ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 141

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

58e jaargang
5 juni 2015


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006 ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures

19

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie ( 1 )

73

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen ( PB L 199 van 31.7.2007 )

118

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

5.6.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 141/1


VERORDENING (EU) 2015/847 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 mei 2015

betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Stromen illegaal geld door middel van geldovermakingen kunnen de integriteit, de stabiliteit en de reputatie van de financiële sector aantasten en een gevaar betekenen voor de interne markt van de Unie, alsook voor internationale ontwikkeling. Het witwassen van geld, terrorismefinanciering en de georganiseerde misdaad blijven aanzienlijke problemen die op het niveau van de Unie moeten worden aangepakt. De soliditeit, integriteit en stabiliteit van het stelsel van geldovermakingen en het vertrouwen in het financiële stelsel in zijn geheel kunnen ernstig in gevaar worden gebracht door pogingen van criminelen en hun medeplichtigen om de herkomst van opbrengsten van misdrijven te verhullen of om geld over te maken voor criminele activiteiten of terroristische doeleinden.

(2)

Om hun criminele activiteiten te vergemakkelijken zullen witwassers en financiers van terrorisme wellicht misbruik maken van het vrije verkeer van kapitaal in de geïntegreerde financiële ruimte van de Unie, tenzij op het niveau van de Unie een aantal coördinerende maatregelen wordt genomen. De internationale samenwerking in het kader van de Financial Action Task Force (hierna de „FATF” genoemd) en de wereldwijde tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van deze groep zijn gericht op het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering bij geldovermakingen.

(3)

Omwille van de omvang van de actie die moet worden ondernomen, moet de Unie ervoor zorgen dat de op 16 februari 2012 door de FATF vastgestelde International Standards on Combating Money Laundering and the Financing of Terrorism and Proliferation (hierna de „herziene FATF-aanbevelingen” genoemd), en in het bijzonder aanbeveling 16 van de FATF betreffende elektronische geldovermakingen („aanbeveling 16 van de FATF”) en de herziene interpretatieve nota voor de uitvoering ervan, in de gehele Europese Unie op eenvormige wijze worden ten uitvoer gelegd, en dat er met name geen discriminatie of discrepantie bestaat tussen enerzijds binnenlandse betalingen in een lidstaat en anderzijds grensoverschrijdende betalingen tussen lidstaten. Ongecoördineerd optreden door individuele lidstaten op het gebied van grensoverschrijdende geldovermakingen kan ernstige gevolgen hebben voor het goed functioneren van betalingssystemen op het niveau van de Unie en aldus schade berokkenen aan de interne markt voor financiële diensten.

(4)

Met het oog op een coherente internationale aanpak en een grotere doeltreffendheid van de strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering moet voor het verdere optreden van de Unie rekening worden gehouden met ontwikkelingen op internationaal gebied, namelijk de herziene FATF-aanbevelingen.

(5)

De tenuitvoerlegging en handhaving van deze verordening, met inbegrip van aanbeveling 16 van de FATF, zijn relevante en doeltreffende middelen om witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen en te bestrijden.

(6)

Het is niet de bedoeling om met deze verordening onnodige lasten of kosten op te leggen aan betalingsdienstaanbieders of personen die gebruikmaken van hun diensten. In dat opzicht moet de preventieve aanpak gericht, proportioneel en volledig in overeenstemming met het in de gehele Unie gewaarborgde vrije verkeer van kapitaal zijn.

(7)

In de herziene strategie van de Unie inzake financiering van terrorisme van 17 juli 2008 (de „herziene strategie”) werd erop gewezen dat blijvende inspanningen moeten worden geleverd om terrorismefinanciering te voorkomen en het gebruik van eigen financiële middelen door vermoedelijke terroristen te controleren. Het wordt erkend dat de FATF voortdurend zijn aanbevelingen tracht te verbeteren en streeft naar een consensus over de manier waarop ze moeten worden geïmplementeerd. Volgens de herziene strategie wordt de tenuitvoerlegging van de herziene FATF-aanbevelingen door alle FATF-leden en leden van de door FATF geïnspireerde regionale instanties regelmatig geëvalueerd en is een gemeenschappelijke aanpak in de uitvoering door de lidstaten daarom belangrijk.

(8)

Ter voorkoming van terrorismefinanciering zijn maatregelen genomen om de financiële en economische middelen van bepaalde personen, groepen en entiteiten te bevriezen, waaronder de Verordeningen (EG) nr. 2580/2001 (4), (EG) nr. 881/2002 (5) en (EU) nr. 356/2010 (6) van de Raad. Met hetzelfde doel voor ogen zijn ook maatregelen genomen om het financiële stelsel te beschermen tegen het doorsluizen van financiële en economische middelen voor terroristische doeleinden. Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (7) bevat een aantal van deze maatregelen. Deze maatregelen kunnen echter niet volledig verhinderen dat terroristen of andere criminelen zich toegang verschaffen tot betalingssystemen om hun geld over te maken.

(9)

De volledige traceerbaarheid van geldovermakingen kan een bijzonder belangrijk en nuttig hulpmiddel zijn om witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen, op te sporen en te onderzoeken, en om beperkende maatregelen uit te voeren, met name die welke worden opgelegd bij de Verordeningen (EG) nr. 2580/2001, (EG) nr. 881/2002 en (EU) nr. 356/2010, en met volledige inachtneming van verordeningen van de Unie waarbij dergelijke maatregelen ten uitvoer worden gelegd. Om te verzekeren dat de informatie in de loop van de gehele betalingsketen wordt doorgegeven, moet derhalve worden voorzien in een systeem dat betalingsdienstaanbieders ertoe verplicht bij geldovermakingen informatie over de betaler en de begunstigde te voegen.

(10)

Deze verordening moet worden toegepast onverminderd de beperkende maatregelen die worden opgelegd bij op artikel 215 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) gebaseerde verordeningen, zoals de Verordeningen (EG) nr. 2580/2001, (EG) nr. 881/2002 en (EU) nr. 356/2010, waarbij kan worden voorgeschreven dat betalingsdienstaanbieders van betalers en van begunstigden, alsook intermediaire betalingsdienstaanbieders passende maatregelen nemen om bepaalde middelen te bevriezen of dat zij zich in verband met bepaalde geldovermakingen aan specifieke beperkingen houden.

(11)

Deze verordening moet ook van toepassing zijn onverminderd nationale wetgeving ter omzetting van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (8). Persoonsgegevens die verzameld zijn om aan deze verordening te voldoen, mogen bijvoorbeeld niet verder worden verwerkt op een manier die in strijd is met Richtlijn 95/46/EG. Met name de verdere verwerking van persoonsgegevens voor commerciële doeleinden moet streng verboden zijn. De bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering wordt door alle lidstaten erkend als een zwaarwegend algemeen belang. Daarom moet bij de toepassing van deze verordening de doorgifte van persoonsgegevens naar een derde land dat geen passend beschermingsniveau biedt overeenkomstig artikel 25 van Richtlijn 95/46/EG, worden toegestaan overeenkomstig artikel 26 van die richtlijn. Het is belangrijk dat betalingsdienstaanbieders die in meerdere rechtsgebieden actief zijn met buiten de Unie gesitueerde bijkantoren of dochterondernemingen, niet wordt belet gegevens door te geven over verdachte transacties binnen dezelfde organisatie, mits zij passende waarborgen toepassen. De betalingsdienstaanbieders van de betaler en van de begunstigde en de intermediaire betalingsdienstaanbieders moeten daarnaast beschikken over passende technische en organisatorische maatregelen voor de bescherming van persoonsgegevens tegen incidenteel verlies, wijziging, ongeoorloofde verspreiding of toegang.

(12)

Personen die alleen maar papieren documenten in elektronische gegevens omzetten en die handelen krachtens een overeenkomst met een betalingsdienstaanbieder, en personen die betalingsdienstaanbieders alleen maar een berichtensysteem of andere ondersteuningssystemen voor de overdracht van geldmiddelen of clearing- en afwikkelingssystemen aanbieden, vallen niet onder het toepassingsgebied van deze verordening.

(13)

Geldovermakingen die overeenstemmen met de in artikel 3, punten a) tot en met m), en o), van Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad (9) bedoelde diensten vallen niet onder het toepassingsgebied van deze verordening. Het is ook passend geldovermakingen die een klein risico op witwassen of terrorismefinanciering inhouden, van het toepassingsgebied van deze verordening uit te sluiten. Dergelijke uitsluiting dient van toepassing te zijn op betaalkaarten, elektronischgeldinstrumenten, mobiele telefoons of andere digitale of informatietechnologische (IT) vooruit- of achteraf betaalde toestellen met soortgelijke kenmerken indien zij uitsluitend worden gebruikt voor de aankoop van goederen of diensten en alle transacties vergezeld gaan van het nummer van de kaart, het instrument of het toestel. Het gebruik van een betaalkaart, een elektronischgeldinstrument, een mobiele telefoon of een ander digitaal of informatietechnologisch vooruit- of achteraf betaald toestel met soortgelijke kenmerken om geldovermakingen tussen personen te verrichten, valt evenwel onder het toepassingsgebied van deze verordening. Voorts dienen opnames bij geldautomaten, betalingen van belastingen, boeten of andere heffingen, geldovermakingen door middel van uitwisseling van afbeeldingen van cheques, waaronder ingehouden cheques, of wissels, en geldovermakingen waarbij de betaler en de begunstigde beiden betalingsdienstaanbieders zijn die voor eigen rekening handelen, van het toepassingsgebied van deze verordening te worden uitgesloten.

(14)

Om rekening te houden met de specifieke eigenschappen van de nationale betalingssystemen, en mits het altijd mogelijk is de betaler via de geldovermaking te traceren, moeten de lidstaten bepaalde binnenlandse geldovermakingen van geringe waarde, waaronder elektronische girobetalingen voor de aankoop van goederen of diensten, van het toepassingsgebied van deze verordening kunnen uitsluiten.

(15)

Betalingsdienstaanbieders moeten ervoor zorgen dat de informatie over de betaler en de begunstigde niet geheel of gedeeltelijk ontbreekt.

(16)

Om de doeltreffendheid van betalingssystemen niet te ondermijnen en ter wille van het evenwicht tussen het risico dat transacties in de clandestiniteit worden gedrongen ten gevolge van al te strikte identificatieverplichtingen enerzijds, en de potentiële terroristische dreiging die van kleine geldovermakingen uitgaat anderzijds, moet de verplichting om de juistheid van de informatie over de betaler of de begunstigde te controleren in geval van geldovermakingen die nog niet geverifieerd zijn, alleen gelden voor individuele geldovermakingen die 1 000 EUR overschrijden, tenzij de overmaking verband lijkt te houden met andere geldovermakingen die tezamen meer dan 1 000 EUR zouden bedragen, de middelen contant dan wel in anoniem elektronisch geld zijn ontvangen of uitbetaald of als er goede redenen zijn om witwassen of terrorismefinanciering te vermoeden.

(17)

Voor geldovermakingen die worden geacht te zijn geverifieerd, mogen de betalingsdienstaanbieders niet worden verplicht bij elke geldovermaking gevoegde informatie over de betaler of de begunstigde te controleren, mits de verplichtingen neergelegd in Richtlijn (EU) 2015/849 worden nagekomen.

(18)

In de context van de wetgevingshandelingen van de Unie betreffende betalingsdiensten, met name Verordening (EG) nr. 924/2009 van het Europees Parlement en de Raad (10), Verordening (EU) nr. 260/2012 van het Europees Parlement en de Raad (11) en Richtlijn 2007/64/EG, dient het voldoende te zijn te bepalen dat geldovermakingen binnen de Unie vergezeld gaan van alleen vereenvoudigde informatie, zoals de nummers van de betaalrekeningen of een unieke identificatiecode van de transactie.

(19)

Teneinde de autoriteiten voor de bestrijding van witwassen of terrorismefinanciering in derde landen in staat te stellen de herkomst van de voor deze doeleinden gebruikte geldmiddelen te traceren, dient bij geldovermakingen vanuit de Unie naar buiten de Unie volledige informatie over de betaler en de begunstigde te worden gevoegd. Aan deze autoriteiten mag de toegang tot volledige informatie over de betaler en de begunstigde alleen worden verleend indien deze informatie moet dienen om witwassen of terrorismefinanciering te voorkomen, op te sporen en te onderzoeken.

(20)

De voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering bevoegde autoriteiten van de lidstaten, alsmede de bevoegde justitiële en wetshandhavingsorganen in de lidstaten moeten intensiever samenwerken met elkaar en met de desbetreffende autoriteiten in derde landen, met inbegrip van de ontwikkelingslanden, teneinde de transparantie, het delen van informatie en beste praktijken verder te versterken.

(21)

Wat betreft geldovermakingen van een enkele betaler aan meerdere begunstigden die als blok worden verzonden waarin afzonderlijke geldovermakingen vanuit de Unie naar buiten de Unie zijn opgenomen, moet ervoor worden gezorgd dat bij deze afzonderlijke geldovermakingen alleen het betaalrekeningnummer van de betaler of de unieke identificatiecode van de transactie wordt gevoegd, alsook volledige informatie over de begunstigde, mits het batchbestand volledige informatie over de betaler bevat waarvan de juistheid is gecontroleerd, en volledige informatie over de begunstigde die volledig traceerbaar is.

(22)

Om te controleren of de vereiste informatie over de betaler en de begunstigde bij de geldovermakingen is gevoegd en om verdachte transacties te helpen opsporen, dienen de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde en de intermediaire betalingsdienstaanbieder te beschikken over doeltreffende procedures waarmee het ontbreken van informatie over de betaler en de begunstigde kan worden vastgesteld. Die procedures dienen onder meer te bestaan in monitoring achteraf of desgevallend monitoring in realtime. De bevoegde autoriteiten moeten ervoor zorgen dat betalingsdienstaanbieders de vereiste informatie over transacties in alle fasen van de betalingsketen bij de elektronische overmaking of het eraan gekoppelde bericht voegen.

(23)

Omdat anonieme geldovermakingen een potentiële dreiging van witwassen en terrorismefinanciering inhouden, moeten betalingsdienstaanbieders ertoe worden verplicht informatie over de betaler en de begunstigde op te vragen. Overeenkomstig de door de FATF ontwikkelde op risico gebaseerde aanpak moet worden bepaald welke gebieden hogere en welke gebieden lagere risico's met zich brengen zodat op meer gerichte wijze kan worden opgetreden tegen risico's voor witwassen en terrorismefinanciering. Dienovereenkomstig moeten de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde en de intermediaire betalingsdienstaanbieder voor gevallen waarin de vereiste informatie over de betaler of de begunstigde niet bij de geldovermaking is gevoegd, beschikken over doeltreffende, op risico gebaseerde procedures teneinde hen toe te laten te beslissen of deze overmaking moet worden uitgevoerd, geweigerd of opgeschort en te bepalen welke passende vervolgactie moet worden ondernomen.

(24)

De betalingsdienstaanbieder van de begunstigde en de intermediaire betalingsdienstaanbieder moeten op basis van een risicobeoordeling bijzondere waakzaamheid aan de dag leggen wanneer zij tot de bevinding komen dat informatie over de betaler of de begunstigde geheel of gedeeltelijk ontbreekt, en moeten verdachte transacties aan de bevoegde autoriteiten melden overeenkomstig de meldingsplicht als bedoeld in Richtlijn (EU) 2015/849 en overeenkomstig de nationale maatregelen ter omzetting van die richtlijn.

(25)

De bepalingen inzake geldovermakingen in geval van geheel of gedeeltelijk ontbrekende informatie over de betaler of de begunstigde zijn van toepassing onverminderd eventuele verplichtingen voor betalingsdienstaanbieders en intermediaire betalingsdienstaanbieders om geldovermakingen op te schorten en/of te weigeren die een overtreding van een civiel-, bestuurs- of strafrechtelijke bepaling uitmaken.

(26)

Teneinde betalingsdienstaanbieders te helpen doeltreffende procedures in te voeren om gevallen op te sporen waarin zij geldovermakingen ontvangen met geheel of gedeeltelijk ontbrekende informatie over de betaler of de begunstigde, en om follow-upmaatregelen te nemen, dienen de Europese toezichthoudende autoriteiten Europese Bankautoriteit (European Banking Authority — „EBA”), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (12), Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (European Insurance and Occupational Pensions Authority — „Eiopa”), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad (13), en Europese Autoriteit voor effecten en markten (European Securities and Market Authority — „ESMA”), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (14), richtsnoeren te publiceren.

(27)

Om in het kader van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering snel te kunnen optreden, moeten betalingsdienstaanbieders onverwijld reageren wanneer de autoriteiten die bevoegd zijn voor de bestrijding van witwassen of terrorismefinanciering van de lidstaat waar die betalingsdienstaanbieders gevestigd zijn, om informatie over de betaler en de begunstigde verzoeken.

(28)

Het aantal werkdagen in de lidstaat van de betalingsdienstaanbieder van de betaler is bepalend voor het aantal dagen om te reageren op een verzoek om informatie over de betaler.

(29)

Aangezien bij een strafrechtelijk onderzoek mogelijk pas maanden of zelfs jaren na de oorspronkelijke geldovermaking kan worden uitgemaakt welke gegevens noodzakelijk zijn of welke personen bij de transactie betrokken zijn, en om toegang te kunnen verkrijgen tot belangrijk bewijsmateriaal voor het strafonderzoek, is het passend van betalingsdienstaanbieders te verlangen dat ze informatie over de betaler en de begunstigde voor een bepaalde termijn bewaren met het oog op het voorkomen, het opsporen en het onderzoeken van witwassen en terrorismefinanciering. Die termijn moet beperkt blijven tot vijf jaar waarna alle persoonsgegevens moeten worden gewist tenzij anders bepaald in het nationale recht. Indien nodig om witwassen of terrorismefinanciering te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken, en na een onderzoek naar de noodzaak en de evenredigheid van de maatregel, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om de bewaring van de gegevens voor een bijkomende termijn van ten hoogste vijf jaren toe te laten of te verlangen, onverminderd de nationale strafrechtelijke bepalingen betreffende bewijsmateriaal die gelden voor lopende strafrechtelijke onderzoeken en gerechtelijke procedures.

(30)

Met het oog op een betere naleving van de voorschriften in deze verordening, en overeenkomstig de Mededeling van de Commissie van 9 december 2010„Het versterken van sanctieregelingen in de financiëledienstensector”, moeten de bevoegde autoriteiten ruimere bevoegdheden krijgen om toezichtmaatregelen te treffen en sancties op te leggen. De lidstaten moeten administratieve sancties en maatregelen invoeren, en, gezien het belang van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, moeten die sancties en maatregelen doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten moeten de Commissie en het gemengd comité van EBA, Eiopa en ESMA (hierna gezamenlijk aangeduid als de „ESA's” — European Supervisory Authorities daarvan in kennis stellen.

(31)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van hoofdstuk V van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (15).

(32)

Een aantal landen en gebieden die niet tot het grondgebied van de Unie behoren, hebben een monetaire unie met of maken deel uit van de valutazone van een lidstaat of hebben een monetaire overeenkomst ondertekend met de Unie, vertegenwoordigd door een lidstaat, en hebben betalingsdienstaanbieders die direct of indirect deelnemen aan de betalings- en afwikkelingssystemen van die lidstaat. Om te vermijden dat de toepassing van deze verordening op geldovermakingen tussen de betrokken lidstaten en deze landen of gebieden een aanzienlijk negatief effect zou hebben op de economie van deze landen en gebieden, moet worden voorzien in de mogelijkheid om dergelijke geldovermakingen als geldovermakingen binnen de betrokken lidstaten te behandelen.

(33)

Gelet op het aantal wijzigingen dat ingevolge deze verordening zou moeten worden aangebracht in Verordening (EG) nr. 1781/2006 van het Europees Parlement en de Raad (16), moet die verordening ter wille van de duidelijkheid worden ingetrokken.

(34)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening niet voldoende kunnen worden verwezenlijkt door de lidstaten en derhalve, vanwege de omvang of de effecten van de maatregel, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen treffen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag van de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(35)

In deze verordening worden de grondrechten in acht genomen en de beginselen nageleefd die door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend, in het bijzonder de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven (artikel 7), het recht op bescherming van persoonsgegevens (artikel 8), het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een eerlijk proces (artikel 47) en het beginsel ne bis in idem.

(36)

Met het oog op de soepele invoering van het regelgevingskader voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, is het passend dat de datum van toepassing van deze verordening samenvalt met de termijn voor de omzetting van Richtlijn (EU) 2015/849.

(37)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, die overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (17) werd geraadpleegd, heeft op 4 juli 2013 een advies uitgebracht (18),

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden voorschriften vastgesteld met betrekking tot de informatie over de betalers en de begunstigden die, met het oog op het voorkomen, het opsporen en het onderzoeken van witwassen van geld en terrorismefinanciering, bij geldovermakingen in ongeacht welke valuta moet worden gevoegd wanneer ten minste een van de bij de geldovermaking betrokken betalingsdienstaanbieders in de Unie is gevestigd.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op geldovermakingen in ongeacht welke valuta die worden verzonden of ontvangen door een in de Unie gevestigde betalingsdienstaanbieder of intermediaire betalingsdienstaanbieder.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op de diensten die zijn vermeld onder de punten a) tot en met m), en o), van artikel 3 van Richtlijn 2007/64/EG.

3.   Deze verordening is niet van toepassing op geldovermakingen die worden verricht met een betaalkaart, een elektronischgeldinstrument, een mobiele telefoon of elk ander digitaal of informatietechnologisch vooruit- of achteraf betaald toestel met soortgelijke kenmerken, wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de kaart, het instrument of het toestel wordt alleen gebruikt voor de betaling van goederen of diensten, en

b)

het nummer van die kaart, dat instrument of dat toestel wordt gevoegd bij alle overmakingen die uit de transactie voortvloeien.

Deze verordening is echter wel van toepassing wanneer een betaalkaart, een elektronischgeldinstrument, een mobiele telefoon of elk ander digitaal of informatietechnologisch vooruit- of achteraf betaald toestel met soortgelijke kenmerken wordt gebruikt om geldovermakingen tussen personen te verrichten.

4.   Deze verordening is niet van toepassing op personen die geen andere activiteit verrichten dan het omzetten van papieren documenten in elektronische gegevens en op contractbasis werkzaam zijn voor een betalingsdienstaanbieder, of op personen die geen andere activiteit verrichten dan het aanbieden van berichtensystemen of andere ondersteuningssystemen voor de overmaking van geldmiddelen of clearing- en afwikkelingssystemen aan betalingsdienstaanbieders.

Deze verordening is niet van toepassing op:

a)

geldovermakingen die inhouden dat de betaler contant geld van zijn betaalrekening haalt;

b)

geldovermakingen aan een overheid voor de betaling van belastingen, boeten of andere heffingen binnen een lidstaat;

c)

geldovermakingen waarbij zowel de betaler als de begunstigde een betalingsdienstaanbieder is die voor eigen rekening handelt;

d)

geldovermakingen die worden verricht door middel van uitwisseling van afbeeldingen van cheques, waaronder ingehouden cheques.

5.   Een lidstaat kan beslissen deze verordening niet toe te passen op geldovermakingen binnen zijn grondgebied naar een betaalrekening van een begunstigde waarop uitsluitend betalingen voor de levering van goederen of de verrichting van diensten kunnen worden gedaan, indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde is onderworpen aan Richtlijn (EU) 2015/849;

b)

de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde is in staat om door middel van een unieke identificatiecode van de transactie, via de begunstigde, de geldovermaking van de persoon die met de begunstigde een overeenkomst heeft voor de levering van goederen of de verrichting van diensten, te traceren;

c)

de geldovermaking bedraagt ten hoogste 1 000 EUR.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „terrorismefinanciering”: het financieren van terrorisme als omschreven in artikel 1, lid 5, van Richtlijn (EU) 2015/849;

2.   „witwassen”: de witwasactiviteiten bedoeld in artikel 1, leden 3 en 4, van Richtlijn (EU) 2015/849;

3.   „betaler”: een persoon die houder is van een betaalrekening en een geldovermaking vanaf die betaalrekening toestaat, of, bij ontbreken van een betaalrekening, die een opdracht tot geldovermaking geeft;

4.   „begunstigde”: een persoon die de beoogde ontvanger van de geldovermaking is;

5.   „betalingsdienstaanbieder”: de categorieën betalingsdienstaanbieders, bedoeld in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2007/64/EG, natuurlijke of rechtspersonen die op grond van artikel 26 van die richtlijn een ontheffing genieten en rechtspersonen die een ontheffing op grond van artikel 9 van Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad (19) genieten, die geldovermakingsdiensten verrichten;

6.   „intermediaire betalingsdienstaanbieder”: een betalingsdienstaanbieder die niet de betalingsdienstaanbieder van de betaler of van de begunstigde is en die een geldovermaking ontvangt en overmaakt namens de betalingsdienstaanbieder van de betaler of van de begunstigde of namens een andere intermediaire betalingsdienstaanbieder;

7.   „betaalrekening”: een rekening als omschreven in artikel 4, punt 14), van Richtlijn 2007/64/EG;

8.   „geldmiddelen”: geldmiddelen als omschreven in artikel 4, punt 15), van Richtlijn 2007/64/EG;

9.   „geldovermaking”: een transactie die namens een betaler ten minste ten dele langs elektronische weg door een betalingsdienstaanbieder wordt verricht met de bedoeling via een betalingsdienstaanbieder geldmiddelen beschikbaar te stellen aan een begunstigde, ongeacht of de betaler en de begunstigde een en dezelfde persoon zijn en ongeacht of de betalingsdienstaanbieder van de betaler en die van de begunstigde dezelfde zijn, waaronder inbegrepen:

a)

een overmaking als omschreven in artikel 2, punt 1), van Verordening (EU) nr. 260/2012;

b)

een automatische afschrijving als omschreven in artikel 2, punt 2), van Verordening (EU) nr. 260/2012;

c)

een binnenlandse of grensoverschrijdende geldtransfer als omschreven in artikel 4, punt 13), van Richtlijn 2007/64/EG;

d)

een overmaking waarbij is gebruikgemaakt van een betaalkaart, een elektronischgeldinstrument, een mobiele telefoon of elk ander digitaal of informatietechnologisch vooruit- of achteraf betaald toestel met soortgelijke kenmerken;

10.   „blokovermaking”: een bundel van verscheidene afzonderlijke geldovermakingen die zijn samengebracht met het oog op de doorzending ervan;

11.   „unieke identificatiecode van de transactie”: een combinatie van letters, cijfers of symbolen, door de betalingsdienstaanbieder bepaald overeenkomstig de protocollen van de betalings- en afwikkelingssystemen of berichtensystemen die voor de geldovermaking zijn gebruikt, die het mogelijk maakt de transactie te traceren tot de betaler en de begunstigde;

12.   „een geldovermaking tussen personen”: een transactie tussen natuurlijke personen die handelen als consumenten, voor andere doeleinden dan hun bedrijfs- of beroepsactiviteiten.

HOOFDSTUK II

VERPLICHTINGEN VAN BETALINGSDIENSTAANBIEDERS

AFDELING 1

Verplichtingen van de betalingsdienstaanbieder van de betaler

Artikel 4

Bij geldovermakingen te voegen informatie

1.   De betalingsdienstaanbieder van de betaler zorgt ervoor dat bij geldovermakingen de volgende informatie over de betaler wordt gevoegd:

a)

de naam van de betaler,

b)

het betaalrekeningnummer van de betaler, en

c)

het adres van de betaler, het nummer van zijn officieel persoonlijk document, zijn cliëntenidentificatienummer of plaats en datum van zijn geboorte.

2.   De betalingsdienstaanbieder van de betaler zorgt ervoor dat bij geldovermakingen de volgende informatie over de begunstigde wordt gevoegd:

a)

de naam van de begunstigde, en

b)

het betaalrekeningnummer van de begunstigde.

3.   In afwijking van lid 1, onder b), en lid 2, onder b), zorgt de betalingsdienstaanbieder van de betaler ervoor dat bij geldovermakingen die niet van of naar een betaalrekening worden verricht, eerder een unieke identificatiecode van de transactie wordt gevoegd dan het (de) betaalrekeningnummer(s).

4.   Alvorens de geldmiddelen over te maken, verifieert de betalingsdienstaanbieder van de betaler de juistheid van de in lid 1 bedoelde informatie op basis van documenten, gegevens of informatie uit betrouwbare en onafhankelijke bron.

5.   De verificatie als bedoeld in lid 4 bedoeld, wordt geacht te zijn verricht wanneer:

a)

de identiteit van de betaler is geverifieerd overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn (EU) 2015/849 en de bij die verificatie verkregen informatie is bewaard overeenkomstig artikel 40 van die richtlijn, of

b)

artikel 14, lid 5, van Richtlijn (EU) 2015/849 van toepassing is op de betaler.

6.   Onverminderd de afwijkingen waarin de artikelen 5 en 6 voorzien, voert de betalingsdienstaanbieder van de betaler geen geldovermakingen uit voordat volledige naleving van dit artikel is gewaarborgd.

Artikel 5

Geldovermakingen binnen de Unie

1.   In afwijking van artikel 4, leden 1 en 2, en wanneer alle bij de betalingsketen betrokken betalingsdienstaanbieders binnen de Unie zijn gevestigd, wordt bij een geldovermaking ten minste het betaalrekeningnummer van de betaler en van de begunstigde gevoegd, of de unieke identificatiecode van de transactie wanneer artikel 4, lid 3, van toepassing is, onverminderd de informatievereisten die in Verordening (EU) nr. 260/2012 zijn vastgesteld, indien van toepassing.

2.   Onverminderd lid 1 stelt de betalingsdienstaanbieder van de betaler op verzoek van de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde of de intermediaire betalingsdienstaanbieder binnen de drie werkdagen na ontvangst van dat verzoek om informatie het volgende beschikbaar:

a)

voor geldovermakingen van meer dan 1 000 EUR, ongeacht of die overmakingen worden uitgevoerd als een enkele transactie dan wel in meerdere transacties die met elkaar in verband lijken te staan, de informatie over de betaler of de begunstigde overeenkomstig artikel 4;

b)

voor geldovermakingen van ten hoogste 1 000 EUR die niet in verband lijken te staan met andere geldovermakingen die samen met de betreffende geldovermaking meer dan 1 000 EUR bedragen, ten minste:

i)

de naam van de betaler en van de begunstigde,

ii)

het betaalrekeningnummer van zowel de betaler als de begunstigde, of de unieke identificatiecode van de transactie wanneer artikel 4, lid 3, van toepassing is.

3.   In afwijking van artikel 4, lid 4, moet de betalingsdienstaanbieder van de betaler bij de in lid 2, punt b), van dit artikel bedoelde geldovermakingen, de informatie over de betaler niet verifiëren, tenzij de betalingsdienstaanbieder van de betaler:

a)

de over te maken geldmiddelen contant of als anoniem elektronisch geld ontvangen heeft, of

b)

goede redenen heeft om witwassen of terrorismefinanciering te vermoeden.

Artikel 6

Geldovermakingen naar buiten de Unie

1.   Wanneer bij een blokovermaking van één betaler de betalingsdienstaanbieders van de begunstigden buiten de Unie zijn gevestigd, is artikel 4, lid 1, niet van toepassing op de afzonderlijke geldovermakingen die zijn samengebundeld, op voorwaarde dat het batchbestand de in artikel 4, leden 1, 2 en 3, bedoelde informatie bevat en die informatie overeenkomstig artikel 4, leden 4 en 5, geverifieerd is, en dat bij de afzonderlijke geldovermakingen het betaalrekeningnummer van de betaler, of de unieke identificatiecode van de transactie wanneer artikel 4, lid 3, van toepassing is, is gevoegd.

2.   In afwijking van artikel 4, lid 1, en onverminderd de informatie die overeenkomstig Verordening (EU) nr. 260/2012 is vereist, indien van toepassing, wordt indien de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde buiten het grondgebied van de Unie is gevestigd, bij geldovermakingen die 1 000 EUR niet overschrijden en geen verband lijken te houden met andere geldovermakingen die samen met de betrokken geldovermaking 1 000 EUR overschrijden, ten minste de volgende informatie gevoegd:

a)

de naam van de betaler en van de begunstigde, en

b)

het betaalrekeningnummer van zowel de betaler als de begunstigde, of de unieke identificatiecode van de transactie wanneer artikel 4, lid 3, van toepassing is.

In afwijking van artikel 4, lid 4, moet de betalingsdienstaanbieder van de betaler de in dit lid bedoelde informatie over de betaler niet verifiëren, tenzij de betalingsdienstaanbieder van de betaler:

a)

de over te maken geldmiddelen contant of als anoniem elektronisch geld heeft ontvangen, of

b)

goede redenen heeft om witwassen of terrorismefinanciering te vermoeden.

AFDELING 2

Verplichtingen van de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde

Artikel 7

Opsporing van ontbrekende informatie over de betaler of de begunstigde

1.   De betalingsdienstaanbieder van de begunstigde voert doeltreffende procedures in om op te sporen of de velden voor informatie over de betaler en de begunstigde in het voor de geldovermaking gebruikte berichten- of betalings- en afwikkelingssysteem zijn ingevuld met karakters of gegevens die toegelaten zijn overeenkomstig de procedures van dat systeem.

2.   De betalingsdienstaanbieder van de begunstigde voert doeltreffende procedures in, onder meer, waar passend, monitoring achteraf of in realtime, om op te sporen of de volgende informatie over de betaler en de begunstigde ontbreekt:

a)

bij geldovermakingen waarbij de betalingsdienstaanbieder van de betaler in de Unie is gevestigd, de in artikel 5 bedoelde informatie;

b)

bij geldovermakingen waarbij de betalingsdienstaanbieder van de betaler buiten de Unie is gevestigd, de in artikel 4, leden 1 en 2, bedoelde informatie;

c)

bij blokovermakingen waarbij de betalingsdienstaanbieder van de betaler buiten de Unie is gevestigd, de in artikel 4, leden 1 en 2, bedoelde informatie met betrekking tot die blokovermaking.

3.   Bij geldovermakingen van meer dan 1 000 EUR, ongeacht of die overmakingen worden uitgevoerd als een enkele transactie dan wel in meerdere transacties die met elkaar in verband lijken te staan, verifieert de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde, alvorens de betaalrekening van de begunstigde te crediteren of hem de geldmiddelen ter beschikking te stellen, de juistheid van de in lid 2 van dit artikel bedoelde informatie over de begunstigde op basis van documenten, gegevens of informatie uit betrouwbare en onafhankelijke bron, onverminderd de bij de artikelen 69 en 70 van Richtlijn 2007/64/EG vastgestelde vereisten.

4.   Bij geldovermakingen van ten hoogste 1 000 EUR en die geen verband lijken te houden met andere geldovermakingen die samen met de betrokken geldovermaking 1 000 EUR overschrijden, moet de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde de juistheid van de informatie over de begunstigde niet verifiëren, tenzij de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde:

a)

de geldmiddelen contant of als anoniem elektronisch geld uitbetaalt, of

b)

goede redenen heeft om witwassen of terrorismefinanciering te vermoeden.

5.   De verificatie als bedoeld in de leden 3 en 4 wordt geacht te zijn verricht wanneer:

a)

de identiteit van de begunstigde is geverifieerd overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn (EU) 2015/849 en de bij die verificatie verkregen informatie is bewaard overeenkomstig artikel 40 van deze richtlijn, of

b)

artikel 14, lid 5, van Richtlijn (EU) 2015/849 van toepassing is op de begunstigde.

Artikel 8

Geldovermakingen met ontbrekende of onvolledige informatie over betaler of begunstigde

1.   De betalingsdienstaanbieder van de begunstigde voert doeltreffende, op risico gebaseerde procedures in, waaronder procedures die gebaseerd zijn op de risicogevoeligheid zoals bedoeld in artikel 13 van Richtlijn (EU) 2015/849, om te bepalen of een geldovermaking waarbij de vereiste volledige informatie over de betaler of de begunstigde ontbreekt, moet worden uitgevoerd, geweigerd of opgeschort en welke passende actie daarbij kan worden ondernomen.

Ingeval de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde bij ontvangst van de geldovermaking tot de bevinding komt dat de in artikel 4, lid 1 of lid 2, artikel 5, lid 1, of artikel 6 bedoelde informatie ontbreekt, onvolledig is of niet is ingevuld met karakters of gegevens die toegelaten zijn overeenkomstig de procedures van het berichten- of betalings- en afwikkelingssysteem als bedoeld in artikel 7, lid 1, weigert de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde de overmaking of verzoekt hij om de vereiste informatie over de betaler en de begunstigde voordat of nadat hij de betaalrekening van de begunstigde crediteert of hem de geldmiddelen ter beschikking stelt, op grond van de risicogevoeligheid.

2.   Wanneer een betalingsdienstaanbieder herhaaldelijk nalaat enige van de vereiste informatie over de betaler of de begunstigde te verstrekken, onderneemt de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde stappen die aanvankelijk kunnen bestaan in het sturen van waarschuwingen en het vaststellen van termijnen, alvorens alle toekomstige geldovermakingen van die betalingsdienstaanbieder te weigeren of zijn zakelijke relatie met deze betalingsdienstaanbieder te beperken of te beëindigen.

De betalingsdienstaanbieder van de begunstigde meldt het feit dat geen informatie is verstrekt, en de genomen maatregelen aan de autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht op de naleving van de bepalingen inzake bestrijding van witwassen of terrorismefinanciering.

Artikel 9

Beoordeling en melding

De betalingsdienstaanbieder van de begunstigde neemt ontbrekende of onvolledige informatie over de betaler of de begunstigde in aanmerking bij het beoordelen of de geldovermaking, dan wel enige daarmee verband houdende transactie, verdacht is en aan de overeenkomstig Richtlijn (EU) 2015/849 ingestelde financiële-inlichtingeneenheid („de FIE”) moet worden gemeld.

AFDELING 3

Verplichtingen van intermediaire betalingsdienstaanbieders

Artikel 10

Het bewaren van de informatie over de betaler en de begunstigde die bij de overmaking is gevoegd

Intermediaire betalingsdienstaanbieders zorgen ervoor dat alle ontvangen informatie over de betaler en de begunstigde die is gevoegd bij een geldovermaking, bij de overmaking wordt bewaard.

Artikel 11

Opsporing van ontbrekende informatie over betaler of begunstigde

1.   De intermediaire betalingsdienstaanbieder stelt doeltreffende procedures in om op te sporen of de velden voor informatie over de betaler en de begunstigde in het voor de geldovermaking gebruikte berichten- of betalings- en afwikkelingssysteem zijn ingevuld met karakters of gegevens die toegelaten zijn volgens de procedures van dat systeem.

2.   De intermediaire betalingsdienstaanbieder voert doeltreffende procedures in, onder meer, waar passend, monitoring achteraf of in realtime, om op te sporen of de volgende informatie over de betaler of de begunstigde ontbreekt:

a)

bij geldovermakingen waarbij de betalingsdienstaanbieders van de betaler en de begunstigde in de Unie zijn gevestigd, de in artikel 5 bedoelde informatie;

b)

bij geldovermakingen waarbij de betalingsdienstaanbieder van de betaler of de begunstigde buiten de Unie is gevestigd, de in artikel 4, leden 1 en 2, bedoelde informatie;

c)

bij blokovermakingen waarbij de betalingsdienstaanbieder van de betaler of van de begunstigde buiten de Unie is gevestigd, de in artikel 4, leden 1 en 2, bedoelde informatie met betrekking tot die blokovermaking.

Artikel 12

Geldovermakingen met ontbrekende informatie over betaler of begunstigde

1.   De intermediaire betalingsdienstaanbieder stelt doeltreffende, op risico gebaseerde procedures vast om te bepalen of een geldovermaking waarbij de vereiste informatie over de betaler en de begunstigde ontbreekt, moet worden uitgevoerd, geweigerd of opgeschort en welke passende actie daarbij kan worden ondernomen.

Ingeval de intermediaire betalingsdienstaanbieder bij ontvangst van de geldovermaking tot de bevinding komt dat de in artikel 4, leden 1 en 2, artikel 5, lid 1, of artikel 6 bedoelde informatie over de betaler of de begunstigde ontbreekt of niet is ingevuld met karakters of gegevens die toegelaten zijn volgens de procedures van het berichten- of betalings- en afwikkelingssysteem als bedoeld in artikel 7, lid 1, weigert hij de overmaking of verzoekt hij om de vereiste informatie over de betaler en de begunstigde voor of na de doorzending van de geldovermaking, op grond van de risicogevoeligheid.

2.   Wanneer een betalingsdienstaanbieder herhaaldelijk nalaat de vereiste informatie over de betaler of de begunstigde te verstrekken, onderneemt de intermediaire betalingsdienstaanbieder stappen die aanvankelijk kunnen bestaan in het sturen van waarschuwingen en het vaststellen van termijnen alvorens alle toekomstige geldovermakingen van deze betalingsdienstaanbieder te weigeren of zijn zakelijke relatie met deze betalingsdienstaanbieder te beperken of te beëindigen.

De intermediaire betalingsdienstaanbieder meldt het feit dat niet de vereiste informatie is verstrekt, en de genomen maatregelen aan de autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht op de naleving van de bepalingen inzake bestrijding van witwassen of terrorismefinanciering.

Artikel 13

Beoordeling en melding

De intermediaire betalingsdienstaanbieder neemt ontbrekende informatie over de betaler of de begunstigde in aanmerking bij het beoordelen of een geldovermaking, dan wel enige daarmee verband houdende transactie, verdacht is en overeenkomstig Richtlijn (EU) 2015/849 aan de FIE moet worden gemeld.

HOOFDSTUK III

INFORMATIE, GEGEVENSBESCHERMING EN BEWAREN VAN INFORMATIE

Artikel 14

Informatieverstrekking

Betalingsdienstaanbieders geven volledig en onmiddellijk, onder meer via een centraal contactpunt overeenkomstig artikel 45, lid 9, van Richtlijn (EU) 2015/849 wanneer een dergelijk contactpunt is aangewezen, en overeenkomstig de procedurevereisten die zijn vastgesteld in de nationale wetgeving van de lidstaat waar zij gevestigd zijn, alleen gevolg aan verzoeken betreffende de bij deze verordening vereiste informatie, die uitgaan van de voor het voorkomen en bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering bevoegde autoriteiten in die lidstaat.

Artikel 15

Gegevensbescherming

1.   Op de verwerking van persoonsgegevens op grond van deze verordening is Richtlijn 95/46/EG zoals omgezet in het nationale recht van toepassing. Op persoonsgegevens die onder deze verordening vallen en door de Commissie of de ESA's worden verwerkt, is Verordening (EG) nr. 45/2001 van toepassing.

2.   Persoonsgegevens worden door betalingsdienstaanbieders op basis van deze verordening verwerkt alleen met het doel witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen en worden niet verder verwerkt op een manier die niet verenigbaar is met dat doel. De verwerking van persoonsgegevens op basis van deze verordening voor commerciële doeleinden is verboden.

3.   Betalingsdienstaanbieders verstrekken de bij artikel 10 van Richtlijn 95/46/EG vereiste informatie aan nieuwe cliënten alvorens een zakelijke relatie aan te gaan of een occasionele transactie te verrichten. Die informatie bevat met name een algemene kennisgeving over de wettelijke verplichtingen van betalingsdienstaanbieders krachtens deze verordening bij de verwerking van persoonsgegevens met het oog op het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering.

4.   Betalingsdienstaanbieders zorgen ervoor dat de vertrouwelijkheid van de verwerkte gegevens wordt geëerbiedigd.

Artikel 16

Bewaren van informatie

1.   Informatie over de betaler en de begunstigde mag niet langer worden bewaard dan strikt noodzakelijk. De betalingsdienstaanbieder van de betaler en van de begunstigde bewaren de in artikelen 4 tot en met 7 bedoelde informatie gedurende vijf jaar.

2.   Na het verstrijken van de in lid 1 bedoelde bewaartermijn, zorgen de betalingsdienstaanbieders ervoor dat de persoonsgegevens worden gewist, tenzij anders bepaald in het nationale recht dat voorschrijft onder welke omstandigheden betalingsdienstaanbieders de gegevens nog mogen of moeten bewaren. De lidstaten mogen alleen een langere bewaring toestaan of verlangen nadat zij de noodzaak en de evenredigheid van langere bewaring grondig hebben onderzocht, en indien zij oordelen dat langere bewaring gerechtvaardigd is op grond van de noodzaak witwassen of terrorismefinanciering te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken. Die aanvullende bewaartermijn mag niet meer dan vijf jaar bedragen.

3.   Ingeval er op 25 juni 2015 een rechtsprocedure in verband met het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van vermoede witwaspraktijken of terrorismefinanciering aanhangig is in een lidstaat en een betalingsdienstaanbieder over informatie of documenten beschikt in verband met die aanhangige procedures, mag de betalingsdienstaanbieder die informatie of documenten overeenkomstig het nationale recht bewaren voor een termijn van vijf jaar met ingang van 25 juni 2015. De lidstaten mogen, onverminderd het nationale strafrecht inzake bewijsmateriaal dat van toepassing is op lopende strafrechtelijke onderzoeken en rechtsprocedures, de bewaring van die informatie of documenten toestaan of verlangen voor een aanvullende termijn van vijf jaar indien de noodzaak en de evenredigheid van die langere bewaring voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van vermoede witwaspraktijken of terrorismefinanciering zijn vastgesteld.

HOOFDSTUK IV

SANCTIES EN TOEZICHT

Artikel 17

Administratieve sancties en maatregelen

1.   Onverminderd het recht om te voorzien in strafrechtelijke sancties en ze op te leggen, stellen de lidstaten de voorschriften vast met betrekking tot de administratieve sancties en maatregelen die van toepassing zijn op schendingen van deze verordening en nemen zij alle maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat deze worden uitgevoerd. De ingestelde sancties en maatregelen zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend en stroken met de sancties die zijn vastgesteld in overeenstemming met hoofdstuk VI, afdeling 4, van Richtlijn (EU) 2015/849.

De lidstaten kunnen met betrekking tot inbreuken op de bepalingen van deze verordening waarop krachtens hun nationale strafrecht reeds strafrechtelijke sancties staan, besluiten geen regels voor administratieve sancties en maatregelen vast te stellen. In dergelijk geval stellen zij de Commissie in kennis van de betrokken strafrechtelijke bepalingen.

2.   De lidstaten dragen ervoor zorg dat indien betalingsdienstaanbieders aan verplichtingen zijn onderworpen, er bij een inbreuk op bepalingen van deze verordening, overeenkomstig het nationale recht, sancties of maatregelen kunnen worden opgelegd aan de leden van het bestuurslichaam en alle andere natuurlijke personen die uit hoofde van het nationale recht voor de inbreuk verantwoordelijk zijn.

3.   Uiterlijk op 26 juni 2017 stellen de lidstaten de Commissie en het gemengd comité van de ESA's in kennis van de in lid 1 bedoelde voorschriften. Zij stellen de Commissie en het gemengd comité van de ESA's onverwijld van eventuele latere wijzigingen in kennis.

4.   De bevoegde autoriteiten beschikken overeenkomstig artikel 58, lid 4, van Richtlijn (EU) 2015/849 over alle toezichts- en onderzoeksbevoegdheden die nodig zijn voor de uitoefening van hun taken. Bij de uitoefening van hun bevoegdheden om administratieve sancties en maatregelen vast te stellen, werken de bevoegde autoriteiten nauw met elkaar samen om ervoor te zorgen dat die administratieve sancties of maatregelen de gewenste resultaten opleveren en om hun optreden te coördineren als het om grensoverschrijdende zaken gaat.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de in artikel 18 genoemde inbreuken wanneer die tot hun voordeel zijn gepleegd door personen die individueel of als lid van een orgaan van die rechtspersoon optreden en die binnen de rechtspersoon een leidende functie bekleden op grond van:

a)

de bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen,

b)

de bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen, of

c)

de bevoegdheid om binnen de rechtspersoon zeggenschap uit te oefenen.

6.   De lidstaten zorgen eveneens ervoor dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld wanneer, als gevolg van een gebrek aan toezicht of controle door een in lid 5 van dit artikel bedoelde persoon, een van de in artikel 18 bedoelde inbreuken tot het voordeel van die rechtspersoon kon worden gepleegd door een persoon die onder diens gezag staat.

7.   De bevoegde autoriteiten oefenen hun bevoegdheden om in overeenstemming met deze verordening administratieve sancties en maatregelen op te leggen, op één van onderstaande manieren uit:

a)

direct,

b)

in samenwerking met andere autoriteiten,

c)

onder hun verantwoordelijkheid door middel van delegatie aan die andere autoriteiten,

d)

middels een verzoek aan de bevoegde rechterlijke instanties.

Bij de uitoefening van hun bevoegdheden om administratieve sancties en maatregelen op te leggen, werken de bevoegde autoriteiten nauw met elkaar samen teneinde ervoor te zorgen dat die administratieve sancties of maatregelen de gewenste resultaten opleveren, en om hun optreden te coördineren wanneer het om grensoverschrijdende zaken gaat.

Artikel 18

Specifieke bepalingen

De lidstaten zorgen ervoor dat hun administratieve sancties en maatregelen ten minste de in artikel 59, leden 2 en 3, van Richtlijn (EU) 2015/849 vastgestelde sancties en maatregelen omvatten in geval van de volgende inbreuken op deze verordening:

a)

herhaald of stelselmatig verzuim van een betalingsdienstaanbieder om de vereiste informatie over de betaler of de begunstigde te vermelden, in strijd met de artikelen 4, 5 of 6;

b)

herhaald, stelselmatig of ernstig verzuim van een betalingsdienstaanbieder om in strijd met artikel 16 informatie te bewaren;

c)

verzuim van een betalingsdienstaanbieder om in strijd met de artikelen 8 of 12 doeltreffende, op risico gebaseerde procedures toe te passen.

d)

ernstig verzuim van een intermediaire betalingsdienstaanbieder om de artikelen 11 of 12 na te leven.

Artikel 19

Bekendmaking van sancties

De bevoegde autoriteiten maken administratieve sancties en maatregelen die zijn opgelegd in gevallen als bedoeld in de artikelen 17 en 18 van deze verordening, onverwijld bekend, waaronder informatie betreffende de soort en de aard van de inbreuk en de identiteit van de verantwoordelijke personen, indien noodzakelijk en evenredig na een beoordeling per geval, overeenkomstig artikel 60, leden 1, 2 en 3, van Richtlijn (EU) 2015/849.

Artikel 20

Toepassing van sancties en maatregelen door bevoegde autoriteiten

1.   Bij het vaststellen van het soort administratieve sancties of maatregelen en de hoogte van de administratieve geldboetes, houden de bevoegde autoriteiten rekening met alle relevante omstandigheden, waaronder die welke in artikel 60, lid 4, van Richtlijn (EU) 2015/849 worden opgesomd.

2.   Met betrekking tot administratieve sancties en maatregelen die in overeenstemming met deze verordening worden opgelegd, is artikel 62 van Richtlijn (EU) 2015/849 van toepassing.

Artikel 21

Melding van inbreuken

1.   De lidstaten voeren doeltreffende mechanismen in om de melding van inbreuken op deze verordening aan de bevoegde autoriteiten aan te moedigen.

Die mechanismen omvatten ten minste die welke in artikel 61, lid 2, van Richtlijn (EU) 2015/849 worden genoemd.

2.   De betalingsdienstaanbieders voeren in samenwerking met de bevoegde autoriteiten passende interne procedures in volgens welke hun werknemers, of personen in een vergelijkbare positie, inbreuken intern kunnen melden via een beveiligd, onafhankelijk, specifiek en anoniem kanaal dat in verhouding staat tot de aard en de omvang van de betrokken betalingsdienstaanbieder.

Artikel 22

Toezicht

1.   De lidstaten verlangen van de bevoegde autoriteiten dat zij doeltreffend toezicht uitoefenen en de nodige maatregelen nemen om te zorgen voor de naleving van deze verordening, en, via doeltreffende mechanismen, aan te moedigen dat inbreuken op de bepalingen van deze verordening worden gemeld aan de bevoegde autoriteiten.

2.   Nadat de lidstaten overeenkomstig artikel 17, lid 3, de Commissie en het gemengd comité van de ESA's in kennis hebben gesteld van de in lid 1 van dit artikel bedoelde voorschriften, legt de Commissie verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van hoofdstuk IV, met bijzondere aandacht voor grensoverschrijdende gevallen.

HOOFDSTUK V

UITVOERINGSBEVOEGDHEDEN

Artikel 23

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor de voorkoming van het witwassen van geld en terrorismefinanciering van terrorisme („het Comité”). Het Comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK VI

AFWIJKINGEN

Artikel 24

Overeenkomsten met landen en gebieden die niet tot het grondgebied van de Unie behoren

1.   De Commissie kan elke lidstaat toestaan met een derde land of met een gebied dat niet onder het in artikel 355 VWEU bedoelde territoriale toepassingsgebied van de VEU en de VWEU valt (hierna „het betrokken land of gebied” genoemd), een overeenkomst te sluiten die voorziet in afwijkingen van deze verordening, zodat geldovermakingen tussen dat land of gebied en de betrokken lidstaat als geldovermakingen binnen de betrokken lidstaat kunnen worden behandeld.

Deze overeenkomsten kunnen alleen worden toegestaan onder de volgende voorwaarden:

a)

het betrokken land of gebied heeft met de betrokken lidstaat een monetaire unie of maakt deel uit van het valutagebied van deze lidstaat of heeft met de Unie, vertegenwoordigd door een lidstaat, een monetaire overeenkomst ondertekend;

b)

de betalingsdienstaanbieders in het betrokken land of gebied nemen direct of indirect deel aan de betalings- en afwikkelingssystemen van die lidstaat, en

c)

het betrokken land of gebied verplicht de onder zijn rechtsorde vallende betalingsdienstaanbieders dezelfde voorschriften toe te passen als die welke bij deze verordening zijn vastgesteld.

2.   Een lidstaat die een overeenkomst als bedoeld in lid 1 wenst te sluiten, dient een verzoek in bij de Commissie en verschaft haar alle gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek.

3.   Wanneer de Commissie een dergelijk verzoek ontvangt, worden geldovermakingen tussen deze lidstaat en het betrokken land of gebied voorlopig als geldovermakingen binnen deze lidstaat behandeld totdat een besluit is genomen overeenkomstig dit artikel.

4.   Indien de Commissie binnen de twee maanden na ontvangst van het verzoek van oordeel is dat zij niet over alle gegevens beschikt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek, neemt zij contact op met de betrokken lidstaat en deelt zij mee welke aanvullende gegevens vereist zijn.

5.   Binnen één maand na ontvangst van alle informatie die zij nodig acht voor de beoordeling van het verzoek, stelt de Commissie de verzoekende lidstaat binnen één maand daarvan in kennis en zendt zij kopieën van het verzoek aan de overige lidstaten.

6.   Binnen de drie maanden na de in lid 5 van dit artikel bedoelde kennisgeving besluit de Commissie overeenkomstig artikel 23, lid 2, of zij de betrokken lidstaat machtigt de overeenkomst die het voorwerp uitmaakt van het verzoek, te sluiten.

De Commissie stelt het in de eerste alinea bedoelde besluit in elk geval binnen de 18 maanden na ontvangst van het verzoek vast.

7.   Uiterlijk op 26 maart 2017 verstrekken de lidstaten die krachtens Uitvoeringsbesluit 2012/43/EU van de Commissie (20), Besluit 2010/259/EU van de Commissie (21), Beschikking 2009/853/EG van de Commissie (22) of Beschikking 2008/982/EG van de Commissie (23) toestemming hebben gekregen overeenkomsten te sluiten met een betrokken land of gebied, de Commissie de geactualiseerde informatie die nodig is voor een beoordeling op grond van lid 1, tweede alinea, onder c).

Binnen de drie maanden na ontvangst van die informatie bestudeert de Commissie die informatie om zich ervan te vergewissen dat het betrokken land of grondgebied de onder zijn rechtsorde vallende betalingsdienstaanbieders verplicht dezelfde voorschriften toe te passen als die welke bij deze verordening zijn vastgesteld. Als de Commissie na het bestuderen van die informatie oordeelt dat niet meer wordt voldaan aan de voorwaarde in lid 1, tweede alinea, onder c), trekt zij het desbetreffende besluit, de desbetreffende beschikking of het desbetreffende uitvoeringsbesluit van de Commissie in.

Artikel 25

Richtsnoeren voor de uitvoering

Uiterlijk op 26 juni 2017 verstrekken de ESA's aan de bevoegde autoriteiten en de betalingsdienstaanbieders richtsnoeren overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010, inzake de maatregelen die in overeenstemming met deze verordening moeten worden genomen, in het bijzonder wat betreft de uitvoering van de artikelen 7, 8, 11 en 12.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 26

Intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006

Verordening (EG) nr. 1781/2006 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in de bijlage.

Artikel 27

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 26 juni 2017.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 20 mei 2015.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

Z. KALNIŅA-LUKAŠEVICA


(1)  PB C 166 van 12.6.2013, blz. 2.

(2)  PB C 271 van 19.9.2013, blz. 31.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 maart 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 20 april 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 20 mei 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  Verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad van 27 december 2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme (PB L 344 van 28.12.2001, blz. 70).

(5)  Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met het Al Qaida-netwerk (PB L 139 van 29.5.2002, blz. 9).

(6)  Verordening (EU) nr. 356/2010 van de Raad van 26 april 2010 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen, in het licht van de situatie in Somalië (PB L 105 van 27.4.2010, blz. 1).

(7)  Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (zie bladzijde 73 van dit Publicatieblad).

(8)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(9)  Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG (PB L 319 van 5.12.2007, blz. 1).

(10)  Verordening (EG) nr. 924/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende grensoverschrijdende betalingen in de Gemeenschap en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2560/2001 (PB L 266 van 9.10.2009, blz. 11).

(11)  Verordening (EU) nr. 260/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot vaststelling van technische en bedrijfsmatige vereisten voor overmakingen en automatische afschrijvingen in euro en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 924/2009 (PB L 94 van 30.3.2012, blz. 22).

(12)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).

(13)  Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48).

(14)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).

(15)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(16)  Verordening (EG) nr. 1781/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler (PB L 345 van 8.12.2006, blz. 1).

(17)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(18)  PB C 32 van 4.2.2014, blz. 9.

(19)  Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (PB L 267 van 10.10.2009, blz. 7).

(20)  Uitvoeringsbesluit 2012/43/EU van de Commissie van 25 januari 2012 tot machtiging van het Koninkrijk Denemarken om overeenkomsten met Groenland en de Faeröer te sluiten zodat geldovermakingen tussen Denemarken en elk van deze gebieden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1781/2006 van het Europees Parlement en de Raad als geldovermakingen binnen Denemarken worden behandeld (PB L 24 van 27.1.2012, blz. 12).

(21)  Besluit 2010/259/EU van de Commissie van 4 mei 2010 tot machtiging van de Franse Republiek om een overeenkomst met het Vorstendom Monaco te sluiten zodat geldovermakingen tussen de Franse Republiek en het Vorstendom Monaco overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1781/2006 van het Europees Parlement en de Raad als geldovermakingen binnen de Franse Republiek worden behandeld (PB L 112 van 5.5.2010, blz. 23).

(22)  Beschikking 2009/853/EG van de Commissie van 26 november 2009 waarbij Frankrijk wordt gemachtigd om een overeenkomst te sluiten met Saint-Pierre en Miquelon, Mayotte, Nieuw-Caledonië, Frans-Polynesië en Wallis en Futuna teneinde geldovermakingen tussen Frankrijk en elk van deze gebieden te behandelen als geldovermakingen binnen Frankrijk, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1781/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 312 van 27.11.2009, blz. 71).

(23)  Beschikking 2008/982/EG van de Commissie van 8 december 2008 tot machtiging van het Verenigd Koninkrijk om een overeenkomst met de Bailiwick of Jersey, de Bailiwick of Guernsey en het eiland Man te sluiten zodat geldovermakingen tussen het Verenigd Koninkrijk en elk van deze grondgebieden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1781/2006 van het Europees Parlement en de Raad als geldovermakingen binnen het Verenigd Koninkrijk worden behandeld (PB L 352 van 31.12.2008, blz. 34).


BIJLAGE

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EG) nr. 1781/2006

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 2

Artikel 4

Artikel 4, lid 1

Artikel 5

Artikel 4

Artikel 6

Artikel 5

Artikel 7

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 7

Artikel 9

Artikel 8

Artikel 10

Artikel 9

Artikel 11

Artikel 16

Artikel 12

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 15

Artikelen 17 tot en met 22

Artikel 16

Artikel 23

Artikel 17

Artikel 24

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 26

Artikel 20

Artikel 27


5.6.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 141/19


VERORDENING (EU) 2015/848 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 mei 2015

betreffende insolventieprocedures

(herschikking)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie heeft op 12 december 2012 een verslag over de toepassing van Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad (3) goedgekeurd. In het verslag wordt geconcludeerd dat de verordening in het algemeen goed functioneert, maar dat het wenselijk zou zijn om de toepassing van bepaalde bepalingen ervan te verbeteren, zodat grensoverschrijdende insolventieprocedures efficiënter kunnen worden uitgevoerd. Nu die verordening verscheidene malen is gewijzigd en bovendien verdere wijziging behoeft, moet zij duidelijkheidshalve worden herschikt.

(2)

De Unie heeft zich voorgenomen een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tot stand te brengen.

(3)

Voor de goede werking van de interne markt zijn efficiënte en doeltreffende grensoverschrijdende insolventieprocedures nodig. Ter verwezenlijking van dat doel dient deze verordening te worden vastgesteld; dit doel valt onder de samenwerking in burgerlijke zaken in de zin van artikel 81 van het Verdrag.

(4)

De activiteiten van ondernemingen hebben meer en meer grensoverschrijdende gevolgen en vallen daardoor in toenemende mate onder de regels van het Unierecht. Ook de insolventie van zulke ondernemingen heeft gevolgen voor de goede werking van de interne markt en vergt een handeling van de Unie die dwingt tot coördinatie van de maatregelen die ten aanzien van de goederen van een insolvente schuldenaar worden getroffen.

(5)

Voor de goede werking van de interne markt mogen partijen er niet toe worden aangezet geschillen of goederen van de ene lidstaat naar de andere over te brengen om hun rechtspositie ten nadele van de gezamenlijke schuldeisers te verbeteren (forumshopping).

(6)

Deze verordening moet voorschriften behelzen tot regeling van de rechterlijke bevoegdheid inzake de opening van een insolventieprocedure en van vorderingen die rechtstreeks uit een insolventieprocedure zijn voortgevloeid en er nauw verband mee houden. Deze verordening moet ook bepalingen bevatten betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen die in een dergelijke procedure zijn gegeven, alsmede bepalingen betreffende het recht dat op insolventieprocedures van toepassing is. Daarnaast moet deze verordening regels vastleggen betreffende de coördinatie van insolventieprocedures die betrekking hebben op dezelfde schuldenaar of op verscheidene leden van dezelfde groep ondernemingen.

(7)

Het faillissement, akkoorden en andere soortgelijke procedures en vorderingen met betrekking tot dergelijke procedures zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad (4). Die procedures dienen onder deze verordening te vallen. De uitlegging van deze verordening zou hiaten in de regelgeving tussen beide instrumenten zo veel mogelijk moeten dichten. Het loutere feit dat een nationale procedure niet in bijlage A bij deze verordening vermeld staat, hoeft echter niet te betekenen dat die procedure onder Verordening (EU) nr. 1215/2012 valt.

(8)

Met het oog op een meer efficiënte en doeltreffende afwikkeling van insolventieprocedures met grensoverschrijdende gevolgen is het noodzakelijk en aangewezen dat de bepalingen inzake rechterlijke bevoegdheid, erkenning en toepasselijk recht vervat worden in een instrument van de Unie dat verbindend is in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk is in elke lidstaat.

(9)

Deze verordening moet van toepassing zijn op insolventieprocedures die voldoen aan de voorwaarden van deze verordening, ongeacht of de schuldenaar een natuurlijke dan wel een rechtspersoon, een handelaar dan wel een particulier is. Die insolventieprocedures zijn limitatief opgesomd in bijlage A. Met betrekking tot de nationale procedures die zijn opgenomen in de lijst van bijlage A, dient deze verordening van toepassing te zijn zonder dat de rechter van een andere lidstaat nader onderzoekt of aan de voorwaarden van deze verordening is voldaan. Nationale insolventieprocedures die niet zijn opgenomen in de lijst van bijlage A, mogen niet onder deze verordening vallen.

(10)

Het toepassingsgebied van deze verordening moet worden uitgebreid tot procedures die de redding van economisch levensvatbare maar in moeilijkheden verkerende ondernemingen bevorderen, zodat ondernemers een tweede kans wordt gegeven. Het toepassingsgebied moet zich met name uitstrekken tot procedures voor de herstructurering van een schuldenaar in een fase waarin er slechts een kans op insolventie bestaat en tot procedures waarbij de schuldenaar geheel of gedeeltelijk de zeggenschap over zijn goederen en zijn onderneming behoudt. Het toepassingsgebied moet zich tevens uitstrekken tot procedures die voorzien in een schuldbevrijding van of een schuldaanpassing ten aanzien van consumenten of zelfstandigen, bijvoorbeeld een vermindering van het door de schuldenaar te betalen bedrag of een verlenging van de aan de schuldenaar verleende betalingstermijn. Aangezien deze procedures niet noodzakelijkerwijze de aanwijzing van een insolventiefunctionaris inhouden, moet zij onder deze verordening vallen wanneer zij worden gevoerd onder controle of toezicht van een rechter. In dit kader moeten onder „controle” ook situaties worden begrepen waarin de rechter slechts optreedt naar aanleiding van een door een schuldenaar of andere belanghebbende partijen ingesteld beroep.

(11)

Deze verordening moet tevens van toepassing zijn op procedures waarbij een tijdelijke schorsing wordt toegestaan ten aanzien van individuele executiemaatregelen indien die maatregelen een negatief effect kunnen hebben op de onderhandelingen en de vooruitzichten van een herstructurering van de activiteiten van de schuldenaar kunnen belemmeren. Dergelijke procedures mogen niet nadelig zijn voor de gezamenlijke schuldeisers en moeten, indien er geen overeenstemming over een herstructureringsplan kan worden bereikt, voorafgaan aan andere procedures die onder deze verordening vallen.

(12)

Deze verordening moet van toepassing zijn op procedures waarvan de opening openbaar moet worden gemaakt, opdat schuldeisers kennis kunnen nemen van de procedure en hun vorderingen kunnen indienen, zodat het collectieve karakter van de procedure wordt gewaarborgd, en opdat de bevoegdheid van de rechter die de procedure heeft geopend door de schuldeisers kan worden aangevochten.

(13)

Bijgevolg dienen vertrouwelijke insolventieprocedures van het toepassingsgebied van deze verordening te worden uitgesloten. Deze procedures kunnen in bepaalde lidstaten een belangrijke rol spelen, maar het vertrouwelijke karakter ervan belet dat schuldeisers of rechters in andere lidstaten ervan op de hoogte zijn dat een dergelijke procedure is geopend, waardoor erkenning van de rechtsgevolgen in heel de Unie moeilijk wordt.

(14)

De collectieve procedures die onder deze verordening vallen, moeten alle of een aanzienlijk deel van de schuldeisers omvatten aan wie een schuldenaar het geheel of een belangrijk deel van zijn uitstaande schulden verschuldigd is, op voorwaarde dat de vorderingen van de niet bij de procedure betrokken schuldeisers onverlet worden gelaten. Hiertoe dienen mede procedures te behoren waarbij alleen de financiële schuldeisers van een schuldenaar betrokken zijn. Procedures waarbij niet alle schuldeisers van een schuldenaar betrokken zijn, moeten de redding van de schuldenaar ten doel hebben. Bij procedures die leiden tot de definitieve staking van de activiteiten van de schuldenaar of tot de liquidatie van de goederen van de schuldenaar, dienen alle schuldeisers van de schuldenaar betrokken te zijn. Bovendien dient het feit dat bepaalde insolventieprocedures voor natuurlijke personen specifieke categorieën vorderingen, zoals alimentatievorderingen, uitsluiten van de mogelijkheid van een bevrijding van schuld, niet te betekenen dat die procedures niet collectief zijn.

(15)

Deze verordening moet tevens van toepassing zijn op procedures die op grond van het recht van bepaalde lidstaten gedurende een zekere periode tijdelijk of voorlopig kunnen worden geopend en gevoerd, voordat een rechterlijke beslissing wordt gegeven waarin de voortzetting van de procedures op niet-voorlopige basis wordt bevestigd. Hoewel ze als „voorlopig” worden aangemerkt, moeten deze procedures aan alle andere voorschriften van deze verordening voldoen.

(16)

Deze verordening moet van toepassing zijn op procedures die gebaseerd zijn op het insolventierecht. Procedures die gebaseerd zijn op het algemeen vennootschapsrecht dat niet uitsluitend voor insolventiesituaties is opgezet, dienen evenwel niet als een op het insolventierecht gebaseerde procedure te worden beschouwd. Evenzo dienen tot de procedures ten behoeve van schuldaanpassing geen specifieke procedures te behoren waarin de schulden van een natuurlijke persoon met zeer lage inkomsten en met goederen van zeer geringe waarde worden afgeschreven, voor zover dat type van procedures nooit in betaling aan schuldeisers voorziet.

(17)

Het toepassingsgebied van deze verordening moet zich uitstrekken tot procedures waartoe aanleiding wordt gegeven door situaties waarin de schuldenaar te kampen heeft met niet-financiële moeilijkheden, voor zover die moeilijkheden een reële en ernstige bedreiging vormen voor het feitelijke of toekomstige vermogen van de schuldenaar om zijn schulden op de vervaldag af te lossen. De tijdshorizon om te bepalen of een dergelijke bedreiging bestaat, kan zich uitstrekken tot enkele maanden of zelfs langer teneinde rekening te houden met gevallen waarin de schuldenaar te kampen heeft met niet-financiële moeilijkheden die de continuïteit van zijn onderneming en, op de middellange termijn, zijn liquiditeit dreigen aan te tasten. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als een schuldenaar een contract heeft verloren dat voor hem van cruciaal belang is.

(18)

Deze verordening moet de regels inzake de terugvordering van staatssteun van insolvente ondernemingen als uitgelegd in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie onverlet laten.

(19)

Insolventieprocedures betreffende verzekeringsondernemingen, kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en andere instellingen of ondernemingen waarop Richtlijn 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) van toepassing is, en instellingen voor collectieve belegging moeten van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten, aangezien zij allen aan specifieke regelingen onderworpen zijn, waarbij de nationale toezichthoudende autoriteiten over ruime bevoegdheden beschikken om in te grijpen.

(20)

Een insolventieprocedure hoeft niet noodzakelijkerwijs het optreden van een rechterlijke instantie te behelzen. Daarom moet de term „rechter” in deze verordening in sommige bepalingen in brede zin worden opgevat. Er dient mede onder te worden verstaan een persoon of instantie die krachtens nationaal recht tot opening van een insolventieprocedure bevoegd is. Om onder de toepassing van deze verordening te vallen, dient een procedure (die wettelijk voorgeschreven handelingen en formaliteiten impliceert) niet alleen in overeenstemming te zijn met de bepalingen van deze verordening maar ook in de lidstaat waar de insolventieprocedure wordt geopend, officieel erkend en rechtsgeldig te zijn.

(21)

Insolventiefunctionarissen zijn in deze verordening gedefinieerd en in bijlage B opgenomen. Insolventiefunctionarissen die buiten een rechterlijke instantie om zijn aangewezen, moeten krachtens het nationale recht naar behoren gereglementeerd zijn en gemachtigd zijn om in insolventieprocedures op te treden. Voorts moet het nationale regelgevingskader adequate regelingen voor potentiële belangenconflicten bevatten.

(22)

Uitgangspunt van deze verordening is dat, gezien de grote verschillen in het materieel recht van de lidstaten, de invoering van een insolventieprocedure van universele strekking in de gehele Unie niet praktisch zou zijn. De toepassing, zonder uitzonderingen, van het recht van de lidstaat waar de insolventieprocedure wordt geopend zou daardoor veelal problematisch zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor het zeer uiteenlopende nationale recht inzake zekerheidsrechten die in de lidstaten worden aangetroffen. Ook de voorrechten die sommige schuldeisers in een insolventieprocedure genieten, zijn in sommige gevallen totaal verschillend. Bij de volgende evaluatie van deze verordeningen moet worden nagegaan welke maatregelen op Europees niveau verbetering kunnen brengen in de preferentiële rechten van werknemers. Deze verordening dient op tweeërlei wijze met dat uiteenlopende nationale recht rekening te houden, door enerzijds specifieke voorschriften betreffende het toepasselijke recht te bepalen voor specifiek belangrijke rechten en rechtsverhoudingen (zoals zakelijke rechten en arbeidsverhoudingen), en anderzijds de mogelijkheid te bieden naast een hoofdinsolventieprocedure van universele strekking ook nationale procedures te openen die uitsluitend de goederen in de lidstaat waar de insolventieprocedure wordt geopend, betreffen.

(23)

Deze verordening maakt het mogelijk de hoofdinsolventieprocedure te openen in de lidstaat waar het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar is gelegen. Die procedure heeft een universele strekking en beoogt alle goederen van de schuldenaar te omvatten. Ter bescherming van de diversiteit van de belangen, maakt deze verordening het mogelijk dat parallel met de hoofdinsolventieprocedure secundaire insolventieprocedures worden geopend. Een secundaire insolventieprocedure kan worden geopend in de lidstaat waar de schuldenaar een vestiging heeft. De gevolgen van die secundaire insolventieprocedure blijven beperkt tot de goederen van de schuldenaar die zich in de lidstaat in kwestie bevinden. Dwingende regels voor de coördinatie met de hoofdinsolventieprocedure garanderen de noodzakelijke eenheid binnen de Unie.

(24)

Indien ten aanzien van een rechtspersoon of onderneming een hoofdinsolventieprocedure is geopend in een andere lidstaat dan die waar de statutaire zetel is gevestigd, moet het mogelijk zijn een secundaire insolventieprocedure te openen in de lidstaat waar de statutaire zetel is gevestigd, op voorwaarde dat de schuldenaar in die lidstaat met behulp van mensen en goederen een economische activiteit uitoefent, overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

(25)

Deze verordening is uitsluitend van toepassing op procedures met betrekking tot een schuldenaar van wie het centrum van de voornaamste belangen in de Unie ligt.

(26)

De bevoegdheidsregels van de verordening bepalen alleen de internationale bevoegdheid, wat betekent dat zij de lidstaat aanwijzen waarvan de rechter een insolventieprocedure mag openen. De territoriale bevoegdheid binnen de lidstaat in kwestie moet worden bepaald volgens het nationale recht van die lidstaat.

(27)

Alvorens een insolventieprocedure te openen, moet de bevoegde rechter ambtshalve onderzoeken of het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar dan wel de vestiging van de schuldenaar zich daadwerkelijk binnen zijn rechtsgebied bevindt.

(28)

Bij het bepalen of het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar voor derden verifieerbaar is, moet bijzondere aandacht worden besteed aan de schuldeisers en de inschatting die zij maken van de plaats waar een schuldenaar het beheer over zijn belangen voert. Daartoe kan het nodig zijn om, in het geval dat het centrum van de voornaamste belangen van plaats verandert, de schuldeisers te gepasten tijde in kennis te stellen van de nieuwe locatie van waaruit de schuldenaar zijn activiteiten uitoefent, bijvoorbeeld door de aandacht te vestigen op een adreswijziging in de handelscorrespondentie, of door de nieuwe locatie met andere passende middelen openbaar te maken.

(29)

In deze verordening moeten waarborgen worden opgenomen die tot doel hebben om op frauduleuze of oneigenlijke gronden gebaseerde forumshopping te voorkomen.

(30)

Dat houdt in dat het vermoeden dat de statutaire zetel, de hoofdvestiging of de gebruikelijke verblijfplaats het centrum van de voornaamste belangen is, weerlegbaar moet zijn, en dat de betrokken rechter van een lidstaat zorgvuldig dient na te gaan of het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar inderdaad in die lidstaat gelegen is. In het geval van een vennootschap moet dit vermoeden weerlegbaar zijn indien de lidstaat waar het hoofdkantoor van de vennootschap is gelegen een andere lidstaat is dan de lidstaat van haar statutaire zetel en indien uit een integrale beoordeling van alle relevante factoren op een voor derden verifieerbare wijze blijkt dat het werkelijke centrum van bestuur en toezicht van de vennootschap en van het beheer over haar belangen zich in die andere lidstaat bevindt. In het geval van een natuurlijke persoon die niet als zelfstandige een bedrijfs- of beroepsactiviteit uitoefent, moet het mogelijk zijn dit vermoeden te weerleggen indien bijvoorbeeld de goederen van de schuldenaar zich grotendeels bevinden buiten de lidstaat waar deze zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft, of indien kan worden aangetoond dat het inleiden van de insolventieprocedure in het nieuwe rechtsgebied de voornaamste reden voor de verhuizing van de schuldenaar was en dat het inleiden van die procedure een wezenlijke inbreuk zou vormen op de belangen van de schuldeisers die betrekkingen met de schuldenaar zijn aangegaan voordat de verplaatsing plaatsvond.

(31)

Eveneens met het doel om op frauduleuze of oneigenlijke gronden gebaseerde forumshopping te voorkomen, mag het vermoeden dat de statutaire zetel of de hoofdvestiging, of de gebruikelijke verblijfplaats van de natuurlijke persoon, het centrum van de voornaamste belangen is, niet van toepassing zijn indien de schuldenaar, in het geval van een vennootschap of rechtspersoon of van een natuurlijke persoon die als zelfstandige een bedrijfs- of beroepsactiviteit uitoefent, zijn statutaire zetel of zijn hoofdvestiging, respectievelijk zijn gebruikelijke verblijfplaats binnen de drie maanden voorafgaand aan zijn verzoek tot het openen van een insolventieprocedure naar een andere lidstaat heeft overgebracht, of indien de schuldenaar, in het geval van een natuurlijke persoon die niet als zelfstandige een bedrijfs- of beroepsactiviteit uitoefent, binnen de zes maanden voorafgaand aan zijn verzoek tot het openen van een insolventieprocedure zijn gebruikelijke verblijfplaats naar een andere lidstaat heeft overgebracht.

(32)

Hoe dan ook dient de rechter, indien de omstandigheden van de zaak aanleiding tot twijfel over zijn bevoegdheid geven, de schuldenaar ertoe te verplichten aanvullend bewijs ter staving van zijn beweringen voor te leggen; ook dient de rechter, indien het op de insolventieprocedure toepasselijke recht in die mogelijkheid voorziet, de schuldeisers van de schuldenaar de gelegenheid te bieden hun standpunt inzake de bevoegdheid naar voren te brengen.

(33)

Wanneer de rechter bij wie een insolventieprocedure is aangevraagd, concludeert dat het centrum van de voornaamste belangen zich niet op zijn grondgebied bevindt, dient hij geen hoofdinsolventieprocedure te openen.

(34)

Daarnaast moeten alle schuldeisers van de schuldenaar over een doeltreffend rechtsmiddel tegen de beslissing tot opening van een insolventieprocedure beschikken. De gevolgen van een betwisting van de beslissing tot opening van een insolventieprocedure moeten worden beheerst door het nationaal recht.

(35)

De rechter van de lidstaat op het grondgebied waarvan een insolventieprocedure werd geopend, dient ook bevoegd te zijn met betrekking tot vorderingen die rechtstreeks uit de insolventieprocedure voortvloeien of er nauw verband mee houden. Dergelijke vorderingen moeten vorderingen tot nietigverklaring tegen verweerders omvatten in andere lidstaten en vorderingen inzake verplichtingen die in de loop van de insolventieprocedure ontstaan, zoals voorschotten voor de procedurekosten. Vorderingen voor het nakomen van de verplichtingen uit hoofde van een overeenkomst die de schuldenaar voorafgaand aan de opening van de procedure heeft gesloten, zijn daarentegen geen rechtstreeks uit de procedure voortvloeiende vorderingen. Indien een dergelijke vordering verband houdt met een andere, op algemeen burgerlijk of handelsrecht gebaseerde vordering, dient de insolventiefunctionaris beide vorderingen bij de rechter van de woonplaats van de verweerder te kunnen instellen als hij instelling van de vordering bij die rechter doeltreffender acht. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de insolventiefunctionaris een op het insolventierecht gebaseerde vordering inzake bestuurdersaansprakelijkheid wil combineren met een op het recht inzake onrechtmatige daad of op het vennootschapsrecht gebaseerde vordering.

(36)

De tot opening van de hoofdinsolventieprocedure bevoegde rechter dient, zodra om opening van een insolventieprocedure is verzocht, voorlopige en beschermende maatregelen te kunnen gelasten. Aan de opening van de insolventieprocedure voorafgaande, alsmede daarop aansluitende conservatoire maatregelen zijn van belang om de doeltreffendheid van de procedure te garanderen. Deze verordening voorziet daartoe in verschillende mogelijkheden. Ten eerste moet de voor de hoofdinsolventieprocedure bevoegde rechter, ook met betrekking tot goederen die zich op het grondgebied van andere lidstaten bevinden, voorlopige en beschermende maatregelen kunnen gelasten en ten tweede moet een vóór de opening van de hoofdinsolventieprocedure aangewezen insolventiefunctionaris in de lidstaten waar zich een vestiging van de schuldenaar bevindt, om toepassing van de beschermende maatregelen van het recht van die lidstaten kunnen verzoeken.

(37)

Voordat er een hoofdinsolventieprocedure is geopend, moet het recht om een insolventieprocedure aan te vragen in de lidstaat waar de schuldenaar een vestiging heeft, beperkt blijven tot plaatselijke schuldeisers en overheidsinstanties en tot gevallen waarin het nationaal recht van de lidstaat waar de schuldenaar het centrum van zijn voornaamste belangen heeft, niet toelaat een hoofdinsolventieprocedure te openen. Die beperking is ingegeven door de wens om de gevallen waarin een territoriale insolventieprocedure wordt aangevraagd voordat er een hoofdinsolventieprocedure is aangevraagd tot het hoogstnoodzakelijke te beperken.

(38)

Wanneer er een hoofdinsolventieprocedure is geopend, beperkt deze verordening niet het recht een insolventieprocedure aan te vragen in de lidstaat waar de schuldenaar een vestiging heeft. De insolventiefunctionaris in de hoofdinsolventieprocedure of eenieder die volgens het recht van die lidstaat daartoe gerechtigd is, kan een secundaire insolventieprocedure aanvragen.

(39)

Deze verordening moet voorzien in regels voor het bepalen van de plaats van de goederen van de schuldenaar; die regels moeten worden toegepast om uit te maken welke goederen onder de hoofdinsolventieprocedure en welke onder de secundaire insolventieprocedure vallen, of op situaties waarin zakelijke rechten van derden een rol spelen. Meer bepaald moet in deze verordening worden vastgesteld dat Europese octrooien met eenheidswerking, Gemeenschapsmerken en andere soortgelijke rechten, zoals communautaire bescherming voor kweekproducten of Gemeenschapsmodellen, alleen in de hoofdinsolventieprocedure mogen worden opgenomen.

(40)

Een secundaire insolventieprocedure kan diverse doelen dienen, naast de bescherming van plaatselijke belangen. De insolvente boedel van de schuldenaar kan bijvoorbeeld te gecompliceerd zijn om als één geheel te worden beheerd, of de verschillen in de rechtsstelsels kunnen zo groot zijn dat er moeilijkheden zouden rijzen bij uitbreiding van de rechtsgevolgen van het recht van de staat waar de procedure wordt geopend tot de andere lidstaten waar zich goederen bevinden. Om die reden mag de insolventiefunctionaris van de hoofdinsolventieprocedure de opening van een secundaire insolventieprocedure aanvragen wanneer dat voor een efficiënt beheer van de insolvente boedel nodig is.

(41)

Secundaire insolventieprocedures kunnen ook het efficiënte beheer van de insolvente boedel belemmeren. Daarom vermeldt deze verordening twee specifieke situaties waarin de rechter bij wie de opening van een secundaire insolventieprocedure is aangevraagd, de opening van een dergelijke procedure op verzoek van de insolventiefunctionaris in de hoofdinsolventieprocedure moet kunnen uitstellen of weigeren.

(42)

In de eerste plaats biedt deze verordening de insolventiefunctionaris in de hoofdinsolventieprocedure de mogelijkheid aan plaatselijke schuldeisers de toezegging te doen dat zij behandeld zullen worden alsof er een secundaire insolventieprocedure geopend is. Die toezegging moet aan een aantal in deze verordening omschreven voorwaarden voldoen, en meer bepaald moet zij worden goedgekeurd door een gekwalificeerde meerderheid van de plaatselijke schuldeisers. Wanneer die toezegging is gedaan, moet de rechter bij wie de opening van een secundaire insolventieprocedure is aangevraagd, die aanvraag kunnen weigeren als hij ervan overtuigd is dat de toezegging de algemene belangen van de plaatselijke schuldeisers afdoende beschermt. Bij de beoordeling van die belangen moet de rechter rekening houden met het feit dat de toezegging is goedgekeurd door een gekwalificeerde meerderheid van de plaatselijke schuldeisers.

(43)

Ten behoeve van die toezegging aan plaatselijke schuldeisers dienen de goederen en rechten die zich bevinden in de lidstaat waar de schuldenaar een vestiging heeft, een subcategorie van de insolvente boedel te vormen, en dient de insolventiefunctionaris in de hoofdinsolventieprocedure bij de verdeling van die goederen en rechten of van de opbrengsten van de tegeldemaking daarvan, de rechten inzake voorrang in acht te nemen die plaatselijke schuldeisers zouden hebben gehad er in die lidstaat een secundaire insolventieprocedure was geopend.

(44)

Het nationaal recht moet, indien gepast, van toepassing zijn voor de goedkeuring van een toezegging. Meer bepaald moeten, indien volgens de voorschriften betreffende de stemming voor de goedkeuring van een herstructureringsplan krachtens het nationaal recht de voorafgaande goedkeuring van de vorderingen van de schuldeisers is vereist, die vorderingen worden geacht te zijn goedgekeurd ten behoeve van de stemming over de toezegging. Als er krachtens het nationaal recht verschillende procedures voor de goedkeuring van herstructureringsplannen zijn, moeten de lidstaten aangeven welke specifieke procedure in deze context relevant is.

(45)

Voorts moet deze verordening de rechter de mogelijkheid bieden om de opening van een secundaire insolventieprocedure tijdelijk te schorsen wanneer er in de hoofdinsolventieprocedure tijdelijke schorsing van afzonderlijke executieprocedures is verleend, teneinde de doeltreffendheid van de schorsing van de hoofdinsolventieprocedure te behouden. De rechter moet de tijdelijke schorsing kunnen verlenen als hij ervan overtuigd is dat er passende maatregelen voorhanden zijn om de algemene belangen van de plaatselijke schuldeisers te beschermen. In dat geval moeten alle schuldeisers die nadeel zouden kunnen ondervinden van het resultaat van de onderhandelingen over een herstructureringsplan, in kennis worden gesteld van de onderhandelingen en in staat worden gesteld eraan deel te nemen.

(46)

Om een effectieve bescherming van plaatselijke belangen te waarborgen, mag het niet mogelijk te zijn dat de insolventiefunctionaris in de hoofdinsolventieprocedure de boedel die zich bevindt in de lidstaat waar een vestiging is gelegen, te gelde maakt of verplaatst om misbruik te maken, met name wanneer daarmee wordt beoogd de mogelijkheid te dwarsbomen dat aan dergelijke belangen daadwerkelijk recht kan worden gedaan wanneer naderhand een secundaire insolventieprocedure zou worden geopend.

(47)

Deze verordening mag de rechters van een lidstaat waar de secundaire insolventieprocedure is geopend, niet beletten bestuurders van een schuldenaar die in strijd met hun plichten hebben gehandeld, te bestraffen, voor zover die rechters op grond van hun nationaal recht bevoegd zijn om dergelijke geschillen te behandelen.

(48)

Hoofdinsolventieprocedures en secundaire insolventieprocedures kunnen tot het efficiënte beheer van de insolvente boedel van de schuldenaar of tot de efficiënte afwikkeling van de boedel bijdragen indien de betrokken partijen in de gelijktijdig aanhangige procedures naar behoren samenwerken. Samenwerken naar behoren vereist een nauwe samenwerking van de diverse insolventiefunctionarissen en rechters, in het bijzonder door uitwisseling van voldoende informatie. Het overwicht van de hoofdinsolventieprocedure moet verzekerd zijn doordat de insolventiefunctionaris van de hoofdinsolventieprocedure op verschillende manieren in gelijktijdig aanhangige secundaire insolventieprocedures kan ingrijpen. Meer bepaald moet de insolventiefunctionaris een herstelplan of akkoord kunnen voorstellen of om schorsing van de afwikkeling van de boedel in de secundaire insolventieprocedure kunnen verzoeken. Bij hun samenwerking moeten insolventiefunctionarissen en rechters rekening houden met de beste praktijken voor samenwerking in grensoverschrijdende insolventiezaken, zoals deze zijn vermeld in de beginselen en richtsnoeren inzake communicatie en samenwerking die zijn vastgesteld door Europese en internationale organisaties op het gebied van insolventierecht, met name de desbetreffende richtsnoeren die zijn opgesteld door de Commissie van de Verenigde Naties voor Internationaal Handelsrecht (United Nations Commission on International Trade Law — Uncitral).

(49)

In het licht van die samenwerking moeten insolventiefunctionarissen en rechters overeenkomsten en protocollen kunnen sluiten om de grensoverschrijdende samenwerking van meervoudige insolventieprocedures in verschillende lidstaten met betrekking tot dezelfde schuldenaar of leden van dezelfde groep ondernemingen te vergemakkelijken, indien dit verenigbaar is met de op elk van deze procedures toepasselijke regels. Die overeenkomsten en protocollen kunnen variëren qua vorm (schriftelijk of mondeling) en toepassingsgebied (variërend van algemeen tot specifiek) en kunnen door verschillende partijen worden gesloten. In eenvoudige algemene overeenkomsten kan de noodzaak van nauwe samenwerking tussen de partijen worden onderstreept, zonder dat wordt ingegaan op specifieke vraagstukken, terwijl meer gedetailleerde, specifieke overeenkomsten een beginselkader voor meervoudige insolventieprocedures kunnen vormen en door de betrokken rechters kunnen worden bevestigd, indien het nationaal recht zulks vereist. Zij kunnen de overeenstemming tussen de partijen om bepaalde stappen of acties al dan niet te ondernemen, weergeven.

(50)

Evenzo kunnen rechters van verschillende lidstaten samenwerken door de aanwijzing van insolventiefunctionarissen te coördineren. In dat verband kunnen zij een insolventiefunctionaris aanwijzen voor verscheidene insolventieprocedures met betrekking tot dezelfde schuldenaar of voor verschillende leden van een groep ondernemingen, voor zover dit verenigbaar is met de op elk van de procedures toepasselijke regels, in het bijzonder met eventuele vereisten betreffende de bevoegdverklaring van en de vergunningverlening aan de insolventiefunctionaris.

(51)

Deze verordening moet de efficiënte uitvoering waarborgen van insolventieprocedures met betrekking tot verschillende ondernemingen die deel uitmaken van een groep ondernemingen.

(52)

Indien er insolventieprocedures zijn geopend met betrekking tot verschillende ondernemingen van een en dezelfde groep, moeten de bij de procedure betrokken partijen naar behoren samenwerken. Voor de verschillende betrokken insolventiefunctionarissen en rechters moet daarom een soortgelijke verplichting tot onderlinge samenwerking en communicatie gelden als voor de insolventiefunctionarissen en rechters die betrokken zijn bij de hoofdinsolventieprocedure en de secundaire insolventieprocedures welke betrekking hebben op dezelfde schuldenaar. Samenwerking tussen insolventiefunctionarissen mag in geen geval ingaan tegen de belangen van de schuldeisers in elk van de procedures, en een dergelijke samenwerking moet gericht zijn op het vinden van een oplossing die synergieën in de hele groep in de hand werkt.

(53)

De invoering van regels inzake de insolventieprocedures van groepen ondernemingen dient de rechter niet te beperken in de mogelijkheid om insolventieprocedures voor verschillende ondernemingen die tot dezelfde groep behoren in slechts één rechtsgebied te openen, wanneer hij van oordeel is dat het centrum van de voornaamste belangen van deze ondernemingen zich in een enkele lidstaat bevindt. In dergelijke gevallen moet het voor de rechter ook mogelijk zijn om, indien gepast, dezelfde insolventiefunctionaris in alle betrokken procedures aan te wijzen, voor zover dit niet onverenigbaar is met de daarop toepasselijke regels.

(54)

Deze verordening moet procedureregels bevatten voor de coördinatie van de insolventieprocedures van leden van een groep ondernemingen, teneinde die coördinatie verder te verbeteren en een gecoördineerde herstructurering van de groep mogelijk te maken. Daarbij moet een efficiënte coördinatie worden nagestreefd, zonder dat de afzonderlijke rechtspersoonlijkheid van elk lid van de groep aangetast wordt.

(55)

Een insolventiefunctionaris die aangewezen is in een insolventieprocedure die met betrekking tot een lid van een groep ondernemingen is geopend, moet een groepscoördinatieprocedure kunnen aanvragen. De insolventiefunctionaris die een dergelijke procedure wil aanvragen, dient daartoe naar behoren gemachtigd te zijn indien het op de insolventie toepasselijke recht dat vereist. De aanvraag moet de essentiële elementen van de coördinatie bevatten, in het bijzonder de hoofdlijnen van het coördinatieplan, een voorstel voor de als coördinator aan te wijzen persoon en een overzicht van de geraamde kosten van de coördinatie.

(56)

Teneinde het vrijwillige karakter van de groepscoördinatieprocedure te waarborgen, moeten de betrokken insolventiefunctionarissen binnen een bepaalde termijn bezwaar kunnen maken tegen deelname aan de procedure. De betrokken insolventiefunctionarissen moeten in een vroeg stadium geïnformeerd worden over de belangrijkste elementen van de groepscoördinatie, zodat ze een gefundeerd besluit over deelname aan de coördinatieprocedure kunnen nemen. Een insolventiefunctionaris die aanvankelijk bezwaar heeft gemaakt tegen de integratie in de groepscoördinatieprocedure moet evenwel op een later tijdstip om deelname kunnen verzoeken. In dat geval moet de groepscoördinator een besluit nemen over de ontvankelijkheid van het verzoek. Alle insolventiefunctionarissen, met inbegrip van de verzoekende insolventiefunctionaris, moeten in kennis worden gesteld van het besluit van de coördinator en de kans krijgen dat besluit aan te vechten voor de rechter die de groepscoördinatieprocedure heeft geopend.

(57)

Een groepscoördinatieprocedure moet een efficiënte uitvoering van de insolventieprocedure van de groepsleden in de hand werken, en over het algemeen een positief effect voor de schuldeisers hebben. Deze verordening moet bewerkstelligen dat de rechter bij wie een groepscoördinatieprocedure is aangevraagd, de criteria beoordeelt alvorens een groepscoördinatieprocedure te openen.

(58)

De voordelen van de groepscoördinatieprocedure moeten opwegen tegen de kosten ervan. Daarom moeten de kosten van de coördinatie en het deel van deze kosten dat elk groepslid moet betalen adequaat, evenredig en redelijk zijn, en worden bepaald in overeenstemming met het nationaal recht van de lidstaat waar de groepscoördinatieprocedure is geopend. De insolventiefunctionaris moet deze kosten tevens vanaf een vroeg stadium in de procedure kunnen controleren. Het controleren van deze kosten vanaf een vroeg stadium in de procedure kan betekenen dat, indien het nationaal recht dit vereist, de insolventiefunctionaris om de goedkeuring van de rechter of van het comité van schuldeisers verzoekt.

(59)

Wanneer volgens de coördinator de voor de vervulling van zijn taken geraamde kosten aanzienlijk hoger zullen uitvallen dan de aanvankelijk geraamde kosten en, in elk geval wanneer die kosten meer dan 10 % hoger uitvallen, moet de coördinator door de rechter die de groepscoördinatieprocedure heeft geopend, worden gemachtigd die kosten te overschrijden. Alvorens dit besluit te nemen moet de rechter die de groepscoördinatieprocedure heeft geopend de deelnemende insolventiefunctionarissen de mogelijkheid bieden door hem te worden gehoord, zodat zij hun opmerkingen over de gepastheid van het verzoek van de coördinator kenbaar kunnen maken.

(60)

Voor leden van een groep ondernemingen die niet aan een groepscoördinatieprocedure deelnemen, moet deze verordening ook in een alternatief mechanisme voorzien om tot een gecoördineerde herstructurering van de groep te komen. Een insolventiefunctionaris die is aangewezen in een procedure welke betrekking heeft op een lid van een groep ondernemingen moet de bevoegdheid hebben te verzoeken om schorsing van elke met de afwikkeling van de boedel verband houdende maatregel in de procedure die is geopend met betrekking tot andere leden van de groep die niet aan een groepscoördinatieprocedure onderworpen zijn. Om een dergelijke schorsing moet slechts kunnen worden verzocht indien een herstructureringsplan voor de leden van de betrokken groep wordt voorgelegd, dit plan voordelig is voor de schuldeisers in de procedure met betrekking tot welke om schorsing wordt verzocht en de schorsing nodig is om ervoor te zorgen dat het plan naar behoren kan worden uitgevoerd.

(61)

Deze verordening mag de lidstaten niet beletten nationale regels vast te stellen ter aanvulling van de in deze verordening bepaalde regels inzake samenwerking, communicatie en coördinatie bij insolventie van leden van groepen ondernemingen, op voorwaarde dat het toepassingsgebied van die nationale regels beperkt blijft tot het nationale rechtsgebied en dat de toepassing ervan geen afbreuk doet aan de doeltreffendheid van de regels van deze verordening.

(62)

De in deze verordening vastgelegde regels inzake samenwerking, communicatie en coördinatie bij insolventie van leden van een groep ondernemingen dienen slechts van toepassing te zijn voor zover er in meer dan één lidstaat procedures die betrekking hebben op verschillende leden van eenzelfde groep ondernemingen zijn geopend.

(63)

Elke schuldeiser die zijn gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel in de Unie heeft, moet het recht hebben om in elke in de Unie lopende insolventieprocedure zijn vorderingen op de schuldenaar in te dienen. Dit moet ook gelden voor belastingautoriteiten en socialezekerheidsinstanties. Deze verordening mag niet beletten dat de insolventiefunctionaris vorderingen indient namens groepen schuldeisers, bijvoorbeeld werknemers, indien het nationaal recht daarin voorziet. Met het oog op de gelijke behandeling van de schuldeisers moet de verdeling van de opbrengst evenwel worden gecoördineerd. Elke schuldeiser moet kunnen behouden wat hij in het kader van een insolventieprocedure verkregen heeft, doch kan pas aan de verdeling van de boedel in een andere procedure deelnemen wanneer de schuldeisers met gelijke rang een evenredige uitkering van hun vorderingen hebben gekregen.

(64)

Het is van essentieel belang dat schuldeisers met een gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel binnen de Unie worden geïnformeerd over de opening van een insolventieprocedure met betrekking tot de goederen van hun schuldenaar. Om een snelle overdracht van informatie aan schuldeisers te waarborgen, moet Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad (6) buiten toepassing worden gelaten waar in deze verordening wordt verwezen naar de verplichting schuldeisers te informeren. Het gebruik van in alle officiële talen van de instellingen van de Unie beschikbare standaardformulieren moet de taken van schuldeisers bij het indienen van vorderingen in een in een andere lidstaat geopende procedure, vereenvoudigen. In het nationaal recht moet worden bepaald welke gevolgen er verbonden zijn aan het indienen van een onvolledig standaardformulier.

(65)

Deze verordening moet voorzien in onmiddellijke erkenning van de beslissingen inzake de opening, het verloop en de beëindiging van een onder haar werkingssfeer vallende insolventieprocedure, alsmede van beslissingen die rechtstreeks met deze insolventieprocedure verband houden. De automatische erkenning moet dus tot gevolg hebben dat de rechtsgevolgen die de procedure heeft krachtens het recht van de lidstaat waar de procedure is geopend, worden uitgebreid tot alle andere lidstaten. De erkenning van beslissingen van de rechters van de lidstaten moet berusten op het beginsel van wederzijds vertrouwen. In dat verband moeten gronden voor niet-erkenning tot het noodzakelijke minimum worden beperkt. Ook indien de rechters van twee lidstaten zich bevoegd achten om een hoofdinsolventieprocedure te openen, moet dit conflict volgens het vertrouwensbeginsel worden opgelost. De beslissing van de rechter die de procedure het eerst heeft geopend, moet in de andere lidstaten worden erkend zonder dat deze de bevoegdheid hebben de beslissing van die rechter te toetsen.

(66)

Deze verordening moet voor haar toepassingsgebied uniforme collisieregels vaststellen die, voor zover zij van toepassing zijn, in de plaats treden van de nationale voorschriften op het gebied van het internationale privaatrecht. Tenzij anders is bepaald, moet het recht van de lidstaat waar de procedure is geopend van toepassing zijn (lex concursus). Deze collisieregel dient zowel voor de hoofdinsolventieprocedure als voor plaatselijke procedures te gelden. De lex concursus is bepalend voor alle rechtsgevolgen van de insolventieprocedure, zowel procedureel als materieel, ten aanzien van de betrokken rechtssubjecten en rechtsbetrekkingen. Dit recht beheerst alle voorwaarden voor het openen, het verloop en het beëindigen van de insolventieprocedure.

(67)

De automatische erkenning van een insolventieprocedure, waarop in de regel het recht van de lidstaat waar de procedure is geopend van toepassing is, kan de regels doorkruisen die de rechtshandelingen in die lidstaten normaliter beheersen. Ter bescherming van het gewettigd vertrouwen en de rechtszekerheid van rechtshandelingen in andere lidstaten dan de lidstaat waarin de procedure is geopend, moet er in een aantal uitzonderingen op de algemene regel worden voorzien.

(68)

Aan een bijzondere aanknoping, die afwijkt van het recht van de lidstaat waar de procedure is geopend, is met name behoefte voor zakelijke rechten, aangezien die rechten van groot belang zijn voor het verlenen van kredieten. De vestiging, de geldigheid en de draagwijdte van zakelijke rechten moeten derhalve in de regel worden bepaald door het recht van de staat waar de zaken zich bevinden en dienen door de opening van een insolventieprocedure onverlet te worden gelaten. De houder van een zakelijk recht moet derhalve zijn recht om te handelen alsof er geen insolventieprocedure was of zijn recht van separatisme op het tot zekerheid strekkende goed kunnen blijven doen gelden. Wanneer op goederen krachtens het recht van de staat waar de zaak zich bevindt zakelijke rechten rusten, terwijl de hoofdinsolventieprocedure in een andere lidstaat wordt gevoerd, moet de insolventiefunctionaris in de hoofdinsolventieprocedure om opening van een secundaire insolventieprocedure kunnen verzoeken in het rechtsgebied waar de zakelijke rechten ontstaan, wanneer de schuldenaar daar een vestiging heeft. Wanneer geen secundaire insolventieprocedure wordt geopend, moet het surplus uit de verkoopopbrengst van een goed waarop de zakelijke rechten rusten, worden betaald aan de insolventiefunctionaris in de hoofdinsolventieprocedure.

(69)

Deze verordening bevat verscheidene bepalingen op grond waarvan een rechter schorsing van de opening van een procedure of schorsing van executieprocedures kan bevelen. Een dergelijke schorsing laat de zakelijke rechten van schuldeisers of derden onverlet.

(70)

Indien volgens het recht van de staat waar de procedure wordt geopend, verrekening van vorderingen niet is toegestaan, moet een schuldeiser toch recht hebben op verrekening, wanneer deze wel is toegestaan volgens het recht dat van toepassing is op de vordering van de insolvente schuldenaar. Aldus opgevat wordt verrekening als het ware een soort waarborg die beheerst wordt door een recht op de toepassing waarvan de betrokken schuldeiser bij het sluiten van de overeenkomst of het aangaan van de schuld kan rekenen.

(71)

Ook bij betalingssystemen en financiële markten bestaat een specifieke behoefte aan bescherming, bijvoorbeeld met betrekking tot de in die systemen voorkomende regelingen inzake „closing out” en „netting” als voor de vervreemding van effecten en de ter verzekering van deze transacties gestelde zekerheden, zoals met name geregeld in Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad (7). Alleen het recht dat op het betrokken systeem of de betrokken markt van toepassing is, is voor deze transacties relevant. Dat recht beoogt te vermijden dat veranderingen optreden in de regelingen betreffende betaling of afwikkeling van transacties in betalings- of afwikkelingssystemen of op georganiseerde financiële markten die in de lidstaten functioneren in geval van insolventie van een partij bij een transactie. Richtlijn 98/26/EG bevat specifieke voorschriften die voorrang moeten krijgen op de algemene regelingen van deze verordening.

(72)

Ter bescherming van de werknemers en de arbeidsverhoudingen moeten de gevolgen van de insolventieprocedure voor de voortzetting of de beëindiging van het dienstverband en de rechten en verplichtingen van elk van beide partijen uit hoofde van dat dienstverband, overeenkomstig de algemene collisieregels bepaald worden door het recht dat op de betrokken arbeidsovereenkomst van toepassing is. In gevallen waarin voor de beëindiging van arbeidsovereenkomsten goedkeuring door een rechter of een administratieve instantie vereist is, moet bovendien de lidstaat waarin zich een vestiging van de schuldenaar bevindt, de bevoegdheid houden om een dergelijke goedkeuring te verlenen, zelfs indien er in die lidstaat geen insolventieprocedure is geopend. Andere vragen met betrekking tot het insolventierecht, zoals de vraag of de vorderingen van werknemers door een voorrecht beschermd zijn, en welke rang dit voorrecht eventueel moet krijgen, moeten worden bepaald volgens het recht van de lidstaat waar de insolventieprocedure (hoofdinsolventieprocedure of secundaire insolventieprocedure) is geopend, behalve in gevallen waarin overeenkomstig deze verordening een toezegging is gedaan teneinde een secundaire insolventieprocedure te vermijden.

(73)

De gevolgen van de insolventieprocedure voor een lopende rechtsvordering of een lopend scheidsrechterlijk geding betreffende een goed of recht dat deel uitmaakt van de insolvente boedel van de schuldenaar, worden uitsluitend beheerst door het recht van de lidstaat waar de rechtsvordering of dat scheidsrechterlijk geding aanhangig is. Deze regel dient de nationale regels inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van scheidsrechterlijke gedingen evenwel onverlet te laten.

(74)

Bepaalde regels van deze verordening moeten soepel genoeg zijn om rekening te houden met de specifieke procedureregels van de rechterlijke macht in bepaalde lidstaten. Derhalve moet een bepaling in deze verordening betreffende kennisgeving door een rechterlijke instantie van een lidstaat, indien de procedureregels van een lidstaat zulks vereisen, eveneens gelden in het geval dat die rechterlijke instantie een bevel tot die kennisgeving uitvaardigt.

(75)

In het belang van het economisch verkeer moet de wezenlijke inhoud van de beslissing tot opening van de procedure op verzoek van de insolventiefunctionaris worden bekendgemaakt in een andere lidstaat dan die van de een rechter die deze beslissing heeft genomen. Wanneer er zich in de betrokken lidstaat een vestiging bevindt, moet die bekendmaking dwingend zijn voorgeschreven. In geen van beide gevallen dient bekendmaking evenwel voorwaarde te zijn voor erkenning van de buitenlandse procedure.

(76)

Teneinde de informatievoorziening aan de desbetreffende schuldeisers en rechters te verbeteren en te voorkomen dat parallelle insolventieprocedures worden geopend, moeten lidstaten worden verplicht om relevante informatie in grensoverschrijdende insolventiezaken openbaar te maken in een openbaar toegankelijk elektronisch register. Teneinde de toegang te vereenvoudigen tot die informatie voor schuldeisers en rechters die in andere lidstaten woonachtig of gevestigd zijn, moet deze verordening voorzien in de onderlinge koppeling van zulke insolventieregisters via het Europese e-justitieportaal. Het dient de lidstaten vrij te staan in diverse registers gegevens openbaar te maken en het moet mogelijk zijn meer dan één register per lidstaat te koppelen.

(77)

Deze verordening dient te bepalen welke minimuminformatie in de insolventieregisters bekendgemaakt moet worden. Het moet de lidstaten niet worden belet aanvullende informatie op te nemen. Voor een schuldenaar die een natuurlijke persoon is, dienen de insolventieregisters slechts een registratienummer te vermelden indien hij als zelfstandige een bedrijfs- of beroepsactiviteit uitoefent. Dat registratienummer moet worden opgevat als zijnde het eventuele unieke registratienummer van de zelfstandige bedrijfs- of beroepsactiviteit van de schuldenaar in het handelsregister.

(78)

Informatie over bepaalde aspecten van de insolventieprocedure is essentieel voor schuldeisers, zoals de termijnen voor het indienen van vorderingen en het aanvechten van beslissingen. Deze verordening moet de lidstaten echter niet verplichten om die termijnen per geval te berekenen. De lidstaten moeten hun verplichtingen kunnen nakomen door hyperlinks op het Europese e-justitieportaal te plaatsen met voor zichzelf sprekende informatie over de criteria voor het berekenen van die termijnen.

(79)

Teneinde informatie over natuurlijke personen die niet als zelfstandige een bedrijfs- of beroepsactiviteit uitoefenen, voldoende te beschermen, moeten de lidstaten voor de toegang tot die informatie aanvullende zoekcriteria kunnen opstellen, zoals het persoonlijke identificatienummer van de schuldenaar, zijn adres en geboortedatum, of het district van de bevoegde rechter, dan wel de toegang afhankelijk kunnen stellen van een verzoek aan een bevoegde autoriteit of van het aantonen van een rechtmatig belang.

(80)

Het moet de lidstaten vrij staan in hun insolventieregisters geen informatie op te nemen over natuurlijke personen die niet als zelfstandige een bedrijfs- of beroepsactiviteit uitoefenen. In dat geval moeten de lidstaten er wel voor zorgen dat de informatie door individuele kennisgeving aan de schuldeisers wordt doorgegeven, en dat de procedure geen nadelige gevolgen heeft voor de vorderingen van de schuldeisers die geen informatie gekregen hebben.

(81)

Het kan voorkomen dat sommige betrokkenen niet van de opening van de insolventieprocedure op de hoogte zijn en te goeder trouw in strijd met de nieuwe omstandigheden handelen. Ter bescherming van dergelijke personen, die — niet op de hoogte zijnde van de opening van de procedure in het buitenland — een betaling ten voordele van de schuldenaar uitvoeren die zij eigenlijk voor de buitenlandse insolventiefunctionaris hadden moeten uitvoeren, moet worden voorgeschreven dat deze betaling een bevrijdend karakter heeft.

(82)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (8).

(83)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende beginselen in acht. Met name beoogt deze verordening de toepassing te bevorderen van de artikelen 8, 17 en 47, betreffende, respectievelijk, de bescherming van persoonsgegevens, het recht op eigendom en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en een eerlijk proces.

(84)

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (9) en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (10) zijn van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening.

(85)

Deze verordening doet geen afbreuk aan Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad (11).

(86)

Daar de doelstelling van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege het creëren van een wettelijk kader voor een correct beheer van grensoverschrijdende insolventieprocedures, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(87)

Overeenkomstig artikel 3 en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, hebben het Verenigd Koninkrijk en Ierland te kennen gegeven dat zij aan de vaststelling en toepassing van deze verordening wensen deel te nemen.

(88)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat.

(89)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd en heeft op 27 maart 2013 een advies uitgebracht (12),

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op openbare collectieve procedures, met inbegrip van voorlopige procedures, die zijn gebaseerd op het recht inzake insolventie en waarin, ten behoeve van herstel, schuldaanpassing, reorganisatie of liquidatie:

a)

een schuldenaar het beheer en de beschikking over zijn goederen geheel of gedeeltelijk verliest en een insolventiefunctionaris wordt aangewezen,

b)

de goederen en de onderneming van een schuldenaar onder controle of toezicht van een rechter staan, of

c)

een tijdelijke schorsing van een afzonderlijke executieprocedure door een rechter wordt verleend of van rechtswege gebeurt, ten behoeve van onderhandelingen tussen de schuldenaar en diens schuldeisers, voor zover de procedure waarin de schorsing wordt verleend in passende maatregelen ter bescherming van de gezamenlijke schuldeisers voorziet en, indien er geen overeenstemming wordt bereikt, voorafgaat aan de onder a) of b) bedoelde procedure.

Indien de in dit lid bedoelde procedures kunnen worden ingeleid in omstandigheden waarin er slechts een risico op insolventie bestaat, hebben deze procedures tot doel de insolventie van de schuldenaar of het staken van diens bedrijfsactiviteiten te voorkomen.

De in dit lid bedoelde procedures worden opgesomd in bijlage A.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op in lid 1 bedoelde procedures betreffende:

a)

verzekeringsondernemingen;

b)

kredietinstellingen;

c)

beleggingsondernemingen en andere instellingen of ondernemingen voor zover daarop Richtlijn 2001/24/EG, van toepassing is, of

d)

instellingen voor collectieve belegging.

Artikel 2

Definities

Voor het doel van deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „collectieve procedure”: procedure waarbij alle of een aanzienlijk deel van de schuldeisers van een schuldenaar betrokken zijn, met dien verstande dat in laatstgenoemd geval de procedure de vorderingen van schuldeisers die hierbij niet betrokken zijn, onverlet laat;

2.   „instellingen voor collectieve belegging”: instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) als gedefinieerd in Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (13), en alternatieve beleggingsinstellingen (abi's) als gedefinieerd in Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (14);

3.   „schuldenaar die zijn goederen in bezit houdt”: een schuldenaar ten aanzien van wie een insolventieprocedure is geopend, waarbij niet noodzakelijkerwijs een insolventiefunctionaris wordt aangewezen of waarbij de rechten en plichten aangaande het beheer van de goederen van de schuldenaar niet volledig aan een insolventiefunctionaris worden overgedragen, en de schuldenaar derhalve volledig of tenminste gedeeltelijk de zeggenschap over zijn goederen en zijn onderneming behoudt;

4.   „insolventieprocedures”: de procedures opgesomd in bijlage A;

5.   „insolventiefunctionaris”: elke persoon of instantie waarvan de taak, ook op tussentijdse basis, erin bestaat:

i)

de in het kader van een insolventieprocedure ingediende vorderingen te verifiëren en te aanvaarden;

ii)

het collectieve belang van de schuldeisers te behartigen;

iii)

het geheel of een deel van de goederen waarover de schuldenaar het beheer en de beschikking heeft verloren, te beheren;

iv)

de onder iii) bedoelde goederen te liquideren, of

v)

toe te zien op het beheer van de onderneming van de schuldenaar.

De in de eerste alinea bedoelde personen en organen worden opgesomd in bijlage B;

6.   „rechter”:

i)

in artikel 1, lid 1, onder b) en c), artikel 4, artikel 5, artikel 6, artikel 21, lid 3, artikel 24, lid 2, onder j), artikel 36, artikel 39 en de artikelen 61 tot en met 77, de rechterlijke instantie van een lidstaat;

ii)

in de overige artikelen: de rechterlijke instantie of enig andere bevoegde instantie van een lidstaat die bevoegd is om een insolventieprocedure te openen, een dergelijke opening te bekrachtigen of tijdens die procedure beslissingen te geven;

7.   „beslissing tot opening van een insolventieprocedure”:

i)

de beslissing van een rechter tot opening van een insolventieprocedure of tot bekrachtiging van de opening van een dergelijke procedure, alsmede

ii)

de beslissing van een rechter tot aanwijzing van een insolventiefunctionaris;

8.   „tijdstip waarop de procedure is geopend”: het tijdstip waarop de beslissing tot opening van een insolventieprocedure rechtsgevolgen heeft, onafhankelijk van de vraag of de beslissing definitief is;

9.   „lidstaat waar zich een goed bevindt”:

i)

met betrekking tot aandelen op naam in vennootschappen die geen instrumenten als bedoeld onder ii) zijn, de lidstaat op het grondgebied waarvan de vennootschap die de aandelen heeft uitgegeven haar statutaire zetel heeft;

ii)

met betrekking tot financiële instrumenten waarvan de eigendom blijkt uit inschrijving in een register dat of op een rekening die door of namens een tussenpersoon wordt aangehouden („girale effecten”), de lidstaat waar het register waarin of de rekening waarop de inschrijving plaatsvindt, wordt aangehouden;

iii)

met betrekking tot tegoeden op rekeningen bij kredietinstellingen: de in het IBAN-nummer van de rekening aangegeven lidstaat, of, voor tegoeden op rekeningen bij kredietinstellingen zonder IBAN, de lidstaat waar de kredietinstelling waarbij de rekening wordt aangehouden, haar hoofdkantoor heeft of, indien de rekening wordt aangehouden bij een bijkantoor, agentschap of andere vestiging, de lidstaat waar het bijkantoor, het agentschap of de andere vestiging is gelegen;

iv)

met betrekking tot zaken of rechten, andere dan die welke onder i) worden bedoeld, die de eigenaar of de rechthebbende in een openbaar register laat inschrijven, de lidstaat onder de autoriteit waarvan dat register wordt aangehouden;

v)

met betrekking tot Europese octrooien, de lidstaat waarvoor het Europees octrooi is verleend;

vi)

met betrekking tot auteursrechten en aanverwante rechten, de lidstaat op het grondgebied waarvan de eigenaar van deze rechten zijn gebruikelijke verblijfplaats of statutaire zetel heeft;

vii)

met betrekking tot lichamelijke zaken, andere dan die welke onder i) tot en met iv) worden bedoeld, de lidstaat op het grondgebied waarvan de zaken zich bevinden;

viii)

met betrekking tot schuldvorderingen jegens derden, andere dan die welke betrekking hebben op de onder iii) bedoelde goederen, de lidstaat op het grondgebied waarvan het centrum van de voornaamste belangen van de derde-schuldenaar is gelegen, als bepaald overeenkomstig artikel 3, lid 1;

10.   „vestiging”: elke plaats van handeling waar een schuldenaar met behulp van mensen en goederen een economische activiteit die niet van tijdelijke aard is, uitoefent of heeft uitgeoefend in de periode van drie maanden voorafgaand aan het aanvragen van de hoofdinsolventieprocedure;

11.   „plaatselijke schuldeiser”: een schuldeiser van wie de vorderingen jegens een schuldenaar voortvloeien uit of verband houden met de exploitatie van een vestiging die in een andere lidstaat is gelegen dan de lidstaat waar zich het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar bevindt;

12.   „buitenlandse schuldeiser”: een schuldeiser die zijn gebruikelijke verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel heeft in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de procedure is geopend, met inbegrip van de belastingautoriteiten en de socialezekerheidsinstanties van de lidstaten;

13.   „groep ondernemingen”: een moederonderneming en al haar dochterondernemingen;

14.   „moederonderneming”: een onderneming die rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap heeft over een of meer dochterondernemingen. Een onderneming die geconsolideerde financiële overzichten opstelt overeenkomstig Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (15), wordt geacht een moederonderneming te zijn.

Artikel 3

Internationale bevoegdheid

1.   De rechters van de lidstaat op het grondgebied waarvan het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar gelegen is, zijn bevoegd een insolventieprocedure („hoofdinsolventieprocedure”) te openen. Het centrum van de voornaamste belangen is de plaats waar de schuldenaar gewoonlijk het beheer over zijn belangen voert en die als zodanig voor derden herkenbaar is.

Bij vennootschappen en rechtspersonen wordt, zolang het tegendeel niet is bewezen, het centrum van de voornaamste belangen vermoed de plaats van de statutaire zetel te zijn. Dit vermoeden geldt alleen indien de statutaire zetel in de drie maanden voorafgaand aan het aanvragen van de insolventieprocedure niet naar een andere lidstaat is overgebracht.

In het geval van een natuurlijke persoon die als zelfstandige een bedrijfs- of beroepsactiviteit uitoefent, wordt, zolang het tegendeel niet is bewezen, het centrum van de voornaamste belangen vermoed de plaats van diens hoofdvestiging te zijn. Dit vermoeden geldt alleen indien de hoofdvestiging van de natuurlijke persoon in de drie maanden voorafgaand aan het aanvragen van de insolventieprocedure niet naar een andere lidstaat is overgebracht.

In het geval van elke andere natuurlijke persoon wordt, zolang het tegendeel niet is bewezen, het centrum van de voornaamste belangen vermoed de diens gebruikelijke verblijfplaats te zijn. Dit vermoeden geldt alleen indien de gebruikelijke verblijfplaats in de zes maanden voorafgaand aan het aanvragen van de insolventieprocedure niet naar een andere lidstaat is overgebracht.

2.   Wanneer het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar op het grondgebied van een lidstaat gelegen is, zijn de rechters van een andere lidstaat slechts tot opening van een insolventieprocedure ten aanzien van deze schuldenaar bevoegd indien hij op het grondgebied van laatstgenoemde lidstaat een vestiging bezit. De gevolgen van deze procedure gelden alleen ten aanzien van de goederen van de schuldenaar die zich op het grondgebied van die lidstaat bevinden.

3.   Indien de insolventieprocedure overeenkomstig lid 1 is geopend, is iedere insolventieprocedure die vervolgens overeenkomstig lid 2 wordt geopend, een secundaire insolventieprocedure.

4.   De opening van de in lid 2 bedoelde territoriale insolventieprocedure kan slechts aan de opening van een hoofdinsolventieprocedure overeenkomstig lid 1 voorafgaan indien:

a)

de opening van een insolventieprocedure krachtens lid 1 niet kan worden verkregen in verband met de voorwaarden die gesteld worden in het recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar zich bevindt, of

b)

de territoriale insolventieprocedure is aangevraagd:

i)

door een schuldeiser wiens vordering voortvloeit uit of verband houdt met de exploitatie van een vestiging die is gelegen op het grondgebied van de lidstaat waar de territoriale procedure is aangevraagd, of

ii)

door een overheidsinstantie die, uit hoofde van het recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de vestiging is gelegen, het recht heeft om de insolventieprocedure aan te vragen.

Zodra er een hoofdinsolventieprocedure wordt geopend, wordt de territoriale insolventieprocedure een secundaire insolventieprocedure.

Artikel 4

Toetsing van de bevoegdheid

1.   Een rechter bij wie een insolventieprocedure wordt aangevraagd, onderzoekt ambtshalve of hij op grond van artikel 3 bevoegd is. In de beslissing tot opening van een insolventieprocedure wordt aangegeven op welke gronden de bevoegdheid van de rechter is gebaseerd, en meer bepaald of de bevoegdheid is gegrond op artikel 3, lid 1, of artikel 3, lid 2.

2.   Niettegenstaande lid 1 kunnen de lidstaten, indien een insolventieprocedure overeenkomstig het nationale recht zonder rechterlijke beslissing wordt geopend, de in een dergelijke procedure aangewezen insolventiefunctionaris opdragen te onderzoeken of de lidstaat waar een verzoek tot opening van de procedure aanhangig is, op grond van artikel 3 bevoegd is. Indien dit het geval is, vermeldt de insolventiefunctionaris in de beslissing tot opening van de insolventieprocedure op welke gronden de bevoegdheid is gebaseerd, en meer bepaald of de bevoegdheid is gegrond op artikel 3, lid 1 of lid 2.

Artikel 5

Toetsing door de rechter van de beslissing tot opening van een hoofdinsolventieprocedure

1.   De schuldenaar of een schuldeiser kan de beslissing tot opening van een hoofdinsolventieprocedure voor de rechter aanvechten op grond van internationale bevoegdheid.

2.   De beslissing tot opening van een hoofdinsolventieprocedure kan worden aangevochten door andere partijen dan de in lid 1 bedoelde of op andere gronden dan het ontbreken van internationale bevoegdheid, indien het nationale recht daarin voorziet.

Artikel 6

Bevoegdheid inzake vorderingen die rechtstreeks voortvloeien uit een insolventieprocedure en er nauw verband mee houden

1.   De rechter van de lidstaat op het grondgebied waarvan een insolventieprocedure is geopend overeenkomstig artikel 3, is bevoegd voor alle vorderingen die rechtstreeks uit de insolventieprocedure voortvloeien en er nauw verband mee houden, zoals vorderingen tot nietigverklaring.

2.   Indien een vordering als bedoeld in lid 1 samenhangt met een vordering in een burgerlijke of handelszaak tegen dezelfde verweerder, kan de insolventiefunctionaris beide vorderingen instellen bij de rechter van de lidstaat op het grondgebied waarvan de verweerder zijn woonplaats heeft, of, indien de vordering wordt ingesteld tegen verschillende verweerders, bij de rechter van de lidstaat op het grondgebied waarvan een van hen zijn woonplaats heeft, voor zover die rechter bevoegd is op grond van Verordening (EU) nr. 1215/2012.

De eerste alinea geldt ook voor de schuldenaar die zijn goederen in bezit houdt, voor zover hij volgens het nationale recht vorderingen kan instellen ten behoeve van de insolvente boedel.

3.   Samenhangend in de zin van lid 2 zijn vorderingen waartussen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.

Artikel 7

Toepasselijk recht

1.   Tenzij deze verordening iets anders bepaalt, worden de insolventieprocedure en de gevolgen daarvan beheerst door het recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de insolventieprocedure wordt geopend („de lidstaat waar de procedure wordt geopend”).

2.   Het recht van de lidstaat waar de procedure wordt geopend, bepaalt onder welke voorwaarden deze procedure wordt geopend, verloopt en wordt beëindigd. Het bepaalt met name:

a)

welke schuldenaars op grond van hun hoedanigheid aan een insolventieprocedure kunnen worden onderworpen;

b)

welk deel van de goederen van de schuldenaar tot de insolvente boedel behoort en of de na de opening van de insolventieprocedure verkregen goederen tot deze boedel behoren;

c)

welke de respectieve bevoegdheden van de schuldenaar en de insolventiefunctionaris zijn;

d)

onder welke voorwaarden een verrekening kan worden tegengeworpen;

e)

de gevolgen van de insolventieprocedure voor lopende overeenkomsten waarbij de schuldenaar partij is;

f)

de gevolgen van de insolventieprocedure voor individuele vervolgingen, met uitzondering van lopende rechtsvorderingen;

g)

welke vorderingen te verhalen zijn op de insolvente boedel van de schuldenaar en wat de gevolgen zijn ten aanzien van vorderingen die zijn ontstaan na de opening van de insolventieprocedure;

h)

de regels betreffende indiening, verificatie en toelating van de vorderingen;

i)

de regels betreffende de verdeling van de opbrengst van de te gelde gemaakte goederen, de rangindeling van de vorderingen, en de rechten van schuldeisers die krachtens een zakelijk recht of ingevolge verrekening gedeeltelijk zijn voldaan;

j)

de voorwaarden voor en de gevolgen van de beëindiging van de insolventieprocedure, met name door een akkoord;

k)

de rechten van de schuldeisers nadat de insolventieprocedure beëindigd is;

l)

voor wiens rekening de kosten en uitgaven in het kader van de insolventieprocedure zijn;

m)

de regels betreffende nietigheid, vernietigbaarheid of niet-tegenwerpbaarheid van de voor de gezamenlijke schuldeisers nadelige rechtshandelingen.

Artikel 8

Zakelijke rechten van derden

1.   De opening van de insolventieprocedure laat onverlet het zakelijk recht van een schuldeiser of van een derde op lichamelijke of onlichamelijke roerende of onroerende goederen — zowel bepaalde goederen als gehelen, met een wisselende samenstelling, van onbepaalde goederen — die toebehoren aan de schuldenaar en die zich op het tijdstip waarop de procedure wordt geopend op het grondgebied van een andere lidstaat bevinden.

2.   Onder rechten in de zin van lid 1 worden met name verstaan:

a)

het recht een goed te gelde te maken of te laten maken en te worden voldaan uit de opbrengst van of de inkomsten uit dat goed, in het bijzonder op grond van pand of hypotheek;

b)

het exclusieve recht een vordering te innen, in het bijzonder door middel van een pandrecht op de vordering of door de cessie van die vordering tot zekerheid;

c)

het recht om goederen op te eisen en/of de vergoeding ervan te verlangen van eenieder die het tegen de wil van de rechthebbende in bezit of in gebruik heeft;

d)

het zakelijke recht om van een goed de vruchten te trekken.

3.   Een recht dat in een openbaar register is ingeschreven en dat aan derden kan worden tegengeworpen, en op grond waarvan een zakelijk recht in de zin van lid 1, kan worden verkregen, wordt met een zakelijk recht gelijkgesteld.

4.   Lid 1 vormt geen beletsel voor het instellen van vorderingen tot nietigheid, vernietigbaarheid of niet-tegenwerpbaarheid als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder m).

Artikel 9

Verrekening

1.   De opening van de insolventieprocedure laat het recht van een schuldeiser op verrekening van zijn vordering met de vordering van een schuldenaar onverlet wanneer die verrekening is toegestaan bij het recht dat op de vordering van de insolvente schuldenaar van toepassing is.

2.   Lid 1 vormt geen beletsel voor het instellen van vorderingen tot nietigheid, vernietigbaarheid of niet-tegenwerpbaarheid als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder m).

Artikel 10

Eigendomsvoorbehoud

1.   De opening van een insolventieprocedure tegen de koper van een goed laat op een eigendomsvoorbehoud gegronde rechten van verkopers onverlet wanneer dat goed zich op het tijdstip waarop de procedure wordt geopend, bevindt op het grondgebied van een andere lidstaat dan de lidstaat waar de procedure is geopend.

2.   De opening van een insolventieprocedure tegen de verkoper van een goed nadat de levering van dat goed heeft plaatsgevonden, is geen grond voor ontbinding of opzegging van de verkoop en belet de koper niet de eigendom van het gekochte goed te verkrijgen wanneer dit goed zich op het tijdstip waarop de insolventieprocedure is geopend, bevindt op het grondgebied van een andere lidstaat dan de lidstaat waar de procedure is geopend.

3.   De leden 1 en 2 vormen geen beletsel voor het instellen van vorderingen tot nietigheid, vernietigbaarheid of niet-tegenwerpbaarheid als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder m).

Artikel 11

Overeenkomsten betreffende een onroerend goed

1.   De gevolgen van de insolventieprocedure voor een overeenkomst die recht geeft op de verkrijging of het gebruik van een onroerend goed, worden uitsluitend beheerst door het recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan dit onroerend goed gelegen is.

2.   De rechter die de hoofdinsolventieprocedure heeft geopend, is bevoegd om de beëindiging of wijziging van de in dit artikel bedoelde overeenkomsten goed te keuren, indien:

a)

het op deze overeenkomsten toepasselijke recht van de lidstaat vereist dat een dergelijke overeenkomst alleen kan worden beëindigd of gewijzigd met goedkeuring van de rechter die de insolventieprocedure heeft geopend, en

b)

er in die lidstaat geen insolventieprocedure is geopend.

Artikel 12

Betalingssystemen en financiële markten

1.   Onverminderd artikel 8 worden de gevolgen van de insolventieprocedure voor de rechten en verplichtingen van deelnemers aan een betalings- of afwikkelingssysteem of aan een financiële markt uitsluitend beheerst door het recht van de lidstaat dat op dat systeem of die markt van toepassing is.

2.   Lid 1 vormt geen beletsel voor het instellen van een vordering tot nietigheid, vernietigbaarheid of niet-tegenwerpbaarheid van betalingen of verrichtingen krachtens het recht dat op het desbetreffende betalingssysteem of de desbetreffende financiële markt van toepassing is.

Artikel 13

Arbeidsovereenkomsten

1.   De gevolgen van de insolventieprocedure voor arbeidsovereenkomsten en arbeidsbetrekkingen worden uitsluitend beheerst door het recht van de lidstaat dat op de arbeidsovereenkomst van toepassing is.

2.   De rechters van de lidstaat waar een secundaire insolventieprocedure kan worden geopend, blijven bevoegd om de beëindiging of wijziging van de in dit artikel bedoelde overeenkomsten goed te keuren, zelfs indien er in die lidstaat geen insolventieprocedure is geopend.

De eerste alinea geldt ook voor een autoriteit die krachtens het nationaal recht bevoegd is om de beëindiging of wijziging van de in dit artikel bedoelde overeenkomsten goed te keuren.

Artikel 14

Gevolgen voor aan registratie onderworpen rechten

De gevolgen van de insolventieprocedure voor de rechten van een schuldenaar op onroerend goed, een schip of een luchtvaartuig dat aan inschrijving in een openbaar register onderworpen is, worden beheerst door het recht van de lidstaat onder het gezag waarvan het register wordt gehouden.

Artikel 15

Europees octrooi met eenheidswerking en Gemeenschapsmerk

Voor de toepassing van deze verordening kunnen Europese octrooien met eenheidswerking, Gemeenschapsmerken of soortgelijke bij het Unierecht in het leven geroepen rechten slechts in de procedure bedoeld in artikel 3, lid 1, worden ingebracht.

Artikel 16

Nadelige handeling

Artikel 7, lid 2, onder m), is niet van toepassing indien degene die voordeel heeft gehad bij een voor het geheel van schuldeisers nadelige handeling bewijst dat:

a)

deze handeling onderworpen is aan het recht van een andere lidstaat dan de lidstaat waar de procedure is geopend, en

b)

het recht van die lidstaat in het gegeven geval niet voorziet in de mogelijkheid om die handeling te bestrijden.

Artikel 17

Bescherming van de derde-verkrijger

Indien een schuldenaar door een na de opening van de insolventieprocedure verrichte handeling onder bezwarende titel beschikt over:

a)

een onroerend goed,

b)

een schip of een luchtvaartuig dat aan inschrijving in een openbaar register onderworpen is, of

c)

zekerheden waarvan het bestaan inschrijving in een wettelijk voorgeschreven register vereist,

wordt de rechtsgeldigheid van die handeling beheerst door het recht van de staat op het grondgebied waarvan dit onroerend goed zich bevindt of onder het gezag waarvan dit register wordt gehouden.

Artikel 18

Gevolgen van de insolventieprocedure voor lopende rechtsvorderingen of scheidsrechterlijke gedingen

De gevolgen van de insolventieprocedure voor een lopende rechtsvordering of een lopend scheidsrechterlijk geding betreffende een goed of een recht dat deel uitmaakt van de insolvente boedel van een schuldenaar, worden uitsluitend beheerst door het recht van de lidstaat waar deze rechtsvordering aanhangig is of het scheidsgerecht zijn zetel heeft.

HOOFDSTUK II

ERKENNING VAN DE INSOLVENTIEPROCEDURE

Artikel 19

Beginsel

1.   Elke beslissing tot opening van een insolventieprocedure, genomen door een krachtens artikel 3 bevoegde rechter van een lidstaat, wordt erkend in alle andere lidstaten zodra de beslissing rechtsgevolgen heeft in de lidstaat waar de procedure is geopend.

De in de eerste alinea neergelegde regel geldt ook wanneer een schuldenaar op grond van zijn hoedanigheid in de andere lidstaten niet aan een insolventieprocedure onderworpen kan worden.

2.   De erkenning van een procedure als bedoeld in artikel 3, lid 1, belet niet dat door een rechter van een andere lidstaat een procedure als bedoeld in artikel 3, lid 2, wordt geopend. Deze andere procedure is een secundaire insolventieprocedure in de zin van hoofdstuk III.

Artikel 20

Gevolgen van de erkenning

1.   De beslissing tot opening van een insolventieprocedure als bedoeld in artikel 3, lid 1, heeft, zonder enkele verdere formaliteit, in de andere lidstaten de gevolgen die daaraan worden verbonden bij het recht van de lidstaat waar de procedure is geopend, tenzij deze verordening anders bepaalt, en zolang in die andere lidstaten geen procedure als bedoeld in artikel 3, lid 2, is geopend.

2.   De gevolgen van een procedure als bedoeld in artikel 3, lid 2, kunnen niet in de andere lidstaten worden betwist. Beperkingen van de rechten van schuldeisers, in het bijzonder een uitstel van de betalingen of een uit die procedure voortvloeiende schuldkwijtschelding, kunnen met betrekking tot zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevindende goederen alleen worden tegengeworpen aan schuldeisers die hun instemming hebben betuigd.

Artikel 21

Bevoegdheden van de insolventiefunctionaris

1.   De insolventiefunctionaris die is aangewezen door een krachtens artikel 3, lid 1, bevoegde rechter kan in een andere lidstaat alle bevoegdheden uitoefenen die hem zijn verleend door het recht van de lidstaat waar de procedure is geopend, zolang in die andere lidstaat geen andere insolventieprocedure is geopend, of geen tegenstrijdige conservatoire maatregel na een verzoek tot opening van een insolventieprocedure in die lidstaat is getroffen. De insolventiefunctionaris mag met name de goederen van de schuldenaar verwijderen van het grondgebied van de lidstaat waar zij zich bevinden, onder voorbehoud van de artikelen 8 en 10.

2.   De insolventiefunctionaris die is aangewezen door een krachtens artikel 3, lid 2, bevoegde rechter kan in een andere lidstaat in en buiten rechte aanvoeren dat een roerend goed na de opening van de insolventieprocedure van het grondgebied van de lidstaat waar de procedure is geopend, is overgebracht naar het grondgebied van die andere lidstaat. De insolventiefunctionaris kan ook elk rechtsmiddel aanwenden dat de belangen van de schuldeisers dient.

3.   Bij de uitoefening van zijn bevoegdheden moet de insolventiefunctionaris het recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij wil optreden, eerbiedigen, in het bijzonder de voorschriften inzake het te gelde maken van de goederen. Deze bevoegdheden mogen niet de aanwending van dwangmiddelen behelzen, tenzij een rechter van die lidstaat daartoe heeft bevolen. Zij mogen evenmin het recht om uitspraak te doen in gedingen of geschillen, behelzen.

Artikel 22

Bewijs van de aanwijzing van de insolventiefunctionaris

De aanwijzing van de insolventiefunctionaris wordt vastgesteld door overlegging van een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het aanwijzingsbesluit of van ieder ander door de bevoegde rechter opgesteld attest.

Er kan een vertaling worden verlangd in de officiële taal of een van de officiële talen van de lidstaat op het grondgebied waarvan de curator wil optreden. Een legalisatie of andere soortgelijke formaliteit kan niet worden verlangd.

Artikel 23

Teruggave en aanrekening

1.   De schuldeiser die, nadat een procedure als bedoeld in artikel 3, lid 1, is geopend, door ongeacht welk middel, met name door executiemaatregelen, geheel of gedeeltelijk wordt voldaan uit goederen van een schuldenaar die zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevinden, moet hetgeen hij heeft verkregen aan de insolventiefunctionaris restitueren, onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen 8 en 10.

2.   Ter verzekering van de gelijke behandeling van de schuldeisers neemt de schuldeiser die in een insolventieprocedure een uitkering op zijn vordering heeft ontvangen, pas aan uitdelingen in een andere procedure deel wanneer de schuldeisers van dezelfde rang of dezelfde categorie in die andere procedure een gelijkwaardige uitkering hebben ontvangen.

Artikel 24

Invoering van insolventieregisters

1.   Door de lidstaten worden op hun grondgebied een of meer registers ingevoerd en bijgehouden waarin gegevens betreffende insolventieprocedures openbaar worden gemaakt („insolventieregisters”). Die gegevens worden zo spoedig mogelijk na de opening van een dergelijke procedure openbaar gemaakt.

2.   De in lid 1 bedoelde gegevens worden openbaar gemaakt, met inachtneming van de voorwaarden van artikel 27, en omvatten het volgende („verplichte gegevens”):

a)

de datum van de opening van de insolventieprocedure;

b)

de rechter die de insolventieprocedure opent en, in voorkomend geval, het nummer van de zaak;

c)

het type insolventieprocedure, als vermeld in bijlage A, dat werd geopend en, indien van toepassing, enig relevant subtype van die procedure dat overeenkomstig het nationaal recht is geopend;

d)

of de bevoegdheid tot opening van de procedure is gebaseerd op lid 1, lid 2 of lid 4 van artikel 3;

e)

in het geval dat de schuldenaar een vennootschap of een rechtspersoon is, de naam, het registratienummer, de statutaire zetel of, indien verschillend, het postadres van de schuldenaar;

f)

in het geval dat de schuldenaar een natuurlijke persoon is die al dan niet als zelfstandige een bedrijfs- of beroepsactiviteit uitoefent, zijn naam, eventuele registratienummer en postadres of, indien het adres beschermd is, zijn plaats en datum van geboorte;

g)

de naam en het post- of e-mailadres van de insolventiefunctionaris die in de procedure is aangewezen, indien van toepassing;

h)

de uiterste termijn voor het indienen van schuldvorderingen, of een verwijzing naar de criteria voor de berekening van die termijn, indien van toepassing;

i)

de datum van de beëindiging van de hoofdinsolventieprocedure, indien van toepassing;

j)

de rechter bij wie en, indien van toepassing, de termijn waarbinnen de beslissing tot opening van de insolventieprocedure moet worden aangevochten overeenkomstig artikel 5, of een verwijzing naar de criteria voor de berekening van die termijn.

3.   Lid 2 belet de lidstaten niet documenten of bijkomende informatie in hun nationale insolventieregisters op te nemen, zoals een insolventiegerelateerd bestuursverbod.

4.   De lidstaten zijn niet verplicht de in lid 1 van dit artikel bedoelde gegevens in de insolventieregisters op te nemen indien deze natuurlijke personen betreffen die niet als zelfstandige een bedrijfs- of beroepsactiviteit uitoefenen, noch zijn zij verplicht die gegevens openbaar te maken via het systeem voor onderlinge koppeling van die registers, voor zover de bekende buitenlandse schuldeisers overeenkomstig artikel 54 in kennis worden gesteld van de in lid 2, onder j), van dit artikel bedoelde informatie.

Indien een lidstaat gebruik maakt van de in de eerste alinea bedoelde mogelijkheid, laat de insolventieprocedure de schuldvorderingen van de buitenlandse schuldeisers die niet in kennis zijn gesteld van de in de eerste alinea bedoelde informatie onverlet.

5.   De openbaarmaking van gegevens in de registers krachtens deze verordening heeft geen andere rechtsgevolgen dan die welke zijn opgenomen in het nationaal recht en in artikel 55, lid 6.

Artikel 25

Onderlinge koppeling van insolventieregisters

1.   De Commissie voert door middel van uitvoeringshandelingen een gedecentraliseerd systeem in voor de onderlinge koppeling van insolventieregisters. Dit systeem bestaat uit de insolventieregisters en het Europees e-justitieportaal, dat zal dienen als centraal openbaar elektronisch punt voor toegang tot gegevens uit het systeem. Het systeem biedt een zoekoptie in alle officiële talen van de instellingen van de Unie, zodat de verplichte gegevens en alle andere in insolventieregisters opgenomen documenten of gegevens die de lidstaten via het Europees e-justitieportaal beschikbaar wensen te stellen, beschikbaar worden.

2.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen volgens de in artikel 87 bedoelde procedure uiterlijk op 26 juni 2019 het volgende vast:

a)

de technische specificatie ter bepaling van de methoden van communicatie en uitwisseling van gegevens langs elektronische weg op basis van de vastgestelde specificatie van de koppelapparatuur voor het systeem van onderling gekoppelde insolventieregisters;

b)

de technische maatregelen ter waarborging van minimumbeveiligingsnormen inzake informatietechnologie voor het overbrengen en doorgeven van gegevens binnen het systeem van onderling gekoppelde insolventieregisters;

c)

minimumcriteria voor de door het Europees e-justitieportaal geboden zoekfunctie op basis van de in artikel 24 bedoelde gegevens;

d)

minimumcriteria voor het weergeven van de resultaten van dergelijke opzoekingen op basis van de in artikel 24 bedoelde gegevens;

e)

de middelen en de technische voorwaarden inzake de beschikbaarheid van de door het systeem van onderling gekoppelde insolventieregisters te verlenen diensten, en

f)

een verklarende woordenlijst die een beknopte uitleg bevat van de in bijlage A opgesomde nationale insolventieprocedures.

Artikel 26

Kosten van de invoering en onderlinge koppeling van insolventieregisters

1.   De invoering, het onderhoud en de toekomstige ontwikkeling van het systeem van onderling gekoppelde insolventieregisters worden gefinancierd uit de algemene begroting van de Unie.

2.   Elke lidstaat draagt de kosten in verband met het zodanig invoeren en aanpassen van zijn nationale insolventieregisters dat deze compatibel zijn met het Europees e-justitieportaal, alsmede de kosten van het beheer, de exploitatie en het onderhoud van die registers. Dit laat onverlet dat in het kader van de financiële programma's van de Unie subsidies ter ondersteuning van die activiteiten kunnen worden aangevraagd.

Artikel 27

Voorwaarden voor toegang tot gegevens via het systeem van onderlinge koppeling

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 24, lid 2, onder a) tot en met j), bedoelde verplichte gegevens via het systeem van onderlinge koppeling van insolventieregisters kosteloos beschikbaar zijn.

2.   Deze verordening belet de lidstaten niet een redelijke vergoeding te vragen voor de toegang tot de in artikel 24, lid 3, bedoelde documenten of bijkomende informatie via het systeem van onderlinge koppeling van insolventieregisters.

3.   De lidstaten kunnen de toegang tot de verplichte gegevens betreffende natuurlijke personen die niet als zelfstandige een bedrijfs- of beroepsactiviteit uitoefenen en betreffende natuurlijke personen die als zelfstandige een bedrijfs- of beroepsactiviteit uitoefenen, wanneer de insolventieprocedure geen verband houdt met die activiteit, onderwerpen aan extra zoekcriteria met betrekking tot de schuldenaar, in aanvulling op de in artikel 25, lid 2, onder c), bedoelde minimumcriteria.

4.   De lidstaten kunnen verlangen dat pas toegang tot de in lid 3 bedoelde gegevens wordt verleend na een daartoe strekkend verzoek aan de bevoegde autoriteit. De lidstaten kunnen verlangen dat wordt geverifieerd of er een rechtmatig belang bij het krijgen van toegang tot de gegevens bestaat alvorens toegang wordt verleend. De verzoeker kan zijn verzoek om gegevens langs elektronische weg indienen, door middel van een standaardformulier via het Europese e-justitieportaal. Ingeval een rechtmatig belang wordt verlangd, is het de verzoeker toegestaan zijn verzoek te staven met elektronische afschriften van de ter zake dienende documenten. De verzoeker krijgt binnen drie werkdagen een antwoord van de bevoegde autoriteit.

De verzoeker wordt er niet toe verplicht vertalingen te leveren van de ter staving van zijn verzoek ingediende documenten, of de kosten te dragen voor een eventueel door de bevoegde autoriteit bezorgde vertaling.

Artikel 28

Openbaarmaking in een andere lidstaat

1.   De insolventiefunctionaris of de schuldenaar die zijn goederen in bezit houdt, verzoeken dat de hoofdzaken van de beslissing tot opening van de insolventieprocedure en, in voorkomend geval, van de beslissing inzake de aanwijzing van de insolventiefunctionaris, in elke andere lidstaat waar zich een vestiging van de schuldenaar bevindt, openbaar worden gemaakt, volgens de in die lidstaat geldende openbaarmakingsregels. In de openbaarmakingsmaatregelen wordt in voorkomend geval de aangewezen insolventiefunctionaris vermeld, alsmede de bevoegdheidsregel die van toepassing is krachtens artikel 3, lid 1 of lid 2.

2.   De insolventiefunctionaris of de schuldenaar die zijn goederen in bezit houdt, kan verzoeken dat de in lid 1 bedoelde informatie openbaar wordt gemaakt in elke andere lidstaat waar de insolventiefunctionaris of de schuldenaar die zijn goederen in bezit houdt, dit nodig acht, volgens de in die lidstaat geldende openbaarmakingsregels.

Artikel 29

Inschrijving in de openbare registers van een andere lidstaat

1.   Indien het recht van een lidstaat waarin de schuldenaar een vestiging heeft en die vestiging in een openbaar register is ingeschreven, of waarin die schuldenaar onroerende goederen heeft, voorschrijft dat de in artikel 28 bedoelde informatie betreffende de opening van een insolventieprocedure openbaar moeten worden gemaakt in het kadaster, het handelsregister of enig ander openbaar register, neemt de insolventiefunctionaris of de schuldenaar die zijn goederen in bezit houdt, de nodige maatregelen met het oog op die registratie.

2.   De insolventiefunctionaris of de schuldenaar die zijn goederen in bezit houdt, kan om een dergelijke registratie in elke andere lidstaat verzoeken, voor zover zulke registratie is toegestaan door het recht van de lidstaat waar het register wordt bijgehouden.

Artikel 30

Kosten

De kosten voor de in de artikelen 28 en 29 bedoelde maatregelen inzake openbaarmaking en inschrijving worden als kosten en uitgaven van de procedure beschouwd.

Artikel 31

Uitvoering ten voordele van de schuldenaar

1.   Degene die in een lidstaat een verbintenis uitvoert ten voordele van de schuldenaar die is onderworpen aan een in een andere lidstaat geopende insolventieprocedure terwijl hij die verbintenis had moeten uitvoeren voor de insolventiefunctionaris van die procedure, wordt bevrijd indien hij niet van de opening van de procedure op de hoogte was.

2.   Degene die deze verbintenis heeft uitgevoerd vóór de in artikel 28 bedoelde openbaarmakingsmaatregelen wordt, totdat het tegendeel is bewezen, vermoed niet van de opening van de insolventieprocedure op de hoogte te zijn geweest. Degene die deze verbintenis heeft uitgevoerd na de openbaarmakingsmaatregelen wordt, totdat het tegendeel is bewezen, geacht van de opening van de procedure op de hoogte te zijn geweest.

Artikel 32

Erkenning en executoir karakter van andere beslissingen

1.   De inzake het verloop en de beëindiging van een insolventieprocedure gegeven beslissingen van een rechter wiens beslissing tot opening van de procedure krachtens artikel 19 is erkend, alsmede een door die rechter bevestigd akkoord, worden eveneens zonder verdere formaliteiten erkend. Die beslissingen worden ten uitvoer gelegd overeenkomstig de artikelen 39 tot 44 en 47 tot en met 57, van Verordening (EU) nr. 1215/2012.

De eerste alinea geldt eveneens voor beslissingen die rechtstreeks voortvloeien uit de insolventieprocedure en daar nauw verband mee houden, zelfs indien die beslissingen door een andere rechter worden gegeven.

De eerste alinea geldt eveneens voor beslissingen betreffende na de aanvraag van een insolventieprocedure of in verband daarmee genomen conservatoire maatregelen.

2.   De erkenning en de tenuitvoerlegging van andere beslissingen dan die bedoeld in lid 1 van dit artikel worden beheerst door de in lid 1 bedoelde Verordening (EU) nr. 1215/2012 voor zover die verordening van toepassing is.

Artikel 33

Openbare orde

Iedere lidstaat kan weigeren een in een andere lidstaat geopende insolventieprocedure te erkennen of een in het kader van een dergelijke procedure gegeven beslissing ten uitvoer te leggen indien uit die erkenning of tenuitvoerlegging gevolgen zouden voortvloeien die kennelijk in strijd zijn met de openbare orde van die lidstaat, in het bijzonder met de grondbeginselen daarvan of met de grondwettelijk beschermde rechten en individuele vrijheden.

HOOFDSTUK III

SECUNDAIRE INSOLVENTIEPROCEDURES

Artikel 34

Opening

Wanneer een hoofdinsolventieprocedure is geopend door een rechter van een lidstaat en in een andere lidstaat is erkend, kan een rechter van die andere lidstaat die op grond van artikel 3, lid 2, bevoegd is, een secundaire insolventieprocedure openen volgens de bepalingen van dit hoofdstuk. Indien de insolventie van de schuldenaar een vereiste was voor de opening van de hoofdinsolventie procedure, wordt de staat van insolventie niet meer getoetst in de lidstaat waar een secundaire insolventieprocedure kan worden geopend. De gevolgen van de secundaire insolventieprocedure gelden alleen ten aanzien van de goederen van de schuldenaar die zich bevinden op het grondgebied van de lidstaat waar die procedure is geopend.

Artikel 35

Toepasselijk recht

Tenzij deze verordening iets anders bepaalt, wordt de secundaire insolventieprocedure beheerst door het recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de secundaire insolventieprocedure is geopend.

Artikel 36

Recht om een toezegging te doen teneinde een secundaire insolventieprocedure te vermijden

1.   Teneinde de opening van een secundaire insolventieprocedure te vermijden, kan de insolventiefunctionaris in de hoofdinsolventieprocedure in verband met de goederen die zich in de lidstaat bevinden waar de secundaire insolventieprocedure kan worden geopend, de unilaterale toezegging („de toezegging”) doen dat hij bij de verdeling van die goederen of de opbrengsten van de tegeldemaking daarvan, de in het nationale recht vervatte rechten inzake verdeling en voorrang die schuldeisers zouden hebben indien in die lidstaat een secundaire insolventieprocedure was geopend, in acht zal nemen. In de toezegging wordt gespecificeerd op welke feitelijke veronderstellingen deze is gebaseerd, in het bijzonder met betrekking tot de waarde van de goederen die zich in de betrokken lidstaat bevinden en de beschikbare opties om die goederen te gelde te maken.

2.   Indien overeenkomstig dit artikel een toezegging is gedaan, is het toepasselijke recht voor de verdeling van de opbrengsten van de tegeldemaking van de in lid 1 bedoelde goederen, de rangindeling van de vorderingen van de schuldeisers en de rechten die de schuldeisers hebben met betrekking tot de in lid 1 bedoelde goederen, het recht van de lidstaat waar de secundaire insolventieprocedure had kunnen worden geopend. Voor de vraag welke de in lid 1 bedoelde goederen zijn, is het bepalende tijdstip het tijdstip waarop de toezegging wordt gedaan.

3.   De toezegging wordt gedaan in de officiële taal van de lidstaat waar de secundaire insolventieprocedure had kunnen worden geopend, of, ingeval er in die lidstaat verschillende officiële talen zijn, in de officiële taal of in één van de officiële talen van de plaats waar de secundaire insolventieprocedure had kunnen worden geopend.

4.   De toezegging wordt op schrift gesteld. Ze is onderworpen aan eventuele andere vormvereisten en aan de eventuele goedkeuringsvereisten inzake verdeling van de staat waar de hoofdinsolventieprocedure is geopend.

5.   De toezegging wordt goedgekeurd door de bekende plaatselijke schuldeisers. De voorschriften betreffende de gekwalificeerde meerderheid en betreffende de stemming die van toepassing zijn voor de goedkeuring van herstructureringsplannen krachtens het recht van de lidstaat waar de secundaire insolventieprocedure had kunnen worden geopend, gelden ook voor de goedkeuring van de toezegging. Indien zulks is toegestaan bij het nationaal recht, kunnen de schuldeisers aan de stemming deelnemen door middel van afstandscommunicatiemiddelen. De insolventiefunctionaris licht de bekende plaatselijke schuldeisers in over de toezegging, de voorschriften en de procedures voor de goedkeuring ervan en de goedkeuring of afwijzing van de toezegging.

6.   Een toezegging die overeenkomstig dit artikel is gedaan en goedgekeurd, is bindend voor de boedel. Ingeval er overeenkomstig de artikelen 37 en 38 een secundaire insolventieprocedure wordt geopend, draagt de insolventiefunctionaris in de hoofdinsolventieprocedure de goederen die hij na het doen van de toezegging uit het grondgebied van die lidstaat heeft verwijderd, of, in het geval dat die goederen reeds te gelde zijn gemaakt, de opbrengsten daarvan, over aan de insolventiefunctionaris in de secundaire insolventieprocedure.

7.   Indien de insolventiefunctionaris een toezegging heeft gedaan, licht hij de plaatselijke schuldeisers in over de voorgenomen verdelingen vooraleer de in lid 1 bedoelde goederen en opbrengsten worden verdeeld. Ingeval de inlichting niet in overeenstemming is met de voorwaarden van de toezegging of met het toepasselijke recht, kan elke plaatselijke schuldeiser die verdeling betwisten voor de rechters van de lidstaat waar de hoofdinsolventieprocedure is geopend met het oog op het verkrijgen van een verdeling volgens de voorwaarden van de toezegging en het toepasselijke recht. In zodanig geval wordt de verdeling uitgesteld totdat de rechter een beslissing betreffende de betwisting heeft gegeven.

8.   De plaatselijke schuldeisers kunnen zich wenden tot de rechters van de lidstaat waar de hoofdinsolventieprocedure is geopend om te eisen dat de insolventiefunctionaris in de hoofdinsolventieprocedure alle passende, krachtens het recht van de lidstaat waar de hoofdinsolventieprocedure is geopend beschikbare maatregelen neemt die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de voorwaarden van de toezegging in acht worden genomen.

9.   De plaatselijke schuldeisers kunnen zich tevens wenden tot de rechters van de lidstaat waar de secundaire insolventieprocedure zouden kunnen zijn geopend om te eisen dat de rechter voorlopige of beschermende maatregelen gelast om ervoor te zorgen dat de voorwaarden van de toezegging door de insolventiefunctionaris in acht worden genomen.

10.   De insolventiefunctionaris is aansprakelijk voor alle aan plaatselijke schuldeisers toegebrachte schade die het gevolg is van het feit dat hij niet aan de in dit artikel vervatte verplichtingen en voorschriften heeft voldaan.

11.   Voor de toepassing van dit artikel wordt een instantie die is gevestigd in de lidstaat waar de secundaire insolventieprocedure geopend zou zijn en die krachtens Richtlijn 2008/94/EG van het Europees Parlement en de Raad (16) verplicht is de onvervulde aanspraken van de werknemers te honoreren welke voortvloeien uit arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen, geacht een „plaatselijke schuldeiser” te zijn, indien het nationale recht daarin voorziet.

Artikel 37

Recht om de secundaire insolventieprocedure aan te vragen

1.   Een secundaire insolventieprocedure kan worden aangevraagd door:

a)

de insolventiefunctionaris in de hoofdinsolventieprocedure;

b)

elke andere persoon of autoriteit die krachtens het recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de secundaire procedure wordt aangevraagd, bevoegd is om een insolventieprocedure aan te vragen.

2.   Indien een toezegging overeenkomstig artikel 36 bindend is geworden, wordt een secundaire insolventieprocedure aangevraagd binnen 30 dagen na ontvangst van de kennisgeving dat de toezegging is goedgekeurd.

Artikel 38

Beslissing tot opening van een secundaire insolventieprocedure

1.   De rechter bij wie een secundaire insolventieprocedure is aangevraagd, stelt de insolventiefunctionaris of de schuldenaar die zijn goederen in bezit houdt in de hoofdinsolventieprocedure daarvan onmiddellijk in kennis en biedt hem de gelegenheid te worden gehoord over het verzoek.

2.   Indien de insolventiefunctionaris in de hoofdinsolventieprocedure een toezegging overeenkomstig artikel 36 heeft gedaan, opent de in lid 1 van dit artikel bedoelde rechter op verzoek van de insolventiefunctionaris geen secundaire insolventieprocedure nadat hij zich ervan heeft vergewist dat de toezegging de algemene belangen van de plaatselijke schuldeisers adequaat beschermt.

3.   Indien een tijdelijke schorsing van een afzonderlijke executieprocedure is verleend ten behoeve van onderhandelingen tussen de schuldenaar en bepaalde schuldeisers, kan de rechter, op verzoek van de insolventiefunctionaris of de schuldenaar die zijn goederen in bezit houdt, de opening van een secundaire insolventieprocedure voor een termijn van ten hoogste drie maanden schorsen, voor zover er passende maatregelen zijn genomen om de belangen van de plaatselijke schuldeisers te beschermen.

De in lid 1 bedoelde rechter kan beschermende maatregelen bevelen om de belangen van de plaatselijke schuldeisers te beschermen door te eisen dat de schuldenaar of de insolventiefunctionaris geen goederen verwijdert of van de hand doet die zich in de lidstaat van zijn vestiging bevinden, tenzij dit in het kader van de normale bedrijfsuitoefening gebeurt. De rechter kan ook andere maatregelen bevelen om de belangen van de plaatselijke schuldeisers te beschermen tijdens een periode van schorsing, tenzij dit onverenigbaar is met de nationale voorschriften betreffende de burgerlijke rechtsvordering.

De schorsing van de opening van een secundaire insolventieprocedure wordt door de rechter ambtshalve of op verzoek van een schuldeiser opgeheven indien gedurende de schorsing in het kader van de in de eerste alinea bedoelde onderhandelingen een overeenkomst is gesloten.

De schorsing kan door de rechter worden opgeheven op eigen initiatief of op verzoek van een schuldeiser indien verdere schorsing nadelig is voor de rechten van de schuldeiser, in het bijzonder indien de onderhandelingen zijn onderbroken of het duidelijk is geworden dat deze niet kunnen worden afgerond, of indien de insolventiefunctionaris of de schuldenaar inbreuk heeft gemaakt op het verbod om zijn goederen van de hand te doen of deze te verwijderen van het grondgebied van de lidstaat waar de vestiging zich bevindt.

4.   Op verzoek van de insolventiefunctionaris in de hoofdinsolventieprocedure kan de in lid 1 bedoelde rechter een in bijlage A vermelde insolventieprocedure openen van een ander type dan oorspronkelijk werd aangevraagd, mits de voorwaarden voor de opening van de procedure van dat type krachtens het nationale recht vervuld zijn en voor zover dat type procedure de meest aangewezen procedure is in verband met de belangen van de plaatselijke schuldeisers en de samenhang tussen de hoofdinsolventieprocedure en de secundaire insolventieprocedure. Artikel 34, tweede zin, is van toepassing.

Artikel 39

Toetsing door de rechter van de beslissing tot opening van een secundaire insolventieprocedure

De insolventiefunctionaris in de hoofdinsolventieprocedure kan de beslissing tot opening van een secundaire insolventieprocedure betwisten voor de rechters van de lidstaat waar de secundaire insolventieprocedure is geopend, op grond dat de rechter de voorwaarden en voorschriften van artikel 38 niet heeft nageleefd.

Artikel 40

Voorschot op de kosten en uitgaven

Wanneer het recht van de lidstaat waar een secundaire insolventieprocedure aangevraagd is, voorschrijft dat de boedel van de schuldenaar toereikend moet zijn om de kosten en uitgaven van de procedure geheel of gedeeltelijk te dekken, kan de aangezochte rechter van de aanvrager een voorschot op de kosten of een passende zekerheidstelling verlangen.

Artikel 41

Samenwerking en communicatie tussen insolventiefunctionarissen

1.   De insolventiefunctionaris van de hoofdinsolventieprocedure en de insolventiefunctionaris(sen) van de secundaire insolventieprocedure(s) met betrekking tot dezelfde schuldenaar werken onderling samen voor zover dit niet onverenigbaar is met de op de respectieve procedures toepasselijke regels. Die samenwerking kan plaatsvinden in eender welke vorm, inclusief door het sluiten van overeenkomsten of protocollen.

2.   Bij de uitvoering van de in lid 1 bedoelde samenwerking gaan de insolventiefunctionarissen als volgt te werk:

a)

zij geven elkaar zo spoedig mogelijk kennis van al hetgeen voor de andere procedure(s) van nut kan zijn, met name de stand van de indiening en de verificatie van de vorderingen en alle maatregelen tot herstel of herstructurering van de schuldenaar of tot beëindiging van de respectieve procedure, met dien verstande dat passende maatregelen worden genomen om vertrouwelijke gegevens te beschermen;

b)

zij onderzoeken of herstructurering van de schuldenaar mogelijk is en coördineren, indien die herstructurering mogelijk is, de opstelling en uitvoering van een herstructureringsplan;

c)

zij coördineren het beheer van de tegeldemaking of het gebruik van de goederen en de onderneming van de schuldenaar. De insolventiefunctionaris van de secundaire insolventieprocedure biedt de insolventiefunctionaris van de hoofdinsolventieprocedure tijdig de gelegenheid voorstellen in te dienen om de boedel in de secundaire insolventieprocedure te gelde te maken of op enigerlei wijze te gebruiken.

3.   De leden 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing voor situaties waarin de schuldenaar in de hoofdinsolventieprocedure of in de secundaire insolventieprocedure of in een territoriale procedure die op hetzelfde tijdstip met betrekking tot dezelfde schuldenaar zijn geopend, het beheer en de beschikking over zijn goederen blijft behouden.

Artikel 42

Samenwerking en communicatie tussen rechters

1.   Om de coördinatie tussen de met betrekking tot dezelfde schuldenaar geopende hoofdinsolventieprocedure, territoriale en secundaire insolventieprocedures te vergemakkelijken, werkt een rechter bij wie een aanvraag van een insolventieprocedure aanhangig is of die een dergelijke procedure heeft geopend, samen met iedere andere rechter bij wie een verzoek tot opening van een insolventieprocedure aanhangig is of die een dergelijke procedure heeft geopend, voor zover deze samenwerking niet onverenigbaar is met de op elk van de procedures toepasselijke regels. De rechter kan daartoe zo nodig een onafhankelijke persoon of instantie aanwijzen die overeenkomstig zijn instructies handelt, voor zover dat niet onverenigbaar is met de op elk van de procedures toepasselijke regels.

2.   Bij de uitvoering van de in lid 1 bedoelde samenwerking kunnen de in lid 1 bedoelde rechters of de personen of instanties die zijn aangewezen om namens hen te handelen, rechtstreeks onderling communiceren of elkaar rechtstreeks om gegevens of bijstand verzoeken, mits bij die communicatie de procedurele rechten van de partijen bij de procedure en de vertrouwelijkheid van de gegevens in acht worden genomen.

3.   De in lid 1 bedoelde samenwerking kan plaatsvinden met alle middelen die de rechter passend acht. Zij kan meer bepaald betrekking hebben op:

a)

coördinatie bij de aanwijzing van de insolventiefunctionarissen;

b)

mededeling van gegevens op elke wijze die de rechter geschikt acht;

c)

coördinatie van het beheer van en het toezicht op de goederen en de onderneming van de schuldenaar;

d)

coördinatie van de hoorzittingen;

e)

coördinatie van de goedkeuring van protocollen, indien nodig.

Artikel 43

Samenwerking en communicatie tussen insolventiefunctionarissen en rechters

1.   Om de coördinatie van de met betrekking tot dezelfde schuldenaar geopende hoofdinsolventieprocedure en territoriale en secundaire insolventieprocedures te bevorderen, is het volgende van toepassing:

a)

de insolventiefunctionaris van de hoofdinsolventieprocedure werkt samen en communiceert met iedere rechter bij wie de aanvraag van een secundaire insolventieprocedure aanhangig is of die een secundaire insolventieprocedure heeft geopend;

b)

de insolventiefunctionaris van een territoriale of secundaire insolventieprocedure werkt samen en communiceert met de rechter bij wie de aanvraag van de hoofdinsolventieprocedure aanhangig is of die een hoofdinsolventieprocedure heeft geopend, en

c)

de insolventiefunctionaris van een territoriale of secundaire insolventieprocedure werkt samen en communiceert met de rechter bij wie de aanvraag van een andere territoriale of secundaire insolventieprocedure aanhangig is of die een dergelijke procedure heeft geopend,

voor zover die samenwerking en communicatie niet onverenigbaar zijn met de op elk van de procedures toepasselijke regels en geen belangenconflict veroorzaken.

2.   De in lid 1 bedoelde samenwerking kan plaatsvinden met alle passende middelen, daaronder begrepen de in artikel 42, lid 3, genoemde middelen.

Artikel 44

Kosten van samenwerking en communicatie

De vereisten van de artikelen 42 en 43 mogen er niet toe leiden dat rechters elkaar voor de samenwerking en communicatie kosten aanrekenen.

Artikel 45

Uitoefening van de rechten van de schuldeisers

1.   Iedere schuldeiser kan zijn vordering indienen in de hoofdinsolventieprocedure en in elke secundaire insolventieprocedure.

2.   De insolventiefunctionarissen van de hoofd- en de secundaire insolventieprocedure dienen in een andere procedure de vorderingen in die reeds zijn ingediend in de procedure waarvoor zij aangewezen zijn, voor zover zulks dienstig is voor de schuldeisers wier belangen zij behartigen en onverminderd het recht van laatstgenoemden om zich tegen die indiening te verzetten of hun ingediende vorderingen in te trekken, wanneer het van toepassing zijnde recht in die mogelijkheid voorziet.

3.   De insolventiefunctionaris van een hoofd- of secundaire insolventieprocedure kan met dezelfde rechten als alle andere schuldeisers aan een andere procedure deelnemen, met name door deel te nemen aan een vergadering van schuldeisers.

Artikel 46

Schorsing van de verrichtingen betreffende de afwikkeling van de boedel

1.   De rechter die de secundaire insolventieprocedure heeft geopend, schorst de afwikkeling van de boedel geheel of ten dele op verzoek van de insolventiefunctionaris van de hoofdinsolventieprocedure. In dat geval kan van de insolventiefunctionaris van de hoofdinsolventieprocedure worden verlangd dat hij alle passende maatregelen neemt om de belangen van de schuldeisers van de secundaire insolventieprocedure en van bepaalde groepen schuldeisers te waarborgen. Zulk verzoek van de insolventiefunctionaris van de hoofdinsolventieprocedure kan alleen worden afgewezen indien het kennelijk niet in het belang is van de schuldeisers in de hoofdinsolventieprocedure. Zulke schorsing van de afwikkeling van de boedel kan worden bevolen voor een periode van ten hoogste drie maanden. Zij kan worden verlengd of vernieuwd voor perioden van dezelfde duur.

2.   De in lid 1 bedoelde rechter heft de schorsing van de afwikkeling van de boedel op:

a)

wanneer de insolventiefunctionaris van de hoofdinsolventieprocedure daarom verzoekt;

b)

ambtshalve, op verzoek van een schuldeiser of op verzoek van de insolventiefunctionaris van de secundaire insolventieprocedure, indien de schorsing niet meer gerechtvaardigd lijkt, met name door het belang van de schuldeisers van de hoofdinsolventieprocedure of van de secundaire insolventieprocedure.

Artikel 47

Bevoegdheid van de insolventiefunctionaris om herstructureringsplannen voor te stellen

1.   Indien het recht van de lidstaat waar een secundaire insolventieprocedure is geopend, voorziet in de mogelijkheid deze procedure zonder liquidatie te beëindigen door middel van een herstructureringsplan, een akkoord of een vergelijkbare maatregel, kan een dergelijke maatregel door de insolventiefunctionaris in de hoofdinsolventieprocedure zelf worden voorgesteld overeenkomstig de procedure van die lidstaat.

2.   Iedere beperking van de rechten van de schuldeisers, zoals schorsing van betaling of schuldkwijtschelding, die voortvloeit uit een in een secundaire insolventieprocedure voorgestelde maatregel bedoeld in lid 1, heeft voor de goederen van de schuldenaar waarop deze procedure geen betrekking heeft, slechts gevolgen wanneer alle belanghebbende schuldeisers daarmee instemmen.

Artikel 48

Gevolgen van de beëindiging van een insolventieprocedure

1.   Onverminderd artikel 49 belet de beëindiging van de insolventieprocedure niet de voortzetting van andere, op dat tijdstip nog lopende insolventieprocedures met betrekking tot dezelfde schuldenaar.

2.   Indien een insolventieprocedure met betrekking tot een rechtspersoon of een vennootschap in de lidstaat van de statutaire zetel van die rechtspersoon of vennootschap de ontbinding van de rechtspersoon of vennootschap met zich zou brengen, blijft die rechtspersoon of vennootschap bestaan totdat iedere andere insolventieprocedure met betrekking tot dezelfde schuldenaar is beëindigd of totdat de insolventiefunctionaris(sen) in die procedure(s) toestemming voor de ontbinding heeft, respectievelijk hebben gegeven.

Artikel 49

Saldo van de secundaire insolventieprocedure

Indien de afwikkeling van de boedel van de secundaire insolventieprocedure de mogelijkheid biedt alle in die procedure toegelaten vorderingen uit te keren, draagt de in die procedure aangewezen insolventiefunctionaris het saldo onverwijld over aan de insolventiefunctionaris van de hoofdinsolventieprocedure.

Artikel 50

Later geopende hoofdinsolventieprocedure

Indien een procedure als bedoeld in artikel 3, lid 1, wordt geopend nadat in een andere lidstaat een procedure als bedoeld in artikel 3, lid 2, is geopend, zijn de artikelen 41, 45, 46, 47 en 49 van toepassing op de eerst geopende insolventieprocedure, voor zover de stand van die procedure zulks mogelijk maakt.

Artikel 51

Omzetting van de secundaire insolventieprocedure

1.   Op verzoek van de insolventiefunctionaris van de hoofdinsolventieprocedure kan de rechter van de lidstaat waar een secundaire insolventieprocedure is geopend, de omzetting gelasten van de secundaire insolventieprocedure in een in de lijst van bijlage A vermelde insolventieprocedure van een ander type, voor zover de voorwaarden voor het openen van dat type procedure krachtens het nationaal recht zijn vervuld en dat type procedure het meest geschikt is wat betreft de belangen van de plaatselijke schuldeisers en de samenhang tussen de hoofdinsolventieprocedure en de secundaire insolventieprocedure.

2.   Bij de beoordeling van het in lid 1 bedoelde verzoek kan de rechter informatie inwinnen bij de insolventiefunctionarissen die bij elk van beide procedures betrokken zijn.

Artikel 52

Conservatoire maatregelen

Wanneer door de krachtens artikel 3, lid 1, bevoegde rechter van een lidstaat een voorlopige curator is aangewezen ter verzekering van de bewaring van de goederen van een schuldenaar, is die voorlopige curator gerechtigd om ten aanzien van de goederen van de schuldenaar die zich in een andere lidstaat bevinden om elke in het recht van laatstgenoemde lidstaat opgenomen conservatoire en beschermende maatregel te verzoeken voor de periode tussen de aanvraag van een insolventieprocedure en de beslissing tot opening van die procedure.

HOOFDSTUK IV

KENNISGEVING AAN DE SCHULDEISERS EN INDIENING VAN HUN VORDERINGEN

Artikel 53

Recht om vorderingen in te dienen

Elke buitenlandse schuldeiser kan zijn vorderingen in de insolventieprocedure indienen door middel van elk communicatiemiddel dat door het recht van de lidstaat waar de procedure is geopend, wordt aanvaard. Voor de loutere indiening van vorderingen is vertegenwoordiging door een jurist of een andere rechtsbeoefenaar niet verplicht.

Artikel 54

Verplichte kennisgeving aan de schuldeisers

1.   Zodra in een lidstaat een insolventieprocedure wordt geopend, stelt de in deze lidstaat bevoegde rechter of de door die rechter aangewezen insolventiefunctionaris de bekende buitenlandse schuldeisers daarvan onverwijld in kennis.

2.   De in lid 1 bedoelde kennisgeving, die geschiedt door individuele toezending van een bericht, betreft met name de in acht te nemen termijnen, de sancties ten aanzien van die termijnen, het orgaan of de instantie waarbij de vorderingen moeten worden ingediend en alle andere voorgeschreven maatregelen. Het bericht vermeldt ook of schuldeisers met een bevoorrechte vordering of een zakelijk zekerheidsrecht hun vorderingen moeten indienen. Het bericht omvat voorts een exemplaar van het in artikel 55 bedoelde standaardformulier voor de indiening van vorderingen of informatie over de plaats waar dat formulier beschikbaar is.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde kennisgeving geschiedt met gebruikmaking van het standaardkennisgevingsformulier dat overeenkomstig artikel 88 wordt opgesteld. Het formulier wordt gepubliceerd op het Europees e-justitieportaal en draagt het opschrift „Kennisgeving van insolventieprocedure” in alle officiële talen van de instellingen van de Unie. Het wordt verstrekt in de officiële taal van de staat waar de procedure is geopend of, indien er verscheidene officiële talen in die lidstaat bestaan, in de officiële taal of een van de officiële talen van de plaats waar de insolventieprocedure is geopend, of in een andere taal waarvan die staat heeft aangegeven dat hij die overeenkomstig artikel 55, lid 5, kan aanvaarden, indien kan worden aangenomen dat die taal voor de buitenlandse schuldeisers bevattelijker is.

4.   Voor insolventieprocedures met betrekking tot een natuurlijke persoon die niet een bedrijfs- of beroepsactiviteit uitoefent, is het gebruik van het in dit artikel bedoelde standaardformulier niet verplicht, indien schuldeisers niet verplicht zijn om hun vorderingen in te dienen om deze in die procedure in aanmerking te doen nemen.

Artikel 55

Procedure voor de indiening van vorderingen

1.   Iedere buitenlandse schuldeiser kan zijn vordering indienen met gebruikmaking van het standaardformulier voor de indiening van schuldvorderingen dat overeenkomstig artikel 88 wordt opgesteld. Het formulier bevat het opschrift „Indiening van schuldvorderingen” in alle officiële talen van de instellingen van de Unie.

2.   Het in lid 1 bedoelde standaardformulier voor de indiening van schuldvorderingen bevat de volgende informatie:

a)

de naam, het postadres, het e-mailadres, indien van toepassing, het persoonlijke identificatienummer, indien van toepassing, en de bankgegevens van de in lid 1 bedoelde buitenlandse schuldeiser;

b)

het bedrag van de vordering, met vermelding van de hoofdsom en, in voorkomend geval, de rente, en de datum waarop de vordering is ontstaan, alsmede de datum waarop zij verschuldigd is geworden, indien dat een andere datum is;

c)

indien rente wordt gevorderd, de rentevoet, de vraag of het gaat om wettelijke dan wel om contractuele rente, de periode waarover de rente wordt gevorderd en het bedrag van de gekapitaliseerde rente;

d)

indien er kosten worden gevorderd die bij het instellen van de vordering vóór de opening van de procedure zijn gemaakt, het bedrag van en nadere gegevens betreffende deze kosten;

e)

de aard van de vordering;

f)

of en, zo ja, op welke grond de status van bevoorrecht schuldeiser wordt ingeroepen;

g)

of de schuldeiser voor de vordering aanspraak maakt op een zakelijk zekerheidsrecht of een eigendomsvoorbehoud en, indien dat het geval is, op welke goederen zijn zekerheid betrekking heeft, de datum waarop de zekerheid is verleend en, indien de zekerheid is geregistreerd, het registratienummer, en

h)

of enige verrekening wordt gevorderd en, indien dat het geval is, de bedragen van de wederzijdse vorderingen op de datum van opening van de insolventieprocedure, de datum waarop ze zijn ontstaan en het bedrag vóór verrekening dat wordt gevorderd.

Bij het standaardformulier voor de indiening van schuldvorderingen worden kopieën van eventuele bewijsstukken gevoegd.

3.   Het standaardformulier voor de indiening van schuldvorderingen vermeldt dat het verstrekken van informatie over de bankgegevens en het persoonlijke identificatienummer van de schuldeiser als bedoeld in lid 2, onder a), niet verplicht is.

4.   Indien een schuldeiser zijn vordering met andere middelen dan het in lid 1 bedoelde standaardformulier indient, wordt in die vordering de in lid 2 bedoelde informatie vermeld.

5.   Vorderingen kunnen in een van de officiële talen van de instellingen van de Unie worden ingediend. De rechter, de insolventiefunctionaris of de schuldenaar die zijn goederen in bezit houdt, kan van de schuldeiser een vertaling verlangen in de officiële taal van de staat waar de procedure is geopend of, indien er verscheidene officiële talen in die lidstaat bestaan, in de officiële taal of een van de officiële talen van de plaats waar de insolventieprocedure is geopend, of in een andere taal waarvan die lidstaat heeft aangegeven dat hij die kan aanvaarden. Elke lidstaat geeft aan of hij andere officiële talen van de instellingen van de Unie dan zijn eigen taal aanvaardt voor het indienen van vorderingen.

6.   Vorderingen worden ingediend binnen de termijn die bij het recht van de staat waar de procedure is geopend, is voorgeschreven. In het geval van een buitenlandse schuldeiser is die termijn niet korter dan 30 dagen na de openbaarmaking van de opening van de insolventieprocedure in het insolventieregister van de staat waar de procedure is geopend. Wanneer een lidstaat zich beroept op artikel 24, lid 4, is die termijn niet korter dan 30 dagen na het tijdstip waarop de schuldeiser overeenkomstig artikel 54 in kennis is gesteld.

7.   Indien de rechter, de insolventiefunctionaris of de schuldenaar die zijn goederen in bezit houdt, twijfels heeft met betrekking tot een overeenkomstig dit artikel ingediende vordering, biedt hij de schuldeiser de gelegenheid aanvullend bewijs te leveren over het bestaan en het bedrag van de vordering.

HOOFDSTUK V

INSOLVENTIEPROCEDURES MET BETREKKING TOT LEDEN VAN EEN GROEP ONDERNEMINGEN

DEEL 1

Samenwerking en communicatie

Artikel 56

Samenwerking en communicatie tussen insolventiefunctionarissen

1.   In het geval van insolventieprocedures met betrekking tot twee of meer leden van een groep ondernemingen, werkt een insolventiefunctionaris die is aangewezen in een procedure met betrekking tot een lid van de groep, samen met iedere insolventiefunctionaris die is aangewezen in een procedure met betrekking tot een ander lid van dezelfde groep voor zover die samenwerking geschikt is om de doeltreffende uitvoering van deze procedures te vergemakkelijken, niet onverenigbaar is met de op die procedures toepasselijke regels en geen belangenconflict veroorzaakt. Deze samenwerking kan plaatsvinden in om het even welke vorm, inclusief het sluiten van overeenkomsten of protocollen.

2.   Bij de uitvoering van de in lid 1 bedoelde samenwerking gaan insolventiefunctionarissen als volgt te werk:

a)

zij geven elkaar zo spoedig mogelijk kennis van al hetgeen voor de andere procedures van nut kan zijn, met dien verstande dat passende maatregelen worden genomen om vertrouwelijke gegevens te beschermen;

b)

zij gaan na of het mogelijk is het beheer van en het toezicht op de onderneming van de leden van de groep die aan een insolventieprocedure onderworpen zijn, te coördineren en, indien dat zo is, coördineren zij dat beheer en dat toezicht;

c)

zij gaan na of het mogelijk is de leden van de groep die aan een insolventieprocedure onderworpen zijn, te herstructureren, en, indien dat zo is, overleggen zij over het voorstel en de onderhandeling inzake een gecoördineerd herstructureringsplan.

Voor de toepassing van b) en c) kunnen alle of sommige van de in lid 1 bedoelde insolventiefunctionarissen ermee instemmen dat aan een insolventiefunctionaris die in een van de procedures is aangewezen, bijkomende bevoegdheden worden verleend indien zulks volgens de op elk van de procedures toepasselijke regels is toegestaan. Zij kunnen tevens overeenstemming bereiken over de onderlinge verdeling van bepaalde taken, voor zover die taakverdeling is toegestaan volgens de op elk van de procedures toepasselijke regels.

Artikel 57

Samenwerking en communicatie tussen rechters

1.   Indien insolventieprocedures betrekking hebben op twee of meer leden van een groep ondernemingen werkt een rechter die een dergelijke procedure heeft geopend, samen met iedere andere rechter bij wie een aanvraag van een procedure met betrekking tot een ander lid van dezelfde groep aanhangig is of die een dergelijke procedure heeft geopend, voor zover deze samenwerking geschikt is om de doeltreffende uitvoering van de procedure te vergemakkelijken, niet onverenigbaar is met de op de procedures toepasselijke regels en geen belangenconflict veroorzaakt. De rechter kan daartoe zo nodig een onafhankelijke persoon of instantie aanwijzen die overeenkomstig zijn instructies handelt, voor zover dat niet onverenigbaar is met de op die persoon of instantie toepasselijke regels.

2.   Bij de uitvoering van de in lid 1 bedoelde samenwerking kunnen de in lid 1 bedoelde rechters of de personen of instanties die zijn aangewezen om namens hen te handelen, rechtstreeks onderling communiceren of elkaar rechtstreeks om gegevens of bijstand verzoeken, mits bij die communicatie de procedurele rechten van de partijen bij de procedure en de vertrouwelijkheid van de gegevens in acht worden genomen.

3.   De in lid 1 bedoelde samenwerking kan plaatsvinden met alle middelen die de rechter geschikt acht. Deze kan met name betrekken hebben op:

a)

coördinatie bij de aanwijzing van de insolventiefunctionarissen;

b)

mededeling van gegevens met alle middelen die de rechter geschikt acht;

c)

coördinatie van het beheer van en het toezicht op de goederen en de onderneming van de leden van de groep;

d)

coördinatie van de hoorzittingen;

e)

coördinatie van de goedkeuring van protocollen, indien nodig.

Artikel 58

Samenwerking en communicatie tussen insolventiefunctionarissen en rechters

Een insolventiefunctionaris die is aangewezen in een insolventieprocedure met betrekking tot een lid van een groep ondernemingen

a)

werkt samen en communiceert met iedere rechter bij wie een aanvraag van een procedure met betrekking tot een ander lid van dezelfde groep ondernemingen aanhangig is of die een dergelijke procedure heeft geopend, en

b)

kan die rechter om informatie verzoeken over de procedure met betrekking tot het andere lid van de groep of om bijstand verzoeken met betrekking tot de procedure waarin hij is aangewezen,

voor zover deze samenwerking en communicatie geschikt zijn om de doeltreffende uitvoering van de procedure te vergemakkelijken, geen belangenconflict veroorzaken en niet onverenigbaar zijn met de op de procedure toepasselijke regels.

Artikel 59

Kosten van samenwerking en communicatie in procedures met betrekking tot leden van een groep ondernemingen

De door een insolventiefunctionaris of rechter gemaakte kosten van de in de artikelen 56 tot en met 60 bedoelde samenwerking en communicatie worden als kosten en uitgaven van de respectieve procedure beschouwd.

Artikel 60

Bevoegdheden van de insolventiefunctionaris in procedures met betrekking tot leden van een groep ondernemingen

1.   Een insolventiefunctionaris die is aangewezen in een met betrekking tot een lid van een groep ondernemingen geopende insolventieprocedure kan, voor zover zulks passend is om de doeltreffende uitvoering van de procedure te vergemakkelijken:

a)

worden gehoord in elke procedure die met betrekking tot een ander lid van dezelfde groep is geopend;

b)

verzoeken om schorsing van elke met de afwikkeling van de boedel verband houdende maatregel in de procedure die met betrekking tot een ander lid van dezelfde groep is geopend, voor zover:

i)

krachtens artikel 56, lid 2, onder c), een herstructureringsplan voor alle of sommige leden van de groep met betrekking tot welke een insolventieprocedure is geopend, is voorgelegd dat een redelijke kans op slagen heeft;

ii)

een dergelijke schorsing nodig is om voor de correcte uitvoering van het herstructureringsplan te zorgen;

iii)

het herstructureringsplan voordelig zou zijn voor de schuldeisers in de procedure ten aanzien waarvan om schorsing wordt verzocht, en

iv)

noch de insolventieprocedure waarin de in lid 1 bedoelde insolventiefunctionaris is aangewezen, noch de procedure ten aanzien waarvan om schorsing wordt verzocht, onderworpen is aan coördinatie krachtens deel 2 van dit hoofdstuk;

c)

een groepscoördinatieprocedure overeenkomstig artikel 61 aanvragen.

2.   De rechter die de in lid 1, onder b), bedoelde procedure heeft geopend, schorst elke met de afwikkeling van de boedel verband houdende maatregel in de procedure geheel of gedeeltelijk nadat hij zich ervan heeft vergewist dat aan de in lid 1, onder b), bedoelde voorwaarden is voldaan.

Alvorens de schorsing te gelasten, hoort de rechter de insolventiefunctionaris die is aangewezen in de procedure ten aanzien waarvan om schorsing is verzocht. Die schorsing kan worden bevolen voor een periode van ten hoogste drie maanden, of voor een kortere duur die de rechter passend acht en die verenigbaar is met de op de procedure toepasselijke voorschriften.

De rechter die de schorsing gelast, kan de in lid 1 bedoelde insolventiefunctionaris opdragen elke uit hoofde van het nationale recht beschikbare maatregel te nemen die geschikt is om de belangen van de schuldeisers in de procedure te beschermen.

De rechter kan de duur van de schorsing verlengen met een of meer termijnen die hij passend acht en die verenigbaar zijn met de op de procedure toepasselijke voorschriften, voor zover nog steeds aan de in lid 1, onder b), onder ii), iii) en iv), bedoelde voorwaarden wordt voldaan en de totale duur van de schorsing (de oorspronkelijke termijn plus eventuele verlengingen) niet meer dan zes maanden bedraagt.

DEEL 2

Coördinatie

Onderafdeling 1

Procedure

Artikel 61

Aanvraag van een groepscoördinatieprocedure

1.   Een groepscoördinatieprocedure kan worden aangevraagd bij een rechter die voor de insolventieprocedure van een lid van de groep bevoegd is, door een insolventiefunctionaris die is aangewezen in een met betrekking tot een lid van de groep geopende insolventieprocedure.

2.   De in lid 1 bedoelde aanvraag gebeurt overeenkomstig de voorwaarden van het recht dat van toepassing is op de procedure waarvoor de insolventiefunctionaris is aangewezen.

3.   De in lid 1 bedoelde aanvraag gaat vergezeld van:

a)

een voorstel met betrekking tot de als groepscoördinator („coördinator”) aan te wijzen persoon, de redenen waarom hij overeenkomstig artikel 71 voor de functie in aanmerking komt, nadere gegevens omtrent zijn kwalificaties, en zijn op schrift gestelde instemming om als coördinator op te treden;

b)

de hoofdlijnen van de voorgestelde groepscoördinatie, en met name de elementen die aantonen dat aan de voorwaarden van artikel 63, lid 1, is voldaan;

c)

een lijst van de insolventiefunctionarissen die met betrekking tot de leden van de groep zijn aangewezen, en in voorkomend geval de rechters en bevoegde instanties die bij de insolventieprocedures met betrekking tot de leden van de groep betrokken zijn;

d)

een overzicht van de geraamde kosten van de voorgestelde groepscoördinatie, en een raming van het deel van deze kosten dat elk lid van de groep zal moeten betalen.

Artikel 62

Voorrangsregel

Onverminderd artikel 66 worden partijen, indien een groepscoördinatieprocedure wordt aangevraagd bij rechters van verschillende lidstaten, verwezen naar de rechter bij wie de zaak het eerst aanhangig is gemaakt.

Artikel 63

Kennisgeving door de aangezochte rechter

1.   De rechter bij wie een groepscoördinatieprocedure is aangevraagd, geeft zo spoedig mogelijk kennis van de aanvraag van een groepscoördinatieprocedure en van de voorgestelde coördinator aan de insolventiefunctionarissen die zijn aangewezen met betrekking tot de leden van de groep als vermeld in de in artikel 61, lid 3, onder c), bedoelde lijst bij de aanvraag, nadat hij zich ervan heeft vergewist dat:

a)

de opening van een dergelijke procedure geschikt is om de doeltreffende uitvoering van de insolventieprocedure met betrekking tot de verschillende leden van de groep te vergemakkelijken;

b)

het niet waarschijnlijk is dat enige schuldeiser van enig lid van de groep dat volgens plan aan de procedure zal deelnemen, door die deelname financieel wordt benadeeld, en

c)

de voorgestelde coördinator voldoet aan de voorschriften van artikel 71.

2.   In de lid 1 van dit artikel bedoelde kennisgeving worden de in artikel 61, lid 3, onder a) tot en met d), bedoelde elementen vermeld.

3.   De in lid 1 bedoelde kennisgeving wordt per aangetekende brief met ontvangstbevestiging verstuurd.

4.   De aangezochte rechter biedt de betrokken insolventiefunctionarissen de mogelijkheid te worden gehoord.

Artikel 64

Bezwaar door de insolventiefunctionarissen

1.   Een insolventiefunctionaris die is aangewezen voor een lid van de groep kan bezwaar maken tegen:

a)

de opneming van de insolventieprocedure waarvoor hij is aangewezen in de groepscoördinatieprocedure, of

b)

de als coördinator voorgestelde persoon.

2.   Een bezwaar op grond van lid 1 van dit artikel wordt binnen 30 dagen na ontvangst van de kennisgeving inzake het verzoek tot opening van een groepscoördinatieprocedure door de in lid 1 van dit artikel bedoelde insolventiefunctionaris ingediend bij de in artikel 63 bedoelde rechter.

Het bezwaar kan worden aangetekend door middel van het overeenkomstig artikel 88 vastgestelde standaardformulier.

3.   Voordat hij besluit al dan niet deel te nemen aan de coördinatieprocedure overeenkomstig lid 1, onder a), verkrijgt een insolventiefunctionaris alle goedkeuringen die zijn voorgeschreven in het recht van de staat waar de procedure waarvoor hij is aangewezen, wordt geopend.

Artikel 65

Gevolgen van het bezwaar tegen opneming in de groepscoördinatie

1.   Indien een insolventiefunctionaris bezwaar heeft gemaakt tegen opneming van de procedure waarvoor hij is aangewezen in de groepscoördinatieprocedure, wordt die procedure niet in de groepscoördinatieprocedure opgenomen.

2.   De in artikel 68 bedoelde bevoegdheden van de rechter of de bevoegdheden van de coördinator welke uit die procedure voortvloeien, hebben geen gevolgen met betrekking tot dat lid van de groep en brengen voor dat lid geen kosten met zich.

Artikel 66

Keuze van de rechter voor groepscoördinatieprocedures

1.   Indien ten minste tweederde van alle insolventiefunctionarissen die zijn aangewezen in insolventieprocedures van de leden van de groep, in onderlinge overeenstemming hebben besloten dat een bevoegde rechter van een andere lidstaat het meest geschikt is om de groepscoördinatieprocedure te openen, heeft die rechter exclusieve bevoegdheid.

2.   De keuze van de rechter wordt gemaakt bij schriftelijke of schriftelijk bevestigde mondelinge onderlinge overeenstemming. De keuze kan worden gemaakt tot het tijdstip waarop een groepscoördinatieprocedure overeenkomstig artikel 68 is geopend.

3.   Elke andere rechter dan de rechter waar de zaak overeenkomstig lid 1 aanhangig is gemaakt, verklaart zich onbevoegd.

4.   Het verzoek tot opening van de groepscoördinatieprocedure wordt ingediend bij de overeengekomen rechter overeenkomstig artikel 61.

Artikel 67

Gevolgen van het bezwaar tegen de voorgestelde coördinator

Indien tegen de persoon die is voorgesteld als coördinator, bezwaar is gemaakt door een insolventiefunctionaris die niet eveneens bezwaar maakt tegen de opneming in de groepscoördinatieprocedure van het lid waarvoor hij is aangewezen, kan de rechter ervan afzien de voorgestelde coördinator aan te wijzen en kan hij de bezwaar makende insolventiefunctionaris verzoeken overeenkomstig artikel 61, lid 3, een nieuwe aanvraag in te dienen.

Artikel 68

Verzoek tot opening van een groepscoördinatieprocedure

1.   Na het verstrijken van de in artikel 64, lid 2, bedoelde termijn kan de rechter de groepscoördinatieprocedure openen, nadat hij zich ervan heeft vergewist dat aan de voorwaarden van artikel 63, lid 1, is voldaan. In dat geval:

a)

wijst de rechter een coördinator aan;

b)

neemt hij een beslissing over de hoofdlijnen van de procedure, en

c)

neemt hij een beslissing over de geraamde kosten en over het deel dat door de leden van de groep moet worden betaald.

2.   De beslissing tot opening van een groepscoördinatieprocedure wordt ter kennis gebracht van de deelnemende insolventiefunctionarissen en de coördinator.

Artikel 69

Keuze van een insolventiefunctionaris om alsnog deel te nemen

1.   Elke insolventiefunctionaris kan, na de in artikel 68 bedoelde rechterlijke beslissing en overeenkomstig zijn nationaal recht, verzoeken om opneming van de procedure waarvoor hij is aangewezen indien

a)

er bezwaar is gemaakt tegen de opneming van de insolventieprocedure in de groepscoördinatieprocedure, of

b)

er een insolventieprocedure met betrekking tot een lid van de groep is geopend nadat de rechter de groepscoördinatieprocedure heeft geopend.

2.   Onverminderd lid 4 kan de coördinator, nadat hij de betrokken insolventiefunctionaris heeft geraadpleegd, dat verzoek inwilligen indien

a)

hij zich ervan heeft vergewist dat, rekening houdend met de fase waarin de groepscoördinatieprocedure zich bevindt op het tijdstip van het verzoek, aan de criteria van artikel 63, lid 1, onder a) en b), is voldaan, of

b)

alle betrokken insolventiefunctionarissen hebben ingestemd overeenkomstig de voorwaarden van hun nationaal recht.

3.   De coördinator stelt de rechter en de deelnemende insolventiefunctionarissen in kennis van zijn besluit uit hoofde van lid 2 en van de redenen waarop het besluit is gebaseerd.

4.   Elke deelnemende insolventiefunctionaris of elke insolventiefunctionaris wiens verzoek om opneming in de groepscoördinatieprocedure is afgewezen, kan het in lid 2 bedoelde besluit aanvechten volgens de procedure waarin het recht voorziet van de lidstaat waar de groepscoördinatieprocedure is geopend.

Artikel 70

Aanbevelingen en groepscoördinatieplan

1.   In het verloop van hun insolventieprocedures nemen de insolventiefunctionarissen de aanbevelingen van de coördinator en de inhoud van het groepscoördinatieplan als bedoeld in artikel 72, lid 1, in overweging.

2.   Een insolventiefunctionaris is niet verplicht de aanbevelingen van de coördinator of het groepscoördinatieplan geheel of gedeeltelijk te volgen.

Indien hij de aanbevelingen van de coördinator of de groepscoördinatieplannen niet volgt, stelt hij de personen of instanties waaraan hij krachtens zijn nationaal recht verslag moet uitbrengen, alsmede de coördinator, in kennis van zijn redenen.

Onderafdeling 2

Algemene bepalingen

Artikel 71

De coördinator

1.   De coördinator is een persoon die uit hoofde van het recht van een lidstaat in aanmerking komt om als insolventiefunctionaris op te treden.

2.   De coördinator is niet een van de insolventiefunctionarissen die zijn aangewezen om te handelen met betrekking tot de leden van de groep, en heeft geen belangenconflict met betrekking tot de leden van de groep, hun schuldeisers en de insolventiefunctionarissen die zijn aangewezen met betrekking tot enig lid van de groep.

Artikel 72

Taken en rechten van de coördinator

1.   De coördinator

a)

bepaalt aanbevelingen voor de gecoördineerde uitvoering van de insolventieprocedures en stelt deze op;

b)

stelt een groepscoördinatieplan voor waarin een breed samenstel van geschikte maatregelen voor een geïntegreerde aanpak van de af te wikkelen insolventies van de leden van de groep wordt bepaald, beschreven en aanbevolen. Het plan kan in het bijzonder voorstellen bevatten voor:

i)

de te nemen maatregelen om de economische prestaties en de financiële soliditeit van de groep of een deel ervan opnieuw te bewerkstelligen;

ii)

de beslechting van geschillen binnen de groep met betrekking tot transacties binnen de groep en vorderingen tot nietigverklaring;

iii)

overeenkomsten tussen de insolventiefunctionarissen van de insolvente leden van de groep.

2.   De coördinator kan tevens:

a)

worden gehoord in en deelnemen aan elke procedure die met betrekking tot een ander lid van dezelfde groep is geopend, met name door deel te nemen aan een vergadering van schuldeisers;

b)

bemiddelen bij geschillen tussen twee of meer insolventiefunctionarissen van leden van de groep;

c)

zijn groepscoördinatieplan voorstellen en uitleggen aan de personen of instanties aan welke hij overeenkomstig zijn nationale recht verslag moet uitbrengen;

d)

insolventiefunctionarissen verzoeken om informatie met betrekking tot enig lid van de groep indien die informatie nuttig is of kan zijn voor het bepalen en opstellen van strategieën en maatregelen om de procedures te coördineren; alsmede

e)

verzoeken om een procedure die met betrekking tot een lid van de groep is geopend, voor de duur van ten hoogste zes maanden te schorsen, mits die schorsing voor de correcte uitvoering van het plan noodzakelijk is en voordelig zou zijn voor de schuldeisers in de procedure ten aanzien waarvan om schorsing wordt verzocht, of verzoeken om opheffing van een bestaande schorsing. Dit verzoek wordt ingediend bij de rechter die de procedure ten aanzien waarvan om schorsing wordt verzocht, heeft geopend.

3.   Het in lid 1, onder b), bedoelde plan bevat geen aanbevelingen betreffende een eventuele consolidatie van procedures of insolvente boedels.

4.   De taken en rechten van de coördinator als omschreven in dit artikel strekken zich niet uit tot enig lid van de groep dat niet aan de groepscoördinatieprocedure deelneemt.

5.   De coördinator voert zijn taken onafhankelijk en met de nodige zorgvuldigheid uit.

6.   Indien volgens de coördinator de voor de vervulling van zijn taken geraamde kosten aanzienlijk hoger zullen uitvallen dan de geraamde kosten als bedoeld in artikel 61, lid 3, onder d), en in ieder geval indien de kosten meer dan 10 % hoger uitvallen:

a)

stelt de coördinator de deelnemende insolventiefunctionarissen onverwijld daarvan in kennis, en

b)

verzoekt hij om de voorafgaande goedkeuring van de rechter die de groepscoördinatieprocedure heeft geopend.

Artikel 73

Talen

1.   De coördinator communiceert met de insolventiefunctionaris van een deelnemend lid van de groep in de taal die is overeengekomen met de insolventiefunctionaris of, bij ontstentenis van een overeenkomst, in de officiële taal of een van de officiële talen van de instellingen van de Unie en van de rechter die de procedure met betrekking tot dat lid van de groep heeft geopend.

2.   De coördinator communiceert met een rechter in de officiële taal die geldt voor die rechter.

Artikel 74

Samenwerking tussen insolventiefunctionarissen en de coördinator

1.   Insolventiefunctionarissen die met betrekking tot leden van een groep zijn aangewezen en de coördinator werken onderling samen voor zover deze samenwerking niet onverenigbaar is met de op de respectieve procedure toepasselijke regels.

2.   Insolventiefunctionarissen doen in het bijzonder mededeling van alle informatie die voor de coördinator met het oog op het verrichten van diens taken van belang is.

Artikel 75

Ontslag van de coördinator

De rechter ontslaat de coördinator, ambtshalve of op verzoek van de insolventiefunctionaris van een deelnemend lid van de groep, uit diens functie indien

a)

de coördinator handelt in het nadeel van de schuldeisers van een deelnemend lid van de groep, of

b)

de coördinator zijn verplichtingen krachtens dit hoofdstuk niet nakomt.

Artikel 76

Schuldenaar die zijn goederen in bezit houdt

De bepalingen die op grond van dit hoofdstuk van toepassing zijn op de insolventiefunctionaris, zijn, in voorkomend geval, tevens van toepassing op de schuldenaar die zijn goederen in bezit houdt.

Artikel 77

Kosten en verdeling

1.   De bezoldiging van de coördinator is adequaat, evenredig met de verrichte taken en een afspiegeling van redelijke gemaakte kosten.

2.   Na de beëindiging van zijn taken stelt de coördinator een eindafrekening van de kosten op en bepaalt hij het deel dat door elk lid moet worden betaald. Deze afrekening zendt hij toe aan elke deelnemende insolventiefunctionaris en aan de rechter die de coördinatieprocedure heeft geopend.

3.   Indien de insolventiefunctionarissen geen bezwaar maken tegen de in lid 2 bedoelde eindafrekening binnen 30 dagen na ontvangst ervan, worden de kosten en het door elk lid te betalen deel geacht te zijn overeengekomen. De eindafrekening wordt ter bevestiging voorgelegd aan de rechter die de coördinatieprocedure heeft geopend.

4.   In geval van bezwaar beslist de rechter die de groepscoördinatieprocedure heeft geopend, op verzoek van de coördinator of van een deelnemende insolventiefunctionaris, over de kosten en het door elk lid te betalen deel overeenkomstig de criteria van lid 1 van dit artikel en rekening houdend met de geraamde kosten als bedoeld in artikel 68, lid 1, en, indien van toepassing, in artikel 72, lid 6.

5.   Elke deelnemende insolventiefunctionaris kan de in lid 4 bedoelde beslissing aanvechten volgens de procedure waarin het recht voorziet van de lidstaat waar de groepscoördinatieprocedure is geopend.

HOOFDSTUK VI

GEGEVENSBESCHERMING

Artikel 78

Gegevensbescherming

1.   De nationale voorschriften waarmee uitvoering wordt gegeven aan Richtlijn 95/46/EG, zijn van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens die uit hoofde van deze verordening in de lidstaten plaatsvindt, op voorwaarde dat deze geen betrekking heeft op de in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 95/46/EG vermelde verwerkingsactiviteiten.

2.   Verordening (EG) nr. 45/2001 is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de Commissie uit hoofde van deze verordening.

Artikel 79

Verantwoordelijkheden van de lidstaten betreffende de verwerking van persoonsgegevens in nationale insolventieregisters

1.   Elke lidstaat deelt aan de Commissie de naam mee van de natuurlijke of rechtspersoon, de overheidsinstantie, de dienst of enige andere instelling die bij het nationale recht is aangewezen om de functies van de voor de verwerking verantwoordelijke overeenkomstig artikel 2, onder d), van Richtlijn 95/46/EG uit te oefenen, met het oog op de bekendmaking ervan op het Europees e-justitieportaal.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de technische maatregelen ter beveiliging van in hun nationale insolventieregisters verwerkte persoonsgegevens als bedoeld in artikel 24 worden uitgevoerd.

3.   Het is de verantwoordelijkheid van de lidstaten na te gaan of de voor de verwerking verantwoordelijke die bij het nationale recht overeenkomstig artikel 2, onder d), van Richtlijn 95/46/EG is aangewezen, zorgt voor de naleving van de beginselen van kwaliteit van gegevens, met name wat betreft de nauwkeurigheid en de actualisering van in nationale insolventieregisters bewaarde gegevens.

4.   Overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG zijn de lidstaten verantwoordelijk voor het verzamelen en bewaren van gegevens in nationale databanken en voor besluiten die worden genomen om dergelijke gegevens beschikbaar te stellen in het systeem van onderling gekoppelde insolventieregisters dat via het Europees e-justitieportaal kan worden geraadpleegd.

5.   In het kader van de informatieverstrekking aan de betrokkenen teneinde deze in staat te stellen hun rechten uit te oefenen, en met name het recht om gegevens te wissen, stellen de lidstaten de betrokkenen in kennis van de toegankelijkheidsperiode die is vastgesteld voor de in de insolventieregisters opgeslagen persoonsgegevens.

Artikel 80

Verantwoordelijkheden van de Commissie in verband met de verwerking van persoonsgegevens

1.   De Commissie oefent de verantwoordelijkheden van voor de verwerking verantwoordelijke uit hoofde van artikel 2, onder d), van Verordening (EG) nr. 45/2001 uit overeenkomstig haar in dit artikel gedefinieerde respectieve verantwoordelijkheden.

2.   De Commissie bepaalt de nodige beleidsmaatregelen en past de noodzakelijke technische oplossingen toe om haar verantwoordelijkheden binnen de werkingssfeer van de functie van voor de verwerking verantwoordelijke na te komen.

3.   De Commissie implementeert de technische maatregelen die vereist zijn voor de beveiliging van persoonsgegevens tijdens de doorgifte, met name de vertrouwelijkheid en integriteit van gegevens die naar en vanaf het Europees e-justitieportaal worden doorgegeven.

4.   De verplichtingen van de Commissie laten de verantwoordelijkheden van de lidstaten en andere instanties voor de inhoud en werking van de door hen beheerde onderling gekoppelde nationale databanken onverlet.

Artikel 81

Informatieverplichtingen

Onverminderd de informatie die aan de betrokkenen moet worden verstrekt overeenkomstig de artikelen 11 en 12 van Verordening (EG) nr. 45/2001 stelt de Commissie de betrokkenen, door middel van bekendmaking via het Europees e-justitieportaal, in kennis van haar rol bij de verwerking van gegevens en de doeleinden waarvoor deze gegevens zullen worden verwerkt.

Artikel 82

Bewaren van persoonsgegevens

Wat de gegevens uit onderling gekoppelde databanken betreft, worden er in het Europees e-justitieportaal geen persoonsgegevens betreffende de betrokkenen bewaard. Dergelijke gegevens worden alle bewaard in de door de lidstaten of andere instanties beheerde nationale databanken.

Artikel 83

Toegang tot persoonsgegevens via het Europees e-justitieportaal

De in de nationale insolventieregisters bewaarde persoonsgegevens als bedoeld in artikel 24 zijn toegankelijk via het Europees e-justitieportaal voor zolang als zij toegankelijk blijven uit hoofde van het nationale recht.

HOOFDSTUK VII

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 84

Toepassing in de tijd

1.   Deze verordening is slechts van toepassing op insolventieprocedures die na 26 juni 2017 zijn geopend. Op de rechtshandelingen die de schuldenaar vóór de toepassingsdatum van deze verordening heeft aangegaan, blijft het recht van toepassing dat gold op het tijdstip dat zij werden aangegaan.

2.   Niettegenstaande artikel 91 van deze verordening, blijft Verordening (EG) nr. 1346/2000 van toepassing op onder het toepassingsgebied van die verordening vallende insolventieprocedures die vóór 26 juni 2017 zijn geopend.

Artikel 85

Verhouding tot verdragen

1.   Deze verordening treedt, wat haar toepassingsgebied en de betrekkingen tussen de lidstaten betreft, in de plaats van de tussen twee of meer lidstaten gesloten verdragen, met name van:

a)

de Overeenkomst tussen België en Frankrijk betreffende de rechterlijke bevoegdheid, het gezag en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, van scheidsrechterlijke uitspraken en van authentieke akten, getekend te Parijs op 8 juli 1899;

b)

het Verdrag inzake faillissement, akkoord en uitstel van betaling tussen België en Oostenrijk, getekend te Brussel op 16 juli 1969 (met aanvullend protocol van 13 juni 1973);

c)

het Verdrag tussen Nederland en België betreffende de territoriale rechterlijke bevoegdheid, betreffende het faillissement en betreffende het gezag en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, van scheidsrechterlijke uitspraken en van authentieke akten, getekend te Brussel op 28 maart 1925;

d)

het Verdrag tussen Duitsland en Oostenrijk inzake faillissement en akkoord, getekend te Wenen op 25 mei 1979;

e)

het Frans-Oostenrijkse Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van het faillissement, getekend te Wenen op 27 februari 1979;

f)

het Verdrag tussen Frankrijk en Italië betreffende de tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke en handelszaken, getekend te Rome op 3 juni 1930;

g)

het Verdrag tussen Italië en Oostenrijk inzake faillissement en akkoord, getekend te Rome op 12 juli 1977;

h)

het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en andere executoriale titels in burgerlijke zaken, getekend te 's-Gravenhage op 30 augustus 1962;

i)

de Overeenkomst tussen het Verenigd Koninkrijk en België betreffende de wederzijdse tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke en handelszaken, met protocol, getekend te Brussel op 2 mei 1934;

j)

de Overeenkomst tussen Denemarken, Finland, Noorwegen, Zweden en IJsland, betreffende het faillissement, getekend te Kopenhagen op 7 november 1933;

k)

het Europees Verdrag betreffende bepaalde internationale aspecten van het faillissement, getekend te Istanbul op 5 juni 1990;

l)

de Overeenkomst tussen de Federatieve Volksrepubliek Joegoslavië en het Koninkrijk Griekenland inzake de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen, getekend te Athene op 18 juni 1959;

m)

de Overeenkomst tussen de Federatieve Volksrepubliek Joegoslavië en de Republiek Oostenrijk inzake de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van scheidsrechterlijke uitspraken en regelingen in het kader van arbitrage in handelszaken, getekend te Belgrado op 18 maart 1960;

n)

de Overeenkomst tussen de Federatieve Volksrepubliek Joegoslavië en de Republiek Italië inzake wederzijdse rechtshulp in burgerlijke en bestuurlijke zaken, getekend te Rome op 3 december 1960;

o)

de Overeenkomst tussen de Federatieve Volksrepubliek Joegoslavië en het Koninkrijk België inzake wederzijdse rechtshulp in burgerlijke en handelszaken, getekend te Belgrado op 24 september 1971;

p)

de Overeenkomst tussen de regeringen van Joegoslavië en Frankrijk inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, getekend te Parijs op 18 mei 1971;

q)

het Verdrag tussen de Tsjechoslowaakse Socialistische Republiek en de Helleense Republiek inzake rechtshulp in burgerlijke en strafzaken, getekend te Athene op 22 oktober 1980, dat nog van kracht is tussen Tsjechië en Griekenland;

r)

het Verdrag tussen de Tsjechoslowaakse Socialistische Republiek en de Republiek Cyprus inzake rechtshulp in burgerlijke en strafzaken, getekend te Nicosia op 23 april 1982, dat nog van kracht is tussen Tsjechië en Cyprus;

s)

het Verdrag tussen de regering van de Tsjechoslowaakse Socialistische Republiek en de regering van de Franse Republiek inzake rechtshulp en de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke, gezins- en handelszaken, getekend te Parijs op 10 mei 1984, dat nog van kracht is tussen Tsjechië en Frankrijk;

t)

het Verdrag tussen de Tsjechoslowaakse Socialistische Republiek en de Italiaanse Republiek inzake rechtshulp in burgerlijke en strafzaken, getekend te Praag op 6 december 1985, dat nog van kracht is tussen Tsjechië en Italië;

u)

de Overeenkomst tussen de Republiek Letland, de Republiek Estland en de Republiek Litouwen inzake rechtshulp en rechtsbetrekkingen, getekend te Tallinn op 11 november 1992;

v)

de Overeenkomst tussen Estland en Polen inzake rechtshulp en rechtsbetrekkingen in burgerlijke, arbeids- en strafrechtzaken, getekend te Tallinn op 27 november 1998;

w)

de Overeenkomst tussen de Republiek Litouwen en de Republiek Polen inzake rechtshulp en rechtsbetrekkingen in burgerlijke, arbeids- en strafrechtzaken, getekend te Warschau op 26 januari 1993;

x)

de Overeenkomst tussen de Socialistische Republiek Roemenië en de Helleense Republiek inzake rechtshulp in burgerlijke en strafzaken en bijbehorend protocol, getekend te Boekarest op 19 oktober 1972;

y)

de Overeenkomst tussen de Socialistische Republiek Roemenië en de Franse Republiek inzake rechtshulp in burgerlijke en handelszaken, getekend te Parijs op 5 november 1974;

z)

de Overeenkomst tussen de Volksrepubliek Bulgarije en de Helleense Republiek inzake rechtshulp in burgerlijke en strafzaken, getekend te Athene op 10 april 1976;

aa)

de Overeenkomst tussen de Volksrepubliek Bulgarije en de Republiek Cyprus inzake rechtshulp in burgerlijke en strafzaken, getekend te Nicosia op 29 april 1983;

ab)

de Overeenkomst tussen de regering van de Volksrepubliek Bulgarije en de regering van de Franse Republiek inzake wederzijdse rechtshulp in burgerlijke zaken, getekend te Sofia op 18 januari 1989;

ac)

het Verdrag tussen Roemenië en de Tsjechische Republiek inzake rechtshulp in burgerlijke zaken, getekend te Boekarest op 11 juli 1994;

ad)

het Verdrag tussen Roemenië en de Republiek Polen inzake rechtshulp en rechtsbetrekkingen in burgerlijke zaken, getekend te Boekarest op 15 mei 1999.

2.   De in lid 1 genoemde verdragen blijven rechtsgeldig voor zover zij betrekking hebben op procedures die vóór de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1346/2000 zijn geopend.

3.   Deze verordening is niet van toepassing:

a)

in de lidstaten, voor zover zij in strijd is met verplichtingen die met betrekking tot een faillissement ontstaan uit een verdrag dat de betrokken lidstaat vóór de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1346/2000 met een of meer derde staten heeft gesloten;

b)

in het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, voor zover zij in strijd is met verplichtingen die in verband met faillissement ontstaan uit enigerlei regelingen met het Gemenebest die bij de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1346/2000 bestonden.

Artikel 86

Informatie over het nationale en het uniale insolventierecht

1.   De lidstaten verstrekken binnen het kader van het bij Beschikking 2001/470/EG van de Raad (17) opgerichte Europese justitiële netwerk in burgerlijke en handelszaken een korte beschrijving van hun nationale wetgeving en procedures betreffende insolventie, met name met betrekking tot de in artikel 7, lid 2, opgesomde punten, teneinde deze informatie voor het publiek beschikbaar te maken.

2.   De lidstaten werken de in lid 1 bedoelde informatie regelmatig bij.

3.   De Commissie stelt informatie betreffende de onderhavige verordening beschikbaar voor het publiek.

Artikel 87

Invoering van de onderlinge koppeling van registers

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot invoering van de onderlinge koppeling van insolventieregisters als bedoeld in artikel 25. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 89, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 88

Opstelling en wijziging van de standaardformulieren

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast voor het opstellen en, waar nodig, het wijzigen van de formulieren als bedoeld in artikel 27, lid 4, de artikelen 54 en 55, en artikel 64, lid 2. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 89, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Artikel 89

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 90

Herzieningsclausule

1.   Uiterlijk op 27 juni 2027 en daarna om de vijf jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van deze verordening. Het verslag gaat zo nodig vergezeld van voorstellen tot wijziging van deze verordening.

2.   Uiterlijk op 27 juni 2022 dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van de groepscoördinatieprocedures. Het verslag gaat zo nodig vergezeld van voorstellen tot wijziging van deze verordening.

3.   Uiterlijk op 1 januari 2016 dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een studie in over de grensoverschrijdende vraagstukken op het gebied van aansprakelijkheid en bestuursverboden.

4.   Uiterlijk op 27 juni 2020 dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een studie in over op oneigenlijke gronden gebaseerde forum-shopping.

Artikel 91

Intrekking

Verordening (EG) nr. 1346/2000 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage D van deze verordening.

Artikel 92

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij wordt van toepassing op 26 juni 2017 met uitzondering van:

a)

artikel 86, dat van toepassing wordt op 26 juni 2016,

b)

artikel 24, lid 1, dat van toepassing wordt op 26 juni 2018, en

c)

artikel 25, dat van toepassing wordt op 26 juni 2019.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 20 mei 2015.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

Z. KALNIŅA-LUKAŠEVICA


(1)  PB C 271 van 19.9.2013, blz. 55.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 5 februari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 12 maart 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 20 mei 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (PB L 160 van 30.6.2000, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 351 van 20.12.2012, blz. 1).

(5)  Richtlijn 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 betreffende de sanering en de liquidatie van kredietinstellingen (PB L 125 van 5.5.2001, blz. 15).

(6)  Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad (PB L 324 van 10.12.2007, blz. 79).

(7)  Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen (PB L 166 van 11.6.1998, blz. 45).

(8)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(9)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(10)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(11)  Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden (PB L 124 van 8.6.1971, blz. 1).

(12)  PB C 358 van 7.12.2013, blz. 15.

(13)  Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).

(14)  Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).

(15)  Richtlijn 2013/34/EU van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

(16)  Richtlijn 2008/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever (PB L 283 van 28.10.2008, blz. 36).

(17)  Beschikking 2001/470/EG van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de oprichting van een Europese justitiële netwerk in burgerlijke en handelszaken (PB L 174 van 27.6.2001, blz. 25).


BIJLAGE A

Insolventieprocedures als bedoeld in artikel 2, punt 4)

BELGIË

Het faillissement/La faillite,

De gerechtelijke reorganisatie door een collectief akkoord/La réorganisation judiciaire par accord collectif,

De gerechtelijke reorganisatie door een minnelijk akkoord/La réorganisation judiciaire par accord amiable,

De gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag/La réorganisation judiciaire par transfert sous autorité de justice,

De collectieve schuldenregeling/Le règlement collectif de dettes,

De vrijwillige vereffening/La liquidation volontaire,

De gerechtelijke vereffening/La liquidation judiciaire,

De voorlopige ontneming van beheer, bepaald in artikel 8 van de faillissementswet/Le dessaisissement provisoire, visé à l'article 8 de la loi sur les faillites,

БЪЛГАРИЯ

Производство по несъстоятелност,

ČESKÁ REPUBLIKA

Konkurs,

Reorganizace,

Oddlužení,

DEUTSCHLAND

Das Konkursverfahren,

Das gerichtliche Vergleichsverfahren,

Das Gesamtvollstreckungsverfahren,

Das Insolvenzverfahren,

EESTI

Pankrotimenetlus,

Võlgade ümberkujundamise menetlus,

ÉIRE/IRELAND

Compulsory winding-up by the court,

Bankruptcy,

The administration in bankruptcy of the estate of persons dying insolvent,

Winding up in bankruptcy of partnerships,

Creditors' voluntary winding-up (with confirmation of a court),

Arrangements under the control of the court which involve the vesting of all or part of the property of the debtor in the Official Assignee for realisation and distribution,

Examinership,

Debt Relief Notice,

Debt Settlement Arrangement,

Personal Insolvency Arrangement,

ΕΛΛΑΔΑ

Η πτώχευση,

Η ειδική εκκαθάριση εν λειτουργία,

Σχέδιο αναδιοργάνωσης,

Απλοποιημένη διαδικασία επί πτωχεύσεων μικρού αντικειμένου,

Διαδικασία Εξυγίανσης,

ESPAÑA

Concurso,

Procedimiento de homologación de acuerdos de refinanciación,

Procedimiento de acuerdos extrajudiciales de pago,

Procedimiento de negociación pública para la consecución de acuerdos de refinanciación colectivos, acuerdos de refinanciación homologados y propuestas anticipadas de convenio,

FRANCE

Sauvegarde,

Sauvegarde accélérée,

Sauvegarde financière accélérée,

Redressement judiciaire,

Liquidation judiciaire,

HRVATSKA

Stečajni postupak,

ITALIA

Fallimento,

Concordato preventivo,

Liquidazione coatta amministrativa,

Amministrazione straordinaria,

Accordi di ristrutturazione,

Procedure di composizione della crisi da sovraindebitamento del consumatore (accordo o piano),

Liquidazione dei beni,

ΚΥΠΡΟΣ

Υποχρεωτική εκκαθάριση από το Δικαστήριο,

Εκούσια εκκαθάριση από μέλη,

Εκούσια εκκαθάριση από πιστωτές

Εκκαθάριση με την εποπτεία του Δικαστηρίου,

Διάταγμα Παραλαβής και πτώχευσης κατόπιν Δικαστικού Διατάγματος,

Διαχείριση της περιουσίας προσώπων που απεβίωσαν αφερέγγυα,

LATVIJA

Tiesiskās aizsardzības process,

Juridiskās personas maksātnespējas process,

Fiziskās personas maksātnespējas process,

LIETUVA

Įmonės restruktūrizavimo byla,

Įmonės bankroto byla,

Įmonės bankroto procesas ne teismo tvarka,

Fizinio asmens bankroto procesas,

LUXEMBOURG

Faillite,

Gestion contrôlée,

Concordat préventif de faillite (par abandon d'actif),

Régime spécial de liquidation du notariat,

Procédure de règlement collectif des dettes dans le cadre du surendettement,

MAGYARORSZÁG

Csődeljárás,

Felszámolási eljárás,

MALTA

Xoljiment,

Amministrazzjoni,

Stralċ volontarju mill-membri jew mill-kredituri,

Stralċ mill-Qorti,

Falliment f'każ ta' kummerċjant,

Proċedura biex kumpanija tirkupra,

NEDERLAND

Het faillissement,

De surséance van betaling,

De schuldsaneringsregeling natuurlijke personen,

ÖSTERREICH

Das Konkursverfahren (Insolvenzverfahren),

Das Sanierungsverfahren ohne Eigenverwaltung (Insolvenzverfahren),

Das Sanierungsverfahren mit Eigenverwaltung (Insolvenzverfahren),

Das Schuldenregulierungsverfahren,

Das Abschöpfungsverfahren,

Das Ausgleichsverfahren,

POLSKA

Postępowanie naprawcze,

Upadłość obejmująca likwidację,

Upadłość z możliwością zawarcia układu,

PORTUGAL

Processo de insolvência,

Processo especial de revitalização,

ROMÂNIA

Procedura insolvenței,

Reorganizarea judiciară,

Procedura falimentului,

Concordatul preventiv,

SLOVENIJA

Postopek preventivnega prestrukturiranja,

Postopek prisilne poravnave,

Postopek poenostavljene prisilne poravnave,

Stečajni postopek: stečajni postopek nad pravno osebo, postopek osebnega stečaja and postopek stečaja zapuščine,

SLOVENSKO

Konkurzné konanie,

Reštrukturalizačné konanie,

Oddlženie,

SUOMI/FINLAND

Konkurssi/konkurs,

Yrityssaneeraus/företagssanering,

Yksityishenkilön velkajärjestely/skuldsanering för privatpersoner,

SVERIGE

Konkurs,

Företagsrekonstruktion,

Skuldsanering,

UNITED KINGDOM

Winding-up by or subject to the supervision of the court,

Creditors' voluntary winding-up (with confirmation by the court),

Administration, including appointments made by filing prescribed documents with the court,

Voluntary arrangements under insolvency legislation,

Bankruptcy or sequestration.


BIJLAGE B

Insolventiefunctionarissen als bedoeld in artikel 2, punt 5)

BELGIQUE/BELGIË

De curator/Le curateur,

De gedelegeerd rechter/Le juge-délégué,

De gerechtsmandataris/Le mandataire de justice,

De schuldbemiddelaar/Le médiateur de dettes,

De vereffenaar/Le liquidateur,

De voorlopige bewindvoerder/L'administrateur provisoire,

БЪЛГАРИЯ

Назначен предварително временен синдик,

Временен синдик,

(Постоянен) синдик,

Служебен синдик,

ČESKÁ REPUBLIKA

Insolvenční správce,

Předběžný insolvenční správce,

Oddělený insolvenční správce,

Zvláštní insolvenční správce,

Zástupce insolvenčního správce,

DEUTSCHLAND

Konkursverwalter,

Vergleichsverwalter,

Sachwalter (nach der Vergleichsordnung),

Verwalter,

Insolvenzverwalter,

Sachwalter (nach der Insolvenzordnung),

Treuhänder,

Vorläufiger Insolvenzverwalter,

Vorläufiger Sachwalter,

EESTI

Pankrotihaldur,

Ajutine pankrotihaldur,

Usaldusisik,

ÉIRE/IRELAND

Liquidator,

Official Assignee,

Trustee in bankruptcy,

Provisional Liquidator,

Examiner,

Personal Insolvency Practitioner,

Insolvency Service,

ΕΛΛΑΔΑ

Ο σύνδικος,

Ο εισηγητής,

Η επιτροπή των πιστωτών,

Ο ειδικός εκκαθαριστής,

ESPAÑA

Administrador concursal,

Mediador concursal,

FRANCE

Mandataire judiciaire,

Liquidateur,

Administrateur judiciaire,

Commissaire à l'exécution du plan,

HRVATSKA

Stečajni upravitelj,

Privremeni stečajni upravitelj,

Stečajni povjerenik,

Povjerenik,

ITALIA

Curatore,

Commissario giudiziale,

Commissario straordinario,

Commissario liquidatore,

Liquidatore giudiziale,

Professionista nominato dal Tribunale,

Organismo di composizione della crisi nella procedura di composizione della crisi da sovraindebitamento del consumatore,

Liquidatore,

ΚΥΠΡΟΣ

Εκκαθαριστής και Προσωρινός Εκκαθαριστής,

Επίσημος Παραλήπτης,

Διαχειριστής της Πτώχευσης,

LATVIJA

Maksātnespējas procesa administrators,

LIETUVA

Bankroto administratorius,

Restruktūrizavimo administratorius,

LUXEMBOURG

Le curateur,

Le commissaire,

Le liquidateur,

Le conseil de gérance de la section d'assainissement du notariat,

Le liquidateur dans le cadre du surendettement,

MAGYARORSZÁG

Vagyonfelügyelő,

Felszámoló,

MALTA

Amministratur Proviżorju,

Riċevitur Uffiċjali,

Stralċjarju,

Manager Speċjali,

Kuraturi f'każ ta' proċeduri ta' falliment,

Kontrolur Speċjali,

NEDERLAND

De curator in het faillissement,

De bewindvoerder in de surséance van betaling,

De bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen,

ÖSTERREICH

Masseverwalter,

Sanierungsverwalter,

Ausgleichsverwalter,

Besonderer Verwalter,

Einstweiliger Verwalter,

Sachwalter,

Treuhänder,

Insolvenzgericht,

Konkursgericht,

POLSKA

Syndyk,

Nadzorca sądowy,

Zarządca,

PORTUGAL

Administrador da insolvência,

Administrador judicial provisório,

ROMÂNIA

Practician în insolvență,

Administrator concordatar,

Administrator judiciar,

Lichidator judiciar,

SLOVENIJA

Upravitelj,

SLOVENSKO

Predbežný správca,

Správca,

SUOMI/FINLAND

Pesänhoitaja/boförvaltare,

Selvittäjä/utredare,

SVERIGE

Förvaltare,

Rekonstruktör,

UNITED KINGDOM

Liquidator,

Supervisor of a voluntary arrangement,

Administrator,

Official Receiver,

Trustee,

Provisional Liquidator,

Interim Receiver,

Judicial factor.


BIJLAGE C

Ingetrokken verordening met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

 

Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad

(PB L 160 van 30.6.2000, blz. 1)

 

Verordening (EG) nr. 603/2005 van de Raad

(PB L 100 van 20.4.2005, blz. 1)

 

Verordening (EG) nr. 694/2006 van de Raad

(PB L 121 van 6.5.2006, blz. 1)

 

Verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad

(PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1)

 

Verordening (EG) nr. 681/2007 van de Raad

(PB L 159 van 20.6.2007, blz. 1)

 

Verordening (EG) nr. 788/2008 van de Raad

(PB L 213 van 8.8.2008, blz. 1)

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 210/2010 van de Raad

(PB L 65 van 13.3.2010, blz. 1)

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 583/2011 van de Raad

(PB L 160 van 18.6.2011, blz. 52)

 

Verordening (EU) nr. 517/2013 van de Raad

(PB L 158 van 10.6.2013, blz. 1)

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 663/2014 van de Raad

(PB L 179 van 19.6.2014, blz. 4)

 

Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond

(PB L 236 van 23.9.2003, blz. 33)


BIJLAGE D

Concordantietabel

Verordening (EG) nr. 1346/2000

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, inleidende formule

Artikel 2, inleidende formule

Artikel 2, onder a)

Artikel 2, punt 4

Artikel 2, onder b)

Artikel 2, punt 5

Artikel 2, onder c)

Artikel 2, onder d)

Artikel 2, punt 6

Artikel 2, onder e)

Artikel 2, punt 7

Artikel 2, onder f)

Artikel 2, punt 8

Artikel 2, onder g), inleidende formule

Artikel 2, punt 9, inleidende formule

Artikel 2, onder g), eerste streepje

Artikel 2, punt 9, vii)

Artikel 2, onder g), tweede streepje

Artikel 2, punt 9, iv)

Artikel 2, onder g), derde streepje

Artikel 2, punt 9, viii)

Artikel 2, onder h)

Artikel 2, punt 10

Artikel 2, punten 1 tot en met 3 en punten 11 tot en met 13

Artikel 2, punt 9, i) tot en met iii), v) en vi)

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 4

Artikel 7

Artikel 5

Artikel 8

Artikel 6

Artikel 9

Artikel 7

Artikel 10

Artikel 8

Artikel 11, lid 1

Artikel 11, lid 2

Artikel 9

Artikel 12

Artikel 10

Artikel 13, lid 1

Artikel 13, lid 2

Artikel 11

Artikel 14

Artikel 12

Artikel 15

Artikel 13, eerste streepje

Artikel 16, onder a)

Artikel 13, tweede streepje

Artikel 16, onder b)

Artikel 14, eerste streepje

Artikel 17, onder a)

Artikel 14, tweede streepje

Artikel 17, onder b)

Artikel 14, derde streepje

Artikel 17, onder c)

Artikel 15

Artikel 18

Artikel 16

Artikel 19

Artikel 17

Artikel 20

Artikel 18

Artikel 21

Artikel 19

Artikel 22

Artikel 20

Artikel 23

Artikel 24

Artikel 25

Artikel 26

Artikel 27

Artikel 21, lid 1

Artikel 28, lid 2

Artikel 21, lid 2

Artikel 28, lid 1

Artikel 22

Artikel 29

Artikel 23

Artikel 30

Artikel 24

Artikel 31

Artikel 25

Artikel 32

Artikel 26

Artikel 33

Artikel 27

Artikel 34

Artikel 28

Artikel 35

Artikel 36

Artikel 29

Artikel 37, lid 1

Artikel 37, lid 2

Artikel 38

Artikel 39

Artikel 30

Artikel 40

Artikel 31

Artikel 41

Artikel 42

Artikel 43

Artikel 44

Artikel 32

Artikel 45

Artikel 33

Artikel 46

Artikel 34, lid 1

Artikel 47, lid 1

Artikel 34, lid 2

Artikel 47, lid 2

Artikel 34, lid 3

Artikel 48

Artikel 35

Artikel 49

Artikel 36

Artikel 50

Artikel 37

Artikel 51

Artikel 38

Artikel 52

Artikel 39

Artikel 53

Artikel 40

Artikel 54

Artikel 41

Artikel 55

Artikel 42

Artikel 56

Artikel 57

Artikel 58

Artikel 59

Artikel 60

Artikel 61

Artikel 62

Artikel 63

Artikel 64

Artikel 65

Artikel 66

Artikel 67

Artikel 68

Artikel 69

Artikel 70

Artikel 71

Artikel 72

Artikel 73

Artikel 74

Artikel 75

Artikel 76

Artikel 77

Artikel 78

Artikel 79

Artikel 80

Artikel 81

Artikel 82

Artikel 83

Artikel 43

Artikel 84, lid 1

Artikel 84, lid 2

Artikel 44

Artikel 85

Artikel 86

Artikel 45

Artikel 87

Artikel 88

Artikel 89

Artikel 46

Artikel 90, lid 1

Artikel 90, leden 2 tot en met 4

Artikel 91

Artikel 47

Artikel 92

Bijlage A

Bijlage A

Bijlage B

Bijlage C

Bijlage B

Bijlage C

Bijlage D


RICHTLIJNEN

5.6.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 141/73


RICHTLIJN (EU) 2015/849 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 mei 2015

inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Stromen illegaal geld kunnen de integriteit, de stabiliteit en de reputatie van de financiële sector aantasten en een gevaar betekenen voor de interne markt van de Unie en voor internationale ontwikkeling. Het witwassen van geld, terrorismefinanciering en de georganiseerde misdaad blijven aanzienlijke problemen die op het niveau van de Unie moeten worden aangepakt. Naast de verdere uitbouw van de strafrechtelijke benadering op het niveau van de Unie, is doelgerichte en evenwichtige preventie van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en terrorismefinanciering onontbeerlijk en deze kan extra resultaten opleveren.

(2)

De soliditeit, integriteit en stabiliteit van kredietinstellingen en financiële instellingen en het vertrouwen in het financiële stelsel als geheel kunnen ernstig in gevaar worden gebracht door de pogingen van criminelen en hun medeplichtigen om de herkomst van de opbrengsten van misdrijven te verhullen of rechtmatig of onrechtmatig verkregen gelden voor terroristische doeleinden te gebruiken. Witwassers en terrorismefinanciers zouden kunnen trachten de vrijheid van kapitaalverkeer en het vrij verrichten van financiële diensten, die inherent zijn aan de geïntegreerde financiële ruimte van de Unie, ten voordele van hun criminele activiteiten aan te wenden. Daarom moeten op het niveau van de Unie bepaalde coördinerende maatregelen worden genomen. De beoogde bescherming van de samenleving tegen criminaliteit en de beoogde bescherming van de stabiliteit en de integriteit van het financiële stelsel van de Unie moeten echter worden afgewogen tegen de behoefte aan een regelgevingsklimaat waarin ondernemingen kunnen groeien zonder met onevenredige nalevingskosten te worden opgezadeld.

(3)

Deze richtlijn is de vierde waarmee de witwasdreiging wordt aangepakt. In Richtlijn 91/308/EEG van de Raad (4) werd witwassen gedefinieerd in termen van drugsmisdrijven en werden alleen aan de financiële sector verplichtingen opgelegd. Bij Richtlijn 2001/97/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) is het toepassingsgebied van Richtlijn 91/308/EEG uitgebreid, zowel wat de strafbare feiten als de categorieën beroepen en activiteiten betreft. In juni 2003 heeft de Financial Action Task Force („FATF”) haar aanbevelingen uitgebreid tot terrorismefinanciering en nadere voorschriften opgesteld met betrekking tot cliëntidentificatie en -verificatie, de situaties waarin een hoger witwasrisico of risico van terrorismefinanciering verscherpte maatregelen kunnen rechtvaardigen, alsook de situaties waarin een verlaagd risico minder strenge controles kan rechtvaardigen. Die wijzigingen zijn verwerkt in Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) en in Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (7).

(4)

Witwassen en terrorismefinanciering vinden gewoonlijk in een internationale context plaats. Maatregelen die uitsluitend op nationaal niveau of zelfs op het niveau van de Unie zonder internationale coördinatie en samenwerking worden getroffen, zouden een zeer beperkte uitwerking hebben. De door de Unie op dat gebied vast te stellen maatregelen dienen derhalve verenigbaar te zijn met en minstens even streng te zijn als andere in de internationale gremia ondernomen acties. In het optreden van de Unie moet in het bijzonder rekening worden gehouden met de FATF-aanbevelingen en met de instrumenten van andere internationale organen voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering. Met het oog op een doelmatiger bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering moeten de relevante rechtshandelingen van de Unie in voorkomend geval worden afgestemd op de door de FATF in februari 2012 vastgestelde International Standards on Combating Money Laundering and the Financing of Terrorism and Proliferation (de „herziene FATF-aanbevelingen”).

(5)

Voorts houdt het misbruik van het financiële stelsel voor het aanwenden van illegaal of zelfs rechtmatig verkregen geld voor terroristische doeleinden onmiskenbaar een risico in voor de integriteit, de goede werking, de reputatie en de stabiliteit van het financiële stelsel. De in deze richtlijn neergelegde preventieve maatregelen dienen dan ook het manipuleren van uit ernstige vormen van criminaliteit verkregen geld en het verzamelen van gelden of voorwerpen voor terroristische doeleinden aan te pakken.

(6)

Bij grote betalingen in contanten zijn het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering zeer hoog. Om de waakzaamheid te vergroten en de aan dergelijke betalingen in contanten verbonden risico's te beperken, moeten personen die in goederen handelen onder deze richtlijn vallen voor zover zij contante betalingen van 10 000 EUR of meer verrichten of ontvangen. De lidstaten moeten lagere drempels, bijkomende algemene beperkingen op het gebruik van contanten en andere strengere bepalingen kunnen vaststellen.

(7)

Er wordt steeds meer gebruikgemaakt van elektronischgeldproducten als vervanging voor bankrekeningen, waardoor het gerechtvaardigd is om, naast de maatregelen neergelegd in Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad (8), die producten aan de verplichtingen in het kader van het bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering (hierna „AML/CFT”) te onderwerpen. In bepaalde omstandigheden waaraan een bewezen laag risico is verbonden, en onder strikte risicobeperkende voorwaarden, moet het de lidstaten evenwel zijn toegestaan elektronischgeldproducten vrij te stellen van bepaalde cliëntenonderzoeksmaatregelen, zoals het identificeren en verifiëren van de cliënt en van de uiteindelijk begunstigde, doch niet van het controleren van de transacties of van de zakelijke relatie. De risicobeperkende voorwaarden moeten onder andere omvatten dat vrijgestelde elektronischgeldproducten enkel mogen worden gebruikt voor de aankoop van goederen of diensten, en dat het elektronisch opgeslagen bedrag voldoende laag moet zijn om het omzeilen van de AML/CFT-regels te verhinderen. Dergelijke vrijstelling dient de beoordelingsbevoegdheid van de lidstaten om meldingsplichtige entiteiten toe te staan overeenkomstig artikel 15 vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen op andere elektronischgeldproducten met een lager risico, onverlet te laten.

(8)

Wat betreft meldingsplichtige entiteiten die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, zouden makelaars in onroerend goed in voorkomend geval kunnen worden opgevat als mede omvattende huurbemiddelingsdiensten.

(9)

Beoefenaren van juridische beroepen, zoals gedefinieerd door de lidstaten, moeten onder deze richtlijn vallen wanneer zij deelnemen aan financiële of vennootschapsrechtelijke transacties, ook wanneer zij belastingadvies verstrekken, waarbij het grootste risico bestaat dat de diensten van deze beroepsbeoefenaren worden misbruikt om de opbrengsten van criminele activiteiten wit te wassen of terrorisme te financieren. Er moet evenwel vrijstelling zijn van enige verplichting tot melding van informatie die is verkregen vóór, tijdens of na een gerechtelijke procedure, of bij het bepalen van de rechtspositie van een cliënt. Juridisch advies dient bijgevolg aan de professionele geheimhoudingsplicht onderworpen te blijven, behalve wanneer de juridisch adviseur deelneemt aan witwaspraktijken of terrorismefinanciering, het juridisch advies voor witwasdoeleinden of terrorismefinanciering wordt verstrekt, of tenzij de beoefenaar van het juridisch beroep weet dat zijn cliënt juridisch advies wenst voor witwasdoeleinden of terrorismefinanciering.

(10)

Rechtstreeks vergelijkbare diensten moeten op dezelfde wijze worden behandeld ongeacht welke onder deze richtlijn vallende beroepsbeoefenaren de diensten verstrekken. Met het oog op de eerbiediging van de bij het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het „Handvest”) gewaarborgde rechten mag, in het geval van bedrijfsrevisoren, externe accountants en belastingadviseurs, die in sommige lidstaten gemachtigd zijn een cliënt in rechte te verdedigen of te vertegenwoordigen, of zijn rechtspositie te bepalen, de informatie die zij bij de uitoefening van deze taken ontvangen, niet onder de in deze richtlijn neergelegde meldingsplicht vallen.

(11)

Het is belangrijk er uitdrukkelijk de aandacht op te vestigen dat „fiscale misdrijven” die met directe en indirecte belastingen verband houden, onder de brede definitie van „criminele activiteit” in deze richtlijn vallen, in overeenstemming met de herziene FATF-aanbevelingen. Aangezien in elke lidstaat verschillende fiscale delicten kunnen worden omschreven als „criminele activiteit” die kan worden bestraft door middel van de in artikel 3, punt 4, onder f), van deze richtlijn bedoelde sancties, kunnen de definities van fiscale misdrijven in het nationaal recht van elkaar verschillen. Hoewel er niet wordt gestreefd naar harmonisatie van de definities van fiscale misdrijven in het nationaal recht, moeten de lidstaten binnen de grenzen van hun nationaal recht een zo ruim mogelijke mate van inlichtingenuitwisseling en bijstandverlening tussen de financiële-inlichtingeneenheden (FIE's) in de Unie toestaan.

(12)

Van elke natuurlijke persoon die een juridische entiteit in eigendom heeft of daarover zeggenschap uitoefent, moet de identiteit worden vastgesteld. Om daadwerkelijke transparantie te waarborgen, dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat het breedst mogelijke scala van juridische entiteiten die op hun grondgebied vennootschapsrechtelijk of anderszins zijn opgericht, wordt bestreken. Hoewel het vinden van een nader bepaald procentueel aandelen- of eigendomsbelang niet automatisch tot het vinden van de uiteindelijk begunstigde leidt, dient het als een van de bewijselementen in aanmerking te worden genomen. De lidstaten moeten evenwel kunnen besluiten dat een lager percentage op eigendom of zeggenschap kan wijzen.

(13)

De identificatie en verificatie van uiteindelijk begunstigden moet zich in voorkomend geval uitstrekken tot juridische entiteiten die andere juridische entiteiten in eigendom hebben en meldingsplichtige entiteiten moeten zoeken naar de natuurlijke persoon of personen die, door middel van eigendom of met andere middelen, de uiteindelijke zeggenschap uitoefent, respectievelijk uitoefenen, over de juridische entiteit die de cliënt is. Zeggenschap met andere middelen kan onder meer de zeggenschapscriteria omvatten die worden gebruikt voor het opstellen van het geconsolideerde financiële overzicht, zoals de aandeelhoudersovereenkomst, het uitoefenen van overheersende invloed of de bevoegdheid tot benoeming van het hogere leidinggevend personeel. Er kunnen gevallen zijn waarin het onmogelijk is een natuurlijke persoon aan te duiden die uiteindelijk de eigenaar is van, of zeggenschap uitoefent over, een juridische entiteit. In dergelijke uitzonderlijke gevallen kunnen meldingsplichtige entiteiten, na uitputting van alle andere identificatiemiddelen, en mits er geen gronden voor verdenking bestaan, het hogere leidinggevend personeel als de uiteindelijk begunstigde(n) beschouwen.

(14)

De noodzaak van nauwkeurige en actuele informatie over de uiteindelijk begunstigde is een bepalende factor bij het opsporen van criminelen die hun identiteit anders achter een vennootschapsrechtelijke structuur kunnen verbergen. Daarom moeten de lidstaten ervoor zorgen dat entiteiten opgericht op hun grondgebied overeenkomstig het nationale vennootschapsrecht, naast de basisgegevens zoals naam en adres van de vennootschap en het bewijs van oprichting en juridische eigendom, adequate, accurate en actuele informatie verkrijgen en bijhouden betreffende hun uiteindelijk begunstigden. Met het oog op meer transparantie en om misbruik van juridische entiteiten tegen te gaan, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat informatie over de uiteindelijk begunstigden in volledige overeenstemming met het Unierecht wordt bewaard in een centraal register dat zich buiten de vennootschap bevindt. Hiertoe kunnen de lidstaten gebruikmaken van een centrale database waarin de informatie betreffende uiteindelijk begunstigden wordt verzameld, van het handelsregister of van een ander centraal register. De lidstaten kunnen besluiten dat de meldingsplichtige entiteiten verantwoordelijk zijn voor het opnemen van de gegevens in het register. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat die gegevens in alle gevallen aan de bevoegde autoriteiten en de FIE's beschikbaar worden gesteld en aan de meldingsplichtige entiteiten wordt verstrekt wanneer deze cliëntenonderzoeksmaatregelen nemen. De lidstaten moeten er tevens voor zorgen dat andere personen die zich met betrekking tot witwassen en terrorismefinanciering, en de daarmee verband houdende basisdelicten, zoals corruptie, fiscale misdrijven en fraude, op een rechtmatig belang kunnen beroepen overeenkomstig de voorschriften inzake gegevensbescherming toegang krijgen tot de gegevens betreffende uiteindelijk begunstigden. Personen die zich op een rechtmatig belang kunnen beroepen, moeten toegang krijgen tot gegevens omtrent de aard en de omvang van het gehouden financieel belang, als berekend bij benadering.

(15)

Daartoe moeten de lidstaten over de mogelijkheid beschikken om krachtens hun nationaal recht bredere toegang toe te staan dan op grond van deze richtlijn is vastgelegd.

(16)

Er moet ervoor worden gezorgd dat het in een vroeg stadium verlenen van toegang tot gegevens betreffende uiteindelijk begunstigden op zodanige wijze geschiedt dat het risico dat de betrokken vennootschap getipt wordt, vermeden wordt.

(17)

Om te zorgen voor een gelijk speelveld voor de verschillende rechtsvormen moeten ook trustees worden verplicht informatie over de uiteindelijk begunstigden te verkrijgen, bij te houden en te verstrekken aan meldingsplichtige entiteiten die cliëntenonderzoeksmaatregelen nemen, en om die informatie te doen opnemen in een centraal register of een centrale database en moeten zij aan de meldingsplichtige entiteiten hun status kenbaar maken. Juridische entiteiten, zoals stichtingen en met trusts vergelijkbare juridische constructies, moeten aan gelijkwaardige voorschriften onderworpen zijn.

(18)

Deze richtlijn dient ook te gelden wanneer de activiteiten van de meldingsplichtige entiteiten via het internet plaatsvinden.

(19)

Nieuwe technologieën bieden bedrijven en cliënten tijdbesparende en kosteneffectieve oplossingen, en moeten daarom bij risicobeoordelingen in overweging worden genomen. De bevoegde autoriteiten en de meldingsplichtige entiteiten moeten bij het bestrijden van nieuwe en innovatieve witwaspraktijken proactief te werk gaan.

(20)

De vertegenwoordigers van de Unie in de bestuursorganen van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling worden aangemoedigd deze richtlijn toe te passen en op de website van de bank AML/CFT-gedragslijnen bekend te maken met gedetailleerde procedures die uitvoering geven aan deze richtlijn.

(21)

Het gebruik van de diensten van de kansspelsector om de opbrengsten van criminele activiteiten wit te wassen, is zorgwekkend. Om de risico's in verband met kansspeldiensten te beperken, dient deze richtlijn te voorzien in de verplichting voor aanbieders van kansspeldiensten waaraan een hoger risico is verbonden, cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen voor afzonderlijke transacties van 2 000 EUR of meer. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat meldingsplichtige entiteiten dezelfde drempel toepassen op het ophalen van de prijs, het aangaan van weddenschappen, met inbegrip van het aankopen en verkopen van speelpenningen, of beide. Aanbieders van kansspeldiensten met fysieke lokalen, zoals casino's en speelhuizen, moeten ervoor zorgen dat cliëntenonderzoek, als het bij de ingang van de lokalen plaatsvindt, aan de door de cliënt in die lokalen aangegane transacties kan worden gekoppeld. In bepaalde omstandigheden waaraan een bewezen laag risico is verbonden, moet het de lidstaten evenwel worden toegestaan om bepaalde kansspeldiensten van sommige of alle voorschriften van deze richtlijn vrij te stellen. Het gebruik van een vrijstelling door een lidstaat zou alleen mogen worden overwogen in strikt beperkte en gerechtvaardigde omstandigheden, en indien het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering gering zijn. Dergelijke vrijstellingen moeten aan een specifieke risicobeoordeling worden onderworpen, waarbij tevens wordt nagegaan hoe hoog het aan de transacties in kwestie verbonden risico is. De vrijstellingen moeten aan de Commissie worden gemeld. De lidstaten moeten in de risicobeoordeling aangeven hoe zij rekening hebben gehouden met de toepasselijke bevindingen van de Commissie in de door haar in het kader van de supranationale risicobeoordeling opgestelde verslagen.

(22)

Het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering kunnen van geval tot geval variëren. Bijgevolg moet een integrale op risico gebaseerde benadering worden gebruikt. De op risico gebaseerde benadering is niet een al te vrijblijvende optie voor de lidstaten en meldingsplichtige autoriteiten. Zij gaat gepaard met het gebruik van empirisch onderbouwde besluitvorming om het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering waarmee de Unie en degenen die daarin opereren geconfronteerd worden, efficiënter aan te pakken.

(23)

Aan de op risico gebaseerde benadering ligt de behoefte van de lidstaten en de Unie ten grondslag om het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering waaraan zij blootstaan te identificeren, inzichtelijk te maken en te beperken. Het belang van een supranationale benadering van risico-identificatie is erkend op internationaal niveau en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) (EBA), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (9), de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) (European Insurance and Occupational Pensions Authority — Eiopa), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad (10) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (European Securities and Markets Authority — ESMA), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (11), moeten worden belast met het uitbrengen, via hun gemengd comité, van advies over de risico's die van invloed zijn op de financiële sector van de Unie.

(24)

De Commissie is goed geplaatst om specifieke grensoverschrijdende bedreigingen in te schatten die van invloed zouden kunnen zijn op de interne markt en die niet geïdentificeerd en effectief bestreden kunnen worden door de afzonderlijke lidstaten. Daarom moet haar worden opgedragen de beoordeling van risico's die verband houden met grensoverschrijdende activiteiten te coördineren. Om dat proces doeltreffend te doen verlopen is het essentieel dat de relevante deskundigen erbij worden betrokken, zoals de Deskundigengroep witwassen en terrorismefinanciering en de vertegenwoordigers van de FIE's, alsook — in voorkomend geval — van andere organen op Unieniveau. Ook nationale risicobeoordelingen en ervaringen zijn een belangrijke bron van informatie voor het proces. Bij de beoordeling van de grensoverschrijdende risico's door de Commissie dienen geen persoonsgegevens te worden verwerkt. De gegevens moeten hoe dan ook volledig geanonimiseerd zijn. De nationale en uniale toezichthoudende gegevensbeschermingsautoriteiten dienen slechts betrokken te zijn voor zover de beoordeling van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering gevolgen heeft voor de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van persoonsgegevens.

(25)

De resultaten van risicobeoordelingen moeten in voorkomend geval tijdig aan meldingsplichtige entiteiten ter beschikking worden gesteld om hen in staat te stellen hun eigen risico's te identificeren, inzichtelijk te maken, te beheren en te beperken.

(26)

Om de risico's op het niveau van de Unie nog meer te identificeren, inzichtelijk te maken, te beheren en te beperken, moeten de lidstaten voorts de resultaten van hun risicobeoordelingen beschikbaar stellen aan elkaar, de Commissie en EBA, Eiopa en ESMA (hierna gezamenlijk aangeduid als de „ESA's” — European Supervisory Authorities).

(27)

Bij de toepassing van deze richtlijn is het dienstig rekening te houden met de kenmerken en behoeften van kleinere meldingsplichtige entiteiten die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen en deze entiteiten een aan hun specifieke behoeften en aan de aard van de bedrijfsactiviteit aangepaste behandeling te garanderen.

(28)

Teneinde de goede werking van het financiële stelsel van de Unie en van de interne markt tegen witwassen en terrorismefinanciering te beschermen, moet de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen waarbij wordt bepaald welke derde landen strategische tekortkomingen in hun nationale AML/CFT-regelgeving vertonen (de „derde landen met een hoog risico”). De veranderlijke aard van de bedreigingen inzake witwassen en terrorismefinanciering, die in de hand wordt gewerkt door de voortdurende evolutie van de technologie en de middelen waarover criminelen beschikken, vergt dat het juridisch kader met betrekking tot derde landen met een hoog risico continu en snel kan worden aangepast, teneinde bestaande risico's doelmatig aan te pakken en te voorkomen dat nieuwe risico's ontstaan. De Commissie moet rekening houden met informatie van internationale organisaties en normalisatieorganen op AML/CFT-gebied, zoals de publieke verklaringen, wederzijdse evaluatierapporten, gedetailleerde beoordelingsrapporten of gepubliceerde follow-uprapporten van de FATF, en zij moet haar beoordelingen in voorkomend geval aanpassen aan de veranderingen daarin.

(29)

De lidstaten moeten ten minste bepalen dat de meldingsplichtige entiteiten verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen ten aanzien van natuurlijke personen of juridische entiteiten die gevestigd zijn in derde landen die door de Commissie als land met een hoog risico zijn aangemerkt. Het moet ook verboden zijn zich te verlaten op derden die gevestigd zijn in dergelijke derde landen met een hoog risico. Uit het feit dat een land niet in de lijst is opgenomen, dient niet automatisch te worden geconcludeerd dat het over doeltreffende AML/CFT-systemen beschikt, en in dat land gevestigde natuurlijke personen of juridische entiteiten moeten naar hun risicogevoeligheid worden beoordeeld.

(30)

Risico is van nature variabel en de variabelen kunnen afzonderlijk of in onderlinge combinatie het potentiële risico verhogen of verlagen, en aldus van invloed zijn op het passende niveau van preventieve maatregelen, zoals cliëntenonderzoeksmaatregelen. Er zijn derhalve omstandigheden waarin verscherpt cliëntenonderzoek moet worden toegepast en andere omstandigheden waarin vereenvoudigd cliëntenonderzoek passend kan zijn.

(31)

Erkend moet worden dat sommige situaties een groter witwasrisico of risico van terrorismefinanciering vertegenwoordigen. Hoewel de identiteit en het zakelijk profiel van alle cliënten dienen te worden vastgesteld, zijn er gevallen waarin bijzonder strikte cliëntidentificatie- en cliëntverificatieprocedures vereist zijn.

(32)

Dit geldt in het bijzonder in het geval van relaties met individuele personen die binnen de Unie of op internationaal niveau een prominente publieke functie bekleden of bekleed hebben, vooral indien die personen afkomstig zijn uit landen waar corruptie wijdverbreid is. Dergelijke relaties kunnen voor de financiële sector vooral een groot reputatierisico en juridisch risico behelzen. Ook de internationale inspanning ter bestrijding van corruptie rechtvaardigt bijzondere aandacht voor dergelijke personen en de toepassing van passende maatregelen inzake verscherpt cliëntenonderzoek ten aanzien van personen die in eigen land of in het buitenland een prominente publieke functie bekleden of bekleed hebben en ten aanzien van hooggeplaatsten bij internationale organisaties.

(33)

De voorschriften betreffende politiek prominente personen zijn preventief en niet strafrechtelijk van aard en dienen niet te worden opgevat als zouden politiek prominente personen per definitie in criminele activiteiten verwikkeld zijn. Een zakelijke relatie met een persoon afwijzen, louter op grond van de vaststelling dat hij of zij cliënt een politiek prominente persoon is, druist in tegen de letter en de geest van deze richtlijn en van de herziene FATF-aanbevelingen.

(34)

Van het hoger leidinggevend personeel goedkeuring verkrijgen voor het aangaan van zakelijke relaties impliceert niet per se het verkrijgen van de goedkeuring van de raad van bestuur. Die goedkeuring moet kunnen worden verleend door iemand met voldoende kennis van de blootstelling van de instelling aan het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering en met voldoende anciënniteit om beslissingen te nemen die van invloed zijn op die risicoblootstelling.

(35)

Om te vermijden dat cliëntidentificatieprocedures worden overgedaan, hetgeen tot vertragingen en inefficiëntie in de zakelijke activiteiten zou leiden, is het passend om, mits passende waarborgen, toe te staan dat cliënten die reeds elders zijn geïdentificeerd bij meldingsplichtige entiteiten worden geïntroduceerd. Indien een meldingsplichtige entiteit zich op een derde verlaat, dient de eindverantwoordelijkheid voor het cliëntonderzoek bij de meldingsplichtige entiteit waarbij de cliënt is geïntroduceerd te blijven. De derde, of de persoon die de cliënt heeft geïntroduceerd, moet, voor zover hij met de cliënt een relatie onderhoudt die onder deze richtlijn valt, zelf eveneens verantwoordelijk blijven voor de naleving van deze richtlijn, waaronder het voorschrift om verdachte transacties te melden en gegevens te bewaren.

(36)

In het geval van een agentuur- of uitbestedingsverhouding op contractuele basis tussen meldingsplichtige entiteiten en niet onder deze richtlijn vallende externe personen zouden verplichtingen inzake AML/CFT voor deze agenten of verrichters van uitbestede diensten als deel van de meldingsplichtige entiteiten alleen kunnen voortvloeien uit het contract tussen de partijen en niet uit deze richtlijn. De verantwoordelijkheid voor de naleving van deze richtlijn moet derhalve hoofdzakelijk bij de meldingsplichtige entiteit blijven berusten.

(37)

Alle lidstaten beschikken over operationeel onafhankelijke en zelfstandige FIE's, of moeten die oprichten, om de informatie die zij ontvangen te verzamelen en te analyseren met het doel verbanden te leggen tussen verdachte transacties en onderliggende criminele activiteiten, teneinde witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen en te bestrijden. Onder operationeel onafhankelijke en zelfstandige FIE's dient te worden verstaan dat de FIE beschikt over het gezag en de capaciteit om haar taken vrijelijk te kunnen vervullen, inclusief het nemen van de autonome beslissing specifieke informatie te analyseren, op te vragen en te verspreiden. Verdachte transacties en andere informatie omtrent witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering dienen te worden gemeld aan de FIE, die moeten fungeren als nationale centrale eenheid voor het ontvangen, analyseren en onder de bevoegde autoriteiten verspreiden van de resultaten van haar analyses. Alle verdachte transacties en transactiepogingen moeten worden gemeld, ongeacht het bedrag van de transactie. De gerapporteerde informatie zou ook informatie op basis van drempelwaarden kunnen omvatten.

(38)

In afwijking van het algemene verbod op het uitvoeren van verdachte transacties moeten meldingsplichtige entiteiten verdachte transacties kunnen uitvoeren voordat zij de bevoegde autoriteiten hiervan op de hoogte brengen indien het afzien van uitvoering onmogelijk is of indien hierdoor de vervolging van de begunstigden van een vermoedelijke witwas- of terrorismefinancieringstransactie zou kunnen worden belemmerd. Dit moet evenwel de door de lidstaten aanvaarde internationale verplichtingen onverlet laten om middelen of andere goederen van terroristen, terroristische organisaties of financiers van terrorisme, onverwijld te bevriezen, conform de desbetreffende resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.

(39)

De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om voor bepaalde meldingsplichtige entiteiten een passend zelfregulerend orgaan aan te wijzen als de autoriteit die in plaats van de FIE in eerste instantie op de hoogte moet worden gesteld. Overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vormt een systeem waarbij in eerste instantie aan een zelfregulerend orgaan melding wordt gedaan een belangrijke waarborg voor het handhaven van de bescherming van de grondrechten waar het gaat om de meldingsplicht van advocaten. De lidstaten moeten bepalen met welke middelen en op welke wijze de bescherming van het beroepsgeheim, de vertrouwelijkheid en de persoonlijke levenssfeer wordt bewerkstelligd.

(40)

Wanneer een lidstaat besluit een zelfregulerend orgaan aan te wijzen, kan hij dat orgaan toestaan of de verplichting opleggen om aan de FIE geen inlichtingen door te geven die het heeft verkregen van personen dat het vertegenwoordigt, in zoverre laatstgenoemde personen die inlichtingen van een van hun cliënten hebben ontvangen of verkregen, tijdens het bepalen van de rechtspositie van hun cliënt of bij het verrichten van hun taak van verdediging of vertegenwoordiging van die cliënt in het kader van of in verband met een rechtsgeding, daaronder begrepen advies over het instellen of vermijden van zulk rechtsgeding, ongeacht of die inlichtingen vóór, gedurende of na een dergelijk geding worden ontvangen of verkregen.

(41)

In een aantal gevallen zijn werknemers die hun vermoedens van witwassen hebben gemeld, het voorwerp geweest van bedreigingen of vijandige acties. Deze richtlijn kan de gerechtelijke procedures van de lidstaten niet doorkruisen, maar het is essentieel dat dit aspect wordt aangepakt teneinde de doeltreffendheid van het AML/CFT-systeem te waarborgen. De lidstaten moeten zich rekenschap geven van het probleem en alles doen wat in hun vermogen ligt om individuele personen, met inbegrip van werknemers en vertegenwoordigers van de meldingsplichtige entiteit, te beschermen tegen dergelijke bedreigingen of vijandige acties en zij moeten overeenkomstig hun nationaal recht aan die personen passende bescherming bieden, in het bijzonder wat betreft het recht op bescherming van hun persoonsgegevens en het recht op bescherming en vertegenwoordiging in rechte.

(42)

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (12), als omgezet in het nationaal recht, is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn. Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (13) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen en organen van de Unie in het kader van deze richtlijn. Bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering wordt door alle lidstaten erkend als een zwaarwegend algemeen belang. Deze richtlijn laat onverlet de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, met inbegrip van de ter uitvoering van Kaderbesluit 2008//977/JBZ van de Raad (14), vastgestelde bepalingen van het nationale recht.

(43)

Het is van essentieel belang dat de afstemming van deze richtlijn op de herziene FATF-aanbevelingen geschiedt in volledige overeenstemming met het recht van de Unie, met name wat betreft het Unierecht inzake gegevensbescherming en de bescherming van de grondrechten zoals verankerd in het Handvest. Bepaalde aspecten van de uitvoering van deze richtlijn behelzen het verzamelen, analyseren, bewaren en delen van gegevens. Die verwerking van persoonsgegevens moet toegestaan zijn onder volledige eerbiediging van de grondrechten en uitsluitend met het oog op de toepassing van deze richtlijn, en de bij deze richtlijn voorgeschreven activiteiten, zoals het uitvoeren van cliëntenonderzoek, doorlopende monitoring, onderzoek en melding van ongebruikelijke en verdachte transacties, identificatie van de uiteindelijk begunstigde van een rechtspersoon of juridische constructie, identificatie van een politiek prominente persoon, het delen van informatie door bevoegde autoriteiten en het delen van informatie door kredietinstellingen, financiële instellingen en andere meldingsplichtige entiteiten. Het verzamelen en vervolgens verwerken van persoonsgegevens door meldingsplichtige entiteiten moet beperkt blijven tot hetgeen noodzakelijk is met het oog op de naleving van de voorschriften van deze richtlijn en persoonsgegevens mogen niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met dat nalevingsdoel. Met name de verdere verwerking van persoonsgegevens voor commerciële doeleinden moet strikt verboden zijn.

(44)

Volgens de herziene FATF-aanbevelingen moeten meldingsplichtige entiteiten, om in staat te zijn tot volledige samenwerking en snelle inwilliging van verzoeken van bevoegde autoriteiten om inlichtingen met het oog op voorkoming of opsporing van of onderzoek betreffende witwaspraktijken en terrorismefinanciering, de door middel van cliëntenonderzoeksmaatregelen verkregen informatie en de transactiegegevens gedurende ten minste vijf jaar bewaren. Om verschillen in aanpak te vermijden en ter eerbiediging van de eisen betreffende de bescherming van persoonsgegevens en de rechtszekerheid, moet die bewaringstermijn worden bepaald op vijf jaar vanaf de beëindiging van een zakelijke relatie of vanaf de datum van een occasionele transactie. Als dat nodig blijkt om witwaspraktijken en terrorismefinanciering te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken, en na beoordeling van de noodzaak en de evenredigheid ervan, moeten de lidstaten evenwel de mogelijkheid hebben om een langere bewaring van de gegevens, gedurende ten hoogste vijf bijkomende jaren, toe te laten of voor te schrijven, onverminderd de nationale strafrechtelijke bepalingen betreffende bewijsmateriaal in lopende strafrechtelijke onderzoeken en gerechtelijke procedures. De lidstaten moeten verlangen dat specifieke waarborgen inzake gegevensbeveiliging worden ingesteld; ook moeten zij bepalen welke personen, categorieën personen of autoriteiten exclusieve toegang tot de bewaarde gegevens moeten hebben.

(45)

Met het oog op een passende en efficiënte rechtsbedeling gedurende de termijn voor de omzetting van deze richtlijn in de nationale rechtsorde van de lidstaten, en ten behoeve van een soepele interactie met hun interne procesrecht, moet informatie of documentatie betreffende lopende gerechtelijke procedures die op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn in een lidstaat aanhangig waren en die pertinent is om mogelijke witwaspraktijken en terrorismefinanciering te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken, worden bewaard gedurende vijf jaar vanaf die datum, met de mogelijkheid die termijn met nogmaals vijf jaar te verlengen.

(46)

De persoonsgegevens die voor de toepassing van deze richtlijn worden verwerkt, moeten toegankelijk zijn voor de betrokkene. Toegang van de betrokkene tot elke informatie die verband houdt met een aangemelde verdachte transactie zou evenwel de doeltreffendheid van de strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering ernstig ondermijnen. Uitzonderingen op en beperkingen van dat recht overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 95/46/EG en, indien van toepassing, artikel 20 van Verordening (EG) nr. 45/2001 kunnen dan ook gerechtvaardigd zijn. De betrokkene heeft het recht om bij de in artikel 28 van Richtlijn 95/46/EG bedoelde nationale toezichthoudende autoriteit of, indien van toepassing, bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming een verzoek tot verifiëring van de rechtmatigheid van de gegevensverwerking in te dienen, alsook om zich overeenkomstig artikel 22 van die Richtlijn tot de rechter te wenden. De in artikel 28 van Richtlijn 95/46/EG bedoelde nationale toezichthoudende autoriteit kan ook ambtshalve optreden. Onverminderd de op het recht van toegang toepasselijke beperkingen moet de toezichthoudende autoriteit de betrokkene ervan in kennis kunnen stellen dat alle noodzakelijke verificaties door de toezichthoudende autoriteit zijn verricht en hem kunnen inlichten over het resultaat daarvan wat de rechtmatigheid van de verwerking in kwestie betreft.

(47)

Personen die alleen maar papieren documenten in elektronische vorm omzetten en op contractbasis werkzaam zijn voor een kredietinstelling of een financiële instelling, vallen niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn, evenmin als personen die kredietinstellingen of financiële instellingen uitsluitend voorzien van een berichtensysteem of van andere ondersteuningssystemen voor de overdracht van fondsen of clearing- en afwikkelingssystemen.

(48)

Witwassen en terrorismefinanciering zijn internationale problemen en dienen dan ook op wereldschaal te worden bestreden. Wanneer kredietinstellingen en financiële instellingen uit de Unie bijkantoren en dochterondernemingen hebben in derde landen waar de voorschriften ter zake minder streng zijn dan die van de lidstaat, dienen zij, ter voorkoming van de toepassing van sterk uiteenlopende normen binnen eenzelfde instelling of groep van instellingen, in deze bijkantoren en dochterondernemingen de normen van de Unie toe te passen of, indien toepassing van die normen niet mogelijk is, de bevoegde autoriteiten van hun lidstaat van herkomst daarvan in kennis te stellen.

(49)

Voor zover mogelijk moet aan meldingsplichtige entiteiten feedback beschikbaar worden gesteld betreffende het nut en de opvolging van de door hen gemaakte meldingen van verdachte transacties. Om dit mogelijk te maken en de doeltreffendheid van hun maatregelen ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering te kunnen beoordelen, dienen de lidstaten de kwaliteit van statistieken ter zake bij te houden en verder te verbeteren. Om de kwaliteit en de consistentie van de op Unieniveau verzamelde statistische gegevens verder te verbeteren, moet de Commissie de situatie in de Unie met betrekking tot de strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering monitoren en regelmatig overzichten publiceren.

(50)

Lidstaten die verlangen dat uitgevers van elektronisch geld en betalingsdienstaanbieders die op hun grondgebied vestigingen hebben, anders dan in de vorm van een bijkantoor, en die hun hoofdkantoor in een andere lidstaat hebben, op hun grondgebied een centraal contactpunt aanwijzen, moeten kunnen verlangen dat dit centraal contactpunt in naam van de aanwijzende instelling waarborgt dat de vestigingen de AML/CFT-regels naleven. Zij dienen er tevens voor te zorgen dat dat voorschrift evenredig is en niet verder gaat dan wat noodzakelijk is ter verwezenlijking van het doel, namelijk de naleving van de AML/CFT-regels, onder meer door het respectieve toezicht te vergemakkelijken.

(51)

De bevoegde autoriteiten moeten erop toezien dat, met betrekking tot wisselkantoren, kantoren voor het omwisselen van cheques, verrichters van trustdiensten en vennootschapsrechtelijke diensten of aanbieders van kansspeldiensten, de personen die het bedrijf van deze entiteiten feitelijk leiden en de uiteindelijk begunstigden van deze entiteiten, betrouwbaar en deskundig zijn. De criteria om te bepalen of een persoon al dan niet betrouwbaar en deskundig is, moeten ten minste recht doen aan de noodzaak om die entiteiten te beschermen tegen misbruik voor criminele doeleinden door hun bestuurders of uiteindelijk begunstigden.

(52)

Wanneer een meldingsplichtige entiteit vestigingen in een andere lidstaat exploiteert, ook door middel van een netwerk van agenten, moet de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de toepassing door de meldingsplichtige entiteit van op groepsniveau geldende AML/CFT-gedragslijnen en -procedures. Dit kan gepaard gaan met bezoeken ter plaatse in vestigingen in een andere lidstaat. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst dient nauw samen te werken met de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat, en moet die autoriteit in kennis stellen van alle kwesties die van invloed kunnen zijn op de beoordeling van de naleving door de vestiging van de AML/CFT-regels van de ontvangende lidstaat.

(53)

Wanneer een meldingsplichtige entiteit vestigingen in een andere lidstaat heeft, ook via een netwerk van agenten of via personen die overeenkomstig artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2009/110/EG elektronisch geld overmaken, blijft de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat verantwoordelijk voor het handhaven van de naleving van de AML/CFT-regels door de vestiging, mede, in voorkomend geval, door het uitvoeren van inspecties ter plaatse en externe monitoring en door het nemen van passende en evenredige maatregelen tegen ernstige inbreuken op die voorschriften. De bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat dient nauw samen te werken met de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, en moet die autoriteit in kennis stellen van alle kwesties die van invloed kunnen zijn op haar beoordeling van de toepassing door de meldingsplichtige entiteit van de op groepsniveau geldende AML/CFT-gedragslijnen en -procedures. Om een einde te maken aan ernstige overtredingen van de AML/CFT-regels die onmiddellijke herstelmaatregelen vergen, moet de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat passende en evenredige tijdelijke herstelmaatregelen kunnen nemen, die onder soortgelijke omstandigheden van toepassing zijn op meldingsplichtige entiteiten onder haar bevoegdheid, om dergelijke ernstige gebreken aan te pakken, in voorkomend geval met bijstand van of in samenwerking met de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst.

(54)

Rekening houdend met het transnationale karakter van witwassen en terrorismefinanciering zijn coördinatie en samenwerking tussen de FIE's uiterst belangrijk. Om dergelijke coördinatie en samenwerking te verbeteren, en met name te garanderen dat meldingen van verdachte transacties de FIE bereiken van de lidstaat waar de melding het meeste nut heeft, worden in deze richtlijn gedetailleerde regels vastgesteld.

(55)

Het EU Financial Intelligence Units' Platform (het „EU FIE-platform”), een informele groep bestaande uit vertegenwoordigers van de FIE's die sinds 2006 actief is, wordt gebruikt voor het vergemakkelijken van de samenwerking tussen FIE's en om van gedachten te wisselen over samenwerkingsgerelateerde kwesties zoals de doeltreffende samenwerking onder FIE's en tussen de FIE's en de financiële-inlichtingeneenheden van derde landen, de gezamenlijke analyse van grensoverschrijdende gevallen en trends en factoren die relevant zijn voor de beoordeling van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering, op zowel nationaal als supranationaal niveau.

(56)

Het verbeteren van de uitwisseling van informatie tussen FIE's binnen de Unie is van bijzonder belang om het transnationale karakter van witwassen en terrorismefinanciering aan te pakken. Het gebruik van beveiligde voorzieningen voor de uitwisseling van informatie, met name het gedecentraliseerde computernetwerk FIU.net of de opvolger daarvan („FIU.net”), en de door FIU.net aangeboden technieken, moet door de lidstaten worden aangemoedigd. De initiële uitwisseling van informatie tussen de FIE's in verband met witwassen of terrorismefinanciering voor analysedoeleinden, zonder verdere verwerking of verspreiding, moet toegestaan zijn, tenzij dergelijke uitwisseling van informatie strijdig zou zijn met fundamentele beginselen van het nationale recht. De uitwisseling van informatie over gevallen waarvan FIE's hebben vastgesteld dat ze fiscale misdrijven kunnen behelzen, moet de uitwisseling onverlet laten van inlichtingen op het gebied van de belastingen overeenkomstig Richtlijn 2011/16/EU van de Raad (15) of in overeenstemming met de internationale standaarden betreffende de uitwisseling van informatie en administratieve samenwerking in belastingzaken.

(57)

Om snel en volledig te kunnen reageren op verzoeken van de FIE's, moeten meldingsplichtige entiteiten beschikken over doeltreffende systemen die hen in staat stellen om via beveiligde en vertrouwelijke kanalen volledige en tijdige toegang te krijgen tot informatie over zakelijke betrekkingen die zij onderhouden of hebben onderhouden met welbepaalde personen. De lidstaten zouden bijvoorbeeld kunnen overwegen om in overeenstemming met het recht van de Unie en het nationale recht systemen van bankenregisters of elektronische systemen voor gegevensontsluiting in te stellen waarmee FIE's toegang zouden krijgen tot informatie betreffende bankrekeningen, onverminderd rechterlijke toestemming indien van toepassing. Ook zouden de lidstaten kunnen overwegen mechanismen op te zetten om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten over procedures beschikken om activa te identificeren zonder voorafgaande kennisgeving aan de eigenaar.

(58)

De lidstaten moeten hun bevoegde autoriteiten ertoe aanmoedigen op vlotte, constructieve en effectieve wijze een zo breed mogelijk scala van vormen van grensoverschrijdende samenwerking te bieden voor de toepassing van deze richtlijn, onverminderd de regels of procedures die van toepassing zijn op de justitiële samenwerking in strafzaken. De lidstaten moeten er in het bijzonder voor zorgen dat hun FIE's vrijelijk, uit eigen beweging of op verzoek van financiële-inlichtingeneenheden van derde landen, inlichtingen uitwisselen, met inachtneming van het recht van de Unie en de door de Egmontgroep van financiële-inlichtingeneenheden ontwikkelde beginselen voor informatie-uitwisseling.

(59)

Het belang van het bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering dient de lidstaten er toe te brengen in hun nationale recht te voorzien in doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve sancties en maatregelen in geval van niet-naleving van de ter omzetting van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen. De lidstaten beschikken momenteel over een verscheidenheid aan administratieve sancties en maatregelen in geval van inbreuken op de belangrijkste preventieve bepalingen. Die verscheidenheid zou nadelig kunnen zijn voor de inspanningen die worden geleverd bij de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering en de kans bestaat dat de reactie van de Unie gefragmenteerd zou zijn. Deze richtlijn moet bijgevolg voorzien in een geheel van door de lidstaten toe te passen administratieve sancties en maatregelen ten minste voor zware, herhaalde of systematische inbreuken op de voorschriften betreffende cliëntenonderzoeksmaatregelen, het bewaren van gegevens, het melden van verdachte transacties en interne controles van meldingsplichtige entiteiten. Het geheel van sancties en maatregelen moet voldoende breed zijn om de lidstaten en bevoegde autoriteiten in staat te stellen rekening te houden met verschillen tussen meldingsplichtige entiteiten, met name tussen kredietinstellingen en financiële instellingen en andere meldingsplichtige entiteiten, ten aanzien van hun omvang en kenmerken en de aard van hun bedrijf. Bij de omzetting van deze richtlijn moeten de lidstaten ervoor zorgen dat bij het opleggen van administratieve sancties en maatregelen overeenkomstig deze richtlijn en van strafrechtelijke sancties overeenkomstig het nationale recht het „ne bis in idem”-beginsel niet wordt geschonden.

(60)

Met het oog op de beoordeling van de geschiktheid van personen die een leidinggevende functie hebben in, of op andere wijze zeggenschap hebben over, meldingsplichtige entiteiten, dient informatie over strafrechtelijke veroordelingen te worden uitgewisseld in overeenstemming met Kaderbesluit 2009/315/JHA (16) en Besluit 2009/316/JHA (17), als omgezet in het nationale recht, en met andere relevante bepalingen van het nationale recht.

(61)

Technische reguleringsnormen voor financiële diensten moeten een consistente harmonisatie en toereikende bescherming van deposanten, beleggers en consumenten in de hele Unie garanderen. Het zou efficiënt en passend zijn om de ESA's, als organen met zeer gespecialiseerde expertise, te belasten met de uitwerking van aan de Commissie voor te leggen ontwerpen van technische reguleringsnormen die geen beleidskeuzen inhouden.

(62)

De Commissie moet de krachtens deze richtlijn door de ESA's ontwikkelde ontwerpen van technische reguleringsnormen vaststellen door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 290 VWEU en in overeenstemming met de artikelen 10 tot en met 14 van respectievelijk Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010.

(63)

Gezien de ingrijpende wijzigingen die in het licht van deze richtlijn in Richtlijn 2005/60/EG en Richtlijn 2006/70/EG zouden moeten worden aangebracht, is het omwille van de duidelijkheid en consistentie aangewezen deze samen te voegen en te vervangen.

(64)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de bescherming van het financiële stelsel middels preventie, opsporing en onderzoek van witwassen en terrorismefinanciering, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, aangezien individuele maatregelen die door de lidstaten worden vastgesteld om hun financiële stelsel te beschermen onverenigbaar zouden kunnen zijn met de werking van de interne markt en met de voorschriften van de rechtsstaat en de openbare orde van de Unie, maar wegens de omvang en de gevolgen van het optreden beter op Unieniveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is voor de verwezenlijking van die doelstelling.

(65)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die bij het Handvest zijn erkend, in het bijzonder het recht op de eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, het recht op de bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van ondernemerschap, het verbod op discriminatie, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een eerlijk proces, het vermoeden van onschuld en de rechten van de verdediging.

(66)

Overeenkomstig artikel 21 van het Handvest, dat elke discriminatie op welke grond dan ook verbiedt, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat deze richtlijn, ten aanzien van risicobeoordelingen in de context van cliëntenonderzoek, zonder discriminatie ten uitvoer wordt gelegd.

(67)

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken (18) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd.

(68)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming werd overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 geraadpleegd en heeft op 4 juli 2013 advies uitgebracht (19),

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

AFDELING 1

Onderwerp, toepassingsgebied en definities

Artikel 1

1.   Deze richtlijn heeft ten doel het gebruik van het financiële stelsel van de Unie voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering te voorkomen.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat witwassen en terrorismefinanciering verboden zijn.

3.   Voor de toepassing van deze richtlijn worden de hierna genoemde handelingen, indien opzettelijk begaan, als witwassen beschouwd:

a)

de omzetting of overdracht van voorwerpen, wetende dat deze zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit, met het oogmerk de illegale herkomst ervan te verhelen of te verhullen of een persoon die bij een dergelijke activiteit is betrokken, te helpen aan de juridische gevolgen van de daden van die persoon te ontkomen;

b)

het verhelen of verhullen van de werkelijke aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing, rechten op of de eigendom van voorwerpen, wetende dat deze verworven zijn uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit;

c)

de verwerving, het bezit of het gebruik van voorwerpen, wetende, op het tijdstip van ontvangst, dat deze voorwerpen zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit;

d)

deelneming aan, medeplichtigheid aan, poging tot, hulp aan, aanzetten tot, vergemakkelijken van, of het geven van raad met het oog op het begaan van een van de in de punten a), b) en c) bedoelde daden.

4.   Er is eveneens sprake van witwassen indien de activiteiten die ten grondslag liggen aan de wit te wassen voorwerpen hebben plaatsgevonden op het grondgebied van een andere lidstaat of op dat van een derde land.

5.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder „terrorismefinanciering” verstaan: de verstrekking of verzameling van gelden en andere vermogensbestanddelen, op welke wijze ook, rechtstreeks of onrechtstreeks, met de bedoeling of wetende dat deze geheel of gedeeltelijk dienen te worden gebruikt om strafbare feiten in de zin van de artikelen 1 tot en met 4 van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad (20) te plegen.

6.   Medeweten, bedoeling of opzet, vereist als bestanddeel van de in de leden 3 en 5 bedoelde activiteiten, kunnen worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden.

Artikel 2

1.   Deze richtlijn is van toepassing op de volgende meldingsplichtige entiteiten:

1.

kredietinstellingen;

2.

financiële instellingen;

3.

de volgende natuurlijke of rechtspersonen handelend in het kader van hun beroepsactiviteiten:

a)

auditors, externe accountants en belastingadviseurs;

b)

notarissen en andere onafhankelijke beoefenaren van juridische beroepen wanneer zij deelnemen, hetzij door op te treden in naam en voor rekening van hun cliënt in enigerlei financiële of onroerendgoedtransactie, hetzij door het verlenen van bijstand bij het voorbereiden of uitvoeren van transacties voor hun cliënt in verband met:

i)

de aan- en verkoop van onroerend goed of bedrijven;

ii)

het beheren van diens geld, waardepapieren of andere activa;

iii)

de opening of het beheer van bank-, spaar- of effectenrekeningen;

iv)

het organiseren van de inbreng die nodig is voor de oprichting, de exploitatie of het beheer van vennootschappen;

v)

de oprichting, de exploitatie of het beheer van trusts, vennootschappen, stichtingen of soortgelijke structuren;

c)

niet onder a) of b) vallende aanbieders van trustdiensten of vennootschapsrechtelijke diensten;

d)

vastgoedmakelaars;

e)

andere personen die handelen in goederen, doch voor zover er contante betalingen worden gedaan of ontvangen voor een bedrag van 10 000 EUR of meer, ongeacht of de transactie plaatsvindt in één verrichting of via meer verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan;

f)

aanbieders van kansspeldiensten.

2.   Met uitzondering van casino's en na een adequate risicobeoordeling, kunnen de lidstaten besluiten aanbieders van bepaalde kansspeldiensten geheel of gedeeltelijk vrijstelling te verlenen van de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn, voor zover is bewezen dat de aard en, in voorkomend geval, de omvang van de transacties betreffende dergelijke diensten een laag risico vertegenwoordigen.

Bij deze risicobeoordeling moeten de lidstaten onder meer beoordelen in welke mate de betrokken transacties gevoelig zijn voor witwassen of terrorismefinanciering, mede met betrekking tot de gebruikte betalingswijzen.

De lidstaten geven in hun risicobeoordeling aan hoe zij rekening hebben gehouden met relevante bevindingen van de Commissie zoals uiteengezet in de door haar overeenkomstig artikel 6 uitgebrachte verslagen.

Ieder door een lidstaat uit hoofde van de eerste alinea genomen besluit wordt aan de Commissie gemeld, met een motivering op basis van de specifieke risicobeoordeling. De Commissie stelt de overige lidstaten van dat besluit in kennis.

3.   De lidstaten kunnen besluiten dat personen die slechts occasioneel of in zeer beperkte mate financiële activiteiten ontplooien waarbij het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering gering zijn, niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, mits alle volgende criteria vervuld zijn:

a)

de financiële activiteit is in absolute zin beperkt van omvang;

b)

de financiële activiteit is op transactiebasis beperkt;

c)

de financiële activiteit vormt niet de hoofdactiviteit van die personen;

d)

de financiële activiteit heeft een bijkomstig karakter en houdt rechtstreeks verband met de hoofdactiviteit van die personen;

e)

de hoofdactiviteit van die personen is niet een activiteit als bedoeld in lid 1, punt 3), onder a) tot en met d) of f);

f)

de financiële activiteit wordt enkel verricht ten behoeve van cliënten van de hoofdactiviteit van die personen, en wordt niet algemeen aangeboden aan het publiek.

De eerste alinea is niet van toepassing op personen die werkzaamheden verrichten op het gebied van geldtransfers als gedefinieerd in artikel 4, punt 13), van Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad (21).

4.   Voor de toepassing van lid 3, onder a), schrijven de lidstaten voor dat de totale omzet uit de financiële activiteit een bepaalde drempel, die voldoende laag moet zijn, niet overschrijdt. Die drempel wordt, afhankelijk van het soort financiële activiteit, op nationaal niveau vastgesteld.

5.   Voor de toepassing van lid 3, onder b), hanteren de lidstaten per cliënt en per transactie een bovengrens, ongeacht of de transactie plaatsvindt in één verrichting dan wel in verscheidene verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan. Die bovengrens wordt, afhankelijk van het soort financiële activiteit, op nationaal niveau vastgesteld. Zij ligt voldoende laag om ervoor te zorgen dat dit soort transacties geen geschikte of doelmatige methode vormen voor witwassen of terrorismefinanciering, en bedraagt niet meer dan 1 000 EUR.

6.   Voor de toepassing van lid 3, onder c), verlangen de lidstaten dat de omzet uit de financiële activiteit niet meer dan 5 % van de totale omzet van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon bedraagt.

7.   Wanneer de lidstaten voor de toepassing van dit artikel het witwasrisico of het risico van terrorismefinanciering beoordelen, besteden zij bijzondere aandacht aan elke financiële activiteit ten aanzien waarvan het door haar aard bijzonder waarschijnlijk mag worden geacht dat zij kan worden gebruikt of misbruikt voor witwassen of terrorismefinanciering.

8.   Uit hoofde van lid 3 door de lidstaten genomen besluiten worden gemotiveerd. Wanneer de omstandigheden veranderen, kunnen de lidstaten besluiten die besluiten in te trekken. Zij stellen de Commissie in kennis van die besluiten. De Commissie deelt deze aan de overige lidstaten mee.

9.   De lidstaten zetten op risico gebaseerde controleactiviteiten op of nemen andere passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de bij besluiten op grond van dit artikel verleende vrijstelling niet wordt misbruikt.

Artikel 3

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.

„kredietinstelling”: een kredietinstelling als omschreven in punt 1) van artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (22), met inbegrip van bijkantoren daarvan als omschreven in punt 17 van artikel 4, lid 1, van die verordening, welke gelegen zijn in de Unie, ongeacht of het hoofdkantoor ervan zich in de Unie of in een derde land bevindt;

2.

„financiële instelling”:

a)

een onderneming die geen kredietinstelling is en die een of meer van de werkzaamheden verricht die zijn opgenomen onder de punten 2) tot en met 12), 14) en 15) van bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU (23), met inbegrip van de werkzaamheden van wisselkantoren;

b)

een verzekeringsonderneming als omschreven in artikel 13, punt 1), van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad (24), voor zover zij het door die richtlijn bestreken levensverzekeringsbedrijf uitoefent;

c)

een beleggingsonderneming als omschreven in punt 1) van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad (25);

d)

een instelling voor collectieve beleggingen die haar rechten van deelneming of aandelen aanbiedt;

e)

een verzekeringstussenpersoon als omschreven in artikel 2, punt 5, van Richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad (26), wanneer hij handelt met betrekking tot levensverzekeringen en andere beleggingsverzekeringen, met uitzondering van een verbonden verzekeringstussenpersoon als bedoeld in dat artikel, onder punt 7;

f)

in de Unie gelegen bijkantoren van de in de punten a) tot en met e) bedoelde financiële instellingen, ongeacht of het hoofdkantoor ervan zich in een lidstaat of een derde land bevindt;

3.

„voorwerp”: goederen van elke soort, hetzij lichamelijk hetzij onlichamelijk, hetzij roerend hetzij onroerend, hetzij materieel hetzij immaterieel, en rechtsbescheiden of instrumenten in gelijk welke vorm, ook elektronisch en digitaal, waaruit de eigendom of andere rechten ten aanzien van deze goederen blijken;

4.

„criminele activiteit”: iedere vorm van criminele betrokkenheid bij het plegen van de volgende ernstige vormen van criminaliteit:

a)

gedragingen als omschreven in de artikelen 1 tot en met 4 van Kaderbesluit 2002/475/JBZ;

b)

alle in artikel 3, lid 1, onder a), van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen van 1988 bedoelde strafbare feiten;

c)

de activiteiten van criminele organisaties als omschreven in artikel 1 van Gemeenschappelijk Optreden 98/733/JBZ van de Raad (27);

d)

fraude die van invloed is op de financiële belangen van de Unie, althans wanneer het ernstige fraude betreft, als omschreven in artikel 1, lid 1, en artikel 2 van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (28);

e)

corruptie;

f)

alle strafbare feiten, met inbegrip van fiscale misdrijven in verband met directe belastingen en indirecte belastingen, zoals omschreven in de wetgeving van de lidstaten, die strafbaar zijn gesteld met een maximale vrijheidsstraf of detentiemaatregel van meer dan een jaar of, voor lidstaten die in hun rechtsstelsel een strafminimum voor strafbare feiten kennen, alle strafbare feiten die strafbaar zijn gesteld met een minimale vrijheidsstraf of detentiemaatregel van meer dan zes maanden;

5.

„zelfregulerend orgaan”: een orgaan dat leden van een beroepsgroep vertegenwoordigt en betrokken is bij de opstelling en handhaving van regels voor die leden en bepaalde toezichthoudende of controlerende functies uitoefent;

6.

„uiteindelijk begunstigde”: elke natuurlijke perso(o)n(en) die de uiteindelijke eigenaar is (zijn) van of zeggenschap heeft (hebben) over de cliënt en/of de natuurlijke perso(o)n(en) voor wiens/wier rekening een transactie of activiteit wordt verricht, en waaronder ten minste wordt verstaan:

a)

in het geval van vennootschapsrechtelijke entiteiten:

i)

de natuurlijke perso(o)n(en) die de uiteindelijke eigenaar is (zijn) van of zeggenschap heeft (hebben) over een juridische entiteit via het rechtstreeks of onrechtstreeks houden van een toereikend percentage van de aandelen of de stemrechten of van het eigendomsbelang in die entiteit met inbegrip van het houden van toonderaandelen, of via zeggenschap met andere middelen, waarbij het niet gaat om een op een gereglementeerde markt genoteerde vennootschap die is onderworpen aan openbaarmakingsvereisten overeenkomstig het recht van de Unie, of aan gelijkwaardige internationale standaarden die een toereikende transparantie van eigendomsinformatie waarborgen.

Voor de toepassing van punt i), zijn een aandelenpositie van 25 % plus één aandeel in de cliënt of een eigendomsbelang in de cliënt van meer dan 25 %, in handen van een natuurlijke persoon, een indicatie van directe eigendom. Een aandelenpositie van 25 % plus één aandeel in de cliënt of een eigendomsbelang in de cliënt van meer dan 25 %, in handen van een vennootschapsrechtelijke entiteit die onder zeggenschap staat van een natuurlijke persoon of natuurlijke personen, of van meerdere vennootschapsrechtelijke entiteiten die onder zeggenschap staan van dezelfde natuurlijke persoon of natuurlijke personen, gelden als indicatie van indirecte eigendom. Deze bepaling is van toepassing onverminderd het recht van de lidstaten om te bepalen dat een lager percentage een indicatie van eigendom of zeggenschap kan zijn. Zeggenschap via andere middelen kan onder meer worden vastgesteld volgens de criteria in artikel 22, leden 1 tot en met 5, van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (29);

ii)

de natuurlijke persoon of personen die beho(o)rt(en) tot het hoger leidinggevend personeel, indien na uitputting van alle mogelijke middelen en op voorwaarde dat er geen gronden voor verdenking bestaan, geen van de personen als bedoeld onder i) is achterhaald, of indien er enige twijfel bestaat of de achterhaalde persoon of personen de uiteindelijk begunstigde(n) is, respectievelijk zijn, de meldingsplichtige entiteiten documenteren welke acties er zijn ondernomen om de uiteindelijk begunstigden als bedoeld onder i) en onder dit punt, te identificeren.

b)

in het geval van trusts:

i)

de oprichter;

ii)

de trustee(s);

iii)

de eventuele protector;

iv)

de begunstigden, of voor zover de afzonderlijke personen die de begunstigden van de juridische entiteit of de juridische constructie zijn, nog niet zijn geïdentificeerd, de groep van personen in wier belang de juridische entiteit of de juridische constructie hoofdzakelijk werd opgericht of werkzaam is;

v)

elke andere natuurlijke persoon die door directe of indirecte eigendom of via andere middelen, uiteindelijke zeggenschap over de trust uitoefent;

c)

bij juridische entiteiten als stichtingen en bij juridische constructies die vergelijkbaar zijn met trusts, de natuurlijke persoon of personen die in het bezit is, respectievelijk zijn van gelijkwaardige of soortgelijke posities als onder b);

7.

„aanbieder van trustdiensten of vennootschapsrechtelijke diensten”: eenpersoon die als bedrijfsactiviteit een van de navolgende diensten aan derden aanbiedt:

a)

oprichten van vennootschappen of andere rechtspersonen;

b)

optreden als of regelen dat een andere persoon optreedt als bestuurder of secretaris van een vennootschap, als vennoot in een maatschap of in een soortgelijke hoedanigheid met betrekking tot andere rechtspersonen;

c)

verschaffen van een statutaire zetel, bedrijfsadres, administratief of correspondentieadres en verlening van andere daarmee samenhangende diensten voor een vennootschap, een maatschap of andere rechtspersoon of juridische constructie;

d)

optreden als of regelen dat een andere persoon optreedt als trustee van een express trust of van een soortgelijke juridische constructie;

e)

optreden als of regelen dat een andere persoon optreedt als gevolmachtigd aandeelhouder voor een andere persoon waarbij het niet gaat om een op een gereglementeerde markt genoteerde vennootschap die is onderworpen aan openbaarmakingsvereisten overeenkomstig het recht van de Unie, of aan gelijkwaardige internationale standaarden;

8.

„correspondentrelatie”:

a)

het verlenen van bankdiensten door een bank als correspondent aan een andere bank als respondent, met inbegrip van het verstrekken van een lopende of andere passiefrekening en aanverwante diensten, zoals contantenbeheer, internationale geldovermakingen, verwerking van cheques, transitrekeningen („payable-through accounts”) en valutawisseldiensten;

b)

de betrekkingen tussen kredietinstellingen onderling, financiële instellingen onderling, en tussen kredietinstellingen en financiële instellingen waar soortgelijke diensten door een correspondentinstelling aan een respondentinstelling worden verleend, met inbegrip van betrekkingen die zijn aangegaan voor effectentransacties of geldovermakingen;

9.

„politiek prominente persoon”: een persoon die een prominente publieke functie bekleedt of bekleed heeft, zoals:

a)

staatshoofden, regeringsleiders, ministers, onderministers en staatssecretarissen;

b)

parlementsleden en leden van soortgelijke wetgevende organen;

c)

leden van bestuurslichamen van politieke partijen;

d)

leden van hooggerechtshoven, constitutionele hoven of van andere hoge rechterlijke instanties die arresten wijzen waartegen geen beroep openstaat, behalve in uitzonderlijke omstandigheden;

e)

leden van rekenkamers of van raden van bestuur van centrale banken;

f)

ambassadeurs, zaakgelastigden en hoge officieren van de strijdkrachten;

g)

leden van het leidinggevend, toezichthoudend of bestuurslichaam van staatsbedrijven;

h)

bestuurders, plaatsvervangend bestuurders en leden van de raad van bestuur of bekleders van een gelijkwaardige functie bij een internationale organisatie.

Middelbare of lagere ambtenaren vallen niet onder de in de punten a) tot en met h) bedoelde publieke functies;

10.

„familieleden” omvatten:

a)

de echtgenoot van een prominent politieke persoon of een persoon die als gelijkwaardig met de echtgenoot van een prominent politieke persoon wordt aangemerkt;

b)

de kinderen van politiek prominente personen, en de echtgenoten van die kinderen of de personen die als gelijkwaardig met de echtgenoot worden aangemerkt;

c)

de ouders van een politiek prominente persoon;

11.

„personen bekend als naaste geassocieerden”:

a)

natuurlijke personen van wie bekend is dat deze met een politiek prominente persoon de gezamenlijke uiteindelijk begunstigden zijn van juridische entiteiten of juridische constructies, of met een politiek prominente persoon andere nauwe zakelijke relaties heeft;

b)

natuurlijke personen die als enige de uiteindelijk begunstigden zijn van een juridische entiteit of juridische constructie waarvan bekend is dat deze is opgezet ten behoeve van de feitelijke begunstiging van een prominent politieke persoon.

12.

„hoger leidinggevend personeel”: functionarissen of werknemers met voldoende kennis van de blootstelling van een instelling aan het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering en met voldoende anciënniteit om beslissingen te nemen die van invloed zijn op die blootstelling; hierbij hoeft het niet noodzakelijk om een lid van de raad van bestuur te gaan;

13.

„zakelijke relatie”: een zakelijke, professionele of commerciële relatie die verband houdt met de professionele activiteiten van een meldingsplichtige entiteit en waarvan op het tijdstip dat het contact wordt gelegd wordt aangenomen dat zij enige tijd zal duren;

14.

„kansspeldiensten”: diensten die gepaard gaan met het aangaan van een weddenschap waarbij een geldbedrag wordt ingezet in kansspelen, daaronder begrepen die welke enige bekwaamheid vereisen zoals loterijen, casinospelen, poker en weddenschapstransacties, die worden aangeboden op een fysieke locatie, dan wel op afstand met eender welk middel, langs elektronische weg of met enig andere communicatietechnologie, en op individueel verzoek van een afnemer van diensten;

15.

„groep”: een groep van ondernemingen bestaande uit een moederonderneming, haar dochterondernemingen en de entiteiten waarin de moederonderneming of haar dochterondernemingen een deelneming hebben, alsook ondernemingen die met elkaar verbonden zijn door een betrekking als bedoeld in artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU;

16.

„elektronisch geld”: elektronisch geld als omschreven in punt 2 van artikel 2 van Richtlijn 2009/110/EG.

17.

„shell bank”: een kredietinstelling of financiële instelling, of een instelling die gelijkwaardige activiteiten als die van een kredietinstelling of een financiële instelling verricht, opgericht in een rechtsgebied waar zij geen fysieke aanwezigheid, d.w.z. een bestuur en beheer van betekenis heeft, en die niet verbonden is met een onder toezicht staande financiële groep.

Artikel 4

1.   De lidstaten zorgen er in overeenstemming met de op risico gebaseerde aanpak voor dat het toepassingsgebied van deze richtlijn geheel of voor een deel wordt uitgebreid tot andere beroepen en categorieën ondernemingen dan de in artikel 2, lid 1, bedoelde meldingsplichtige entiteiten, die werkzaamheden verrichten welke zich in het bijzonder lenen voor het witwassen of terrorismefinanciering.

2.   Wanneer een lidstaat het toepassingsgebied van deze richtlijn uitbreidt tot andere beroepen of categorieën ondernemingen dan de in artikel 2, lid 1, bedoelde, stelt hij de Commissie daarvan in kennis.

Artikel 5

De lidstaten kunnen, binnen de grenzen van het recht van de Unie, op het door deze richtlijn bestreken gebied strengere bepalingen aannemen of handhaven om het witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen.

AFDELING 2

Risicobeoordeling

Artikel 6

1.   De Commissie verricht een beoordeling van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering voor zover die risico's van invloed zijn op de interne markt en verband houden met grensoverschrijdende activiteiten.

De Commissie stelt uiterlijk op 26 juni 2017 een verslag op waarin die risico's worden geïdentificeerd, geanalyseerd en beoordeeld. Vervolgens actualiseert zij haar verslag om de twee jaar en indien nodig vaker.

2.   Het in lid 1 bedoelde verslag heeft ten minste betrekking op de volgende elementen:

a)

de onderdelen van de interne markt met de grootste risico-blootstelling;

b)

de risico's per relevante sector;

c)

de middelen die door criminelen het meest voor het witwassen van illegale opbrengsten worden gebruikt.

3.   De Commissie stelt het in lid 1 bedoelde verslag beschikbaar aan de lidstaten en de meldingsplichtige entiteiten als hulpmiddel bij het identificeren, inzichtelijk maken, beheren en beperken van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering, alsmede om andere belanghebbenden, waaronder nationale wetgevers, het Europees Parlement, de ESA's en de vertegenwoordigers van de FIE's een beter inzicht in de risico's te geven.

4.   De Commissie doet de lidstaten aanbevelingen betreffende de maatregelen die geschikt zijn om de geïdentificeerde risico's aan te pakken. Indien een lidstaat besluit een van de aanbevelingen niet toe te passen in zijn nationale AML/CFT-regelgeving, stelt hij de Commissie daarvan in kennis en motiveert hij dat besluit.

5.   Uiterlijk op 26 december 2016 verstrekken de ESA's via het gemengd comité een advies over het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering die van invloed zijn op de financiële sector van de Unie („het gezamenlijk advies”). Vervolgens verstrekken de ESA's via het gemengd comité een advies om de twee jaar.

6.   Bij het uitvoeren van in lid 1 bedoelde beoordeling, organiseert de Commissie de werkzaamheden op het niveau van de Unie, houdt zij rekening met de gezamenlijke adviezen bedoeld in lid 5, en zij betrekt de deskundigen van de lidstaten op het gebied van AML/CFT, de vertegenwoordigers van de FIE's en in voorkomend geval andere organen op het niveau van de Unie in die werkzaamheden. De Commissie stelt de gezamenlijke adviezen beschikbaar aan de lidstaten en de meldingsplichtige entiteiten om hen bij te staan bij het identificeren, beheren en beperken van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering.

7.   De Commissie brengt om de twee jaar en indien gepast vaker verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de bevindingen uit de op gezette tijden uitgevoerde risicobeoordelingen en de op basis daarvan genomen maatregelen.

Artikel 7

1.   Elke lidstaat onderneemt de nodige stappen om zijn witwasrisico en zijn risico van terrorismefinanciering alsmede de desbetreffende gegevensbeschermingskwesties te identificeren, te beoordelen, inzichtelijk te maken en te beperken. Hij houdt die risicobeoordeling actueel.

2.   Elke lidstaat wijst een autoriteit aan of stelt een mechanisme in om de nationale respons op de in lid 1 bedoelde risico's te coördineren. De identiteit van die autoriteit of de beschrijving van dat mechanisme wordt ter kennis gebracht van de Commissie, de ESA's en de andere lidstaten.

3.   Bij het verrichten van de in lid 1 van dit artikel bedoelde risicobeoordelingen maken de lidstaten gebruik van de bevindingen van het in artikel 6, lid 1, bedoelde verslag.

4.   Met betrekking tot de in lid 1 bedoelde risicobeoordeling:

a)

gebruikt elke lidstaat die beoordeling om zijn AML/CFT-regelgeving te verbeteren, met name door te bepalen op welke gebieden de meldingsplichtige entiteiten verscherpte maatregelen moeten toepassen en, in voorkomend geval, welke specifieke maatregelen dienen te worden genomen;

b)

bepaalt elke lidstaat in voorkomend geval welke sectoren of gebieden een kleiner dan wel groter witwasrisico en risico van terrorismefinanciering vertegenwoordigen;

c)

gebruikt elke lidstaat die beoordeling als hulpmiddel bij de toewijzing en prioritering van de middelen ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering;

d)

gebruikt elke lidstaat die beoordeling om ervoor te zorgen dat er per sector of gebied passende regels worden opgesteld naargelang het toepasselijke witwasrisico en risico van terrorismefinanciering;

e)

stelt elke lidstaat de meldingsplichtige entiteiten onverwijld passende informatie beschikbaar als hulpmiddel bij het verrichten van hun eigen beoordelingen van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering.

5.   De lidstaten stellen de resultaten van hun risicobeoordelingen beschikbaar aan de Commissie, de ESA's en de andere lidstaten.

Artikel 8

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten de nodige stappen ondernemen om hun witwasrisico en risico van terrorismefinanciering te identificeren en te beoordelen, rekening houdend met risicofactoren zoals die welke verband houden met hun cliënten, landen of geografische gebieden, producten, diensten, transacties en leveringskanalen. Deze stappen zijn evenredig met de aard en omvang van de meldingsplichtige entiteiten.

2.   De in lid 1 bedoelde risicobeoordelingen worden gedocumenteerd, actueel gehouden en beschikbaar gesteld aan de ter zake bevoegde autoriteiten en de betrokken zelfregulerende organen. De bevoegde autoriteiten kunnen besluiten dat afzonderlijke gedocumenteerde risicobeoordelingen niet vereist zijn, indien de aan de sector inherente specifieke risico's duidelijk en inzichtelijk zijn.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten beschikken over gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures om het op het niveau van de Unie, van de lidstaten en van de meldingsplichtige entiteiten geïdentificeerde witwasrisico en risico van terrorismefinanciering te beperken en effectief te beheren. Die gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures zijn evenredig met de aard en omvang van de meldingsplichtige entiteiten.

4.   De in lid 3 bedoelde gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures omvatten:

a)

de ontwikkeling van interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures, daaronder begrepen model-risicobeheerpraktijken, cliëntenonderzoek, rapportage, bewaring van bewijsstukken, interne controle, nalevingsbeheer (daaronder begrepen, voor zover passend gezien de omvang en de aard van het bedrijf, de aanstelling van een nalevingsfunctionaris op managementniveau) en doorlichting van medewerkers;

b)

voor zover passend gezien de omvang en de aard van het bedrijf, een onafhankelijke auditfunctie om de onder a) bedoelde interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures te testen.

5.   De lidstaten verlangen dat de meldingsplichtige entiteiten van hun hoger leidinggevend personeel goedkeuring verkrijgen voor de gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures die zij invoeren en dat zij waar nodig de genomen maatregelen monitoren en aanscherpen.

AFDELING 3

Beleid ten aanzien van derde landen

Artikel 9

1.   Ter bescherming van de goede werking van de interne markt worden de derde landen die in hun nationale AML/CFT-regelgeving strategische tekortkomingen vertonen die een aanzienlijke bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de Unie („derde landen met een hoog risico”) geïdentificeerd.

2.   De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 64 teneinde de derde landen met een hoog risico te identificeren, rekening houdend met strategische tekortkomingen, in het bijzonder met betrekking tot:

a)

het juridisch en institutioneel AML/CFT-kader van het derde land, in het bijzonder:

i)

de strafbaarstelling van witwassen en terrorismefinanciering,

ii)

de maatregelen voor cliëntenonderzoek,

iii)

de voorschriften inzake het bewaren van bewijsstukken, en

iv)

de voorschriften inzake melding van verdachte transacties;

b)

de bevoegdheden en procedures van de bevoegde instanties van het derde land op het gebied van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering;

c)

de doeltreffendheid van de AML/CFT-regeling voor de aanpak van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering van het derde land.

3.   De in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen worden vastgesteld binnen een maand nadat de in dat lid bedoelde strategische tekortkomingen zijn geïdentificeerd.

4.   De Commissie houdt bij het opstellen van de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen in voorkomend geval rekening met de relevante evaluaties, beoordelingen of rapporten die zijn opgesteld door internationale organisaties en opstellers van standaarden met bevoegdheden op het gebied van het voorkomen van witwassen en het bestrijden van terrorismefinanciering met betrekking tot het risico dat het afzonderlijke derde land vertegenwoordigt.

HOOFDSTUK II

CLIËNTENONDERZOEK

AFDELING 1

Algemene bepalingen

Artikel 10

1.   De lidstaten verbieden hun kredietinstellingen en financiële instellingen anonieme rekeningen of anonieme spaarboekjes bij te houden. De lidstaten verlangen in alle gevallen dat eigenaren en begunstigden van bestaande anonieme rekeningen of anonieme spaarboekjes, zo spoedig mogelijk en in ieder geval voordat dergelijke rekeningen of spaarboekjes op enigerlei wijze worden gebruikt, worden onderworpen aan cliëntenonderzoeksmaatregelen.

2.   De lidstaten nemen maatregelen ter voorkoming van misbruik van aandelen aan toonder en van certificaten van aandelen aan toonder.

Artikel 11

De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten in de volgende omstandigheden cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen:

a)

wanneer zij een zakelijke relatie aangaan;

b)

wanneer zij een occasionele transactie verrichten:

i)

ten bedrage van 15 000 EUR of meer, ongeacht of de transactie in één verrichting plaatsvindt dan wel in verscheidene verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan, of

ii)

die een geldovermaking vormt als omschreven in artikel 3, punt 9, van Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en van de Raad (30) ten bedrage van meer dan 1 000 EUR;

c)

in het geval van personen die in goederen handelen, wanneer zij occasionele transacties in contanten ten bedrage van 10 000 EUR of meer verrichten, ongeacht of de transactie in één verrichting plaatsvindt dan wel in verscheidene verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan;

d)

voor aanbieders van kansspeldiensten, wanneer zij bij het ophalen van prijs, het aangaan van een weddenschap, of beide, transacties ten bedrage van 2 000 EUR of meer verrichten, ongeacht of de transactie in één verrichting plaatsvindt dan wel in verscheidene verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan;

e)

wanneer er een vermoeden van witwassen of terrorismefinanciering bestaat, ongeacht of er sprake is van enigerlei afwijking, vrijstelling of drempel;

f)

wanneer wordt betwijfeld of de eerder verkregen cliëntidentificatiegegevens waarheidsgetrouw of toereikend zijn.

Artikel 12

1.   In afwijking van artikel 13, lid 1, eerste alinea, onder a), b) en c), en artikel 14 en op basis van een passende risicobeoordeling die een laag risico aantoont, kan een lidstaat meldingsplichtige entiteiten toestaan bepaalde cliëntenonderzoeksmaatregelen met betrekking tot elektronisch geld niet toe te passen, indien alle volgende risicobeperkende voorwaarden vervuld zijn:

a)

het betalingsinstrument kan niet heropgeladen worden, of heeft een maandelijkse betalingstransactielimiet van 250 EUR die enkel kan worden gebruikt in die ene lidstaat;

b)

het elektronisch opgeslagen bedrag bedraagt niet meer dan 250 EUR;

c)

het betalingsinstrument wordt uitsluitend gebruikt voor de aankoop van goederen of diensten;

d)

op het betalingsinstrument kan geen bedrag worden bijgeschreven met anoniem elektronisch geld;

e)

de uitgever voert een monitoring van de transacties of de zakelijke relatie uit die toereikend is voor het opsporen van ongebruikelijke of verdachte transacties.

Voor de toepassing van punt b) van de eerste alinea, kan een lidstaat deze limiet verhogen tot 500 EUR voor betalingsinstrumenten die uitsluitend in die lidstaat kunnen worden gebruikt.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de afwijking waarin lid 1 voorziet niet van toepassing is in geval van terugbetaling in contanten of opname in contanten van de monetaire waarde van het elektronisch geld indien het terug te betalen bedrag hoger is dan 100 EUR.

Artikel 13

1.   De cliëntenonderzoeksmaatregelen omvatten:

a)

de identificatie van de cliënt en de verificatie van zijn identiteit op basis van documenten, gegevens of informatie uit een betrouwbare en onafhankelijke bron;

b)

de identificatie van de uiteindelijk begunstigde en het nemen van redelijke maatregelen om de identiteit van die persoon te verifiëren, zodat de meldingsplichtige entiteit ervan overtuigd is dat zij weet wie de uiteindelijk begunstigde is, en, wanneer het rechtspersonen, trusts, vennootschappen, stichtingen en soortgelijke juridische constructies betreft, het nemen van redelijke maatregelen om inzicht te verwerven in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de cliënt;

c)

het beoordelen en, in voorkomend geval, inwinnen van informatie over het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie;

d)

het doorlopend monitoren van de zakelijke relatie, met inbegrip van een nauwlettende controle van de tijdens de gehele duur van deze relatie verrichte transacties, om ervoor te zorgen dat deze stroken met de kennis die de meldingsplichtige entiteit heeft van de cliënt en van het zakelijk en risicoprofiel, indien noodzakelijk met inbegrip van de oorsprong van de geldmiddelen, en het actueel houden van de in haar bezit zijnde documenten, gegevens of informatie.

Bij het uitvoeren van de onder a) en b) van de eerste alinea bedoelde maatregelen verifiëren de meldingsplichtige entiteiten ook of degene die zegt namens de cliënt te handelen daartoe gemachtigd is, alsmede identificeren zij die persoon en verifiëren zij diens identiteit.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat meldingsplichtige entiteiten alle in lid 1 vastgelegde cliëntenonderzoeksvoorschriften uitvoeren. Meldingsplichtige entiteiten kunnen evenwel op basis van de risicogevoeligheid bepalen hoe verstrekkend die maatregelen zijn.

3.   De lidstaten verlangen dat de meldingsplichtige entiteiten bij het beoordelen van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering rekening houden met ten minste de in bijlage I beschreven variabelen.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten tegenover de bevoegde autoriteiten of de zelfregulerende organen kunnen aantonen dat de maatregelen in verhouding staan tot het geïdentificeerde witwasrisico of risico van terrorismefinanciering.

5.   Met betrekking tot levensverzekeringen of andere beleggingsverzekeringen zorgen de lidstaten ervoor dat de kredietinstellingen en financiële instellingen, naast de voor de cliënt en de uiteindelijk begunstigde vereiste cliëntenonderzoeksmaatregelen, de volgende cliëntenonderzoeksmaatregelen betreffende de begunstigden van een levensverzekering of een andere beleggingsverzekering uitvoeren, zodra de begunstigden zijn geïdentificeerd of aangewezen:

a)

bij begunstigden die als met name genoemde personen of juridische constructies zijn geïdentificeerd, het noteren van de naam van de persoon;

b)

bij begunstigden die door middel van kenmerken of naar categorie of anderszins zijn aangewezen, het inwinnen door de kredietinstelling of financiële instelling van voldoende informatie betreffende die begunstigden om ervan overtuigd te zijn dat zij op het tijdstip van uitbetaling in staat zal zijn de identiteit van de begunstigde vast te stellen.

Voor wat betreft de punten a) en b), van de eerste alinea, geschiedt de verificatie van de identiteit van de begunstigden op het tijdstip van uitbetaling. In het geval waar de levensverzekering of andere beleggingsverzekering aan een derde wordt overgedragen, identificeren kredietinstellingen of financiële instellingen die op de hoogte zijn van de overdracht de uiteindelijk begunstigde op het tijdstip van de overdracht aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon of juridische constructie die de waarde van de overgedragen polis ten eigen voordele ontvangt.

6.   Bij begunstigden van trusts of soortgelijke juridische constructies die door middel van specifieke kenmerken of naar categorie worden aangewezen, wint de meldingsplichtige entiteit voldoende informatie betreffende de begunstigde in om ervan overtuigd te zijn dat zij op het tijdstip van uitbetaling of op het tijdstip waarop de begunstigde zijn definitieve rechten uitoefent in staat zal zijn de identiteit van de begunstigde vast te stellen.

Artikel 14

1.   De lidstaten verlangen dat de verificatie van de identiteit van de cliënt en de uiteindelijk begunstigde plaatsvindt voordat een zakelijke relatie wordt aangegaan of een transactie wordt verricht.

2.   In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten toestaan dat de verificatie van de identiteit van de cliënt en de uiteindelijk begunstigde wordt afgerond terwijl een zakelijke relatie wordt aangegaan indien dit noodzakelijk is om de normale gang van zaken niet te onderbreken en indien het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering gering zijn. In die omstandigheden wordt die procedure zo spoedig mogelijk na het eerste contact afgerond.

3.   In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten toestaan dat een rekening bij een kredietinstelling of een financiële instelling wordt geopend, met inbegrip van rekeningen waarmee effectentransacties kunnen worden verricht, mits er voldoende waarborgen bestaan dat er noch door de cliënt noch in zijn naam transacties worden verricht voordat de in lid 1, eerste alinea, onder a) en b), vastgelegde cliëntenonderzoeksvoorschriften volledig zijn nageleefd.

4.   De lidstaten verlangen dat indien een meldingsplichtige entiteit niet tot naleving van de in artikel 13, lid 1, eerste alinea, onder a), b) of c), vastgelegde cliëntenonderzoeksvoorschriften in staat is, deze geen transactie via een bankrekening verricht, geen zakelijke relatie aangaat of geen transactie uitvoert en de zakelijke relatie beëindigt en overweegt overeenkomstig artikel 33 met betrekking tot de cliënt een verdachte transactie bij de FIE te melden.

De lidstaten passen de eerste alinea niet toe op notarissen, andere onafhankelijke beoefenaren van een juridisch beroep, auditors, externe accountants en belastingadviseurs, uitsluitend in zoverre die personen de rechtspositie van hun cliënt bepalen of hun taak van verdediging of vertegenwoordiging van die cliënt verrichten in het kader van of in verband met een rechtsgeding, daaronder begrepen advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding.

5.   De lidstaten verlangen dat meldingsplichtige entiteiten cliëntenonderzoeksmaatregelen niet alleen op alle nieuwe cliënten, maar te gepasten tijde ook op bestaande cliënten toepassen, naar gelang van de risicogevoeligheid van deze cliënten, bijvoorbeeld wanneer de relevante omstandigheden van een cliënt veranderen.

AFDELING 2

Vereenvoudigd cliëntenonderzoek

Artikel 15

1.   Indien een lidstaat of een meldingsplichtige entiteit gebieden identificeert die een lager risico vertegenwoordigen, kan die lidstaat meldingsplichtige entiteiten toestaan vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen.

2.   Alvorens vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen, vergewist de meldingsplichtige entiteit zich ervan dat de zakelijke relatie of de transactie een geringer risico vertegenwoordigt.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat meldingsplichtige entiteiten een toereikende monitoring van de transacties en de zakelijke relaties verrichten om het opsporen van ongebruikelijke of verdachte transacties mogelijk te maken.

Artikel 16

Bij het beoordelen van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering met betrekking tot het type cliënt, het geografisch gebied en bepaalde producten, diensten, transacties of leveringskanalen, houden de lidstaten en de meldingsplichtige entiteiten ten minste rekening met de in bijlage II vermelde factoren die wijzen op omstandigheden welke een potentieel lager risico vertegenwoordigen.

Artikel 17

De ESA's geven uiterlijk op 26 juni 2017 richtsnoeren die gericht zijn tot de bevoegde autoriteiten en kredietinstellingen en financiële instellingen, overeenkomstig artikel 16 van respectievelijk Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010, betreffende de risicofactoren die in overweging moeten worden genomen en de maatregelen die moeten worden toegepast in omstandigheden waarin vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen passend zijn. Er wordt specifiek rekening gehouden met de aard en de omvang van de bedrijfsactiviteit, en indien zulks passend en evenredig is, wordt in specifieke maatregelen voorzien.

AFDELING 3

Verscherpt cliëntenonderzoek

Artikel 18

1.   In de in de artikelen 19 tot en met 24 bedoelde gevallen en in het geval van natuurlijke personen of juridische entiteiten welke zich bevinden in derde landen die door de Commissie zijn aangemerkt als derde landen met een hoog risico, alsmede in andere gevallen van hoger risico die door de lidstaten of de meldingsplichtige entiteiten als zodanig zijn geïdentificeerd, verlangen de lidstaten dat de meldingsplichtige entiteiten verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen om die risico's op passende wijze te beheersen en te beperken.

Er moeten niet automatisch verscherpte klantenonderzoeksmaatregelen worden ingeroepen met betrekking tot bijkantoren of meerderheidsdochters van in de Unie gevestigde meldingsplichtige entiteiten welke zich bevinden in derde landen met een hoog risico, indien deze bijkantoren of meerderheidsdochters volledig voldoen aan de op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures overeenkomstig artikel 45. De lidstaten zorgen ervoor dat die gevallen door de meldingsplichtige entiteiten worden behandeld met een op risico gebaseerde aanpak.

2.   De lidstaten verlangen dat meldingsplichtige entiteiten, voor zover redelijkerwijs mogelijk is, de achtergrond en het doel onderzoeken van alle complexe en ongebruikelijk grote transacties en alle ongebruikelijke transactiepatronen die geen duidelijk economisch of rechtmatig doel hebben. In het bijzonder verhogen meldingsplichtige entiteiten de intensiteit en de aard van de monitoring van de zakelijke relatie, teneinde te bepalen of die transacties of activiteiten verdacht blijken.

3.   De lidstaten en de meldingsplichtige entiteiten houden bij het beoordelen van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering ten minste rekening met de in bijlage III vermelde factoren die wijzen op omstandigheden welke een potentieel hoger risico vertegenwoordigen.

4.   De ESA's geven uiterlijk op 26 juni 2017 richtsnoeren, die gericht zijn tot de bevoegde autoriteiten en krediet- en financiële instellingen, overeenkomstig artikel 16 van respectievelijk Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010, betreffende de risicofactoren die in overweging moeten worden genomen en de maatregelen die moeten worden toegepast in situaties waarin verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen passend zijn. Er wordt specifiek rekening gehouden met de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit en, indien zulks passend en evenredig is, wordt er in specifieke maatregelen voorzien.

Artikel 19

Wat grensoverschrijdende correspondentrelaties met een respondentinstelling uit een derde land betreft, verlangen de lidstaten, naast de cliëntenonderzoeksmaatregelen als vastgelegd in artikel 13, dat hun kredietinstellingen en financiële instellingen:

a)

voldoende informatie over de respondentinstelling verzamelen om een volledig beeld te krijgen van de aard van de bedrijfsactiviteit van de respondent, en op basis van publiekelijk beschikbare informatie de reputatie van de instelling en de kwaliteit van het toezicht bepalen;

b)

de AML/CFT-controles van de respondentinstelling beoordelen;

c)

toestemming verkrijgen van het hoger leidinggevend personeel voordat zij nieuwe correspondentrelaties aangaan;

d)

de respectieve verantwoordelijkheden van elke instelling documenteren;

e)

met betrekking tot transitrekeningen („payable-through accounts”) zich ervan vergewissen dat de respondentinstelling de identiteit heeft geverifieerd van, en doorlopend cliëntenonderzoek verricht ten aanzien van, de cliënten die rechtstreeks toegang hebben tot de rekeningen van de correspondentinstelling en dat zij in staat is om op verzoek de relevante cliëntgegevens te verstrekken aan de correspondentinstelling.

Artikel 20

Ten aanzien van transacties of zakelijke relaties met politiek prominente personen verlangen de lidstaten, naast de cliëntenonderzoeksmaatregelen als vastgelegd in artikel 13, dat meldingsplichtige entiteiten:

a)

over passende risicobeheersystemen, inclusief op risico gebaseerde procedures, beschikken om te bepalen of de cliënt, of de uiteindelijk begunstigde van de cliënt, een politiek prominente persoon is;

b)

in gevallen van zakelijke relaties met politiek prominente personen, de volgende maatregelen toepassen:

i)

toestemming verkrijgen van het hoger leidinggevend personeel om zakelijke relaties met dergelijke personen aan te gaan of voort te zetten;

ii)

passende maatregelen nemen om de bron vast te stellen van het vermogen en van de geldmiddelen die bij zakelijke relaties of transacties met zulke personen worden gebruikt;

iii)

die zakelijke relaties doorlopend aan verscherpte monitoring onderwerpen.

Artikel 21

De lidstaten verlangen dat meldingsplichtige entiteiten redelijke maatregelen nemen om te bepalen of de begunstigden en/of, indien nodig, de uiteindelijk begunstigde van de begunstigde van een levensverzekering of andere beleggingsverzekering politiek prominente personen zijn. Die maatregelen worden uiterlijk bij de uitbetaling of bij de gehele of gedeeltelijke overdracht van de polis genomen. Indien hogere risico's zijn geïdentificeerd, verlangen de lidstaten dat meldingsplichtige entiteiten, naast het toepassen van de cliëntenonderzoeksmaatregelen vastgelegd in artikel 13:

a)

het hoger leidinggevend personeel informeren vóór uitbetaling van polisopbrengsten;

b)

de gehele zakelijke relatie met de polishouder aan verscherpte controle onderwerpen.

Artikel 22

Indien aan een politiek prominente persoon door een lidstaat of een derde land, of door een internationale organisatie, niet langer een prominente publieke functie is toevertrouwd, wordt van de meldingsplichtige entiteiten verlangd dat zij rekening houden met het door die persoon gevormde aanhoudende risico en op risicogevoeligheid gebaseerde passende maatregelen toepassen totdat die persoon niet langer wordt geacht een aan politiek prominente personen eigen risico te vormen.

Artikel 23

De maatregelen bedoeld in de artikelen 20 en 21 zijn ook van toepassing op de familieleden en personen bekend als naaste geassocieerden van politiek prominente personen.

Artikel 24

De lidstaten verbieden kredietinstellingen en financiële instellingen een correspondentrelatie aan te gaan of te handhaven met een shell bank. Zij verlangen dat die instellingen passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat zij geen correspondentrelaties aangaan of handhaven met een kredietinstelling of financiële instelling waarvan bekend is dat ze toestaat dat van haar rekeningen gebruik wordt gemaakt door een shell bank.

AFDELING 4

Nakoming door derden

Artikel 25

De lidstaten kunnen meldingsplichtige entiteiten toestaan een beroep op derden te doen om de in artikel 11, lid 1, eerste alinea, onder a), b) en c), neergelegde cliëntenonderzoeksvoorschriften te vervullen. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het nakomen van deze voorschriften blijft evenwel berusten bij de meldingsplichtige entiteit die op de derde een beroep doet.

Artikel 26

1.   Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder „derden” verstaan, de in artikel 2 vermelde meldingsplichtige entiteiten, de ledenorganisaties of federaties van die meldingsplichtige entiteiten, of andere in een lidstaat of een derde land gesitueerde instellingen of personen die:

a)

cliëntenonderzoeksvoorschriften en voorschriften betreffende de bewaring van bewijsstukken toepassen die in overeenstemming zijn met de voorschriften van deze richtlijn, en

b)

wat betreft het naleven van de voorschriften van deze richtlijn, onder toezicht staan op een wijze die in overeenstemming is met afdeling 2 van hoofdstuk VI.

2.   De lidstaten verbieden de meldingsplichtige entiteiten een beroep te doen op derden die gevestigd zijn in derde landen met een hoog risico. De lidstaten kunnen vrijstelling van dat verbod verlenen aan de bijkantoren en meerderheidsdochters van meldingsplichtige entiteiten die in de Unie gevestigd zijn, indien die bijkantoren en meerderheidsdochters volledig voldoen aan de op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures overeenkomstig artikel 45.

Artikel 27

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat meldingsplichtige entiteiten bij de derde waarop een beroep wordt gedaan de noodzakelijke informatie inwinnen betreffende de cliëntenonderzoeksvoorschriften van artikel 11, lid 1, eerste alinea, onder a), b) en c).

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat meldingsplichtige entiteiten waarnaar de cliënt wordt doorverwezen toereikende stappen doen om ervoor te zorgen dat de derde desgevraagd onmiddellijk relevante kopieën van identificatie- en verificatiegegevens en andere relevante documentatie betreffende de identiteit van de cliënt of de uiteindelijk begunstigde verstrekt.

Artikel 28

De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst (voor op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures) en de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst (voor bijkantoren en dochters) kunnen oordelen dat een meldingsplichtige entiteit de krachtens de artikelen 26 en 27 vastgestelde bepalingen via haar groepsprogramma naleeft, indien alle volgende voorwaarden zijn vervuld:

a)

de meldingsplichtige entiteit verlaat zich op informatie verstrekt door een derde die deel uitmaakt van dezelfde groep;

b)

die groep past cliëntenonderzoeksmaatregelen, regels inzake bewaring van bewijsstukken en programma's ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering toe overeenkomstig deze richtlijn of gelijkwaardige regels;

c)

op de effectieve uitvoering van de onder b) bedoelde voorschriften wordt op groepsniveau toezicht uitgeoefend door een bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst of van het derde land.

Artikel 29

Deze afdeling is niet van toepassing op de uitbestedings- of agentuurverhoudingen waarbij de aanbieder van de uitbestede dienst of de agent op grond van contractuele bepalingen te beschouwen is als onderdeel van de meldingsplichtige entiteit.

HOOFDSTUK III

INFORMATIE OVER UITEINDELIJK BEGUNSTIGDEN

Artikel 30

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat binnen hun grondgebied opgerichte vennootschappen en andere juridische entiteiten toereikende, accurate en actuele informatie over wie hun uiteindelijk begunstigden zijn, inwinnen en bijhouden, waaronder detailgegevens over de door de uiteindelijk begunstigden gehouden economische belangen.

De lidstaten zorgen ervoor dat die entiteiten verplicht zijn om, naast de informatie over hun juridisch eigenaar, aan de meldingsplichtige entiteiten informatie over de uiteindelijk begunstigde te verstrekken wanneer de meldingsplichtige entiteiten cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen overeenkomstig hoofdstuk II.

2.   De lidstaten verlangen dat de in lid 1 bedoelde informatie tijdig toegankelijk is voor de bevoegde autoriteiten en de FIE's.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde informatie in elke lidstaat wordt gehouden in een centraal register, bijvoorbeeld een handelsregister, een vennootschapsregister als bedoeld in artikel 3 van Richtlijn 2009/101/EG van het Europees Parlement en de Raad (31), of een openbaar register. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de kenmerken van die nationale mechanismen. De in die database bijgehouden informatie over de uiteindelijk begunstigden kan in overeenstemming met de nationale regelingen worden verzameld.

4.   De lidstaten verlangen dat de in het in lid 3 bedoelde centraal register bijgehouden informatie toereikend, accuraat en actueel is.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat de informatie over de uiteindelijk begunstigde in alle gevallen toegankelijk is voor:

a)

de bevoegde autoriteiten en de FIE's, zonder enige beperking;

b)

de meldingsplichtige entiteiten, in het kader van het cliëntenonderzoek overeenkomstig hoofdstuk II;

c)

alle personen of organisaties die een legitiem belang kunnen aantonen.

De onder c) bedoelde personen of organisaties hebben toegang tot de naam, de geboortemaand en het geboortejaar, de nationaliteit en de woonstaat van de uiteindelijk begunstigde, alsmede tot de aard en omvang van het door de uiteindelijk begunstigde gehouden economische belang.

Voor de toepassing van dit lid wordt toegang tot de informatie over de uiteindelijk begunstigde verleend overeenkomstig de regels inzake gegevensbescherming en kan verplichte onlineregistratie en betaling van een vergoeding worden verlangd. De vergoeding die voor de verkregen informatie wordt aangerekend, mag de daaraan verbonden administratiekosten niet overschrijden.

6.   Het in lid 3 bedoelde centraal register zorgt ervoor dat de bevoegde autoriteiten en de FIE's tijdig en onbeperkt toegang hebben tot de in lid 1 bedoelde informatie zonder dat de betrokken entiteit daarvan weet heeft. Het centraal register verleent de meldingsplichtige entiteiten eveneens tijdig toegang tot die informatie wanneer deze cliëntenonderzoeksmaatregelen nemen.

7.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten en de FIE's in staat zijn de bevoegde autoriteiten en de FIE's van andere lidstaten snel de in leden 1 en 3 bedoelde informatie te verstrekken.

8.   De lidstaten verlangen dat de meldingsplichtige entiteiten bij het voldoen aan hun voorschriften inzake cliëntenonderzoek overeenkomstig hoofdstuk II, zich niet uitsluitend verlaten op het in lid 3 bedoelde centraal register. Aan die voorschriften wordt voldaan met behulp van een op risico gebaseerde aanpak.

9.   De lidstaten kunnen in uitzonderlijke omstandigheden per geval voorzien in een uitzondering op de in lid 5, onder b) en c), bedoelde toegang tot alle of tot een gedeelte van de informatie over de uiteindelijk begunstigden), indien die toegang voor de uiteindelijk begunstigde blootstelling aan een risico op fraude, ontvoering, chantage, geweld of intimidatie inhoudt of indien de begunstigde minderjarig of anderszins handelingsonbekwaam is. Krachtens dit lid verleende uitzonderingen zijn niet van toepassing op kredietinstellingen en financiële instellingen, noch op de in artikel 2, lid 1, punt 3), onder b), bedoelde meldingsplichtige entiteiten die openbare ambtenaren zijn.

10.   Uiterlijk op 26 juni 2019 dient de Commissie bij het Europees Parlement en bij de Raad een verslag in met een evaluatie van de voorwaarden en de technische kenmerken en procedures die nodig zijn voor een veilige en doeltreffende interconnectie van de in lid 3 bedoelde centrale registers via het centrale platform dat is ingesteld bij artikel 4 bis, lid 1, van Richtlijn 2009/101/EG. Dat verslag gaat in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

Artikel 31

1.   De lidstaten verlangen dat trustees van een express trust die door hun recht worden beheerst toereikende, accurate en actuele informatie over de uiteindelijk begunstigden van de trust inwinnen en bijhouden. Die informatie omvat de identiteit van:

a)

de oprichter van de trust;

b)

van de trustee(s);

c)

van de protector (zo die er is);

d)

van de begunstigden of klasse van begunstigden, en

e)

van elke andere natuurlijke persoon die effectief zeggenschap over de trust uitoefent.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat trustees aan de meldingsplichtige entiteiten hun status bekendmaken en de in lid 1 bedoelde informatie snel verstrekken wanneer de trustee in zijn hoedanigheid van trustee een zakelijke relatie aangaat of een occasionele transactie boven de in artikel 11, onder b), c) en d), vastgelegde drempels uitvoert.

3.   De lidstaten verlangen dat de in lid 1 bedoelde informatie tijdig toegankelijk is voor de bevoegde autoriteiten en de FIE's.

4.   De lidstaten verlangen dat de in lid 1 bedoelde informatie wordt bijgehouden in een centraal register wanneer aan de trust fiscale gevolgen zijn verbonden. Het centraal register zorgt ervoor dat de bevoegde autoriteiten en de FIE's tijdig en onbeperkt toegang hebben tot die informatie zonder dat de bij de trust betrokken partijen daarvan weet hebben. Het centraal register kan eveneens de meldingsplichtige entiteiten tijdige toegang verlenen tot die informatie in het kader van het cliëntenonderzoek overeenkomstig hoofdstuk II. De lidstaten delen de Commissie de kenmerken van die nationale mechanismen mee.

5.   De lidstaten verlangen dat de in het in lid 4 bedoelde centraal register bijgehouden informatie toereikend, accuraat en actueel is.

6.   De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten bij het voldoen aan hun verplichtingen inzake cliëntenonderzoek als neergelegd in hoofdstuk II, niet uitsluitend steunen op het in lid 4 bedoelde centraal register. Aan die voorschriften wordt voldaan met behulp van een op risico gebaseerde aanpak.

7.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten en de FIE's in staat zijn de bevoegde autoriteiten en de FIE's van andere lidstaten tijdig informatie als bedoeld in de leden 1 en 4 te verstrekken.

8.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in dit artikel bedoelde maatregelen op andere soorten juridische constructies met een soortgelijke structuur en functie als trusts van toepassing zijn.

9.   Uiterlijk op 26 juni 2019 dient de Commissie bij het Europees Parlement en bij de Raad een verslag in met een evaluatie van de voorwaarden en de technische kenmerken en procedures die nodig zijn voor een veilige en doeltreffende interconnectie van de centrale registers. Indien nodig, wordt bij het verslag een wetgevingsvoorstel gevoegd.

HOOFDSTUK IV

MELDINGSPLICHT

AFDELING 1

Algemene bepalingen

Artikel 32

1.   Elke lidstaat richt een FIE op om witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen, op te sporen en op doelmatige wijze te bestrijden.

2.   De lidstaten stellen de Commissie schriftelijk in kennis van de naam en het adres van hun respectieve FIE's.

3.   Elke FIE is operationeel onafhankelijk en zelfstandig, hetgeen betekent dat zij beschikt over het gezag en de capaciteit om haar taken vrijelijk te vervullen, met inbegrip van de mogelijkheid om autonome beslissingen te nemen om specifieke informatie te analyseren, op te vragen en te verspreiden. De FIE is als centrale nationale eenheid verantwoordelijk voor het ontvangen en het analyseren van meldingen van verdachte transacties en andere informatie die betrekking heeft op witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering. De FIE is verantwoordelijk voor het verspreiden van de resultaten van haar analyses en alle relevante aanvullende informatie onder de bevoegde autoriteiten, wanneer er redenen zijn om witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering te vermoeden. Zij is in staat aanvullende informatie van meldingsplichtige entiteiten te verkrijgen.

De lidstaten verschaffen hun FIE's toereikende financiële, personele en technische middelen om hun taken te vervullen.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun FIE's rechtstreeks of indirect, en tijdig, toegang hebben tot de financiële, administratieve en rechtshandhavingsinformatie die zij nodig hebben om hun taken naar behoren te vervullen. De FIE's zijn in staat op verzoeken om informatie van bevoegde autoriteiten in hun respectievelijke lidstaat te reageren wanneer deze zijn ingegeven door aangelegenheden in verband met witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering. Het besluit tot verrichting van de analyse of tot verspreiding van de informatie blijft de bevoegdheid van de FIE.

5.   Wanneer er objectieve redenen zijn om aan te nemen dat de verstrekking van dergelijke informatie een negatief effect zou hebben op lopende onderzoeken of analyses, of, in uitzonderlijke omstandigheden, indien openbaarmaking van de informatie duidelijk niet in verhouding zou staan tot de legitieme belangen van een natuurlijke of rechtspersoon of niet relevant zou zijn voor de doeleinden waarvoor de informatie is gevraagd, is de FIE niet verplicht het verzoek in te willigen.

6.   De lidstaten dragen de bevoegde autoriteiten op om aan de FIE feedback te geven over het gebruik dat van de overeenkomstig dit artikel verstrekte informatie is gemaakt en over het resultaat van de op grond van die informatie uitgevoerde onderzoeken of inspecties.

7.   De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE bevoegd is om, wanneer er een vermoeden is dat een transactie verband houdt met witwassen of terrorismefinanciering, rechtstreeks of indirect dringende actie te ondernemen om de uitvoering van een transactie op te schorten of er geen toestemming voor te verlenen teneinde de transactie te analyseren, het vermoeden al dan niet te bevestigen en de resultaten van de analyse onder de bevoegde autoriteiten te verspreiden. De FIE is bevoegd om die actie rechtstreeks of indirect te ondernemen op verzoek van een FIE van een andere lidstaat volgens de termijnen en de voorwaarden die gelden in het nationale recht van de ontvangende FIE.

8.   De analysefunctie van de FIE bestaat uit:

a)

operationele analyse die gericht is op individuele gevallen en specifieke doelen of op passende geselecteerde informatie, afhankelijk van de omvang en de aard van de informatie die zij ontvangen en het verwachte gebruik na verspreiding, en

b)

strategische analyse van trends en patronen inzake witwassen en terrorismefinanciering.

Artikel 33

1.   De lidstaten verlangen dat de meldingsplichtige entiteiten en, in voorkomend geval, de bestuurders en werknemers daarvan, ten volle samenwerken door:

a)

de FIE onmiddellijk en uit eigen beweging in te lichten, inclusief door het doen van een melding, indien de meldingsplichtige entiteit weet, vermoedt of redelijkerwijs kan vermoeden dat geldmiddelen, ongeacht het bedrag, opbrengsten van criminele activiteiten zijn of met terrorismefinanciering verband houden en door het in dergelijke gevallen onmiddellijk reageren op verzoeken van de FIE om bijkomende informatie, en

b)

de FIE op haar verzoek onmiddellijk rechtstreeks of indirect alle noodzakelijke informatie te verstrekken, overeenkomstig de in het toepasselijke recht vastgestelde procedures.

Alle verdachte transacties, met inbegrip van transactiepogingen, worden gemeld.

2.   De persoon die overeenkomstig artikel 8, lid 4, onder a), is aangesteld, stuurt de in lid 1 bedoelde informatie door aan de FIE van de lidstaat op het grondgebied waarvan de meldingsplichtige entiteit die de informatie doorstuurt, gevestigd is.

Artikel 34

1.   In afwijking van artikel 33, lid 1, kunnen de lidstaten, in het geval van de in artikel 2, lid 1, punt 3), onder a), b) en d), bedoelde meldingsplichtige entiteiten, een passend zelfregulerend orgaan van de relevante beroepsgroep aanwijzen als de autoriteit die de in artikel 33, lid 1, bedoelde informatie ontvangt.

Onverminderd lid 2 geeft het aangewezen zelfregulerend orgaan in de in de eerste alinea van dit lid bedoelde gevallen de informatie onverwijld en ongefilterd aan de FIE door.

2.   De lidstaten passen de in artikel 33, lid 1, neergelegde verplichtingen niet toe op notarissen, andere onafhankelijke beoefenaars van juridische beroepen, auditors, externe accountants en belastingadviseurs, alleen voor zover die uitzondering betrekking heeft op de inlichtingen die zij van een van hun cliënten ontvangen, of over een van hun cliënten verkrijgen, tijdens het bepalen van de rechtspositie van hun cliënt of bij het verrichten van hun taak van verdediging of vertegenwoordiging van die cliënt in het kader van of in verband met een rechtsgeding, daaronder begrepen advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding, ongeacht of die inlichtingen vóór, gedurende of na een dergelijk geding worden ontvangen of verkregen.

Artikel 35

1.   De lidstaten verlangen dat de meldingsplichtige entiteiten zich onthouden van het uitvoeren van transacties waarvan zij weten of vermoeden dat deze verband houden met de opbrengsten van criminele activiteiten of met terrorismefinanciering, totdat zij overeenkomstig artikel 33, lid 1, eerste alinea, onder a), de nodige maatregelen hebben genomen en verdere specifieke instructies van de FIE of van de bevoegde autoriteiten in overeenstemming met het nationale recht van de betrokken lidstaat hebben opgevolgd.

2.   Indien het niet mogelijk is zich te onthouden van het uitvoeren van de in lid 1 bedoelde transacties, of indien zulks de vervolging van de begunstigden van een verdachte transactie zou doorkruisen, lichten de meldingsplichtige entiteiten de FIE onmiddellijk daarna in.

Artikel 36

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 48 bedoelde bevoegde autoriteiten de FIE onmiddellijk inlichten indien zij tijdens controles van meldingsplichtige entiteiten, dan wel op enigerlei andere wijze, feiten ontdekken die verband zouden kunnen houden met witwassen of terrorismefinanciering.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthoudende instanties die krachtens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen bevoegd zijn om toe te zien op de effectenmarkten, valutamarkten en financiële derivatenmarkten, de FIE inlichten indien zij feiten ontdekken die verband zouden kunnen houden met witwassen of terrorismefinanciering.

Artikel 37

Melding te goeder trouw door een meldingsplichtige entiteit of door een werknemer of een bestuurder van die meldingsplichtige entiteit overeenkomstig de artikelen 33 en 34 vormt geen inbreuk op ongeacht welke op grond van een contract of van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling opgelegde beperking inzake de openbaarmaking van informatie en leidt voor de meldingsplichtige entiteit, haar bestuurders of werknemers tot geen enkele vorm van aansprakelijkheid, zelfs indien deze niet precies op de hoogte waren van de onderliggende criminele activiteit, en ongeacht of enige illegale activiteit daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

Artikel 38

De lidstaten zorgen ervoor dat personen, met inbegrip van werknemers en vertegenwoordigers van de meldingsplichtige entiteit die hetzij intern, hetzij aan de FIE vermoedens van witwassen of terrorismefinanciering melden, worden beschermd tegen bedreigingen of vijandige acties, in het bijzonder tegen nadelig of discriminerend optreden van de werkgever.

AFDELING 2

Mededelingsverbod

Artikel 39

1.   Meldingsplichtige entiteiten en de bestuurders en werknemers ervan delen de betrokken cliënt of derden niet mee dat overeenkomstig artikel 33 of 34 informatie is, wordt of zal worden verstrekt of dat een onderzoek naar witwassen of terrorismefinanciering wordt of kan worden uitgevoerd.

2.   Het in lid 1 neergelegde verbod geldt niet voor mededeling aan de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de zelfregulerende organen, noch voor mededelingen voor rechtshandhavingsdoeleinden.

3.   Het in lid 1 neergelegde verbod vormt geen belemmering voor het delen van informatie tussen kredietinstellingen en financiële instellingen of tussen die instellingen en hun bijkantoren en meerderheidsdochters die in derde landen gesitueerd zijn, mits die bijkantoren en meerderheidsdochters volledig voldoen aan de op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures, inclusief de procedures voor het delen van informatie binnen de groep, overeenkomstig artikel 45, en mits de op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures voldoen aan de voorschriften van deze richtlijn.

4.   Het in lid 1 neergelegde verbod vormt geen belemmering voor het delen van informatie tussen de in artikel 2, lid 1, punt 3, onder a) en b), bedoelde meldingsplichtige entiteiten van de lidstaten, of entiteiten van derde landen waarvan de voorschriften gelijkwaardig zijn aan de voorschriften van deze richtlijn, die hun beroepsactiviteiten, al dan niet als werknemer, uitoefenen binnen dezelfde rechtspersoon of een grotere structuur waartoe de betrokken personen behoren en die onder dezelfde eigenaar, hetzelfde bestuur of dezelfde controle op de naleving van de verplichtingen vallen.

5.   Het in lid 1 neergelegde verbod vormt voor de in artikel 2, lid 1, punten 1), 2), en 3), onder a) en b), bedoelde meldingsplichtige entiteiten geen beletsel om in gevallen betreffende dezelfde cliënt en dezelfde transactie waarbij twee of meer meldingsplichtige entiteiten betrokken zijn, voor het delen van informatie tussen de relevante meldingsplichtige entiteiten, mits dit entiteiten van een lidstaat zijn, of entiteiten van een derde land waarvan de voorschriften gelijkwaardig zijn aan de voorschriften van deze richtlijn, en mits zij tot dezelfde beroepscategorie behoren en onderworpen zijn aan verplichtingen inzake beroepsgeheim en de bescherming van persoonsgegevens.

6.   Wanneer de in artikel 2, lid 1, punt 3), onder a) en b), bedoelde meldingsplichtige entiteiten trachten een cliënt te doen afzien van een onwettige activiteit, wordt zulks niet als een mededeling in de zin van lid 1 van dit artikel aangemerkt.

HOOFDSTUK V

GEGEVENSBESCHERMING, BEWARING VAN BEWIJSSTUKKEN EN STATISTISCHE GEGEVENS

Artikel 40

1.   De lidstaten verlangen dat meldingsplichtige entiteiten overeenkomstig het nationale recht met het oog op het voorkomen, opsporen of onderzoeken door de FIE of door andere bevoegde autoriteiten van mogelijke gevallen van witwassen of terrorismefinanciering, de volgende documenten en informatie bewaren:

a)

wat het cliëntenonderzoek betreft, een afschrift van de documenten en inlichtingen die nodig zijn voor het naleven van de cliëntenonderzoeksvoorschriften vastgelegd in hoofdstuk II, gedurende een termijn van vijf jaar vanaf het einde van de zakelijke relatie met hun cliënt of vanaf de datum van een occasionele transactie;

b)

de bewijsstukken en registratiegegevens van transacties, zijnde de originele stukken of de afschriften die krachtens hun nationaal recht eenzelfde bewijskracht hebben, die nodig zijn voor het identificeren van een transactie, gedurende vijf jaar vanaf het einde van de zakelijke relatie met hun cliënt of vanaf de datum van een occasionele transactie.

Bij het verstrijken van de in de eerste alinea bedoelde bewaringstermijnen, zorgen de lidstaten ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten de persoonsgegevens wissen tenzij dit anders is geregeld bij het nationaal recht, dat bepaalt onder welke omstandigheden meldingsplichtige entiteiten gegevens langer mogen of moeten bijhouden. De lidstaten kunnen een langere bewaring toestaan of verlangen, nadat zij de noodzaak tot en de evenredigheid van zulke verdere bewaring grondig hebben onderzocht en oordelen dat verdere bewaring gerechtvaardigd is omdat zulks noodzakelijk is met het oog op het voorkomen, opsporen en onderzoeken van witwassen of terrorismefinanciering. Die langere bewaringstermijn duurt niet langer dan vijf extra jaren.

2.   Indien er op 25 juni 2015 een rechtsprocedure in verband met het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van vermoedelijke witwaspraktijken of terrorismefinanciering aanhangig is in een lidstaat, en een meldingsplichtige entiteit over informatie of documenten beschikt in verband met die aanhangige procedure, kan de meldingsplichtige entiteit die informatie of documenten bewaren overeenkomstig het nationaal recht gedurende een termijn van vijf jaar vanaf 25 juni 2015. De lidstaten kunnen, onverminderd de nationale strafrechtelijke bepalingen betreffende bewijsmateriaal die op lopende strafrechtelijke onderzoeken en rechtsprocedures van toepassing zijn, toestaan of verlangen dat die informatie of documenten gedurende een bijkomende termijn van vijf jaar wordt bewaard, indien is aangetoond dat die langere bewaring noodzakelijk en evenredig is met het oog op het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van vermoede witwaspraktijken of terrorismefinanciering.

Artikel 41

1.   De verwerking van persoonsgegevens op grond van deze richtlijn is onderworpen aan Richtlijn 95/46/EG zoals omgezet in het nationale recht. Persoonsgegevens die op grond van deze verordening door de Commissie of de ESA's worden verwerkt, zijn onderworpen aan Verordening (EG) nr. 45/2001.

2.   Persoonsgegevens worden door meldingsplichtige entiteiten op basis van deze richtlijn alleen verwerkt met het oog op het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering als bedoeld in artikel 1 en worden niet verder verwerkt op een manier die niet verenigbaar is met dat doel. De verwerking van persoonsgegevens op basis van deze richtlijn voor andere doeleinden, zoals commerciële doeleinden, is verboden.

3.   De meldingsplichtige entiteiten verstrekken de bij artikel 10 van Richtlijn 95/46/EG voorgeschreven informatie aan nieuwe cliënten alvorens een zakelijke relatie aan te gaan of een occasionele transactie te verrichten. Die informatie bevat met name een algemene kennisgeving over de krachtens deze richtlijn voor meldingsplichtige entiteiten geldende wettelijke verplichtingen bij de verwerking van persoonsgegevens met het oog op het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering als bedoeld in artikel 1 van deze richtlijn.

4.   Om uitvoering te geven aan het in artikel 38, lid 1, neergelegde verbod op mededeling stellen de lidstaten wetgevingsmaatregelen vast waarbij het recht op toegang van de betrokkene tot persoonsgegevens die hem betreffen, geheel of gedeeltelijk wordt beperkt voor zover dat in een democratische samenleving, met inachtneming van de legitieme belangen van de betrokkene, een noodzakelijke en evenredige maatregel is om:

a)

de meldingsplichtige entiteit of de bevoegde nationale autoriteit in staat te stellen haar taken in het kader van deze richtlijn naar behoren te vervullen, of

b)

het belemmeren van officiële of gerechtelijke informatieverzoeken, analyses, onderzoeken of procedures in het kader van deze richtlijn te voorkomen en ervoor te zorgen dat het voorkomen, onderzoeken en opsporen van witwassen en terrorismefinanciering niet in gevaar worden gebracht.

Artikel 42

De lidstaten verlangen dat hun meldingsplichtige entiteiten beschikken over systemen die hen in staat stellen ten volle en snel te reageren op verzoeken van hun FIE, of van andere autoriteiten, overeenkomstig hun nationaal recht, om te antwoorden op de vraag of zij een zakelijke relatie onderhouden of gedurende een periode van vijf jaar voorafgaand aan het verzoek een zakelijke relatie onderhouden hebben met een gegeven persoon en op vragen over de aard van die relatie, via beveiligde kanalen en zodanig dat de volledige vertrouwelijkheid van de verzoeken gewaarborgd blijft.

Artikel 43

De verwerking van persoonsgegevens op basis van deze richtlijn met het oog op het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering overeenkomstig artikel 1 wordt beschouwd als een taak van algemeen belang in de zin van Richtlijn 95/46/EG.

Artikel 44

1.   De lidstaten zorgen ervoor, met het oog op het bijdragen aan de voorbereiding van de risicobeoordelingen uit hoofde van artikel 7, dat zij in staat zijn de doeltreffendheid van hun regelingen ter bestrijding van witwassen of terrorismefinanciering te beoordelen door uitgebreide statistieken bij te houden over aangelegenheden die relevant zijn voor de doeltreffendheid van deze regelingen.

2.   De in lid 1 bedoelde statistieken omvatten:

a)

gegevens betreffende metingen van de omvang en het belang van de verschillende sectoren die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, daaronder begrepen het aantal entiteiten en personen en het economisch belang van elke sector;

b)

gegevens betreffende metingen van de meldings-, de onderzoeks- en de gerechtelijke aspecten van de nationale AML/CFT-regelgeving, daaronder begrepen het aantal meldingen van verdachte transacties aan de FIE, het gevolg dat aan deze meldingen is gegeven en, op jaarbasis, het aantal onderzochte gevallen, het aantal vervolgden, het aantal veroordeelden voor de delicten witwassen of terrorismefinanciering, de soorten basisdelicten, indien die informatie voorhanden is, en de waarde in euro van de bevroren, in beslag genomen of verbeurd verklaarde vermogensbestanddelen;

c)

indien beschikbaar, gegevens tot identificatie van het aantal meldingen en het percentage van de meldingen die geleid hebben tot verder onderzoek, samen met het jaarlijks rapport aan de meldingsplichtige entiteiten waarin nader wordt ingegaan op het nut en de opvolging van de door hen verrichte meldingen;

d)

gegevens betreffende het aantal door de FIE's geformuleerde, ontvangen, afgewezen en gedeeltelijk of volledig beantwoorde grensoverschrijdende informatieverzoeken.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat een geconsolideerd overzicht van hun statistieken wordt gepubliceerd.

4.   De lidstaten doen de in lid 2 bedoelde statistieken toekomen aan de Commissie.

HOOFDSTUK VI

GEDRAGSLIJNEN, PROCEDURES EN TOEZICHT

AFDELING 1

Interne procedures, opleiding en feedback

Artikel 45

1.   De lidstaten verlangen van meldingsplichtige entiteiten die deel uitmaken van een groep dat zij op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures toepassen, daaronder begrepen gedragslijnen inzake gegevensbescherming en gedragslijnen en procedures voor het delen van informatie binnen de groep ten behoeve van AML/CFT. Die gedragslijnen en procedures worden op effectieve wijze ten uitvoer gelegd door de bijkantoren en meerderheidsdochters in de lidstaten en in derde landen.

2.   De lidstaten verlangen dat meldingsplichtige entiteiten die vestigingen in een andere lidstaat exploiteren, erop toezien dat die vestigingen de nationale bepalingen van die andere lidstaat ter omzetting van deze richtlijn eerbiedigen.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat indien de meldingsplichtige entiteiten bijkantoren of meerderheidsdochters hebben die zich bevinden in derde landen waar de minimumvoorschriften inzake AML/CFT minder streng zijn dan die van de lidstaat, hun zich in het derde land bevindende bijkantoren en meerderheidsdochters de voorschriften van de lidstaat, daaronder begrepen de voorschriften inzake gegevensbescherming, toepassen voor zover het recht van het derde land zulks toestaat.

4.   De lidstaten en de ESA's stellen elkaar in kennis van de gevallen waarin het volgens het recht van een derde land niet is toegestaan dat de krachtens lid 1 voorgeschreven gedragslijnen en procedures worden ten uitvoer gelegd. In dergelijke gevallen kan gecoördineerd optreden plaatsvinden om een oplossing te vinden.

5.   De lidstaten verlangen dat, indien het volgens het recht van een derde land niet is toegestaan dat de krachtens lid 1 voorgeschreven gedragslijnen en procedures worden ten uitvoer gelegd, de meldingsplichtige entiteiten erop toezien dat bijkantoren en meerderheidsdochters in dat derde land bijkomende maatregelen nemen om het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering doeltreffend te beheersen en dat zij de bevoegde autoriteiten van hun lidstaat van herkomst informeren. Als de bijkomende maatregelen niet voldoende zijn, passen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst bijkomende toezichtsmaatregelen toe, waarbij onder meer wordt verlangd dat de groep geen zakelijke relaties aangaat of die relaties beëindigt en geen transacties uitvoert, en waarbij de groep, indien nodig, wordt verzocht haar bedrijfsactiviteiten in het derde land te beëindigen.

6.   De ESA's ontwikkelen ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de soort bijkomende maatregelen bedoeld in lid 5 en de minimumactie die moet worden ondernomen door de krediet- en financiële instellingen, indien in het recht van een derde land de uitvoering van de bij de leden 1 en 3 voorgeschreven maatregelen niet is toegestaan.

De ESA's leggen de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 26 december 2016 voor aan de Commissie.

7.   Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in lid 6 van dit artikel bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van respectievelijk Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010.

8.   De lidstaten zorgen ervoor dat het delen van informatie binnen de groep toegestaan is. Informatie over aan de FIE gemelde vermoedens dat geldmiddelen opbrengsten van criminele activiteiten zijn of met terrorismefinanciering verband houden, wordt gedeeld binnen de groep, tenzij de FIE andersluidende instructies geeft.

9.   De lidstaten kunnen verlangen dat uitgevers van elektronisch geld als omschreven in artikel 2, punt 3), van Richtlijn 2009/110/EG en betalingsdienstaanbieders als omschreven in artikel 4, punt 9), van Richtlijn 2007/64/EG die op hun grondgebied gevestigd zijn, anders dan in de vorm van een bijkantoor, en waarvan het hoofdkantoor in een andere lidstaat gesitueerd is, op hun grondgebied een centraal contactpunt aanwijzen om namens de aanwijzende instelling de naleving van de AML/CFT-regels te bewerkstelligen en het toezicht door de bevoegde autoriteiten te vergemakkelijken, onder meer door de bevoegde autoriteiten desgevraagd documentatie en informatie te verstrekken.

10.   De ESA's ontwikkelen ontwerpen van technische reguleringsnormen met betrekking tot de criteria voor het bepalen van de omstandigheden waarin de aanwijzing van een centraal contactpunt overeenkomstig lid 9 passend is, en ter omschrijving van wat de taken van de centrale contactpunten moeten zijn.

De ESA's leggen de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 26 juni 2017 voor aan de Commissie.

11.   Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in lid 9 bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van respectievelijk Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 46

1.   De lidstaten verlangen dat de meldingsplichtige entiteiten maatregelen nemen die evenredig zijn met hun risico's, aard en omvang om hun werknemers bekend te maken met de op grond van deze richtlijn vastgestelde bepalingen, daaronder begrepen de toepasselijke voorschriften inzake gegevensbescherming.

Die maatregelen houden onder meer in dat de werknemers deelnemen aan speciale permanente opleidingsprogramma's om de verrichtingen te leren onderkennen die met witwassen of terrorismefinanciering verband kunnen houden en te leren hoe in die gevallen moet worden gehandeld.

Indien een natuurlijke persoon die onder een van de in artikel 2, lid 1, punt 3, vermelde categorieën valt, beroepsactiviteiten uitoefent als werknemer van een rechtspersoon, zijn de in deze afdeling vastgelegde verplichtingen van toepassing op die rechtspersoon in plaats van op de natuurlijke persoon.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten toegang hebben tot actuele informatie over de praktijken van witwassers en financiers van terrorisme, en over aanwijzingen om verdachte transacties te kunnen onderkennen.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat, waar mogelijk, aan de meldingsplichtige entiteiten snel feedback wordt verstrekt over de doeltreffendheid en de afhandeling van meldingen van vermoedelijke witwaspraktijken of vermoedelijke terrorismefinanciering.

4.   De lidstaten verlangen dat, indien van toepassing, de meldingsplichtige entiteiten bepalen welk lid van het leidinggevend orgaan verantwoordelijk is voor de uitvoering van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die nodig zijn voor de naleving van deze richtlijn.

AFDELING 2

Toezicht

Artikel 47

1.   De lidstaten verlangen dat wisselkantoren, kantoren waar cheques kunnen worden omgewisseld en aanbieders van trustdiensten of vennootschapsrechtelijke diensten over een vergunning beschikken of geregistreerd zijn en dat aanbieders van kansspeldiensten gereglementeerd worden.

2.   De lidstaten verlangen dat de bevoegde autoriteiten ervoor zorgen dat de personen die in de in lid 1 bedoelde entiteiten een leidinggevende functie hebben of de uiteindelijk begunstigden van die entiteiten zijn, betrouwbaar en geschikt zijn.

3.   Met betrekking tot de meldingsplichtige entiteiten bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 3), onder a), b), en d), zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten de nodige maatregelen nemen om te voorkomen dat ter zake veroordeelde criminelen of hun medeplichtigen in die meldingsplichtige entiteiten een leidinggevende functie hebben of de uiteindelijk begunstigde van die entiteiten zijn.

Artikel 48

1.   De lidstaten verlangen van de bevoegde autoriteiten dat zij effectief toezien op de naleving van deze richtlijn en dat zij de nodige maatregelen nemen om die naleving te waarborgen.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten over adequate bevoegdheden beschikken, met inbegrip van de bevoegdheid om het verstrekken van elke informatie die van belang is voor het toezicht op de naleving en het uitvoeren van controles af te dwingen, en over toereikende financiële, personele en technische middelen om hun taken te vervullen. De lidstaten zorgen ervoor dat het personeel van die autoriteiten hoge professionele normen, daaronder begrepen normen inzake vertrouwelijkheid en gegevensbescherming, handhaaft, zeer integer is en over de nodige vaardigheden beschikt.

3.   In het geval van kredietinstellingen, financiële instellingen en aanbieders van kansspeldiensten hebben de bevoegde autoriteiten versterkte toezichthoudende bevoegdheden.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin de meldingsplichtige entiteit vestigingen exploiteert, erop toezien dat die vestigingen de nationale bepalingen van die lidstaat ter omzetting van deze richtlijn naleven. In het geval van de in artikel 45, lid 9, bedoelde vestigingen, kan dit toezicht mede bestaan in het nemen van passende en evenredige maatregelen om ernstige gebreken die onmiddellijke maatregelen vereisen, aan te pakken. Die maatregelen zijn van tijdelijke aard en worden beëindigd wanneer de gebreken zijn aangepakt, onder meer met de hulp van of in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de meldingsplichtige entiteit, overeenkomstig artikel 45, lid 2.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin de meldingsplichtige entiteit vestigingen exploiteert, samenwerken met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin de meldingsplichtige entiteit haar hoofdkantoor heeft, om een doeltreffend toezicht op de naleving van de voorschriften van deze richtlijn te waarborgen.

6.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten bij het toepassen van een op risico gebaseerde aanpak van het toezicht:

a)

een helder inzicht hebben in het in hun lidstaat aanwezige witwasrisico en risico van terrorismefinanciering;

b)

ter plaatse en op afstand toegang hebben tot alle relevante informatie betreffende de specifieke binnenlandse en internationale risico's die verband houden met de cliënten, producten en diensten van de meldingsplichtige entiteiten, en

c)

de frequentie en intensiteit van het toezicht ter plaatse en op afstand bepalen op grond van het risicoprofiel van de meldingsplichtige entiteiten en op het witwasrisico en risico van terrorismefinanciering in die lidstaat.

7.   De beoordeling van het risicoprofiel van meldingsplichtige entiteiten inzake witwassen en terrorismefinanciering, daaronder begrepen de risico's inzake niet-naleving, wordt periodiek herbekeken, alsmede wanneer er belangrijke gebeurtenissen of ontwikkelingen inzake hun management en hun bedrijfsactiviteiten hebben plaatsgevonden.

8.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten rekening houden met de mate van beslissingsvrijheid die aan de meldingsplichtige entiteit wordt gelaten en herbezien op passende wijze de risicobeoordelingen die aan deze beslissingsruimte ten grondslag liggen, alsmede de toereikendheid en toepassing van haar interne gedragslijnen, controles en procedures.

9.   In het geval van de in artikel 2, lid 1, punt 3), onder a), b) en d), bedoelde meldingsplichtige entiteiten kunnen de lidstaten toestaan dat de in lid 1 van dit artikel bedoelde taken worden verricht door zelfregulerende organen, mits deze organen lid 2 van dit artikel naleven.

10.   De ESA's geven uiterlijk op 26 juni 2017 richtsnoeren voor de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 16 van respectievelijk Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010 betreffende de kenmerken van een op risico gebaseerde aanpak van het toezicht en de maatregelen die moeten worden genomen wanneer toezicht op basis van het risico plaatsvindt. Er wordt specifiek rekening gehouden met de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit, en indien passend en evenredig wordt in specifieke maatregelen voorzien.

AFDELING 3

Samenwerking

Onderafdeling I

Nationale samenwerking

Artikel 49

De lidstaten zorgen ervoor dat de beleidsmakers, de FIE's, de toezichthouders en de andere bevoegde autoriteiten die bij AML/CFT betrokken zijn, over effectieve mechanismen beschikken die hen in staat stellen tot samenwerking en coördinatie op binnenlands niveau betreffende de ontwikkeling en toepassing van gedragslijnen en activiteiten ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, onder meer met het oog op het vervullen van hun verplichting krachtens artikel 7.

Onderafdeling II

Samenwerking met de ESA's

Artikel 50

De bevoegde autoriteiten verstrekken de ESA's alle informatie die deze nodig hebben om hen in staat te stellen hun taken krachtens deze richtlijn te verrichten.

Onderafdeling III

Samenwerking tussen de FIE's en met de Commissie

Artikel 51

De Commissie kan de bijstand verlenen die nodig is om de coördinatie te vergemakkelijken, de uitwisseling van gegevens tussen FIE's in de Unie daaronder begrepen. Zij kan regelmatig vergaderingen beleggen van het platform van de EU-FIE's dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de FIE's van de lidstaten, om de samenwerking tussen de FIE's te vergemakkelijken, zienswijzen uit te wisselen en advies te verstrekken over toepassingsaangelegenheden die relevant zijn voor de FIE's en de meldingsplichtige entiteiten alsmede over samenwerkingsgerelateerde aangelegenheden, zoals doeltreffende samenwerking tussen de FIE's, de identificatie van verdachte transacties met een grensoverschrijdende dimensie, de standaardisering van formats voor meldingen via FIU.net of de opvolger daarvan, de gezamenlijke analyse van grensoverschrijdende gevallen, en de identificatie van trends en factoren die relevant zijn voor het beoordelen van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering op nationaal en supranationaal niveau.

Artikel 52

De lidstaten zorgen ervoor dat FIE's zoveel mogelijk met elkaar samenwerken, ongeacht hun organisatorische status.

Artikel 53

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE's, uit eigen beweging of op verzoek, alle informatie uitwisselen die relevant kan zijn voor de verwerking of de analyse, door de FIE, van informatie in verband met witwassen of terrorismefinanciering en de betrokken natuurlijke of rechtspersonen, zelfs indien op het tijdstip van de uitwisseling nog niet is vastgesteld welk type basisdelict daarbij is betrokken.

Een verzoek omvat de relevante feiten, achtergrondinformatie, redenen voor het verzoek en hoe de gevraagde informatie zal worden gebruikt. Er kunnen verschillende uitwisselingsmechanismen worden gehanteerd indien dat tussen de FIE's is overeengekomen, met name voor uitwisselingen via FIU.net of de opvolger daarvan.

Wanneer een FIE een melding overeenkomstig artikel 33, lid 1, eerste alinea, onder a), ontvangt die betrekking heeft op een andere lidstaat, zendt zij deze onverwijld door aan de FIE van die lidstaat.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de aangezochte FIE, wanneer zij gevolg geeft aan een informatieverzoek overeenkomstig lid 1, van een andere FIE, verplicht gebruik maakt van alle beschikbare bevoegdheden die zij normaliter op nationaal vlak voor het ontvangen en analyseren van informatie zou gebruiken. De aangezochte FIE reageert tijdig.

Wanneer een FIE tracht bijkomende informatie te verkrijgen van een in een andere lidstaat gevestigde meldingsplichtige entiteit die op het grondgebied van de eerste FIE actief is, wordt het verzoek gericht aan de FIE van de lidstaat op het grondgebied waarvan de meldingsplichtige entiteit gevestigd is. Die FIE stuurt de verzoeken door en reageert onverwijld.

3.   Een FIE kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden weigeren informatie uit te wisselen, namelijk indien de uitwisseling strijdig zou zijn met fundamentele beginselen van haar nationaal recht. Die uitzonderingen worden op zodanige wijze gespecificeerd dat misbruik en onredelijke beperkingen van de vrije uitwisseling van informatie voor analysedoeleinden worden voorkomen.

Artikel 54

De overeenkomstig de artikelen 52 en 53 ontvangen informatie en documenten worden gebruikt voor het vervullen van de taken van de FIE als bepaald in deze richtlijn. Bij het uitwisselen van informatie en documenten overeenkomstig de artikelen 52 en 53 kan de verstrekkende FIE beperkingen en voorwaarden voor het gebruik van die informatie opleggen. De ontvangende FIE neemt die beperkingen en voorwaarden in acht.

Artikel 55

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de op grond van de artikelen 52 en 53 uitgewisselde informatie alleen wordt gebruikt voor het doel waarvoor de informatie is gevraagd of verstrekt en dat voor het meedelen van die informatie door de ontvangende FIE aan een andere autoriteit, een ander agentschap of een andere afdeling, en voor het gebruik van die informatie voor andere dan de oorspronkelijk goedgekeurde doeleinden, de voorafgaande toestemming van de verstrekkende FIE noodzakelijk is.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de voorafgaande toestemming van de aangezochte FIE voor het meedelen van de informatie aan bevoegde autoriteiten onverwijld wordt gegeven en zo ruim mogelijk is. De aangezochte FIE mag haar toestemming voor die mededeling niet weigeren, tenzij die mededeling buiten het toepassingsgebied van haar AML/CFT-bepalingen zou vallen, een strafonderzoek zou kunnen schaden, duidelijk onevenredig zou zijn met de legitieme belangen van een natuurlijke of rechtspersoon of van de lidstaat van de aangezochte FIE, of anderszins niet in overeenstemming zou zijn met de fundamentele beginselen van het nationale recht van die lidstaat. Een weigering deze instemming te verlenen wordt naar behoren uitgelegd.

Artikel 56

1.   De lidstaten verlangen dat hun FIE's in hun onderlinge communicatie gebruikmaken van beschermde kanalen en moedigen hen aan gebruik te maken van FIU.net of de opvolger daarvan.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun FIE's met het oog op de vervulling van hun taken als bepaald in deze richtlijn, samenwerken bij de toepassing van geavanceerde technologieën in overeenstemming met hun nationaal recht. Die technologieën stellen de FIE's in staat om, onder volledige bescherming van persoonsgegevens, anoniem verbanden te leggen tussen hun gegevens en die van andere FIE's met het doel om personen in wie de FIE geïnteresseerd is, in andere lidstaten op te sporen en hun opbrengsten en geldmiddelen te identificeren.

Artikel 57

Verschillen tussen de nationale rechtsstelsels inzake de definitie van fiscale misdrijven vormen geen beletsel voor de FIE's om binnen de grenzen van hun nationale recht zo breed mogelijk informatie uit te wisselen of bijstand te verlenen aan een andere FIE.

AFDELING 4

Sancties

Artikel 58

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten voor inbreuken op de ter omzetting van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen aansprakelijk kunnen worden gesteld overeenkomstig dit artikel en de artikelen 59 tot en met 61. De desbetreffende sancties en maatregelen zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

2.   Onverminderd het recht van de lidstaten om strafrechtelijke sancties vast te stellen en op te leggen, stellen de lidstaten regels met betrekking tot administratieve sancties en maatregelen vast en zorgen zij ervoor dat hun bevoegde autoriteiten die sancties en maatregelen kunnen opleggen voor inbreuken op de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn, en zorgen zij ervoor dat deze worden toegepast.

De lidstaten kunnen besluiten met betrekking tot inbreuken waarop krachtens hun nationale recht reeds strafrechtelijke sancties staan, geen regels voor administratieve sancties of maatregelen vast te stellen. In dat geval stellen zij de Commissie in kennis van de desbetreffende strafrechtelijke bepalingen.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat indien er in het geval van een inbreuk op de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn verplichtingen voor rechtspersonen gelden, sancties en maatregelen kunnen worden toegepast op de leden van het leidinggevend orgaan en op andere natuurlijke personen die op grond van het nationale recht verantwoordelijk zijn voor de inbreuk.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten alle toezichts- en onderzoeksbevoegdheden hebben die nodig zijn voor de uitoefening van hun taken.

5.   De bevoegde autoriteiten oefenen hun bevoegdheid tot het opleggen van administratieve sancties en maatregelen uit in overeenstemming met deze richtlijn en het nationaal recht, op een van de volgende wijzen:

a)

rechtstreeks;

b)

in samenwerking met andere autoriteiten;

c)

onder hun verantwoordelijkheid door middel van delegatie aan die andere autoriteiten;

d)

door middel van een verzoek aan de bevoegde rechterlijke instanties.

Bij de uitoefening van hun bevoegdheid om administratieve sancties en maatregelen op te leggen, werken de bevoegde autoriteiten nauw samen teneinde ervoor te zorgen dat die administratieve sancties of maatregelen het gewenste resultaat opleveren, en om hun optreden te coördineren wanneer het om grensoverschrijdende zaken gaat.

Artikel 59

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat dit artikel ten minste van toepassing is op inbreuken van de meldingsplichtige entiteiten die ernstig, herhaald, stelselmatig, of een combinatie daarvan zijn, op de voorschriften van:

a)

de artikelen 10 tot en met 24 (cliëntenonderzoek);

b)

de artikelen 33, 34 en 35 (melding van verdachte transacties);

c)

artikel 40 (het bewaren van bewijsstukken), en

d)

de artikelen 45 en 46 (interne controles).

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat in de in lid 1 bedoelde gevallen ten minste de volgende administratieve sancties en maatregelen kunnen worden toegepast:

a)

een publieke verklaring waarin de identiteit van de natuurlijke of rechtspersoon en de aard van de inbreuk worden vermeld;

b)

een bevel waarin wordt gelast dat de natuurlijke of rechtspersoon het gedrag staakt en niet meer herhaalt;

c)

indien een meldingsplichtige entiteit vergunningsplichtig is, de intrekking of schorsing van de vergunning;

d)

een tijdelijk verbod tegen elke persoon met managementverantwoordelijkheden in een meldingsplichtige entiteit of elke voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke persoon, om managementfuncties bij meldingsplichtige entiteiten uit te oefenen;

e)

maximale administratieve geldboeten van ten minste tweemaal het bedrag van het voordeel dat de inbreuk heeft opgeleverd, indien dat voordeel kan worden bepaald, of ten minste 1 000 000 EUR.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer de betrokken meldingsplichtige entiteit een kredietinstelling of een financiële instelling is, ook de volgende sancties in afwijking van lid 2, onder e), kunnen worden toegepast:

a)

in het geval van een rechtspersoon, maximale administratieve geldboeten van ten minste 5 000 000 EUR of 10 % van de totale jaaromzet volgens de recentste door het leidinggevend orgaan goedgekeurde rekeningen; indien de meldingsplichtige entiteit een moederonderneming is of een dochteronderneming van een moederonderneming die een geconsolideerde jaarrekening moet opstellen overeenkomstig artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU, is de relevante totale jaaromzet de totale jaaromzet of de daarmee overeenstemmende soort inkomsten overeenkomstig de toepasselijke jaarrekeningenrichtlijnen, volgens de recentste door het leidinggevend orgaan van de uiteindelijke moederonderneming goedgekeurde geconsolideerde jaarrekening;

b)

in het geval van een natuurlijke persoon, maximale administratieve geldboeten van ten minste 5 000 000 EUR of, in de lidstaten die niet de euro als munt hebben, het overeenkomstige bedrag in de nationale valuta op 25 juni 2015.

4.   De lidstaten kunnen de bevoegde autoriteiten machtigen om nog andere soorten administratieve sancties in aanvulling op de in lid 2, onder a) tot en met d), bedoelde sancties op te leggen, of om administratieve geldboeten op te leggen die hoger zijn dan de in lid 2, onder e), en lid 3 genoemde bedragen.

Artikel 60

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat een beslissing waarbij wegens inbreuk op de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn een administratieve sanctie of maatregel wordt opgelegd en waartegen geen beroep mogelijk is, door de bevoegde autoriteiten op hun officiële website wordt bekendgemaakt onmiddellijk nadat de bestrafte persoon van die beslissing in kennis is gesteld. Daarbij wordt ten minste informatie over de soort en aard van de inbreuk bekendgemaakt alsmede de identiteit van de verantwoordelijke personen. De lidstaten zijn niet verplicht deze alinea toe te passen op beslissingen waarbij onderzoeksmaatregelen worden opgelegd.

Wanneer de bekendmaking van de identiteit van de verantwoordelijke personen als bedoeld in de eerste alinea of de persoonsgegevens van zulke personen door de bevoegde autoriteit als onevenredig wordt beschouwd na een beoordeling per geval van de evenredigheid van de bekendmaking van die gegevens, of wanneer de bekendmaking de stabiliteit van de financiële markten of een lopend onderzoek schaadt, handelen de bevoegde autoriteiten als volgt:

a)

zij stellen de bekendmaking van de beslissing om een administratieve sanctie of maatregel op te leggen, uit totdat de redenen voor niet-bekendmaking ophouden te bestaan;

b)

zij maken de beslissing om een administratieve sanctie of maatregel op te leggen op anonieme basis in overeenstemming met het nationale recht bekend, indien de betrokken persoonsgegevens door een dergelijke anonieme bekendmaking doeltreffend worden beschermd; in het geval van een beslissing tot bekendmaking van een administratieve sanctie of maatregel op anonieme basis kan de bekendmaking van de betrokken gegevens gedurende een redelijke termijn worden uitgesteld indien wordt verwacht dat de redenen voor bekendmaking op anonieme basis binnen die termijn zullen vervallen;

c)

zij maken de beslissing om een administratieve sanctie of maatregel op te leggen niet bekend indien de onder a) en b) vermelde mogelijkheden als ontoereikend worden beschouwd om te waarborgen:

i)

dat de stabiliteit van de financiële markten niet in gevaar wordt gebracht, of

ii)

dat de bekendmaking van de beslissing evenredig is ten aanzien van maatregelen die als van geringe aard worden beschouwd.

2.   Indien de lidstaten de bekendmaking toestaan van beslissingen waartegen beroep is ingesteld, maken de bevoegde autoriteiten die informatie en alle latere informatie over de uitkomst van dat beroep eveneens onmiddellijk op hun officiële website bekend. Voorts wordt elke beslissing tot vernietiging van een eerdere beslissing om een administratieve sanctie of maatregel op te leggen, eveneens bekendgemaakt.

3.   De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat alle informatie die overeenkomstig dit artikel wordt bekendgemaakt, gedurende een termijn van vijf jaar na de bekendmaking op hun officiële website blijft staan. In de bekendmaking opgenomen persoonsgegevens worden op de officiële website van de bevoegde autoriteit echter niet langer bewaard dan overeenkomstig de toepasselijke gegevensbeschermingsvoorschriften noodzakelijk is.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten bij de vaststelling van de aard en de omvang van administratieve sancties of maatregelen alle relevante omstandigheden in aanmerking nemen, met inbegrip van, indien van toepassing:

a)

de ernst en de duur van de inbreuk;

b)

de mate van verantwoordelijkheid van de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke of rechtspersoon;

c)

de financiële draagkracht van de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke of rechtspersoon, zoals blijkt uit bijvoorbeeld de totale omzet van de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte rechtspersoon of het jaarinkomen van de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke persoon;

d)

het voordeel dat de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke of rechtspersoon uit de inbreuk heeft behaald, voor zover dat kan worden bepaald;

e)

de verliezen die derden wegens de inbreuk hebben geleden, voor zover deze kunnen worden bepaald;

f)

de mate waarin de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke of rechtspersoon met de bevoegde autoriteit heeft meegewerkt;

g)

eerdere inbreuken van de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke of rechtspersoon.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de in artikel 59, lid 1, bedoelde inbreuken wanneer die tot hun voordeel zijn gepleegd door personen die individueel of als lid van een orgaan van die rechtspersoon handelen en die binnen de rechtspersoon een leidende functie bekleden op grond van:

a)

de bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen;

b)

de bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen, of

c)

de bevoegdheid om binnen de rechtspersoon zeggenschap uit te oefenen.

6.   De lidstaten zorgen er eveneens voor dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld wanneer, als gevolg van gebrekkig toezicht of gebrekkige controle door een in lid 5 van dit artikel bedoelde persoon, een van de in artikel 59, lid 1, bedoelde inbreuken ten voordele van de rechtspersoon kon worden gepleegd door een persoon die onder diens gezag staat.

Artikel 61

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten effectieve en betrouwbare mechanismen instellen om het melden van mogelijke of werkelijke inbreuken op de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn aan de bevoegde autoriteiten aan te moedigen.

2.   De in lid 1 bedoelde mechanismen omvatten ten minste:

a)

specifieke procedures voor het ontvangen van meldingen van inbreuken en de opvolging daarvan;

b)

passende bescherming van werknemers, of personen in een vergelijkbare positie, van meldingsplichtige entiteiten die inbreuken melden welke binnen de meldingsplichtige entiteit hebben plaatsgevonden;

c)

passende bescherming voor de beschuldigde persoon;

d)

bescherming van persoonsgegevens van zowel de persoon die de inbreuken meldt als de natuurlijke persoon die naar vermoed wordt voor een inbreuk verantwoordelijk zou zijn, in overeenstemming met de beginselen van Richtlijn 95/46/EG;

e)

duidelijke regels om ervoor te zorgen dat vertrouwelijkheid in alle gevallen is gegarandeerd met betrekking tot de persoon die de binnen de meldingsplichtige entiteit gepleegde inbreuken meldt, tenzij bekendmaking volgens het nationale recht voorgeschreven is in het kader van nader onderzoek of een daaropvolgende gerechtelijke procedure.

3.   De lidstaten verlangen dat meldingsplichtige entiteiten over passende procedures beschikken opdat hun werknemers of personen in een vergelijkbare positie in staat zijn inbreuken intern te melden via een specifiek, onafhankelijk en anoniem kanaal, dat evenredig is met de aard en de omvang van de betrokken meldingsplichtige entiteit.

Artikel 62

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten de ESA's informeren over alle administratieve sancties en maatregelen die overeenkomstig de artikelen 58 en 59 worden opgelegd aan krediet- en financiële instellingen, met inbegrip van een eventueel beroep daartegen en de uitkomst van dat beroep.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten, in overeenstemming met hun nationale recht, verifiëren of tegen de betrokken persoon een relevante strafrechtelijke veroordeling is uitgesproken. In dit verband wordt de informatie uitgewisseld overeenkomstig de ter uitvoering van Besluit 2009/316/JBZ en Kaderbesluit 2009/315/JBZ vastgestelde bepalingen van het nationale recht.

3.   De ESA's onderhouden een website met links naar de bekendmaking door elke bevoegde autoriteit van administratieve sancties en maatregelen die overeenkomstig artikel 60 zijn opgelegd aan krediet- en financiële instellingen, en vermelden de termijn gedurende welke elke lidstaat administratieve sancties en maatregelen bekendmaakt.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 63

Artikel 25, lid 2, punt d), van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (32) wordt vervangen door:

„d)

de CTP is gevestigd of heeft een vergunning in een derde land dat niet door de Commissie, overeenkomstig Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (*), is aangemerkt als een land met strategische gebreken in zijn wet- en regelgeving ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, die een significante bedreiging vormt voor het financiële stelsel van de Unie.

Artikel 64

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 9 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 25 juni 2015.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 9 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 9 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van één maand na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad wordt die termijn met één maand verlengd.

Artikel 65

Uiterlijk op 26 juni 2019 stelt de Commissie een verslag op over de toepassing van deze richtlijn op en legt dat verslag voor aan het Europees Parlement en aan de Raad.

Artikel 66

Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/70/EG worden ingetrokken met ingang van 26 juni 2017.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar deze richtlijn en worden gelezen volgens de in bijlage IV opgenomen concordantietabel.

Artikel 67

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 26 juni 2017 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Wanneer de lidstaten bepalingen vaststellen, wordt in de tekst van die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 68

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 69

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 20 mei 2015.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

Z. KALNIŅA-LUKAŠEVICA


(1)  PB C 166 van 12.6.2013, blz. 2.

(2)  PB C 271 van 19.9.2013, blz. 31.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 maart 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 20 april 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 20 mei 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  Richtlijn 91/308/EEG van de Raad van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (PB L 166 van 28.6.1991, blz. 77).

(5)  Richtlijn 2001/97/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2001 tot wijziging van Richtlijn 91/308/EEG van de Raad tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (PB L 344 van 28.12.2001, blz. 76).

(6)  Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15).

(7)  Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie van 1 augustus 2006 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de definitie van politiek prominente personen en wat betreft de technische criteria voor vereenvoudigde klantenonderzoeksprocedures en voor vrijstellingen op grond van occasionele of zeer beperkte financiële activiteiten (PB L 214 van 4.8.2006, blz. 29).

(8)  Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (PB L 267 van 10.10.2009, blz. 7).

(9)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).

(10)  Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48).

(11)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).

(12)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(13)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(14)  Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken(PB L 350 van 30.12.2008, blz. 60).

(15)  Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1).

(16)  Kaderbesluit 2009/315/JBZ van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisseling van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten (PB L 93 van 7.4.2009, blz. 23).

(17)  Besluit 2009/316/JBZ van de Raad van 6 april 2009 betreffende de oprichting van het Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS) overeenkomstig artikel 11 van Kaderbesluit 2009/315/JBZ (PB L 93 van 7.4.2009, blz. 33).

(18)  PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.

(19)  PB C 32 van 4.2.2014, blz. 9.

(20)  Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding (PB L 164 van 22.6.2002, blz. 3).

(21)  Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG (PB L 319 van 5.12.2007, blz. 1).

(22)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(23)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(24)  Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).

(25)  Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1).

(26)  Richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling (PB L 9 van 15.1.2003, blz. 3).

(27)  Gemeenschappelijk Optreden 98/733/JBZ van 21 december 1998, door de Raad aangenomen op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake de strafbaarstelling van deelneming aan een criminele organisatie in de lidstaten van de Europese Unie (PB L 351 van 29.12.1998, blz. 1).

(28)  PB C 316 van 27.11.1995, blz. 49.

(29)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

(30)  Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006 (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

(31)  Richtlijn 2009/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 48 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken (PB L 258 van 1.10.2009, blz. 11).

(32)  Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).


BIJLAGE I

Hierna volgt een niet-limitatieve lijst van risicovariabelen die meldingsplichtige entiteiten in overweging nemen wanneer zij bepalen in welke mate cliëntenonderzoeksmaatregelen moeten worden toegepast overeenkomstig artikel 13, lid 3:

i)

het doel van een rekening of een relatie;

ii)

de omvang van de activa die door een cliënt worden gedeponeerd of de omvang van de gesloten transacties;

iii)

de regelmaat of de duur van de zakelijke relatie.


BIJLAGE II

Hierna volgt een niet-limitatieve lijst van factoren en soorten bewijs van potentieel lager risico als bedoeld in artikel 16:

1.

Cliëntgebonden risicofactoren:

a)

beursgenoteerde vennootschappen die onderworpen zijn aan informatievereisten (op grond van het beursreglement of krachtens wettelijke of afdwingbare middelen) welke voorschriften omvatten om toereikende transparantie betreffende de uiteindelijk begunstigden te garanderen;

b)

overheden of overheidsbedrijven;

c)

cliënten die inwoner zijn van geografische gebieden met een lager risico als vermeld in punt 3).

2.

Product-, dienst-, transactie- of leveringskanaalgebonden risicofactoren:

a)

levensverzekeringspolissen met een lage premie;

b)

pensioenverzekeringsovereenkomsten die geen afkoopclausule bevatten en niet als zekerheidstelling kunnen dienen;

c)

een pensioenstelsel, een pensioenfonds of een soortgelijk stelsel dat pensioenen uitkeert aan werknemers, waarbij de bijdragen worden ingehouden op het loon en de regels van het stelsel de deelnemers niet toestaan hun rechten uit hoofde van het stelsel over te dragen;

d)

financiële producten of diensten die op passende wijze bepaalde en beperkte diensten voor bepaalde soorten cliënten omvatten, om voor financiële inclusiedoeleinden de toegang te vergroten;

e)

producten waarbij het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering wordt beheerd door andere factoren zoals bestedingslimieten of transparantie van eigendom (bv. bepaalde soorten elektronisch geld).

3.

Geografische risicofactoren:

a)

lidstaten;

b)

derde landen met doeltreffende AML/CFT-systemen ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering;

c)

derde landen die volgens geloofwaardige bronnen een laag niveau van corruptie of andere criminele activiteit hebben;

d)

derde landen die volgens geloofwaardige bronnen zoals wederzijdse beoordelingen, gedetailleerde evaluatierapporten, of gepubliceerde follow-uprapporten, voorschriften inzake de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering hebben die beantwoorden aan de herziene FATF-aanbevelingen en die voorschriften effectief ten uitvoer leggen.


BIJLAGE III

Hierna volgt een niet-limitatieve lijst van factoren en soorten bewijs van potentieel hoger risico bedoeld in artikel 18, lid 3:

1.

Cliëntgebonden risicofactoren:

a)

de zakelijke relatie vindt in ongebruikelijke omstandigheden plaats;

b)

cliënten die inwoner zijn van geografische gebieden met een hoger risico als vermeld in punt 3);

c)

rechtspersonen of juridische constructies die vehikels zijn voor het aanhouden van persoonlijke activa;

d)

vennootschappen met gevolmachtigde aandeelhouders of met aandelen aan toonder;

e)

bedrijven waar veel geldverkeer in contanten plaatsvindt;

f)

de eigendomsstructuur van de vennootschap lijkt ongebruikelijk of buitensporig complex gezien de aard van de vennootschapsactiviteit.

2.

Product-, dienst-, transactie- of leveringskanaalgebonden risicofactoren:

a)

private banking;

b)

producten of transacties die anonimiteit bevorderen;

c)

zakelijke relaties op afstand of transacties op afstand, zonder sommige garanties, zoals elektronische handtekeningen;

d)

betalingen die worden ontvangen van onbekende of niet-verbonden derden;

e)

nieuwe producten en nieuwe zakelijke praktijken, daaronder begrepen nieuwe leveringsmechanismen, en het gebruik van nieuwe of in ontwikkeling zijnde technologieën voor zowel nieuwe als reeds bestaande producten.

3.

Geografische risicofactoren:

a)

onverminderd artikel 9, landen die op basis van geloofwaardige bronnen zoals wederzijdse beoordelingen, gedetailleerde evaluatierapporten, of gepubliceerde follow-uprapporten, worden aangemerkt als een land zonder effectieve AML/CFT-systemen;

b)

landen die volgens geloofwaardige bronnen significante niveaus van corruptie of andere criminele activiteit hebben;

c)

landen waarvoor sancties, embargo's of soortgelijke maatregelen gelden die bijvoorbeeld door de Unie of de Verenigde Naties zijn uitgevaardigd;

d)

landen die financiering of ondersteuning verschaffen voor terroristische activiteiten, of op het grondgebied waarvan als terroristisch aangemerkte organisaties actief zijn.


BIJLAGE IV

Concordantietabel

Deze Richtlijn

Richtlijn 2005/60/EG

Richtlijn 2006/70/EG

 

Artikel 1

 

Artikel 3

 

Artikel 5

 

Artikel 6

 

Artikel 7

Artikel 1

Artikel 1

 

Artikel 2

Artikel 2

 

Artikel 2, leden 3 tot en met 9

 

Artikel 4

Artikel 3

Artikel 3

 

Artikel 3, leden 9, 10 en 11

 

Artikel 2, leden 1, 2 en 3

Artikel 4

Artikel 4

 

Artikel 5

Artikel 5

 

Artikelen 6 tot en met 8

 

Artikel 10

Artikel 6

 

Artikel 11

Artikel 7

 

Artikel 13

Artikel 8

 

Artikel 14

Artikel 9

 

Artikel 11, onder d)

Artikel 10, lid 1

 

Artikel 10, lid 2

 

Artikelen 15, 16 en 17

Artikel 11

 

Artikel 12

 

Artikelen 18 tot en met 24

Artikel 13

 

Artikel 22

 

Artikel 2, lid 4

Artikel 25

Artikel 14

 

Artikel 15

 

Artikel 26

Artikel 16

 

Artikel 17

 

Artikel 27

Artikel 18

 

Artikel 28

 

Artikel 29

Artikel 19

 

Artikel 30

 

Artikel 31

 

Artikel 20

 

Artikel 32

Artikel 21

 

Artikel 33

Artikel 22

 

Artikel 34

Artikel 23

 

Artikel 35

Artikel 24

 

Artikel 36

Artikel 25

 

Artikel 37

Artikel 26

 

Artikel 38

Artikel 27

 

Artikel 39

Artikel 28

 

Artikel 29

 

Artikel 40

Artikel 30

 

Artikel 45

Artikel 31

 

Artikel 42

Artikel 32

 

Artikel 44

Artikel 33

 

Artikel 45

Artikel 34

 

Artikel 46

Artikel 35

 

Artikel 47

Artikel 36

 

Artikel 48

Artikel 37

 

Artikel 49

 

Artikel 50

Artikel 37 bis

 

Artikel 51

Artikel 38

 

Artikelen 52 tot en met 57

 

Artikelen 58 tot en met 61

Artikel 39

 

Artikel 40

 

Artikel 41

 

Artikel 41 bis

 

Artikel 41 ter

 

Artikel 65

Artikel 42

 

Artikel 43

 

Artikel 66

Artikel 44

 

Artikel 67

Artikel 45

 

Artikel 68

Artikel 46

 

Artikel 69

Artikel 47

 


Rectificaties

5.6.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 141/118


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen

( Publicatieblad van de Europese Unie L 199 van 31 juli 2007 )

Bladzijde 12, punt 4.7:

in plaats van:

„Door de partijen overeengekomen keuze van het gerecht

te lezen:

„Door de partijen overeengekomen keuze van het gerecht

☐”