ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 135

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

59e jaargang
24 mei 2016


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2016/791 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1308/2013 en (EU) nr. 1306/2013 wat betreft de steunregeling voor de verstrekking van groenten, fruit, bananen en melk in onderwijsinstellingen

1

 

*

Verordening (EU) 2016/792 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen en van de huizenprijzen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad ( 1 )

11

 

*

Verordening (EU) 2016/793 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 ter voorkoming van verlegging van het handelsverkeer in bepaalde belangrijke geneesmiddelen naar de Europese Unie

39

 

*

Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad

53

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2016/795 van de Raad van 11 april 2016 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1370/2013 houdende maatregelen tot vaststelling van steun en restituties in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten

115

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

24.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 135/1


VERORDENING (EU) 2016/791 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 mei 2016

tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1308/2013 en (EU) nr. 1306/2013 wat betreft de steunregeling voor de verstrekking van groenten, fruit, bananen en melk in onderwijsinstellingen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 42 en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In deel II, titel I, hoofdstuk II, afdeling 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) is voorzien in een regeling voor schoolgroenten en -fruit en een regeling voor schoolmelk.

(2)

De ervaring met de toepassing van de huidige schoolregelingen, de conclusies van de externe evaluaties en de daaropvolgende analyse van de verschillende beleidsopties en de sociale moeilijkheden in de lidstaten duiden erop dat voortzetting en versterking van de twee schoolregelingen van het grootste belang is. In de huidige context van dalende consumptie van verse groenten en fruit en van zuivelproducten, met name bij kinderen, en de hogere prevalentie van kinderobesitas als gevolg van eetgewoonten waarbij vooral wordt gekozen voor hoogverwerkte voedingsmiddelen, waaraan vaak grote hoeveelheden suikers, zout, vet of additieven zijn toegevoegd, dient de Uniesteun voor de verstrekking van geselecteerde landbouwproducten aan kinderen in onderwijsinstellingen meer gericht te zijn op het bevorderen van gezonde eetgewoonten en de consumptie van lokale producten.

(3)

Uit de analyse van de verschillende beleidsopties komt naar voren dat een uniforme aanpak binnen een gemeenschappelijk wettelijk en financieel kader de meest geschikte en doeltreffende manier is voor het bereiken van de specifieke doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid die via schoolregelingen worden nagestreefd. Deze benadering biedt de lidstaten de mogelijkheid om binnen een vastgesteld budget een maximaal effect te bereiken met de verstrekking en de regelingen efficiënter te beheren. Vanwege de verschillen tussen groente- en fruit-, waaronder begrepen bananen, en melk- en zuivelproducten, d.w.z. schoolgroenten en -fruit en schoolmelk als omschreven in deze verordening, en de toeleveringsketens daarvan, moeten bepaalde elementen, zoals de budgetten, voor elke productgroep verder afzonderlijk worden vastgesteld. In het licht van de ervaringen met de huidige schoolregelingen dient de deelname van lidstaten aan de schoolregeling vrijwillig te blijven. Gezien de verschillende consumptiepatronen in de lidstaten moeten de deelnemende lidstaten en regio's in het kader van hun strategieën kunnen kiezen welke van de subsidiabele producten zij aan kinderen in onderwijsinstellingen willen verstrekken. De lidstaten kunnen ook overwegen om gerichte maatregelen te nemen teneinde de dalende melkconsumptie bij de doelgroep aan te pakken.

(4)

Er is een dalende trend in de consumptie van verse groenten en fruit en consumptiemelk vastgesteld. Daarom is het zaak de verstrekking in het kader van de schoolregeling bij wijze van prioriteit op die producten te concentreren. Dit helpt tevens om de organisatorische belasting voor scholen te verminderen, en met een beperkt budget toch het effect van de verstrekking te vergroten, en is in overeenstemming met de huidige praktijk, aangezien deze producten het vaakst worden verstrekt. Om aan de voedingsadviezen inzake calciumopname te voldoen en de consumptie van bepaalde producten te bevorderen of tegemoet te komen aan de specifieke voedingsbehoeften van kinderen op hun grondgebied, en gezien de toenemende problemen in verband met de intolerantie voor lactose in melk, dient het de lidstaten te worden toegestaan, op voorwaarde dat zij reeds drinkmelk of lactosevrije varianten daarvan verstrekken, andere zuivelproducten te verstrekken zonder toegevoegde smaakstoffen, fruit, noten of cacao, zoals yoghurt en kaas, die goed zijn voor de gezondheid van kinderen. De lidstaten moeten ook verwerkt fruit en verwerkte groenteproducten kunnen verstrekken, op voorwaarde dat zij reeds vers fruit en verse groenten verstrekken. Daarenboven moeten inspanningen worden geleverd voor de verstrekking van plaatselijke en regionale producten. Indien lidstaten dit voor het bereiken van de doelstellingen van de schoolregeling en van de doelstellingen van hun strategieën nodig vinden, moeten zij de verstrekking van de bovengenoemde producten kunnen aanvullen met bepaalde andere melkproducten en op melk gebaseerde dranken. Al die producten moeten volledig in aanmerking kunnen komen voor Uniesteun. In het geval van niet-landbouwproducten komt echter alleen het melkbestanddeel in aanmerking. Om rekening te houden met wetenschappelijke ontwikkelingen en om te waarborgen dat de verstrekte producten voldoen aan de doelstellingen van de schoolregeling, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen ten aanzien van de aanvulling van de in deze verordening opgenomen lijst van uitgesloten smaakversterkers en de vaststelling van de maxima voor toegevoegde suikers, toegevoegd zout en toegevoegd vet in verwerkte producten.

(5)

Teneinde van de schoolregeling een doeltreffend instrument te maken voor het bereiken van de korte- en langetermijndoelstelling om de consumptie van geselecteerde landbouwproducten te vergroten en gezondere eetgewoonten aan te leren, moet de verstrekking worden ondersteund met begeleidende educatieve maatregelen. Gezien het belang ervan moeten deze maatregelen dienen ter ondersteuning van de verstrekking van schoolgroenten en -fruit en schoolmelk. Als begeleidende educatieve maatregelen zijn zij een essentieel instrument om kinderen weer in contact te brengen met landbouw en de diversiteit van de landbouwproducten van de Unie, met name die welke in hun regio worden geproduceerd, met de hulp van, bijvoorbeeld, voedingsdeskundigen en landbouwers. Om de doelstellingen van de schoolregeling te bereiken, dienen de lidstaten de vrijheid te hebben om in hun maatregelen een grotere verscheidenheid aan landbouwproducten op te nemen alsook andere lokale, regionale of nationale specialiteiten zoals honing, tafelolijven en olijfolie.

(6)

Om gezonde eetgewoonten te bevorderen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de nationale autoriteiten verantwoordelijk voor gezondheid en voeding voldoende betrokken zijn bij de opstelling van de lijst van producten die moeten worden geleverd, of dat deze autoriteiten de gepaste toestemming voor deze lijst hebben gegeven, in overeenstemming met nationale procedures.

(7)

Om te zorgen voor een efficiënt en gericht gebruik van de middelen van de Unie en om de uitvoering van de schoolregeling te vergemakkelijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden gedelegeerd om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot het bepalen van de kosten en maatregelen die in aanmerking komen voor Uniesteun.

(8)

De Uniesteun moet afzonderlijk worden toegewezen voor schoolgroenten en -fruit en schoolmelk, overeenkomstig het beginsel dat de verstrekking op basis van vrijwilligheid plaatsvindt. Die steun moet aan elke lidstaat worden toegewezen, rekening houdend met het aantal kinderen van zes tot tien jaar in die lidstaat, en de mate van ontwikkeling van de regio's in die lidstaat, zodat minder ontwikkelde regio's, de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee en de ultraperifere gebieden meer steun ontvangen, gezien hun beperkte landbouwdiversificatie en het feit dat het vaak onmogelijk is bepaalde producten in de betrokken regio te vinden, waardoor de vervoers- en opslagkosten er hoger zijn. Bovendien is het zaak om die criteria te combineren met de besteding in het verleden van de Uniesteun voor de verstrekking van melk en zuivelproducten aan kinderen, met uitzondering van Kroatië, waarvoor een specifiek bedrag zal worden bepaald, zodat de lidstaten de omvang van hun huidige regelingen voor schoolmelk op peil kunnen houden, en met het oog op het aanmoedigen van andere lidstaten om de verstrekking van melk ter hand nemen.

(9)

In het belang van behoorlijk bestuur en gezond begrotingsbeheer moeten de lidstaten die aan de regeling voor de verstrekking van de subsidiabele producten wensen deel te nemen, elk jaar een aanvraag voor Uniesteun indienen.

(10)

Het opstellen van een nationale of regionale strategie is een voorwaarde voor de deelname van een lidstaat aan de schoolregeling. Alle lidstaten die wensen deel te nemen, moeten een strategie indienen in de vorm van een document voor een periode van zes jaar, waarin hun prioriteiten worden vastgelegd. De lidstaten moeten in staat worden gesteld hun strategieën regelmatig te actualiseren, vooral in het licht van evaluaties en herbeoordelingen van prioriteiten of doelstellingen, en van het welslagen van hun regelingen. Voorts kunnen de strategieën specifieke elementen bevatten in verband met de uitvoering van de schoolregeling die de lidstaten in staat stellen een efficiënt beheer te voeren, onder andere met betrekking tot de steunaanvragen.

(11)

Om de bekendheid met de schoolregeling en de zichtbaarheid van de Uniesteun te vergroten, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden gedelegeerd om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot de verplichting van de lidstaten om de Uniesteun voor de uitvoering van deze regeling duidelijk onder de aandacht te brengen, ook met betrekking tot publiciteitsmiddelen en, indien van toepassing, de gemeenschappelijke identiteit of grafische elementen.

(12)

Met het oog op de zichtbaarheid van de schoolregeling moeten de lidstaten in hun strategie uitleggen hoe ze ervoor zorgen dat hun regelingen meerwaarde opleveren, vooral wanneer uit hoofde van de Unieregeling gesubsidieerde producten tegelijkertijd worden geconsumeerd met andere maaltijden die aan kinderen in onderwijsinstellingen worden verstrekt. Teneinde ervoor te zorgen dat de educatieve doelstelling van de Unieregeling wordt bereikt, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden gedelegeerd om overeenkomstig artikel 290 VWEU bepaalde handelingen vast te stellen met betrekking tot de voorschriften voor de verstrekking van uit hoofde van de Unieregeling gesubsidieerde producten ten opzichte van de verstrekking van andere maaltijden in onderwijsinstellingen en voor de bereiding ervan.

(13)

Om de doeltreffendheid van de schoolregelingen in de lidstaten na te gaan, dienen initiatieven door de Unie te worden gefinancierd voor monitoring en evaluatie van de behaalde resultaten, met bijzondere aandacht voor veranderingen in de consumptie op de middellange termijn.

(14)

Het medefinancieringsbeginsel voor de verstrekking van schoolgroenten en -fruit moet worden afgeschaft.

(15)

Deze verordening mag geen invloed hebben op de verdeling van regionale of lokale bevoegdheden binnen de lidstaten.

(16)

Verordening (EU) nr. 1308/2013 en Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5) moeten bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd. Teneinde rekening te houden met de indeling van het schooljaar moeten de nieuwe voorschriften met ingang van 1 augustus 2017 van toepassing worden,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 1308/2013

Verordening (EU) nr. 1308/2013 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Deel II, titel I, hoofdstuk II, afdeling 1, wordt vervangen door:

„Afdeling 1

Steun voor de verstrekking van groenten en fruit en van melk en zuivelproducten in onderwijsinstellingen

Artikel 22

Doelgroep

De steunregeling ter verbetering van de distributie van landbouwproducten en ter verbetering van de eetgewoonten van kinderen is bedoeld voor kinderen die regelmatig naar een crèche, kleuterschool of een basisschool of middelbare school gaan die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten wordt beheerd of is erkend.

Artikel 23

Steun voor de verstrekking van schoolgroenten en -fruit en van schoolmelk, begeleidende educatieve maatregelen en daarmee gepaard gaande kosten

1.   Er wordt Uniesteun verleend ten behoeve van kinderen in de in artikel 22 bedoelde onderwijsinstellingen:

a)

voor de verstrekking en verdeling van subsidiabele producten als bedoeld in de punten 3, 4 en 5 van dit artikel;

b)

voor begeleidende educatieve maatregelen, en

c)

ter dekking van bepaalde daarmee gepaard gaande kosten voor apparatuur, publiciteit, toezicht en evaluatie, alsmede logistiek en verdeling, voor zover die kosten niet onder a) vallen.

De Raad stelt overeenkomstig artikel 43, lid 3 VWEU beperkingen vast voor het aandeel Uniesteun voor maatregelen en kosten als bedoeld in de punten b) en c) van de eerste alinea van dit lid.

2.   Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

a)   „schoolgroenten en -fruit”: de producten bedoeld in lid 3, onder a) en lid 4, onder a);

b)   „schoolmelk”: de producten bedoeld in lid 3, onder b), en lid 4, onder b), alsmede de producten bedoeld in bijlage V.

3.   Lidstaten die wensen deel te nemen aan de overeenkomstig lid 1 vastgestelde steunregeling („de schoolregeling”) en om de overeenkomstige Uniesteun verzoeken, moeten, rekening houdend met de nationale omstandigheden, voorrang verlenen aan de verstrekking van producten van een of beide van de volgende groepen:

a)

verse groenten en fruit en verse producten van de bananensector;

b)

consumptiemelk en de lactosevrije versies daarvan.

4.   Niettegenstaande lid 3, en teneinde de consumptie van bepaalde producten te bevorderen en/of tegemoet te komen aan de specifieke voedingsbehoeften van kinderen op hun grondgebied, kan een lidstaat zorgen voor de verstrekking van producten uit een of beide van de volgende groepen:

a)

verwerkte groente- en fruitproducten, naast de producten bedoeld in lid 3, onder a);

b)

kaas, wrongel, yoghurt en andere gegiste of aangezuurde zuivelproducten zonder toegevoegde aroma's, vruchten, noten of cacao, naast de producten in lid 3, onder b).

5.   Ingeval de lidstaten het nodig achten voor het bereiken van de doelstellingen van de schoolregeling en de doelstellingen genoemd in de in lid 8 bedoelde strategieën, mogen zij naast de producten bedoeld in de leden 3 en 4 ter aanvulling ook de in bijlage V bedoelde producten verstrekken.

In dat geval wordt de Uniesteun slechts uitgekeerd voor het melkbestanddeel van het verstrekte product. Dat melkbestanddeel mag qua gewicht niet lager zijn dan 90 % voor producten van categorie I van bijlage V, en 75 % voor producten van categorie II van bijlage V.

De Raad bepaalt de hoogte van de Uniesteun voor het melkbestanddeel overeenkomstig artikel 43, lid 3, VWEU.

6.   Producten die in het kader van de schoolregeling worden verstrekt, bevatten niets van het volgende:

a)

toegevoegde suiker;

b)

toegevoegd zout;

c)

toegevoegde vetten;

d)

toegevoegde zoetstoffen;

e)

toegevoegde kunstmatige smaakversterkers E 620 tot en met E 650 als omschreven in Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad (*).

Niettegenstaande de eerste alinea van dit lid kan iedere lidstaat besluiten, nadat daarvoor toestemming is verkregen van zijn voor gezondheid en voeding verantwoordelijke nationale autoriteiten, conform zijn nationale procedures, dat subsidiabele producten als bedoeld in de punten 4 en 5 beperkte hoeveelheden toegevoegde suikers, toegevoegd zout en/of toegevoegde vetten mogen bevatten.

7.   Naast de producten bedoeld in de leden 3, 4 en 5 van dit artikel, kunnen de lidstaten bepalen dat andere landbouwproducten worden opgenomen in het kader van de begeleidende educatieve maatregelen, met name die welke worden genoemd in artikel 1, lid 2, onder g) en v).

8.   Als voorwaarde voor zijn deelname aan de schoolregeling stelt een lidstaat, voorafgaand aan zijn deelname en vervolgens om de zes jaar, op nationaal of regionaal niveau een strategie voor de uitvoering daarvan vast. Deze strategie kan worden gewijzigd door de autoriteit die verantwoordelijk is voor de opstelling daarvan op nationaal of regionaal niveau, in het bijzonder in het licht van monitoring en evaluatie, en van de bereikte resultaten. In de strategie wordt op zijn minst aangegeven in welke behoeften moet worden voorzien en hoe deze zijn geprioriteerd, wat de doelgroep is, welke resultaten moeten worden bereikt en, indien voorhanden, wat de gekwantificeerde streefdoelen ten opzichte van de uitgangssituatie zijn. Ook wordt aangegeven wat de meest geschikte instrumenten en acties zijn om die doelstellingen te bereiken.

De strategieën kunnen specifieke elementen in verband met de uitvoering van de schoolregeling bevatten, waaronder die ter vereenvoudiging van het beheer ervan.

9.   De lidstaten stellen in het kader van hun strategieën een lijst op van alle producten die in het kader van de schoolregeling moeten worden geleverd, hetzij door reguliere verstrekking of in het kader van educatieve begeleidende maatregelen. Onverminderd lid 6, moeten zij er ook voor zorgen dat de voor gezondheid en voeding verantwoordelijke nationale autoriteiten voldoende betrokken zijn bij de opstelling van die lijst, of dat deze autoriteiten de gepaste toestemming hebben gegeven voor die lijst, in overeenstemming met nationale procedures.

10.   Om de schoolregeling doeltreffend te doen functioneren, voorzien de lidstaten tevens in begeleidende educatieve maatregelen, die onder meer maatregelen en activiteiten kunnen omvatten welke erop zijn gericht kinderen weer in contact te brengen met landbouw via activiteiten, zoals boerderijbezoeken, en de verstrekking van een grotere verscheidenheid aan landbouwproducten zoals bedoeld in lid 7. Deze maatregelen kunnen ook bedoeld zijn voor de educatie van kinderen ten aanzien van daarmee verband houdende kwesties, zoals gezonde eetgewoonten, lokale voedselketens, biologische landbouw, duurzame productie of de strijd tegen voedselverspilling.

11.   De lidstaten selecteren de producten die worden verstrekt of worden opgenomen in begeleidende educatieve maatregelen, op basis van één of meer van de volgende objectieve criteria: gezondheids- en milieuoverwegingen, seizoensgebondenheid, verscheidenheid en beschikbaarheid van lokale of regionale producten, waarbij voor zover mogelijk voorrang wordt gegeven aan uit de Unie afkomstige producten. De lidstaten kunnen met name lokale of regionale aankopen, biologische producten, korte toeleveringsketens of milieubaten en, indien nodig, producten aanmoedigen die op grond van de kwaliteitsregelingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 zijn erkend.

De lidstaten kunnen in hun strategieën voorrang geven aan overwegingen betreffende duurzaamheid en eerlijke handel.

Artikel 23 bis

Financiële bepalingen

1.   Onverminderd lid 4 van dit artikel mag de steun die uit hoofde van de schoolregeling wordt toegewezen voor de verstrekking van producten, de begeleidende educatieve maatregelen en de daarmee gepaard gaande kosten, zoals bedoeld in artikel 23, lid 1, niet meer bedragen dan 250 miljoen EUR per schooljaar.

Binnen dat algemene maximum, bedraagt de steun maximaal:

a)

voor schoolgroenten en -fruit: 150 miljoen EUR per schooljaar;

b)

voor schoolmelk: 100 miljoen EUR per schooljaar.

2.   Bij de toewijzing van de in lid 1 bedoelde steun wordt voor elke lidstaat rekening gehouden met het volgende:

a)

het aantal kinderen van zes tot tien jaar in de betrokken lidstaat;

b)

de mate van ontwikkeling van de gebieden in de betrokken lidstaat, zodat aan minder ontwikkelde gebieden en aan de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee in de zin van artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 229/2013 meer steun wordt toegewezen, en

c)

voor schoolmelk, naast de onder a) en b) vermelde criteria, de besteding in het verleden van de Uniesteun voor de verstrekking van melk en zuivelproducten aan kinderen.

De toewijzingen voor de betrokken lidstaten moeten ervoor zorgen dat hogere steun wordt toegekend aan de in artikel 349 VWEU genoemde ultraperifere gebieden, om rekening te houden met de specifieke situatie van deze regio's wat betreft het betrekken van producten, en om te stimuleren dat ultraperifere gebieden die geografisch dicht bij elkaar liggen, producten van elkaar betrekken.

Bij de toewijzingen voor schoolmelk op grond van de in dit lid genoemde criteria moet ervoor worden gezorgd dat alle lidstaten recht hebben op ten minste een minimumbedrag aan Uniesteun per kind in de leeftijdsgroep bedoeld in de eerste alinea, onder a). Dat bedrag mag niet lager zijn dan het gemiddelde bedrag, berekend over alle lidstaten, van de Uniesteun per kind in het kader van de schoolmelkregeling die van toepassing was vóór 1 augustus 2017.

De Raad neemt overeenkomstig artikel 43, lid 3, VWEU maatregelen voor de vaststelling van indicatieve en definitieve toewijzingen en voor de herverdeling van Uniesteun voor schoolgroenten en -fruit en voor schoolmelk.

3.   Lidstaten die willen deelnemen aan de schoolregeling dienen elk jaar een verzoek in voor Uniesteun in, onder vermelding van het gevraagde bedrag voor schoolgroenten en -fruit en schoolmelk die ze willen verstrekken.

4.   Een lidstaat kan één keer per schooljaar maximaal 20 % van één of meer van zijn indicatieve toewijzingen overdragen, mits het in lid 1 genoemde algemene maximum van 250 miljoen EUR niet wordt overschreden.

Dit percentage mag tot 25 % worden verhoogd voor lidstaten met ultraperifere gebieden vermeld in artikel 349 VWEU en in andere naar behoren gemotiveerde gevallen, bijvoorbeeld indien een lidstaat een specifieke marktsituatie moet aanpakken in de sector waarop de schoolregeling van toepassing is, zijn bijzondere bezorgdheid over de geringe consumptie van een bepaalde groep producten, of andere maatschappelijke veranderingen.

Overdrachten kunnen worden gedaan:

a)

voorafgaand aan de vaststelling van de definitieve toewijzingen voor het volgende schooljaar, tussen de indicatieve toewijzingen van de lidstaat, of

b)

na het begin van het schooljaar, tussen de definitieve toewijzingen van de lidstaat, indien die toewijzingen zijn vastgesteld voor de betrokken lidstaat.

De in punt a) van de derde alinea bedoelde overdrachten mogen niet worden gedaan uitgaande van de indicatieve toewijzing voor de groep producten waarvoor de betrokken lidstaat om een bedrag verzoekt dat hoger is dan zijn indicatieve toewijzing. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van het bedrag van de overdrachten tussen de indicatieve toewijzingen.

5.   De schoolregeling laat aparte nationale schoolregelingen die verenigbaar zijn met Unierecht, onverlet. De in artikel 23 bedoelde Uniesteun kan worden gebruikt om het toepassingsgebied of de doeltreffendheid van bestaande nationale schoolregelingen of regelingen voor de verstrekking van schoolgroenten en -fruit en schoolmelk te vergroten, maar mag niet in de plaats komen van de financiering voor die bestaande nationale regelingen, behalve voor de gratis verstrekking van maaltijden aan kinderen in onderwijsinstellingen. Indien een lidstaat besluit de werkingssfeer van een bestaande nationale schoolregeling uit te breiden of doeltreffender te maken door te verzoeken om Uniesteun, vermeldt hij in de in artikel 23, lid 8, bedoelde strategie hoe dit zal worden gerealiseerd.

6.   De lidstaten kunnen de Uniesteun aanvullen met nationale steun voor de financiering van de schoolregeling.

De lidstaten kunnen die steun financieren met de opbrengsten van een door de betrokken sector te betalen heffing of met een andere door de particuliere sector te leveren bijdrage.

7.   De Unie kan krachtens artikel 6 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 tevens financiering verlenen voor voorlichtings-, publiciteits-, monitoring- en evaluatiemaatregelen met betrekking tot de schoolregeling, onder meer door maatregelen voor de bewustmaking van het publiek van de doelstellingen van de regeling, en voor gerelateerde maatregelen op het gebied van netwerkvorming die gericht zijn op de uitwisseling van ervaring en beste praktijken ter vergemakkelijking van de tenuitvoerlegging en het beheer van de regeling.

De Commissie kan, overeenkomstig artikel 24, lid 4, van deze verordening, een gemeenschappelijke identiteit of grafische elementen voor de vergroting van de zichtbaarheid van de schoolregeling ontwikkelen.

8.   De aan de schoolregeling deelnemende lidstaten maken in de schoolgebouwen of op andere relevante plaatsen bekend dat zij aan de schoolregeling deelnemen en wijzen daarbij op de rol van de Unie als subsidieverstrekker. De lidstaten mogen alle geschikte publiciteitsmiddelen gebruiken, daaronder begrepen posters, specifieke websites, informatief grafisch materiaal, en voorlichtings- en bewustmakingscampagnes. De lidstaten dragen zorg voor de meerwaarde en zichtbaarheid van de schoolregeling van de Unie ten opzichte van de verstrekking van andere maaltijden in onderwijsinstellingen.

Artikel 24

Gedelegeerde bevoegdheden

1.   Teneinde gezonde eetgewoonten bij kinderen te bevorderen en ervoor te zorgen dat de steun die uit hoofde van de schoolregeling wordt verstrekt, ten bate komt van kinderen in de in artikel 22 genoemde doelgroep, wordt aan de Commissie de bevoegdheid toegekend om overeenkomstig artikel 227 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende voorschriften inzake:

a)

de aanvullende criteria inzake de subsidiabiliteit van de in artikel 22 bedoelde doelgroep;

b)

de erkenning en selectie van steunaanvragers door de lidstaten;

c)

de opstelling van de nationale of regionale strategieën en inzake de begeleidende educatieve maatregelen.

2.   Teneinde een doelmatige en doelgerichte besteding van de Uniemiddelen te waarborgen en de uitvoering van de schoolregeling te vergemakkelijken, wordt aan de Commissie de bevoegdheid toegekend om overeenkomstig artikel 227 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)

de vaststelling van de kosten en maatregelen die in aanmerking komen voor Uniesteun;

b)

de verplichting voor de lidstaten om de doeltreffendheid van hun schoolregeling te monitoren en te evalueren.

3.   Teneinde rekening te houden met de wetenschappelijke ontwikkelingen, wordt de Commissie gemachtigd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 227, met het oog op het aanvullen van de lijst van kunstmatige smaakversterkers bedoeld in artikel 23, lid 6, eerste alinea, onder e).

Teneinde ervoor te zorgen dat de producten die zijn verstrekt overeenkomstig artikel 23, leden 3, 4 en 5, voldoen aan de doelstellingen van de schoolregeling, wordt aan de Commissie de bevoegdheid toegekend om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 227, ter bepaling van de maximumgehalten voor toegevoegde suiker, toegevoegd zout en toegevoegd vet die door de lidstaten kunnen worden toegestaan overeenkomstig artikel 23, lid 6, tweede alinea, en die technisch noodzakelijk zijn voor de bereiding of vervaardiging van verwerkte producten.

4.   Teneinde de schoolregeling onder de aandacht van het publiek te brengen en de zichtbaarheid van de Uniesteun te vergroten, wordt aan de Commissie de bevoegdheid toegekend om overeenkomstig artikel 227 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarbij de lidstaten die aan de schoolregeling deelnemen, ertoe worden verplicht duidelijk bekendheid te geven aan het feit dat zij Uniesteun krijgen voor de uitvoering van de regeling, onder meer met betrekking tot:

a)

indien nodig, de vaststelling van specifieke criteria inzake de presentatie, de samenstelling, de afmetingen en het ontwerp van de gemeenschappelijke identiteit of de grafische elementen;

b)

de specifieke criteria inzake het gebruik van publiciteitsmiddelen.

5.   Teneinde de meerwaarde en de zichtbaarheid van de schoolregeling te waarborgen, wordt aan de Commissie de bevoegdheid toegekend om overeenkomstig artikel 227 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de voorschriften voor de verstrekking van producten ten opzichte van de verstrekking van andere maaltijden in onderwijsinstellingen.

6.   Aangezien ervoor moet worden gezorgd dat de Uniesteun tot uitdrukking komt in de prijs waartegen de producten in het kader van de schoolregeling beschikbaar worden gesteld, wordt aan de Commissie de bevoegdheid toegekend om overeenkomstig artikel 227 gedelegeerde handelingen vast te stellen, waarbij de lidstaten worden verplicht in hun strategieën uit te leggen hoe dit zal worden gerealiseerd.

Artikel 25

Uitvoeringsbevoegdheden overeenkomstig de onderzoeksprocedure

De Commissie kan bij wege van uitvoeringshandelingen de voor de toepassing van deze afdeling vereiste maatregelen vaststellen, onder andere met betrekking tot:

a)

de informatie die in de strategieën van de lidstaten moet worden opgenomen;

b)

de steunaanvragen en betalingen, met inbegrip van de vereenvoudiging van de procedures die voortvloeien uit het gemeenschappelijk kader voor de schoolregeling;

c)

de methoden voor de bekendmaking van de schoolregeling en de maatregelen op het gebied van netwerkvorming in het kader van de regeling;

d)

de indiening, vorm en inhoud van de jaarlijkse verzoeken om steun en de monitoring- en evaluatieverslagen van de aan de schoolregeling deelnemende lidstaten;

e)

de toepassing van artikel 23 bis, lid 4, onder meer wat betreft de termijnen voor de overdrachten en de indiening, de vorm en de inhoud van de desbetreffende kennisgevingen.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 229, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

(*)  Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16).”."

2)

Artikel 217 wordt vervangen door:

„Artikel 217

Nationale betalingen voor de verstrekking van producten aan kinderen

De lidstaten kunnen nationale betalingen verrichten voor de financiering van de verstrekking, aan kinderen in onderwijsinstellingen, van de groepen subsidiabele producten bedoeld in artikel 23, voor begeleidende educatieve maatregelen in verband met dergelijke producten en voor de daarmee gepaard gaande kosten, zoals bedoeld in artikel 23, lid 1, onder c).

De lidstaten kunnen deze betalingen financieren met de opbrengsten van een door de betrokken sector te betalen heffing of met een andere door de particuliere sector te leveren bijdrage.”.

3)

Aan artikel 225 worden de volgende punten toegevoegd:

„e)

uiterlijk op 31 juli 2023, over de toepassing van de toewijzingscriteria bedoeld in artikel 23 bis, lid 2;

f)

uiterlijk op 31 juli 2023, over het effect van de in artikel 23 bis, lid 4, bedoelde overdrachten op de doeltreffendheid van de schoolregeling ten opzichte van de verdeling van schoolgroenten en -fruit en schoolmelk.”.

4)

Bijlage V wordt vervangen door:

„BIJLAGE V

PRODUCTEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 23, LID 5

Categorie I

Gefermenteerde zuivelproducten zonder vruchtensap, natuurlijk gearomatiseerd

Gefermenteerde zuivelproducten met vruchtensap, natuurlijk gearomatiseerd of niet-gearomatiseerd

Dranken op basis van melk met cacao, vruchtensap of natuurlijk gearomatiseerd

Categorie II

Gefermenteerde of niet-gefermenteerde zuivelproducten met fruit, natuurlijk gearomatiseerd of niet-gearomatiseerd.”.

Artikel 2

Wijziging van Verordening (EU) nr. 1306/2013

In artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 wordt punt d) vervangen door:

„d)

de financiële bijdrage van de Unie aan de maatregelen in verband met dierziekten en verlies van consumentenvertrouwen als bedoeld in artikel 220 van Verordening (EU) nr. 1308/2013.”.

Artikel 3

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 augustus 2017.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 11 mei 2016.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

J.A. HENNIS-PLASSCHAERT


(1)  PB C 451 van 16.12.2014, blz. 142.

(2)  PB C 415 van 20.11.2014, blz. 30.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 8 maart 2016 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 11 april 2016.

(4)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

(5)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).


24.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 135/11


VERORDENING (EU) 2016/792 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 mei 2016

betreffende geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen en van de huizenprijzen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 338, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het geharmoniseerde indexcijfer van de consumptieprijzen (HICP) is ontworpen om de inflatie in de lidstaten op een geharmoniseerde manier te meten. De Commissie en de Europese Centrale Bank (ECB) gebruiken het HICP bij hun beoordeling van de prijsstabiliteit in de lidstaten op grond van artikel 140 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

(2)

Geharmoniseerde indexcijfers worden gebruikt in het kader van de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden van de Commissie, zoals ingevoerd bij Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad (3).

(3)

Prijsstatistieken van hoge kwaliteit en vergelijkbaarheid zijn van essentieel belang voor diegenen die verantwoordelijk zijn voor het overheidsbeleid in de Unie, onderzoekers en alle Europese burgers.

(4)

Het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB) gebruikt het HICP als een index voor de meting van de verwezenlijking van de doelstelling van de ESCB inzake prijsstabiliteit uit hoofde van artikel 127, lid 1, VWEU, die van bijzonder belang is voor het bepalen en ten uitvoer leggen van het monetair beleid van de Unie uit hoofde van artikel 127, lid 2, VWEU. Overeenkomstig artikel 127, lid 4, en artikel 282, lid 5, VWEU dient de ECB te worden geraadpleegd over ieder voorstel van Uniehandeling op de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen.

(5)

De doestelling van deze verordening is een gemeenschappelijk kader vast te stellen voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen en van het indexcijfer van de huizenprijzen (house price index — HPI) op Unie- en nationaal niveau. Dit sluit echter de mogelijkheid niet uit om het toepassingsgebied van dit kader in de toekomst, indien nodig, uit te breiden tot het subnationale niveau.

(6)

In Verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad (4) is een gemeenschappelijk kader vastgesteld voor het opstellen van geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen. Dat rechtskader moet worden aangepast aan de huidige vereisten en de technische vooruitgang, waardoor de relevantie en de vergelijkbaarheid van geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen en het HPI worden vergroot. Op basis van het nieuwe door deze verordening vastgestelde kader moeten er werkzaamheden worden gestart in verband met een reeks aanvullende indicatoren inzake de ontwikkeling van de prijzen.

(7)

Deze verordening houdt rekening met de agenda voor betere regelgeving van de Commissie, en in het bijzonder met de mededeling van de Commissie van 8 oktober 2010 met als titel „Slimme regelgeving in de Europese Unie”. Op het gebied van de statistiek heeft de Commissie prioriteit gegeven aan de vereenvoudiging en verbetering van het systeem van regelgeving voor de statistiek, zoals bedoeld in de mededeling van de Commissie van 10 augustus 2009 over de productiemethode voor EU-statistieken: een visie voor de komende tien jaar.

(8)

Het HICP en het geharmoniseerde indexcijfer van de consumptieprijzen tegen constante belastingtarieven (harmonised index of consumer prices at constant tax rates — HICP-CT) moeten worden uitgesplitst naar de categorieën van de Europese classificatie van individuele consumptie naar doel (European classification of individual consumption according to purpose — ECOICOP). Deze classificatie moet ervoor zorgen dat alle Europese statistieken die betrekking hebben op de particuliere consumptie samenhangend en vergelijkbaar zijn. De ECOICOP moet ook samenhangen met de COICOP van de Verenigde Naties (VN) — d.i. de internationale standaard voor de classificatie van individuele consumptie naar doel —, en moet daarom worden aangepast om te sporen met de wijzigingen aan de COICOP van de VN.

(9)

Het HICP is gebaseerd op waargenomen prijzen, inclusief belastingen op producten. Daarom wordt de inflatie beïnvloed door veranderingen van belastingtarieven voor producten. Voor een analyse van de inflatie en voor de beoordeling van de convergentie in de lidstaten moet er ook informatie worden verzameld over de gevolgen van belastingwijzigingen voor de inflatie. Daartoe moet het HICP tevens worden berekend op basis van constante belastingtarieven.

(10)

De mogelijkheid om prijsindexcijfers vast te stellen voor woningen, en met name voor door de eigenaar bewoonde woningen (owner-occupied housing — OOH), is een belangrijke stap op weg naar verdere verbetering van de relevantie en vergelijkbaarheid van het HICP. Het HPI is een noodzakelijke basis voor het OOH-prijsindexcijfer. Bovendien is het HPI op zichzelf een belangrijke indicator. De Commissie moet uiterlijk op 31 december 2018 een verslag voorleggen over de geschiktheid van het OOH-prijsindexcijfer om te worden opgenomen in het HICP. Naar gelang van de resultaten van dat verslag moet de Commissie, indien passend, binnen een redelijke termijn een voorstel tot wijziging van deze verordening indienen dat betrekking heeft op de opneming van het OOH-prijsindexcijfer in het HICP.

(11)

Tijdige voorlopige informatie over het maandelijkse HICP in de vorm van een flashraming is van cruciaal belang voor het monetair beleid in de eurozone. Derhalve moeten de lidstaten die de euro als munt hebben dergelijke flashramingen verstrekken.

(12)

Het HICP is ontworpen voor het beoordelen van prijsstabiliteit. Het is niet bedoeld als indexcijfer van de kosten van het levensonderhoud. Naast het HICP moet er onderzoek worden gestart naar een geharmoniseerd indexcijfer van de kosten van het levensonderhoud.

(13)

De referentieperiode voor de geharmoniseerde indexcijfers moet periodiek worden geactualiseerd. Er moeten regels voor op verschillende tijdstippen geïntegreerde gemeenschappelijke referentieperioden voor indexcijfers worden opgesteld voor de geharmoniseerde indexcijfers en de sub-indexcijfers ervan, om ervoor te zorgen dat de daaruit voortvloeiende indexcijfers vergelijkbaar en relevant zijn.

(14)

Met het oog op de geleidelijke harmonisatie van geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen en het HPI moeten er proefstudies worden uitgevoerd om te beoordelen wat de mogelijkheden zijn voor het gebruik van verbeterde basisgegevens of de toepassing van nieuwe methodologische benaderingen. De Commissie moet de noodzakelijke stappen zetten en de juiste stimulansen, waaronder financiële steun, vinden om dergelijke proefstudies aan te moedigen.

(15)

De Commissie (Eurostat) moet de bronnen en methoden die de lidstaten gebruiken voor de berekening van geharmoniseerde indexcijfers, controleren en toezien op de tenuitvoerlegging van het rechtskader door de lidstaten. Daartoe moet de Commissie (Eurostat) regelmatig overleggen met de statistische autoriteiten van de lidstaten.

(16)

Achtergrondinformatie is van essentieel belang om te beoordelen of de gedetailleerde geharmoniseerde indexcijfers die de lidstaten verstrekken voldoende vergelijkbaar zijn. Bovendien helpen transparante methoden voor de samenstelling en werkwijzen in de lidstaten alle betrokken partijen om inzicht in de geharmoniseerde indexcijfers te krijgen en de kwaliteit ervan verder te verbeteren. Daarom moet een reeks regels voor de verslaglegging van geharmoniseerde metagegevens worden vastgesteld.

(17)

Om de kwaliteit te waarborgen van de statistische gegevens die door de lidstaten worden verstrekt, moet de Commissie gebruikmaken van de passende prerogatieven en bevoegdheden bedoeld in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (5).

(18)

Teneinde te zorgen voor de aanpassing aan de wijzigingen aan de COICOP van de VN, de lijst van artikelen die door uitvoeringshandelingen worden geregeld, aan te vullen om rekening te houden met technische ontwikkelingen wat betreft de statistische methoden en op basis van de evaluatie van proefstudies, en de lijst te wijzigen van sub-indexcijfers van de ECOICOP die lidstaten niet hoeven te verstrekken, teneinde kansspelen op te nemen in het HICP en het HICP-CT, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(19)

Teneinde de volledige vergelijkbaarheid van de geharmoniseerde indexcijfers te waarborgen, zijn er eenvormige voorwaarden nodig voor de toepassing van de ECOICOP ten behoeve van het HICP en het HICP-CT, voor de uitsplitsing van de flashraming van het HICP die wordt verstrekt door de lidstaten die de euro als munt hebben, voor de uitsplitsingen van het OOH-prijsindexcijfer en het HPI, voor de kwaliteit van de gewichten van de geharmoniseerde indexcijfers, voor de op basis van vrijwillige proefstudies verbeterde methoden, voor de passende methodologie, voor gedetailleerde regels ten aanzien van de omschaling van de geharmoniseerde indexcijfers, voor de normen voor de uitwisseling van gegevens en metagegevens, voor de herziening van de geharmoniseerde indexcijfers en de sub-indexcijfers ervan, en voor de technische kwaliteitsborgingsvoorwaarden met betrekking tot de inhoud van de jaarlijkse standaardverslagen over de kwaliteit, de termijn voor voorlegging van de verslagen aan de Commissie (Eurostat), de structuur van de inventarissen en de termijn voor indiening van de inventarissen bij de Commissie (Eurostat). Om dergelijke eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (6).

(20)

Bij de vaststelling van uitvoeringsmaatregelen en gedelegeerde handelingen overeenkomstig de bepalingen van deze verordening, moet de Commissie waar passend de kosteneffectiviteit in overweging nemen en ervoor zorgen dat deze maatregelen en handelingen voor de lidstaten en de respondenten geen aanzienlijke extra lasten opleveren.

(21)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de vaststelling van gemeenschappelijke statistische normen voor geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen en het HPI, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te bereiken.

(22)

In het kader van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 223/2009 is het Comité voor het Europees statistisch systeem gevraagd om professionele sturing te geven.

(23)

Verordening (EG) nr. 2494/95 moet derhalve worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening stelt een gemeenschappelijk kader vast voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen (HICP, HICP-CT, het OOH-prijsindexcijfer) en van het indexcijfer van de huizenprijzen (HPI) op het niveau van de Unie en op nationaal niveau.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)   „producten”: goederen en diensten als gedefinieerd in punt 3.01 van bijlage A bij Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad (7) („ESR 2010”);

2)   „consumptieprijzen”: de aankoopprijzen die door huishoudens middels monetaire transacties voor de aankoop van afzonderlijke producten zijn betaald;

3)   „huizenprijzen”: de transactieprijzen van door huishoudens gekochte woningen;

4)   „aankoopprijzen”: de prijzen die de kopers werkelijk voor producten betalen, inclusief een eventueel saldo van productgebonden belastingen en subsidies, na aftrek van eventuele kortingen op de normale prijzen of kosten, exclusief rente of vergoedingen voor verleende diensten in verband met een kredietregeling en exclusief eventuele extra kosten als gevolg van het niet betalen binnen de op het tijdstip van de aankoop bepaalde termijn;

5)   „gereguleerde prijzen”: prijzen die ofwel rechtstreeks zijn vastgesteld ofwel in sterke mate zijn beïnvloed door de overheid;

6)   „geharmoniseerd indexcijfer van de consumptieprijzen” of „HICP”: door elke lidstaat geproduceerd vergelijkbaar indexcijfer van de consumptieprijzen;

7)   „geharmoniseerd indexcijfer van de consumptieprijzen tegen constante belastingtarieven” of „HICP-CT”: het indexcijfer voor de ontwikkeling van de consumptieprijzen zonder de invloed van veranderingen in belastingtarieven op producten gedurende dezelfde periode;

8)   „belastingtarief”: een belastingparameter die een bepaald percentage van de prijs kan behelzen, dan wel een absoluut belastingbedrag dat op een fysieke eenheid wordt geheven;

9)   „indexcijfer van de prijzen van door de eigenaar bewoonde woningen” of „het OOH-prijsindexcijfer”: het indexcijfer voor de ontwikkeling van de transactieprijzen van woningen die nieuw zijn voor de sector huishoudens en van andere producten die huishoudens verwerven in hun hoedanigheid van bewoner van een eigen woning;

10)   „indexcijfer van de huizenprijzen” of „HPI”: het indexcijfer voor de ontwikkeling van de transactieprijzen van door huishoudens gekochte woningen;

11)   „sub-indexcijfer van het HICP of het HICP-CT”: het prijsindexcijfer voor een van de categorieën van de Europese classificatie van individuele consumptie naar doel („ECOICOP”) zoals vastgesteld in bijlage I;

12)   „geharmoniseerde indexcijfers”: het HICP, het HICP-CT, het OOH-prijsindexcijfer en het HPI;

13)   „flashraming van het HICP”: een vroegtijdige raming van het HICP die wordt verstrekt door de lidstaten die de euro als munt hebben en die op voorlopige informatie en, indien nodig, passende modellen kan zijn gebaseerd;

14)   „indexcijfer van het Laspeyres-type”: de prijsindex die de gemiddelde verandering in prijzen meet van de prijsreferentieperiode tot een vergelijkingsperiode, gebruikmakend van de aandelen in de bestedingen van een aan de prijsreferentieperiode voorafgaande periode, waarbij die aandelen zijn aangepast om de prijzen van de prijsreferentieperiode te weerspiegelen.

Een indexcijfer van het Laspeyres-type wordt gedefinieerd als:

Formula

De prijs van een product wordt weergegeven door p, de prijsreferentieperiode wordt weergegeven door 0, en de vergelijkingsperiode wordt weergegeven door t. De gewichten w zijn de aandelen in de bestedingen van een aan de prijsreferentieperiode voorafgaande periode b, welke aandelen worden aangepast om de prijzen van de prijsreferentieperiode 0 te weerspiegelen;

15)   „referentieperiode voor het indexcijfer”: de periode waarvoor het indexcijfer op 100 is gesteld;

16)   „prijsreferentieperiode”: de periode waarmee de prijs van de vergelijkingsperiode wordt vergeleken; voor maandelijkse indexcijfers is de prijsreferentieperiode december van het voorgaande jaar, en voor driemaandelijkse indexcijfers is de prijsreferentieperiode het vierde kwartaal van het voorgaande jaar;

17)   „basisgegevens”: gegevens die betrekking hebben op:

a)

met betrekking tot het HICP en het HICP-CT:

i)

de aankoopprijzen van producten die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening in aanmerking moeten worden genomen bij de berekening van de sub-indexcijfers,

ii)

de kenmerken die van invloed zijn op de prijs van het product,

iii)

informatie over geheven belastingen en accijnzen,

iv)

informatie over de vraag of een prijs volledig of gedeeltelijk wordt gereguleerd, en

v)

de waarden die de omvang en structuur van de consumptie van de betrokken producten weerspiegelen;

b)

met betrekking tot het OOH-prijsindexcijfer:

i)

de overeenkomstig deze verordening bij de berekening van het OOH-prijsindexcijfer in aanmerking te nemen transactieprijzen van woningen die nieuw zijn voor de sector huishoudens en van andere producten die huishoudens verwerven in hun hoedanigheid van bewoner van een eigen woning,

ii)

de kenmerken die van invloed zijn op de woningprijzen en de prijzen van andere producten die huishoudens verwerven in hun hoedanigheid van bewoner van een eigen woning, en

iii)

de waarden die de omvang en de structuur van de betrokken categorieën van bestedingen voor huisvesting weerspiegelen;

c)

met betrekking tot het HPI:

i)

de overeenkomstig deze verordening bij de berekening van het HPI in aanmerking te nemen transactieprijzen van door huishoudens gekochte woningen,

ii)

de kenmerken die van invloed zijn op de prijs van de woning, en

iii)

de waarden die de omvang en de structuur van de betrokken categorieën van bestedingen voor huisvesting weerspiegelen;

18)   „huishouden”: een huishouden als bedoeld in bijlage A, punt 2.119, onder a) en b), bij de ESR 2010, ongeacht de nationaliteit of verblijfsstatus;

19)   „het economisch grondgebied van de lidstaat”: het economisch gebied als bedoeld in bijlage A, punt 2.05, bij de ESR 2010, behalve dat de binnen de grenzen van de lidstaat gelegen territoriale enclaves zijn inbegrepen en de in de rest van de wereld gelegen territoriale enclaves niet;

20)   „monetaire consumptieve bestedingen van de huishoudens”: het gedeelte van de consumptieve bestedingen dat wordt gedaan:

door huishoudens,

in monetaire transacties,

op het economisch grondgebied van de lidstaat,

voor producten die worden gebruikt voor de rechtstreekse bevrediging van individuele behoeften en wensen, als omschreven in bijlage A, punt 3.101, bij de ESR 2010,

in een van beide of in beide tijdsperioden die worden vergeleken;

21)   „ingrijpende wijziging in de productiemethode”: een wijziging die wordt geacht het jaarlijkse wijzigingspercentage van een bepaald geharmoniseerd indexcijfer of deel daarvan in een periode te beïnvloeden met meer dan:

a)

0,1 procentpunt voor het algemene HICP (all-items HICP), het HICP-CT, het OOH-prijsindexcijfer of het HPI,

b)

respectievelijk 0,3, 0,4, 0,5 of 0,6 procentpunten voor elke afdeling, groep, klasse of subklasse (5 cijfers) van de ECOICOP voor het HICP of het HICP-CT.

Artikel 3

Samenstelling van de geharmoniseerde indexcijfers

1.   De lidstaten dienen bij de Commissie (Eurostat) alle in artikel 2, punt 12), omschreven geharmoniseerde indexcijfers in.

2.   De geharmoniseerde indexcijfers zijn jaarlijkse kettingindexcijfers van het Laspeyres-type.

3.   Het HICP en het HICP-CT worden gebaseerd op de prijswijzigingen en gewichten van producten die in de monetaire consumptieve bestedingen van de huishoudens zijn opgenomen.

4.   Het HICP noch het HICP-CT is van toepassing op transacties tussen huishoudens, behalve in het geval van huur die door huurders aan particuliere huiseigenaren is betaald, waarbij deze laatsten fungeren als marktproducent van diensten die worden aangeschaft door huishoudens (huurders).

5.   Het OOH-prijsindexcijfer wordt, indien mogelijk en op voorwaarde dat de gegevens beschikbaar zijn, samengesteld voor de tien jaar die aan de inwerkingtreding van deze verordening voorafgaan.

6.   De HICP- en de HICP-CT-subindexcijfers worden samengesteld voor de categorieën van de ECOICOP. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast ter nadere bepaling van eenvormige voorwaarden voor de toepassing van de ECOICOP ten behoeve van het HICP en het HICP-CT. Deze uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

7.   De Commissie stelt uiterlijk op 31 december 2018 een verslag op waarin wordt nagegaan of het passend is het OOH-prijsindexcijfer in het HICP te integreren. Afhankelijk van de resultaten van dat verslag dient de Commissie, indien passend, binnen een redelijke termijn een voorstel in tot wijziging van deze verordening met betrekking tot het integreren van het OOH-prijsindexcijfer in het HICP. Indien in het verslag wordt geconstateerd dat voor de integratie van het OOH-prijsindexcijfer in het HICP nadere methodologische ontwikkelingen nodig zijn, gaat de Commissie tot de methodologische werkzaamheden over en brengt ze indien nodig verslag uit over die werkzaamheden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

8.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast ter nadere bepaling van de uitsplitsing van de door de lidstaten die de euro als munt hebben verstrekte flashraming van het HICP. Deze uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

9.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarbij de uitsplitsingen van het OOH-prijsindexcijfer en van het HPI worden gespecificeerd. Deze uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

10.   Elk jaar werken de lidstaten de sub-indexcijfersgewichten van de geharmoniseerde indexcijfers bij. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast ter nadere bepaling van eenvormige voorwaarden voor de kwaliteit van de gewichten van de geharmoniseerde indexcijfers. Deze uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 4

Vergelijkbaarheid van de geharmoniseerde indexcijfers

1.   Opdat de geharmoniseerde indexcijfers als vergelijkbaar kunnen worden beschouwd, zijn eventuele verschillen tussen de lidstaten op alle detailniveaus alleen terug te voeren op de verschillen in prijswijzigingen of bestedingspatronen.

2.   Eventuele sub-indexcijfers van de geharmoniseerde indexcijfers die afwijken van de begrippen of methoden van deze verordening worden vergelijkbaar geacht indien zij resulteren in indexcijfers die naar schatting systematisch afwijken met:

a)

gemiddeld 0,1 procentpunt of minder over één jaar ten opzichte van het voorafgaande jaar van een indexcijfer dat is samengesteld overeenkomstig de methodologische aanpak van deze verordening, in het geval van het HICP en het HICP-CT;

b)

gemiddeld één procentpunt of minder over één jaar ten opzichte van het voorafgaande jaar van een indexcijfer dat is samengesteld overeenkomstig de methodologische aanpak van deze verordening, in het geval van het OOH-prijsindexcijfer en het HPI.

Indien de in de eerste alinea bedoelde berekeningen niet mogelijk zijn, beschrijven de lidstaten gedetailleerd de gevolgen van het gebruik van een methode die afwijkt van de concepten en methoden van deze verordening.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging van bijlage I, teneinde de vergelijkbaarheid te waarborgen van de geharmoniseerde indexcijfers op internationaal niveau in overeenstemming met wijzigingen van de COICOP van de VN.

4.   Om eenvormige voorwaarden bij de productie van vergelijkbare geharmoniseerde indexcijfers te waarborgen en om de doelstellingen van deze verordening te verwezenlijken, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast waarbij de op vrijwillige proefstudies, als bedoeld in artikel 8, gebaseerde methoden en de methodologie nader worden gespecificeerd. Die uitvoeringshandelingen betreffen:

i)

steekproeftrekking en representativiteit;

ii)

de verzameling en behandeling van prijzen;

iii)

vervangingen en kwaliteitsaanpassingen;

iv)

de samenstelling van het indexcijfer;

v)

herzieningen;

vi)

speciale indexcijfers;

vii)

de behandeling van producten in specifieke gebieden.

De Commissie zorgt ervoor dat die uitvoeringshandelingen voor de lidstaten of de respondenten geen aanzienlijke extra lasten opleveren.

Deze uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

5.   Met het oog op de productie van de geharmoniseerde indexcijfers, teneinde rekening te houden met technische ontwikkelingen in de statistische methoden en op basis van de evaluatie van de in artikel 8, lid 4, bedoelde proefstudies, is de Commissie bevoegd om door middel van overeenkomstig artikel 10 vastgestelde gedelegeerde handelingen de eerste alinea van lid 4 van dit artikel te wijzigen door posten aan de daarin vervatte lijst toe te voegen, mits die toegevoegde posten geen overlappingen vertonen met bestaande posten en de in deze verordening beschreven reikwijdte of aard van de geharmoniseerde indexcijfers niet wijzigen.

Artikel 5

Gegevensvereisten

1.   De basisgegevens die de lidstaten vergaren ten behoeve van de geharmoniseerde indexcijfers en de sub-indexcijfers daarvan, zijn representatief op het niveau van de lidstaten.

2.   De gegevens worden ontleend aan enquêtes bij de statistische eenheden zoals die zijn omschreven in Verordening (EEG) nr. 696/93 van de Raad (8) of aan andere bronnen die de mogelijkheid bieden te garanderen dat het in artikel 4 van de onderhavige verordening bedoelde vergelijkbaarheidsvereiste voor de geharmoniseerde indexcijfers wordt nageleefd.

3.   De statistische eenheden die gegevens verstrekken over producten die zijn opgenomen in de monetaire consumptieve bestedingen van de huishoudens, werken waar nodig samen bij het verzamelen of verstrekken van de basisgegevens. De statistische eenheden verstrekken de nationale instanties die belast zijn met de samenstelling van de geharmoniseerde indexcijfers, nauwkeurige en volledige basisgegevens.

4.   Op verzoek van de nationale instanties die zijn belast met de samenstelling van de geharmoniseerde indexcijfers, verstrekken de statistische eenheden, voor zover beschikbaar, elektronische transactiegegevens, zoals barcodegegevens, die voldoende gedetailleerd moeten zijn om geharmoniseerde indexcijfers te produceren en om de naleving van de voorschriften voor de vergelijkbaarheid en de kwaliteit van de geharmoniseerde indexcijfers te beoordelen.

5.   De gemeenschappelijke referentieperiode voor geharmoniseerde indexcijfers is het jaar 2015. Deze referentieperiode wordt gebruikt voor de volledige tijdreeksen van alle geharmoniseerde indexcijfers en de sub-indexcijfers daarvan.

6.   De geharmoniseerde indexcijfers en de sub-indexcijfers worden omgeschaald naar een nieuwe gemeenschappelijke referentieperiode in geval van een overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde belangrijke methodologische wijziging van de geharmoniseerde indexcijfers of vanaf 2015 elke tien jaar na de laatste omschaling. De omschaling naar de nieuwe referentieperiode wordt van kracht:

a)

voor maandelijkse indexcijfers, vanaf het indexcijfer voor januari van het volgende jaar na de referentieperiode;

b)

voor driemaandelijkse indexcijfers, vanaf het indexcijfer voor het eerste kwartaal van het volgende jaar na de referentieperiode.

De Commissie stelt bij uitvoeringshandelingen gedetailleerde regels vast ten aanzien van de omschaling van de geharmoniseerde indexcijfers. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

7.   De lidstaten zijn niet verplicht navolgende elementen op te stellen en te verstrekken:

a)

de subindexcijfers van het HICP en van het HICP-CT die minder dan één duizendste van de totale bestedingen vertegenwoordigen;

b)

de subindexcijfers van het OOH-prijsindexcijfer en van het HPI die minder dan één honderdste vertegenwoordigen van respectievelijk de totale bestedingen voor huisvesting door bewoners van een eigen woning en de totale aankopen van woningen.

8.   De lidstaten zijn niet verplicht navolgende sub-indexcijfers van de ECOICOP op te stellen, hetzij omdat deze niet zijn opgenomen in de monetaire consumptieve bestedingen van de huishoudens of omdat de mate van methodologische harmonisatie nog onvoldoende is:

02.3

Verdovende middelen;

09.4.3

Kansspelen;

12.2

Prostitutie;

12.5.1

Levensverzekering;

12.6.1

IGDFI.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter wijziging van de in dit lid opgenomen lijst teneinde kansspelen in het HICP en het HICP-IT op te nemen.

Artikel 6

Frequentie

1.   De lidstaten dienen maandelijks bij de Commissie (Eurostat) het HICP, het HICP-CT en de respectieve sub-indexcijfers daarvan in, met inbegrip van de sub-indexcijfers die met langere tussenpozen worden geproduceerd.

2.   De lidstaten dienen elk kwartaal bij de Commissie (Eurostat) het OOH-prijsindexcijfer en het HPI in. Deze kunnen op vrijwillige basis ook maandelijks worden verstrekt.

3.   De lidstaten zijn niet verplicht elke maand of elk kwartaal sub-indexcijfers op te stellen wanneer een minder regelmatige verzameling van gegevens voldoende is om de vergelijkbaarheidseisen van artikel 4 na te leven. De lidstaten stellen de Commissie (Eurostat) in kennis van de ECOICOP, het OOH-prijsindexcijfer en de HPI-categorieën waarvoor zij minder regelmatig dan maandelijks, wanneer het ECOICOP-categorieën betreft, en driemaandelijks, wanneer het de OOH-prijsindexcijfer- en de HPI-categorieën betreft, van plan zijn gegevens te verzamelen.

4.   De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) elk jaar bijgewerkte sub-indexcijfergewichten van de geharmoniseerde indexcijfers.

Artikel 7

Termijnen, uitwisselingsnormen en herzieningen

1.   De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) de geharmoniseerde indexcijfers en alle sub-indexcijfers binnen:

a)

15 kalenderdagen, voor de indexcijfers van februari tot en met december, en 20 kalenderdagen, voor de indexcijfers van januari, na het einde van de maand waarvoor de indexcijfers worden berekend; en

b)

85 kalenderdagen na het einde van het kwartaal waarvoor de indexcijfers worden berekend.

2.   De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) de bijgewerkte gewichten uiterlijk:

a)

op 13 februari van elk jaar voor de maandelijkse indexcijfers;

b)

op 15 juni van elk jaar voor de driemaandelijkse indexcijfers.

3.   De lidstaten die de euro als munt hebben, verstrekken de Commissie (Eurostat) de flashraming van het HICP en doen dit uiterlijk op de voorlaatste kalenderdag van de maand waarop deze betrekking heeft.

4.   De lidstaten dienen de bij deze verordening voorgeschreven gegevens en metagegevens bij de Commissie (Eurostat) in overeenkomstig de normen voor de uitwisseling van gegevens en metagegevens.

5.   De geharmoniseerde indexcijfers en de sub-indexcijfers daarvan die reeds zijn gepubliceerd, kunnen worden herzien.

6.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarbij de in lid 4 genoemde normen voor de uitwisseling van gegevens en metagegevens en de in lid 5 genoemde eenvormige voorwaarden voor de herziening van geharmoniseerde indexcijfers en hun sub-indexcijfers gedetailleerd worden omschreven. Deze uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 8

Proefstudies

1.   Wanneer er betere basisgegevens nodig zijn voor de samenstelling van de geharmoniseerde indexcijfers of wanneer de noodzaak van een betere vergelijkbaarheid van de geharmoniseerde indexcijfers wordt vastgesteld volgens de in artikel 4, lid 4, bedoelde methoden, kan de Commissie (Eurostat) het initiatief nemen tot proefstudies, die op vrijwillige basis worden uitgevoerd door de lidstaten.

2.   Deze proefstudies worden in voorkomend geval medegefinancierd uit de algemene begroting van de Unie.

3.   In de proefstudies wordt nagegaan of het haalbaar is om betere basisinformatie te verkrijgen dan wel of nieuwe methodologische benaderingen moeten worden vastgesteld.

4.   De resultaten van de proefstudies worden geëvalueerd door de Commissie (Eurostat) in nauwe samenwerking met de lidstaten en de voornaamste gebruikers van de geharmoniseerde indicatoren, waarbij rekening wordt gehouden met de voordelen van betere basisinformatie of nieuwe methodologische benaderingen ten opzichte van de extra kosten van de productie van geharmoniseerde indexcijfers.

5.   Uiterlijk op 31 december 2020 en daarna om de vijf jaar dient de Commissie een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad waarin in voorkomend geval de belangrijkste resultaten van de proefstudies worden geëvalueerd.

Artikel 9

Kwaliteitsborging

1.   De lidstaten dragen zorg voor de kwaliteit van de geharmoniseerde indexcijfers. Voor de toepassing van deze verordening gelden de standaardkwaliteitscriteria van artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 223/2009.

2.   De lidstaten verstrekken het volgende aan de Commissie (Eurostat):

a)

jaarlijkse standaardkwaliteitsverslagen die de kwaliteitscriteria van artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 223/2009 betreffen;

b)

jaarlijks bijgewerkte inventarissen met details over de gegevensbronnen, definities en gebruikte methoden;

c)

op verzoek van de Commissie (Eurostat), andere daarmee verband houdende gegevens, die voldoende gedetailleerd moeten zijn om de naleving van de voorschriften voor de vergelijkbaarheid en de kwaliteit van de geharmoniseerde indexcijfers te beoordelen.

3.   Indien een lidstaat van plan is om een belangrijke wijziging te introduceren in de productiemethoden van de geharmoniseerde indexcijfers of een deel daarvan, meldt de lidstaat dit uiterlijk drie maanden voordat deze wijziging in werking treedt aan de Commissie (Eurostat). De lidstaat dient bij de Commissie (Eurostat) een kwantificering van de effecten van de veranderingen in.

4.   De Commissie stelt bij uitvoeringshandelingen technische kwaliteitsborgingsvoorwaarden vast met betrekking tot de inhoud van de jaarlijkse standaardkwaliteitsverslagen, de termijn voor het verstrekken van de verslagen aan de Commissie (Eurostat), de structuur van de inventarissen en de termijn voor het verstrekken van de inventarissen aan de Commissie (Eurostat). Deze uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 10

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   Bij de uitoefening van de op grond van artikel 4, leden 3 en 5, en artikel 5, lid 8, gedelegeerde bevoegdheid ziet de Commissie erop toe dat de gedelegeerde handelingen geen aanzienlijke bijkomende lasten voor de lidstaten of de respondenten met zich brengen.

Voorts geeft de Commissie een deugdelijke motivering voor de in deze gedelegeerde handelingen beoogde acties, in voorkomend geval vanuit de optiek van kostenefficiëntie, daaronder begrepen de lasten voor de respondenten en de productiekosten overeenkomstig artikel 14, lid 3, van Verordening (EG) nr. 223/2009.

De Commissie raadpleegt zoals gebruikelijk deskundigen, onder meer uit de lidstaten, voordat zij deze gedelegeerde handelingen vaststelt

3.   De bevoegdheid om de in artikel 4, leden 4 en 5, en in artikel 5, lid 8, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt voor een termijn van vijf jaar met ingang van 13 juni 2016 toegekend aan de Commissie. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

4.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, leden 3 en 5, en in artikel 5, lid 8, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 4, leden 3 en 5, en artikel 5, lid 8, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.

Artikel 11

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor het Europees statistisch systeem, dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 223/2009. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 12

Intrekking

1.   Onverminderd lid 2 blijven de lidstaten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2494/95 de geharmoniseerde indexcijfers indienen tot en met de verzendingen van gegevens die betrekking hebben op 2016.

2.   Verordening (EG) nr. 2494/95 wordt met ingang van 1 januari 2017 ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

3.   Bij de eerste vaststelling van de in artikel 3, leden 6, 9 en 10, artikel 4, lid 4, artikel 5, lid 6, en artikel 7, lid 6, bedoelde uitvoeringshandelingen neemt de Commissie voor zover verenigbaar met deze verordening de relevante bepalingen op van Verordening (EG) nr. 1749/96 van de Commissie (9), Verordening (EG) nr. 2214/96 van de Commissie (10), Verordening (EG) nr. 1687/98 van de Raad (11), Verordening (EG) nr. 2646/98 van de Commissie (12), Verordening (EG) nr. 1617/1999 van de Commissie (13), Verordening (EG) nr. 2166/1999 van de Raad (14), Verordening (EG) nr. 2601/2000 van de Commissie (15), Verordening (EG) nr. 2602/2000 van de Commissie (16), Verordening (EG) nr. 1920/2001 van de Commissie (17), Verordening (EG) nr. 1921/2001 van de Commissie (18), Verordening (EG) nr. 1708/2005 van de Commissie (19), Verordening (EG) nr. 701/2006 van de Raad (20), Verordening (EG) nr. 330/2009 van de Commissie (21), Verordening (EU) nr. 1114/2010 van de Commissie (22) en Verordening (EU) nr. 93/2013 van de Commissie (23) vastgesteld op grond van Verordening (EG) nr. 2494/95, en beperkt zij voor zover nodig het totale aantal uitvoeringshandelingen. De op grond van Verordening (EG) nr. 2494/95 vastgestelde verordeningen blijven gedurende een overgangsperiode van kracht. Die overgangsperiode verstrijkt op de datum van toepassing van de in eerste instantie op basis van artikel 3, leden 6, 9 en 10, artikel 4, lid 4, artikel 5, lid 6, en artikel 7, lid 6, van deze verordening vastgestelde uitvoeringshandelingen, en deze datum is voor elke uitvoeringshandeling dezelfde.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is voor het eerst van toepassing op gegevens die betrekking hebben op januari 2017.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 11 mei 2016.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

J.A. HENNIS-PLASSCHAERT


(1)  PB C 175 van 29.5.2015, blz. 2.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 8 maart 2016 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 21 april 2016.

(3)  Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden (PB L 306 van 23.11.2011, blz. 25).

(4)  Verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad van 23 oktober 1995 inzake geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen (PB L 257 van 27.10.1995, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).

(6)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(7)  Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie (PB L 174 van 26.6.2013, blz. 1).

(8)  Verordening (EEG) nr. 696/93 van de Raad van 15 maart 1993 inzake de statistische eenheden voor waarneming en analyse van het productiestelsel in de Gemeenschap (PB L 76 van 30.3.1993, blz. 1).

(9)  Verordening (EG) nr. 1749/96 van de Commissie van 9 september 1996 inzake initiële maatregelen tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad inzake geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen (PB L 229 van 10.9.1996, blz. 3).

(10)  Verordening (EG) nr. 2214/96 van de Commissie van 20 november 1996 inzake geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen: indiening en verspreiding van subindexcijfers van het GICP (PB L 296 van 21.11.1996, blz. 8).

(11)  Verordening (EG) nr. 1687/98 van de Raad van 20 juli 1998 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1749/96 van de Commissie ten aanzien van de goederen- en dienstendekking van het geharmoniseerde indexcijfer van de consumptieprijzen (PB L 214 van 31.7.1998, blz. 12).

(12)  Verordening (EG) nr. 2646/98 van de Commissie van 9 december 1998 houdende gedetailleerde regels voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad wat de minimumnormen voor de behandeling van tarieven in het geharmoniseerde indexcijfer van de consumptieprijzen betreft (PB L 335 van 10.12.1998, blz. 30).

(13)  Verordening (EG) nr. 1617/1999 van de Commissie van 23 juli 1999 houdende gedetailleerde regels voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad wat de minimumnormen voor de behandeling van verzekeringen in het geharmoniseerde indexcijfer van de consumptieprijzen betreft, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2214/96 (PB L 192 van 24.7.1999, blz. 9).

(14)  Verordening (EG) nr. 2166/1999 van de Raad van 8 oktober 1999 houdende gedetailleerde regels voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 2494/95 voor wat betreft de minimumnormen voor de behandeling van tot de sectoren gezondheid, onderwijs en sociale bescherming behorende producten in het geharmoniseerde indexcijfer van de consumptieprijzen (PB L 266 van 14.10.1999, blz. 1).

(15)  Verordening (EG) nr. 2601/2000 van de Commissie van de Commissie van 17 november 2000 houdende gedetailleerde regels voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad wat het moment van registratie van aankoopprijzen in het geharmoniseerde indexcijfer van de consumptieprijzen betreft (PB L 300 van 29.11.2000, blz. 14).

(16)  Verordening (EG) nr. 2602/2000 van de Commissie van 17 november 2000 houdende gedetailleerde regels voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad wat de minimumnormen voor de behandeling van kortingen in het geharmoniseerde indexcijfer van de consumptieprijzen betreft (PB L 300 van 29.11.2000, blz. 16).

(17)  Verordening (EG) nr. 1920/2001 van de Commissie van 28 september 2001 houdende gedetailleerde regels voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad wat de minimumnormen voor de behandeling van in een percentage van de transactiewaarde uitgedrukte kosten van diensten in het geharmoniseerde indexcijfer van de consumptieprijzen betreft, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2214/96 (PB L 261 van 29.9.2001, blz. 46).

(18)  Verordening (EG) nr. 1921/2001 van de Commissie van 28 september 2001 houdende gedetailleerde regels voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad wat de minimumnormen voor herzieningen van het geharmoniseerde indexcijfer van de consumptieprijzen betreft en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2602/2000 (PB L 261 van 29.9.2001, blz. 49).

(19)  Verordening (EG) nr. 1708/2005 van de Commissie van 19 oktober 2005 houdende gedetailleerde regels voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad, wat de gemeenschappelijke referentieperiode voor het geharmoniseerde indexcijfer van de consumptieprijzen betreft, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2214/96 (PB L 274 van 20.10.2005, blz. 9).

(20)  Verordening (EG) nr. 701/2006 van de Raad van 25 april 2006 houdende gedetailleerde regels voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 2494/95, wat de dekking in de tijd van de verzameling van prijzen in het kader van het geharmoniseerde indexcijfer van de consumptieprijzen betreft (PB L 122 van 9.5.2006, blz. 3).

(21)  Verordening (EG) nr. 330/2009 van de Commissie van 22 april 2009 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad, wat minimumnormen voor de behandeling van seizoensgebonden producten in de geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen (GICP's) betreft (PB L 103 van 23.4.2009, blz. 6).

(22)  Verordening (EU) nr. 1114/2010 van de Commissie van 1 december 2010 houdende vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad met betrekking tot minimumnormen voor de kwaliteit van GICP-wegingen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2454/97 van de Commissie (PB L 316 van 2.12.2010, blz. 4).

(23)  Verordening (EU) nr. 93/2013 van de Commissie van 1 februari 2013 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad inzake geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen, wat de vaststelling van indexcijfers van de prijzen van door de eigenaar bewoonde woningen betreft (PB L 33 van 2.2.2013, blz. 14).


BIJLAGE I

EUROPESE CLASSIFICATIE VAN INDIVIDUELE CONSUMPTIE NAAR DOEL (ECOICOP)

01

VOEDINGSMIDDELEN EN ALCOHOLVRIJE DRANKEN

01.1

Voedingsmiddelen

01.1.1

Brood en granen

01.1.1.1

Rijst

01.1.1.2

Bloem en andere granen

01.1.1.3

Brood

01.1.1.4

Andere bakkerijproducten

01.1.1.5

Pizza en quiche

01.1.1.6

Pastaproducten en couscous

01.1.1.7

Ontbijtgranen

01.1.1.8

Overige graanproducten

01.1.2

Vlees

01.1.2.1

Rund- en kalfsvlees

01.1.2.2

Varkensvlees

01.1.2.3

Schapen- en geitenvlees

01.1.2.4

Pluimveevlees

01.1.2.5

Overig vlees

01.1.2.6

Eetbaar slachtafval

01.1.2.7

Gedroogd, gezouten of gerookt vlees

01.1.2.8

Overige vleesbereidingen

01.1.3

Vis en schaal- en schelpdieren

01.1.3.1

Verse of gekoelde vis

01.1.3.2

Diepvriesvis

01.1.3.3

Verse of gekoelde schaal- en schelpdieren

01.1.3.4

Diepvries schaal- en schelpdieren

01.1.3.5

Gedroogde, gezouten of gerookte vis en schaal- en schelpdieren

01.1.3.6

Overige bereidingen en conserven van vis en schaal-en schelpdieren

01.1.4

Melk, kaas en eieren

01.1.4.1

Verse volle melk

01.1.4.2

Verse halfvolle en magere melk

01.1.4.3

Houdbare melk

01.1.4.4

Yoghurt

01.1.4.5

Kaas en kwark

01.1.4.6

Overige zuivelproducten

01.1.4.7

Eieren

01.1.5

Oliën en vetten

01.1.5.1

Boter

01.1.5.2

Margarine en andere plantaardige vetten

01.1.5.3

Olijfolie

01.1.5.4

Overige eetbare olie

01.1.5.5

Overige eetbare dierlijke vetten

01.1.6

Fruit

01.1.6.1

Vers of gekoeld fruit

01.1.6.2

Diepvriesfruit

01.1.6.3

Gedroogd fruit en noten

01.1.6.4

Conserven van fruit en producten op basis van fruit

01.1.7

Groenten

01.1.7.1

Verse of gekoelde groenten behalve aardappelen en andere knollen

01.1.7.2

Diepvriesgroenten behalve aardappelen en andere knollen

01.1.7.3

Gedroogde groenten, andere bereidingen en conserven van groenten

01.1.7.4

Aardappelen

01.1.7.5

Chips

01.1.7.6

Overige knolgewassen en producten van knolgewassen

01.1.8

Suiker, jam, honing, chocolade en snoepgoed

01.1.8.1

Suiker

01.1.8.2

Jam, marmelade en honing

01.1.8.3

Chocolade

01.1.8.4

Snoepgoed

01.1.8.5

Consumptie-ijs en roomijs

01.1.8.6

Kunstmatige zoetstoffen

01.1.9

Voedingsmiddelen n.e.g.

01.1.9.1

Sauzen, samengestelde kruiderijen

01.1.9.2

Zout, specerijen en keukenkruiden

01.1.9.3

Babyvoeding

01.1.9.4

Kant-en-klaarmaaltijden

01.1.9.9

Andere voedingsmiddelen n.e.g.

01.2

Alcoholvrije dranken

01.2.1

Koffie, thee en cacao

01.2.1.1

Koffie

01.2.1.2

Thee

01.2.1.3

Cacao

01.2.2

Mineraalwater, frisdranken, vruchten- en groentesappen

01.2.2.1

Mineraalwater of bronwater

01.2.2.2

Frisdranken

01.2.2.3

Vruchten- en groentesappen

02

ALCOHOLHOUDENDE DRANKEN, TABAK EN VERDOVENDE MIDDELEN

02.1

Alcoholhoudende dranken

02.1.1

Gedistilleerde dranken

02.1.1.1

Gedistilleerde dranken en likeuren

02.1.1.2

Alcoholhoudende frisdranken

02.1.2

Wijn

02.1.2.1

Wijn van druiven

02.1.2.2

Wijn van andere vruchten

02.1.2.3

Gealcoholiseerde wijn

02.1.2.4

Dranken op basis van wijn

02.1.3

Bier

02.1.3.1

Pils

02.1.3.2

Ander alcoholhoudend bier

02.1.3.3

Bier met een laag alcohol-volumegehalte en alcoholvrij bier

02.1.3.4

Dranken op basis van bier

02.2

Tabak

02.2.0

Tabak

02.2.0.1

Sigaretten

02.2.0.2

Sigaren

02.2.0.3

Andere tabaksproducten

02.3

Verdovende middelen

02.3.0

Verdovende middelen

02.3.0.0

Verdovende middelen

03

KLEDING EN SCHOENEN

03.1

Kleding en kledingstoffen

03.1.1

Kledingstoffen

03.1.1.0

Kledingstoffen

03.1.2

Kleding

03.1.2.1

Herenkleding

03.1.2.2

Dameskleding

03.1.2.3

Baby- en kinderkleding

03.1.3

Overige kledingartikelen en toebehoren

03.1.3.1

Andere kledingartikelen

03.1.3.2

Kledingaccessoires

03.1.4

Wasserijen en stomerijen, reparatie en verhuur van kleding

03.1.4.1

Wasserijen en stomerijen

03.1.4.2

Reparatie en huur van kleding

03.2

Schoenen

03.2.1

Schoenen

03.2.1.1

Herenschoenen

03.2.1.2

Damesschoenen

03.2.1.3

Kinderschoenen

03.2.2

Reparatie en verhuur van schoenen

03.2.2.0

Reparatie en verhuur van schoenen

04

HUISVESTING, WATER, ELEKTRICITEIT, GAS EN ANDERE BRANDSTOFFEN

04.1

Werkelijke woninghuur

04.1.1

Werkelijke huur betaald door huurders

04.1.1.0

Werkelijke huur betaald door huurders

04.1.2

Andere werkelijke huur

04.1.2.1

Werkelijke huur betaald door huurders voor een tweede woning

04.1.2.2

Garagehuur en andere huur die door huurders wordt betaald

04.2

Toegerekende huur

04.2.1

Huurwaarde voor bewoners van een eigen woning

04.2.1.0

Huurwaarde voor bewoners van een eigen woning

04.2.2

Andere huurwaarde

04.2.2.0

Andere huurwaarde

04.3

Onderhoud en reparatie van de woning

04.3.1

Materiaal voor onderhoud en reparatie van de woning

04.3.1.0

Materiaal voor onderhoud en reparatie van de woning

04.3.2

Diensten voor onderhoud en reparatie van de woning

04.3.2.1

Diensten van loodgieters

04.3.2.2

Diensten van elektriciens

04.3.2.3

Verwarmingsonderhoud

04.3.2.4

Diensten van schilders

04.3.2.5

Diensten van timmerlieden

04.3.2.9

Overige diensten voor onderhoud en reparatie van de woning

04.4

Watervoorziening en diverse diensten in verband met de woning

04.4.1

Watervoorziening

04.4.1.0

Watervoorziening

04.4.2

Ophalen van huisvuil

04.4.2.0

Ophalen van huisvuil

04.4.3

Riolering

04.4.3.0

Riolering

04.4.4

Overige diensten in verband met de woning n.e.g.

04.4.4.1

Onderhoudskosten in meergezinswoningen

04.4.4.2

Bewakingsdiensten

04.4.4.9

Overige diensten in verband met de woning

04.5

Elektriciteit, gas en andere brandstoffen

04.5.1

Elektriciteit

04.5.1.0

Elektriciteit

04.5.2

Gas

04.5.2.1

Aardgas en stadsgas

04.5.2.2

Vloeibare brandstoffen

04.5.3

Vloeibare brandstoffen

04.5.3.0

Vloeibare brandstoffen

04.5.4

Vaste brandstoffen

04.5.4.1

Steenkool

04.5.4.9

Overige vaste brandstoffen

04.5.5

Stadsverwarming

04.5.5.0

Stadsverwarming

05

STOFFERING, HUISHOUDELIJKE APPARATEN EN DAGELIJKS ONDERHOUD VAN DE WONING

05.1

Meubelen en stoffering, vloerbedekking

05.1.1

Meubelen en stoffering

05.1.1.1

Meubelen voor het huis

05.1.1.2

Tuinmeubelen

05.1.1.3

Verlichtingsapparatuur

05.1.1.9

Overige meubelen en stoffering

05.1.2

Vloerbedekking

05.1.2.1

Tapijten

05.1.2.2

Overige vloerbedekking

05.1.2.3

Diensten voor het leggen van vloerbedekking

05.1.3

Reparatie van meubelen, stoffering en vloerbedekking

05.1.3.0

Reparatie van meubelen, stoffering en vloerbedekking

05.2

Huishoudtextiel

05.2.0

Huishoudtextiel

05.2.0.1

Meubelstoffen en gordijnen

05.2.0.2

Beddengoed

05.2.0.3

Tafel- en toiletlinnen

05.2.0.4

Reparatie van huishoudtextiel

05.2.0.9

Overig huishoudtextiel

05.3

Huishoudelijke apparaten

05.3.1

Grote huishoudelijke apparaten, al dan niet elektrisch

05.3.1.1

Koel- en vrieskasten

05.3.1.2

(Af)wasmachines en wasdrogers

05.3.1.3

Fornuizen, ovens, magnetrons en dergelijke

05.3.1.4

Verwarming, airconditioners

05.3.1.5

Schoonmaakapparaten

05.3.1.9

Overige grote huishoudelijke apparaten

05.3.2

Kleine elektrische huishoudelijke apparaten

05.3.2.1

Keukenmachines

05.3.2.2

Koffie- en theezetapparaten en dergelijke

05.3.2.3

Strijkijzers

05.3.2.4

Broodroosters en grills

05.3.2.9

Overige kleine elektrische huishoudelijke apparaten

05.3.3

Reparatie van huishoudelijke apparaten

05.3.3.0

Reparatie van huishoudelijke apparaten

05.4

Glas, servies en huishoudelijke artikelen

05.4.0

Glas, servies en huishoudelijke artikelen

05.4.0.1

Glaswerk, kristal en aardewerk of porselein

05.4.0.2

Messen, bestek en zilverwerk

05.4.0.3

Niet-elektrische keukenartikelen

05.4.0.4

Reparatie van glas, servies en huishoudelijke artikelen

05.5

Gereedschappen en werktuigen voor huis en tuin

05.5.1

Grote gereedschappen en werktuigen

05.5.1.1

Grote gereedschappen en werktuigen met motor

05.5.1.2

Reparatie, lease en huur van grote gereedschappen en werktuigen

05.5.2

Kleine gereedschappen en toebehoren

05.5.2.1

Kleine gereedschappen zonder motor

05.5.2.2

Allerlei toebehoren voor kleine gereedschappen

05.5.2.3

Reparatie van kleine gereedschappen zonder motor en allerlei toebehoren

05.6

Goederen en diensten voor het dagelijks onderhoud van de woning

05.6.1

Niet-duurzame huishoudproducten

05.6.1.1

Schoonmaak- en onderhoudsproducten

05.6.1.2

Overige niet-duurzame kleine huishoudproducten

05.6.2

Diensten ten behoeve van het huishouden

05.6.2.1

Huishoudelijke diensten van betaald personeel

05.6.2.2

Reinigingsdiensten

05.6.2.3

Huur van meubelen en stoffering

05.6.2.9

Overige diensten ten behoeve van het huishouden

06

GEZONDHEID

06.1

Medische producten, apparaten en toestellen

06.1.1

Farmaceutische producten

06.1.1.0

Farmaceutische producten

06.1.2

Overige medische producten

06.1.2.1

Zwangerschapstests en mechanische contraceptiva

06.1.2.9

Andere medische producten n.e.g.

06.1.3

Therapeutische apparaten en toestellen

06.1.3.1

Brillenglazen en contactlenzen voor verbetering van gezichtsstoornissen

06.1.3.2

Gehoorapparaten

06.1.3.3

Reparatie van therapeutische apparaten en toestellen

06.1.3.9

Overige therapeutische apparaten en toestellen

06.2

Extramurale gezondheidszorg

06.2.1

Diensten van artsen

06.2.1.1

Diensten van huisartsen

06.2.1.2

Diensten van medische specialisten

06.2.2

Diensten van tandartsen

06.2.2.0

Diensten van tandartsen

06.2.3

Diensten van paramedici

06.2.3.1

Diensten van medischeanalyselaboratoria en doorlichtingscentra

06.2.3.2

Warme baden, bewegingstherapie, ambulances en huur van therapeutische toestellen

06.2.3.9

Overige paramedische diensten

06.3

Diensten van ziekenhuizen

06.3.0

Diensten van ziekenhuizen

06.3.0.0

Diensten van ziekenhuizen

07

VERVOER

07.1

Aankoop van voertuigen

07.1.1

Auto's

07.1.1.1

Nieuwe auto's

07.1.1.2

Tweedehands auto's

07.1.2

Motorfietsen, scooters, bromfietsen en elektrische fietsen

07.1.2.0

Motorfietsen, scooters, bromfietsen en elektrische fietsen

07.1.3

Fietsen

07.1.3.0

Fietsen

07.1.4

Door dieren getrokken voertuigen

07.1.4.0

Door dieren getrokken voertuigen

07.2

Gebruik van privé-voertuigen

07.2.1

Onderdelen en accessoires van privé-voertuigen

07.2.1.1

Banden

07.2.1.2

Onderdelen van privé-voertuigen

07.2.1.3

Accessoires voor privé-voertuigen

07.2.2

Brandstoffen en smeermiddelen voor privé-voertuigen

07.2.2.1

Diesel

07.2.2.2

Benzine

07.2.2.3

Overige brandstoffen voor privé-voertuigen

07.2.2.4

Smeermiddelen

07.2.3

Onderhoud en reparatie van privé-voertuigen

07.2.3.0

Onderhoud en reparatie van privé-voertuigen

07.2.4

Overige diensten in verband met privé-voertuigen

07.2.4.1

Huur van garages, parkeerplaatsen en privé-voertuigen

07.2.4.2

Tolvoorzieningen en parkeermeters

07.2.4.3

Rijlessen, rijexamens, rijbewijzen en technische keuringen

07.3

Vervoersdiensten

07.3.1

Personenvervoer per spoor

07.3.1.1

Personenvervoer per spoor

07.3.1.2

Personenvervoer per tram of metro

07.3.2

Personenvervoer over de weg

07.3.2.1

Personenvervoer per bus

07.3.2.2

Personenvervoer per taxi of huurauto met chauffeur

07.3.3

Personenvervoer door de lucht

07.3.3.1

Binnenlandse vluchten

07.3.3.2

Internationale vluchten

07.3.4

Personenvervoer over zee of over binnenwateren

07.3.4.1

Personenvervoer over zee

07.3.4.2

Personenvervoer over binnenwateren

07.3.5

Gecombineerd personenvervoer

07.3.5.0

Gecombineerd personenvervoer

07.3.6

Overige aankopen van vervoersdiensten

07.3.6.1

Vervoer per kabelspoorweg, kabelbaan en stoeltjeslift

07.3.6.2

Verhuizing en opslag

07.3.6.9

Overige aankopen van vervoersdiensten n.e.g.

08

COMMUNICATIE

08.1

Post- en pakketdiensten

08.1.0

Post- en pakketdiensten

08.1.0.1

Bezorging van brieven

08.1.0.9

Andere postdiensten

08.2

Telefoonapparatuur

08.2.0

Telefoonapparatuur

08.2.0.1

Apparatuur voor vaste telefonie

08.2.0.2

Apparatuur voor mobiele telefonie

08.2.0.3

Overige telefoon- en faxtoestellen

08.2.0.4

Reparatie van telefoon- en faxtoestellen

08.3

Telefoon- en internetdiensten

08.3.0

Telefoon- en internetdiensten

08.3.0.1

Vaste telefoondiensten

08.3.0.2

Mobiele telefoondiensten

08.3.0.3

Verlenen van toegang tot internet

08.3.0.4

Gebundelde telecommunicatiediensten

08.3.0.5

Overige diensten voor de transmissie van informatie

09

RECREATIE EN CULTUUR

09.1

Audio- en videoapparatuur, foto- en filmapparatuur en gegevensverwerkende apparatuur

09.1.1

Audio- en video-opname- en -weergaveapparatuur

09.1.1.1

Audio-opname- en -weergaveapparatuur

09.1.1.2

Televisies en video-apparatuur

09.1.1.3

Draagbare beeld- en geluidapparatuur

09.1.1.9

Overige apparatuur voor de opname en weergave van audio en video

09.1.2

Foto- en filmapparatuur en optische instrumenten

09.1.2.1

Camera's

09.1.2.2

Toebehoren voor foto- en filmapparatuur

09.1.2.3

Optische instrumenten

09.1.3

Gegevensverwerkende apparatuur

09.1.3.1

Personal computers

09.1.3.2

Accessoires voor gegevensverwerkende apparatuur

09.1.3.3

Software

09.1.3.4

Rekenmachines en andere gegevensverwerkende apparatuur

09.1.4

(On)bespeelde beeld- en geluidsdragers

09.1.4.1

Voorbespeelde dragers van beeld of geluid

09.1.4.2

Onbespeelde dragers van beeld of geluid

09.1.4.9

Overige beeld- en geluidsdragers

09.1.5

Reparatie van audio- en videoapparatuur, foto- en filmapparatuur en gegevensverwerkende apparatuur

09.1.5.0

Reparatie van audio- en videoapparatuur, foto- en filmapparatuur en gegevensverwerkende apparatuur

09.2

Overige grote duurzame goederen voor recreatie en cultuur

09.2.1

Grote duurzame goederen voor recreatie buitenshuis

09.2.1.1

Kampeerwagens, caravans en aanhangwagens

09.2.1.2

Vliegtuigen, ultralichte vliegtuigen, zeilvliegers en heteluchtballonnen

09.2.1.3

Boten, buitenboordmotoren en uitrusting van boten

09.2.1.4

Paarden, pony's en toebehoren

09.2.1.5

Grote artikelen voor spelen en sport

09.2.2

Muziekinstrumenten en grote duurzame goederen voor recreatie binnenshuis

09.2.2.1

Muziekinstrumenten

09.2.2.2

Grote duurzame goederen voor recreatie binnenshuis

09.2.3

Onderhoud en reparatie van andere grote duurzame goederen voor recreatie en cultuur

09.2.3.0

Onderhoud en reparatie van andere grote duurzame goederen voor recreatie en cultuur

09.3

Overige artikelen en overig materieel voor recreatie, tuinen en huisdieren

09.3.1

Spellen, speelgoed en hobby's

09.3.1.1

Spellen en hobby's

09.3.1.2

Speelgoed en feestartikelen

09.3.2

Sport- en kampeerartikelen en artikelen voor recreatie in de open lucht

09.3.2.1

Sportartikelen

09.3.2.2

Kampeerartikelen en artikelen voor recreatie in de open lucht

09.3.2.3

Reparatie van sport- en kampeerartikelen en artikelen voor recreatie in de open lucht

09.3.3

Tuinen, planten en bloemen

09.3.3.1

Tuinproducten

09.3.3.2

Planten en bloemen

09.3.4

Huisdieren en producten voor huisdieren

09.3.4.1

Aankoop van huisdieren

09.3.4.2

Producten voor huisdieren

09.3.5

Diensten ten behoeve van huisdieren

09.3.5.0

Diensten ten behoeve van huisdieren

09.4

Diensten op het gebied van recreatie en cultuur

09.4.1

Diensten op het gebied van recreatie en sport

09.4.1.1

Diensten op het gebied van recreatie en sport — aanwezigheid

09.4.1.2

Diensten op het gebied van recreatie en cultuur — deelname

09.4.2

Diensten op het gebied van cultuur

09.4.2.1

Bioscopen, theaters en concerten

09.4.2.2

Musea, bibliotheken, dierentuinen

09.4.2.3

Kijk- en luistergelden en televisieabonnementen

09.4.2.4

Huur van materiaal en toebehoren voor cultuur

09.4.2.5

Diensten op het gebied van fotografie

09.4.2.9

Overige culturele diensten

09.4.3

Kansspelen

09.4.3.0

Kansspelen

09.5

Kranten, boeken en schrijfwaren

09.5.1

Boeken

09.5.1.1

Fictieboeken

09.5.1.2

Studieboeken

09.5.1.3

Andere non-fictieboeken

09.5.1.4

Boekbinddiensten en e-boekdownloads

09.5.2

Kranten en tijdschriften

09.5.2.1

Kranten

09.5.2.2

Tijdschriften

09.5.3

Divers drukwerk

09.5.3.0

Divers drukwerk

09.5.4

Schrijfwaren en tekenartikelen

09.5.4.1

Producten van papier

09.5.4.9

Andere schrijfwaren en tekenartikelen

09.6

Pakketreizen

09.6.0

Pakketreizen

09.6.0.1

Pakketreizen voor binnenlandse vakanties

09.6.0.2

Pakketreizen voor internationale vakanties

10

ONDERWIJS

10.1

Kleuter- en primair onderwijs

10.1.0

Kleuter- en primair onderwijs

10.1.0.1

Kleuteronderwijs [niveau 0 van ISCED-97]

10.1.0.2

Primair onderwijs [niveau 1 van ISCED-97]

10.2

Secundair onderwijs

10.2.0

Secundair onderwijs

10.2.0.0

Secundair onderwijs

10.3

Postsecundair niet-tertiair onderwijs

10.3.0

Postsecundair niet-tertiair onderwijs

10.3.0.0

Postsecundair niet-tertiair onderwijs [niveau 4 van ISCED-97]

10.4

Tertiair onderwijs

10.4.0

Tertiair onderwijs

10.4.0.0

Tertiair onderwijs

10.5

Onderwijs dat niet naar niveau kan worden ingedeeld

10.5.0

Onderwijs dat niet naar niveau kan worden ingedeeld

10.5.0.0

Onderwijs dat niet naar niveau kan worden ingedeeld

11

RESTAURANTS EN HOTELS

11.1

Cateringdiensten

11.1.1

Restaurants, cafés en dergelijke

11.1.1.1

Restaurants, cafés en dancings

11.1.1.2

Fastfood en afhaalmaaltijden

11.1.2

Kantines

11.1.2.0

Kantines

11.2

Accommodatie

11.2.0

Accommodatie

11.2.0.1

Hotels, motels, herbergen en dergelijke

11.2.0.2

Bungalowparken, kampeerterreinen, jeugdherbergen en dergelijke

11.2.0.3

Diensten op het gebied van accommodatie van andere instellingen

12

DIVERSE GOEDEREN EN DIENSTEN

12.1

Persoonlijke verzorging

12.1.1

Kapsalons en schoonheidsinstituten

12.1.1.1

Heren- en kinderkappers

12.1.1.2

Dameskappers

12.1.1.3

Schoonheidsbehandelingen

12.1.2

Elektrische apparaten voor lichaamsverzorging

12.1.2.1

Elektrische apparaten voor lichaamsverzorging

12.1.2.2

Reparatie van elektrische apparaten voor lichaamsverzorging

12.1.3

Overige apparaten, artikelen en producten voor lichaamsverzorging

12.1.3.1

Niet-elektrische apparaten

12.1.3.2

Artikelen voor persoonlijke hygiëne en wellness, esoterische en schoonheidsproducten

12.2

Prostitutie

12.2.0

Prostitutie

12.2.0.0

Prostitutie

12.3

Artikelen voor persoonlijk gebruik n.e.g.

12.3.1

Sieraden, klokken en horloges

12.3.1.1

Sieraden

12.3.1.2

Klokken en horloges

12.3.1.3

Reparatie van sieraden, klokken en horloges

12.3.2

Overige artikelen voor persoonlijk gebruik

12.3.2.1

Reisartikelen

12.3.2.2

Artikelen voor baby's

12.3.2.3

Reparatie van andere artikelen voor persoonlijk gebruik

12.3.2.9

Overige artikelen voor persoonlijk gebruik n.e.g.

12.4

Sociale bescherming

12.4.0

Sociale bescherming

12.4.0.1

Kinderopvang

12.4.0.2

Bejaardentehuizen en tehuizen voor personen met een handicap

12.4.0.3

Thuiszorg

12.4.0.4

Adviesverlening

12.5

Verzekeringen

12.5.1

Levensverzekeringen

12.5.1.0

Levensverzekeringen

12.5.2

Verzekeringen in verband met de woning

12.5.2.0

Verzekeringen in verband met de woning

12.5.3

Verzekeringen in verband met gezondheid

12.5.3.1

Volksverzekeringen in verband met gezondheid

12.5.3.2

Particuliere verzekeringen in verband met gezondheid

12.5.4

Verzekeringen in verband met vervoer

12.5.4.1

Motorvoertuigenverzekeringen

12.5.4.2

Reisverzekeringen

12.5.5

Overige verzekeringen

12.5.5.0

Overige verzekeringen

12.6

Financiële diensten n.e.g.

12.6.1

Indirect gemeten diensten van financiële intermediairs

12.6.1.0

Indirect gemeten diensten van financiële intermediairs

12.6.2

Overige financiële diensten n.e.g.

12.6.2.1

Vergoedingen voor banken en postkantoren

12.6.2.2

Honoraria en kosten van de diensten van makelaars en beleggingsadviseurs

12.7

Overige diensten n.e.g.

12.7.0

Overige diensten n.e.g.

12.7.0.1

Legestarieven

12.7.0.2

Juridische diensten en accountancy

12.7.0.3

Begrafenisdiensten

12.7.0.4

Overige honoraria en diensten


BIJLAGE II

Concordantietabel

Verordening (EG) nr. 2494/95

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, onder a)

Artikel 2, punt 6)

Artikel 2, onder b)

Artikel 2, onder c)

Artikel 3

Artikel 3, leden 3 en 10

Artikel 4

Artikel 4, leden 1, 2 en 4

Artikel 5, lid 1, onder b)

Artikel 5, leden 5 en 6

Artikel 5, lid 3

Artikel 4, lid 4

Artikel 6

Artikel 5, leden 1 en 2

Artikel 7

Artikel 5, lid 3

Artikel 8

Artikel 6, leden 1, 3 en 4

Artikel 9

Artikel 3, leden 1, 2 en 6

Artikel 10

Artikel 7, lid 1

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 9, lid 2

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 11

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 13


24.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 135/39


VERORDENING (EU) 2016/793 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 mei 2016

ter voorkoming van verlegging van het handelsverkeer in bepaalde belangrijke geneesmiddelen naar de Europese Unie

(codificatie)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 953/2003 van de Raad (2) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (3). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van die verordening te worden overgegaan.

(2)

In vele van de armste ontwikkelingslanden bestaat een dringende behoefte aan betaalbare essentiële geneesmiddelen voor de behandeling van infectieziekten. Die landen zijn sterk afhankelijk van de invoer van geneesmiddelen omdat de lokale productie schaars is.

(3)

Prijssegmentatie tussen de markten van ontwikkelde landen en die van de armste ontwikkelingslanden is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de armste ontwikkelingslanden tegen sterk gereduceerde prijzen de beschikking krijgen over essentiële geneesmiddelen. Daarom kunnen deze sterk gereduceerde prijzen niet worden beschouwd als een referentie voor de prijs die voor dezelfde producten op de markten van de ontwikkelde landen moet worden betaald.

(4)

De meeste ontwikkelingslanden kennen wetgevende en regelgevende instrumenten om in bepaalde gevallen de invoer van farmaceutische producten te voorkomen, maar deze instrumenten dreigen niet meer te volstaan, omdat aanzienlijke hoeveelheden sterk in prijs verlaagde farmaceutische producten op de markten van de armste ontwikkelingslanden worden verkocht, waarmee het economische belang van het verleggen van het handelsverkeer naar de hoger geprijsde markten aanzienlijk kan toenemen.

(5)

Farmaceutische bedrijven dienen derhalve te worden aangemoedigd, geneesmiddelen tegen sterk verlaagde prijzen en in aanzienlijk grotere hoeveelheden ter beschikking te stellen, door er middels deze verordening voor te zorgen dat deze geneesmiddelen alleen op de markten van de armste ontwikkelingslanden in het verkeer worden gebracht. Schenkingen van geneesmiddelen en producten die worden verkocht in het kader van contracten die zijn gegund na openbare aanbestedingen van nationale regeringen of internationale aankooporganisaties dan wel in het kader van een overeengekomen partnerschap tussen de fabrikant en de regering van een land van bestemming, moeten op gelijke voorwaarden in aanmerking kunnen komen voor de toepassing van deze verordening, indachtig het feit dat schenkingen niet duurzaam bijdragen tot verbetering van de toegang tot deze producten.

(6)

Er dient te worden voorzien in een procedure om de daaronder begrepen producten, landen en ziekten te identificeren.

(7)

Deze verordening heeft ten doel te voorkomen dat gedifferentieerd geprijsde producten in de Unie worden ingevoerd. Voor bepaalde situaties is voorzien in uitzonderingen, onder de strikte voorwaarde dat wordt gewaarborgd dat de eindbestemming van de betrokken producten een van de in bijlage II genoemde landen is.

(8)

Producenten van gedifferentieerd geprijsde producten moeten erop toezien dat de uiterlijke kenmerken ervan duidelijk verschillen van de oorspronkelijke producten, teneinde de identificatie daarvan te vergemakkelijken.

(9)

De lijst van de onder deze verordening vallende ziekten en landen van bestemming, en de formules die worden gebruikt om gedifferentieerd geprijsde producten te identificeren, dienen, onder andere in het licht van de ervaring opgedaan bij de toepassing van deze verordening, opnieuw te worden bezien.

(10)

Met betrekking tot gedifferentieerd geprijsde producten die zich met het oog op persoonlijk gebruik in de persoonlijke bagage van reizigers bevinden, zijn dezelfde regels van toepassing als die welke zijn uiteengezet in Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4).

(11)

Indien gedifferentieerd geprijsde producten uit hoofde van deze verordening in beslag zijn genomen, moet de bevoegde autoriteit, overeenkomstig het nationaal recht en om ervoor te zorgen dat het gebruik waarvoor de in beslag genomen producten bestemd zijn, geheel ten goede komt aan de in bijlage II genoemde landen, kunnen besluiten deze producten in die landen voor humanitaire doeleinden beschikbaar te stellen. Wanneer daartoe niet wordt besloten, dienen de in beslag genomen producten te worden vernietigd.

(12)

Met het oog op de toevoeging van producten aan de lijst van de onder deze verordening vallende producten, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden overgedragen om de bijlagen bij deze verordening te wijzigen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en de opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Deze verordening heeft betrekking op de vaststelling van:

a)

de criteria om te bepalen wat een gedifferentieerd geprijsd product is;

b)

de voorwaarden waaronder de douaneautoriteiten actie mogen ondernemen;

c)

de maatregelen die door de bevoegde autoriteiten in de lidstaten dienen te worden genomen.

2.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)   „een gedifferentieerd geprijsd product”: een farmaceutisch product dat wordt gebruikt voor de voorkoming, diagnose en behandeling van de ziekten genoemd in bijlage IV, en waarvan de prijs is vastgesteld volgens één van de facultatieve prijsberekeningen genoemd in artikel 3, en geverifieerd door de Commissie of een onafhankelijke auditor als beschreven in artikel 4, en dat is opgenomen in de lijst van gedifferentieerd geprijsde producten in bijlage I;

b)   „landen van bestemming”: de landen die zijn opgenomen in de lijst in bijlage II;

c)   „bevoegde autoriteit”: de autoriteit die door een lidstaat is aangewezen om vast te stellen of goederen die door de douaneautoriteiten in de betreffende lidstaat worden vastgehouden, gedifferentieerd geprijsde producten zijn, en die, afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek, instructies dient te geven.

Artikel 2

1.   De invoer in de Unie van gedifferentieerd geprijsde producten, met het oog op het in het vrije verkeer brengen, de wederuitvoer, het onder een schorsingsregeling, in een vrije zone of in een vrij entrepot plaatsen, wordt verboden.

2.   Van het in lid 1 vastgestelde verbod met betrekking tot gedifferentieerd geprijsde producten zijn uitgesloten:

a)

de wederuitvoer naar landen van bestemming;

b)

de plaatsing onder een regeling voor douanevervoer of in douane-entrepot, dan wel in een vrije zone of in een vrij entrepot, voor wederuitvoer naar een land van bestemming.

Artikel 3

De in artikel 4, lid 2, onder b), bedoelde gedifferentieerde prijs is, naar keuze van de aanvrager,

a)

niet hoger dan het in bijlage III genoemde percentage van de gewogen gemiddelde prijs af fabriek die op het moment van de aanvraag door de producent op markten van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) in rekening wordt gebracht voor hetzelfde product; of

b)

de directe productiekosten van de producent, verhoogd met het maximumpercentage vastgesteld in bijlage III.

Artikel 4

1.   Om voor de bepalingen van deze verordening in aanmerking te komen, dienen belangstellende producenten en exporteurs van farmaceutische producten een daartoe strekkende aanvraag in bij de Commissie.

2.   Alle bij de Commissie ingediende aanvragen bevatten de volgende informatie:

a)

de naam en het werkzame bestanddeel van het gedifferentieerd geprijsde product, alsmede voldoende informatie om te bepalen voor de preventie, diagnose of behandeling van welke ziekte het geneesmiddel wordt gebruikt;

b)

de prijs, als vastgesteld op basis van een van de in artikel 3 genoemde opties voor de berekening van de prijs, alsmede voldoende details om controle van de prijs mogelijk te maken. In plaats van deze gedetailleerde informatie te verstrekken kan de aanvrager een door een onafhankelijke auditor afgegeven certificaat overleggen, waarin wordt verklaard dat de prijs is geverifieerd en dat deze overeenkomt met een van de in bijlage III vastgestelde criteria. De onafhankelijke auditor wordt in onderling overleg aangewezen door de producent en de Commissie. Alle informatie die door de aanvrager wordt overgedragen aan de auditor, blijft vertrouwelijk;

c)

het land of de landen van bestemming waar de aanvrager het betrokken product wil verkopen;

d)

het codenummer, gebaseerd op de gecombineerde nomenclatuur, vervat in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (5) en in voorkomend geval aangevuld met Taric-onderverdelingen, om de betrokken goederen ondubbelzinnig te identificeren; en

e)

alle door de producent of de exporteur genomen maatregelen om ervoor te zorgen dat het gedifferentieerd geprijsde product gemakkelijk te onderscheiden is van identieke producten die binnen de Unie te koop worden aangeboden.

3.   Wanneer de Commissie bepaalt dat een product aan de in deze verordening gestelde criteria voldoet en derhalve aan de voorschriften van deze verordening is voldaan, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 5, gedelegeerde handelingen vast te stellen om het betrokken product bij de eerstvolgende bijwerking aan bijlage I toe te voegen. De aanvrager wordt binnen 15 dagen door de Commissie op de hoogte gebracht van de vaststelling ervan.

Wanneer het toevoegen van een product aan bijlage I zou leiden tot een vertraging in de respons op een dringende behoefte aan toegang tot betaalbare geneesmiddelen in een ontwikkelingsland, en dit derhalve om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 6 bedoelde procedure van toepassing op overeenkomstig de eerste alinea vastgestelde gedelegeerde handelingen.

4.   Wanneer de in de aanvraag vervatte informatie onvoldoende is voor een inhoudelijke controle van het verzoek, verzoekt de Commissie de aanvrager schriftelijk de ontbrekende informatie in te dienen. Indien de aanvrager de informatie niet binnen de in dat schriftelijke verzoek genoemde termijn aanvult, dan is de aanvraag van nul en gener waarde.

5.   Wanneer de Commissie van mening is dat de aanvraag niet aan de in deze verordening genoemde criteria voldoet, wordt de aanvraag verworpen en de aanvrager binnen 15 dagen na de datum van dat besluit op de hoogte gebracht. Niets weerhoudt de aanvrager ervan voor hetzelfde geneesmiddel een gewijzigde aanvraag in te dienen.

6.   Producten die zijn bestemd om als schenking aan ontvangers in een van de in bijlage II genoemde landen te worden verstrekt, kunnen met het oog op toelating en opneming in bijlage I daarvoor worden aangegeven.

7.   Bijlage I wordt iedere twee maanden door de Commissie bijgewerkt.

8.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 5, gedelegeerde handelingen vast te stellen om zo nodig de bijlagen II, III en IV te wijzigen met het oog op herziening van de lijst van ziekten, de landen van bestemming die onder deze verordening vallen, en de formules die worden gebruikt om gedifferentieerd geprijsde producten te identificeren, in het licht van de bij de toepassing daarvan opgedane ervaring of om op een gezondheidscrisis te reageren.

Artikel 5

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 4, leden 3 en 8, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 20 februari 2014. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen een dergelijke verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, leden 3 en 8, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een krachtens artikel 4, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

6.   Een krachtens artikel 4, lid 8, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met vier maanden verlengd.

Artikel 6

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen gebruik wordt gemaakt van de in dit artikel vastgelegde spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 5, leden 5 en 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dit geval trekt de Commissie de handeling onverwijld in na kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

Artikel 7

Een geneesmiddel dat als gedifferentieerd geprijsd product is toegelaten en op de lijst in bijlage I is opgenomen, blijft op die lijst staan zolang aan de in artikel 4 genoemde voorwaarden wordt voldaan en aan de Commissie jaarlijkse verkoopcijfers worden voorgelegd overeenkomstig artikel 12. De aanvrager legt de Commissie informatie voor over iedere wijziging met betrekking tot de reikwijdte of de voorwaarden in artikel 4, teneinde ervoor te zorgen dat aan die vereisten wordt voldaan.

Artikel 8

Op elke verpakking of op elk geneesmiddel, alsmede op elk document dat betrekking heeft op het toegelaten geneesmiddel dat als gedifferentieerd geprijsd product aan landen van bestemming wordt verkocht, wordt een permanent logo als gegeven in bijlage V aangebracht. Dit vereiste geldt zolang het betrokken gedifferentieerd geprijsde product is opgenomen in de lijst in bijlage I.

Artikel 9

1.   Wanneer er reden is om aan te nemen dat gedifferentieerd geprijsde producten in strijd met het in artikel 2 neergelegde verbod in de Unie zullen worden ingevoerd, schorsen de douaneautoriteiten de vrijgave van de producten of houden zij deze vast totdat de bevoegde autoriteiten een definitief besluit hebben genomen over de aard van de goederen. De termijn van de schorsing of het vasthouden bedraagt ten hoogste tien werkdagen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden, in welk geval de termijn met maximaal tien werkdagen mag worden verlengd. Bij het verstrijken van deze termijn worden de producten vrijgegeven, mits alle douaneformaliteiten zijn vervuld.

2.   Wanneer er voldoende gegevens zijn waaruit blijkt dat het een gedifferentieerd geprijsd product betreft, is dat voldoende reden om de vrijgave van die producten door de douaneautoriteiten te schorsen of de producten vast te houden.

3.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat en de in bijlage I genoemde producent of exporteur worden onverwijld in kennis gesteld van de schorsing van de vrijgave of het vasthouden van de producten en ontvangen alle beschikbare informatie met betrekking tot de betrokken producten. Er wordt naar behoren rekening gehouden met de nationale regels inzake bescherming van persoonsgegevens, commerciële en industriële geheimhouding en administratieve vertrouwelijkheid. De importeur, en in voorkomend geval de exporteur, krijgt voldoende gelegenheid om de bevoegde autoriteit te voorzien van de informatie die hij ter zake dienend acht.

4.   De kosten van de procedure voor het schorsen van de vrijgave of het vasthouden van de goederen zijn voor rekening van de importeur. Indien het niet mogelijk is deze uitgaven op de importeur te verhalen, kunnen zij overeenkomstig het nationaal recht worden ingevorderd van eenieder die aansprakelijk is voor de poging tot illegale invoer.

Artikel 10

1.   Stelt de bevoegde autoriteit vast dat de producten waarvan de vrijgave door de douaneautoriteiten geschorst is of die door deze worden vastgehouden, gedifferentieerd geprijsde producten in de zin van deze verordening zijn, dan zorgt de bevoegde autoriteit ervoor dat die producten volgens het nationaal recht in beslag worden genomen en worden verwijderd. De kosten van deze procedures komen voor rekening van de importeur. Indien het niet mogelijk is die uitgaven op de importeur te verhalen, kunnen zij overeenkomstig het nationaal recht worden ingevorderd van eenieder die aansprakelijk is voor de poging tot illegale invoer.

2.   Stelt de bevoegde autoriteit vast dat de producten waarvan de vrijgave door de douaneautoriteiten geschorst is of die door deze worden vastgehouden voor verdere controle, geen gedifferentieerd geprijsde producten in de zin van deze verordening zijn, dan geeft de bevoegde autoriteit de douaneautoriteit opdracht deze producten vrij te geven voor de geadresseerde, mits alle douaneformaliteiten zijn vervuld.

3.   De bevoegde autoriteit stelt de Commissie op de hoogte van alle overeenkomstig deze verordening goedgekeurde besluiten.

Artikel 11

Deze verordening is niet van toepassing op goederen van niet-commerciële aard die zich met het oog op persoonlijk gebruik in de persoonlijke bagage van reizigers bevinden, binnen de beperkingen die zijn vastgesteld met betrekking tot vrijstelling van douanerechten.

Artikel 12

1.   De Commissie controleert jaarlijks op basis van door producenten en exporteurs van geneesmiddelen aangeleverde gegevens het volume van de export van de in bijlage I genoemde gedifferentieerd geprijsde producten naar de landen van bestemming. Daartoe stelt de Commissie een standaardformulier op. Producenten en exporteurs verstrekken de Commissie jaarlijks gegevens over de verkoop van elk gedifferentieerd geprijsd product. Deze gegevens worden vertrouwelijk behandeld.

2.   De Commissie brengt aan het Europees Parlement en de Raad tweejaarlijks verslag uit over de uitvoer van geneesmiddelen die in het kader van de prijsdifferentiatie tegen sterk gereduceerde prijzen worden verkocht, alsmede over de hoeveelheden die in het kader van een partnerschap tussen de fabrikant en de regering van een land van bestemming worden verkocht. In dat verslag worden de landen en ziekten, alsmede de algemene criteria voor de implementatie van artikel 3, getoetst.

3.   Het Europees Parlement kan de Commissie binnen een maand nadat deze het verslag heeft ingediend, op een ad-hocvergadering van zijn bevoegde commissie uitnodigen om alle aspecten met betrekking tot de toepassing van deze verordening uiteen te zetten en toe te lichten.

4.   Uiterlijk zes maanden na de datum van indiening van het verslag bij het Europees Parlement en de Raad maakt de Commissie het verslag openbaar.

Artikel 13

1.   De toepassing van deze verordening doet geen afbreuk aan de procedures waarin is voorzien bij Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) en Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (7).

2.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de intellectuele-eigendomsrechten of de rechten van houders van intellectuele-eigendomsrechten.

Artikel 14

Verordening (EG) nr. 953/2003 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VII.

Artikel 15

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 11 mei 2016.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

J.A. HENNIS-PLASSCHAERT


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 9 maart 2016 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 11 april 2016.

(2)  Verordening (EG) nr. 953/2003 van de Raad van 26 mei 2003 ter voorkoming van verlegging van het handelsverkeer in bepaalde belangrijke geneesmiddelen naar de Europese Unie (PB L 135 van 3.6.2003, blz. 5).

(3)  Zie bijlage VI.

(4)  Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douane en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad (PB L 181 van 29.6.2013, blz. 15).

(5)  Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).

(6)  Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67).

(7)  Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1).


BIJLAGE I

LIJST VAN GEDIFFERENTIEERD GEPRIJSDE PRODUCTEN

Product

Fabrikant/exporteur

Land van bestemming

Onderscheidende kenmerken

Datum van goedkeuring

GN/Taric- code (1)

TRIZIVIR

750 mg × 60

GLAXO SMITH KLINE

GSK House

980 Great West Road

BRENTFORD, MIDDLESEX

TW8 9GS

United Kingdom

Afghanistan

Angola

Armenië

Azerbeidzjan

Bangladesh

Benin

Bhutan

Botswana

Burkina Faso

Burundi

Cambodja

Kameroen

Kaapverdië

Centraal-Afrikaanse Republiek

Tsjaad

Comoren

Congo

Democratische Republiek Congo

Djibouti

Equatoriaal-Guinea

Eritrea

Ethiopië

Gambia

Ghana

Guinee

Guinee-Bissau

Haïti

Honduras

India

Indonesië

Ivoorkust

Kenia

Kiribati

Kirgizië

Laos

Lesotho

Liberia

Madagaskar

Malawi

Maldiven

Mali

Mauritanië

Moldavië

Mongolië

Mozambique

Myanmar/Birma

Namibië

Nepal

Nicaragua

Niger

Nigeria

Noord-Korea

Oost-Timor

Pakistan

Rwanda

Samoa

São Tomé en Principe

Senegal

Sierra Leone

Salomonseilanden

Somalië

Sudan

Swaziland

Tadzjikistan

Tanzania

Togo

Tuvalu

Uganda

Vanuatu

Jemen

Zimbabwe

Zuid-Afrika

Onderscheidende verpakking — tekst in drie talen

19.4.2004

3004 90 19

EPIVIR

150 mg × 60

GLAXO SMITH KLINE

GSK House

980 Great West Road

BRENTFORD, MIDDLESEX

TW8 9GS

United Kingdom

Onderscheidende verpakking — tekst in drie talen — rode tabletten

 

3004 90 19

RETROVIR

250 mg × 40

GLAXO SMITH KLINE

GSK House

980 Great West Road

BRENTFORD, MIDDLESEX

TW8 9GS

United Kingdom

Algemene exportverpakking (blauw) die niet wordt gebruikt in de Europese Unie

Verpakking voor Franse ziekenhuizen — Franstalige markten

19.4.2004

3004 90 19

RETROVIR

300 mg × 60

GLAXO SMITH KLINE

GSK House

980 Great West Road

BRENTFORD, MIDDLESEX

TW8 9GS

United Kingdom

Algemene exportverpakking (blauw) die niet wordt gebruikt in de Europese Unie

Verpakking voor Franse ziekenhuizen — Franstalige markten

19.4.2004

3004 90 19

RETROVIR

100 mg × 100

GLAXO SMITH KLINE

GSK House

980 Great West Road

BRENTFORD, MIDDLESEX

TW8 9GS

United Kingdom

Algemene exportverpakking (blauw) die niet wordt gebruikt in de Europese Unie

Verpakking voor Franse ziekenhuizen — Franstalige markten

19.4.2004

3004 90 19

COMBIVIR

300/150 mg × 60

GLAXO SMITH KLINE

GSK House

980 Great West Road

BRENTFORD, MIDDLESEX

TW8 9GS

United Kingdom

Onderscheidende verpakking — tekst in drie talen

Flacon (in plaats van blisterverpakking), rode tabletten met opdruk „A22”

 

3004 90 19

EPIVIR ORAL SOLUTION

10 mg/ml

240 ml

GLAXO SMITH KLINE

GSK House

980 Great West Road

BRENTFORD, MIDDLESEX

TW8 9GS

United Kingdom

Onderscheidende verpakking — tekst in drie talen

19.4.2004

3004 90 19

ZIAGEN

300 mg × 60

GLAXO SMITH KLINE

GSK House

980 Great West Road

BRENTFORD, MIDDLESEX

TW8 9GS

United Kingdom

Algemene exportverpakking — wordt niet gebruikt in de Europese Unie

Verpakking voor Franse ziekenhuizen — Franstalige landen

20.9.2004

3004 90 19

RETROVIR ORAL SOLUTION

10 mg/ml

200 ml

GLAXO SMITH KLINE

GSK House

980 Great West Road

BRENTFORD, MIDDLESEX

TW8 9GS

United Kingdom

Onderscheidende verpakking — tekst in drie talen

20.9.2004

3004 90 19


(1)  Alleen indien van toepassing.


BIJLAGE II

LANDEN VAN BESTEMMING

Afghanistan

Angola

Armenië

Azerbeidzjan

Bangladesh

Benin

Bhutan

Botswana

Burkina Faso

Burundi

Cambodja

Centraal-Afrikaanse Republiek

China

Comoren

Congo

Democratische Republiek Congo

Djibouti

Equatoriaal-Guinea

Eritrea

Ethiopië

Gambia

Ghana

Guinee

Guinee-Bissau

Haïti

Honduras

India

Indonesië

Ivoorkust

Jemen

Kaapverdië

Kameroen

Kenia

Kirgizië

Kiribati

Laos

Lesotho

Liberia

Madagaskar

Malawi

Maldiven

Mali

Mauritanië

Moldavië

Mongolië

Mozambique

Myanmar/Birma

Namibië

Nepal

Nicaragua

Niger

Nigeria

Noord-Korea

Oost-Timor

Pakistan

Rwanda

Salomonseilanden

Samoa

São Tomé en Principe

Senegal

Sierra Leone

Somalië

Sudan

Swaziland

Tadzjikistan

Tanzania

Togo

Tsjaad

Turkmenistan

Tuvalu

Uganda

Vanuatu

Vietnam

Zambia

Zimbabwe

Zuid-Afrika


BIJLAGE III

PERCENTAGES BEDOELD IN ARTIKEL 3

Percentage bedoeld in artikel 3, onder a): 25 %

Percentage bedoeld in artikel 3, onder b): 15 %


BIJLAGE IV

LIJST VAN ZIEKTEN

HIV/aids, malaria, tuberculose en daarmee verwante opportunistische ziekten


BIJLAGE V

LOGO

Image

De gevleugelde staf van Aesculaap met een eromheen kronkelende slang, in een cirkel van twaalf sterren.


BIJLAGE VI

INGETROKKEN VERORDENING MET OVERZICHT VAN DE ACHTEREENVOLGENDE WIJZIGINGEN ERVAN

Verordening (EG) nr. 953/2003 van de Raad

(PB L 135 van 3.6.2003, blz. 5)

 

Verordening (EG) nr. 1876/2004 van de Commissie

(PB L 326 van 29.10.2004, blz. 22)

 

Verordening (EG) nr. 1662/2005 van de Commissie

(PB L 267 van 12.10.2005, blz. 19)

 

Verordening (EU) nr. 38/2014 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 18 van 21.1.2014, blz. 52)

Uitsluitend punt 3 van de bijlage


BIJLAGE VII

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EG) nr. 953/2003

De onderhavige verordening

Artikelen 1, 2 en 3

Artikelen 1, 2 en 3

Artikel 4, lid 1

Artikel 4, lid 1

Artikel 4, lid 2, aanhef

Artikel 4, lid 2, aanhef

Artikel 4, lid 2, onder i)

Artikel 4, lid 2, onder a)

Artikel 4, lid 2, onder ii)

Artikel 4, lid 2, onder b)

Artikel 4, lid 2, onder iii)

Artikel 4, lid 2, onder c)

Artikel 4, lid 2, onder iv)

Artikel 4, lid 2, onder d)

Artikel 4, lid 2, onder v)

Artikel 4, lid 2, onder e)

Artikel 4, lid 4

Artikel 4, lid 3

Artikel 4, lid 5

Artikel 4, lid 4

Artikel 4, lid 6

Artikel 4, lid 5

Artikel 4, lid 7

Artikel 4, lid 6

Artikel 4, lid 8

Artikel 4, lid 7

Artikel 4, lid 9

Artikel 4, lid 8

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 5 bis

Artikel 6

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 13

Artikel 15

Bijlagen I tot en met V

Bijlagen I tot en met V

Bijlage VI

Bijlage VII


24.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 135/53


VERORDENING (EU) 2016/794 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 mei 2016

betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 88,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Europol werd opgericht bij Besluit 2009/371/JBZ van de Raad (2) als een orgaan van de Unie dat wordt gefinancierd uit de algemene begroting van de Unie ter ondersteuning en versterking van het optreden van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en hun onderlinge samenwerking bij de preventie en bestrijding van georganiseerde misdaad, terrorisme en andere vormen van zware criminaliteit waardoor twee of meer lidstaten worden getroffen. Besluit 2009/371/JBZ verving de Overeenkomst op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie tot oprichting van een Europese Politiedienst (Europol-overeenkomst) (3).

(2)

Artikel 88 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bepaalt dat Europol zal worden geregeld door verordeningen die worden vastgesteld volgens de gewone wetgevingsprocedure. Volgens dit artikel moeten er ook procedures worden ingesteld voor het toezicht op de activiteiten van Europol door het Europees Parlement, samen met de nationale parlementen, conform artikel 12, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 9 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, dat is gehecht aan het VEU en het VWEU („Protocol nr. 1”), teneinde de democratische legitimiteit en verantwoordingsplicht van Europol tegenover de Unieburgers te versterken. Daarom moet Besluit 2009/371/JBZ worden vervangen door een verordening met regels inzake onder meer de parlementaire controle.

(3)

Het „Programma van Stockholm — Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger” (4) stelt dat Europol zich verder moet ontwikkelen en een knooppunt moet worden voor informatie-uitwisseling tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten, een dienstverlener en een platform voor rechtshandhavingsdiensten. Uit een functioneringsevaluatie van Europol blijkt dat de operationele doeltreffendheid moet worden verbeterd om dat doel te kunnen bereiken.

(4)

Grootschalige criminele en terroristische netwerken vormen een belangrijke bedreiging voor de interne veiligheid van de Unie en de veiligheid en het bestaan van haar burgers. Uit beschikbare dreigingsevaluaties blijkt dat criminele groepen steeds vaker een polycrimineel karakter hebben en grensoverschrijdende activiteiten ontplooien. De nationale rechtshandhavingsinstanties dienen derhalve nauwer samen te werken met hun tegenhangers in andere lidstaten. Europol dient dan ook in staat te worden gesteld de lidstaten krachtiger te ondersteunen bij preventie, analyse en onderzoek van criminaliteit in de gehele Unie. Dit werd ook bevestigd in de evaluatie van Besluit 2009/371/JBZ.

(5)

Doel van deze verordening is de wijziging en uitbreiding van de bepalingen van Besluit 2009/371/JBZ en de Besluiten 2009/934/JBZ (5), 2009/935/JBZ (6), 2009/936/JBZ (7) en 2009/968/JBZ van de Raad (8) tot uitvoering van Besluit 2009/371/JBZ. Aangezien de wijzigingen talrijk en ingrijpend zijn, moeten die besluiten, met betrekking tot de lidstaten die door deze verordening gebonden zijn, voor de duidelijkheid in hun geheel worden vervangen. Het Europol dat bij deze verordening wordt opgericht, dient het bij Besluit 2009/371/JBZ opgerichte Europol te vervangen en de functies ervan over te nemen, en laatstgenoemd besluit dient derhalve te worden ingetrokken.

(6)

Aangezien zware criminaliteit zich vaak voordoet over binnengrenzen heen, dient Europol de acties van de lidstaten en hun onderlinge samenwerking bij de preventie en bestrijding van zware criminaliteit waardoor twee of meer lidstaten worden getroffen, te ondersteunen en te versterken. Aangezien terrorisme een van de belangrijkste bedreigingen voor de veiligheid van de Unie is, dient Europol de lidstaten te helpen om de gemeenschappelijke uitdagingen op dit gebied aan te pakken. Ook dient Europol, in zijn hoedanigheid van rechtshandhavende instantie van de Unie, de acties en samenwerking ter bestrijding van vormen van criminaliteit die de belangen van de Unie schaden, te ondersteunen en te versterken. Van alle vormen van criminaliteit waarvoor Europol bevoegd is, blijft georganiseerde misdaad één van zijn hoofddoelstellingen, omdat de omvang, de ernst en de gevolgen ervan ook om een gemeenschappelijke aanpak door de lidstaten vragen. Ook dient Europol steun te bieden bij de preventie en bestrijding van hiermee samenhangende strafbare feiten, die worden gepleegd om de middelen te verkrijgen voor het plegen van feiten waarvoor Europol bevoegd is, of om dergelijke feiten te bevorderen, te plegen of om te zorgen voor de straffeloosheid bij het plegen daarvan.

(7)

Europol dient strategische analyses en dreigingsevaluaties te verstrekken ter ondersteuning van de Raad en de Commissie bij het vaststellen van de strategische en operationele prioriteiten van de Unie op het gebied van de bestrijding van criminaliteit, en bij de operationele uitvoering van die prioriteiten. Wanneer de Commissie in overeenstemming met artikel 8 van Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad (9) daarom verzoekt, dient Europol ook risicoanalyses uit te voeren, ook wat betreft georganiseerde misdaad, voor zover de betrokken risico's de toepassing van het Schengenacquis door de lidstaten kunnen ondermijnen. Daarnaast dient Europol, op verzoek van de Raad of de Commissie, waar passend strategische analyses en dreigingsevaluaties te vertrekken als bijdrage aan de evaluatie van kandidaat-lidstaten van de Unie.

(8)

Aanvallen op informatiesystemen die organen van de Unie of twee of meer lidstaten treffen, vormen een steeds grotere dreiging in de Unie, met name gezien de snelheid en het effect ervan en de moeilijkheid om te achterhalen waar ze vandaan komen. Als lidstaten een verzoek behandelen van Europol om een onderzoek te starten naar een ernstige, vermoedelijk criminele aanval op informatiesystemen die organen van de Unie of twee of meer lidstaten treffen, dienen de lidstaten Europol onverwijld te antwoorden, aangezien een snelle reactie essentieel is om computercriminaliteit succesvol te kunnen bestrijden.

(9)

Gezien het belang van samenwerking tussen de agentschappen dienen Europol en Eurojust ervoor te zorgen dat regelingen worden getroffen die tot een optimale operationele samenwerking leiden, met inachtneming van hun respectieve taken en opdrachten en van de belangen van de lidstaten. In het bijzonder dienen Europol en Eurojust elkaar op de hoogte te houden van alles wat zij ondernemen in verband met financiering van gemeenschappelijke onderzoeksteams.

(10)

Bij het oprichten van een gemeenschappelijk onderzoeksteam dienen in de desbetreffende overeenkomst de voorwaarden waaronder het personeel van Europol aan het team deelneemt, te worden bepaald. Europol dient gegevens bij te houden over zijn deelname aan dergelijke gemeenschappelijke onderzoeksteams die zich bezighouden met de bestrijding van criminele activiteiten die binnen de doelstellingen van Europol vallen.

(11)

In specifieke gevallen waarin een grensoverschrijdende samenwerking een meerwaarde zou zijn, dient Europol lidstaten te kunnen vragen om strafrechtelijke onderzoeken op te starten, uit te voeren of te coördineren. Europol moet Eurojust op de hoogte brengen van dergelijke verzoeken.

(12)

Europol dient een platform voor informatie-uitwisseling in de Unie te zijn. Informatie die door Europol wordt verzameld, opgeslagen, verwerkt, geanalyseerd en uitgewisseld, omvat criminele inlichtingen, d.w.z. informatie over misdrijven of criminele activiteiten die binnen de doelstellingen van Europol vallen, verkregen met het doel te achterhalen of concrete criminele feiten zijn gepleegd of in de toekomst kunnen worden gepleegd.

(13)

Om de doeltreffendheid van Europol als platform voor informatie-uitwisseling in de Unie te verzekeren, moet duidelijk worden vastgesteld dat de lidstaten verplicht zijn Europol de informatie te verstrekken die het nodig heeft om zijn doelstellingen te verwezenlijken. Bij de naleving van deze verplichtingen dienen de lidstaten er met name voor te zorgen informatie te verstrekken die relevant is voor de bestrijding van misdaden die in de betreffende beleidsinstrumenten van de Unie als strategische en operationele prioriteiten worden aangemerkt, in het bijzonder de prioriteiten die de Raad heeft vastgesteld in het kader van de beleidscyclus van de EU voor georganiseerde en zware internationale criminaliteit. Voorts moeten de lidstaten ernaar streven Europol een kopie te verstrekken van bilaterale en multilaterale informatie-uitwisseling met andere lidstaten over vormen van criminaliteit die onder de doelstellingen van Europol vallen. De lidstaten dienen, bij het verstrekken van de noodzakelijke informatie aan Europol, ook informatie te geven over vermeende cyberaanvallen waarbij op hun grondgebied gevestigde organen van de Unie het doelwit zijn. Daarnaast dient Europol de lidstaten meer te gaan ondersteunen, om de onderlinge samenwerking en informatie-uitwisseling te verbeteren. Europol dient bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de nationale parlementen een jaarverslag in te dienen over de informatie die de afzonderlijke lidstaten verstrekken.

(14)

Om effectieve samenwerking tussen Europol en de lidstaten te garanderen, dient in iedere lidstaat een nationale eenheid (de „nationale eenheid”) te worden opgezet. De nationale eenheid moet het contactpunt zijn tussen de nationale bevoegde instanties en Europol, en tevens een coördinerende rol vervullen met betrekking tot de samenwerking van de lidstaten met Europol, en er dus mede voor zorgen dat elke lidstaat verzoeken van Europol uniform beantwoordt. Om ervoor te zorgen dat er voortdurend een effectieve uitwisseling van informatie tussen Europol en de nationale eenheden plaatsvindt en dat de samenwerking soepel verloopt, dient iedere nationale eenheid ten minste één verbindingsofficier aan te wijzen die aan Europol verbonden zal zijn.

(15)

Rekening houdend met de gedecentraliseerde structuur van sommige lidstaten en het feit dat gegevens snel moeten worden uitgewisseld, dient Europol de mogelijkheid te krijgen om rechtstreeks samen te werken met de bevoegde instanties in de lidstaten, onder de door de lidstaten te stellen voorwaarden, waarbij de nationale eenheden desgevraagd op de hoogte worden gehouden.

(16)

Het vormen van gemeenschappelijke onderzoeksteams moet worden aangemoedigd, en personeelsleden van Europol moeten aan deze teams kunnen deelnemen. Teneinde deelname in alle lidstaten mogelijk te maken, staat in Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 549/69 van de Raad (10) dat personeelsleden van Europol geen immuniteit genieten gedurende de periode waarin zij aan gemeenschappelijke onderzoeksteams deelnemen.

(17)

De wijze waarop Europol wordt bestuurd dient ook te worden verbeterd door naar meer efficiëntie te streven en door procedures te stroomlijnen.

(18)

De Commissie en de lidstaten dienen in de raad van bestuur van Europol (de „raad van bestuur”) vertegenwoordigd te zijn, om zijn werkzaamheden op doeltreffende wijze te controleren. Bij de benoeming van de leden en plaatsvervangende leden van de raad van bestuur moet worden gekeken naar hun bestuurlijke, administratieve en budgettaire competenties en hun kennis van de samenwerking bij rechtshandhaving. Plaatsvervangende leden dienen op te treden als lid wanneer het lid afwezig is.

(19)

Om de continuïteit van de werkzaamheden van de raad van bestuur te waarborgen, trachten alle partijen in de raad van bestuur het verloop van de vertegenwoordigers te beperken. Alle partijen streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de raad van bestuur.

(20)

De raad van bestuur moet niet-stemgerechtigde waarnemers kunnen uitnodigen wier mening relevant kan zijn voor de discussie, waaronder een door de Gezamenlijke Parlementaire Controlegroep (GPC) aangewezen vertegenwoordiger.

(21)

Aan de raad van bestuur dienen de nodige bevoegdheden te worden verleend, in het bijzonder om de begroting vast te stellen, de uitvoering ervan te verifiëren, en de passende financiële voorschriften en planningsdocumenten vast te stellen, alsmede om voorschriften voor de preventie en de beheersing van belangenconflicten met betrekking tot zijn leden vast te stellen, transparante werkprocedures voor de besluitvorming door de uitvoerend directeur van Europol te bepalen en het jaarlijkse activiteitenverslag aan te nemen. De raad van bestuur dient de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag uit te oefenen ten aanzien van het personeel van het agentschap, met inbegrip van de uitvoerend directeur.

(22)

Met het oog op de efficiënte gang van zaken, dient de uitvoerend directeur te fungeren als wettelijk vertegenwoordiger en bestuurder, die onafhankelijk te werk kan gaan bij de uitvoering van zijn taken en erop toeziet dat Europol de opdrachten uitvoert waarin deze verordening voorziet. In het bijzonder dient de uitvoerend directeur belast te zijn met het opstellen van de begrotings- en planningsdocumenten die ter goedkeuring aan de raad van bestuur worden voorgelegd, en het uitvoeren van de meerjarenprogrammering en jaarlijkse werkprogramma's van Europol en andere planningsdocumenten.

(23)

Met het oog op de preventie en bestrijding van criminaliteit die binnen zijn doelstellingen vallen, dient Europol te beschikken over zo volledig en actueel mogelijke informatie. Europol dient derhalve in staat te zijn om informatie afkomstig van de lidstaten, organen van de Unie, derde landen, internationale organisaties en, onder in deze verordening bepaalde strikte voorwaarden, van particuliere partijen, en uit openbaar beschikbare bronnen te verwerken teneinde inzicht te krijgen in criminele verschijnselen en ontwikkelingen, inlichtingen te verzamelen over criminele netwerken en verbanden tussen verschillende strafbare feiten op te sporen.

(24)

Wil Europol de bevoegde instanties van de lidstaten op een meer doeltreffende manier voorzien van nauwkeurige criminaliteitsanalyses, dan dient het nieuwe informatieverwerkingstechnologieën te gebruiken. Europol dient in staat te zijn snel verbanden te zien tussen onderzoeken en de gemeenschappelijke modus operandi van verschillende criminele groepen, kruiscontrole van gegevens uit te voeren en een helder overzicht van tendensen te krijgen, onder waarborging van een hoog beschermingsniveau voor persoonsgegevens voor individuele personen. De gegevensbanken van Europol dienen derhalve zodanig gestructureerd te zijn dat Europol de meest doelmatige IT-structuur kan kiezen. Europol moet ook kunnen optreden als dienstverlener, met name als aanbieder van een beveiligd netwerk voor informatie-uitwisseling, zoals de applicatie voor veilige informatie-uitwisseling (Secure Information Exchange Network Application — SIENA), dat informatie-uitwisseling tussen de lidstaten, Europol, andere organen van de Unie, derde landen en internationale organisaties faciliteert. Om een hoog niveau van gegevensbescherming te waarborgen, dienen het doel van verwerkingen en toegangsrechten, alsmede de specifieke aanvullende waarborgen te worden vastgelegd. Met name de beginselen van noodzakelijkheid en van evenredigheid moeten bij de verwerking van persoonsgegevens in acht worden genomen.

(25)

Europol dient ervoor te zorgen dat aan alle persoonsgegevens die met het oog op operationele analyses worden verwerkt, een specifiek doel wordt toegekend. Niettemin moet Europol, om zijn opdracht te kunnen vervullen, worden toegestaan alle ontvangen gegevens te verwerken om banden tussen de verschillende actieterreinen van de criminaliteit en onderzoeken te onderkennen, en mag Europol niet worden beperkt tot het vaststellen van verbanden binnen slechts één actieterrein.

(26)

Met het oog op de eigendom van gegevens en de bescherming van persoonsgegevens dienen de lidstaten, organen van de Unie, derde landen en internationale organisaties te kunnen bepalen voor welk doel of welke doeleinden Europol hun gegevens kan verwerken, en de toegangsrechten te kunnen beperken. Doelbinding is een fundamenteel beginsel van de verwerking van persoonsgegevens. Het draagt in het bijzonder bij tot transparantie, rechtszekerheid en voorspelbaarheid en is met name uiterst belangrijk op het gebied van de samenwerking inzake rechtshandhaving, waarbij de betrokkenen gewoonlijk niet weten dat hun persoonsgegevens vergaard en verwerkt worden en waarbij het gebruik van persoonsgegevens sterk kan ingrijpen in het leven en de vrijheden van personen.

(27)

Om te garanderen dat bepaalde gegevens alleen toegankelijk zijn voor wie deze nodig heeft voor de uitvoering van zijn taken, dient deze verordening gedetailleerde voorschriften te bevatten ten aanzien van de verschillende toegangsrechten voor de gegevens die door Europol worden verwerkt. Deze voorschriften dienen onverlet te laten dat ook de partij die de gegevens verstrekt toegangsbeperkingen kan opleggen, aangezien het beginsel van de eigendom van gegevens dient te worden gerespecteerd. Voor een krachtiger preventie en bestrijding van de vormen van criminaliteit die binnen zijn doelstellingen vallen, dient Europol belangwekkende informatie aan de betrokken lidstaten door te geven.

(28)

Om de operationele samenwerking tussen de agentschappen te verbeteren, en met name verbanden te leggen tussen gegevens die reeds in het bezit zijn van de verschillende agentschappen, dient Europol Eurojust en het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) toegang te verschaffen tot gegevens die bij Europol beschikbaar zijn op basis van een hit/no hit-regeling. Europol en Eurojust dienen een werkregeling te kunnen sluiten die ervoor zorgt dat zij binnen hun respectieve mandaten wederzijds toegang hebben tot alle informatie die met het oog op kruiscontroles is verstrekt, en deze informatie ook kunnen doorzoeken, overeenkomstig de specifieke voorzorgsmaatregelen en gegevensbeschermingswaarborgen waarin deze verordening voorziet. Elke toegang tot bij Europol beschikbare gegevens, dient met technische middelen te worden beperkt tot informatie die onder de respectieve mandaten van die organen van de Unie valt.

(29)

Voor zover nodig voor de vervulling van zijn taken dient Europol samenwerkingsverbanden te onderhouden met andere organen van de Unie, instanties in derde landen, internationale organisaties en particuliere partijen.

(30)

Voor zover nodig voor de verrichting van zijn taken dient Europol, met het oog op operationele doeltreffendheid, alle ter zake doende informatie, met uitzondering van persoonsgegevens, te kunnen uitwisselen met andere organen van de Unie, instanties in derde landen en internationale organisaties. Aangezien bedrijven, vennootschappen, bedrijfsverenigingen, niet-gouvernementele organisaties en andere particuliere partijen beschikken over ervaring en informatie die rechtstreeks van belang zijn voor de preventie en bestrijding van zware criminaliteit en terrorisme, dient Europol ook in staat te zijn dit soort informatie met particuliere partijen uit te wisselen. Ter voorkoming en bestrijding van computercriminaliteit in verband met incidenten op het gebied van netwerk- en informatiebeveiliging, dient Europol, overeenkomstig de toepasselijke wetgevingshandeling van de Unie houdende maatregelen om een hoog gemeenschappelijk niveau van netwerk- en informatiebeveiliging in de Unie te waarborgen, samen te werken en informatie, met uitzondering van persoonsgegevens, uit te wisselen met nationale autoriteiten die bevoegd zijn voor de beveiliging van netwerken en informatiesystemen.

(31)

Europol moet ter zake dienende persoonsgegevens kunnen uitwisselen met ander organen van de Unie, voor zover dit nodig is voor de verrichting van zijn taken of hun taken.

(32)

Zware criminaliteit en terrorisme strekken zich vaak uit tot buiten het grondgebied van de Unie. Voor zover nodig voor de verrichting van zijn taken dient Europol derhalve persoonsgegevens te kunnen uitwisselen met instanties in derde landen en met internationale organisaties zoals de Internationale Organisatie van Criminele Politie — Interpol.

(33)

Alle lidstaten zijn aangesloten bij Interpol. Om haar taak te kunnen uitvoeren, zorgt Interpol voor het ontvangen, opslaan en verspreiden van gegevens om bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten bij te staan in het voorkomen en bestrijden van de internationale criminaliteit. Het is daarom passend de samenwerking tussen Europol en Interpol te versterken door een efficiënte uitwisseling van persoonsgegevens te bevorderen, zulks met eerbiediging van de fundamentele rechten en vrijheden bij de automatische verwerking van persoonsgegevens. Wanneer door Europol aan Interpol gegevens worden overgedragen, dient deze verordening van toepassing te zijn, met name de bepalingen over internationale doorgifte van gegevens.

(34)

Teneinde doelbinding te garanderen, moet ervoor worden gezorgd dat Europol persoonsgegevens alleen kan overdragen aan organen van de Unie, derde landen en internationale organisaties indien dit nodig is voor de preventie en bestrijding van criminaliteit die onder de doelstellingen van Europol valt. Daartoe moet er bij de overdracht van persoonsgegevens op worden toegezien dat de ontvanger zich ertoe verbindt dat hij de gegevens uitsluitend zal gebruiken of aan een bevoegde instantie in een derde land zal doorgeven voor het doel waarvoor ze oorspronkelijk zijn overgedragen. Verdere doorgifte van de gegevens moet gebeuren in overeenstemming met deze verordening.

(35)

Europol dient persoonsgegevens te kunnen overdragen aan een instantie in een derde land of een internationale organisatie op grond van een besluit van de Commissie waarin is vastgesteld dat het land of de internationale organisatie in kwestie een adequaat niveau van gegevensbescherming („adequaatheidsbesluit”) biedt of, indien er geen adequaatheidsbesluit is, een internationale overeenkomst van de Unie gesloten overeenkomstig artikel 218 VWEU, of een vóór de inwerkingtreding van deze verordening gesloten samenwerkingsovereenkomst voor de uitwisseling van persoonsgegevens tussen Europol en het derde land. In het licht van artikel 9 van Protocol nr. 36 over de overgangsbepalingen dat gehecht is aan het VEU en het VWEU, dienen de rechtsgevolgen van dergelijke overeenkomsten te worden gehandhaafd zolang zij niet krachtens de Verdragen worden ingetrokken, herroepen of gewijzigd. De Commissie moet, waar passend en in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (11), voor en tijdens de onderhandelingen over een internationale overeenkomst de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (European Data Protection Supervisor — „EDPS”) kunnen raadplegen. Wanneer de raad van bestuur vaststelt dat er een operationele behoefte is tot samenwerking met een derde land of een internationale organisatie, moet zij de Raad kunnen voorstellen om de Commissie te wijzen op de noodzaak van een adequaatheidsbesluit of een aanbeveling voor het opstarten van onderhandelingen over een als hierboven bedoelde internationale overeenkomst.

(36)

Indien persoonsgegevens niet kunnen worden overgedragen op grond van een adequaatheidsbesluit, een internationale overeenkomst die de Unie heeft gesloten of een bestaande samenwerkingsovereenkomst, dient de raad van bestuur met de instemming van de EDPS de mogelijkheid te hebben een reeks gegevensoverdrachten toe te staan, wanneer specifieke omstandigheden dat vereisen en op voorwaarde dat er passende voorzorgsmaatregelen zijn getroffen. De uitvoerend directeur dient de mogelijkheid te krijgen de gegevensoverdracht bij uitzondering en per geval toe te staan, wanneer die overdracht gelet op specifieke strikte omstandigheden is vereist.

(37)

Europol moet persoonsgegevens die afkomstig zijn van particuliere partijen en personen alleen kunnen verwerken indien zij zijn doorgestuurd door een nationale eenheid overeenkomstig het betrokken nationale recht, door een contactpunt in een derde land of door een internationale organisatie waarmee samenwerking is aangegaan via een samenwerkingsovereenkomst die de uitwisseling van persoonsgegevens mogelijk maakt en die vóór de inwerkingtreding van deze verordening is gesloten in overeenstemming met artikel 23 van Besluit 2009/371/JBZ, een instantie van een derde land, of een internationale organisatie waarvoor een adequaatheidsbesluit bestaat of waarmee de Unie een internationale overeenkomst heeft gesloten overeenkomstig artikel 218 VWEU. In gevallen waarin Europol rechtstreeks van particuliere partijen persoonsgegevens krijgt en de nationale eenheid, het contactpunt of de instantie in kwestie niet te achterhalen zijn, moet Europol die persoonsgegevens alleen kunnen verwerken om die entiteiten te identificeren, en deze gegevens dienen te worden verwijderd tenzij die entiteiten binnen vier maanden na de overdracht die persoonsgegevens opnieuw indienen. Europol moet met technische middelen er zorg voor dragen dat deze gegevens gedurende die periode niet voor andere doeleinden kunnen worden verwerkt.

(38)

Gelet op de uitzonderlijke en specifieke bedreiging voor de interne veiligheid van de Unie door terrorisme en andere vormen van zware criminaliteit, met name wanneer die via het internet wordt vergemakkelijkt, bevorderd of begaan, dienen de activiteiten die Europol op basis van deze verordening moet uitvoeren en die voortvloeien uit de toepassing van de conclusies van de Raad van 12 maart 2015 en de oproep van de Europese Raad van 23 april 2015 met betrekking tot die prioriteitsgebieden in het bijzonder, en met name de directe uitwisseling van persoonsgegevens met particuliere partijen, uiterlijk op 1 mei 2019 te worden geëvalueerd.

(39)

Informatie waarvan duidelijk is dat deze verkregen is met flagrante schending van de mensenrechten, dient niet te worden verwerkt.

(40)

Om burgers een hoog beschermingsniveau te garanderen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens, dienen de voorschriften inzake gegevensbescherming bij Europol te worden verscherpt en gebaseerd op de beginselen die ten grondslag liggen aan Verordening (EG) nr. 45/2001. Aangezien in de aan het VEU en VWEU gehechte Verklaring nr. 21 betreffende de bescherming van persoonsgegevens op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken en op het gebied van politiële samenwerking de specifieke aard wordt erkend van de verwerking van persoonsgegevens in de rechtshandhavingscontext, dienen de gegevensbeschermingsregels van Europol autonoom te zijn en tegelijkertijd in lijn te zijn met andere relevante gegevensbeschermingsinstrumenten die van toepassing zijn op politiële samenwerking in de Unie. Die instrumenten omvatten met name Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad (12) alsmede het Verdrag van de Raad van Europa tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens en diens Aanbeveling nr. R(87) 15 (13).

(41)

Elke verwerking van persoonsgegevens door Europol dient ten aanzien van de betrokkenen rechtmatig en eerlijk te geschieden. Het beginsel van eerlijke verwerking vraagt om een transparante verwerking, waarbij de betrokkenen hun rechten kunnen uitoefenen uit hoofde van deze verordening. De toegang tot hun persoonsgegevens moet niettemin kunnen worden geweigerd of beperkt indien een dergelijke weigering of beperking, met behoorlijke inachtneming van de belangen van de betrokkenen, een noodzakelijke maatregel is die Europol in staat moet stellen zijn taken naar behoren te vervullen, de veiligheid en de openbare orde te beschermen of strafbare feiten te voorkomen, te waarborgen dat een nationaal onderzoek niet in gevaar wordt gebracht of de rechten en vrijheden van derde partijen te beschermen. Met het oog op de transparantie dient Europol een document openbaar te maken waarin de toepasselijke voorschriften betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de middelen die de betrokkenen ter beschikking staan voor de uitoefening van hun rechten, op begrijpelijke wijze worden beschreven. Europol moet ook een lijst van adequaatheidsbesluiten, overeenkomsten en administratieve regelingen met betrekking tot de overdracht van persoonsgegevens aan derde landen en internationale organisaties op zijn website publiceren. Teneinde de transparantie en verantwoordingsplicht van Europol ten aanzien van Unieburgers te vergroten, moet Europol op zijn website een lijst van de leden van de raad van bestuur bekendmaken alsook, indien nodig, de resultaten van de bijeenkomsten van de raad van bestuur, met eerbiediging van de gegevensbeschermingsvoorschriften.

(42)

Persoonsgegevens moeten zoveel mogelijk worden onderscheiden naar nauwkeurigheid en betrouwbaarheid. Feiten dienen te worden onderscheiden van persoonlijke beoordelingen, zowel om de bescherming van de betrokken personen te waarborgen als om de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de door Europol verwerkte informatie te garanderen. In het geval van informatie uit openbaar beschikbare bronnen, met name bronnen op het internet, dient Europol zo spoedig en zo goed mogelijk de nauwkeurigheid van de informatie en de betrouwbaarheid van de bron te beoordelen ter voorkoming van de risico's voor de bescherming van persoonsgegevens en de privacy van het internet.

(43)

In het kader van samenwerking bij rechtshandhaving worden persoonsgegevens verwerkt die betrekking hebben op verschillende categorieën betrokkenen. Europol moet een zo duidelijk mogelijk onderscheid maken tussen de persoonsgegevens ten aanzien van de verschillende categorieën betrokkenen. Met name persoonsgegevens betreffende bijvoorbeeld slachtoffers, getuigen en personen die over relevante informatie beschikken en persoonsgegevens betreffende minderjarigen moeten worden beschermd. Europol dient gevoelige gegevens alleen te verwerken indien deze gegevens andere persoonsgegevens aanvullen die al eerder door Europol zijn verwerkt.

(44)

Gezien het grondrecht op bescherming van persoonsgegevens kan Europol persoonsgegevens niet langer opslaan dan nodig is voor de uitvoering van zijn taken. Uiterlijk drie jaar na de eerste verwerking van dergelijke gegevens wordt getoetst of zij nog langer moeten worden bewaard.

(45)

Europol en de lidstaten dienen de noodzakelijke technische en organisatorische maatregelen te nemen om de veiligheid van persoonsgegevens te garanderen.

(46)

Iedere betrokkene dient het recht te hebben toegang te krijgen tot zijn persoonsgegevens, onnauwkeurige persoonsgegevens te laten rectificeren en deze gegevens te laten wissen of te beperken wanneer die gegevens niet meer noodzakelijk zijn. De kosten in verband met het uitoefenen van het recht van toegang tot persoonsgegevens, mogen geen belemmering vormen voor het effectief uitoefenen van dit recht. De rechten van de betrokkenen, alsmede de uitoefening daarvan, mogen geen gevolgen hebben voor de aan Europol opgelegde verplichtingen en dienen onderworpen te zijn aan de in deze verordening vastgestelde beperkingen.

(47)

In het licht van de bescherming van de rechten en vrijheden van de betrokkenen dienen ieders verantwoordelijkheden op grond van deze verordening duidelijk te worden vastgesteld. De lidstaten dienen met name verantwoordelijk te zijn voor de nauwkeurigheid van de gegevens die zij aan Europol hebben overgedragen, voor het bijwerken daarvan en voor de rechtmatigheid van die overdrachten. Europol dient verantwoordelijk te zijn voor de nauwkeurigheid van de gegevens die door andere partijen worden verstrekt of die voortvloeien uit Europols eigen analyses, en voor het bijwerken daarvan. Europol dient er voor te zorgen dat gegevens eerlijk en rechtmatig worden verwerkt, worden verzameld en verwerkt voor specifieke doeleinden. Europol dient er ook voor te zorgen dat de gegevens adequaat en relevant zijn, in verhouding staan tot het doel waarvoor ze worden verwerkt, niet langer worden opgeslagen dan noodzakelijk is voor het beoogde doel, en worden verwerkt op een wijze die een passende beveiliging van persoonsgegevens en de vertrouwelijkheid van de gegevensverwerking garandeert.

(48)

Europol dient gegevens bij te houden over de toegang tot en het verzamelen, wijzigen, bekendmaken, combineren of wissen van persoonsgegevens, teneinde te controleren of de gegevensverwerking rechtmatig is, interne controle uit te oefenen en de integriteit en de beveiliging van de gegevens te waarborgen. Europol dient te worden verplicht samen te werken met de EDPS en registratiegegevens en documentatie op verzoek over te leggen, zodat deze kunnen worden gebruikt voor de controle van de verwerkingsoperaties.

(49)

Europol dient een functionaris voor gegevensbescherming te benoemen die helpt bij de controle op de naleving van deze verordening. De functionaris voor gegevensbescherming dient in de gelegenheid te worden gesteld zijn functie en taken op onafhankelijke en doelmatige wijze uit te voeren en dient daartoe te beschikken over de nodige middelen.

(50)

Met het oog op de bescherming van personen in het kader van de verwerking van persoonsgegevens, overeenkomstig artikel 8, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, is een onafhankelijke, transparante, verantwoordingsplichtige en doeltreffende toezichtstructuur cruciaal. De nationale instanties die bevoegd zijn voor het toezicht op de verwerking van persoonsgegevens dienen te controleren of de door de lidstaten aan Europol verstrekte persoonsgegevens rechtmatig zijn. De EDPS dient te controleren of de door Europol uitgevoerde gegevensverwerking rechtmatig is en dient daarbij zijn taken in volkomen onafhankelijkheid uit te voeren. Het raadplegingsmechanisme is in dat verband een belangrijke voorzorgsmaatregel wanneer het nieuwe soorten verwerkingsoperaties betreft. Een en ander geldt niet voor specifieke individuele operationele activiteiten zoals operationele-analyseprojecten, maar wel voor het gebruik van nieuwe IT-systemen voor de verwerking van persoonsgegevens of bij belangrijke wijzigingen van die systemen.

(51)

Het is belangrijk Europol aan een versterkt en doeltreffend toezicht te onderwerpen en te garanderen dat de EDPS over de nodige expertise inzake gegevensbescherming bij rechtshandhaving beschikt, wanneer hij verantwoordelijk wordt voor het toezicht op de gegevensbescherming bij Europol. De EDPS en de nationale controleorganen dienen nauw samen te werken, in specifieke gevallen waarbij het nationale niveau moet worden betrokken en dienen consistente toepassing van deze verordening in de gehele Unie te garanderen.

(52)

Zonder afbreuk te doen aan de onafhankelijkheid van de EDPS en diens verantwoordelijkheid voor het toezicht op de gegevensbescherming bij Europol, en teneinde de samenwerking tussen de EDPS en de nationale controleorganen te bevorderen, dienen zij regelmatig bijeen te komen binnen de samenwerkingsraad, die, als adviesorgaan, adviezen, richtsnoeren, aanbevelingen en beste praktijken moet verstrekken over diverse aangelegenheden waarbij het nationale niveau moet worden betrokken.

(53)

Europol verwerkt ook niet-operationele persoonsgegevens, die geen betrekking hebben op strafrechtelijke onderzoeken, zoals de persoonsgegevens betreffende personeelsleden van Europol, dienstverleners en bezoekers, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001.

(54)

De EDPS dient klachten van betrokkenen te behandelen en te onderzoeken. Het onderzoek naar aanleiding van een klacht dient zo ver te gaan als in het specifieke geval nodig wordt geacht, onder voorbehoud van rechterlijke toetsing. De nationale toezichthoudende autoriteit dient de betrokkene binnen een redelijke termijn te informeren over de voortgang en de resultaten van de klacht.

(55)

Eenieder moet het recht hebben een rechtsmiddel aan te wenden tegen een beslissing van de EDPS die op hem betrekking heeft.

(56)

Europol dient onderworpen te zijn aan de op de instellingen, agentschappen en organen van de Unie toepasselijke algemene regels inzake contractuele en niet-contractuele aansprakelijkheid, behalve wat betreft de regels inzake aansprakelijkheid voor onrechtmatige gegevensverwerking.

(57)

Het kan voor de betrokkene onduidelijk zijn of schade door een onrechtmatige gegevensverwerking het gevolg is van een handeling van Europol of van een lidstaat. Europol en de lidstaat waarin het schadeveroorzakend feit heeft plaatsgevonden, dienen derhalve gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk te zijn.

(58)

Met inachtneming van de rol van het Europees Parlement, samen met de nationale parlementen, bij de controle van de activiteiten van Europol, is het noodzakelijk dat Europol een geheel verantwoordelijke en transparante interne organisatie is. Daartoe moeten gezien artikel 88 VWEU procedures worden vastgesteld voor de controle op de werkzaamheden van Europol door het Europees Parlement, in samenwerking met de nationale parlementen. Die procedures moeten in overeenstemming zijn met artikel 12, onder c), VEU en artikel 9 van Protocol nr. 1, waarbij is vastgesteld dat het Europees Parlement en de nationale parlementen samen de organisatie en bevordering van doeltreffende en regelmatige interparlementaire samenwerking moeten regelen. Bij de procedures die moeten worden vastgesteld voor de controle op de werkzaamheden van Europol, moet terdege rekening worden gehouden met de noodzaak om het Europees Parlement en de nationale parlementen op voet van gelijkheid te behandelen, en met de behoefte om de vertrouwelijkheid van de operationele gegevens te waarborgen. De wijze waarop de nationale parlementen de controle uitoefenen op hun regering met betrekking tot de activiteiten van de Europese Unie, wordt evenwel bepaald door de constitutionele inrichting en praktijk van elke lidstaat.

(59)

Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie („het Statuut”) en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Unie („de Regeling welke van toepassing is op andere personeelsleden”) als bepaald in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (14) dienen van toepassing te zijn op het personeel van Europol. Europol dient personeel van de bevoegde instanties van de lidstaten als tijdelijk functionaris te kunnen aanstellen voor een diensttijd waarvan de duur in verband met het rotatiebeginsel beperkt dient te zijn; wanneer die functionarissen nadien weer in dienst treden bij hun bevoegde instantie, bevordert dit immers een nauwe samenwerking tussen Europol en de bevoegde instanties van de lidstaten. De lidstaten dienen alle nodige maatregelen te nemen om te verzekeren dat personeelsleden die als tijdelijk functionaris bij Europol worden aangesteld, na afloop van hun dienst bij Europol kunnen terugkeren naar de nationale overheidsdienst waarvan zij deel uitmaken.

(60)

Gezien de aard van Europols taken en de rol van de uitvoerend directeur, moet de bevoegde commissie van het Europees Parlement de uitvoerend directeur, voorafgaand aan zijn benoeming of een verlenging van zijn ambtstermijn, kunnen verzoeken voor haar te verschijnen. De uitvoerend directeur dient het Europees Parlement en de Raad het jaarverslag te presenteren. Voorts dienen het Europees Parlement en de Raad de uitvoerend directeur te kunnen verzoeken verslag uit te brengen over de uitvoering van zijn taken.

(61)

Teneinde de volledige zelfstandigheid en onafhankelijkheid van Europol te garanderen, dient het agentschap een eigen begroting te krijgen, waarbij de inkomsten hoofdzakelijk afkomstig zijn van een bijdrage uit de algemene begroting van de Unie. De begrotingsprocedure van de Unie dient van toepassing te zijn op de bijdrage van de Unie en alle andere subsidies die ten laste komen van de algemene begroting van de Unie. De controle van de rekeningen dient te worden uitgevoerd door de Europese Rekenkamer.

(62)

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie (15), moet van toepassing zijn op Europol.

(63)

Gezien hun specifieke juridische en bestuurlijke bevoegdheden en hun technische bekwaamheid voor het uitvoeren van grensoverschrijdende informatie-uitwisselingsactiviteiten, operaties en onderzoeken, onder meer in het kader van gemeenschappelijke onderzoeksteams, en voor het bieden van opleidingsfaciliteiten, moeten de bevoegde instanties van de lidstaten van Europol subsidies kunnen ontvangen zonder dat een oproep tot het indienen van voorstellen wordt gedaan overeenkomstig artikel 190, lid 1, onder d), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (16).

(64)

Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (17) dient van toepassing te zijn op Europol.

(65)

Europol verwerkt gegevens die bijzondere bescherming behoeven, aangezien zij gevoelige niet-gerubriceerde en gerubriceerde EU-informatie omvatten. Europol dient derhalve regels betreffende de vertrouwelijkheid en de verwerking van dergelijke informatie vast te stellen. De regels inzake de bescherming van gerubriceerde EU-informatie moeten consistent zijn met de basisbeginselen en minimumnormen van Besluit 2013/488/EU van de Raad (18).

(66)

Het is passend de toepassing van deze verordening regelmatig te evalueren.

(67)

De noodzakelijke bepalingen betreffende de huisvesting van Europol in Den Haag waar zijn hoofdkwartier is gevestigd en de specifieke voorschriften die gelden voor het personeel van Europol en hun gezinnen dienen te worden vastgelegd in een zetelovereenkomst. De gastlidstaat dient voorts de voorwaarden te creëren die ervoor zorgen dat Europol vlot functioneert, en met name zorgt voor meertalige, Europeesgerichte opleiding en adequate transportverbindingen, teneinde hooggekwalificeerd personeel te kunnen aantrekken uit een zo groot mogelijk geografisch gebied.

(68)

Europol wordt bij deze verordening opgericht ter vervanging en opvolging van Europol als opgericht bij Besluit 2009/371/JBZ. Europol dient derhalve de rechtsopvolger te worden voor alle overeenkomsten, met inbegrip van arbeidsovereenkomsten, financiële verplichtingen en eigendommen. Internationale overeenkomsten gesloten door Europol als opgericht bij Besluit 2009/371/JBZ en overeenkomsten, voor 1 januari 2010 gesloten door Europol als opgericht bij de Europol-overeenkomst, dienen van kracht te blijven.

(69)

Teneinde Europol in staat te stellen om de taken van Europol, als opgericht bij Besluit 2009/371/JBZ, naar zijn beste vermogen te vervullen, dienen overgangsmaatregelen te worden vastgesteld, in het bijzonder met betrekking tot de raad van bestuur, de uitvoerend directeur en personeelsleden die als plaatselijk personeelslid zijn aangesteld met een contract van onbepaalde tijd gesloten met Europol als opgericht bij de Europol-overeenkomst; zij dienen de mogelijkheid te krijgen om als lid van het tijdelijk of contractueel personeel te worden aangesteld volgens de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

(70)

Besluit van de Raad van 3 december 1998 (19) houdende vaststelling van het statuut voor de personeelsleden van Europol is ingetrokken bij artikel 63 van Besluit 2009/371/JBZ. Het dient echter nog steeds van toepassing te zijn op personeel dat al bij Europol in dienst was vóór de inwerkingtreding van Besluit 2009/371/JBZ. Derhalve dient bij overgangsbepaling te worden geregeld dat de in overeenstemming met dit statuut gesloten overeenkomsten onder dat statuut moeten blijven vallen.

(71)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de oprichting van een organisatie die op het niveau van de Unie verantwoordelijk is voor samenwerking bij rechtshandhaving, omwille van de omvang en de gevolgen van het optreden beter op Unieniveau kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel 5 VEU neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is voor de verwezenlijking van deze doelstelling.

(72)

Overeenkomstig artikel 3 en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, heeft Ierland kennis gegeven van zijn wens deel te nemen aan de vaststelling en toepassing van deze verordening.

(73)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, en onverminderd artikel 4 ervan, neemt het Verenigd Koninkrijk niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in het Verenigd Koninkrijk.

(74)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken.

(75)

De EDPS is geraadpleegd en heeft op 31 mei 2013 advies uitgebracht.

(76)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn neergelegd, met name het recht op de bescherming van persoonsgegevens en het recht op eerbiediging van het privéleven als gewaarborgd door de artikelen 8 en 7 van het Handvest, alsook door artikel 16 VWEU,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN, DOELSTELLINGEN EN TAKEN VAN EUROPOL

Artikel 1

Oprichting van het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving

1.   Er wordt een agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) opgericht met het oog op het ondersteunen van de samenwerking tussen rechtshandhavingsautoriteiten in de Unie.

2.   Europol, als bij deze verordening opgericht, treedt in de plaats van Europol, als opgericht bij Besluit 2009/371/JBZ.

Artikel 2

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

a)   „de bevoegde autoriteiten van de lidstaten”: alle bestaande politiële en andere rechtshandhavingsinstanties in de lidstaten die volgens het nationaal recht verantwoordelijk zijn voor de preventie en bestrijding van strafbare feiten. Onder bevoegde autoriteiten vallen ook de andere overheidsinstanties in de lidstaten die volgens het nationaal recht verantwoordelijk zijn voor de preventie en bestrijding van de strafbare feiten waarvoor Europol bevoegd is;

b)   „strategische analyse”: alle methodes en technieken waarmee informatie wordt vergaard, opgeslagen, verwerkt en beoordeeld met het oog op het ondersteunen en ontwikkelen van een strafrechtelijk beleid dat bijdraagt aan de efficiënte en effectieve preventie en de bestrijding van criminaliteit;

c)   „operationele analyse”: alle methodes en technieken waarmee informatie wordt vergaard, opgeslagen, verwerkt en beoordeeld ter ondersteuning van strafrechtelijke onderzoeken;

d)   „organen van de Unie”: instellingen, organen, missies, bureaus en agentschappen opgericht bij of op grond van het VEU en het VWEU;

e)   „internationale organisatie”: een internationaalpubliekrechtelijke organisatie en de daaronder ressorterende internationaalpubliekrechtelijke organen, of enig ander orgaan dat is opgericht bij of op grond van een overeenkomst tussen twee of meer landen;

f)   „particuliere partijen”: entiteiten en organen opgericht naar het recht van een lidstaat of derde land, met name bedrijven en vennootschappen, ondernemersverenigingen, non-profitorganisaties en andere rechtspersonen die niet onder e) vallen;

g)   „particuliere personen”: alle natuurlijke personen;

h)   „persoonsgegevens”: alle informatie over een betrokkene;

i)   „betrokkene”: een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon; een identificeerbare natuurlijke persoon is een persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificatiemiddel, zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens of een online-identificatiemiddel of van een of meer specifieke elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die persoon;

j)   „genetische gegevens”: alle persoonsgegevens met betrekking tot de aangeboren of verworven genetische kenmerken van een natuurlijke persoon die unieke informatie geven over de fysiologie of de gezondheid van die persoon en die met name voortkomen uit een analyse van een biologisch monster van die persoon;

k)   „verwerking”: elke verrichting of elk geheel van verrichtingen met betrekking tot persoonsgegevens of reeksen persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd met behulp van geautomatiseerde procedés, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, structureren, bewaren, bijwerken of wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, onthullen door middel van doorzending, verspreiding of enige andere beschikbaarstelling, aligneren of combineren, aan beperkingen onderwerpen, wissen of vernietigen van gegevens;

l)   „ontvanger”: een natuurlijk persoon of rechtspersoon, overheidsorgaan, agentschap of andere entiteit, al dan niet een derde partij, aan wie gegevens worden meegedeeld;

m)   „overdracht van persoonsgegevens”: de mededeling van persoonsgegevens die actief ter beschikking worden gesteld, tussen een beperkt aantal aangeduide partijen, waarbij de zender zich ervan bewust is of beoogt de ontvanger toegang tot de persoonsgegevens te verlenen;

n)   „inbreuk in verband met persoonsgegevens”: inbreuk op de beveiliging die leidt tot de vernietiging, het verlies of de wijziging of de ongeoorloofde onthulling van, of de toegang tot, doorgezonden, opgeslagen of anderszins verwerkte persoonsgegevens, hetzij onbedoeld, hetzij onrechtmatig;

o)   „toestemming van de betrokkene”: elke vrije, specifieke, op informatie berustende en ondubbelzinnige wilsuiting waarmee de betrokkene, middels een verklaring of een duidelijke positieve handeling, zijn instemming uitdrukt met de verwerking van de hem betreffende persoonsgegevens;

p)   „administratieve persoonsgegevens”: alle persoonsgegevens die door Europol worden verwerkt voor andere dan de in artikel 3 genoemde doeleinden.

Artikel 3

Doelstellingen

1.   Europol ondersteunt en versterkt het optreden van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en hun wederzijdse samenwerking bij de voorkoming en bestrijding van de in bijlage I genoemde vormen van zware criminaliteit waardoor twee of meer lidstaten worden getroffen, van terrorisme en van vormen van criminaliteit die een schending inhouden van een gemeenschappelijk belang dat tot het beleid van de Unie behoort.

2.   In aanvulling op lid 1 omvatten de doelstellingen van Europol ook verwante strafbare feiten. Als verwante strafbare feiten worden beschouwd:

a)

strafbare feiten die zijn gepleegd om de middelen te verwerven waarmee feiten worden gepleegd die onder de bevoegdheid van Europol vallen;

b)

strafbare feiten die zijn gepleegd om feiten die onder de bevoegdheid van Europol vallen, te kunnen plegen of gemakkelijker te kunnen plegen;

c)

strafbare feiten die zijn gepleegd om degenen die daden plegen die onder de bevoegdheid van Europol vallen, te doen ontkomen aan bestraffing.

Artikel 4

Taken

1.   Europol voert onderstaande taken uit met het oog op het verwezenlijken van de in artikel 3 genoemde doelstellingen:

a)

verzamelen, opslaan, verwerken, analyseren en uitwisselen van informatie, met name criminele inlichtingen;

b)

de lidstaten, via de nationale eenheden, ingesteld of aangewezen in overeenstemming met artikel 7, lid 2, onverwijld op de hoogte brengen van informatie en van verbanden tussen strafbare feiten die hen betreffen;

c)

coördineren, organiseren en uitvoeren van onderzoeks- en operationele activiteiten ter ondersteuning en versterking van het optreden van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten:

i)

die gezamenlijk met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden uitgevoerd; of

ii)

die overeenkomstig artikel 5 worden uitgevoerd in het kader van gemeenschappelijke onderzoeksteams, waar nodig in samenwerking met Eurojust;

d)

deelnemen aan gemeenschappelijke onderzoeksteams, alsook voorstellen om deze op te zetten overeenkomstig artikel 5;

e)

de lidstaten informatie verstrekken en analytische ondersteuning bieden bij grote internationale evenementen;

f)

dreigingsevaluaties, strategische en operationele analyses en algemene situatieverslagen opstellen;

g)

ontwikkelen, delen en bevorderen van deskundigheid betreffende methoden van criminaliteitspreventie, onderzoeksprocedures en technische en forensische methoden, en advies verlenen aan lidstaten;

h)

steun bieden aan grensoverschrijdende informatie-uitwisselingsactiviteiten, operaties en onderzoeken van de lidstaten, evenals aan gemeenschappelijke onderzoeksteams, onder meer met operationele, technische en financiële steun;

i)

gespecialiseerde opleidingen geven en lidstaten helpen bij het organiseren van opleidingen, met inbegrip van het verstrekken van financiële steun, binnen zijn doelstellingen en in overeenstemming met de beschikbare personele en budgettaire middelen, in coördinatie met het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (CEPOL);

j)

samenwerken met de organen van de Unie die zijn opgericht op grond van titel V VWEU en met OLAF, in het bijzonder door informatie uit te wisselen en door hun analytische ondersteuning te bieden op hun bevoegdheidsgebieden;

k)

informatie verstrekken en ondersteuning bieden aan crisisbeheersingsstructuren en -missies van de EU die zijn gebaseerd op het VEU, binnen de in artikel 3 bepaalde doelstellingen van Europol;

l)

gespecialiseerde kenniscentra van de Unie ontwikkelen voor de bestrijding van bepaalde soorten criminaliteit die binnen de doelstellingen van Europol vallen, met name het Europees Centrum voor de bestrijding van cybercriminaliteit.

m)

acties van de lidstaten ter voorkoming en bestrijding van de in bijlage I opgenomen vormen van criminaliteit, die door het gebruik van internet worden vergemakkelijkt, bevorderd of begaan, ondersteunen, alsook, in samenwerking met de lidstaten, verwijzen naar internetcontent waarmee dit soort criminaliteit wordt vergemakkelijkt, bevorderd of begaan, melden aan de betrokken aanbieders van onlinediensten, opdat zij vrijwillig nagaan of deze internetcontent in overeenstemming is met hun eigen voorwaarden.

2.   Europol verstrekt strategische analyses en dreigingsevaluaties ter ondersteuning van de Raad en de Commissie bij het vaststellen van de strategische en operationele prioriteiten van de Unie op het gebied van de bestrijding van criminaliteit. Europol biedt ook ondersteuning bij de operationele toepassing van die prioriteiten.

3.   Europol verstrekt strategische analyses en dreigingsevaluaties die een efficiënt en effectief gebruik ondersteunen van de middelen die op nationaal niveau en op het niveau van de Unie beschikbaar zijn voor operationele activiteiten en de ondersteuning daarvan.

4.   Europol treedt op als het centrale bureau voor de bestrijding van eurovalsemunterij overeenkomstig Besluit 2005/511/JBZ van de Raad (20). Ook stimuleert Europol, zo nodig in samenwerking met organen van de Unie en de autoriteiten van derde landen, de coördinatie van de maatregelen ter bestrijding van eurovalsemunterij die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of in het kader van gemeenschappelijke onderzoeksteams worden uitgevoerd.

5.   Europol past bij de uitoefening van zijn taken geen dwangmaatregelen toe.

HOOFDSTUK II

SAMENWERKING TUSSEN DE LIDSTATEN EN EUROPOL

Artikel 5

Deelname aan gemeenschappelijke onderzoeksteams

1.   Personeelsleden van Europol kunnen deelnemen aan de activiteiten van gemeenschappelijke onderzoeksteams die zich bezighouden met criminaliteit die onder de doelstellingen van Europol valt. De overeenkomst tot oprichting van een gemeenschappelijk onderzoeksteam bepaalt de voorwaarden waaronder het personeel van Europol aan de activiteiten van het team deelneemt en bevat informatie betreffende de aansprakelijkheidsregels.

2.   Het personeel van Europol kan, binnen de grenzen van het nationale recht van de lidstaten waar een gemeenschappelijk onderzoeksteam optreedt, medewerking verlenen bij alle activiteiten en informatie-uitwisselingen met alle leden van het gemeenschappelijke onderzoeksteam.

3.   Personeelsleden van Europol die deelnemen aan een gemeenschappelijk onderzoeksteam kunnen, in overeenstemming met deze verordening, alle leden van het team de nodige, door Europol verwerkte informatie verstrekken ten behoeve van de in artikel 18, lid 2, genoemde doelstellingen. Tegelijk stelt Europol de nationale eenheden van de lidstaten die aan het team deelnemen alsook de lidstaten die de informatie verstrekt hebben, hiervan in kennis.

4.   Informatie die door een personeelslid van Europol als deelnemer aan een gemeenschappelijk onderzoeksteam is verkregen, kan met instemming en onder de verantwoordelijkheid van de lidstaat die de informatie heeft verstrekt onder de in deze verordening vastgestelde voorwaarden door Europol worden verwerkt ten behoeve van de in artikel 18, lid 2, genoemde doelstellingen.

5.   Wanneer Europol reden heeft om aan te nemen dat de oprichting van een gemeenschappelijk onderzoeksteam meerwaarde heeft voor een onderzoek, kan het de betrokken lidstaten hiertoe een voorstel doen en deze lidstaten bijstaan bij het oprichten van het gemeenschappelijk onderzoeksteam.

Artikel 6

Verzoek van Europol om instelling van een strafrechtelijk onderzoek

1.   In specifieke gevallen, waarin Europol oordeelt dat een strafrechtelijk onderzoek moet worden ingesteld naar feiten die binnen zijn bevoegdheid vallen, verzoekt het de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten, via de nationale eenheden, om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen, te voeren of te coördineren.

2.   De nationale eenheden brengen Europol onverwijld op de hoogte van het besluit van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten met betrekking tot een verzoek op grond van lid 1.

3.   Indien de bevoegde autoriteiten van een lidstaat besluiten een door Europol op grond van lid 1 ingediend verzoek af te wijzen, stellen zij Europol onverwijld en bij voorkeur binnen één maand na ontvangst van het verzoek in kennis van de redenen voor hun besluit. De redenen kunnen echter onvermeld blijven indien mededeling daarvan:

a)

strijdig is met de wezenlijke veiligheidsbelangen van de betrokken lidstaat; of

b)

het welslagen van een lopende onderzoek of de veiligheid van personen in gevaar zou brengen.

4.   Europol brengt Eurojust onmiddellijk op de hoogte van het verzoek op grond van lid 1 en van het besluit van een bevoegde autoriteit van een lidstaat op grond van lid 2.

Artikel 7

Nationale Europol-eenheden

1.   De lidstaten en Europol werken samen bij het uitvoeren van hun in deze verordening genoemde respectieve taken.

2.   Door elke lidstaat wordt een nationale eenheid opgericht of aangewezen, die het contact verzorgt tussen Europol en de bevoegde autoriteiten van die lidstaat. Elke lidstaat benoemt een functionaris tot hoofd van zijn nationale eenheid.

3.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat zijn nationale eenheid naar nationaal recht bevoegd is voor het uitvoeren van de bij deze verordening aan nationale eenheden toegewezen taken, en in het bijzonder dat zij toegang heeft tot de gegevens op het gebied van nationale wetshandhaving en andere voor de samenwerking met Europol vereiste dienstige gegevens.

4.   Elke lidstaat bepaalt de organisatie en de personeelsformatie van zijn nationale eenheid overeenkomstig het nationale recht.

5.   In overeenstemming met lid 2 is de nationale eenheid het contactorgaan tussen Europol en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. De lidstaten mogen evenwel op eigen voorwaarden, onder meer de voorwaarde dat de nationale eenheid er vooraf bij wordt betrokken, rechtstreekse contacten tussen hun bevoegde autoriteiten en Europol toestaan. Tegelijkertijd ontvangt de nationale eenheid van Europol alle informatie die tijdens het rechtstreeks contact tussen Europol en de bevoegde autoriteiten wordt uitgewisseld, tenzij zij aangeeft dat zij deze informatie niet wenst te ontvangen.

6.   Via de nationale eenheid of, overeenkomstig lid 5, via een bevoegde autoriteit, wordt door elke lidstaat met name:

a)

Europol voorzien van de informatie die Europol nodig heeft voor de vervulling van zijn doelstellingen, zoals informatie die betrekking heeft op vormen van criminaliteit waarvan de voorkoming of bestrijding door de Unie als prioriteit wordt beschouwd;

b)

zorg gedragen voor effectieve communicatie en samenwerking tussen Europol en alle betrokken bevoegde autoriteiten;

c)

bekendheid gegeven aan de activiteiten van Europol;

d)

in overeenstemming met artikel 38, lid 5, onder a), toegezien op de naleving van het nationale recht bij het verstrekken van informatie aan Europol.

7.   Onverminderd de uitoefening van de verantwoordelijkheden van de lidstaten op het gebied van rechts- en ordehandhaving en bescherming van de interne veiligheid, is een lidstaat in geen enkel geval verplicht informatie te verstrekken overeenkomstig lid 6, onder a), indien daardoor:

a)

de wezenlijke veiligheidsbelangen van de betrokken lidstaat in het gedrang komen;

b)

het welslagen van een lopend onderzoek of de veiligheid van een natuurlijk persoon in gevaar wordt gebracht; of

c)

informatie wordt bekendgemaakt die betrekking heeft op organisaties of specifieke inlichtingenactiviteiten op het gebied van de nationale veiligheid.

De informatie moet echter door de betrokken lidstaat worden verstrekt zodra zij niet meer onder de punten a), b) of c) van de eerste alinea valt.

8.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun financiële-inlichtingeneenheden, ingesteld op grond van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (21), via hun nationale eenheid met Europol mogen samenwerken met betrekking tot analyses, binnen hun mandaat en bevoegdheid.

9.   De hoofden van de nationale eenheden komen regelmatig bijeen, met name om problemen in het kader van hun operationele samenwerking met Europol te bespreken en op te lossen.

10.   De kosten die de nationale eenheden maken voor de communicatie met Europol komen ten laste van de lidstaten en worden, met uitzondering van de verbindingskosten, niet aan Europol doorberekend.

11.   Europol stelt, op basis van de door de raad van bestuur opgestelde kwantitatieve en kwalitatieve evaluatiecriteria, een jaarverslag op over de informatie die door iedere lidstaat is verstrekt op grond van lid 6, onder a). Het jaarverslag wordt toegezonden aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.

Artikel 8

Verbindingsofficieren

1.   Elke nationale eenheid wijst ten minste één verbindingsofficier aan die aan Europol verbonden zal zijn. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, zijn de verbindingsofficieren onderworpen aan het nationale recht van de lidstaat die hen heeft afgevaardigd.

2.   De verbindingsofficieren vormen de nationale verbindingsbureaus bij Europol en worden door hun nationale eenheid gemachtigd om, overeenkomstig het nationale recht van de lidstaat die hen heeft afgevaardigd en met inachtneming van de op het beheer van Europol toepasselijke voorschriften, binnen Europol de belangen van de nationale eenheid te behartigen.

3.   Verbindingsofficieren verlenen bijstand bij het uitwisselen van informatie tussen Europol en hun lidstaat.

4.   De verbindingsofficieren verlenen overeenkomstig hun nationale recht bijstand bij het uitwisselen van informatie tussen hun lidstaat en de verbindingsofficieren van andere lidstaten, derde landen en internationale organisaties. De infrastructuur van Europol kan, in overeenstemming met het nationale recht, ook worden gebruikt voor bilaterale uitwisselingen die betrekking hebben op strafbare feiten die buiten de doelstellingen van Europol vallen. Elke dergelijke uitwisseling van informatie geschiedt overeenkomstig het toepasselijke Unierecht en nationale recht.

5.   De raad van bestuur stelt de rechten en plichten van de verbindingsofficieren ten aanzien van Europol vast. De verbindingsofficieren genieten overeenkomstig artikel 63, lid 2, de voorrechten en immuniteiten die nodig zijn voor de vervulling van hun taken.

6.   Europol ziet erop toe dat de verbindingsofficieren volledig worden ingelicht over en betrokken worden bij al zijn activiteiten, voor zover dat nodig is voor de vervulling van hun taken.

7.   Voor de vervulling van de taken van de verbindingsofficieren stelt Europol de lidstaten kosteloos de nodige kantoorruimte in het gebouw van Europol en passende ondersteuning ter beschikking. Alle overige kosten die verband houden met de afvaardiging van de verbindingsofficieren, zoals de kosten voor hun uitrusting, komen ten laste van de afvaardigende lidstaat, tenzij het Europees Parlement en de Raad op aanbeveling van de raad van bestuur anders besluit.

HOOFDSTUK III

ORGANISATIE VAN EUROPOL

Artikel 9

Administratieve en bestuurlijke structuur van Europol

De administratieve en bestuurlijke structuur van Europol omvat:

a)

een raad van bestuur;

b)

een uitvoerend directeur;

c)

in voorkomend geval andere adviesorganen die door de raad van bestuur overeenkomstig artikel 11, lid 1, onder s), worden opgericht.

AFDELING 1

Raad van bestuur

Artikel 10

Samenstelling van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur bestaat uit één vertegenwoordiger per lidstaat en één vertegenwoordiger van de Commissie. Elke vertegenwoordiger is stemgerechtigd.

2.   Bij de benoeming van de leden van de raad van bestuur wordt rekening gehouden met hun kennis van samenwerking op het gebied van rechtshandhaving.

3.   Voor elk lid van de raad van bestuur is er een plaatsvervangend lid, dat wordt benoemd met inachtneming van het criterium in lid 2. Het plaatsvervangend lid vertegenwoordigt dat lid in geval van verhindering.

Tevens wordt recht gedaan aan het beginsel van evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de raad van bestuur.

4.   Onverminderd het recht van de lidstaten en de Commissie om de ambtstermijn van hun respectieve leden en plaatsvervangende leden te beëindigen, bedraagt de ambtstermijn vier jaar. Deze termijn kan worden verlengd.

Artikel 11

Taken van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur:

a)

stelt ieder jaar met een tweederdemeerderheid van de leden overeenkomstig artikel 12 een document vast met de meerjarenprogrammering van Europol en het werkprogramma voor het volgende jaar;

b)

stelt de jaarlijkse begroting van Europol vast met een tweederdemeerderheid van de leden en oefent de overige taken betreffende de begroting uit overeenkomstig hoofdstuk X;

c)

stelt een geconsolideerd jaarlijks verslag over de activiteiten van Europol vast, dat hij voor 1 juli van het daaropvolgende jaar aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de Rekenkamer en de nationale parlementen doet toekomen. Het geconsolideerde jaarlijkse activiteitenverslag wordt openbaar gemaakt;

d)

stelt overeenkomstig artikel 61 de financiële regeling vast die op Europol van toepassing is;

e)

stelt een interne fraudebestrijdingsstrategie vast, die in verhouding staat tot het frauderisico en waarbij de kosten en voordelen van de uit te voeren maatregelen worden meegewogen;

f)

stelt regels vast voor de preventie en beheersing van belangenconflicten met betrekking tot zijn leden, ook in verband met hun belangenverklaring;

g)

oefent overeenkomstig lid 2 met betrekking tot het personeel van Europol de bevoegdheden uit die het Statuut toekent aan het tot aanstelling bevoegde gezag, en die de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden toekent aan het tot het sluiten van arbeidscontracten met andere personeelsleden bevoegde gezag („de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag”);

h)

stelt passende uitvoeringsregels ten behoeve van de uitvoering van het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden vast overeenkomstig artikel 110 van het Statuut;

i)

stelt interne regels vast met betrekking tot de procedure voor de selectie van de uitvoerend directeur, met inbegrip van de regels voor de samenstelling van het selectiecomité die de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van dat comité waarborgen;

j)

draagt bij de Raad een shortlist met kandidaten voor de functies van uitvoerend directeur en plaatsvervangende uitvoerende directeuren voor en stelt de Raad, indien nodig, voor hun ambtstermijn te verlengen of hen van hun functie te ontheffen, overeenkomstig de artikelen 54 en 55;

k)

stelt prestatie-indicatoren vast en houdt toezicht op de ambtsuitoefening van de uitvoerend directeur, met name de uitvoering van de besluiten van de raad van bestuur;

l)

stelt een functionaris voor gegevensbescherming aan die functie onafhankelijk is bij de uitvoering van zijn taken;

m)

benoemt een rekenplichtige die onderworpen is aan het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, die functioneel onafhankelijk is bij de uitvoering van zijn taken;

n)

zorgt, waar nodig, voor een interne-auditcapaciteit;

o)

zorgt voor een passend vervolg op de resultaten en aanbevelingen in de interne en externe auditverslagen en beoordelingen, alsmede op de resultaten en aanbevelingen die voortvloeien uit de onderzoeken van het OLAF en de EDPS;

p)

bepaalt de evaluatiecriteria voor het jaarverslag overeenkomstig artikel 7, lid 11;

q)

stelt richtsnoeren vast voor het nader omschrijven van de procedures voor de verwerking van informatie bij Europol, overeenkomstig artikel 18, na raadpleging van de EDPS;

r)

verleent toestemming voor het sluiten van werkafspraken en administratieve afspraken, overeenkomstig artikel 23, lid 4, respectievelijk artikel 25, lid 1;

s)

besluit, gelet op zakelijke en financiële vereisten, over het opzetten van de interne structuren van Europol, zoals de in artikel 4, lid 1, onder l), bedoelde gespecialiseerde kenniscentra van de Unie, op voorstel van de uitvoerend directeur;

t)

stelt zijn reglement van orde vast, met name de bepalingen over de taken en de werking van zijn secretariaat;

u)

stelt, zo nodig, andere interne regels vast.

2.   Indien de raad van bestuur het voor de uitvoering van de taken van Europol nodig acht, kan hij de Raad voorstellen de Commissie te wijzen op de behoefte aan een passend adequaatheidsbesluit als bedoeld in artikel 25, lid 1, onder a), of aan een aanbeveling voor een besluit houdende machtiging tot het opstarten van onderhandelingen met het oog op het sluiten van een in artikel 25, lid 1, onder b), bedoelde internationale overeenkomst.

3.   De raad van bestuur neemt overeenkomstig artikel 110 van het Statuut een besluit dat is gebaseerd op artikel 2, lid 1, van het Statuut en artikel 6 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, en waarin hij de nodige bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag delegeert aan de uitvoerend directeur en de voorwaarden vastlegt voor de opschorting van deze gedelegeerde bevoegdheden. De uitvoerend directeur is bevoegd om deze bevoegdheden op zijn beurt te delegeren.

De raad van bestuur kan in uitzonderlijke gevallen bij besluit de delegatie van bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitvoerend directeur en enige subdelegatie van dergelijke bevoegdheden tijdelijk opschorten en deze bevoegdheden zelf uitoefenen of delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur.

Artikel 12

Meerjarenprogrammering en jaarlijkse werkprogramma's

1.   De raad van bestuur stelt jaarlijks uiterlijk op 30 november een document vast dat de meerjarenprogrammering en het jaarlijkse werkprogramma van Europol bevat, op basis van een ontwerptekst van de uitvoerend directeur, met inachtneming van het advies van de Commissie en, wat betreft de meerjarenprogrammering, na raadpleging van de GPC. De raad van bestuur zendt het document aan de Raad, de Commissie en de GPC.

2.   De meerjarenprogrammering omvat een beschrijving van de algemene strategische programmering, met inbegrip van de doelstellingen, verwachte resultaten en prestatie-indicatoren. Ook staat er de planning van de middelen in, waartoe de meerjarenbegroting en het personeel behoren. In de programmering wordt ook de strategie opgenomen voor de betrekkingen met derde landen en internationale organisaties.

De meerjarenprogrammering wordt uitgevoerd via jaarlijkse werkprogramma's en wordt waar nodig bijgewerkt op basis van de resultaten van externe en interne beoordelingen. De conclusies van die beoordelingen komen waar nodig ook tot uitdrukking in het jaarlijkse werkprogramma voor het volgende jaar.

3.   Het jaarlijkse werkprogramma omvat een gedetailleerde beschrijving van de doelstellingen, beoogde resultaten en prestatie-indicatoren. Het bevat voorts een beschrijving van de te financieren activiteiten en een indicatie van de financiële en personele middelen die aan iedere activiteit worden toegewezen overeenkomstig de beginselen betreffende activiteitsgestuurde begroting en beheer. Het jaarlijkse werkprogramma is consistent met de meerjarenprogrammering. Het vermeldt duidelijk de taken die zijn toegevoegd, gewijzigd of geschrapt ten opzichte van het vorige begrotingsjaar.

4.   Indien Europol na de vaststelling van het jaarlijkse werkprogramma een nieuwe taak krijgt toegewezen, wordt het jaarlijkse werkprogramma door de raad van bestuur gewijzigd.

5.   Iedere wezenlijke verandering van het jaarlijkse werkprogramma wordt volgens dezelfde procedure als het oorspronkelijke programma vastgesteld. De raad van bestuur kan aan de uitvoerend directeur de bevoegdheid delegeren om in het jaarlijkse werkprogramma wijzigingen van ondergeschikt belang aan te brengen.

Artikel 13

Voorzitter en vicevoorzitter van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur kiest een voorzitter en een vicevoorzitter uit de groep van drie lidstaten die gezamenlijk het 18-maandenprogramma van de Raad hebben opgesteld. Zij blijven in functie gedurende de looptijd van dat programma van de Raad. Indien de voorzitter of de vicevoorzitter gedurende zijn ambtstermijn echter ophoudt voorzitter of vicevoorzitter te zijn, verstrijkt zijn ambtstermijn automatisch op dezelfde datum.

2.   De voorzitter en vicevoorzitter worden door de leden van de raad van bestuur gekozen met een tweederdemeerderheid.

3.   Wanneer de voorzitter is verhinderd zijn taken te verrichten, wordt hij automatisch door de vicevoorzitter vervangen.

Artikel 14

Vergaderingen van de raad van bestuur

1.   De voorzitter roept de vergaderingen van de raad van bestuur bijeen.

2.   De uitvoerend directeur neemt deel aan de beraadslagingen van de raad van bestuur.

3.   De raad van bestuur houdt ten minste twee gewone vergaderingen per jaar. Daarnaast komt de raad bijeen op initiatief van de voorzitter of op verzoek van de Commissie of van ten minste één derde van zijn leden.

4.   De raad van bestuur kan eenieder wiens mening relevant kan zijn voor de discussie uitnodigen, met inbegrip van, zo nodig, een vertegenwoordiger van de GPC, om de vergadering bij te wonen als niet-stemgerechtigde waarnemer.

5.   De leden en de plaatsvervangende leden van de raad van bestuur kunnen met inachtneming van het reglement van orde van de raad van bestuur tijdens de vergaderingen worden bijgestaan door adviseurs of deskundigen.

6.   Europol stelt de raad van bestuur een secretariaat ter beschikking.

Artikel 15

Stemprocedure in de raad van bestuur

1.   Onverminderd artikel 11, lid 1, onder a) en b), artikel 13, lid 2, artikel 50, lid 2, artikel 54, lid 8, en artikel 64, neemt de raad van bestuur besluiten bij meerderheid van zijn leden.

2.   Elk lid heeft één stem. Bij afwezigheid van een stemgerechtigd lid kan zijn plaatsvervanger zijn stemrecht uitoefenen.

3.   De uitvoerend directeur neemt niet deel aan de stemming.

4.   In het reglement van orde van de raad van bestuur worden nadere regels vastgesteld voor de stemprocedure, met name met betrekking tot de omstandigheden waarin een lid kan handelen namens een ander lid, en eventuele quorumvereisten.

AFDELING 2

Uitvoerend directeur

Artikel 16

Taken van de uitvoerend directeur

1.   De uitvoerend directeur geeft leiding aan Europol. Hij legt verantwoording af aan de raad van bestuur.

2.   Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie of de raad van bestuur, voert de uitvoerend directeur zijn taken op onafhankelijke wijze uit zonder instructies te vragen aan of te ontvangen van enige regering of enig ander orgaan.

3.   De Raad kan de uitvoerend directeur verzoeken verslag uit te brengen over de uitvoering van zijn taken.

4.   De uitvoerend directeur is de wettelijke vertegenwoordiger van Europol.

5.   De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van de taken die Europol bij deze verordening worden toegekend; hij is er met name mee belast:

a)

het dagelijkse bestuur van Europol te voeren;

b)

bij de raad van bestuur voorstellen over het opzetten van de interne structuren van Europol in te dienen;

c)

de besluiten van de raad van bestuur uit te voeren;

d)

het ontwerp van de meerjarenprogrammering en de jaarlijkse werkprogramma's op te stellen en, na raadpleging van de Commissie, aan de raad van bestuur voor te leggen;

e)

de meerjarenprogrammering en de jaarlijkse werkprogramma's uit te voeren en hierover aan de raad van bestuur verslag uit te brengen;

f)

het ontwerp op te stellen van geschikte regels ter uitvoering van het Statuut en van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, overeenkomstig artikel 110 van het Statuut;

g)

het opstellen van het ontwerp van het geconsolideerd jaarlijks activiteitenverslag van Europol en het ter aanneming voorleggen daarvan aan de raad van bestuur;

h)

een actieplan op te stellen als vervolg op de conclusies van interne of externe auditverslagen en evaluaties, alsmede van onderzoeksverslagen en aanbevelingen die voortvloeien uit onderzoeken van OLAF en de EDPS, en halfjaarlijks aan de Commissie en op regelmatige tijdstippen aan de raad van bestuur verslag over de voortgang uit te brengen;

i)

de financiële belangen van de Unie te beschermen door maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere illegale activiteiten te treffen en, onverminderd de onderzoeksbevoegdheid van het OLAF, effectieve controles te verrichten, en, wanneer er onregelmatigheden worden geconstateerd, onrechtmatig betaalde bedragen terug te vorderen, en in voorkomend geval doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties op te leggen;

j)

een ontwerp van interne fraudebestrijdingsstrategie voor Europol op te stellen en ter aanneming aan de raad van bestuur voor te leggen;

k)

een ontwerp op te stellen van de interne regels ter voorkoming en beheersing van belangenconflicten met betrekking tot de leden van de raad van bestuur en het ter aanneming aan de raad van bestuur voor te leggen van die ontwerpregels;

l)

een ontwerp op te stellen van de financiële regels die op Europol van toepassing zijn;

m)

de ontwerpraming van ontvangsten en uitgaven van Europol op te stellen en de begroting van Europol uit te voeren;

n)

de voorzitter van de raad van bestuur te assisteren bij de voorbereiding van de vergaderingen van de raad van bestuur;

o)

de raad van bestuur regelmatig te informeren over de toepassing van de strategische en operationele prioriteiten van de Unie voor criminaliteitsbestrijding;

p)

andere taken uit te voeren overeenkomstig deze verordening.

HOOFDSTUK IV

INFORMATIEVERWERKING

Artikel 17

Informatiebronnen

1.   Europol verwerkt uitsluitend informatie die het heeft ontvangen van:

a)

lidstaten overeenkomstig hun nationale recht en artikel 7;

b)

organen van de Unie, derde landen en internationale organisaties overeenkomstig hoofdstuk V;

c)

particuliere partijen en privépersonen overeenkomstig hoofdstuk V.

2.   Europol kan informatie, met inbegrip van persoonsgegevens, rechtstreeks opvragen en verwerken uit openbaar beschikbare bronnen, inclusief internet en openbare gegevens.

3.   Indien Europol op grond van uniale, internationale of nationale rechtsinstrumenten langs geautomatiseerde weg toegang heeft tot gegevens van uniale, internationale of nationale informatiesystemen, kan het op die juridische grondslag informatie, inclusief persoonsgegevens, opvragen en verwerken indien dat noodzakelijk is voor de vervulling van zijn taken. De toegang tot en het gebruik van deze informatie door Europol wordt geregeld door de toepasselijke bepalingen van dergelijke rechtsinstrumenten op uniaal, internationaal of nationaal niveau, voor zover deze ten aanzien van de toegang en het gebruik strenger zijn dan het bepaalde in deze verordening. Toegang tot dergelijke informatiesystemen wordt slechts verleend aan gemachtigde personeelsleden van Europol en alleen voor zover noodzakelijk en evenredig voor de vervulling van hun taken.

Artikel 18

Doeleinden van gegevensverwerking

1.   Voor zover dit noodzakelijk is voor het bereiken van de in artikel 3 vastgestelde doelstellingen kan Europol informatie, inclusief persoonsgegevens, verwerken.

2.   Persoonsgegevens kunnen uitsluitend worden verwerkt voor:

a)

het uitvoeren van kruiscontroles om connecties op te sporen of andere relevante verbanden met betrekking tot:

i)

personen die worden verdacht van het plegen van of deelnemen aan een strafbaar feit dat onder de bevoegdheid van Europol valt, of die voor een dergelijk strafbaar feit veroordeeld zijn;

ii)

personen ten aanzien van wie er feitelijke aanwijzingen zijn of een redelijk vermoeden bestaat dat zij strafbare feiten zullen plegen die onder de bevoegdheid van Europol vallen;

b)

analyses van strategische of thematische aard;

c)

operationele analyses;

d)

het bevorderen van de uitwisseling van informatie tussen lidstaten, Europol, andere organen van de Unie, derde landen en internationale organisaties.

3.   Verwerking met het oog op de in lid 2, onder c), bedoelde operationele analyses vindt plaats door middel van operationele-analyseprojecten, waarvoor de volgende specifieke voorzorgsmaatregelen gelden:

a)

voor elk operationele-analyseproject omschrijft de uitvoerend directeur het specifieke doel, de categorieën van persoonsgegevens en de categorieën van betrokkenen, de deelnemers, de duur van de opslag en de voorwaarden voor toegang, overdracht en gebruik van de betrokken gegevens en stelt de raad van bestuur en de EDPS daarvan in kennis;

b)

persoonsgegevens kunnen alleen worden verzameld met het oog op het verwezenlijken van het doel van het vermelde operationele-analyseproject. Wanneer duidelijk wordt dat persoonsgegevens relevant kunnen zijn voor een ander operationele-analyseproject, kunnen die persoonsgegevens alleen verder worden verwerkt voor zover die verdere verwerking noodzakelijk en evenredig is en de persoonsgegevens verenigbaar zijn met de bepalingen van punt a) die op het andere operationele-analyseproject van toepassing zijn;

c)

alleen bevoegd personeel kan de gegevens van het betrokken project raadplegen en verwerken.

4.   De in de leden 2 en 3 bedoelde verwerking vindt plaats met inachtneming van de in deze verordening neergelegde waarborgen inzake gegevensbescherming. Europol moet die verwerkingsactiviteiten terdege documenteren. De documentatie wordt op verzoek ter beschikking gesteld van de functionaris voor gegevensbescherming en de EDPS opdat zij de rechtmatigheid van de verwerkingsactiviteiten kunnen nagaan.

5.   De categorieën persoonsgegevens en de categorieën betrokkenen wier gegevens voor elk van de in lid 2 bedoelde doeleinden mogen worden verzameld en verwerkt, zijn opgenomen in bijlage II.

6.   Europol kan gegevens tijdelijk verwerken om te bepalen of zij relevant zijn voor zijn taken en voor de in lid 2 bedoelde doeleinden. De raad van bestuur, op voorstel van de uitvoerend directeur en na raadpleging van de EDPS, geeft een nadere omschrijving van de voorwaarden voor de verwerking van die gegevens, met name met betrekking tot de toegang tot en het gebruik van de gegevens, alsmede tot de termijnen voor het bewaren en verwijderen van de gegevens, die ten hoogste zes maanden mag bedragen, met inachtneming van de in artikel 28 bedoelde beginselen.

7.   De raad van bestuur stelt na raadpleging van de EDPS in voorkomend geval richtsnoeren vast waarin de procedures voor informatieverwerking voor de in lid 2 bedoelde doeleinden nader worden omschreven, overeenkomstig artikel 11, lid 1, onder q).

Artikel 19

Vaststelling van het doel van de verwerking van informatie door Europol en de daarvoor geldende beperkingen

1.   Een lidstaat, een orgaan van de Unie, een derde land of een internationale organisatie die informatie aan Europol verstrekt, bepaalt voor welk doel of welke doeleinden, genoemd in artikel 18, de informatie moet worden verwerkt. Indien de partij die de informatie heeft verstrekt dit niet heeft gedaan, verwerkt Europol, met de instemming van degene die de informatie in kwestie heeft verstrekt, de informatie teneinde de relevantie ervan te bepalen, alsook het doel of de doeleinden waarvoor de informatie verder moet worden verwerkt. Europol kan alleen met toestemming van de verstrekkende partij informatie verwerken voor een ander doel dan waarvoor de informatie was verstrekt.

2.   Lidstaten, organen van de Unie, derde landen en internationale organisaties mogen op het moment waarop zij informatie verstrekken aan Europol, algemene of specifieke toegangs- of gebruiksbeperkingen stellen, ook met betrekking tot het overdragen, wissen of vernietigen. Indien de noodzaak van de beperkingen pas na het verstrekken van de informatie duidelijk wordt, stellen zij Europol hiervan op de hoogte. Europol houdt zich aan deze beperkingen.

3.   Mits terdege gemotiveerd, kan Europol de toegang tot of het gebruik van informatie uit openbaar beschikbare bronnen door de lidstaten, organen van de Unie, derde landen en internationale organisaties aan beperkingen onderwerpen.

Artikel 20

Toegang van lidstaten en personeelsleden van Europol tot door Europol opgeslagen informatie

1.   De lidstaten krijgen, in overeenstemming met hun nationaal recht en met artikel 7, lid 5, toegang tot alle informatie die is verstrekt voor de in artikel 18, lid 2, onder a) en b), bepaalde doeleinden, en kunnen deze informatie doorzoeken. Dit geldt onverminderd het in artikel 19, lid 2, bepaalde recht van lidstaten, organen van de Unie, derde landen en internationale organisaties om beperkingen te stellen.

2.   De lidstaten krijgen, in overeenstemming met hun nationaal recht en met artikel 7, lid 5, op basis van een hit/no hit-systeem indirecte toegang tot informatie die is verstrekt voor de in artikel 18, lid 2, onder c), bepaalde doeleinden, onverminderd de beperkingen die overeenkomstig artikel 19, lid 2, zijn gesteld door de lidstaten, organen van de Unie en derde landen of internationale organisaties die de informatie hebben verstrekt.

Indien een zoekopdracht een treffer oplevert, stelt Europol de procedure in op grond waarvan de informatie die tot de hit heeft geleid, kan worden gedeeld, in overeenstemming met het besluit van degene die de informatie aan Europol heeft verstrekt.

3.   In overeenstemming met het nationale recht wordt de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie door de lidstaten alleen geraadpleegd en verder verwerkt ter voorkoming en bestrijding van:

a)

vormen van criminaliteit die onder de bevoegdheid van Europol vallen; en

b)

andere vormen van ernstige criminaliteit als omschreven in Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad (22).

4.   Onverminderd artikel 67 hebben de personeelsleden van Europol die daartoe door de uitvoerend directeur zijn gemachtigd, toegang tot de door Europol verwerkte informatie, voor zover dit nodig is voor de uitvoering van hun taken.

Artikel 21

Toegang van Eurojust en OLAF tot door Europol opgeslagen informatie

1.   Europol neemt alle nodige maatregelen om Eurojust en OLAF in staat te stellen om binnen hun respectieve mandaten op basis van een hit/no hit-systeem indirecte toegang te krijgen tot informatie die is verstrekt voor de in artikel 18, lid 2, onder a), b) en c), bepaalde doeleinden, onverminderd de beperkingen die overeenkomstig artikel 19, lid 2, zijn gesteld door de lidstaten, organen van de Unie en derde landen of internationale organisaties die de betrokken informatie verstrekken.

Indien een zoekopdracht een hit oplevert, stelt Europol de procedure in op grond waarvan de informatie die tot de hit heeft geleid, kan worden gedeeld, in overeenstemming met het besluit van degene die de informatie aan Europol heeft verstrekt en alleen voor zover de informatie die toe een hit heeft geleid nodig is voor het uitvoeren van de taken van Eurojust of OLAF.

2.   Europol en Eurojust kunnen een werkregeling sluiten die ervoor zorgt dat zij binnen hun respectieve mandaten wederzijds toegang hebben tot alle informatie die voor het in artikel 18, lid 2, onder a), bedoelde doel is verstrekt, en die informatie kunnen doorzoeken, onverminderd het recht van de lidstaten, organen van de Unie, derde landen en internationale organisaties om de toegang tot en het gebruik van deze gegevens aan beperkingen te onderwerpen, overeenkomstig de gegevensbeschermingswaarborgen waarin deze verordening voorziet.

3.   Zoekopdrachten naar informatie overeenkomstig de leden 1 en 2, worden enkel uitgevoerd om na te gaan of informatie die beschikbaar is bij Eurojust of OLAF overeenkomt met door Europol verwerkte informatie.

4.   Europol staat zoekopdrachten overeenkomstig de leden 1 en 2 pas toe nadat het van Eurojust heeft vernomen welke nationale leden, plaatsvervangende leden, assistenten en personeelsleden van Eurojust gemachtigd zijn om de opdrachten uit te voeren, en nadat het van OLAF heeft vernomen welke personeelsleden van OLAF daartoe gemachtigd zijn.

5.   Indien Europol of een lidstaat tijdens de informatieverwerking door Europol met betrekking tot een individueel onderzoek coördinatie, samenwerking of ondersteuning overeenkomstig het mandaat van Eurojust of OLAF nodig acht, brengt Europol Eurojust of OLAF daarvan op de hoogte en stelt het de procedure voor informatie-uitwisseling in, met inachtneming van het besluit van de lidstaat die de informatie heeft verstrekt. In dat geval pleegt Eurojust of OLAF overleg met Europol.

6.   Eurojust, met inbegrip van het college, de nationale leden, plaatsvervangende leden, assistenten en de personeelsleden van Eurojust, en OLAF nemen de algemene of specifieke toegangs- of gebruiksbeperkingen in acht die lidstaten, organen van de Unie, derde landen en internationale organisaties overeenkomstig artikel 19, lid 2, hebben gesteld.

7.   Europol, Eurojust en OLAF brengen elkaar ervan op de hoogte indien, na raadpleging van elkaars gegevens overeenkomstig lid 2 of naar aanleiding van een hit overeenkomstig lid 1, er aanwijzingen zijn dat gegevens onjuist of in strijd met andere gegevens kunnen zijn.

Artikel 22

Plicht tot kennisgeving aan de lidstaten

1.   Europol stelt overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder b), een lidstaat onverwijld in kennis van elke informatie die voor die lidstaat van belang is. Indien op deze informatie toegangsbeperkingen in de zin van artikel 19, lid 2, van toepassing zijn, op grond waarvan het verboden is de informatie te delen, overlegt Europol met de verstrekker van de informatie die de beperking heeft gesteld en vraagt Europol zijn toestemming voor het delen van de informatie.

In dat geval wordt de informatie zonder uitdrukkelijke toestemming van de verstrekkende partij niet gedeeld.

2.   Ongeacht eventuele toegangsbeperkingen stelt Europol een lidstaat in kennis van elke informatie die voor die lidstaat van belang is, indien dit absoluut noodzakelijk is om een naderende levensgevaarlijke dreiging af te wenden.

Europol stelt in dat geval op hetzelfde moment de verstrekkende partij ervan in kennis dat het de informatie deelt en motiveert zijn analyse van de situatie.

HOOFDSTUK V

BETREKKINGEN MET PARTNERS

AFDELING 1

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 23

Gemeenschappelijke bepalingen

1.   Voor zover noodzakelijk voor de verrichting van zijn taken kan Europol samenwerking aangaan en onderhouden met organen van de Unie overeenkomstig de doelstellingen van deze organen, alsook met de instanties van derde landen, internationale organisaties en particuliere partijen.

2.   Behoudens de beperkingen op grond van artikel 19, lid 2, en onverminderd artikel 67, kan Europol rechtstreeks alle informatie, met uitzondering van persoonsgegevens, uitwisselen met de entiteiten als bedoeld in lid 1 van dit artikel, voor zover die uitwisseling relevant is voor de verrichting van zijn taken.

3.   De uitvoerend directeur brengt de raad van bestuur op de hoogte van de geregelde samenwerking die Europol overeenkomstig de leden 1 en 2 voornemens is aan te gaan en in stand te houden, alsook van de verdere ontwikkeling van deze samenwerking.

4.   Europol kan voor de in de leden 1 en 2 bepaalde doeleinden werkafspraken maken met de in lid 1 bedoelde instanties. Het is niet toegestaan op grond van die werkafspraken persoonsgegevens uit te wisselen; de afspraken zijn niet bindend voor de Unie of de lidstaten.

5.   Europol kan persoonsgegevens ontvangen en verwerken van de in lid 1 bedoelde instanties, voor zover dat noodzakelijk en evenredig is voor het rechtmatig verrichten van zijn taken en behoudens de bepalingen van dit hoofdstuk.

6.   Onverminderd het bepaalde in artikel 30, lid 5, draagt Europol alleen persoonsgegevens over aan organen van de Unie, derde landen en internationale organisaties, indien dit nodig is voor de preventie en bestrijding van criminaliteit die binnen de doelstellingen van Europol valt, en overeenkomstig de bepalingen van deze verordening, en indien de ontvanger zich ertoe verbindt de gegevens alleen te zullen verwerken voor het doeleinde waarvoor zij worden overgedragen. Indien de over te dragen gegevens zijn verstrekt door een lidstaat, vraagt Europol de lidstaat om toestemming, tenzij die lidstaat aan een dergelijke verdere overdracht zijn voorafgaande goedkeuring heeft gehecht, in algemene zin dan wel behoudens specifieke voorwaarden. Deze toestemming kan te allen tijde worden ingetrokken.

7.   Het is niet toegestaan dat lidstaten door Europol bijgehouden persoonsgegevens aan organen van de Unie, derde landen en internationale organisaties doorgeven, tenzij Europol vooraf zijn uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven.

8.   Europol ziet erop toe dat van alle overdrachten van persoonsgegevens en van de redenen voor die overdrachten overeenkomstig deze verordening gedetailleerde administratie wordt bijgehouden.

9.   Informatie waarvan duidelijk is dat deze verkregen is met flagrante schending van de mensenrechten, wordt niet verwerkt.

AFDELING 2

Overdracht en uitwisseling van persoonsgegevens

Artikel 24

Overdracht van persoonsgegevens aan organen van de Unie

Behoudens eventuele beperkingen op grond van artikel 19, lid 2 of lid 3, en onverminderd artikel 67, kan Europol persoonsgegevens rechtstreeks aan een orgaan van de Unie overdragen, voor zover dit nodig is voor de verrichting van zijn taken of die van het ontvangende orgaan van de Unie.

Artikel 25

Overdracht van persoonsgegevens aan derde landen en internationale organisaties

1.   Behoudens beperkingen op grond van artikel 19, lid 2 of lid 3, en onverminderd artikel 67 kan Europol, voor zover nodig voor de verrichting van zijn taken, persoonsgegevens overdragen aan een autoriteit van een derde land of aan een internationale organisatie, zulks op grond van:

a)

een besluit van de Commissie, vastgesteld overeenkomstig Artikel 36 van Richtlijn (EU) 2016/680, dat het derde land of een grondgebied of een verwerkingssector in dat derde land, of de internationale organisatie in kwestie een passend niveau van bescherming bieden (adequaatheidsbesluit);

b)

een internationale overeenkomst gesloten tussen de Unie en dat derde land of die internationale organisatie op grond van artikel 218 VWEU waarin passende waarborgen zijn opgenomen ter bescherming van de privacy en de fundamentele rechten en vrijheden van burgers;

c)

een samenwerkingsovereenkomst, op grond waarvan persoonsgegevens kunnen worden uitgewisseld, die vóór 1 mei 2017 is gesloten tussen Europol en dat derde land of die internationale organisatie overeenkomstig artikel 23 van Besluit 2009/371/JBZ.

Europol kan administratieve afspraken maken ter uitvoering van dergelijke overeenkomsten of adequaatheidsbesluiten.

2.   De uitvoerend directeur stelt de raad van bestuur in kennis van de uitwisseling van persoonsgegevens op basis van adequaatheidsbesluiten overeenkomstig lid 1, onder a).

3.   Europol publiceert op zijn website een lijst van adequaatheidsbesluiten, overeenkomsten, administratieve regelingen en andere instrumenten met betrekking tot de overdracht van persoonsgegevens in overeenstemming met lid 1, en houdt deze lijst bij.

4.   Uiterlijk op 14 juni 2021 beoordeelt de Commissie de bepalingen in de in lid 1, onder c), bedoelde samenwerkingsovereenkomsten, in het bijzonder die betreffende gegevensbescherming. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad in kennis van het resultaat van die beoordeling en kan in voorkomend geval bij de Raad een aanbeveling indienen voor een besluit houdende machtiging tot het opstarten van onderhandelingen voor het sluiten van in lid 1, onder b), bedoelde internationale overeenkomsten.

5.   In afwijking van lid 1 kan de uitvoerend directeur de overdracht van persoonsgegevens aan derde landen of internationale organisaties in individuele gevallen toestaan indien de overdracht:

a)

noodzakelijk is ter bescherming van de vitale belangen van de betrokkene of een andere persoon;

b)

noodzakelijk is ter bescherming van de rechtmatige belangen van de betrokkene, wanneer het recht van de lidstaat die de persoonsgegevens overdraagt, aldus bepaalt;

c)

van wezenlijk belang is ter voorkoming van een onmiddellijk en ernstig gevaar voor de openbare veiligheid van een lidstaat of een derde land;

d)

in afzonderlijke gevallen noodzakelijk is met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen; of

e)

in afzonderlijke gevallen noodzakelijk is voor de vaststelling, de uitoefening of de verdediging van een eis in rechte in verband met de preventie, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van een specifiek strafbaar feit of de tenuitvoerlegging van een specifieke strafmaatregel.

Persoonsgegevens worden niet doorgegeven indien de uitvoerend directeur bepaalt dat de grondrechten en fundamentele vrijheden van de betrokkene voor de in de punten d) en e) bedoelde doorgifte prevaleren boven het algemeen belang.

De afwijkingen krachtens dit lid gelden niet voor systematische, massale of structurele gegevensoverdrachten.

6.   In afwijking van lid 1 kan de raad van bestuur, met de instemming van de EDPS, voor een verlengbare termijn van ten hoogste één jaar een reeks overdrachten overeenkomstig lid 5, onder a) tot en met e), toestaan, met inachtneming van de passende waarborgen betreffende de bescherming van de privacy en van de fundamentele rechten en vrijheden van burgers. De toestemming wordt gemotiveerd en gedocumenteerd.

7.   De uitvoerend directeur stelt de raad van bestuur en de EDPS zo spoedig mogelijk in kennis van de gevallen waarin hij lid 5 heeft toegepast.

8.   Europol houdt een gedetailleerde administratie bij van alle in dit artikel bedoelde overdrachten.

Artikel 26

Uitwisseling van persoonsgegevens met particuliere partijen

1.   Voor zover nodig voor de verrichting van zijn taken, kan Europol van particuliere partijen verkregen persoonsgegevens verwerken op voorwaarde dat deze zijn ontvangen via:

a)

een nationale eenheid overeenkomstig het nationale recht;

b)

het contactpunt van een derde land of een internationale organisatie waarmee Europol, vóór 1 mei 2017, overeenkomstig artikel 23 van Besluit 2009/371/JBZ, een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten op grond waarvan persoonsgegevens kunnen worden uitgewisseld; of

c)

een instantie van een derde land of een internationale organisatie waarover overeenkomstig artikel 25, lid 1, onder a), van deze verordening een adequaatheidsbesluit is genomen of waarmee de Unie overeenkomstig artikel 218 VWEU een internationale overeenkomst heeft gesloten.

2.   In gevallen waarin Europol niettemin rechtstreeks van particulieren persoonsgegevens ontvangt en de nationale eenheid, het contactpunt of de instantie, bedoeld in lid 1, onbekend is, mogen die persoonsgegevens door Europol alleen met het oog op die identificatie worden verwerkt. De persoonsgegevens worden vervolgens onmiddellijk doorgestuurd naar de nationale eenheid, het contactpunt of de betrokken instantie en verwijderd tenzij de nationale eenheid, het contactpunt of de betrokken instantie die persoonsgegevens overeenkomstig artikel 19, lid 1, binnen vier maanden na de overdracht opnieuw doorgeeft. Europol draagt er met technische middelen zorg voor dat de betrokken gegevens gedurende die periode niet toegankelijk zijn voor verwerking met een ander doel.

3.   Met het oog op de verwerking van overeenkomstig lid 5, onder c), van dit artikel overgedragen persoonsgegevens, kan Europol voor de uitvoering van de in artikel 4, lid 1, onder m), beschreven taak persoonsgegevens rechtstreeks ontvangen van een particuliere partij die verklaart dat zij krachtens het toepasselijke recht wettelijk gemachtigd is die gegevens over te dragen.

4.   Indien Europol persoonsgegevens ontvangt van een particuliere partij in een derde land waarmee niet op grond van artikel 23 van Besluit 2009/371/JBZ noch op grond van artikel 218 VWEU een overeenkomst is gesloten, of waarover niet overeenkomstig artikel 25, lid 1, onder a), van deze verordening, een adequaatheidsbesluit is genomen, kan Europol die gegevens alleen doorsturen naar een betrokken lidstaat of derde land waarmee een dergelijke overeenkomst is gesloten.

5.   Europol mag geen persoonsgegevens aan particuliere partijen overdragen behalve wanneer in individuele gevallen waarin het strikt noodzakelijk is, en behoudens eventuele beperkingen op grond van artikel 19, lid 2 of lid 3, en onverminderd artikel 67:

a)

de overdracht onmiskenbaar in het belang is van de betrokkene en de betrokkene heeft toegestemd of indien de omstandigheden duidelijk toelaten te veronderstellen dat toestemming is verleend;

b)

de overdracht absoluut noodzakelijk is om de dreigende uitvoering van een misdrijf dat onder de bevoegdheid van Europol valt, waaronder terrorisme, te voorkomen; of

c)

de overdracht van persoonsgegevens die publiek beschikbaar zijn, strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van de in artikel 4, lid 1, onder m), beschreven taak en de volgende voorwaarden zijn vervuld:

i)

de overdracht betreft een individueel en specifiek geval; en

ii)

er zijn geen grondrechten en vrijheden van betrokkenen die prevaleren op het openbaar belang dat de overdracht in dit specifieke geval noodzakelijk maakt.

6.   Wat betreft lid 5, onder a) en b), van dit artikel geldt dat indien de particuliere partij niet in de Unie is gevestigd of niet in een land dat met Europol een samenwerkingsovereenkomst heeft op basis waarvan de uitwisseling van persoonsgegevens is toegestaan, of waarmee de Unie een internationale overeenkomst uit hoofde van artikel 218 VWEU heeft gesloten, of waarover overeenkomstig artikel 25, lid 1, onder a), van deze verordening een adequaatheidsbesluit is genomen, de overdracht alleen wordt toegestaan indien de overdracht:

a)

noodzakelijk is ter bescherming van de vitale belangen van de betrokkene of een andere persoon; of

b)

noodzakelijk is ter bescherming van de legitieme belangen van de betrokkene; of

c)

van wezenlijk belang is ter voorkoming van een onmiddellijk en ernstig gevaar voor de openbare veiligheid van een lidstaat of een derde land; of

d)

in afzonderlijke gevallen noodzakelijk is met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten die onder de bevoegdheid van Europol vallen; of

e)

in afzonderlijke gevallen noodzakelijk is voor de vaststelling, de uitoefening of de verdediging van een eis in rechte in verband met de preventie, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van een specifiek strafbaar feit dat onder de bevoegdheid van Europol valt.

7.   Europol zorgt ervoor dat alle overdrachten van persoonsgegevens en de redenen daarvoor geregistreerd worden overeenkomstig deze verordening, en dat deze op verzoek aan de EDPS overeenkomstig artikel 40 worden meegedeeld.

8.   Indien de ontvangen of over te dragen persoonsgegevens gevolgen hebben voor de belangen van een lidstaat, stelt Europol de nationale eenheid van de betrokken lidstaat daarvan terstond in kennis.

9.   Europol neemt geen contact op met particuliere partijen om informatie op te vragen.

10.   De Commissie beoordeelt uiterlijk op 1 mei 2019 de praktijk van de directe uitwisseling van persoonsgegevens met particuliere partijen.

Artikel 27

Informatie van particuliere personen

1.   Voor zover dit nodig is voor de verrichting van zijn taken kan Europol van particuliere personen afkomstige informatie ontvangen en verwerken. Van particuliere personen afkomstige persoonsgegevens mogen uitsluitend door Europol worden verwerkt op voorwaarde dat deze zijn ontvangen via:

a)

een nationale eenheid overeenkomstig het nationale recht;

b)

het contactpunt van een derde land of een internationale organisatie waarmee Europol, vóór 1 mei 2017, overeenkomstig artikel 23 van Besluit 2009/371/JBZ een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten, op grond waarvan persoonsgegevens kunnen worden uitgewisseld; of

c)

een instantie van een derde land of een internationale organisatie waarover een adequaatheidsbesluit overeenkomstig artikel 25, lid 1, onder a), is genomen of waarmee de Unie overeenkomstig artikel 218 VWEU een internationale overeenkomst heeft gesloten.

2.   Als Europol informatie, waaronder persoonsgegevens, ontvangt van een privépersoon die verblijft in een derde land waarmee geen internationale overeenkomst is gesloten, noch op basis van artikel 23 van Besluit 2009/371/JBZ noch op basis van artikel 218 VWEU, of waarover geen adequaatheidsbesluit is genomen als bedoeld in artikel 25, lid 1, onder a), van deze verordening, kan Europol die informatie uitsluitend doorsturen naar een betrokken lidstaat of derde land waarmee een dergelijke internationale overeenkomst is gesloten.

3.   Indien de ontvangen persoonsgegevens de belangen van een lidstaat raken, stelt Europol de nationale eenheid van de desbetreffende lidstaat daarvan terstond in kennis.

4.   Europol neemt geen contact op met particuliere personen om informatie op te vragen.

5.   Onverminderd de artikelen 36 en 37 kan Europol geen persoonsgegevens aan particuliere personen overdragen.

HOOFDSTUK VI

WAARBORGEN INZAKE GEGEVENSBESCHERMING

Artikel 28

Algemene beginselen inzake gegevensbescherming

1.   Persoonsgegevens dienen:

a)

eerlijk en rechtmatig te worden verwerkt;

b)

voor specifieke, expliciete en gerechtvaardigde doeleinden te worden verzameld en niet verder te worden verwerkt op een manier die onverenigbaar is met deze doeleinden. Verdere verwerking van persoonsgegevens voor historische of statistische doeleinden of voor wetenschappelijk onderzoek wordt niet als onverenigbaar beschouwd mits Europol passende waarborgen biedt, met name om ervoor te zorgen dat de gegevens niet voor andere doeleinden worden verwerkt;

c)

adequaat, relevant en beperkt tot het noodzakelijke te zijn in verhouding tot de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;

d)

nauwkeurig te zijn en te worden bijgewerkt; alle redelijke stappen moeten worden genomen om te zorgen dat persoonsgegevens die niet nauwkeurig zijn met betrekking tot de doeleinden waarvoor ze zijn verwerkt, onverwijld worden gewist of gecorrigeerd;

e)

te worden bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren en zulks niet langer dan nodig is voor de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt; en

f)

zodanig te worden verwerkt dat de persoonsgegevens voldoende beveiligd zijn.

2.   Europol maakt een document openbaar waarin de voorschriften betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de beschikbare middelen voor de uitoefening van de rechten van de betrokkenen, op begrijpelijke wijze worden beschreven.

Artikel 29

Beoordeling van de betrouwbaarheid van de bron en van de nauwkeurigheid van informatie

1.   De betrouwbaarheid van de bron van de uit een lidstaat afkomstige informatie wordt zoveel mogelijk beoordeeld door de lidstaat die de informatie heeft verstrekt, en wel aan de hand van de volgende evaluatiecodes voor de bronnen:

 

A): er bestaat geen twijfel omtrent de authenticiteit, de betrouwbaarheid en de bevoegdheid van de bron, of de bron is in alle gevallen betrouwbaar gebleken;

 

B): de informatiebron is in de meeste gevallen betrouwbaar gebleken;

 

C): de informatiebron is in de meeste gevallen onbetrouwbaar gebleken;

 

X): de betrouwbaarheid van de bron kan niet worden beoordeeld.

2.   De nauwkeurigheid van uit een lidstaat afkomstige informatie wordt zo veel mogelijk beoordeeld door de lidstaat die de informatie heeft verstrekt, en wel aan de hand van de volgende evaluatiecodes voor de informatie:

 

1): informatie die zonder enige twijfel nauwkeurig is;

 

2): informatie die de bron uit de eerste hand heeft, maar de ambtenaar die de informatie doorgeeft, niet;

 

3): informatie die de bron niet uit de eerste hand heeft, maar die wordt gestaafd door andere reeds opgeslagen informatie;

 

4): informatie die de bron niet uit de eerste hand heeft en die niet kan worden gestaafd.

3.   Indien Europol aan de hand van informatie reeds in zijn bezit concludeert dat de beoordeling bedoeld in de leden 1 en 2 moet worden bijgesteld, brengt het de betrokken lidstaat op de hoogte en tracht het overeenstemming te bereiken over een wijziging van de beoordeling. Zonder die overeenstemming wijzigt Europol de beoordeling niet.

4.   Indien Europol van een lidstaat informatie zonder beoordeling overeenkomstig lid 1 of lid 2 ontvangt, tracht Europol de betrouwbaarheid van de bron of de nauwkeurigheid van de informatie te beoordelen aan de hand van de informatie waarover het reeds beschikt. De beoordeling van specifieke gegevens en informatie geschiedt met de instemming van de lidstaat die deze heeft verstrekt. Een lidstaat kan ook met Europol tot een algemene overeenstemming komen over de beoordeling van bepaalde soorten gegevens en bepaalde bronnen. Indien in een specifiek geval geen overeenstemming wordt bereikt of bij gebreke van een algemene overeenstemming, beoordeelt Europol de informatie of de gegevens, en geeft daarbij aan die informatie of gegevens de evaluatiecodes (X) en (4) bedoeld in respectievelijk lid 1 en lid 2.

5.   Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op gegevens of informatie die Europol van een orgaan van de Unie, een derde land, een internationale organisatie of een particuliere partij ontvangt.

6.   Informatie uit openbaar beschikbare bronnen wordt door Europol beoordeeld op basis van de evaluatiecodes van de leden 1 en 2.

7.   Informatie die voortvloeit uit een analyse die Europol in het kader van de uitvoering van zijn taken heeft gemaakt, wordt door Europol beoordeeld overeenkomstig dit artikel en in overeenstemming met de lidstaten die aan de analyse hebben deelgenomen.

Artikel 30

Verwerking van speciale categorieën persoonsgegevens en van verschillende categorieën betrokkenen

1.   Verwerking van persoonsgegevens in verband met slachtoffers van een strafbaar feit, getuigen of andere personen die informatie kunnen verstrekken over strafbare feiten, of in verband met personen jonger dan achttien wordt toegestaan als dit strikt noodzakelijk en evenredig is voor de preventie of bestrijding van criminaliteit die onder de doelstellingen van Europol valt.

2.   De al dan niet geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens waaruit ras of etnische afkomst, politieke overtuiging, godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging of lidmaatschap van een vakbond blijken alsmede van genetische gegevens of gegevens die betrekking hebben op gezondheid of seksueel gedrag, is verboden, tenzij dit strikt noodzakelijk en evenredig is voor de preventie of bestrijding van criminaliteit die onder de doelstellingen van Europol valt en indien die gegevens een aanvulling vormen op andere persoonsgegevens die door Europol zijn verwerkt. Het is verboden een specifieke groep personen te selecteren uitsluitend op grond van dergelijke persoonsgegevens.

3.   Alleen Europol heeft rechtstreeks toegang tot de persoonsgegevens van het in de leden 1 en 2 bedoelde type. De uitvoerend directeur verleent een beperkt aantal ambtenaren van Europol toegangsrecht, indien dit nodig is voor de vervulling van hun taken.

4.   Beslissingen van een bevoegde autoriteit met negatieve rechtsgevolgen voor een betrokkene mogen niet uitsluitend worden gebaseerd op geautomatiseerde verwerking van gegevens van het in lid 2 bedoelde type, tenzij de beslissing uitdrukkelijk is toegestaan door de nationale wetgeving of de wetgeving van de Unie.

5.   Persoonsgegevens van het in leden 1 en 2 bedoelde type worden niet doorgegeven aan lidstaten, organen van de Unie, derde landen of internationale organisaties, tenzij die overdracht strikt noodzakelijk en evenredig is in individuele gevallen met betrekking tot criminaliteit die onder de bevoegdheden van Europol valt en in overeenstemming is met de regels in hoofdstuk V.

6.   Europol verstrekt aan de EDPS jaarlijks een statistisch overzicht van alle persoonsgegevens van het in lid 2 bedoelde type die het heeft verwerkt.

Artikel 31

Termijnen voor het opslaan en wissen van persoonsgegevens

1.   Door Europol verwerkte persoonsgegevens worden door Europol niet langer opgeslagen dan noodzakelijk en evenredig is voor de doelstelling waarvoor de gegevens worden verwerkt.

2.   Europol beoordeelt in ieder geval binnen drie jaar na het begin van de eerste verwerking van de persoonsgegevens of verdere opslag noodzakelijk is. Europol kan besluiten de opslag van de persoonsgegevens voort te zetten tot de volgende toetsing, die plaatsvindt na nog eens een periode van drie jaar, als verdere opslag nog altijd nodig is voor het verrichten van de taken van Europol. De redenen voor verdere opslag worden onderbouwd en geregistreerd. Als niet tot verdere opslag van de persoonsgegevens wordt besloten, worden deze gegevens automatisch na drie jaar gewist.

3.   Indien persoonsgegevens van het in artikel 30, leden 1 en 2, bedoelde type gedurende een periode van meer dan vijf jaar worden opgeslagen, wordt de EDPS daarvan op de hoogte gebracht.

4.   Indien een lidstaat, een orgaan van de Unie, een derde land of internationale organisatie bij een overdracht overeenkomstig artikel 19, lid 2, beperkingen heeft gesteld die strekken tot eerdere uitwissing of vernietiging van de persoonsgegevens, verwijdert Europol de persoonsgegevens overeenkomstig die beperkingen. Indien op grond van informatie die uitvoeriger is dan die waarover de verstrekkende partij beschikt, verdere opslag van de gegevens nodig wordt geacht voor het uitvoeren van zijn taken, verzoekt Europol de verstrekkende partij om toestemming om de opslag van de gegevens voort te zetten en motiveert Europol die verdere opslag.

5.   Indien een lidstaat, een orgaan van de Unie, een derde land of internationale organisatie de aan Europol verstrekte persoonsgegevens uit zijn of haar eigen bestanden wist, brengt hij of zij Europol hiervan op de hoogte. Europol wist de gegevens tenzij op grond van informatie die uitvoeriger is dan die waarover de verstrekkende partij beschikt, verdere opslag van de gegevens nodig wordt geacht voor de uitvoering van de taken van Europol. Europol brengt de verstrekkende partij op de hoogte van de verdere opslag van deze gegevens en motiveert deze verdere opslag.

6.   Persoonsgegevens worden niet gewist indien:

a)

dit de belangen van een betrokkene die moet worden beschermd, zou schaden. In dergelijke gevallen worden de gegevens uitsluitend gebruikt met uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de betrokkene;

b)

hun nauwkeurigheid wordt betwist door de betrokkene, en dit gedurende een periode waarin de lidstaten of Europol, waar nodig, de nauwkeurigheid van de gegevens kunnen controleren;

c)

zij moeten worden bewaard als bewijsmateriaal of voor het indienen, uitoefenen of verdedigen van een eis in rechte; of

d)

de betrokkene zich tegen de uitwissing verzet en in plaats daarvan verzoekt om een gebruiksbeperking.

Artikel 32

Beveiliging van de verwerking

1.   Europol treft passende technische en organisatorische maatregelen om persoonsgegevens te beschermen tegen onbedoelde dan wel onrechtmatige vernietiging, onbedoeld verlies, ongeoorloofde verspreiding, wijziging en toegang, alsmede tegen enige andere vorm van ongeoorloofde verwerking.

2.   Europol en alle lidstaten treffen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van gegevens maatregelen om:

a)

te verhinderen dat onbevoegden toegang krijgen tot apparatuur voor de verwerking van persoonsgegevens (controle op de toegang tot de installatie);

b)

te voorkomen dat onbevoegden de gegevensdragers lezen, kopiëren, wijzigen of meenemen (controle op de gegevensdragers);

c)

te voorkomen dat onbevoegden gegevens invoeren of opgeslagen persoonsgegevens lezen, wijzigen of verwijderen (opslagcontrole);

d)

te voorkomen dat onbevoegden de systemen voor geautomatiseerde gegevensverwerking gebruiken met behulp van datatransmissieapparatuur (gebruikerscontrole);

e)

te waarborgen dat diegenen die bevoegd zijn voor het gebruik van een systeem voor geautomatiseerde gegevensverwerking, uitsluitend toegang krijgen tot de gegevens waarvoor hun recht van toegang geldt (controle op toegang tot gegevens);

f)

te waarborgen dat kan worden nagegaan en vastgesteld aan welke organen persoonsgegevens met behulp van datatransmissieapparatuur kunnen worden verstrekt of zijn verstrekt (transmissiecontrole);

g)

te waarborgen dat kan worden nagegaan en vastgesteld welke persoonsgegevens in systemen voor geautomatiseerde gegevensverwerking zijn ingevoerd, alsook wanneer en door wie de gegevens zijn ingevoerd (invoercontrole);

h)

ervoor te zorgen dat kan worden nagegaan en vastgesteld welke gegevens door welk personeelslid op welk tijdstip zijn opgevraagd (toegangsregistratie);

i)

te voorkomen dat bij de overdracht van persoonsgegevens of bij het vervoer van gegevensdragers onbevoegden gegevens lezen, kopiëren, wijzigen of verwijderen (vervoerscontrole);

j)

te waarborgen dat de gebruikte systemen bij storing onmiddellijk opnieuw kunnen worden ingezet (herstel); en

k)

te waarborgen dat de functies van het systeem foutloos worden uitgevoerd, dat eventuele storingen in de functies onmiddellijk worden gesignaleerd (betrouwbaarheid) en dat opgeslagen gegevens niet door defecten van het systeem kunnen worden beschadigd (integriteit).

3.   Europol en de lidstaten stellen mechanismen vast om de beveiliging rond alle informatiesystemen te garanderen.

Artikel 33

Gegevensbescherming by design

Europol legt passende technische en organisatorische maatregelen en procedures op zodanige wijze ten uitvoer dat de verwerking aan deze verordening voldoet en de rechten van de betrokkenen in kwestie beschermd zijn.

Artikel 34

Melding van een inbreuk in verband met persoonsgegevens aan de betrokken autoriteiten

1.   In geval van een inbreuk in verband met persoonsgegevens meldt Europol deze inbreuk zonder onnodige vertraging aan de EDPS en de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten, overeenkomstig de voorwaarden van artikel 7, lid 5, alsmede aan de verstrekker van de betrokken gegevens.

2.   De in lid 1 bedoelde melding bevat ten minste:

a)

een omschrijving van de aard van de inbreuk in verband met persoonsgegevens, waar mogelijk en zinvol de betrokken categorieën en het aantal betrokkenen, alsook de betrokken categorieën gegevensbestanden en het aantal ervan;

b)

een omschrijving van de waarschijnlijke gevolgen van de inbreuk in verband met persoonsgegevens;

c)

een omschrijving van de maatregelen die Europol heeft voorgesteld of genomen om de inbreuk in verband met persoonsgegevens aan te pakken; en

d)

waar passend, aanbevelingen voor maatregelen om de mogelijke nadelige gevolgen van de inbreuk in verband met persoonsgegevens te verminderen.

3.   Europol documenteert alle inbreuken in verband met persoonsgegevens, en beschrijft daarbij de omstandigheden van de inbreuk, de gevolgen ervan en de corrigerende maatregelen die zijn genomen, teneinde de EDPS in staat te stellen de naleving van dit artikel te controleren.

Artikel 35

Melding van een inbreuk in verband met persoonsgegevens aan de betrokkene

1.   Europol stelt de betrokkene onverminderd lid 4 van dit artikel onverwijld in kennis van een inbreuk in verband met persoonsgegevens als bedoeld in artikel 34, indien deze inbreuk waarschijnlijk ernstig afbreuk doet aan de rechten en vrijheden van de betrokkene.

2.   De in lid 1 bedoelde mededeling aan de betrokkene bevat waar mogelijk een omschrijving van de aard van de inbreuk in verband met persoonsgegevens alsmede een aanbeveling voor maatregelen om de mogelijke nadelige gevolgen van deze inbreuk te beperken, vergezeld van de naam en de contactgegevens van de functionaris voor gegevensbescherming.

3.   Indien Europol niet over de gegevens van de betrokkene beschikt, verzoekt deze de verstrekker van de gegevens om de betrokkene in kennis te stellen van de inbreuk in verband met persoonsgegevens alsmede om Europol te informeren omtrent het genomen besluit. De lidstaten die de gegevens verstrekken, stellen de betrokkene overeenkomstig de procedures van het nationale recht in kennis van de inbreuk in verband met persoonsgegevens.

4.   Melding van een inbreuk in verband met persoonsgegevens aan de betrokkene is niet verplicht wanneer:

a)

Europol op de persoonsgegevens waarop de inbreuk betrekking had, passende technische beschermingsmaatregelen heeft toegepast die de gegevens onbegrijpelijk maken voor onbevoegden;

b)

Europol achteraf maatregelen heeft genomen om ervoor te zorgen dat de rechten en vrijheden van de betrokkene niet langer ernstig kunnen worden geschaad; of

c)

deze melding onevenredig veel moeite zou kosten, meer bepaald vanwege het aantal betrokken gevallen. In dat geval komt er in de plaats daarvan een openbare mededeling of een soortgelijke maatregel aan de hand waarvan betrokkenen in kwestie even doeltreffend worden geïnformeerd.

5.   De melding aan de betrokkene kan uitgesteld, beperkt of achterwege worden gelaten, wanneer dit, met inachtneming van de gerechtvaardigde belangen van de persoon in kwestie, een noodzakelijke maatregel vormt:

a)

om belemmering van officiële of gerechtelijke onderzoeken of procedures te voorkomen;

b)

om te voorkomen dat de preventie, de opsporing, het onderzoek of de vervolging ter zake van strafbare feiten in het gedrang komt, of voor de tenuitvoerlegging van straffen;

c)

om de openbare of de nationale veiligheid te beschermen;

d)

de rechten en vrijheden van derden te beschermen.

Artikel 36

Recht van toegang van de betrokkene

1.   Elke betrokkene heeft het recht om, met redelijke tussenpozen, informatie te krijgen over de vraag of hem betreffende persoonsgegevens door Europol worden verwerkt.

2.   Onverminderd lid 5 verstrekt Europol de betrokkene de volgende informatie:

a)

uitsluitsel omtrent het al dan niet bestaan van verwerking van hem betreffende gegevens;

b)

ten minste informatie over de doeleinden van de verwerking, over de categorieën gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en over de ontvangers of categorieën ontvangers aan wie de gegevens worden verstrekt;

c)

de gegevens die verwerkt worden, alsmede elke beschikbare informatie wat de bronnen van die gegevens betreft, in begrijpelijke vorm;

d)

de vermelding van de rechtsgrond voor de verwerking van de gegevens;

e)

de beoogde periode van opslag van de persoonsgegevens;

f)

het bestaan van het recht om Europol te verzoeken zijn persoonsgegevens te rectificeren of te wissen, of de verwerking ervan te beperken.

3.   Elke betrokkene die het recht van toegang tot hem betreffende persoonsgegevens wil uitoefenen, kan daartoe in de lidstaat van zijn keuze zonder buitensporige kosten een verzoek indienen bij de daartoe aangewezen autoriteit van die lidstaat. Deze autoriteit geeft het verzoek onmiddellijk, en in ieder geval binnen een maand na ontvangst, door aan Europol.

4.   Europol bevestigt ontvangst van het op grond van lid 3 ingediende verzoek. Europol beantwoordt het verzoek zonder onnodige vertraging, en in ieder geval binnen drie maanden na het van de nationale autoriteit te hebben ontvangen.

5.   Alvorens een besluit te nemen, raadpleegt Europol de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, overeenkomstig de in artikel 7, lid 5, bepaalde voorwaarden, en de verstrekker van de betreffende gegevens. Een besluit betreffende de toegang tot gegevens veronderstelt nauwe samenwerking tussen Europol en de lidstaten en de verstrekker van de gegevens die rechtstreeks betrokken is bij de toegang van de betrokkene tot de gegevens. De lidstaat of de verstrekker van de gegevens die bezwaar maakt tegen het door Europol voorgestelde antwoord, stelt Europol in overeenstemming met lid 6 van dit artikel in kennis van de redenen voor dit bezwaar. Europol houdt zo veel mogelijk rekening met dergelijke bezwaren. Vervolgens stelt Europol de bevoegde autoriteiten, overeenkomstig de voorwaarden van artikel 7, lid 5, alsmede de verstrekker van de gegevens in kennis van zijn besluit.

6.   Krachtens lid 1 aangevraagde informatie kan worden geweigerd of beperkt, indien dit noodzakelijk is om:

a)

Europol in staat te stellen zijn taken naar behoren te vervullen;

b)

de veiligheid en de openbare orde te beschermen of criminaliteit te voorkomen;

c)

te waarborgen dat een nationaal onderzoek niet in gevaar wordt gebracht; of

d)

de rechten en vrijheden van derden te beschermen.

Wanneer wordt onderzocht of moet worden afgeweken van de regel die informatieverstrekking vereist, wordt rekening gehouden met de grondrechten en de belangen van de betrokkene.

7.   Europol stelt de betrokkene schriftelijk in kennis van de redenen voor een besluit tot weigering of beperking van toegang, en van diens recht om een klacht in te dienen bij de EDPS. Indien lid 6 ten gevolge van het verstrekken van dergelijke informatie haar effect zou verliezen, stelt Europol de betrokkene er alleen van in kennis dat het controles heeft verricht, zonder informatie te geven die aan de betrokkene zou kunnen onthullen of Europol al dan niet hem betreffende persoonsgegevens verwerkt.

Artikel 37

Recht van correctie, uitwissing en beperking

1.   Elke betrokkene die zich toegang heeft verschaft tot hem betreffende, door Europol overeenkomstig artikel 36 verwerkte persoonsgegevens heeft het recht om Europol, via de voor dat doel aangewezen autoriteit in de lidstaat van zijn keuze, te verzoeken om hem betreffende persoonsgegevens die bij Europol worden gehouden, te corrigeren indien deze onjuist zijn of aan te vullen of bij te werken. Die autoriteit geeft het verzoek onmiddellijk, en in ieder geval binnen een maand na ontvangst, door aan Europol.

2.   Elke betrokkene die zich toegang heeft verschaft tot hem betreffende, door Europol overeenkomstig artikel 36 verwerkte persoonsgegevens, heeft het recht om Europol, via de voor dat doel aangewezen autoriteit in de lidstaat van zijn keuze, te verzoeken om zijn persoonsgegevens die Europol in zijn bezit heeft, te wissen indien deze niet langer vereist zijn voor de doeleinden waarvoor ze zijn verzameld of verder zijn verwerkt. Deze autoriteit geeft het verzoek onmiddellijk, en in ieder geval binnen een maand na ontvangst, door aan Europol.

3.   Persoonsgegevens worden daarentegen door Europol aan beperkingen onderworpen in plaats van gewist als bedoeld in lid 2, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het wissen van de gegevens de legitieme belangen van de betrokkene zou kunnen schaden. Aan beperkingen onderworpen gegevens worden alleen gebruikt voor het doel ten behoeve waarvan zij niet zijn gewist.

4.   Als in de leden 1, 2 en 3 bedoelde persoonsgegevens, die in bezit zijn van Europol, aan Europol door lidstaten, internationale organisaties of organen van de Unie zijn verstrekt, of direct door particuliere partijen zijn verstrekt of door Europol uit openbaar beschikbare bronnen zijn gehaald of voortvloeien uit eigen analyses van Europol, corrigeert en wist Europol deze gegevens en onderwerpt ze aan beperkingen, en informeert zij, waar passend, de verstrekker van de gegevens.

5.   Als de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde persoonsgegevens, die in bezit zijn van Europol, aan deze laatste zijn verstrekt door lidstaten, corrigeren of wissen de desbetreffende lidstaten deze gegevens of onderwerpen ze aan beperkingen, in samenwerking met Europol, binnen hun respectieve bevoegdheden.

6.   Indien onjuiste persoonsgegevens via een andere passende weg zijn overgedragen of indien de onjuistheden in de door de lidstaten verstrekte gegevens te wijten zijn aan foutieve overdracht of met deze verordening strijdige overdracht, of indien de onjuistheden het gevolg zijn van foutieve of met deze verordening strijdige invoer, verwerking of opslag van gegevens door Europol, corrigeert of wist Europol deze gegevens in samenwerking met de verstrekker van de gegevens in kwestie.

7.   In de in de leden 4, 5 en 6 bedoelde gevallen worden de ontvangers van die gegevens onverwijld ingelicht. Overeenkomstig de voor hen geldende regels, corrigeren of wissen de ontvangers deze gegevens in hun systemen, of onderwerpen ze aan beperkingen.

8.   Europol laat de betrokkene zonder onnodige vertraging en in ieder geval binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek krachtens lid 1 of lid 2 schriftelijk weten dat de hem betreffende gegevens zijn gecorrigeerd, gewist of aan beperkingen onderworpen.

9.   Europol stelt de betrokkene binnen drie maanden na ontvangst van een verzoek krachtens lid 1 of lid 2, met opgave van redenen schriftelijk in kennis van zijn weigering de gegevens te rectificeren, te wissen of aan beperkingen te onderwerpen en van de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de EDPS en om een rechtsmiddel aan te wenden.

Artikel 38

Verantwoordelijkheid voor de gegevensbescherming

1.   Europol slaat de persoonsgegevens zodanig op dat de bron ervan als bedoeld in artikel 17 kan worden vastgesteld.

2.   De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de persoonsgegevens in de zin van artikel 28, lid 1, onder d), ligt bij:

a)

de lidstaat of het orgaan van de Unie die/dat de persoonsgegevens aan Europol heeft verstrekt;

b)

Europol voor de persoonsgegevens die zijn verstrekt door derde landen of internationale organisaties of rechtstreeks zijn geleverd door particuliere partijen, alsmede voor persoonsgegevens die Europol uit openbaar beschikbare bronnen heeft gehaald of die voortvloeien uit eigen analyses van Europol en voor persoonsgegevens die Europol in overeenstemming met artikel 31, lid 5, heeft opgeslagen.

3.   Als Europol ontdekt dat overeenkomstig artikel 17, lid 1, onder a) en b), verstrekte persoonsgegevens feitelijk incorrect zijn of op onrechtmatige wijze zijn opgeslagen, laat Europol dat weten aan de verstrekker van die gegevens.

4.   De verantwoordelijkheid voor naleving van de in artikel 28, lid 1, onder a), b), c), e) en f), vastgestelde beginselen ligt bij Europol.

5.   De verantwoordelijkheid voor de rechtmatigheid van een gegevensoverdracht ligt bij:

a)

de lidstaat die de persoonsgegevens heeft verstrekt aan Europol;

b)

Europol in het geval van persoonsgegevens die door Europol zijn verstrekt aan lidstaten en derde landen of internationale organisaties.

6.   De verantwoordelijkheid voor de rechtmatigheid van de overdracht ligt bij Europol in het geval van een overdracht tussen Europol en een orgaan van de Unie.

Onverminderd de eerste alinea zijn zowel Europol als de ontvanger verantwoordelijk voor de rechtmatigheid van deze overdracht, indien gegevens door Europol worden overgedragen op verzoek van de ontvanger.

7.   Europol is verantwoordelijk voor alle gegevensverwerkingsactiviteiten die het uitvoert, met uitzondering van de bilaterale uitwisseling van gegevens met gebruikmaking van Europols infrastructuur tussen de lidstaten, organen van de Unie, derde landen en internationale organisaties waartoe Europol geen toegang heeft. Die uitwisselingen gebeuren onder de verantwoordelijkheid van de betrokken entiteiten en in overeenstemming met hun recht. De veiligheid van die uitwisselingen wordt gewaarborgd overeenkomstig artikel 32.

Artikel 39

Voorafgaande raadpleging

1.   Elke nieuwe uit te voeren verwerkingsoperatie wordt onderworpen aan een voorafgaande raadpleging indien:

a)

er speciale gegevenscategorieën in de zin van artikel 30, lid 2, moeten worden verwerkt;

b)

de soort verwerking, in het bijzonder met gebruikmaking van nieuwe technologieën, mechanismen of procedures, specifieke risico's inhoudt voor de fundamentele rechten en vrijheden en met name het recht op bescherming van de persoonsgegevens van de betrokkenen.

2.   De voorafgaande raadpleging wordt uitgevoerd door de EDPS na ontvangst van een kennisgeving van de functionaris voor gegevensbescherming die ten minste een algemene beschrijving van de beoogde verwerkingsoperatie bevat, een evaluatie van de risico's voor de rechten en vrijheden van betrokkenen, de maatregelen die worden beoogd om deze risico's aan te pakken, alsook waarborgen, beveiligingsmaatregelen en mechanismen die de bescherming van persoonsgegevens waarborgen en aantonen dat aan deze verordening is voldaan, met inachtneming van de rechten en legitieme belangen van betrokkenen en andere betrokken personen.

3.   De EDPS brengt binnen twee maanden na ontvangst van de kennisgeving advies uit aan de raad van bestuur. Die termijn kan worden opgeschort totdat de EDPS de aanvullende informatie heeft ontvangen die hij heeft opgevraagd.

Indien het advies niet binnen vier maanden is verstrekt wordt het geacht gunstig te zijn.

Indien de EDPS van mening is dat de gemelde verwerking inbreuk kan maken op deze verordening, doet hij voorstellen om dit te vermijden. Indien Europol de verwerkingsactiviteit niet dienovereenkomstig wijzigt, kan de EDPS de aan hem bij artikel 43, lid 3, verleende bevoegdheden uitoefenen.

4.   De EDPS houdt een register bij van de verwerkingen waarvan hem op grond van lid 1 kennis is gegeven. Dit register wordt niet openbaar gemaakt.

Artikel 40

Registratie en documentatie

1.   Europol houdt gegevens bij betreffende het verzamelen, wijzigen, bekendmaken, combineren en wissen van persoonsgegevens en betreffende de toegang tot de persoonsgegevens, teneinde te controleren of de gegevensverwerking rechtmatig is, interne controle uit te oefenen en de integriteit en de beveiliging van de gegevens te waarborgen. Dergelijke registratiegegevens of documentatie wordt na drie jaar verwijderd, tenzij de daarin vervatte gegevens verder vereist zijn voor een lopende controle. De wijziging van registratiegegevens moet onmogelijk zijn.

2.   De overeenkomstig lid 1 bijgehouden registratiegegevens en documentatie worden op verzoek meegedeeld aan de EDPS, de functionaris voor gegevensbescherming, alsmede voor zover benodigd voor een specifiek onderzoek aan de betrokken nationale eenheid. De aldus meegedeelde informatie wordt uitsluitend gebruikt om de gegevensbescherming te controleren en een correcte gegevensverwerking en de integriteit en beveiliging van de gegevens te waarborgen.

Artikel 41

Functionaris voor gegevensbescherming

1.   De raad van bestuur benoemt een functionaris voor gegevensbescherming, die deel uitmaakt van het personeel. Bij het vervullen van zijn taken treedt hij onafhankelijk op.

2.   De functionaris voor gegevensbescherming wordt gekozen op basis van zijn persoonlijke en professionele kwaliteiten en, met name, zijn deskundigheid inzake gegevensbescherming.

Bij de selectie van de functionaris voor gegevensbescherming wordt ervoor gezorgd dat er geen belangenconflict ontstaat tussen de verrichting van zijn taak als functionaris voor gegevensbescherming en andere officiële taken, met name die in verband met de toepassing van deze verordening.

3.   De functionaris voor gegevensbescherming wordt benoemd voor een termijn van vier jaar. Hij kan opnieuw worden benoemd maar de totale duur van zijn mandaat mag niet meer dan acht jaar bedragen. Hij kan door de raad van bestuur van zijn functie worden ontheven, uitsluitend met toestemming van de EDPS, indien hij niet langer voldoet aan de voorwaarden voor de verrichting van zijn taken.

4.   Na zijn benoeming wordt de functionaris voor gegevensbescherming door de raad van bestuur aangemeld bij de EDPS.

5.   Voor de verrichting van zijn taken ontvangt de functionaris voor gegevensbescherming geen instructies.

6.   De functionaris voor gegevensbescherming is met name belast met de volgende taken met betrekking tot persoonsgegevens, met uitzondering van administratieve persoonsgegevens:

a)

op onafhankelijke wijze toezien op de interne toepassing van deze verordening met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens;

b)

erop toezien dat de overdracht en de ontvangst van persoonsgegevens worden geregistreerd overeenkomstig deze verordening;

c)

erop toezien dat de betrokkenen op hun verzoek in kennis worden gesteld van hun rechten op grond van deze verordening;

d)

samenwerken met de personeelsleden van Europol die verantwoordelijk zijn voor procedures, opleiding en advies op het gebied van gegevensverwerking;

e)

samenwerken met de EDPS;

f)

opstellen van een jaarverslag en dit verslag voorleggen aan de raad van bestuur en de EDPS;

g)

een register bijhouden van inbreuken in verband met persoonsgegevens.

7.   Daarnaast vervult de functionaris voor gegevensbescherming de functies die in Verordening (EG) nr. 45/2001 zijn vastgesteld met betrekking tot administratieve persoonsgegevens.

8.   Bij het verrichten van zijn taken heeft de functionaris voor gegevensbescherming toegang tot alle door Europol verwerkte gegevens en tot alle dienstruimten van Europol.

9.   Indien de functionaris voor gegevensbescherming van oordeel is dat de bepalingen van deze verordening met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens niet worden nageleefd, stelt hij de uitvoerend directeur hiervan in kennis en verzoekt hij hem deze situatie van niet-naleving binnen een bepaalde termijn op te lossen.

Indien de uitvoerend directeur deze situatie van niet-naleving niet binnen de gestelde termijn oplost, licht de functionaris voor gegevensbescherming de raad van bestuur in. De functionaris voor gegevensbescherming en de raad van bestuur komen een bepaalde antwoordtermijn overeen. Indien de raad van bestuur deze situatie van niet-naleving niet binnen de gestelde termijn oplost, legt de functionaris voor gegevensbescherming de zaak voor aan de EDPS.

10.   De raad van bestuur stelt uitvoeringsregels met betrekking tot de functionaris voor gegevensbescherming vast. De uitvoeringsregels hebben met name betrekking op de selectieprocedure voor het ambt van functionaris voor gegevensbescherming, zijn ontslag, zijn taken, verplichtingen en bevoegdheden, en de waarborgen voor zijn onafhankelijkheid.

11.   Europol voorziet de functionaris voor gegevensbescherming van de nodige personeelsleden en middelen voor de verrichting van zijn taken. Die personeelsleden hebben alleen toegang tot alle bij Europol verwerkte gegevens en de dienstruimten van Europol voor zover nodig voor de vervulling van hun taken.

12.   De functionaris voor gegevensbescherming en zijn personeel zijn gehouden aan de geheimhoudingsplicht conform artikel 67, lid 1.

Artikel 42

Toezicht door het nationale controleorgaan

1.   Elke lidstaat wijst een nationaal controleorgaan aan. Het nationale controleorgaan heeft tot taak onafhankelijk en volgens het nationale recht toe te zien op de rechtmatigheid van de overdracht, de opvraging en de verstrekking aan Europol van persoonsgegevens door de betrokken lidstaat, en te toetsen of de rechten van de betrokkenen door deze overdracht, opvraging of verstrekking worden geschaad. Het nationale controleorgaan heeft daartoe bij de nationale eenheid of ten kantore van de verbindingsofficieren toegang tot de gegevens die door de lidstaat zijn ingediend bij Europol overeenkomstig de geldende nationale procedures en de in artikel 40 bedoelde registratie en documentatie.

2.   Om hun controlefunctie te kunnen uitoefenen hebben de nationale controleorganen toegang tot de kantoren en documenten van hun verbindingsofficieren bij Europol.

3.   De nationale controleorganen zien, overeenkomstig de geldende nationale procedures, toe op de werkzaamheden van de nationale eenheden en die van de verbindingsofficieren, voor zover deze werkzaamheden de bescherming van persoonsgegevens betreffen. Ook houden zij de EDPS op de hoogte van alle stappen die zij nemen in verband met Europol.

4.   Eenieder heeft het recht het nationale controleorgaan te verzoeken om te toetsen of de overdracht of verstrekking, op enigerlei wijze, van zijn persoonsgegevens aan Europol, alsmede de toegang tot die gegevens door de betrokken lidstaat, rechtmatig zijn. Dat recht wordt uitgeoefend overeenkomstig het nationale recht van de lidstaat waar het verzoek is ingediend.

Artikel 43

Toezicht door de EDPS

1.   De EDPS is belast met het toezien op en het verzekeren van de toepassing van de bepalingen van deze verordening betreffende de bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens door Europol, alsmede voor het verstrekken van advies aan Europol en aan de betrokkenen over alles wat de verwerking van persoonsgegevens betreft. Daartoe vervult hij de bij lid 2 opgedragen taken en oefent hij de bij lid 3 verleende bevoegdheden uit overeenkomstig artikel 44 in nauwe samenwerking met de nationale controleorganen.

2.   De EDPS is ingevolge deze verordening belast met de volgende taken:

a)

klachten ontvangen en onderzoeken en de betrokkene op de hoogte brengen van de resultaten binnen een redelijke termijn;

b)

een onderzoek uitvoeren op eigen initiatief of naar aanleiding van een klacht, en de betrokkene binnen een redelijke termijn op de hoogte brengen van de resultaten;

c)

toezien op en zorgen voor de toepassing door Europol van deze verordening en andere handelingen van de Unie met betrekking tot de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens;

d)

Europol op eigen initiatief of naar aanleiding van een raadpleging adviseren over alles wat de verwerking van persoonsgegevens betreft, met name voordat Europol interne regels opstelt betreffende de bescherming van fundamentele rechten en vrijheden bij de verwerking van persoonsgegevens;

e)

een register bijhouden van nieuwe soorten verwerkingsoperaties die op grond van artikel 39, lid 1, aan hem werden gemeld en op grond van artikel 39, lid 4, werden geregistreerd;

f)

een voorafgaande raadpleging uitvoeren over aan hem gemelde verwerking van gegevens.

3.   De EDPS kan op grond van deze verordening:

a)

betrokkenen adviseren bij de uitoefening van hun rechten;

b)

een zaak voorleggen aan Europol in het geval van een vermeende inbreuk op de bepalingen betreffende de verwerking van persoonsgegevens en, eventueel, voorstellen doen om de inbreuk ongedaan te maken en de betrokkenen beter te beschermen;

c)

de inwilliging gelasten van verzoeken om uitoefening van bepaalde met die gegevens samenhangende rechten, wanneer die verzoeken, in strijd met de artikelen 36 en 37, zijn geweigerd;

d)

Europol waarschuwen of aanmanen;

e)

Europol gelasten persoonsgegevens die in strijd met de bepalingen inzake de verwerking van persoonsgegevens zijn verwerkt, te corrigeren, aan beperkingen te onderwerpen, te wissen of te vernietigen, en hiervan kennis te geven aan derden aan wie die gegevens zijn bekendgemaakt;

f)

een tijdelijk of definitief verbod opleggen op de verwerkingsoperaties door Europol die in strijd zijn met de bepalingen inzake de verwerking van persoonsgegevens;

g)

een zaak voorleggen aan Europol en, indien nodig, aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;

h)

een zaak voorleggen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie overeenkomstig de in het VWEU vastgestelde voorwaarden;

i)

tussenkomen in procedures die aanhangig zijn gemaakt bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.

4.   De EDPS is bevoegd:

a)

van Europol toegang te verkrijgen tot alle persoonsgegevens en alle informatie die hij nodigt heeft voor zijn onderzoeken;

b)

toegang te verkrijgen tot de dienstruimten waar Europol zijn activiteiten uitvoert wanneer er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat een activiteit waarop deze verordening betrekking heeft, daar wordt uitgevoerd.

5.   De EDPS stelt na raadpleging van de nationale controleorganen een jaarverslag op over de controleactiviteiten met betrekking tot Europol. Dat verslag maakt deel uit van het in artikel 48 van Verordening (EG) nr. 45/2001 bedoelde jaarverslag van de EDPS.

Dit verslag bevat statistische informatie over klachten en onderzoeken overeenkomstig lid 2, alsmede over overdrachten van persoonsgegevens aan derde landen en internationale organisaties, gevallen van voorafgaande raadpleging en de uitoefening van de in lid 3 bedoelde bevoegdheden.

6.   De EDPS en de ambtenaren en andere leden en het personeel van het secretariaat van de EDPS zijn verplicht tot geheimhouding conform artikel 67, lid 1.

Artikel 44

Samenwerking tussen de EDPS en de nationale controleorganen

1.   De EDPS werkt nauw samen met de nationale controleorganen in aangelegenheden waarbij het nationale niveau moet worden betrokken, met name als de EDPS of een nationaal controleorgaan grote verschillen tussen de praktijken van de lidstaten of potentieel onrechtmatige gegevensoverdrachten in het gebruik van de kanalen van Europol voor gegevensuitwisseling constateert, dan wel in verband met vragen die door een of meer nationale controleorganen worden gesteld over de uitvoering en de uitlegging van deze verordening.

2.   De EDPS maakt bij het uitvoeren van zijn in artikel 43, lid 2, genoemde taken gebruik van de deskundigheid en ervaring van de nationale controleorganen. Wanneer zij samen met de EDPS inspecties uitvoeren, rust op de leden en het personeel van nationale controleorganen, met inachtneming van het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel, de in artikel 43, lid 4, bepaalde bevoegdheid en de in artikel 43, lid 6, bepaalde verplichting. De EDPS en de nationale controleorganen wisselen, elk binnen hun respectieve bevoegdheden, relevante informatie uit en staan elkaar bij tijdens controles en inspecties.

3.   De EDPS houdt de nationale controleorganen ten volle op de hoogte van alle aangelegenheden die hen rechtstreeks aangaan of anderszins relevant zijn voor hen. Het nationale controleorgaan wordt op zijn verzoek over specifieke aangelegenheden geïnformeerd door de EDPS.

4.   In zaken in verband met gegevens die afkomstig zijn van een of meer lidstaten, met name in de in artikel 47, lid 2, bedoelde gevallen, raadpleegt de EDPS de betrokken nationale controleorganen. De EDPS neemt pas een besluit over verdere maatregelen nadat de nationale controleorganen hem hun standpunt kenbaar hebben gemaakt, binnen de door hem gestelde termijn van een tot drie maanden. De EDPS houdt zoveel mogelijk rekening met de respectieve standpunten van de betrokken nationale controleorganen. Indien hij van plan is het standpunt van een nationaal controleorgaan niet te volgen, laat hij dit orgaan dat met opgave van redenen weten, en legt hij de zaak ter bespreking voor aan de bij artikel 45, lid 1, opgerichte samenwerkingsraad.

In gevallen die hij als uiterst dringend beschouwt, kan de EDPS besluiten onmiddellijk op te treden. Hij brengt de nationale controleorganen hiervan onverwijld op de hoogte, en geeft hij een verantwoording voor het dringende karakter en de door hem getroffen maatregelen.

Artikel 45

Samenwerkingsraad

1.   Er wordt een samenwerkingsraad opgericht met een adviesfunctie. De samenwerkingsraad bestaat uit een vertegenwoordiger van een controleorgaan van elke lidstaat en de EDPS.

2.   Bij de uitvoering van zijn taken overeenkomstig lid 3 handelt de samenwerkingsraad onafhankelijk en vraagt noch ontvangt hij instructies van enige instantie.

3.   De samenwerkingsraad heeft tot taak:

a)

het algemene beleid en de algemene strategie inzake het toezicht op de gegevensbescherming van Europol te bespreken en uit te maken of de overdracht, opvraging en verstrekking van persoonsgegevens aan Europol door de lidstaten is toegestaan;

b)

moeilijkheden bij de uitlegging of toepassing van deze verordening te bespreken;

c)

algemene problemen in verband met het onafhankelijk toezicht of de uitoefening van de rechten van betrokkenen te bestuderen;

d)

geharmoniseerde voorstellen inzake gezamenlijke oplossingen voor de in artikel 44, lid 1, bedoelde aangelegenheden op te stellen en te behandelen;

e)

de door de EDPS overeenkomstig artikel 44, lid 4, voorgelegde zaken te bespreken;

f)

de door nationale controleorganen voorgelegde zaken te bespreken; en

g)

de bewustwording rond gegevensbeschermingsrechten te bevorderen.

4.   De samenwerkingsraad kan adviezen, richtsnoeren, aanbevelingen en beste praktijken verstrekken. Onverminderd hun onafhankelijke positie houden de EDPS en de nationale controleorganen, elk binnen hun respectieve bevoegdheden, daar zoveel mogelijk rekening mee.

5.   De samenwerkingsraad komt bijeen wanneer nodig, doch ten minste twee maal per jaar. De kosten en logistieke ondersteuning van de bijeenkomsten van de samenwerkingsraad komen ten laste van de EDPS.

6.   Het reglement van orde van de samenwerkingsraad wordt bij zijn eerste vergadering bij gewone meerderheid van de leden vastgesteld. Indien noodzakelijk worden in onderling overleg verdere werkmethoden vastgesteld.

Artikel 46

Administratieve persoonsgegevens

Verordening (EG) nr. 45/2001 is van toepassing op alle administratieve persoonsgegevens waarover Europol beschikt.

HOOFDSTUK VII

RECHTSMIDDELEN EN AANSPRAKELIJKHEID

Artikel 47

Recht om een klacht in te dienen bij de EDPS

1.   Elke betrokkene heeft het recht om een klacht in te dienen bij de EDPS, indien hij van oordeel is dat de verwerking van zijn persoonsgegevens door Europol niet voldoet aan deze verordening.

2.   Indien de klacht betrekking heeft op een besluit overeenkomstig artikel 36 of 37, raadpleegt de EDPS de nationale controleorganen van de lidstaat waarvan de gegevens afkomstig zijn, dan wel van de rechtstreeks betrokken lidstaat. Bij het nemen van zijn beslissing, waarbij de verstrekking van gegevens kan worden geweigerd, houdt de EDPS rekening met het standpunt van het nationale controleorgaan.

3.   Indien de klacht betrekking heeft op de verwerking van door een lidstaat aan Europol verstrekte gegevens, zorgen de EDPS en het nationale controleorgaan van de lidstaat die de gegevens heeft verstrekt, elk overeenkomstig zijn bevoegdheid, ervoor dat de nodige controles op de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens correct zijn uitgevoerd.

4.   Indien de klacht betrekking heeft op de verwerking van door organen van de Unie, derde landen of internationale organisaties aan Europol verstrekte gegevens, of van gegevens die Europol aan openbaar beschikbare bronnen heeft ontleend of die voortvloeien uit eigen analyses van Europol, zorgt de EDPS ervoor dat Europol op correcte wijze de nodige controles op de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens heeft uitgevoerd.

Artikel 48

Recht op een rechtsmiddel tegen de EDPS

Tegen een beslissing van de EDPS wordt bij het Hof van Justitie van de Europese Unie beroep ingesteld.

Artikel 49

Algemene bepalingen inzake aansprakelijkheid en recht op schadevergoeding

1.   De contractuele aansprakelijkheid van Europol wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op het betrokken contract.

2.   Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd om uitspraak te doen krachtens arbitrageclausules in een door Europol gesloten contract.

3.   Onverminderd artikel 49, vergoedt Europol in geval van niet-contractuele aansprakelijkheid overeenkomstig de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben alle door zijn diensten of personeelsleden in de uitoefening van hun functies veroorzaakte schade.

4.   Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft rechtsmacht voor geschillen over de vergoeding van in lid 3 bedoelde schade.

5.   De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden ten aanzien van Europol wordt beheerst door de voor hen geldende bepalingen van het Statuut of van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

Artikel 50

Aansprakelijkheid voor onjuiste verwerking van persoonsgegevens en recht op schadevergoeding

1.   Eenieder die schade heeft geleden ten gevolge van een onrechtmatige verwerking van gegevens, heeft, overeenkomstig het nationaal recht, recht op schadevergoeding voor de geleden schade, hetzij van Europol overeenkomstig artikel 340 VWEU, hetzij van de lidstaat waar het schadeveroorzakende feit zich heeft voorgedaan. De betrokkene stelt een procedure tegen Europol in bij het Hof van Justitie van de Europese Unie of tegen de lidstaat bij een bevoegde nationale rechter van die lidstaat.

2.   Alle geschillen tussen Europol en de lidstaten over de uiteindelijke aansprakelijkheid voor de overeenkomstig lid 1 aan een betrokkene toegekende schadevergoeding worden voorgelegd aan de raad van bestuur, die bij tweederdemeerderheid van de leden beslist, onverminderd het recht om die beslissing overeenkomstig artikel 263 VWEU te betwisten.

HOOFDSTUK VIII

GEZAMENLIJKE PARLEMENTAIRE CONTROLE

Artikel 51

Gezamenlijke parlementaire controle

1.   Overeenkomstig artikel 88 VWEU wordt de controle van de activiteiten van Europol gedaan door het Europees Parlement, tezamen met de nationale parlementen. Dit neemt de vorm aan van een gespecialiseerde Gezamenlijke Parlementaire Controlegroep (GPC), die gezamenlijk door de nationale parlementen en de bevoegde commissie van het Europees Parlement wordt opgericht. De organisatie en het reglement van orde van de GPC worden vastgesteld door het Europees Parlement en de nationale parlementen in overeenstemming met artikel 9 van Protocol nr. 1.

2.   De GPC houdt politiek toezicht op de activiteiten die Europol ontplooit bij het uitvoeren van zijn taak, mede wat betreft het effect van die activiteiten op de grondrechten en fundamentele vrijheden van natuurlijke personen.

Daartoe:

a)

verschijnen de voorzitter van de raad van bestuur, de uitvoerend directeur of hun plaatsvervangers desgevraagd voor de GPC om vraagstukken te bespreken in verband met de in de eerste alinea bedoelde activiteiten, alsmede de budgettaire aspecten ervan, de structurele organisatie van Europol en de mogelijke oprichting van nieuwe eenheden en gespecialiseerde centra, met inachtneming van de zwijg- en geheimhoudingsplicht. De GPC kan beslissen andere relevante personen op haar vergaderingen uit te nodigen, indien gepast;

b)

verschijnt de EDPS desgevraagd en ten minste één keer per jaar voor de GPC om, met inachtneming van de zwijg- en geheimhoudingsplicht, algemene aangelegenheden betreffende de bescherming van de grondrechten en de fundamentele vrijheden van natuurlijke personen, en in het bijzonder de bescherming van persoonsgegevens, in verband met de activiteiten van Europol te bespreken;

c)

wordt de GPC geraadpleegd in verband met de meerjarenprogrammering van Europol overeenkomstig artikel 12, lid 1.

3.   Europol legt aan de GPC ter informatie onderstaande documenten over, met inachtneming van de zwijg- en geheimhoudingsplicht:

a)

dreigingsevaluaties, strategische analyses en algemene situatieverslagen met betrekking tot het doel van Europol, alsmede de resultaten van studies en evaluaties die door Europol zijn gelast;

b)

de administratieve regelingen die op grond van artikel 25, lid 1, zijn gesloten;

c)

het document met de meerjarenprogrammering en het jaarlijkse werkprogramma van Europol, bedoeld in artikel 12, lid 1;

d)

het in artikel 11, lid 1, onder c), bedoelde geconsolideerde jaarverslag over de activiteiten van Europol;

e)

het in artikel 68, lid 1, bedoelde, door de Commissie opgestelde evaluatieverslag.

4.   De GPC kan andere relevante documenten verlangen die nodig zijn voor de vervulling van haar taken met betrekking tot de politieke controle op de activiteiten van Europol, met inachtneming van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (23), en onverminderd de artikelen 52 en 67 van deze verordening.

5.   De GPC kan samenvattende conclusies opstellen over de politieke controle op de activiteiten van Europol en deze conclusies voorleggen aan het Europees Parlement en de nationale parlementen. Het Europees Parlement zendt deze conclusies ter informatie aan de Raad, de Commissie en aan Europol.

Artikel 52

Toegang voor het Europees Parlement tot informatie die wordt verwerkt door of via Europol

1.   Ten behoeve van de parlementaire controle op de activiteiten van Europol overeenkomstig artikel 51 voldoet de toegang die aan het Europees Parlement op verzoekt wordt verleend tot gevoelige niet-gerubriceerde informatie die via of door Europol wordt verwerkt, aan de regels vermeld in artikel 67, lid 1.

2.   Toegang voor het Europees Parlement tot gerubriceerde EU-informatie verwerkt via of door Europol, dient in overeenstemming te zijn met het Interinstitutioneel Akkoord van 12 maart 2014 tussen het Europees Parlement en de Raad over het doorzenden aan en verwerken door het Europees Parlement van gerubriceerde informatie waarover de Raad beschikt met betrekking tot aangelegenheden die niet vallen onder het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (24) en dient in overeenstemming te zijn met de in artikel 67, lid 2, van deze verordening bedoelde regels.

3.   De nodige details betreffende de toegang voor het Europees Parlement tot de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie wordt geregeld in werkafspraken tussen Europol en het Europees Parlement.

HOOFDSTUK IX

PERSONEEL

Artikel 53

Algemene bepalingen

1.   Het Statuut, de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, en de voorschriften die in overleg zijn vastgesteld door de instellingen van de Unie ten behoeve van de uitvoering van dit Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, zijn van toepassing op het personeel van Europol, met uitzondering van het personeel dat op 1 mei 2017 op grond van de Europol-overeenkomst met Europol een contract heeft, onverminderd artikel 73, lid 4 van deze verordening. Dergelijke contracten blijven onderworpen aan Besluit van de Raad van 3 december 1998.

2.   Het personeel van Europol bestaat uit tijdelijke functionarissen en/of arbeidscontractanten. De raad van bestuur wordt jaarlijks in kennis gesteld van de arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd die de uitvoerend directeur sluit. De raad van bestuur beslist welke in de personeelsformatie opgenomen tijdelijke posten alleen kunnen worden ingevuld door personeelsleden van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. Personeelsleden die voor die posten worden geworven, hebben de status van tijdelijke functionaris en komen alleen in aanmerking voor een overeenkomst voor bepaalde tijd, die één keer voor een bepaalde tijd kan worden verlengd.

Artikel 54

Uitvoerend directeur

1.   De uitvoerend directeur wordt aangesteld als tijdelijk functionaris van Europol op grond van artikel 2, onder a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

2.   De uitvoerend directeur wordt na een open en transparante selectieprocedure door de Raad benoemd uit een shortlist van door de raad van bestuur voorgedragen kandidaten.

De shortlist wordt opgesteld door een selectiecomité dat is opgericht door de raad van bestuur en samengesteld is uit door de lidstaten aangewezen leden en een vertegenwoordiger van de Commissie.

Voor het sluiten van een contract met de uitvoerend directeur wordt Europol vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur.

Voordat hij wordt benoemd, kan de door de Raad geselecteerde kandidaat worden verzocht te verschijnen voor de bevoegde commissie van het Europees Parlement, die vervolgens een niet-bindend advies uitbrengt.

3.   De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vier jaar. Aan het eind van deze termijn stelt de Commissie, samen met de raad van bestuur, een beoordeling op waarin rekening wordt gehouden met:

a)

een evaluatie van de door de uitvoerend directeur bereikte resultaten, en

b)

de toekomstige taken en uitdagingen van Europol.

4.   Op basis van een voorstel van de raad van bestuur waarin rekening wordt gehouden met de in lid 3 bedoelde beoordeling, kan de Raad de ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal en voor een periode van ten hoogste vier jaar verlengen.

5.   De raad van bestuur stelt het Europees Parlement in kennis van zijn voornemen om de Raad voor te stellen de ambtstermijn van de uitvoerend directeur te verlengen. In de maand die voorafgaat aan de verlenging van zijn of haar ambtstermijn kan de uitvoerend directeur worden gevraagd te verschijnen voor de bevoegde commissie van het Europees Parlement.

6.   Een uitvoerend directeur wiens ambtstermijn is verlengd, mag aan het eind van de volledige termijn niet deelnemen aan een nieuwe selectieprocedure voor dezelfde post.

7.   De uitvoerend directeur kan uitsluitend uit zijn functie worden ontheven bij besluit van de Raad op voorstel van de raad van bestuur. Het Europees Parlement wordt van dat besluit in kennis gesteld.

8.   De raad van bestuur neemt zijn besluiten over voorstellen die aan de Raad moeten worden gedaan inzake de benoeming, verlenging van de ambtstermijn of ambtsontheffing van de uitvoerend directeur bij een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden.

Artikel 55

Plaatsvervangende uitvoerende directeurs

1.   Drie plaatsvervangende uitvoerende directeurs staan de uitvoerend directeur bij. De uitvoerend directeur stelt hun taken vast.

2.   Artikel 54 is van toepassing op de plaatsvervangende uitvoerende directeurs. De uitvoerend directeur wordt geraadpleegd voordat zij worden benoemd, voordat hun ambtstermijn eventueel wordt verlengd of voordat zij uit hun ambt worden ontheven.

Artikel 56

Gedetacheerde nationale deskundigen

1.   Europol kan een beroep doen op gedetacheerde nationale deskundigen.

2.   Bij besluit van de raad van bestuur worden de voorschriften vastgesteld voor de detachering van nationale deskundigen bij Europol.

HOOFDSTUK X

FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 57

Begroting

1.   Voor elk begrotingsjaar, dat samenvalt met het kalenderjaar, worden alle ontvangsten en uitgaven van Europol geraamd en vervolgens op de begroting van Europol opgevoerd.

2.   De ontvangsten en uitgaven in de begroting van Europol moeten in evenwicht zijn.

3.   Behoudens andere middelen, bestaan de ontvangsten van Europol uit een bijdrage van de Unie die wordt opgenomen in de algemene begroting van de Unie.

4.   Europol kan van de Unie financiële middelen krijgen in de vorm van delegatieovereenkomsten of ad-hocsubsidies, in overeenstemming met de in artikel 61 bedoelde financiële regeling en de bepalingen van de toepasselijke instrumenten die het beleid van de Unie ondersteunen.

5.   De uitgaven van Europol omvatten het salaris van het personeel, uitgaven voor administratie en infrastructuur en operationele uitgaven.

6.   Vastleggingen in de begroting voor acties in verband met grootschalige projecten die zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekken, mogen in verschillende jaartranches worden verdeeld.

Artikel 58

Opstelling van de begroting

1.   Elk jaar stelt de uitvoerend directeur een ontwerpraming op van de ontvangsten en uitgaven van Europol voor het volgende begrotingsjaar, waarin een personeelsformatie is opgenomen, en hij zendt deze toe aan de raad van bestuur.

2.   Op basis van die ontwerpraming stelt de raad van bestuur een voorlopige ontwerpraming vast van de ontvangsten en uitgaven van Europol voor het volgende begrotingsjaar en zendt deze elk jaar uiterlijk op 31 januari aan de Commissie toe.

3.   De raad van bestuur stuurt elk jaar de definitieve ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van Europol, die tevens een ontwerp van personeelsformatie bevat, uiterlijk op 31 maart toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

4.   De Commissie zendt de raming, samen met het ontwerp van algemene begroting van de Unie, toe aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Op basis van de raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht voor de personeelsformatie en de bijdrage ten laste van de algemene begroting, op in het ontwerp van algemene begroting van de Unie, dat zij overeenkomstig de artikelen 313 en 314 VWEU voorlegt aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Het Europees Parlement en de Raad keuren de kredieten voor de bijdrage van de Unie aan Europol goed.

7.   Het Europees Parlement en de Raad stellen de personeelsformatie van Europol vast.

8.   De begroting van Europol wordt vastgesteld door de raad van bestuur. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Unie. Indien nodig wordt de begroting dienovereenkomstig aangepast.

9.   Op bouwprojecten die aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor de begroting van Europol, is Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van toepassing.

Artikel 59

Uitvoering van de begroting

1.   De uitvoerend directeur voert de begroting van Europol uit.

2.   De uitvoerend directeur zendt het Europees Parlement en de Raad jaarlijks alle relevante informatie over de resultaten van evaluatieprocedures toe.

Artikel 60

Indiening van de rekeningen en kwijting

1.   De rekenplichtige van Europol dient de voorlopige rekeningen van het begrotingsjaar (jaar N) uiterlijk op 1 maart van het volgende begrotingsjaar (jaar N + 1) in bij de rekenplichtige van de Commissie en bij de Rekenkamer.

2.   Europol zendt een verslag over het budgettaire en financiële beheer voor jaar N uiterlijk op 31 maart van jaar N + 1 toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer.

3.   Uiterlijk op 31 maart van jaar N + 1 zendt de rekenplichtige van de Commissie de voorlopige rekeningen van Europol voor jaar N, die met de rekeningen van de Commissie zijn geconsolideerd, toe aan de Rekenkamer.

4.   Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van Europol voor het jaar N overeenkomstig artikel 148 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (25), maakt de rekenplichtige van Europol de definitieve rekeningen van Europol voor dat jaar op. De uitvoerend directeur dient deze voor advies in bij de raad van bestuur.

5.   De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van Europol voor jaar N.

6.   Uiterlijk op 1 juli van het jaar N + 1 zendt de rekenplichtige van Europol de definitieve rekeningen voor jaar N, samen met het in lid 5 bedoelde advies van de raad van bestuur, toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de Rekenkamer en de nationale parlementen.

7.   De definitieve rekeningen voor jaar N worden uiterlijk op 15 november van jaar N + 1 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

8.   De uitvoerend directeur geeft de Rekenkamer uiterlijk op 30 september van jaar N + 1 antwoord op de opmerkingen in het jaarverslag van de Rekenkamer. Hij dient dit antwoord ook in bij de raad van bestuur.

9.   De uitvoerend directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het jaar N, overeenkomstig artikel 109, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013.

10.   Vóór 15 mei van het jaar N + 2 verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, de uitvoerend directeur kwijting voor de uitvoering van de begroting van het begrotingsjaar N.

Artikel 61

Financiële regeling

1.   De financiële regeling die op Europol van toepassing is, wordt na raadpleging van de Commissie door de raad van bestuur vastgesteld. Deze financiële regeling mag niet afwijken van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 tenzij dit in verband met de activiteiten van Europol een specifiek vereiste is en de Commissie vooraf toestemming heeft verleend.

2.   Europol kan subsidies toekennen in verband met de uitvoering van de taken bedoeld in artikel 4.

3.   Europol kan, zonder een oproep tot indiening van voorstellen, subsidies toekennen aan de lidstaten voor het uitvoeren van hun grensoverschrijdende operaties en onderzoeken en voor het bieden van opleiding in verband met de in artikel 4, lid 1, onder h) en i), vermelde taken.

4.   Voor de financiële steun aan de activiteiten van gemeenschappelijke onderzoeksteams stellen Europol en Eurojust gezamenlijk de regels en voorwaarden vast volgens welke de aanvragen voor dergelijke steun moeten worden verwerkt.

HOOFDSTUK XI

DIVERSE BEPALINGEN

Artikel 62

Rechtsstatus

1.   Europol is een agentschap van de Unie. Europol heeft rechtspersoonlijkheid.

2.   In elk der lidstaten heeft Europol de ruimste handelingsbevoegdheid die bij het nationale recht aan rechtspersonen is toegekend. Europol kan met name roerende en onroerende goederen verkrijgen of vervreemden en in rechte optreden.

3.   Overeenkomstig Protocol nr. 6 betreffende de plaats van de zetels van de instellingen, van bepaalde instanties, organisaties en diensten van de Europese Unie, dat gehecht is aan het VEU en het VWEU, („Protocol nr. 6”) heeft Europol zijn zetel in Den Haag.

Artikel 63

Voorrechten en immuniteiten

1.   Op Europol en zijn personeel is Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat gehecht is aan het VEU en het VWEU, van toepassing.

2.   De voorrechten en immuniteiten van verbindingsofficieren en hun gezinsleden worden geregeld in een overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de andere lidstaten. In die overeenkomst zijn de voorrechten en immuniteiten geregeld die nodig zijn voor de goede vervulling van de taken van de verbindingsofficieren.

Artikel 64

Talenregeling

1.   De bepalingen van Verordening nr. 1 (26) zijn van toepassing op Europol.

2.   De raad van bestuur besluit met tweederdemeerderheid van zijn leden over de interne talenregeling van Europol.

3.   De voor het functioneren van Europol vereiste vertaaldiensten worden verricht door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie.

Artikel 65

Transparantie

1.   Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op documenten die Europol heeft.

2.   Uiterlijk op 14 december 2016 stelt de raad van bestuur gedetailleerde voorschriften vast voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1049/2001 met betrekking tot documenten van Europol.

3.   Besluiten die door Europol worden genomen op grond van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kunnen voorwerp zijn van een klacht bij de Europese Ombudsman of een procedure die aanhangig wordt gemaakt bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, overeenkomstig artikel 228, respectievelijk artikel 263 VWEU.

4.   Europol maakt op zijn website een lijst van de leden van de raad van bestuur bekend, alsook de samenvatting van de resultaten van de bijeenkomsten van de raad van bestuur. De bekendmaking van deze samenvattingen wordt tijdelijk of permanent achterwege gelaten of beperkt indien de bekendmaking het verrichten van de taken van Europol in het gedrang kan brengen, gelet op de zwijg- en geheimhoudingsplicht en het operationeel karakter van Europol.

Artikel 66

Fraudebestrijding

1.   Teneinde de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten krachtens Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 te vergemakkelijken, treedt Europol uiterlijk op 30 oktober 2017 toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) (27) en stelt Europol op basis van het model in de bijlage bij dat akkoord passende voorschriften op voor al zijn werknemers.

2.   De Rekenkamer is bevoegd om bij alle subsidieontvangers, contractanten en subcontractanten die van Europol Uniemiddelen hebben gekregen, controles op documenten en controles ter plaatse te verrichten.

3.   OLAF kan onderzoeken, waaronder controles en inspecties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een subsidie die door Europol is toegekend of een contract dat door Europol wordt gefinancierd. Deze onderzoeken worden in overeenstemming met de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (28) uitgevoerd.

4.   Onverminderd de leden 1, 2 en 3, worden in werkafspraken met organen van de Unie, autoriteiten van derde landen, internationale organisaties en particuliere partijen, contracten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten van Europol bepalingen opgenomen die de Europese Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen de in de leden 2 en 3 bedoelde controles en onderzoeken te verrichten overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.

Artikel 67

Regels inzake de bescherming van gevoelige, niet-gerubriceerde en gerubriceerde informatie

1.   Europol stelt regels vast betreffende de zwijg- en geheimhoudingsplicht en de bescherming van gevoelige niet-gerubriceerde informatie.

2.   Europol stelt regels vast inzake de bescherming van gerubriceerde informatie van de EU die in overeenstemming zijn met Besluit 2013/488/EU, teneinde voor deze informatie een gelijkwaardig niveau van bescherming te garanderen.

Artikel 68

Evaluatie en herziening

1.   Uiterlijk op 1 mei 2022 en vervolgens om de vijf jaar zorgt de Commissie ervoor dat een evaluatie wordt verricht om met name de resultaten, effectiviteit en doelmatigheid van Europol en zijn werkwijzen te beoordelen. De evaluatie kan zich met name richten op de vraag of de structuur, werking, het actiegebied en de taken van Europol moeten worden gewijzigd en op de financiële gevolgen van dergelijke wijzigingen.

2.   De Commissie dient het evaluatieverslag in bij de raad van bestuur. De raad van bestuur maakt opmerkingen over het verslag binnen drie maanden na ontvangst. De Commissie doet het definitieve evaluatieverslag, samen met haar conclusies en de opmerkingen van de raad van bestuur in een bijlage daarbij, toekomen aan het Europees Parlement, de Raad, de nationale parlementen en de raad van bestuur. In voorkomend geval worden de belangrijkste bevindingen van het evaluatieverslag openbaar gemaakt.

Artikel 69

Administratief onderzoek

Overeenkomstig artikel 228 VWEU zijn de activiteiten van Europol onderworpen aan onderzoek door de Europese Ombudsman.

Artikel 70

Headquarters

De noodzakelijke bepalingen betreffende de huisvesting van Europol in het Koninkrijk der Nederlanden en de door het Koninkrijk der Nederlanden ter beschikking te stellen faciliteiten, alsmede de aldaar voor de uitvoerend directeur, de leden van de raad van bestuur, de personeelsleden van Europol en hun gezinsleden geldende regels, worden vastgesteld in een zetelovereenkomst tussen Europol en het Koninkrijk der Nederlanden, in overeenstemming met Protocol nr. 6.

HOOFDSTUK XII

OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 71

Rechtsopvolging

1.   Europol als opgericht bij deze verordening is de rechtsopvolger voor alle overeenkomsten, financiële verplichtingen en eigendommen van Europol, als opgericht bij Besluit 2009/371/JBZ.

2.   Deze verordening doet niet af aan de rechtskracht van overeenkomsten die voor 13 juni 2016 zijn gesloten door Europol, als opgericht bij Besluit 2009/371/JBZ, evenals van de overeenkomsten die voor 1 januari 2010 zijn gesloten door Europol als opgericht bij de Europol-overeenkomst.

Artikel 72

Overgangsregelingen voor de raad van bestuur

1.   De ambtstermijn van de leden van de raad van bestuur als ingesteld op grond van artikel 37 van Besluit 2009/371/JBZ, loopt af op 1 mei 2017.

2.   In de periode tussen 13 juni 2016 en 1 mei 2017 zijn de taken van de raad van bestuur, als ingesteld op grond van artikel 37 van Besluit 2009/371/JBZ, als volgt:

a)

uitoefenen van de functies van de raad van bestuur, als bedoeld in artikel 11 van deze verordening;

b)

voorbereiden van het vaststellen van de in artikel 65, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 bedoelde regels inzake de toepassing van Verordening (EG) nr. 1049/2001 met betrekking tot de Europols documenten en van de in artikel 67 van deze verordening bedoelde regels;

c)

voorbereiden van de instrumenten die nodig zijn voor de toepassing van deze verordening, in het bijzonder maatregelen met betrekking tot hoofdstuk IV; en

d)

herzien van de interne voorschriften en maatregelen die de raad van bestuur heeft vastgesteld op basis van Besluit 2009/371/JBZ, zodat de raad van bestuur, ingesteld op grond van artikel 10 van deze verordening, een besluit kan nemen op grond van artikel 76, van deze verordening.

3.   De Commissie neemt na 13 juni 2016 onverwijld de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de overeenkomstig artikel 10 ingestelde raad van bestuur op 1 mei 2017 zijn werk begint.

4.   Uiterlijk op 14 december 2016 delen de lidstaten aan de Commissie de namen mee van de personen die zij tot lid en plaatsvervangend lid van de raad van bestuur hebben benoemd, overeenkomstig artikel 10.

5.   De raad van bestuur, die op grond van artikel 10 is ingesteld, houdt zijn eerste vergadering op 1 mei 2017. Bij die gelegenheid neemt de raad van bestuur, indien nodig, de in artikel 76 bedoelde besluiten.

Artikel 73

Overgangsregelingen voor de uitvoerend directeur, de plaatsvervangende directeurs en het personeel

1.   De directeur van Europol die is benoemd op grond van artikel 38 van Besluit 2009/371/JBZ vervult voor de resterende duur van zijn ambtstermijn de in artikel 16 van deze verordening bepaalde taken van uitvoerend directeur. De overige voorwaarden in zijn contract blijven ongewijzigd. Indien de ambtstermijn eindigt tussen 13 juni 2016 en 1 mei 2017, wordt de ambtstermijn automatisch verlengd tot 1 mei 2018.

2.   Indien de directeur die is benoemd op grond van artikel 38 van Besluit 2009/371/JBZ, niet bereid of in staat is te handelen overeenkomstig lid 1 van dit artikel, wijst de raad van bestuur, in afwachting van de in artikel 54, lid 2, van deze verordening bedoelde benoeming, voor ten hoogste achttien maanden een uitvoerend directeur ad interim aan die de aan de uitvoerend directeur toegewezen taken uitvoert.

3.   De leden 1 en 2 van dit artikel zijn van toepassing op de plaatsvervangende directeurs die zijn benoemd op grond van artikel 38 van Besluit 2009/371/JBZ.

4.   In overeenstemming met de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, biedt de in het eerste lid van artikel 6 van de Regeling genoemde autoriteit aan eenieder die op 1 mei 2017 werkt als plaatselijk personeelslid met een contract voor onbepaalde tijd met Europol als opgericht bij de Europol-overeenkomst, werk voor onbepaalde tijd aan als lid van het tijdelijk of contractueel personeel. Het aanbod is gebaseerd op de taken die het personeelslid als lid van het tijdelijk of contractueel personeel moet uitvoeren. Het contract wordt uiterlijk op 1 mei 2018 van kracht. Voor het personeelslid dat het in dit lid bedoelde aanbod niet aanvaardt, blijft de eerder met Europol aangegane overeenkomst gelden, in overeenstemming met artikel 53, lid 1.

Artikel 74

Overgangsbepalingen inzake de begroting

De kwijtingsprocedure met betrekking tot de begrotingen die zijn goedgekeurd op grond van artikel 42 van Besluit 2009/371/JBZ wordt uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften van artikel 43 van dat besluit.

HOOFDSTUK XIII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 75

Vervanging en intrekking

1.   Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ worden met ingang van 1 mei 2017 vervangen ten aanzien van de lidstaten die door deze verordening zijn gebonden.

Derhalve worden Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ met ingang van 1 mei 2017 ingetrokken.

2.   Ten aanzien van de lidstaten die door deze verordening zijn gebonden, gelden verwijzingen naar de in lid 1 genoemde besluiten als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 76

Het van kracht blijven van door de raad van bestuur vastgestelde interne voorschriften

De interne voorschriften en maatregelen die de raad van bestuur heeft vastgesteld op grond van Besluit 2009/371/JBZ blijven van kracht na 1 mei 2017, tenzij de raad van bestuur bij de toepassing van deze verordening anders bepaalt.

Artikel 77

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Zij is van toepassing met ingang van 1 mei 2017.

De artikelen 71, 72 en 73 zijn echter van toepassing met ingang van 13 juni 2016.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 11 mei 2016.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

J.A. HENNIS-PLASSCHAERT


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 25 februari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 10 maart 2016 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 11 mei 2016 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Besluit 2009/371/JBZ van de Raad van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese Politiedienst (Europol) (PB L 121 van 15.5.2009, blz. 37).

(3)  PB C 316 van 27.11.1995, blz. 1.

(4)  PB C 115 van 4.5.2010, blz. 1.

(5)  Besluit 2009/934/JBZ van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van de uitvoeringsregels voor de betrekkingen van Europol met partners, inclusief de uitwisseling van persoonsgegevens en gerubriceerde informatie (PB L 325 van 11.12.2009, blz. 6).

(6)  Besluit 2009/935/JBZ van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van de lijst van derde staten en organisaties waarmee Europol overeenkomsten moet sluiten (PB L 325 van 11.12.2009, blz. 12).

(7)  Besluit 2009/936/JBZ van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van de uitvoeringsregels voor analysebestanden van Europol (PB L 325 van 11.12.2009, blz. 14).

(8)  Besluit 2009/968/JBZ van de Raad van 30 november 2009 houdende vaststelling van de geheimhoudingsregels betreffende Europol-informatie (PB L 332 van 17.12.2009, blz. 17).

(9)  Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad van 7 oktober 2013 betreffende de instelling van een evaluatiemechanisme voor de controle van en het toezicht op de toepassing van het Schengenacquis en houdende intrekking van het Besluit van 16 september 1998 tot oprichting van de Permanente Schengenbeoordelings- en toepassingscommissie (PB L 295 van 6.11.2013, blz. 27).

(10)  Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 549/69 van de Raad van 25 maart 1969 ter bepaling van de categorieën van ambtenaren en overige personeelsleden van de Europese Gemeenschappen waarop de bepalingen van de artikelen 12, 13, tweede alinea, en 14 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Gemeenschappen van toepassing zijn (PB L 74 van 27.3.1969, blz. 1).

(11)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(12)  Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en intrekking van het Kaderbesluit van de Raad 2008/977/JBZ (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).

(13)  Aanbeveling nr. R(87) 15 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa aan de lidstaten tot regeling van het gebruik van persoonsgegevens op politieel gebied, 17.9.1987.

(14)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

(15)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42).

(16)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(17)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(18)  Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).

(19)  Besluit van de Raad van 3 december 1998 houdende vaststelling van het statuut voor de personeelsleden van Europol (PB C 26 van 30.1.1999, blz. 23).

(20)  Besluit 2005/511/JBZ van de Raad van 12 juli 2005 over de bescherming van de euro tegen valsemunterij middels de aanwijzing van Europol als het centraal orgaan voor de bestrijding van eurovalsemunterij (PB L 185 van 16.7.2005, blz. 35).

(21)  Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15).

(22)  Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1).

(23)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(24)  PB C 95 van 1.4.2014, blz. 1.

(25)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(26)  Verordening nr. 1 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 17 van 6.10.1958, blz. 385/58).

(27)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(28)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


BIJLAGE I

LIJST VAN VORMEN VAN CRIMINALITEIT ALS BEDOELD IN ARTIKEL 3, LID 1

terrorisme,

georganiseerde misdaad,

drugshandel,

witwasactiviteiten,

misdaad in verband met nucleaire en radioactieve stoffen,

migrantensmokkel,

mensenhandel,

misdaad in verband met gestolen motorvoertuigen,

moord en zware mishandeling,

illegale handel in menselijke organen en weefsels,

ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling,

racisme en vreemdelingenhaat,

diefstal en gekwalificeerde diefstal,

illegale handel in cultuurgoederen, met inbegrip van antiquiteiten en kunstvoorwerpen,

zwendel en fraude,

misdrijven tegen de financiële belangen van de Unie,

handel met voorkennis en manipulatie van de financiële markten,

racketeering en afpersing,

namaak van producten en productpiraterij,

vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten,

valsemunterij en vervalsing van betaalmiddelen,

computercriminaliteit,

corruptie,

illegale handel in wapens, munitie en explosieven,

illegale handel in bedreigde diersoorten,

illegale handel in bedreigde planten- en boomsoorten,

milieucriminaliteit, met inbegrip van verontreiniging vanaf schepen,

illegale handel in hormonale stoffen en andere groeibevorderaars,

seksueel misbruik en seksuele uitbuiting inclusief materiaal dat misbruik van kinderen bevat en seksuele toenadering tot kinderen,

genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden.


BIJLAGE II

A.   De categorieën persoonsgegevens en de categorieën betrokkenen van wie de gegevens mogen worden verzameld en verwerkt met het oog op kruiscontrole in de zin van artikel 18, lid 2, onder a)

1.

Persoonsgegevens die worden verzameld en verwerkt met het oog op kruiscontroles hebben betrekking op:

a)

personen die, in overeenstemming met het nationale recht van de betrokken lidstaat, verdacht worden van het plegen van of deelnemen aan een strafbaar feit dat onder de bevoegdheid van Europol valt, of die veroordeeld zijn voor een dergelijk strafbaar feit;

b)

personen ten aanzien van wie er feitelijke aanwijzingen zijn of een redelijk vermoeden in de zin van het nationale recht van de betrokken lidstaat bestaat dat zij strafbare feiten zullen plegen die onder de bevoegdheid van Europol vallen.

2.

De gegevens over de in lid 1 bedoelde personen mogen slechts de volgende categorieën persoonsgegevens omvatten:

a)

achternaam, meisjesnaam, voornamen en eventuele bijnaam of gebruikte naam;

b)

geboortedatum en -plaats;

c)

nationaliteit;

d)

geslacht;

e)

woonplaats, beroep en verblijfplaats van de betrokkene;

f)

sociale zekerheidsnummers, rijbewijzen, identificatiedocumenten en paspoortgegevens; en

g)

voor zover nodig, andere identificerende kenmerken, met inbegrip van niet aan verandering onderhevige, specifieke objectieve lichamelijke kenmerken, zoals dactyloscopische gegevens en DNA-profielen (vastgesteld op basis van het niet-gecodeerde gedeelte van het DNA).

3.

Behalve de in lid 2 genoemde gegevens mogen ook de volgende categorieën persoonsgegevens over de in lid 1 bedoelde personen worden verzameld en verwerkt:

a)

strafbare feiten, vermeende strafbare feiten en tijd, plaats en uitvoeringswijze van de (vermeende) strafbare feiten;

b)

middelen waarmee de strafbare feiten zijn of kunnen zijn begaan, met inbegrip van informatie over rechtspersonen;

c)

de diensten die de zaak behandelen en de dossiernummers;

d)

de verdenking van lidmaatschap van een criminele organisatie;

e)

veroordelingen, voor zover die betrekking hebben op strafbare feiten die onder de bevoegdheid van Europol vallen;

f)

de partij die de gegevens invoert.

Deze gegevens mogen ook aan Europol worden verstrekt wanneer er nog geen verband met een bepaalde persoon wordt gelegd.

4.

De door Europol of de nationale eenheden verkregen aanvullende informatie over de in lid 1 bedoelde personen kan desgevraagd aan elke nationale eenheid of aan Europol worden verstrekt. De nationale eenheden handelen hierbij in overeenstemming met het nationale recht.

5.

Wanneer een procedure tegen de betrokkene definitief wordt beëindigd of wanneer de betrokkene definitief wordt vrijgesproken, worden alle gegevens die betrekking hebben op de zaak waarin deze beslissing is gevallen, gewist.

B.   De categorieën persoonsgegevens en de categorieën betrokkenen van wie de gegevens mogen worden verzameld en verwerkt met het oog op analyses van strategische of thematische aard, op operationele analyses of op het bevorderen van de uitwisseling van informatie in de zin van artikel 18 lid 2, onder b), c) en d)

1.

Persoonsgegevens, verzameld en verwerkt met het oog op analyses van strategische of thematische aard, op operationele analyses of op het bevorderen van de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten, Europol, andere organen van de Unie, derde landen en internationale organisaties, hebben betrekking op:

a)

personen die, overeenkomstig het nationale recht van de betrokken lidstaat, verdacht worden van het plegen van of deelnemen aan een strafbaar feit dat onder de bevoegdheid van Europol valt, of die veroordeeld zijn voor een dergelijk strafbaar feit;

b)

personen ten aanzien van wie er feitelijke aanwijzingen zijn of een redelijk vermoeden in de zin van het nationale recht van de betrokken lidstaat bestaat dat zij strafbare feiten zullen plegen die onder de bevoegdheid van Europol vallen;

c)

personen die mogelijk als getuige moeten optreden bij onderzoek naar de betrokken strafbare feiten of bij daaropvolgende strafvervolging;

d)

personen die het slachtoffer zijn geworden van een van de betrokken strafbare feiten of ten aanzien van wie bepaalde omstandigheden doen vermoeden dat zij het slachtoffer van een dergelijk strafbaar feit zouden kunnen zijn;

e)

contact- en begeleidende personen; en

f)

personen die informatie kunnen verschaffen over de betrokken strafbare feiten.

2.

De volgende categorieën persoonsgegevens, met inbegrip van bijhorende administratieve gegevens, kunnen worden verwerkt met betrekking tot de in punt 1, onder a) en b), bedoelde personen:

a)

personalia:

i)

huidige en eerdere achternamen;

ii)

huidige en eerdere voornamen;

iii)

meisjesnaam;

iv)

naam vader (waar nodig voor identificatie);

v)

naam moeder (waar nodig voor identificatie);

vi)

geslacht;

vii)

geboortedatum;

viii)

geboorteplaats;

ix)

nationaliteit;

x)

burgerlijke staat;

xi)

schuilnaam;

xii)

bijnaam;

xiii)

gebruikte of valse naam;

xiv)

huidige en eerdere verblijfplaats en/of woonplaats;

b)

fysieke beschrijving:

i)

fysieke beschrijving;

ii)

onderscheidende kenmerken (moedervlekken, littekens, tatoeages enz.);

c)

identificatiemiddelen:

i)

identiteitsdocumenten/rijbewijs;

ii)

nummer nationale identiteitskaart/paspoortnummer;

iii)

nationaal identificatienummer/nummer sociale zekerheid, in voorkomend geval;

iv)

beeldmateriaal en andere gegevens over het uiterlijk;

v)

forensische identificatiegegevens, zoals vingerafdrukken, DNA-profiel (vastgesteld op basis van het niet-gecodeerde gedeelte van het DNA), stemprofiel, bloedgroep, gebitsgegevens;

d)

beroep en vaardigheden:

i)

huidig werk en beroep;

ii)

vroeger werk en beroep;

iii)

opleiding (school/universiteit/beroepsopleiding);

iv)

kwalificaties;

v)

bekwaamheden en andere kennis (taal/andere);

e)

economische en financiële informatie:

i)

financiële gegevens (bankrekeningen en -codes, kredietkaarten enz.);

ii)

liquide middelen;

iii)

aandelen/andere activa;

iv)

eigendommen;

v)

banden met ondernemingen;

vi)

contacten met banken en kredietinstellingen;

vii)

fiscale situatie;

viii)

andere gegevens over de wijze waarop de betrokkene zijn financiën beheert;

f)

informatie betreffende het gedrag:

i)

levensstijl (zoals boven zijn stand leven) en gewoonten;

ii)

verplaatsingen;

iii)

bezochte plaatsen;

iv)

wapens en andere gevaarlijke voorwerpen;

v)

mate van gevaarlijkheid;

vi)

specifieke risico's zoals ontsnappingsgevaar, gebruik van dubbelagenten, banden met rechtshandhavingspersoneel;

vii)

kenmerken en profielen in de criminele sfeer;

viii)

drugsgebruik;

g)

contactpersonen en begeleidende personen, met inbegrip van type en aard van het contact of de begeleiding;

h)

gebruikte communicatiemiddelen zoals telefoon (vast/mobiel), fax, semafoon, e-mail, postadressen, internetverbinding(en);

i)

gebruikte vervoermiddelen, zoals voertuigen, vaartuigen, luchtvaartuigen, inclusief identificatiegegevens betreffende die vervoermiddelen (registratienummers);

j)

Informatie betreffende crimineel gedrag:

i)

eerdere veroordelingen;

ii)

vermoedelijke betrokkenheid bij criminele activiteiten;

iii)

modi operandi;

iv)

middelen die bij de voorbereiding en/of het begaan van strafbare feiten gebruikt zijn of gebruikt kunnen worden;

v)

lidmaatschap van criminele groepen/organisaties en positie in de groep/organisatie;

vi)

rol in de criminele organisatie;

vii)

geografisch bereik van de strafbare feiten;

viii)

in de loop van een onderzoek verzameld materiaal, zoals videobanden en foto's;

k)

verwijzingen naar andere informatiesystemen waarin informatie over de betrokken persoon is opgeslagen:

i)

Europol;

ii)

politie-/douanediensten;

iii)

andere rechtshandhavingsinstanties;

iv)

internationale organisaties;

v)

openbare lichamen;

vi)

particuliere lichamen;

l)

informatie over rechtspersonen waarmee de in de onder e) en j) vermelde informatie verband houdt:

i)

naam van de rechtspersoon;

ii)

locatie;

iii)

datum en plaats van oprichting;

iv)

registratienummer;

v)

rechtsvorm;

vi)

kapitaal;

vii)

activiteiten;

viii)

nationale en internationale filialen;

ix)

directie;

x)

relaties met banken.

3.

Met de in punt 1, onder e), vermelde „contact- en begeleidende personen”, worden bedoeld personen van wie met voldoende reden kan worden verondersteld dat via hen voor de analyse nuttige informatie betreffende de in punt 1, onder a) en b), bedoelde personen kan worden verkregen, mits zij niet behoren tot een van de in punt 1, onder a), b), c), d) en f), bedoelde categorieën van personen. „Contactpersonen” zijn personen die sporadisch contact hebben met de in punt 1, onder a) en b), bedoelde personen. „Begeleidende personen” zijn personen die regelmatig contact hebben met de in punt 1, onder a) en b), bedoelde personen.

Wat contactpersonen en begeleidende personen betreft, mogen de in punt 2 bedoelde gegevens zo nodig worden opgeslagen, mits er reden is om aan te nemen dat deze gegevens nodig zijn voor de analyse van de betrekkingen van deze personen met de in punt 1, onder a) en b), bedoelde personen. In dit verband wordt rekening gehouden met het volgende:

a)

die betrekkingen moeten zo spoedig mogelijk worden opgehelderd;

b)

indien de veronderstelling dat er betrekkingen bestaan, ongegrond blijkt, worden de in punt 2 bedoelde gegevens onverwijld gewist;

c)

indien de contactpersonen of begeleidende personen ervan verdacht worden een strafbaar feit te hebben begaan dat binnen de doelstellingen van Europol valt, indien zij wegens een dergelijk strafbaar feit zijn veroordeeld, of indien er feitelijke aanwijzingen zijn of een redelijk vermoeden in de zin van het nationale recht van de betrokken lidstaat bestaat dat zij een dergelijk strafbaar feit zullen plegen, dan mogen de in punt 2 bedoelde gegevens worden opgeslagen;

d)

de in punt 2 bedoelde gegevens over contactpersonen, en begeleidende personen van contactpersonen alsmede gegevens over contactpersonen en begeleidende personen van begeleidende personen mogen niet worden opgeslagen, met uitzondering van gegevens over de soort en de aard van hun contacten met, of begeleiding van, de in punt 1, onder a) en b), bedoelde personen;

e)

indien geen zekerheid te verkrijgen is op de hierboven genoemde punten, wordt daarmee rekening gehouden wanneer wordt beslist over de vraag of en, zo ja, in hoeverre de gegevens moeten worden opgeslagen voor verdere analyse.

4.

Wat betreft een in punt 1, onder d), bedoelde persoon die het slachtoffer is geworden van een van de betrokken strafbare feiten of ten aanzien van wie bepaalde feiten doen vermoeden dat zij het slachtoffer van een dergelijk strafbaar feit kan zijn, mogen de gegevens bedoeld in punt 2, onder a) tot en met c), iii), van deze bijlage worden opgeslagen, alsmede de volgende soorten gegevens:

a)

identificatiegegevens van het slachtoffer;

b)

oorzaken van slachtofferschap;

c)

schade (lichamelijke/financiële/psychologische/andere);

d)

noodzaak om de anonimiteit te waarborgen;

e)

de vraag of verschijning ter rechtszitting mogelijk is;

f)

door of via personen als bedoeld in punt 1, onder d), verstrekte informatie in de criminele sfeer, inclusief waar nodig informatie over hun relatie met andere personen, indien nodig om de in punt 1, onder a) en b), bedoelde personen te identificeren.

Zo nodig mogen andere in punt 2 bedoelde gegevens worden opgeslagen, mits er reden is om aan te nemen dat zij nodig zijn voor de analyse van de rol van een persoon als slachtoffer of mogelijk slachtoffer.

Gegevens die niet nodig zijn voor verdere analyse worden gewist.

5.

Wat betreft de in punt 1, onder c), bedoelde personen die mogelijk als getuige moeten optreden bij onderzoeken naar de betrokken strafbare feiten of bij daaropvolgende strafvervolgingen, mogen de gegevens als bedoeld in punt 2, onder a), tot en met c), iii), van deze bijlage worden opgeslagen, alsmede de volgende soorten gegevens:

a)

door dergelijke personen verstrekte informatie in de criminele sfeer, waaronder informatie over hun betrekkingen met andere personen die in het analysebestand zijn opgenomen;

b)

de vraag of de anonimiteit gewaarborgd moet worden;

c)

de vraag of bescherming geboden moet worden, en door wie;

d)

nieuwe identiteit;

e)

de vraag of verschijning ter rechtszitting mogelijk is.

Zo nodig mogen andere in punt 2 bedoelde gegevens worden opgeslagen, mits er reden is om aan te nemen dat zij nodig zijn voor de analyse van de rol van deze personen als getuige.

Gegevens die niet nodig zijn voor verdere analyse worden gewist.

6.

Wat betreft de in punt 1, onder f), bedoelde personen die informatie kunnen verschaffen over de betrokken strafbare feiten, mogen de gegevens als bedoeld in punt 2, onder a), tot en met c), iii), van deze bijlage worden opgeslagen, alsmede de volgende soorten gegevens:

a)

gecodeerde personalia;

b)

soort verstrekte informatie;

c)

noodzaak om de anonimiteit te waarborgen;

d)

de vraag of bescherming geboden moet worden, en door wie;

e)

nieuwe identiteit;

f)

de vraag of verschijning ter terechtzitting mogelijk is;

g)

negatieve ervaringen;

h)

beloningen (financiële/gunsten).

Zo nodig mogen andere in punt 2 bedoelde gegevens worden opgeslagen, mits er reden is om aan te nemen dat zij nodig zijn voor de analyse van de rol van deze personen als informant.

Gegevens die niet nodig zijn voor verdere analyse worden gewist.

7.

Indien het op enig moment tijdens een analyse op basis van serieuze en ondubbelzinnige aanwijzingen duidelijk wordt dat een persoon dient te worden opgenomen in een andere categorie van personen overeenkomstig deze bijlage, kan Europol alleen gegevens betreffende deze persoon verwerken die op grond van deze andere categorie zijn toegestaan en worden alle andere gegevens gewist.

Indien het op grond van bovengenoemde aanwijzingen duidelijk wordt dat een persoon in twee of meer in deze bijlage bedoelde categorieën moet worden opgenomen, mogen alle op grond van deze categorieën toegestane gegevens door Europol worden verwerkt.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

24.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 135/115


VERORDENING (EU) 2016/795 VAN DE RAAD

van 11 april 2016

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1370/2013 houdende maatregelen tot vaststelling van steun en restituties in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 43, lid 3, van het Verdrag stelt de Raad op voorstel van de Commissie de maatregelen voor de bepaling van de steun vast.

(2)

In de artikelen 5 en 6 van Verordening (EU) nr. 1370/2013 van de Raad (1) wordt het in Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2) bedoelde bedrag aan Uniesteun voor de schoolfruit- en -groentenregeling en de schoolmelkregeling vastgesteld, alsmede bepaalde regels voor de hoogte van de steun en de toekenning ervan aan de lidstaten moet worden toegewezen en de maximumhoeveelheid producten die in aanmerking komt voor steun aan de schoolmelkregeling.

(3)

Deel II, titel I, hoofdstuk II, afdeling 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013, als gewijzigd bij Verordening (EU) 2016/791 van het Europees Parlement en de Raad (3), voorziet in een nieuw gemeenschappelijk kader voor de verlening van Uniesteun bij de verstrekking van groenten en fruit, verwerkt fruit en groenten, en verse producten van de sector bananen („schoolfruit- en -groenten”), en melk en zuivelproducten („schoolmelk”) aan kinderen in onderwijsinstellingen („schoolregeling”).

(4)

Verordening (EU) nr. 1308/2013 voorziet in Uniesteun voor begeleidende educatieve maatregelen ter ondersteuning van de levering en verstrekking van schoolfruit- en -groenten en schoolmelk, alsmede in Uniesteun voor bepaalde kosten in verband met die levering en verstrekking. Met het oog op een gezond begrotingsbeheer moet een maximumbedrag van Uniesteun voor de financiering van de begeleidende educatieve maatregelen en van de daarmee gepaard gaande kosten worden vastgesteld.

(5)

Verordening (EU) nr. 1308/2013 voorziet in Uniesteun voor de levering en verstrekking van consumptiemelk en haar lactosevrije versies voor kinderen in onderwijsinstellingen en staat de lidstaten toe te voorzien in de verstrekking van bepaalde andere zuivelproducten dan consumptiemelk, alsmede van producten vermeld in bijlage V van die verordening. Verordening (EU) nr. 1308/2013 bepaalt geen maximumbedragen voor de Uniesteun voor landbouwproducten, maar zij beperkt wel de Uniesteun tot de component melk van de in bijlage V van die verordening vermelde niet-landbouwproducten. Met het oog op de goede werking van die steunregeling en met het oog op het flexibele beheer van de schoolregeling moet de maximale omvang van de Uniesteun voor de component melk worden vastgesteld.

(6)

Verordening (EU) nr. 1308/2013 bepaalt het totale jaarlijkse bedrag van de Uniesteun voor de hele Unie alsmede objectieve criteria voor de toewijzing van dat totaalbedrag aan de lidstaten. Jaarlijkse indicatieve toewijzingen dienen derhalve te worden vastgesteld voor elke lidstaat. Om lidstaten met een geringe bevolking in staat te stellen een kostenefficiënte regeling te implementeren, moet een minimumbedrag aan Uniesteun waarop lidstaten aanspraak kunnen maken, worden vastgesteld. Aangezien Kroatië op 1 juli 2013 tot de Unie is toegetreden, dient het criterium van de eerdere besteding van de Uniesteun voor de verstrekking van melk en zuivelproducten aan kinderen op dit land niet van toepassing te zijn tot 1 augustus 2023.

(7)

Met het oog op een efficiënt en gericht gebruik van Uniemiddelen moet, binnen de grenzen van Verordening (EU) nr. 1308/2013, worden voorzien in een herverdeling van de indicatieve toewijzingen die niet geheel of gedeeltelijk zijn benut door lidstaten, zonder evenwel het totale jaarlijkse maximum voor Uniesteun, bedoeld in Verordening (EU) nr. 1308/2013, te overschrijden.

(8)

Om uniforme voorwaarden te garanderen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de vaststelling van het maximumniveau van de Uniesteun per categorie van gerelateerde kosten, de vaststelling, na een overgangsperiode van zes jaar, van de indicatieve toewijzingen van de Uniesteun voor elke lidstaat, de vaststelling, indien nodig en na beoordeling, van nieuwe indicatieve toewijzingen, de maatregelen die nodig zijn voor de herverdeling van de indicatieve toewijzingen onder de lidstaten en de vaststelling van de definitieve toewijzingen voor elke lidstaat. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (4).

(9)

Verordening (EU) nr. 1370/2013 moet bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd. Teneinde rekening te houden met de indeling van het schooljaar moeten de nieuwe voorschriften toepasselijk worden met ingang van 1 augustus 2017,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 1370/2013

Verordening (EU) nr. 1370/2013 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De artikelen 5 en 6 worden vervangen door:

„Artikel 5

Steun voor de verstrekking van schoolgroente- en -fruit en schoolmelk, begeleidende educatieve maatregelen en daarmee gepaard gaande kosten

1.   De Uniesteun voor de financiering van begeleidende educatieve maatregelen als bedoeld in artikel 23, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1308/2013, mag niet meer bedragen dan 15 % van de jaarlijkse definitieve toewijzingen aan de lidstaten als bedoeld in lid 6 van dit artikel.

2.   De Uniesteun voor gerelateerde kosten als bedoeld in artikel 23, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 mag in totaal niet meer bedragen dan 10 % van de jaarlijkse definitieve toewijzingen aan de lidstaten als bedoeld in lid 6 van dit artikel.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot bepaling van het maximumniveau van de Uniesteun per categorie van dergelijke kosten als percentage van de jaarlijkse definitieve toewijzingen aan de lidstaten of als percentage van de kosten van de betrokken producten.

Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 15, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   Het bedrag van de Uniesteun voor de component melk van de in artikel 23, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde producten mag niet hoger liggen dan 27 EUR per 100 kg.

4.   De in artikel 23, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde steun wordt aan elke lidstaat toegewezen in overeenstemming met dit lid en met inachtneming van de criteria van artikel 23 bis, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

Van 1 augustus 2017 tot en met 31 juli 2023 zijn de indicatieve toewijzingen van de steun als bedoeld in artikel 23 bis, lid 1, tweede alinea, onder a) en b), van Verordening (EU) nr. 1308/2013, voor elke lidstaat opgenomen in bijlage I. Gedurende die periode is artikel 23 bis, lid 2, eerste alinea, onder c), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 niet van toepassing op Kroatië.

Vanaf 1 augustus 2023 stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast ter bepaling, op basis van de criteria bedoeld in artikel 23 bis, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1308/2013, van de indicatieve toewijzingen aan elke lidstaat van de steun bedoeld in artikel 23 bis, lid 1, tweede alinea, onder a) en b), van die verordening. De lidstaten ontvangen echter elk ten minste 290 000 EUR aan Uniesteun voor de verstrekking van schoolgroente- en -fruit, en ten minste 193 000 EUR aan Uniesteun voor de verstrekking van schoolmelk als omschreven in artikel 23, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

De Commissie moet vervolgens ten minste om de drie jaar beoordelen of de indicatieve toewijzingen nog steeds in overeenstemming zijn met de criteria van artikel 23 bis, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013. De Commissie stelt indien nodig uitvoeringshandelingen vast tot bepaling van nieuwe indicatieve toewijzingen.

De in dit lid bedoelde uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 15, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure.

5.   Indien een lidstaat voor een bepaald jaar geen verzoek om Uniesteun overeenkomstig artikel 23 bis, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 heeft ingediend of alleen heeft verzocht om een gedeelte van de indicatieve toewijzing als bedoeld in lid 4 van dit artikel, wijst de Commissie de indicatieve toewijzing of het deel daarvan waarom niet is verzocht, opnieuw toe aan de lidstaten die hebben meegedeeld bereid te zijn meer dan hun indicatieve toewijzing te gebruiken.

De Commissie stelt bij wege van uitvoeringshandelingen de maatregelen vast die nodig zijn voor het uitvoeren van die herverdeling, die is gebaseerd op het criterium van artikel 23 bis, lid 2, eerste alinea, onder a), van Verordening (EU) nr. 1308/2013, en wordt beperkt naar gelang de mate van gebruik van de definitieve toewijzing van Uniesteun, bedoeld in lid 6 van dit artikel, door de betrokken lidstaat voor het schooljaar dat eindigde vóór de indiening van de jaarlijkse aanvraag om Uniesteun.

Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 15, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

6.   Naar aanleiding van verzoeken die door de lidstaten zijn ingediend overeenkomstig artikel 23 bis, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1308/2013, stelt de Commissie ieder jaar uitvoeringshandelingen vast tot bepaling van de definitieve toewijzing van de steun voor schoolgroente en -fruit en schoolmelk aan de deelnemende lidstaten, binnen de grenzen die zijn vastgesteld in artikel 23 bis, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013, rekening houdend met de overdrachten bedoeld in artikel 23 bis, lid 4, van die verordening.

Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 15, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

2)

De volgende bijlage wordt ingevoegd:

„BIJLAGE I

INDICATIEVE TOEWIJZINGEN

voor de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 juli 2023

(als bedoeld in artikel 5, lid 4, tweede alinea)

Lidstaten

Indicatieve toewijzingen voor schoolgroente- en -fruit

Indicatieve toewijzingen voor schoolmelk

België

3 367 930

1 650 729

Bulgarije

2 093 779

1 020 451

Tsjechische Republiek

3 123 230

1 600 707

Denemarken

1 807 661

1 460 645

Duitsland

19 696 932

9 404 154

Estland

439 163

700 309

Ierland

1 757 779

900 398

Griekenland

3 218 885

1 550 685

Spanje

12 932 647

6 302 784

Frankrijk

22 488 086

12 625 577

Kroatië

1 360 232

800 354

Italië

16 711 302

8 003 535

Cyprus

290 000

500 221

Letland

633 672

700 309

Litouwen

900 888

1 032 456

Luxemburg

290 000

193 000

Hongarije

3 029 587

1 756 776

Malta

290 000

193 000

Nederland

5 431 641

2 401 061

Oostenrijk

2 238 064

1 100 486

Polen

11 639 985

10 204 507

Portugal

3 283 397

2 220 981

Roemenië

6 866 848

10 399 594

Slovenië

554 020

320 141

Slowakije

1 708 720

900 398

Finland

1 599 047

3 824 689

Zweden

2 854 972

8 427 723

Verenigd Koninkrijk

19 391 534

9 804 331

Totaal

150 000 000

100 000 000 ”

3)

De bijlage wordt hernummerd tot bijlage II.

Artikel 2

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Ze is van toepassing met ingang van 1 augustus 2017.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 11 april 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

M.H.P. VAN DAM


(1)  Verordening (EU) nr. 1370/2013 van de Raad van 16 december 2013 houdende maatregelen tot vaststelling van steun en restituties in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten (PB L 346 van 20.12.2013, blz. 12).

(2)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

(3)  Verordening (EU) 2016/791 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en (EU) nr. 1306/2013 betreffende de steunregeling voor de verstrekking van groenten, fruit, bananen en melk in onderwijsinstellingen (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

(4)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).