ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 109

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

59e jaargang
26 april 2016


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2016/646 van de Commissie van 20 april 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 692/2008 wat de emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 6) betreft ( 1 )

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/647 van de Commissie van 25 april 2016 tot 245e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met de organisaties ISIS (Da'esh) en Al Qaida

23

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/648 van de Commissie van 25 april 2016 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

25

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2016/649 van de Commissie van 15 januari 2016 betreffende maatregel SA.24123 (12/C) (ex 11/NN) die Nederland ten uitvoer heeft gelegd — Vermeende verkoop van grond onder de marktprijs door de gemeente Leidschendam-Voorburg (Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 85)  ( 1 )

27

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/650 van de Commissie van 25 april 2016 tot vaststelling van normen inzake de veiligheidsbeoordeling van gekwalificeerde middelen voor het aanmaken van handtekeningen en zegels overeenkomstig artikel 30, lid 3, en artikel 39, lid 2, van Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt ( 1 )

40

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) 2016/71 van de Commissie van 26 januari 2016 tot wijziging van de bijlagen II, III en V bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumresidugehalten voor 1-methylcyclopropeen, flonicamide, flutriafol, indolylazijnzuur, indolylboterzuur, pethoxamide, pirimicarb, prothioconazool en tefluben-zuron in of op bepaalde producten ( PB L 20 van 27.1.2016 )

43

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) nr. 56/2013 van de Commissie van 16 januari 2013 tot wijziging van de bijlagen I en IV bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën ( PB L 21 van 24.1.2013 )

56

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/789 van de Commissie van 18 mei 2015 betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Xylella fastidiosa (Wells et al.) te voorkomen ( PB L 125 van 21.5.2015 )

57

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

26.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 109/1


VERORDENING (EU) 2016/646 VAN DE COMMISSIE

van 20 april 2016

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 692/2008 wat de emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 6) betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (1), en met name artikel 5, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 715/2007 is een van de bijzondere regelgevingshandelingen in het kader van de typegoedkeuringsprocedure die is vastgesteld bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (2).

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 715/2007 worden bepaalde emissiegrenswaarden opgelegd voor nieuwe lichte voertuigen en aanvullende voorschriften vastgesteld inzake de toegang tot informatie. De specifieke technische bepalingen die nodig zijn om die verordening ten uitvoer te leggen, zijn bij Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie (3) vastgesteld.

(3)

De Commissie heeft in dit verband op basis van eigen onderzoek en externe gegevens een uitvoerige analyse uitgevoerd van de in Verordening (EG) nr. 692/2008 vastgestelde procedures, tests en voorschriften voor de typegoedkeuring, waarbij zij heeft vastgesteld dat de emissies van Euro 5/6-voertuigen in reële rijomstandigheden op de weg aanzienlijk hoger zijn dan de emissies die worden gemeten tijdens de voorgeschreven nieuwe Europese rijcyclus (New European Driving Cycle — NEDC), vooral wat de NOx-emissies van dieselvoertuigen betreft.

(4)

De emissievoorschriften voor typegoedkeuring van motorvoertuigen zijn geleidelijk doch aanzienlijk aangescherpt door de invoering en de daaropvolgende herziening van de Euro-normen. De emissies van voertuigen zijn in het algemeen al aanzienlijk verminderd wat de gehele reeks gereglementeerde verontreinigende stoffen betreft, maar dat gold niet voor de NOx-emissies van dieselmotoren, vooral wat betreft lichte voertuigen. Daarom zijn maatregelen nodig om deze situatie te verbeteren.

(5)

„Manipulatie-instrumenten”, zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 10, van Verordening (EG) nr. 715/2007, die het emissiebeperkingsniveau verlagen, zijn verboden. Recente gebeurtenissen hebben aangetoond dat op dit punt een scherpere handhaving nodig is. Daarom is het passend een beter toezicht op de ten tijde van de typegoedkeuring door de fabrikant toegepaste emissiebeperkingsstrategie te vereisen, volgens de beginselen die uit hoofde van de Euro VI-verordening (Verordening (EG) nr. 595/2009) en de uitvoeringsbepalingen daarvan reeds op zware voertuigen worden toegepast.

(6)

De aanpak van de problematische NOx-emissies van dieselvoertuigen moet bijdragen aan een afname van de huidige aanhoudend hoge niveaus van NO2-concentraties in de lucht, die een grote bron van zorg voor de menselijke gezondheid zijn.

(7)

In januari 2011 heeft de Commissie een werkgroep ingesteld met deelname van alle geïnteresseerde belanghebbenden voor het ontwikkelen van een testprocedure voor emissies in reële rijomstandigheden (real driving emissions — RDE) die een beter beeld geeft van de emissies in reële rijomstandigheden op de weg. Daartoe is, na grondige technische besprekingen, gebruikgemaakt van de in Verordening (EG) nr. 715/2007 voorgestelde optie om draagbare emissiemeetsystemen (portable emission measurement systems — PEMS) en niet te overschrijden grenswaarden (not-to-exceed — NTE) te gebruiken.

(8)

Zoals met de belanghebbenden is overeengekomen in het CARS 2020-proces (4), dienen de RDE-testprocedures in twee fasen te worden ingevoerd: tijdens een eerste overgangsperiode dienen de testprocedures alleen te worden toegepast voor controledoeleinden, terwijl zij achteraf moeten worden toegepast in combinatie met bindende kwantitatieve RDE-voorschriften voor alle nieuwe typegoedkeuringen en nieuwe voertuigen.

(9)

De RDE-testprocedures zijn bij Verordening (EU) 2016/427 van de Commissie (5) ingevoerd. Het is nu nodig de kwantitatieve RDE-voorschriften vast te stellen om de uitlaatemissies onder alle normale gebruiksomstandigheden te beperken overeenkomstig de emissiegrenswaarden die zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 715/2007. Daartoe moeten de statistische en technische onzekerheden van de meetprocedures in aanmerking worden genomen.

(10)

Om de fabrikanten in staat te stellen zich geleidelijk aan de RDE-regels aan te passen, dienen de uiteindelijke kwantitatieve RDE-voorschriften te worden ingevoerd in twee opeenvolgende fasen. In de eerste fase, die van toepassing moet worden vanaf vier jaar na de data waarop toepassing van de Euro 6-normen verplicht wordt, moet een conformiteitsfactor van 2,1 worden toegepast. In de tweede fase, die één jaar en vier maanden na het begin van de eerste fase moet volgen, moet volledige naleving worden verlangd van de NOx-emissiegrenswaarde van 80 mg/km, zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 715/2007, plus een marge waarbij rekening wordt gehouden met de extra meetonzekerheden in verband met het gebruik van draagbare emissiemeetsystemen (PEMS).

(11)

Het is weliswaar van belang dat alle mogelijke rijsituaties potentieel door de RDE-tests worden bestreken, maar vermeden moet worden dat op partijdige wijze met de geteste voertuigen wordt gereden, d.w.z. dat een positief of juist negatief testresultaat wordt nagestreefd met behulp van extreme rijpatronen — en dus niet op basis van de technische prestaties van het voertuig. Daarom worden aanvullende grensomstandigheden voor RDE-tests ingevoerd teneinde dergelijke situaties te ondervangen.

(12)

Vanwege hun specifieke aard stemmen de rijomstandigheden tijdens individuele PEMS-ritten mogelijkerwijs niet volledig overeen met de „normale gebruiksomstandigheden van een voertuig”. De strengheid van de emissiebeperking tijdens dergelijke ritten kan bijgevolg variëren. Om die reden, en teneinde de statistische en technische onzekerheden van de meetprocedures in aanmerking te nemen, kan in de toekomst worden overwogen in de NTE-emissiegrenswaarden voor individuele PEMS-ritten de kenmerken van die ritten, beschreven door middel van een aantal meetbare parameters die bijvoorbeeld verband houden met het dynamisch rijgedrag of de belasting, mee te wegen. Als dat beginsel wordt toegepast, mag dit niet leiden tot afzwakking van het milieueffect en de doeltreffendheid van de RDE-testprocedures, die door middel van een collegiaal getoetste wetenschappelijke studie moeten worden aangetoond. Bovendien dienen voor de beoordeling van de strengheid van de emissiebeperking tijdens een PEMS-rit alleen parameters in aanmerking te worden genomen die op objectieve wetenschappelijke gronden kunnen worden gerechtvaardigd, en niet slechts om redenen die verband houden met de kalibratie van de motor, de systemen voor verontreinigingsbeheersing of de systemen voor emissiebeperking.

(13)

Ten slotte moet, met het oog op de noodzaak om de NOx-emissies in het stadsverkeer te beperken, dringend worden overwogen het relatieve gewicht van de stads-, buitenweg- en snelwegcomponenten van de RDE-test aan te passen, om ervoor te zorgen dat in de praktijk een lage conformiteitsfactor kan worden bereikt; hierdoor wordt in het hierboven bedoelde derde RDE-regelgevingspakket een aanvullende grensomstandigheid met betrekking tot het dynamisch rijgedrag ingevoerd, boven welke de uitgebreide omstandigheden gelden met ingang van de invoeringsdata voor fase 1.

(14)

De Commissie dient de bepalingen van de RDE-testprocedure regelmatig te beoordelen en ze aan te passen om rekening te houden met nieuwe voertuigtechnologieën en om hun doeltreffendheid te waarborgen. Ook dient de Commissie jaarlijks het geschikte niveau van de definitieve conformiteitsfactor te beoordelen in het licht van de technische vooruitgang. Met name dient zij de twee alternatieve methoden voor de beoordeling van PEMS-emissiegegevens die in bijlage IIIA, aanhangsels 5 en 6, bij Verordening (EG) nr. 692/2008 zijn opgenomen, te herzien met het oog op de ontwikkeling van één enkele methode.

(15)

Het is daarom passend Verordening (EG) nr. 692/2008 dienovereenkomstig te wijzigen.

(16)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het technisch comité motorvoertuigen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 692/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 2 worden de volgende punten 43 en 44 toegevoegd:

„43.   „primaire emissiestrategie”: een emissiestrategie die over het hele toerental- en belastingsbereik van het voertuig actief is, tenzij een aanvullende emissiestrategie is geactiveerd;

44.   „aanvullende emissiestrategie”: een emissiestrategie die naar aanleiding van een specifieke reeks omgevings- of bedrijfsomstandigheden actief wordt en een primaire emissiestrategie vervangt of wijzigt met een specifiek doeleinde, en alleen operationeel blijft zolang deze omstandigheden zich voordoen.”.

2)

In artikel 3, lid 10, wordt de derde alinea vervangen door:

„Tot drie jaar na de in artikel 10, lid 4, van Verordening (EG) nr. 715/2007 genoemde data en tot vier jaar na in artikel 10, lid 5, van die verordening genoemde data gelden de volgende bepalingen:”.

3)

Artikel 3, lid 10, onder a), wordt vervangen door:

„De voorschriften van punt 2.1 van bijlage IIIA zijn niet van toepassing.”.

4)

In artikel 5 worden de volgende leden 11 en 12 toegevoegd:

„11.

De fabrikant verstrekt tevens een uitgebreid documentatiepakket met daarin de volgende informatie:

a)

informatie over de werking van de primaire en aanvullende emissiestrategieën, waaronder een beschrijving van de parameters die door een aanvullende emissiestrategie worden gewijzigd en de grensomstandigheden waaronder de aanvullende emissiestrategie werkt, en een aanduiding welke emissiestrategieën bij de omstandigheden van de in deze verordening beschreven testprocedures waarschijnlijk actief zullen zijn;

b)

een beschrijving van de besturingslogica, de timingstrategieën en de schakelpunten van het brandstofsysteem in alle werkingsmodi.

12.

Het uitgebreide documentatiepakket zoals bedoeld in lid 11 blijft strikt vertrouwelijk. Het kan door de goedkeuringsinstantie of, met het akkoord van de goedkeuringsinstantie, door de fabrikant worden bewaard. Indien de fabrikant het documentatiepakket bewaart, moet het, na controle en goedkeuring, door de goedkeuringsinstantie van een kenmerk worden voorzien en worden gedateerd. Het pakket moet bij de goedkeuring of op elk ogenblik tijdens de geldigheidsduur van de goedkeuring beschikbaar worden gesteld voor inspectie door de goedkeuringsinstantie.”.

5)

Bijlage I, aanhangsel 6, wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

6)

Bijlage IIIA wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 april 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 171 van 29.6.2007, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie van 18 juli 2008 tot uitvoering en wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB L 199 van 28.7.2008, blz. 1).

(4)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's CARS 2020: Actieplan voor een concurrerende en duurzame Europese automobielindustrie (COM(2012) 636 final).

(5)  Verordening (EU) 2016/427 van de Commissie van 10 maart 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 692/2008 wat de emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 6) betreft (PB L 82 van 31.3.2016, blz. 1).


BIJLAGE I

In bijlage I, aanhangsel 6, bij Verordening (EG) nr. 692/2008 wordt tabel 1 als volgt gewijzigd:

1)

De rijen ZD, ZE en ZF worden vervangen door:

„ZD

Euro 6c

Euro 6-2

M, N1 klasse I

PI, CI

 

1.9.2018

31.8.2019

ZE

Euro 6c

Euro 6-2

N1 klasse II

PI, CI

 

1.9.2019

31.8.2020

ZF

Euro 6c

Euro 6-2

N1 klasse III, N2

PI, CI

 

1.9.2019

31.8.2020”

2)

Na rij ZF worden de volgende rijen ingevoegd:

„ZG

Euro 6d-TEMP

Euro 6-2

M, N1 klasse I

PI, CI

1.9.2017

1.9.2019

31.12.2020

ZH

Euro 6d-TEMP

Euro 6-2

N1 klasse II

PI, CI

1.9.2018

1.9.2020

31.12.2021

ZI

Euro 6d-TEMP

Euro 6-2

N1 klasse III, N2

PI, CI

1.9.2018

1.9.2020

31.12.2021

ZJ

Euro 6d

Euro 6-2

M, N1 klasse I

PI, CI

1.1.2020

1.1.2021

 

ZK

Euro 6d

Euro 6-2

N1 klasse II

PI, CI

1.1.2021

1.1.2022

 

PLN

Euro 6d

Euro 6-2

N1 klasse III, N2

PI, CI

1.1.2021

1.1.2022”

 

3)

In de legenda bij de tabel worden na de alinea over de emissienorm „Euro 6b” de volgende alinea's ingevoegd:

„emissienorm „Euro 6c”= alle Euro 6-emissievoorschriften, maar zonder kwantitatieve RDE-voorschriften, d.w.z. emissienorm Euro 6b, definitieve deeltjesaantalnormen voor PI-voertuigen, gebruik van de referentiebrandstof E10 en B7 (indien van toepassing) aan de hand van de voorgeschreven laboratoriumtestcyclus, en RDE-tests uitsluitend voor monitoringdoeleinden (geen toepassing van niet te overschrijden emissiegrenswaarden);

emissienorm „Euro 6d-TEMP”= alle Euro 6-emissievoorschriften, d.w.z. emissienorm Euro 6b, definitieve deeltjesaantalnormen voor PI-voertuigen, gebruik van de referentiebrandstof E10 en B7 (indien van toepassing) aan de hand van de voorgeschreven laboratoriumtestcyclus, en RDE-tests met tijdelijke conformiteitsfactoren;”.

4)

In de legenda bij de tabel wordt de alinea over de emissienorm „Euro 6c” vervangen door:

„emissienorm „Euro 6d”= alle Euro 6-emissievoorschriften, d.w.z. emissienorm Euro 6b, definitieve deeltjesaantalnormen voor PI-voertuigen, gebruik van de referentiebrandstof E10 en B7 (indien van toepassing) aan de hand van de voorgeschreven laboratoriumtestcyclus, en RDE-tests met definitieve conformiteitsfactoren;”.


BIJLAGE II

Bijlage IIIA bij Verordening (EG) nr. 692/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Punt 2.1 wordt vervangen door:

„2.1.   Niet te overschrijden emissiegrenswaarden

Gedurende de normale levensduur van een voertuig waarvoor typegoedkeuring is verleend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 715/2007, mogen de emissies ervan, zoals bepaald overeenkomstig de voorschriften van deze bijlage en uitgestoten bij elke mogelijke RDE-test die is uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften van deze bijlage, niet meer bedragen dan de volgende niet te overschrijden (not-to-exceed — NTE) waarden:

NTEpollutant = CFpollutant × TF(p1,…, pn) × EURO-6

Daarbij is EURO-6 de in tabel 2 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 715/2007 vastgestelde toepasselijke Euro-6-emissiegrenswaarde.”.

2)

De volgende punten 2.1.1, 2.1.2 en 2.1.3 worden ingevoegd:

„2.1.1.   Definitieve conformiteitsfactoren

De conformiteitsfactor CFpollutant voor de desbetreffende verontreinigende stof wordt als volgt bepaald:

Verontreinigende stof

Massa stikstofoxiden (NOx)

Deeltjesaantal (PN)

Massa koolmonoxide (CO) (1)

Massa van het totaal aan koolwaterstoffen (THC)

Gecombineerde massa totale koolwaterstoffen en stikstofoxiden (THC + NOx)

CFpollutant

1 + margin met margin = 0,5

nog te bepalen

margin” is een parameter die rekening houdt met de extra meetonzekerheden in verband met het gebruik van de PEMS-apparatuur, die jaarlijks worden geëvalueerd en die worden herzien naar aanleiding van kwaliteitsverbeteringen van de PEMS-procedure of de technische vooruitgang.

2.1.2.   Tijdelijke conformiteitsfactoren

Bij wijze van uitzondering op het bepaalde in punt 2.1.1 kunnen gedurende een periode van vijf jaar en vier maanden na de in artikel 10, leden 4 en 5, van Verordening (EG) nr. 715/2007 gespecificeerde data en op verzoek van de fabrikant de volgende tijdelijke conformiteitsfactoren worden toegepast:

Verontreinigende stof

Massa stikstofoxiden (NOx)

Deeltjesaantal (PN)

Massa koolmonoxide (CO) (2)

Massa van het totaal aan koolwaterstoffen (THC)

Gecombineerde massa totale koolwaterstoffen en stikstofoxiden (THC + NOx)

CFpollutant

2,1

nog te bepalen

De toepassing van tijdelijke conformiteitsfactoren wordt vermeld op het certificaat van overeenstemming van het voertuig.

2.1.3.   Overdrachtsfuncties

De in punt 2.1 bedoelde overdrachtsfunctie TF(p1,…, pn) wordt vastgesteld op 1 voor de hele reeks parameters pi (i = 1,…,n).

Indien de overdrachtsfunctie TF(p1,…, pn) wordt gewijzigd, gebeurt dit op een wijze die de milieueffecten en de doeltreffendheid van de RDE-testprocedures niet nadelig beïnvloedt. Met name moet de volgende voorwaarde zijn vervuld:

∫ TF (p1,…,pn) * Q (p1,…,pn) dp = ∫ Q (p1,…,pn) dp

waarbij

dp de integraal over de gehele ruimte van de parameters pi (i = 1,…,n) vertegenwoordigt

Q(p1,…, pn) de waarschijnlijkheidsdichtheid is van een gebeurtenis die overeenkomt met de parameters pi (i = 1,…,n) bij reële rijomstandigheden.”.

3)

Het volgende punt 3.1.0 wordt ingevoegd:

„3.1.0.

Aan de voorschriften van punt 2.1 moet worden voldaan voor de stadscyclus en de volledige PEMS-rit. Naar keuze van de fabrikant moet aan de voorwaarden van ten minste een van de twee onderstaande punten wordt voldaan:

3.1.0.1.

Mgas,d,t NTEpollutant en Mgas,d,u NTEpollutant waarbij de definities van punt 2.1 van deze bijlage en de punten 6.1 en 6.3 van aanhangsel 5 en de instelling gas = pollutant van toepassing zijn.

3.1.0.2.

Mw,gas,d NTEpollutant en Mw,gas,d,U NTEpollutant waarbij de definities van punt 2.1 van deze bijlage en punt 3.9 van aanhangsel 6 en de instelling gas = pollutant van toepassing zijn.”.

4)

Punt 5.3 wordt geschrapt.

5)

Punt 5.4 wordt vervangen door:

„5.4.   Dynamische omstandigheden

De dynamische omstandigheden omvatten de werking van de weghelling, tegenwind en het dynamisch rijgedrag (acceleraties, vertragingen) en ondersteunende systemen op het energieverbruik en de emissies van het testvoertuig. De normaliteit van de dynamische omstandigheden wordt gecontroleerd nadat de test is voltooid, met gebruikmaking van geregistreerde PEMS-gegevens. Deze controle wordt in twee stappen uitgevoerd:

5.4.1.

het totale overschot of tekort aan dynamisch rijgedrag tijdens de rit wordt gecontroleerd met behulp van de in aanhangsel 7A beschreven methoden;

5.4.2.

indien de resultaten van de rit op grond van de controles van punt 5.4.1 als geldig worden aangemerkt, worden de in de aanhangsels 5 en 6 vastgelegde methoden toegepast om de normaliteit van de dynamische omstandigheden te toetsen. Elke methode omvat een referentie voor dynamische omstandigheden, bandbreedtes rond de referentie en de vereiste minimumdekking om tot een geldige test te komen.”.

6)

Punt 6.8 wordt vervangen door:

„6.8.

De gemiddelde snelheid (inclusief perioden van stilstand) van de rit in de stadscyclus moet tussen 15 en 40 km/h bedragen. De tijdsduur van de stadscyclus moet voor 6 tot 30 % bestaan uit perioden van stilstand, gedefinieerd als een voertuigsnelheid van minder dan 1 km/h. Een rit in de stadscyclus moet meerdere perioden van stilstand van ten minste tien seconden omvatten. Indien een periode van stilstand meer dan 180 s duurt, worden de emissies gedurende de 180 s na een dergelijke buitensporig lange periode van stilstand uitgesloten van de beoordeling.”.

7)

In punt 6.11 wordt de volgende zin toegevoegd:

„Daarnaast moet het relatieve aantal overwonnen positieve hoogtemeters minder bedragen dan 1 200 m/100 km, vastgesteld overeenkomstig aanhangsel 7B.”.

8)

Punt 9.5 wordt vervangen door:

„9.5.

Als gedurende een bepaald tijdsinterval de omgevingsomstandigheden zijn uitgebreid in de zin van punt 5.2, worden de overeenkomstig aanhangsel 4 berekende emissies gedeeld door een waarde van 1,6 voordat wordt beoordeeld of zij voldoen aan de voorschriften van deze bijlage.”.

9)

Aanhangsel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in punt 3.4.6 wordt de volgende zin toegevoegd:

„Eventuele veiligheidsgerelateerde verlichting van bevestigingen en toebehoren van PEMS-onderdelen buiten de cabine van het voertuig mag door de accu van het voertuig van energie worden voorzien.”;

b)

in punt 4.5 wordt de volgende zin toegevoegd:

„Om het verloop van de analysator zo veel mogelijk te beperken, moet de nul- en ijkkalibratie van analysatoren worden verricht bij een omgevingstemperatuur die zo goed mogelijk overeenkomt met de temperatuur waaraan de testapparatuur tijdens de RDE-rit wordt blootgesteld.”.

10)

In aanhangsel 2, punt 8, wordt voetnoot 2 bij tabel 4 vervangen door:

„(2)

Deze algemene eis is alleen van toepassing op de snelheidssensor; indien de voertuigsnelheid wordt gebruikt om parameters als de versnelling, het product van snelheid en positieve versnelling, of de relatieve positieve versnelling (relative positive acceleration — RPA) te bepalen, moet het snelheidssignaal een nauwkeurigheid van 0,1 % boven de 3 km/h en een bemonsteringsfrequentie van 1 Hz hebben. Aan dit nauwkeurigheidsvoorschrift kan worden voldaan door gebruik te maken van het signaal van een sensor voor de draaisnelheid van de wielen.”.

11)

In aanhangsel 6, punt 2, wordt de volgende definitie geschrapt:

„ai

Werkelijke versnelling in tijdstap i, indien niet anders bepaald in een vergelijking:

Formula, [m/s2]”.

12)

In aanhangsel 6, punt 2, worden de volgende definities ingevoegd:

Formula

Gewogen emissiewaarde van een uitlaatgascomponent „gas” voor de substeekproef van alle seconden i met vi < 60 km/h [g/s]

Mw,gas,d,U

Gewogen emissies per afstand voor de uitlaatgascomponent „gas” voor de substeekproef van alle seconden i met vi < 60 km/h [g/km]

Formula

Gewogen voertuigsnelheid in wielvermogensklasse j [km/h]”.

13)

In aanhangsel 6, punt 3.1, wordt de eerste alinea vervangen door:

„Het werkelijke wielvermogen Pr,i is het totale vermogen om de luchtweerstand, de rolweerstand, de weghellingen, de longitudinale traagheid van het voertuig en de rotatietraagheid van de wielen te overwinnen.”.

14)

In aanhangsel 6 wordt punt 3.2 vervangen door:

„3.2.   Indeling van de voortschrijdende gemiddelden voor stad, buitenweg en snelweg

De standaardvermogensfrequenties worden gedefinieerd voor de stadscyclus en voor de gehele rit (zie punt 3.4) en de emissies worden afzonderlijk geëvalueerd voor de totale rit en voor het stadsgedeelte. De voortschrijdende 3-secondengemiddelden, berekend overeenkomstig punt 3.3, moeten daarom later worden toegewezen aan de rijomstandigheden in de stad en buiten de stad overeenkomstig het snelheidssignaal (vi) van de werkelijke seconde i, zoals aangegeven in tabel 1-1.

Tabel 1-1

Snelheidsbandbreedtes voor de indeling van testgegevens in stad-, buitenweg- en snelwegcyclus bij de „power binning”-methode

 

Stad

Buitenweg

Snelweg

vi [km/h]

0 tot ≤ 60

> 60 tot ≤ 90

> 90”

15)

In aanhangsel 6 wordt punt 3.9 vervangen door:

„3.9.   Berekening van de gewogen emissiewaarde per afstand

De op tijd gebaseerde gewogen gemiddelden van de emissies in de test worden één maal voor de verzameling stadsritgegevens en één maal voor de totale gegevensreeks omgezet in op afstand gebaseerd emissies, en wel als volgt:

 

voor de gehele rit:Formula

 

voor het stadsgedeelte van de rit:Formula

Met deze formules worden de gewogen gemiddelden berekend voor de volgende verontreinigende stoffen, voor de gehele rit en voor het stadsgedeelte van de rit:

Mw,NOx,d

gewogen NOx-testresultaat in [mg/km]

Mw,NOx,d,U

gewogen NOx-testresultaat in [mg/km]

Mw,CO,d

gewogen CO-testresultaat in [mg/km]

Mw,CO,d,U

gewogen CO-testresultaat in [mg/km]”.

16)

De volgende aanhangsels 7A en 7B worden ingevoegd:

Aanhangsel 7A

Verificatie van de totale dynamiek van de rit

1.   INLEIDING

In dit aanhangsel worden de procedures beschreven voor het verifiëren van de totale dynamiek van de rit, teneinde het totale overschot of gebrek aan dynamiek tijdens het rijden in het stads-, buitenweg- en snelweggedeelte te bepalen.

2.   SYMBOLEN

RPA

relatieve positieve versnelling (relative positive acceleration)

„versnellingsresolutie ares

minimale versnelling > 0, gemeten in [m/s2]

T4253H

afvlakkende functie voor samengestelde gegevens

„positieve versnelling apos

versnelling [m/s2] groter dan 0,1 m/s2

Index (i) verwijst naar de tijdstap

Index (j) verwijst naar de tijdstap van gegevensreeksen met positieve versnelling

Index (k) verwijst naar de categorie (t = totaal, u = stad, r = buitenweg, m = snelweg)

Δ

verschil

>

groter dan

groter dan of gelijk aan

%

procent

<

kleiner dan

kleiner dan of gelijk aan

a

versnelling [m/s2]

ai

versnelling in tijdstap i [m/s2]

apos

positieve versnelling groter dan 0,1 m/s2 [m/s2]

apos,i,k

positieve versnelling groter dan 0,1 m/s2 in tijdstap i, rekening houdend met de aandelen stad, buitenweg en snelweg [m/s2]

ares

versnellingsresolutie [m/s2]

di

afgelegde afstand in tijdstap i [m]

di,k

afgelegde afstand in tijdstap i, rekening houdend met de aandelen stad, buitenweg en snelweg [m]

Mk

aantal steekproeven voor de aandelen stad, buitenweg en snelweg met een positieve versnelling groter dan 0,1 m/s2

Nk

totaal aantal steekproeven voor de aandelen stad, buitenweg en snelweg en de volledige rit

RPAk

relatieve positieve versnelling voor de aandelen stad, buitenweg en snelweg [m/s2 of kWs/(kg × km)]

tk

duur van de aandelen stad, buitenweg en snelweg en de volledige rit [s]

v

voertuigsnelheid [km/h]

vi

werkelijke voertuigsnelheid in tijdstap i [km/h]

vi,k

werkelijke voertuigsnelheid in tijdstap i, rekening houdend met de aandelen stad, buitenweg en snelweg [km/h]

(v · a)i

werkelijke voertuigsnelheid per versnelling in tijdstap i [m2/s3 of W/kg]

(v · apos)j,k

werkelijke voertuigsnelheid per positieve versnelling groter dan 0,1 m/s2 in tijdstap j, rekening houdend met de aandelen stad, buitenweg en snelweg [m2/s3 of W/kg]

(v · apos)k _[95]

95e percentiel van het product van de voertuigsnelheid per positieve versnelling groter dan 0,1 m/s2 voor de aandelen stad, buitenweg en snelweg [m2/s3 of W/kg]

Formula

gemiddelde voertuigsnelheid voor de aandelen stad, buitenweg en snelweg [km/h]

3.   RITINDICATOREN

3.1.   Berekeningen

3.1.1.   Voorbewerking van gegevens

Dynamische parameters zoals versnelling, v · apos of RPA worden bepaald met een snelheidssignaal met een nauwkeurigheid van 0,1 % boven de 3 km/h en een bemonsteringsfrequentie van 1 Hz. Aan dit nauwkeurigheidsvoorschrift wordt over het algemeen voldaan door signalen van de draaisnelheid van de wielen.

De snelheidskromme wordt gecontroleerd op foutieve of onwaarschijnlijke segmenten. De voertuigsnelheidskromme van dergelijke segmenten wordt gekenmerkt door getrapte, verspringende of terrasvormige krommen of ontbrekende waarden. Korte foutieve segmenten moeten worden gecorrigeerd, bijvoorbeeld door gegevensinterpolatie of benchmarking ten opzichte van een secundair snelheidssignaal. Korte ritten met foutieve segmenten kunnen in plaats daarvan eventueel ook worden uitgesloten van de verdere gegevensanalyse. Als tweede stap worden de versnellingswaarden in opklimmende volgorde gerangschikt om de versnellingsresolutie ares = (minimale versnellingswaarde > 0) te bepalen.

Indien ares ≤ 0,01 m/s 2, is de meting van de voertuigsnelheid nauwkeurig genoeg.

Indien 0,01 < ares ≤ rmax m/s2, moet een afvlakking met behulp van een T4253-hanningfilter worden uitgevoerd.

Indien ares > rmax m/s2, is de rit ongeldig.

Het T4253-hanningfilter voert de volgende berekeningen uit: De afvlakking begint met een glijdende mediaan van 4, die is gecentreerd rond een glijdende mediaan van 2. Vervolgens worden deze waarden opnieuw afgevlakt door toepassing van een glijdende mediaan van 5, een glijdende mediaan van 3, en hanning (glijdende gewogen gemiddelden). De restgetallen worden berekend door de afgevlakte reeks van de oorspronkelijke reeks af te trekken. Dit hele procedé wordt vervolgens herhaald op de berekende restgetallen. Ten slotte worden de afgevlakte restgetallen berekend door de tijdens de eerste toepassing van het procedé verkregen afgevlakte waarden af te trekken.

De juiste snelheidscurve vormt de basis voor verdere berekeningen en voor de indeling in klassen (binning), zoals beschreven in punt 3.1.2.

3.1.2.   Berekening van afstand, versnelling en v · a

De volgende berekeningen worden uitgevoerd over de hele op tijd gebaseerde snelheidscurve (resolutie 1 Hz) van seconde 1 tot seconde tt (laatste seconde).

De toename van de afstand per steekproef wordt als volgt berekend:

di = vi /3,6, i = 1 tot en met Nt

Daarbij is

 

di de afgelegde afstand in tijdstap i [m]

 

v i de werkelijke voertuigsnelheid in tijdstap i [km/h]

 

N t het totale aantal steekproeven

De versnelling wordt als volgt berekend:

ai = (v i + 1v i – 1)/(2 · 3,6), i = 1 tot en met Nt

Daarbij is

ai de versnelling in tijdstap i [m/s2]. Voor i = 1: vi – 1 = 0, voor i = Nt : vi + 1 = 0.

Het product van de voertuigsnelheid per versnelling wordt als volgt berekend:

(v · a)i = vi · ai /3,6, i = 1 tot en met Nt

Daarbij is

(v · a)i het product van de werkelijke voertuigsnelheid per versnelling in tijdstap i [m2/s3 of W/kg].

3.1.3.   Indeling in klassen (binning) van de resultaten

Na de berekening van ai en (v · a)i , worden de waarden vi , di , ai en (v · a)i in opklimmende volgorde van de voertuigsnelheid gerangschikt.

Alle gegevensreeksen met vi 60 km/h behoren tot de snelheidsklasse „stad”, alle gegevensreeksen met 60 km/h < vi ≤ 90 km/h behoren tot de snelheidsklasse „buitenweg” en alle gegevensreeksen vi > 90 km/h met behoren tot de snelheidsklasse „autosnelweg”.

Het aantal gegevensreeksen met versnellingswaarden ai > 0,1 m/s2 in elke snelheidsklasse moet groter zijn dan of gelijk zijn aan 150.

Voor elke snelheidsklasse wordt de gemiddelde voertuigsnelheid Formula als volgt berekend:

Formula, i = 1 tot en met Nk,k = u,r,m

Daarbij is

Nk het totale aantal steekproeven voor de aandelen stad, buitenweg en snelweg.

3.1.4.   Berekening van v · apos_[95] per snelheidsklasse

Het 95e percentiel van de waarden v · apos wordt als volgt berekend:

De waarden (v · a) i,k in elke snelheidsklasse worden in opklimmende volgorde gerangschikt voor alle gegevensreeksen met ai,k ≥ 0,1 m/s2 en het totale aantal van deze steekproeven Mk wordt bepaald.

Vervolgens worden als volgt percentielwaarden toegekend aan de waarden (v · apos ) j,k met ai,k ≥ 0,1 m/s2 :

De laagste waarde v · apos krijgt het percentiel 1/Mk , de op een na laagste 2/Mk , de op twee na laagste 3/Mk en de hoogste waarde Mk/Mk = 100 %.

(v · apos ) k _[95] is de waarde (v · apos ) j,k , met j/Mk = 95 %. Indien niet aan j/Mk = 95 % kan worden voldaan, wordt (v · apos ) k _[95] berekend met behulp van lineaire interpolatie tussen de opeenvolgende steekproeven j en j + 1 met j/Mk < 95 % en (j + 1)/Mk > 95 %.

De relatieve positieve versnelling per snelheidsklasse wordt als volgt berekend:

RPAk = Σ j t · (v · apos ) j,k )/Σ idi,k , j = 1 tot en met Mk,i = 1 tot en met Nk,k = u,r,m

Daarbij is

RPAk de relatieve positieve versnelling voor de aandelen stad, buitenweg en snelweg in [m/s2 of kWs/(kg*km)]

Δt

tijdsverschil gelijk aan 1 seconde

Mk

het aantal steekproeven voor de aandelen stad, buitenweg en snelweg met positieve versnelling

Nk

het totale aantal steekproeven voor de aandelen stad, buitenweg en snelweg.

4.   VERIFICATIE VAN DE GELDIGHEID VAN DE RIT

4.1.1.   Verificatie van v*apos_[95] per snelheidsklasse (met v in [km/h])

Indien Formula

en

Formula

is de rit ongeldig.

Indien Formula en Formula , is de rit ongeldig.

4.1.2.   Verificatie van RPA per snelheidsklasse

Indien Formula en Formula , is de rit ongeldig.

Indien Formula en RPAk < 0,025, is de rit ongeldig.

Aanhangsel 7B

Procedure voor het bepalen van het aantal tijdens een rit overwonnen positieve hoogtemeters

1.   INLEIDING

In dit aanhangsel wordt de procedure beschreven om het aantal tijdens een RDE-rit overwonnen hoogtemeters te bepalen.

2.   SYMBOLEN

d(0)

afstand aan het begin van een rit [m]

d

cumulatieve afgelegde afstand op het afzonderlijke routepunt in kwestie [m]

d0

cumulatieve afgelegde afstand tot en met de meting direct vóór het desbetreffende routepunt d [m]

d1

cumulatieve afgelegde afstand tot de meting direct na het desbetreffende routepunt d [m]

da

referentieroutepunt op d(0) [m]

de

cumulatieve afgelegde afstand tot het laatste afzonderlijke routepunt [m]

di

momentane afstand [m]

dtot

totale testafstand [m]

h(0)

hoogtepositie van het voertuig na screening en beginseltoetsing van de gegevenskwaliteit aan het begin van een rit [m boven zeeniveau]

h(t)

hoogtepositie van het voertuig na screening en beginseltoetsing van de gegevenskwaliteit op punt t [m boven zeeniveau]

h(d)

hoogtepositie van het voertuig op het routepunt d [m boven zeeniveau]

h(t-1)

hoogtepositie van het voertuig na screening en beginseltoetsing van de gegevenskwaliteit op punt t-1 [m boven zeeniveau]

hcorr(0)

gecorrigeerde hoogtepositie van het voertuig direct vóór het desbetreffende routepunt d [m boven zeeniveau]

hcorr(1)

gecorrigeerde hoogtepositie van het voertuig direct na het desbetreffende routepunt d [m boven zeeniveau]

hcorr(t)

gecorrigeerde momentane hoogtepositie van het voertuig op gegevenspunt t [m boven zeeniveau]

hcorr(t-1)

gecorrigeerde momentane hoogtepositie van het voertuig op gegevenspunt t-1 [m boven zeeniveau]

hGPS,i

met behulp van gps gemeten momentane hoogtepositie van het voertuig [m boven zeeniveau]

hGPS(t)

met behulp van gps gemeten hoogtepositie van het voertuig op gegevenspunt t [m boven zeeniveau]

hint(d)

geïnterpoleerde hoogtepositie van het voertuig op het afzonderlijke routepunt in kwestie d [m boven zeeniveau]

hint,sm,1(d)

afgevlakte geïnterpoleerde hoogtepositie, na de eerste afvlakkingsstap, op het afzonderlijke routepunt in kwestie d [m boven zeeniveau]

hmap(t)

met behulp van topografische kaart bepaalde hoogtepositie van het voertuig op gegevenspunt t [m boven zeeniveau]

Hz

hertz

km/h

kilometer per uur

m

meter

roadgrade,1(d)

afgevlakte weghelling op het afzonderlijke routepunt in kwestie d na de eerste afvlakkingsstap [m/m]

roadgrade,2(d)

afgevlakte weghelling op het afzonderlijke routepunt in kwestie d na de tweede afvlakkingsstap [m/m]

sin

trigonometrische sinusfunctie

t

verstreken tijd sinds het begin van de test [s]

t0

verstreken tijd bij de meting die zich direct vóór het desbetreffende routepunt d bevindt [s]

vi

momentane voertuigsnelheid [km/h]

v(t)

voertuigsnelheid van gegevenspunt t [km/h]

3.   ALGEMENE VOORSCHRIFTEN

Het aantal tijdens een RDE-rit overwonnen positieve hoogtemeters wordt bepaald aan de hand van drie parameters: de momentane hoogtepositie van het voertuig hGPS,i [m boven zeeniveau] zoals gemeten met behulp van de gps, de momentane voertuigsnelheid v i [km/h] die bij een frequentie van 1 Hz is geregistreerd, en de overeenkomstige tijd t [s] die is verstreken sinds het begin van de test.

4.   BEREKENING VAN DE OVERWONNEN HOOGTEMETERS

4.1.   Algemeen

Het aantal tijdens een RDE-rit overwonnen positieve hoogtemeters wordt berekend met behulp van een procedure die bestaat uit drie stappen, te weten: i) de screening en beginseltoetsing van de gegevenskwaliteit, ii) de correctie van de gegevens over de momentane hoogtepositie van het voertuig en iii) de berekening van de overwonnen hoogtemeters.

4.2.   Screening en beginseltoetsing van de gegevenskwaliteit

De gegevens over de momentane voertuigsnelheid worden gecontroleerd op volledigheid. Voor ontbrekende gegevens mag worden gecorrigeerd indien de lacunes binnen de in aanhangsel 4, punt 7, gespecificeerde vereisten blijven; in andere gevallen moeten de testresultaten ongeldig worden verklaard. De gegevens over de momentane hoogtepositie van het voertuig worden gecontroleerd op volledigheid. Lacunes in de gegevens moeten worden aangevuld door middel van gegevensinterpolatie. De juistheid van de geïnterpoleerde gegevens wordt geverifieerd met behulp van een topografische kaart. Het verdient aanbeveling geïnterpoleerde gegevens te corrigeren indien de volgende voorwaarde van toepassing is:

|hGPS(t)hmap(t)| > 40 m

De hoogtecorrectie wordt zodanig toegepast dat:

h(t) = hmap(t)

Daarbij is

h(t)

hoogtepositie van het voertuig na screening en beginseltoetsing van de gegevenskwaliteit op gegevenspunt t [m boven zeeniveau]

hGPS(t)

met behulp van gps gemeten hoogtepositie van het voertuig op gegevenspunt t [m boven zeeniveau]

hmap(t)

met behulp van topografische kaart bepaalde hoogtepositie van het voertuig op gegevenspunt t [m boven zeeniveau]

4.3.   Correctie van gegevens over de momentane hoogtepositie van het voertuig

De hoogtepositie h(0) aan het begin van een rit bij d(0) wordt met behulp van gps vastgesteld en de juistheid ervan wordt geverifieerd met behulp van een topografische kaart. De afwijking mag niet meer dan 40 m bedragen. Alle gegevens over de momentane hoogtepositie h(t) moeten worden gecorrigeerd indien de volgende voorwaarde van toepassing is:

|h(t)h(t – 1)| > (v(t)/3,6 * sin45°)

De hoogtecorrectie wordt zodanig toegepast dat:

hcorr(t) = hcorr (t-1)

Daarbij is

h(t)

hoogtepositie van het voertuig na screening en beginseltoetsing van de gegevenskwaliteit op gegevenspunt t [m boven zeeniveau]

h(t-1)

hoogtepositie van het voertuig na screening en beginseltoetsing van de gegevenskwaliteit op gegevenspunt t-1 [m boven zeeniveau]

v(t)

voertuigsnelheid van gegevenspunt t [km/h]

hcorr(t)

gecorrigeerde momentane hoogtepositie van het voertuig op gegevenspunt t [m boven zeeniveau]

hcorr(t-1)

gecorrigeerde momentane hoogtepositie van het voertuig op gegevenspunt t-1 [m boven zeeniveau]

Na afronding van de correctieprocedure wordt een geldige gegevensreeks over de hoogtepositie vastgesteld. Deze gegevensreeks wordt gebruikt voor de definitieve berekening van de overwonnen hoogtemeters zoals beschreven in punt 4.4.

4.4.   Definitieve berekening van de overwonnen hoogtemeters

4.4.1.   Vaststellen van een homogene ruimtelijke resolutie

De totale door een rit bestreken afstand dtot [m] wordt bepaald als de som van de momentane afstanden d i. De momentane afstand d i wordt als volgt bepaald:

Formula

Daarbij is

di

momentane afstand [m]

vi

momentane voertuigsnelheid [km/h]

De overwonnen hoogtemeters worden berekend op basis van gegevens met een constante ruimtelijke resolutie van 1 m, beginnend met de eerste meting aan het begin van een rit d(0). De afzonderlijke gegevenspunten bij een resolutie van 1 m worden aangeduid als routepunten, die worden gekenmerkt door een specifieke afstandswaarde d (bv. 0, 1, 2, 3 m…) en hun overeenkomstige hoogtepositie h(d) [m boven zeeniveau].

De hoogtepositie van elk afzonderlijk routepunt d wordt als volgt berekend door middel van interpolatie van de momentane hoogtepositie hcorr(t):

Formula

Daarbij is

hint(d)

geïnterpoleerde hoogtepositie van het voertuig op het afzonderlijke routepunt in kwestie d [m boven zeeniveau]

hcorr(0)

gecorrigeerde hoogtepositie van het voertuig direct vóór het desbetreffende routepunt d [m boven zeeniveau]

hcorr(1)

gecorrigeerde hoogtepositie van het voertuig direct na het desbetreffende routepunt d [m boven zeeniveau]

d

cumulatieve afgelegde afstand tot het afzonderlijke routepunt in kwestie d [m]

d0

cumulatieve afgelegde afstand tot en met de meting die zich direct vóór het desbetreffende routepunt d bevindt [m]

d1

cumulatieve afgelegde afstand tot en met de meting die zich direct na het desbetreffende routepunt d bevindt [m]

4.4.2.   Aanvullende afvlakking van de gegevens

De voor elk afzonderlijk routepunt verkregen hoogtegegevens worden afgevlakt met behulp van een tweestapsprocedure; d a en d e staan respectievelijk voor het eerste en het laatste gegevenspunt (figuur 1). De eerste afvlakkingsstap wordt als volgt uitgevoerd:

Formula voor d ≤ 200 m

Formula voor 200 m < d < (de – 200 m)

Formula voor d ≥ (de – 200 m)

h int,sm,1(d) = h int,sm,1(d – 1 m) + road grade,1(d), d = da + 1 tot en met de

h int,sm,1(da ) = hint (da ) + road grade,1(da )

Daarbij is

roadgrade,1(d)

afgevlakte weghelling op het afzonderlijke routepunt in kwestie na de eerste afvlakkingsstap [m/m]

hint(d)

geïnterpoleerde hoogtepositie van het voertuig op het afzonderlijke routepunt in kwestie d [m boven zeeniveau]

hint,sm,1(d)

afgevlakte geïnterpoleerde hoogtepositie, na de eerste afvlakkingsstap, op het afzonderlijke routepunt in kwestie d [m boven zeeniveau]

d

cumulatieve afgelegde afstand op het afzonderlijke routepunt in kwestie [m]

da

referentieroutepunt op een afstand van nul meter [m]

de

cumulatieve afgelegde afstand tot het laatste afzonderlijke routepunt [m]

De tweede afvlakkingsstap wordt als volgt uitgevoerd:

Formula voor d ≤ 200 m

Formula voor 200 m < d < (de – 200 m)

Formula voor d ≥ (de – 200 m)

Daarbij is

roadgrade,2(d)

afgevlakte weghelling op het afzonderlijke routepunt in kwestie na de tweede afvlakkingsstap [m/m]

hint,sm,1(d)

afgevlakte geïnterpoleerde hoogtepositie, na de eerste afvlakkingsstap, op het afzonderlijke routepunt in kwestie d [m boven zeeniveau]

d

cumulatieve afgelegde afstand op het afzonderlijke routepunt in kwestie [m]

da

referentieroutepunt op een afstand van nul meter [m]

de

cumulatieve afgelegde afstand tot het laatste afzonderlijke routepunt [m]

Figuur 1

Illustratie van de procedure voor het afvlakken van de geïnterpoleerde hoogtesignalen

Image

4.4.3.   Berekening van het eindresultaat

Het aantal tijdens een rit overwonnen positieve hoogtemeters wordt berekend door integreren van alle positieve geïnterpoleerde en afgevlakte weghellingen, d.w.z. roadgrade,2(d). Het resultaat moet worden genormaliseerd aan de hand van de totale testafstand d tot en worden uitgedrukt in hoogtemeters per afstand van honderd kilometer.

5.   CIJFERVOORBEELD

In de tabellen 1 en 2 worden de stappen getoond in de berekening van de overwonnen hoogtemeters op basis van gegevens die zijn geregistreerd tijdens een met PEMS uitgevoerde test op de weg. Kortheidshalve wordt hier een fragment van 800 m en 160 s besproken.

5.1.   Screening en beginseltoetsing van de gegevenskwaliteit

De screening en beginseltoetsing van de gegevenskwaliteit bestaat uit twee stappen. In de eerste plaats wordt de volledigheid van gegevens over de voertuigsnelheid gecontroleerd. In deze steekproef zijn met betrekking tot de voertuigsnelheid geen lacunes in de gegevens vastgesteld (zie tabel 1). In de tweede plaats worden de gegevens over de hoogtepositie gecontroleerd op volledigheid; in de steekproef ontbreken gegevens over de hoogtepositie voor seconde 2 en seconde 3. De lacunes worden opgevuld door het gps-signaal te interpoleren. Daarnaast wordt de hoogtepositie volgens gps geverifieerd met behulp van een topografische kaart; deze verificatie heeft ook betrekking op de hoogtepositie h(0) aan het begin van de rit. De gegevens over de hoogtepositie voor seconde 112 tot en met 114 worden gecorrigeerd op basis van de topografische kaart, zodat aan de volgende voorwaarde wordt voldaan:

hGPS(t)hmap(t) < – 40 m

Als resultaat van de toegepaste gegevensverificatie worden de gegevens in de vijfde kolom h(t) verkregen.

5.2.   Correctie van gegevens over de momentane hoogtepositie van het voertuig

Als volgende stap worden de gegevens over de hoogtepositie h(t) voor seconde 1 tot en met 4, 111 tot en met 112 en 159 tot en met 160 gecorrigeerd, uitgaande van de waarden voor de hoogtepositie voor respectievelijk seconde 0, 110 en 158, aangezien de volgende voorwaarde van toepassing is:

|h(t)h(t – 1)| > (v(t)/3,6 * sin45°)

Als resultaat van de toegepaste gegevenscorrectie worden de gegevens in de zesde kolom hcorr(t) verkregen. Het effect van de toegepaste verificatie- en correctiestappen op de gegevens over de hoogtepositie wordt weergegeven in figuur 2.

5.3.   Berekening van de overwonnen hoogtemeters

5.3.1.   Vaststellen van een homogene ruimtelijke resolutie

De momentane afstand di wordt berekend door de momentane voertuigsnelheid in km/h te delen door 3,6 (kolom 7 van tabel 1). Herberekening van de gegevens over de hoogtepositie om een homogene ruimtelijke resolutie van 1 m te verkrijgen, levert de afzonderlijke routepunten d (kolom 1 van tabel 2) en hun overeenkomstige waarden voor de hoogtepositie hint(d) (kolom 7 van tabel 2) op. De hoogtepositie van elk afzonderlijk routepunt d wordt als volgt berekend door middel van interpolatie van de gemeten momentane hoogtepositie hcorr :

Formula

Formula

5.3.2.   Aanvullende afvlakking van de gegevens

In tabel 2 zijn de eerste en laatste afzonderlijke routepunten respectievelijk d a = 0 m en d e = 799 m. De hoogtegegevens van elk afzonderlijk routepunt worden afgevlakt met behulp van een tweestapsprocedure. De eerste afvlakkingsstap bestaat uit:

Formula

gekozen om de afvlakking te demonsteren voor d ≤ 200 m

Formula

gekozen om de afvlakking te demonsteren voor 200 m < d < (599 m)

Formula

gekozen om de afvlakking te demonsteren voor d ≥ (599 m)

De afgevlakte en geïnterpoleerde hoogtepositie wordt als volgt berekend:

h int,sm,1(0) = hint (0) + road grade,1(0) = 120,3 + 0,0033 ≈ 120,3033 m

h int,sm,1(799) = h int,sm,1(798) + road grade,1(799) = 121,2550 – 0,0220 = 121,2330 m

Tweede afvlakkingsstap:

Formula

gekozen om de afvlakking te demonsteren voor d ≤ 200 m

Formula

gekozen om de afvlakking te demonsteren voor 200 m < d < (599)

Formula

gekozen om de afvlakking te demonsteren voor d ≥ (599 m)

5.3.3.   Berekening van het eindresultaat

Het aantal tijdens een rit overwonnen positieve hoogtemeters wordt berekend door integreren van alle positieve geïnterpoleerde en afgevlakte weghellingen, d.w.z. roadgrade,2(d). Voor dit voorbeeld bedroeg de totale afgelegde afstand dtot  = 139,7 km en bedroegen alle positieve geïnterpoleerde en afgevlakte weghellingen 516 m. Het aantal overwonnen positieve hoogtemeters bedroeg dus 516 × 100/139,7 = 370 m/100 km.

Tabel 1

Correctie van gegevens over de momentane hoogtepositie van het voertuig

Tijd t [s]

v(t)

[km/h]

hGPS(t)

[m]

hmap(t)

[m]

h(t)

[m]

hcorr(t)

[m]

di

[m]

Cum. d

[m]

0

0,00

122,7

129,0

122,7

122,7

0,0

0,0

1

0,00

122,8

129,0

122,8

122,7

0,0

0,0

2

0,00

129,1

123,6

122,7

0,0

0,0

3

0,00

129,2

124,3

122,7

0,0

0,0

4

0,00

125,1

129,0

125,1

122,7

0,0

0,0

18

0,00

120,2

129,4

120,2

120,2

0,0

0,0

19

0,32

120,2

129,4

120,2

120,2

0,1

0,1

37

24,31

120,9

132,7

120,9

120,9

6,8

117,9

38

28,18

121,2

133,0

121,2

121,2

7,8

125,7

46

13,52

121,4

131,9

121,4

121,4

3,8

193,4

47

38,48

120,7

131,5

120,7

120,7

10,7

204,1

56

42,67

119,8

125,2

119,8

119,8

11,9

308,4

57

41,70

119,7

124,8

119,7

119,7

11,6

320,0

110

10,95

125,2

132,2

125,2

125,2

3,0

509,0

111

11,75

100,8

132,3

100,8

125,2

3,3

512,2

112

13,52

0,0

132,4

132,4

125,2

3,8

516,0

113

14,01

0,0

132,5

132,5

132,5

3,9

519,9

114

13,36

24,30

132,6

132,6

132,6

3,7

523,6

 

149

39,93

123,6

129,6

123,6

123,6

11,1

719,2

150

39,61

123,4

129,5

123,4

123,4

11,0

730,2

 

157

14,81

121,3

126,1

121,3

121,3

4,1

792,1

158

14,19

121,2

126,2

121,2

121,2

3,9

796,1

159

10,00

128,5

126,1

128,5

121,2

2,8

798,8

160

4,10

130,6

126,0

130,6

121,2

1,2

800,0

— staat voor lacunes in de gegevens


Tabel 2

Berekening van de weghelling

d

[m]

t0

[s]

d0

[m]

d1

[m]

h0

[m]

h1

[m]

hint(d)

[m]

roadgrade,1(d)

[m/m]

hint,sm,1(d)

[m]

roadgrade,2(d)

[m/m]

0

18

0,0

0,1

120,3

120,4

120,3

0,0035

120,3

– 0,0015

120

37

117,9

125,7

120,9

121,2

121,0

– 0,0019

120,2

0,0035

200

46

193,4

204,1

121,4

120,7

121,0

– 0,0040

120,0

0,0051

320

56

308,4

320,0

119,8

119,7

119,7

0,0288

121,4

0,0088

520

113

519,9

523,6

132,5

132,6

132,5

0,0097

123,7

0,0037

720

149

719,2

730,2

123,6

123,4

123,6

– 0,0405

122,9

– 0,0086

798

158

796,1

798,8

121,2

121,2

121,2

– 0,0219

121,3

– 0,0151

799

159

798,8

800,0

121,2

121,2

121,2

– 0,0220

121,3

– 0,0152

Figuur 2

Het effect van de verificatie en correctie van de gegevens — Het met behulp van gps gemeten hoogteprofiel hGPS(t), het hoogteprofiel op basis van de topografische kaart hmap(t), het na de screening en beginseltoetsing van de gegevenskwaliteit verkregen hoogteprofiel h(t) en de correctie hcorr(t) van de gegevens in tabel 1

Image

Figuur 3

Vergelijking tussen het gecorrigeerde hoogteprofiel hcorr(t) en de afgevlakte en geïnterpoleerde hoogtepositie hint,sm,1

Image

Tabel 2

Berekening van de overwonnen hoogtemeters

d

[m]

t0

[s]

d0

[m]

d1

[m]

h0

[m]

h1

[m]

hint(d)

[m]

roadgrade,1(d)

[m/m]

hint,sm,1(d)

[m]

roadgrade,2(d)

[m/m]

0

18

0,0

0,1

120,3

120,4

120,3

0,0035

120,3

– 0,0015

120

37

117,9

125,7

120,9

121,2

121,0

– 0,0019

120,2

0,0035

200

46

193,4

204,1

121,4

120,7

121,0

– 0,0040

120,0

0,0051

320

56

308,4

320,0

119,8

119,7

119,7

0,0288

121,4

0,0088

520

113

519,9

523,6

132,5

132,6

132,5

0,0097

123,7

0,0037

720

149

719,2

730,2

123,6

123,4

123,6

– 0,0405

122,9

– 0,0086

798

158

796,1

798,8

121,2

121,2

121,2

– 0,0219

121,3

– 0,0151

799

159

798,8

800,0

121,2

121,2

121,2

– 0,0220

121,3

– 0,0152


(1)  De CO-emissies moeten worden gemeten en geregistreerd bij RDE-tests.

(2)  De CO-emissies moeten worden gemeten en geregistreerd bij RDE-tests.


26.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 109/23


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/647 VAN DE COMMISSIE

van 25 april 2016

tot 245e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met de organisaties ISIS (Da'esh) en Al Qaida

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met de organisaties ISIS (Da'esh) en Al Qaida (1), en met name artikel 7, lid 1, onder a), en artikel 7 bis, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 worden de personen, groepen en entiteiten opgesomd waarvan de tegoeden en economische middelen krachtens die verordening worden bevroren.

(2)

Op 20 april 2016 heeft het Sanctiecomité van de VN-Veiligheidsraad besloten vijf natuurlijke personen toe te voegen aan de lijst van personen, groepen en entiteiten waarvan de tegoeden en economische middelen dienen te worden bevroren. Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 dient daarom dienovereenkomstig te worden bijgewerkt.

(3)

Om de effectiviteit van de maatregelen waarin deze verordening voorziet, te waarborgen, dient deze verordening onmiddellijk in werking te treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 april 2016.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Hoofd van de dienst Instrumenten voor het buitenlands beleid


(1)  PB L 139 van 29.5.2002, blz. 9.


BIJLAGE

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 worden de volgende vermeldingen aan de lijst „Natuurlijke personen” toegevoegd:

a)

„Turki Mubarak Abdullah Ahmad Al-Binali (ook bekend als a) Turki Mubarak Abdullah Al Binali, b) Turki Mubarak al-Binali, c Turki al-Benali, d) Turki al-Binali, e) Abu Human Bakr ibn Abd al-Aziz al-Athari, f) Abu Bakr al-Athari, g) Abu Hazm al-Salafi, h) Abu Hudhayfa al-Bahrayni, i) Abu Khuzayma al-Mudari, j) Abu Sufyan al-Sulami, k) Abu Dergham, l) Abu Human al-Athari). Geboortedatum: 3.9.1984. Geboorteplaats: Al Muharraq, Bahrein. Nationaliteit: Bahreins (staatsburgerschap afgenomen in januari 2015). Paspoortnummer: a) 2231616 (Bahreins paspoort afgegeven op 2.1.2013, geldig tot 2.1.2023), b) 1272611 (vorig Bahreins paspoort afgegeven op 1.4.2003), c) nationaal identificatienummer 840901356. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 7 quinquies, lid 2, onder i): 20.4.2016.”;

b)

„Faysal Ahmad Bin Ali Al-Zahrani (ook bekend als a) Faisal Ahmed Ali Alzahrani, b) Abu Sarah al-Saudi, c) Abu Sara Zahrani). Geboortedatum: 19.1.1986. Nationaliteit: Saudi-Arabisch. Adres: Arabische Republiek Syrië. Paspoortnummer: a) K142736 (Saudi-Arabisch paspoort afgegeven op 14.7.2011 in Al-Khafji, Saudi-Arabië), b) G579315 (Saudi-Arabisch paspoort). Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 7 quinquies, lid 2, onder i): 20.4.2016.”;

c)

„Tuah Febriwansyah (ook bekend als a) Tuah Febriwansyah bin Arif Hasrudin, b) Tuwah Febriwansah, c) Muhammad Fachri, d) Muhammad Fachria, e) Muhammad Fachry). Geboortedatum: 18.2.1968. Geboorteplaats: Jakarta, Indonesië. Nationaliteit: Indonesisch. Adres: Jalan Baru LUK, No.1, RT 05/07, Kelurahan Bhakti Jaya, Setu Sub-district, Pamulang District, Tangerang Selatan, provincie Banten, Indonesië. Indonesische nationale identiteitskaart nummer 09.5004.180268.0074. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 7 quinquies, lid 2, onder i): 20.4.2016.”;

d)

„Husayn Juaythini (ook bekend als a) Hussein Mohammed Hussein Aljeithni, b) Husayn Muhammad al-Juaythini, c) Husayn Muhammad Husayn al-Juaythini, d) Husayn Muhamad Husayn al-Juaythini, e) Husayn Muhammad Husayn Juaythini, f) Abu Muath al-Juaitni). Geboortedatum: 3.5.1977. Geboorteplaats: vluchtelingenkamp Nuseirat, Gazastrook, Palestijnse gebieden. Nationaliteit: Palestijns. Adres: Gazastrook, Palestijnse gebieden. Paspoortnummer: 0363464 (afgegeven door de Palestijnse Autoriteit). Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 7 quinquies, lid 2, onder i): 20.4.2016.”;

e)

„Muhammad Sholeh Ibrahim (ook bekend als a) Mohammad Sholeh Ibrahim, b) Muhammad Sholeh Ibrohim, c) Muhammad Soleh Ibrahim, d) Sholeh Ibrahim, e) Muh Sholeh Ibrahim). Geboortedatum: september 1958. Geboorteplaats: Demak, Indonesië. Nationaliteit: Indonesisch. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 7 quinquies, lid 2, onder i): 20.4.2016.”.


26.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 109/25


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/648 VAN DE COMMISSIE

van 25 april 2016

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 april 2016.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

267,4

MA

81,7

ZZ

174,6

0707 00 05

MA

81,5

TR

118,9

ZZ

100,2

0709 93 10

MA

99,6

TR

132,6

ZZ

116,1

0805 10 20

AR

115,8

EG

46,4

IL

79,9

MA

51,7

TR

40,9

ZZ

66,9

0805 50 10

MA

132,7

ZZ

132,7

0808 10 80

AR

88,6

BR

100,6

CL

101,7

CN

90,8

NZ

151,9

US

177,1

ZA

102,3

ZZ

116,1

0808 30 90

AR

104,9

CL

132,0

CN

76,7

ZA

112,2

ZZ

106,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

26.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 109/27


BESLUIT (EU) 2016/649 VAN DE COMMISSIE

van 15 januari 2016

betreffende maatregel SA.24123 (12/C) (ex 11/NN) die Nederland ten uitvoer heeft gelegd — Vermeende verkoop van grond onder de marktprijs door de gemeente Leidschendam-Voorburg

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 85)

(Slechts de tekst in de Nederlandse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1), en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Bij brief van 10 september 2007 heeft de Stichting Behoud Damplein Leidschendam (hierna „de Stichting” genoemd), die in 2006 is opgericht om de belangen van de buurtbewoners van het Damplein in Leidschendam (gemeente Leidschendam-Voorburg, Nederland) te verdedigen, een klacht ingediend bij de Commissie betreffende de vermeende toekenning van staatssteun in het kader van een vastgoedproject dat is opgezet door de gemeente Leidschendam-Voorburg in samenwerking met een aantal particuliere partijen.

(2)

De Commissie heeft de klacht bij brief van 12 oktober 2007 ter beoordeling aan de Nederlandse autoriteiten doorgezonden met het verzoek een aantal vragen te beantwoorden. De Nederlandse autoriteiten hebben bij brief van 7 december 2007 geantwoord. Op 25 april 2008, 12 september 2008, 14 augustus 2009, 12 februari 2010 en 2 augustus 2011 heeft de Commissie verzoeken om aanvullende informatie aan de Nederlandse autoriteiten toegezonden. De Nederlandse autoriteiten hebben deze verzoeken bij brieven van respectievelijk 30 mei 2008, 7 november 2008, 30 oktober 2009, 12 april 2010, 29 september 2011 en 3 oktober 2011 beantwoord. Op 12 maart 2010 heeft een bijeenkomst van de diensten van de Commissie en de Nederlandse autoriteiten plaatsgevonden en naar aanleiding daarvan is bij brief van 30 augustus 2010 aanvullende informatie aan de Commissie verstrekt.

(3)

Bij brief van 26 januari 2012 heeft de Commissie Nederland in kennis gesteld van haar besluit om de procedure van artikel 108, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna „VWEU” genoemd) in te leiden ten aanzien van een specifieke maatregel in het kader van het vastgoedproject. Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure (hierna „het inleidingsbesluit” genoemd) is in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) bekendgemaakt. Bij het inleidingsbesluit heeft de Commissie belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over haar voorlopige beoordeling van de maatregel kenbaar te maken.

(4)

Bij brief van 18 april 2012 hebben de Nederlandse autoriteiten hun opmerkingen over het inleidingsbesluit kenbaar gemaakt, nadat tweemaal een verlenging van de termijn voor het maken van opmerkingen was verleend, en na een bijeenkomst met de diensten van de Commissie op 12 maart 2012 in aanwezigheid van de begunstigde van de maatregel.

(5)

Bij brief van 16 april 2012 heeft de Stichting haar opmerkingen op het inleidingsbesluit aan de Commissie toegezonden. De niet-vertrouwelijke versie van die opmerkingen is op 16 mei 2012 aan de Nederlandse autoriteiten doorgezonden. Bij schrijven van 14 juni 2012 hebben de Nederlandse autoriteiten hun standpunt over de opmerkingen van de Stichting ingediend.

(6)

Op 23 januari 2013 heeft de Commissie een definitief besluit genomen, waarin zij vaststelt dat het betwiste vastgoedproject staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU inhoudt.

(7)

Nederland, de gemeente Leidschendam-Voorburg en de begunstigde Schouten & de Jong Projectontwikkeling BV hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 23 januari 2013. Het Gerecht heeft dat besluit in zijn arrest van 30 juni 2015 nietig verklaard (3). De Commissie moest de maatregel derhalve opnieuw onderzoeken en een nieuw besluit nemen over het betwiste vastgoedproject.

2.   BESCHRIJVING VAN DE MAATREGELEN

2.1.   BETROKKEN PARTIJEN

(8)

De gemeente Leidschendam-Voorburg (hierna „de gemeente” genoemd) ligt in de provincie Zuid-Holland, nabij Den Haag, in Nederland.

(9)

Schouten-de Jong Bouwfonds (hierna „SJB” genoemd) is een samenwerkingsverband dat door Schouten & de Jong Projectontwikkeling BV (hierna „Schouten de Jong” genoemd) en Bouwfonds Ontwikkeling BV (hierna „Bouwfonds” genoemd) voor het betwiste vastgoedproject is opgezet, en heeft geen rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht (4).

(10)

Schouten de Jong is in Voorburg (Nederland) gevestigd en houdt zich bezig met de ontwikkeling van vastgoedprojecten in Nederland, met name in de regio Leidschendam. In 2011 had de onderneming een omzet van 60 miljoen EUR.

(11)

Bouwfonds, een dochteronderneming van Rabo Vastgoed, is gevestigd in Delft (Nederland), is de grootste vastgoedontwikkelaar in Nederland en een van de drie grootste spelers op de Europese vastgoedmarkt. Bouwfonds is hoofdzakelijk actief in Nederland, Duitsland en Frankrijk. In 2011 had de onderneming een omzet van 1,6 miljard EUR.

(12)

Voor de grondexploitatiefase van het betwiste vastgoedproject hebben de gemeente en SJB een publiek-privaat partnerschap in de vorm van een vennootschap onder firma opgericht (hierna „het PPP” genoemd). Elke partij bij het PPP moest 50 % van de kosten en de risico's van de grondexploitatiefase van het project dragen. In het PPP werden besluiten met eenparigheid van stemmen genomen. Volgens de informatie die de Nederlandse autoriteiten hebben verstrekt, zijn Schouten de Jong en Bouwfonds elk hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming door SJB van zijn verplichtingen ingevolge de PPP-overeenkomst (5).

2.2.   HET VASTGOEDPROJECT

(13)

De gemeenteraad heeft op 6 april 2004 een „Concept Grondexploitatie Masterplan Damcentrum” en een „Concept Masterplan Damcentrum” goedgekeurd, waarbij een kaderovereenkomst is vastgesteld voor de herinrichting van het centrum van Leidschendam (hierna „het project Leidschendam Centrum” genoemd) (6). Het project Leidschendam Centrum betreft een oppervlakte van ongeveer 20,7 ha en omvat de sloop van ongeveer 280 overwegend sociale woningen, de vernieuwing van openbare ruimten en openbare voorzieningen (riolering, bestrating, verlichting enz.), de bouw van ongeveer 600 nieuwe wooneenheden, zowel sociale woningen als vrijesectorwoningen, en ongeveer 3 000 vierkante meter commerciële ruimte (winkelruimte), alsook een tweelaagse ondergrondse parkeergarage en de verhuizing en renovatie van een school. Het project Leidschendam Centrum was opgesplitst in verschillende subprojecten, waaronder het vastgoedproject voor het Damplein (hierna „het project Damplein” genoemd).

2.2.1.   De bouwfase

(14)

Op basis van het project Leidschendam Centrum heeft de gemeente op 9 september 2004 een samenwerkingsovereenkomst gesloten met een aantal particuliere projectontwikkelaars, waaronder SJB (hierna „de samenwerkingsovereenkomst van 2004” genoemd). In de samenwerkingsovereenkomst van 2004 is bepaald dat de particuliere projectontwikkelaars het geplande vastgoed, voor elk van de aan hen toegewezen specifieke plandelen van het project Leidschendam Centrum, voor eigen rekening en risico bouwen en verkopen.

(15)

Volgens de samenwerkingsovereenkomst van 2004 zou met de bouwwerkzaamheden worden begonnen zodra de grond bouwrijp was gemaakt (zie overweging 23) en de vereiste bouwvergunningen waren verkregen. Voor de bouw van de vrijesectorwoningen mochten de particuliere ontwikkelaars de bouwwerkzaamheden evenwel uitstellen totdat 70 % van deze woningen, eventueel in combinatie met sociale woningbouw, van de betrokken deellocatie was voorverkocht (artikel 7.5 van de samenwerkingsovereenkomst van 2004, hierna „de 70 %-bepaling” genoemd). Deze 70 %-bepaling is gebruikelijk in Nederlandse bouwcontracten en is bedoeld om het risico voor projectontwikkelaars dat zij vastgoed bouwen dat niet verkocht raakt, te beperken. Voor de commerciële ruimten en de ondergrondse parkeergarage voorzag de overeenkomst evenwel niet in de mogelijkheid om de bouw uit te stellen.

(16)

Volgens zowel de samenwerkingsovereenkomst van 2004 als een andere projectovereenkomst, die op 22 november 2004 is gesloten (hierna „de projectovereenkomst SJB” genoemd), zou SJB in totaal 242 wooneenheden bouwen. 74 daarvan zouden aanvankelijk op het Damplein worden gebouwd (7). SJB zou voorts ongeveer 2 400 vierkante meter commerciële ruimte op het Damplein en een ondergrondse parkeergarage bouwen, met naast een particulier gedeelte (75 parkeerplaatsen) ook een openbaar gedeelte (225 parkeerplaatsen). De commerciële ruimten en de wooneenheden zouden boven de ondergrondse parkeergarage worden gebouwd.

(17)

Zoals ook de Nederlandse autoriteiten in hun brieven expliciet opmerken, was de gemeente niet betrokken bij de bouwfase van het project en droeg zij geen risico's met betrekking tot de verkoop van de wooneenheden en de commerciële ruimten. Eventuele winsten uit die verkoop zouden rechtstreeks naar de particuliere ontwikkelaars gaan. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de bouwfase en de zogenoemde grondexploitatiefase van het project, waarbij de gemeente via het PPP met SJB betrokken was en waarvoor zij 50 % van de risico's droeg (zie overweging 19).

2.2.2.   De grondexploitatiefase

(18)

Voordat de bouwwerkzaamheden voor elk onderdeel van het vastgoedproject van start konden gaan, moest de grond worden aangekocht, de openbare infrastructuur heringericht en de grond bouwrijp gemaakt. Aangezien werd verwacht dat deze „grondexploitatiefase” van het project hoge kosten (destijds op ongeveer 30 miljoen EUR geraamd) en aanzienlijke risico's met zich zou brengen, had de gemeente besloten een PPP met SJB aan te gaan om die werkzaamheden uit te voeren (8). Hiertoe hebben de gemeente en SJB op 22 november 2004 een grondexploitatie-/PPP-overeenkomst gesloten (hierna „de GREX-overeenkomst” genoemd).

(19)

In ruil voor zijn deelname aan de grondexploitatiefase van het project zou SJB een deel van de inkomsten van het PPP ontvangen en de ontwikkelingsrechten krijgen voor percelen die voorheen aan de gemeente waren toegewezen (9). Volgens de GREX-overeenkomst zouden zowel de gemeente als SJB een rechtstreekse financiële bijdrage aan het PPP leveren voor de uitvoering van de grondexploitatiewerkzaamheden (10). Voorts is in de GREX-overeenkomst bepaald dat de gemeente en SJB elk 50 % van de kosten en de risico's van de grondexploitatiefase zouden dragen (artikel 4.1 van de GREX-overeenkomst), en dat de uiteindelijke inkomsten/verliezen van de grondexploitatie zouden worden verdeeld volgens de regels van de samenwerkingsovereenkomst van 2004 (artikel 14.3). Daarin was bepaald dat een negatief of een positief resultaat tot 1 miljoen EUR aan het einde van de grondexploitatiefase gelijk zou worden verdeeld over de gemeente en SJB, terwijl bij een positief resultaat het surplus zou worden verdeeld over de gemeente, SJB en de andere particuliere partijen die deelnemen aan de bouwfase van het vastgoedproject (artikel 10.9 van de samenwerkingsovereenkomst van 2004).

(20)

De grondexploitatiefase omvatte naast de bouwrijpmaking van de grond ook de bouw, de tijdelijke exploitatie en de herverkoop van het openbare gedeelte van de ondergrondse parkeergarage en de bouw van de school (artikel 4 van de GREX-overeenkomst). Hiertoe was het PPP met SJB overeengekomen dat SJB de ondergrondse openbare parkeergarage zou bouwen, die werd beschouwd als intrinsiek verbonden met het particuliere gedeelte van de parkeergarage (artikel 9 van de GREX-overeenkomst), en waarvoor SJB van het PPP een maximumbedrag van ongeveer 4,6 miljoen EUR (prijspeil 1 januari 2003) zou ontvangen (artikel 6 van de projectovereenkomst SJB). De bouw van het particuliere gedeelte van de parkeergarage zou door SJB zelf worden gefinancierd. Het PPP was voornemens de volledige parkeergarage aan een derde te verkopen en de inkomsten uit die verkoop zouden naar het PPP vloeien, dat deze zou verdelen over de gemeente en SJB.

(21)

Het PPP zou tot slot ook voor 50 % bijdragen in de kosten voor de bouw van de school in een ander plandeel van het project Leidschendam Centrum. De overige 50 % zou rechtstreeks door de gemeente worden gefinancierd (artikel 8 van de GREX-overeenkomst).

(22)

Uit de overwegingen 18 tot en met 21 blijkt dat de kosten voor de grondexploitatiefase van het project hoofdzakelijk bestonden uit de kosten voor de verwerving van de grond voor zover die nog geen eigendom van de gemeente was, de kosten voor de bouwrijpmaking van de grond, de kosten voor het openbare gedeelte van de ondergrondse parkeergarage en 50 % van de bouwkosten voor de school.

(23)

In de grondexploitatiefase zou het PPP in de eerste plaats en hoofdzakelijk inkomsten genereren uit de verkoop van de grond, na bouwrijpmaking ervan door het PPP, aan particuliere projectontwikkelaars, waaronder SJB. Elke projectontwikkelaar moest het hem toegewezen gedeelte van de grond kopen om woningen en commerciële ruimten te bouwen. De grondprijzen zijn in artikel 10 en bijlage 3A van de samenwerkingsovereenkomst van 2004 vastgelegd. In de samenwerkingsovereenkomst van 2004 is expliciet bepaald dat het minimumprijzen betreft, die kunnen worden verhoogd als meer vloeroppervlakte wordt gerealiseerd dan gepland. Deze prijzen zijn gebaseerd op een taxatierapport van een onafhankelijke deskundige van 11 maart 2003, waarin de prijzen marktconform werden geacht. De grondprijs moest worden betaald zodra de betrokken particuliere ontwikkelaar de vereiste bouwvergunningen had gekregen, en uiterlijk bij juridische levering van de grond (artikel 10.5 van de samenwerkingsovereenkomst van 2004).

(24)

De prijs van de door het PPP voor het gehele project Leidschendam Centrum aan SJB verkochte grond was op minimaal 18,5 miljoen EUR vastgesteld (prijspeil 1 januari 2003). De door het PPP aan SJB verkochte grond van het plandeel Damplein was vastgesteld op minimaal 7,2 miljoen EUR (prijspeil 1 januari 2003), jaarlijks te indexeren met 2,5 % tot aan de betaling.

(25)

Ten tweede zou het PPP aanvullende inkomsten innen door elke particuliere projectontwikkelaar overeenkomstig artikel 10.3 van de samenwerkingsovereenkomst van 2004 een grondexploitatiebijdrage en een kwaliteitsbijdrage in rekening te brengen (11). Deze bijdragen waren berekend op basis van het aantal wooneenheden dat door de particuliere projectontwikkelaar zou worden gebouwd, en konden worden verhoogd of verlaagd afhankelijk van het aantal daadwerkelijk gebouwde eenheden. De bijdragen waren verschuldigd op uiterlijk 1 juli 2004, en moesten in één enkele tranche worden betaald voor alle door de betrokken particuliere ontwikkelaar in het kader van het project Leidschendam Centrum gebouwde wooneenheden.

(26)

Voor alle wooneenheden die SJB in het plangebied Leidschendam Centrum voornemens was te bouwen, was de totale grondexploitatiebijdrage op ongeveer 1,1 miljoen EUR vastgesteld en de kwaliteitsbijdrage op ongeveer 0,9 miljoen EUR (prijspeil 1 januari 2003), jaarlijks te indexeren met 2,5 % tot aan de betaling. De definitieve grondexploitatiebijdrage en kwaliteitsbijdrage zouden afhangen van het aantal daadwerkelijk gebouwde wooneenheden.

(27)

In artikel 6.6 (12) van de samenwerkingsovereenkomst van 2004 is bepaald dat indien de bouwvergunningen niet binnen de voorziene termijn worden verkregen, de partijen nadere afspraken met elkaar zullen maken, zoals over de grondprijsberekening en grondprijsbetaaldata, die zo dicht mogelijk bij de inhoud van die overeenkomst, respectievelijk de bilaterale overeenkomsten blijven.

(28)

Voorts is in artikel 16 van de samenwerkingsovereenkomst van 2004 bepaald dat die overeenkomst of de bilaterale overeenkomsten slechts in de specifieke genoemde omstandigheden deels of geheel kunnen worden ontbonden. Een van die omstandigheden is „een onvoorziene omstandigheid zoals bedoeld in artikel 6:258 BW”: als een van de partijen dientengevolge van oordeel is dat de andere partijen van hem/haar geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst mag verwachten, moeten zij in overleg treden om tot wederzijds aanvaardbare termen te komen.

(29)

In artikel 18 van de samenwerkingsovereenkomst van 2004 is bepaald dat eventuele geschillen over die overeenkomst of de bilaterale overeenkomsten zo veel mogelijk in goed overleg tussen de partijen moeten worden opgelost. Lukt dit niet, dan moet het geschil worden onderworpen aan arbitrage volgens het reglement van het Nederlandse Arbitrage Instituut in Rotterdam. De plaats van arbitrage is Den Haag.

2.3.   RETROACTIEVE PRIJSVERLAGING EN KWIJTSCHELDING VAN BIJDRAGEN

(30)

Volgens de planning van maart 2004 zouden de bouwwerkzaamheden op het Damplein aanvankelijk in november 2005 van start gaan. Als gevolg van een aantal nationale rechtszaken lieten de door SJB benodigde vergunningen om met de bouwwerkzaamheden te beginnen echter op zich wachten tot november 2008.

(31)

SJB is in februari 2007 begonnen met de voorverkoop van de wooneenheden, maar kon door moeilijkheden bij de verkoop uiteindelijk slechts 20 van de 67 geplande wooneenheden voorverkopen. Doordat de vereiste bouwvergunningen op zich lieten wachten, zijn de voorverkoopovereenkomsten in september 2008 vernietigd, waardoor geen van de door SJB op het Damplein te bouwen wooneenheden was voorverkocht toen SJB in november van dat jaar uiteindelijk de vergunningen kreeg om met de bouwwerkzaamheden van start te gaan. Ondertussen was de financiële crisis uitgebroken, die met name de Nederlandse vastgoedmarkt trof.

(32)

Tegen deze achtergrond deelde SJB de gemeente mee dat de bouwwerkzaamheden niet zouden worden aangevat. SJB beriep zich daarbij op de bepaling in de samenwerkingsovereenkomst van 2004 op grond waarvan de bouw van de wooneenheden mag worden uitgesteld als minder dan 70 % van die eenheden is verkocht.

(33)

SJB verwees in dit verband naar de contractuele bepalingen in de samenwerkingsovereenkomst van 2004, en met name naar artikel 6.6 daarvan, dat voorziet in de mogelijkheid om nadere afspraken te maken over de prijs en de betaaldata indien de bouwvergunningen niet binnen de voorziene termijn worden verkregen. Aangezien de vergunningen pas drie jaar na de voorziene datum zijn afgegeven, was SJB van oordeel dat het niet kon worden verplicht de samenwerkingsovereenkomst ongewijzigd uit te voeren. De partijen hebben dan ook besloten de oorspronkelijke regelingen te herzien.

(34)

In het najaar 2008 heeft SJB het PPP voorgesteld om voor de grond op het Damplein 4 miljoen EUR te betalen in plaats van het oorspronkelijk overeengekomen bedrag van 7,2 miljoen EUR (prijspeil 1 januari 2003), en om in april 2009 met de bouwwerkzaamheden van start te gaan, ongeacht hoeveel wooneenheden waren voorverkocht. In ruil voor deze prijsverlaging was SJB bereid af te zien van zijn recht om zich te beroepen op de 70 %-bepaling in de samenwerkingsovereenkomst van 2004 en van de vergoeding van de schade die het had geleden doordat de bouwvergunningen drie jaar later waren afgegeven. SJB heeft voorts voorgesteld een belegger te benaderen die zou garanderen de onverkochte wooneenheden te kopen. Volgens de Nederlandse autoriteiten heeft dit geleid tot een lagere prijs dan bij rechtstreekse verkoop aan particulieren.

(35)

Op 18 december 2008 hebben het PPP en SJB een principeakkoord over de prijsverlaging gesloten, maar alvorens dit ter goedkeuring aan de gemeenteraad voor te leggen, heeft de gemeente een onafhankelijke deskundige benaderd om na te gaan of de door SJB berekende prijs marktconform was. In zijn rapport van 11 februari 2009 concludeerde de deskundige dat 4 miljoen EUR (prijspeil 1 januari 2010) op basis van de restwaardemethode in 2010 als een marktconforme prijs kon worden beschouwd voor de grond op het Damplein, rekening houdend met het feit dat SJB zich ertoe had verbonden de niet-verkochte wooneenheden aan een belegger te verkopen en ermee had ingestemd zijn initiële winst- en risicomarge te verlagen van 5 % tot 2 %. In het rapport is geen rekening gehouden met de verlaging van de grondexploitatie- en kwaliteitsbijdrage.

(36)

Op basis van dat rapport, en omdat de gemeente volgens de Nederlandse autoriteiten verdere vertragingen vreesde en het van algemeen belang achtte dat zo snel mogelijk met de bouwfase werd begonnen, heeft de gemeenteraad tijdens zijn vergadering van 10 maart 2009 besloten dat het PPP instemde met een verlaging van de oorspronkelijk in 2004 met SJB overeengekomen prijs en bijdragen voor de grond op het Damplein. In een voorstel van de gemeente van 18 februari 2009, dat aan de leden van de gemeenteraad was toegezonden, is sprake van een verlaging van de grondprijs en een verlaging van de grondexploitatie- en kwaliteitsbijdrage. Volgens dit voorstel zou de grondexploitatiefase, die break-even was begroot, door de verlaging verliesgevend worden. In het voorstel wordt de gemeente ook verzocht om voor 50 % van de verliezen in de nodige reserve te voorzien. Voorts is in het voorstel vermeld dat SJB door de financiële crisis niet de voor de ontwikkeling van het Damplein benodigde financiering kon krijgen.

(37)

De prijsverlaging is vastgelegd in een overeenkomst die op 1 maart 2010 tussen de gemeente, het PPP en SJB is gesloten (hierna „de aanvullende overeenkomst” genoemd). Bij deze overeenkomst zijn de samenwerkingsovereenkomst van 2004, de projectovereenkomst SJB en de GREX-overeenkomst gewijzigd. In artikel 2.1.2, eerste lid, onder i), van de aanvullende overeenkomst is bepaald dat de prijs voor de aan SJB op het Damplein te verkopen grond in tegenstelling tot wat in de samenwerkingsovereenkomst van 2004 was overeengekomen, 4 miljoen EUR bedraagt. In artikel 2.1.2, eerste lid, punt ii), van de aanvullende overeenkomst is bepaald dat de oorspronkelijk overeengekomen grondexploitatie- en kwaliteitsbijdrage niet verschuldigd zijn. In vorengenoemd lid wordt niet specifiek verwezen naar de grond op het Damplein (13).

(38)

In de aanvullende overeenkomst is voorts vermeld dat SJB op 7 juli 2009 met de bouwwerkzaamheden op het Damplein is begonnen en die in een ononderbroken bouwstroom moest uitvoeren. De werkzaamheden moesten voltooid zijn in december 2011. Bij te late oplevering moest SJB een deel van de verlaagde prijs terugbetalen. De levering van de grond zou uiterlijk midden maart 2010 plaatsvinden en de betaling uiterlijk op de dag van levering.

(39)

Voorts hebben het PPP en SJB op 13 juli 2009 een nieuwe overeenkomst met betrekking tot de openbare ondergrondse parkeergarage gesloten (14). Volgens deze overeenkomst zou SJB in het tweede kwartaal 2009 beginnen met de bouwwerkzaamheden voor de openbare parkeergarage en die binnen een afgesproken termijn voltooien. Het PPP zou SJB 5,4 miljoen EUR (prijspeil 1 april 2009) betalen voor de bouw van de openbare parkeergarage (15); dit bedrag zou vaststaan tot de oplevering en niet worden geïndexeerd.

(40)

Op 15 januari 2010 hebben SJB en Wooninvest Projecten BV, een onderneming die banden heeft met een van de projectontwikkelaars die de samenwerkingsovereenkomst van 2004 hebben ondertekend, een koop/aannemingsovereenkomst gesloten voor de aankoop van 43 wooneenheden die Wooninvest aan particulieren zou verhuren. De partijen kwamen overeen dat, mocht SJB vóór 29 januari 2010 een particuliere koper voor een aantal van deze wooneenheden vinden, die eenheden niet aan Wooninvest zouden worden verkocht. In die overeenkomst is ook bepaald dat SJB in de periode van 29 januari 2010 tot de levering van de woningen aan Wooninvest de aan Wooninvest verkochte woningen kan terugkopen onder dezelfde voorwaarden als die waaronder zij aan Wooninvest waren verkocht, plus een compensatie voor de door Wooninvest gedragen kosten en een rente van 6 % per jaar voor de periode tussen de betaling van Wooninvest aan SJB en de datum waarop de woningen door Wooninvest weer aan SJB worden geleverd (artikel 24).

3.   HET INLEIDINGSBESLUIT

(41)

Bij het inleidingsbesluit heeft de Commissie de formele onderzoeksprocedure van artikel 108, lid 2, VWEU ingeleid ten aanzien van de retroactieve verlaging van de grondprijs en de kwijtschelding van de grondexploitatie- en kwaliteitsbijdrage door het PPP ten gunste van SJB (hierna „de betwiste maatregelen” genoemd), omdat deze maatregelen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU konden inhouden en de Commissie twijfels had over de verenigbaarheid ervan met de interne markt.

(42)

Met name achtte de Commissie het onwaarschijnlijk dat een hypothetische particuliere verkoper in een situatie die vergelijkbaar is met die van de gemeente, zou hebben ingestemd met dezelfde prijsverlaging en kwijtschelding van de bijdragen, zoals vereist op grond van het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie. Door de retroactieve verlaging van de verkoopprijs van de aan SJB verkochte grond besloot het PPP, en bijgevolg ook de gemeente, het risico van een dalende huizenmarkt te dragen. Dit gedrag is in strijd met de verklaring van de Nederlandse autoriteiten zelf dat de bouwfase van het project geheel voor risico en rekening van de particuliere projectontwikkelaars, waaronder SJB, was. Aangezien het PPP als verkoper van de grond in deze fase van het project niet financieel betrokken was, was er geen reden om aan te nemen dat een hypothetische particuliere verkoper in een vergelijkbare situatie als de gemeente ermee zou hebben ingestemd een voor een perceel overeengekomen verkoopprijs retroactief te verlagen omdat de koper moeite had om de op die grond geplande wooneenheden te verkopen. De kwijtschelding van de grondexploitatie- en kwaliteitsbijdrage leek evenmin in overeenstemming te zijn met het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie, aangezien het onwaarschijnlijk was dat een particuliere investeerder een overeengekomen bijdrage in zijn kosten zonder enige tegenprestatie retroactief zou kwijtschelden.

(43)

Tot slot betwijfelde de Commissie of de betwiste maatregelen onder één van de uitzonderingen van artikel 107 VWEU konden vallen.

4.   OPMERKINGEN VAN NEDERLAND

(44)

Bij brief van 18 april 2012 hebben de Nederlandse autoriteiten hun opmerkingen over het inleidingsbesluit van de Commissie ingediend.

4.1.   OPMERKINGEN OVER DE FEITEN

(45)

De Nederlandse autoriteiten wijzen erop dat de gemeente, in tegenstelling tot wat de bewoordingen van artikel 2.1.2 van de aanvullende overeenkomst doen vermoeden, niet de volledige bedragen van de oorspronkelijk in de samenwerkingsovereenkomst van 2004 overeengekomen grondexploitatie- en kwaliteitsbijdrage heeft kwijtgescholden, maar alleen de door SJB voor de op het Damplein te bouwen wooneenheden verschuldigde bijdragen. Volgens de Nederlandse autoriteiten bedroegen die bijdragen samen 511 544 EUR (prijspeil 1 januari 2003, wat zou overeenkomen met een totale waarde van 719 400 EUR op 1 januari 2010). Om hun standpunt te staven, verwezen de Nederlandse autoriteiten naar een voorstel dat de gemeente op 18 februari 2009 aan de gemeenteraad heeft toegezonden, en naar een bij de samenwerkingsovereenkomst van 2004 gevoegd bouwprogramma waarbij aan het Damplein een grondexploitatie- en kwaliteitsbijdrage van 511 544 EUR wordt toegewezen.

(46)

Voorts delen de Nederlandse autoriteiten de Commissie mee dat reeds in 2006 en 2008 over prijsverlagingen voor SJB werd gesproken binnen het PPP. In 2006 had het PPP blijkbaar besloten de grondprijs voor de commerciële ruimten te verlagen, omdat minder commerciële ruimte kon worden gerealiseerd dan aanvankelijk gepland, terwijl het PPP in 2008 blijkbaar had besloten SJB een compensatie te verlenen voor de vertraging bij de afgifte van de bouwvergunning. Deze verlagingen zouden worden toegekend op voorwaarde dat SJB uiterlijk op 1 oktober 2008 een geldige bouwvergunning zou verkrijgen. Aangezien dit niet het geval was, hebben de partijen besloten opnieuw over de verlaging te onderhandelen. Volgens de Nederlandse autoriteiten moeten de verlaging van de prijs voor de grond op het Damplein en de kwijtgescholden bijdragen worden berekend zoals aangegeven in tabel 1.

Tabel 1

Door de Nederlandse autoriteiten voorgestelde berekening van de prijsverlaging en de kwijtgescholden bijdragen

Verlaging Damplein

Prijspeil 1.1.2010

Grondprijs

8 622 480

Grondexploitatie- en kwaliteitsbijdrage

719 400

Totaal grond en bijdragen

9 341 880

In 2006 en 2008 overeengekomen verlagingen

– 1 734 245

Verminderde waarde

7 607 635

Prijs aanvullende overeenkomst maart 2010

– 4 000 000

Totaal verlaging

3 607 635

4.2.   OPMERKINGEN OVER HET BESTAAN VAN STAATSSTEUN

(47)

Volgens de Nederlandse autoriteiten vormen de betwiste maatregelen geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. De Nederlandse autoriteiten zijn in wezen van oordeel dat de betwiste maatregelen SJB geen voordeel hebben verschaft dat het in normale marktomstandigheden niet zou hebben gekregen.

(48)

De Nederlandse autoriteiten zijn daarentegen van mening dat de gemeente in overeenstemming met het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie heeft gehandeld, aangezien de niet-uitvoering van het project-Damplein gevolgen zou hebben gehad voor het gehele project-Leidschendam Centrum en de gemeente directe en indirecte schade zou hebben berokkend.

(49)

In de eerste plaats ging de gemeente er voor de berekening van de directe schade van uit dat het SJB minstens twee jaar zou hebben gekost om 70 % van de wooneenheden te verkopen in de crisisperiode en te beginnen met de bouwwerkzaamheden zonder de aanvullende overeenkomst. De gemeente had de directe schade voor het PPP van een extra vertraging van twee jaar op 2,85 miljoen EUR begroot, waarvan 50 % voor rekening van de gemeente zou zijn. Voorts verwachtte zij extra directe kosten ten bedrage van 50 000 EUR voor de gemeente alleen al in verband met handhaving in verloederd gebied (zie tabel 2).

Tabel 2

Door de Nederlandse autoriteiten berekende directe schade

Directe schade gedurende 2 jaar

PPP

gemeente (50 %)

Rentekosten over een kredietfaciliteit (5 % gedurende 2 jaar uitstaand bedrag op 1.1.2009: 17 miljoen EUR)

1 800 000

900 000

Tijdelijke voorzieningen: hekwerk, verkeersborden en onderhoud

60 000

30 000

Voorzieningen kostenstijging (indexering van 2,5 %)

385 000

192 500

Extra plankosten, d.w.z. kosten voor het projectbureau, zoals financiële administratie, verzekeringen enz.

600 000

300 000

Handhaving in verloederd gebied

 

50 000

Totaal

2 845 000

1 472 500

(50)

Bovendien voeren de Nederlandse autoriteiten aan dat de gemeente door een dergelijke vertraging indirecte schade zou hebben geleden in de vorm van een verdere achteruitgang van de openbare ruimte, een verlies van vertrouwen in het gebied bij haar inwoners en bij toekomstige kopers van vastgoed, kosten voor de herbestemming van winkels, schadeclaims van ondernemingen, onderhoudskosten en wijzigingen in de plannen voor de overige plandelen. Een dergelijke vertraging kon ook het einde betekenen voor de winkelvoorzieningen in het ontwikkelingsgebied, terwijl die juist bijdragen aan de leefbaarheid van het hele gebied. Reeds vóór aanvang van het project stond ongeveer 23 % van de winkels leeg en tegen 2010 was 27 % van de winkels niet langer in gebruik. Zonder de nodige revitalisering zou de hele buurt verder achteruitgaan.

(51)

De Nederlandse autoriteiten zijn derhalve van mening dat de gemeente heeft gehandeld zoals een particuliere investeerder in een markteconomie zou hebben gehandeld door rekening te houden met de financiële prognoses en, in haar eigen belang, door de directe en indirecte schade als gevolg van een extra vertraging van het project trachten te beperken. Tegelijkertijd had zij de garantie gekregen dat de bouwwerkzaamheden op het Damplein zouden worden uitgevoerd.

(52)

Ten tweede stellen de Nederlandse autoriteiten dat de gemeente heeft gehandeld zoals een particuliere investeerder zou hebben gehandeld door de betwiste maatregelen toe te kennen in ruil voor de toezegging van SJB om af te zien van zijn recht om zich te beroepen op de 70 %-bepaling. Het feit dat SJB de 70 %-bepaling niet langer kon inroepen, had gevolgen voor de aannames bij de oorspronkelijke taxatie van de grond in 2003 en de in de samenwerkingsovereenkomst van 2004 overeengekomen prijs. Volgens de Nederlandse autoriteiten waren de verlaging van de verkoopprijs van de grond en de kwijtschelding van de bijdragen de prijs die de gemeente moest betalen opdat SJB zou afzien van zijn recht om zich te beroepen op de 70 %-bepaling. Zonder de aanvullende overeenkomst zou SJB niet met de bouw op het Damplein zijn begonnen.

4.3.   OPMERKINGEN OVER DE VERENIGBAARHEID VAN DE STAATSSTEUN

(53)

Mocht de Commissie besluiten dat de betwiste maatregelen staatssteun vormen, dan nog zou de steun overeenkomstig artikel 107, lid 3, onder c), VWEU volgens de Nederlandse autoriteiten verenigbaar zijn met de interne markt.

4.3.1.   Algemeen belang

(54)

Volgens de Nederlandse autoriteiten had de gemeente een openbaar belang bij de realisatie van dit project. Aangezien een groot deel van het Damplein braak lag en de buurt achteruitging, achtte de gemeente het niet alleen voor de ontwikkeling van het Damplein maar ook voor het gehele centrum van Leidschendam cruciaal om met de bouwwerkzaamheden te beginnen. De bij de bouw van de ondergrondse parkeergarage opgelopen vertraging kon met name de realisatie van de overige plandelen in het gedrang brengen.

4.3.2.   Doelstelling van gemeenschappelijk belang

(55)

Volgens de Nederlandse autoriteiten draagt de revitalisering van het centrum van Leidschendam bij aan de doelstelling inzake economische en sociale samenhang, zoals vastgelegd in de artikelen 3 en 174 VWEU. Bij de vernieuwing van het centrum wordt efficiënt gebruikgemaakt van de schaarse ruimte voor nieuwe woningen, winkelvoorzieningen en een ondergrondse parkeergarage in Leidschendam, terwijl de verbetering van de openbare infrastructuur bijdraagt aan de samenhang van het gehele centrum.

4.3.3.   Geschiktheid van de aanvullende overeenkomst

(56)

Volgens de Nederlandse autoriteiten kon SJB als gevolg van de 70 %-bepaling in de samenwerkingsovereenkomst van 2004 niet worden verplicht om met de bouwwerkzaamheden op het Damplein te beginnen. Toen SJB een geldige bouwvergunning kreeg, werd de Nederlandse vastgoedmarkt getroffen door de kredietcrisis, waardoor het nog minder waarschijnlijk werd dat SJB 70 % van de vrijesectorwoningen snel zou kunnen voorverkopen. De samenwerkingsovereenkomst van 2004 werd dan ook herzien, aangezien het voor de gemeente van het grootste belang was dat de bouwwerkzaamheden op het Damplein werden aangevat. De aanvullende overeenkomst was voor de gemeente derhalve geschikt en noodzakelijk om de door haar beoogde vernieuwing van het Damplein te verwezenlijken.

4.3.4.   Evenredigheid

(57)

Om de bouwwerkzaamheden onmiddellijk van start te kunnen laten gaan, moest SJB afzien van zijn recht om zich te beroepen op de 70 %-bepaling en beginnen met de bouw, met het risico dat de woningen niet verkocht raakten. SJB heeft de eerder overeengekomen prijs dan ook herberekend. Deze berekening is vervolgens geverifieerd door een onafhankelijke deskundige, die de overeengekomen prijs marktconform achtte.

(58)

Het feit dat de prijs door een onafhankelijke deskundige als marktconform is aangemerkt, toont volgens de Nederlandse autoriteiten aan dat de prijsverlaging evenredig is. Dit zou ook impliceren dat er geen sprake is geweest van overcompensatie voor SJB. De prijsverlaging was de prijs die de gemeente moest betalen opdat SJB zou afzien van zijn recht om zich te beroepen op de 70 %-bepaling. Zonder de aanvullende overeenkomst zou SJB niet met de bouw op het Damplein zijn begonnen.

(59)

Voorts zal SJB via zijn deelname aan het PPP zelf 50 % van de risico's en de kosten van de grondexploitatie dragen en zo bijdragen in de overeengekomen verlaging van de verkoopprijs. Om de grondexploitatie break-even te krijgen, was besloten dat SJB 2,6 miljoen EUR aan het PPP moest bijdragen (punt 5.2.1 van het Grondexploitatie Masterplan Damcentrum), en aangezien het PPP 50 % van de kosten voor de school droeg, komt 25 % van die kosten voor rekening van SJB (0,7 miljoen EUR).

4.3.5.   Vervalsing van de mededinging

(60)

Tot slot heeft de retroactieve prijsverlaging volgens de Nederlandse autoriteiten betrekking op de bouw van 67 wooneenheden en 14 commerciële ruimten die zullen worden verkocht tegen prijzen die door een onafhankelijke deskundige als marktconform zijn aangemerkt. De vervalsing van de mededinging zou bijgevolg zeer plaatselijk zijn en niet opwegen tegen de positieve gevolgen van de voltooiing van het project.

5.   OPMERKINGEN VAN DERDEN

(61)

Alleen de Stichting heeft opmerkingen kenbaar gemaakt naar aanleiding van het inleidingsbesluit. De Stichting is ingenomen met het inleidingsbesluit, maar is van mening dat de daarin beschreven betwiste maatregelen deel uitmaken van een veel grotere steunoperatie, en verwijst naar haar klacht en aanvullende opmerkingen. In het bijzonder verwijst de Stichting naar de vermeende kosteloze overdracht van grond door de gemeente aan het PPP.

(62)

Volgens de Stichting is de vertraging van het project niet te wijten aan de nationale rechtszaken en is de verkoop van de woningen op het Damplein niet vertraagd door de financiële crisis. Volgens de Stichting was er sinds de start van het project in 2004 geen marktvraag naar het soort voor het Damplein voorgestelde woningen.

(63)

Volgens de Stichting is de grond noch in 2003, noch in 2009 door een onafhankelijke deskundige getaxeerd.

6.   OPMERKINGEN VAN DE NEDERLANDSE AUTORITEITEN TEN AANZIEN VAN DE OPMERKINGEN VAN DERDEN

(64)

De Nederlandse autoriteiten voeren aan dat de opzet van het project door de gemeente transparant was en is beschreven in het op 6 april 2004 goedgekeurde „Concept Masterplan Damcentrum”. Alleen financieel gevoelige overeenkomsten of delen daarvan zijn geheimgehouden.

(65)

Met betrekking tot de kosteloze overdracht van grond door de gemeente aan het PPP legt de gemeente uit dat dit geen deel uitmaakt van het inleidingsbesluit, en verwijst daarbij naar de opmerkingen die zij in 2009 bij de Commissie heeft ingediend, waarin zij verklaart dat de overdracht niet kosteloos was, aangezien het PPP in ruil ervoor diensten heeft geleverd. In haar eerdere opmerkingen wijst de gemeente erop dat de door het PPP uitgevoerde werkzaamheden normaal gesproken ten laste van de gemeente hadden moeten komen.

(66)

Volgens de Nederlandse autoriteiten hebben zowel de diverse door de Stichting ingeleide juridische procedures, die veel negatieve publiciteit voor het project met zich brachten, alsook de kredietcrisis een negatief effect gehad op de verkoop van de woningen op het Damplein. Toen de eerste verkoop van start ging in 2007, was echter bijna een derde van de wooneenheden verkocht. Deze verkoopovereenkomsten zijn later vernietigd wegens de late afgifte van de nodige bouwvergunningen. Bijgevolg kan worden geconcludeerd dat er bij het begin van het project wel degelijk vraag was naar deze woningen.

(67)

De Nederlandse autoriteiten merken voorts op dat de onafhankelijke deskundigen waren geselecteerd door de gemeente, die geen belang had bij een lage grondprijs.

7.   BEOORDELING VAN DE BETWISTE MAATREGELEN

7.1.   HET BESTAAN VAN STAATSSTEUN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 107, LID 1, VWEU

(68)

In artikel 107, lid 1, VWEU is het volgende bepaald: „Steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, zijn onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.”

(69)

Ten eerste wordt niet betwist dat SJB, evenals Schouten de Jong en Bouwfonds, de leden van het samenwerkingsverband, ondernemingen zijn in de zin van die bepaling, aangezien zij economische activiteiten verrichten door goederen en diensten op de markt aan te bieden, zoals aangegeven in het inleidingsbesluit.

(70)

Ten tweede zijn de betwiste maatregelen door het PPP toegekend, d.w.z. met de noodzakelijke instemming van de gemeente, die een aandeel van 50 % in het PPP heeft. Aangezien in het PPP besluiten met eenparigheid van stemmen worden genomen en over deze maatregelen geen overeenstemming had kunnen worden bereikt zonder de uitdrukkelijke goedkeuring van de gemeenteraad, kan het besluit van het PPP tot toekenning van de betwiste maatregelen aan de staat worden toegerekend. Had de gemeente niet met de betwiste maatregelen ingestemd, dan was het financiële risico waaraan zij door haar deelname aan het PPP werd blootgesteld, naar verhouding bovendien kleiner geweest. De prijsverlaging en de kwijtschelding van de bijdragen met instemming van het PPP vormen bijgevolg een verlies aan staatsmiddelen (16).

(71)

Ten derde moeten deze maatregelen als selectief worden aangemerkt, aangezien zij uitsluitend SJB en uiteindelijk Schouten de Jong en Bouwfonds, de leden van het samenwerkingsverband, ten goede komen.

(72)

De Nederlandse autoriteiten betwisten echter dat de gemeente, door in te stemmen met een verlaging van de oorspronkelijk overeengekomen prijs voor de aan SJB verkochte grond en met een kwijtschelding van de bijdragen, SJB een economisch voordeel heeft verschaft dat het in normale marktomstandigheden niet zou hebben verkregen.

(73)

Om de in de overwegingen 74 tot en met 83 genoemde redenen is de Commissie het op dit punt eens met de Nederlandse autoriteiten, gelet op de specifieke omstandigheden van de zaak en de bijzondere context van de betwiste maatregelen, met name de specifieke rechtspositie van de gemeente op basis van de samenwerkingsovereenkomst van 2004 en meerdere bilaterale overeenkomsten met SJB.

7.1.1.   Het bestaan van een voordeel

(74)

Volgens vaste rechtspraak verlenen economische transacties die worden aangegaan door een overheidsinstantie of een overheidsbedrijf, geen voordeel aan de andere partij bij die transactie — en vormen zij dus geen steun — indien zij onder normale marktvoorwaarden plaatsvinden (17). Om te beoordelen of een economische transactie onder normale marktvoorwaarden plaatsvindt, moet het gedrag van de overheidsinstanties of -bedrijven worden vergeleken met dat van vergelijkbare particuliere economische marktdeelnemers onder normale marktomstandigheden, om te bepalen of met de economische transacties welke die instanties of bedrijven aangaan, een voordeel wordt verleend aan de andere partij. Dit is het zogenoemde „criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie”.

(75)

Om vast te stellen of de gemeente, door in te stemmen met een verlaging van de oorspronkelijk overeengekomen verkoopprijs voor de aan SJB verkochte grond en de kwijtschelding van bijdragen, SJB een economisch voordeel heeft verleend, moet worden nagegaan of de gemeente voldeed aan het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie, d.w.z. of een hypothetische particuliere verkoper in dezelfde situatie als de gemeente zou hebben ingestemd met dezelfde prijsverlaging en kwijtschelding, zodat het bestaan van een uit de betwiste maatregelen voortvloeiend voordeel kan worden uitgesloten.

(76)

In dit verband dient rekening te worden gehouden met alle relevante elementen van de betwiste maatregelen en de context ervan (18), met name de rechtspositie van de gemeente en SJB op basis van de samenwerkingsovereenkomst van 2004 en de verschillende bilaterale overeenkomsten, alsook met de complexiteit van het project, dat deel uitmaakte van een breder vastgoedproject.

(77)

Volgens de Nederlandse autoriteiten heeft de gemeente gehandeld in overeenstemming met het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie, aangezien de niet-uitvoering van het project-Damplein gevolgen zou hebben gehad voor het gehele project-Leidschendam Centrum en de gemeente schade zou hebben berokkend. In dit verband betogen de Nederlandse autoriteiten in wezen het volgende: ten eerste was het volgens de Nederlandse autoriteiten voor de gemeente van groot financieel en sociaal belang dat de bouwwerkzaamheden op het Damplein zo spoedig mogelijk van start gingen, aangezien extra vertragingen de gemeente directe en indirecte schade zouden berokkenen, en die schade groter zou zijn dan de kosten voor de gemeente om in te stemmen met de betwiste maatregelen. Vanwege dit financiële belang besloot de gemeente de overeenkomsten met SJB te herzien. Ten tweede betogen de Nederlandse autoriteiten dat de gemeente heeft gehandeld als een particuliere investeerder door het aanvaarden van de toezegging van SJB om in ruil voor de betwiste maatregelen af te zien van zijn recht om zich te beroepen op de 70 %-bepaling.

(78)

De Commissie merkt in dit verband het volgende op: in deze zaak wordt niet betwist, zoals vermeld in overweging 30, dat de bouwwerkzaamheden op het Damplein, die aanvankelijk in november 2005 zouden worden aangevat, vertraging hebben opgelopen omdat de vereiste bouwvergunningen als gevolg van meerdere nationale rechtszaken pas in november 2008 konden worden verkregen. SJB was daardoor niet langer bereid de samenwerkingsovereenkomst van 2004 uit te voeren zoals oorspronkelijk was afgesproken, en verzocht de gemeente de oorspronkelijke regelingen te herzien.

(79)

Uit de contractuele bepalingen van de samenwerkingsovereenkomst van 2004 volgt namelijk dat de partijen door de vertraging bij de afgifte van de bouwvergunningen de afspraken van 2004 moesten herzien. In artikel 6.6 van de samenwerkingsovereenkomst van 2004 is met name bepaald dat de partijen nadere afspraken met elkaar moeten maken over de oorspronkelijk overeengekomen grondprijs en de betaaldata als de bouwvergunningen niet binnen de voorziene termijn verkregen worden. Voorts is in artikel 16 van diezelfde overeenkomst bepaald dat de overeenkomst slechts in de uitdrukkelijk genoemde omstandigheden deels of geheel mag worden beëindigd. Als voorbeeld wordt onder andere „een onvoorziene omstandigheid zoals bedoeld in artikel 6:258 BW” genoemd: als een van de partijen dientengevolge van oordeel is dat de andere partijen van hem/haar geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst mag verwachten, moeten zij in overleg treden om tot wederzijds aanvaardbare termen te komen. Tot slot is in artikel 18 van die samenwerkingsovereenkomst bepaald dat geschillen in goed overleg tussen de partijen in der minne moeten worden opgelost of aan arbitrage moeten worden onderworpen.

(80)

Uit die contractuele bepalingen volgt dat de partijen de bedoeling hadden hun samenwerking in stand te laten en een eventuele beëindiging van de samenwerking te beperken tot situaties waarin geen overeenkomst kan worden bereikt of waarin de partijen zodanig in de nakoming van hun verplichtingen tekortschoten dat heronderhandeling niet mogelijk was. In het licht daarvan dient ook rekening te worden gehouden met het feit dat het een complex project was dat uit meerdere onderling verbonden subprojecten bestond, en dat bij het bredere vastgoedproject meerdere van de partijen bij de samenwerkingsovereenkomst van 2004 waren betrokken.

(81)

Hoewel de gemeente uitsluitend betrokken was bij de grondexploitatiefase van het vastgoedproject, terwijl de bouwfase van het project voor risico en rekening van de betrokken particuliere projectontwikkelaars, waaronder SJB, was, verkeerde het project in 2008, toen SJB de gemeente liet weten niet bereid te zijn met de bouwwerkzaamheden te beginnen, nog steeds in de grondexploitatiefase. In die fase was de gemeente financieel betrokken bij het project, aangezien zij 50 % van de kosten en de risico's voor haar rekening nam. De kosten van de grondexploitatiefase van het project omvatten de kosten voor de bouwrijpmaking van de grond, de kosten voor het openbare gedeelte van de ondergrondse parkeergarage en 50 % van de bouwkosten voor de school. Het was dan ook in het financiële belang van de gemeente dat de grondexploitatiewerkzaamheden spoedig werden uitgevoerd zodat de grond kon worden geleverd en de verkoopprijs van de grond werd betaald, overeenkomstig artikel 10.5 van de samenwerkingsovereenkomst van 2004. Gelet op de specifieke omstandigheden accepteert de Commissie dat, hoewel de overwegingen van de gemeente als overheidsinstantie bij de uitvoering van het project niet relevant zijn voor het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie, een hypothetische particuliere marktdeelnemer, die in een vergelijkbare contractuele en financiële positie zou hebben verkeerd, zou hebben getracht een nieuwe prijs overeen te komen in plaats van de overeenkomst onmiddellijk te ontbinden en een aanbesteding uit te schrijven, met name omdat het contract voor de bouw van de parkeergarage reeds aan SJB was gegund. De Commissie merkt in dit verband ook op dat op het ogenblik van de nieuwe onderhandelingen de financiële crisis was uitgebroken, die in het bijzonder de Nederlandse vastgoedmarkt trof.

(82)

De nieuwe onderhandelingen tussen de partijen hebben in het najaar 2008 geleid tot een voorstel van SJB aan het PPP om 4 miljoen EUR te betalen voor de grond, waarbij SJB met de bouwwerkzaamheden zou beginnen in april 2009, ongeacht of de woningen waren voorverkocht. SJB was bovendien bereid af te zien van zijn recht om zich te beroepen op de 70 %-bepaling in de samenwerkingsovereenkomst van 2004. Voorts zou de helft van de verlaagde kosten van de verkoopprijs door SJB zelf worden gedragen, via zijn deelname in het PPP.

(83)

Een onafhankelijke door de gemeente aangestelde deskundige (Fakton) concludeert in zijn rapport van 11 februari 2009 dat het bedrag van 4 miljoen EUR (prijspeil 1 januari 2010), dat als nieuwe grondprijs was overeengekomen, mede rekening houdend met de verdere verbintenissen van SJB, als een marktconforme prijs voor de betrokken grond kan worden beschouwd.

(84)

Gelet op die omstandigheden heeft de Commissie geen redenen om aan te nemen dat de gemeente, door in te stemmen met een prijs van 4 miljoen EUR in de specifieke omstandigheden, niet onder normale marktvoorwaarden heeft gehandeld.

(85)

In het licht van het voorafgaande is de Commissie van oordeel dat de verlaging van de grondprijs en de kwijtschelding van de grondexploitatie- en kwaliteitsbijdrage in de aanvullende overeenkomst tussen de gemeente, het PPP en SJB geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU inhoudt,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De op 1 maart 2010 door de gemeente Leidschendam-Voorburg overeengekomen verlaging van de verkoopprijs voor grond en kwijtschelding van de grondexploitatie- en kwaliteitsbijdrage ten gunste van Schouten-de Jong Bouwfonds, een samenwerkingsverband dat bestaat uit Schouten & de Jong Projectontwikkeling BV en Bouwfonds Ontwikkeling BV, vormt geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk der Nederlanden.

Gedaan te Brussel, 15 januari 2016

Voor de Commissie

Margrethe VESTAGER

Lid van de Commissie


(1)  PB C 86 van 23.3.2012, blz. 12.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  Arrest van het Gerecht van 30 juni 2015 in de gevoegde zaken T-186/13, T-190/13 en T-193/13, Nederland (T-186/13), Gemeente Leidschendam-Voorburg (T-190/13) en Bouwfonds Ontwikkeling BV en Schouten & de Jong Projectontwikkeling BV (T-193/13)/Commissie, ECLI:EU:T:2015:447.

(4)  Verwijzingen naar SJB in de rest van dit besluit moeten derhalve ook als verwijzingen naar Schouten de Jong en Bouwfonds worden beschouwd.

(5)  In artikel 4.1 van de grondexploitatie-/PPP-overeenkomst van 22 november 2004 is het volgende bepaald: „Gemeente en SJB vormen met ingang van de datum van ondertekening van deze overeenkomst een VOF. Als zodanig dragen zij met ingang van die datum gezamenlijk op basis van separaat te sluiten projectgronduitgifteovereenkomsten, in goed overleg, zorg voor de uitvoering van de grondexploitatie. De daaraan verbonden kosten en risico's komen voor 50 % voor rekening van SJB en voor 50 % van de Gemeente. Schouten en Bouwfonds zijn ieder hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming door SJB van haar verplichtingen ingevolge deze Overeenkomst (de Sok en de projectovereenkomst).”

(6)  Het project heette aanvankelijk Damcentrumproject, maar is in 2005 omgedoopt tot project Leidschendam Centrum. In dit besluit wordt voor de beschrijving van het vastgoedproject de benaming „project Leidschendam Centrum” gebruikt.

(7)  Volgens de definitieve plannen voor het Damplein zou SJB slechts 67 wooneenheden bouwen.

(8)  Er is geen openbare aanbesteding uitgeschreven. Dit besluit laat elke mogelijke analyse van de Commissie met betrekking tot aanbestedingsaspecten van het project onverlet.

(9)  Punt 5.1.2 van het Grondexploitatie Masterplan Damcentrum van 10 februari 2004.

(10)  Volgens het Grondexploitatie Masterplan Damcentrum van 10 februari 2004 zou de gemeente 7,3 miljoen EUR bijdragen en SJB 2,6 miljoen EUR.

(11)  Overeenkomstig de „Exploitatieverordening Gemeente Leidschendam-Voorburg 2009” kan de gemeente particuliere partijen vragen om in de kosten van infrastructuurwerken bij te dragen. Met het oog hierop is in de samenwerkingsovereenkomst van 2004 bepaald dat de particuliere partijen boven op de grondprijs een bijdrage voor de grondexploitatie moeten betalen en, aangezien de gemeente had besloten producten van hoge kwaliteit te gebruiken voor de ontwikkeling van de openbare ruimte, ook een kwaliteitsbijdrage.

(12)  Artikel 6.6 van de samenwerkingsovereenkomst van 2004 luidt als volgt: „Indien de vereiste bouwvergunningen als gevolg van niet aan de aanvragende partij toe te rekenen planologische belemmeringen niet binnen de ter zake in het ATS voorzien[e] termijn verkregen worden, zullen Partijen dienaangaande — daaronder begrepen aangaande grondprijsberekening en grondprijsbetaaldata — nadere afspraken met elkaar maken die zo dicht mogelijk blijven bij de inhoud van deze SOK, respectievelijk de Bilaterale overeenkomsten.”

(13)  In artikel 2.1.2, eerste lid, van de aanvullende overeenkomst is het volgende bepaald: „In afwijking van het bepaalde in een of meer van de in de considerans genoemde overeenkomsten (i) wordt de koopsom van het Verkochte, welke koper bij levering verschuldigd is aan Verkoper, onder de in deze overeenkomst opgenomen voorwaarden nader bepaald op EUR 4 000 000,- (zegge: vier miljoen euro) exclusief btw kosten Koper vermeerderd met 5 % rente vanaf 1 januari 2010, (ii) zijn de oorspronkelijk overeengekomen grex en kwaliteitsbijdragen niet verschuldigd, (iii) wordt de grond bouwrijp geleverd. De koopsom is gebaseerd op prijspeil 1 januari 2010 en is niet verrekenbaar.”

(14)  In deze nieuwe overeenkomst is sprake van 208 parkeerplaatsen, d.w.z. minder dan de 225 oorspronkelijk geplande plaatsen.

(15)  Dit stemt overeen met het eerder overeengekomen bedrag van 4,6 miljoen EUR (prijspeil 1 januari 2003), dat tot en met 1 januari 2010 met 2,5 % is geïndexeerd.

(16)  Zoals bevestigd in het arrest van het Gerecht van 30 juni 2015, reeds aangehaald in voetnoot 3, punten 62-72.

(17)  Arrest van het Hof van 11 juli 1996, SFEI e.a./La Poste e.a., C-39/94, ECLI:EU:C:1996:285, punten 60 en 61.

(18)  Arrest van het Gerecht van 13 december 2011, Konsum Nord/Commissie, T-244/08, ECLI:EU:T:2011:732, punt 57 en de aldaar aangehaalde rechtspraak.


26.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 109/40


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/650 VAN DE COMMISSIE

van 25 april 2016

tot vaststelling van normen inzake de veiligheidsbeoordeling van gekwalificeerde middelen voor het aanmaken van handtekeningen en zegels overeenkomstig artikel 30, lid 3, en artikel 39, lid 2, van Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (1), en met name artikel 30, lid 3, en artikel 39, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage II bij Verordening (EU) nr. 910/2014 zijn de eisen voor gekwalificeerde middelen voor het aanmaken van elektronische handtekeningen en gekwalificeerde middelen voor het aanmaken van elektronische zegels vastgesteld.

(2)

Organisaties met bevoegdheid op het gebied van normalisatie stellen de technische specificaties op die noodzakelijk zijn voor de productie en het in de handel brengen van producten, waarbij rekening wordt gehouden met de huidige technologische stand van zaken.

(3)

De ISO (Internationale Organisatie voor normalisatie) en de IEC (Internationale Elektrotechnische Commissie) stellen de algemene concepten en beginselen met betrekking tot de IT-veiligheid vast en specificeren het algemene beoordelingsmodel dat wordt gebruikt als basis voor de evaluatie van de veiligheidseigenschappen van IT-producten.

(4)

Het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) heeft in het kader van het door de Commissie verstrekte normalisatiemandaat M/460 normen ontwikkeld inzake gekwalificeerde middelen voor het aanmaken van elektronische handtekeningen en zegels, waarbij de gegevens voor het aanmaken van elektronische handtekeningen of de gegevens voor het aanmaken van elektronische zegels worden bewaard in een volledig, maar niet noodzakelijkerwijze exclusief door de gebruiker beheerde omgeving. Deze normen worden geacht geschikt te zijn voor de beoordeling van de overeenstemming van dergelijke middelen met de relevante, in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 910/2014 vastgestelde eisen.

(5)

In bijlage II bij Verordening (EU) nr. 910/2014 is bepaald dat alleen een gekwalificeerde verlener van vertrouwensdiensten namens de ondertekenaar gegevens voor het aanmaken van elektronische handtekeningen mag beheren. Er gelden andere veiligheidseisen en bijbehorende specificaties met betrekking tot certificering wanneer de ondertekenaar in fysiek opzicht over een product beschikt en wanneer een gekwalificeerde verlener van vertrouwensdiensten namens de ondertekenaar te werk gaat. Om rekening te houden met beide situaties en om te stimuleren dat in de loop van de tijd producten en beoordelingsnormen worden ontwikkeld die aansluiten bij specifieke behoeften, moeten in de bijlage bij dit besluit normen met betrekking tot beide situaties worden opgenomen.

(6)

Ten tijde van de vaststelling van dit besluit van de Commissie bieden meerdere verleners van vertrouwensdiensten reeds oplossingen waarmee zij gegevens voor het aanmaken van elektronische handtekeningen namens hun klanten beheren. Bij de certificering van producten wordt momenteel uitsluitend gebruikgemaakt van hardware-veiligheidsmodules die zijn gecertificeerd op basis van uiteenlopende normen, maar die nog niet specifiek zijn gecertificeerd op basis van de eisen voor gekwalificeerde middelen voor het aanmaken van handtekeningen en zegels. Gepubliceerde normen, zoals EN 419 211 (van toepassing op elektronische handtekeningen die zijn aangemaakt in een volledig, maar niet noodzakelijkerwijze exclusief door de gebruiker beheerde omgeving), bestaan echter nog niet voor de net zo belangrijke markt van gecertificeerde producten op afstand. Aangezien de normen die voor dergelijke doeleinden wellicht passend zijn momenteel nog worden ontwikkeld, zal de Commissie dit besluit aanvullen wanneer dergelijke normen beschikbaar zijn en uit een beoordeling ervan is gebleken dat deze voldoen aan de eisen van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 910/2014. Tot het moment waarop de lijst met dergelijke normen is vastgesteld, kan voor de beoordeling van de overeenstemming van dergelijke producten onder de voorwaarden van artikel 30, lid 3, onder b), van Verordening (EU) nr. 910/2014 een alternatief proces worden gebruikt.

(7)

In de bijlage is de norm EN 419 211 opgenomen, bestaande uit meerdere delen (1 t/m 6) die verschillende situaties bestrijken. Deel 5 van EN 419 211 en deel 6 van EN 419 211 omvatten uitbreidingen in verband met de omgeving voor gekwalificeerde middelen voor het aanmaken van handtekeningen, zoals communicatie met vertrouwde toepassingen voor het aanmaken van handtekeningen. Fabrikanten van producten kunnen dergelijke uitbreidingen vrijelijk toepassen. Volgens overweging 56 van Verordening (EU) nr. 910/2014 is de werkingssfeer van de in de artikelen 30 en 39 van die verordening bedoelde certificering beperkt tot de bescherming van gegevens voor het aanmaken van handtekeningen en vallen toepassingen voor het aanmaken van handtekeningen buiten de werkingssfeer van de certificering.

(8)

Om te waarborgen dat de elektronische handtekeningen of zegels die door middel van een gekwalificeerd middel voor het aanmaken van handtekeningen of zegels zijn gegenereerd op betrouwbare wijze tegen vervalsing worden beschermd zoals vereist op grond van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 910/2014, zijn geschikte cryptografische algoritmen, sleutellengten en hashfuncties een noodzakelijke voorwaarde voor de beveiliging van het gecertificeerde product. Aangezien wat dat betreft op Europees geen harmonisatie heeft plaatsgevonden, moeten de lidstaten samenwerken en overeenstemming bereiken over cryptografische algoritmen, sleutellengten en hashfuncties die voor elektronische handtekeningen en zegels kunnen worden gebruikt.

(9)

Door de vaststelling van het onderhavige besluit wordt Beschikking 2003/511/EG van de Commissie (2) overbodig. Dientengevolge moet die beschikking worden ingetrokken.

(10)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het in artikel 48 van Verordening (EU) nr. 910/2014 bedoelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De normen voor de veiligheidsbeoordeling van informatietechnologieproducten, die van toepassing zijn op de certificering van gekwalificeerde middelen voor het aanmaken van elektronische handtekeningen of gekwalificeerde middelen voor het aanmaken van elektronische zegels overeenkomstig artikel 30, lid 3, onder a), of artikel 39, lid 2, van Verordening (EU) nr. 910/2014, waarbij de gegevens voor het aanmaken van elektronische handtekeningen of de gegevens voor het aanmaken van elektronische zegels worden bewaard in een volledig, maar niet noodzakelijkerwijze exclusief door de gebruiker beheerde omgeving, zijn opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

2.   Totdat de Commissie een lijst heeft vastgesteld met normen voor de veiligheidsbeoordeling van informatietechnologieproducten, die van toepassing zijn op de certificering van gekwalificeerde middelen voor het aanmaken van elektronische handtekeningen of gekwalificeerde middelen voor het aanmaken van elektronische zegels waarbij een gekwalificeerde verlener van vertrouwensdiensten namens een ondertekenaar of aanmaker van een zegel de gegevens voor het aanmaken van elektronische handtekeningen of de gegevens voor het aanmaken van elektronische zegels beheert, is de certificering van dergelijke producten gebaseerd op een proces dat overeenkomstig artikel 30, lid 3, onder b), van Verordening (EU) nr. 910/2014 beveiligingsniveaus hanteert die vergelijkbaar zijn met de op grond van artikel 30, lid 3, onder a), vereiste niveaus en waarvan het in artikel 30, lid 1, bedoelde openbare of private orgaan de Commissie in kennis heeft gesteld.

Artikel 2

Beschikking 2003/511/EG wordt ingetrokken.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 25 april 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73.

(2)  Beschikking 2003/511/EG van de Commissie van 14 juli 2003 inzake de bekendmaking van referentienummers van algemeen erkende normen voor producten voor elektronische handtekeningen overeenkomstig Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 175 van 15.7.2003, blz. 45).


BIJLAGE

LIJST VAN DE IN ARTIKEL 1, LID 1, BEDOELDE NORMEN

ISO/IEC 15408 — Information technology — Security techniques — Evaluation criteria for IT security (Informatietechnologie — Veiligheidstechnieken — Evaluatiecriteria voor IT-veiligheid), delen 1 tot en met 3, zoals hieronder vermeld:

ISO/IEC 15408-1:2009 — Information technology — Security techniques — Evaluation criteria for IT security (Informatietechnologie — Veiligheidstechnieken — Evaluatiecriteria voor IT-veiligheid) — deel 1. ISO, 2009;

ISO/IEC 15408-2:2008 — Information technology — Security techniques — Evaluation criteria for IT security (Informatietechnologie — Veiligheidstechnieken — Evaluatiecriteria voor IT-veiligheid) — deel 2. ISO, 2008;

ISO/IEC 15408-3:2008 Information technology — Security techniques — Evaluation criteria for IT security (Informatietechnologie — Veiligheidstechnieken — Evaluatiecriteria voor IT-veiligheid) — deel 3. ISO, 2008;

en

ISO/IEC 18045:2008: Information technology — Security techniques — Methodology for IT security evaluation (Informatietechnologie — Veiligheidstechnieken — Methodologie voor de evaluatie van IT-veiligheid);

en

EN 419 211 — Protection profiles for secure signature creation device (Beveiligingsprofielen voor beveiligde handtekeningapparatuur), delen 1 tot en met 6 — indien van toepassing — zoals hieronder vermeld:

EN 419211-1:2014 — Protection profiles for secure signature creation device — Part 1: Overview (Beveiligingsprofielen voor beveiligde handtekeningapparatuur — Deel 1: Overzicht);

EN 419211-2:2013 — Protection profiles for secure signature creation device — Part 2: Device with key generation (Beschermingsprofiel voor veilig aanmaken van handtekeningen — Deel 2: Apparaat met sleutelgenerering);

EN 419211-3:2013 — Protection profiles for secure signature creation device — Part 3: Device with key import (Beschermingsprofiel voor een veilig middel voor het aanmaken van een digitale handtekening — Deel 3: Apparaat met sleutelinvoer);

EN 419211-4:2013 — Protection profiles for secure signature creation device — Part 4: Extension for device with key generation and trusted channel to certificate generation application (Beschermingsprofielen voor een veilig middel voor het aanmaken van een digitale handtekening — Deel 4: Uitbreiding voor een middel dat sleutels genereert en voor veilige communicatie met een certificaat genererende applicatie);

EN 419211-5:2013 — Protection profiles for secure signature creation device — Part 5: Extension for device with key generation and trusted channel to signature creation application (Beschermingsprofiel voor een veilig middel voor het aanmaken van een digitale handtekening — Deel 5: Uitbreiding voor een middel dat sleutels genereert en met veilige communicatie met een applicatie voor het aanmaken van een digitale handtekening);

EN 419211-6:2014 — Protection profiles for secure signature creation device — Part 6: Extension for device with key import and trusted channel to signature creation application (Beschermingsprofiel voor veilig aanmaken van handtekeningen — Deel 6: Apparaat met sleutelinvoer en vertrouwde communicatie met een toepassing voor het aanmaken


Rectificaties

26.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 109/43


Rectificatie van Verordening (EU) 2016/71 van de Commissie van 26 januari 2016 tot wijziging van de bijlagen II, III en V bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumresidugehalten voor 1-methylcyclopropeen, flonicamide, flutriafol, indolylazijnzuur, indolylboterzuur, pethoxamide, pirimicarb, prothioconazool en tefluben-zuron in of op bepaalde producten

( Publicatieblad van de Europese Unie L 20 van 27 januari 2016 )

Op bladzijde 17, bijlage, punt 1, onder b), wordt de tekst van de tabel vervangen door de volgende tekst:

„Bestrijdingsmiddelenresiduen en maximumresidugehalten (mg/kg)

Code-nummer

Groepen en voorbeelden van afzonderlijke producten waarvoor de MRL's gelden (a)

Flonicamide: som van flonicamide, TFNA en TFNG, uitgedrukt als flonicamide (R)

Flutriafol

Pirimicarb (R)

Prothioconazool: prothioconazool-dethio (som van isomeren) (F)

Teflubenzuron (F)

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

(6)

(7)

0100000

FRUIT, VERS of BEVROREN; NOTEN

 

 

 

 

 

0110000

Citrusvruchten

0,15 (+)

0,01 (*)

3

0,01 (*)

0,01 (*)

0110010

Grapefruits/pompelmoezen

 

 

 

 

 

0110020

Sinaasappelen

 

 

 

 

 

0110030

Citroenen

 

 

 

 

 

0110040

Limoenen/lemmetjes

 

 

 

 

 

0110050

Mandarijnen

 

 

 

 

 

0110990

Overige

 

 

 

 

 

0120000

Noten

0,06 (*)

0,02 (*)

0,02 (*)

0,02 (*)

0,02 (*)

0120010

Amandelen

 

 

 

 

 

0120020

Paranoten

 

 

 

 

 

0120030

Cashewnoten

 

 

 

 

 

0120040

Kastanjes

 

 

 

 

 

0120050

Kokosnoten

 

 

 

 

 

0120060

Hazelnoten

 

 

 

 

 

0120070

Macadamianoten

 

 

 

 

 

0120080

Pecannoten

 

 

 

 

 

0120090

Pijnboompitten

 

 

 

 

 

0120100

Pistaches

 

 

 

 

 

0120110

Walnoten

 

 

 

 

 

0120990

Overige

 

 

 

 

 

0130000

Pitvruchten

0,3

0,4 (+)

 

0,01 (*)

1

0130010

Appelen

 

 

0,5 (+)

 

(+)

0130020

Peren

 

 

0,5 (+)

 

 

0130030

Kweeperen

 

 

1,5 (+)

 

 

0130040

Mispels

 

 

1

 

 

0130050

Loquats/Japanse mispels

 

 

1

 

 

0130990

Overige

 

 

0,01 (*)

 

 

0140000

Steenvruchten

 

 

 

0,01 (*)

 

0140010

Abrikozen

0,03 (*)

0,01 (*)

3

 

0,01 (*)

0140020

Kersen (zoet)

0,4 (+)

1

5 (+)

 

0,01 (*)

0140030

Perziken

0,4

0,6

1,5 (+)

 

0,01 (*)

0140040

Pruimen

0,3 (+)

0,4

3

 

0,1 (*)

0140990

Overige

0,03 (*)

0,01 (*)

0,01 (*)

 

0,01 (*)

0150000

Besvruchten en kleinfruit

0,03 (*)

 

 

 

0,01 (*)

0151000

a)

druiven

 

 

0,01 (*)

0,01 (*)

 

0151010

Tafeldruiven

 

0,8

 

 

 

0151020

Wijndruiven

 

1,5 (+)

 

 

 

0152000

b)

aardbeien

 

0,5 (+)

1,5

0,01 (*)

 

0153000

c)

rubussoorten

 

0,01 (*)

4 (+)

0,01 (*)

 

0153010

Bramen/braambessen

 

 

 

 

 

0153020

Dauwbramen

 

 

 

 

 

0153030

Frambozen (geel en rood)

 

 

 

 

 

0153990

Overige

 

 

 

 

 

0154000

d)

ander kleinfruit en besvruchten

 

0,01 (*)

1

 

 

0154010

Blauwe bessen

 

 

 

0,01 (*)

 

0154020

Veenbessen

 

 

 

0,15

 

0154030

Aalbessen (rood, wit en zwart)

 

 

 

0,01 (*)

 

0154040

Kruisbessen (geel, groen en rood)

 

 

 

0,01 (*)

 

0154050

Rozenbottels

 

 

 

0,01 (*)

 

0154060

Moerbeien (wit en zwart)

 

 

 

0,01 (*)

 

0154070

Azaroles/Middellandse Zeemispels

 

 

 

0,01 (*)

 

0154080

Vlierbessen

 

 

 

0,01 (*)

 

0154990

Overige

 

 

 

0,01 (*)

 

0160000

Diverse vruchten met

0,03 (*)

 

0,01 (*)

0,01 (*)

0,01 (*)

0161000

a)

eetbare schil

 

0,01 (*)

 

 

 

0161010

Dadels

 

 

 

 

 

0161020

Vijgen

 

 

 

 

 

0161030

Tafelolijven

 

 

 

 

 

0161040

Kumquats

 

 

 

 

 

0161050

Carambola's

 

 

 

 

 

0161060

Kaki's/Japanse persimoenen

 

 

 

 

 

0161070

Jambolans/djamblangs

 

 

 

 

 

0161990

Overige

 

 

 

 

 

0162000

b)

niet-eetbare schil, klein

 

0,01 (*)

 

 

 

0162010

Kiwi's (geel, groen, rood)

 

 

 

 

 

0162020

Lychees

 

 

 

 

 

0162030

Passievruchten/maracuja's

 

 

 

 

 

0162040

Woestijnvijgen/cactusvruchten

 

 

 

 

 

0162050

Sterappelen

 

 

 

 

 

0162060

Noord-Amerikaanse persimoenen

 

 

 

 

 

0162990

Overige

 

 

 

 

 

0163000

c)

niet-eetbare schil, groot

 

 

 

 

 

0163010

Avocado's

 

0,01 (*)

 

 

 

0163020

Bananen

 

0,3

 

 

 

0163030

Mango's

 

0,01 (*)

 

 

 

0163040

Papaja's

 

0,01 (*)

 

 

 

0163050

Granaatappels

 

0,01 (*)

 

 

 

0163060

Cherimoya's

 

0,01 (*)

 

 

 

0163070

Guaves

 

0,01 (*)

 

 

 

0163080

Ananassen

 

0,01 (*)

 

 

 

0163090

Broodvruchten

 

0,01 (*)

 

 

 

0163100

Doerians

 

0,01 (*)

 

 

 

0163110

Zuurzakken/doerian blanda

 

0,01 (*)

 

 

 

0163990

Overige

 

0,01 (*)

 

 

 

0200000

GROENTEN, VERS of BEVROREN

 

 

 

 

 

0210000

Wortel- en knolgewassen

 

 

0,05

 

 

0211000

a)

aardappelen

0,09

0,01 (*)

 

0,02 (*)

0,05

0212000

b)

tropische wortel- en knolgewassen

0,03 (*)

0,01 (*)

 

0,01 (*)

0,01 (*)

0212010

Cassave/maniok

 

 

 

 

 

0212020

Bataten (zoete aardappelen)

 

 

 

 

 

0212030

Yams

 

 

 

 

 

0212040

Arrowroot/pijlwortel

 

 

 

 

 

0212990

Overige

 

 

 

 

 

0213000

c)

andere wortel- en knolgewassen, behalve suikerbiet

0,03 (*)

 

 

 

0,01 (*)

0213010

Rode bieten

 

0,06 (+)

 

0,1 (+)

 

0213020

Wortels

 

0,01 (*)

 

0,1 (+)

 

0213030

Knolselderij

 

0,01 (*)

 

0,01 (*)

 

0213040

Mierikswortels

 

0,01 (*)

 

0,1 (+)

 

0213050

Aardperen/topinamboers

 

0,01 (*)

 

0,01 (*)

 

0213060

Pastinaken

 

0,01 (*)

 

0,1 (+)

 

0213070

Wortelpeterselie

 

0,01 (*)

 

0,1 (+)

 

0213080

Radijzen

 

0,01 (*)

 

0,01 (*)

 

0213090

Schorseneren

 

0,01 (*)

 

0,1 (+)

 

0213100

Koolrapen

 

0,01 (*)

 

0,1 (+)

 

0213110

Rapen

 

0,01 (*)

 

0,1 (+)

 

0213990

Overige

 

0,01 (*)

 

0,01 (*)

 

0220000

Bolgewassen

0,03 (*)

0,01 (*)

 

 

0,01 (*)

0220010

Knoflook

 

 

0,1

0,01 (*)

 

0220020

Uien

 

 

0,1

0,05 (+)

 

0220030

Sjalotten

 

 

0,01 (*)

0,05 (+)

 

0220040

Bosuien/groene uien en stengeluien

 

 

0,01 (*)

0,01 (*)

 

0220990

Overige

 

 

0,01 (*)

0,01 (*)

 

0230000

Vruchtgroenten

 

 

 

 

 

0231000

a)

Solanaceae

 

 

0,5

0,01 (*)

1,5

0231010

Tomaten

0,5 (+)

0,6 (+)

 

 

(+)

0231020

Paprika's

0,3

1

 

 

 

0231030

Aubergines

0,5 (+)

0,01 (*)

 

 

 

0231040

Okra's, okers

0,03 (*)

0,01 (*)

 

 

 

0231990

Overige

0,03 (*)

0,01 (*)

 

 

 

0232000

b)

Cucurbitaceae met eetbare schil

0,5

0,01 (*)

1

0,01 (*)

 

0232010

Komkommers

 

 

 

 

0,5

0232020

Augurken

 

 

 

 

1,5

0232030

Courgettes

(+)

 

 

 

0,5

0232990

Overige

 

 

 

 

0,5

0233000

c)

Cucurbitaceae met niet-eetbare schil

0,4 (+)

 

 

0,01 (*)

0,01 (*)

0233010

Meloenen

 

0,2 (+)

0,4 (+)

 

 

0233020

Pompoenen

 

0,01 (*)

1

 

 

0233030

Watermeloenen

 

0,2 (+)

0,5 (+)

 

 

0233990

Overige

 

0,01 (*)

0,01 (*)

 

 

0234000

d)

suikermais

0,03 (*)

0,01 (*)

0,05

0,02

0,01 (*)

0239000

e)

andere vruchtgroenten

0,03 (*)

0,01 (*)

0,01 (*)

0,01 (*)

0,01 (*)

0240000

Koolsoorten (met uitzondering van wortels en babyleafgewassen van Brassica)

 

0,01 (*)

 

 

 

0241000

a)

bloemkoolachtigen

0,03 (*)

 

0,5

0,05 (+)

0,01 (*)

0241010

Broccoli

 

 

 

 

 

0241020

Bloemkolen

 

 

 

 

 

0241990

Overige

 

 

 

 

 

0242000

b)

sluitkoolachtigen

 

 

 

 

 

0242010

Spruitjes

0,6

 

0,6 (+)

0,1 (+)

0,5 (+)

0242020

Sluitkolen

0,03 (*)

 

0,5

0,09 (+)

0,2 (+)

0242990

Overige

0,03 (*)

 

0,01 (*)

0,01 (*)

0,01 (*)

0243000

c)

bladkoolachtigen

0,03 (*)

 

 

0,01 (*)

0,01 (*)

0243010

Chinese kool/petsai

 

 

0,5

 

 

0243020

Boerenkolen

 

 

0,3 (+)

 

 

0243990

Overige

 

 

0,01 (*)

 

 

0244000

d)

koolrabi's

0,03 (*)

 

0,5

0,01 (*)

0,01 (*)

0250000

Bladgroenten, kruiden en eetbare bloemen

 

 

 

 

 

0251000

a)

slasoorten

0,03 (*)

0,01 (*)

 

0,01 (*)

0,01 (*)

0251010

Veldsla

 

 

15

 

 

0251020

Sla

 

 

1,5

 

 

0251030

Andijvie

 

 

1 (+)

 

 

0251040

Tuinkers en andere kiemen en scheuten

 

 

15

 

 

0251050

Winterkers

 

 

15

 

 

0251060

Raketsla/rucola

 

 

15

 

 

0251070

Rode amsoi

 

 

15

 

 

0251080

Babyleafgewassen (met inbegrip van Brassica-soorten)

 

 

15

 

 

0251990

Overige

 

 

0,01 (*)

 

 

0252000

b)

spinazie en dergelijke bladgroente

0,03 (*)

0,01 (*)

0,06

0,01 (*)

0,01 (*)

0252010

Spinazie

 

 

 

 

 

0252020

Postelein

 

 

(+)

 

 

0252030

Snijbiet

 

 

(+)

 

 

0252990

Overige

 

 

 

 

 

0253000

c)

druivenbladeren en bladeren van dergelijke soorten

0,03 (*)

0,01 (*)

0,01 (*)

0,01 (*)

0,01 (*)

0254000

d)

waterkers

0,03 (*)

0,01 (*)

0,01 (*)

0,01 (*)

0,01 (*)

0255000

e)

witlof/witloof/Brussels lof

0,03 (*)

0,01 (*)

0,05 (+)

0,01 (*)

0,01 (*)

0256000

f)

kruiden en eetbare bloemen

0,06 (*)

0,02 (*)

 

0,02 (*)

0,02 (*)

0256010

Kervel

 

 

0,8

 

 

0256020

Bieslook

 

 

0,8

 

 

0256030

Peulvruchten

 

 

3

 

 

0256040

Peterselie

 

 

3

 

 

0256050

Salie

 

 

0,8

 

 

0256060

Rozemarijn

 

 

0,8

 

 

0256070

Tijm

 

 

0,8

 

 

0256080

Basilicum en eetbare bloemen

 

 

0,8

 

 

0256090

Laurierblad

 

 

0,8

 

 

0256100

Dragon

 

 

0,8

 

 

0256990

Overige

 

 

0,02 (*)

 

 

0260000

Peulgroenten

 

0,01 (*)

 

0,01 (*)

0,01 (*)

0260010

Bonen (met peul)

0,03 (*)

 

1,5 (+)

 

 

0260020

Bonen (zonder peul)

0,03 (*)

 

0,7

 

 

0260030

Erwten (met peul)

0,03 (*)

 

1,5 (+)

 

 

0260040

Erwten (zonder peul)

0,7

 

0,7

 

 

0260050

Linzen

0,03 (*)

 

0,7

 

 

0260990

Overige

0,03 (*)

 

0,01 (*)

 

 

0270000

Stengelgroenten

0,03 (*)

0,01 (*)

 

 

0,01 (*)

0270010

Asperges

 

 

0,01 (*)

0,01 (*)

 

0270020

Kardoenen

 

 

0,2 (+)

0,01 (*)

 

0270030

Bleekselderij

 

 

0,15 (+)

0,01 (*)

 

0270040

Knolvenkel

 

 

2

0,01 (*)

 

0270050

Artisjokken

 

 

5

0,01 (*)

 

0270060

Preien

 

 

0,01 (*)

0,06 (+)

 

0270070

Rabarber

 

 

2

0,01 (*)

 

0270080

Bamboescheuten

 

 

0,01 (*)

0,01 (*)

 

0270090

Palmharten

 

 

0,01 (*)

0,01 (*)

 

0270990

Overige

 

 

0,01 (*)

0,01 (*)

 

0280000

Paddenstoelen, mossen en korstmossen

0,03 (*)

0,01 (*)

0,01 (*)

0,01 (*)

0,01 (*)

0280010

Gekweekte paddenstoelen

 

 

 

 

 

0280020

Wilde paddenstoelen

 

 

 

 

 

0280990

Mossen en korstmossen

 

 

 

 

 

0290000

Algen en prokaryote organismen

0,03 (*)

0,01 (*)

0,01 (*)

0,01 (*)

0,01 (*)

0300000

PEULVRUCHTEN

0,03 (*)

0,01 (*)

0,2

 

0,01 (*)

0300010

Bonen

 

 

 

0,05 (+)

 

0300020

Linzen

 

 

 

1 (+)

 

0300030

Erwten

 

 

 

1 (+)

 

0300040

Lupinen/lupinebonen

 

 

 

1 (+)

 

0300990

Overige

 

 

 

0,01 (*)

 

0400000

OLIEHOUDENDE ZADEN EN VRUCHTEN

 

 

 

 

0,02 (*)

0401000

Oliehoudende zaden

 

 

 

 

 

0401010

Lijnzaad

0,06 (*)

0,02 (*)

0,05 (+)

0,09 (+)

 

0401020

Pinda's/aardnoten

0,06 (*)

0,15

0,02 (*)

0,02 (*) (+)

 

0401030

Papaverzaad/maanzaad

0,06 (*)

0,02 (*)

0,05

0,09 (+)

 

0401040

Sesamzaad

0,06 (*)

0,02 (*)

0,02 (*)

0,02 (*)

 

0401050

Zonnebloemzaad

0,06 (*)

0,02 (*)

0,1

0,02 (*)

 

0401060

Koolzaad

0,06 (*)

0,5

0,05 (+)

0,15 (+)

 

0401070

Sojabonen

0,06 (*)

0,4

0,02 (*)

0,2

 

0401080

Mosterdzaad

0,06 (*)

0,5

0,05 (+)

0,09 (+)

 

0401090

Katoenzaad

0,2

0,02 (*)

0,02 (*)

0,02 (*)

 

0401100

Pompoenzaad

0,06 (*)

0,02 (*)

0,02 (*)

0,02 (*)

 

0401110

Saffloerzaad

0,06 (*)

0,02 (*)

0,02 (*)

0,02 (*)

 

0401120

Bernagiezaad

0,06 (*)

0,02 (*)

0,1 (+)

0,02 (*)

 

0401130

Huttentutzaad

0,06 (*)

0,5

0,05

0,04 (+)

 

0401140

Hennepzaad

0,06 (*)

0,02 (*)

0,02 (*)

0,02 (*)

 

0401150

Wonderbonen

0,06 (*)

0,02 (*)

0,02 (*)

0,02 (*)

 

0401990

Overige

0,06 (*)

0,02 (*)

0,02 (*)

0,02 (*)

 

0402000

Oliehoudende vruchten

0,06 (*)

0,02 (*)

0,02 (*)

0,02 (*)

 

0402010

Olijven voor oliewinning

 

 

 

 

 

0402020

Palmpitten

 

 

 

 

 

0402030

Palmvruchten

 

 

 

 

 

0402040

Kapok

 

 

 

 

 

0402990

Overige

 

 

 

 

 

0500000

GRANEN

 

 

0,05

 

0,01 (*)

0500010

Gerst

0,4

0,15

 

0,2 (+)

 

0500020

Boekweit en andere pseudogranen

0,03 (*)

0,01 (*)

 

0,01 (*)

 

0500030

Mais

0,03 (*)

0,01 (*)

 

0,1

 

0500040

Gierst/pluimgierst

0,03 (*)

0,01 (*)

 

0,01 (*)

 

0500050

Haver

0,4

0,01 (*)

 

0,05 (+)

 

0500060

Rijst

0,03 (*)

1,5 (+)

 

0,01 (*)

 

0500070

Rogge

2 (+)

0,15

 

0,05 (+)

 

0500080

Sorghum

0,03 (*)

0,01 (*)

 

0,01 (*)

 

0500090

Tarwe

2 (+)

0,15

 

0,1 (+)

 

0500990

Overige

0,03 (*)

0,01 (*)

 

0,01 (*)

 

0600000

THEE, KOFFIE, KRUIDENTHEE, CACAO EN CAROB

0,1 (*)

 

 

0,05 (*)

0,05 (*)

0610000

Thee

 

0,05 (*)

0,05 (*)

 

 

0620000

Koffiebonen

 

0,15

0,05 (*)

 

 

0630000

Kruidenthee van

 

0,05 (*)

 

 

 

0631000

a)

bloemen

 

 

10 (+)

 

 

0631010

Kamille

 

 

 

 

 

0631020

Hibiscus/roselle

 

 

 

 

 

0631030

Roos

 

 

 

 

 

0631040

Jasmijn

 

 

 

 

 

0631050

Lindebloesem

 

 

 

 

 

0631990

Overige

 

 

 

 

 

0632000

b)

bladeren en kruiden

 

 

10 (+)

 

 

0632010

Aardbei

 

 

 

 

 

0632020

Rooibos

 

 

 

 

 

0632030

Maté

 

 

 

 

 

0632990

Overige

 

 

 

 

 

0633000

c)

wortels

 

 

0,05 (*)

 

 

0633010

Valeriaan

 

 

 

 

 

0633020

Ginseng

 

 

 

 

 

0633990

Overige

 

 

 

 

 

0639000

d)

alle andere delen van de plant

 

 

0,05 (*)

 

 

0640000

Cacaobonen

 

0,05 (*)

0,05 (*)

 

 

0650000

Carob/johannesbrood

 

0,05 (*)

0,05 (*)

 

 

0700000

HOP

3 (+)

0,05 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

0800000

SPECERIJEN

 

 

 

 

 

0810000

Als specerij gebruikte zaden

0,1 (*)

0,05 (*)

5

0,05 (*)

0,05 (*)

0810010

Anijs

 

 

 

 

 

0810020

Zwarte komijn

 

 

 

 

 

0810030

Selderij

 

 

 

 

 

0810040

Koriander

 

 

 

 

 

0810050

Komijn

 

 

 

 

 

0810060

Dille

 

 

 

 

 

0810070

Venkel

 

 

 

 

 

0810080

Fenegriek

 

 

 

 

 

0810090

Nootmuskaat

 

 

 

 

 

0810990

Overige

 

 

 

 

 

0820000

Als specerij gebruikte vruchten

0,1 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

0820010

Piment

 

 

 

 

 

0820020

Szechuanpeper/anijspeper

 

 

 

 

 

0820030

Karwij

 

 

 

 

 

0820040

Kardemom

 

 

 

 

 

0820050

Jeneverbes

 

 

 

 

 

0820060

Peperkorrel (groen, wit en zwart)

 

 

 

 

 

0820070

Vanille

 

 

 

 

 

0820080

Tamarinde

 

 

 

 

 

0820990

Overige

 

 

 

 

 

0830000

Als specerij gebruikte bast

0,1 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

0830010

Kaneel

 

 

 

 

 

0830990

Overige

 

 

 

 

 

0840000

Als specerij gebruikte wortels en wortelstokken

 

 

 

 

 

0840010

Zoethout

0,1 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

0840020

Gember

0,1 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

0840030

Geelwortel/kurkuma/koenjit

0,1 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

0840040

Mierikswortel

(+)

(+)

(+)

(+)

(+)

0840990

Overige

0,1 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

0850000

Als specerij gebruikte knoppen

0,1 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

0850010

Kruidnagels

 

 

 

 

 

0850020

Kappertjes

 

 

 

 

 

0850990

Overige

 

 

 

 

 

0860000

Als specerij gebruikte stampers

0,1 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

0860010

Saffraan

 

 

 

 

 

0860990

Overige

 

 

 

 

 

0870000

Als specerij gebruikte zaadrokken

0,1 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

0870010

Foelie

 

 

 

 

 

0870990

Overige

 

 

 

 

 

0900000

SUIKERGEWASSEN

0,03 (*)

 

0,01 (*)

0,01 (*)

0,01 (*)

0900010

Suikerbiet

 

0,06

 

 

 

0900020

Suikerriet

 

0,01 (*)

 

 

 

0900030

Wortelcichorei

 

0,01 (*)

 

 

 

0900990

Overige

 

0,01 (*)

 

 

 

1000000

PRODUCTEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG — LANDDIEREN

 

 

 

 

(+)

1010000

Weefsels van

 

 

 

 

0,05

1011000

a)

varkens

 

 

0,05 (+)

 

 

1011010

Spier

0,02 (*)

0,01 (*)

 

0,01 (*)

 

1011020

Vetweefsel

0,02 (*)

0,01 (*)

 

0,01 (*)

 

1011030

Lever

0,03

0,1 (+)

 

0,5 (+)

 

1011040

Nier

0,03

0,01 (*)

 

0,5 (+)

 

1011050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

0,03

0,01 (*)

 

0,5 (+)

 

1011990

Overige

0,03

0,01 (*)

 

0,5 (+)

 

1012000

b)

runderen

 

 

0,05 (+)

 

 

1012010

Spier

0,03

0,01 (*)

 

0,01 (*)

 

1012020

Vetweefsel

0,02 (*)

0,01 (*)

 

0,01 (*)

 

1012030

Lever

0,04

0,3 (+)

 

0,5 (+)

 

1012040

Nier

0,04

0,01 (*)

 

0,5 (+)

 

1012050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

0,04

0,01 (*)

 

0,5 (+)

 

1012990

Overige

0,04

0,01 (*)

 

0,5 (+)

 

1013000

c)

schapen

 

 

0,05 (+)

 

 

1013010

Spier

0,03

0,01 (*)

 

0,01 (*)

 

1013020

Vetweefsel

0,02 (*)

0,01 (*)

 

0,01 (*)

 

1013030

Lever

0,04

0,3 (+)

 

0,5 (+)

 

1013040

Nier

0,04

0,01 (*)

 

0,5 (+)

 

1013050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

0,04

0,01 (*)

 

0,5 (+)

 

1013990

Overige

0,04

0,01 (*)

 

0,5 (+)

 

1014000

d)

geiten

 

 

0,05 (+)

 

 

1014010

Spier

0,03

0,01 (*)

 

0,01 (*)

 

1014020

Vetweefsel

0,02 (*)

0,01 (*)

 

0,01 (*)

 

1014030

Lever

0,04

0,3 (+)

 

0,5 (+)

 

1014040

Nier

0,04

0,01 (*)

 

0,5 (+)

 

1014050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

0,04

0,01 (*)

 

0,5 (+)

 

1014990

Overige

0,04

0,01 (*)

 

0,5 (+)

 

1015000

e)

paardachtigen

 

 

0,05 (+)

 

 

1015010

Spier

0,03

0,01 (*)

 

0,01 (*)

 

1015020

Vetweefsel

0,02 (*)

0,01 (*)

 

0,01 (*)

 

1015030

Lever

0,04

0,3 (+)

 

0,5 (+)

 

1015040

Nier

0,04

0,01 (*)

 

0,5 (+)

 

1015050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

0,04

0,01 (*)

 

0,5 (+)

 

1015990

Overige

0,04

0,01 (*)

 

0,5 (+)

 

1016000

f)

pluimvee

 

0,01 (*)

0,01 (*)

0,01 (*)

 

1016010

Spier

0,03

 

 

 

 

1016020

Vetweefsel

0,03

 

 

 

 

1016030

Lever

0,03

 

 

 

 

1016040

Nier

0,02 (*)

 

 

 

 

1016050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

0,03

 

 

 

 

1016990

Overige

0,03

 

 

 

 

1017000

g)

andere gekweekte landdieren

 

 

0,05 (+)

 

 

1017010

Spier

0,03

0,01 (*)

 

0,01 (*)

 

1017020

Vetweefsel

0,02 (*)

0,01 (*)

 

0,01 (*)

 

1017030

Lever

0,04

0,3 (+)

 

0,5 (+)

 

1017040

Nier

0,04

0,01 (*)

 

0,5 (+)

 

1017050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

0,04

0,01 (*)

 

0,5 (+)

 

1017990

Overige

0,04

0,01 (*)

 

0,5 (+)

 

1020000

Melk

0,02 (*)

0,01 (*)

0,05 (+)

0,01 (*) (+)

0,05

1020010

Runderen

 

 

 

 

 

1020020

Schapen

 

 

 

 

 

1020030

Geiten

 

 

 

 

 

1020040

Paarden

 

 

 

 

 

1020990

Overige

 

 

 

 

 

1030000

Vogeleieren

0,04

0,01 (*)

0,01 (*)

0,01 (*)

0,05

1030010

Kippen

 

 

 

 

 

1030020

Eenden

 

 

 

 

 

1030030

Ganzen

 

 

 

 

 

1030040

Kwartels

 

 

 

 

 

1030990

Overige

 

 

 

 

 

1040000

Honing en andere producten van de bijenteelt

0,05 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

0,05 (*)

1050000

Amfibieën en reptielen

0,02 (*)

0,01 (*)

0,05

0,01 (*)

0,05

1060000

Ongewervelde landdieren

0,02 (*)

0,01 (*)

0,05

0,01 (*)

0,05

1070000

In het wild levende gewervelde landdieren

0,02 (*)

0,01 (*)

0,05

0,01 (*)

0,05


26.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 109/56


Rectificatie van Verordening (EU) nr. 56/2013 van de Commissie van 16 januari 2013 tot wijziging van de bijlagen I en IV bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën

( Publicatieblad van de Europese Unie L 21 van 24 januari 2013 )

Bladzijde 8, bijlage, punt 2, wijziging van hoofdstuk III, deel B, punt 1, inleidende zin, van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 999/2001:

in plaats van:

„1.

Mengvoeders die bestemd zijn om te worden gebruikt voor het voederen van niet-herkauwende landbouwhuisdieren en die de volgende voedermiddelen bevatten, worden geproduceerd in inrichtingen die geen mengvoeders voor herkauwers vervaardigen en die door de bevoegde autoriteit zijn erkend:”,

lezen:

„1.

Mengvoeders die bestemd zijn om te worden gebruikt voor het voederen van niet-herkauwende landbouwhuisdieren en die de volgende voedermiddelen bevatten, worden geproduceerd in inrichtingen die geen mengvoeders voor herkauwers vervaardigen en die toestemming hebben gekregen van de bevoegde autoriteit:”.

Bladzijde 12, bijlage, punt 2, wijziging van hoofdstuk IV, deel D, onder d), eerste alinea, van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 999/2001:

in plaats van:

„d)

mengvoeders die de in dit deel bedoelde verwerkte dierlijke eiwitten bevatten worden geproduceerd in inrichtingen die daartoe door de bevoegde autoriteit zijn erkend en die zich uitsluitend toeleggen op de productie van voeders voor aquacultuurdieren.”,

lezen:

„d)

mengvoeders die de in dit deel bedoelde verwerkte dierlijke eiwitten bevatten, worden geproduceerd in inrichtingen die daarvoor toestemming hebben gekregen van de bevoegde autoriteit en die zich uitsluitend toeleggen op de productie van voeders voor aquacultuurdieren.”.

Bladzijde 13, bijlage, punt 2, wijziging van hoofdstuk IV, deel E, onder c), eerste alinea, van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 999/2001:

in plaats van:

„c)

vismeel bevattende melkvervangers die zijn bestemd voor niet-gespeende herkauwende landbouwhuisdieren worden geproduceerd in inrichtingen die geen andere mengvoeders voor herkauwers vervaardigen en die daartoe door de bevoegde autoriteit zijn erkend.”,

lezen:

„c)

vismeel bevattende melkvervangers die zijn bestemd voor niet-gespeende herkauwende landbouwhuisdieren, worden geproduceerd in inrichtingen die geen andere mengvoeders voor herkauwers vervaardigen en die daarvoor toestemming hebben gekregen van de bevoegde autoriteit.”.

Bladzijde 14, bijlage, wijziging van hoofdstuk V, deel A, onder b), van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 999/2001:

in plaats van:

„b)

erkende verwerkingsbedrijven die bloedproducten produceren overeenkomstig punt c) van deel C van hoofdstuk IV;”,

lezen:

„b)

verwerkingsbedrijven die met toestemming van de bevoegde autoriteit bloedproducten produceren overeenkomstig hoofdstuk IV, deel C, onder c);”.

Bladzijde 14, bijlage, punt 2, wijziging van hoofdstuk V, deel A, onder d), van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 999/2001:

in plaats van:

„d)

erkende verwerkingsbedrijven die van niet-herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten produceren en die voldoen aan punt c) van deel D van hoofdstuk IV;”,

lezen:

„d)

verwerkingsbedrijven die met toestemming van de bevoegde autoriteit verwerkte dierlijke eiwitten afkomstig van niet-herkauwers produceren en die voldoen aan hoofdstuk IV, deel D, onder c);”.

Bladzijde 14, bijlage, punt 2, wijziging van hoofdstuk V, deel A, onder e), van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 999/2001:

in plaats van:

„e)

erkende inrichtingen als bedoeld in deel B van hoofdstuk III, in punt d) van deel D van hoofdstuk IV en in punt c) van deel E van hoofdstuk IV;”,

lezen:

„e)

inrichtingen die van de bevoegde autoriteit toestemming hebben gekregen als bedoeld in hoofdstuk III, deel B, hoofdstuk IV, deel D, onder d), en hoofdstuk IV, deel E, onder c);”.


26.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 109/57


Rectificatie van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/789 van de Commissie van 18 mei 2015 betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Xylella fastidiosa (Wells et al.) te voorkomen

( Publicatieblad van de Europese Unie L 125 van 21 mei 2015 )

Bladzijde 37, overweging 13:

in plaats van:

„Rekening houdend met de aard van het nader omschreven organisme moeten nader omschreven planten van oorsprong uit een derde land waar het nader omschreven organisme niet aanwezig is, wanneer zij in de Unie worden binnengebracht, vergezeld gaan van een fytosanitair certificaat en een aanvullende aangifte waaruit blijkt dat dat land vrij is bevonden van het nader omschreven organisme.”,

lezen:

„Rekening houdend met de aard van het nader omschreven organisme moeten nader omschreven planten van oorsprong uit een derde land waar het nader omschreven organisme niet aanwezig is, wanneer zij in de Unie worden binnengebracht, vergezeld gaan van een fytosanitair certificaat en een aanvullende verklaring waaruit blijkt dat dat land vrij is bevonden van het nader omschreven organisme.”.

Bladzijde 40, artikel 6, lid 4, eerste zin:

in plaats van:

„De betrokken lidstaat voert voorafgaand aan de verwijdering van de in lid 2 bedoelde planten passende fytosanitaire behandelingen uit tegen de vectoren van het nader omschreven organisme en planten die als waardplanten voor de vectoren kunnen fungeren.”,

lezen:

„De betrokken lidstaat voert voorafgaand aan de verwijdering van de in lid 2 bedoelde planten passende fytosanitaire behandelingen uit tegen de vectoren van het nader omschreven organisme en planten die als gastheer voor de vectoren kunnen fungeren.”.

Bladzijde 41, artikel 7, lid 3, eerste zin:

in plaats van:

„De betrokken lidstaat neemt binnen een straal van 100 m rond de in lid 2 bedoelde planten waarvan is vastgesteld dat zij besmet zijn met het nader omschreven organisme overeenkomstig de internationale norm voor fytosanitaire maatregelen ISPM nr. 31 monsters van de nader omschreven planten en test deze.”,

lezen:

„De betrokken lidstaat neemt binnen een straal van 100 m rond de in lid 2 bedoelde planten waarvan is vastgesteld dat zij besmet zijn met het nader omschreven organisme overeenkomstig de internationale norm voor fytosanitaire maatregelen ISPM nr. 31 monsters van de waardplanten en test deze.”.

Bladzijde 41, artikel 7, lid 4, eerste zin:

in plaats van:

„De betrokken lidstaat voert voorafgaand aan de verwijdering van de in lid 2 bedoelde planten passende fytosanitaire behandelingen uit tegen de vectoren van het nader omschreven organisme en planten die als waardplanten voor de vectoren kunnen fungeren.”,

lezen:

„De betrokken lidstaat voert voorafgaand aan de verwijdering van de in lid 2 bedoelde planten passende fytosanitaire behandelingen uit tegen de vectoren van het nader omschreven organisme en planten die als gastheer voor de vectoren kunnen fungeren.”.