ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 341

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

58e jaargang
24 december 2015


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2015/2421 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen en Verordening (EG) nr. 1896/2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure

1

 

*

Verordening (EU, Euratom) 2015/2422 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 tot wijziging van Protocol nr. 3 betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie

14

 

*

Verordening (EU) 2015/2423 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1215/2009 van de Raad tot vaststelling van uitzonderlijke handelsmaatregelen ten behoeve van de landen en gebieden die deelnemen aan of verbonden zijn met het stabilisatie- en associatieproces van de Europese Unie en tot opschorting van de toepassing ervan wat betreft Bosnië en Herzegovina

18

 

*

Verordening (EU) 2015/2424 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad inzake het Gemeenschapsmerk, en van Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het Gemeenschapsmerk, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2869/95 van de Commissie inzake de aan het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) te betalen taksen ( 1 )

21

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

24.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 341/1


VERORDENING (EU) 2015/2421 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 december 2015

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen en Verordening (EG) nr. 1896/2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad (3) is een Europese procedure voor geringe vorderingen ingevoerd. Die verordening is van toepassing op betwiste en onbetwiste grensoverschrijdende burgerlijke en commerciële vorderingen waarvan de waarde niet meer bedraagt dan 2 000 EUR. De verordening zorgt er ook voor dat de volgens deze procedure gegeven beslissingen ten uitvoer kunnen worden gelegd zonder intermediaire procedure, met name zonder een verklaring van uitvoerbaarheid in de lidstaat van tenuitvoerlegging (afschaffing van het exequatur). Het algemene doel van Verordening (EG) nr. 861/2007 was de toegang tot de rechter voor consumenten en ondernemingen te verbeteren door de kosten te beperken en de burgerlijke procedures sneller te maken wat betreft de binnen haar toepassingsgebied vallende vorderingen.

(2)

Volgens het verslag van de Commissie van 19 november 2013 over de toepassing van Verordening (EG) nr. 861/2007 heeft de Europese procedure voor geringe vorderingen in het algemeen de grensoverschrijdende procesvoering voor geringe vorderingen in de Unie vergemakkelijkt. Maar dat verslag stelt tevens vast door welke belemmeringen het volledige potentieel van de Europese procedure voor geringe vorderingen voor consumenten en ondernemingen, in het bijzonder de kleine en middelgrote ondernemingen, niet kan worden benut. In dat verslag wordt onder meer geconstateerd dat het lage plafond vervat in Verordening (EG) nr. 861/2007, inzake de waarde van de vordering veel mogelijke eisers belet om in grensoverschrijdende geschillen van een vereenvoudigde procedure gebruik te maken. Voorts wordt gesteld dat verschillende elementen van de procedure verder kunnen worden vereenvoudigd om de procesvoering goedkoper en korter te maken. De conclusie van het verslag van de Commissie luidt dat deze belemmeringen het doeltreffendst kunnen worden weggenomen door Verordening (EG) nr. 861/2007 te wijzigen.

(3)

De consumenten moeten ten volle kunnen profiteren van de door de interne markt geboden mogelijkheden, en hun vertrouwen mag niet worden beperkt door het gebrek aan doeltreffende rechtsmiddelen voor geschillen met een grensoverschrijdend element. De in deze verordening voorgestelde verbeteringen aan de Europese procedure voor geringe vorderingen hebben als doel de consumenten doeltreffende rechtsmiddelen te bieden, en dragen zo bij tot de handhaving van hun rechten in de praktijk.

(4)

Een verhoging van het plafond inzake de waarde van een vordering tot 5 000 EUR zou een doeltreffend en kostenefficiënt rechtsmiddel voor grensoverschrijdende geschillen toegankelijker maken, vooral voor kleine en middelgrote ondernemingen. Betere toegang tot de rechter zou het vertrouwen in grensoverschrijdende transacties doen toenemen en zou ertoe bijdragen dat de door de interne markt verschafte mogelijkheden ten volle worden benut.

(5)

Deze verordening moet uitsluitend van toepassing zijn op grensoverschrijdende zaken. Als grensoverschrijdende zaak moet worden beschouwd een zaak waarin ten minste een van de partijen haar woonplaats of haar gewone verblijfplaats heeft in een andere, door deze verordening gebonden lidstaat dan de lidstaat van het aangezochte gerecht.

(6)

De Europese procedure voor geringe vorderingen moet verder worden verbeterd door gebruik te maken van de technologische ontwikkelingen op het gebied van justitie en van nieuwe aan de gerechten ter beschikking staande instrumenten die ertoe kunnen bijdragen de geografische afstand te overbruggen en de daaruit voortvloeiende gevolgen als hoge kosten en lange procedures te ondervangen.

(7)

Om de kosten van procesvoering en de duur van de procedures verder te verminderen, moet het gebruik van moderne communicatietechnologie door de partijen en de gerechten verder worden aangemoedigd.

(8)

Voor stukken die aan de partijen in de Europese procedure voor geringe vorderingen moeten worden betekend of ter kennis gebracht, moet de elektronische betekening of kennisgeving op gelijke voet staan met betekening of kennisgeving per post. Daartoe moet deze verordening een algemeen kader scheppen dat het gebruik van elektronische betekening of kennisgeving mogelijk maakt als de benodigde technische middelen beschikbaar zijn en als het gebruik van elektronische betekening of kennisgeving verenigbaar is met de nationale procedurevoorschriften van de betrokken lidstaten. Wat betreft alle andere schriftelijke communicatie tussen de partijen of andere bij de procedure betrokken personen en de gerechten, moeten elektronische middelen zoveel mogelijk de voorkeur krijgen, voor zover zij beschikbaar en toelaatbaar zijn.

(9)

Tenzij de partijen of andere geadresseerden op grond van het nationaal recht verplicht zijn elektronische middelen te aanvaarden, moeten zij de keuze hebben tussen elektronische middelen, voor zover die beschikbaar en toelaatbaar zijn, en traditionelere middelen voor betekening of kennisgeving van stukken of voor andere schriftelijke communicatie met het gerecht. De aanvaarding door een partij van een betekening of kennisgeving met elektronische middelen doet geen afbreuk aan haar recht om een stuk te weigeren dat niet gesteld is in, of niet vergezeld gaat van een vertaling in, de officiële taal van de lidstaat waar zij haar woonplaats of haar gewone verblijfplaats heeft, of, indien er in die lidstaat verscheidene officiële talen zijn, de officiële taal of een van de officiële talen van de plaats waar die partij haar woonplaats of haar gewone verblijfplaats heeft, of in een taal die zij begrijpt.

(10)

Wanneer voor de betekening of kennisgeving van stukken of voor andere schriftelijke communicatie gebruik wordt gemaakt van elektronische middelen, moeten de lidstaten de beproefde beste praktijken volgen teneinde te waarborgen dat de inhoud van de ontvangen stukken en andere schriftelijke communicatie overeenstemt met die van de verzonden stukken en andere schriftelijke communicatie en dat de gevolgde ontvangstbevestigingsmethode een bewijs levert van de ontvangst door de geadresseerde en van de datum van ontvangst.

(11)

De Europese procedure voor geringe vorderingen is in wezen een schriftelijke procedure. Mondelinge behandeling moet alleen bij wijze van uitzondering plaatsvinden, namelijk wanneer het niet mogelijk is om uitspraak te doen op basis van het schriftelijk bewijs of wanneer een gerecht instemt met het verzoek van een partij om mondelinge behandeling.

(12)

Om personen in de gelegenheid te stellen te worden gehoord zonder dat zij naar het gerecht hoeven te reizen, moeten mondelinge behandeling en bewijsverkrijging door het horen van getuigen, deskundigen of partijen plaatsvinden met behulp van passende technieken voor communicatie op afstand, die het gerecht ter beschikking staan, tenzij het gebruik van dergelijke technologie, wegens de bijzondere omstandigheden van de zaak, niet passend zou zijn met het oog op een eerlijke rechtspleging. Wat personen betreft die hun woonplaats of hun gewone verblijfplaats hebben in een andere lidstaat dan de lidstaat van het aangezochte gerecht, moet de mondelinge behandeling worden georganiseerd met behulp van de procedures bepaald in Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad (4).

(13)

De lidstaten moeten het gebruik van technologie voor communicatie op afstand bevorderen. Met het oog op mondelinge behandeling moeten zodanige regelingen worden getroffen dat de gerechten die bevoegd zijn met betrekking tot de Europese procedure voor geringe vorderingen toegang hebben tot passende technologie voor communicatie op afstand, opdat een eerlijke rechtsprocedure kan worden gegarandeerd, met het oog op de bijzondere omstandigheden van de zaak. Met betrekking tot videoconferenties moet rekening worden gehouden met de op 15 en 16 juni 2015 door de Raad aangenomen aanbevelingen van de Raad over grensoverschrijdende videoconferenties en met de in het kader van de Europese e-justitie verrichte werkzaamheden.

(14)

De mogelijke kosten van procesvoering kunnen een rol spelen bij het besluit van de eiser om een gerechtelijke vordering in te leiden. Naast andere kosten kunnen de gerechtskosten de eiser ontmoedigen om gerechtelijke actie te ondernemen. De in een lidstaat aangerekende gerechtskosten voor de Europese procedure voor geringe vorderingen mogen niet in wanverhouding staan tot de vordering en mogen niet hoger zijn dan de gerechtskosten die worden aangerekend voor nationale vereenvoudigde procedures in die lidstaat, om de toegang tot de rechter voor grensoverschrijdende geringe vorderingen te waarborgen. Hiermee mag evenwel niet worden belet dat er redelijke minimale gerechtskosten worden aangerekend en mag geen afbreuk worden gedaan aan de mogelijkheid om, onder dezelfde voorwaarden, een afzonderlijke vergoeding aan te rekenen voor een beroepsprocedure tegen een in het kader van een Europese procedure voor geringe vorderingen gegeven beslissing.

(15)

Voor de toepassing van deze verordening omvatten de gerechtskosten de aan het gerecht te betalen vergoedingen en kosten, waarvan het bedrag overeenkomstig het nationale recht wordt vastgesteld. Zij mogen bijvoorbeeld niet de bedragen omvatten die in de loop van de procedure aan derden worden overgedragen, zoals honoraria van advocaten, de kosten van vertalingen, kosten van betekening of kennisgeving van stukken door andere entiteiten dan een gerecht of aan deskundigen of getuigen betaalde kosten.

(16)

Daadwerkelijke toegang tot de rechter in de hele Unie is een belangrijke doelstelling. Om effectieve toegang te garanderen in het kader van de Europese procedure voor geringe vorderingen, moet in rechtsbijstand worden voorzien overeenkomstig Richtlijn 2003/8/EG van de Raad (5).

(17)

De betaling van de gerechtskosten mag niet vereisen dat de eiser naar de lidstaat van het aangezochte gerecht reist of daartoe een advocaat in de arm neemt. Om ervoor te zorgen dat doeltreffende toegang tot de procedure ook wordt verleend aan eisers die zich bevinden in een andere lidstaat dan de lidstaat waarin het aangezochte gerecht is gevestigd, moeten de lidstaten minimaal ten minste één van de in deze verordening bepaalde methoden voor betaling op afstand aanbieden.

(18)

Er moet duidelijk worden gemaakt dat een gerechtelijke schikking die in het kader van de Europese procedure voor geringe vorderingen door een gerecht is goedgekeurd of voor een gerecht is getroffen, op dezelfde wijze uitvoerbaar is als een in die procedure gegeven beslissing.

(19)

Teneinde de behoefte aan vertaling en de daarmee gepaard gaande kosten zoveel mogelijk te beperken, moet het gerecht bij de afgifte van een in een andere dan zijn eigen taal gesteld certificaat van tenuitvoerlegging van een beslissing die in een Europese procedure voor geringe vorderingen is gegeven, dan wel van een gerechtelijke schikking die in het kader van die procedure door een gerecht is goedgekeurd of voor een gerecht is getroffen, gebruikmaken van de betrokken taalversie van het standaardformulier voor het certificaat die in een dynamisch onlineformaat op het Europees e-justitieportaal verkrijgbaar is. Daarbij moet men kunnen vertrouwen op de nauwkeurigheid van de vertaling die op dat portaal beschikbaar is. Eventuele noodzakelijke vertaalkosten voor teksten die in de vrije tekstvelden van het certificaat worden ingevuld, dienen te worden toegerekend volgens het recht van de lidstaat waar het gerecht is gevestigd.

(20)

De lidstaten moeten praktische bijstand aan de partijen verlenen bij het invullen van de in het kader van de Europese procedure voor geringe vorderingen verstrekte standaardformulieren. Voorts moeten zij algemene informatie verstrekken over het toepassingsgebied van de Europese procedure voor geringe vorderingen en over de gerechten die daarvoor bevoegd zijn. Deze verplichting mag evenwel niet de verlening van rechtsbijstand of van juridisch advies in de vorm van een juridische beoordeling van een specifieke zaak met zich mee brengen. Het moet de lidstaten vrij staan te besluiten welke de meest passende manieren zijn om dergelijke praktische hulp en algemene informatie te verstrekken en het komt toe aan de lidstaten te besluiten welke organen zij die verplichtingen opleggen. Die algemene informatie over het toepassingsgebied van de Europese procedure voor geringe vorderingen en over de bevoegde gerechten kan ook worden verstrekt via verwijzing naar informatie in brochures of handboeken, op nationale websites of op het Europees e-justitieportaal, of door passende ondersteunende organisaties, zoals het netwerk van Europese Consumentencentra.

(21)

De informatie over gerechtskosten en betalingswijzen alsmede over de autoriteiten of organisaties die bevoegd zijn om praktische bijstand in de lidstaten te verlenen, moet transparanter worden gemaakt en gemakkelijk op het internet te vinden zijn. Daartoe moeten de lidstaten de Commissie die informatie meedelen; de Commissie moet er op haar beurt voor zorgen dat de informatie openbaar wordt gemaakt en ruim verspreid wordt via alle passende middelen, in het bijzonder via het Europees e-justitieportaal.

(22)

In Verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad (6) moet worden aangegeven dat wanneer een geschil binnen het toepassingsgebied van de Europese procedure voor geringe vorderingen valt, die procedure ook openstaat voor een eiser in een Europese betalingsbevelprocedure indien de verweerder tegen het Europees betalingsbevel een verweerschrift heeft ingediend.

(23)

Om de toegang tot de Europese procedure voor geringe vorderingen verder te vergemakkelijken, moet het standaardvorderingsformulier niet alleen beschikbaar worden gesteld aan de gerechten die bevoegd zijn met betrekking tot de Europese procedure voor geringe vorderingen, maar ook toegankelijk worden gemaakt via passende nationale websites. Aan deze verplichting zou kunnen worden voldaan door op de desbetreffende nationale websites een link naar het Europees e-justitieportaal te plaatsen.

Om de verweerder beter te beschermen, moeten de standaardformulieren waarin Verordening (EG) nr. 861/2007 voorziet, informatie bevatten over de gevolgen voor de verweerder indien hij geen bezwaar aantekent tegen de vordering of geen gehoor geeft aan een oproep om een mondelinge behandeling bij te wonen, met name wat betreft de mogelijkheid dat een beslissing jegens hem wordt gegeven of ten uitvoer wordt gelegd en dat hij de kosten van de procedure dient ten laste te nemen. Daarnaast moet het standaardformulier vermelden dat de in het gelijk gestelde partij de kosten van de procedure wellicht niet kan terugvorderen voor zover deze onnodig zijn gemaakt of niet in verhouding staan tot de waarde van de vordering.

(24)

Teneinde de standaardformulieren voor de Europese procedure voor geringe vorderingen en de Europese betalingsbevelprocedure actueel te houden, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen ten aanzien van wijzigingen in de bijlagen I tot en met IV bij Verordening (EG) nr. 861/2007 en ten aanzien van wijzigingen in de bijlagen I tot en met VII bij Verordening (EG) nr. 1896/2006. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig aan het Europees Parlement en de Raad worden toegezonden.

(25)

Het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben, overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en aan het VWEU, kennis gegeven van hun wens deel te nemen aan de vaststelling en toepassing van deze verordening.

(26)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening; deze is bijgevolg niet bindend voor noch van toepassing in deze lidstaat.

(27)

Verordening (EG) nr. 861/2007 en Verordening (EG) nr. 1896/2006 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 861/2007 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2 wordt vervangen door:

„Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is, in grensoverschrijdende zaken als gedefinieerd in artikel 3, van toepassing in burgerlijke en handelszaken ongeacht de aard van het gerecht, indien de waarde van een vordering, alle rente, kosten en uitgaven niet meegerekend, op het tijdstip dat het vorderingsformulier door het bevoegde gerecht wordt ontvangen, niet meer bedraagt dan 5 000 EUR. Zij heeft in het bijzonder geen betrekking op fiscale zaken, douanezaken en bestuursrechtelijke zaken, of op de aansprakelijkheid van de staat wegens handelingen of omissies bij de uitoefening van het staatsgezag (acta jure imperii).

2.   Deze verordening is niet van toepassing op zaken met betrekking tot:

a)

de staat en de bevoegdheid van natuurlijke personen;

b)

het huwelijksvermogensrecht of het vermogensrecht ter zake van relatievormen waaraan volgens het hierop toepasselijke recht gevolgen worden verbonden die vergelijkbaar zijn met die van het huwelijk;

c)

onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit familiebetrekkingen, bloedverwantschap, huwelijk of aanverwantschap;

d)

testamenten en erfenissen, met inbegrip van onderhoudsverplichtingen die ontstaan als gevolg van overlijden;

e)

het faillissement, akkoorden en andere soortgelijke procedures;

f)

de sociale zekerheid;

g)

arbitrage;

h)

arbeidsrecht;

i)

huur en verhuur, pacht en verpachting van onroerende zaken, met uitzondering van vorderingen van geldelijke aard, of

j)

inbreuken op de persoonlijke levenssfeer en op de persoonlijkheidsrechten, met inbegrip van laster.”.

2)

In artikel 3 worden de leden 2 en 3 vervangen door:

„2.   De woonplaats wordt bepaald overeenkomstig de artikelen 62 en 63 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7).

3.   De datum waarop het vorderingsformulier door het bevoegde gerecht wordt ontvangen, is het relevante tijdstip om te bepalen of een zaak een grensoverschrijdende zaak is.

(7)  Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 351 van 20.12.2012, blz. 1).”."

3)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan lid 4, tweede alinea, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Het gerecht stelt de eiser van die afwijzing in kennis en deelt mee of er tegen deze afwijzing rechtsmiddelen openstaan.”;

b)

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   De lidstaten zorgen ervoor dat het standaardvorderingsformulier A beschikbaar is bij ieder gerecht waarbij de Europese procedure voor geringe vorderingen kan worden ingeleid, en dat het toegankelijk is via de relevante nationale websites.”.

4)

In artikel 5 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De Europese procedure voor geringe vorderingen is een schriftelijke procedure.

1 bis.   Het gerecht houdt uitsluitend een mondelinge behandeling indien het van oordeel is dat er geen uitspraak kan worden gedaan op basis van het schriftelijk bewijs of indien een partij daarom verzoekt. Het gerecht kan een dergelijk verzoek weigeren indien het, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt. De redenen voor afwijzing van het verzoek worden schriftelijk gegeven. Tegen de weigering kan geen rechtsmiddel worden aangewend zonder betwisting van de beslissing zelf.”.

5)

Artikel 8 wordt vervangen door:

„Artikel 8

Mondelinge behandeling

1.   Wanneer een mondelinge behandeling overeenkomstig artikel 5, lid 1 bis, nodig wordt geacht, wordt daarvoor gebruikgemaakt van elke passende technologie voor communicatie op afstand, zoals videoconferentie of teleconferentie, die het gerecht ter beschikking staat, tenzij het gebruik van deze technologie, wegens de bijzondere omstandigheden van de zaak, niet passend is met het oog op een eerlijke rechtspleging.

Als de te horen persoon zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft in een andere lidstaat dan de lidstaat van het aangezochte gerecht, wordt de aanwezigheid van die persoon bij een mondelinge behandeling via videoconferentie, teleconferentie of een andere passende technologie voor communicatie op afstand georganiseerd door gebruik te maken van de procedures van Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad (8).

2.   Elke partij die wordt opgeroepen om in persoon een mondelinge behandeling bij te wonen, kan om het gebruik van technologie voor communicatie op afstand verzoeken, mits dergelijke technologie de rechtbank ter beschikking staat, op grond van het feit dat de regelingen om in persoon aanwezig te zijn, in het bijzonder wat betreft de eventueel door die partij te maken kosten, niet in verhouding staan tot de vordering.

3.   Elke partij die wordt opgeroepen om met behulp van technologie voor communicatie op afstand een mondelinge behandeling bij te wonen, kan verzoeken in persoon bij die behandeling aanwezig te mogen zijn. Aan de hand van het standaardvorderingsformulier A en het standaardantwoordformulier C, die zijn opgesteld overeenkomstig de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure, wordt de partijen ter kennis gebracht dat de terugvordering van eventuele kosten die door een partij zijn gemaakt ten gevolge van haar verzoek om de mondelinge behandeling in persoon bij te wonen, onderworpen is aan de voorwaarden vastgelegd in artikel 16.

4.   Tegen de beslissing van het gerecht over een verzoek bepaald in de leden 2 en 3, kan geen rechtsmiddel worden aangewend zonder betwisting van de beslissing zelf.

(8)  Verordening (EG) Nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken (PB L 174 van 27.6.2001, blz. 1).”."

6)

Artikel 9 wordt vervangen door:

„Artikel 9

Bewijsverkrijging

1.   Het gerecht bepaalt met welke middelen het bewijs wordt verkregen en welk bewijs het overeenkomstig de voorschriften inzake de toelaatbaarheid van bewijs nodig heeft om een uitspraak te kunnen doen. Het kiest de eenvoudigste en minst bezwarende wijze van bewijsverkrijging.

2.   Het gerecht kan bewijsverkrijging door middel van een schriftelijke verklaring van getuigen, deskundigen of partijen toelaten.

3.   Wanneer de bewijsverkrijging met zich meebrengt dat een persoon wordt gehoord, verloopt deze mondelinge behandeling volgens de in artikel 8 opgenomen voorwaarden.

4.   Het gerecht kan een deskundigenonderzoek of een mondelinge getuigenis slechts gelasten indien het niet mogelijk is uitspraak te doen op basis van ander bewijs.”.

7)

Artikel 11 wordt vervangen door:

„Artikel 11

Bijstand aan de partijen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat het voor de partijen bij het invullen van de formulieren mogelijk is om zowel praktische bijstand als algemene informatie over het toepassingsgebied van de Europese procedure voor geringe vorderingen te verkrijgen, naast algemene informatie over welke gerechten in de betrokken lidstaat bevoegd zijn uitspraak te doen in een Europese procedure voor geringe vorderingen. Die bijstand wordt kosteloos verleend. Niets in dit lid verplicht de lidstaten tot verlening van rechtsbijstand of juridisch advies in de vorm van een juridische beoordeling van een specifieke zaak.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat informatie over de autoriteiten en organisaties die bevoegd zijn overeenkomstig lid 1 bijstand te verlenen, beschikbaar is bij elk gerecht waarbij de Europese procedure voor geringe vorderingen kan worden ingeleid, en toegankelijk is via de relevante nationale websites.”.

8)

Artikel 13 wordt vervangen door:

„Artikel 13

Betekening of kennisgeving van stukken en andere schriftelijke mededelingen

1.   De betekening of kennisgeving van de in artikel 5, leden 2 en 6, vermelde stukken en van overeenkomstig artikel 7 gegeven beslissingen geschiedt:

a)

per post, of

b)

met elektronische middelen:

i)

indien deze middelen technisch beschikbaar zijn en toelaatbaar overeenkomstig de procedurevoorschriften van de lidstaat waar de Europese procedure voor geringe vorderingen wordt gevoerd, en, indien de partij waaraan de betekening of kennisgeving moet geschieden haar woonplaats of haar gewone verblijfplaats in een andere lidstaat heeft, overeenkomstig de procedurevoorschriften van die lidstaat, en

ii)

indien de partij waaraan de betekening of kennisgeving moet geschieden, van tevoren uitdrukkelijk met betekening of kennisgeving van stukken met elektronische middelen heeft ingestemd, of krachtens de procedurevoorschriften van de lidstaat waar die partij haar woonplaats of haar gewone verblijfplaats heeft, wettelijk verplicht is die specifieke wijze van betekening of kennisgeving te aanvaarden.

De betekening of kennisgeving van stukken geschiedt met bericht van ontvangst met vermelding van de datum van ontvangst.

2.   Alle niet in lid 1 bedoelde schriftelijke communicatie tussen het gerecht en de partijen of andere bij de procedure betrokken personen wordt met elektronische middelen verricht met een bericht van ontvangst indien deze middelen technisch beschikbaar zijn en toelaatbaar overeenkomstig de procedurevoorschriften van de lidstaat waar de Europese procedure voor geringe vorderingen wordt gevoerd, op voorwaarde dat de partij of persoon deze communicatiemiddelen vooraf heeft aanvaard, of overeenkomstig de procedurevoorschriften van de lidstaat waar die partij of persoon haar of zijn woonplaats of haar of zijn gewone verblijfplaats heeft, wettelijk verplicht is deze communicatiemiddelen te aanvaarden.

3.   Naast elk ander overeenkomstig de procedurevoorschriften van de lidstaten beschikbaar middel voor het kenbaar maken van de krachtens de leden 1 en 2 vereiste voorafgaande aanvaarding van het gebruik van elektronische middelen, kunnen ook het standaardvorderingsformulier A en het standaardantwoordformulier C worden gebruikt om die aanvaarding kenbaar te maken.

4.   Indien de betekening of kennisgeving overeenkomstig lid 1 niet mogelijk is, kan zij geschieden op een van de wijzen waarin artikel 13 of 14 van Verordening (EG) nr. 1896/2006 voorziet.

Indien mededeling overeenkomstig lid 2 niet mogelijk is, of, wegens de bijzondere omstandigheden van de zaak, niet geschikt is, kan gebruik worden gemaakt van alle andere communicatiemiddelen die toelaatbaar zijn uit hoofde van het recht van de lidstaat waar de Europese procedure voor geringe vorderingen wordt gevoerd.”.

9)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 15 bis

Gerechtskosten en wijzen van betaling

1.   De in een lidstaat aangerekende gerechtskosten voor de Europese procedure voor geringe vorderingen staan niet in wanverhouding tot de vordering en zijn niet hoger dan de gerechtskosten die worden aangerekend voor nationale vereenvoudigde procedures in die lidstaat.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de partijen de gerechtskosten via methoden voor betaling op afstand kunnen betalen, zodat de partijen de betaling ook kunnen verrichten vanuit een andere lidstaat dan de lidstaat waar het gerecht is gevestigd, en bieden hiertoe ten minste een van de volgende betaalwijzen aan:

a)

bankoverschrijving;

b)

betaling met credit- of debetkaart, of

c)

automatische afschrijving (domiciliëring) van de bankrekening van de eiser.”.

10)

In artikel 17 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   De artikelen 15 bis en 16 zijn van toepassing op een beroepsprocedure.”.

11)

Artikel 18 wordt vervangen door:

„Artikel 18

Heroverweging van de beslissing in uitzonderlijke gevallen

1.   Een verweerder die niet is verschenen, kan het bevoegde gerecht in de lidstaat waar de beslissing is gegeven, om heroverweging van de in een Europese procedure voor geringe vorderingen gegeven beslissing verzoeken indien:

a)

het vorderingsformulier niet tijdig aan hem is betekend of ter kennis is gebracht, of, in geval van een mondelinge behandeling, hij niet tijdig voor die mondelinge behandeling is opgeroepen, en op zodanige wijze dat hij zijn verweer niet kan regelen, of

b)

de verweerder de vordering niet heeft kunnen betwisten wegens overmacht of wegens buitengewone omstandigheden buiten zijn schuld,

tenzij de verweerder geen rechtsmiddel tegen de beslissing heeft aangewend toen hij dit kon doen.

2.   De termijn om een heroverweging te vragen is 30 dagen. De termijn gaat in op de dag waarop de verweerder daadwerkelijk kennis heeft gekregen van de inhoud van de beslissing en in staat was om op te treden, maar niet later dan de dag van de eerste tenuitvoerleggingsmaatregel waardoor hij de beschikking over zijn goederen geheel of gedeeltelijk verliest. De termijn mag niet worden verlengd.

3.   Indien het gerecht het in lid 1 bedoelde verzoek tot heroverweging afwijst omdat geen van de aldaar genoemde gronden voor heroverweging van toepassing is, blijft de beslissing van kracht.

Indien het gerecht besluit dat heroverweging om een van de in lid 1 bepaalde gronden gerechtvaardigd is, is de in de Europese procedure voor geringe vorderingen gegeven beslissing nietig. De eiser verliest echter geen voordelen van enige stuiting van de verjarings- of vervaltermijnen ingeval stuiting op grond van het nationaal recht van toepassing is.”.

12)

In artikel 20 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   Op verzoek van een partij verstrekt het gerecht een certificaat betreffende een in de Europese procedure voor geringe vorderingen gegeven beslissing zonder extra kosten door gebruik te maken van het standaardformulier D van bijlage IV. Het gerecht verstrekt die partij desgevraagd het certificaat in een andere officiële taal van de instellingen van de Unie en maakt daarbij gebruik van het meertalig dynamisch standaardformulier dat op het Europees e-justitieportaal beschikbaar is. Niets in deze verordening verplicht het gerecht tot verstrekking van een vertaling en/of transliteratie van de tekst in de vrije tekstvelden van dat certificaat.”.

13)

In artikel 21, lid 2, wordt punt b) vervangen door:

„b)

het in artikel 20, lid 2, bedoelde certificaat en, indien nodig, een vertaling daarvan in de officiële taal van de lidstaat van tenuitvoerlegging, of indien er in die lidstaat verscheidene officiële talen bestaan, in de officiële taal of een van de officiële rechtstalen van de plaats van tenuitvoerlegging overeenkomstig het recht van die lidstaat, of in een andere taal die de lidstaat van tenuitvoerlegging heeft verklaard te aanvaarden.”.

14)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 21 bis

Taal van het certificaat

1.   Elke lidstaat kan aangeven welke officiële talen van de instellingen van de Unie hij, naast zijn eigen taal, voor het in artikel 20, lid 2, bedoelde certificaat aanvaardt.

2.   De informatie over de inhoud van een beslissing, die wordt verstrekt in een certificaat als bedoeld in artikel 20, lid 2, wordt vertaald door een in een van de lidstaten tot het maken van vertalingen bevoegde persoon.”.

15)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 23 bis

Gerechtelijke schikkingen

Een gerechtelijke schikking die is goedgekeurd door of getroffen voor een gerecht tijdens de Europese procedure voor geringe vorderingen en die uitvoerbaar is in de lidstaat waar de procedure is gevoerd, wordt in een andere lidstaat erkend en ten uitvoer gelegd onder dezelfde voorwaarden als een beslissing die is gegeven in de Europese procedure voor geringe vorderingen.

Het bepaalde in hoofdstuk III is van overeenkomstige toepassing op gerechtelijke schikkingen.”.

16)

Artikel 25 wordt vervangen door:

„Artikel 25

Door de lidstaten te verstrekken gegevens

1.   Uiterlijk op 13 januari 2017 doen de lidstaten de Commissie mededeling van:

a)

de gerechten die bevoegd zijn om een beslissing te geven in een Europese procedure voor geringe vorderingen;

b)

de communicatiemiddelen die overeenkomstig artikel 4, lid 1, ten behoeve van de procedure worden aanvaard en de gerechten ter beschikking staan;

c)

de autoriteiten of organisaties die bevoegd zijn om praktische bijstand te verlenen overeenkomstig artikel 11;

d)

de middelen voor elektronische betekening en kennisgeving en elektronische communicatie die technisch beschikbaar zijn en uit hoofde van hun procedurevoorschriften toelaatbaar zijn overeenkomstig artikel 13, leden 1, 2 en 3, en de eventuele middelen om voorafgaande aanvaarding van het gebruik van elektronische middelen kenbaar te maken, krachtens artikel 13, leden 1 en 2, die hun krachtens het nationale recht ter beschikking staan;

e)

de eventuele personen of beroepscategorieën die wettelijk verplicht zijn betekening en kennisgeving van documenten en andere schriftelijke communicatie met elektronische middelen te aanvaarden overeenkomstig artikel 13, leden 1 en 2;

f)

de gerechtskosten voor de Europese procedure voor geringe vorderingen en de wijze waarop die worden berekend, alsmede de betaalwijzen die worden aanvaard voor de betaling van de gerechtskosten overeenkomstig artikel 15 bis;

g)

het beroep dat krachtens hun procesrecht overeenkomstig artikel 17 mogelijk is, de termijn waarbinnen dit beroep dient te worden ingesteld en het gerecht waarbij dit kan worden ingesteld;

h)

de procedures voor een verzoek om heroverweging als bedoeld in artikel 18 en de gerechten die voor deze heroverweging bevoegd zijn;

i)

de talen die zij ingevolge artikel 21 bis, lid 1, aanvaarden, en

j)

de instanties die bevoegd zijn voor de tenuitvoerlegging en de instanties die bevoegd zijn voor de toepassing van artikel 23.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van iedere wijziging van die informatie.

2.   De Commissie maakt de overeenkomstig lid 1 meegedeelde informatie openbaar met passende middelen, zoals via het Europees e-justitieportaal.”.

17)

Artikel 26 wordt vervangen door:

„Artikel 26

Wijziging van de bijlagen

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 27 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging van de bijlagen I tot en met IV.”.

18)

Artikel 27 wordt vervangen door:

„Artikel 27

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 26 genoemde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd, vanaf 13 januari 2016.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 26 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 26 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”.

19)

Artikel 28 wordt vervangen door:

„Artikel 28

Evaluatie

1.   Uiterlijk op 15 juli 2022 dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van deze verordening, dat een evaluatie bevat van de vraag:

a)

of een verdere verhoging van het in artikel 2, lid 1, vermelde maximum passend is voor het verwezenlijken van de doelstelling van deze verordening, namelijk de toegang tot de rechter vergemakkelijken voor burgers en kleine en middelgrote ondernemingen in grensoverschrijdende zaken, en

b)

of een uitbreiding van het toepassingsgebied van de Europese procedure voor geringe vorderingen, in het bijzonder tot vorderingen inzake bezoldigingen, passend is om de toegang tot de rechter te vergemakkelijken voor werknemers in grensoverschrijdende arbeidsgeschillen met hun werkgever, na afweging van het volledige effect van die uitbreiding.

Dat verslag gaat zo nodig vergezeld van wetgevingsvoorstellen.

Te dien einde en uiterlijk op 15 juli 2021 verstrekken de lidstaten de Commissie informatie over het aantal vorderingen krachtens de Europese procedure voor geringe vorderingen en het aantal verzoeken om tenuitvoerlegging van in een Europese procedure voor geringe vorderingen gegeven beslissingen.

2.   Uiterlijk op 15 juli 2019 dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de verspreiding van informatie over de Europese procedure voor geringe vorderingen in de lidstaten, en kan zij aanbevelingen doen over manieren om die procedure meer bekend te maken.”.

Artikel 2

Verordening (EG) nr. 1896/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 7 wordt lid 4 vervangen door:

„4.   In een aanhangsel bij het verzoek kan de eiser aan het gerecht aangeven welke van de in artikel 17, lid 1, onder a) en b), vermelde procedures hij eventueel in een latere civielrechtelijke procedure op zijn vordering toegepast wil zien als de verweerder een verweerschrift tegen het Europees betalingsbevel indient.

In het in de eerste alinea bedoelde aanhangsel kan de eiser tevens aan het gerecht aangeven dat hij bezwaar maakt tegen een overgang naar een civielrechtelijke procedure in de zin van artikel 17, lid 1, onder a) of onder b), in geval van verweer door de verweerder. De eiser kan dit ook in een later stadium doen, doch in elk geval voordat het betalingsbevel wordt uitgevaardigd.”.

2)

Artikel 17 wordt vervangen door:

„Artikel 17

Gevolgen van de indiening van een verweerschrift

1.   Indien binnen de in artikel 16, lid 2, gestelde termijn een verweerschrift is ingediend, wordt de procedure voortgezet voor de bevoegde gerechten van de lidstaat van oorsprong, tenzij de eiser uitdrukkelijk heeft verzocht de procedure in dat geval te staken. De procedure wordt voortgezet volgens de regels van:

a)

de in Verordening (EG) nr. 861/2007 vastgelegde Europese procedure voor geringe vorderingen, indien van toepassing, of

b)

een passende nationale civielrechtelijke procedure.

2.   Indien de eiser niet heeft aangegeven welke van de in lid 1, onder a) en b), vermelde procedures hij op zijn vordering toegepast wil zien in de procedure die volgt bij indiening van een verweerschrift, of indien de eiser heeft verzocht om toepassing van de in Verordening (EG) nr. 861/2007 vastgestelde Europese procedure voor geringe vorderingen op een vordering die niet onder het toepassingsgebied van die verordening valt, gaat de procedure over naar de dienstige nationale civielrechtelijke procedure, tenzij de eiser uitdrukkelijk heeft verzocht die overgang niet te laten plaatsvinden.

3.   Indien de eiser zijn vordering door middel van de Europese betalingsbevelprocedure geldend heeft gemaakt, laat het nationaal recht zijn positie in de daaropvolgende civielrechtelijke procedure onverlet.

4.   De overgang naar de civielrechtelijke procedure in de zin van lid 1, onder a) en b), wordt beheerst door het recht van de lidstaat van oorsprong.

5.   Aan de eiser wordt medegedeeld of de verweerder een verweerschrift heeft ingediend en of er naar een civielrechtelijke procedure wordt overgegaan in de zin van lid 1.”.

3)

In artikel 25 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   Indien in een lidstaat de gerechtskosten voor een civielrechtelijke procedure in de zin van artikel 17, lid 1, onder a) of b), naargelang van het geval, gelijk zijn of hoger dan die voor de Europese betalingsbevelprocedure, mogen de totale gerechtskosten voor een Europese betalingsbevelprocedure en voor de civielrechtelijke procedure die daar overeenkomstig artikel 17, lid 1, op volgt indien een verweerschrift is ingediend, niet hoger zijn dan de kosten voor een procedure waaraan in die lidstaat geen Europese betalingsbevelprocedure is voorafgegaan.

Voor de civielrechtelijke procedure die na de indiening van een verweerschrift volgt in overeenstemming met artikel 17, lid 1, onder a) of b), naargelang van het geval, mogen in een lidstaat geen extra gerechtskosten worden aangerekend indien de gerechtskosten voor een dergelijke procedure in die lidstaat lager zijn dan die voor de Europese betalingsbevelprocedure.”.

4)

Artikel 30 wordt vervangen door:

„Artikel 30

Wijziging van de bijlagen

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 31 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging van de bijlagen I tot en met VII.”.

5)

Artikel 31 wordt vervangen door:

„Artikel 31

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 30 genoemde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 13 januari 2016.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 30 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 30 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 14 juli 2017, met uitzondering van artikel 1, punt 16, tot wijziging van artikel 25 van Verordening (EG) nr. 861/2007, dat van toepassing is met ingang van 14 januari 2017.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 16 december 2015.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

N. SCHMIT


(1)  PB C 226 van 16.7.2014, blz. 43.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 7 oktober 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 3 december 2015.

(3)  Verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen (PB L 199 van 31.7.2007, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de rechtbanken van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken (PB L 174 van 27.6.2001, blz. 1).

(5)  Richtlijn 2003/8/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot verbetering van de toegang tot de rechter bij grensoverschrijdende geschillen, door middel van gemeenschappelijke minimumvoorschriften betreffende rechtsbijstand bij die geschillen (PB L 26 van 31.1.2003, blz. 41).

(6)  Verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (PB L 399 van 30.12.2006, blz. 1).


24.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 341/14


VERORDENING (EU, Euratom) 2015/2422 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 december 2015

tot wijziging van Protocol nr. 3 betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 254, eerste alinea, en artikel 281, tweede alinea,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis, lid 1,

Gezien het verzoek van het Hof van Justitie,

Gezien de adviezen van de Europese Commissie (1),

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Ten gevolge van de geleidelijke uitbreiding van zijn bevoegdheden sinds de instelling ervan, neemt het aantal zaken voor het Gerecht thans gestaag toe.

(2)

Op dit moment blijkt de duur van de procedures niet aanvaardbaar voor de justitiabelen, met name gelet op de voorschriften van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

(3)

De situatie waarin het Gerecht verkeert, heeft oorzaken die onder meer verband houden met het feit dat de instellingen, organen en instanties van de Unie steeds meer en op bredere terreinen rechtshandelingen vaststellen, zowel als met het feit dat de dossiers waarin het Gerecht wordt aangezocht, talrijk en complex zijn, in het bijzonder op het gebied van mededinging, staatssteun en intellectuele eigendom.

(4)

Er is geen gebruikgemaakt van de bij artikel 257 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) geboden mogelijkheid om gespecialiseerde rechtbanken in te stellen.

(5)

Bijgevolg moeten passende maatregelen van organisatorische, structurele en procedurele aard worden genomen, waaronder met name een verhoging van het aantal rechters, om deze situatie te verhelpen. Het gebruik van de door de Verdragen geboden mogelijkheid om het aantal rechters bij het Gerecht uit te breiden, zou ertoe leiden dat op korte termijn zowel het aantal aanhangige zaken als de buitensporig lange duur van de procedures bij deze rechterlijke instantie wordt teruggebracht.

(6)

Rekening houdend met de ontwikkeling van de werklast van het Gerecht moet het aantal rechters op 56 worden vastgesteld aan het einde van een proces in drie fasen, waarbij op voordracht van iedere lidstaat twee rechters worden benoemd, met dien verstande dat op geen enkel moment sprake kan zijn van meer dan twee rechters bij het Gerecht die zijn benoemd op voordracht van dezelfde lidstaat.

(7)

Het in artikel 255 VWEU bedoelde comité houdt met name rekening met de onafhankelijkheid, de onpartijdigheid, de deskundigheid en de professionele en persoonlijke geschiktheid van de kandidaten.

(8)

Om de achterstand in de behandeling van aanhangige zaken snel te verminderen, moeten twaalf extra rechters aantreden bij de inwerkingtreding van deze verordening.

(9)

In september 2016 moeten de bevoegdheid in eerste aanleg voor zaken betreffende ambtenaren van de Europese Unie en de zeven posten van de rechters bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie („Gerecht voor ambtenarenzaken”) worden overgedragen aan het Gerecht, op basis van het reeds aangekondigde wetgevingsverzoek van het Hof van Justitie. Dat verzoek betreft de nadere voorschriften voor de overdracht van de zeven posten van de rechters bij het Gerecht voor ambtenarenzaken, met inbegrip van personeel en middelen.

(10)

In september 2019 moeten de negen resterende rechters aantreden. Om te zorgen voor kostenefficiëntie mag dit niet leiden tot de aanwerving van extra referendarissen of andere ondersteunende medewerkers. Interne reorganisatiemaatregelen binnen de instelling moeten ervoor zorgen dat efficiënt gebruik wordt gemaakt van bestaande personele middelen, die voor alle rechters gelijk moeten zijn, onverminderd de beslissingen van het Gerecht met betrekking tot zijn interne organisatie.

(11)

Het is van groot belang te zorgen voor genderevenwicht binnen het Gerecht. Om deze doelstelling te bereiken, moeten gedeeltelijke vervangingen in dit Gerecht aldus worden georganiseerd dat de regeringen van de lidstaten geleidelijk beginnen met de voordracht van twee rechters voor dezelfde gedeeltelijke vervanging met als doel één vrouw en één man te kiezen, mits aan de in de Verdragen vastgestelde voorwaarden en procedures is voldaan.

(12)

De bepalingen van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake de gedeeltelijke vervanging van de rechters en de advocaten-generaal die om de drie jaar plaatsvindt, moeten dienovereenkomstig worden aangepast.

(13)

Zoals het Hof van Justitie van de Europese Unie reeds heeft aangekondigd, zal het ten vervolge op de hervorming van het Gerecht jaarlijks cijfers over zijn gerechtelijke werkzaamheden presenteren en, indien nodig, passende maatregelen voorstellen. In de tweede en de derde fase van de uitbreiding van het Gerecht zal de situatie bij het Gerecht worden geëvalueerd, hetgeen in voorkomend geval kan leiden tot bepaalde aanpassingen, met name op het gebied van administratieve uitgaven van het Hof.

(14)

Protocol nr. 3 betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Protocol nr. 3 betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 9 wordt vervangen door:

„Artikel 9

De gedeeltelijke vervanging van de rechters, die om de drie jaar plaatsvindt, heeft betrekking op de helft van de rechters. Als het aantal rechters een oneven getal is, is het aantal rechters dat wordt vervangen, beurtelings het getal dat het volgende boven de helft van het aantal rechters is en het getal dat het volgende onder de helft is.

De eerste alinea is ook van toepassing wanneer de advocaten-generaal om de drie jaar gedeeltelijk worden vervangen.”.

2)

Artikel 48 wordt vervangen door:

„Artikel 48

Het Gerecht bestaat uit:

a)

40 rechters per 25 december 2015;

b)

47 rechters per 1 september 2016;

c)

twee rechters per lidstaat per 1 september 2019.”.

Artikel 2

De ambtstermijn van de extra rechters van het Gerecht die moeten worden benoemd op grond van artikel 48 van Protocol nr. 3 betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie is als volgt:

a)

de ambtstermijn van zes van de twaalf extra rechters die moeten worden benoemd per 25 december 2015 loopt af op 31 augustus 2016. Die zes rechters worden op zodanige wijze gekozen dat de regeringen van zes lidstaten twee rechters voordragen voor de gedeeltelijke vervanging van het Gerecht in 2016. De ambtstermijn van de andere zes rechters loopt af op 31 augustus 2019;

b)

de ambtstermijn van drie van de zeven extra rechters die per 1 september 2016 moeten worden benoemd, loopt af op 31 augustus 2019. Die drie rechters worden op zodanige wijze gekozen dat de regeringen van drie lidstaten twee rechters voordragen voor de gedeeltelijke vervanging van het Gerecht in 2019. De ambtstermijn van de andere vier rechters loopt af op 31 augustus 2022;

c)

de ambtstermijn van vier van de negen extra rechters die per 1 september 2019 moeten worden benoemd, loopt af op 31 augustus 2022. Die vier rechters worden op zodanige wijze gekozen dat de regeringen van vier lidstaten twee rechters voordragen voor de gedeeltelijke vervanging van het Gerecht in 2022. De ambtstermijn van de andere vijf rechters loopt af op 31 augustus 2025.

Artikel 3

1.   Uiterlijk op 26 december 2020 stelt het Hof van Justitie voor het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, met behulp van een externe adviseur, een verslag op over de werking van het Gerecht.

In dat verslag wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de efficiëntie van het Gerecht, de noodzaak en de effectiviteit van de uitbreiding van het aantal rechters tot 56, het gebruik en de effectiviteit van de middelen en de verdere instelling van gespecialiseerde kamers en/of andere structurele wijzigingen.

In voorkomend geval doet het Hof van Justitie wetgevingsverzoeken tot overeenkomstige wijziging van zijn statuut.

2.   Uiterlijk op 26 december 2017 stelt het Hof van Justitie voor het Europees Parlement, de Raad en de Commissie een verslag op over eventuele wijzigingen in de verdeling van de bevoegdheid inzake prejudiciële beslissingen op grond van artikel 267 VWEU. In voorkomend geval wordt het verslag vergezeld van wetgevingsverzoeken.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 16 december 2015.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

N. SCHMIT


(1)  Advies van 30 september 2011 (PB C 335 van 16.11.2011, blz. 20) en advies van 12 november 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 15 april 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 23 juni 2015 (PB C 239 van 21.7.2015, blz. 14. Standpunt van het Europees Parlement van 28 oktober 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 3 december 2015.


24.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 341/18


VERORDENING (EU) 2015/2423 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 december 2015

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1215/2009 van de Raad tot vaststelling van uitzonderlijke handelsmaatregelen ten behoeve van de landen en gebieden die deelnemen aan of verbonden zijn met het stabilisatie- en associatieproces van de Europese Unie en tot opschorting van de toepassing ervan wat betreft Bosnië en Herzegovina

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1215/2009 van de Raad (2) voorziet in asymmetrische handelsliberalisering tussen de Unie en de betrokken landen en gebieden van de Westelijke Balkan, die daarmee tot en met 31 december 2015 kunnen profiteren van uitzonderlijke en onbeperkte rechtenvrije toegang tot de markt van de Unie voor bijna al hun producten.

(2)

Verordening (EG) nr. 1215/2009 biedt geen enkele mogelijkheid om het toekennen van uitzonderlijke handelsmaatregelen tijdelijk op te schorten in geval van ernstige en systematische schendingen van de mensenrechten, waaronder fundamentele arbeidsrechten, van de grondbeginselen van de democratie en van de rechtsstaat door de begunstigden ervan. Het is wenselijk een dergelijke mogelijkheid in die verordening op te nemen om ervoor te zorgen dat snel kan worden ingegrepen in geval van ernstige en systematische schendingen van de mensenrechten, waaronder fundamentele arbeidsrechten, van de grondbeginselen van de democratie en van de rechtstaat in een van de landen en gebieden die deelnemen aan of verbonden zijn met het stabilisatie- en associatieproces van de Unie.

(3)

Gezien de verschillen in het toepassingsgebied van de tariefliberalisering in de contractuele regelingen die tussen de Unie en alle deelnemers aan het stabilisatie- en associatieproces zijn ontwikkeld, en de in het kader van Verordening (EG) nr. 1215/2009 toegekende preferenties, is het passend om de geldigheidsduur van Verordening (EG) nr. 1215/2009 tot en met 31 december 2020 te verlengen teneinde de begunstigden van de uitzonderlijke handelsmaatregelen en de Unie voldoende tijd te geven om de in het kader van Verordening (EG) nr. 1215/2009 toegekende preferenties waar nodig af te stemmen op de preferenties die zijn vastgelegd in de stabilisatie- en associatieovereenkomsten.

(4)

In Verordening (EG) nr. 1215/2009 is een algemeen tariefcontingent opgenomen voor de invoer in de Unie van wijn die valt onder de codes 2204 21 93 tot 2204 21 98 en 2204 29 93 tot 2204 29 98 van de gecombineerde nomenclatuur (GN). Dat contingent is toegankelijk voor alle landen en gebieden van de Westelijke Balkan als hun afzonderlijke tariefcontingenten voor wijn zijn opgebruikt, zoals vastgelegd in de bilaterale stabilisatie- en associatieovereenkomsten met die landen of gebieden, behalve voor Montenegro. Het met Montenegro overeengekomen wijnprotocol bevat een tariefcontingent dat uitsluitend geldt voor wijn die valt onder de GN-codes ex 2204 10 en ex 2204 21, en dat dat land niet heeft kunnen opgebruiken. Hierdoor heeft Montenegro effectief geen toegang tot een rechtenvrij tariefcontingent voor wijn voor producten die niet onder de stabilisatie- en associatieovereenkomst met dat land vallen. Om ervoor te zorgen dat alle betrokken landen en gebieden van de Westelijke Balkan op gelijke voet worden behandeld, moet Montenegro ook toegang worden verleend tot het algemene tariefcontingent voor wijn voor producten die onder GN-code 2204 29 vallen zonder dat het zijn afzonderlijke tariefcontingenten moet opgebruiken.

(5)

Sinds de start van het stabilisatie- en associatieproces zijn stabilisatie- en associatieovereenkomsten gesloten met alle betrokken landen en gebieden van de Westelijke Balkan, met uitzondering van Kosovo (3). In mei 2014 zijn de onderhandelingen over een stabilisatie- en associatieovereenkomst met Kosovo afgerond en in oktober 2015 is de overeenkomst ondertekend.

(6)

Bosnië en Herzegovina is in 2003 erkend als potentiële kandidaat-lidstaat voor toetreding tot de Unie en heeft op 16 juni 2008 een stabilisatie- en associatieovereenkomst („de stabilisatie- en associatieovereenkomst”) ondertekend, waarmee het akkoord ging met de voorwaarden voor lidmaatschap van de Unie. Tot en met 31 mei 2015 was een interimovereenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken met Bosnië en Herzegovina (4) („de interimovereenkomst”) van toepassing en met ingang van 1 juni 2015 is de stabilisatie- en associatieovereenkomst van toepassing.

(7)

Bosnië en Herzegovina heeft echter nog niet aanvaard de in het kader van de stabilisatie- en associatieovereenkomst toegekende handelsconcessies aan te passen teneinde het preferentiële traditionele handelsverkeer tussen Kroatië en Bosnië en Herzegovina in het kader van de Midden-Europese Vrijhandelsovereenkomst in aanmerking te nemen. Mocht ten tijde van de vaststelling van deze verordening geen overeenkomst over de aanpassing van de in de stabilisatie- en associatieovereenkomst opgenomen handelsconcessies zijn ondertekend en voorlopig worden toegepast door de Unie en Bosnië en Herzegovina, dan moeten de aan Bosnië en Herzegovina toegekende preferenties met ingang van 1 januari 2016 worden opgeschort. Zodra de Unie en Bosnië en Herzegovina een overeenkomst over de aanpassing van de handelsconcessies in de stabilisatie- en associatieovereenkomst hebben ondertekend en voorlopig hebben toegepast, moeten de preferenties opnieuw worden ingesteld,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1215/2009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 2, lid 1, wordt het volgende punt toegevoegd:

„d)

de in artikel 1 genoemde landen en gebieden maken zich niet schuldig aan ernstige en systematische schendingen van de mensenrechten, waaronder fundamentele arbeidsrechten, van de grondbeginselen van de democratie en van de rechtsstaat.”.

2)

Artikel 2, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   Bij niet-naleving door een land of gebied van lid 1, onder a), b) of c), dan wel van lid 2, kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen het recht van de betrokken landen en gebieden op de voordelen van deze verordening volledig of gedeeltelijk opschorten. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 8, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

3)

In artikel 7 wordt het volgende punt toegevoegd:

„c)

gedeeltelijke of volledige opschorting van het recht van een betrokken land of gebied op voordelen in het kader van deze verordening, indien het land of gebied in kwestie niet voldoet aan de voorwaarden als omschreven in artikel 2, lid 1, onder d).”.

4)

In artikel 10, lid 1, wordt het inleidende zinsdeel vervangen door:

„1.   Wanneer de Commissie oordeelt dat er voldoende bewijs is van fraude, of dat de in artikel 1 genoemde landen en gebieden niet de vereiste administratieve medewerking verlenen voor de verificatie van het bewijs van oorsprong, dat hun uitvoer naar de Unie een scherpe stijging vertoont die hun normale productieniveau en uitvoercapaciteit overstijgt, of dat zij artikel 2, lid 1, onder a), b) of c), overtreden, kan zij maatregelen nemen om de bij deze verordening vastgestelde regelingen voor een periode van drie maanden geheel of ten dele op te schorten, mits zij vooraf:”.

5)

In artikel 12 worden de tweede en derde alinea vervangen door:

„Zij is van toepassing tot en met 31 december 2020.”.

6)

In bijlage I wordt voetnoot 5 vervangen door:

„(5)

Voor wijn van oorsprong uit Montenegro geldt de toegang tot dit algemene tariefcontingent, voor zover het producten betreft die onder GN-code 2204 21 vallen, pas nadat de afzonderlijke tariefcontingenten vastgesteld in het wijnprotocol met Montenegro zijn opgebruikt. Dat afzonderlijke tariefcontingent is geopend onder volgnummer 09.1514.”.

Artikel 2

De toepassing van Verordening (EG) nr. 1215/2009 met betrekking tot Bosnië en Herzegovina wordt met ingang van 1 januari 2016 opgeschort.

Artikel 3

1.   Niettegenstaande artikel 2 wordt de toepassing van Verordening (EG) nr. 1215/2009 met betrekking tot Bosnië en Herzegovina niet opgeschort, indien de Unie en Bosnië en Herzegovina vóór 1 januari 2016 een overeenkomst over een aanpassing van de stabilisatie- en associatieovereenkomst en de interimovereenkomst ondertekenen en deze voorlopig toepassen teneinde de toetreding van Kroatië tot de Europese Unie in aanmerking te nemen.

2.   Mocht de in lid 1 genoemde overeenkomst over een aanpassing alleen op of na 1 januari 2016 zijn ondertekend en voorlopig toegepast, is Verordening (EG) nr. 1215/2009 opnieuw van toepassing met betrekking tot Bosnië en Herzegovina met ingang van de datum waarop een dergelijke overeenkomst wordt ondertekend en voorlopig wordt toegepast.

3.   Zodra de in lid 1 genoemde overeenkomst over een aanpassing is ondertekend, maakt de Commissie dit door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2016.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 16 december 2015.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

N. SCHMIT


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 15 december 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 16 december 2015.

(2)  Verordening (EG) nr. 1215/2009 van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van uitzonderlijke handelsmaatregelen ten behoeve van de landen en gebieden die deelnemen aan of verbonden zijn met het stabilisatie- en associatieproces van de Europese Unie (PB L 328 van 15.12.2009, blz. 1).

(3)  Deze benaming laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet en is in overeenstemming met Resolutie 1244/1999 van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.

(4)  Interimovereenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds (PB L 233 van 30.8.2008, blz. 6).


24.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 341/21


VERORDENING (EU) 2015/2424 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 december 2015

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad inzake het Gemeenschapsmerk, en van Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het Gemeenschapsmerk, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2869/95 van de Commissie inzake de aan het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) te betalen taksen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 118, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad (2), die in 2009 is gecodificeerd als Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad (3), heeft specifiek voor de Europese Unie een stelsel van merkbescherming tot stand gebracht dat op Unieniveau in bescherming van merken voorziet, naast de bescherming van merken die beschikbaar is op het niveau van de lidstaten overeenkomstig de nationale merkenstelsels die geharmoniseerd zijn bij Richtlijn 89/104/EEG van de Raad (4), gecodificeerd als Richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad (5).

(2)

Ten gevolge van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon moet de terminologie van Verordening (EG) nr. 207/2009 worden aangepast. Dit brengt met zich mee dat „Gemeenschapsmerk” door „merk van de Europese Unie” („Uniemerk”) wordt vervangen. Om beter rekening te houden met de feitelijke werkzaamheden van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), moet de naam ervan worden vervangen door „Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie” („het Bureau”).

(3)

In aansluiting op haar mededeling van 16 juli 2008 over een strategie inzake industriële-eigendomsrechten voor Europa heeft de Commissie een diepgaande evaluatie van de algemene werking van het merkenstelsel in Europa als geheel verricht, waarbij het niveau van de Unie en het nationale niveau zijn behandeld, alsmede de onderlinge betrekkingen tussen beide.

(4)

In zijn conclusies van 25 mei 2010 over de toekomstige herziening van het merkenstelsel in de Europese Unie heeft de Raad de Commissie opgeroepen voorstellen in te dienen voor de herziening van Verordening (EG) nr. 207/2009 en Richtlijn 2008/95/EG.

(5)

Uit de ervaring die sinds de oprichting van het stelsel van Gemeenschapsmerken is opgedaan, blijkt dat ondernemingen van binnen de Unie en uit derde landen het stelsel hebben omarmd en dat het stelsel een succesvolle en werkbare aanvulling op en alternatief voor de bescherming van merken op het niveau van de lidstaten is geworden.

(6)

Nationale merkenstelsels blijven niettemin noodzakelijk voor ondernemingen die geen bescherming van hun merken op het niveau van de Unie verlangen of die niet in staat zijn deze bescherming over de hele Unie te verkrijgen terwijl er voor nationale bescherming geen belemmeringen bestaan. Eenieder die merkbescherming verlangt, moet vrij kunnen beslissen om deze bescherming alleen als nationaal merk in één of meer lidstaten dan wel alleen als Uniemerk, of op beide niveaus, aan te vragen.

(7)

Hoewel in de evaluatie over de algemene werking van het stelsel van Gemeenschapsmerken is bevestigd dat vele elementen van dit stelsel, waaronder de grondbeginselen waarop het is gebaseerd, de tand des tijds goed hebben doorstaan en blijven voldoen aan de behoeften en verwachtingen van het bedrijfsleven, heeft de Commissie in haar mededeling „Een eengemaakte markt voor intellectuele-eigendomsrechten” van 24 mei 2011 geconcludeerd dat het noodzakelijk is het merkenstelsel in de Unie te moderniseren door het effectiever, efficiënter en als geheel consistenter te maken en door het aan het internettijdperk aan te passen.

(8)

Naast de verbeteringen en wijzigingen in het Uniemerkenstelsel moeten de nationale wetten en praktijken op het gebied van merken verder worden geharmoniseerd en met het Uniemerkenstelsel in overeenstemming worden gebracht zodat voor zover mogelijk in de hele Unie gelijke voorwaarden worden gecreëerd voor de inschrijving en de bescherming van merken.

(9)

Om meer flexibiliteit mogelijk te maken en tegelijkertijd meer rechtszekerheid te brengen met betrekking tot de voorstellingswijze van merken, moet het vereiste van „vatbaarheid voor grafische voorstelling” uit de definitie van Uniemerk worden geschrapt. Een teken moet in elke passende vorm kunnen worden weergegeven met algemeen beschikbare technologie, en dus niet noodzakelijk met grafische middelen, op voorwaarde dat het teken duidelijk, nauwkeurig, op zichzelf staand, gemakkelijk toegankelijk, begrijpelijk, duurzaam en objectief is.

(10)

Verordening (EG) nr. 207/2009 biedt oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen momenteel niet dezelfde graad van bescherming als andere instrumenten van Unierecht. Het is dan ook noodzakelijk de absolute weigeringsgronden betreffende oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen te verduidelijken en ervoor te zorgen dat dergelijke weigeringsgronden volledig in overeenstemming zijn met de desbetreffende Uniewetgeving en het desbetreffende nationale recht voor bescherming van deze intellectuele-eigendomsrechten. Ter wille van de samenhang met andere Uniewetgeving moet het toepassingsgebied van deze absolute gronden worden uitgebreid en eveneens beschermde traditionele aanduidingen voor wijn en gegarandeerde traditionele specialiteiten bestrijken.

(11)

Om een sterke bescherming van rechten te handhaven voor op Unieniveau en nationaal niveau beschermde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen, dient te worden verduidelijkt dat deze rechten aan iedere persoon die daartoe gemachtigd is uit hoofde van de toepasselijke wetgeving het recht verlenen om zich te verzetten tegen een latere aanvraag om inschrijving van een Uniemerk, ongeacht of die rechten al dan niet weigeringsgronden vormen die de onderzoeker ambtshalve in aanmerking moet nemen.

(12)

Ter wille van de rechtszekerheid en met het oog op volledige overeenstemming met het voorrangsbeginsel, op grond waarvan een ingeschreven ouder merk voorrang krijgt op later ingeschreven merken, moet worden bepaald dat de handhaving van aan een Uniemerk verbonden rechten geen afbreuk doet aan rechten die houders vóór de datum van indiening of voorrang van het Uniemerk hebben verkregen. Dit is in overeenstemming met artikel 16, lid 1, van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom van 15 april 1994.

(13)

Over de commerciële oorsprong van de waren of diensten kan zich verwarring voordoen wanneer een onderneming hetzelfde of een soortgelijk teken op zodanige wijze als handelsnaam gebruikt dat er een verband wordt gelegd tussen de onderneming die de naam draagt, en de waren of diensten die van die onderneming afkomstig zijn. Bijgevolg is er eveneens sprake van een inbreuk op een Uniemerk wanneer het teken als handelsnaam of soortgelijke aanduiding wordt gebruikt, voor zover dat gebruik plaatsvindt met het oog op het onderscheiden van waren of diensten.

(14)

Ter wille van de rechtszekerheid en met het oog op volledige overeenstemming met specifieke Uniewetgeving moet worden bepaald dat de houder van een Uniemerk een derde moet kunnen verbieden gebruik te maken van een teken in vergelijkende reclame wanneer deze reclame in strijd is met Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad (6).

(15)

Om de merkenbescherming te verbeteren en namaak doeltreffender te bestrijden, en op een wijze die strookt met de internationale verplichtingen van de Unie in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), in het bijzonder artikel V van de Wereldovereenkomst voor tarieven en handel (General Agreement on Tariffs and Trade — GATT) over vrijheid van doorvoer, en, wat generieke geneesmiddelen betreft, de door de WTO-ministerconferentie op 14 november 2001 in Doha aangenomen „Verklaring over de TRIPS-overeenkomst en de volksgezondheid”, moet de houder van een Uniemerk kunnen verhinderen dat derden in het economische verkeer waren binnenbrengen in de Unie zonder dat deze daar in het vrije verkeer worden gebracht, wanneer deze waren uit derde landen afkomstig zijn en zonder toestemming een merk dragen dat gelijk of in wezen gelijk is aan het voor deze waren ingeschreven Uniemerk.

(16)

Daartoe moet het voor houders van Uniemerken mogelijk zijn het binnenbrengen van inbreukmakende waren en de plaatsing ervan in alle douanesituaties, waaronder doorvoer, overlading, opslag in een entrepot, vrije zones, tijdelijke opslag, actieve veredeling of tijdelijke invoer, te verhinderen, zelfs wanneer dergelijke waren niet bestemd zijn om in de Unie te worden verhandeld. Bij de douanecontroles moeten de douaneautoriteiten, ook op verzoek van de houders van rechten, gebruikmaken van de bevoegdheden en de procedures die zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad (7). In het bijzonder moeten de douaneautoriteiten de nodige controles uitvoeren op basis van risicoanalysecriteria.

(17)

Om de noodzaak van doeltreffende handhaving van het merkenrecht te verenigen met het voorkomen van hinder voor de vrije handel in legitieme waren, moet het recht van de Uniemerkhouder vervallen wanneer de aangever of de houder van de waren tijdens de daaropvolgende procedure die wordt ingeleid bij de rechtbank voor het merk van de Europese Unie („rechtbank voor het Uniemerk”) die bevoegd is tot het nemen van een beslissing over de vraag of inbreuk op het Uniemerk is gemaakt, het bewijs kan leveren dat de houder van het Uniemerk niet gerechtigd is het op de markt brengen van de waren in het land van eindbestemming te verbieden.

(18)

Artikel 28 van Verordening (EU) nr. 608/2013 bepaalt dat een houder van het recht aansprakelijk is voor schade jegens de houder van de waren, onder meer indien achteraf wordt vastgesteld dat de betrokken waren geen inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht.

(19)

Er moeten passende maatregelen worden genomen om te zorgen voor een vlotte doorvoer van generieke geneesmiddelen. Met betrekking tot internationale generieke benamingen (international non-proprietary names — INN), als wereldwijd erkende generieke benamingen voor werkzame stoffen in farmaceutische producten, is het essentieel om rekening te houden met de bestaande beperkingen aan de uitwerking van aan een Uniemerk verbonden rechten. Bijgevolg mag de houder van een Uniemerk niet het recht hebben derden, op basis van gelijkenissen tussen de INN voor de werkzame stof in de geneesmiddelen en het merk, te verhinderen waren in de Unie binnen te brengen zonder dat deze daar in het vrije verkeer worden gebracht.

(20)

Om houders van Uniemerken in staat te stellen namaak doeltreffender te bestrijden, moet hun het recht worden verleend het aanbrengen van een inbreukmakend merk en bepaalde daaraan voorafgaande voorbereidende handelingen te verbieden.

(21)

De door een Uniemerk verleende uitsluitende rechten mogen de houder niet het recht verlenen het gebruik door derden te verbieden van tekens of aanduidingen die op billijke wijze en dus volgens eerlijke gebruiken in nijverheid en handel worden gebruikt. Om in geval van conflict gelijke voorwaarden te creëren voor handelsnamen en Uniemerken, rekening houdend met het feit dat aan handelsnamen geregeld onbeperkte bescherming tegen jongere merken wordt verleend, moet dat gebruik uitsluitend worden geacht het gebruik van de persoonsnaam van de derde te omvatten. Verder moet ook het gebruik van beschrijvende of niet-onderscheidende tekens of aanduidingen in het algemeen worden toegestaan. Voorts mag de houder niet gerechtigd zijn het billijke en eerlijke gebruik van het Uniemerk te verbieden wanneer dit gebruik bedoeld is ter identificatie of aanduiding van waren of diensten als die van de houder. Gebruik van een merk door derden om de aandacht van de consument te vestigen op de wederverkoop van authentieke waren die oorspronkelijk door of met de toestemming van de Uniemerkhouder in de Unie waren verkocht, moet als billijk worden beschouwd wanneer dit gebruik tevens strookt met de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel. Gebruik van een merk door derden met het oog op artistieke expressie moet als billijk worden beschouwd wanneer dit gebruik tevens strookt met de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel. Voorts moet deze verordening worden toegepast op een wijze die de volledige inachtneming van fundamentele rechten en vrijheden, en in het bijzonder de vrijheid van meningsuiting, waarborgt.

(22)

Ter wille van de rechtszekerheid en ter vrijwaring van legitiem verkregen merkenrechten is het, zonder afbreuk te doen aan het beginsel dat een jonger merk niet kan worden tegengeworpen aan een ouder merk, passend en noodzakelijk te bepalen dat Uniemerkhouders niet gerechtigd mogen zijn zich te verzetten tegen het gebruik van een jonger merk, indien het jongere merk werd verkregen op een tijdstip waarop het oudere merk niet kon worden tegengeworpen aan het jongere merk.

(23)

Om redenen van billijkheid en rechtszekerheid moet het gebruik van een Uniemerk in een op onderdelen afwijkende vorm zonder dat afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen van het merk in de vorm waarin het is ingeschreven, voldoende zijn om de verleende rechten te vrijwaren, ongeacht of het merk zoals het wordt gebruikt, ook in die vorm is ingeschreven.

(24)

Gelet op de geleidelijke vermindering en het zeer beperkte aantal Uniemerkaanvragen bij de centrale bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten, en het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom moet het mogelijk zijn aanvragen om inschrijving van een Uniemerk alleen nog in te dienen bij het Bureau.

(25)

Bescherming van Uniemerken wordt verleend met betrekking tot specifieke waren of diensten en de aard en het aantal daarvan bepalen hoeveel bescherming de houder van het merk geniet. Daarom is het ter wille van de rechtszekerheid en een behoorlijk bestuur van wezenlijk belang dat in Verordening (EG) nr. 207/2009 regels voor de aanduiding en classificatie van waren en diensten worden opgenomen, en dat de waren en diensten waarvoor bescherming door middel van een merk wordt aangevraagd, door de aanvrager voldoende duidelijk en nauwkeurig worden omschreven opdat de bevoegde autoriteiten en de marktdeelnemers louter en alleen op basis van de aanvraag kunnen vaststellen welke de omvang is van de aangevraagde bescherming. Het gebruik van algemene bewoordingen moet zo worden uitgelegd dat hiermee alleen de waren en diensten worden bedoeld die onder de letterlijke betekenis van het woord vallen. Houders van Uniemerken, die wegens de vroegere praktijk van het Bureau voor een volledige klasseomschrijving van de Classificatie van Nice zijn ingeschreven, moeten de mogelijkheid krijgen hun lijsten van waren en diensten aan te passen teneinde te waarborgen dat de inhoud van het register overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie aan de vereisten inzake duidelijkheid en nauwkeurigheid voldoet.

(26)

Het is wenselijk de regeling voor recherche naar Uniemerken en nationale merken te stroomlijnen door onnodige vertraging bij de inschrijving van een Uniemerk te voorkomen en de regeling meer af te stemmen op de behoeften en voorkeuren van de gebruikers door ook de recherche naar Uniemerken facultatief te maken. De facultatieve recherche naar Uniemerken en nationale merken moet worden aangevuld door een regeling waarbij exhaustieve, snelle en krachtige zoekmachines kosteloos ter beschikking worden gesteld van het publiek in een vorm van samenwerking tussen het Bureau en de centrale bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten, met inbegrip van het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom.

(27)

Als aanvulling op de huidige regeling inzake collectieve gemeenschapsmerken en om de bestaande wanverhouding tussen de nationale stelsels en het Uniemerkenstelsel te verhelpen, moet een reeks specifieke bepalingen voor bescherming van certificeringsmerken van de Europese Unie („Uniecertificeringsmerken”) worden ingevoerd zodat de certificatie-instelling of -organisatie haar aangesloten leden de mogelijkheid kan bieden het merk te gebruiken als teken voor waren of diensten die aan de certificatievoorschriften voldoen.

(28)

Uit de ervaring die is opgedaan in het kader van het huidige Uniemerkenstelsel, is gebleken dat een aantal aspecten van de procedure vatbaar zijn voor verbetering. Er dienen dan ook een aantal maatregelen te worden genomen om de procedures waar passend te vereenvoudigen en te versnellen en de rechtszekerheid en voorspelbaarheid waar nodig te verbeteren.

(29)

Ter wille van de rechtszekerheid en met het oog op grotere transparantie is een duidelijke omschrijving vereist van alle taken van het Bureau, met inbegrip van de taken die geen verband houden met het beheer van het Uniemerkenstelsel.

(30)

Om de convergentie van praktijken te bevorderen en gemeenschappelijke instrumenten te ontwikkelen, moet een passend kader voor samenwerking tussen het Bureau en de bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten, met inbegrip van het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom, tot stand worden gebracht. Hierin moeten wezenlijke gebieden van samenwerking worden omschreven en moet het Bureau in staat worden gesteld om gezamenlijke projecten die van belang zijn voor de Unie en de lidstaten te coördineren en deze projecten binnen de grenzen van een maximumbedrag te financieren. Deze samenwerking moet ten goede komen aan ondernemingen die gebruikmaken van de merkenstelsels in Europa. Gebruikers van het bij deze verordening vastgestelde Uniemerkenstelsel moeten in de projecten en met name de gegevensbanken voor recherche en raadpleging bijkomende gemakkelijk toegankelijke, efficiënte en kosteloos beschikbare instrumenten vinden waarmee zij kunnen voldoen aan de specifieke voorwaarden die voortvloeien uit het feit dat het Uniemerk een eenheid vormt.

(31)

Voor zover nodig moeten bepaalde beginselen met betrekking tot het bestuur van het Bureau worden aangepast aan de gemeenschappelijke aanpak van de gedecentraliseerde agentschappen, die het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in juli 2012 hebben vastgesteld.

(32)

Om de rechtszekerheid en transparantie te versterken, moeten een aantal bepalingen betreffende de organisatie en de werking van het Bureau worden geactualiseerd.

(33)

Het is wenselijk de minnelijke, snelle en efficiënte beslechting van geschillen te faciliteren door het Bureau te belasten met het opzetten van een centrum voor bemiddeling waarvan de diensten door eenieder kunnen worden gebruikt om te komen tot een minnelijke regeling van geschillen over Uniemerken en Gemeenschapsmodellen.

(34)

Het opzetten van het Uniemerkenstelsel heeft geleid tot een toename van de financiële lasten voor de centrale bureaus voor de industriële eigendom en andere overheidsinstanties in de lidstaten. De extra kosten houden verband met de afhandeling van een groter aantal oppositie- en nietigverklaringsprocedures die betrekking hebben op Uniemerken of zijn ingeleid door houders van Uniemerken, met bewustmakingsactiviteiten betreffende het Uniemerkenstelsel en met activiteiten die de handhaving van aan Uniemerken verbonden rechten moeten garanderen. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de lidstaten door het Bureau ten dele worden vergoed voor de kosten die zij moeten maken voor hun bijdrage aan het verzekeren van de vlotte werking van het Uniemerkenstelsel. Om aanspraak te maken op deze vergoeding moeten de lidstaten de relevante statistische gegevens overleggen. De vergoeding van de kosten mag nooit van die omvang zijn dat zij resulteert in een begrotingstekort voor het Bureau.

(35)

In het belang van een gezond financieel beheer moet worden vermeden dat de begrotingsoverschotten van het Bureau te groot worden. Dat mag het Bureau niet beletten een financiële reserve aan te houden die overeenstemt met één jaar van zijn operationele uitgaven, zodat de continuïteit van zijn werking en de uitvoering van zijn taken verzekerd blijven. Deze reserve mag uitsluitend worden gebruikt om de continuïteit van de in deze verordening gespecificeerde taken van het Bureau te verzekeren.

(36)

Gezien het essentiële belang van de bedragen van de aan het Bureau te betalen taksen voor de werking van het Uniemerkenstelsel en het complementaire karakter ten aanzien van de nationale merkenstelsels, is het noodzakelijk deze bedragen rechtstreeks in Verordening (EG) nr. 207/2009 vast te stellen, in de vorm van een bijlage. De bedragen van de taksen moeten zodanig worden vastgesteld dat, ten eerste, met de daaruit voortvloeiende inkomsten het begrotingsevenwicht van het Bureau in beginsel kan worden gehandhaafd, ten tweede, het Uniemerkenstelsel en de nationale merkenstelsels naast elkaar bestaan en elkaar aanvullen, mede gezien de omvang van de markt waarop het Uniemerk betrekking heeft en de behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen, en ten derde, de rechten van de Uniemerkhouders in de lidstaten doeltreffend worden gehandhaafd.

(37)

Verordening (EG) nr. 207/2009 verleent de Commissie bevoegdheden om uitvoeringsregels voor deze verordening vast te stellen. Ten gevolge van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon moeten de op grond van Verordening (EG) nr. 207/2009 aan de Commissie verleende bevoegdheden worden aangepast aan de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Daardoor is het ook nodig bepaalde regels die momenteel vervat zijn in de Verordeningen (EG) nr. 2868/95 (8), (EG) nr. 2869/95 (9) en (EG) nr. 216/96 (10) van de Commissie, in Verordening (EG) nr. 207/2009 op te nemen. Verordening (EG) nr. 2868/95 moet bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd, en Verordening (EG) nr. 2869/95 moet worden ingetrokken.

(38)

Voor zover de krachtens Verordening (EG) nr. 207/2009 aan de Commissie verleende bevoegdheden in overeenstemming moeten worden gebracht met artikel 290 VWEU, is het van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig, op gepaste wijze en gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(39)

Teneinde ervoor te zorgen dat het Bureau Uniemerkaanvragen met gebruikmaking van transparante, degelijke, eerlijke en billijke procedures effectief, efficiënt en snel onderzoekt en registreert, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen ten aanzien van de nadere bepaling van de procedures voor het indienen en onderzoeken van een oppositie en voor het wijzigen van de aanvraag.

(40)

Teneinde ervoor te zorgen dat een Uniemerk met gebruikmaking van transparante, degelijke, eerlijke en billijke procedures op effectieve en efficiënte wijze vervallen of nietig kan worden verklaard, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen ten aanzien van de nadere bepaling van de procedures voor vervallen- en nietigverklaring.

(41)

Teneinde een effectieve, efficiënte en volledige toetsing van beslissingen van het Bureau door de kamers van beroep mogelijk te maken met gebruikmaking van een transparante, degelijke, eerlijke en billijke procedure die rekening houdt met de in Verordening (EG) nr. 207/2009 bepaalde beginselen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen ten aanzien van de nadere bepaling van de formele inhoud van het beroepsschrift, de procedure voor de indiening en het onderzoek van een beroep, de formele inhoud en de vorm van de beslissingen van de kamer van beroep en de terugbetaling van de beroepstaksen.

(42)

Teneinde een vlotte, effectieve en efficiënte werking van het Uniemerkenstelsel te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen ten aanzien van de nadere bepaling van de voorschriften inzake de mondelinge procedure en van de nadere regels inzake bewijsvoering, de nadere regels inzake kennisgeving, de communicatiemiddelen en de formulieren die door de partijen in de procedure moeten worden gebruikt, de regels inzake de berekening en de duur van de termijnen, de procedures voor het herroepen van een beslissing of voor het doorhalen van een vermelding in het register, de nadere regels inzake de hervatting van de procedure, en de regels inzake de wijze van vertegenwoordiging voor het Bureau.

(43)

Teneinde een effectieve en efficiënte organisatie van de kamers van beroep te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen ten aanzien van de nadere bepaling van de organisatie van de kamers van beroep.

(44)

Teneinde een effectieve en efficiënte inschrijving van internationale merken te waarborgen die volledig strookt met de bepalingen van het Protocol bij de Schikking van Madrid betreffende de internationale inschrijving van merken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen ten aanzien van de nadere bepaling van de procedures voor het indienen en onderzoeken van een oppositie, met inbegrip van de vereiste mededelingen aan de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom (WIPO), en van de procedure voor internationale inschrijvingen op grond van een basisaanvraag of -inschrijving met betrekking tot een collectief merk, certificeringsmerk of garantiemerk.

(45)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot bepaling van de bijzonderheden inzake aanvragen, verzoeken, certificaten, beroepen, regelgeving, kennisgevingen en ieder ander document waarvoor de in deze verordening bepaalde procedurevereisten gelden, tot bepaling van het maximumtarief voor vergoeding van de werkelijk gemaakte, noodzakelijke procedurekosten, tot bepaling van de bijzonderheden inzake publicaties in het Uniemerkenbulletin en het Publicatieblad van het Bureau, de nadere regels inzake de uitwisseling van informatie tussen het Bureau en de nationale autoriteiten, inzake de vertaling van bewijsstukken in schriftelijke procedures, inzake de precieze soorten beslissingen die door één enkel lid van de oppositie- of nietigheidsafdeling worden genomen, inzake de kennisgevingsplicht uit hoofde van het Protocol van Madrid, en inzake de vereisten voor het verzoek om territoriale uitbreiding na een internationale inschrijving. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (11).

(46)

Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(47)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (12) geraadpleegd en heeft op 11 juli 2013 advies uitgebracht.

(48)

Verordening (EG) nr. 207/2009 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 207/2009 wordt als volgt gewijzigd:

1.

In de titel wordt „Gemeenschapsmerk” vervangen door „Uniemerk”.

2.

In artikel 1, lid 1, wordt de term „Gemeenschapsmerk” vervangen door „merk van de Europese Unie” („Uniemerk”); en op andere plaatsen in de verordening wordt de term „Gemeenschapsmerk” vervangen door „Uniemerk” en worden de nodige grammaticale wijzigingen aangebracht.

3.

In de gehele verordening worden de woorden „rechtbank voor het Gemeenschapsmerk” vervangen door „rechtbank voor het Uniemerk” en worden de nodige grammaticale wijzigingen aangebracht.

4.

In artikel 66, lid 1, worden de woorden „collectief Gemeenschapsmerk” vervangen door „collectief merk van de Europese Unie” („collectief Uniemerk”); en op andere plaatsen in de verordening worden de woorden „collectief Gemeenschapsmerk” vervangen door „collectief Uniemerk” en worden de nodige grammaticale wijzigingen aangebracht.

5.

In de gehele verordening, behalve in de in punten 2), 3) en 4) bedoelde gevallen, worden de woorden „Gemeenschap”, „Europese Gemeenschap” en „Europese Gemeenschappen” vervangen door „Unie” en worden de nodige grammaticale wijzigingen aangebracht.

6.

In de gehele verordening worden de woorden „voorzitter van het Bureau” en alle verwijzingen naar die voorzitter vervangen door „uitvoerend directeur van het Bureau” of „uitvoerend directeur”, naargelang van het geval, en worden de nodige grammaticale wijzigingen aangebracht.

7.

Artikel 2 wordt vervangen door:

„Artikel 2

Bureau

1.   Er wordt een Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie („het Bureau”) ingesteld.

2.   Alle verwijzingen in het recht van de Unie naar het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) worden gelezen als verwijzingen naar het Bureau.”.

8.

Artikel 4 wordt vervangen door:

„Artikel 4

Tekens die een Uniemerk kunnen vormen

Uniemerken kunnen worden gevormd door alle tekens, in het bijzonder woorden, waaronder namen van personen, of tekeningen, letters, cijfers, kleuren, vormen van waren of verpakkingen van waren, of geluiden, mits deze:

a)

de waren of diensten van een onderneming kunnen onderscheiden van die van andere ondernemingen, en

b)

in het register van Uniemerken („het register”) kunnen worden weergegeven op een wijze die de bevoegde autoriteiten en het publiek in staat stelt het voorwerp van de aan de houder ervan verleende bescherming duidelijk en nauwkeurig vast te stellen.”.

9.

In artikel 7 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:

a)

punt e) wordt vervangen door:

„e)

tekens die uitsluitend bestaan uit:

i)

de vorm die, of een ander kenmerk dat, door de aard van de waren wordt bepaald;

ii)

de vorm van de waren die, of een ander kenmerk van de waren dat, noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen;

iii)

de vorm die, of een ander kenmerk dat, een wezenlijke waarde aan de waren geeft;”;

b)

de punten j) en k) worden vervangen door:

„j)

merken die van inschrijving zijn uitgesloten op grond van Uniewetgeving of nationaal recht of op grond van internationale overeenkomsten waarbij de Unie of de betrokken lidstaat partij is en die in bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen voorzien;

k)

merken die van inschrijving zijn uitgesloten ingevolge Uniewetgeving of internationale overeenkomsten waarbij de Unie partij is en die in bescherming van traditionele aanduidingen voor wijn voorzien;”;

c)

de volgende punten worden toegevoegd:

„l)

merken die van inschrijving zijn uitgesloten ingevolge Uniewetgeving of internationale overeenkomsten waarbij de Unie partij is en die in bescherming van gegarandeerde traditionele specialiteiten voorzien;

m)

merken die bestaan uit of de essentiële onderdelen reproduceren van een oudere plantenrasbenaming die is ingeschreven overeenkomstig Uniewetgeving of nationaal recht of internationale overeenkomsten waarbij de Unie of de betrokken lidstaat partij is, ter bescherming van kweekproducten, en die betrekking hebben op kweekproducten van hetzelfde of een nauwverwant plantenras.”.

10.

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„4 bis.   Bij oppositie door een persoon die krachtens de toepasselijke wetgeving gemachtigd is de uit een oorsprongsbenaming of geografische aanduiding voortvloeiende rechten uit te oefenen, wordt de inschrijving van een merk geweigerd indien en voor zover overeenkomstig Uniewetgeving of nationaal recht ter bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen:

i)

er al overeenkomstig Uniewetgeving of nationaal recht een aanvraag voor een oorsprongsbenaming of geografische aanduiding is ingediend vóór de depotdatum van de aanvraag om inschrijving van het Uniemerk of vóór de voorrangsdatum voor de aanvraag, mits latere inschrijving;

ii)

de oorsprongsbenaming of de geografische aanduiding het recht verleent om het gebruik van een jonger merk te verbieden.”;

b)

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   Bij oppositie door de houder van een ingeschreven ouder merk in de zin van lid 2 wordt de inschrijving van het aangevraagde merk geweigerd wanneer het gelijk is aan of overeenstemt met het oudere merk, ongeacht of de waren of diensten waarvoor de inschrijving wordt aangevraagd, gelijk zijn aan of al dan niet overeenstemmen met die waarvoor het oudere merk is ingeschreven, wanneer het in geval van een ouder Uniemerk een in de Unie bekend merk betreft, of in geval van een ouder nationaal merk, het een in de betrokken lidstaat bekend merk betreft, en wanneer door het gebruik zonder geldige reden van het aangevraagde merk ongerechtvaardigd voordeel wordt gehaald uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk.”.

11.

Artikel 9 wordt vervangen door:

„Artikel 9

Rechten verbonden aan het Uniemerk

1.   De inschrijving van een Uniemerk geeft de houder een uitsluitend recht.

2.   Onverminderd de rechten die houders vóór de datum van indiening of de datum van voorrang van het Uniemerk hebben verkregen, is de houder van dat Uniemerk gerechtigd iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, het gebruik van een teken in het economische verkeer voor waren en diensten te verbieden wanneer:

a)

het teken gelijk is aan het Uniemerk en wordt gebruikt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het Uniemerk is ingeschreven;

b)

het teken gelijk is aan of overeenstemt met het Uniemerk en wordt gebruikt met betrekking tot waren of diensten die gelijk zijn aan of overeenstemmen met de waren of diensten waarvoor het Uniemerk is ingeschreven, indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan; verwarring behelst ook de mogelijkheid van associatie met het merk;

c)

het teken gelijk is aan of overeenstemt met het Uniemerk ongeacht of het wordt gebruikt voor waren of diensten die gelijk zijn aan, overeenstemmen met of niet overeenstemmen met die waarvoor het Uniemerk is ingeschreven, wanneer het een in de Unie bekend merk betreft en wanneer door het gebruik zonder geldige reden van het teken ongerechtvaardigd voordeel wordt gehaald uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het Uniemerk.

3.   Krachtens lid 2 kan met name worden verboden:

a)

het aanbrengen van het teken op de waren of op de verpakking;

b)

het aanbieden, in de handel brengen of daartoe in voorraad hebben van waren of het aanbieden of verrichten van diensten onder het teken;

c)

het invoeren of uitvoeren van waren onder het teken;

d)

het gebruik van het teken als handels- of bedrijfsnaam of als deel van een handels- of bedrijfsnaam;

e)

het gebruik van het teken in stukken voor zakelijk gebruik en in advertenties;

f)

het gebruik van het teken in vergelijkende reclame op een wijze die strijdig is met Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad (13).

4.   Onverminderd de rechten van houders die vóór de datum van indiening of de datum van voorrang van het Uniemerk zijn verkregen, heeft de houder van dat Uniemerk eveneens het recht te verhinderen dat derden in het economische verkeer waren binnenbrengen in de Unie zonder dat deze daar in de vrije handel worden gebracht, wanneer deze waren, met inbegrip van verpakking, uit derde landen afkomstig zijn en zonder toestemming een merk dragen dat gelijk is aan het voor deze waren ingeschreven Uniemerk of in zijn belangrijkste onderdelen niet van dat merk kan worden onderscheiden.

Het recht van de houder van een Uniemerk op grond van de eerste alinea vervalt indien door de aangever of de houder van de waren tijdens de procedure om te bepalen of er inbreuk op het Uniemerk is gemaakt, die is ingeleid overeenkomstig Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad (14) inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douane, het bewijs wordt geleverd dat de houder van het Uniemerk niet gerechtigd is om het op de markt brengen van waren in het land van eindbestemming te verbieden.

(13)  Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 21)."

(14)  Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douane en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad (PB L 181 van 29.6.2013, blz. 15).”."

12.

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 9 bis

Het recht om voorbereidende handelingen in verband met het gebruik van een verpakking of andere middelen te verbieden

Wanneer het risico bestaat dat de verpakking, labels, etiketten, beveiligings- of echtheidskenmerken of alle andere middelen waarop het merk is aangebracht, kunnen worden gebruikt met betrekking tot waren of diensten en een dergelijk gebruik een inbreuk zou vormen op de rechten van de houder van een Uniemerk op grond van artikel 9, leden 2 en 3, heeft de houder van dat merk het recht de volgende handelingen te verbieden indien zij in het economische verkeer worden verricht:

a)

het aanbrengen van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met het Uniemerk op verpakking, labels, etiketten, beveiligings- of echtheidskenmerken of alle andere middelen waarop het merk kan worden aangebracht;

b)

het aanbieden, in de handel brengen of daartoe in voorraad hebben, of het invoeren of uitvoeren van verpakking, labels, etiketten, beveiligings- of echtheidskenmerken of alle andere middelen waarop het merk is aangebracht.

Artikel 9 ter

Datum vanaf wanneer rechten tegenover derden gelden

1.   Op de aan het Uniemerk verbonden rechten kan tegenover derden een beroep worden gedaan vanaf de datum van publicatie van de inschrijving van het merk.

2.   Een redelijke vergoeding kan worden gevorderd wegens handelingen die na de publicatie van een aanvraag voor een Uniemerk hebben plaatsgevonden, wanneer deze handelingen na de publicatie van de inschrijving van het merk krachtens deze publicatie verboden zouden zijn.

3.   Een aangezochte rechter doet geen uitspraak ten gronde over die zaak voordat de inschrijving is gepubliceerd.”.

13.

Artikel 12 wordt vervangen door:

„Artikel 12

Beperking van de aan het Uniemerk verbonden rechtsgevolgen

1.   Een Uniemerk verleent de houder niet het recht een derde te verbieden om in het economische verkeer gebruik te maken van:

a)

de naam of het adres van de derde, indien het om een natuurlijke persoon gaat;

b)

tekens of aanduidingen die geen onderscheidend vermogen hebben of die betrekking hebben op soort, hoedanigheid, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst, tijdstip van vervaardiging van de waren of van verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten;

c)

het Uniemerk met het oog op de identificatie van of de verwijzing naar waren of diensten als die van de houder van dat merk, in het bijzonder indien het gebruik van dat merk noodzakelijk is om de bestemming van een goed of dienst aan te duiden, met name als accessoire of reserveonderdeel.

2.   Lid 1 is alleen van toepassing wanneer het gebruik door de derde plaatsvindt volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel.”.

14.

In artikel 13 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   Een Uniemerk verleent de houder niet het recht het gebruik daarvan te verbieden voor waren die onder dit merk door de houder of met diens toestemming in de Europese Economische Ruimte in de handel zijn gebracht.”.

15.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 13 bis

Recht van de houder van een later ingeschreven merk om tussen te komen als verweer in een inbreukprocedure

1.   In een inbreukprocedure is de houder van een Uniemerk niet gerechtigd het gebruik van een later ingeschreven Uniemerk te verbieden wanneer dat jongere merk niet nietig zou worden verklaard op grond van artikel 53, leden 1, 3 of 4, artikel 54, lid 1 of 2, of artikel 57, lid 2, van deze verordening.

2.   In een inbreukprocedure is de houder van een Uniemerk niet gerechtigd het gebruik van een later ingeschreven nationaal merk te verbieden wanneer dat later ingeschreven nationaal merk niet nietig zou worden verklaard op grond van artikel 8, of artikel 9, lid 1 of 2, of artikel 46, lid 3, van Richtlijn (EU) 2015/2436 van het Europees Parlement en de Raad (15).

3.   Wanneer de houder van een Uniemerk overeenkomstig lid 1 of 2 niet gerechtigd is het gebruik van een later ingeschreven merk te verbieden, is de houder van dat later ingeschreven merk in een inbreukprocedure niet gerechtigd het gebruik van dit oudere Uniemerk te verbieden.

(15)  Richtlijn (EU) 2015/2436 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 336 van 23.12.2015, blz. 1).”."

16.

In artikel 15, lid 1, wordt de tweede alinea vervangen door:

„Als gebruik in de zin van de eerste alinea wordt eveneens beschouwd:

a)

het gebruik van het Uniemerk in een op onderdelen afwijkende vorm die het onderscheidend vermogen van het merk in de vorm waarin het is ingeschreven, niet wijzigt, ongeacht of het merk in de gebruikte vorm al dan niet ook op naam van de houder ervan is ingeschreven;

b)

het aanbrengen van het Uniemerk op waren of verpakking daarvan in de Unie, uitsluitend met het oog op uitvoer.”.

17.

In artikel 16, lid 1, wordt de inleidende zin vervangen door:

„1.   Tenzij in de artikelen 17 tot en met 24 anders is bepaald, wordt een Uniemerk als vermogensbestanddeel in zijn geheel en voor het gehele grondgebied van de Unie beschouwd als een nationaal merk dat ingeschreven is in de lidstaat waar, volgens het register:”.

18.

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 4 wordt geschrapt;

b)

de volgende leden worden ingevoegd:

„5 bis.   De aanvraag om inschrijving van een overgang bevat informatie ter identificatie van het Uniemerk, de nieuwe houder, de waren en diensten waarop de overgang betrekking heeft, alsmede de documenten die genoegzaam het bewijs leveren van de overgang overeenkomstig de leden 2 en 3. Voorts kan de aanvraag in voorkomend geval informatie bevatten om de vertegenwoordiger van de nieuwe houder te identificeren.

5 ter.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot:

a)

de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in de aanvraag om inschrijving van een overgang;

b)

het voor een overgang vereiste soort documentatie, met inachtneming van de toestemming van de ingeschreven merkhouder en de rechtsopvolger;

c)

de bijzonderheden betreffende het verwerken van aanvragen om gedeeltelijke overgang, waarbij wordt gewaarborgd dat de waren en diensten in de overgebleven inschrijving en de nieuwe inschrijving niet overlappen, en dat voor de nieuwe inschrijving een afzonderlijk bestand, met inbegrip van een nieuw inschrijvingsnummer, wordt aangemaakt.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 163, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

5 quater.   Wanneer niet is voldaan aan de voorwaarden voor de inschrijving van een overgang, zoals neergelegd in de leden 1 tot en met 3 of in de in lid 5 ter bedoelde uitvoeringshandeling, stelt het Bureau de aanvrager in kennis van de gebreken. Indien de gebreken niet binnen een door het Bureau te stellen termijn zijn verholpen, wijst het Bureau de aanvraag om inschrijving van de overgang af.

5 quinquies.   Indien in elk der gevallen de ingeschreven merkhouder en de rechtsopvolger dezelfde zijn, kan voor twee of meer merken één enkele aanvraag om inschrijving van een overgang worden ingediend.

5 sexies.   De leden 5 bis tot en met 5 quinquies zijn ook van toepassing op Uniemerkaanvragen.

5 septies.   In geval van gedeeltelijke overgang wordt elke door de oorspronkelijke merkhouder ingediende aanvraag die met betrekking tot de oorspronkelijke inschrijving nog hangende is, geacht hangende te zijn ten aanzien van de overgebleven inschrijving en de nieuwe inschrijving. Wanneer voor die aanvraag een taks moet worden betaald en de oorspronkelijke merkhouder de taks heeft voldaan, is de nieuwe merkhouder niet gehouden enige aanvullende taks te betalen met betrekking tot die aanvraag.”.

19.

Artikel 18 wordt vervangen door:

„Artikel 18

Overgang van een op naam van een gemachtigde ingeschreven merk

1.   Wanneer een Uniemerk zonder instemming van de merkhouder op naam van de gemachtigde of vertegenwoordiger van de merkhouder is ingeschreven, is deze laatste gerechtigd de overgang van het Uniemerk te zijnen behoeve te vorderen, tenzij de gemachtigde of vertegenwoordiger zijn handelwijze rechtvaardigt.

2.   De merkhouder kan overeenkomstig lid 1 van dit artikel een verzoek tot toekenning indienen bij:

a)

het Bureau uit hoofde van artikel 53, lid 1, onder b), in plaats van een verzoek tot nietigverklaring;

b)

een rechtbank voor het merk van de Europese Unie („rechtbank voor het Uniemerk”) als bedoeld in artikel 95, in plaats van een reconventionele vordering tot nietigverklaring op grond van artikel 100, lid 1.”.

20.

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Op verzoek van een van de partijen worden de in lid 1 bedoelde rechten of de overgang van deze rechten ingeschreven in het register en bekendgemaakt.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„3.   Een inschrijving in het register overeenkomstig lid 2 wordt op verzoek van een van de partijen doorgehaald of gewijzigd.”.

21.

Aan artikel 20 wordt het volgende lid toegevoegd:

„4.   Een inschrijving in het register overeenkomstig lid 3 wordt op verzoek van een van de partijen doorgehaald of gewijzigd.”.

22.

Aan artikel 22 wordt het volgende lid toegevoegd:

„6.   Een inschrijving in het register overeenkomstig lid 5 wordt op verzoek van een van de partijen doorgehaald of gewijzigd.”.

23.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 22 bis

Procedure voor de inschrijving van licenties en andere rechten in het register

1.   Artikel 17, leden 5 bis en 5 ter, en de daaruit voortvloeiende voorschriften, en artikel 17, lid 5 quater, zijn van overeenkomstige toepassing op de inschrijving van een zakelijk recht of de overgang van een zakelijk recht als bedoeld in artikel 19, lid 2, de gedwongen tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 20, lid 3, de betrokkenheid bij insolventieprocedures als bedoeld in artikel 21, lid 3, en de inschrijving of overgang van een licentie als bedoeld in artikel 22, lid 5, onder de volgende voorwaarden:

a)

de voorwaarde met betrekking tot de identificatie van de waren en diensten waarop de overgang betrekking heeft, geldt niet voor een aanvraag om inschrijving van een zakelijk recht, een gedwongen tenuitvoerlegging of een insolventieprocedure;

b)

de voorwaarde met betrekking tot de documenten waaruit de overgang blijkt, geldt niet wanneer de aanvraag wordt ingediend door de houder van het Uniemerk.

2.   De aanvraag om inschrijving van de rechten als bedoeld in lid 1, wordt geacht niet te zijn ingediend zolang de vereiste taks niet is betaald.

3.   De aanvraag om inschrijving van een licentie kan een verzoek tot inschrijving in het register bevatten als één of meer van de volgende licenties:

a)

een exclusieve licentie;

b)

een onderlicentie indien de licentie wordt verleend door een licentiehouder wiens licentie in het register is ingeschreven;

c)

een licentie die beperkt is tot een deel van de waren of diensten waarvoor het merk ingeschreven is;

d)

een licentie die beperkt is tot een deel van de Unie;

e)

een tijdelijke licentie.

Indien een verzoek tot inschrijving van de licentie als licentie die vermeld wordt in de eerste alinea, onder c), d) en e), wordt ingediend, moeten in de aanvraag om inschrijving de waren en diensten, het deel van de Unie en het tijdvak waarvoor de licentie wordt verleend, worden aangegeven.

4.   Indien niet is voldaan aan de inschrijvingsvoorwaarden van de artikelen 19 tot en met 22, de leden 1 en 3 van het onderhavige artikel, en de andere op grond van deze verordening vastgestelde toepasselijke voorschriften, stelt het Bureau de aanvrager in kennis van de gebreken. Indien de gebreken niet binnen een door het Bureau gestelde termijn zijn verholpen, wijst het Bureau de aanvraag om inschrijving af.

5.   De leden 1 en 3 zijn van overeenkomstige toepassing op Uniemerkaanvragen.”.

24.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 24 bis

Procedure voor de doorhaling of wijziging van de inschrijving in het register van licenties en overige rechten

1.   De op grond van artikel 22 bis, lid 1, verrichte inschrijving wordt op verzoek van een van de betrokkenen doorgehaald of gewijzigd.

2.   De aanvraag bevat het inschrijvingsnummer van het betrokken Uniemerk en de bijzonderheden omtrent het recht waarvan de inschrijving dient te worden doorgehaald of gewijzigd.

3.   De aanvraag om doorhaling van een licentie, een zakelijk recht of een executiemaatregel wordt geacht niet te zijn ingediend zolang de vereiste taks niet is betaald.

4.   De aanvraag gaat vergezeld van documenten waaruit blijkt dat het ingeschreven recht niet langer bestaat of dat de licentiehouder of de houder van een ander recht instemt met de doorhaling of wijziging van de inschrijving.

5.   Indien niet is voldaan aan de vereisten voor doorhaling of wijziging van de inschrijving, stelt het Bureau de aanvrager in kennis van de gebreken. Indien de gebreken niet binnen een door het Bureau gestelde termijn zijn verholpen, wijst het Bureau de aanvraag om doorhaling of wijziging van de inschrijving af.

6.   De leden 1 tot en met 5 van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op de krachtens artikel 22 bis, lid 5, in de dossiers gedane aantekeningen.”.

25.

Artikel 25 wordt vervangen door:

„Artikel 25

Indiening van de aanvraag

1.   De aanvraag voor een Uniemerk wordt ingediend bij het Bureau.

2.   Het Bureau verstrekt de aanvrager onverwijld een ontvangstbewijs, waarop ten minste het dossiernummer, een afbeelding, een beschrijving of een andere aanduiding van het merk, de aard en het aantal van de stukken alsmede de datum waarop zij zijn ontvangen, worden vermeld. Dat ontvangstbewijs kan langs elektronische weg worden afgegeven.”.

26.

Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt punt d) vervangen door:

„d)

een afbeelding van het merk die aan de in artikel 4, onder b), bedoelde vereisten voldoet.”;

b)

de leden 2 en 3 worden vervangen door:

„2.   Bij de indiening van de aanvraag voor een Uniemerk moet de indieningstaks worden betaald voor een klasse van waren of diensten en, in voorkomend geval, één of meer klassetaksen voor iedere klasse van waren en diensten boven de eerste en, in voorkomend geval, de recherchetaks.

3.   Naast de in de leden 1 en 2 bedoelde voorwaarden voldoet een aanvraag voor een Uniemerk aan de formele voorwaarden die in deze verordening en in de overeenkomstig deze verordening vastgestelde uitvoeringshandelingen zijn bepaald. Indien in deze voorwaarden is opgenomen dat het merk in elektronische vorm wordt weergegeven, kan de uitvoerend directeur het formaat en de maximumomvang van dit elektronisch bestand vastleggen.”;

c)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„4.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de nadere gegevens die de aanvraag moet bevatten. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 163, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”.

27.

Artikel 27 wordt vervangen door:

„Artikel 27

Datum van indiening

De datum van indiening van de aanvraag voor een Uniemerk is die waarop de aanvrager de documenten met de in artikel 26, lid 1, bedoelde gegevens bij het Bureau indient, op voorwaarde dat de indieningstaks wordt betaald binnen een maand nadat die documenten zijn ingediend.”.

28.

Artikel 28 wordt vervangen door:

„Artikel 28

Aanduiding en indeling van waren en diensten

1.   Waren en diensten waarvoor merkinschrijving wordt aangevraagd, worden ingedeeld overeenkomstig het classificatiesysteem ingevoerd bij de Overeenkomst van Nice betreffende de internationale classificatie van waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken van 15 juni 1957 („de Classificatie van Nice”).

2.   Waren en diensten waarvoor bescherming van het merk wordt aangevraagd, worden door de aanvrager voldoende duidelijk en nauwkeurig omschreven zodat de bevoegde autoriteiten en de marktdeelnemers louter op basis daarvan de omvang van de aangevraagde bescherming kunnen vaststellen.

3.   Voor de toepassing van lid 2 kunnen de algemene benamingen van de klasseomschrijvingen van de Classificatie van Nice of andere algemene bewoordingen worden gebruikt, op voorwaarde dat deze voldoen aan de in dit artikel gestelde basisvereisten van duidelijkheid en nauwkeurigheid.

4.   Het Bureau wijst een aanvraag af in geval van onduidelijke of onnauwkeurige benamingen of bewoordingen wanneer de aanvrager geen aanvaardbare formulering voorstelt binnen de daartoe door het Bureau gestelde termijn.

5.   Het gebruik van algemene bewoordingen, waaronder de algemene aanduidingen van de klasseomschrijvingen van de Classificatie van Nice, wordt geacht mede alle waren of diensten te omvatten die duidelijk onder de letterlijke betekenis van de aanduiding of bewoordingen vallen. Het gebruik van deze benamingen of bewoordingen wordt niet geacht mede waren of diensten te omvatten die niet als zodanig kunnen worden begrepen.

6.   Wanneer de aanvrager verzoekt om inschrijving voor meer dan één klasse, groepeert hij de waren en diensten volgens de klassen van de Classificatie van Nice, waarbij elke groep wordt voorafgegaan door het nummer van de klasse waartoe deze groep van waren of diensten behoort, en stelt hij ze in de volgorde van de klassen voor.

7.   Waren en diensten worden niet geacht overeen te stemmen op grond van het feit dat zij in dezelfde klasse volgens de Classificatie van Nice voorkomen. Waren en diensten worden niet geacht van elkaar te verschillen op grond van het feit dat zij in onderscheiden klassen volgens de Classificatie van Nice voorkomen.

8.   Houders van vóór 22 juni 2012 aangevraagde Uniemerken die voor een volledige klasseomschrijving van de Classificatie van Nice zijn ingeschreven, kunnen verklaren dat zij op de datum van indiening het voornemen hadden bescherming aan te vragen voor nog andere waren of diensten dan die welke onder de letterlijke betekenis van de klasseomschrijving vallen, op voorwaarde dat de aldus aangewezen waren of diensten voorkomen op de alfabetische lijst voor die klasse van de op de datum van indiening geldende versie van de Classificatie van Nice.

De verklaring wordt uiterlijk op 24 september 2016 bij het Bureau ingediend en vermeldt op duidelijke, nauwkeurige en specifieke wijze de andere oorspronkelijk door de houder bedoelde waren en diensten dan die welke duidelijk onder de letterlijke betekenis van de benamingen van de klasseomschrijving vallen. Het Bureau neemt passende maatregelen om het register dienovereenkomstig te wijzigen. De mogelijkheid om een verklaring af te leggen overeenkomstig de eerste alinea van dit lid doet geen afbreuk aan de toepassing van artikel 15, artikel 42, lid 2, artikel 51, lid 1, onder a), en artikel 57, lid 2.

Uniemerken waarvoor binnen de in de tweede alinea bedoelde termijn geen verklaring is ingediend, worden na afloop van deze termijn geacht alleen betrekking te hebben op de waren en diensten die voor de desbetreffende klasse onder de letterlijke betekenis van de benamingen van de klasseomschrijving vallen.

9.   Bij wijziging van het register verhinderen de uitsluitende rechten die overeenkomstig artikel 9 voortvloeien uit het Uniemerk derden niet gebruik te blijven maken van een merk met betrekking tot waren en diensten wanneer en voor zover het gebruik van het merk voor die waren of diensten:

a)

een aanvang heeft genomen vóór de wijziging van het register, en

b)

geen inbreuk vormde op de rechten van de houder op grond van de letterlijke betekenis van de lijst van waren en diensten die op dat moment waren ingeschreven.

De wijziging van de lijst van in het register ingeschreven waren of diensten verleent de houder van het Uniemerk niet het recht zich te verzetten tegen of te verzoeken om nietigverklaring van een jonger merk wanneer en voor zover:

a)

het jongere merk al in gebruik was, of de aanvraag voor het merk voor waren of diensten in te schrijven, al was ingediend vóór het register werd gewijzigd, en

b)

het gebruik van het merk met betrekking tot die waren of diensten geen inbreuk vormde of zou hebben gevormd op de rechten van de houder op grond van de letterlijke betekenis van de lijst van waren en diensten die op dat moment waren ingeschreven.”.

29.

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan lid 5 worden de volgende zinnen toegevoegd:

„Indien nodig vraagt de uitvoerend directeur de Commissie of zij kan onderzoeken of een staat als bedoeld in de eerste zin deze wederkerige behandeling verleent. Indien de Commissie vaststelt dat de wederkerige behandeling overeenkomstig de eerste zin wordt verleend, maakt zij een mededeling in die zin in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend.”;

b)

de volgende leden worden toegevoegd:

„6.   Lid 5 is van toepassing met ingang van de datum van bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie van de mededeling dat wederkerige behandeling wordt verleend, tenzij de mededeling voorziet in een eerdere toepassingsdatum. Lid 5 in niet meer van toepassing vanaf de datum van bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie van de mededeling van de Commissie dat wederkerige behandeling niet langer wordt verleend, tenzij de mededeling voorziet in een eerdere toepassingsdatum.

7.   Mededelingen als bedoeld in de leden 5 en 6 worden eveneens bekendgemaakt in het Publicatieblad van het Bureau.”.

30.

Artikel 30 wordt vervangen door:

„Artikel 30

Beroep op voorrang

1.   Beroepen op voorrang worden samen met de aanvraag voor een Uniemerk ingediend en gaan vergezeld van de datum, het nummer en het land van de eerdere aanvraag. De documentatie tot staving van het beroep op voorrang moet worden ingediend binnen drie maanden na de datum van indiening.

2.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot welke documentatie moet worden ingediend voor het inroepen van voorrang van een eerdere aanvraag overeenkomstig lid 1 van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 163, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

3.   De uitvoerend directeur kan bepalen dat de documentatie die de aanvrager tot staving van het beroep op voorrang moet verstrekken, minder moet omvatten dan is vereist overeenkomstig de krachtens lid 2 vastgestelde specificaties, op voorwaarde dat de vereiste informatie voor het Bureau beschikbaar is uit andere bronnen.”.

31.

Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan lid 1 wordt de volgende zin toegevoegd:

„Het beroep op voorrang wordt samen met de aanvraag voor een Uniemerk ingediend.”;

b)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   De aanvrager die krachtens lid 1 voorrang wil inroepen, moet bewijzen dat hij de waren of diensten onder het binnen drie maanden na de indieningsdatum aangevraagde merk heeft tentoongesteld.”;

c)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„4.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de aard en de details van het in te dienen bewijs voor een beroep op voorrang in geval van tentoonstelling overeenkomstig lid 2 van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 163, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”.

32.

Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„1 bis.   Beroepen op anciënniteit worden samen met de aanvraag voor een Uniemerk of binnen twee maanden na de datum van indiening van de aanvraag ingediend, en vermelden de lidstaat of lidstaten waar of waarvoor het merk is ingeschreven, het nummer en de datum van indiening van de desbetreffende inschrijving, en de waren en diensten waarvoor het merk is ingeschreven. Indien in de aanvraag anciënniteit van één of meer ingeschreven oudere merken wordt ingeroepen, wordt de documentatie ter staving van het beroep op anciënniteit ingediend binnen drie maanden na de datum van indiening. Indien de aanvrager de anciënniteit wenst in te roepen na de indiening van de aanvraag, wordt de documentatie ter staving van het beroep op anciënniteit binnen drie maanden na ontvangst van het beroep op anciënniteit bij het Bureau ingediend.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De voor het Uniemerk ingeroepen anciënniteit gaat teniet wanneer het oudere merk waarvoor anciënniteit wordt ingeroepen, nietig of vervallen wordt verklaard. Wanneer het oudere merk vervallen wordt verklaard, gaat de anciënniteit teniet op voorwaarde dat het verval ingaat vóór de datum van indiening of de datum van voorrang van het Uniemerk.”;

c)

de volgende leden worden toegevoegd:

„4.   Het Bureau stelt het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom, of het centraal bureau voor industriële eigendom van de betrokken lidstaat, ervan in kennis dat anciënniteit is ingeroepen.

5.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot welk soort documentatie moet worden ingediend voor het overeenkomstig lid 1 bis van dit artikel inroepen van de anciënniteit van een nationaal merk of een merk ingeschreven ingevolge internationale overeenkomsten met rechtsgevolgen in een lidstaat. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 163, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

6.   De uitvoerend directeur kan bepalen dat de documentatie die de aanvrager tot staving van het beroep op anciënniteit moet verstrekken, minder mag omvatten dan wat is voorgeschreven in de krachtens lid 5 vastgestelde specificaties, op voorwaarde dat de voorgeschreven informatie voor het Bureau beschikbaar is uit andere bronnen.”.

33.

Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Beroepen op anciënniteit die overeenkomstig lid 1 van dit artikel zijn ingediend, gaan vergezeld van het nummer van inschrijving van het Uniemerk, de naam en het adres van de houder ervan, de lidstaat of lidstaten waar of waarvoor het oudere merk is ingeschreven, het nummer en de datum van indiening van de desbetreffende inschrijving, de waren en diensten waarvoor het merk is ingeschreven en die ten aanzien waarvan anciënniteit wordt ingeroepen, en documentatie ter staving zoals bepaald in de bij artikel 34, lid 5, vastgestelde voorschriften.”;

b)

de volgende leden worden toegevoegd:

„3.   Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor het beroep op anciënniteit, stelt het Bureau de houder van het Uniemerk van de gebreken in kennis. Indien de gebreken niet binnen de door het Bureau te stellen termijn zijn verholpen, wijst het Bureau het beroep af.

4.   Artikel 34, leden 2, 3, 4 en 6, zijn van toepassing.”.

34.

Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt punt b) vervangen door:

„b)

de aanvraag voor een Uniemerk voldoet aan de voorwaarden en vereisten bedoeld in artikel 26, lid 3;”;

b)

in lid 2 worden de woorden „binnen de gestelde termijn” vervangen door „binnen twee maanden na ontvangst van de kennisgeving”;

c)

aan lid 5 worden de volgende zinnen toegevoegd:

„Bij gebreke van andere criteria om vast te stellen voor welke klassen de betaling geldt, neemt het Bureau de klassen in de volgorde van de classificatie in aanmerking. De aanvraag wordt geacht te zijn ingetrokken ten aanzien van die klassen waarvoor de klassetaksen niet of niet volledig zijn betaald.”;

d)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„8.   Indien alleen met betrekking tot bepaalde waren of diensten niet is voldaan aan de in lid 1, onder b) en c), gestelde vereisten, wijst het Bureau de aanvraag alleen af, of vervalt het recht van voorrang of het recht van anciënniteit alleen voor die waren en diensten.”.

35.

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt geschrapt;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De aanvraag kan pas worden afgewezen nadat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag in te trekken of te wijzigen of zijn opmerkingen kenbaar te maken. Met het oog hierop stelt het Bureau de aanvrager in kennis van de weigeringsgronden en bepaalt het de termijn waarbinnen hij zijn aanvraag kan intrekken of wijzigen of zijn opmerkingen kenbaar kan maken. Indien de aanvrager de gronden voor weigering van de inschrijving niet kan wegnemen, weigert het Bureau de inschrijving geheel of ten dele.”.

36.

Artikel 38 wordt vervangen door:

„Artikel 38

Rechercheverslag

1.   Het Bureau stelt, op verzoek van de aanvrager van het Uniemerk bij het indienen van de aanvraag, een rechercheverslag van de Europese Unie („EU-rechercheverslag”) op, waarin melding wordt gemaakt van ontdekte oudere Uniemerken of oudere Uniemerkaanvragen, die overeenkomstig artikel 8 tegen de inschrijving van het aangevraagde Uniemerk kunnen worden ingeroepen.

2.   Indien de aanvrager bij de indiening van een Uniemerkaanvraag om een rechercheverslag door de centrale bureaus voor de industriële eigendom van de lidstaten verzoekt en de desbetreffende recherchetaks is betaald binnen de voor de betaling van de indieningstaks gestelde termijn, stuurt het Bureau onverwijld een kopie van de aanvraag voor een Uniemerk naar het centraal bureau voor industriële eigendom van elke lidstaat die aan het Bureau kennis heeft gegeven van zijn besluit om met betrekking tot Uniemerkaanvragen een recherche te verrichten in zijn eigen merkenregister.

3.   Elk in lid 2 van dit artikel genoemd centraal bureau voor de industriële eigendom van de lidstaten verstrekken een rechercheverslag, waarin hetzij ontdekte oudere nationale merken, nationale merkaanvragen of merken ingeschreven op grond van in de betrokken lidstaat of lidstaten van kracht zijnde internationale overeenkomsten worden genoemd die overeenkomstig artikel 8 aan de inschrijving van het aangevraagde Uniemerk kunnen worden tegengeworpen, hetzij wordt vermeld dat bij de recherche het bestaan van dergelijke rechten niet is gebleken.

4.   Het Bureau legt, na raadpleging van de in artikel 124 bedoelde raad van bestuur („de raad van bestuur”), de inhoud en nadere regelingen van de verslagen vast.

5.   Het Bureau betaalt aan elk centraal bureau voor industriële eigendom een bepaald bedrag voor elk rechercheverslag dat het overeenkomstig lid 3 van de bureaus ontvangt. Dit bedrag is voor elk bureau hetzelfde en wordt bij een met een meerderheid van drie vierde van de vertegenwoordigers der lidstaten genomen besluit vastgesteld door het Begrotingscomité.

6.   Het Bureau doet het EU-rechercheverslag en alle ontvangen nationale rechercheverslagen waarom is verzocht, toekomen aan de aanvrager van het Uniemerk.

7.   Bij de publicatie van de aanvraag voor een Uniemerk stelt het Bureau de houders van oudere Uniemerken of Uniemerkaanvragen die worden genoemd in het EU-rechercheverslag, in kennis van de publicatie van de aanvraag voor een Uniemerk. Dat geldt ongeacht of de aanvrager om het EU-rechercheverslag heeft verzocht, tenzij de houder van een oudere inschrijving of aanvraag erom verzoekt de kennisgeving niet te ontvangen.”.

37.

Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Indien is voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de aanvraag voor een Uniemerk, wordt de aanvraag gepubliceerd voor de toepassing van artikel 41, tenzij de aanvraag overeenkomstig artikel 37 is afgewezen. De publicatie van de aanvraag doet niet af aan informatie die overeenkomstig deze verordening of krachtens deze verordening vastgestelde handelingen reeds op andere wijze aan het publiek beschikbaar is gesteld.”;

b)

de volgende leden worden toegevoegd:

„3.   Indien de publicatie van de aanvraag een aan het Bureau te wijten fout bevat, corrigeert het Bureau op eigen initiatief of op verzoek van de aanvrager de fout en maakt het de correctie bekend.

De krachtens artikel 43, lid 3, vastgestelde voorschriften zijn van overeenkomstige toepassing wanneer de aanvrager om een correctie verzoekt.

4.   Artikel 41, lid 2, is eveneens van toepassing indien de correctie de opgave van waren en diensten of de afbeelding van het merk betreft.

5.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de nadere gegevens die de publicatie van de aanvraag moet bevatten. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 163, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”.

38.

Artikel 40 wordt vervangen door:

„Artikel 40

Opmerkingen van derden

1.   Iedere natuurlijke of rechtspersoon en iedere groepering of entiteit die fabrikanten, producenten, dienstverleners, handelaren of consumenten vertegenwoordigt, kan bij het Bureau schriftelijke opmerkingen indienen en daarbij uiteenzetten op welke gronden van de artikelen 5 en 7 de inschrijving van het merk ambtshalve zou moeten worden geweigerd.

De in de eerste alinea vermelde personen en groeperingen of entiteiten zijn geen partij in de procedure voor het Bureau.

2.   Opmerkingen van derden worden ingediend vóór het einde van de oppositietermijn of wanneer oppositie tegen het merk is ingediend, voordat de eindbeslissing over de oppositie wordt genomen.

3.   De in lid 1 bedoelde indiening van opmerkingen doet geen afbreuk aan het recht van het Bureau om, in voorkomend geval, het onderzoek van de absolute gronden op eigen initiatief en te allen tijde vóór de inschrijving van het merk te heropenen.

4.   De in lid 1 bedoelde opmerkingen worden meegedeeld aan de aanvrager, die daarover zijn mening kan geven.”.

39.

Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan lid 1 wordt het volgende punt toegevoegd:

„d)

door degenen die op grond van de toepasselijke Uniewetgeving of het toepasselijke nationale recht de in artikel 8, lid 4 bis, bedoelde rechten mogen uitoefenen.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De oppositie wordt schriftelijk ingesteld en met redenen omkleed. De oppositie wordt pas geacht te zijn ingesteld nadat de oppositietaks is betaald.”;

c)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„4.   Binnen een door het Bureau vast te stellen termijn kan de opposant tot staving van de oppositie feiten, bewijzen en argumenten aanvoeren.”.

40.

In artikel 42 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   Op verzoek van de aanvrager levert de houder van een ouder Uniemerk die oppositie heeft ingesteld, het bewijs dat in de termijn van vijf jaar vóór de datum van indiening of de datum van voorrang van de aanvraag voor het Uniemerk het oudere Uniemerk in de Unie normaal is gebruikt voor de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is en waarop de oppositie gebaseerd is, of dat er geldige redenen zijn voor het niet-gebruik, voor zover het oudere Uniemerk op die datum sinds ten minste vijf jaar ingeschreven was. Bij gebreke van dat bewijs wordt de oppositie afgewezen. Indien het oudere Uniemerk slechts wordt gebruikt voor een deel van de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, wordt het voor het onderzoek van de oppositie geacht alleen voor dat deel van de waren of diensten te zijn ingeschreven.”.

41.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 42 bis

Delegatie van bevoegdheden

De Commissie wordt overeenkomstig artikel 163 bis gemachtigd gedelegeerde handelingen vast te stellen ter vastlegging van de nadere bepalingen voor de in de artikelen 41 en 42 bepaalde procedure voor de indiening en het onderzoek van een oppositie.”.

42.

Aan artikel 43 wordt het volgende lid toegevoegd:

„3.   De Commissie wordt overeenkomstig artikel 163 bis gemachtigd om gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de nadere procedureregels voor de wijziging van de aanvraag.”.

43.

Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2 wordt punt b) vervangen door:

„b)

voordat de datum van indiening als bedoeld in artikel 27 door het Bureau is verleend en gedurende de oppositietermijn als bedoeld in artikel 41, lid 1.”;

b)

lid 3 wordt geschrapt;

c)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„4 bis.   Indien het Bureau vaststelt dat niet is voldaan aan de voorwaarden van lid 1 en de overeenkomstig lid 9, onder a), vastgestelde voorschriften, verzoekt het de aanvrager de gebreken binnen een door het Bureau vastgestelde termijn te verhelpen. Indien de gebreken niet tijdig zijn verholpen, wijst het Bureau de verklaring van afsplitsing af.”;

d)

de volgende leden worden toegevoegd:

„8.   Indien de verklaring van afsplitsing betrekking heeft op een aanvraag die op grond van artikel 39 reeds is gepubliceerd, wordt de afsplitsing bekendgemaakt. De afgesplitste aanvraag wordt bekendgemaakt. De bekendmaking doet geen nieuwe termijn ingaan voor het instellen van opposities.

9.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot:

a)

de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in een verklaring van afsplitsing van een aanvraag overeenkomst lid 1;

b)

de nadere gegevens betreffende het verwerken van een verklaring van afsplitsing van een aanvraag, waarbij wordt gewaarborgd dat voor de afgesplitste aanvraag een afzonderlijk bestand, met inbegrip van een nieuw aanvraagnummer, wordt aangemaakt;

c)

de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in de bekendmaking van de afgesplitste aanvraag overeenkomstig lid 8.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 163, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”.

44.

Artikel 45 wordt vervangen door:

„Artikel 45

Inschrijving

1.   Indien een aanvraag voldoet aan de in deze verordening gestelde voorwaarden en er geen oppositie is ingesteld binnen de in artikel 41, lid 1, bedoelde termijn, of indien enige ingediende oppositie door middel van intrekking, weigering of op enige andere wijze definitief is afgewezen, worden het merk en de in artikel 87, lid 2, bedoelde nadere gegevens ingeschreven in het register. De inschrijving wordt bekendgemaakt.

2.   Het Bureau geeft een inschrijvingsbewijs af. Dat bewijs kan langs elektronische weg worden afgegeven. Het Bureau verstrekt al dan niet voor eensluidend gewaarmerkte kopieën van het inschrijvingsbewijs, zulks tegen betaling van een taks indien deze kopieën niet elektronisch worden verstrekt.

3.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in en de vorm van het in lid 2 van dit artikel bedoelde inschrijvingsbewijs. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 163, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

45.

Artikel 47 wordt vervangen door:

„Artikel 47

Vernieuwing

1.   De inschrijving van het Uniemerk wordt vernieuwd op verzoek van de houder van het Uniemerk of van eenieder die uitdrukkelijk door hem gemachtigd is, mits de taksen betaald zijn.

2.   Het Bureau stelt de houder van het Uniemerk en elke houder van een ingeschreven recht op het Uniemerk ten minste zes maanden vóór het verstrijken van de geldigheid van de inschrijving van dat verstrijken in kennis. Verzuim van kennisgeving leidt niet tot aansprakelijkheid van het Bureau en laat het verstrijken van de geldigheidsduur van de inschrijving onverlet.

3.   Het verzoek tot vernieuwing moet worden ingediend in de periode van zes maanden vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de inschrijving. De basistaks voor de vernieuwing en, in voorkomend geval, één of meer klassetaksen voor elke klasse van waren of diensten meer dan de eerste moeten ook binnen deze termijn worden betaald. Bij gebreke daarvan kan het verzoek worden ingediend en kunnen de taksen worden betaald binnen een extra termijn van zes maanden na het verstrijken van de geldigheidsduur van de inschrijving, op voorwaarde dat een toeslag voor laattijdige betaling van de vernieuwingstaks of voor laattijdige indiening van het verzoek tot vernieuwing binnen deze extra termijn wordt betaald.

4.   In het verzoek tot vernieuwing worden vermeld:

a)

de naam van de persoon die om vernieuwing verzoekt;

b)

het inschrijvingsnummer van het te vernieuwen Uniemerk;

c)

indien het verzoek tot vernieuwing slechts een deel van de ingeschreven waren en diensten betreft, een opgave van de klassen of waren en diensten waarvoor om vernieuwing wordt verzocht, of van de klassen of waren en diensten waarvoor niet om vernieuwing wordt verzocht, ingedeeld volgens de klassen van de Classificatie van Nice, waarbij elke groep van waren of diensten wordt voorafgegaan door het nummer van de klasse van die classificatie waartoe die groep van waren of diensten behoort, weergegeven in de volgorde van de klassen van die classificatie.

Van een verzoek tot vernieuwing is sprake wanneer de in lid 3 bedoelde betaling is verricht, mits deze alle nodige gegevens bevat om het doel van de betaling vast te stellen.

5.   Indien de aanvraag wordt ingediend of de taksen worden voldaan voor slechts een deel van de waren of diensten waarvoor het Uniemerk is ingeschreven, wordt de inschrijving enkel voor de betrokken waren of diensten vernieuwd. Indien de betaalde taksen niet volstaan ter dekking van alle klassen van waren en diensten waarvoor om vernieuwing wordt verzocht, wordt de inschrijving verlengd indien duidelijk is welke klasse of klassen daardoor worden gedekt. Bij gebreke van andere criteria neemt het Bureau de klassen in de volgorde van de classificatie in aanmerking.

6.   De vernieuwing gaat in daags na de datum waarop de geldigheid van de inschrijving verstrijkt. De vernieuwing wordt ingeschreven.

7.   Indien de aanvraag om vernieuwing binnen de in lid 3 vermelde termijnen wordt ingediend, maar niet is voldaan aan de andere in dit artikel gestelde vernieuwingsvoorwaarden, stelt het Bureau de aanvrager in kennis van de vastgestelde gebreken.

8.   Wanneer een aanvraag om vernieuwing niet is ingediend of is ingediend na het verstrijken van de in lid 3 gestelde termijn, of wanneer de taksen niet worden betaald of pas worden betaald nadat de betrokken termijn is verstreken, of indien de in lid 7 bedoelde gebreken niet binnen die termijn zijn verholpen, stelt het Bureau vast dat de geldigheidsduur van de inschrijving is verstreken en stelt het mee de houder van het Uniemerk hiervan in kennis. Wanneer de vaststelling definitief is geworden, haalt het Bureau de inschrijving van het merk in het register door. De doorhaling gaat in daags na de datum waarop de geldigheidsduur van de inschrijving verstrijkt. Wanneer de vernieuwingstaksen zijn betaald doch de vernieuwing van de inschrijving niet is gebeurd, worden deze taksen terugbetaald.

9.   Voor twee of meer merken kan tegen betaling van de verschuldigde taksen voor elk van de merken één enkele aanvraag om vernieuwing worden ingediend, mits de eigenaars of de vertegenwoordigers telkens dezelfde zijn.”.

46.

Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   Het verzoek tot wijziging bevat het in het merk te wijzigen bestanddeel en dat bestanddeel in de gewijzigde vorm ervan.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in het verzoek tot wijziging. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 163, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”;

b)

de volgende leden worden toegevoegd:

„4.   Het verzoek wordt pas geacht te zijn ingediend nadat de verschuldigde taks is betaald. Indien de taks niet of niet volledig is betaald, stelt het Bureau de aanvrager daarvan in kennis. Voor wijziging van hetzelfde bestanddeel in twee of meer ingeschreven merken van dezelfde houder mag één enkel verzoek worden ingediend. De vereiste taks wordt betaald voor elke te wijzigen inschrijving. Indien niet is voldaan aan de voorwaarden voor wijziging van de inschrijving, stelt het Bureau de aanvrager van de gebreken in kennis. Indien de gebreken niet binnen de door het Bureau gestelde termijn zijn verholpen, wijst het Bureau het verzoek af.

5.   De bekendmaking van de inschrijving van de wijziging bevat een afbeelding van het gewijzigde Uniemerk. Derden wier rechten door de wijziging kunnen worden aangetast, kunnen de inschrijving ervan binnen drie maanden na de bekendmaking aanvechten. De artikelen 41 en 42 en overeenkomstig artikel 42 bis vastgelegde voorschriften zijn van toepassing op de bekendmaking van de inschrijving van de wijziging.”.

47.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 48 bis

Wijziging van de naam of het adres

1.   Een wijziging van de naam of het adres van de Uniemerkhouder, die geen wijziging van het Uniemerk in de zin van artikel 48, lid 2, inhoudt en niet het gevolg is van een gehele of gedeeltelijke overgang van het Uniemerk, wordt op verzoek van de houder in het register ingeschreven.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in een verzoek tot wijziging van de naam of het adres overeenkomstig de eerste alinea van dit lid. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 163, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

2.   Voor wijziging van dezelfde naam of hetzelfde adres in twee of meer ingeschreven merken van dezelfde houder mag één enkel verzoek worden ingediend.

3.   Indien niet is voldaan aan de voorwaarden voor het verzoek tot wijziging, stelt het Bureau de houder van het Uniemerk in kennis van de gebreken. Indien de gebreken niet binnen de door het Bureau gestelde termijn zijn verholpen, wijst het Bureau het verzoek af.

4.   De leden 1 tot en met 3 zijn ook van toepassing op wijzigingen van de naam en het adres van de ingeschreven vertegenwoordiger.

5.   De leden 1 tot en met 4 zijn van toepassing op Uniemerkaanvragen. De wijziging wordt opgenomen in het dossier dat het Bureau bijhoudt met betrekking tot de Uniemerkaanvraag.”.

48.

Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   Indien niet is voldaan aan de voorwaarden zoals neergelegd in lid 1 en vastgesteld ingevolge de uitvoeringshandelingen bedoeld in lid 8, of de opgave van de waren en diensten waarop de afgesplitste inschrijving betrekking heeft, overlapt met de waren en diensten die onder de oorspronkelijke inschrijving blijven vallen, verzoekt het Bureau de houder van het Uniemerk om de gebreken binnen een door het Bureau bepaalde termijn te verhelpen. Indien de gebreken niet binnen de termijn zijn verholpen, wijst het Bureau de verklaring van afsplitsing af.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„8.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot:

a)

de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in een verklaring van de afsplitsing van een inschrijving overeenkomstig lid 1;

b)

de nadere gegevens betreffende het verwerken van een verklaring van de afsplitsing van een inschrijving, waarbij wordt gewaarborgd dat voor de afgesplitste inschrijving een afzonderlijk bestand, met inbegrip van een nieuw inschrijvingsnummer, wordt aangemaakt.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 163, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”.

49.

Artikel 50 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de leden 2 en 3 worden vervangen door:

„2.   Van de afstand moet door de merkhouder schriftelijk kennis worden gegeven aan het Bureau. De afstand gaat pas in na inschrijving in het register. De afstand van een Uniemerk waarvan kennis is gegeven aan het Bureau nadat een vordering tot vervallenverklaring van dit merk is ingesteld overeenkomstig artikel 56, lid 1, is slechts geldig wanneer de vordering tot vervallenverklaring hiervan onherroepelijk is afgewezen of ingetrokken.

3.   De afstand wordt slechts ingeschreven met toestemming van de houder van een aan het Uniemerk verbonden recht dat is ingeschreven in het register. Indien een licentie is ingeschreven, wordt de afstand pas in het register ingeschreven nadat de houder van het Uniemerk heeft aangetoond dat hij de licentiehouder vooraf in kennis heeft gesteld van zijn voornemen om van het merk afstand te doen. De inschrijving van de afstand vindt plaats na afloop van de termijn van drie maanden na de datum waarop de houder het Bureau de zekerheid heeft gegeven dat hij de licentiehouder in kennis heeft gesteld van zijn voornemen om van het merk afstand te doen, of vóór het verstrijken van die termijn, zodra hij aantoont dat de licentiehouder toestemming heeft verleend.”;

b)

de volgende leden worden toegevoegd:

„4.   Wanneer niet is voldaan aan de voorwaarden voor afstand, stelt het Bureau de indiener van de verklaring in kennis van de gebreken. Indien de gebreken niet binnen de door het Bureau te bepalen termijn zijn verholpen, weigert het Bureau de inschrijving van afstand in het register.

5.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in een verklaring van afstand overeenkomstig lid 2 van dit artikel en het soort documentatie dat is vereist als bewijs van toestemming van een derde overeenkomstig lid 3 van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 163, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”.

50.

In artikel 53 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:

a)

het volgende punt wordt toegevoegd:

„d)

wanneer er een oudere oorsprongsbenaming of geografische aanduiding als bedoeld in artikel 8, lid 4 bis bestaat en aan de in dat lid gestelde voorwaarden voldaan is.”;

b)

de volgende alinea wordt toegevoegd:

„Aan alle in de eerste alinea bedoelde voorwaarden moet voldaan zijn op de datum van indiening of de datum van voorrang van het Uniemerk.”.

51.

In artikel 54 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

„1.   De houder van een Uniemerk die het gebruik van een jonger Uniemerk bewust heeft gedoogd gedurende vijf opeenvolgende jaren, kan niet langer op grond van het oudere merk vorderen dat het jongere merk nietig wordt verklaard voor de waren of diensten waarvoor dat jongere merk is gebruikt, tenzij het jongere Uniemerk te kwader trouw is aangevraagd.

2.   De houder van een in artikel 8, lid 2, bedoeld ouder nationaal merk of een in artikel 8, lid 4, bedoeld ander ouder teken die het gebruik van een jonger Uniemerk in de lidstaat waar het oudere merk of het andere oudere teken wordt beschermd, gedurende vijf opeenvolgende jaren bewust heeft gedoogd, kan niet langer op grond van het oudere merk of het andere oudere teken vorderen dat het jongere merk nietig wordt verklaard voor de waren of diensten waarvoor dat jongere merk is gebruikt, tenzij het jongere Uniemerk te kwader trouw is aangevraagd.”.

52.

Artikel 56 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1, onder c), wordt de zinsnede „krachtens het nationale recht van de betrokken lidstaat” vervangen door de zinsnede „krachtens de Uniewetgeving of het nationale recht van de betrokken lidstaat”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   Een vordering tot vervallen- of nietigverklaring is niet ontvankelijk wanneer op een vordering met hetzelfde voorwerp en op dezelfde grond en aangaande dezelfde partijen door het Bureau of door een rechtbank voor het Uniemerk als bedoeld in artikel 95 bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing uitspraak ten gronde is gedaan.”.

53.

In artikel 57 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   Op verzoek van de houder van het Uniemerk levert de houder van een ouder Uniemerk die partij is in de nietigheidsprocedure, het bewijs dat in de vijf jaren die voorafgaan aan de datum van de vordering tot nietigverklaring, het oudere Uniemerk in de Unie normaal is gebruikt voor de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is en die de houder van dat oudere merk tot staving van zijn vordering aanvoert, of dat er geldige redenen zijn voor het niet-gebruik, voor zover het oudere Uniemerk op die datum sinds ten minste vijf jaar was ingeschreven. Bovendien moet de houder van het oudere Uniemerk, indien het oudere Uniemerk op de datum van indiening of de datum van voorrang van de aanvraag voor een Uniemerk sinds ten minste vijf jaar was ingeschreven, eveneens het bewijs leveren dat op die datum aan de in artikel 42, lid 2, gestelde voorwaarden was voldaan. Kan dat bewijs niet worden geleverd, dan wordt de vordering tot nietigverklaring afgewezen. Wordt het oudere Uniemerk slechts gebruikt voor een deel van de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, dan wordt het voor het onderzoek van de vordering tot nietigverklaring geacht alleen voor dat deel van de waren of diensten te zijn ingeschreven.”.

54.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 57 bis

Delegatie van bevoegdheden

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 163 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de bijzonderheden van de procedures voor de in de artikelen 56 en 57 bedoelde vervallen- en nietigverklaring van een Uniemerk en voor de in artikel 18 bedoelde overgang van een op naam van een gemachtigde ingeschreven Uniemerk.”.

55.

In artikel 58 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   Tegen de beslissingen van de besluitvormingsorganen van het Bureau als bedoeld in artikel 130, onder a) tot en met d) en, in voorkomend geval, onder f), kan beroep worden ingesteld. Deze beslissingen treden pas in werking na het verstrijken van de in artikel 60 bedoelde beroepstermijn. De instelling van beroep heeft schorsende werking.”.

56.

Artikel 60 wordt vervangen door:

„Artikel 60

Termijn en vorm van beroep

1.   Het beroep wordt schriftelijk ingesteld bij het Bureau binnen twee maanden na de datum waarop van de beslissing kennis is gegeven. Het beroep wordt pas geacht te zijn ingesteld nadat de beroepstaks is betaald. Het wordt ingesteld in de procestaal van de bestreden beslissing. Een schriftelijke uiteenzetting van de gronden van het beroep wordt ingediend binnen vier maanden na de kennisgeving van de beslissing.

2.   Bij procedures op tegenspraak kan de verweerder in zijn memorie van antwoord verzoeken om vernietiging of wijziging van de bestreden beslissing op een niet in het beroep aan de orde gestelde kwestie. Deze eis wordt ongegrond als de appellant zich terugtrekt.”.

57.

Artikel 62 wordt geschrapt.

58.

In artikel 64 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   De beslissing van de kamer van beroep treedt pas in werking na afloop van de in artikel 65, lid 5, gestelde termijn of, indien binnen deze termijn bij het Gerecht beroep is ingesteld, na verwerping van dit beroep of afwijzing van de hogere voorziening tegen de beslissing van het Gerecht bij het Hof van Justitie.”.

59.

Artikel 65 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Tegen de beslissingen van de kamer van beroep kan beroep worden ingesteld bij het Gerecht.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   Het Gerecht kan de bestreden beslissing vernietigen of wijzigen.”;

c)

de leden 5 en 6 worden vervangen door:

„5.   Het beroep bij het Gerecht wordt ingesteld binnen twee maanden na kennisgeving van de beslissing van de kamer van beroep.

6.   Het Bureau neemt de maatregelen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Gerecht of, in geval van hogere voorziening, van het arrest van het Hof van Justitie.”.

60.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 65 bis

Delegatie van bevoegdheden

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 163 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere bepaling van:

a)

de formele inhoud van het beroep als bedoeld in artikel 60 en de procedure voor de indiening en het onderzoek van het beroep;

b)

de formele inhoud en de vorm van de beslissingen van de kamer van beroep, als bedoeld in artikel 64;

c)

de terugbetaling van de beroepstaksen als bedoeld in artikel 60.”.

61.

het opschrift van titel VIII wordt vervangen door:

„SPECIFIEKE BEPALINGEN INZAKE COLLECTIEVE UNIEMERKEN EN UNIECERTIFICERINGSMERKEN”.

62.

voor artikel 66 wordt het volgende opschrift ingevoegd:

„AFDELING 1

Collectieve Uniemerken”.

63.

In artikel 66 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   De titels I tot en met VII en IX tot en met XIV zijn van toepassing op collectieve Uniemerken, tenzij in deze afdeling anders is bepaald.”.

64.

Artikel 67 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De aanvrager van een collectief Uniemerk dient binnen twee maanden na de datum van indiening een reglement in betreffende het gebruik daarvan.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„3.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de in lid 2 van dit artikel bedoelde nadere gegevens die moeten worden opgenomen in het reglement. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 163, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”.

65.

Artikel 69 wordt vervangen door:

„Artikel 69

Opmerkingen van derden

Indien overeenkomstig artikel 40 bij het Bureau opmerkingen over een collectief Uniemerk worden ingediend, kunnen deze eveneens berusten op de bijzondere gronden op basis waarvan een collectief Uniemerk overeenkomstig artikel 68 zou moeten worden geweigerd.”.

66.

In artikel 71 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   Overeenkomstig artikel 69 gemaakte schriftelijke opmerkingen kunnen eveneens worden ingediend met betrekking tot de wijziging van het gebruiksreglement van het merk.”.

67.

Aan titel VIII wordt de volgende afdeling toegevoegd:

„AFDELING 2

Uniecertificeringsmerken

Artikel 74 bis

Uniecertificeringsmerken

1.   Een Uniecertificeringsmerk is een Uniemerk dat bij de aanvraag als zodanig wordt omschreven en op grond waarvan de waren of diensten die door de houder van het merk zijn gecertificeerd met betrekking tot het materiaal, de wijze van vervaardiging van waren of verrichting van diensten, kwaliteit, nauwkeurigheid of ander kenmerken, met uitzondering van de geografische herkomst, kunnen worden onderscheiden van waren en diensten die niet als zodanig zijn gecertificeerd.

2.   Een natuurlijke of rechtspersoon, met inbegrip van publiekrechtelijke instellingen, autoriteiten en instanties, kan Uniecertificeringsmerken aanvragen op voorwaarde dat die persoon geen activiteiten uitoefent waarbij waren worden geleverd of diensten worden verricht van het soort waarop het merk betrekking heeft.

3.   De titels I tot en met VII en IX tot en met XIV zijn van toepassing op Uniecertificeringsmerken, tenzij in deze afdeling anders is bepaald.

Artikel 74 ter

Reglement voor het gebruik van het Uniecertificeringsmerk

1.   Een aanvrager van een Uniecertificeringsmerk dient binnen twee maanden na de datum van indiening een reglement in voor het gebruik daarvan.

2.   Het gebruiksreglement geeft aan welke personen het merk mogen gebruiken, welke kenmerken door het merk worden gecertificeerd, hoe de certificeringsinstantie deze kenmerken moet testen en hoe zij moet toezien op het gebruik van het merk. Dat reglement bepaalt tevens onder welke voorwaarden het merk kan worden gebruikt, alsmede welke sancties kunnen worden opgelegd.

3.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de in lid 2 van dit artikel bedoelde nadere gegevens die moeten worden opgenomen in het reglement. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 163, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 74 quater

Afwijzing van de aanvraag

1.   Naast de in de artikelen 36 en 37 bepaalde weigeringsgronden van een aanvraag om een Uniemerk wordt de aanvraag voor een Uniecertificeringsmerk afgewezen wanneer niet aan de in de artikelen 74 bis en 74 ter gestelde voorwaarden is voldaan of wanneer het gebruiksreglement strijdig is met de openbare orde of de goede zeden.

2.   Een aanvraag voor een Uniecertificeringsmerk wordt eveneens afgewezen wanneer het publiek kan worden misleid over de aard of betekenis van het merk, in het bijzonder wanneer het de indruk kan wekken iets anders te zijn dan een certificeringsmerk.

3.   De aanvraag wordt niet afgewezen wanneer de aanvrager door een wijziging van het gebruiksreglement voldoet aan de in leden 1 en 2 gestelde voorwaarden.

Artikel 74 quinquies

Opmerkingen van derden

Wanneer overeenkomstig artikel 40 bij het Bureau opmerkingen over een Uniecertificeringsmerk worden ingediend, kunnen deze ook berusten op de bijzondere gronden op basis waarvan een Uniecertificeringsmerk overeenkomstig artikel 74 quater moet worden afgewezen.

Artikel 74 sexies

Gebruik van het Uniecertificeringsmerk

Het gebruik van een Uniecertificeringsmerk door eenieder die dit merk mag gebruiken overeenkomstig het in artikel 74 ter bedoelde gebruiksreglement, vervult de vereisten van deze verordening, voor zover is voldaan aan de andere voorwaarden waarvan deze het gebruik van het Uniemerk afhankelijk stelt.

Artikel 74 septies

Wijziging van het reglement voor gebruik van het merk

1.   De houder van het Uniecertificeringsmerk legt elke wijziging van het gebruiksreglement voor aan het Bureau.

2.   Wanneer het gewijzigde reglement niet voldoet aan de vereisten van artikel 74 ter of een in artikel 74 quater bedoelde weigeringsgrond doet ontstaan, worden de wijzigingen niet in het register vermeld.

3.   Overeenkomstig artikel 74 quinquies kunnen eveneens schriftelijke opmerkingen worden ingediend met betrekking tot de wijziging van het gebruiksreglement.

4.   Voor de toepassing van deze verordening worden wijzigingen van het gebruiksreglement pas van kracht vanaf de datum waarop de wijziging in het register wordt vermeld.

Artikel 74 octies

Overgang

In afwijking van artikel 17, lid 1, kan een Uniecertificeringsmerk alleen overgaan op een persoon die voldoet aan de vereisten van artikel 74 bis, lid 2.

Artikel 74 nonies

Personen die een vordering wegens inbreuk kunnen instellen

1.   Alleen de houder van een Uniecertificeringsmerk of een door hem specifiek daartoe gemachtigde persoon kan een vordering wegens inbreuk instellen.

2.   De houder van een Uniecertificeringsmerk kan vergoeding eisen namens de personen die bevoegd zijn het merk te gebruiken, indien zij schade hebben geleden door onrechtmatig gebruik van het merk.

Artikel 74 decies

Gronden van verval

Naast de in de artikel 51 bepaalde gronden van verval worden de rechten van de houder van een Uniecertificeringsmerk op vordering bij het Bureau of op reconventionele vordering in een inbreukprocedure vervallen verklaard in een van de volgende gevallen:

a)

de houder voldoet niet langer aan de vereisten van artikel 74 bis, lid 2;

b)

de houder neemt geen redelijke maatregelen om te voorkomen dat het merk wordt gebruikt op een wijze die niet verenigbaar is met de voorwaarden van het gebruiksreglement, waarvan wijzigingen in voorkomend geval in het register zijn vermeld;

c)

het publiek kan worden misleid in de zin van artikel 74 quater, lid 2, door de wijze waarop de merkhouder het merk heeft gebruikt;

d)

een wijziging van het gebruiksreglement is, in strijd met artikel 74 septies, lid 2, in het register vermeld tenzij de merkhouder door een nieuwe wijziging van het gebruiksreglement voldoet aan de in dat artikel gestelde eisen.

Artikel 74 undecies

Nietigheidsgronden

Naast de in de artikelen 52 en 53 neergelegde nietigheidsgronden wordt een Uniecertificeringsmerk dat in strijd met artikel 74 quater is ingeschreven, op vordering bij het Bureau of bij reconventionele vordering in een inbreukprocedure nietig verklaard, tenzij de merkhouder door een wijziging van het gebruiksreglement voldoet aan de vereisten van artikel 74 quater.

Artikel 74 duodecies

Omzetting

Onverminderd artikel 112, lid 2, vindt geen omzetting van een aanvraag voor een Uniecertificeringsmerk of van een ingeschreven Uniecertificeringsmerk plaats, indien het nationale recht van de betrokken lidstaat niet voorziet in de inschrijving van garantie- of certificeringsmerken op grond van artikel 28 van Richtlijn (EU) 2015/2436 van het Europees Parlement en de Raad.”.

68.

Artikel 75 wordt vervangen door:

„Artikel 75

Beslissingen en mededelingen van het Bureau

1.   De beslissingen van het Bureau worden met redenen omkleed. Zij kunnen slechts worden genomen op gronden of bewijsstukken waartegen de partijen verweer hebben kunnen voeren. Tijdens een mondelinge behandeling voor het Bureau kunnen beslissingen ter zitting worden uitgesproken. Vervolgens worden de partijen schriftelijk van de beslissing in kennis gesteld.

2.   In elke beslissing, kennisgeving of mededeling van het Bureau worden de bevoegde dienst of afdeling van het Bureau en de naam van het bevoegde personeelslid of de bevoegde personeelsleden vermeld. Zij worden door dat personeelslid of die personeelsleden ondertekend of worden, in plaats daarvan, voorzien van een gedrukt of gestempeld zegel van het Bureau. De uitvoerend directeur kan bepalen dat in plaats van de dienst of afdeling van het Bureau, de naam van het bevoegde personeelslid of de bevoegde personeelsleden of een stempel, andere vormen van identificatie kunnen worden gebruikt wanneer beslissingen, kennisgevingen of mededelingen van het Bureau per fax of met andere technische communicatiemiddelen worden verzonden.

3.   De beslissingen van het Bureau waartegen beroep kan worden ingesteld, gaan vergezeld van een schriftelijke mededeling dat het beroep schriftelijk bij het Bureau dient te worden ingediend binnen twee maanden vanaf de datum van kennisgeving van de betrokken beslissing. In de mededeling wordt de partijen eveneens geattendeerd op de in de artikelen 58, 59 en 60 vervatte bepalingen. De partijen kunnen op generlei wijze aanvoeren dat het Bureau de mogelijkheid tot beroep niet heeft medegedeeld.”.

69.

Aan artikel 76, lid 1, wordt de volgende zin toegevoegd:

„In nietigheidsprocedures op basis van artikel 52 beperkt het Bureau zijn onderzoek tot de door de partijen aangevoerde gronden en argumenten.”.

70.

Aan artikel 77 wordt het volgende lid toegevoegd:

„4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 163 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de nadere regels voor mondelinge behandelingen, met inbegrip van de nadere regels voor het gebruik van talen overeenkomstig artikel 119.”.

71.

Artikel 78 wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan lid 3 wordt de volgende zin toegevoegd:

„De termijn van een dergelijke dagvaarding bedraagt ten minste één maand, tenzij zij met een kortere termijn instemmen.”;

b)

de volgende leden worden toegevoegd:

„5.   De uitvoerend directeur bepaalt de vergoedingen voor de uitgaven, met inbegrip van voorschotten, voor de in dit artikel bedoelde bewijsvoering.

6.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 163 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de nadere regels voor de bewijsvoering.”.

72.

Artikel 79 wordt vervangen door:

„Artikel 79

Kennisgeving

1.   Het Bureau stelt alle betrokken partijen ambtshalve in kennis van beslissingen en oproepen alsook van aankondigingen of andere mededelingen waarvoor een termijn geldt, of waarvan kennisgeving aan de betrokkenen is voorgeschreven krachtens andere bepalingen van deze verordening of bij krachtens deze verordening vastgestelde handelingen, of waarvan kennisgeving door de uitvoerend directeur is gelast.

2.   De uitvoerend directeur kan bepalen voor welke andere documenten dan beslissingen waarvoor een beroepstermijn geldt, en voor welke oproepen kennis moet worden gegeven bij aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging.

3.   Kennisgeving kan plaatsvinden met verschillende middelen, onder meer langs elektronische weg. De nadere regels in verband met elektronische middelen worden bepaald door de uitvoerend directeur.

4.   Wanneer de kennisgeving openbaar moet worden gedaan, bepaalt de uitvoerend directeur hoe de openbare kennisgeving geschiedt en wanneer de termijn van één maand aanvangt waarbinnen de kennisgeving van het document wordt geacht te hebben plaatsgevonden.

5.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 163 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de nadere regels voor kennisgeving.”.

73.

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 79 bis

Kennisgeving van verlies van rechten

Wanneer het Bureau tot de bevinding komt dat uit deze verordening of uit overeenkomstig deze verordening vastgestelde handelingen verlies van rechten voortspruit zonder dat hierover enige beslissing is genomen, stelt het overeenkomstig artikel 79 de betrokkene daarvan in kennis. Deze kan verzoeken om een beslissing ter zake binnen twee maanden na de kennisgeving van de mededeling, indien hij van oordeel is dat de bevindingen van het Bureau onjuist zijn. Het Bureau neemt die beslissing alleen wanneer het niet akkoord gaat met de verzoeker, zo niet wijzigt het zijn bevindingen en stelt het de verzoeker daarvan in kennis.

Artikel 79 ter

Mededelingen aan het Bureau

1.   Mededelingen aan het Bureau kunnen met elektronische middelen worden verricht. De uitvoerend directeur bepaalt in welke gevallen en onder welke technische voorwaarden deze mededelingen via elektronische weg kunnen plaatsvinden.

2.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 163 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de regels voor de communicatiemiddelen, waaronder elektronische communicatiemiddelen, die door de partijen bij de procedure voor het Bureau moeten worden gebruikt en de formulieren die door het Bureau ter beschikking moeten worden gesteld.

Artikel 79 quater

Termijnen

1.   De termijnen worden vastgesteld in hele jaren, maanden, weken of dagen. De berekening gaat in op de dag volgende op die waarop de betrokken gebeurtenis zich heeft voorgedaan. De duur van de termijnen bedraagt niet minder dan één maand en niet meer dan zes maanden.

2.   De uitvoerend directeur bepaalt, voor de aanvang van elk kalenderjaar, op welke dagen het Bureau niet open is voor ontvangst van documenten of op welke dagen de gewone post niet wordt besteld op de plaats waar het Bureau is gevestigd.

3.   De uitvoerend directeur bepaalt de duur van de onderbreking in geval van algemene onderbreking in de postbestelling in de lidstaat waar het Bureau is gevestigd of, in geval van feitelijke onderbreking, van de verbinding van het Bureau met aanvaarde vormen van elektronische communicatie.

4.   Indien de regelmatige communicatie van de partijen in de procedure met het Bureau of omgekeerd door uitzonderlijke omstandigheden zoals een natuurramp of een staking wordt onderbroken of verstoord, kan de uitvoerend directeur van het Bureau bepalen dat voor partijen in de procedure die hun woonplaats of zetel in de betrokken lidstaat hebben of die een vertegenwoordiger hebben aangewezen die in deze lidstaat zijn kantoor heeft, alle termijnen die anders op of na de datum van aanvang van een dergelijk door hem vast te stellen voorval zouden verstrijken, worden verlengd tot een door hem vast te stellen datum. Bij de vaststelling van deze datum beoordeelt hij wanneer de uitzonderlijke omstandigheden ten einde lopen. Indien de omstandigheden de zetel van het Bureau treffen, wordt bij deze vaststelling door de uitvoerend directeur uitdrukkelijk vermeld dat zij voor alle partijen in de procedure geldt.

5.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 163 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de nadere regels voor de berekening en de duur van termijnen.

Artikel 79 quinquies

Rechtzetting van fouten en kennelijke vergissingen

1.   Het Bureau zorgt op eigen initiatief of op verzoek van een partij voor rechtzetting van taalfouten of transcriptiefouten en kennelijke vergissingen in de beslissingen van het Bureau, of van technische fouten die bij de inschrijving van een merk of de publicatie van de inschrijving te wijten zijn aan het Bureau.

2.   Wanneer de rechtzetting van fouten bij de inschrijving van een merk of bij de bekendmaking van de inschrijving wordt aangevraagd door de houder, is artikel 48 bis van overeenkomstige toepassing.

3.   Rechtzettingen van fouten bij de inschrijving van een merk of bij de bekendmaking van de inschrijving worden bekendgemaakt door het Bureau.”.

74.

Artikel 80 wordt vervangen door:

„Artikel 80

Herroeping van beslissingen

1.   Indien het Bureau een inschrijving in het register heeft gedaan of een beslissing heeft genomen waarbij het een kennelijke fout heeft gemaakt, haalt het deze inschrijving door of herroept het deze beslissing. Indien er slechts één partij in de procedure is en de inschrijving of handeling van invloed is op haar rechten, wordt zelfs tot doorhaling of herroeping overgegaan wanneer de partij de fout niet had ontdekt.

2.   De in lid 1 bedoelde doorhaling of herroeping wordt, ambtshalve of op verzoek van een der partijen in de procedure, uitgevoerd door de dienst die de inschrijving heeft gedaan of de beslissing heeft genomen. De doorhaling van de inschrijving in het register of de herroeping van de beslissing wordt uitgevoerd binnen een jaar na de datum van vermelding in het register of vaststelling van de beslissing, na raadpleging van de partijen in de procedure en van elke in het register vermelde houder van rechten op het betrokken Uniemerk. Het Bureau houdt een register bij van deze doorhalingen en herroepingen.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 163 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de procedure voor de herroeping van een beslissing of voor de doorhaling van een vermelding in het register.

4.   Dit artikel doet geen afbreuk aan het recht van de partijen om op grond van de artikelen 58 en 65 beroep in te stellen en aan de mogelijkheid om overeenkomstig artikel 79 quinquies fouten en kennelijke vergissingen recht te zetten. Wanneer beroep is ingesteld tegen een beslissing van het Bureau die een fout bevat, wordt de beroepsprocedure zonder voorwerp nadat het Bureau overeenkomstig lid 1 van dit artikel zijn beslissing heeft herroepen. In het laatste geval wordt de beroepstaks aan de verzoeker terugbetaald.”.

75.

Artikel 82 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Dit artikel is niet van toepassing op de termijnen bedoeld in artikel 27, artikel 29, lid 1, artikel 33, lid 1, artikel 36, lid 2, artikel 41, leden 1 en 3, artikel 47, lid 3, artikel 60, artikel 65, lid 5, artikel 81, lid 2, en artikel 112, noch op de in lid 1 van dit artikel bedoelde termijnen of op de termijn voor het inroepen van anciënniteit op grond van artikel 34 na indiening van de aanvraag.”;

b)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   Indien het Bureau het verzoek inwilligt, worden de gevolgen van de niet-nakoming van de termijn geacht zich niet te hebben voorgedaan. Indien een beslissing is genomen tussen het einde van die termijn en het verzoek tot voortzetting van de procedure, heroverweegt de dienst die bevoegd is voor de beslissing inzake de niet verrichte handeling, zijn beslissing en neemt hij een andere beslissing wanneer het voldoende is de niet verrichte handeling aan te vullen. Indien het Bureau na de heroverweging beslist dat de aanvankelijke beslissing niet moet worden gewijzigd, bevestigt het die beslissing schriftelijk.”.

76.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 82 bis

Onderbreking van de procedure

1.   De procedure voor het Bureau wordt onderbroken:

a)

bij overlijden of bij handelingsonbekwaamheid, hetzij van de aanvrager of de houder van een Uniemerk, hetzij van de persoon die volgens het nationale recht bevoegd is namens deze te handelen. Voor zover overlijden of handelingsonbekwaamheid de machtiging van de overeenkomstig artikel 93 aangewezen vertegenwoordiger onverlet laten, wordt de procedure slechts onderbroken indien die vertegenwoordiger daarom verzoekt;

b)

indien de aanvrager of de houder van het Uniemerk ten gevolge van een tegen zijn vermogen gerichte procedure om juridische redenen de procedure voor het Bureau niet kan voortzetten;

c)

indien de vertegenwoordiger van een aanvrager of van een houder van een Uniemerk overlijdt, handelingsonbekwaam wordt verklaard of ten gevolge van een tegen zijn vermogen gerichte procedure om juridische redenen de procedure voor het Bureau niet kan voortzetten.

2.   De procedure voor het Bureau wordt hervat zodra is vastgesteld wie bevoegd is deze voort te zetten.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 163 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de nadere regels voor de hervatting van de procedure voor het Bureau.”.

77.

Artikel 83 wordt vervangen door:

„Artikel 83

Verwijzing naar algemene beginselen

Voor zover deze verordening of krachtens deze verordening vastgestelde handelingen geen procedurevoorschriften bevatten, neemt het Bureau de in de lidstaten algemeen aanvaarde beginselen van procesrecht in acht.”.

78.

Artikel 85 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De in het ongelijk gestelde partij in een oppositieprocedure, in een procedure tot vervallenverklaring of nietigverklaring, of in een beroepsprocedure betaalt de taksen die de andere partij heeft betaald. Onverminderd artikel 119, lid 6, betaalt de in het ongelijk gestelde partij tevens alle in verband met de procedure gemaakte noodzakelijke kosten, in het bijzonder de reis- en verblijfkosten en de bezoldiging van een vertegenwoordiger in de zin van artikel 93, lid 1, met inachtneming van de tarieven die per kostencategorie zijn vastgesteld in de overeenkomstig lid 1 bis van dit artikel vast te stellen uitvoeringshandeling. De taksen die de in het ongelijk gestelde partij moet dragen, worden beperkt tot de door de tegenpartij betaalde taksen voor de oppositie, voor de vordering tot vervallen- of nietigverklaring van het Uniemerk en voor het beroep.”;

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„1 bis.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot het maximumtarief voor vergoeding van de werkelijk door de in het gelijk gestelde partij gemaakte, noodzakelijke procedurekosten. Die uitvoeringshandeling worden vastgesteld volgens de in artikel 163, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Bij de bepaling van deze bedragen met betrekking tot de reis- en verblijfkosten, houdt de Commissie rekening met de afstand tussen de woon- of vestigingsplaats van de partij, vertegenwoordiger, getuige of deskundige en de plaats van de mondelinge procedure, met de fase van de procedure waarin de kosten zijn gemaakt en, wat betreft de kosten van vertegenwoordiging in de zin van artikel 93, lid 1, met de noodzaak ervoor te zorgen dat de verplichting tot het dragen van de kosten niet om tactische redenen door de andere partij kan worden misbruikt. Verblijfkosten worden overeenkomstig het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie, vervat in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (16), berekend.

De in het ongelijk gestelde partij draagt de kosten voor slechts één opposant en, in voorkomend geval, één vertegenwoordiger.

(16)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.”;"

c)

lid 6 wordt vervangen door:

„6.   De oppositieafdeling, de nietigheidsafdeling of de kamer van beroep stelt het bedrag vast dat op grond van de leden 1 tot en met 5 van dit artikel moet worden vergoed, wanneer de te vergoeden kosten zich beperken tot de aan het Bureau betaalde taksen en tot de kosten van vertegenwoordiging. In alle andere gevallen stelt de griffie van de kamer van beroep of een lid van het personeel van de oppositieafdeling of de nietigheidsafdeling, op verzoek, het te vergoeden bedrag vast. Het verzoek is slechts ontvankelijk voor de periode van twee maanden na de datum waarop de beslissing ten aanzien waarvan vaststelling van de kosten is gevraagd, onherroepelijk wordt, en gaat vergezeld van een rekening en bewijsstukken. Voor de kosten van vertegenwoordiging overeenkomstig artikel 93, lid 1, volstaat dat de vertegenwoordiger verzekert dat de kosten zijn gemaakt. Voor andere kosten volstaat het dat de aannemelijkheid daarvan is aangetoond. Wanneer het bedrag van de kosten overeenkomstig de eerste zin van dit lid is vastgesteld, worden de kosten van vertegenwoordiging toegekend op het in de overeenkomstig lid 1 bis van dit artikel vastgestelde handeling vastgestelde niveau, ongeacht of zij daadwerkelijk zijn gemaakt.”;

d)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„7.   De beslissing inzake de vaststelling van de kosten, met opgave van de redenen waarop zij is gebaseerd, kan bij beslissing van de oppositieafdeling, de nietigheidsafdeling of de kamer van beroep worden herzien indien hiertoe een verzoek is gedaan binnen een maand na de datum van kennisgeving van toewijzing van de kosten. Het verzoek wordt pas geacht te zijn ingediend nadat de taks voor herziening van het bedrag van de kosten is betaald. De oppositieafdeling, de nietigheidsafdeling of de kamer van beroep, naargelang het geval, neemt zonder mondelinge procedure een beslissing over het verzoek tot herziening van de beslissing inzake de vaststelling van de kosten.”.

79.

In artikel 86, lid 2, wordt de tweede zin vervangen door:

„Elke lidstaat wijst één instantie aan die ermee belast is de echtheid van de in lid 1 bedoelde beslissing te onderzoeken, en deelt haar contactgegevens mee aan het Bureau, het Hof van Justitie en de Commissie. Het exequatur wordt door die instantie verleend, na een onderzoek dat zich beperkt tot de echtheid van de beslissing.”.

80.

Artikel 87 wordt vervangen door:

„Artikel 87

Register van Uniemerken

1.   Het Bureau houdt een register van Uniemerken bij en actualiseert het.

2.   In het register worden de volgende vermeldingen betreffende aanvragen om en inschrijvingen van een Uniemerk opgenomen:

a)

de datum van indiening van de aanvraag;

b)

het dossiernummer van de aanvraag;

c)

de datum van publicatie van de aanvraag;

d)

de naam en het adres van de aanvrager;

e)

de naam en het kantooradres van de vertegenwoordiger, behalve in het geval van een vertegenwoordiger als bedoeld in de eerste zin van artikel 92, lid 3;

f)

de afbeelding van het merk, de aard van het merk, en in voorkomend geval een beschrijving van het merk;

g)

de benaming van de waren en diensten;

h)

gegevens over het in artikel 30 bedoelde beroep op voorrang;

i)

gegevens over het in artikel 33 bedoelde beroep op voorrang in geval van tentoonstelling;

j)

gegevens over het in artikel 34 bedoelde beroep op de anciënniteit van een ingeschreven ouder merk;

k)

een verklaring dat het merk overeenkomstig artikel 7, lid 3, als gevolg van het gebruik dat daarvan is gemaakt, onderscheidend vermogen heeft verkregen;

l)

een vermelding dat het merk een collectief merk is;

m)

een vermelding dat het merk een certificeringsmerk is;

n)

de taal waarin de aanvraag is ingediend en de tweede taal die de aanvrager in zijn aanvraag heeft opgegeven, overeenkomstig artikel 119, lid 3;

o)

de datum van inschrijving van het merk in het register en het nummer van de inschrijving;

p)

een verklaring dat de aanvraag voortvloeit uit de omzetting van een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie, overeenkomstig artikel 161 van deze verordening, voorzien van de datum van de internationale inschrijving overeenkomstig artikel 3, lid 4, van het Protocol van Madrid, of de datum van vermelding van de territoriale uitbreiding van deze inschrijving tot de Unie, overeenkomstig artikel 3 ter, lid 2, van dat protocol, en in voorkomend geval de datum van voorrang van de internationale inschrijving.

3.   Het register bevat voorts de volgende vermeldingen, telkens voorzien van de datum van opneming in het register:

a)

wijzigingen van de naam, het adres of de nationaliteit van de houder van een Uniemerk, of een wijziging van de staat waar hij zijn woonplaats, zetel of vestiging heeft;

b)

wijzigingen van de naam of het kantooradres van de vertegenwoordiger, behalve in het geval van een vertegenwoordiger als bedoeld in de eerste zin van artikel 92, lid 3;

c)

in geval van aanwijzing van een nieuwe vertegenwoordiger, diens naam en kantooradres;

d)

wijzigingen van het merk, overeenkomstig de artikelen 43 en 48, alsmede correcties van fouten;

e)

een mededeling van wijzigingen aan het gebruiksreglement voor het collectieve merk overeenkomstig artikel 71;

f)

gegevens over het in artikel 34 bedoelde beroep op de anciënniteit van een ingeschreven ouder merk, overeenkomstig artikel 35;

g)

volledige of gedeeltelijke overgangen op grond van artikel 17;

h)

de vestiging of overgang van een zakelijk recht op grond van artikel 19, en de aard van het zakelijk recht;

i)

gedwongen tenuitvoerlegging op grond van artikel 20, en insolventieprocedures op grond van artikel 21;

j)

de verlening of overgang van een licentie op grond van artikel 22, en in voorkomend geval, het soort licentie;

k)

de vernieuwing van de inschrijving op grond van artikel 47, de datum waarop zij ingaat, en beperkingen op grond van artikel 47, lid 4;

l)

de vaststelling van het verstrijken van een inschrijving, overeenkomstig artikel 47;

m)

verklaringen van intrekking of afstand door de houder van het merk overeenkomstig artikel 43 respectievelijk artikel 50;

n)

de datum en de bijzonderheden betreffende de instelling van een oppositie op grond van artikel 41, van een vordering op grond van artikel 56, of een reconventionele vordering tot vervallen- of nietigverklaring op grond van artikel 100, lid 4, of van een beroep op grond van artikel 60;

o)

de datum en de inhoud van een beslissing op een oppositie, op een vordering of een reconventionele vordering op grond van artikel 57, lid 6, of artikel 100, lid 6, derde zin, of op een beroep op grond van artikel 64;

p)

de ontvangst van het verzoek tot omzetting op grond van artikel 113, lid 2;

q)

de doorhaling van een overeenkomstig lid 2, onder e),van dit artikel ingeschreven vertegenwoordiging;

r)

de doorhaling van de anciënniteit van een nationaal merk;

s)

de wijziging van of doorhaling in het register van de onder h), i), en j), van dit lid bedoelde gegevens;

t)

de vervanging van het Uniemerk door een internationale inschrijving op grond van artikel 157;

u)

de datum en het nummer van internationale inschrijvingen, gebaseerd op een aanvraag voor een Uniemerk die tot een inschrijving als Uniemerk heeft geleid, overeenkomstig artikel 148, lid 1;

v)

de datum en het nummer van internationale inschrijvingen die is gebaseerd op een Uniemerk, overeenkomstig artikel 148, lid 2;

w)

de afsplitsing van een aanvraag op grond van artikel 44 en de afsplitsing van een inschrijving op grond van artikel 49, met de in lid 2 van dit artikel bedoelde gegevens betreffende de afgesplitste inschrijving, alsook de gewijzigde opgave van waren en diensten van de oorspronkelijke inschrijving;

x)

de herroeping van een beslissing of de doorhaling van een inschrijving in het register op grond van artikel 80, wanneer de herroeping of de doorhaling een gepubliceerde beslissing of inschrijving betreft;

y)

een mededeling betreffende wijzigingen aan het gebruiksreglement voor het certificeringsmerk, overeenkomstig artikel 74 septies;

4.   De uitvoerend directeur kan bepalen dat, onverminderd artikel 123, lid 4, andere dan de in de leden 2 en 3 van dit artikel bedoelde gegevens in het register moeten worden vermeld.

5.   Het register kan in elektronische vorm worden gehouden. De in de leden 2 en 3 bedoelde gegevens, met inbegrip van persoonsgegevens, worden door het Bureau voor de in lid 9 bepaalde doeleinden verzameld, gestructureerd, gepubliceerd en opgeslagen. Het Bureau houdt het register gemakkelijk toegankelijk voor het publiek.

6.   De houder van een Uniemerk wordt van iedere wijziging in het register in kennis gesteld.

7.   Het Bureau verstrekt op verzoek en tegen betaling van een taks, al dan niet voor eensluidend gewaarmerkte uittreksels uit het register.

8.   De in de leden 2 en 3 bedoelde vermeldingen, met inbegrip van persoonsgegevens, worden verwerkt met het oog op:

a)

het beheer van de aanvragen en/of inschrijvingen, zoals beschreven in deze verordening en op basis daarvan vastgestelde handelingen;

b)

het houden van een openbaar register ter inzage door en ter informatie van de overheid en het bedrijfsleven, die aldus de hun bij deze verordening toegekende rechten kunnen uitoefenen en kennis kunnen nemen van het bestaan van oudere rechten van derden, en

c)

het opstellen van verslagen en statistieken op basis waarvan het Bureau efficiënter te werk kan gaan en de werking van het systeem kan verbeteren.

9.   Alle gegevens, met inbegrip van persoonsgegevens, betreffende de in de leden 2 en 3 bedoelde vermeldingen worden geacht van algemeen belang te zijn en zijn voor derden toegankelijk. Ter wille van de rechtszekerheid worden de vermeldingen in het register voor onbepaalde tijd bewaard.”.

81.

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 87 bis

Databank

1.   Op het Bureau rust, behalve de verplichting een register in de zin van artikel 87 te houden, de taak alle gegevens te verzamelen en in een elektronische databank op te slaan die door aanvragers en andere partijen bij procedures in het kader van deze verordening en op basis daarvan vastgestelde handelingen worden verstrekt.

2.   De elektronische databank kan andere dan de op grond van artikel 87 in het register opgenomen persoonsgegevens bevatten, voor zover deze verordening en op basis daarvan vastgestelde handelingen dat voorschrijven. Deze gegevens worden verzameld, opgeslagen en verwerkt met het oog op:

a)

het beheer van de aanvragen en/of inschrijvingen, zoals beschreven in deze verordening en op basis daarvan vastgestelde handelingen;

b)

het toegankelijk maken van de informatie die noodzakelijk is voor een vlotter en efficiënter verloop van de betrokken procedure;

c)

de communicatie met de aanvragers en andere partijen bij de procedure;

d)

het opstellen van verslagen en statistieken op basis waarvan het Bureau efficiënter te werk kan gaan en de werking van het systeem kan verbeteren.

3.   De uitvoerend directeur bepaalt onder welke voorwaarden de elektronische databank toegankelijk is en hoe de inhoud, met uitzondering van de in lid 2 van dit artikel, doch met inbegrip van de in artikel 87 bedoelde persoonsgegevens, elektronisch beschikbaar kan worden gesteld, en welke kosten voor een dergelijke toegang worden aangerekend.

4.   De in lid 2 bedoelde persoonsgegevens zijn beperkt toegankelijk; zij zijn slechts algemeen toegankelijk indien de betrokkene daarmee uitdrukkelijk heeft ingestemd.

5.   Alle gegevens worden voor onbepaalde tijd bewaard. De betrokkene kan evenwel verzoeken dat persoonsgegevens uit de databank worden verwijderd 18 maanden nadat het merk is verstreken of de betrokken procedure op tegenspraak is afgesloten. De betrokkene kan te allen tijde onnauwkeurige of onjuiste gegevens laten corrigeren.

Artikel 87 ter

Onlinetoegang tot beslissingen

1.   De beslissingen van het Bureau zijn met het oog op transparantie en voorspelbaarheid online beschikbaar voor het publiek. Elke partij bij de aan de beslissing voorafgaande procedure kan verzoeken om verwijdering van de in de beslissing vermelde persoonsgegevens.

2.   Het Bureau kan beslissingen van nationale rechterlijke instanties en rechterlijke instanties van de Unie die verband houden met zijn taken, online beschikbaar maken om bij het publiek een groter bewustzijn te wekken omtrent intellectuele eigendom en convergentie van praktijken te bevorderen. Het Bureau neemt ten aanzien van persoonsgegevens de voorwaarden in acht waaraan de oorspronkelijke publicatie was onderworpen.”.

82.

Artikel 88 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   Bij inzage van een dossier krachtens lid 2 of lid 3 van dit artikel kunnen stukken betreffende uitsluiting, verschoning en wraking in de zin van artikel 137, ontwerpbeslissingen en adviezen, en alle andere interne stukken die bij de voorbereiding van een beslissing of advies zijn gebruikt, en delen van het dossier ten aanzien waarvan de betrokkene een bijzonder belang hecht aan vertrouwelijkheid voordat om inzage in het dossier werd verzocht, van inzage worden uitgesloten, tenzij legitieme belangen van de partij die inzage verlangt, prevaleren.”;

b)

de volgende leden worden toegevoegd:

„5.   Inzage in de dossiers van aangevraagde en ingeschreven Uniemerken geschiedt aan de hand van de originele stukken of van afschriften daarvan of aan de hand van technische opslagmedia, indien de gegevens op die wijze worden opgeslagen. De uitvoerend directeur bepaalt de wijze van inzage.

6.   Indien inzage geschiedt zoals bedoeld in lid 7, wordt het verzoek om inzage geacht niet te zijn gedaan zolang de verschuldigde taks niet is betaald. Indien technische opslagmedia online worden ingezien, is geen taks verschuldigd.

7.   Het dossier wordt ten kantore van het Bureau ingezien. Op verzoek kan de inzage geschieden door het verstrekken van afschriften van dossierstukken. Voor het verstrekken van deze afschriften moet een vergoeding worden betaald. Op verzoek en tegen betaling van een taks verstrekt het Bureau tevens al dan niet voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van de aanvraag voor een Uniemerk.

8.   De door het Bureau bijgehouden dossiers die betrekking hebben op internationale inschrijvingen met aanduiding van de Unie, kunnen op verzoek worden ingezien vanaf de datum van publicatie als bedoeld in artikel 152, lid 1, overeenkomstig de in de leden 1, 3 en 4 van dit artikel gestelde voorwaarden.

9.   Onder voorbehoud van de beperkingen in lid 4, kan het Bureau, op verzoek en tegen betaling van een taks, uit elk dossier van aangevraagde of ingeschreven Uniemerken informatie verstrekken. Het Bureau kan echter vereisen dat gebruik wordt gemaakt van het recht van inzage in het dossier indien het zulks wegens de hoeveelheid gevraagde informatie wenselijk acht.”.

83.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 88 bis

Bewaring van dossiers

1.   Het Bureau bewaart de dossiers van alle procedures betreffende aanvragen om en inschrijvingen van Uniemerken. De uitvoerend directeur bepaalt in welke vorm deze dossiers worden bewaard.

2.   Indien dossiers elektronisch worden bewaard, worden de elektronische bestanden of reservekopieën daarvan voor onbepaalde tijd bewaard. De door de partijen bij de procedure ingediende originele documenten die de basis vormen van dergelijke elektronische bestanden, worden na een door de uitvoerend directeur vast te stellen termijn na ontvangst verwijderd.

3.   Indien en voor zover dossiers of delen daarvan anders dan elektronisch worden bewaard, worden de documenten of bewijsstukken die daarvan deel uitmaken, bewaard gedurende ten minste vijf jaar na het jaar waarin de aanvraag is afgewezen, ingetrokken of wordt geacht te zijn ingetrokken, de geldigheid van de inschrijving van het Uniemerk geheel is verstreken overeenkomstig artikel 47, de volledige afstand van het Uniemerk is ingeschreven overeenkomstig artikel 50, of het Uniemerk volledig uit het register is geschrapt overeenkomstig artikel 57, lid 6, of artikel 100, lid 6.”.

84.

Artikel 89 wordt vervangen door:

„Artikel 89

Periodieke publicaties

1.   Het Bureau publiceert periodiek:

a)

een Uniemerkenblad met publicaties van aanvragen en van vermeldingen in het register en andere gegevens in verband met aanvragen voor of inschrijvingen van Uniemerken waarvan de publicatie is voorgeschreven bij deze verordening of een op basis daarvan vastgestelde handeling;

b)

een Publicatieblad van het Bureau, met mededelingen en bekendmakingen van algemene aard die van de uitvoerend directeur uitgaan, alsmede alle andere bekendmakingen betreffende deze verordening en de toepassing ervan.

De onder a) en b) van het eerste lid bedoelde publicaties kunnen in elektronische vorm verschijnen.

2.   Het Uniemerkenblad wordt gepubliceerd op een wijze en volgens een regelmaat die door de uitvoerend directeur dient te worden vastgesteld.

3.   Het Publicatieblad van het Bureau verschijnt in de talen van het Bureau. De uitvoerend directeur kan bepalen dat sommige mededelingen in het Publicatieblad van het Bureau in de officiële talen van de Unie worden gepubliceerd.

4.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot:

a)

de datum die geldt als datum van publicatie in het Uniemerkenblad;

b)

de wijze waarop vermeldingen inzake de registratie van een Uniemerk die ten opzichte van de publicatie van de aanvraag niet zijn gewijzigd, worden gepubliceerd;

c)

de vormen waarin uitgaven van het Publicatieblad van het Bureau aan het publiek beschikbaar kunnen worden gesteld.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 163, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”.

85.

Artikel 90 wordt als volgt gewijzigd:

a)

voor het eerste lid wordt het nummer „1” ingevoegd;

b)

de volgende leden worden toegevoegd:

„2.   Het Bureau heft geen taksen voor het verstrekken van gegevens of voor het geven van inzage in dossiers.

3.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de nadere regels over hoe het Bureau en de instanties van de lidstaten onderling informatie moeten uitwisselen en inzage in dossiers moeten geven, rekening houdend met de beperkingen waaraan de inzage in dossiers betreffende aanvragen om of inschrijvingen van Uniemerken overeenkomstig artikel 88 is onderworpen wanneer inzage aan derden wordt gegeven. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 163, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”.

86.

In artikel 92 worden de leden 2 tot en met 4 vervangen door:

„2.   Onverminderd de tweede zin van lid 3 van dit artikel, laten natuurlijke of rechtspersonen die noch hun woonplaats, noch hun zetel of werkelijke en feitelijke bedrijfs- of handelsvestiging in de Europese Economische Ruimte hebben, zich overeenkomstig artikel 93, lid 1, in alle in deze verordening bedoelde procedures, met uitzondering van de indiening van een aanvraag voor een Uniemerk, voor het Bureau vertegenwoordigen.

3.   Natuurlijke en rechtspersonen die in de Europese Economische Ruimte een woonplaats, zetel of werkelijke en feitelijke vestiging voor bedrijf of handel hebben, kunnen voor het Bureau optreden door tussenkomst van een werknemer. De werknemer van een rechtspersoon als bedoeld in dit lid kan ook handelen voor andere rechtspersonen die met deze rechtspersoon economisch verbonden zijn, ook indien die andere rechtspersonen in de Europese Economische Ruimte geen woonplaats, zetel, noch werkelijke en feitelijke vestiging voor bedrijf of handel hebben. Werknemers die personen vertegenwoordigen in de zin van dit lid dienen, op verzoek van het Bureau of, in voorkomend geval, van de partij in de procedure een bij het dossier te voegen ondertekende volmacht in.

4.   Indien meerdere aanvragers of derden gezamenlijk optreden, wordt een gemeenschappelijke vertegenwoordiger aangewezen.”.

87.

Artikel 93 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de leden 1 en 2 worden vervangen door:

„1.   Natuurlijke of rechtspersonen kunnen voor het Bureau slechts worden vertegenwoordigd door:

a)

een advocaat die bevoegd is op het grondgebied van een van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte praktijk uit te oefenen en kantoor houdt binnen de Europese Economische Ruimte, voor zover hij in die lidstaat bevoegd is op te treden als merkengemachtigde;

b)

een erkende gemachtigde die op een daartoe door het Bureau bij te houden lijst staat ingeschreven.

Een vertegenwoordiger die voor het Bureau optreedt, dient, op verzoek van het Bureau of in voorkomend geval van de tegenpartij in de procedure, bij het Bureau een bij het dossier te voegen ondertekende volmacht in.

2.   Op de lijst van erkende gemachtigden kan iedere natuurlijke persoon worden geplaatst die aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)

hij bezit de nationaliteit van een van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte;

b)

zijn kantoor of werkplaats bevindt zich in de Europese Economische Ruimte;

c)

hij is bevoegd om voor het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom of voor het centraal bureau voor industriële eigendom van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte natuurlijke personen en rechtspersonen te vertegenwoordigen op het gebied van merken. Wanneer deze bevoegdheid in de betrokken staat niet afhankelijk gesteld is van bijzondere beroepsbekwaamheid, is degene die om plaatsing op de lijst van het Bureau verzoekt, ten minste vijf jaar regelmatig als vertegenwoordiger op het gebied van merken opgetreden bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom of bij die centrale bureaus voor industriële eigendom. Van personen ten aanzien van wie, overeenkomstig de in de betrokken lidstaat van de Europese Economische Ruimte bestaande voorschriften, officieel wordt erkend dat zij op het gebied van merken over de vereiste beroepsbekwaamheid beschikken om natuurlijke of rechtspersonen bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom of bij die centrale bureaus voor industriële eigendom te vertegenwoordigen, wordt niet vereist dat ze het beroep hebben uitgeoefend.”;

b)

de leden 4 en 5 worden vervangen door:

„4.   De uitvoerend directeur kan ontheffing verlenen van:

a)

de in de tweede zin van lid 2, onder c), gestelde voorwaarde, indien de verzoeker het bewijs levert dat hij de vereiste bekwaamheid anderszins heeft verworven;

b)

de in lid 2, onder a), gestelde voorwaarde in het geval van een hooggekwalificeerde beroepsbeoefenaar, mits aan de voorwaarden van lid 2, onder b) en c), is voldaan.

5.   Een persoon kan, op eigen verzoek of indien hij niet langer tot vertegenwoordiging bevoegd is, van de lijst van erkende gemachtigden worden geschrapt. Wijzigingen van de lijst van erkende gemachtigden worden in het Publicatieblad van het Bureau bekendgemaakt.”.

88.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 93 bis

Delegatie van bevoegdheden

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 163 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen ter nadere bepaling van:

a)

de voorwaarden en de procedure voor de aanwijzing van een gemeenschappelijk vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 92, lid 4;

b)

de voorwaarden waaronder de in artikel 92, lid 3, bedoelde werknemers en de in artikel 93, lid 1, erkende gemachtigden bij het Bureau een ondertekende volmacht indienen om als vertegenwoordiger te kunnen optreden, alsmede de inhoud van die volmacht;

c)

de omstandigheden waarin een persoon van de lijst van erkende gemachtigden kan worden geschrapt als bedoeld in artikel 93, lid 5.”.

89.

In titel X wordt het opschrift van afdeling 1 vervangen door:

„Toepassing van de regels van de Unie betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken”.

90.

Artikel 94 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door:

„Toepassing van de regels van de Unie betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken”;

b)

in lid 1 worden de woorden „is Verordening (EG) nr. 44/2001 van toepassing” vervangen door „zijn de regels van de Unie betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken van toepassing”, en dienen eventuele noodzakelijke grammaticale veranderingen te worden aangebracht;

c)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„3.   Verwijzingen in deze verordening naar Verordening (EG) nr. 44/2001 omvatten waar passend de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken gedaan op 19 oktober 2005.”.

91.

In artikel 96, onder c), worden de woorden „artikel 9, lid 3, tweede zin” vervangen door „artikel 9 ter, lid 2”.

92.

In artikel 99 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   In de in artikel 96, onder a) en c), bedoelde rechtsvorderingen kan het verval van het Uniemerk alleen op een andere wijze dan bij een reconventionele vordering worden opgeworpen wanneer de gedaagde betoogt dat het Uniemerk vervallen kan worden verklaard wegens ontoereikend normaal gebruik op het tijdstip waarop de vordering betreffende inbreuk is ingesteld.”.

93.

Artikel 100 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   De rechtbank voor het Uniemerk waarbij een reconventionele vordering tot vervallen- of nietigverklaring van een Uniemerk is ingesteld, gaat niet over tot het onderzoek van de reconventionele vordering voordat de belanghebbende partij of de rechtbank het Bureau in kennis heeft gesteld van de datum van instelling van de reconventionele vordering. Het Bureau maakt hiervan melding in het register. Indien reeds bij het Bureau een vordering tot vervallen- of nietigverklaring van het Uniemerk was ingesteld alvorens de reconventionele vordering werd ingesteld, wordt de rechtbank door het Bureau hiervan in kennis gesteld en wordt de procedure overeenkomstig artikel 104, lid 1, geschorst totdat de beslissing over de vordering in kracht van gewijsde is gegaan of de vordering is ingetrokken.”;

b)

lid 6 wordt vervangen door:

„6.   Wanneer een rechtbank voor het Uniemerk een in kracht van gewijsde gegane beslissing over een reconventionele vordering tot vervallen- of nietigverklaring van het Uniemerk heeft gewezen, wordt door de rechtbank of door een partij in de nationale procedure onverwijld een afschrift van de beslissing aan het Bureau toegezonden. Het Bureau of een andere belanghebbende partij kan verzoeken om informatie over de toezending. Het Bureau vermeldt de beslissing in het register en neemt de nodige maatregelen om zich te voegen naar het dictum.”.

94.

In artikel 101 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   Op alle niet bij deze verordening geregelde merkenkwesties past de bevoegde rechtbank voor het Uniemerk het toepasselijke nationale recht toe.”.

95.

In artikel 102 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   De rechtbank voor het Uniemerk kan tevens de in het toepasselijke recht beschikbare maatregelen of bevelen toepassen die zij in de gegeven omstandigheden passend acht.”.

96.

De titel „Afdeling 4. Overgangsbepaling” en Artikel 108 worden geschrapt.

97.

Artikel 113 wordt vervangen door:

„Artikel 113

Indiening, publicatie en doorzending van het verzoek tot omzetting

1.   Een verzoek tot omzetting wordt bij het Bureau ingediend binnen de overeenkomstig artikel 112, lid 4, 5 of 6, gestelde termijn, en vermeldt op welke gronden overeenkomstig artikel 112, lid 1, onder a) of b), voor welke lidstaten en voor welke waren en diensten de omzetting wordt verzocht. Indien om omzetting wordt verzocht na niet-vernieuwing van de inschrijving, gaat de in artikel 112, lid 5, bedoelde termijn van drie maanden in daags na de laatste dag waarop het verzoek tot vernieuwing overeenkomstig artikel 47, lid 3, kon worden ingediend. Het verzoek tot omzetting geldt pas als ingediend wanneer de omzettingstaks is betaald.

2.   Indien het verzoek tot omzetting betrekking heeft op een reeds gepubliceerde aanvraag voor een Uniemerk of op een Uniemerk, wordt de ontvangst van dat verzoek in het register aangetekend en wordt het verzoek tot omzetting gepubliceerd.

3.   Het Bureau gaat na of de verzochte omzetting voldoet aan de voorwaarden van deze verordening, met name artikel 112, leden 1, 2, 4, 5 en 6, en lid 1 van onderhavig artikel, alsmede aan de vormvereisten van de krachtens lid 6 van dit artikel vastgestelde uitvoeringshandeling. Indien niet aan de voorwaarden van het verzoek is voldaan, stelt het Bureau de indiener van de gebreken in kennis. Indien de gebreken niet binnen de door het Bureau te stellen termijn zijn verholpen, wijst het Bureau het verzoek tot omzetting af. Wanneer artikel 112, lid 2, van toepassing is, verklaart het Bureau het verzoek tot omzetting alleen niet-ontvankelijk voor de lidstaten waarvoor omzetting krachtens die bepaling uitgesloten is. Wanneer de omzettingstaks niet binnen de in artikel 112, lid 4, 5 of 6, voorgeschreven termijn van drie maanden is betaald, stelt het Bureau de aanvrager ervan in kennis dat het verzoek tot omzetting wordt geacht niet te zijn ingediend.

4.   Indien het Bureau of een rechtbank voor het Uniemerk de aanvraag voor een Uniemerk heeft afgewezen of het Uniemerk op met de taal van een lidstaat verband houdende absolute gronden nietig heeft verklaard, wordt omzetting krachtens artikel 112, lid 2, uitgesloten voor alle lidstaten waar die taal een van de officiële talen is. Indien het Bureau of een rechtbank voor het Uniemerk de aanvraag voor een Uniemerk heeft afgewezen of het Uniemerk nietig heeft verklaard op absolute gronden die in de hele Unie van toepassing blijken te zijn, of wegens een ouder Uniemerk of ander industriële-eigendomsrecht op het niveau van de Unie, wordt omzetting krachtens artikel 112, lid 2, voor alle lidstaten uitgesloten.

5.   Wanneer het verzoek tot omzetting voldoet aan de in lid 3 van dit artikel bedoelde voorwaarden, zendt het Bureau het verzoek tot omzetting en de in artikel 84, lid 2, vermelde gegevens toe aan de centrale bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten, met inbegrip van het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom, waarvoor het verzoek ontvankelijk is verklaard. Het Bureau stelt de aanvrager in kennis van de datum van toezending.

6.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot:

a)

de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in een verzoek tot omzetting van een aanvraag voor een Uniemerk of een ingeschreven Uniemerk in een aanvraag voor een nationaal merk op grond van lid 1;

b)

de nadere gegevens die overeenkomstig lid 2 moeten worden opgenomen in de publicatie van het verzoek tot omzetting.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 163, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

98.

In artikel 114 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   De aanvraag voor een Uniemerk of het Uniemerk waarvan overeenkomstig artikel 113 kennis is gegeven, mag niet worden onderworpen aan nationaalrechtelijke vormvereisten die afwijken van of verder reiken dan de vormvereisten die zijn gesteld in de onderhavige verordening of in de krachtens deze verordening vastgestelde handelingen.”.

99.

In artikel 115, lid 1, wordt de eerste zin vervangen door:

„Het Bureau is een agentschap van de Unie.”.

100.

In artikel 116 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   Onverminderd lid 1, kan het Bureau een beroep doen op gedetacheerde nationale deskundigen of ander personeel dat het niet in dienst heeft. De raad van bestuur stelt bij besluit de voorschriften inzake detachering van nationale deskundigen bij het Bureau vast.”.

101.

In artikel 117 worden de woorden „het Bureau” vervangen door „het Bureau en het personeel ervan”.

102.

Artikel 119 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   Bezwaarschriften en vorderingen tot vervallenverklaring of nietigverklaring worden in een van de talen van het Bureau ingediend.”;

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„5 bis.   Onverminderd lid 5:

a)

kunnen vorderingen of verklaringen betreffende een aanvraag voor een Uniemerk worden ingediend in de taal waarin de aanvraag voor dat Uniemerk is ingediend, of in de door de aanvrager in de aanvraag opgegeven tweede taal;

b)

kunnen vorderingen of verklaringen betreffende een ingeschreven Uniemerk in een van de talen van het Bureau worden ingediend.

Indien de aanvraag echter wordt ingediend met gebruikmaking van een door het Bureau ter beschikking gesteld formulier als bedoeld in artikel 79 ter, lid 2, kan dit formulier in een officiële taal van de Unie worden gebruikt, mits de tekstgedeelten van het formulier worden ingevuld in een van de talen van het Bureau.”;

c)

in de tweede alinea van lid 6 wordt de tweede zin vervangen door:

„De vertaling wordt ingediend binnen één maand na het verstrijken van de oppositietermijn of na de datum waarop een vordering tot vervallen- of nietigverklaring is ingesteld.”;

d)

de volgende leden worden toegevoegd:

„8.   Onverminderd de leden 4 en 7, en tenzij anderszins is bepaald, kan een partij in een schriftelijke procedure voor het Bureau een van de talen van het Bureau gebruiken. Indien de gekozen taal niet de proceduretaal is, verstrekt de partij binnen één maand na de indiening van het oorspronkelijke stuk een vertaling in de proceduretaal. Indien de aanvrager van een Uniemerk de enige partij is in een procedure voor het Bureau en de voor de indiening van een aanvraag voor een Uniemerk gebruikte taal niet een van de talen van het Bureau is, kan de vertaling ook worden ingediend in de door de aanvrager in zijn aanvraag opgegeven tweede taal.

9.   De uitvoerend directeur bepaalt op welke wijze de vertalingen worden gewaarmerkt.

10.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot:

a)

de mate waarin bewijsstukken die in een schriftelijke procedure voor het Bureau worden gebruikt, kunnen worden ingediend in een taal van de Unie, en de mate waarin een vertaling moet worden verstrekt;

b)

de maatstaven waaraan bij het Bureau in te dienen vertalingen moeten voldoen.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 163, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

103.

In artikel 120, lid 1, worden de woorden „de uitvoeringsverordening” vervangen door „een krachtens deze verordening vastgestelde handeling”.

104.

Artikel 122 wordt geschrapt.

105.

Artikel 123 wordt vervangen door:

„Artikel 123

Transparantie

1.   Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (17) is van toepassing op de documenten die bij het Bureau berusten.

2.   De raad van bestuur stelt de nadere bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast.

3.   De beslissingen van het Bureau op grond van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kunnen onder de in de artikelen 228 respectievelijk 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie neergelegde voorwaarden worden aangevochten bij de Europese Ombudsman of bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.

4.   Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (18) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door het Bureau.

(17)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43)."

(18)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).”."

106.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 123 bis

Beveiligingsvoorschriften ter bescherming van gerubriceerde gegevens en gevoelige niet-gerubriceerde gegevens

Het Bureau past de beveiligingsbeginselen toe die zijn vervat in de veiligheidsvoorschriften van de Commissie betreffende de bescherming van gerubriceerde EU-informatie en gevoelige niet-gerubriceerde informatie, als vastgesteld in de Besluiten (EU, Euratom) 2015/443 (19) en 2015/444 (20) van de Commissie. De beveiligingsbeginselen bestrijken onder meer de uitwisseling, de verwerking en de opslag van deze informatie.

(19)  Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende veiligheid binnen de Commissie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 41)."

(20)  Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).”."

107.

In titel XII wordt de volgende afdeling ingevoegd:

„AFDELING 1 bis

Taken van het Bureau en samenwerking ter bevordering van convergentie

Artikel 123 ter

Taken van het Bureau

1.   Het Bureau heeft de volgende taken:

a)

beheer en bevordering van het bij deze verordening ingevoerde Uniemerkenstelsel;

b)

beheer en bevordering van het bij Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad (21) ingevoerde Uniemodellenstelsel;

c)

bevordering van convergentie van praktijken en instrumenten op het gebied van merken en modellen in samenwerking met de centrale bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten, met inbegrip van het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom;

d)

de taken die zijn vermeld in Verordening (EU) nr. 386/2012 van het Europees Parlement en de Raad (22);

e)

de taken die het krachtens Richtlijn 2012/28/EU van het Europees Parlement en de Raad (23) heeft.

2.   Het Bureau werkt met betrekking tot de in lid 1 bedoelde taken samen met instellingen, autoriteiten, instanties, bureaus voor industriële eigendom, en internationale en niet-gouvernementele organisaties.

3.   Het Bureau kan facultatieve bemiddeling verlenen om de partijen tot een minnelijke schikking te helpen komen.

Artikel 123 quater

Samenwerking ter bevordering van convergentie van praktijken en instrumenten

1.   Het Bureau en de centrale bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten en het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom werken samen om convergentie van praktijken en instrumenten op het gebied van merken en modellen te bevorderen.

Onverminderd lid 3 heeft deze samenwerking in het bijzonder betrekking op:

a)

de ontwikkeling van gemeenschappelijke normen voor het onderzoek;

b)

de oprichting van gemeenschappelijke of gekoppelde databanken en portaalsites met het oog op raadpleging, recherche en classificatie in de gehele Unie;

c)

de permanente verstrekking en uitwisseling van gegevens en informatie, met name met het oog op aanvulling van de onder b) bedoelde databanken en portaalsites;

d)

de invoering van gemeenschappelijke normen en gebruiken, die de procedures en systemen in de Unie interoperabel en consistenter, efficiënter en effectiever maken;

e)

informatie-uitwisseling over industriële-eigendomsrechten en procedures, met inbegrip van wederzijdse bijstand aan helpdesks en informatiecentra;

f)

uitwisseling van technische expertise en assistentie op de onder a) tot en met e) bedoelde gebieden.

2.   Op voorstel van de uitvoerend directeur worden op de in lid 1 en lid 6 bedoelde gebieden door de raad van bestuur projecten omschreven en gecoördineerd die van belang zijn voor de Unie en de lidstaten, en de centrale bureaus voor de industriële eigendom van de lidstaten en het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom worden uitgenodigd aan deze projecten deel te nemen.

De projectomschrijving bevat de specifieke verplichtingen en taken van elk deelnemend bureau voor industriële eigendom van de lidstaten, het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom, en het Bureau. Het Bureau raadpleegt vertegenwoordigers van gebruikers, met name in de fasen waarin de projecten worden omschreven en de resultaten daarvan worden beoordeeld.

3.   De centrale bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten en het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom mogen afzien van medewerking aan de in de eerste alinea van lid 2 bedoelde projecten, hun medewerking daaraan beperken of tijdelijk stopzetten.

Wanneer de centrale bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten en het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom van de in de eerste alinea vastgestelde mogelijkheid gebruikmaken, verstrekken zij het Bureau een schriftelijke toelichting op de redenen voor hun beslissing.

4.   Nadat zij hun deelname aan bepaalde projecten hebben toegezegd, verlenen de centrale bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten en het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom, onverminderd lid 3, hun effectieve medewerking aan de in lid 2 bedoelde projecten, met als doel dat de projecten worden ontwikkeld, functioneren, interoperabel zijn en worden geactualiseerd.

5.   De in lid 2 bedoelde projecten worden door het Bureau financieel ondersteund, voor zover dat noodzakelijk is om, voor de toepassing van lid 4, ervoor te zorgen dat de centrale bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten en het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom hun effectieve medewerking verlenen. Financiële steun kan in de vorm van subsidies en bijdragen in natura worden verleend. Het totale bedrag van de financiering is ten hoogste 15 % van de jaarlijkse inkomsten van het Bureau. De begunstigden van de subsidies zijn de centrale bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten en het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom. Subsidies kunnen zonder oproepen tot het indienen van voorstellen worden toegekend overeenkomstig de financiële regels die van toepassing zijn op het Bureau en de beginselen van de subsidieprocedures in Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (24) en in gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (25).

6.   Het Bureau en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten werken vrijwillig samen aan bewustmaking met betrekking tot het merkenstelsel en de bestrijding van namaak. Deze samenwerking omvat projecten die in het bijzonder de toepassing van gevestigde normen en gebruiken en de organisatie van scholing en opleiding beogen. Die projecten worden uit het in lid 5 bedoelde totale bedrag gefinancierd. De leden 2 tot en met 5 zijn van overeenkomstige toepassing.

(21)  Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen (PB L 3 van 5.1.2002, blz. 1)."

(22)  Verordening (EU) nr. 386/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 19 april 2012 tot toewijzing aan het Harmonisatiebureau voor de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van taken die verband houden met de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, met inbegrip van de vergadering van vertegenwoordigers van de publieke en private sector als Europees Waarnemingscentrum voor inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten (PB L 129 van 16.5.2012, blz. 1)."

(23)  Richtlijn 2012/28/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 inzake bepaalde toegestane gebruikswijzen van verweesde werken (PB L 299 van 27.10.2012, blz. 5)."

(24)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1)."

(25)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).”."

108.

In titel XII worden de afdelingen 2 en 3 vervangen door:

„AFDELING 2

Raad van bestuur

Artikel 124

Functies van de raad van bestuur

1.   Onverminderd de taken die in afdeling 5 aan het Begrotingscomité zijn opgedragen, heeft de raad van bestuur de volgende taken:

a)

op basis van een ontwerp dat overeenkomstig artikel 128, lid 4, onder c), door de uitvoerend directeur is ingediend, het vaststellen, rekening houdend met het advies van de Commissie, van het jaarlijks werkprogramma van het Bureau voor het komende jaar, en het doen toekomen daarvan aan het Europees Parlement, aan de Raad en aan de Commissie;

b)

op basis van een ontwerp dat overeenkomstig artikel 128, lid 4, onder e), door de uitvoerend directeur is ingediend, het vaststellen, rekening houdend met het advies van de Commissie en na overleg tussen de uitvoerend directeur en de bevoegde commissie van het Europees Parlement, van een strategisch meerjarenprogramma voor het Bureau, dat de strategie van het Bureau voor internationale samenwerking bevat, en het doen toekomen daarvan aan het Europees Parlement, aan de Raad en aan de Commissie;

c)

op basis van een ontwerp dat overeenkomstig artikel 128, lid 4, onder g), door de uitvoerend directeur is ingediend, het vaststellen van het jaarverslag, en het doen toekomen daarvan aan het Europees Parlement, aan de Raad, aan de Commissie en aan de Rekenkamer;

d)

op basis van een ontwerp dat overeenkomstig artikel 128, lid 4, onder h), door de uitvoerend directeur is ingediend, het vaststellen van het meerjarenplan inzake personeelsbeleid;

e)

het uitoefenen van de hem bij artikel 123 quater, lid 2, verleende bevoegdheden;

f)

het uitoefenen van de hem bij artikel 139, lid 5, verleende bevoegdheden;

g)

het vaststellen van regels inzake de voorkoming en regeling van belangenconflicten in het Bureau;

h)

overeenkomstig lid 2, met betrekking tot het personeel van het Bureau, het uitoefenen van de bevoegdheden die krachtens het Statuut aan het tot aanstelling bevoegde gezag zijn toegekend en die krachtens de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden zijn toegekend aan het tot het sluiten van arbeidscontracten bevoegde gezag („de bevoegdheden tot aanstelling”);

i)

het vaststellen, overeenkomstig artikel 110 van het Statuut, van passende regels ter uitvoering van het Statuut en van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden;

j)

het opstellen van de in artikel 129, lid 2, genoemde kandidatenlijst;

k)

het zorgen voor adequate follow-up van de bevindingen en aanbevelingen die voortvloeien uit de interne en externe auditverslagen en de in artikel 165 bis bedoelde evaluaties, alsmede uit de onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF);

l)

het geraadpleegd worden voordat de richtsnoeren voor het onderzoek in het Bureau worden vastgesteld, en in de andere in deze verordening bepaalde gevallen;

m)

indien hij dit nodig acht, het verstrekken van adviezen en het verzoeken om inlichtingen aan de uitvoerend directeur en de Commissie.

2.   Overeenkomstig artikel 110 van het Statuut van de ambtenaren en artikel 142 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden neemt de raad van bestuur op basis van artikel 2, lid 1, van het Statuut en artikel 6 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, een besluit waarbij de desbetreffende bevoegdheden tot aanstelling aan de uitvoerend directeur worden gedelegeerd en de voorwaarden worden bepaald waaronder die delegatie van de bevoegdheden tot aanstelling kan worden geschorst.

De uitvoerend directeur mag deze bevoegdheden op zijn beurt delegeren.

Wanneer uitzonderlijke omstandigheden dit vereisen, mag de raad van bestuur een besluit nemen om de delegatie van de bevoegdheden tot aanstelling aan de uitvoerend directeur en de door hem verleende subdelegatie tijdelijk te schorsen en deze bevoegdheden zelf uit te oefenen dan wel te delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur.

Artikel 125

Samenstelling van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur bestaat uit één vertegenwoordiger van elke lidstaat, twee vertegenwoordigers van de Commissie, alsmede één vertegenwoordiger van het Europees Parlement en hun respectieve plaatsvervangers.

2.   De leden van de raad van bestuur kunnen zich, overeenkomstig het reglement van orde, door adviseurs of deskundigen laten bijstaan.

Artikel 126

voorzitter van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur kiest uit zijn leden een voorzitter en een ondervoorzitter. De ondervoorzitter vervangt ambtshalve de voorzitter indien deze is verhinderd.

2.   De ambtstermijn van de voorzitter en de ondervoorzitter bedraagt vier jaar. De termijn kan eenmaal worden verlengd. De ambtstermijn eindigt echter automatisch wanneer zij niet langer lid zijn van de raad van bestuur.

Artikel 127

Vergaderingen

1.   De raad van bestuur wordt door de voorzitter in vergadering bijeengeroepen.

2.   De uitvoerend directeur neemt deel aan de beraadslagingen, tenzij de raad van bestuur anders bepaalt.

3.   De raad van bestuur belegt ten minste eenmaal per jaar een gewone vergadering. Daarnaast komt hij bijeen op initiatief van de voorzitter of op verzoek van de Commissie of één derde van de lidstaten.

4.   De raad van bestuur stelt zijn reglement van orde vast.

5.   De raad van bestuur neemt besluiten met absolute meerderheid van de leden. Voor besluiten die de raad van bestuur kan nemen overeenkomstig artikel 124, lid 1, onder a) en b), artikel 126, lid 1, en artikel 129, leden 2 en 4, is echter een tweederdemeerderheid van de leden vereist. In beide gevallen beschikt elk lid over één stem.

6.   De raad van bestuur mag waarnemers op zijn vergaderingen uitnodigen.

7.   Het Bureau levert het secretariaat van de raad van bestuur.

AFDELING 3

Uitvoerend directeur

Artikel 128

Functies van de uitvoerend directeur

1.   Het Bureau wordt beheerd door de uitvoerend directeur. De uitvoerend directeur legt verantwoording af aan de raad van bestuur.

2.   Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie, de raad van bestuur en het Begrotingscomité, is de uitvoerend directeur onafhankelijk bij de uitvoering van zijn taken en vraagt noch aanvaardt hij instructies van een regering of andere instantie.

3.   De uitvoerend directeur vertegenwoordigt het Bureau in rechte.

4.   De uitvoerend directeur vervult in het bijzonder de volgende functies, die kunnen worden gedelegeerd:

a)

hij neemt alle nodige maatregelen, zoals het vaststellen van interne administratieve instructies en bekendmaken van mededelingen, om de werking van het Bureau te waarborgen;

b)

hij voert de besluiten van de raad van bestuur uit;

c)

hij stelt een ontwerp van het jaarlijks werkprogramma op, met een raming van de personele en financiële middelen voor elke activiteit, en legt het na raadpleging van de Commissie voor aan de raad van bestuur;

d)

hij legt overeenkomstig artikel 123 quater, lid 2, voorstellen aan de raad van bestuur voor;

e)

hij stelt een ontwerp van het strategisch meerjarenprogramma op, met de strategie voor internationale samenwerking van het Bureau, en legt het voor aan de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie en overleg met de bevoegde commissie van het Europees Parlement;

f)

hij voert het jaarlijks werkprogramma en het strategisch meerjarenprogramma uit, en brengt hierover verslag uit aan de raad van bestuur;

g)

hij stelt het jaarverslag over de werkzaamheden van het Bureau op en legt het ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur;

h)

hij stelt een ontwerp van meerjarenplan inzake personeelsbeleid op en legt het na raadpleging van de Commissie voor aan de raad van bestuur;

i)

hij stelt een actieplan op voor de opvolging van de conclusies van de interne of externe auditverslagen en evaluaties alsmede van de onderzoeken van OLAF, en legt de Commissie en de raad van bestuur tweemaal per jaar een voortgangsverslag voor;

j)

hij beschermt de financiële belangen van de Unie door toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door middel van effectieve controles en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door ten onrechte betaalde bedragen terug te vorderen en, indien nodig, door doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties op te leggen;

k)

hij stelt ten behoeve van het Bureau een strategie ter bestrijding van fraude op, die hij ter goedkeuring aan het Begrotingscomité voorlegt;

l)

om de eenvormige toepassing van de verordening te verzekeren, legt hij, wanneer passend, aan de uitgebreide kamer van beroep, („de grote kamer”), rechtsvragen voor, in het bijzonder indien de kamers van beroep ter zake onderling afwijkende beslissingen hebben genomen;

m)

hij stelt de raming van ontvangsten en uitgaven van het Bureau op en voert de begroting uit;

n)

hij oefent ten aanzien van het personeel de bevoegdheden uit die hem krachtens artikel 124, lid 1, onder h), door de raad van bestuur zijn toegekend;

o)

hij oefent de bevoegdheden uit die hem overeenkomstig artikel 26, lid 3, artikel 29, lid 5, artikel 30, lid 3, artikel 75, lid 2, artikel 78, lid 5, de artikelen 79, 79 ter en 79 quater, artikel 87, lid 4, artikel 87 bis, lid 3, artikel 88, lid 5, de artikelen 88 bis en 89, artikel 93, lid 4, artikel 119, lid 9, artikel 144, artikel 144 bis, lid 1, artikel 144 ter, lid 2, en artikel 144 quater zijn toegekend, overeenkomstig de criteria die in deze verordening en in de krachtens deze verordening vastgestelde handelingen zijn bepaald.

5.   De uitvoerend directeur wordt bijgestaan door één of meer plaatsvervangend uitvoerend directeurs. Bij afwezigheid of verhindering van de uitvoerend directeur wordt deze vervangen door de plaatsvervangend uitvoerend directeur of een van de plaatsvervangend uitvoerend directeurs volgens de door de raad van bestuur vastgestelde procedure.

Artikel 129

Benoeming en ontslag van de uitvoerend directeur en verlenging van zijn ambtstermijn

1.   De uitvoerend directeur wordt aangesteld als tijdelijk functionaris van het Bureau, overeenkomstig artikel 2, onder a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

2.   De uitvoerend directeur wordt na een open en transparante selectieprocedure bij gewone meerderheid door de Raad benoemd uit een lijst van door de raad van bestuur voorgedragen kandidaten. Vóór zijn benoeming kan de door de raad van bestuur geselecteerde kandidaat worden verzocht om voor een bevoegde commissie van het Europees Parlement een verklaring af te leggen en te antwoorden op vragen van leden van deze commissie. Voor de sluiting van de overeenkomst met de uitvoerend directeur wordt het Bureau vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur.

De uitvoerend directeur mag uitsluitend uit zijn functie worden ontslagen bij besluit van de Raad op voorstel van de raad van bestuur.

3.   De ambtstermijn van de uitvoerend directeur is vijf jaar. Aan het eind van deze termijn wordt de uitvoerend directeur onderworpen aan een beoordeling door de raad van bestuur, waarbij rekening wordt gehouden met de evaluatie van zijn prestaties en met de toekomstige taken en uitdagingen van het Bureau.

4.   De ambtstermijn van de uitvoerend directeur mag door de Raad, rekening houdend met de in lid 3 bedoelde beoordeling, eenmaal met ten hoogste vijf jaar worden verlengd.

5.   Een uitvoerend directeur wiens ambtstermijn is verlengd, mag na afloop van de volledige ambtstermijn niet deelnemen aan een andere selectieprocedure voor dezelfde functie.

6.   De plaatsvervangend uitvoerend directeur of de plaatsvervangend uitvoerend directeurs worden aangesteld of uit het ambt ontslagen overeenkomstig lid 2, na raadpleging van de uitvoerend directeur en, indien van toepassing, de verkozen uitvoerend directeur. De ambtstermijn van de plaatsvervangend uitvoerend directeur is vijf jaar. De termijn mag door de Raad eenmaal, na raadpleging van de uitvoerend directeur, en met ten hoogste vijf jaar worden verlengd.”.

109.

Artikel 130 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt c) wordt vervangen door:

„c)

een dienst die belast is met het register;”;

b)

het volgende punt wordt toegevoegd:

„f)

elke andere eenheid of persoon die door de uitvoerend directeur daartoe is aangesteld.”.

110.

In artikel 131 worden de woorden „artikelen 36, 37 en 68” vervangen door „artikelen 36, 37, 68 en 74 quater”.

111.

In artikel 132 wordt lid 2 als volgt gewijzigd:

a)

de derde zin wordt vervangen door:

„Beslissingen betreffende de kosten of de procedures worden door één lid genomen.”;

b)

de volgende alinea wordt toegevoegd:

„De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot welke soorten beslissingen door één enkel lid worden genomen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 163, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

112.

Artikel 133 wordt vervangen door:

„Artikel 133

Dienst bevoegd voor het register

1.   De dienst die bevoegd is voor het register, neemt de beslissingen met betrekking tot vermeldingen in het register.

2.   Deze dienst is tevens bevoegd om de in artikel 93, lid 2, bedoelde lijst van erkende gemachtigden bij te houden.

3.   De beslissingen van de dienst worden door één enkel lid genomen.”.

113.

Artikel 134 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Een nietigheidsafdeling is bevoegd beslissingen te nemen met betrekking tot:

a)

verzoeken tot vervallenverklaring of een verzoek tot nietigverklaring van een Uniemerk;

b)

verzoeken tot afsplitsing van een Uniemerk als bedoeld in artikel 18.”;

b)

in lid 2 wordt de derde zin vervangen door:

„Beslissingen betreffende de kosten of de procedures zoals gespecificeerd in de krachtens artikel 132, lid 2 vastgestelde handelingen, worden door één lid genomen.”.

114.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 134 bis

Algemene bevoegdheid

Krachtens deze verordening vereiste beslissingen die niet binnen de bevoegdheid vallen van een onderzoeker, een oppositieafdeling, een nietigheidsafdeling of de voor het register bevoegde dienst, worden genomen door een ambtenaar of eenheid die door de uitvoerend directeur daartoe is aangesteld.”.

115.

Artikel 135 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De kamers van beroep zijn bevoegd zich uit te spreken over het beroep dat is ingesteld tegen beslissingen die krachtens de artikelen 131 tot en met 134 bis zijn genomen.”;

b)

in lid 2 worden de woorden „een uitgebreide kamer van beroep” vervangen door de woorden „de grote kamer”;

c)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   Om vast te stellen welke bijzondere gevallen tot de bevoegdheid van de grote kamer behoren, wordt rekening gehouden met de juridische moeilijkheid, met het belang van de zaak of met bijzondere omstandigheden die ter rechtvaardiging dienen. In deze gevallen kan de zaak naar de grote kamer worden doorverwezen door:

a)

het in artikel 136, lid 4, onder a), bedoelde orgaan van de kamers van beroep, of

b)

de kamer die de zaak behandelt.”;

d)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   De grote kamer is tevens bevoegd om een met redenen omkleed advies uit te brengen over rechtsvragen die haar overeenkomstig artikel 128, lid 4, onder l), door de uitvoerend directeur worden voorgelegd.”;

e)

in lid 5 wordt de laatste zin geschrapt.

116.

Artikel 136 wordt vervangen door:

„Artikel 136

Onafhankelijkheid van de leden van de kamers van beroep

1.   De president van de kamers van beroep en de kamervoorzitters worden voor een termijn van vijf jaar benoemd, volgens de in artikel 129 bedoelde procedure voor de benoeming van de uitvoerend directeur. Zij worden tijdens deze termijn niet uit hun ambt ontslagen, tenzij daarvoor ernstige redenen bestaan en het Hof van Justitie, op verzoek van de instelling die hen heeft benoemd, daartoe beslist.

2.   De ambtstermijn van de president van de kamers van beroep kan eenmaal, na een positieve evaluatie van zijn prestaties door de raad van bestuur, worden verlengd met een termijn van vijf jaar, of tot zijn pensionering indien de pensioenleeftijd in de loop van de nieuwe ambtstermijn wordt bereikt.

3.   De ambtstermijn van de kamervoorzitters kan, na een positieve evaluatie van hun prestaties door de raad van bestuur, en na raadpleging van de president van de kamers van beroep, worden verlengd met een termijn van vijf jaar, of tot hun pensionering indien de pensioenleeftijd in de loop van de nieuwe ambtstermijn wordt bereikt.

4.   De president van de kamers van beroep vervult de volgende taken op het gebied van leiding en organisatie:

a)

hij zit het presidium van de kamers van beroep („het presidium”), dat de werkzaamheden van de kamers regelt en organiseert, voor;

b)

hij draagt zorg voor de uitvoering van de beslissingen van het presidium;

c)

hij wijst zaken aan de kamers toe volgens door het presidium vastgestelde objectieve criteria;

d)

hij stelt de uitvoerend directeur in kennis van de behoeften inzake uitgaven van de kamers met het oog op de opstelling van een raming van uitgaven.

De president van de kamers van beroep zit de grote kamer voor.

5.   De leden van de kamers van beroep worden door de raad van bestuur voor een termijn van vijf jaar benoemd. Deze termijn kan, na een positieve evaluatie van hun prestaties door de raad van bestuur, en na raadpleging van de president van de kamers van beroep, worden verlengd met een termijn van vijf jaar, of tot hun pensionering indien de pensioenleeftijd in de loop van de nieuwe ambtstermijn wordt bereikt.

6.   De leden van de kamers van beroep worden niet uit hun ambt ontslagen, tenzij daarvoor ernstige redenen bestaan en het Hof van Justitie daartoe beslist nadat de zaak door de raad van bestuur aanhangig is gemaakt op aanbeveling van de president van de kamers van beroep, na raadpleging van de voorzitter van de kamer waartoe het betrokken lid behoort.

7.   De president van de kamers van beroep en de voorzitters en leden van de kamers zijn onafhankelijk. Bij hun beslissingen zijn zij niet aan instructies gebonden.

8.   De beslissingen van de grote kamer over beroepen of de adviezen inzake rechtsvragen die de grote kamer overeenkomstig artikel 135 door de uitvoerend directeur worden voorgelegd, zijn verbindend voor de in artikel 130 genoemde instanties met beslissingsbevoegdheid van het Bureau.

9.   De president van de kamers van beroep en de voorzitters en leden van de kamers vervullen niet de functie van onderzoeker oflid van een oppositieafdeling, een dienst die bevoegd is voor het register of een nietigheidsafdeling.”.

117.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 136 bis

Presidium van de kamers van beroep en van de grote kamer

1.   Het presidium bestaat uit de president van de kamers van beroep, die het voorzitterschap waarneemt, de kamervoorzitters, en de personen die daarnaast ieder kalenderjaar door de leden van de kamers uit hun midden worden gekozen, met uitzondering van de president van de kamers van beroep en de kamervoorzitters. Het aldus verkozen aantal kamerleden bedraagt één vierde van het aantal kamerleden, met uitzondering van de president van de kamers van beroep en de kamervoorzitters; dit aantal wordt indien nodig naar boven afgerond.

2.   De in artikel 135, lid 2, bedoelde grote kamer bestaat uit negen leden, waaronder de voorzitter van de kamers van beroep, de kamervoorzitters, in voorkomend geval de rapporteur die vóór de verwijzing naar de grote kamer is aangesteld, en de roterende leden uit een lijst met de namen van alle leden van de kamers van beroep, uitgezonderd de voorzitter van de kamers van beroep en de kamervoorzitters.”.

118.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 136 ter

Delegatie van bevoegdheden

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 163 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere bepaling van de organisatie van de kamers van beroep, met inbegrip van de instelling en de rol van het presidium, de samenstelling van de grote kamer en de regels betreffende de aanhangigmaking bij die kamer, en de voorwaarden waaronder beslissingen door één lid moeten worden genomen overeenkomstig artikel 135, leden 2 en 5.”.

119.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 137 bis

Centrum voor bemiddeling

1.   Het Bureau kan, voor de toepassing van artikel 123 ter, lid 3, een centrum voor bemiddeling instellen („het centrum”).

2.   Alle natuurlijke of rechtspersonen kunnen vrijwillig onderlinge geschillen, op basis van deze verordening of Verordening (EG) nr. 6/2002, aan het centrum voorleggen om deze in der minne te laten regelen.

3.   De partijen doen met een gemeenschappelijk verzoek beroep op bemiddeling. Het verzoek wordt geacht niet te zijn ingediend zolang de desbetreffende vergoeding niet is betaald. Overeenkomstig artikel 144, lid 1, wordt het bedrag van de vergoeding door de uitvoerend directeur bepaald.

4.   In geval van een procedure voor de oppositieafdelingen, de nietigheidsafdelingen of de kamers van beroep van het Bureau kan te allen tijde, nadat een oppositie, een vordering tot vervallen- of nietigverklaring, of beroep tegen een beslissing van een oppositie- of nietigheidsafdeling is ingesteld, een gezamenlijk verzoek tot bemiddeling in het geschil worden ingediend.

5.   De procedure wordt geschorst en de termijnen, met uitzondering van de termijn voor betaling van de toepasselijke taks, worden met ingang van de datum van indiening van het gezamenlijk verzoek onderbroken. De termijnen lopen verder vanaf de datum waarop de procedure wordt hervat.

6.   De partijen worden uitgenodigd om samen uit de in lid 12 bedoelde lijst een bemiddelaar te kiezen die heeft verklaard dat hij de betrokken taal van de bemiddeling beheerst. Indien de partijen niet binnen 20 dagen na de uitnodiging een bemiddelaar hebben gekozen, wordt de bemiddeling geacht te zijn mislukt.

7.   De partijen bepalen samen met de bemiddelaar de nadere regels voor de bemiddeling in een bemiddelingsovereenkomst.

8.   De bemiddelingsprocedure wordt afgesloten zodra de partijen een minnelijke schikking treffen, een van de partijen verklaart de bemiddeling te willen beëindigen, of de bemiddelaar vaststelt dat de partijen er niet in zijn geslaagd een schikking te treffen.

9.   De bemiddelaar stelt de partijen en de bevoegde dienst van het Bureau er onverwijld van in kennis dat de bemiddelingsprocedure is afgesloten.

10.   Eenieder die bij de bemiddeling is betrokken, in het bijzonder de bemiddelaar, de partijen en hun vertegenwoordigers, is omtrent de daarbij gevoerde besprekingen en onderhandelingen tot geheimhouding verplicht. Alle tijdens de bemiddeling overgelegde stukken en gegevens worden apart gehouden, buiten de dossiers van andere voor het Bureau gevoerde procedures.

11.   De bemiddeling verloopt in een van de door de partijen overeen te komen officiële talen van de Unie. Met betrekking tot geschillen die bij het Bureau aanhangig zijn, verloopt de bemiddeling, tenzij de partijen anders overeenkomen, in de taal van de desbetreffende procedure.

12.   Het Bureau stelt een lijst op van bemiddelaars die de partijen moeten helpen bij het beslechten van hun geschillen. De bemiddelaars zijn onafhankelijk en beschikken over de vereiste vaardigheden en ervaring. De bemiddelaars op de lijst kunnen al dan niet in dienst zijn bij het Bureau.

13.   Bemiddelaars betrachten onpartijdigheid bij de uitvoering van hun opdracht en maken bij hun aanstelling melding van reële of mogelijke belangenconflicten. De leden van de in artikel 130 genoemde instanties met beslissingsbevoegdheid van het Bureau nemen niet deel aan bemiddeling in zaken:

a)

waarin zij reeds betrokken waren bij een aan bemiddeling onderworpen procedure;

b)

waarbij zij persoonlijk belang hebben, of

c)

waarbij zij reeds als vertegenwoordiger van een der partijen waren betrokken.

14.   Bemiddelaars nemen niet als lid van de in artikel 130 genoemde instanties met beslissingsbevoegdheid van het Bureau deel aan een procedure die wordt hervat na het mislukken van een bemiddeling.

15.   Het Bureau kan met andere erkende nationale en internationale instanties voor bemiddeling samenwerken.”.

120.

Artikel 138 wordt vervangen door:

„Artikel 138

Begrotingscomité

1.   Het Begrotingscomité heeft de functies die het overeenkomstig deze afdeling worden toegekend.

2.   De artikelen 125 en 126 en artikel 127, leden 1 tot en met 4, en lid 5, voor zover dit lid betrekking heeft op de verkiezing van de voorzitter en de ondervoorzitter, en de leden 6 en 7, zijn van overeenkomstige toepassing op het Begrotingscomité.

3.   Het Begrotingscomité besluit bij absolute meerderheid van de stemmen van de leden. Voor besluiten waarvoor het Begrotingscomité overeenkomstig artikel 140, lid 3, en artikel 143 bevoegd is, is echter een tweederdemeerderheid van de leden vereist. In beide gevallen beschikt elk lid over één stem.”.

121.

Artikel 139 wordt vervangen door:

„Artikel 139

Begroting

1.   Alle ontvangsten en uitgaven van het Bureau worden voor ieder begrotingsjaar geraamd en in de begroting van het Bureau opgenomen. Ieder begrotingsjaar stemt overeen met het kalenderjaar.

2.   De ontvangsten en uitgaven op de begroting zijn in evenwicht.

3.   De ontvangsten omvatten, onverminderd andere ontvangsten, de inkomsten aan taksen die op grond van bijlage -I bij deze verordening zijn verschuldigd, de inkomsten aan taksen als bedoeld in Verordening (EG) nr. 6/2002, de inkomsten aan taksen die op grond van het in artikel 145 van deze verordening genoemde Protocol van Madrid zijn verschuldigd voor een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie, alsmede andere betalingen aan de overeenkomstsluitende partijen bij het Protocol van Madrid, de inkomsten aan de in artikel 106 quater van Verordening (EG) nr. 6/2002 bedoelde taksen die op grond van de Akte van Genève zijn verschuldigd voor een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie en, voor zover nodig, een subsidie op een specifiek onderdeel van de afdeling Commissie van de algemene begroting van de Unie.

4.   Ieder jaar vergoedt het Bureau de kosten die door de centrale bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten, het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom en andere betrokken en door de lidstaten aan te wijzen autoriteiten zijn gemaakt in het kader van de specifieke opdrachten die zij als schakel in het Uniemerkenstelsel uitvoeren in verband met de volgende diensten en procedures:

a)

de oppositieprocedures en de procedures tot nietigverklaring die met betrekking tot Uniemerken worden gevoerd bij de centrale bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten en bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom;

b)

de informatieverstrekking over het Uniemerkenstelsel door helpdesks en informatiecentra;

c)

de handhaving van Uniemerken, onder meer door middel van maatregelen uit hoofde van artikel 9, lid 4.

5.   De totale vergoeding van de in lid 4 bedoelde kosten bedraagt 5 % van de jaarlijkse ontvangsten van het Bureau. Onverminderd de derde alinea van dit lid stelt de raad van bestuur, op voorstel van het Bureau en na raadpleging van het Begrotingscomité, de verdeelsleutel vast aan de hand van de volgende redelijke, billijke en relevante indicatoren:

a)

het jaarlijks aantal Uniemerkaanvragen dat uit elke lidstaat afkomstig is;

b)

het jaarlijks aantal aanvragen om een nationaal merk in elke lidstaat;

c)

het jaarlijks aantal opposities en vorderingen tot nietigverklaring die door houders van een Uniemerk in elke lidstaat zijn ingesteld;

d)

het jaarlijks aantal zaken die bij de overeenkomstig artikel 95 door de lidstaten aangewezen gerechten voor het Uniemerk aanhangig zijn gemaakt;

Ten bewijze van de in lid 4 bedoelde kosten leggen de lidstaten uiterlijk op 31 maart van ieder jaar aan het Bureau statistieken over met de in de eerste alinea, onder a), b), c) en d), van dit lid bedoelde aantallen betreffende het voorgaande jaar, die in het bij de raad van bestuur in te dienen voorstel worden opgenomen.

Uit billijkheidsoverwegingen worden de in lid 4, bedoelde kosten van de instanties in iedere lidstaat geacht overeen te stemmen met ten minste 2 % van de totale vergoeding krachtens dit lid.

6.   De verplichting van het Bureau om de in lid 4 bedoelde kosten voor een bepaald jaar te vergoeden, geldt uitsluitend voor zover er dat jaar geen sprake is van een begrotingstekort.

7.   In geval van een begrotingsoverschot, en onverminderd lid 10, kan de raad van bestuur, op voorstel van het Bureau en na raadpleging van het Begrotingscomité, het in lid 5 neergelegde percentage verhogen tot maximaal 10 % van de jaarlijkse ontvangsten van het Bureau.

8.   Indien er gedurende vijf opeenvolgende jaren een aanzienlijk overschot wordt gegenereerd, besluit het Begrotingscomité, onverminderd de leden 4 tot en met 7, en lid 10 van dit artikel en de artikelen 123 ter en 123 quater, op voorstel van het Bureau en in overeenstemming met het jaarlijks werkprogramma en de strategische meerjarenprogramma's als bedoeld in artikel 124, lid 1, onder a) en b), met tweederdemeerderheid van stemmen over de overdracht van een gedeelte van het sinds 23 maart 2016 gegenereerde overschot naar de begroting van de Unie.

9.   Het Bureau stelt om de twee jaar voor het Europees Parlement, de Raad en de Commissie een verslag over zijn financiële situatie op, onder meer inzake de in het kader van artikel 123 quater, leden 5 en 6, en artikel 139, leden 5 en 7, verrichte financiële transacties. De financiële situatie van het Bureau wordt door de Commissie op basis van dat verslag beoordeeld.

10.   Het Bureau houdt een financiële reserve aan die overeenstemt met één jaar aan operationele uitgaven, om de operationele continuïteit en de uitvoering van zijn taken te verzekeren.”.

122.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 141 bis

Fraudebestrijding

1.   Ter bevordering van de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten in de zin van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (26) treedt het Bureau toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), en stelt het volgens het model van de bijlage bij dat akkoord de nodige voorschriften vast die op alle personeelsleden van het Bureau van toepassing zijn.

2.   De Europese Rekenkamer is bevoegd om bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die van het Bureau Uniemiddelen hebben ontvangen, controles op stukken of controles en verificaties ter plaatse te verrichten.

3.   OLAF kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (27) onderzoeken, waaronder controles en inspecties ter plaatse, verrichten om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een subsidie of een contract dat door het Bureau wordt gefinancierd.

4.   Onverminderd de leden 1, 2 en 3 worden in samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, contracten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten van het Bureau bepalingen opgenomen die de Europese Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk in staat stellen overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden dergelijke controles en onderzoeken te verrichten.

5.   Het Begrotingscomité stelt een strategie ter bestrijding van fraude vast die, gelet op de kosten en baten van de treffen maatregelen, in verhouding staat tot het frauderisico.

(26)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1)."

(27)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).”."

123.

Artikel 144 wordt vervangen door:

„Artikel 144

Taksen en vergoedingen en termijnen

1.   De uitvoerend directeur bepaalt het aan te rekenen bedrag voor andere door het Bureau verleende diensten dan die welke in bijlage -I zijn vermeld, alsmede het bedrag van de vergoeding voor het Uniemerkenblad, het Publicatieblad van het Bureau en elke andere publicatie van het Bureau. De bedragen van de vergoedingen luiden in euro en worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van het Bureau. Het bedrag van de vergoeding is niet hoger dan nodig is om de kosten van de specifieke door het Bureau verleende dienst te vergoeden.

2.   Taksen en vergoedingen waarvoor de betalingstermijn niet wordt gespecificeerd in deze verordening, zijn verschuldigd op de datum van ontvangst van het verzoek tot het verlenen van de dienst die tot de heffing van de taks of het aanrekenen van de kosten leidt.

Met toestemming van het Begrotingscomité kan de uitvoerend directeur bepalen voor welke van de in de eerste alinea bedoelde diensten geen vooruitbetaling van de betrokken taksen en vergoedingen is vereist.”.

124.

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 144 bis

Betaling van taksen en vergoedingen

1.   De aan het Bureau verschuldigde taksen en vergoedingen worden door storting of overschrijving op een bankrekening van het Bureau betaald.

Met toestemming van het Begrotingscomité kan de uitvoerend directeur vaststellen welke specifieke betalingsmethoden naast de in de eerste alinea bedoelde methoden mogen worden gebruikt, zoals met name deposito's op lopende rekeningen van het Bureau.

Vaststellingen op grond van de tweede alinea worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van het Bureau.

Alle betalingen, ook die welke worden verricht via een andere methode uit hoofde van de tweede alinea, geschieden in euro.

2.   Bij elke betaling moeten naast de naam van de betaler ook de nodige gegevens worden vermeld om het Bureau in staat te stellen onmiddellijk het doel van de betaling te kennen. Met name moeten de volgende gegevens worden verstrekt:

a)

indien het gaat om de betaling van de indieningstaks, het doel van de betaling, namelijk „indieningstaks”;

b)

indien het gaat om de betaling van de oppositietaks, het dossiernummer van de aanvraag en de naam van de aanvrager van het Uniemerk waartegen oppositie wordt ingesteld, alsmede het doel van de betaling, namelijk „oppositietaks”;

c)

indien het gaat om de betaling van de taks voor vervallenverklaring en de taks voor nietigverklaring, het inschrijvingsnummer en de naam van de houder van het Uniemerk waartegen de vordering is gericht, alsmede het doel van de betaling, namelijk „taks voor vervallenverklaring” of „taks voor nietigverklaring”.

3.   Indien het doel van de in lid 2 bedoelde betalingen niet onmiddellijk kan worden vastgesteld, verzoekt het Bureau de betaler om het doel binnen een gegeven termijn schriftelijk toe te lichten. Indien de betaler niet tijdig aan dit verzoek voldoet, wordt de betaling geacht niet te zijn verricht. Het reeds betaalde bedrag wordt terugbetaald.

Artikel 144 ter

Datum waarop de betaling wordt geacht te zijn verricht

1.   In de in artikel 144 bis, lid 1, eerste alinea, bedoelde gevallen, is de datum waarop de betaling aan het Bureau wordt geacht te zijn verricht de datum waarop het bedrag van de storting of overschrijving daadwerkelijk op een bankrekening van het Bureau verschijnt.

2.   Wanneer de in artikel 144 bis, lid 1, tweede alinea, bedoelde betalingsmethoden kunnen worden gebruikt, bepaalt de uitvoerend directeur de datum waarop deze betalingen worden geacht te zijn verricht.

3.   Indien, krachtens de leden 1 en 2, de betaling van een taks niet wordt geacht te zijn verricht vóór het verstrijken van de termijn, wordt aangenomen dat deze termijn toch in acht genomen is indien aan het Bureau het bewijs wordt geleverd dat degene die de betaling in een lidstaat heeft verricht binnen de gestelde termijn, wel degelijk een bankinstelling opdracht heeft gegeven om het bedrag van de betaling over te schrijven en een toeslag heeft betaald van 10 % op de betrokken taks of taksen, met een maximum van 200 EUR. Geen toeslag is verschuldigd indien de betrokken opdracht aan de bankinstelling uiterlijk tien dagen vóór het verstrijken van de betalingstermijn is gegeven.

4.   Het Bureau kan de betaler verzoeken te bewijzen op welke datum de in lid 3 bedoelde opdracht aan de bankinstelling is gegeven en, indien nodig, de betrokken toeslag binnen een gegeven termijn te betalen. Indien die persoon hieraan geen gevolg geeft of het bewijs ontoereikend is of indien de vereiste toeslag niet tijdig wordt betaald, wordt de betalingstermijn geacht niet te zijn nageleefd.

Artikel 144 quater

Ontoereikende betalingen en terugbetaling van onbeduidende bedragen

1.   Een betalingstermijn wordt in beginsel slechts geacht te zijn nageleefd, indien het volledige bedrag van de taks tijdig is voldaan. Wanneer niet het volledige bedrag van de taks is voldaan, wordt hetgeen reeds is betaald na het verstrijken van de betalingstermijn terugbetaald.

2.   Het Bureau kan evenwel, voor zover dit mogelijk is vóór het verstrijken van de termijn, de betaler de kans geven het ontbrekende bedrag te voldoen, of, wanneer zulks gerechtvaardigd wordt geacht, besluiten ontbrekende geringe bedragen te negeren, zonder dat dit afbreuk doet aan de rechten van de betaler.

3.   Met goedkeuring van het Begrotingscomité kan de uitvoerend directeur afzien van gedwongen invordering van een verschuldigd bedrag wanneer het in te vorderen bedrag onbeduidend is of onvoldoende zeker is dat het kan worden ingevorderd.

4.   Wanneer meer wordt betaald dan uit hoofde van een taks of vergoeding is verschuldigd, wordt het te veel betaalde niet terugbetaald, indien dat een onbeduidend bedrag is en de betrokkene niet uitdrukkelijk om betaling heeft verzocht.

Met goedkeuring van het Begrotingscomité kan de uitvoerend directeur het bedrag vaststellen dat in geval van te hoge betaling voor een taks of een vergoeding niet wordt teruggegeven.

Vaststellingen op grond van de tweede alinea worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van het Bureau.”.

125.

In artikel 145 worden de woorden „haar uitvoeringsverordeningen” vervangen door „de krachtens deze verordening vastgestelde handelingen”.

126.

Artikel 147 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt de volgende zin ingevoegd na de eerste zin:

„Het Bureau stelt de indiener van de internationale aanvraag in kennis van de datum waarop het Bureau de documenten ontvangen heeft die de internationale aanvraag uitmaken.”;

b)

de leden 3 tot en met 6 worden vervangen door:

„3.   Indien de internationale aanvraag wordt ingediend in een andere taal dan een van de talen die overeenkomstig het Protocol van Madrid voor de indiening van internationale aanvragen zijn toegestaan, kan de aanvrager een vertaling verstrekken van de lijst van waren of diensten en van andere tekstgedeelten van de internationale aanvraag in de taal waarin de internationale aanvraag krachtens lid 2 bij het Internationaal Bureau moet worden ingediend. Indien de aanvraag niet vergezeld gaat van een dergelijke vertaling, staat de aanvrager toe dat het Bureau een vertaling opneemt in de internationale aanvraag. Indien geen vertaling is verstrekt in de loop van de procedure voor inschrijving van het Uniemerk waarop de internationale aanvraag is gebaseerd, voorziet het Bureau onverwijld in een vertaling.

4.   Bij de indiening van een internationale aanvraag moet een taks aan het Bureau worden betaald. Indien de internationale inschrijving op een Uniemerk moet worden gebaseerd zodra dit is ingeschreven, is de taks verschuldigd op de datum van inschrijving van het Uniemerk. De aanvraag wordt pas geacht te zijn ingediend nadat de verschuldigde taks is betaald. Indien de taks niet is betaald, stelt het Bureau de aanvrager daarvan in kennis. In geval van elektronische indiening kan het Bureau toestaan dat het Internationaal Bureau de taks namens het Bureau int.

5.   Wanneer uit onderzoek van de internationale aanvraag één of meer van de volgende gebreken naar voren komt, verzoekt het Bureau de aanvrager die gebreken binnen een gegeven termijn te verhelpen:

a)

de internationale aanvraag is niet ingediend met gebruikmaking van het in lid 1 bedoelde formulier en bevat niet alle aanduidingen en informatie die dat formulier vereist;

b)

de lijst van waren en diensten in de internationale aanvraag strookt niet met de lijst van waren en diensten in de basisaanvraag voor een Uniemerk of het basis-Uniemerk;

c)

het merk dat het voorwerp vormt van de internationale aanvraag verschilt van het merk dat voorkomt in de basisaanvraag voor of de basisinschrijving van het Uniemerk

d)

in de internationale aanvraag staat een aanduiding inzake het merk, waarbij het niet gaat om een verklaring van afwijzing of aanspraak op een kleur, die niet voorkomt in de basisaanvraag voor of de basisinschrijving van het Uniemerk;

e)

in de internationale aanvraag wordt gesteld dat de kleur een onderscheidend kenmerk van het merk vormt, maar in de basisaanvraag voor of de basisinschrijving van het Uniemerk zijn andere kleuren gebruikt, of

f)

volgens de aanduidingen in het internationale formulier is de aanvrager niet gerechtigd overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder ii), van het Protocol van Madrid een internationale aanvraag in te dienen bij het Bureau.

6.   Wanneer de aanvrager niet heeft toegestaan dat het Bureau een vertaling als bedoeld in lid 3 opneemt, of het anderszins onduidelijk is op welke lijst van waren en diensten de internationale aanvraag is gebaseerd, verzoekt het Bureau de indiener de vereiste aanduidingen aan te brengen binnen een gegeven termijn.”;

c)

de volgende leden worden toegevoegd:

„7.   Indien de in lid 5 bedoelde gebreken niet zijn verholpen of de in lid 6 bedoelde vereiste aanduidingen niet zijn aangebracht binnen de door het Bureau vastgestelde termijn, weigert het Bureau de internationale aanvraag toe te zenden aan het Internationaal Bureau.

8.   Het Bureau zendt de internationale aanvraag samen met de in artikel 3, lid 1, bedoelde verklaring, toe aan het Internationaal Bureau zodra de internationale aanvraag voldoet aan de vereisten van het onderhavige artikel, van de krachtens lid 9 van dit artikel vastgestelde uitvoeringshandeling, en van artikel 146 van deze verordening.

9.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de juiste vorm, met inbegrip van de bestanddelen daarvan, waarin de internationale aanvraag krachtens lid 1 moet worden ingediend. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 163, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”.

127.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 148 bis

Kennisgeving van de ongeldigheid van de basisaanvraag of -inschrijving

1.   Binnen vijf jaar na de datum van de internationale inschrijving stelt het Bureau het Internationaal Bureau in kennis van feiten en beslissingen die van invloed zijn op de geldigheid van de aanvraag voor een Uniemerk of de inschrijving van een Uniemerk waarop de internationale inschrijving was gebaseerd.

2.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de individuele feiten en beslissingen waarvan overeenkomstig artikel 6, lid 3, van het Protocol van Madrid kennis moet worden gegeven, alsmede het tijdstip voor die kennisgevingen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 163, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

128.

Artikel 149 wordt vervangen door:

„Artikel 149

Verzoek om territoriale uitbreiding na internationale inschrijving

1.   Een verzoek om territoriale uitbreiding dat overeenkomstig artikel 3 ter, lid 2, van het Protocol van Madrid na een internationale inschrijving wordt gedaan, kan door tussenkomst van het Bureau worden ingediend. Het verzoek wordt ingediend in de taal waarin de internationale aanvraag ter uitvoering van artikel 147 van deze verordening is gesteld. Het bevat aanduidingen die aantonen dat een verzoek mag worden gedaan op grond van artikel 2, lid 1, onder ii), en artikel 3 ter, lid 2, van het Protocol van Madrid. Het Bureau stelt de persoon die om territoriale uitbreiding verzoekt in kennis van de data waarop het verzoek om territoriale uitbreiding was ontvangen.

2.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de nadere vereisten inzake het verzoek om territoriale uitbreiding uit hoofde van lid 1 van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 163, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   Wanneer het verzoek tot territoriale uitbreiding na de internationale inschrijving niet voldoet aan de vereisten van lid 1 en van de krachtens lid 2 vastgestelde uitvoeringshandeling, verzoekt het Bureau de aanvrager de gebreken binnen een door het Bureau te bepalen termijn te verhelpen. Als de gebreken niet binnen de door het Bureau bepaalde termijn zijn verholpen, weigert het Bureau het verzoek aan het Internationaal Bureau toe te zenden. Het Bureau weigert het verzoek pas aan het Internationaal Bureau toe te zenden nadat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld eventuele vastgestelde gebreken in het verzoek te verhelpen.

4.   Zodra aan de in lid 3 vermelde vereisten is voldaan, zendt het Bureau het verzoek om territoriale uitbreiding na de internationale inschrijving aan het Internationaal Bureau toe.”.

129.

Artikel 153 wordt vervangen door:

„Artikel 153

Beroep op anciënniteit bij een internationale aanvraag

1.   De aanvrager van een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie kan in de internationale aanvraag de anciënniteit van een in een lidstaat ingeschreven ouder merk, waaronder een in de Benelux ingeschreven merk, inroepen dan wel van een ouder merk dat krachtens een internationale regeling met rechtsgevolgen in een lidstaat is ingeschreven, zoals bepaald in artikel 34.

2.   De documentatie ter ondersteuning van het beroep op anciënniteit, zoals gespecificeerd in de krachtens artikel 34, lid 5, vastgestelde uitvoeringshandeling, wordt ingediend binnen drie maanden na de datum waarop het Internationaal Bureau kennis geeft van de internationale inschrijving aan het Bureau. Artikel 34, lid 6, is hierop van toepassing.

3.   Ingeval de houder van de internationale inschrijving overeenkomstig artikel 92, lid 2, gehouden is zich voor het Bureau te doen vertegenwoordigen, bevat de in lid 2 van dit artikel bedoelde kennisgeving de aanwijzing van een gemachtigde als bedoeld in artikel 93, lid 1.

4.   Indien het Bureau vaststelt dat een beroep op anciënniteit op grond van lid 1 van dit artikel niet voldoet aan artikel 34 of aan de andere vereisten die in onderhavig artikel worden gesteld, vraagt het de aanvrager de gebreken te verhelpen. Als aan de in de eerste zin bedoelde vereisten niet binnen de door het Bureau gestelde termijn is voldaan, vervalt het recht van anciënniteit met betrekking tot die internationale inschrijving. Als de gebreken slechts betrekking hebben op sommige waren en diensten, vervalt het recht van anciënniteit alleen voor die waren en diensten.

5.   Het Bureau stelt het Internationaal Bureau in kennis van elke verklaring inzake het verval van het recht van anciënniteit op grond van lid 4. Het stelt eveneens het Internationaal Bureau op de hoogte van elke intrekking of beperking van het beroep op anciënniteit.

6.   Artikel 34, lid 4, is van toepassing tenzij het recht van anciënniteit op grond van lid 4 van dit artikel vervallen is verklaard.”.

130.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 153 bis

Anciënniteit inroepen bij het Bureau

1.   De houder van een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie kan vanaf de datum van bekendmaking van de rechtsgevolgen van die inschrijving op grond van artikel 152, lid 2, voor het Bureau de anciënniteit inroepen van een in een lidstaat ingeschreven ouder merk, waaronder een in de Benelux ingeschreven merk of een ouder merk dat krachtens een internationale regeling met rechtsgevolgen in een lidstaat is ingeschreven, zoals bepaald in artikel 35.

2.   Wanneer een beroep op anciënniteit wordt gedaan vóór de in lid 1 bedoelde datum, wordt dat beroep op anciënniteit geacht door het Bureau op die datum te zijn ontvangen.

3.   Een in lid 1 van dit artikel bedoelde beroep op anciënniteit voldoet aan de vereisten van artikel 35 en bevat informatie aan de hand waarvan de vervulling van die vereisten kan worden nagegaan.

4.   Indien niet is voldaan aan de vereisten inzake het beroep op anciënniteit, als bedoeld in lid 3 en gespecificeerd in de overeenkomstig lid 6 vastgestelde uitvoeringshandeling, vraagt het Bureau de houder van de internationale inschrijving de gebreken te verhelpen. Indien de gebreken niet binnen de door het Bureau te stellen termijn zijn verholpen, wijst het Bureau het beroep af.

5.   Wanneer het Bureau een beroep op anciënniteit heeft aanvaard, of een beroep op anciënniteit is ingetrokken of door het Bureau wordt doorgehaald, stelt het Bureau het Internationaal Bureau daarvan in kennis.

6.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in een beroep op anciënniteit volgens lid 1van dit artikel, en de nadere gegevens van de overeenkomstig lid 5 van dit artikel te verstrekken informatie. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 163, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

131.

Artikel 154 wordt vervangen door:

„Artikel 154

Aanduiding van waren en diensten en onderzoek met betrekking tot absolute weigeringsgronden

1.   Internationale inschrijvingen met aanduiding van de Unie, worden op dezelfde wijze als Uniemerkaanvragen onderworpen aan een onderzoek met betrekking tot hun overeenstemming met artikel 28, leden 2 tot en met 4, en de absolute weigeringsgronden.

2.   Wanneer een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie ingevolge artikel 28, lid 4, of artikel 37, lid 1, van deze verordening niet in aanmerking blijkt te komen voor bescherming van alle of een deel van de waren en diensten waarvoor het door het Internationaal Bureau is ingeschreven, zendt het Bureau ambtshalve een voorlopige kennisgeving van weigering aan het Internationaal Bureau, overeenkomstig artikel 5, leden 1 en 2, van het Protocol van Madrid.

3.   Wanneer de houder van een internationale inschrijving overeenkomstig artikel 92, lid 2, gehouden is zich voor het Bureau te doen vertegenwoordigen, bevat de in lid 2 van dit artikel bedoelde kennisgeving een verzoek om een gemachtigde aan te wijzen als bedoeld in artikel 93, lid 1.

4.   De kennisgeving van voorlopige weigering wordt met redenen omkleed, en voorziet in een termijn waarbinnen de houder van de internationale inschrijving zijn opmerkingen kan indienen en, in voorkomend geval, een gemachtigde aanwijst. De termijn gaat in op de datum waarop het Bureau de voorlopige weigering publiceert.

5.   Wanneer het Bureau vaststelt dat in de internationale aanvraag met aanduiding van de Unie geen tweede taal is aangegeven overeenkomstig artikel 161 ter van deze verordening, zendt het Bureau overeenkomstig artikel 5, leden 1 en 2, van het Protocol van Madrid ambtshalve een voorlopige kennisgeving van weigering aan het Internationaal Bureau.

6.   Indien de houder van een internationale inschrijving de redenen om bescherming te weigeren niet binnen de termijn weerlegt of, in voorkomend geval, geen gemachtigde of geen tweede taal aanwijst, weigert het Bureau de bescherming geheel of gedeeltelijk voor de waren en diensten waarvoor de internationale inschrijving is gedaan. De weigering van bescherming treedt in de plaats van de afwijzing van een aanvraag voor een Uniemerk. Tegen de beslissing kan beroep worden ingesteld overeenkomstig de artikelen 58 tot en met 65.

7.   Wanneer het Bureau bij het begin van de oppositietermijn bedoeld in artikel 156, lid 2, niet ambtshalve een voorlopige kennisgeving van weigering heeft gedaan overeenkomstig lid 2 van dit artikel, zendt het een verklaring aan het Internationaal Bureau, waarin wordt aangegeven dat het onderzoek van de absolute weigeringsgronden overeenkomstig artikel 37 van de verordening is voltooid, maar dat tegen de internationale inschrijving nog oppositie kan worden ingesteld of opmerkingen kunnen worden ingediend door derden. Deze tussentijdse verklaring doet geen afbreuk aan het recht van het Bureau om vóór de definitieve verklaring waarin de bescherming wordt toegekend op eigen initiatief het onderzoek van de absolute weigeringsgronden te heropenen.

8.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in de van ambtswege aan het Internationaal Bureau te zenden kennisgeving van voorlopige weigering van bescherming en in de definitieve kennisgevingen die in verband met de definitieve toekenning of weigering van bescherming aan het Internationaal Bureau dienen te worden gezonden. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 163, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

132.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 154 bis

Collectieve merken en certificeringsmerken

1.   Wanneer een internationale inschrijving op een basisaanvraag of -inschrijving voor een collectief merk, certificeringsmerk of garantiemerk is gebaseerd, wordt de internationale inschrijving met aanduiding van de Unie, behandeld als een collectief Uniemerk of, indien van toepassing, een Uniecertificeringsmerk.

2.   De houder van de internationale inschrijving dient overeenkomstig de artikelen 67 en 74 ter binnen twee maanden na de datum waarop het Internationaal Bureau het Bureau in kennis heeft gesteld van de internationale inschrijving, rechtstreeks bij het Bureau een reglement in voor het gebruik van het merk.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 163 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere bepaling van de procedure omtrent internationale inschrijvingen die op een basisaanvraag of -inschrijving voor een collectief merk, certificeringsmerk of garantiemerk zijn gebaseerd.”.

133.

Artikel 155 wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan lid 1 wordt de volgende bepaling toegevoegd:

„op voorwaarde dat een verzoek om een rechercheverslag als bedoeld in artikel 38, lid 1, binnen één maand vanaf de datum van kennisgeving wordt ingediend bij het Bureau.”;

b)

aan lid 2 wordt de volgende bepaling toegevoegd:

„op voorwaarde dat een verzoek om een rechercheverslag als bedoeld in artikel 38, lid 2, binnen één maand vanaf de datum van kennisgeving wordt ingediend bij het Bureau en de recherchetaks binnen dezelfde termijn wordt betaald.”;

c)

aan lid 4 wordt de volgende zin toegevoegd:

„Dat geldt ongeacht of de houder van de internationale inschrijving om het EU-rechercheverslag heeft verzocht, tenzij de houder van een oudere inschrijving of aanvraag erom verzoekt de kennisgeving niet te ontvangen.”.

134.

Artikel 156 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   De oppositie moet worden ingesteld binnen een termijn van drie maanden die aanvangt één maand na de datum van bekendmaking overeenkomstig artikel 152, lid 1. De oppositie wordt pas geacht volgens de regels te zijn ingesteld als de oppositietaks is betaald.”;

b)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 163 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de procedure voor de indiening en beoordeling van een oppositie, met inbegrip van de vereiste kennisgevingen aan het Internationaal Bureau.”.

135.

Aan artikel 158 worden de volgende leden toegevoegd:

„3.   Indien een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie bij definitieve beslissing nietig is verklaard op grond van artikel 57 of artikel 100 van deze verordening en het onderhavige artikel, brengt het Bureau dit overeenkomstig artikel 5, lid 6, van het Protocol van Madrid ter kennis van het Internationaal Bureau.

4.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in de in lid 3 van dit artikel bedoelde kennisgeving aan het Internationaal Bureau. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 163, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

136.

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 158 bis

Rechtsgevolgen van inschrijving van overgang

De aantekening in het internationale register van een eigendomsovergang van de internationale inschrijving heeft dezelfde gevolgen als de vermelding van een overgang in het register overeenkomstig artikel 17.

Artikel 158 ter

Rechtsgevolgen van inschrijving van licenties en andere rechten

De aantekening in het internationale register van een licentie of een beperking van het beschikkingsrecht van de houder ten aanzien van de internationale inschrijving heeft dezelfde gevolgen als de inschrijving in het register van een zakelijk recht, een gedwongen tenuitvoerlegging, een insolventieprocedure of een licentie, overeenkomstig respectievelijk de artikelen 19, 20, 21 en 22.

Artikel 158 quater

Onderzoek van verzoeken tot inschrijving van overgangen, licenties of beperkingen van het beschikkingsrecht van de houder

Het Bureau zendt de verzoeken tot inschrijving van een wijziging van eigendom, een licentie of een beperking van het beschikkingsrecht van de houder, de wijziging of doorhaling van een licentie of de opheffing van een beperking van het beschikkingsrecht van de houder die bij het Bureau zijn ingediend, toe aan het Internationaal Bureau indien zij vergezeld gaan van passend bewijs van de overgang, de licentie of de beperking van het beschikkingsrecht, of van het bewijs dat de licentie niet meer bestaat of is gewijzigd, of dat de beperking van het beschikkingsrecht is opgeheven.”.

137.

Artikel 159 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt punt b) vervangen door:

„b)

in de aanwijzing van een lidstaat die partij is bij het Protocol van Madrid, op voorwaarde dat het op de datum van het verzoek tot omzetting mogelijk was deze lidstaat rechtstreeks aan te wijzen op basis van het Protocol van Madrid. De artikelen 112, 113 en 114 van deze verordening zijn van toepassing.”;

b)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   De aanvraag voor een nationaal merk of de aanwijzing van een lidstaat die partij is bij het Protocol van Madrid welke uit de omzetting van de aanwijzing van de Europese Unie via een internationale inschrijving voortvloeit, draagt in de betrokken lidstaat de datum van de internationale inschrijving, overeenkomstig artikel 3, lid 4, van het Protocol van Madrid of de datum van aanwijzing van de Europese Unie overeenkomstig artikel 3 ter, lid 2, van het Protocol van Madrid, indien deze aanwijzing na de internationale inschrijving heeft plaatsgevonden, of de datum van voorrang van die inschrijving, en heeft, waar nodig, de anciënniteit van een merk van de betrokken lidstaat dat op grond van artikel 153 van deze verordening wordt ingeroepen.”;

c)

de volgende leden worden toegevoegd:

„4.   Het verzoek om een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie om te zetten in een aanvraag voor een nationaal merk bevat de informatie en aanduidingen als bedoeld in artikel 113, lid 1.

5.   Indien na niet-vernieuwing van de internationale inschrijving wordt verzocht om omzetting op grond van dit artikel en artikel 112, lid 5, van deze verordening, bevat het in lid 4 van dit artikel bedoelde verzoek een aanduiding in die zin en de datum waarop de beschermingstermijn is verstreken. De termijn van drie maanden bedoeld in artikel 112, lid 5, van deze verordening gaat in daags na de laatste dag waarop de vernieuwing nog steeds kan worden verricht op grond van artikel 7, lid 4, van het Protocol van Madrid.

6.   Artikel 113, leden 3 en 5, zijn van overeenkomstige toepassing op het verzoek tot omzetting als bedoeld in lid 4 van dit artikel.

7.   Het verzoek tot omzetting van een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie in een aanduiding van een lidstaat die partij is bij het Protocol van Madrid, bevat de aanwijzingen en elementen als bedoeld in de leden 4 en 5.

8.   Artikel 113, lid 3, is van overeenkomstige toepassing op het verzoek tot omzetting als bedoeld in lid 7 van dit artikel. Het Bureau weigert het verzoek tot omzetting als aan de voorwaarden om de lidstaat die partij is bij het Protocol van Madrid of de Schikking van Madrid te kunnen aanduiden, niet was voldaan op de datum waarop de Unie werd aangeduid en op de datum waarop de aanvraag tot omzetting door het Bureau werd ontvangen, of, overeenkomstig de laatste zin van artikel 113, lid 1, wordt geacht te zijn ontvangen.

9.   Indien het in lid 7 genoemde verzoek tot omzetting voldoet aan de vereisten van deze verordening en op grond daarvan vastgestelde regels, zendt het Bureau het verzoek onverwijld toe aan het Internationaal Bureau. Het Bureau stelt de houder van de internationale inschrijving in kennis van de datum van toezending.

10.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot:

a)

de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in de in de leden 4 en 7 bedoelde verzoeken tot omzetting;

b)

de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in de bekendmaking van de verzoeken tot omzetting overeenkomstig lid 3.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 163, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

138.

Aan artikel 161 worden de volgende leden toegevoegd:

„3.   Om aangemerkt te worden als een omzetting van een internationale inschrijving die op verzoek van het bureau van oorsprong overeenkomstig artikel 9 quinquies van het Protocol van Madrid door het Internationaal Bureau is doorgehaald, bevat de aanvraag voor een Uniemerk een vermelding in die zin. Die vermelding wordt bij het indienen van de aanvraag gedaan.

4.   Wanneer in de loop van het onderzoek overeenkomstig artikel 36, lid 1, onder b), het Bureau vaststelt dat de aanvraag niet is ingediend uiterlijk drie maanden na de datum waarop de internationale inschrijving door het Internationaal Bureau werd doorgehaald, of de waren en diensten waarvoor het Uniemerk moet worden ingeschreven niet zijn opgenomen in de lijst met waren en diensten waarvoor de internationale inschrijving met betrekking tot de Unie is gedaan, vraagt het Bureau de aanvrager de gebreken te verhelpen.

5.   Als de in lid 4 genoemde gebreken niet binnen de door het Bureau vastgestelde periode zijn verholpen, vervallen het recht op de datum van de internationale inschrijving of de territoriale uitbreiding, en de eventuele voorrang van de internationale inschrijving.

6.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de nadere gegevens die moeten zijn opgenomen in een aanvraag tot omzetting op grond van lid 3 van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 163, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”.

139.

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 161 bis

Communicatie met het Internationaal Bureau

De communicatie met het Internationaal Bureau verloopt op de wijze en in de vorm als overeengekomen tussen het Internationaal Bureau en het Bureau, bij voorkeur langs elektronische weg. Waar „formulieren” staat, worden ook elektronische formulieren bedoeld.

Artikel 161 ter

Gebruik van talen

Voor de toepassing van deze verordening en de op grond daarvan vastgestelde regels op internationale inschrijvingen met aanduiding van de Unie, is de taal van indiening van de internationale aanvraag de proceduretaal in de zin van artikel 119, lid 4, en is de tweede taal die in de internationale aanvraag wordt opgegeven, de tweede taal in de zin van artikel 119, lid 3.”.

140.

Artikel 162 wordt geschrapt.

141.

Artikel 163 wordt vervangen door:

„Artikel 163

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité inzake uitvoeringsbepalingen. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (28).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

(28)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).”."

142.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 163 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 42 bis, artikel 43, lid 3, artikel 57 bis, artikel 65 bis, artikel 77, lid 4, artikel 78, lid 6, artikel 79, lid 5, artikel 79 ter, lid 2, artikel 79 quater, lid 5, artikel 80, lid 3, artikel 82 bis, lid 3, artikel 93 bis, artikel 136 ter, artikel 154 bis, lid 3, en artikel 156, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt voor onbepaalde tijd met ingang van 23 maart 2016 aan de Commissie toegekend. Het is van bijzonder belang dat de Commissie haar gebruikelijke praktijk volgt en deskundigen, waaronder deskundigen van de lidstaten, raadpleegt vooraleer die gedelegeerde handelingen vast te stellen

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in lid 2 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht daags na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

5.   Een overeenkomstig artikel 42 bis, artikel 43, lid 3, artikel 57 bis, artikel 65 bis, artikel 77, lid 4, artikel 78, lid 6, artikel 79, lid 5, artikel 79 ter, lid 2, artikel 79 quater, lid 5, artikel 80, lid 3, artikel 82 bis, lid 3, artikel 93 bis, artikel 136 ter, artikel 154 bis, lid 3, en artikel 156, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van die termijn hebben medegedeeld dat zij geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”.

143.

Artikel 164 wordt geschrapt.

144.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 165 bis

Evaluatie en herziening

1.   Uiterlijk op 24 maart 2021, en vervolgens om de vijf jaar, evalueert de Commissie de uitvoering van deze verordening.

2.   De evaluatie heeft betrekking op het regelgevingskader voor samenwerking tussen het Bureau en de centrale bureaus voor intellectuele eigendom van de lidstaten en het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom, met bijzondere aandacht voor het in artikel 123 quater neergelegde financieringsmechanisme. De evaluatie behandelt verder de resultaten, de doelmatigheid en de efficiëntie van het Bureau en zijn werkmethoden. Zij richt zich in het bijzonder op de vraag of het mandaat van het Bureau moet worden gewijzigd, en op de financiële gevolgen van dergelijke wijzigingen.

3.   De Commissie zendt het evaluatieverslag met haar conclusies op basis van dat verslag toe aan het Europees Parlement, de Raad en de raad van bestuur. De resultaten van de evaluatie worden openbaar gemaakt.

4.   Bij elke tweede evaluatie worden de door het Bureau bereikte resultaten getoetst aan zijn doelstellingen, opdracht en taken.”.

145.

De bijlage die is opgenomen in bijlage I bij deze verordening wordt ingevoegd.

Artikel 2

Verordening (EG) nr. 2868/95 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Regel 1, lid 3, wordt geschrapt.

2)

Regel 2 wordt geschrapt.

3)

Regel 4 wordt geschrapt.

4)

Regel 5 wordt geschrapt.

5)

Regel 5 bis wordt geschrapt.

6)

Regel 9, lid 3, wordt als volgt gewijzigd:

a)

in punt a) worden de woorden „regels 1, 2 en 3” vervangen door „regels 1 en 3 en artikel 28 van de verordening”;

b)

in punt b) wordt de verwijzing naar „regel 4, onder b)” vervangen door een verwijzing naar „artikel 26, lid 2, van de verordening”.

7)

Regel 11, lid 2, wordt geschrapt.

8)

Regel 12, onder k), wordt geschrapt.

9)

Titel IV wordt geschrapt.

10)

In regel 62, lid 2, worden de woorden „in de Gemeenschap” vervangen door „in de Europese Economische Ruimte”.

11)

In regel 71, lid 1, worden de woorden „binnen de Gemeenschap” vervangen door „binnen de Europese Economische Ruimte”.

12)

Regel 76, lid 2, wordt geschrapt.

13)

Regel 78 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2, onder c), worden de woorden „in de Gemeenschap” vervangen door „in de Europese Economische Ruimte”;

b)

in lid 2, onder b), lid 3 en lid 5, worden de woorden „Lid-Staat” en „Lid-Staten” vervangen door „lidstaat van de Europese Economische Ruimte” respectievelijk „lidstaten van de Europese Economische Ruimte”.

14)

Regel 84 wordt geschrapt.

15)

Regel 87 wordt geschrapt.

16)

Titel XI, deel K, wordt geschrapt.

17)

Regel 112, lid 2, wordt geschrapt.

Artikel 3

Verordening (EG) nr. 2869/95 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 207/2009 en worden gelezen in overeenstemming met de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op 23 maart 2016.

De volgende punten van artikel 1 van deze verordening zijn van toepassing vanaf 1 oktober 2017:

 

punten 8), 18), 19), 20), 21), 22), 23), 24), 26) voor zover dit betrekking heeft op artikel 26, lid 1, onder d), en lid 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009, 29), 30) voor zover dit betrekking heeft op artikel 30, leden 1 en 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009, 31) voor zover dit betrekking heeft op artikel 33, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009, 32) voor zover dit betrekking heeft op artikel 34, leden 1 bis, 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 207/2009, 33), 34), 35) voor zover dit betrekking heeft op artikel 37, lid 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009, 37) voor zover dit betrekking heeft op artikel 39, lid 1, tweede zin, en leden 3 en 4, van Verordening (EG) nr. 207/2009, 43) voor zover dit betrekking heeft op artikel 44, leden 2, 3, 4 bis en 8, van Verordening (EG) nr. 207/2009, 46) voor zover dit betrekking heeft op artikel 48, lid 5, derde zin, van Verordening (EG) nr. 207/2009, 47) voor zover dit betrekking heeft op artikel 48 bis, lid 1, eerste alinea, en leden 2 tot en met 5, van Verordening (EG) nr. 207/2009, 48) voor zover dit betrekking heeft op artikel 49, lid 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009, 49) voor zover dit betrekking heeft op artikel 50, leden 2, 3 en 4, van Verordening (EG) nr. 207/2009, 61), 62), 63), 64) voor zover dit betrekking heeft op artikel 67, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009, 67) met uitzondering van artikel 74 ter, lid 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009, 68), 71) voor zover dit betrekking heeft op artikel 78, leden 3 en 5, van Verordening (EG) nr. 207/2009, 72) voor zover dit betrekking heeft op artikel 79, leden 1 tot en met 4, van Verordening (EG) nr. 207/2009, 73) met uitzondering van artikel 79 ter, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 en artikel 79 quater, lid 5, van Verordening (EG) nr. 207/2009, 74) voor zover dit betrekking heeft op artikel 80, leden 1, 2 en 4, van Verordening (EG) nr. 207/2009, 75) voor zover dit betrekking heeft op artikel 82, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009, 76) voor zover dit betrekking heeft op artikel 82 bis, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009, 77), 78) voor zover dit betrekking heeft op artikel 85, leden 1, 6 en 7, van Verordening (EG) nr. 207/2009, 80) voor zover dit betrekking heeft op artikel 87, lid 2, onder m), en lid 3, onder y), van Verordening (EG) nr. 207/2009, 84) voor zover dit betrekking heeft op artikel 89, leden 1, 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009, 97) met uitzondering van artikel 113, lid 6, van Verordening (EG) nr. 207/2009, 98), 102) voor zover dit betrekking heeft op artikel 119, leden 5, 5 bis, 6, 8 en 9, van Verordening (EG) nr. 207/2009, 103), 108) voor zover dit betrekking heeft op artikel 128, lid 4, onder o), van Verordening (EG) nr. 207/2009, 111) voor zover dit betrekking heeft op artikel 132, lid 2, derde zin, van Verordening (EG) nr. 207/2009, 113), 125), 126) voor zover dit betrekking heeft op artikel 147, leden 1 en 3 tot en met 8, van Verordening (EG) nr. 207/2009, 127) voor zover dit betrekking heeft op artikel 148 bis, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009, 128) voor zover dit betrekking heeft op artikel 149, leden 1, 3 en 4, van Verordening (EG) nr. 207/2009, 129) voor zover dit betrekking heeft op artikel 153 van Verordening (EG) nr. 207/2009, 130) voor zover dit betrekking heeft op artikel 153 bis, leden 1 tot en met 5, van Verordening (EG) nr. 207/2009, 132), 135) voor zover dit betrekking heeft op artikel 158, lid 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009, 136), 137) voor zover dit betrekking heeft op artikel 159, leden 4 tot en met 9, van Verordening (EG) nr. 207/2009, 138) voor zover dit betrekking heeft op artikel 161, leden 3 tot en met 5, van Verordening (EG) nr. 207/2009, en 139).

Punt 108) van artikel 1 van deze verordening, voor zover dit betrekking heeft op artikel 124, lid 1, onder f), en artikel 128, lid 4, onder n), van Verordening (EG) nr. 207/2009, is van toepassing vanaf de datum waarop het in artikel 124, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 bedoelde besluit in werking treedt, dan wel, indien dit vroeger is, twaalf maanden na de datum die in de tweede alinea van onderhavig artikel is vermeld. Tot die datum worden de in artikel 124, lid 1, onder f), van Verordening (EG) nr. 207/2009 bedoelde bevoegdheden uitgeoefend door de uitvoerend directeur.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 16 december 2015.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

N. SCHMIT


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 25 februari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 10 november 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 15 december 2015.

(2)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk (PB L 11 van 14.1.1994, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk (PB L 78 van 24.3.2009, blz. 1).

(4)  Richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 40 van 11.2.1989, blz. 1).

(5)  Richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 299 van 8.11.2008, blz. 25).

(6)  Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 21).

(7)  Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douane en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad (PB L 181 van 29.6.2013, blz. 15).

(8)  Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het Gemeenschapsmerk (PB L 303 van 15.12.1995, blz. 1).

(9)  Verordening (EG) nr. 2869/95 van de Commissie van 13 december 1995 inzake de aan het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) te betalen taksen (PB L 303 van 15.12.1995, blz. 33).

(10)  Verordening (EG) nr. 216/96 van de Commissie van 5 februari 1996 houdende het Reglement voor de procesvoering bij de kamers van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (PB L 28 van 6.2.1996, blz. 11).

(11)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(12)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).


BIJLAGE I

De volgende bijlage wordt ingevoegd:

„BIJLAGE -I

BEDRAG VAN DE TAKSEN

A.

De overeenkomstig deze verordening aan het Bureau te betalen taksen zijn als volgt (in EUR):

1.

Basistaks voor de aanvraag voor een individueel Uniemerk (artikel 26, lid 2):

1 000 EUR

2.

Basistaks voor de aanvraag voor een individueel Uniemerk langs elektronische weg (artikel 26, lid 2):

850 EUR

3.

Taks voor de tweede klasse van waren en diensten voor een individueel Uniemerk (artikel 26, lid 2):

50 EUR

4.

Taks voor elke klasse van waren en diensten boven de tweede voor een individueel Uniemerk (artikel 26, lid 2):

150 EUR

5.

Basistaks voor de aanvraag voor een collectief Uniemerk of een Uniecertificeringsmerk (artikel 26, lid 2 en artikel 66, lid 3, of artikel 74 bis, lid 3):

1 800 EUR

6.

Basistaks voor de aanvraag voor een collectief Uniemerk of een Uniecertificeringsmerk langs elektronische weg (artikel 26, lid 2, en artikel 66, lid 3, of artikel 74 bis, lid 3):

1 500 EUR

7.

Taks voor de tweede klasse van waren en diensten voor een collectief Uniemerk of een Uniecertificeringsmerk (artikel 26, lid 2, en artikel 66, lid 3, of artikel 74 bis, lid 3):

50 EUR

8.

Taks voor elke klasse van waren en diensten boven de tweede voor een collectief Uniemerk of een Uniecertificeringsmerk (artikel 26, lid 2, en artikel 66, lid 3, of artikel 74 bis, lid 3):

150 EUR

9.

Recherchetaks voor de aanvraag voor een Uniemerk (artikel 38, lid 2) of voor een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie (artikel 38, lid 2, en artikel 155, lid 2): 12 EUR vermenigvuldigd met het aantal centrale bureaus voor industriële eigendom, zoals bedoeld in artikel 38, lid 2; dat bedrag, en de daaropvolgende wijzigingen, worden door het Bureau in het Publicatieblad van het Bureau bekendgemaakt.

10.

Oppositietaks (artikel 41, lid 3):

320 EUR

11.

Basistaks voor de vernieuwing van een individueel Uniemerk (artikel 47, lid 3):

1 000 EUR

12.

Basistaks voor de vernieuwing van een individueel Uniemerk langs elektronische weg (artikel 47, lid 3):

850 EUR

13.

Taks voor de vernieuwing van de tweede klasse van waren en diensten voor een individueel Uniemerk (artikel 47, lid 3):

50 EUR

14.

Taks voor de vernieuwing van elke klasse van waren en diensten boven de tweede voor een individueel Uniemerk (artikel 47, lid 3):

150 EUR

15.

Basistaks voor de vernieuwing van een collectief Uniemerk of een Uniecertificeringsmerk (artikel 47, lid 3, en artikel 66, lid 3, of artikel 74 bis, lid 3):

1 800 EUR

16.

Basistaks voor de vernieuwing van een collectief Uniemerk of een Uniecertificeringsmerk langs elektronische weg (artikel 47, lid 3, en artikel 66, lid 3, of artikel 74 bis, lid 3):

1 500 EUR

17.

Taks voor de vernieuwing van de tweede klasse van waren en diensten voor een collectief Uniemerk of een Uniecertificeringsmerk (artikel 47, lid 3, en artikel 66, lid 3, of artikel 74 bis, lid 3):

50 EUR

18.

Taks voor de vernieuwing van elke klasse van waren en diensten boven de tweede voor een collectief Uniemerk of een Uniecertificeringsmerk (artikel 47, lid 3, en artikel 66, lid 3, of artikel 74 bis, lid 3):

150 EUR

19.

Toeslag voor laattijdige betaling van de vernieuwingstaks of voor te late indiening van het verzoek tot vernieuwing (artikel 47, lid 3): 25 % van de taks waarvoor de vernieuwingstermijn is verstreken, met een maximum van 1 500 EUR

20.

Taksen voor de vordering tot vervallen- of nietigverklaring (artikel 56, lid 2):

630 EUR

21.

Beroepstaks (artikel 60, lid 1):

720 EUR

22.

Taks voor een aanvraag tot herstel in de vorige toestand (artikel 81, lid 3):

200 EUR

23.

Taks voor het verzoek tot omzetting van een aanvraag voor een Uniemerk of van een Uniemerk (artikel 113, lid 1, tevens in samenhang met artikel 159, lid 1):

a)

in een aanvraag voor een nationaal merk,

b)

in een aanwijzing van lidstaten in het kader van het Protocol van Madrid:

200 EUR

24.

Taks voor voortzetting van de procedure (artikel 82, lid 1):

400 EUR

25.

Taks voor de verklaring van afsplitsing van een ingeschreven Uniemerk (artikel 49, lid 4) of een aanvraag voor een Uniemerk (artikel 44, lid 4):

250 EUR

26.

Taks voor de aanvraag tot inschrijving van een licentie of een ander recht met betrekking tot een ingeschreven Uniemerk (voor 1 oktober 2017 regel 33, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2868/95 en, vanaf die datum artikel 22 bis, lid 2), of een aanvraag voor een Uniemerk (voor 1 oktober 2017 regel 33, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2868/95, en vanaf die datum artikel 22 bis, lid 2):

a)

verlening van een licentie;

b)

overdracht van een licentie;

c)

creatie van een zakelijk recht;

d)

overdracht van een zakelijk recht;

e)

gedwongen tenuitvoerlegging:

200 EUR per inschrijving, maar wanneer er bij dezelfde aanvraag of tegelijkertijd meerdere verzoeken worden ingediend, mag het totale bedrag niet meer bedragen dan 1 000 EUR

27.

Taks voor de doorhaling van de inschrijving van een licentie of een ander recht (voor 1 oktober 2017 regel 35, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2868/95, en vanaf die datum artikel 24 bis, lid 3): 200 EUR per doorhaling, maar wanneer bij dezelfde aanvraag of tegelijkertijd meerdere verzoeken worden ingediend, mag het totale bedrag niet meer bedragen dan 1 000 EUR

28.

Taks voor de wijziging van een ingeschreven Uniemerk (artikel 48, lid 4):

200 EUR

29.

Taks voor de afgifte van een duplicaat van de aanvraag voor een Uniemerk (artikel 88, lid 7), een duplicaat van het inschrijvingsbewijs (artikel 45, lid 2), of een uittreksel uit het register (artikel 87, lid 7):

a)

niet-gewaarmerkte kopie of uittreksel:

10 EUR

b)

gewaarmerkte kopie of uittreksel:

30 EUR

30.

Taks voor inzage van de dossiers (artikel 88, lid 6):

30 EUR

31.

Taks voor de afgifte van afschriften van dossierstukken (artikel 88, lid 7):

a)

niet-gewaarmerkte kopie:

10 EUR

b)

gewaarmerkte kopie:

30 EUR

plus per bladzijde, boven de 10:

1 EUR

32.

Taks voor mededeling van gegevens uit een dossier (artikel 88, lid 9):

10 EUR

33.

Taks voor de verificatie van de proceskosten die moeten worden vergoed (voor 1 oktober 2017 regel 94, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2868/95, en vanaf die datum artikel 85, lid 7):

100 EUR

34.

Taks voor de indiening van een internationale aanvraag bij het Bureau (voor 1 oktober 2017 regel 147, lid 5, en vanaf die datum artikel 147, lid 4):

300 EUR

B.

Aan het Internationaal Bureau te betalen taksen

I.   Individuele taks voor een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie

1.

De aanvrager van een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie betaalt het Internationaal Bureau een individuele taks voor de aanduiding van de Unie overeenkomstig artikel 8, lid 7, van het Protocol van Madrid.

2.

De houder van een internationale inschrijving die na de internationale inschrijving een verzoek om territoriale uitbreiding indient waarin de Unie wordt aangeduid, betaalt het Internationaal Bureau een individuele taks voor de aanduiding van de Unie overeenkomstig artikel 8, lid 7, van het Protocol van Madrid.

3.

Het bedrag van de in B.I.1 of B.I.2 bedoelde taks komt overeen met de tegenwaarde in Zwitserse frank, zoals vastgesteld door de directeur-generaal van de WIPO overeenkomstig regel 35, lid 2, van de gemeenschappelijke regels krachtens de Schikking en het Protocol van Madrid, van de volgende bedragen:

a)

voor een individueel merk: 820 EUR, in voorkomend geval vermeerderd met 50 EUR voor de tweede klasse van waren en diensten, en 150 EUR voor elke klasse van waren en diensten in de internationale inschrijving boven de tweede;

b)

voor een collectief merk of een certificeringsmerk: 1 400 EUR, in voorkomend geval vermeerderd met 50 EUR voor de tweede klasse van waren en diensten, en 150 EUR voor elke klasse van waren en diensten boven de tweede.

II.   Individuele taks voor vernieuwing van een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie

1.

De houder van een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie betaalt het Internationaal Bureau, als onderdeel van de taksen voor vernieuwing van de internationale inschrijving, een individuele taks voor de aanduiding van de Unie overeenkomstig artikel 8, lid 7, van het Protocol van Madrid.

2.

Het bedrag van de in B.II.1 bedoelde taks komt overeen met de tegenwaarde in Zwitserse frank, zoals vastgesteld door de directeur-generaal van de WIPO overeenkomstig regel 35, lid 2, van de gemeenschappelijke regels krachtens de Schikking en het Protocol van Madrid, van de volgende bedragen:

a)

voor een individueel merk: 820 EUR, in voorkomend geval vermeerderd met 50 EUR voor de tweede klasse van waren en diensten, en 150 EUR voor elke klasse van waren en diensten in de internationale inschrijving boven de tweede;

b)

voor een collectief merk of een certificeringsmerk: 1 400 EUR, in voorkomend geval vermeerderd met 50 EUR voor de tweede klasse van waren en diensten, en 150 EUR voor elke klasse van waren en diensten in de internationale inschrijving boven de tweede.”.


BIJLAGE II

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EG) nr. 2869/95

Verordening (EG) nr. 207/2009

Artikel 1

Artikel 2

Bijlage -I, deel A, punten 1 t/m 34

Artikel 3

Artikel 144, lid 1

Artikel 4

Artikel 144, lid 2

Artikel 5, lid 1

Artikel 144 bis, lid 1, eerste alinea

Artikel 5, lid 2

Artikel 144 bis, lid 1, tweede alinea

Artikel 5, lid 3

Artikel 144 bis, lid 1, derde alinea

Artikel 6

Artikel 144 bis, lid 1, vierde alinea

Artikel 7, lid 1

Artikel 144 bis, lid 2

Artikel 7, lid 2

Artikel 144 bis, lid 3

Artikel 8

Artikel 144 ter

Artikel 9

Artikel 144 quater, leden 1 en 2

Artikel 10

Artikel 144 quater, lid 4

Artikel 11

Bijlage -I, deel B.I, punten 1 t/m 3

Artikel 12

Bijlage -I, deel B.II, punten 1 en 2

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 15