ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 25

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

59e jaargang
2 februari 2016


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/127 van de Commissie van 25 september 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de bijzondere samenstellings- en informatievoorschriften betreffende volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding en wat betreft informatievoorschriften betreffende de voeding van zuigelingen en peuters ( 1 )

1

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/128 van de Commissie van 25 september 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de bijzondere samenstellings- en informatievoorschriften betreffende voeding voor medisch gebruik ( 1 )

30

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/129 van de Commissie van 1 februari 2016 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 37/2010 wat de stof gezuiverd pasteus extract van Humulus lupulus L. met ongeveer 48 % bètazuren (zoals kaliumzouten) betreft ( 1 )

44

 

*

Verordening (EU) 2016/130 van de Commissie van 1 februari 2016 tot aanpassing aan de technische vooruitgang van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer

46

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/131 van de Commissie van 1 februari 2016 tot goedkeuring van C(M)IT/MIT (3:1) als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor de productsoorten 2, 4, 6, 11, 12 en 13 ( 1 )

48

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/132 van de Commissie van 1 februari 2016 houdende vaststelling van de einddatum van de periode waarin op grond van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2334 aanvragen voor steun voor de particuliere opslag van varkensvlees kunnen worden ingediend

56

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/133 van de Commissie van 1 februari 2016 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

58

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2016/134 van de Raad van 16 november 2015 betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in de Stabilisatie- en Associatieraad, ingesteld bij de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds, over de vervanging van Protocol 2 bij deze overeenkomst betreffende de definitie van het begrip producten van oorsprong en regelingen voor administratieve samenwerking door een nieuw protocol waarin, wat de oorsprongsregels betreft, naar de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels wordt verwezen

60

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/135 van de Commissie van 29 januari 2016 tot verlenging van de termijn voor het verstrijken van de goedkeuring van flocumafen, brodifacoum en warfarine voor gebruik in biociden voor productsoort 14 ( 1 )

65

 

 

AANBEVELINGEN

 

*

Aanbeveling (EU) 2016/136 van de Commissie van 28 januari 2016 over de implementatie van maatregelen om misbruik van belastingverdragen tegen te gaan (Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 271)

67

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/12 van de Commissie van 6 januari 2016 tot beëindiging van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek van de antidumping- en compenserende maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China ( PB L 4 van 7.1.2016 )

69

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

2.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 25/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2016/127 VAN DE COMMISSIE

van 25 september 2015

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de bijzondere samenstellings- en informatievoorschriften betreffende volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding en wat betreft informatievoorschriften betreffende de voeding van zuigelingen en peuters

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 inzake voor zuigelingen en peuters bedoelde levensmiddelen, voeding voor medisch gebruik en de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing, en tot intrekking van Richtlijn 92/52/EEG van de Raad, Richtlijnen 96/8/EG, 1999/21/EG, 2006/125/EG en 2006/141/EG van de Commissie, Richtlijn 2009/39/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 41/2009 en (EG) nr. 953/2009 van de Commissie (1), en met name artikel 11, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 2006/141/EG van de Commissie (2) zijn in het kader van Richtlijn 2009/39/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) geharmoniseerde regels inzake volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding vastgesteld.

(2)

De Richtlijnen 2009/39/EG en 2006/141/EG zijn ingetrokken bij Verordening (EU) nr. 609/2013. In die verordening zijn algemene samenstellings- en informatievoorschriften vastgesteld voor verschillende categorieën levensmiddelen, waaronder volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding. De Commissie moet, rekening houdend met de bepalingen van Richtlijn 2006/141/EG, bijzondere samenstellings- en informatievoorschriften voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding vaststellen.

(3)

Volledige zuigelingenvoeding is het enige door bewerking verkregen voedingsmiddel dat volledig voorziet in de voedingsbehoeften van zuigelingen in de eerste levensmaanden zolang nog geen passende aanvullende voeding wordt gegeven. Om de gezondheid van zuigelingen te beschermen dient te worden gewaarborgd dat volledige zuigelingenvoeding het enige product is dat als geschikt voor dergelijk gebruik tijdens die periode in de handel wordt gebracht.

(4)

De essentiële samenstelling van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding moet aan de voedingsbehoeften, zoals vastgesteld op grond van algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens, van in goede gezondheid verkerende zuigelingen voldoen.

(5)

Volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding zijn complexe producten die specifiek voor een kwetsbare groep consumenten worden samengesteld. Om de veiligheid en geschiktheid van dergelijke producten te waarborgen, moeten er gedetailleerde voorschriften worden vastgesteld inzake de samenstelling van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding, waaronder voorschriften inzake de energiewaarde en het gehalte aan macro- en micronutriënten. Deze voorschriften moeten zijn gebaseerd op het meest recente wetenschappelijk advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) inzake de essentiële samenstelling van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding (4).

(6)

Om innovatie en productontwikkeling mogelijk te maken, moet het mogelijk zijn om op vrijwillige basis ingrediënten die niet onder bijzondere voorschriften van deze verordening vallen, toe te voegen aan volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding. Alle ingrediënten die bij de vervaardiging van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding worden gebruikt, moeten geschikt zijn voor zuigelingen en die geschiktheid moet indien nodig zijn aangetoond door gepaste studies. Het is de verantwoordelijkheid van de exploitanten van levensmiddelenbedrijven om aan te tonen dat de ingrediënten geschikt zijn en van de nationale bevoegde autoriteiten om per geval te beoordelen of dat zo is. Groepen van wetenschappelijke deskundigen, zoals het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding, het Committee on the Medical Aspects of Food and Nutrition Policy in het Verenigd Koninkrijk en de European Society for Paediatric Gastroenterology, Hepatology and Nutrition, hebben richtsnoeren gepubliceerd voor de opzet en uitvoering van gepaste studies. Bij de vervaardiging van volledige zuigelingenvoeding of opvolgzuigelingenvoeding moet met dergelijke richtsnoeren rekening worden gehouden.

(7)

De Commissie moet op grond van Verordening (EU) nr. 609/2013 bepalingen vaststellen betreffende een beperking van of een verbod op het gebruik van bestrijdingsmiddelen en betreffende residuen van bestrijdingsmiddelen in volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding, rekening houdend met de huidige bepalingen die zijn vastgesteld in de bijlagen bij Richtlijn 2006/141/EG. Het vergt veel tijd om bepalingen vast te stellen die in overeenstemming zijn met de huidige wetenschappelijke kennis, aangezien de EFSA verschillende aspecten grondig moet evalueren, onder andere de geschiktheid van de toxicologische referentiewaarden voor zuigelingen en peuters. Aangezien bij Verordening (EU) nr. 609/2013 20 juli 2015 is vastgesteld als uiterlijke datum voor de vaststelling van deze gedelegeerde verordening, moeten op dit moment de relevante bestaande voorschriften van Richtlijn 2006/141/EG worden overgenomen. Het is echter gepast om de terminologie van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (5) te gebruiken.

(8)

Op basis van twee adviezen van 19 september 1997 (6) en 4 juni 1998 (7) van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding (SCF) zijn bij Richtlijn 2006/141/EG bijzondere voorschriften vastgesteld betreffende het gebruik van bestrijdingsmiddelen in producten bestemd voor de productie van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding en betreffende residuen van bestrijdingsmiddelen in dergelijke levensmiddelen.

(9)

Op basis van het voorzorgsbeginsel is er voor alle bestrijdingsmiddelen een zeer lage grenswaarde voor residuen van 0,01 mg/kg vastgesteld. Bovendien zijn er strengere beperkingen vastgesteld voor een klein aantal bestrijdingsmiddelen of metabolieten van bestrijdingsmiddelen waarvan zelfs een maximumresidugehalte (MRL) van 0,01 mg/kg in de slechtst denkbare innameomstandigheden tot een blootstelling kan leiden die de aanvaardbare dagelijkse inname (ADI) voor zuigelingen en peuters overschrijdt.

(10)

Een verbod op het gebruik van bepaalde bestrijdingsmiddelen is niet noodzakelijk een garantie dat volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding vrij zijn van die bestrijdingsmiddelen, aangezien sommige bestrijdingsmiddelen persistent in het milieu zijn en hun residuen in de levensmiddelen kunnen worden aangetroffen. Om die reden wordt ervan uitgegaan dat die bestrijdingsmiddelen niet zijn gebruikt indien de residuen een bepaald niveau niet overschrijden.

(11)

Volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding moeten voldoen aan Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad (8). Deze verordening moet in voorkomend geval aanvullingen en uitzonderingen op die algemene regels vaststellen om rekening te houden met de specifieke aard van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding en om borstvoeding te bevorderen en te beschermen.

(12)

Bij gebrek aan specifieke relevante bepalingen vastgesteld door of overeengekomen met het invoerende land is het, wegens de specifieke rol van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding in het voedselpakket van zuigelingen, belangrijk om ervoor te zorgen dat bij producten die naar derde landen worden uitgevoerd voedselinformatie wordt verstrekt in een taal die door ouders en verzorgers gemakkelijk wordt begrepen.

(13)

Gezien de verschillende rollen van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding in het voedselpakket van zuigelingen is het gepast om te bepalen dat er een duidelijk onderscheid moet kunnen worden gemaakt om elk risico op verwarring te vermijden.

(14)

De voedingswaardevermelding voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding is zowel voor ouders en verzorgers als voor beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg die de producten aanraden noodzakelijk voor het correcte gebruik ervan. Om die reden en om volledigere informatie te verstrekken moet de voedingswaardevermelding meer gegevens bevatten dan op grond van Verordening (EU) nr. 1169/2011 verplicht is. Bovendien mag de in punt 18 van bijlage V bij Verordening (EU) nr. 1169/2011 vervatte uitzondering niet worden toegepast en moet de voedingswaardevermelding voor alle volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding, ongeacht de grootte van de verpakking of recipiënt, verplicht zijn.

(15)

Artikel 30, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 bevat een beperkte lijst met nutriënten die op vrijwillige basis mogen worden toegevoegd aan de voedingswaardevermelding voor levensmiddelen. In dat artikel worden niet alle stoffen vermeld die aan volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding mogen worden toegevoegd. Omwille van de juridische duidelijkheid moet er expliciet worden vastgesteld dat de voedingswaardevermelding voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding dergelijke stoffen mag bevatten. In bepaalde gevallen kunnen gedetailleerdere gegevens over in het product aanwezige eiwitten, koolhydraten en vetten bovendien nuttige bijkomende informatie verschaffen voor ouders, verzorgers en beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg. Het moet exploitanten van levensmiddelenbedrijven derhalve toegestaan zijn dergelijke informatie op vrijwillige basis te verstrekken.

(16)

Om producten gemakkelijk te kunnen vergelijken, moet de voedingswaarde voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding worden uitgedrukt per 100 ml van het gebruiksklare product zoals bereid volgens de aanwijzingen van de fabrikant.

(17)

Volledige zuigelingenvoeding is een levensmiddel dat bestemd is om in de eerste levensmaanden door zuigelingen te worden genuttigd en dat zolang nog geen passende aanvullende voeding wordt gegeven, volledig aan de voedingsbehoeften van die zuigelingen voldoet. Het uitdrukken van voedingswaarde-informatie over de energiewaarde van en de hoeveelheid nutriënten in volledige zuigelingenvoeding als een percentage van de referentiewaarden voor de dagelijkse inname zou consumenten misleiden en mag dus niet worden toegestaan. Opvolgzuigelingenvoeding is daarentegen een levensmiddel dat bestemd is om door zuigelingen te worden genuttigd wanneer passende aanvullende voeding wordt gegeven en dat het belangrijkste vloeibare bestanddeel vormt van het steeds gevarieerder wordende voedselpakket van die zuigelingen. Om die reden en om vergelijking mogelijk te maken met andere levensmiddelen die in het voedselpakket van dergelijke zuigelingen kunnen worden opgenomen, moet het uitdrukken van voedingswaarde-informatie voor opvolgzuigelingenvoeding als een percentage van de referentiewaarden voor de dagelijkse inname worden toegestaan. Aangezien gezonde zuigelingen andere voedingsbehoeften hebben dan volwassenen, zou het gebruik van de in Verordening (EU) nr. 1169/2011 voor de algemene volwassen bevolking vastgestelde referentiewaarden voor de dagelijkse inname consumenten misleiden en mag het derhalve niet worden toegestaan. Voor opvolgzuigelingenvoeding mag enkel worden toegestaan dat voedingswaarde-informatie wordt uitgedrukt als een percentage van specifieke referentie-innamen die geschikt zijn voor de leeftijdscategorie.

(18)

Voedings- en gezondheidsclaims zijn promotiemiddelen die door exploitanten van levensmiddelenbedrijven op vrijwillige basis worden gebruikt in commerciële mededelingen overeenkomstig de regels van Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad (9). Gezien de specifieke rol die volledige zuigelingenvoeding vervult in het voedselpakket van zuigelingen, mag het gebruik van voedings- en gezondheidsclaims niet worden toegestaan voor volledige zuigelingenvoeding.

(19)

Vermeldingen betreffende de aan- of afwezigheid van lactose in volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding kunnen nuttige informatie verstrekken aan ouders en verzorgers. Het is derhalve gepast om voor zulke vermeldingen regels vast te stellen, die rekening houdend met toekomstige ontwikkelingen op de markt kunnen worden herzien.

(20)

De verplichte toevoeging van docosahexaeenzuur (DHA) aan volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding is een nieuw voorschrift dat bij deze verordening wordt ingevoerd, zoals recent door de EFSA aanbevolen in haar advies inzake de essentiële samenstelling van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding. Aangezien de vrijwillige toevoeging van DHA op grond van Richtlijn 2006/141/EG was toegestaan en ouders en verzorgers vertrouwd zijn met de voedingsclaim over de aanwezigheid van DHA, waarvan het gebruik op grond van die richtlijn was toegestaan, in volledige zuigelingenvoeding, moet het exploitanten van levensmiddelenbedrijven toegestaan zijn gedurende een beperkte periode met een in deze verordening vervatte vermelding naar de aanwezigheid van DHA in volledige zuigelingenvoeding te blijven verwijzen om verwarring te vermijden. Het is echter belangrijk dat die vermelding de consumenten terdege informeert over de verplichte aanwezigheid van DHA in alle producten voor volledige zuigelingenvoeding op de markt.

(21)

Het gebruik van eiwithydrolysaten als bron van eiwitten in volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding is sinds verschillende jaren toegestaan op grond van Richtlijn 2006/141/EG en het gebruik van eiwithydrolysaten bij de vervaardiging van zuigelingenvoeding is wijdverbreid op de markt. Dit is in het bijzonder het geval wegens de door die richtlijn erkende mogelijkheid om voor van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding een gezondheidsclaim te doen waarin de rol van dergelijke zuigelingenvoeding bij het verlagen van het risico op het ontwikkelen van een melkeiwittenallergie wordt beschreven onder bepaalde in die richtlijn vastgestelde voorwaarden. In haar advies inzake de essentiële samenstelling van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding merkt de EFSA op dat de veiligheid en de geschiktheid van elke specifieke zuigelingenvoeding die eiwithydrolysaten bevat door een klinische beoordeling moet worden vastgesteld en dat tot nog toe slechts één soort zuigelingenvoeding die deels gehydrolyseerd wei-eiwit bevat, positief werd beoordeeld. De EFSA heeft ook opgemerkt dat er klinische studies nodig zijn om aan te tonen of en in welke mate bepaalde zuigelingenvoeding het risico op het ontwikkelen van klinische allergieverschijnselen op korte en lange termijn verlaagt voor zuigelingen die het risico lopen en die geen borstvoeding krijgen. Rekening houdend met het advies van de EFSA mag het in de handel brengen van van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding slechts worden toegestaan indien de samenstelling overeenkomt met de voorschriften van deze verordening. Die voorschriften kunnen, na een beoordeling door de EFSA van de veiligheid en de geschiktheid van elk afzonderlijk geval, worden bijgewerkt om het in de handel brengen toe te staan van van eiwithydrolysaten vervaardigde zuigelingenvoeding met een andere samenstelling dan de reeds positief beoordeelde zuigelingenvoeding. Bovendien zal, na de beoordeling door de EFSA op basis van studies en indien werd aangetoond dat een specifieke soort van eiwithydrolysaten vervaardigde zuigelingenvoeding het risico op het ontwikkelen van een allergie voor melkeiwitten verlaagt, verder worden onderzocht hoe ouders en verzorgers op gepaste wijze over die eigenschap van het product kunnen worden geïnformeerd.

(22)

In Verordening (EU) nr. 609/2013 is bepaald dat de etikettering en presentatie van en de reclame voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding zodanig moet zijn dat het geven van borstvoeding niet wordt ontmoedigd. Er bestaat een wetenschappelijke consensus dat moedermelk de beste voeding is voor gezonde zuigelingen en de Unie en haar lidstaten blijven borstvoeding ondersteunen. In de conclusies van de Raad over voeding en lichaamsbeweging (10) wordt de lidstaten verzocht adequate borstvoeding te bepleiten en te steunen en wordt de overeenstemming toegejuicht die de lidstaten hebben bereikt over een EU-actieplan voor obesitas bij kinderen 2014-2020, dat een reeks maatregelen omvat die gericht zijn op het verhogen van het borstvoedingspercentage in de Unie. In deze context erkent het EU-actieplan het blijvende belang van de Internationale Gedragscode voor het op de markt brengen van vervangingsmiddelen voor moedermelk van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), waarop Richtlijn 2006/141/EG is gebaseerd. De WHO-gedragscode, die tijdens de 34e vergadering van de Wereldgezondheidsorganisatie is vastgesteld, heeft als doel bij te dragen aan het verschaffen van veilige en adequate voeding voor zuigelingen door borstvoeding te beschermen en te bevorderen en door het correcte gebruik van vervangingsmiddelen voor moedermelk te waarborgen. De gedragscode omvat een reeks beginselen, onder andere betreffende het in de handel brengen, informatieverstrekking en de verantwoordelijkheden van de gezondheidsautoriteiten.

(23)

Om de gezondheid van zuigelingen te beschermen, moeten ook de regels van deze verordening, en in het bijzonder die betreffende etikettering, presentatie en reclame en die betreffende promotie- en handelspraktijken, conform de beginselen en doelstellingen van de Internationale Gedragscode voor het op de markt brengen van vervangingsmiddelen voor moedermelk zijn, rekening houdend met de specifieke juridische en feitelijke situatie in de Unie. Er is in het bijzonder aangetoond dat rechtstreeks op de consument gerichte reclame en andere marketingtechnieken ouders en verzorgers beïnvloeden bij het kiezen van voeding voor zuigelingen. Om die reden en rekening houdend met de specifieke rol die volledige zuigelingenvoeding vervult in het voedselpakket van zuigelingen, moeten er in de deze verordening voor dit type product specifieke beperkingen op reclame- en andere marketingtechnieken worden vastgesteld. Deze verordening mag echter geen betrekking hebben op de verkoopvoorwaarden van gespecialiseerde publicaties op het gebied van babyverzorging, noch op die van wetenschappelijke publicaties.

(24)

Bovendien worden zwangere vrouwen, ouders en verzorgers bij het kiezen van het type voeding voor kinderen beïnvloedt door informatie over de voeding van zuigelingen en peuters. Het is derhalve noodzakelijk om, overeenkomstig de beginselen van de WHO-gedragscode, voorschriften vast te stellen om ervoor te zorgen dat dergelijke informatie een adequaat gebruik van de betrokken producten verzekert en dat zij niet in strijd is met de bevordering van borstvoeding.

(25)

Op grond van artikel 17, lid 2, van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (11) moeten de lidstaten de levensmiddelenwetgeving handhaven en nagaan of de exploitanten van levensmiddelenbedrijven en diervoederbedrijven de toepasselijke voorschriften van de levensmiddelenwetgeving in alle stadia van de productie, verwerking en distributie naleven. Om in deze context een efficiënte officiële controle van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding mogelijk te maken, moeten de exploitanten van levensmiddelenbedrijven die volledige zuigelingenvoeding in de handel brengen de nationale bevoegde autoriteiten een model van het gebruikte etiket bezorgen alsook alle relevante informatie die nodig wordt geacht om de naleving van deze verordening aan te tonen. Tenzij de lidstaten een ander efficiënt controlesysteem hebben, moet er voor bepaalde soorten opvolgzuigelingenvoeding een gelijkaardige verplichting gelden.

(26)

Om de exploitanten van levensmiddelenbedrijven de mogelijkheid te bieden zich aan de nieuwe voorschriften aan te passen, moet deze verordening van toepassing zijn met ingang van een datum vier jaar na de inwerkingtreding ervan. Rekening houdend met het aantal nieuwe voorschriften van toepassing op van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding en het belang van die voorschriften moet deze verordening met betrekking tot deze producten van toepassing zijn met ingang van een datum vijf jaar na de inwerkingtreding ervan,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In de handel brengen

1.   Volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding mogen alleen in de handel worden gebracht als zij aan deze verordening voldoen.

2.   Geen ander product dan volledige zuigelingenvoeding mag in de handel worden gebracht of worden voorgesteld als zijnde geschikt om gedurende de eerste levensmaanden, zolang nog geen aanvullende voeding wordt gegeven, volledig aan de voedingsbehoeften van normale gezonde zuigelingen te voldoen.

Artikel 2

Samenstellingsvoorschriften

1.   Volledige zuigelingenvoeding voldoet aan de samenstellingsvoorschriften van bijlage I, rekening houdend met de in bijlage III opgenomen waarden voor de onmisbare en onder voorwaarden onmisbare aminozuren.

2.   Opvolgzuigelingenvoeding voldoet aan de samenstellingsvoorschriften van bijlage II, rekening houdend met de in bijlage III opgenomen waarden voor de onmisbare en onder voorwaarden onmisbare aminozuren.

3.   De in de bijlagen I en II opgenomen waarden zijn van toepassing op gebruiksklare volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding, die gebruiksklaar worden verkocht of die volgens de aanwijzingen van de fabrikant zijn bereid. Voor die bereiding is slechts de toevoeging van water vereist.

Artikel 3

Geschiktheid van ingrediënten

1.   Volledige zuigelingenvoeding wordt vervaardigd uit de in bijlage I, punt 2, opgenomen eiwitbronnen en, in voorkomend geval, andere voedselingrediënten, waarvan op grond van algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens is aangetoond dat zij vanaf de geboorte geschikt zijn voor zuigelingen.

2.   Opvolgzuigelingenvoeding wordt vervaardigd uit de in bijlage II, punt 2, opgenomen eiwitbronnen en, in voorkomend geval, andere voedselingrediënten, waarvan op grond van algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens is aangetoond dat zij geschikt zijn voor zuigelingen ouder dan zes maanden.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde geschiktheid wordt door de exploitant van het levensmiddelenbedrijf aangetoond door middel van een systematische beoordeling van de beschikbare gegevens over de verwachte voordelen en veiligheidsaspecten en, voor zover noodzakelijk, door middel van passende studies, uit te voeren overeenkomstig algemeen aanvaarde richtsnoeren van deskundigen voor de opzet en uitvoering van dergelijke studies.

Artikel 4

Voorschriften betreffende bestrijdingsmiddelen

1.   Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder „residu”: het residu van een werkzame stof zoals bedoeld in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 die wordt gebruikt in een gewasbeschermingsmiddel zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, van die verordening, met inbegrip van metabolieten en afbraak- en reactieproducten van die werkzame stof.

2.   Volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding bevatten niet meer dan 0,01 mg/kg residu per werkzame stof.

De residugehalten worden bepaald door middel van algemeen aanvaarde gestandaardiseerde analytische methoden.

3.   In afwijking van lid 2 gelden voor de in bijlage IV opgenomen werkzame stoffen de in die bijlage vermelde maximumresidugehalten.

4.   Volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding worden slechts vervaardigd van landbouwproducten die zijn geproduceerd zonder gebruik van gewasbeschermingsmiddelen die de in bijlage V opgenomen werkzame stoffen bevatten.

Voor de uitvoering van controles wordt er echter van uitgegaan dat er geen gewasbeschermingsmiddelen zijn gebruikt die de in bijlage V opgenomen werkzame stoffen bevatten indien het residugehalte niet meer dan 0,003 mg/kg bedraagt.

5.   De in de leden 2, 3 en 4 bedoelde gehalten zijn van toepassing op gebruiksklare volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding, die gebruiksklaar worden verkocht of die volgens de aanwijzingen van de fabrikant zijn bereid.

Artikel 5

Naam van het levensmiddel

1.   De naam van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding met uitzondering van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding die volledig van koemelk- of geitenmelkeiwit zijn vervaardigd, luidt zoals vastgesteld in deel A van bijlage VI.

2.   De naam van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding die volledig van koemelk- of geitenmelkeiwit zijn vervaardigd, luidt zoals vastgesteld in deel B van bijlage VI.

Artikel 6

Bijzondere voorschriften betreffende voedselinformatie

1.   Tenzij anders bepaald in deze verordening, voldoen volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding aan Verordening (EU) nr. 1169/2011.

2.   Naast de in artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 bedoelde verplichte vermeldingen zijn de volgende vermeldingen bijkomende verplichte vermeldingen voor volledige zuigelingenvoeding:

a)

een vermelding dat het product vanaf de geboorte geschikt is voor zuigelingen, wanneer zij geen borstvoeding krijgen;

b)

een gebruiksaanwijzing voor de juiste bereiding, bewaring en verwijdering van het product en een waarschuwing dat aan onjuiste bereiding en bewaring risico's voor de gezondheid zijn verbonden;

c)

een vermelding dat borstvoeding de voorkeur verdient en een aanbeveling het product alleen te gebruiken op advies van onafhankelijke deskundigen op het gebied van geneeskunde, voeding of farmaceutische wetenschap of van personen die beroepsmatig verantwoordelijk zijn voor de zorg voor moeder en kind. De in dit punt bedoelde vermeldingen worden voorafgegaan door de woorden „Belangrijke mededeling” of een gelijkwaardige aanduiding en worden ook genoemd in de presentatie van en reclame voor volledige zuigelingenvoeding.

3.   Naast de in artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 bedoelde verplichte vermeldingen zijn de volgende vermeldingen ook verplichte vermeldingen voor opvolgzuigelingenvoeding:

a)

een vermelding dat het product alleen geschikt is voor zuigelingen die ouder zijn dan zes maanden, dat het slechts een onderdeel van een gevarieerd voedselpakket mag zijn, dat het gedurende de eerste zes levensmaanden niet mag worden gebruikt als vervangingsmiddel voor moedermelk en dat de beslissing om met aanvullende voeding te beginnen, eventueel ook in de eerste zes levensmaanden, alleen op advies van onafhankelijke deskundigen op het gebied van geneeskunde, voeding of farmacologie of van personen die beroepsmatig verantwoordelijk zijn voor de zorg voor moeder en kind, op basis van de specifieke groei- en ontwikkelingsbehoeften van de individuele zuigeling mag worden genomen;

b)

een gebruiksaanwijzing voor de juiste bereiding, bewaring en verwijdering van het product en een waarschuwing dat aan onjuiste bereiding en bewaring risico's voor de gezondheid zijn verbonden.

4.   Artikel 13, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 zijn ook van toepassing op de in de leden 2 en 3 van dit artikel bedoelde bijkomende verplichte vermeldingen.

5.   Alle verplichte vermeldingen voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding worden aangebracht in een taal die voor de consumenten gemakkelijk te begrijpen is.

6.   De etikettering en presentatie van en reclame voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding geeft de nodige informatie over het gepaste gebruik van de producten, zodat borstvoeding niet wordt ontmoedigd.

In de etikettering en presentatie van en reclame voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding worden noch de termen „gehumaniseerd”, „gematerniseerd” en „aangepast”, noch vergelijkbare termen gebruikt.

De etikettering en presentatie van en reclame voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding zijn zodanig dat elk risico op verwarring tussen volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding wordt vermeden en dat consumenten in staat zijn een duidelijk onderscheid tussen beide te maken, in het bijzonder wat de gebruikte tekst, afbeeldingen en kleuren betreft.

Artikel 7

Bijzondere voorschriften betreffende de voedingswaardevermelding

1.   Naast de in artikel 30, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 bedoelde informatie bevat de verplichte voedingswaardevermelding voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding de hoeveelheid van elk mineraal en elke vitamine die zijn opgenomen in bijlage I of II bij deze verordening en die in het product aanwezig zijn, met uitzondering van molybdeen.

De verplichte voedingswaardevermelding voor volledige zuigelingenvoeding bevat ook de hoeveelheid choline, inositol en carnitine.

In afwijking van artikel 30, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 bevat de verplichte voedingswaardevermelding voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding niet de hoeveelheid zout.

2.   Naast de in artikel 30, lid 2, onder a) tot en met e), van Verordening (EU) nr. 1169/2011 bedoelde informatie kan de inhoud van de verplichte voedingswaardevermelding voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding worden aangevuld met een of meer van de volgende gegevens:

a)

de hoeveelheden van bestanddelen van eiwitten, koolhydraten of vetten;

b)

de verhouding wei-eiwit/caseïne;

c)

de hoeveelheid van de stoffen die zijn opgenomen in bijlage I of II bij deze verordening of in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 609/2013, wanneer de aanduiding van die stoffen niet onder lid 1 valt;

d)

de hoeveelheid van de stoffen die op grond van artikel 3 aan het product worden toegevoegd.

3.   In afwijking van artikel 30, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 wordt de informatie die is opgenomen in de verplichte voedingswaardevermelding voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding niet herhaald op de etikettering.

4.   De voedingswaardevermelding is verplicht voor alle volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding, ongeacht de grootte van het grootste oppervlak van de verpakking of recipiënt.

5.   De artikelen 31 tot en met 35 van Verordening (EU) nr. 1169/2011 zijn van toepassing op alle nutriënten die zijn opgenomen in de voedingswaardevermelding voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding.

6.   In afwijking van artikel 31, lid 3, artikel 32, lid 2, en artikel 33, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 worden de energiewaarde en de hoeveelheden nutriënten van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding uitgedrukt per 100 ml van het gebruiksklare levensmiddel zoals bereid volgens de aanwijzingen van de fabrikant. Indien van toepassing mag de informatie daarnaast ook worden uitgedrukt per 100 g van het levensmiddel zoals het wordt verkocht.

7.   In afwijking van artikel 32, leden 3 en 4, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 worden de energiewaarde en de hoeveelheid nutriënten van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding niet uitgedrukt als een percentage van de in bijlage XIII bij die verordening vastgestelde referentie-innamen.

Naast de in lid 6 genoemde uitdrukkingsvorm mag de vermelding betreffende vitaminen en mineralen met betrekking tot de in bijlage VII bij deze verordening opgenomen vitaminen en mineralen voor opvolgzuigelingenvoeding worden uitgedrukt als een percentage van de in die bijlage vastgestelde referentie-innamen per 100 ml van het gebruiksklare levensmiddel zoals bereid volgens de aanwijzingen van de fabrikant.

8.   De vermeldingen die worden opgenomen in de voedingswaardevermelding voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding en die niet worden genoemd in bijlage XV bij Verordening (EU) nr. 1169/2011, worden aangebracht na de meest relevante vermelding in die bijlage waartoe zij behoren of waarvan zij bestanddelen zijn.

Vermeldingen die niet worden genoemd in bijlage XV bij Verordening (EU) nr. 1169/2011 en die niet behoren tot of geen bestanddeel zijn van een van de vermeldingen van die bijlage, worden in de voedingswaardevermelding aangebracht na de laatste vermelding van die bijlage.

Artikel 8

Voedings- en gezondheidsclaims voor volledige zuigelingenvoeding

Voor volledige zuigelingenvoeding worden geen voedings- en gezondheidsclaims gedaan.

Artikel 9

Vermeldingen met betrekking tot lactose en docosahexaeenzuur (DHA)

1.   De vermelding „uitsluitend lactose” mag voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding worden gebruikt op voorwaarde dat lactose het enige in het product aanwezige koolhydraat is.

2.   De vermelding „lactosevrij” mag voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding worden gebruikt op voorwaarde dat het lactosegehalte van het product niet meer dan 2,5 mg/100 kJ (10 mg/100 kcal) bedraagt.

Wanneer de vermelding „lactosevrij” wordt gebruikt voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding vervaardigd van andere eiwitbronnen dan soja-eiwitisolaten, gaat zij vergezeld van de vermelding „niet geschikt voor zuigelingen met galactosemie”, die dezelfde lettergrootte heeft en even goed zichtbaar is als en zich in de nabijheid bevindt van de vermelding „lactosevrij”.

3.   De vermelding „bevat docosahexaeenzuur (zoals voorgeschreven door de wetgeving betreffende alle volledige zuigelingenvoeding)” of „bevat DHA (zoals voorgeschreven door de wetgeving betreffende alle volledige zuigelingenvoeding)” mag enkel worden gebruikt voor volledige zuigelingenvoeding die voor 22 februari 2025 in de handel is gebracht.

Artikel 10

Voorschriften betreffende promotie- en handelspraktijken voor volledige zuigelingenvoeding

1.   Voor volledige zuigelingenvoeding mag slechts reclame worden gemaakt in gespecialiseerde publicaties op het gebied van babyverzorging en in wetenschappelijke publicaties.

De lidstaten mogen die reclame aan verdere beperkingen onderwerpen of ook verbieden. Dergelijke reclame bevat slechts gegevens van wetenschappelijke en feitelijke aard. Deze gegevens mogen niet impliceren, noch doen geloven dat flesvoeding even goed is als of beter is dan borstvoeding.

2.   Reclame op verkooppunten, het uitdelen van monsters of andere reclameacties om de rechtstreekse verkoop van volledige zuigelingenvoeding aan de consument in de detailhandel te bevorderen, zoals speciale uitstallingen, kortingsbonnen, premies, speciale verkoopacties, lokartikelen en koppelverkoop, zijn verboden.

3.   Fabrikanten en distributeurs van volledige zuigelingenvoeding bieden geen gratis of afgeprijsde producten, monsters of andere reclamegeschenken aan, rechtstreeks of onrechtstreeks met inschakeling van het stelsel van de gezondheidszorg of van daarin werkzame personen, aan het algemene publiek of aan zwangere vrouwen, moeders of hun gezinsleden.

4.   Schenkingen of verkoop tegen lage prijzen van volledige zuigelingenvoeding aan instellingen of organisaties, hetzij voor gebruik in de instelling zelf, hetzij voor distributie daarbuiten, worden slechts gebruikt of gedistribueerd ten behoeve van zuigelingen die met volledige zuigelingenvoeding moeten worden gevoed, en slechts zolang zij daaraan behoefte hebben.

Artikel 11

Informatievoorschriften betreffende de voeding van zuigelingen en peuters

1.   De lidstaten treffen maatregelen om ervoor te zorgen dat er voor gezinnen en voor personen die beroepshalve met de voeding van zuigelingen en peuters te maken hebben objectieve en consistente informatie over de voeding van zuigelingen en peuters beschikbaar is die de planning, de verstrekking, de vorm en de verspreiding van de informatie en de controle daarop omvat.

2.   In voor zwangere vrouwen en moeders van zuigelingen en peuters bestemd schriftelijk of audiovisueel voorlichtings- en educatief materiaal over de voeding van zuigelingen, worden de volgende punten duidelijk belicht:

a)

de voordelen en verkieslijkheid van borstvoeding;

b)

de voeding van de moeder, de voorbereiding op en de voortzetting van borstvoeding;

c)

de mogelijke negatieve invloed van gedeeltelijke flesvoeding op borstvoeding;

d)

de moeilijkheid om op de beslissing geen borstvoeding te geven, terug te komen;

e)

waar nodig, het juiste gebruik van zuigelingenvoeding.

Voor zover in dergelijk materiaal informatie wordt gegeven over het gebruik van volledige zuigelingenvoeding, dient te worden ingegaan op de sociale en financiële gevolgen daarvan, de gezondheidsrisico's van ongeschikte levensmiddelen of voedingswijzen en in het bijzonder de gezondheidsrisico's van onjuist gebruik van volledige zuigelingenvoeding. In dergelijk materiaal mogen geen afbeeldingen voorkomen die het gebruik van volledige zuigelingenvoeding idealiseren.

3.   Schenkingen van apparatuur of materialen voor voorlichting of opleiding door fabrikanten of distributeurs worden slechts gedaan op verzoek en met de schriftelijke toestemming van de daartoe aangewezen nationale autoriteit of overeenkomstig de voor dit doel opgestelde richtsnoeren van die autoriteit. Dergelijke apparatuur en dergelijk materiaal mogen zijn voorzien van de naam of het logo van de onderneming die de schenking doet maar niet van een handelsmerk van volledige zuigelingenvoeding en zij mogen slechts met inschakeling van het stelsel van de gezondheidszorg worden verspreid.

Artikel 12

Kennisgeving

1.   Wanneer volledige zuigelingenvoeding in de handel wordt gebracht, stelt de exploitant van het levensmiddelenbedrijf de bevoegde autoriteit van elke lidstaat waar het betrokken product in de handel wordt gebracht in kennis van de informatie die op de etikettering is aangebracht, door die autoriteit een model van het voor het product gebruikte etiket te bezorgen, en van alle andere gegevens die de bevoegde autoriteit redelijkerwijs kan opvragen om de naleving van deze verordening vast te stellen.

2.   Wanneer van eiwithydrolysaten vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding of opvolgzuigelingenvoeding die andere stoffen dan de in bijlage II opgenomen stoffen bevat in de handel wordt gebracht, stelt de exploitant van het levensmiddelenbedrijf de bevoegde autoriteit van elke lidstaat waar het betrokken product in de handel wordt gebracht in kennis van de informatie die op de etikettering is aangebracht, door die autoriteit een model van het voor het product gebruikte etiket te bezorgen, en van alle andere gegevens die de bevoegde autoriteit redelijkerwijs kan opvragen om de naleving van deze verordening vast te stellen, tenzij een lidstaat de exploitant van het levensmiddelenbedrijf ontheft van die verplichting op grond van een nationaal systeem dat een efficiënte officiële controle van het betrokken product waarborgt.

Artikel 13

Richtlijn 2006/141/EG

Overeenkomstig artikel 20, lid 4, van Verordening (EU) nr. 609/2013 wordt Richtlijn 2006/141/EG ingetrokken met ingang van 22 februari 2020. Richtlijn 2006/141/EG blijft echter tot en met 21 februari 2021 van toepassing op van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding.

Verwijzingen naar Richtlijn 2006/141/EG in andere handelingen worden overeenkomstig het in het eerste lid vastgestelde schema gelezen als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 14

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 22 februari 2020, behalve met betrekking tot van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding, waarop zij van toepassing is met ingang van 22 februari 2021.

Voor de toepassing van artikel 21, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 609/2013 met betrekking tot van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding wordt de in de tweede alinea van dit artikel genoemde latere datum beschouwd als de toepassingsdatum.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 september 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 181 van 29.6.2013, blz. 35.

(2)  Richtlijn 2006/141/EG van de Commissie van 22 december 2006 inzake volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding en tot wijziging van Richtlijn 1999/21/EG (PB L 401 van 30.12.2006, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2009/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen (PB L 124 van 20.5.2009, blz. 21).

(4)  NDA-panel van de EFSA (EFSA Panel on Dietetic Products, Nutrition and Allergies), 2014. Scientific Opinion on the essential composition of infant and follow-on formulae. EFSA Journal 2014;12(7):3760.

(5)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(6)  Opinion of the Scientific Committee for Food on a maximum residue limit (MRL) of 0,01 mg/kg for pesticides in foods intended for infants and young children (van 19 september 1997).

(7)  Further advice on the opinion of the Scientific Committee for Food expressed on the 19 september 1997 on a Maximum Residue Limit (MRL) of 0,01 mg/kg for pesticides in foods intended for infants and young children (door het SCF aangenomen op 4 juni 1998).

(8)  Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van Richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, Richtlijn 90/496/EEG van de Raad, Richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie en Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18).

(9)  Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (PB L 404 van 30.12.2006, blz. 9).

(10)  PB C 213 van 8.7.2014, blz. 1.

(11)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).


BIJLAGE I

SAMENSTELLINGSVOORSCHRIFTEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 2, LID 1

1.   ENERGIE

Minimaal

Maximaal

250 kJ/100 ml

293 kJ/100 ml

(60 kcal/100 ml)

(70 kcal/100 ml)

2.   EIWITTEN

(Eiwitgehalte = stikstofgehalte × 6,25)

2.1.   Van koemelk- of geitenmelkeiwit vervaardigde volledige zuigelingenvoeding

Minimaal

Maximaal

0,43 g/100 kJ

0,6 g/100 kJ

(1,8 g/100 kcal)

(2,5 g/100 kcal)

Bij gelijkblijvende energiewaarde moet van koemelk- of geitenmelkeiwit vervaardigde volledige zuigelingenvoeding een beschikbare hoeveelheid van elk onmisbaar en onder voorwaarden onmisbaar aminozuur bevatten die ten minste gelijk is aan de hoeveelheid in het referentie-eiwit zoals vastgesteld in afdeling A van bijlage III. Voor berekeningen mogen de concentraties van methionine en cysteïne echter bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding methionine/cysteïne niet groter is dan 2, en mogen de concentraties van fenylalanine en tyrosine bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding tyrosine/fenylalanine niet groter is dan 2. De verhoudingen methionine/cysteïne en tyrosine/fenylalanine mogen groter zijn dan 2 op voorwaarde dat de geschiktheid van het betrokken product voor zuigelingen wordt aangetoond overeenkomstig artikel 3, lid 3.

Het gehalte aan L-carnitine moet ten minste 0,3 mg/100 kJ (1,2 mg/100 kcal) bedragen.

2.2.   Van soja-eiwitisolaten of een mengsel daarvan met koemelk- of geitenmelkeiwit vervaardigde volledige zuigelingenvoeding

Minimaal

Maximaal

0,54 g/100 kJ

0,67 g/100 kJ

(2,25 g/100 kcal)

(2,8 g/100 kcal)

Bij de vervaardiging van deze volledige zuigelingenvoeding mogen alleen eiwitisolaten uit soja worden gebruikt.

Bij gelijkblijvende energiewaarde moet van soja-eiwitisolaten of een mengsel daarvan met koemelk- of geitenmelkeiwit vervaardigde volledige zuigelingenvoeding een beschikbare hoeveelheid van elk onmisbaar en onder voorwaarden onmisbaar aminozuur bevatten die ten minste gelijk is aan de hoeveelheid in het referentie-eiwit zoals vastgesteld in afdeling A van bijlage III. Voor berekeningen mogen de concentraties van methionine en cysteïne echter bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding methionine/cysteïne niet groter is dan 2, en mogen de concentraties van fenylalanine en tyrosine bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding tyrosine/fenylalanine niet groter is dan 2. De verhoudingen methionine/cysteïne en tyrosine/fenylalanine mogen groter zijn dan 2 op voorwaarde dat de geschiktheid van het betrokken product voor zuigelingen wordt aangetoond overeenkomstig artikel 3, lid 3.

Het gehalte aan L-carnitine moet ten minste 0,3 mg/100 kJ (1,2 mg/100 kcal) bedragen.

2.3.   Van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding

Minimaal

Maximaal

0,44 g/100 kJ

0,67 g/100 kJ

(1,86 g/100 kcal)

(2,8 g/100 kcal)

2.3.1.   Eiwitbron

Wei-eiwit van gedemineraliseerde zoete wei, vervaardigd van koemelk na enzymatische precipitatie van caseïne met behulp van chymosine, bestaande uit:

a)

63 % caseïno-glycomacropeptide-vrij wei-eiwitisolaat met een minimaal eiwitgehalte van 95 % droge stof, een eiwitdenaturatie van minder dan 70 % en een maximaal asgehalte van 3 %, en

b)

37 % wei-eiwitconcentraat van zoete wei met een minimaal eiwitgehalte van 87 % droge stof, een eiwitdenaturatie van minder dan 70 % en een maximaal asgehalte van 3,5 %.

2.3.2.   Eiwitbewerking

Het eiwit wordt in twee fasen gehydrolyseerd met behulp van een trypsinepreparaat; tussen de twee hydrolysefasen vindt een warmtebehandeling plaats (3 tot 10 minuten bij 80 tot 100 °C).

2.3.3.   Onmisbare en onder voorwaarden onmisbare aminozuren en L-carnitine

Bij gelijkblijvende energiewaarde moet van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding een beschikbare hoeveelheid van elk onmisbaar en onder voorwaarden onmisbaar aminozuur bevatten die ten minste gelijk is aan de hoeveelheid in het referentie-eiwit zoals vastgesteld in afdeling B van bijlage III. Voor berekeningen mogen de concentraties van methionine en cysteïne echter bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding methionine/cysteïne niet groter is dan 2, en mogen de concentraties van fenylalanine en tyrosine bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding tyrosine/fenylalanine niet groter is dan 2. De verhoudingen methionine/cysteïne en tyrosine/fenylalanine mogen groter zijn dan 2 op voorwaarde dat de geschiktheid van het betrokken product voor zuigelingen wordt aangetoond overeenkomstig artikel 3, lid 3.

Het gehalte aan L-carnitine moet ten minste 0,3 mg/100 kJ (1,2 mg/100 kcal) bedragen.

2.4.   In alle gevallen mogen aminozuren alleen om de voedingswaarde van de eiwitten te verhogen en alleen in de voor dat doel noodzakelijke verhoudingen aan volledige zuigelingenvoeding worden toegevoegd.

3.   TAURINE

Wanneer taurine aan volledige zuigelingenvoeding wordt toegevoegd, mag het gehalte maximaal 2,9 mg/100 kJ (12 mg/100 kcal) bedragen.

4.   CHOLINE

Minimaal

Maximaal

6,0 mg/100 kJ

12 mg/100 kJ

(25 mg/100 kcal)

(50 mg/100 kcal)

5.   LIPIDEN

Minimaal

Maximaal

1,1 g/100 kJ

1,4 g/100 kJ

(4,4 g/100 kcal)

(6,0 g/100 kcal)

5.1.   Gebruik van de volgende stoffen is niet toegestaan:

sesamolie,

katoenzaadolie.

5.2.   Het gehalte aan trans-isomeren van vetzuren mag maximaal 3 % van het totale vetgehalte bedragen.

5.3.   Het gehalte aan erucazuur mag maximaal 1 % van het totale vetgehalte bedragen.

5.4.   Linolzuur

Minimaal

Maximaal

120 mg/100 kJ

300 mg/100 kJ

(500 mg/100 kcal)

(1 200 mg/100 kcal)

5.5.   Alfa-linoleenzuur

Minimaal

Maximaal

12 mg/100 kJ

24 mg/100 kJ

(50 mg/100 kcal)

(100 mg/100 kcal)

5.6.   Docosahexaeenzuur

Minimaal

Maximaal

4,8 mg/100 kJ

12 mg/100 kJ

(20 mg/100 kcal)

(50 mg/100 kcal)

5.7.   Andere LC-PUFA's, d.w.z. meervoudig onverzadigde vetzuren met een lange keten (20 en 22 koolstofatomen), mogen worden toegevoegd. In dat geval mag het gehalte aan LC-PUFA's niet meer dan 2 % van het totale vetgehalte bedragen voor n-6-LC-PUFA's (1 % van het totale vetgehalte voor arachidonzuur (20:4 n-6)).

Het gehalte aan eicosapentaeenzuur (20:5 n-3) mag niet hoger zijn dan het gehalte aan docosahexaeenzuur (22:6 n-3).

6.   FOSFOLIPIDEN

Het gehalte aan fosfolipiden in volledige zuigelingenvoeding mag maximaal 2 g/l bedragen.

7.   INOSITOL

Minimaal

Maximaal

0,96 mg/100 kJ

9,6 mg/100 kJ

(4 mg/100 kcal)

(40 mg/100 kcal)

8.   KOOLHYDRATEN

Minimaal

Maximaal

2,2 g/100 kJ

3,3 g/100 kJ

(9 g/100 kcal)

(14 g/100 kcal)

8.1.   Alleen de volgende koolhydraten mogen worden gebruikt:

lactose,

maltose,

sacharose,

glucose,

glucosestroop of gedroogde glucosestroop,

maltodextrinen,

voorgekookt zetmeel (van nature glutenvrij),

gegelatineerd zetmeel (van nature glutenvrij).

8.2.   Lactose

Minimaal

Maximaal

1,1 g/100 kJ

(4,5 g/100 kcal)

Deze minimumgehalten gelden niet voor volledige zuigelingenvoeding:

waarvan meer dan 50 % van het totale eiwitgehalte bestaat uit soja-eiwitisolaten, of

waarop overeenkomstig artikel 9, lid 2, de vermelding „lactosevrij” is aangebracht.

8.3.   Sacharose

Sacharose mag alleen worden toegevoegd aan van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding. Wanneer sacharose wordt toegevoegd, mag het gehalte maximaal 20 % van het totale koolhydraatgehalte bedragen.

8.4.   Glucose

Glucose mag alleen worden toegevoegd aan van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding. Wanneer glucose wordt toegevoegd, mag het gehalte maximaal 0,5 g/100 kJ (2 g/100 kcal) bedragen.

8.5.   Glucosestroop of gedroogde glucosestroop

Glucosestroop of gedroogde glucosestroop mag alleen aan van koemelk- of geitenmelkeiwit vervaardigde volledige zuigelingenvoeding of van soja-eiwitisolaten (of een mengsel daarvan met koemelk- of geitenmelkeiwit) vervaardigde volledige zuigelingenvoeding worden toegevoegd indien het dextrose-equivalent niet meer dan 32 bedraagt. Indien glucosestroop of gedroogde glucosestroop aan die producten wordt toegevoegd, mag het uit glucosestroop of gedroogde glucosestroop voortkomende glucosegehalte niet meer dan 0,2 g/100 kJ (0,84 g/100 kcal) bedragen.

De in punt 8.4 vastgestelde maximale hoeveelheden glucose zijn van toepassing indien glucosestroop of gedroogde glucosestroop aan van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding wordt toegevoegd.

8.6.   Voorgekookt zetmeel en/of gegelatineerd zetmeel

Minimaal

Maximaal

2 g/100 ml en 30 % van het totale koolhydraatgehalte

9.   FRUCTO-OLIGOSACHARIDEN EN GALACTO-OLIGOSACHARIDEN

Fructo-oligosachariden en galacto-oligosachariden mogen aan volledige zuigelingenvoeding worden toegevoegd. Het gehalte mag dan maximaal zijn: 0,8 g/100 ml in een combinatie van 90 % oligogalactosyl-lactose en 10 % oligofructosyl-sacharose met een grote molecuulmassa.

Andere combinaties van en maximumgehalten aan fructo-oligosachariden en galacto-oligosachariden mogen worden gebruikt als hun geschiktheid voor zuigelingen wordt aangetoond overeenkomstig artikel 3, lid 3.

10.   MINERALEN

10.1.   Van koemelk- of geitenmelkeiwit of eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding

 

Per 100 kJ

Per 100 kcal

Minimaal

Maximaal

Minimaal

Maximaal

Natrium (mg)

6

14,3

25

60

Kalium (mg)

19,1

38,2

80

160

Chloride (mg)

14,3

38,2

60

160

Calcium (mg)

12

33,5

50

140

Fosfor (mg) (1)

6

21,5

25

90

Magnesium (mg)

1,2

3,6

5

15

IJzer (mg)

0,07

0,31

0,3

1,3

Zink (mg)

0,12

0,24

0,5

1

Koper (μg)

14,3

24

60

100

Jood (μg)

3,6

6,9

15

29

Seleen (μg)

0,72

2

3

8,6

Mangaan (μg)

0,24

24

1

100

Molybdeen (μg)

3,3

14

Fluoride (μg)

24

100

De molverhouding calcium/beschikbare fosfor moet minimaal 1 en mag maximaal 2 zijn. Voor van koemelkeiwit of geitenmelkeiwit of eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding wordt de hoeveelheid beschikbare fosfor berekend als 80 % van de totale hoeveelheid fosfor.

10.2.   Van soja-eiwitisolaten of een mengsel daarvan met koemelk- of geitenmelkeiwit vervaardigde volledige zuigelingenvoeding

Alle voorschriften van punt 10.1 zijn van toepassing, behalve die voor ijzer, fosfor en zink, waarvoor de voorschriften als volgt zijn:

 

Per 100 kJ

Per 100 kcal

Minimaal

Maximaal

Minimaal

Maximaal

IJzer (mg)

0,11

0,48

0,45

2

Fosfor (mg) (2)

7,2

24

30

100

Zink (mg)

0,18

0,3

0,75

1,25

De molverhouding calcium/beschikbare fosfor moet minimaal 1 en mag maximaal 2 zijn. Voor van soja-eiwitisolaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding wordt de hoeveelheid beschikbare fosfor berekend als 70 % van de totale hoeveelheid fosfor.

11.   VITAMINEN

 

Per 100 kJ

Per 100 kcal

Minimaal

Maximaal

Minimaal

Maximaal

Vitamine A (μg RE) (3)

16,7

27,2

70

114

Vitamine D (μg)

0,48

0,72

2

3

Thiamine (μg)

9,6

72

40

300

Riboflavine (μg)

14,3

95,6

60

400

Niacine (mg) (4)

0,1

0,36

0,4

1,5

Pantotheenzuur (mg)

0,1

0,48

0,4

2

Vitamine B6 (μg)

4,8

41,8

20

175

Biotine (μg)

0,24

1,8

1

7,5

Folaat (μg DFE) (5)

3,6

11,4

15

47,6

Vitamine B12 (μg)

0,02

0,12

0,1

0,5

Vitamine C (mg)

0,96

7,2

4

30

Vitamine K (μg)

0,24

6

1

25

Vitamine E (mg α-tocoferol) (6)

0,14

1,2

0,6

5

12.   NUCLEOTIDEN

De volgende nucleotiden mogen worden toegevoegd:

 

Maximaal (7)

(mg/100 kJ)

(mg/100 kcal)

Cytidine-5′-monofosfaat

0,60

2,50

Uridine-5′-monofosfaat

0,42

1,75

Adenosine-5′-monofosfaat

0,36

1,50

Guanosine-5′-monofosfaat

0,12

0,50

Inosine-5′-monofosfaat

0,24

1,00


(1)  Totaal fosfor.

(2)  Totaal fosfor.

(3)  Voorgevormde vitamine A; RE = all-trans-retinol-equivalent.

(4)  Voorgevormde niacine.

(5)  Folaatequivalent in voeding: 1 μg DFE = 1 μg voedingsfolaat = 0,6 μg foliumzuur uit zuigelingenvoeding.

(6)  Op basis van de vitamine E-activiteit van RRR-α-tocoferol.

(7)  De totale nucleotide-concentratie mag maximaal 1,2 mg/100 kJ (5 mg/100 kcal) bedragen.


BIJLAGE II

SAMENSTELLINGSVOORSCHRIFTEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 2, LID 2

1.   ENERGIE

Minimaal

Maximaal

250 kJ/100 ml

293 kJ/100 ml

(60 kcal/100 ml)

(70 kcal/100 ml)

2.   EIWITTEN

(Eiwitgehalte = stikstofgehalte × 6,25)

2.1.   Van koemelk- of geitenmelkeiwit vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding

Minimaal

Maximaal

0,43 g/100 kJ

0,6 g/100 kJ

(1,8 g/100 kcal)

(2,5 g/100 kcal)

Bij gelijkblijvende energiewaarde moet van koemelk- of geitenmelkeiwit vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding een beschikbare hoeveelheid van elk onmisbaar en onder voorwaarden onmisbaar aminozuur bevatten die ten minste gelijk is aan de hoeveelheid in het referentie-eiwit zoals vastgesteld in afdeling A van bijlage III. Voor berekeningen mogen de concentratie van methionine en cysteïne en de concentratie van fenylalanine en tyrosine echter worden opgeteld.

2.2.   Van soja-eiwitisolaten of een mengsel daarvan met koemelk- of geitenmelkeiwit vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding

Minimaal

Maximaal

0,54 g/100 kJ

0,67 g/100 kJ

(2,25 g/100 kcal)

(2,8 g/100 kcal)

Bij de vervaardiging van deze opvolgzuigelingenvoeding mogen alleen eiwitisolaten uit soja worden gebruikt.

Bij gelijkblijvende energiewaarde moet van soja-eiwitisolaten of een mengsel daarvan met koemelk- of geitenmelkeiwit vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding een beschikbare hoeveelheid van elk onmisbaar en onder voorwaarden onmisbaar aminozuur bevatten die ten minste gelijk is aan de hoeveelheid in het referentie-eiwit zoals vastgesteld in afdeling A van bijlage III. Voor berekeningen mogen de concentratie van methionine en cysteïne en de concentratie van fenylalanine en tyrosine echter worden opgeteld.

2.3.   Van eiwithydrolysaten vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding

Minimaal

Maximaal

0,44 g/100 kJ

0,67 g/100 kJ

(1,86 g/100 kcal)

(2,8 g/100 kcal)

2.3.1.   Eiwitbron

Wei-eiwit van gedemineraliseerde zoete wei, vervaardigd van koemelk na enzymatische precipitatie van caseïne met behulp van chymosine, bestaande uit:

a)

63 % caseïno-glycomacropeptide-vrij wei-eiwitisolaat met een minimaal eiwitgehalte van 95 % droge stof, een eiwitdenaturatie van minder dan 70 % en een maximaal asgehalte van 3 %, en

b)

37 % wei-eiwitconcentraat van zoete wei met een minimaal eiwitgehalte van 87 % droge stof, een eiwitdenaturatie van minder dan 70 % en een maximaal asgehalte van 3,5 %.

2.3.2.   Eiwitbewerking

Het eiwit wordt in twee fasen gehydrolyseerd met behulp van een trypsinepreparaat; tussen de twee hydrolysefasen vindt een warmtebehandeling plaats (3 tot 10 minuten bij 80 tot 100 °C).

2.3.3.   Onmisbare en onder voorwaarden onmisbare aminozuren

Bij gelijkblijvende energiewaarde moet van eiwithydrolysaten vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding een beschikbare hoeveelheid van elk onmisbaar en onder voorwaarden onmisbaar aminozuur bevatten die ten minste gelijk is aan de hoeveelheid in het referentie-eiwit zoals vastgesteld in afdeling B van bijlage III. Voor berekeningen mogen de concentratie van methionine en cysteïne en de concentratie van fenylalanine en tyrosine echter worden opgeteld.

2.4.   In alle gevallen mogen aminozuren alleen om de voedingswaarde van de eiwitten te verhogen en alleen in de voor dat doel noodzakelijke verhoudingen aan opvolgzuigelingenvoeding worden toegevoegd.

3.   TAURINE

Wanneer taurine aan opvolgzuigelingenvoeding wordt toegevoegd, mag het gehalte maximaal 2,9 mg/100 kJ (12 mg/100 kcal) bedragen.

4.   LIPIDEN

Minimaal

Maximaal

1,1 g/100 kJ

1,4 g/100 kJ

(4,4 g/100 kcal)

(6,0 g/100 kcal)

4.1.   Gebruik van de volgende stoffen is niet toegestaan:

sesamolie,

katoenzaadolie.

4.2.   Het gehalte aan trans-isomeren van vetzuren mag maximaal 3 % van het totale vetgehalte bedragen.

4.3.   Het gehalte aan erucazuur mag maximaal 1 % van het totale vetgehalte bedragen.

4.4.   Linolzuur

Minimaal

Maximaal

120 mg/100 kJ

300 mg/100 kJ

(500 mg/100 kcal)

(1 200 mg/100 kcal)

4.5.   Alfa-linoleenzuur

Minimaal

Maximaal

12 mg/100 kJ

24 mg/100 kJ

(50 mg/100 kcal)

(100 mg/100 kcal)

4.6.   Docosahexaeenzuur

Minimaal

Maximaal

4,8 mg/100 kJ

12 mg/100 kJ

(20 mg/100 kcal)

(50 mg/100 kcal)

4.7.   Andere LC-PUFA's, d.w.z. meervoudig onverzadigde vetzuren met een lange keten (20 en 22 koolstofatomen), mogen worden toegevoegd. In dat geval mag het gehalte aan LC-PUFA's niet meer dan 2 % van het totale vetgehalte bedragen voor n-6-LC-PUFA's (1 % van het totale vetgehalte voor arachidonzuur (20:4 n-6)).

Het gehalte aan eicosapentaeenzuur (20:5 n-3) mag niet hoger zijn dan het gehalte aan docosahexaeenzuur (22:6 n-3).

5.   FOSFOLIPIDEN

Het gehalte aan fosfolipiden in opvolgzuigelingenvoeding mag maximaal 2 g/l bedragen.

6.   KOOLHYDRATEN

Minimaal

Maximaal

2,2 g/100 kJ

3,3 g/100 kJ

(9 g/100 kcal)

(14 g/100 kcal)

6.1.   Gebruik van gluten bevattende ingrediënten is niet toegestaan.

6.2.   Lactose

Minimaal

Maximaal

1,1 g/100 kJ

(4,5 g/100 kcal)

Deze minimumgehalten gelden niet voor opvolgzuigelingenvoeding:

waarvan meer dan 50 % van het totale eiwitgehalte bestaat uit soja-eiwitisolaten, of

waarop overeenkomstig artikel 9, lid 2, de vermelding „lactosevrij” is aangebracht.

6.3.   Sacharose, fructose, honing

Minimaal

Maximaal

afzonderlijk of in totaal: 20 % van het totale koolhydraatgehalte

Honing moet een behandeling ondergaan teneinde sporen van Clostridium botulinum te vernietigen.

6.4.   Glucose

Glucose mag alleen worden toegevoegd aan van eiwithydrolysaten vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding. Wanneer glucose wordt toegevoegd, mag het gehalte maximaal 0,5 g/100 kJ (2 g/100 kcal) bedragen.

6.5.   Glucosestroop of gedroogde glucosestroop

Glucosestroop of gedroogde glucosestroop mag alleen aan van koemelk- of geitenmelkeiwit vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding of van soja-eiwitisolaten (of een mengsel daarvan met koemelk- of geitenmelkeiwit) vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding worden toegevoegd indien het dextrose-equivalent niet meer dan 32 bedraagt. Indien glucosestroop of gedroogde glucosestroop aan die producten wordt toegevoegd, mag het uit glucosestroop of gedroogde glucosestroop voortkomende glucosegehalte niet meer dan 0,2 g/100 kJ (0,84 g/100 kcal) bedragen.

De in punt 6.4 vastgestelde maximale hoeveelheden glucose zijn van toepassing indien glucosestroop of gedroogde glucosestroop aan van eiwithydrolysaten vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding wordt toegevoegd.

7.   FRUCTO-OLIGOSACHARIDEN EN GALACTO-OLIGOSACHARIDEN

Fructo-oligosachariden en galacto-oligosachariden mogen aan opvolgzuigelingenvoeding worden toegevoegd. Het gehalte mag dan maximaal zijn: 0,8 g/100 ml in een combinatie van 90 % oligogalactosyl-lactose en 10 % oligofructosyl-sacharose met een grote molecuulmassa.

Andere combinaties van en maximumgehalten aan fructo-oligosachariden en galacto-oligosachariden mogen worden gebruikt als hun geschiktheid voor zuigelingen wordt aangetoond overeenkomstig artikel 3, lid 3.

8.   MINERALEN

8.1.   Van koemelk- of geitenmelkeiwit of eiwithydrolysaten vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding

 

Per 100 kJ

Per 100 kcal

Minimaal

Maximaal

Minimaal

Maximaal

Natrium (mg)

6

14,3

25

60

Kalium (mg)

19,1

38,2

80

160

Chloride (mg)

14,3

38,2

60

160

Calcium (mg)

12

33,5

50

140

Fosfor (mg) (1)

6

21,5

25

90

Magnesium (mg)

1,2

3,6

5

15

IJzer (mg)

0,14

0,48

0,6

2

Zink (mg)

0,12

0,24

0,5

1

Koper (μg)

14,3

24

60

100

Jood (μg)

3,6

6,9

15

29

Seleen (μg)

0,72

2

3

8,6

Mangaan (μg)

0,24

24

1

100

Molybdeen (μg)

3,3

14

Fluoride (μg)

24

100

De molverhouding calcium/beschikbare fosfor moet minimaal 1 en mag maximaal 2 zijn. Voor van koemelkeiwit of geitenmelkeiwit of eiwithydrolysaten vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding wordt de hoeveelheid beschikbare fosfor berekend als 80 % van de totale hoeveelheid fosfor.

8.2.   Van soja-eiwitisolaten of een mengsel daarvan met koemelk- of geitenmelkeiwit vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding

Alle voorschriften van punt 8.1 zijn van toepassing, behalve die voor ijzer, fosfor en zink, waarvoor de voorschriften als volgt zijn:

 

Per 100 kJ

Per 100 kcal

Minimaal

Maximaal

Minimaal

Maximaal

IJzer (mg)

0,22

0,6

0,9

2,5

Fosfor (mg) (2)

7,2

24

30

100

Zink (mg)

0,18

0,3

0,75

1,25

De molverhouding calcium/beschikbare fosfor moet minimaal 1 en mag maximaal 2 zijn. Voor van soja-eiwitisolaten vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding wordt de hoeveelheid beschikbare fosfor berekend als 70 % van de totale hoeveelheid fosfor.

9.   VITAMINEN

 

Per 100 kJ

Per 100 kcal

Minimaal

Maximaal

Minimaal

Maximaal

Vitamine A (μg RE) (3)

16,7

27,2

70

114

Vitamine D (μg)

0,48

0,72

2

3

Thiamine (μg)

9,6

72

40

300

Riboflavine (μg)

14,3

95,6

60

400

Niacine (mg) (4)

0,1

0,36

0,4

1,5

Pantotheenzuur (mg)

0,1

0,48

0,4

2

Vitamine B6 (μg)

4,8

41,8

20

175

Biotine (μg)

0,24

1,8

1

7,5

Folaat (μg DFE) (5)

3,6

11,4

15

47,6

Vitamine B12 (μg)

0,02

0,12

0,1

0,5

Vitamine C (mg)

0,96

7,2

4

30

Vitamine K (μg)

0,24

6

1

25

Vitamine E (mg α-tocoferol) (6)

0,14

1,2

0,6

5

10.   NUCLEOTIDEN

De volgende nucleotiden mogen worden toegevoegd:

 

Maximaal (7)

(mg/100 kJ)

(mg/100 kcal)

Cytidine-5′-monofosfaat

0,60

2,50

Uridine-5′-monofosfaat

0,42

1,75

Adenosine-5′-monofosfaat

0,36

1,50

Guanosine-5′-monofosfaat

0,12

0,50

Inosine-5′-monofosfaat

0,24

1,00


(1)  Totaal fosfor.

(2)  Totaal fosfor.

(3)  Voorgevormde vitamine A; RE = all-trans-retinol-equivalent.

(4)  Voorgevormde niacine.

(5)  Folaatequivalent in voeding: 1 μg DFE = 1 μg voedingsfolaat = 0,6 μg foliumzuur uit zuigelingenvoeding.

(6)  Op basis van de vitamine E-activiteit van RRR-α-tocoferol.

(7)  De totale nucleotide-concentratie mag maximaal 1,2 mg/100 kJ (5 mg/100 kcal) bedragen.


BIJLAGE III

ONMISBARE EN ONDER VOORWAARDEN ONMISBARE AMINOZUREN IN MOEDERMELK

Voor de toepassing van punt 2 van de bijlagen I en II wordt moedermelk gebruikt als referentie-eiwit zoals vastgesteld in afdeling A respectievelijk B van deze bijlage.

A.   Van koemelk- en geitenmelkeiwit vervaardigde volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding en van soja-eiwitisolaten of een mengsel daarvan met koemelk- of geitenmelkeiwit vervaardigde volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding

Voor de toepassing van de punten 2.1 en 2.2 van de bijlagen I en II zijn de onmisbare en onder voorwaarden onmisbare aminozuren in moedermelk, uitgedrukt in mg per 100 kJ en 100 kcal, de volgende:

 

Per 100 kJ (1)

Per 100 kcal

Cysteïne

9

38

Histidine

10

40

Isoleucine

22

90

Leucine

40

166

Lysine

27

113

Methionine

5

23

Fenylalanine

20

83

Treonine

18

77

Tryptofaan

8

32

Tyrosine

18

76

Valine

21

88

B.   Van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding

Voor de toepassing van punt 2.3 van de bijlagen I en II zijn de onmisbare en onder voorwaarden onmisbare aminozuren in moedermelk, uitgedrukt in mg per 100 kJ en 100 kcal, de volgende:

 

Per 100 kJ (2)

Per 100 kcal

Arginine

16

69

Cysteïne

6

24

Histidine

11

45

Isoleucine

17

72

Leucine

37

156

Lysine

29

122

Methionine

7

29

Fenylalanine

15

62

Treonine

19

80

Tryptofaan

7

30

Tyrosine

14

59

Valine

19

80


(1)  1 kJ = 0,239 kcal.

(2)  1 kJ = 0,239 kcal.


BIJLAGE IV

WERKZAME STOFFEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 4, LID 3

Chemische naam van de stof

Maximumresidugehalte

(mg/kg)

Cadusafos

0,006

Demeton-S-methyl/demeton-S-methylsulfon/oxydemeton-methyl (afzonderlijk of in combinatie, uitgedrukt als demeton-S-methyl)

0,006

Ethoprofos

0,008

Fipronil (som van fipronil en fipronil-desulfinyl, uitgedrukt als fipronil)

0,004

Propineb/propyleenthio-ureum (som van propineb en propyleenthio-ureum)

0,006


BIJLAGE V

WERKZAME STOFFEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 4, LID 4

Chemische naam van de stof (omschrijving van de residuen)

 

Aldrin en dieldrin, uitgedrukt als dieldrin

 

Disulfoton (som van disulfoton, disulfotonsulfoxide en disulfotonsulfon, uitgedrukt als disulfoton)

 

Endrin

 

Fensulfothion (som van fensulfothion, het zuurstofanalogon daarvan en de sulfonen van deze stoffen, uitgedrukt als fensulfothion)

 

Fentin, uitgedrukt als trifenyltin-kation

 

Haloxyfop (som van haloxyfop en de zouten en esters daarvan, met inbegrip van conjugaten, uitgedrukt als haloxyfop)

 

Heptachloor en trans-heptachloorepoxide, uitgedrukt als heptachloor

 

Hexachloorbenzeen

 

Nitrofeen

 

Omethoaat

 

Terbufos (som van terbufos en het sulfoxide en het sulfon daarvan, uitgedrukt als terbufos)


BIJLAGE VI

NAMEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 5

DEEL A

Naam als bedoeld in artikel 5, lid 1

De naam van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding met uitzondering van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding die volledig van koemelk- of geitenmelkeiwit zijn vervaardigd, luidt respectievelijk:

in het Bulgaars: „Храни за кърмачета” en „Преходни храни”,

in het Spaans: „Preparado para lactantes” en „Preparado de continuación”,

in het Tsjechisch: „Počáteční kojenecká výživa” en „Pokračovací kojenecká výživa”,

in het Deens: „Modermælkserstatning” en „Tilskudsblanding”,

in het Duits: „Säuglingsanfangsnahrung” en „Folgenahrung”,

in het Ests: „Imiku piimasegu” en „Jätkupiimasegu”,

in het Grieks: „Παρασκεύασμα για βρέφη” en „Παρασκεύασμα δεύτερης βρεφικής ηλικίας”,

in het Engels: „Infant formula” en „Follow-on formula”,

in het Frans: „Préparation pour nourrissons” en „Préparation de suite”,

in het Kroatisch: „Početna hrana za dojenčad” en „Prijelazna hrana za dojenčad”,

in het Italiaans: „Formula per lattanti” en „Formula di proseguimento”,

in het Lets: „Maisījums zīdaiņiem” en „Papildu ēdināšanas maisījums zīdaiņiem”,

in het Litouws: „Pradinio maitinimo kūdikių mišiniai” en „Tolesnio maitinimo kūdikių mišiniai”,

in het Hongaars: „Anyatej-helyettesítő tápszer” en „Anyatej-kiegészítő tápszer”,

in het Maltees: „Formula tat-trabi” en „Formula tal-prosegwiment”,

in het Nederlands: „Volledige zuigelingenvoeding” en „Opvolgzuigelingenvoeding”,

in het Pools: „Preparat do początkowego żywienia niemowląt” en „Preparat do dalszego żywienia niemowląt”,

in het Portugees: „Fórmula para lactentes” en „Fórmula de transição”,

in het Roemeens: „Formulă de început” en „Formulă de continuare”,

in het Slowaaks: „Počiatočná dojčenská výživa” en „Následná dojčenská výživa”,

in het Sloveens: „Začetna formula za dojenčke” en „Nadaljevalna formula”,

in het Fins: „Äidinmaidonkorvike” en „Vieroitusvalmiste”,

in het Zweeds: „Modersmjölksersättning” en „Tillskottsnäring”.

DEEL B

Naam als bedoeld in artikel 5, lid 2

De naam van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding die volledig van koemelk- of geitenmelkeiwit zijn vervaardigd, luidt respectievelijk:

in het Bulgaars: „Млека за кърмачета” en „Преходни млека”,

in het Spaans: „Leche para lactantes” en „Leche de continuación”,

in het Tsjechisch: „Počáteční mléčná kojenecká výživa” en „Pokračovací mléčná kojenecká výživa”,

in het Deens: „Modermælkserstatning udelukkende baseret på mælk” en „Tilskudsblanding udelukkende baseret på mælk”,

in het Duits: „Säuglingsmilchnahrung” en „Folgemilch”,

in het Ests: „Piimal põhinev imiku piimasegu” en „Piimal põhinev jätkupiimasegu”,

in het Grieks: „Γάλα για βρέφη” en „Γάλα δεύτερης βρεφικής ηλικίας”,

in het Engels: „Infant milk” en „Follow-on milk”,

in het Frans: „Lait pour nourrissons” en „Lait de suite”,

in het Kroatisch: „Početna mliječna hrana za dojenčad” en „Prijelazna mliječna hrana za dojenčad”,

in het Italiaans: „Latte per lattanti” en „Latte di proseguimento”,

in het Lets: „Piena maisījums zīdaiņiem” en „Papildu ēdināšanas piena maisījums zīdaiņiem”,

in het Litouws: „Pradinio maitinimo kūdikių pieno mišiniai” en „Tolesnio maitinimo kūdikių pieno mišiniai”,

in het Hongaars: „Tejalapú anyatej-helyettesítő tápszer” en „Tejalapú anyatej-kiegészítő tápszer”,

in het Maltees: „Ħalib tat-trabi” en „Ħalib tal-prosegwiment”,

in het Nederlands: „Volledige zuigelingenvoeding op basis van melk” of „Zuigelingenmelk” en „Opvolgmelk”,

in het Pools: „Mleko początkowe” en „Mleko następne”,

in het Portugees: „Leite para lactentes” en „Leite de transição”,

in het Roemeens: „Lapte de început” en „Lapte de continuare”,

in het Slowaaks: „Počiatočná dojčenská mliečna výživa” en „Následná dojčenská mliečna výživa”,

in het Sloveens: „Začetno mleko za dojenčke” en „Nadaljevalno mleko”,

in het Fins: „Maitopohjainen äidinmaidonkorvike” en „Maitopohjainen vieroitusvalmiste”,

in het Zweeds: „Modersmjölksersättning uteslutande baserad på mjölk” en „Tillskottsnäring uteslutande baserad på mjölk”.


BIJLAGE VII

REFERENTIE-INNAMEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 7, LID 7

Nutriënt

Referentie-inname

Vitamine A

(μg) 400

Vitamine D

(μg) 7

Vitamine E

(mg TE) 5

Vitamine K

(μg) 12

Vitamine C

(mg) 45

Thiamine

(mg) 0,5

Riboflavine

(mg) 0,7

Niacine

(mg) 7

Vitamine B6

(mg) 0,7

Folaat

(μg) 125

Vitamine B12

(μg) 0,8

Pantotheenzuur

(mg) 3

Biotine

(μg) 10

Calcium

(mg) 550

Fosfor

(mg) 550

Kalium

(mg) 1 000

Natrium

(mg) 400

Chloride

(mg) 500

IJzer

(mg) 8

Zink

(mg) 5

Jood

(μg) 80

Seleen

(μg) 20

Koper

(mg) 0,5

Magnesium

(mg) 80

Mangaan

(mg) 1,2


2.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 25/30


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2016/128 VAN DE COMMISSIE

van 25 september 2015

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de bijzondere samenstellings- en informatievoorschriften betreffende voeding voor medisch gebruik

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 inzake voor zuigelingen en peuters bedoelde levensmiddelen, voeding voor medisch gebruik en de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing, en tot intrekking van Richtlijn 92/52/EEG van de Raad, Richtlijnen 96/8/EG, 1999/21/EG, 2006/125/EG en 2006/141/EG van de Commissie, Richtlijn 2009/39/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 41/2009 en (EG) nr. 953/2009 van de Commissie (1), en met name artikel 11, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 1999/21/EG van de Commissie (2) zijn in het kader van Richtlijn 2009/39/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) geharmoniseerde regels inzake voeding voor medisch gebruik vastgesteld.

(2)

De Richtlijnen 2009/39/EG en 1999/21/EG zijn ingetrokken bij Verordening (EU) nr. 609/2013. In die verordening zijn algemene samenstellings- en informatievoorschriften vastgesteld voor verschillende categorieën levensmiddelen, waaronder voeding voor medisch gebruik. De Commissie moet, rekening houdend met de bepalingen van Richtlijn 1999/21/EG, bijzondere samenstellings- en informatievoorschriften voor voeding voor medisch gebruik vaststellen.

(3)

Voeding voor medisch gebruik wordt in nauwe samenwerking met beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg ontwikkeld om patiënten te voeden die lijden aan of ondervoed zijn wegens een specifieke gediagnosticeerde ziekte, aandoening of kwaal die het voor die patiënten onmogelijk of erg moeilijk maakt om via de consumptie van andere levensmiddelen aan hun voedingsbehoeften te voldoen. Om die reden moet voeding voor medisch gebruik onder medisch toezicht, eventueel bijgestaan door andere bekwame gezondheidswerkers, worden gebruikt.

(4)

De samenstelling van voeding voor medisch gebruik kan grondig verschillen, onder andere afhankelijk van de specifieke ziekte, aandoening of kwaal waarvoor het product als dieetvoeding is bestemd, van de leeftijd van de patiënt en de plaats waar die gezondheidszorg geniet, en het beoogde gebruik van het product. Voeding voor medisch gebruik kan in verschillende categorieën worden ingedeeld, waarbij het er in het bijzonder van afhangt of de samenstelling standaard is of specifiek aangepast is aan een ziekte, aandoening of kwaal en of de voeding voor medisch gebruik de enige voedingsbron is voor de personen voor wie zij is bestemd.

(5)

Wegens de grote verscheidenheid aan voeding voor medisch gebruik, de snelle ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis waarop de voeding is gebaseerd en de noodzaak om voldoende flexibiliteit te waarborgen voor de ontwikkeling van innovatieve producten is het niet passend om voor dergelijke levensmiddelen gedetailleerde samenstellingsvoorschriften vast te stellen. Het is echter belangrijk om voor deze levensmiddelen op basis van algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens bijzondere beginselen en voorschriften vast te stellen om ervoor te zorgen dat zij veilig, heilzaam en doeltreffend zijn voor de personen voor wie zij bestemd zijn.

(6)

In het bijzonder moet de nutritionele samenstelling van voeding voor medisch gebruik die is ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen te voldoen, gebaseerd zijn op die van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding, zodat rekening wordt gehouden met de bijzonderheden van de voedingsbehoeften van zuigelingen. Aangezien volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding echter voor gezonde zuigelingen bestemd zijn, moeten er, indien dit nodig is voor het beoogde gebruik van het product, afwijkingen worden vastgesteld voor voeding voor medisch gebruik die is ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen te voldoen.

(7)

Omwille van het vrije verkeer van producten met een andere samenstelling en de bescherming van de consument is het belangrijk om basisregels vast te stellen betreffende het gehalte aan vitaminen en mineralen in voeding voor medisch gebruik. Dergelijke regels moeten zijn gebaseerd op de regels van Richtlijn 1999/21/EG, aangezien die een adequaat kader voor voeding voor medisch gebruik vormden. De regels moeten minimale en maximale hoeveelheden omvatten voor producten die qua voedingswaarde beschouwd worden volledig in de voedingsbehoeften van de patiënt te voorzien, en enkel maximale hoeveelheden voor producten die qua voedingswaarde beschouwd worden onvolledig te zijn, onverminderd eventuele in verband met het beoogde gebruik van het product noodzakelijke wijzigingen met betrekking tot een of meer van deze nutriënten.

(8)

De Commissie moet op grond van Verordening (EU) nr. 609/2013 bepalingen vaststellen betreffende een beperking van of een verbod op het gebruik van bestrijdingsmiddelen en betreffende residuen van bestrijdingsmiddelen in voeding voor medisch gebruik die is ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen en peuters te voldoen. Het vergt veel tijd om bepalingen vast te stellen die in overeenstemming zijn met de huidige wetenschappelijke kennis, aangezien de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid verschillende aspecten grondig moet evalueren, onder andere de geschiktheid van de toxicologische referentiewaarden voor zuigelingen en peuters.

(9)

Richtlijn 1999/21/EG voorziet niet in dergelijke bepalingen. Bij Richtlijnen 2006/125/EG (4) en 2006/141/EG (5) van de Commissie worden op basis van twee adviezen van 19 september 1997 (6) en 4 juni 1998 (7) van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding (SCF) momenteel echter wel bijzondere voorschriften hieromtrent bepaald voor levensmiddelen voor gezonde zuigelingen en peuters.

(10)

Aangezien bij Verordening (EU) nr. 609/2013 20 juli 2015 is vastgesteld als uiterlijke datum voor de vaststelling van deze gedelegeerde verordening, moeten op dit moment de relevante bestaande voorschriften van Richtlijnen 2006/125/EG en 2006/141/EG worden overgenomen. Het is echter gepast om de terminologie van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (8) te gebruiken.

(11)

Op basis van het voorzorgsbeginsel is er voor alle bestrijdingsmiddelen een zeer lage grenswaarde voor residuen van 0,01 mg/kg vastgesteld. Bovendien zijn er strengere beperkingen vastgesteld voor een klein aantal bestrijdingsmiddelen of metabolieten van bestrijdingsmiddelen waarvan zelfs een maximumresidugehalte (MRL) van 0,01 mg/kg in de slechtst denkbare innameomstandigheden tot een blootstelling kan leiden die de aanvaardbare dagelijkse inname (ADI) voor zuigelingen en peuters overschrijdt.

(12)

Een verbod op het gebruik van bepaalde bestrijdingsmiddelen is niet noodzakelijk een garantie dat voeding voor medisch gebruik die is ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen en peuters te voldoen, vrij is van die bestrijdingsmiddelen, aangezien sommige bestrijdingsmiddelen persistent in het milieu zijn en hun residuen in de levensmiddelen kunnen worden aangetroffen. Om die reden wordt ervan uitgegaan dat die bestrijdingsmiddelen niet zijn gebruikt indien de residuen een bepaald niveau niet overschrijden.

(13)

Voeding voor medisch gebruik moet voldoen aan Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad (9). Deze verordening moet in voorkomend geval aanvullingen en uitzonderingen op die algemene regels vaststellen om rekening te houden met de specifieke aard van voeding voor medisch gebruik.

(14)

Voor voeding voor medisch gebruik moet het verplicht zijn alle gegevens te verstrekken die nodig zijn om het gepaste gebruik van dit type levensmiddelen te waarborgen. Die gegevens moeten de eigenschappen en kenmerken betreffende onder andere de speciale bewerking en formulering, de nutritionele samenstelling en de redenen voor het gebruik van het product omvatten die het bruikbaar maken voor het specifieke beoogde doel. Dergelijke gegevens mogen niet worden beschouwd als voedings- en gezondheidsclaims in de zin van Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad (10).

(15)

De voedingswaardevermelding voor voeding voor medisch gebruik is zowel voor patiënten die die levensmiddelen nuttigen als voor beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg die hen aanraden noodzakelijk voor het correcte gebruik ervan. Om die reden en om volledigere informatie te verstrekken aan patiënten en beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg moet de voedingswaardevermelding meer gegevens bevatten dan op grond van Verordening (EU) nr. 1169/2011 verplicht is. Bovendien mag de in punt 18 van bijlage V bij Verordening (EU) nr. 1169/2011 vervatte uitzondering niet worden toegepast en moet de voedingswaardevermelding voor alle voeding voor medisch gebruik, ongeacht de grootte van de verpakking of recipiënt, verplicht zijn.

(16)

Consumenten van voeding voor medisch gebruik hebben andere voedingsbehoeften dan de algemene bevolking. Het uitdrukken van voedingswaarde-informatie over de energiewaarde van en de hoeveelheid nutriënten in voeding voor medisch gebruik als een percentage van de in Verordening (EU) nr. 1169/2011 vastgestelde referentiewaarden voor de dagelijkse inname zou consumenten misleiden en mag dus niet worden toegestaan.

(17)

Het gebruik van voedings- en gezondheidsclaims dat krachtens Verordening (EG) nr. 1924/2006 is toegestaan, zou niet passend zijn om voeding voor medisch gebruik aan te prijzen, aangezien de consumenten van dergelijke producten aan een ziekte, aandoening of kwaal lijden en dus geen deel van de algemene gezonde bevolking uitmaken. Bovendien moet voeding voor medisch gebruik onder medisch toezicht worden gebruikt en mag het nuttigen ervan niet aangeprezen worden door middel van voedings- en gezondheidsclaims die rechtstreeks aan de consument zijn gericht. Om die redenen mag het gebruik van voedings- en gezondheidsclaims voor voeding voor medisch gebruik niet worden toegestaan.

(18)

In de afgelopen jaren is een toenemend aantal producten in de handel gebracht als voeding voor medisch gebruik die is ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen te voldoen. Die producten worden soms aangeprezen met rechtstreeks op de consument gerichte middelen waarvoor de beperkingen op grond van de wetgeving van de Unie die op volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding van toepassing is, niet gelden. Om mogelijk misbruik in verband met de onjuiste indeling van producten te voorkomen, de verwarring van de consument in verband met de aard van de verschillende aangeboden producten te verminderen en de eerlijke concurrentie te waarborgen, lijkt het passend om bijkomende beperkingen op te leggen betreffende de etikettering, presentatie, reclame, en promotie- en handelspraktijken voor voeding voor medisch gebruik die is ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen te voldoen. Die beperkingen moeten vergelijkbaar zijn met diegene die op volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding voor gezonde zuigelingen van toepassing zijn, met aanpassingen om rekening te houden met het beoogde gebruik van het product en onverminderd de noodzaak om voedselinformatie te verstrekken aan patiënten en beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg om het correcte gebruik van het product te verzekeren. Aangezien voeding voor medisch gebruik onder medisch toezicht moet worden gebruikt, mogen die beperkingen het voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven niet moeilijker maken om met beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg te communiceren en moeten zij het beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg mogelijk maken om de geschiktheid van de verschillende producten voor hun beoogde gebruik te beoordelen.

(19)

Op grond van artikel 17, lid 2, van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (11) moeten de lidstaten de levensmiddelenwetgeving handhaven en nagaan of de exploitanten van levensmiddelenbedrijven en diervoederbedrijven de toepasselijke voorschriften van de levensmiddelenwetgeving in alle stadia van de productie, verwerking en distributie naleven. Om in deze context een efficiënte officiële controle van voeding voor medisch gebruik mogelijk te maken, moeten de exploitanten van levensmiddelenbedrijven die voeding voor medisch gebruik in de handel brengen, de nationale bevoegde autoriteiten een model van het gebruikte etiket bezorgen alsook alle relevante informatie die nodig wordt geacht om de naleving van deze verordening aan te tonen, tenzij de lidstaten een ander efficiënt controlesysteem hebben.

(20)

Om de exploitanten van levensmiddelenbedrijven de mogelijkheid te bieden zich aan de nieuwe voorschriften aan te passen, moet deze verordening van toepassing zijn met ingang van een datum drie jaar na de inwerkingtreding ervan. Rekening houdend met het aantal nieuwe voorschriften van toepassing op voeding voor medisch gebruik die is ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen te voldoen, en het belang van die voorschriften, moet deze verordening met betrekking tot deze producten van toepassing zijn met ingang van een datum vier jaar na de inwerkingtreding ervan,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In de handel brengen

Voeding voor medisch gebruik mag alleen in de handel worden gebracht als zij aan deze verordening voldoet.

Artikel 2

Samenstellingsvoorschriften

1.   Voeding voor medisch gebruik wordt in de volgende drie categorieën ingedeeld:

a)

qua voedingswaarde volledige levensmiddelen met een standaardsamenstelling die, wanneer zij volgens de aanwijzingen van de fabrikant worden gebruikt, voor de personen waarvoor zij bestemd zijn de enige voedingsbron kunnen vormen;

b)

qua voedingswaarde volledige levensmiddelen met een aan een specifieke ziekte, aandoening of kwaal aangepaste samenstelling die, wanneer zij volgens de aanwijzingen van de fabrikant worden gebruikt, voor de personen waarvoor zij bestemd zijn de enige voedingsbron kunnen vormen;

c)

qua voedingswaarde onvolledige levensmiddelen met een standaardsamenstelling of een aan een specifieke ziekte, aandoening of kwaal aangepaste samenstelling die ongeschikt zijn om als enige voedingsbron te dienen.

De in de eerste alinea, onder a) en b), bedoelde levensmiddelen mogen ook worden gebruikt als gedeeltelijke vervanging van de voeding van de patiënt of als aanvulling daarop.

2.   De samenstelling van voeding voor medisch gebruik is op degelijke medische en voedingsbeginselen gebaseerd. Het gebruik van die voeding volgens de aanwijzingen van de fabrikant voldoet op veilige, heilzame en doeltreffende wijze aan de bijzondere voedingsbehoeften van de personen voor wie zij bestemd is, wat met algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens moet zijn aangetoond.

3.   Voeding voor medisch gebruik die is ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen te voldoen, is in overeenstemming met de in deel A van bijlage I vastgestelde samenstellingsvoorschriften.

Voeding voor medisch gebruik, met uitzondering van voeding voor medisch gebruik die is ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen te voldoen, is in overeenstemming met de in deel B van bijlage I vastgestelde samenstellingsvoorschriften.

4.   De in bijlage I vastgestelde samenstellingsvoorschriften zijn van toepassing op gebruiksklare voeding voor medisch gebruik, die gebruiksklaar wordt verkocht of die volgens de aanwijzingen van de fabrikant is bereid.

Artikel 3

Voorschriften betreffende bestrijdingsmiddelen in voeding voor medisch gebruik die is ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen en peuters te voldoen

1.   Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder „residu”: het residu van een werkzame stof zoals bedoeld in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 die wordt gebruikt in een gewasbeschermingsmiddel zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, van die verordening, met inbegrip van metabolieten en afbraak- en reactieproducten van die werkzame stof.

2.   Voeding voor medisch gebruik die is ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen en peuters te voldoen, bevat niet meer dan 0,01 mg/kg residu per werkzame stof.

De residugehalten worden bepaald door middel van algemeen aanvaarde gestandaardiseerde analytische methoden.

3.   In afwijking van lid 2 gelden voor de in bijlage II opgenomen werkzame stoffen de in die bijlage vermelde maximumresidugehalten.

4.   Voeding voor medisch gebruik die is ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen en peuters te voldoen, wordt slechts vervaardigd van landbouwproducten die zijn geproduceerd zonder gebruik van gewasbeschermingsmiddelen die de in bijlage III opgenomen werkzame stoffen bevatten.

Voor de uitvoering van controles wordt er echter van uitgegaan dat er geen gewasbeschermingsmiddelen zijn gebruikt die de in bijlage III opgenomen werkzame stoffen bevatten indien het residugehalte niet meer dan 0,003 mg/kg bedraagt.

5.   De in de leden 2, 3 en 4 bedoelde gehalten zijn van toepassing op gebruiksklare voeding voor medisch gebruik, die gebruiksklaar wordt verkocht of die volgens de aanwijzingen van de fabrikant is bereid.

Artikel 4

Naam van het levensmiddel

De naam van voeding voor medisch gebruik luidt zoals vastgesteld in bijlage IV.

Artikel 5

Bijzondere voorschriften betreffende voedselinformatie

1.   Tenzij anders bepaald in deze verordening, voldoet voeding voor medisch gebruik aan Verordening (EU) nr. 1169/2011.

2.   Naast de in artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 bedoelde verplichte vermeldingen zijn de volgende vermeldingen bijkomende verplichte vermeldingen voor voeding voor medisch gebruik:

a)

een vermelding dat het product onder medisch toezicht moet worden gebruikt;

b)

een vermelding dat het product geschikt/niet geschikt is om als enige voedingsbron te dienen;

c)

in voorkomend geval, een vermelding dat het product voor een specifieke leeftijdsgroep is bestemd;

d)

in voorkomend geval, een vermelding dat het product een gezondheidsrisico inhoudt wanneer het wordt genuttigd door personen die niet aan de ziekte, aandoening of kwaal lijden waarvoor het product is bestemd;

e)

de vermelding „Dieetvoeding bij …”, waarbij op de plaats van de stippellijn de ziekte, aandoening of kwaal waarvoor het product is bestemd, wordt ingevuld;

f)

in voorkomend geval, een vermelding betreffende de te nemen voorzorgsmaatregelen en de tegenindicaties;

g)

een omschrijving van de eigenschappen en/of kenmerken waaraan het product zijn nut ontleent in verband met de ziekte, aandoening of kwaal waarvoor het product als dieetvoeding is bestemd, in het bijzonder, in voorkomend geval, betreffende de speciale bewerking en formulering, de nutriënten waarvan de hoeveelheid is verhoogd of verlaagd of die zijn verwijderd of op een andere manier gewijzigd, en de redenen voor het gebruik van het product;

h)

in voorkomend geval, een waarschuwing dat het product niet voor parenteraal gebruik is bestemd;

i)

in voorkomend geval, aanwijzingen over de juiste bereiding, het juiste gebruik en het na opening van de recipiënt op geëigende wijze bewaren van het product.

De onder a) tot en met d) bedoelde vermeldingen worden voorafgegaan door de woorden „belangrijke mededeling” of een gelijkwaardige aanduiding.

3.   Artikel 13, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 zijn ook van toepassing op de in lid 2 van dit artikel bedoelde bijkomende verplichte vermeldingen.

Artikel 6

Bijzondere voorschriften betreffende de voedingswaardevermelding

1.   Naast de in artikel 30, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 bedoelde informatie bevat de verplichte voedingswaardevermelding voor voeding voor medisch gebruik de volgende gegevens:

a)

de hoeveelheid van alle mineralen en alle vitaminen die in bijlage I bij deze verordening zijn opgenomen en die in het product aanwezig zijn;

b)

de hoeveelheid bestanddelen van eiwitten, koolhydraten en vetten en/of andere nutriënten en hun bestanddelen, waarvan de vermelding nodig is voor het gepaste beoogde gebruik van het product;

c)

in voorkomend geval, informatie over de osmolaliteit of de osmolariteit van het product;

d)

informatie over de bron en de aard van de eiwitten en/of eiwithydrolysaten die het product bevat.

2.   In afwijking van artikel 30, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 wordt de informatie die is opgenomen in de verplichte voedingswaardevermelding voor voeding voor medisch gebruik, niet herhaald op de etikettering.

3.   De voedingswaardevermelding is verplicht voor alle voeding voor medisch gebruik, ongeacht de grootte van het grootste oppervlak van de verpakking of recipiënt.

4.   De artikelen 31 tot en met 35 van Verordening (EU) nr. 1169/2011 zijn van toepassing op alle nutriënten die zijn opgenomen in de voedingswaardevermelding voor voeding voor medisch gebruik.

5.   In afwijking van artikel 31, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 hebben de energiewaarde en de hoeveelheden nutriënten voor voeding voor medisch gebruik betrekking op het levensmiddel zoals het wordt verkocht en, in voorkomend geval, op het gebruiksklare levensmiddel na bereiding volgens de aanwijzingen van de fabrikant.

6.   In afwijking van artikel 32, leden 3 en 4, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 worden de energiewaarde en de hoeveelheid nutriënten van voeding voor medisch gebruik niet uitgedrukt als een percentage van de in bijlage XIII bij die verordening vastgestelde referentie-innamen.

7.   De vermeldingen die worden opgenomen in de voedingswaardevermelding voor voeding voor medisch gebruik en die niet worden genoemd in bijlage XV bij Verordening (EU) nr. 1169/2011, worden aangebracht na de meest relevante vermelding in die bijlage waartoe zij behoren of waarvan zij bestanddelen zijn.

Vermeldingen die niet worden genoemd in bijlage XV bij Verordening (EU) nr. 1169/2011 en die niet behoren tot of geen bestanddeel zijn van een van de vermeldingen van die bijlage, worden in de voedingswaardevermelding aangebracht na de laatste vermelding van die bijlage.

De vermelding van de hoeveelheid natrium wordt samen met die van de andere mineralen aangebracht en mag naast de vermelding van het zoutgehalte als volgt worden herhaald: „Zout: X g (waarvan natrium: Y mg)”.

Artikel 7

Voedings- en gezondheidsclaims

Voor voeding voor medisch gebruik worden geen voedings- en gezondheidsclaims gedaan.

Artikel 8

Bijzondere voorschriften voor voeding voor medisch gebruik die is ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen te voldoen

1.   Alle verplichte vermeldingen voor voeding voor medisch gebruik die is ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen te voldoen, worden aangebracht in een taal die voor de consumenten gemakkelijk te begrijpen is.

2.   De etikettering en de presentatie van en de reclame voor voeding voor medisch gebruik die is ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen te voldoen, bevat geen afbeeldingen van zuigelingen, noch andere afbeeldingen of tekst waardoor het gebruik van dergelijke voeding zou kunnen worden geïdealiseerd.

Grafische afbeeldingen om het product gemakkelijk identificeerbaar te maken en om de bereidingswijzen te illustreren, worden wel toegestaan.

3.   Om elk risico op verwarring te voorkomen, worden de etikettering en de presentatie van en de reclame voor voeding voor medisch gebruik die is ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen te voldoen, zo ontworpen dat consumenten in staat zijn een duidelijk onderscheid tussen dergelijke producten en volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding te maken, in het bijzonder wat de gebruikte tekst, afbeeldingen en kleuren betreft.

4.   Reclame voor voeding voor medisch gebruik die is ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen te voldoen, wordt beperkt tot gespecialiseerde publicaties op het gebied van babyverzorging en wetenschappelijke publicaties.

De lidstaten mogen die reclame aan verdere beperkingen onderwerpen of ook verbieden. Dergelijke reclame bevat slechts gegevens van wetenschappelijke en feitelijke aard.

De eerste en tweede alinea beletten de verspreiding van uitsluitend voor beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg bestemde informatie niet.

5.   Reclame op verkooppunten, het uitdelen van monsters of andere reclameacties om de rechtstreekse verkoop van voeding voor medisch gebruik die is ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen te voldoen aan de consument in de detailhandel te bevorderen, zoals speciale uitstallingen, kortingbonnen, premies, speciale verkoopacties, lokartikelen en koppelverkoop, zijn verboden.

6.   Fabrikanten en distributeurs van voeding voor medisch gebruik die is ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen te voldoen, bieden geen gratis of afgeprijsde producten, monsters of andere reclamegeschenken rechtstreeks aan het algemene publiek of aan zwangere vrouwen, moeders of hun gezinsleden aan.

Artikel 9

Kennisgeving

Wanneer voeding voor medisch gebruik in de handel wordt gebracht, stelt de exploitant van het levensmiddelenbedrijf de bevoegde autoriteit van elke lidstaat waar het betrokken product in de handel wordt gebracht, in kennis van de informatie die op de etikettering is aangebracht, door die autoriteit een model van het voor het product gebruikte etiket te bezorgen, en van alle andere gegevens die de bevoegde autoriteit redelijkerwijs kan opvragen om de naleving van deze verordening vast te stellen, tenzij een lidstaat de exploitant van het levensmiddelenbedrijf ontheft van die verplichting op grond van een nationaal systeem dat een efficiënte officiële controle van het betrokken product waarborgt.

Artikel 10

Richtlijn 1999/21/EG

Overeenkomstig artikel 20, lid 4, van Verordening (EU) nr. 609/2013 wordt Richtlijn 1999/21/EG ingetrokken met ingang van 22 februari 2019. Richtlijn 1999/21/EG blijft echter tot en met 21 februari 2020 van toepassing op voeding voor medisch gebruik die is ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen te voldoen.

Verwijzingen naar Richtlijn 1999/21/EG in andere handelingen worden overeenkomstig het in het eerste lid vastgestelde schema gelezen als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 11

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 22 februari 2019, behalve met betrekking tot voeding voor medisch gebruik die is ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen te voldoen, waarop zij van toepassing is met ingang van 22 februari 2020.

Voor de toepassing van artikel 21, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 609/2013 met betrekking tot voeding voor medisch gebruik die is ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen te voldoen, wordt de in de tweede alinea van dit artikel genoemde latere datum beschouwd als de toepassingsdatum.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 september 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 181 van 29.6.2013, blz. 35.

(2)  Richtlijn 1999/21/EG van de Commissie van 25 maart 1999 betreffende dieetvoeding voor medisch gebruik (PB L 91 van 7.4.1999, blz. 29).

(3)  Richtlijn 2009/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen (PB L 124 van 20.5.2009, blz. 21).

(4)  Richtlijn 2006/125/EG van de Commissie van 5 december 2006 inzake bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters (PB L 339 van 6.12.2006, blz. 16).

(5)  Richtlijn 2006/141/EG van de Commissie van 22 december 2006 inzake volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding en tot wijziging van Richtlijn 1999/21/EG (PB L 401 van 30.12.2006, blz. 1).

(6)  Opinion of the Scientific Committee for Food on a maximum residue limit (MRL) of 0,01 mg/kg for pesticides in foods intended for infants and young children (van 19 september 1997).

(7)  Further advice on the opinion of the Scientific Committee for Food expressed on 19 September 1997 on a Maximum Residue Limit (MRL) of 0,01 mg/kg for pesticides in foods intended for infants and young children (door het SCF aangenomen op 4 juni 1998).

(8)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van Richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, Richtlijn 90/496/EEG van de Raad, Richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie en Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18).

(10)  Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (PB L 404 van 30.12.2006, blz. 9).

(11)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).


BIJLAGE I

SAMENSTELLINGSVOORSCHRIFTEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 2, LID 3

DEEL A

Voeding voor medisch gebruik die is ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen te voldoen

1.

Producten als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a), die zijn ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen te voldoen, moeten de in tabel 1 opgenomen vitaminen en mineralen bevatten.

2.

Producten als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder b), die zijn ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen te voldoen, moeten de in tabel 1 opgenomen vitaminen en mineralen bevatten, onverminderd eventuele in verband met het beoogde gebruik van het product noodzakelijke wijzigingen met betrekking tot een of meer van deze nutriënten.

3.

De maximale gehalten aan vitaminen en mineralen in producten als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder c), die zijn ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen te voldoen, mogen niet hoger zijn dan de in tabel 1 gespecificeerde gehalten, onverminderd eventuele in verband met het beoogde gebruik van het product noodzakelijke wijzigingen met betrekking tot een of meer van deze nutriënten.

4.

Wanneer dit niet in strijd is met uit het beoogde gebruik voortvloeiende voorschriften, moet voeding voor medisch gebruik die is ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen te voldoen, indien van toepassing, in overeenstemming zijn met de voor andere nutriënten geldende bepalingen die van toepassing zijn op volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding zoals die zijn vastgelegd in Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/127 van de Commissie (1).

Tabel 1

Waarden voor vitaminen en mineralen in voeding voor medisch gebruik die is ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen te voldoen

 

Per 100 kJ

Per 100 kcal

Minimaal

Maximaal

Minimaal

Maximaal

Vitaminen

Vitamine A (μg-RE) (2)

16,7

43

70

180

Vitamine D (μg)

0,48

0,72

2

3

Vitamine K (μg)

0,24

6

1

25

Vitamine C (mg)

0,96

7,2

4

30

Thiamine (μg)

9,6

72

40

300

Riboflavine (μg)

14,3

107

60

450

Vitamine B6 (μg)

4,8

72

20

300

Niacine (mg) (3)

0,1

0,72

0,4

3

Folaat (μg-DFE) (4)

3,6

11,4

15

47,6

Vitamine B12 (μg)

0,02

0,12

0,1

0,5

Pantotheenzuur (mg)

0,1

0,48

0,4

2

Biotine (μg)

0,24

4,8

1

20

Vitamine E (mg α-tocoferol) (5)

0,14

1,2

0,6

5

Mineralen

Natrium (mg)

6

14,3

25

60

Chloride (mg)

14,3

38,2

60

160

Kalium (mg)

19,1

38,2

80

160

Calcium (mg) (6)

12

60

50

250

Fosfor (mg) (7)

6

24

25

100

Magnesium (mg)

1,2

3,6

5

15

IJzer (mg)

0,07

0,6

0,3

2,5

Zink (mg)

0,12

0,6

0,5

2,4

Koper (μg)

14,3

29

60

120

Jood (μg)

3,6

8,4

15

35

Seleen (μg)

0,72

2

3

8,6

Mangaan (μg)

0,24

24

1

100

Chroom (μg)

2,4

10

Molybdeen (μg)

3,3

14

Fluoride (μg)

47,8

200

DEEL B

Voeding voor medisch gebruik, met uitzondering van voeding voor medisch gebruik die is ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen te voldoen

1.

Producten als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a), met uitzondering van producten die zijn ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen te voldoen, moeten de in tabel 2 opgenomen vitaminen en mineralen bevatten.

2.

Producten als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder b), met uitzondering van producten die zijn ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen te voldoen, moeten de in tabel 2 opgenomen vitaminen en mineralen bevatten, onverminderd eventuele in verband met het beoogde gebruik van het product noodzakelijke wijzigingen met betrekking tot een of meer van deze nutriënten.

3.

De maximale gehalten aan vitaminen en mineralen in producten als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder c), met uitzondering van producten die zijn ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen te voldoen, mogen niet hoger zijn dan de in tabel 2 gespecificeerde gehalten, onverminderd eventuele in verband met het beoogde gebruik van het product noodzakelijke wijzigingen met betrekking tot een of meer van deze nutriënten.

Tabel 2

Waarden voor vitaminen en mineralen in voeding voor medisch gebruik, met uitzondering van voeding voor medisch gebruik die is ontwikkeld om aan de voedingsbehoeften van zuigelingen te voldoen

 

Per 100 kJ

Per 100 kcal

Minimaal

Maximaal

Minimaal

Maximaal

Vitaminen

Vitamine A (μg-RE)

8,4

43

35

180

Vitamine D (μg)

0,12

0,65/0,75 (8)

0,5

2,5/3 (8)

Vitamine K (μg)

0,85

5

3,5

20

Vitamine C (mg)

0,54

5,25

2,25

22

Thiamine (mg)

0,015

0,12

0,06

0,5

Riboflavine (mg)

0,02

0,12

0,08

0,5

Vitamine B6 (mg)

0,02

0,12

0,08

0,5

Niacine (mg NE)

0,22

0,75

0,9

3

Foliumzuur (μg)

2,5

12,5

10

50

Vitamine B12 (μg)

0,017

0,17

0,07

0,7

Pantotheenzuur (mg)

0,035

0,35

0,15

1,5

Biotine (μg)

0,18

1,8

0,75

7,5

Vitamine E (mg α-TE)

0,5/g meervoudig onverzadigde vetzuren, uitgedrukt als linolzuur, maar in geen geval minder dan 0,1 mg per 100 beschikbare kJ

0,75

0,5/g meervoudig onverzadigde vetzuren, uitgedrukt als linolzuur, maar in geen geval minder dan 0,5 mg per 100 beschikbare kcal

3

Mineralen

Natrium (mg)

7,2

42

30

175

Chloride (mg)

7,2

42

30

175

Kalium (mg)

19

70

80

295

Calcium (mg)

8,4/12 (8)

42/60 (8)

35/50 (8)

175/250 (8)

Fosfor (mg)

7,2

19

30

80

Magnesium (mg)

1,8

6

7,5

25

IJzer (mg)

0,12

0,5

0,5

2

Zink (mg)

0,12

0,36

0,5

1,5

Koper (μg)

15

125

60

500

Jood (μg)

1,55

8,4

6,5

35

Seleen (μg)

0,6

2,5

2,5

10

Mangaan (mg)

0,012

0,12

0,05

0,5

Chroom (μg)

0,3

3,6

1,25

15

Molybdeen (μg)

0,84

4,3

3,5

18

Fluoride (mg)

0,05

0,2


(1)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/127 van de Commissie van 25 september 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de bijzondere samenstellings- en informatievoorschriften betreffende volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding en wat betreft informatievoorschriften betreffende de voeding van zuigelingen en peuters (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

(2)  Voorgevormde vitamine A; RE = all-trans-retinol-equivalent.

(3)  Voorgevormde niacine.

(4)  Folaatequivalent in voeding: 1 μg DFE = 1 μg voedingsfolaat = 0,6 μg foliumzuur uit voeding voor medisch gebruik.

(5)  Op basis van de vitamine E-activiteit van RRR-α-tocoferol.

(6)  De molverhouding calcium/beschikbare fosfor moet minimaal 1 en mag maximaal 2 zijn.

(7)  Totaal fosfor.

(8)  Voor producten bestemd voor kinderen van 1 tot en met 10 jaar oud.


BIJLAGE II

WERKZAME STOFFEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 3, LID 3

Chemische naam van de stof

Maximumresidugehalte

(mg/kg)

Cadusafos

0,006

Demeton-S-methyl/demeton-S-methylsulfon/oxydemeton-methyl (afzonderlijk of in combinatie, uitgedrukt als demeton-S-methyl)

0,006

Ethoprofos

0,008

Fipronil (som van fipronil en fipronil-desulfinyl, uitgedrukt als fipronil)

0,004

Propineb/propyleenthio-ureum (som van propineb en propyleenthio-ureum)

0,006


BIJLAGE III

WERKZAME STOFFEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 3, LID 4

Chemische naam van de stof (omschrijving van de residuen)

 

Aldrin en dieldrin, uitgedrukt als dieldrin

 

Disulfoton (som van disulfoton, disulfotonsulfoxide en disulfotonsulfon, uitgedrukt als disulfoton)

 

Endrin

 

Fensulfothion (som van fensulfothion, het zuurstofanalogon daarvan en de sulfonen van deze stoffen, uitgedrukt als fensulfothion)

 

Fentin, uitgedrukt als trifenyltin-kation

 

Haloxyfop (som van haloxyfop en de zouten en esters daarvan, met inbegrip van conjugaten, uitgedrukt als haloxyfop)

 

Heptachloor en trans-heptachloorepoxide, uitgedrukt als heptachloor

 

Hexachloorbenzeen

 

Nitrofeen

 

Omethoaat

 

Terbufos (som van terbufos en het sulfoxide en het sulfon daarvan, uitgedrukt als terbufos)


BIJLAGE IV

NAMEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 4

De naam van voeding voor medisch gebruik luidt respectievelijk:

in het Bulgaars: „Храни за специални медицински цели”,

in het Spaans: „Alimento para usos médicos especiales”,

in het Tsjechisch: „Potravina pro zvláštní lékařské účely”,

in het Deens: „Fødevare til særlige medicinske formål”,

in het Duits: „Lebensmittel für besondere medizinische Zwecke (bilanzierte Diät)”,

in het Ests: „Meditsiinilisel näidustusel kasutamiseks ettenähtud toit”,

in het Grieks: „Τρόφιμα για ειδικούς ιατρικούς σκοπούς”,

in het Engels: „Food for special medical purposes”,

in het Frans: „Denrée alimentaire destinée à des fins médicales spéciales”,

in het Kroatisch: „Hrana za posebne medicinske potrebe”,

in het Italiaans: „Alimento a fini medici speciali”,

in het Lets: „Īpašiem medicīniskiem nolūkiem paredzēta pārtika”,

in het Litouws: „Specialios medicininės paskirties maisto productai”,

in het Hongaars: „Speciális gyógyászati célra szánt élelmiszer”,

in het Maltees: „Ikel għal skopijiet mediċi speċjali”,

in het Nederlands: „Voeding voor medisch gebruik”,

in het Pools: „Żywność specjalnego przeznaczenia medycznego”,

in het Portugees: „Alimento para fins medicinais específicos”,

in het Roemeens: „Alimente destinate unor scopuri medicale speciale”,

in het Slowaaks: „Potraviny na osobitné lekárske účely”,

in het Sloveens: „Živila za posebne zdravstvene namene”,

in het Fins: „Erityisiin lääkinnällisiin tarkoituksiin tarkoitettu elintarvike (kliininen ravintovalmiste)”,

in het Zweeds: „Livsmedel för speciella medicinska ändamål”.


2.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 25/44


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/129 VAN DE COMMISSIE

van 1 februari 2016

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 37/2010 wat de stof „gezuiverd pasteus extract van Humulus lupulus L. met ongeveer 48 % bètazuren (zoals kaliumzouten)” betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 14 juncto artikel 17,

Gezien het advies van het Europees Geneesmiddelenbureau dat is opgesteld door het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EG) nr. 470/2009 moet de maximumwaarde voor residuen (hierna „MRL” genoemd) van farmacologisch werkzame stoffen die bestemd zijn om in de Unie te worden gebruikt in diergeneesmiddelen voor voedselproducerende dieren of in biociden die in de veehouderij worden gebruikt, in een verordening worden vastgesteld.

(2)

In tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie (2) zijn de farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van MRL's in levensmiddelen van dierlijke oorsprong opgenomen.

(3)

Gezuiverd pasteus extract van Humulus lupulus L. met ongeveer 48 % bètazuren (zoals kaliumzouten) is nog niet opgenomen in die tabel.

(4)

Er is bij het Europees Geneesmiddelenbureau (hierna „EMA” genoemd) een aanvraag ingediend voor het vaststellen van MRL's van gezuiverd pasteus extract van Humulus lupulus L. met ongeveer 48 % bètazuren (zoals kaliumzouten) in honing.

(5)

Het EMA heeft op basis van het advies van het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik aanbevolen dat de vaststelling van een MRL van gezuiverd pasteus extract van Humulus lupulus L. met ongeveer 48 % bètazuren (als kaliumzouten) in honing niet noodzakelijk is voor de bescherming van de menselijke gezondheid.

(6)

Overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 470/2009 moet het EMA overwegen MRL's van een farmacologisch werkzame stof die voor een bepaald levensmiddel zijn vastgesteld, toe te passen op een ander levensmiddel dat afkomstig is van dezelfde diersoort, of MRL's van een farmacologisch werkzame stof die voor een of meer diersoorten zijn vastgesteld, toe te passen op andere diersoorten.

(7)

Aangezien de residuen in honing geen metabole processen ondergaan die ze in andere levensmiddelen van dierlijke oorsprong mogelijk wel zouden ondergaan, heeft het EMA geconcludeerd dat extrapolatie van de aanbeveling in verband met de MRL's van gezuiverd pasteus extract van Humulus lupulus L. met ongeveer 48 % bètazuren (zoals kaliumzouten) niet passend is.

(8)

Verordening (EU) nr. 37/2010 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 februari 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11.

(2)  Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 15 van 20.1.2010, blz. 1).


BIJLAGE

In tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt de volgende stof in alfabetische volgorde ingevoegd:

Farmacologisch werkzame stof

Indicatorresidu

Diersoorten

MRL's

Te onderzoeken weefsels

Overige bepalingen (overeenkomstig artikel 14, lid 7, van Verordening (EG) nr. 470/2009)

Therapeutische klassen

„Gezuiverd pasteus extract van Humulus lupulus L. met ongeveer 48 % bètazuren (zoals kaliumzouten)

NIET VAN TOEPASSING

Bijen

Geen MRL nodig

Honing

GEEN

Antiparasitaire middelen/Geneesmiddelen tegen ectoparasieten”


2.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 25/46


VERORDENING (EU) 2016/130 VAN DE COMMISSIE

van 1 februari 2016

tot aanpassing aan de technische vooruitgang van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (1), en met name artikel 17,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage IB van Verordening (EEG) nr. 3821/85 beschrijft de technische specificaties voor de constructie, beproeving, installatie en controle van digitale tachografen.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 68/2009 van de Commissie (2) is als tijdelijke oplossing, tot 31 december 2013, een adapter ingevoerd om het mogelijk te maken overeenkomstig bijlage IB bij Verordening (EEG) nr. 3821/85 tachografen te installeren in voertuigen van de types M1 en N1.

(3)

Bij Verordening (EU) nr. 1161/2014 (3) is Verordening (EEG) nr. 3821/85 aangepast teneinde de geldigheidstermijn van de adapter te verlengen tot 31 december 2015.

(4)

Verordening (EEG) nr. 3821/85 is vervangen door Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en de Raad (4). Op grond van artikel 46 van Verordening (EU) nr. 165/2014 blijven de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 3821/85 en bijlage IB daarvan, als overgangsmaatregel van toepassing, tot de datum waarop de in Verordening (EU) nr. 165/2014 genoemde uitvoeringshandelingen van toepassing worden.

(5)

In overweging 5 van Verordening (EU) nr. 165/2014 is bepaald dat de Commissie zal overwegen om de geldigheidsduur van de adapter voor M1- en N1-voertuigen te verlengen tot 2015 en zich vóór 2015 verder zal beraden over een langetermijnoplossing voor voertuigen van de types M1 en N1.

(6)

In de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „Digitale tachograaf: stappenplan voor toekomstige activiteiten” (5), die samen met Verordening (EU) nr. 165/2014 werd ingediend, is bepaald dat die bijlagen en aanhangsels binnen een termijn van twee jaar na de vaststelling van Verordening (EU) nr. 165/2014 moeten worden opgesteld en aangepast.

(7)

Een definitieve oplossing voor de adapter moet worden vastgesteld in de technische specificaties voor de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 165/2014. Op basis van het beginsel van gewettigd vertrouwen moet de mogelijkheid om adapters te gebruiken in voertuigen van de types M1 en N1 derhalve minstens worden verlengd tot die uitvoeringsbesluiten met technische specificaties zijn vastgesteld.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 42 van Verordening (EU) nr. 165/2014 opgerichte comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage IB van Verordening (EEG) nr. 3821/85 wordt als volgt gewijzigd:

 

In deel I „Definities”, punt rr), eerste streepje, wordt de datum „31 december 2015” vervangen door „31 december 2016”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 februari 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 370 van 31.12.1985, blz. 8.

(2)  Verordening (EG) nr. 68/2009 van de Commissie van 23 januari 2009 betreffende de negende aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (PB L 21 van 24.1.2009, blz. 3).

(3)  Verordening (EU) nr. 1161/2014 van de Commissie van 30 oktober 2014 tot aanpassing aan de technische vooruitgang van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (PB L 311 van 31.10.2014, blz. 19).

(4)  Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en van de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 1).

(5)  COM(2011) 454 final.


2.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 25/48


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/131 VAN DE COMMISSIE

van 1 februari 2016

tot goedkeuring van C(M)IT/MIT (3:1) als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor de productsoorten 2, 4, 6, 11, 12 en 13

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 (2) van de Commissie is een lijst vastgesteld van bestaande werkzame stoffen die moeten worden beoordeeld met het oog op de mogelijke goedkeuring ervan voor gebruik in biociden. C(M)IT/MIT (3:1) is in die lijst opgenomen.

(2)

C(M)IT/MIT (3:1) is overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) beoordeeld voor gebruik in productsoort 2 (desinfecterende middelen voor privégebruik en voor de openbare gezondheidszorg en andere biociden), productsoort 4 (ontsmettingsmiddelen voor gebruik in de sector voeding en diervoeders), productsoort 6 (conserveringsmiddelen in conserven), productsoort 11 (conserveringsmiddelen voor vloeistofkoelings- en verwerkingssystemen), productsoort 12 (slijmbestrijdingsmiddelen) en productsoort 13 (conserveringsmiddelen voor metaalbewerkingsvloeistoffen), zoals gedefinieerd in bijlage V bij die richtlijn, wat overeenstemt met de productsoorten 2, 4, 6, 11, 12 en 13, zoals gedefinieerd in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012.

(3)

Frankrijk is als beoordelende bevoegde autoriteit aangewezen en heeft overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie (4) de beoordelingsrapporten samen met zijn aanbevelingen op 19 oktober 2011, 27 november 2012 en 22 april 2013 bij de Commissie ingediend.

(4)

Overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder b) van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 heeft het Comité voor biociden op 5 februari 2015, 14 april 2015 en 17 juni 2015 de adviezen van het Europees Agentschap voor chemische stoffen geformuleerd, rekening houdend met de conclusies van de beoordelende bevoegde autoriteit.

(5)

Volgens deze adviezen kan worden verwacht van biociden die voor de productsoorten 2, 4, 6, 11, 12 en 13 worden gebruikt en C(M)IT/MIT (3:1) bevatten, dat zij voldoen aan de eisen van artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG, mits aan bepaalde voorwaarden voor het gebruik ervan is voldaan.

(6)

Bijgevolg moet C(M)IT/MIT (3:1) worden goedgekeurd voor gebruik in biociden voor de productsoorten 2, 4, 6, 11, 12 en 13, mits aan bepaalde specificaties en voorwaarden wordt voldaan.

(7)

Voor het gebruik in productsoort 4 betrof de beoordeling niet de opneming van C(M)IT/MIT (3:1) bevattende biociden in materialen en voorwerpen die bestemd zijn om rechtstreeks of onrechtstreeks met levensmiddelen in contact te komen in de zin van artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad (5). Voor dergelijke materialen kan het nodig zijn specifieke grenswaarden voor de migratie in levensmiddelen vast te stellen zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), van die verordening. De goedkeuring mag daarom geen betrekking hebben op zulk gebruik, tenzij de Commissie dergelijke grenswaarden heeft vastgesteld of krachtens die verordening is vastgesteld dat dergelijke grenswaarden niet nodig zijn.

(8)

Aangezien C(M)IT/MIT (3:1) voldoet aan de criteria voor indeling als huidallergeen van categorie 1 zoals gedefinieerd in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (6), moeten behandelde voorwerpen die met C(M)IT/MIT (3:1) zijn behandeld of deze stof bevatten op passende wijze worden geëtiketteerd wanneer zij in de handel worden gebracht.

(9)

Er moet een redelijke termijn verstrijken voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, opdat de betrokken partijen de nodige voorbereidende maatregelen kunnen nemen om aan de nieuwe eisen te voldoen.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

C(M)IT/MIT (3:1) wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden voor de productsoorten 2, 4, 6, 11, 12 en 13, mits aan de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden is voldaan.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 februari 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie van 4 augustus 2014 over het in Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde werkprogramma voor het systematische onderzoek van alle bestaande werkzame stoffen van biociden (PB L 294 van 10.10.2014, blz. 1).

(3)  Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3).

(5)  Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen en houdende intrekking van de Richtlijnen 80/590/EEG en 89/109/EEG (PB L 338 van 13.11.2004, blz. 4).

(6)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).


BIJLAGE

Triviale naam

IUPAC-naam

Identificatienummers

Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1)

Datum van goedkeuring

Datum van het verstrijken van de goedkeuring

Productsoort

Bijzondere voorwaarden

C(M)IT/MIT (3:1)

IUPAC-naam:

Reactiemassa van 5-chloor-2-methyl-2H-isothiazool-3-on en 2-methyl-2H-isothiazool-3-on (3:1)

EG-nummer: n.v.t.

CAS-nr.: 55965-84-9

579 g/kg (berekende specificatie van het droge gewicht).

De werkzame stof wordt geproduceerd als technisch concentraat (TK) met verschillende oplosmiddelen en stabilisatoren.

1 juli 2017

30 juni 2027

2

Bij de beoordeling van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico's en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie.

Aan toelatingen voor biociden worden de volgende voorwaarden verbonden:

Voor beroepsmatige gebruikers moeten veilige operationele procedures en passende organisatorische maatregelen worden vastgesteld. Bij het gebruik van de producten moeten passende persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt wanneer de blootstelling niet op andere manieren tot een aanvaardbaar niveau kan worden beperkt.

Aan het in de handel brengen van behandelde voorwerpen wordt de volgende voorwaarde verbonden:

De persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van een behandeld voorwerp dat met C(M)IT/MIT (3:1) is behandeld of deze stof bevat, moet ervoor zorgen dat het etiket van dat behandeld voorwerp de in artikel 58, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 528/2012 vermelde informatie verstrekt.

4

Bij de beoordeling van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico's en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie.

Aan toelatingen voor biociden worden de volgende voorwaarden verbonden:

1)

Voor beroepsmatige gebruikers moeten veilige operationele procedures en passende organisatorische maatregelen worden vastgesteld. Bij het gebruik van de producten moeten passende persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt wanneer de blootstelling niet op andere manieren tot een aanvaardbaar niveau kan worden beperkt.

2)

Gezien de risico's voor beroepsmatige gebruikers moet het laden van biociden automatisch verlopen, tenzij kan worden aangetoond dat de risico's op andere manieren tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt.

3)

Voor producten waarvan residuen in levensmiddelen of diervoeders kunnen achterblijven, moet worden nagegaan of nieuwe, dan wel gewijzigde maximumgehalten aan residuen (MRL's) moeten worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad (2) of Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad (3) en moeten de nodige risicobeperkende maatregelen worden genomen om te garanderen dat de geldende MRL's niet worden overschreden.

4)

Producten mogen niet worden opgenomen in materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen in de zin van artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1935/2004, tenzij de Commissie grenswaarden betreffende de migratie van C(M)IT/MIT (3:1) in levensmiddelen heeft vastgesteld of krachtens die verordening is vastgesteld dat dergelijke grenswaarden niet nodig zijn.

Aan het in de handel brengen van behandelde voorwerpen wordt de volgende voorwaarde verbonden:

De persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van een behandeld voorwerp dat met C(M)IT/MIT (3:1) is behandeld of deze stof bevat, moet ervoor zorgen dat het etiket van dat behandeld voorwerp de in artikel 58, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 528/2012 vermelde informatie verstrekt.

6

Bij de beoordeling van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico's en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie.

Aan toelatingen voor biociden worden de volgende voorwaarden verbonden:

1)

Voor industriële of beroepsmatige gebruikers moeten veilige operationele procedures en passende organisatorische maatregelen worden vastgesteld. Bij het gebruik van de producten moeten passende persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt wanneer de blootstelling niet op andere manieren tot een aanvaardbaar niveau kan worden beperkt.

2)

Met het oog op de risico's die zijn vastgesteld in verband met het milieu mogen biociden niet worden gebruikt voor het conserveren van pulp en vloeistoffen voor papierverwerking, tenzij kan worden aangetoond dat de risico's tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt.

Aan het in de handel brengen van behandelde voorwerpen worden de volgende voorwaarden verbonden:

1)

Met het oog op de risico's die zijn vastgesteld in verband met de menselijke gezondheid mag de concentratie C(M)IT/MIT (3:1) in mengsels die met C(M)IT/MIT (3:1) zijn behandeld of die stof bevatten en in de handel worden gebracht voor gebruik door het grote publiek niet zo hoog zijn dat het product wordt ingedeeld als huidallergeen, tenzij blootstelling kan worden vermeden op andere manieren dan door het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen.

2)

Met het oog op de risico's die zijn vastgesteld in verband met de menselijke gezondheid mag de concentratie C(M)IT/MIT (3:1) in vloeibare detergentia die met C(M)IT/MIT (3:1) zijn behandeld of die stof bevatten en in de handel worden gebracht voor gebruik door beroepsmatige gebruikers niet zo hoog zijn dat het product wordt ingedeeld als huidallergeen, tenzij blootstelling kan worden vermeden op andere manieren dan door het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen.

3)

Met het oog op de risico's die zijn vastgesteld in verband met de menselijke gezondheid mag de concentratie C(M)IT/MIT (3:1) in andere mengsels dan vloeibare detergentia die met C(M)IT/MIT (3:1) zijn behandeld of die stof bevatten en in de handel worden gebracht voor gebruik door beroepsmatige gebruikers niet zo hoog zijn dat het product wordt ingedeeld als huidallergeen, tenzij blootstelling kan worden vermeden, onder andere door het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen.

4)

De persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van een behandeld voorwerp dat met C(M)IT/MIT (3:1) is behandeld of deze stof bevat, moet ervoor zorgen dat het etiket van dat behandeld voorwerp de in artikel 58, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 528/2012 vermelde informatie verstrekt.

11

Bij de beoordeling van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico's en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie.

Aan toelatingen voor biociden worden de volgende voorwaarden verbonden:

1)

Voor beroepsmatige gebruikers moeten veilige operationele procedures en passende organisatorische maatregelen worden vastgesteld. Bij het gebruik van de producten moeten passende persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt wanneer de blootstelling niet op andere manieren tot een aanvaardbaar niveau kan worden beperkt.

2)

Met het oog op de risico's die zijn vastgesteld in verband met het milieu, worden de producten niet toegelaten voor conservering van vloeistoffen voor fotobewerking, voor conservering van houtbehandelingsproducten en voor gebruik in grote open recirculatiekoelsystemen, tenzij kan worden aangetoond dat de risico's tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt.

3)

Met het oog op de risico's die zijn vastgesteld in verband met het milieu en tenzij kan worden aangetoond dat de risico's tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt, moet op de etiketten en zo nodig op de veiligheidsinformatiebladen het volgende zijn vermeld:

a)

Voor gebruik in kleine open recirculatiekoelsystemen moeten risicobeperkende maatregelen worden genomen ter vermindering van rechtstreekse vervuiling van het terrestrische compartiment door atmosferische depositie.

b)

Voor ander gebruik dan vermeld onder voorwaarde 2) moet het afvalwater van de faciliteiten naar een afvalwaterzuiveringsinstallatie worden geleid.

Aan het in de handel brengen van behandelde voorwerpen wordt de volgende voorwaarde verbonden:

De persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van een behandeld voorwerp dat met C(M)IT/MIT (3:1) is behandeld of deze stof bevat, moet ervoor zorgen dat het etiket van dat behandeld voorwerp de in artikel 58, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 528/2012 vermelde informatie verstrekt.

12

Bij de beoordeling van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico's en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie.

Aan toelatingen voor biociden worden de volgende voorwaarden verbonden:

1)

Voor beroepsmatige gebruikers moeten veilige operationele procedures en passende organisatorische maatregelen worden vastgesteld. Bij het gebruik van de producten moeten passende persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt wanneer de blootstelling niet op andere manieren tot een aanvaardbaar niveau kan worden beperkt.

2)

Met het oog op de risico's die zijn vastgesteld in verband met het milieu worden de producten niet toegelaten voor gebruik in offshore-installaties, tenzij kan worden aangetoond dat de risico's tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt.

3)

Met het oog op de risico's die zijn vastgesteld in verband met de menselijke gezondheid moeten de etiketten of veiligheidsinformatiebladen van producten die zijn toegelaten voor gebruik in offshore-installaties vermelden dat boorsuspensie geen C(M)IT/MIT (3:1) mag bevatten in een concentratie waardoor het product wordt ingedeeld als huidallergeen, tenzij veilige operationele procedures en passende organisatorische maatregelen worden vastgesteld voor de werknemers.

4)

Met het oog op de risico's die zijn vastgesteld in verband met het milieu moeten de etiketten of veiligheidsinformatiebladen van producten die zijn toegelaten voor gebruik in papierfabrieken vermelden dat passende verdunning van het industrieel afval van de faciliteiten noodzakelijk is voor het in een waterloop terechtkomt na mechanische/chemische behandeling of na behandeling in een afvalwaterzuiveringsinstallatie, tenzij kan worden aangetoond dat de risico's tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt.

Aan het in de handel brengen van behandelde voorwerpen wordt de volgende voorwaarde verbonden:

De persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van een behandeld voorwerp dat met C(M)IT/MIT (3:1) is behandeld of deze stof bevat, moet ervoor zorgen dat het etiket van dat behandeld voorwerp de in artikel 58, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 528/2012 vermelde informatie verstrekt.

13

Bij de beoordeling van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico's en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie.

Aan toelatingen voor biociden worden de volgende voorwaarden verbonden:

1)

Voor beroepsmatige gebruikers moeten veilige operationele procedures en passende organisatorische maatregelen worden vastgesteld. Bij het gebruik van de producten moeten passende persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt wanneer de blootstelling niet op andere manieren tot een aanvaardbaar niveau kan worden beperkt.

2)

Met het oog op de risico's voor beroepsmatige gebruikers moet het laden van de producten in metaalbewerkingsvloeistoffen semi-automatisch of automatisch verlopen, tenzij kan worden aangetoond dat de risico's op andere manieren tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt.

3)

Met het oog op de risico's voor beroepsmatige gebruikers moeten de etiketten en zo nodig de veiligheidsinformatiebladen vermelden dat de producten niet mogen worden gebruikt in metaalbewerkingsvloeistoffen in een concentratie waardoor het product wordt ingedeeld als huidallergeen, tenzij kan worden aangetoond dat de risico's op andere manieren tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt.

Aan het in de handel brengen van behandelde voorwerpen wordt de volgende voorwaarde verbonden:

De persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van een behandeld voorwerp dat met C(M)IT/MIT (3:1) is behandeld of deze stof bevat, moet ervoor zorgen dat het etiket van dat behandeld voorwerp de in artikel 58, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 528/2012 vermelde informatie verstrekt.


(1)  De in deze kolom vermelde zuiverheid was de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof die voor de overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG uitgevoerde beoordeling is gebruikt. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.

(2)  Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11).

(3)  Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).


2.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 25/56


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/132 VAN DE COMMISSIE

van 1 februari 2016

houdende vaststelling van de einddatum van de periode waarin op grond van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2334 aanvragen voor steun voor de particuliere opslag van varkensvlees kunnen worden ingediend

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 18, lid 2, eerste alinea, onder b), en artikel 18, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De steun voor de particuliere opslag op grond van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2334 van de Commissie (2) heeft een gunstig effect gehad op de markt voor varkensvlees. Verwacht wordt dat de prijzen zich verder zullen stabiliseren.

(2)

Het verlenen van steun voor de particuliere opslag van varkensvlees moet derhalve worden stopgezet en er moet een einddatum worden vastgesteld voor het indienen van aanvragen.

(3)

Omwille van de rechtszekerheid moet Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2334 worden ingetrokken.

(4)

Om speculatie te voorkomen moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De periode waarin op grond van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2334 aanvragen voor steun voor de particuliere opslag van varkensvlees kunnen worden ingediend, loopt af op 3 februari 2016.

Artikel 2

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2334 wordt ingetrokken met ingang van 3 februari 2016.

Zij blijft evenwel van toepassing op contracten die op grond van die verordening zijn gesloten.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 februari 2016.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2334 van de Commissie van 14 december 2015 tot opening van de particuliere opslag voor varkensvlees en tot voorafgaande vaststelling van het steunbedrag (PB L 329 van 15.12.2015, blz. 10).


2.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 25/58


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/133 VAN DE COMMISSIE

van 1 februari 2016

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 februari 2016.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

EG

162,9

IL

236,2

MA

83,1

TN

85,0

TR

93,7

ZZ

132,2

0707 00 05

MA

86,8

TR

165,2

ZZ

126,0

0709 93 10

MA

46,9

TR

141,3

ZZ

94,1

0805 10 20

EG

47,7

MA

61,0

TN

46,0

TR

61,0

ZZ

53,9

0805 20 10

IL

143,7

MA

80,4

TR

102,3

ZZ

108,8

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

IL

128,5

JM

154,6

MA

115,1

TR

63,3

ZZ

115,4

0805 50 10

TR

100,5

ZZ

100,5

0808 10 80

CL

87,5

US

161,8

ZZ

124,7

0808 30 90

CL

224,0

CN

57,3

TR

200,0

ZA

87,5

ZZ

142,2


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

2.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 25/60


BESLUIT (EU) 2016/134 VAN DE RAAD

van 16 november 2015

betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in de Stabilisatie- en Associatieraad, ingesteld bij de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds, over de vervanging van Protocol 2 bij deze overeenkomst betreffende de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en regelingen voor administratieve samenwerking door een nieuw protocol waarin, wat de oorsprongsregels betreft, naar de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels wordt verwezen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Protocol 2 bij de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds (1) („de overeenkomst”) heeft betrekking op de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en regelingen voor administratieve samenwerking.

(2)

De Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels (2) („de conventie”) bevat bepalingen over de oorsprong van goederen die op grond van de desbetreffende overeenkomsten tussen de partijen worden verhandeld. Bosnië en Herzegovina en andere deelnemers uit de Westelijke Balkan aan het stabilisatie- en associatieproces zijn in de door de Europese Raad van juni 2003 vastgestelde „agenda van Thessaloniki” uitgenodigd toe te treden tot het pan-Europese systeem van diagonale cumulatie van oorsprong. Zij zijn bij een besluit van de Euro-mediterrane ministeriële conferentie van oktober 2007 uitgenodigd partij te worden bij de conventie.

(3)

De Unie en Bosnië en Herzegovina hebben de conventie respectievelijk op 15 juni 2011 en 24 september 2013 ondertekend.

(4)

De Unie en Bosnië en Herzegovina hebben hun akte van aanvaarding respectievelijk op 26 maart 2012 en 26 september 2014 bij de depositaris van de conventie neergelegd. Bijgevolg is op grond van artikel 10, lid 3, van de conventie, de conventie voor de Unie en Bosnië en Herzegovina op respectievelijk 1 mei 2012 en 1 november 2014 in werking getreden.

(5)

In artikel 6 van de conventie is bepaald dat elke partij de nodige maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat de conventie daadwerkelijk wordt toegepast. Daartoe moet de bij de overeenkomst ingestelde Stabilisatie- en Associatieraad een besluit nemen om Protocol 2 bij de overeenkomst te vervangen door een nieuw protocol waarin, wat de oorsprongsregels betreft, naar de conventie wordt verwezen.

(6)

Het standpunt van de Unie in de Stabilisatie- en Associatieraad moet derhalve worden gebaseerd op bijgaand ontwerpbesluit,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in de Stabilisatie- en Associatieraad, ingesteld bij de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds, over de vervanging van Protocol 2 bij deze overeenkomst betreffende de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en regelingen voor administratieve samenwerking door een nieuw protocol waarin, wat de oorsprongsregels betreft, naar de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels wordt verwezen, wordt gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van de Stabilisatie- en Associatieraad.

Technische wijzigingen van het ontwerpbesluit van de Stabilisatie- en Associatieraad kunnen zonder nader besluit van de Raad worden goedgekeurd door de vertegenwoordigers van de Unie in de Stabilisatie- en Associatieraad.

Artikel 2

Het besluit van de Stabilisatie- en Associatieraad wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 16 november 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  PB L 164 van 30.6.2015, blz. 2.

(2)  PB L 54 van 26.2.2013, blz. 4.


ONTWERP

BESLUIT Nr. … VAN DE STABILISATIE- EN ASSOCIATIERAAD EU-BOSNIË EN HERZEGOVINA

van …

tot vervanging van protocol 2 bij de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds, betreffende de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en regelingen voor administratieve samenwerking

DE STABILISATIE- EN ASSOCIATIERAAD EU-BOSNIË EN HERZEGOVINA,

Gezien de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds (1), en met name artikel 42,

Gezien protocol 2 bij de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds, betreffende de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en regelingen voor administratieve samenwerking,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 42 van de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds, („de overeenkomst”) wordt verwezen naar protocol 2 bij de overeenkomst („protocol 2”), dat de oorsprongsregels bevat en voorziet in cumulatie van oorsprong tussen de Europese Unie, Bosnië en Herzegovina, Turkije en elk land of gebied dat deelneemt aan het stabilisatie- en associatieproces van de Europese Unie.

(2)

Krachtens artikel 39 van protocol 2 kan de bij artikel 115 van de overeenkomst ingestelde Stabilisatie- en Associatieraad besluiten bepalingen van het protocol te wijzigen.

(3)

De Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels (2) („de conventie”) strekt ertoe de protocollen inzake de oorsprongsregels die momenteel van kracht zijn tussen de landen van het pan-Euro-mediterrane gebied, door één rechtshandeling te vervangen. Bosnië en Herzegovina en andere deelnemers uit de westelijke Balkan aan het stabilisatie- en associatieproces zijn in de door de Europese Raad van juni 2003 vastgestelde „agenda van Thessaloniki” uitgenodigd toe te treden tot het pan-Europese systeem van diagonale cumulatie van oorsprong. Zij zijn bij een besluit van de Euro-mediterrane ministeriële conferentie van oktober 2007 uitgenodigd partij te worden bij de conventie.

(4)

De Europese Unie en Bosnië en Herzegovina hebben de conventie respectievelijk op 15 juni 2011 en 24 september 2013 ondertekend.

(5)

De Europese Unie en Bosnië en Herzegovina hebben hun akte van aanvaarding respectievelijk op 26 maart 2012 en 26 september 2014 bij de depositaris van de conventie neergelegd. Bijgevolg is op grond van artikel 10, lid 3, van de conventie, de conventie voor de Europese Unie en Bosnië en Herzegovina op respectievelijk 1 mei 2012 en 1 november 2014 in werking getreden.

(6)

Protocol 2 moet derhalve worden vervangen door een nieuw protocol dat naar de conventie verwijst,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Protocol 2 bij de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds, betreffende de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en regelingen voor administratieve samenwerking wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing met ingang van …

Gedaan te …,

Voor de Stabilisatie- en Associatieraad

De voorzitter


(1)  PB L 164 van 30.6.2015, blz. 2.

(2)  PB L 54 van 26.2.2013, blz. 4.


BIJLAGE

Protocol 2

betreffende de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en regelingen voor administratieve samenwerking

Artikel 1

Toepasselijke regels van oorsprong

1.   Voor de toepassing van deze overeenkomst zijn aanhangsel I en de relevante bepalingen van aanhangsel II bij de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels (1) („de conventie”) van toepassing.

2.   Alle verwijzingen naar de „desbetreffende overeenkomst” in aanhangsel I en in de relevante bepalingen van aanhangsel II bij de conventie gelden als verwijzingen naar deze overeenkomst.

Artikel 2

Geschillenregeling

1.   Indien er een geschil ontstaat in verband met de controleprocedures in artikel 32 van aanhangsel I bij de conventie dat niet kan worden opgelost door de douaneautoriteit die de controle heeft aangevraagd en de douaneautoriteit die de controle moet uitvoeren, wordt dit aan de Stabilisatie- en Associatieraad voorgelegd.

2.   In alle gevallen is de wetgeving van het land van invoer van toepassing op de regeling van geschillen tussen een importeur en de douaneautoriteiten van het land van invoer.

Artikel 3

Wijzigingen van het protocol

De Stabilisatie- en Associatieraad kan besluiten de bepalingen van dit protocol te wijzigen.

Artikel 4

Opzegging van de conventie

1.   Indien ofwel de Europese Unie ofwel Bosnië en Herzegovina de depositaris van de conventie schriftelijk te kennen geeft de conventie op grond van artikel 9 van de conventie te willen opzeggen, openen de Europese Unie en Bosnië en Herzegovina onmiddellijk onderhandelingen over oorsprongsregels voor de toepassing van deze overeenkomst.

2.   Tot de inwerkingtreding van deze nieuw overeengekomen oorsprongsregels blijven de op het moment van opzegging geldende oorsprongsregels in aanhangsel I en, in voorkomend geval, de relevante bepalingen van aanhangsel II bij de conventie van toepassing op deze overeenkomst. Vanaf de opzegging worden de oorsprongsregels in aanhangsel I en, in voorkomend geval, de relevante bepalingen van aanhangsel II bij de conventie evenwel zo uitgelegd dat zij uitsluitend bilaterale cumulatie tussen de Europese Unie en Bosnië en Herzegovina toestaan.

Artikel 5

Overgangsbepalingen — cumulatie

Niettegenstaande artikel 16, lid 5, en artikel 21, lid 3, van aanhangsel I bij de conventie mag het bewijs van oorsprong een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of een oorsprongsverklaring zijn indien bij de cumulatie alleen EVA-landen, de Faeröer, de Europese Unie, Turkije en de deelnemers aan het stabilisatie- en associatieproces zijn betrokken.


(1)  PB L 54 van 26.2.2013, blz. 4.


2.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 25/65


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/135 VAN DE COMMISSIE

van 29 januari 2016

tot verlenging van de termijn voor het verstrijken van de goedkeuring van flocumafen, brodifacoum en warfarine voor gebruik in biociden voor productsoort 14

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 14, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Flocumafen, brodifacoum en warfarine zijn in bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) opgenomen als werkzame stoffen die mogen worden gebruikt in biociden voor productsoort 14, en worden ingevolge artikel 86 van Verordening (EU) nr. 528/2012 geacht op grond van die verordening te zijn goedgekeurd, mits de in bijlage I bij die richtlijn vastgestelde specificaties en voorwaarden worden nageleefd.

(2)

De goedkeuring van flocumafen verstrijkt op 30 september 2016 en van brodifacoum en warfarine op 31 januari 2017. Overeenkomstig artikel 13, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 zijn aanvragen ingediend om de goedkeuring van deze werkzame stoffen te verlengen.

(3)

Gezien de vastgestelde risico's van het gebruik van de werkzame stoffen flocumafen, brodifacoum en warfarine mag de goedkeuring alleen worden verlengd na de beoordeling van een of meer alternatieve werkzame stoffen. Wegens die risico's mag de goedkeuring van de betreffende werkzame stoffen alleen worden verlengd, als aangetoond wordt dat ten minste aan een van de voorwaarden van artikel 5, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 528/2012 is voldaan.

(4)

De Commissie heeft een onderzoek gestart naar mogelijke risicobeperkende maatregelen ten aanzien van bloedstollingsremmende rodenticiden met als doel die maatregelen voor te stellen die het meest geschikt zijn om de risico's te beperken die verband houden met de eigenschappen van die werkzame stoffen.

(5)

De aanvragers van de verlenging van de goedkeuring van die werkzame stoffen moeten de mogelijkheid krijgen de conclusies van het onderzoek in hun aanvraag aan de orde te stellen. Bovendien moet met de conclusies van dat onderzoek rekening worden gehouden wanneer een besluit wordt genomen over de verlenging van de goedkeuring van alle bloedstollingsremmende rodenticiden.

(6)

Om de risico's en de voordelen van alle bloedstollingsremmende rodenticiden en van de toegepaste risicobeperkende maatregelen gemakkelijker te kunnen beoordelen en te vergelijken, moet de beoordeling van flocumafen, brodifacoum en warfarine samen met de beoordeling van de andere bloedstollingsremmende rodenticiden worden uitgevoerd.

(7)

Om redenen waarvoor de aanvragers zelf niet verantwoordelijk zijn, zal de goedkeuring van flocumafen, brodifacoum en warfarine dus waarschijnlijk verstrijken voordat een besluit over een mogelijke verlenging ervan is genomen. Daarom moet de termijn voor het verstrijken van de goedkeuring van die werkzame stoffen met een zodanige termijn worden verlengd dat er voldoende tijd is om de aanvragen te behandelen.

(8)

Met uitzondering van de termijn voor het verstrijken van de goedkeuring blijven die stoffen goedgekeurd, mits de specificaties en voorwaarden in bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG worden nageleefd.

(9)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De termijn voor het verstrijken van de goedkeuring van flocumafen, brodifacoum en warfarine voor gebruik in biociden voor productsoort 14 wordt verlengd tot 30 juni 2018.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 29 januari 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1).


AANBEVELINGEN

2.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 25/67


AANBEVELING (EU) 2016/136 VAN DE COMMISSIE

van 28 januari 2016

over de implementatie van maatregelen om misbruik van belastingverdragen tegen te gaan

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 271)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 292,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Belastingverdragen dragen sterk bij aan een efficiënte grensoverschrijdende handel doordat zij belastingplichtigen meer zekerheid bieden ten aanzien van de fiscale behandeling van hun internationale activiteiten. In een belastingverdrag worden de heffingsbevoegdheden tussen de overeenkomstsluitende staten verdeeld om dubbele belastingheffing weg te nemen en zo de economische bedrijvigheid en groei te stimuleren. Het is echter niet de bedoeling dat belastingverdragen de mogelijkheid creëren om belastingen volledig of gedeeltelijk te ontlopen door treaty shopping of andere misbruikstrategieën die dergelijke verdragen alleen maar ondermijnen en de belastingopbrengsten van de overeenkomstsluitende staten uithollen. De Europese Commissie geeft haar volle steun aan de inspanningen om verdragsmisbruik tegen te gaan.

(2)

Na de publicatie van het rapport over de bestrijding van grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS) in februari 2013 hebben de OESO en de G20-landen in september van dat jaar een vijftienpuntenactieplan tegen BEPS aangenomen. Zij zijn hiermee gezamenlijk aan de slag gegaan en hebben in oktober 2015 eindrapporten gepubliceerd over de actiepunten 6 (voorkomen dat verdragsvoordelen worden verleend in oneigenlijke gevallen) en 7 (voorkomen dat de status van vaste inrichting kunstmatig wordt vermeden). In beide rapporten wordt voorgesteld om wijzigingen aan te brengen in het OESO-modelbelastingverdrag en deze wijzigingen op te nemen in het multilaterale instrument voor de implementatie van de resultaten van de werkzaamheden betreffende verdragskwesties vóór eind 2016, zoals het OESO-/G20-project voorschrijft. De combinatie van de wijzigingen die in deze twee rapporten worden voorgesteld, moeten landen in staat stellen een antwoord te formuleren op de BEPS-zorgen in verband met hun belastingverdragen.

(3)

In het eindrapport over actiepunt 6 wordt verdragsmisbruik, en met name treaty shopping, als een belangrijke oorzaak van BEPS-zorgen aangemerkt en wordt een aanpak voorgesteld op basis van verschillende soorten waarborgen tegen dergelijk misbruik van verdragsbepalingen, die met een zekere mate van flexibiliteit kunnen worden ingezet. Het rapport bevat, naast het voorstel om te verduidelijken dat het niet de bedoeling is dat belastingverdragen de mogelijkheid tot dubbele niet-heffing creëren, onder meer de aanbeveling om in het multilaterale instrument een algemene antimisbruikregel op te nemen op basis van een „principal purpose test” (PPT) van transacties of constructies.

(4)

In het eindrapport over actiepunt 7 worden met name het opzetten van constructies met commissionairs en het oneigenlijke gebruik van de specifieke uitzonderingen op de definitie van een vaste inrichting (vi) aangemerkt als de strategieën die het vaakst worden gebruikt om op kunstmatige wijze een belastbare aanwezigheid in de vorm van een vaste inrichting te vermijden. Bij de constructies met commissionairs wordt doorgaans handig ingespeeld op de relatief formele benadering van het huidige artikel 5, lid 5, van het OESO-modelbelastingverdrag wat het afsluiten van verkoopovereenkomsten betreft. Bij de specifieke uitzonderingen op de definitie van een vaste inrichting voor werkzaamheden van voorbereidende of ondersteunende aard doet zich het probleem voor dat deze uitzonderingen, afgezien van het feit dat zij kwetsbaar zijn voor malafide strategieën waarbij werkzaamheden worden opgesplitst, slecht zijn afgestemd op de bedrijfsmodellen van de digitale economie. Daarom worden in het rapport wijzigingen van artikel 5 van het OESO-modelbelastingverdrag voorgesteld zodat dit artikel beter bestand wordt tegen kunstmatige constructies die tot doel hebben de toepassing ervan te omzeilen.

(5)

Het is van wezenlijk belang voor de goede werking van de interne markt dat de lidstaten efficiënt uitvoering kunnen geven aan hun belastingstelsel en kunnen voorkomen dat hun belastinggrondslag door onbedoelde niet-heffing en misbruik wordt uitgehold, en dat de oplossingen om hun belastinggrondslag te beschermen geen onnodige mismatches en marktverstoringen creëren.

(6)

Het is evenzeer van vitaal belang dat de maatregelen die de lidstaten nemen om de verbintenissen na te komen die zij in het kader van BEPS zijn aangegaan, in overeenstemming zijn met de normen die in de Unie zijn overeengekomen, teneinde zowel de belastingplichtigen als de belastingdiensten rechtszekerheid te bieden.

(7)

De algemene antimisbruikregel op basis van een principal purpose test zoals voorgesteld in het eindrapport over actiepunt 6, moet worden afgestemd op de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie met betrekking tot misbruik van recht, teneinde te garanderen dat deze regel verenigbaar is met het EU-recht,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

1.   ONDERWERP EN TOEPASSINGSGEBIED

Deze aanbeveling heeft betrekking op de implementatie van maatregelen door de lidstaten van de Europese Unie die tot doel hebben misbruik van belastingverdragen tegen te gaan.

2.   ALGEMENE ANTI-ONTGAANSBEPALING OP BASIS VAN EEN PRINCIPAL PURPOSE TEST (PPT)

Lidstaten die belastingverdragen met andere lidstaten of met derde landen sluiten waarin een algemene anti-ontgaansbepaling is opgenomen die gebaseerd is op een principal purpose test volgens de in het OESO-modelbelastingverdrag vastgestelde standaardbepaling, wordt aanbevolen daarin de volgende wijziging aan te brengen:

„Niettegenstaande de andere bepalingen van dit verdrag wordt een voordeel uit hoofde van dit verdrag niet toegekend ter zake van een inkomens- of vermogensbestanddeel indien, gelet op alle relevante feiten en omstandigheden, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het verkrijgen van dit voordeel een van de voornaamste doelen is van het opzetten van een constructie dan wel het aangaan van een transactie die rechtstreeks of indirect tot dat voordeel leidt, tenzij wordt aangetoond dat hierin een reële economische activiteit besloten ligt of dat de toekenning van het voordeel in deze omstandigheden in overeenstemming is met het doel en de strekking van de desbetreffende bepalingen van dit verdrag.”.

3.   DEFINITIE VAN EEN VASTE INRICHTING (VI)

De lidstaten wordt aanbevolen om in belastingverdragen die zij met andere lidstaten of met derde landen sluiten, de nieuwe bepalingen van artikel 5 van het OESO-modelbelastingverdrag, zoals voorgesteld in het eindrapport over actiepunt 7 van het actieplan ter bestrijding van grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS), ten uitvoer te leggen en te gebruiken om praktijken tegen te gaan waarbij de status van vaste inrichting op kunstmatige wijze wordt vermeden.

4.   FOLLOW-UP

De lidstaten dienen de Commissie in kennis te stellen van de maatregelen die zij hebben genomen om aan deze aanbeveling gevolg te geven, evenals van alle wijzigingen in dergelijke maatregelen.

De Commissie zal binnen drie jaar na de vaststelling van deze aanbeveling een verslag over de toepassing ervan uitbrengen.

5.   ADRESSATEN

Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 28 januari 2016.

Voor de Commissie

Pierre MOSCOVICI

Lid van de Commissie


Rectificaties

2.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 25/69


Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/12 van de Commissie van 6 januari 2016 tot beëindiging van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek van de antidumping- en compenserende maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China

( Publicatieblad van de Europese Unie L 4 van 7 januari 2016 )

Bladzijde 8, overweging 64:

in plaats van:

„Deze verordening is in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 en artikel 25, lid 1, van Verordening (EG) nr. 597/2009 ingestelde comité,”,

lezen:

„Het bij artikel 15, lid 1, van de antidumpingbasisverordening en artikel 25, lid 1, van de antisubsidiebasisverordening ingestelde comité heeft geen advies uitgebracht,”.