ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 123

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

58e jaargang
19 mei 2015


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2015/751 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende afwikkelingsvergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties ( 1)

1

 

*

Verordening (EU) 2015/752 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende bepaalde procedures voor de toepassing van de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Montenegro, anderzijds

16

 

*

Verordening (EU) 2015/753 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende de invoer in de Unie van landbouwproducten van oorsprong uit Turkije

23

 

*

Verordening (EU) 2015/754 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten van de Unie voor kwaliteitsrundvlees, varkensvlees, slachtpluimvee, tarwe en mengkoren, en zemelen, slijpsel en andere resten

27

 

*

Verordening (EU) 2015/755 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit bepaalde derde landen

33

 

*

Verordening (EU) 2015/756 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 tot schorsing van bepaalde concessies betreffende de invoer in de Unie van landbouwproducten van oorsprong uit Turkije

50

 

*

Verordening (EU) 2015/757 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende de monitoring, de rapportage en de verificatie van kooldioxide-emissies door maritiem vervoer en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG ( 1)

55

 

*

Verordening (EU) 2015/758 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 inzake typegoedkeuringseisen voor de uitrol van het op de 112-dienst gebaseerde eCall-boordsysteem en houdende wijziging van Richtlijn 2007/46/EG

77

 

*

Verordening (EU) 2015/759 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 223/2009 betreffende de Europese statistiek ( 3)

90

 

*

Verordening (EU) 2015/760 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende Europese langetermijnbeleggingsinstellingen ( 1)

98

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) nr. 375/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 tot oprichting van het Europese vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening (EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp) ( PB L 122 van 24.4.2014 )

122

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

 

(3)   Voor de EER en Zwitserland relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

19.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 123/1


VERORDENING (EU) 2015/751 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 29 april 2015

betreffende afwikkelingsvergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Een versnipperde interne markt is schadelijk voor het concurrentievermogen, de groei en de banenschepping in de Unie. Het wegwerken van belemmeringen voor de goede werking en de voltooiing van een geïntegreerde markt voor elektronische betalingen, zonder onderscheid tussen binnenlandse en grensoverschrijdende betalingen, is noodzakelijk voor de goede werking van de interne markt.

(2)

Met Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) is de juridische grondslag gelegd voor de totstandbrenging van een Uniebrede interne markt voor betalingsverkeer. Deze richtlijn, waarbij uniforme voorschriften voor het verlenen van betalingsdiensten zijn vastgesteld, heeft immers de activiteit van betalingsdienstaanbieders aanzienlijk vergemakkelijkt.

(3)

In Verordening (EG) nr. 924/2009 van het Europees Parlement en de Raad (5) is het beginsel vastgelegd dat gebruikers voor een grensoverschrijdende betaling in euro dezelfde kosten betalen als voor een overeenkomstige betaling binnen een lidstaat, met inbegrip van de onder deze verordening vallende op kaarten gebaseerde betalingstransacties.

(4)

Bij Verordening (EU) nr. 260/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6) zijn de voorschriften vastgesteld voor de uitvoering van overmakingen en automatische afschrijvingen in euro in de interne markt, maar op kaarten gebaseerde betalingstransacties vallen niet onder het toepassingsgebied ervan.

(5)

Bij Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad (7) zijn bepaalde voorschriften voor tussen consumenten en handelaren gesloten overeenkomsten geharmoniseerd, waaronder voorschriften betreffende vergoedingen voor het gebruik van betaalmiddelen. In de richtlijn is bepaald dat de lidstaten handelaren verbieden consumenten voor het gebruik van een bepaald betaalmiddel vergoedingen aan te rekenen die de door de handelaar hiervoor gedragen kosten overschrijden.

(6)

Veilig, efficiënt, concurrerend en innovatief elektronisch betalingsverkeer is van cruciaal belang om consumenten, handelaren en ondernemingen ten volle te laten profiteren van de voordelen die de interne markt te bieden heeft, vooral omdat de wereld steeds meer op elektronische handel overstapt.

(7)

In sommige lidstaten is wetgeving vastgesteld of in voorbereiding om afwikkelingsvergoedingen direct of indirect te reguleren en die betrekking heeft op diverse aspecten, waaronder de vaststelling van maxima voor afwikkelingsvergoedingen op verschillende niveaus, handelarenvergoedingen, de verplichting om alle kaarten te honoreren en sturingsmaatregelen. De bestaande administratieve besluiten van die lidstaten lopen sterk uiteen. Verwacht wordt dat, om de niveaus van de afwikkelingsvergoedingen meer consistent te maken, verdere nationale regelgevingsmaatregelen zullen worden geïntroduceerd die erop gericht zijn om niveaus van, of verschillen tussen, afwikkelingsvergoedingen aan te pakken. Het probleem met dergelijke nationale maatregelen is dat zij de voltooiing van de interne markt voor op kaarten gebaseerde betalingen en op kaarten gebaseerde internet- en mobiele betalingen waarschijnlijk in aanzienlijke mate zullen belemmeren, en daardoor de vrijheid van dienstverrichting in de weg zullen staan.

(8)

Betaalkaarten zijn het vaakst gebruikte elektronische betaalinstrument voor aankopen in detailhandelszaken. De integratie van de betaalkaartmarkt in de Unie is echter verre van voltooid omdat vele betalingsoplossingen zich niet over de landsgrenzen heen kunnen ontwikkelen en nieuwe pan-Europese spelers wordt belet de markt te betreden. Het is noodzakelijk de belemmeringen voor de efficiënte werking van de betaalkaartmarkt, ook op het gebied van op kaarten gebaseerde betalingen en op kaarten gebaseerde mobiele en internetbetalingen, weg te nemen.

(9)

Om de interne markt efficiënter te doen functioneren moet elektronisch betalingsverkeer in het belang van handelaren en consumenten worden aangemoedigd en vergemakkelijkt. Kaarten en andere elektronische betaalinstrumenten kunnen op een veelzijdiger manier worden gebruikt, onder meer om onlinebetalingen te verrichten en van de interne markt en de elektronische handel te profiteren, terwijl elektronische betalingen ook potentieel veiliger betalingen zijn voor handelaren. Op kaarten gebaseerde betalingstransacties kunnen derhalve voor handelaren en consumenten voordeliger uitvallen dan contante betalingen, op voorwaarde dat de vergoedingen voor het gebruik van de betaalkaartschema's op een economisch efficiënt niveau zijn vastgesteld, en tegelijkertijd bijdragen tot eerlijke concurrentie, innovatie en de toetreding van nieuwkomers tot de markt.

(10)

Afwikkelingsvergoedingen zijn vergoedingen die gewoonlijk worden toegepast tussen de kaartaccepterende en de kaartuitgevende betalingsdienstaanbieders die van een bepaald betaalkaartschema deel uitmaken. Afwikkelingsvergoedingen vormen een belangrijk deel van de vergoedingen die accepterende betalingsdienstaanbieders voor elke op een kaart gebaseerde betalingstransactie aan handelaren in rekening brengen. Handelaren verwerken deze kaartkosten, net als al hun andere kosten, op hun beurt in de algemene prijzen van goederen en diensten. De concurrentie tussen betaalkaartschema's om betalingsdienstaanbieders ervan te overtuigen kaarten van hun schema uit te geven, werkt eerder een verhoging dan een verlaging van de afwikkelingsvergoedingen in de hand, terwijl concurrentie in een markteconomie normaal gezien prijsverlagend zou moeten werken. Naast een consequente toepassing van de mededingingsregels op afwikkelingsvergoedingen, zou de regulering van die vergoedingen een betere werking van de interne markt teweegbrengen en bijdragen tot een vermindering van de transactiekosten voor consumenten.

(11)

Het brede scala aan afwikkelingsvergoedingen en het niveau ervan beletten de opkomst van nieuwe pan-Europese spelers met bedrijfsmodellen waarin lagere of geen afwikkelingsvergoedingen worden aangerekend, wat ten koste gaat van potentiële schaal- en synergievoordelen en de daaruit voortvloeiende efficiëntiewinsten. Deze toestand heeft negatieve gevolgen voor handelaren en consumenten en staat innovatie in de weg. Pan-Europese spelers die een bepaalde markt willen betreden, zien zich immers tenminste verplicht uitgevende banken de hoogste op die markt gangbare afwikkelingsvergoeding te bieden, waardoor de versnippering van de markt in stand wordt gehouden. Een ander risico is dat bestaande binnenlandse schema's die lagere of geen afwikkelingsvergoedingen toepassen, onder druk van banken die hogere inkomsten uit afwikkelingsvergoedingen nastreven, zich niet op de markt kunnen handhaven. Dit alles heeft tot gevolg dat consumenten en handelaren het met een beperktere keuze, hogere prijzen en betalingsdiensten van mindere kwaliteit moeten doen, terwijl zij ook maar op beperkte wijze van pan-Europese betalingsoplossingen gebruik kunnen maken. Daarbij komt nog dat handelaren de verschillen in vergoedingen niet kunnen ondervangen door gebruik te maken van kaartacceptatiediensten die door banken in andere lidstaten worden aangeboden. Volgens de specifieke regels van de betaalkaartschema's geldt, op basis van hun territoriale beleid inzake licentieverlening, voor elke betalingstransactie immers de afwikkelingsvergoeding van het „verkooppunt” (land van de handelaar). Dit belet accepteerders hun diensten met succes over de grenzen heen aan te bieden. Tevens kan het handelaren beletten hun betalingskosten in het voordeel van consumenten te reduceren.

(12)

De toepassing van de bestaande wetgeving door de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten heeft deze situatie niet kunnen verhelpen.

(13)

Om versnippering van de interne markt en ernstige verstoringen van de concurrentie als gevolg van uiteenlopende wetten en bestuursrechtelijke besluiten te voorkomen, moeten er derhalve overeenkomstig artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie maatregelen worden genomen om het probleem van hoge en uiteenlopende afwikkelingsvergoedingen aan te pakken, alsook om betalingsdienstaanbieders in staat te stellen hun diensten over de grenzen heen aan te bieden en consumenten en handelaren de gelegenheid te bieden van grensoverschrijdende diensten gebruik te maken.

(14)

De toepassing van deze verordening dient de toepassing van de mededingingsregels van de Unie en van de lidstaten onverlet te laten. Zij dient de lidstaten niet te beletten lagere maxima te handhaven of in te voeren, of door middel van nationale wetgeving maatregelen met een gelijkwaardig oogmerk of gevolg te nemen.

(15)

Ten behoeve van de goede werking van een interne markt voor op kaarten gebaseerde betalingen en op kaarten gebaseerde internet- en mobiele betalingen, met alle positieve gevolgen van dien voor consumenten en handelaren, dient deze verordening van toepassing te zijn op de grensoverschrijdende en binnenlandse uitgifte en acceptatie van op kaarten gebaseerde betalingstransacties. Als handelaren een accepteerder van buiten hun eigen lidstaat kunnen kiezen (grensoverschrijdende acceptatie), hetgeen zal worden gefaciliteerd door het opleggen van hetzelfde maximumniveau voor binnenlandse en grensoverschrijdende afwikkelingsvergoedingen voor geaccepteerde transacties en het verbod op territoriale licentieverlening, moet het mogelijk zijn de noodzakelijke juridische duidelijkheid te scheppen en concurrentieverstoringen tussen betaalkaartschema's te voorkomen.

(16)

Als gevolg van unilaterale toezeggingen en verbintenissen die in het kader van mededingingsprocedures zijn aanvaard, worden in de Unie reeds veel grensoverschrijdende op kaarten gebaseerde betalingstransacties uitgevoerd met inachtneming van de maximale afwikkelingsvergoedingen. Om voor eerlijke concurrentie op de markt voor acceptatiediensten te zorgen, moeten de bepalingen met betrekking tot grensoverschrijdende en binnenlandse transacties tezelfdertijd en binnen een redelijke termijn na de inwerkingtreding van deze verordening worden toegepast, rekening houdend met de moeilijkheid en de complexiteit van de migratie van betaalkaartschema's, die deze verordening nodig maakt.

(17)

Er zijn in hoofdzaak twee soorten kredietkaarten beschikbaar op de markt. Met kaarten met uitgestelde debitering wordt de rekening van de kaarthouder op een vooraf afgesproken specifieke datum, meestal één keer per maand, gedebiteerd met het totale bedrag van de transacties, zonder dat er rente moet worden betaald. Met andere kredietkaarten kan de kaarthouder gebruikmaken van een kredietfaciliteit teneinde een deel van de verschuldigde bedragen op een later tijdstip dan gespecificeerd terug te betalen, met rente of andere kosten.

(18)

Voor alle op een debet- of kredietkaart gebaseerde betalingstransacties moet een maximumpercentage voor de afwikkelingsvergoeding gelden.

(19)

Uit de effectbeoordeling blijkt dat een verbod op afwikkelingsvergoedingen voor debetkaarttransacties gunstig zou zijn voor de acceptatie en het gebruik van kaarten en voor de ontwikkeling van de eengemaakte markt, en meer voordelen voor handelaren en consumenten zou opleveren dan een op een hoger niveau vastgesteld maximum. Bovendien zouden de negatieve effecten die een hoger maximum op nationale schema's zonder of met zeer lage afwikkelingsvergoedingen voor debettransacties zou hebben omdat grensoverschrijdende uitbreiding of nieuwkomers op de markt in dat geval de vergoedingenniveaus tot het maximumniveau zouden doen stijgen, worden voorkomen. Met een verbod op afwikkelingsvergoedingen voor debetkaarttransacties wordt ook de dreiging van de uitvoer van het model voor afwikkelingsvergoedingen naar nieuwe innoverende betalingsdiensten, zoals mobiele en onlinesystemen, aangepakt.

(20)

De in deze verordening vastgestelde maxima zijn gebaseerd op de in de economische literatuur ontwikkelde „Merchant Indifference Test”, waarmee wordt bepaald welke vergoeding een handelaar zou willen betalen als hij de kosten van het gebruik van betaalkaarten door klanten zou vergelijken met de kosten van niet met een kaart gedane (contante) betalingen (rekening houdend met de vergoeding die aan de accepterende bank moet worden betaald, d.w.z. de handelarenvergoeding en de afwikkelingsvergoeding). Met dergelijke maxima wordt het gebruik van efficiënte betaalinstrumenten in de hand gewerkt, doordat betalen met kaarten die hogere transactievoordelen opleveren, wordt gestimuleerd, terwijl onevenredig hoge handelarenvergoedingen — die verborgen kosten voor andere consumenten met zich brengen — worden voorkomen. Zo niet zouden de handelarenvergoedingen, als gevolg van de collectieve regelingen voor afwikkelingsvergoedingen, buitensporig hoog kunnen worden, omdat handelaren niet snel dure betaalinstrumenten zullen weigeren uit vrees klanten te verliezen. De ervaring heeft aangetoond dat de maxima evenredig zijn omdat zij geen problemen met zich brengen voor de werking van internationale kaartschema's en betalingsdienstaanbieders. Zij leveren tevens voordelen voor handelaren en consumenten op en bieden rechtszekerheid.

(21)

Niettemin hebben de afwikkelingsvergoedingen, zoals in de effectbeoordeling wordt aangetoond, in sommige lidstaten een zodanige ontwikkeling ondergaan dat consumenten kunnen profiteren van doeltreffende debetkaartmarkten wat betreft kaartacceptatie en kaartgebruik met afwikkelingsvergoedingen die onder het door de handelaren geaccepteerde niveau („merchant indifference level”) liggen. De lidstaten moeten derhalve kunnen besluiten voor binnenlandse debetkaarttransacties lagere afwikkelingsvergoedingen vast te stellen.

(22)

Voorts dient, om te garanderen dat vergoedingen voor debetkaarten op een economisch efficiënt niveau worden vastgesteld, rekening houdend met de structuur van de binnenlandse markten voor debetkaarten, de mogelijkheid te worden gehandhaafd om maxima voor afwikkelingsvergoedingen uit te drukken als een vast tarief. Een vast tarief kan ook een stimulans zijn om kleine bedragen (microbetalingen) met behulp van een kaart te betalen. Het moet ook mogelijk zijn dat vaste tarief in combinatie met een procentueel tarief toe te passen, op voorwaarde dat de som van die afwikkelingsvergoedingen niet groter is dan het aangegeven percentage van de totale jaarlijkse transactiewaarde op binnenlands niveau binnen elk betaalkaartschema. Tevens moet het mogelijk zijn een procentuele maximale afwikkelingsvergoeding per transactie vast te stellen die lager is en een vast maximumbedrag voor de vergoeding op te leggen als limiet voor het bedrag van de vergoeding dat het resultaat is van het toepasselijke procentuele tarief per transactie.

(23)

Voorts is het, in overweging genomen dat met deze verordening voor het eerst naar de harmonisatie van afwikkelingsvergoedingen wordt gestreefd in een context waarin bestaande debetkaartschema's en afwikkelingsvergoedingen zeer verschillend zijn, noodzakelijk om in flexibiliteit voor binnenlandse betaalkaartmarkten te voorzien. Daarom moet het de lidstaten mogelijk zijn gedurende een redelijke overgangstermijn met betrekking tot alle binnenlandse debetkaarttransacties binnen elk betaalkaartschema een gewogen gemiddelde afwikkelingsvergoeding van maximum 0,2 % van de gemiddelde jaarlijkse transactiewaarde van alle binnenlandse debetkaarttransacties binnen elk betaalkaartschema toe te passen. Wanneer de maximale afwikkelingsvergoeding binnen een betaalkaartschema op basis van die gemiddelde jaarlijkse transactiewaarde wordt vastgesteld, volstaat het dat een betalingsdienstaanbieder deelneemt aan een betaalkaartschema (of bepaalde andere soorten overeenkomsten tussen betalingsdienstaanbieders) waarin voor alle binnenlandse debetkaarttransacties een gewogen gemiddelde afwikkelingsvergoeding van maximum 0,2 % wordt toegepast. Ook hier kan een forfaitaire vergoeding of een procentuele vergoeding of een combinatie van de twee worden toegepast, op voorwaarde dat het gewogen gemiddelde maximum in acht wordt genomen.

(24)

Teneinde de relevante maximale afwikkelingsvergoedingen voor binnenlandse debetkaarttransacties te kunnen vaststellen, is het passend de nationale bevoegde autoriteiten die deze verordening moeten doen naleven, toe te laten informatie te verzamelen over het volume en de referentiewaarde van alle debetkaarttransacties binnen één betaalkaartschema of van de debetkaarttransacties van een of meer betalingsdienstaanbieders. Hierdoor moeten betaalkaartschema's en betalingsdienstaanbieders worden verplicht de desbetreffende gegevens aan de bevoegde nationale autoriteiten te verstrekken met inachtneming van de door die autoriteiten vastgestelde voorschriften en termijnen. De rapportageverplichtingen moeten niet alleen voor de betaalkaartschema's, maar ook voor betalingsdienstaanbieders zoals uitgevers of accepteerders gelden, zodat alle relevante informatie beschikbaar is voor de bevoegde autoriteiten, die in elk geval kunnen eisen dat die informatie via het betaalkaartschema wordt verzameld. Bovendien is het belangrijk dat lidstaten ervoor zorgen dat de relevante informatie over de toepasselijke maxima voor afwikkelingsvergoedingen voldoende bekend is bij het publiek. Aangezien betaalkaartschema's in het algemeen geen betalingsdienstaanbieders zijn die onder prudentieel toezicht staan, kunnen de bevoegde autoriteiten eisen dat de door deze entiteiten verstuurde informatie door een onafhankelijke auditor wordt gecertificeerd.

(25)

Sommige betaalinstrumenten op binnenlands niveau stellen de betaler in staat om op kaarten gebaseerde betalingstransacties te initiëren waarbij het betaalkaartschema geen onderscheid kan maken tussen een debet- of een kredietkaarttransactie. Wat de kaarthouder beslist, is bij het betaalkaartschema of de accepteerder niet bekend, waardoor de betaalkaartschema's onmogelijk de verschillende maxima kunnen toepassen waarin de verordening voorziet voor debet- en kredietkaarttransacties (waartussen een onderscheid bestaat op grond van het moment waarop de betalingstransactie wordt gedebiteerd). Om de functionaliteit van bestaande bedrijfsmodellen te waarborgen en ongerechtvaardigde of buitensporige kosten voor het naleven van de wettelijke voorschriften te voorkomen en tegelijk een passend gelijk speelveld tussen de verschillende soorten betaalkaarten te garanderen, is het passend om op zulke binnenlandse betalingstransacties met „universele kaarten” dezelfde regel toe te passen als deze waarin deze verordening voorziet voor debetkaarttransacties. Niettemin moet voor die betaalinstrumenten in een langere aanpassingstijd worden voorzien. Daarom moeten de lidstaten, bij wijze van uitzondering en gedurende een overgangsperiode van 18 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening, een maximaal aandeel kunnen vaststellen van de binnenlandse betalingstransacties met „universele kaarten” die als gelijkwaardig met kredietkaarttransacties worden beschouwd. Zo zou het kredietkaartmaximum kunnen worden toegepast op het vastgestelde aandeel van de totale waarde van de transacties voor handelaren of accepteerders. Het mathematische resultaat van de bepalingen zou dan in overeenstemming zijn met de toepassing van één maximum voor afwikkelingsvergoedingen voor binnenlandse betalingstransacties die met universele kaarten worden verricht.

(26)

Deze verordening moet betrekking hebben op alle transacties waarbij de betalingsdienstaanbieder van de betaler en de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde zich in de Unie bevinden.

(27)

Conform het in de digitale agenda voor Europa beschreven beginsel van technologische neutraliteit dient deze verordening betrekking te hebben op alle op kaarten gebaseerde betalingstransacties, ongeacht de omgeving (daaronder begrepen instrumenten en diensten voor betalingen in de detailhandel welke offline, online of mobiel kunnen zijn) waarin de transactie plaatsvindt.

(28)

Op kaarten gebaseerde betalingstransacties worden doorgaans uitgevoerd volgens twee belangrijke bedrijfsmodellen, zogeheten „driepartijenbetaalkaartschema's” (kaarthouder — accepterend en uitgevend schema — handelaar) en „vierpartijenbetaalkaartschema's” (kaarthouder — uitgevende bank — accepterende bank — handelaar). Tal van vierpartijenbetaalkaartschema's hanteren een expliciete, meestal multilaterale afwikkelingsvergoeding. Om het bestaan van impliciete afwikkelingsvergoedingen te erkennen en tot de verwezenlijking van gelijke concurrentievoorwaarden bij te dragen, moeten driepartijenbetaalkaartschema's die van betalingsdienstaanbieders als uitgevers of accepteerders gebruikmaken, als vierpartijenbetaalkaartschema's worden aangemerkt en horen zij dezelfde voorschriften in acht te nemen; transparantie- en andere maatregelen in verband met bedrijfsregels dienen op alle aanbieders van toepassing te zijn. Rekening houdend met de specifieke situatie die zich voor dergelijke driepartijenbetaalkaartschema's kan voordoen, is het echter passend te voorzien in een overgangsperiode gedurende welke de lidstaten kunnen beslissende regels voor het maximum voor afwikkelingsvergoedingen niet toe te passen indien deze schema's in de betrokken lidstaat een zeer beperkt marktaandeel hebben.

(29)

De uitgiftedienst is gebaseerd op een contractuele relatie tussen de uitgever van het betaalinstrument en de betaler, ongeacht of de uitgever het geld houdt namens de betaler. De uitgever stelt betaalkaarten ter beschikking van de betaler, machtigt tot transacties met terminals of soortgelijke instrumenten en kan betaling aan de accepteerder garanderen voor transacties die conform de regels van het desbetreffende schema worden verricht. Daarom wordt de loutere verdeling van betaalkaarten of technische diensten, zoals het louter verwerken en bewaren van gegevens, niet aangemerkt als uitgifte.

(30)

De acceptatiedienst vormt een keten van verrichtingen, gaande van de initiatie van een op kaarten gebaseerde betalingstransactie tot de overmaking van de geldmiddelen naar de betaalrekening van de begunstigde. Afhankelijk van de lidstaat en van het bestaande bedrijfsmodel is de acceptatie in elke lidstaat verschillend georganiseerd. Daarom sluit de betalingsdienstaanbieder die de afwikkelingsvergoeding betaalt, niet altijd direct met de begunstigde een overeenkomst. Intermediairs die een deel van de acceptatiediensten verstrekken zonder daarom een directe contractuele betrekking met begunstigden te hebben, dienen niettemin onder de in deze verordening vervatte definitie van accepteerder te vallen. De acceptatiedienst wordt verstrekt los van de vraag of de accepteerder het geld houdt namens de begunstigde. Technische diensten, zoals het louter verwerken en bewaren van gegevens of de aandrijving van terminals, worden niet aangemerkt als acceptatiedienst.

(31)

Er moet op worden toegezien dat de bepalingen betreffende de door betalingsdienstaanbieders te betalen of te ontvangen afwikkelingsvergoedingen niet worden omzeild met alternatieve vergoedingenstromen naar de uitgevers. Om dit te voorkomen dient de „nettocompensatie” van de vergoedingen, met inbegrip van mogelijke vergunningskosten, die de uitgever heeft betaald aan of ontvangen van een betaalkaartschema, een accepteerder of enige andere intermediair, als de afwikkelingsvergoeding te worden aangemerkt. Om na te gaan of er van omzeiling sprake is, dient bij de berekening van de afwikkelingsvergoeding rekening te worden gehouden met het totaalbedrag aan betalingen of stimulansen die een uitgever met betrekking tot de gereglementeerde transacties van een betaalkaartschema heeft ontvangen, verminderd met de vergoedingen die de uitgever aan het betaalkaartschema heeft betaald. De in aanmerking genomen betalingen, stimulansen en vergoedingen kunnen een direct karakter (d.w.z. op basis van het volume of de specifieke transactie) of een indirect karakter (onder meer verkoopstimulansen, bonussen, kortingen voor bepaalde transactievolumes) hebben. Bij het nagaan of de bepalingen van deze verordening worden omzeild, moet met name rekening worden gehouden met de voordelen die uitgevers van kaarten halen uit speciale programma's die gezamenlijk worden uitgevoerd door uitgevers en betaalkaartschema's, en met de inkomsten uit verwerkings-, licentieverlenings- en andere vergoedingen die inkomsten opleveren voor kaartorganisaties. De uitgifte van betaalkaarten in derde landen moet, in voorkomend geval en indien zulks door andere objectieve elementen wordt bevestigd, ook in aanmerking kunnen worden genomen bij het beoordelen van een eventuele omzeiling van deze verordening.

(32)

Consumenten zijn vaak niet op de hoogte van de vergoedingen die handelaren betalen voor het betaalinstrument dat zij gebruiken. Tegelijkertijd kunnen uitgevers er met een aantal stimulansen (in de vorm van onder meer reisvouchers, bonussen, kortingen, terugboekingen, gratis verzekeringen enz.) op aansturen dat consumenten gebruikmaken van betaalinstrumenten, waardoor voor uitgevers hoge vergoedingen worden gegenereerd. Om daaraan tegenwicht te bieden, mogen de maatregelen die ertoe strekken afwikkelingsvergoedingen te beperken, alleen maar betrekking hebben op betaalkaarten die massaproducten zijn geworden, en die handelaren doorgaans moeilijk kunnen weigeren omdat de uitgifte en het gebruik ervan zo wijdverspreid zijn (debet- en kredietkaarten van consumenten). Teneinde tot een doeltreffender marktwerking in de niet-gereglementeerde delen van de sector te komen en de overheveling van activiteiten van de gereglementeerde naar de niet-gereglementeerde delen van de sector te beperken, is het noodzakelijk een reeks maatregelen vast te stellen betreffende, onder meer, het scheiden van schema en infrastructuur, het door de begunstigde sturen van het gedrag van de betaler en de selectieve acceptatie van betaalinstrumenten door de begunstigde.

(33)

Het aanbrengen van een scheiding tussen schema en infrastructuur moet alle verwerkingsentiteiten in de gelegenheid stellen te concurreren om klanten van de schema's. Aangezien verwerkingskosten een aanzienlijk deel van de totale kosten van kaartacceptatie vertegenwoordigen, is het van belang ervoor te zorgen dat voor deze schakel in de waardeketen van daadwerkelijke concurrentie sprake is. De scheiding van schema en infrastructuur houdt in dat kaartschema's en verwerkingsentiteiten onafhankelijk moeten zijn wat boekhouding, organisatie en besluitvormingsproces betreft. Zij mogen niet discrimineren door, bijvoorbeeld, elkaar een voorkeursbehandeling te bieden, elkaar vertrouwelijke informatie te verstrekken die niet beschikbaar is voor hun concurrenten in hun respectieve marktsegment, hun concurrent in hun respectieve marktsegment buitensporige informatievereisten op te leggen, tot kruissubsidiëring van hun respectieve activiteiten over te gaan of governanceregelingen met elkaar te delen. Dergelijke discriminerende praktijken werken een versnippering van de markt in de hand, staan de toegang van nieuwkomers tot de markt in de weg en beletten de opkomst van pan-Europese marktspelers, waardoor de voltooiing van de interne markt op het gebied van op kaarten gebaseerde betalingen en op kaarten gebaseerde internet- en mobiele betalingen wordt belemmerd, met alle negatieve gevolgen van dien voor handelaren, ondernemingen en consumenten.

(34)

De door betaalkaartschema's toegepaste regels en de praktijken van betalingsdienstaanbieders zorgen er veelal voor dat handelaren en consumenten zich niet van de verschillen in vergoeding bewust zijn, en ze verminderen tevens de markttransparantie. Zo worden vergoedingen „samengevoegd”, of wordt het handelaren verboden op kaarten die aan andere kaartmerken zijn gekoppeld (co-badged cards) een goedkoper kaartmerk te kiezen, of op het gebruik van dergelijke goedkopere kaarten aan te sturen. Ook als handelaren van de diverse kosten op de hoogte zijn, beletten de regels van het schema hen vaak actie te ondernemen om de vergoedingen te verlagen.

(35)

Betaalinstrumenten brengen voor de begunstigde verschillende kosten met zich mee, waarbij sommige instrumenten duurder zijn dan andere. Behalve wanneer een bepaald betaalinstrument voor bepaalde categorieën betalingen bij wet verplicht is of wanneer een betaalinstrument niet kan worden geweigerd omdat het de status van wettig betaalmiddel heeft, moet het de begunstigde vrij staan, overeenkomstig Richtlijn 2007/64/EG, erop aan te sturen dat betalers van een specifiek betaalinstrument gebruikmaken. Kaartschema's en betalingsdienstaanbieders leggen begunstigden in dit verband tal van restricties op, onder meer betreffende de vrijheid van de begunstigde om voor de betaling van kleine bedragen bepaalde betaalinstrumenten te weigeren of om de betaler te informeren over de vergoedingen die de begunstigde voor specifieke betaalinstrumenten verschuldigd is, of betreffende het aantal kassa's in de winkel van de begunstigde die specifieke betaalinstrumenten accepteren. Deze restricties moeten worden afgeschaft.

(36)

In situaties waarin de begunstigde erop aanstuurt dat de betaler van een bepaald betaalinstrument gebruik maakt, mag de begunstigde de betaler echter geen kosten aanrekenen voor het gebruik van betaalinstrumenten waarvoor de afwikkelingsvergoedingen bij deze verordening zijn gereglementeerd, omdat in die situaties de voordelen van het in rekening brengen van toeslagen beperkt zijn en voor complexiteit op de markt zorgen.

(37)

De verplichting om alle kaarten te honoreren is een tweeledige verplichting die uitgevers en betaalkaartschema's begunstigden opleggen alle kaarten van hetzelfde merk te accepteren, ongeacht de verschillende kosten die aan deze kaarten verbonden zijn (het onderdeel „honoreren van alle producten”) en ongeacht de individuele uitgevende bank die de kaart heeft uitgegeven (het onderdeel „honoreren van alle uitgevers”). Het is in het belang van de consument dat de begunstigde voor eenzelfde categorie kaarten niet tussen uitgevers of kaarthouders kan discrimineren, en dat betaalkaartschema's en betalingsdienstaanbieders begunstigden die verplichting kunnen opleggen. Het element „honoreren van alle uitgevers” van de verplichting om alle kaarten te honoreren is derhalve een gerechtvaardigde verplichting binnen een betaalkaartschema, omdat begunstigden op die manier wordt belet te discrimineren tussen de individuele banken die een kaart hebben uitgegeven. Het element „honoreren van alle producten” is in wezen een koppelverkooppraktijk die tot gevolg heeft dat de acceptatie van kaarten met lage vergoedingen aan de acceptatie van kaarten met hoge vergoedingen wordt gekoppeld. Het schrappen van het element „honoreren van alle producten” uit de verplichting alle kaarten te honoreren zou handelaren de mogelijkheid bieden de door hen aangeboden keuze aan betaalkaarten te beperken tot uitsluitend betaalkaarten met lage(re) kosten, wat dankzij de geringere door handelaren te betalen kosten ook consumenten ten goede zou komen. Handelaren die debetkaarten accepteren, zouden dan niet gedwongen zijn ook kredietkaarten te accepteren, en handelaren die kredietkaarten accepteren, zouden niet gedwongen zijn commerciële kaarten te accepteren. Om de consument te beschermen en hem in staat te stellen de betaalkaarten zo vaak mogelijk te gebruiken, zou de verplichting voor handelaren om kaarten waarvoor dezelfde gereglementeerde afwikkelingsvergoeding wordt toegepast, te accepteren alleen mogen gelden voor kaarten die binnen hetzelfde merk zijn uitgegeven en tot dezelfde categorie behoren (vooraf betaalde kaart, debetkaart of kredietkaart). Met deze beperking zou tevens een meer concurrerende omgeving ontstaan voor kaarten waarvoor de afwikkelingsvergoedingen niet bij deze verordening zijn gereglementeerd, omdat handelaren sterker zouden staan in de onderhandelingen over de voorwaarden waaronder zij die kaarten accepteren. Deze restricties moeten beperkt blijven en mogen alleen als aanvaardbaar worden beschouwd indien ze de bescherming van consumenten ten goede komen en hen een passende mate van zekerheid geven dat hun betaalkaarten door de handelaren zullen worden geaccepteerd.

(38)

Door de betalingsdienstaanbieders moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen consumentenkaarten en commerciële kaarten, zowel op technische als op commerciële grond. Eveneens is het belangrijk de commerciële kaart te definiëren als een betaalinstrument dat alleen dient voor bedrijfsuitgaven die direct van de rekening van de onderneming of het publiekrechtelijk lichaam, dan wel de zelfstandige natuurlijke persoon, worden gedebiteerd.

(39)

Begunstigden en betalers moeten de verschillende categorieën kaarten kunnen herkennen. Daarom moet het mogelijk zijn de diverse merken en categorieën elektronisch, en voor pas uitgegeven op kaarten gebaseerde betaalinstrumenten ook op zicht, op de drager af te lezen. Voorts moet de betaler over de acceptatie van zijn betaalinstrument(en) in een bepaald verkooppunt worden geïnformeerd. Het is noodzakelijk dat de mededeling door de begunstigde aan de betaler van elke beperking op het gebruik van een bepaald merk op hetzelfde moment en onder dezelfde voorwaarden geschiedt als de mededeling dat een gegeven merk wordt geaccepteerd.

(40)

Om te garanderen dat de concurrentie tussen merken efficiënt is, is het belangrijk dat de keuze van de betaalapplicatie wordt gemaakt door de gebruikers, en niet wordt opgelegd door de upstreammarkt, bestaande uit betaalkaartschema's, betalingsdienstaanbieders of verwerkers. Deze regeling mag de betalers en begunstigden niet beletten een standaardkeuze van de toepassing vast te stellen, waar dat technisch mogelijk is, op voorwaarde dat die keuze voor elke transactie kan worden gewijzigd.

(41)

Om ervoor te zorgen dat verhaal mogelijk is wanneer deze verordening verkeerd is toegepast of wanneer er geschillen tussen betalingsdienstgebruikers en betalingsdienstaanbieders ontstaan, moeten de lidstaten passende en effectieve buitengerechtelijke klachten- en verhaalprocedures opzetten, of in equivalente maatregelen voorzien. De lidstaten moeten voorschriften vaststellen inzake de sancties die gelden voor inbreuken op deze verordening en moeten waarborgen dat deze sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn, en dat ze worden uitgevoerd.

(42)

De Commissie moet een rapport indienen waarin de verschillende effecten van deze verordening op de werking van de markt worden bestudeerd. Het is noodzakelijk dat de Commissie over de mogelijkheid beschikt om de informatie te verzamelen die vereist is voor de opstelling van dit rapport, en dat de bevoegde autoriteiten voor het verzamelen van gegevens nauw samenwerken met de Commissie.

(43)

Daar de doelstellingen van deze verordening, met name het vaststellen van uniforme vereisten voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties en op kaarten gebaseerde internet- en mobiele betalingen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar wegens de omvang ervan beter op het niveau van de Unie kunnen worden bewerkstelligd, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(44)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en strookt met de beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, en in het bijzonder het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, de vrijheid van ondernemerschap en consumentenbescherming, en moet overeenkomstig deze rechten en beginselen worden toegepast,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Toepassingsgebied

1.   In deze verordening zijn eenvormige technische en bedrijfsmatige vereisten neergelegd voor binnen de Unie verrichte op kaarten gebaseerde betalingstransacties waarbij zowel de betalingsdienstaanbieder van de betaler als de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde zich binnen de Unie bevinden.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op diensten die gebaseerd zijn op specifieke betaalinstrumenten met beperkte gebruiksmogelijkheden die onder één van de volgende categorieën vallen:

a)

instrumenten waarmee de houder uitsluitend in de bedrijfsgebouwen van de uitgever of binnen een beperkt netwerk van dienstaanbieders die een directe handelsovereenkomst met een professionele uitgever hebben, goederen of diensten kan aanschaffen;

b)

instrumenten waarmee uitsluitend goederen of diensten uit een zeer beperkt gamma kunnen worden aangeschaft;

c)

uitsluitend in één lidstaat geldende instrumenten aangeboden op verzoek van een onderneming of een publiekrechtelijke entiteit, waarvoor een nationale of regionale overheidsinstantie specifieke sociale of belastinggerelateerde regels heeft vastgesteld, en waarmee specifieke goederen of diensten kunnen worden aangeschaft bij leveranciers die een handelsovereenkomst met de uitgever hebben.

3.   Hoofdstuk II is niet van toepassing op:

a)

transacties met commerciële kaarten;

b)

opnemingen van contanten bij geldautomaten of aan het loket van een betalingsdienstaanbieder, en

c)

transacties met betaalkaarten die door een driepartijenbetaalkaartschema zijn uitgegeven.

4.   Artikel 7 is niet van toepassing op driepartijenbetaalkaartschema's.

5.   Een driepartijenbetaalkaartschema dat aan andere betalingsdienstaanbieders een licentie voor de uitgifte van op kaarten gebaseerde betaalinstrumenten of de acceptatie van op kaarten gebaseerde betalingstransacties, of voor beide, verleent, of dat samen met een co-brandingpartner of via een agent op kaarten gebaseerde betaalinstrumenten uitgeeft wordt als een vierpartijenbetaalkaartschema beschouwd. Wat de binnenlandse betalingstransacties betreft kan voor een dergelijk driepartijenbetaalkaartschema evenwel tot 9 december 2018 worden voorzien in een vrijstelling van de verplichtingen van hoofdstuk II, mits de op kaarten gebaseerde betalingstransacties die uit hoofde van dat driepartijenbetaalkaartschema in een lidstaat worden verricht, op jaarbasis niet meer bedragen dan 3 % van de totale waarde van de in die lidstaat verrichte op kaarten gebaseerde betalingstransacties.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „accepteerder”: een betalingsdienstaanbieder die met een begunstigde een overeenkomst sluit voor de acceptatie en de verwerking van op kaarten gebaseerde betalingstransacties, waardoor een geldovermaking naar de begunstigde ontstaat;

2.   „uitgever”: een betalingsdienstaanbieder die met een betaler een overeenkomst sluit voor het verstrekken van een betaalinstrument voor het initiëren en het verwerken van diens op kaarten gebaseerde betalingstransacties;

3.   „consument”: een natuurlijke persoon die in het kader van een betalingsdienstovereenkomst die onder deze verordening valt, voor doeleinden buiten zijn handels-, bedrijfs- of beroepswerkzaamheden handelt;

4.   „debetkaarttransactie”: een op kaarten gebaseerde betalingstransactie, transacties met een vooraf betaalde kaart daaronder begrepen, die geen kredietkaarttransactie is;

5.   „kredietkaarttransactie”: een op kaarten gebaseerde betalingstransactie waarbij het bedrag van de transactie geheel of gedeeltelijk op een vooraf overeengekomen specifieke kalenderdatum aan de betaler wordt gedebiteerd volgens een vooraf overeengekomen kredietfaciliteit, al dan niet met aanrekening van rente;

6.   „commerciële kaart”: een op kaarten gebaseerd betaalinstrument, uitgegeven aan ondernemingen, publiekrechtelijke lichamen of natuurlijke personen die op zelfstandige basis een beroepsactiviteit uitoefenen, waarvan het gebruik beperkt is tot de betaling van beroepskosten, en waarbij de met die kaart verrichte betalingen direct worden aangerekend op de rekening van de onderneming, het publiekrechtelijke lichaam of de natuurlijke persoon die op zelfstandige basis een beroepsactiviteit uitoefent;

7.   „op kaarten gebaseerde betalingstransactie”: een op een infrastructuur voor betaalkaartschema's en bedrijfsregels gebaseerde dienst voor het verrichten van een betalingstransactie met behulp van een kaart, een telecommunicatie-, digitaal of IT-instrument of programmatuur indien dit in een debet- of kredietkaarttransactie resulteert. Transacties die op een andere soort van betalingsdienst gebaseerd zijn, zijn geen op kaarten gebaseerde betalingstransacties;

8.   „grensoverschrijdende betalingstransactie”: een op kaarten gebaseerde betalingstransactie waarbij de uitgever en de accepteerder zich niet in dezelfde lidstaat bevinden, of waarbij het op kaarten gebaseerde betaalinstrument is uitgegeven door een uitgever die zich in een andere lidstaat dan de lidstaat van het verkooppunt bevindt;

9.   „binnenlandse betalingstransactie”: een op kaarten gebaseerde betalingstransactie die geen grensoverschrijdende betalingstransactie is;

10.   „afwikkelingsvergoeding”: een vergoeding die voor elke transactie direct of indirect (d.w.z. via een derde) wordt betaald tussen de uitgever en de accepteerder die bij een op kaarten gebaseerde betalingstransactie betrokken zijn. De nettocompensatie of andere overeengekomen vergoeding wordt beschouwd als deel uitmakend van de afwikkelingsvergoeding;

11.   „nettocompensatie”: het nettototaalbedrag aan betalingen, kortingen of stimulansen die een uitgever van het betaalkaartschema, de accepteerder of een andere intermediair in verband met op kaarten gebaseerde betalingstransacties of daaraan gerelateerde activiteiten, heeft ontvangen;

12.   „handelarenvergoeding”: een door de begunstigde aan de accepteerder betaalde vergoeding in verband met op kaarten gebaseerde betalingstransacties;

13.   „begunstigde”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die de beoogde ontvanger is van de geldmiddelen waarop een betalingstransactie betrekking heeft;

14.   „betaler”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die houder is van een betaalrekening en een betaalopdracht vanaf die betaalrekening toestaat, hetzij, bij ontbreken van een betaalrekening, een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een betaalopdracht geeft;

15.   „betaalkaart”: een categorie van betaalinstrumenten waarmee de betaler een debet- of kredietkaarttransactie kan initiëren;

16.   „betaalkaartschema”: een geheel van regels, praktijken, normen en/of uitvoeringsrichtsnoeren ten behoeve van de uitvoering van op kaarten gebaseerde betalingstransacties dat los staat van een infrastructuur die of een betaalsysteem dat de werking ervan ondersteunt, en dat een voor de werking van het schema verantwoordelijk(e) specifiek(e) besluitvormingsorgaan, -organisatie of -entiteit omvat;

17.   „vierpartijenbetaalkaartschema”: een betaalkaartschema waarbij de op kaarten gebaseerde betalingstransacties van de betaalrekening van een betaler naar de betaalrekening van een begunstigde worden verricht door tussenkomst van het schema, een uitgever (voor de betaler) en een accepteerder (voor de begunstigde);

18.   „driepartijenbetaalkaartschema”: een betaalkaartschema waarbij het schema zelf diensten aanbiedt voor de acceptatie en de uitgifte en op kaarten gebaseerde betalingstransacties binnen het schema worden verricht van de betaalrekening van een betaler naar de betaalrekening van een begunstigde. Een driepartijenbetaalkaartschema dat aan andere betalingsdienstaanbieders een licentie verleent voor de uitgifte van op kaarten gebaseerde betaalinstrumenten of de acceptatie van op kaarten gebaseerde betalingstransacties, of voor beide, of samen met een co-brandingpartner of via een agent op kaarten gebaseerde betaalinstrumenten uitgeeft, wordt als een vierpartijenbetaalkaartschema beschouwd;

19.   „betaalinstrument”: tussen de betalingsdienstgebruiker en de betalingsdienstaanbieder overeengekomen gepersonaliseerd(e) instrument(en) en/of geheel van procedures en waarvan wordt gebruikgemaakt om een betaalopdracht te initiëren;

20.   „op kaarten gebaseerd betaalinstrument”: betaalinstrument, met inbegrip van een kaart, mobiele telefoon, computer of enigerlei andere technologische drager met de passende betaalapplicatie, die de betaler in staat stelt een op kaarten gebaseerde betalingstransactie te initiëren die geen overmaking of automatische afschrijving in de zin van artikel 2 van Verordening (EU) nr. 260/2012 is;

21.   „betalingsapplicatie”: computerprogrammatuur of gelijkwaardige programmatuur die is geladen op een drager die het mogelijk maakt op kaarten gebaseerde betalingstransacties te initiëren en de betaler in staat stelt betaalopdrachten te geven;

22.   „betaalrekening”: een rekening die op naam van één of meer betalingsdienstgebruikers staat en die wordt gebruikt voor het verrichten van betalingstransacties, inclusief via een specifieke rekening voor elektronisch geld als omschreven in artikel 2, onder punt 2), van Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad (8);

23.   „betaalopdracht”: door een betaler aan zijn betalingsdienstaanbieder gegeven instructie om een betalingstransactie uit te voeren;

24.   „betalingsdienstaanbieder”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die gemachtigd is tot het aanbieden van de in de lijst in bijlage bij Richtlijn 2007/64/EG genoemde betalingsdiensten of erkend is als uitgever van elektronisch geld op grond van artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2009/110/EG. Een betalingsdienstaanbieder kan een uitgever, een accepteerder of beide zijn;

25.   „betalingsdienstgebruiker”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in de hoedanigheid van betaler, begunstigde of beide gebruik maakt van een betalingsdienst;

26.   „betalingstransactie”: een namens of door de betaler, dan wel door de begunstigde geïnitieerde handeling waarbij geldmiddelen worden overgemaakt, ongeacht of er tussen de betaler en de begunstigde onderliggende verplichtingen bestaan;

27.   „verwerking”: het verrichten van diensten voor het verwerken van een betalingstransactie, voor zover deze diensten de stappen betreffen die nodig zijn om een betalingsinstructie tussen accepteerder en uitgever af te handelen;

28.   „verwerkingsentiteit”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die diensten voor de verwerking van betalingstransacties aanbiedt;

29.   „verkooppunt”: het adres van de fysieke verkoopruimten van de handelaar waar de betalingstransactie wordt geïnitieerd. Daarbij geldt echter het volgende:

a)

bij verkoop op afstand of overeenkomsten op afstand (d.w.z. elektronische handel) als omschreven in artikel 2, onder punt 7), van Richtlijn 2011/83/EU is het verkooppunt het adres van de vaste bedrijfsvestiging waar de handelaar zijn bedrijf uitoefent, ongeacht de website- of de serverlocatie via dewelke de betaaltransactie wordt geïnitieerd;

b)

indien de handelaar geen vaste bedrijfsvestiging heeft, wordt het adres waarvoor de handelaar een geldige bedrijfsvergunning heeft op grond waarvan de betaaltransactie wordt geïnitieerd, als verkooppunt aangemerkt;

c)

indien de handelaar geen vaste bedrijfsvestiging heeft en niet over een geldige bedrijfsvergunning beschikt, wordt als verkooppunt aangemerkt het correspondentieadres voor de belastingen in verband met de verkoopactiviteit in het kader waarvan de betaaltransactie wordt geïnitieerd;

30.   „betaalmerk”: elk(e) materie(ë)l(e) of digita(a)l(e) naam, term, teken, symbool of een combinatie daarvan, waaruit blijkt via welk betaalkaartschema op kaarten gebaseerde betalingstransacties worden verricht;

31.   „co-badging”: het incorporeren van twee of meer betaalmerken of betalingsapplicaties van hetzelfde merk op hetzelfde op kaarten gebaseerd betaalinstrument;

32.   „co-branding”: het incorporeren van ten minste één betaalmerk en ten minste één niet-betaalmerk op hetzelfde op kaarten gebaseerd betaalinstrument;

33.   „debetkaart”: een categorie van betaalinstrumenten waarmee de betaler een debetkaarttransactie kan initiëren, met uitsluiting van betalingen met een vooraf betaalde kaart;

34.   „kredietkaart”: een categorie van betaalinstrumenten waarmee de betaler een kredietkaarttransactie kan initiëren;

35.   „vooraf betaalde kaart”: een categorie van betaalinstrumenten waarop elektronisch geld als omschreven in artikel 2, punt 2, van Richtlijn 2009/110/EG, is opgeslagen.

HOOFDSTUK II

AFWIKKELINGSVERGOEDINGEN

Artikel 3

Afwikkelingsvergoedingen voor debetkaarttransacties van consumenten

1.   De afwikkelingsvergoeding die betalingsdienstaanbieders voor debetkaarttransacties bieden of verlangen, bedraagt per transactie niet meer dan 0,2 % van de transactiewaarde.

2.   Voor binnenlandse debetkaarttransacties kunnen de lidstaten:

a)

met betrekking tot de afwikkelingsvergoeding een maximumpercentage per transactie vaststellen dat lager is dan het in lid 1 bepaalde percentage, en bepalen dat de op basis van het toepasselijke percentage berekende vergoeding een bepaald maximumbedrag niet mag overschrijden, of

b)

betalingsdienstaanbieders toestaan een afwikkelingsvergoeding per transactie toe te passen van niet meer dan 0,05 EUR, of in de lidstaten met een andere munteenheid dan de euro, de overeenkomstige waarde in de nationale munteenheid op 8 juni 2015; deze waarde wordt om de vijf jaar herzien of telkens wanneer er een aanzienlijke wijziging is van de wisselkoers. Deze afwikkelingsvergoeding per transactie kan ook worden gecombineerd met een maximale procentuele vergoeding van niet meer dan 0,2 %, op voorwaarde dat de som van de afwikkelingsvergoedingen van het betaalkaartschema nooit groter is dan 0,2 % van de totale jaarlijkse transactiewaarde van de binnenlandse debetkaarttransacties binnen elk betaalkaartschema.

3.   Tot 9 december 2020 kunnen de lidstaten, met betrekking tot binnenlandse debetkaarttransacties, de betalingsdienstaanbieders toestaan een gewogen gemiddelde afwikkelingsvergoeding toe te passen die niet meer bedraagt dan 0,2 % van de gemiddelde jaarlijkse transactiewaarde van alle binnenlandse debetkaarttransacties binnen elk betaalkaartschema. De lidstaten kunnen voor alle binnenlandse debetkaarttransacties een lagere gewogen gemiddelde maximale afwikkelingsvergoeding vaststellen.

4.   De in de leden 2 en 3 bedoelde jaarlijkse transactiewaarden worden berekend op jaarbasis, te rekenen vanaf 1 januari tot en met 31 december, en wordt toegepast vanaf 1 april van het daaropvolgende jaar. De referentieperiode voor de eerste berekening van die waarde begint 15 kalendermaanden vóór de toepassingsdatum van de leden 2 en 3 en eindigt drie kalendermaanden vóór die datum.

5.   De in artikel 13 bedoelde bevoegde autoriteiten verlangen dat betaalkaartschema's en/of betalingsdienstaanbieders hun op schriftelijk verzoek alle informatie verstrekken die zij nodig hebben om te verifiëren of het bepaalde in de leden 3 en 4 naar behoren is toegepast; die informatie wordt vóór 1 maart van het jaar dat volgt op de in de eerste zin van lid 4 vermelde referentieperiode naar de bevoegde autoriteit gestuurd. Elke andere informatie op basis waarvan de bevoegde autoriteiten kunnen nagaan of aan het bepaalde in dit hoofdstuk is voldaan, wordt binnen de door hen opgelegde termijn op hun schriftelijk verzoek naar de bevoegde autoriteiten gestuurd. De bevoegde autoriteiten kunnen verlangen dat die informatie door een onafhankelijke auditor wordt gecertificeerd.

Artikel 4

Afwikkelingsvergoedingen voor kredietkaarttransacties van consumenten

De afwikkelingsvergoeding die betalingsdienstaanbieders voor kredietkaarttransacties bieden of verlangen, bedraagt per transactie niet meer dan 0,3 % van de transactiewaarde. Voor binnenlandse kredietkaarttransacties kunnen de lidstaten een lagere maximale afwikkelingsvergoeding per transactie vaststellen.

Artikel 5

Omzeilingsverbod

Voor de toepassing van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde maxima wordt elke overeengekomen vergoeding, met inbegrip van de nettocompensatie, waarvan het oogmerk of het effect gelijkwaardig is aan de afwikkelingsvergoeding en die een uitgever met betrekking tot betalingstransacties of daaraan gerelateerde activiteiten ontvangt van het betaalkaartschema, de accepteerder of een andere intermediair, als een deel van de afwikkelingsvergoeding beschouwd.

HOOFDSTUK III

BEDRIJFSREGELS

Artikel 6

Licentieverlening

1.   Elke territoriale beperking binnen de Unie of elke regel met een gelijkwaardig effect in licentieovereenkomsten of in regels inzake betaalkaartschema's met betrekking tot de uitgifte van betaalkaarten of de acceptatie van op kaarten gebaseerde betalingstransacties is verboden.

2.   Elke eis of verplichting om voor grensoverschrijdende activiteiten een landspecifieke licentie of vergunning te verkrijgen, dan wel elke regel met een gelijkwaardig effect in licentieovereenkomsten of in regels van een betaalkaartschema met betrekking tot de uitgifte van betaalkaarten of de acceptatie van op kaarten gebaseerde betalingstransacties is verboden.

Artikel 7

Scheiding tussen het betaalkaartschema en de verwerkingsentiteiten

1.   Betaalkaartschema's en verwerkingsentiteiten:

a)

zijn onafhankelijk wat betreft de boekhouding, de organisatie en de besluitvormingsprocessen;

b)

bieden geen gebundelde prijzen aan voor betaalkaartschema- en verwerkingsactiviteiten en passen op die activiteiten geen kruissubsidies toe;

c)

discrimineren op generlei wijze tussen, enerzijds, hun dochterondernemingen of aandeelhouders en, anderzijds, gebruikers van deze betaalkaartschema's en andere contractuele partners. Zij stellen met name de verlening van een door hen aangeboden dienst op generlei wijze afhankelijk van de aanvaarding door hun contractuele partner van een andere dienst die zij aanbieden.

2.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de statutaire zetel van het schema is gevestigd, kan een betaalkaartschema ertoe verplichten een onafhankelijk verslag voor te leggen waaruit blijkt dat het aan lid 1 voldoet.

3.   Betaalkaartschema's voorzien in de mogelijkheid dat toelatings- en clearingberichten met betrekking tot afzonderlijke op kaarten gebaseerde betalingstransacties van elkaar worden gescheiden en door verschillende verwerkingsentiteiten worden verwerkt.

4.   Elke vorm van territoriale discriminatie in verwerkingsregels die door betaalkaartschema's worden toegepast, is verboden.

5.   De verwerkingsentiteiten binnen de Unie zorgen voor technische interoperabiliteit van hun systeem met andere systemen van verwerkingsentiteiten binnen de Unie door internationale of Europese normalisatie-instellingen ontwikkelde normen toe te passen. Daarnaast worden door de betaalkaartschema's geen bedrijfsregels vastgesteld of toegepast die de interoperabiliteit tussen verwerkingsentiteiten binnen de Unie beperken.

6.   De Europese Bankautoriteit (EBA) kan, na raadpleging van een adviespanel als bedoeld in artikel 41 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (9), ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen, die de vereisten vaststellen waaraan betaalkaartschema's en verwerkingsentiteiten met het oog op de toepassing van lid 1, punt a), moeten voldoen.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk 9 december 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 8

Co-badging en keuze van betaalmerk of betalingsapplicatie

1.   Elke regel van een betaalkaartschema en regel in een licentieovereenkomst of elke maatregel met een gelijkwaardig effect, waardoor het een uitgever wordt verhinderd of belet op een op kaarten gebaseerd betaalinstrument twee of meer verschillende betaalmerken of betalingsapplicaties aan te brengen, is verboden.

2.   Bij het sluiten van een contract met een betalingsdienstaanbieder, kan de consument verlangen dat er op een op kaarten gebaseerd betaalinstrument twee of meer verschillende betaalmerken worden aangebracht, op voorwaarde dat deze dienst door de betalingsdienstaanbieder wordt aangeboden. De betalingsdienstaanbieder verstrekt de consument tijdig vóór de ondertekening van het contract duidelijke en objectieve informatie over alle beschikbare betaalmerken en de kenmerken ervan, waaronder functionaliteit, kosten en beveiliging.

3.   Elk verschil in behandeling van uitgevers of accepteerders waarin wordt voorzien in regels van een schema en regels in licentieovereenkomsten met betrekking tot co-badging van verschillende betaalmerken of betalingsapplicaties op een op kaarten gebaseerd betaalinstrument, wordt op objectieve wijze verantwoord en is niet-discriminerend.

4.   Betaalkaartschema's leggen geen rapportageverplichtingen, verplichtingen tot betaling van vergoedingen of soortgelijke verplichtingen met een gelijkwaardig oogmerk of effect op aan kaartuitgevende en kaartaccepterende betalingsdienstaanbieders voor transacties die worden uitgevoerd met een drager waarop hun betaalmerk aanwezig is, wanneer bij de transacties niet van hun schema wordt gebruikgemaakt.

5.   Routeringbeginselen of gelijkwaardige maatregelen die ten doel hebben transacties via een specifiek kanaal of proces te laten verlopen, alsmede andere technische en beveiligingsnormen en voorschriften met betrekking tot een op kaarten gebaseerd betaalinstrument waarop twee of meer verschillende betaalmerken en betalingsapplicaties beschikbaar zijn, zijn niet-discriminerend en worden op niet-discriminerende wijze toegepast.

6.   Betaalkaartschema's, uitgevers, accepteerders, verwerkingsentiteiten en andere aanbieders van technische diensten voorzien het betaalinstrument of de in het verkooppunt gebruikte apparatuur niet van automatische mechanismen, programmatuur of hardware die de keuze van een betaalmerk, een betalingsapplicatie, of beide, door de betaler of de begunstigde beperkt wanneer zij van een betaalinstrument met co-badging gebruikmaken.

De begunstigden behouden echter de mogelijkheid op de in het verkooppunt gebruikte apparatuur automatische mechanismen te installeren waarmee een bepaald betaalmerk of een bepaalde betalingsapplicatie als prioritaire keuze wordt gegenereerd; de begunstigden mogen echter niet verhinderen dat de betaler voor de door de begunstigde geaccepteerde categorieën van kaarten of daaraan gerelateerde betaalinstrumenten, zulke door de begunstigde in diens apparatuur gemaakte automatische prioritaire keuze ongedaan maakt.

Artikel 9

Samenvoegingsverbod

1.   De accepteerder biedt en rekent de begunstigde handelarenvergoedingen aan waarbij voor de verschillende categorieën en verschillende merken van betaalkaarten verschillende afwikkelingsvergoedingsniveaus afzonderlijk worden vermeld, tenzij de begunstigde de accepteerder schriftelijk verzoekt samengevoegde handelarenvergoedingen aan te rekenen.

2.   In de overeenkomsten met de begunstigden vermelden de accepteerders de bedragen van de handelarenvergoedingen, de afwikkelingsvergoedingen en de schemavergoedingen voor elke categorie en elk merk van betaalkaarten afzonderlijk, tenzij de begunstigde achteraf door middel van een schrijven anderszins verzoekt.

Artikel 10

Verplichting alle kaarten te honoreren

1.   Betaalkaartschema's en betalingsdienstaanbieders passen geen regels toe waarbij begunstigden die een door een uitgever uitgegeven op kaarten gebaseerd betaalinstrument accepteren, ertoe worden verplicht eveneens andere, in het kader van hetzelfde betaalkaartschema uitgegeven op kaarten gebaseerde betaalinstrumenten te accepteren.

2.   Lid 1 is niet van toepassing op op consumentenkaarten gebaseerde betaalinstrumenten van hetzelfde merk en dezelfde categorie van vooraf betaalde kaart, debetkaart of kredietkaart waarvoor overeenkomstig hoofdstuk II van deze verordening afwikkelingsvergoedingen gelden.

3.   Lid 1 doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor betaalkaartschema's en betalingsdienstaanbieders te bepalen dat een kaart niet mag worden geweigerd op basis van de identiteit van de uitgever of van de kaarthouder.

4.   De begunstigden die besluiten niet alle kaarten of andere betaalinstrumenten van een betaalkaartschema te accepteren, brengen de consument daarvan op duidelijke en ondubbelzinnige wijze op de hoogte op hetzelfde ogenblik dat zij de consument over de acceptatie van andere kaarten en betaalinstrumenten van het betaalkaartschema informeren. Deze informatie wordt duidelijk zichtbaar aan de ingang van de winkel en aan de kassa aangegeven.

Bij verkoop op afstand wordt deze informatie op de website van de begunstigde of andere toepasselijke elektronische of mobiele media aangegeven. De informatie wordt aan de betaler verstrekt ruimschoots voordat hij een koopovereenkomst met de begunstigde sluit.

5.   De uitgevers zorgen ervoor dat elektronische identificatie van hun betaalinstrumenten mogelijk is en dat, bij de uitgifte van nieuwe op kaarten gebaseerde betaalinstrumenten, eveneens identificatie op zicht mogelijk is, zodat de begunstigden en de betalers in staat zijn op ondubbelzinnige wijze de door de betaler gekozen merken en categorieën van vooraf betaalde kaarten, debetkaarten, kredietkaarten of commerciële kaarten te herkennen.

Artikel 11

Sturingsregels

1.   Elke regel in licentieovereenkomsten, in door betaalkaartschema's toegepaste regels van het schema en in tussen kaartaccepteerders en begunstigden gesloten overeenkomsten waarbij het de begunstigde wordt belet op gebruikmaking van een betaalinstrument dat zijn voorkeur geniet, aan te sturen is verboden. Dit verbod geldt eveneens voor elke regel waarbij het de begunstigde wordt verboden op kaarten gebaseerde betaalinstrumenten van een bepaald betaalkaartschema minder gunstig of gunstiger dan andere betaalinstrumenten te behandelen.

2.   Elke regel in licentieovereenkomsten, in door betaalkaartschema's toegepaste regels van een schema en in tussen kaartaccepteerders en begunstigden gesloten overeenkomsten waarbij het de begunstigde wordt belet de betalers over afwikkelings- en handelarenvergoedingen te informeren, is verboden.

3.   De leden 1 en 2 van dit artikel doen geen afbreuk aan de voorschriften inzake kosten, kortingen of andere sturingsmechanismen als bedoeld in Richtlijn 2007/64/EG en Richtlijn 2011/83/EU.

Artikel 12

Aan de begunstigde te verstrekken informatie over afzonderlijke op kaarten gebaseerde betalingstransacties

1.   Na de uitvoering van een op kaarten gebaseerde betalingstransactie verstrekt de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde de volgende informatie aan de begunstigde:

a)

een referentie die de begunstigde in staat stelt de op kaarten gebaseerde betalingstransactie te identificeren;

b)

het bedrag van de betalingstransactie, in de valuta waarin de betaalrekening van de begunstigde wordt gecrediteerd;

c)

het bedrag van de eventueel aangerekende kosten voor de op kaarten gebaseerde betalingstransactie, waarbij het bedrag van de handelarenvergoeding en het bedrag van de afwikkelingsvergoeding afzonderlijk worden vermeld.

Met de voorafgaande en uitdrukkelijke toestemming van de begunstigde mag de in de eerste alinea bedoelde informatie worden samengevoegd per merk, applicatie, categorie van betaalinstrument en percentage van de afwikkelingsvergoeding dat/die op de transactie van toepassing is.

2.   In de overeenkomst tussen de accepteerder en de begunstigde kan worden bepaald dat de in lid 1, eerste alinea, bedoelde informatie op gezette tijden en ten minste eenmaal per maand wordt verstrekt of ter beschikking wordt gesteld op een overeengekomen wijze die de begunstigden de mogelijkheid biedt informatie ongewijzigd op te slaan en te reproduceren.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 13

Bevoegde autoriteiten

1.   De lidstaten wijzen de bevoegde autoriteiten aan die gemachtigd zijn de handhaving van deze verordening te garanderen; aan deze autoriteiten worden onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden verleend.

2.   De lidstaten kunnen bestaande organen aanwijzen als bevoegde autoriteiten.

3.   De lidstaten kunnen één of meer bevoegde autoriteiten aanwijzen.

4.   De lidstaten delen de Commissie uiterlijk 9 juni 2016 mee welke instanties zij als bevoegde autoriteiten hebben aangewezen. Zij delen alle latere wijzigingen met betrekking tot deze autoriteiten onverwijld aan de Commissie mee.

5.   De in lid 1 bedoelde aangewezen bevoegde autoriteiten beschikken over toereikende middelen voor de uitoefening van hun taken.

6.   De lidstaten verlangen van de bevoegde autoriteiten dat zij op doeltreffende wijze toezicht houden op de naleving van deze verordening, hetgeen ook inhoudt dat zij pogingen van de betalingsdienstaanbieders om deze verordening te omzeilen tegengaan, en alle nodige maatregelen nemen om die naleving te waarborgen.

Artikel 14

Sancties

1.   De lidstaten stellen voorschriften vast inzake de sancties voor inbreuken op deze verordening en nemen de nodige maatregelen voor de daadwerkelijke toepassing ervan.

2.   De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk 9 juni 2016 van de desbetreffende bepalingen in kennis en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen die er een invloed op hebben, mee.

Artikel 15

Geschillenbeslechting, buitengerechtelijke klachten- en verhaalprocedures

1.   De lidstaten waarborgen en bevorderen adequate en effectieve buitengerechtelijke klachten- en verhaalprocedures of nemen gelijkwaardige maatregelen voor de beslechting van de geschillen die uit hoofde van deze verordening tussen begunstigden en hun betalingsdienstaanbieders ontstaan. Daartoe wijzen de lidstaten bestaande organen aan of richten zij, in voorkomend geval, nieuwe organen op. De organen zijn onafhankelijk van de partijen.

2.   De lidstaten delen de Commissie uiterlijk 9 juni 2017 mee welke organen zij hebben aangewezen of opgericht. Zij delen de Commissie onverwijld alle latere wijzigingen met betrekking tot deze organen mee.

Artikel 16

Universele kaarten

1.   Voor de toepassing van deze verordening gelden voor de binnenlandse betalingstransacties die door het betaalkaartschema niet als debet- of kredietkaarttransacties kunnen worden onderscheiden, de bepalingen inzake debetkaarten of inzake debetkaarttransacties.

2.   In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten tot 9 december 2016 een aandeel van ten hoogste 30 % van de in lid 1 bedoelde binnenlandse betalingstransacties vaststellen die worden beschouwd als gelijkwaardig aan kredietkaarttransacties waarop de in artikel 4 vermelde maximale afwikkelingsvergoeding van toepassing is.

Artikel 17

Evaluatieclausule

Uiterlijk 9 juni 2019 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een rapport in over de toepassing van deze verordening. De Commissie beoordeelt in haar rapport met name of de afwikkelingsvergoedingen van een adequaat niveau zijn, en kijkt tevens in het bijzonder naar sturingsmechanismen zoals kosten, daarbij rekening houdend met het gebruik en de kosten van de diverse betaalmiddelen en de mate waarin nieuwkomers, nieuwe technologie en innovatieve bedrijfsmodellen hun weg naar de markt hebben gevonden. Bij de beoordeling wordt met name aandacht besteed aan:

a)

de ontwikkeling van vergoedingen ten laste van betalers;

b)

de mate van concurrentie tussen betaalkaartaanbieders en -schema's;

c)

het effect op de kosten voor de betaler en de begunstigde;

d)

de mate waarin handelaren lagere afwikkelingsvergoedingen aan hun klanten doorberekenen;

e)

de technische eisen en de gevolgen daarvan voor alle betrokken partijen;

f)

de gevolgen van co-badging voor de gebruiksvriendelijkheid, met name voor ouderen en andere kwetsbare gebruikers;

g)

het effect op de markt van de uitsluiting van commerciële kaarten van hoofdstuk II, waarbij de situatie in lidstaten waar het aanrekenen van toeslagen verboden is, wordt vergeleken met de situatie in lidstaten waar dit is toegestaan;

h)

de gevolgen voor de markt van de bijzondere bepalingen voor afwikkelingsvergoedingen voor binnenlandse debetkaarttransacties;

i)

de ontwikkeling van grensoverschrijdende acceptatie en de gevolgen ervan voor de eengemaakte markt, waarbij de situatie voor kaarten met maximumvergoedingen wordt vergeleken met de situatie voor kaarten zonder maximumvergoeding, teneinde na te gaan of kan worden verduidelijkt welke afwikkelingsvergoeding op grensoverschrijdende acceptatie van toepassing is;

j)

de toepassing in de praktijk van de voorschriften inzake de scheiding tussen het betaalkaartschema en de verwerkingsentiteiten, en de noodzaak tot heroverweging van juridische ontvlechting;

k)

de mogelijkheid, afhankelijk van het effect van artikel 3, lid 1, op de werkelijke waarde van afwikkelingsvergoedingen voor debetkaarttransacties van middelgrote en grote waarde, dat dit lid moet worden herzien door te bepalen dat de maximumvergoeding moet worden beperkt tot 0,07 EUR of 0,2 % van de waarde van de transactie, naargelang welk bedrag het laagst is.

Het rapport van de Commissie gaat in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel, eventueel met inbegrip van een voorstel tot wijziging van het maximum voor afwikkelingsvergoedingen.

Artikel 18

Inwerkingtreding

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   De verordening is van toepassing met ingang van 8 juni 2015, met uitzondering van de artikelen 3, 4, 6 en 12, die van toepassing zijn met ingang van 9 december 2015 en van de artikelen 7, 8, 9 en 10, die van toepassing zijn met ingang van 9 juni 2016.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 29 april 2015.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

Z. KALNIŅA-LUKAŠEVICA


(1)  PB C 193 van 24.6.2014, blz. 2.

(2)  PB C 170 van 5.6.2014, blz. 78.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 10 maart 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 20 april 2015.

(4)  Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG (PB L 319 van 5.12.2007, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 924/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende grensoverschrijdende betalingen in de Gemeenschap en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2560/2001 (PB L 266 van 9.10.2009, blz. 11).

(6)  Verordening (EU) nr. 260/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot vaststelling van technische en bedrijfsmatige vereisten voor overmakingen en automatische afschrijvingen in euro en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 924/2009 (PB L 94 van 30.3.2012, blz. 22).

(7)  Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 64).

(8)  Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (PB L 267 van 10.10.2009, blz. 7).

(9)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).


19.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 123/16


VERORDENING (EU) 2015/752 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 29 april 2015

betreffende bepaalde procedures voor de toepassing van de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Montenegro, anderzijds

(codificatie)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 140/2008 van de Raad (3) is ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van die verordening te worden overgegaan.

(2)

Een Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Montenegro, anderzijds (5) (hierna „SAO” genoemd), is op 15 oktober 2007 ondertekend en op 1 mei 2010 in werking getreden.

(3)

Het is nodig procedures vast te stellen voor de tenuitvoerlegging van verschillende bepalingen van de SAO.

(4)

Op grond van de SAO kunnen visserijproducten van oorsprong uit Montenegro binnen de beperkingen van de tariefcontingenten tegen verlaagd recht in de Unie worden ingevoerd. Er moeten derhalve bepalingen worden vastgesteld om het beheer van die tariefcontingenten te regelen.

(5)

Indien handelsbeschermende maatregelen noodzakelijk zijn, moeten deze worden vastgesteld overeenkomstig de algemene bepalingen die zijn opgenomen in Verordening (EU) 2015/478 van het Europees Parlement en de Raad (6), Verordening (EU) 2015/479 van het Europees Parlement en de Raad (7), Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (8), alsmede Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad (9).

(6)

Wanneer een lidstaat de Commissie informatie verstrekt over eventuele fraude of niet-verlening van administratieve medewerking, is de desbetreffende Uniewetgeving van toepassing, met name Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad (10).

(7)

Voor de tenuitvoerlegging van de relevante bepalingen van deze verordening wordt de Commissie bijgestaan door het Comité douanewetboek, dat is ingesteld bij artikel 285 van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad (11).

(8)

De uitvoering van de bilaterale vrijwaringsclausules van de SAO vereist eenvormige voorwaarden voor de vaststelling van vrijwarings- en andere maatregelen. Deze maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (12).

(9)

De Commissie moet onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vaststellen indien dit, in naar behoren gemotiveerde gevallen die verband houden met uitzonderlijke en kritieke omstandigheden in de zin van artikel 41, lid 5, onder b), en artikel 42, lid 4, van de SAO, om dwingende redenen van urgentie vereist is,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening worden bepaalde procedures vastgelegd voor de vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor enkele bepalingen van de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Montenegro enerzijds (hierna „SAO” genoemd).

Artikel 2

Concessies voor vis en visserijproducten

De uitvoeringsbepalingen voor artikel 29 van de SAO, betreffende tariefcontingenten voor vis en visserijproducten, worden door de Commissie vastgesteld volgens de in artikel 9, lid 3, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 3

Rechtenverlagingen

1.   De preferentiële rechten worden, met inachtneming van lid 2, naar beneden afgerond op één decimaal.

2.   Het preferentiële recht wordt gelijkgesteld met volledige vrijstelling, indien de berekening van het preferentiële recht overeenkomstig lid 1 een van de volgende resultaten geeft:

a)

1 % of minder in het geval van rechten ad valorem; of

b)

1 EUR of minder per afzonderlijke hoeveelheid in het geval van specifieke rechten.

Artikel 4

Technische aanpassingen

Wijzigingen en technische aanpassingen van bepalingen die krachtens deze verordening zijn vastgesteld, worden wanneer die noodzakelijk zijn ten gevolge van wijzigingen van de gecombineerde nomenclatuur of de Taric-codes, of vanwege de sluiting van nieuwe preferentiële overeenkomsten, protocollen, briefwisselingen of andere rechtsinstrumenten die door de Unie en Montenegro worden gesloten, vastgesteld volgens de in artikel 9, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 5

Algemene vrijwaringsclausule

Indien het noodzakelijk is dat de Unie een maatregel vaststelt als bedoeld in artikel 41 van de SAO, wordt die maatregel vastgesteld volgens de in artikel 9, lid 3, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure, tenzij anders bepaald in artikel 41 van de SAO.

Artikel 6

Tekortclausule

Indien het noodzakelijk is dat de Unie een maatregel vaststelt als bedoeld in artikel 42 van de SAO, wordt die maatregel vastgesteld volgens de in artikel 9, lid 3, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 7

Uitzonderlijke en kritieke omstandigheden

In uitzonderlijke en kritieke omstandigheden in de zin van artikel 41, lid 5, onder b), en artikel 42, lid 4, van de SAO, kan de Commissie onmiddellijk de maatregelen treffen waarin is voorzien in de artikelen 41 en 42 van de SAO.

Indien de Commissie een verzoek ontvangt van een lidstaat, neemt zij daarover binnen vijf werkdagen na ontvangst een besluit.

De Commissie neemt de in het eerste lid bedoelde maatregelen volgens de in artikel 9, lid 3, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure. In spoedeisende gevallen is artikel 9, lid 4, van deze verordening van toepassing.

Artikel 8

Vrijwaringsclausule voor landbouw- en visserijproducten

1.   Wanneer de Unie vrijwaringsmaatregelen met betrekking tot landbouw- en visserijproducten moet nemen uit hoofde van artikel 41 van de SAO, beslist de Commissie onverminderd de artikelen 5 en 6 van deze verordening, op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, over de te nemen maatregelen na in voorkomend geval gebruik te hebben gemaakt van de voorleggingsprocedure van artikel 41 van de SAO.

Indien een lidstaat een verzoek voorlegt aan de Commissie, beslist deze hierover:

a)

binnen drie werkdagen na ontvangst van het verzoek, indien de voorleggingsprocedure van artikel 41 van de SAO niet van toepassing is; of

b)

binnen drie dagen na het einde van de in artikel 41, lid 5, onder a), van de SAO bedoelde termijn van 30 dagen, indien de voorleggingsprocedure van artikel 41 van de SAO van toepassing is.

De Commissie deelt de Raad mee welke maatregelen zij heeft genomen.

2.   De Commissie neemt deze maatregelen volgens de in artikel 9, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure. In spoedeisende gevallen is artikel 9, lid 4, van toepassing.

Artikel 9

Comitéprocedure

1.   Voor de toepassing van artikel 4 van deze verordening wordt de Commissie bijgestaan door het bij artikel 285 van Verordening (EU) nr. 952/2013 opgerichte Comité douanewetboek. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Voor de toepassing van de artikelen 5 tot en met 8 van deze verordening wordt de Commissie bijgestaan door het bij artikel 3, lid 1, van Verordening (EU) 2015/478 opgerichte Comité vrijwaringsmaatregelen. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

4.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 in samenhang met artikel 5 van toepassing.

Artikel 10

Dumping en subsidiëring

Wanneer zich praktijken voordoen die aanleiding kunnen geven tot toepassing door de Unie van de maatregelen waarin is voorzien in artikel 40, lid 2, van de SAO, wordt over de instelling van antidumpingmaatregelen of antisubsidiemaatregelen besloten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1225/2009 respectievelijk Verordening (EG) nr. 597/2009.

Artikel 11

Mededinging

1.   Praktijken die het nemen van maatregelen op grond van artikel 73 van de SAO door de Unie kunnen rechtvaardigen, worden door de Commissie op eigen initiatief of op verzoek van een lidstaat onderzocht, waarna zij besluit of die praktijken verenigbaar zijn met de SAO.

De maatregelen bedoeld in artikel 73, lid 10, van de SAO, worden in geval van steun genomen overeenkomstig de procedures van Verordening (EG) nr. 597/2009, en in andere gevallen volgens de procedure van artikel 207 van het Verdrag.

2.   Praktijken die aanleiding kunnen geven tot het nemen van maatregelen door Montenegro ten aanzien van de Unie op grond van artikel 73 van de SAO, worden door de Commissie onderzocht, waarna zij besluit of die praktijken verenigbaar zijn met de beginselen van de SAO. Indien nodig neemt zij passende besluiten op grond van criteria die voortvloeien uit de toepassing van de artikelen 101, 102 en 107 van het Verdrag.

Artikel 12

Fraude of niet-verlening van administratieve medewerking

Indien de Commissie, op grond van gegevens van een lidstaat of op eigen initiatief, vaststelt dat de omstandigheden bedoeld in artikel 46 van de SAO, zich voordoen, doet zij onverwijld het volgende:

a)

zij informeert de Raad; en

b)

zij stelt het Stabilisatie- en associatiecomité in kennis van haar bevindingen en bijbehorende objectieve informatie, en pleegt overleg binnen het Interimcomité en in een later stadium het Stabilisatie- en associatiecomité.

Alle bekendmakingen op grond van artikel 46, lid 5, van de SAO worden door de Commissie gedaan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De Commissie kan, volgens de in artikel 9, lid 3, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure, de preferentiële behandeling van producten bedoeld in artikel 46, lid 4, van de SAO, tijdelijk schorsen.

Artikel 13

Kennisgeving

De kennisgevingen aan de Stabilisatie- en associatieraad en het Stabilisatie- en associatiecomité, zoals bedoeld in de SAO, worden namens de Unie gedaan door de Commissie.

Artikel 14

Intrekking

Verordening (EG) nr. 140/2008 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 15

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 29 april 2015.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

Z. KALNIŅA-LUKAŠEVICA


(1)  Advies van 10 december 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 maart 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 20 april 2015.

(3)  Verordening (EG) nr. 140/2008 van de Raad van 19 november 2007 betreffende bepaalde procedures voor de toepassing van de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Montenegro, anderzijds, en de Interimovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Republiek Montenegro, anderzijds (PB L 43 van 19.2.2008, blz. 1).

(4)  Zie bijlage I.

(5)  PB L 108 van 29.4.2010, blz. 3.

(6)  Verordening (EU) 2015/478 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2015 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer (PB L 83 van 27.3.2015, blz. 16).

(7)  Verordening (EU) 2015/479 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2015 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de uitvoer (PB L 83 van 27.3.2015, blz. 34).

(8)  Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51).

(9)  Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93).

(10)  Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1).

(11)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

(12)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).


BIJLAGE I

Ingetrokken verordening met de wijziging ervan

Verordening (EG) nr. 140/2008 van de Raad

(PB L 43 van 19.2.2008, blz. 1)

 

Verordening (EU) nr. 37/2014 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 18 van 21.1.2014, blz. 1)

Uitsluitend punt 15 van de bijlage


BIJLAGE II

Concordantietabel

Verordening (EG) nr. 140/2008

De onderhavige verordening

Artikelen 1 tot en met 8

Artikelen 1 tot en met 8

Artikel 8 bis

Artikel 9

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 14

Artikel 15

Bijlage I

Bijlage II


19.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 123/23


VERORDENING (EU) 2015/753 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 29 april 2015

betreffende de invoer in de Unie van landbouwproducten van oorsprong uit Turkije

(codificatie)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 779/98 van de Raad (3) is ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van die verordening te worden overgegaan.

(2)

Bij Besluit nr. 1/98 van de Associatieraad EG-Turkije (5) is een preferentiële regeling voor de invoer in de Unie van landbouwproducten van oorsprong uit Turkije vastgesteld.

(3)

Voor producten waarvoor de regelgeving van de Unie bepaalt dat een invoerprijs in acht moet worden genomen, zal de preferentiële tariefregeling slechts worden toegepast als deze prijs in acht wordt genomen.

(4)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie de nodige uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (6),

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De Commissie stelt middels uitvoeringshandelingen de voorschriften vast die nodig zijn voor de toepassing van de invoerregeling voor in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vermelde producten die van oorsprong uit Turkije zijn en in de Unie worden ingevoerd overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in Besluit nr. 1/98 van de Associatieraad EG-Turkije. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 3, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 2

1.   Voor producten waarvoor de regelgeving van de Unie bepaalt dat een invoerprijs in acht moet worden genomen, wordt het preferentiële tarief slechts toegepast als deze prijs in acht is genomen.

2.   Voor visserijproducten waarvoor een referentieprijs is vastgesteld, wordt het preferentiële tarief slechts toegepast als deze referentieprijs in acht is genomen.

Artikel 3

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten dat is ingesteld bij artikel 229 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (7). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, door de voorzitter van het comité daartoe wordt besloten of door een eenvoudige meerderheid van de leden van het comité daarom wordt verzocht.

Artikel 4

Verordening (EG) nr. 779/98 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 29 april 2015.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

Z. KALNIŅA-LUKAŠEVICA


(1)  Advies van 10 december 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 maart 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 20 april 2015.

(3)  Verordening (EG) nr. 779/98 van de Raad van 7 april 1998 betreffende de invoer in de Gemeenschap van landbouwproducten van oorsprong uit Turkije, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 4115/86 en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 3010/95 (PB L 113 van 15.4.1998, blz. 1).

(4)  Zie bijlage I.

(5)  Besluit nr. 1/98 van de Associatieraad EG-Turkije van 25 februari 1998 betreffende de handelsregeling voor landbouwproducten (PB L 86 van 20.3.1998, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(7)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).


BIJLAGE I

Ingetrokken verordening met de wijziging ervan

Verordening (EG) nr. 779/98 van de Raad

(PB L 113 van 15.4.1998, blz. 1)

 

Verordening (EU) nr. 255/2014 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 84 van 20.3.2014, blz. 57)

Uitsluitend artikel 2


BIJLAGE II

Concordantietabel

Verordening (EG) nr. 779/98

De onderhavige verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, eerste alinea

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, tweede alinea

Artikel 2, lid 2

Artikel 2 bis

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 5

Bijlage I

Bijlage II


19.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 123/27


VERORDENING (EU) 2015/754 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 29 april 2015

houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten van de Unie voor kwaliteitsrundvlees, varkensvlees, slachtpluimvee, tarwe en mengkoren, en zemelen, slijpsel en andere resten

(codificatie)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 774/94 van de Raad (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van die verordening te worden overgegaan.

(2)

De Unie heeft onderhandeld over tariefconcessies op grond van artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) en in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde. Deze onderhandelingen hebben geleid tot overeenkomsten die zijn goedgekeurd bij Besluit 94/87/EG van de Raad (5) en Besluit 94/800/EG van de Raad (6).

(3)

Deze overeenkomsten bepalen dat, tegen bepaalde voorwaarden, jaarlijkse tariefcontingenten worden geopend voor kwaliteitsrundvlees van de GN-codes 0201 30 00, 0202 30 90, 0206 10 95 en 0206 29 91, varkensvlees van de GN-codes 0203 19 13 en 0203 29 15, slachtpluimvee van de GN-codes 0207 14 10, 0207 14 50, 0207 14 70, 0207 27 10, 0207 27 20 en 0207 27 80, tarwe en mengkoren van de GN-codes 1001 11 00, 1001 19 00 en 1001 99 00 en zemelen, slijpsel en andere resten van de GN-codes 2302 30 10, 2302 30 90, 2302 40 10 en 2302 40 90.

(4)

Deze overeenkomsten gelden voor een onbepaalde termijn. Het is dus verantwoord en doelmatig om de contingenten te openen op meerjarige basis.

(5)

Een regeling waarbij de aard, de herkomst en de oorsprong van de producten worden gegarandeerd, kan nuttig zijn. Daartoe dient, in voorkomend geval, voor de invoer in het kader van de overeengekomen tariefconcessies de overlegging van een echtheidscertificaat te worden geëist.

(6)

Het kan nuttig blijken deze invoer over het gehele jaar te spreiden naar gelang van de behoeften van de markt van de Unie. Het lijkt daartoe dienstig, een op de overlegging van invoercertificaten gebaseerd stelsel van gebruik van de contingenten op te zetten.

(7)

Teneinde bepaalde niet-essentiële elementen van deze verordening aan te vullen of te wijzigen, dient aan de Commissie de bevoegdheid te worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen betreffende de vaststelling van wijzigingen van deze verordening, ingeval de hoeveelheden of de andere voorwaarden betreffende de contingenten worden aangepast, met name naar aanleiding van een besluit van de Raad tot sluiting van een overeenkomst met één of meer derde landen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie dient er bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen voor te zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig aan het Europees Parlement en aan de Raad worden toegezonden.

(8)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening ten aanzien van de regels voor de wijze van beheer van de in deze verordening bedoelde contingenten, dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (7),

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Hierbij wordt er een jaarlijks tariefcontingent van de Unie van in totaal 20 000 ton (uitgedrukt in productgewicht) geopend voor vers, gekoeld of bevroren rundvlees van hoge kwaliteit van de GN-codes 0201 en 0202, alsmede voor de producten van de GN-codes 0206 10 95 en 0206 29 91.

Voor dit tariefcontingent bedraagt het recht van het gemeenschappelijk douanetarief 20 %.

Artikel 2

Hierbij wordt er een jaarlijks tariefcontingent van de Unie van in totaal 7 000 ton geopend voor vers, gekoeld of bevroren varkensvlees van de GN-codes 0203 19 13 en 0203 29 15.

Voor dit tariefcontingent bedraagt het recht van het gemeenschappelijk douanetarief 0 %.

Artikel 3

Hierbij wordt er een jaarlijks tariefcontingent van de Unie van in totaal 15 500 ton geopend voor vlees van hanen of hennen van de GN-codes 0207 14 10, 0207 14 50 en 0207 14 70.

Voor dit tariefcontingent bedraagt het recht van het gemeenschappelijk douanetarief 0 %.

Artikel 4

Hierbij wordt er een jaarlijks tariefcontingent van de Unie van in totaal 2 500 ton geopend voor kalkoenvlees van de GN-codes 0207 27 10, 0207 27 20 en 0207 27 80.

Voor dit tariefcontingent bedraagt het recht van het gemeenschappelijk douanetarief 0 %.

Artikel 5

Hierbij wordt er een jaarlijks tariefcontingent van de Unie van in totaal 300 000 ton geopend voor kwaliteitstarwe van de GN-codes 1001 11 00, 1001 19 00 en 1001 99 00.

Voor dit contingent bedraagt het recht van het gemeenschappelijk douanetarief 0 %.

Artikel 6

Hierbij wordt er een jaarlijks tariefcontingent van de Unie van in totaal 475 000 ton geopend voor zemelen, slijpsel en andere resten van tarwe en van andere granen dan maïs en rijst, van de GN-codes 2302 30 10, 2302 30 90, 2302 40 10 en 2302 40 90.

Voor dit tariefcontingent bedraagt het recht van het gemeenschappelijk douanetarief 30,60 EUR per ton voor producten van de GN-codes 2302 30 10 en 2302 40 10 en 62,25 EUR per ton voor producten van de GN-codes 2302 30 90 en 2302 40 90.

Artikel 7

Teneinde te voldoen aan internationale verplichtingen en ingeval de hoeveelheden of de andere voorwaarden betreffende de in deze verordening bedoelde contingenten door het Europees Parlement en de Raad of door de Raad worden aangepast, met name bij een besluit van de Raad tot sluiting van een overeenkomst met één of meer derde landen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 9 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de hieruit voortvloeiende wijzigingen in deze verordening.

Artikel 8

De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de nodige regels vast voor de wijze van beheer van de in deze verordening bedoelde contingenten en, in voorkomend geval, legt zij bepalingen vast:

a)

voor het garanderen van de aard, de herkomst en de oorsprong van het product;

b)

betreffende de erkenning van het document waarmee de onder a) bedoelde garanties kunnen worden geverifieerd, en

c)

inzake de afgifte en de geldigheidsduur van de invoercertificaten.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 10, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 9

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 7 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 9 april 2014. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 7 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 7 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 10

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten dat is opgericht bij artikel 229 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (8). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, door de voorzitter van het comité daartoe wordt besloten of door ten minste een vierde van de leden van het comité daarom wordt verzocht.

Artikel 11

Verordening (EG) nr. 774/94 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 12

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 29 april 2015.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

Z. KALNIŅA-LUKAŠEVICA


(1)  Advies van 10 december 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 maart 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 20 april 2015.

(3)  Verordening (EG) nr. 774/94 van de Raad van 29 maart 1994 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten voor kwaliteitsrundsvlees, varkensvlees, slachtpluimvee, tarwe en mengkoren, en zemelen, slijpsel en andere resten (PB L 91 van 8.4.1994, blz. 1).

(4)  Zie bijlage I.

(5)  Besluit 94/87/EG van de Raad van 20 december 1993 inzake het sluiten van Overeenkomsten in de vorm van een proces-verbaal van overeenkomst betreffende bepaalde oliehoudende zaden tussen de Europese Gemeenschap en respectievelijk Argentinië, Brazilië, Canada, Polen, Zweden en Uruguay op grond van artikel XXVIII van de GATT (PB L 47 van 18.2.1994, blz. 1).

(6)  Besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde (1986-1994) voortvloeiende overeenkomsten (PB L 336 van 23.12.1994, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(8)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).


BIJLAGE I

Ingetrokken verordening met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

 

Verordening (EG) nr. 774/94 van de Raad

(PB L 91 van 8.4.1994, blz. 1)

 

Verordening (EG) nr. 2198/95 van de Commissie

(PB L 221 van 19.9.1995, blz. 3)

 

Verordening (EU) nr. 252/2014 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 84 van 20.3.2014, blz. 35)


BIJLAGE II

Concordantietabel

Verordening (EG) nr. 774/94

De onderhavige verordening

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, eerste alinea

Artikel 1, lid 2

Artikel 1, tweede alinea

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, eerste alinea

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, tweede alinea

Artikel 3, lid 1

Artikel 3, eerste alinea

Artikel 3, lid 2

Artikel 3, tweede alinea

Artikel 4, lid 1

Artikel 4, eerste alinea

Artikel 4, lid 2

Artikel 4, tweede alinea

Artikel 5, lid 1

Artikel 5, eerste alinea

Artikel 5, lid 2

Artikel 5, tweede alinea

Artikel 6, lid 1

Artikel 6, eerste alinea

Artikel 6, lid 2

Artikel 6, tweede alinea

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 8

Artikel 7

Artikel 8 bis

Artikel 9

Article 8 ter

Artikel 10

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 12

Artikel 11

Bijlage I

Bijlage II


19.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 123/33


VERORDENING (EU) 2015/755 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 29 april 2015

betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit bepaalde derde landen

(herschikking)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 625/2009 van de Raad (3) is ingrijpend gewijzigd (4). Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van die verordening te worden overgegaan.

(2)

Het gemeenschappelijk handelsbeleid dient op eenvormige beginselen te berusten.

(3)

Een eenvormige regeling voor de invoer dient te worden verzekerd door het vaststellen van bepalingen die zoveel mogelijk overeenstemmen met die van de gemeenschappelijke regeling die op andere derde landen van toepassing is, met inachtneming evenwel van de bijzondere kenmerken van de economische systemen van de betrokken derde landen.

(4)

De gemeenschappelijke regeling voor de invoer is ook van toepassing op steenkool- en staalproducten, onverminderd eventuele maatregelen ter uitvoering van een overeenkomst die specifiek op deze producten betrekking heeft.

(5)

De liberalisering van de invoer, dat wil zeggen de afwezigheid van kwantitatieve beperkingen, moet derhalve het uitgangspunt zijn van de Unieregels ter zake.

(6)

Voor een aantal producten moet de Commissie de voorwaarden bij de invoer, de ontwikkeling van de invoer, de diverse aspecten van de economische en commerciële situatie en de eventueel te nemen maatregelen onderzoeken.

(7)

Het kan voor die producten nodig blijken dat Unietoezicht wordt uitgeoefend op de invoer van sommige ervan.

(8)

Het is de taak van de Commissie om de nodige vrijwaringsmaatregelen aan te nemen ter bescherming van de belangen van de Unie, waarbij rekening dient te worden gehouden met de bestaande internationale verplichtingen.

(9)

Toezicht- of vrijwaringsmaatregelen die zijn beperkt tot een of meer regio's van de Unie kunnen soms de voorkeur genieten boven maatregelen die in de gehele Unie van toepassing zijn. Dergelijke maatregelen mogen echter slechts bij wijze van uitzondering worden toegestaan indien er geen alternatieven zijn. Er moet op worden toegezien dat deze maatregelen van tijdelijke aard zijn en de werking van de interne markt zo min mogelijk verstoren.

(10)

Het in het vrije verkeer brengen van onder Unietoezicht geplaatste producten moet afhankelijk worden gesteld van de overlegging van een toezichtsdocument dat aan uniforme criteria voldoet. Dit document moet, op verzoek van de importeur, binnen een bepaalde termijn door de autoriteiten van de lidstaten worden afgegeven, zonder dat de importeur hierdoor een recht van invoer verkrijgt. Het toezichtsdocument mag derhalve slechts gebruikt worden zolang de invoerregeling niet wordt gewijzigd.

(11)

Om redenen van een goed administratief beheer en teneinde het bedrijfsleven in de Unie bij te staan, moeten vorm en inhoud van het toezichtsdocument zoveel mogelijk afgestemd worden op de formulieren voor invoervergunningen die zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 738/94 van de Commissie (5), Verordening (EG) nr. 3168/94 van de Commissie (6) en Verordening (EG) nr. 3169/94 van de Commissie (7); daarbij dient rekening te worden gehouden met de technische kenmerken van het toezichtsdocument.

(12)

De lidstaten en de Commissie dienen elkaar, in het belang van de Unie, zo volledig mogelijk op de hoogte te houden van de resultaten van het Unietoezicht.

(13)

Het is noodzakelijk precieze criteria voor de beoordeling van eventuele schade vast te stellen en een onderzoeksprocedure in te stellen, zonder de mogelijkheid uit te sluiten dat de Commissie in spoedeisende gevallen de vereiste maatregelen neemt.

(14)

Er is daartoe behoefte aan gedetailleerde bepalingen inzake de opening van een dergelijk onderzoek, de vereiste controles en verificaties, het horen van belanghebbenden, de behandeling van de ontvangen inlichtingen en de criteria ter beoordeling van de schade.

(15)

De bepalingen inzake onderzoek in deze verordening doen geen afbreuk aan de Unievoorschriften en de nationale voorschriften inzake het beroepsgeheim.

(16)

Tevens moeten termijnen worden gesteld, zowel voor het openen van onderzoeken als voor het bepalen of al dan niet maatregelen dienen te worden getroffen, met de bedoeling ter zake een snelle besluitvorming te waarborgen en zodoende de rechtszekerheid van de betrokken marktdeelnemers te vergroten.

(17)

Met het oog op de eenvormigheid van de regeling voor de invoer, moeten de door de importeurs te vervullen formaliteiten eenvoudig en identiek zijn, ongeacht waar de goederen worden ingeklaard. Het is derhalve dienstig te bepalen dat alle formaliteiten worden vervuld met behulp van formulieren volgens het model dat bij deze verordening is gevoegd.

(18)

De toezichtsdocumenten die in het kader van toezichtmaatregelen van de Unie worden afgegeven, dienen in de gehele Unie geldig te zijn, ongeacht lidstaat van afgifte.

(19)

Voor de textielproducten die onder Verordening (EG) nr. 517/94 van de Raad (8) vallen, geldt zowel op Unieniveau als op internationaal niveau een speciale behandeling. Derhalve moeten deze producten in hun geheel van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten.

(20)

De bevoegdheid tot wijziging van de lijst van derde landen in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 625/2009 was opgenomen in Verordening (EG) nr. 427/2003 van de Raad (9). Aangezien de bepalingen van titel I van Verordening (EG) nr. 427/2003 inzake een productspecifiek vrijwaringsmechanisme in de overgangsperiode per 11 december 2013 zijn komen te vervallen en de bepalingen van titel II van die verordening inmiddels achterhaald zijn, is het ter wille van de samenhang, de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst nuttig de artikelen 14 bis en 14 ter van die verordening in de onderhavige verordening op te nemen. Verordening (EG) nr. 427/2003 moet daarom worden ingetrokken.

(21)

Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden toegekend gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) met betrekking tot de wijziging van bijlage I bij deze verordening, teneinde landen te schrappen in de lijst van de in die bijlage genoemde derde landen wanneer die landen lid worden van de Wereldhandelsorganisatie (WTO).

(22)

De uitvoering van deze verordening vereist eenvormige voorwaarden voor de vaststelling van voorlopige en definitieve vrijwaringsmaatregelen, en voor het opleggen van maatregelen inzake voorafgaand toezicht. Deze maatregelen moeten door de Commissie worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (10).

(23)

De raadplegingsprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van toezicht- en voorlopige maatregelen, gelet op de effecten van dergelijke maatregelen en de sequentiële logica ervan met betrekking tot de vaststelling van definitieve vrijwaringsmaatregelen. Als vertraging bij de oplegging van maatregelen schade zou veroorzaken die moeilijk te herstellen zou zijn, moet de Commissie onmiddellijk toepasselijke voorlopige maatregelen kunnen vaststellen.

(24)

Bij de wijziging van Verordening (EG) nr. 625/2009 werd de tweede alinea van artikel 18, lid 2, abusievelijk geschrapt. Die bepaling dient opnieuw te worden ingevoegd.

(25)

Nu Armenië, Rusland, Tadzjikistan en Vietnam lid van de WTO zijn geworden, dienen die derde landen bij gedelegeerde handeling van de Commissie in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 625/2009 te worden geschrapt. Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst, zijn zij nu niet opgenomen in de lijst van derde landen in bijlage I bij de onderhavige verordening,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEGINSELEN

Artikel 1

1.   Deze verordening is van toepassing op de invoer van producten van oorsprong uit de in bijlage I genoemde derde landen, met uitzondering van textielproducten die onder Verordening (EG) nr. 517/94 vallen.

2.   De invoer in de Unie van de in lid 1 bedoelde producten is vrij en is dientengevolge aan geen enkele kwantitatieve beperking onderworpen, onverminderd de vrijwaringsmaatregelen die op grond van hoofdstuk V kunnen worden opgenomen.

HOOFDSTUK II

INFORMATIE- EN OVERLEGPROCEDURE VAN DE UNIE

Artikel 2

Wanneer de ontwikkeling van de invoer toezicht- of vrijwaringsmaatregelen noodzakelijk kan maken, wordt de Commissie hiervan door de lidstaten in kennis gesteld. Deze kennisgeving bevat het bewijsmateriaal dat beschikbaar is ten aanzien van de in artikel 6 vermelde criteria. De Commissie geeft deze inlichtingen onverwijld aan alle lidstaten door.

HOOFDSTUK III

ONDERZOEKSPROCEDURE VAN DE UNIE

Artikel 3

1.   Wanneer de Commissie van oordeel is dat er voldoende bewijsmateriaal is om een onderzoek in te stellen, opent zij binnen één maand na de datum van ontvangst van inlichtingen van een lidstaat een onderzoek en doet zij een bekendmaking verschijnen in het Publicatieblad van de Europese Unie. Deze bekendmaking:

a)

bevat een samenvatting van de ontvangen inlichtingen en het verzoek de Commissie alle nuttige inlichtingen toe te zenden;

b)

geeft aan over welke termijn de belanghebbenden beschikken om hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en inlichtingen te verstrekken, willen die standpunten en inlichtingen in aanmerking kunnen worden genomen tijdens het onderzoek;

c)

vermeldt over welke termijn de belanghebbenden beschikken voor de indiening van een verzoek om mondeling door de Commissie te worden gehoord overeenkomstig lid 4.

De Commissie maakt in samenwerking met de lidstaten een aanvang met het onderzoek.

De Commissie verstrekt de lidstaten informatie betreffende haar onderzoek van de informatie normaliter binnen 21 dagen nadat de informatie aan de Commissie is verstrekt.

2.   De Commissie wint alle inlichtingen in die zij nodig acht en tracht deze, indien zij dit dienstig acht, te verifiëren bij importeurs, handelaars, vertegenwoordigers, producenten en handelsverenigingen en -organisaties.

De Commissie wordt in deze taak bijgestaan door functionarissen uit de lidstaat op het grondgebied waarvan de verificaties plaatsvinden, voor zover deze lidstaat daartoe de wens te kennen heeft gegeven.

Zowel de vertegenwoordigers van het exporterende land als de belanghebbenden die zich overeenkomstig lid 1, eerste alinea, kenbaar hebben gemaakt, mogen van alle inlichtingen die in het kader van het onderzoek aan de Commissie zijn verstrekt kennis nemen, zij het niet van interne documenten die door de autoriteiten van de Unie of haar lidstaten zijn opgesteld, mits deze inlichtingen relevant zijn voor de verdediging van hun belangen, niet vertrouwelijk zijn in de zin van artikel 5 en door de Commissie bij het onderzoek worden gebruikt. Zij dienen daartoe een schriftelijk verzoek in bij de Commissie, waarin zij vermelden welke inlichtingen zij nodig hebben.

3.   De lidstaten verstrekken de Commissie op haar verzoek en op de door haar vastgestelde wijze de inlichtingen waarover zij beschikken met betrekking tot de ontwikkelingen op de markt van het product waarop het onderzoek betrekking heeft.

4.   De Commissie kan de belanghebbenden horen. Deze moeten worden gehoord indien zij hierom schriftelijk hebben verzocht binnen de termijn vastgesteld in de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en daarbij hebben aangetoond dat zij daadwerkelijk belang kunnen hebben bij het resultaat van het onderzoek en dat zij bijzondere redenen hebben om gehoord te willen worden.

5.   Wanneer er binnen de bij deze verordening vastgestelde termijnen of binnen de door de Commissie op grond van deze verordening vastgestelde termijnen geen inlichtingen worden verstrekt of wanneer het onderzoek in belangrijke mate hinder ondervindt, kunnen er conclusies worden getrokken op basis van het beschikbare feitenmateriaal. Wanneer de Commissie constateert dat een belanghebbende of een derde haar onjuiste of misleidende inlichtingen heeft verstrekt, laat zij die inlichtingen buiten beschouwing en kan zij gebruikmaken van het beschikbare feitenmateriaal.

6.   Wanneer de Commissie van oordeel is dat er onvoldoende bewijsmateriaal is om een onderzoek in de stellen, stelt zij de lidstaten binnen één maand na de datum van ontvangst van de inlichtingen van de lidstaten in kennis van haar besluit.

Artikel 4

1.   Aan het einde van het onderzoek legt de Commissie het comité bedoeld in artikel 22, lid 1, een verslag voor over de resultaten ervan.

2.   Indien de Commissie binnen negen maanden na opening van het onderzoek tot de conclusie komt dat het niet nodig is dat de Unie toezicht- of vrijwaringsmaatregelen neemt, wordt het onderzoek binnen een maand afgesloten. De Commissie beëindigt het onderzoek volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. Een besluit tot afsluiting van het onderzoek, dat de voornaamste conclusies van het onderzoek en een samenvatting van de redenen daarvoor dient te bevatten, wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

3.   Indien de Commissie tot de slotsom komt dat toezicht- of vrijwaringsmaatregelen van de Unie noodzakelijk zijn, neemt zij uiterlijk negen maanden na de opening van het onderzoek de nodige besluiten daartoe overeenkomstig de hoofdstukken IV en V. In uitzonderlijke omstandigheden kan die termijn met ten hoogste twee maanden worden verlengd. In dat geval doet de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie een bekendmaking verschijnen waarin de duur van de verlenging en een samenvatting van de redenen daarvoor worden meegedeeld.

4.   Het bepaalde in dit hoofdstuk doet geen afbreuk aan de mogelijkheid om op gelijk welk ogenblik toezichtmaatregelen te nemen overeenkomstig de artikelen 7 tot en met 12, of, indien een kritieke situatie, waarin uitstel moeilijk te herstellen schade zou veroorzaken, een onmiddellijk ingrijpen vereist, vrijwaringsmaatregelen te nemen overeenkomstig de artikelen 13, 14 en 15.

De Commissie neemt onmiddellijk de onderzoekmaatregelen die zij nog noodzakelijk acht. De resultaten van het onderzoek worden gebruikt voor een hernieuwd onderzoek van de genomen maatregelen.

Artikel 5

1.   De op grond van deze verordening ontvangen inlichtingen mogen slechts worden gebruikt voor het doel waarvoor zij werden gevraagd.

2.   De Commissie noch de lidstaten, inclusief de functionarissen van beide, mogen inlichtingen met een vertrouwelijk karakter die zij op grond van deze verordening hebben ontvangen, of inlichtingen die op vertrouwelijke basis zijn verstrekt, bekendmaken zonder de uitdrukkelijke toestemming van degene die ze heeft verstrekt.

3.   Bij elk verzoek om vertrouwelijke behandeling van inlichtingen wordt aangegeven waarom deze vertrouwelijk zijn.

Wanneer blijkt dat een verzoek om vertrouwelijke behandeling niet gegrond is en degene die de inlichtingen heeft verstrekt, deze noch openbaar wil maken noch toestemming wil geven tot bekendmaking ervan in algemene termen of in samengevatte vorm, kunnen deze inlichtingen buiten beschouwing worden gelaten.

4.   Inlichtingen worden in elk geval als vertrouwelijk beschouwd indien uit de bekendmaking ervan aanzienlijk nadeel kan voortvloeien voor degene die ze heeft verstrekt of die de bron ervan is.

5.   De leden 1 tot en met 4 vormen geen beletsel voor het vermelden van algemene inlichtingen door de autoriteiten van de Unie en in het bijzonder van de motieven waarop de op grond van deze verordening genomen besluiten berusten. De autoriteiten van de Unie houden echter rekening met het rechtmatig belang dat de betrokken natuurlijke en rechtspersonen hebben bij het niet bekendmaken van hun zakengeheimen.

Artikel 6

1.   De bestudering van de ontwikkeling van de invoer, de omstandigheden waaronder deze plaatsvindt en de ernstige schade die de producenten in de Unie door die invoer lijden of dreigen te lijden, heeft met name betrekking op de volgende factoren:

a)

de ingevoerde hoeveelheden, met name wanneer deze aanzienlijk zijn toegenomen, hetzij absoluut, hetzij ten opzichte van de productie of het verbruik in de Unie;

b)

de prijzen van de ingevoerde producten, met name wanneer er een aanzienlijke onderbieding is geweest in vergelijking met de prijs van een soortgelijk product in de Unie;

c)

de invloed hiervan op de producenten in de Unie van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten, zoals dit blijkt uit de ontwikkeling van bepaalde economische factoren, zoals:

productie,

bezettingsgraad,

voorraden,

verkoop,

marktaandeel,

prijzen (dat wil zeggen, prijsdalingen of het niet plaatsvinden van prijsverhogingen die normaal wel zouden hebben plaatsgevonden),

winsten,

rentabiliteit,

cashflow,

werkgelegenheid.

2.   Bij haar onderzoek houdt de Commissie rekening met het bijzondere economische stelsel van de in bijlage I bedoelde landen.

3.   Wanneer beweerd wordt dat de producenten in de Unie ernstige schade dreigen te lijden, gaat de Commissie tevens na of een bepaalde situatie naar alle waarschijnlijkheid tot werkelijke schade zal leiden. In dit verband kan onder meer met de volgende factoren rekening worden gehouden:

a)

het percentage waarmee de uitvoer naar de Unie is gestegen;

b)

de uitvoercapaciteit die in het land van oorsprong of uitvoer reeds bestaat of daar in de voorzienbare toekomst zal bestaan, en de waarschijnlijkheid dat de daaruit voortkomende uitvoer voor de Unie bestemd zal zijn.

HOOFDSTUK IV

TOEZICHTMAATREGELEN

Artikel 7

1.   Wanneer de belangen van de Unie dit vereisen, kan de Commissie op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief:

a)

besluiten tot Unietoezicht achteraf op bepaalde ingevoerde producten, overeenkomstig de door haar vast te stellen procedure;

b)

besluiten de invoer van bepaalde producten afhankelijk te stellen van Unietoezicht vooraf, overeenkomstig artikel 8, teneinde de ontwikkeling van die invoer te volgen.

2.   De besluiten uit hoofde van lid 1 worden genomen door de Commissie volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

3.   De toezichtmaatregelen hebben een beperkte geldigheidsduur. Behoudens andersluidende bepalingen vervallen zij aan het einde van het tweede halfjaar volgende op het halfjaar waarin zij werden ingesteld.

Artikel 8

1.   Onder voorafgaand Unietoezicht geplaatste producten kunnen eerst na overlegging van een toezichtsdocument in het vrije verkeer worden gebracht. Dit document wordt door de door de lidstaten aangewezen bevoegde autoriteit kosteloos voor elke gevraagde hoeveelheid afgegeven binnen maximaal vijf werkdagen nadat zij de aangifte van de importeur in de Unie heeft ontvangen, ongeacht diens plaats van vestiging in de Unie. Deze aangifte wordt geacht uiterlijk drie werkdagen na indiening door de bevoegde nationale autoriteiten te zijn ontvangen, tenzij het tegendeel wordt bewezen.

2.   Het toezichtsdocument wordt op een formulier gesteld waarvan het model in bijlage II is opgenomen.

Tenzij in het besluit om goederen onder toezicht te plaatsen anders bepaald, dient de aanvraag van een toezichtsdocument van de importeur slechts de volgende gegevens te bevatten:

a)

naam en volledig adres van de aanvrager (met inbegrip van zijn telefoon- en fax en eventueel zijn identificatienummer bij de bevoegde nationale autoriteiten) alsmede zijn btw-nummer indien hij btw-plichtig is;

b)

eventueel, naam en volledig adres van de aangever of de eventuele vertegenwoordiger van de aanvrager (met inbegrip van zijn telefoon- en fax);

c)

de omschrijving van de goederen met opgave van:

de handelsbenaming,

de code van de gecombineerde nomenclatuur waar zij onder vallen,

oorsprong en herkomst;

d)

de aangegeven hoeveelheden, in kilogram, en eventueel in iedere andere ter zake doende extra eenheid (paar, stuks enz.);

e)

de waarde van de goederen cif-grens Unie in euro;

f)

de volgende verklaring, gedateerd en ondertekend door de aanvrager, die daarin ook zijn naam in hoofdletters vermeldt:

„Ondergetekende verklaart dat de inlichtingen in deze aanvraag naar beste weten en te goeder trouw werden verstrekt en dat hij in de Unie is gevestigd.”

.

3.   Het toezichtsdocument is geldig in de gehele Unie, ongeacht welke lidstaat het heeft afgegeven.

4.   De constatering dat de prijs per eenheid waartegen de transactie plaatsvindt de in het toezichtsdocument vermelde prijs met minder dan 5 % overschrijdt, of dat de waarde of de hoeveelheid van de ten invoer aangebrachte producten in totaal minder dan 5 % hoger is dan die welke in dit document is vermeld, vormt geen beletsel voor het in het vrije verkeer brengen van het betrokken product. De Commissie kan, na het comité te hebben gehoord en met inachtneming van de aard van de producten en de andere bijzondere kenmerken van de transactie, een ander percentage vaststellen, dat normaliter evenwel niet meer dan 10 % mag bedragen.

5.   Het toezichtsdocument mag slechts worden gebruikt zolang voor de betrokken transacties de regeling inzake de liberalisering van de invoer van toepassing is, doch niet langer dan gedurende een termijn die terzelfder tijd en volgens dezelfde procedure als de ondertoezichtplaatsing wordt vastgesteld, waarbij de aard van de producten en de andere bijzondere kenmerken van de transacties in aanmerking worden genomen.

6.   Wanneer dit vereist is volgens een op grond van artikel 7 genomen besluit, moet de oorsprong van de onder Unietoezicht geplaatste producten door middel van een certificaat van oorsprong worden aangetoond. Dit lid laat andere bepalingen inzake de overlegging van een dergelijk certificaat onverlet.

7.   Wanneer in een lidstaat regionale vrijwaringsmaatregelen van toepassing zijn op een onder voorafgaand Unietoezicht geplaatst product, mag de door deze lidstaat afgegeven invoervergunning in plaats van het toezichtsdocument worden gebruikt.

8.   De formulieren met betrekking tot de toezichtsdocumenten en de uittreksels daarvan worden opgesteld in twee exemplaren, waarvan het eerste „origineel voor de geadresseerde” wordt genoemd en het nummer 1 draagt, en het tweede, dat „exemplaar voor de bevoegde autoriteit” wordt genoemd en het nummer 2 draagt, wordt bewaard door de autoriteit die het document heeft afgegeven. Voor administratieve doeleinden kan de bevoegde autoriteit aan formulier nr. 2 een aantal extra kopieën toevoegen.

9.   De formulieren worden gedrukt op wit houtvrij papier, zodanig gelijmd dat het goed te beschrijven is, met een gewicht van 55 tot 65 g per m2. Het formaat van de formulieren is 210 × 297 mm. De regelafstand is 4,24 mm (een zesde duim). De indeling van de formulieren moet strikt in acht worden genomen. Beide zijden van het exemplaar nr. 1, dat het eigenlijke toezichtsdocument vormt, zijn bovendien voorzien van een gele geguillocheerde onderdruk die elke vervalsing met mechanische of chemische middelen zichtbaar maakt.

10.   De lidstaten dragen zorg voor het drukken van de formulieren. Deze kunnen eveneens worden gedrukt door drukkerijen die daartoe zijn erkend door de lidstaat waar zij gevestigd zijn. In dit geval dient op elk formulier een verwijzing naar deze erkenning voor te komen. Voorts worden op elk formulier de naam en het adres van de drukker vermeld of een teken aan de hand waarvan deze kan worden geïdentificeerd.

Artikel 9

Wanneer de belangen van de Unie dit vereisen, kan de Commissie, op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, wanneer de in artikel 13, lid 1, bedoelde situatie zich dreigt voor te doen:

de termijn inkorten gedurende welke het eventueel vereiste toezichtsdocument kan worden gebruikt;

de afgifte van dat document afhankelijk stellen van bepaalde voorwaarden en, bij wijze van uitzondering, van de opneming van een herroepingsclausule.

Artikel 10

Wanneer de invoer van een product niet onder voorafgaand toezicht van de Unie is geplaatst, kan de Commissie, door middel van uitvoeringshandelingen die zijn vastgesteld overeenkomstig de in artikel 22, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure en overeenkomstig artikel 15, een toezicht instellen dat beperkt is tot één of meer regio's van de Unie.

Artikel 11

1.   Onder regionaal toezicht geplaatste producten kunnen in de betrokken regio eerst na overlegging van een toezichtsdocument in het vrije verkeer worden gebracht. Dit document wordt door de door de betrokken lidstaat (lidstaten) aangewezen bevoegde autoriteit kosteloos voor elke gevraagde hoeveelheid afgegeven binnen maximaal vijf werkdagen nadat zij de aangifte van de importeur in de Unie heeft ontvangen, ongeacht diens plaats van vestiging in de Unie. Deze aangifte wordt geacht uiterlijk drie werkdagen na indiening door de bevoegde nationale autoriteit te zijn ontvangen, tenzij het tegendeel wordt bewezen. Het toezichtsdocument mag slechts worden gebruikt zolang voor de betrokken transacties de regeling inzake de liberalisering van de invoer van toepassing is.

2.   Artikel 8, lid 2, is van toepassing.

Artikel 12

1.   Ingeval Unietoezicht of regionaal toezicht is ingesteld, delen de lidstaten binnen de eerste tien dagen van elke maand de Commissie mede:

a)

in geval van voorafgaand toezicht: de hoeveelheden en de aan de hand van de cif-prijzen berekende bedragen waarvoor tijdens de voorafgaande periode toezichtsdocumenten zijn afgegeven;

b)

in alle gevallen: de invoer in de periode die aan de onder a) bedoelde periode is voorafgegaan.

In de mededelingen van de lidstaten wordt een onderverdeling naar product en land gegeven.

Andere bepalingen kunnen terzelfder tijd en volgens dezelfde procedure als de ondertoezichtplaatsing worden vastgesteld.

2.   Wanneer dit op grond van de aard van de producten of bijzondere omstandigheden vereist is, kan de Commissie op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, het tijdschema voor de mededelingen wijzigen.

3.   De Commissie houdt de lidstaten op de hoogte.

HOOFDSTUK V

VRIJWARINGSMAATREGELEN

Artikel 13

1.   Wanneer een product in dermate gestegen hoeveelheden of tegen zodanige voorwaarden in de Unie wordt ingevoerd dat de producenten in de Unie van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten hierdoor ernstige schade lijden of dreigen te lijden, kan de Commissie, ter bescherming van de belangen van de Unie, op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, de regeling voor de invoer van dat product zodanig wijzigen dat het alleen in het vrije verkeer mag worden gebracht als een invoervergunning wordt overgelegd, die op de door haar vastgestelde voorwaarden en binnen de door haar gestelde grenzen wordt verleend.

2.   De aangenomen maatregelen worden onverwijld aan de lidstaten meegedeeld en zijn met onmiddellijke ingang van toepassing.

3.   De in dit artikel bedoelde maatregelen zijn van toepassing op elk product dat na de inwerkingtreding van deze maatregelen in het vrije verkeer wordt gebracht. Overeenkomstig artikel 15 kunnen deze maatregelen tot één of meer regio's van de Unie worden beperkt.

Deze maatregelen vormen evenwel geen beletsel voor het in het vrije verkeer brengen van producten die reeds onderweg zijn naar de Unie, mits hun bestemming niet kan worden gewijzigd en de producten die op grond van de artikelen 8 en 11 alleen in het vrije verkeer mogen worden gebracht als een toezichtsdocument wordt overgelegd, daadwerkelijk van dat document vergezeld gaan.

4.   Wanneer een lidstaat de Commissie verzoekt in te grijpen, neemt de Commissie binnen een termijn van vijf werkdagen na de datum van ontvangst van het verzoek een besluit volgens de in artikel 22, lid 3, of in spoedeisende gevallen, artikel 22, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 14

1.   De Commissie kan met name in de situatie bedoeld in artikel 13, lid 1, passende vrijwaringsmaatregelen nemen volgens de in artikel 22, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

2.   Artikel 13, lid 3, is van toepassing.

Artikel 15

Wanneer, met name op grond van de in artikel 6 genoemde factoren, blijkt dat in één of meer regio's van de Unie wordt voldaan aan de voorwaarden voor het nemen van de in hoofdstuk IV en artikel 13 bedoelde maatregelen, kan de Commissie, na onderzoek van alternatieve oplossingen, bij wijze van uitzondering de toepassing van toezicht- of vrijwaringsmaatregelen die alleen voor de betrokken regio('s) gelden, toestaan indien zij van oordeel is dat toepassing van zulke maatregelen op dat niveau de voorkeur verdient boven de toepassing van zulke maatregelen in de gehele Unie.

Deze maatregelen zijn van tijdelijke aard en dienen de werking van de interne markt zo min mogelijk te verstoren.

Deze maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 7, respectievelijk artikel 13 neergelegde procedure.

Artikel 16

1.   Gedurende de tijd dat een op grond van de hoofdstukken IV en V toegepaste toezicht- of vrijwaringsmaatregel van kracht is, kan de Commissie hetzij op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief:

a)

het effect van deze maatregelen onderzoeken;

b)

nagaan of handhaving van de maatregelen nog noodzakelijk is.

Indien de Commissie van oordeel is dat de maatregel nog moet worden toegepast, stelt zij de lidstaten daarvan in kennis.

2.   Wanneer de Commissie van oordeel is dat de in de hoofdstukken IV en V bedoelde toezicht- of vrijwaringsmaatregelen moeten worden ingetrokken of gewijzigd, trekt zij de betrokken maatregel in of wijzigt zij deze in, volgens de in artikel 22, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

Wanneer dat besluit betrekking heeft op regionale toezichtmaatregelen, is het van toepassing met ingang van de zesde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 17

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan verplichtingen op grond van speciale bepalingen in overeenkomsten die tussen de Unie en derde landen zijn gesloten.

2.   Onverminderd andere Uniebepalingen vormt deze verordening geen beletsel voor de vaststelling of toepassing door de lidstaten van:

a)

verboden, kwantitatieve beperkingen of toezichtmaatregelen die zijn ingesteld uit hoofde van de bescherming van de openbare zeden, de openbare orde of de openbare veiligheid, de gezondheid of het leven van mensen, dieren of planten, het nationale artistieke, historische of archeologische erfgoed of de industriële of commerciële eigendom;

b)

speciale formaliteiten voor het deviezenverkeer;

c)

formaliteiten die, in overeenstemming met het VWEU, op grond van internationale overeenkomsten zijn ingevoerd.

De lidstaten delen de Commissie mee welke maatregelen of formaliteiten zij op grond van de eerste alinea voornemens zijn in te voeren of te wijzigen.

In bijzonder spoedeisende gevallen worden deze nationale maatregelen of formaliteiten aan de Commissie meegedeeld zodra zij zijn vastgesteld.

Artikel 18

De Commissie neemt in haar jaarlijks verslag aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing en uitvoering van handelsbeschermende maatregelen, bedoeld in artikel 22 bis, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (11), informatie op over de uitvoering van deze verordening.

Artikel 19

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de toepassing van de regelingen houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, hieruit voortvloeiende bestuursrechtelijke bepalingen van de Unie of nationale bestuursrechtelijke bepalingen of de specifieke regelingen op grond van artikel 352 VWEU voor goederen die door de verwerking van landbouwproducten zijn verkregen, doch vormt een aanvulling daarop.

2.   De artikelen 7 tot en met 12 en artikel 16 zijn niet van toepassing op onder de in lid 1 van dit artikel bedoelde regelingen vallende producten waarvoor, volgens de Unievoorschriften voor het handelsverkeer met derde landen, een invoercertificaat of ander invoerdocument moet worden overgelegd.

De artikelen 13, 15 en 16 zijn niet van toepassing op producten waarvoor, volgens de Unievoorschriften voor het handelsverkeer met derde landen, kwantitatieve invoerbeperkingen kunnen worden ingesteld.

Artikel 20

De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 21 ten aanzien van wijzigingen van bijlage I, om landen te schrappen in de lijst van de in die bijlage genoemde derde landen wanneer die landen lid worden van de WTO.

Artikel 21

1.   De bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel vastgestelde voorwaarden.

2.   De in artikel 20 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar vanaf 20 februari 2014. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het verstrijken van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd met termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van elke termijn tegen dergelijke verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 20 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 20 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 22

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EU) 2015/478 van het Europees Parlement en de Raad (12) ingestelde Comité vrijwaringsmaatregelen. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

4.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 in samenhang met artikel 5 van toepassing.

Artikel 23

De Verordeningen (EG) nr. 427/2003 en (EG) nr. 625/2009 worden ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IV.

Artikel 24

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 29 april 2015.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

Z. KALNIŅA-LUKAŠEVICA


(1)  Advies van 10 december 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 maart 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 20 april 2015.

(3)  Verordening (EG) nr. 625/2009 van de Raad van 7 juli 2009 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit bepaalde derde landen (PB L 185 van 17.7.2009, blz. 1).

(4)  Zie bijlage III.

(5)  Verordening (EG) nr. 738/94 van de Commissie van 30 maart 1994 tot vaststelling van een aantal bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 520/94 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke procedure voor het beheer van kwantitatieve contingenten (PB L 87 van 31.3.1994, blz. 47).

(6)  Verordening (EG) nr. 3168/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende vaststelling van een communautaire invoervergunning voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 517/94 van de Raad betreffende een gemeenschappelijke regeling voor de invoer van textielproducten uit bepaalde derde landen, die niet vallen onder bilaterale overeenkomsten, protocollen of andere regelingen, noch onder een andere, bijzondere, communautaire regeling, en tot wijziging van een aantal bepalingen van die Verordening (PB L 335 van 23.12.1994, blz. 23).

(7)  Verordening (EG) nr. 3169/94 van de Commissie van 21 december 1994 tot wijziging van bijlage III bij Verordening (EEG) nr. 3030/93 van de Raad betreffende een gemeenschappelijke regeling voor de invoer van bepaalde textielproducten uit derde landen en tot vaststelling van een communautaire invoervergunning voor de toepassing van genoemde Verordening (PB L 335 van 23.12.1994, blz. 33).

(8)  Verordening (EG) nr. 517/94 van de Raad van 7 maart 1994 betreffende een gemeenschappelijke regeling voor de invoer van textielproducten uit bepaalde derde landen, die niet vallen onder bilaterale overeenkomsten, protocollen of andere regelingen, noch onder een andere, bijzondere, communautaire regeling (PB L 67 van 10.3.1994, blz. 1).

(9)  Verordening (EG) nr. 427/2003 van de Raad van 3 maart 2003 over een productspecifiek vrijwaringsmechanisme in de overgangsperiode voor producten uit de Volksrepubliek China en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 519/94 betreffende een gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit bepaalde derde landen (PB L 65 van 8.3.2003, blz. 1).

(10)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de voorschriften en algemene beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(11)  Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51).

(12)  Verordening (EU) 2015/478 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2015 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer (PB L 83 van 27.3.2015, blz. 16).


BIJLAGE I

Lijst van derde landen

 

Azerbeidzjan

 

Belarus

 

Kazachstan

 

Noord-Korea

 

Oezbekistan

 

Turkmenistan


BIJLAGE II

Image

Tekst van het beeld

EUROPESE UNIE

TOEZICHTSDOCUMENT

1

1. Geadresseerde

(naam, volledig adres, land, btw-nummer)

2. Nummer van afgifte

Origineel voor de geadresseerde

3. Voorziene plaats en datum van de invoer

4. Voor de afgifte bevoegde autoriteit

(naam, adres en telefoonnummer)

5. Aangever/vertegenwoordiger (indien van toepassing)

(naam, volledig adres)

6. Land van oorsprong

(en nummer van geonomenclatuur)

7. Land van herkomst

(en nummer van geonomenclatuur)

8. Laatste dag van geldigheid

1

9. Omschrijving van de goederen

10. Goederencode (GN) en -cate-gorie

11. Hoeveelheid in kg (netto-massa) of in extra eenheden

12. Waarde cif-grens Unie in euro

13. Aanvullende gegevens

14. Visum van de bevoegde autoriteit

Datum:

Handtekening:

(Stempel)

Image

Tekst van het beeld

15. AFSCHRIJVINGEN

In het eerste deel van kolom 17 de beschikbare hoeveelheid en in het tweede deel de afgeschreven hoeveelheid aanduiden

16. Nettohoeveelheid (nettomassa of an-dere meeteenheid met aanduiding van de eenheid)

19. Douanedocument (soort en nummer) of uittreksel (nummer) en datum van afschrijving

20. Naam, lidstaat, hand-tekening en stempel van de afschrijvende autoriteit

17. In cijfers

18. In letters voor de afgeschreven hoeveelheid

1.

2.

1.

2.

1.

2.

1.

2.

1.

2.

1.

2.

1.

2.

Hier de eventuele verlengstrook bevestigen.

Image

Tekst van het beeld

EUROPESE UNIE

TOEZICHTSDOCUMENT

2

1. Geadresseerde

(naam, volledig adres, land, btw-nummer)

2. Nummer van afgifte

Exemplaar voor de bevoegde autoriteit

3. Voorziene plaats en datum van de invoer

4. Voor de afgifte bevoegde autoriteit

(naam, adres en telefoonnummer)

5. Aangever/vertegenwoordiger (indien van toepassing)

(naam, volledig adres)

6. Land van oorsprong

(en nummer van geonomenclatuur)

7. Land van herkomst

(en nummer van geonomenclatuur)

8. Laatste dag van geldigheid

2

9. Omschrijving van de goederen

10. Goederencode (GN) en -cate-gorie

11. Hoeveelheid in kg (nettomassa) of in extra eenheden

12. Waarde cif-grens Unie in euro

13. Aanvullende gegevens

14. Visum van de bevoegde autoriteit

Datum:

Handtekening:

(Stempel)

Image

Tekst van het beeld

15. AFSCHRIJVINGEN

In het eerste deel van kolom 17 de beschikbare hoeveelheid en in het tweede deel de afgeschreven hoeveelheid aanduiden

16. Nettohoeveelheid (nettomassa of an-dere meeteenheid met aanduiding van de eenheid)

19. Douanedocument (soort en nummer) of uittreksel (nummer) en datum van afschrijving

20. Naam, lidstaat, hand-tekening en stempel van de afschrijvende autoriteit

17. In cijfers

18. In letters voor de afgeschreven hoeveelheid

1.

2.

1.

2.

1.

2.

1.

2.

1.

2.

1.

2.

1.

2.

Hier de eventuele verlengstrook bevestigen.


BIJLAGE III

Ingetrokken verordening met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

Verordening (EG) nr. 625/2009 van de Raad

(PB L 185 van 17.7.2009, blz. 1)

 

Verordening (EU) nr. 37/2014 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 18 van 21.1.2014, blz. 1)

Uitsluitend punt 20 van de bijlage

Verordening (EG) nr. 427/2003 van de Raad

(PB L 65 van 8.3.2003, blz. 1)

 

Verordening (EG) nr. 1985/2003 van de Raad

(PB L 295 van 13.11.2003, blz. 43)

 

Verordening (EU) nr. 37/2014 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 18 van 21.1.2014, blz. 1)

Uitsluitend punt 9 van de bijlage


BIJLAGE IV

Concordantietabel

Verordening (EG) nr. 625/2009

Verordening (EG) nr. 427/2003

Deze verordening

Artikel 1

 

Artikel 1

Artikel 2

 

Artikel 2

Artikel 4

 

Artikel 22

Artikel 5

 

Artikel 3

Artikel 6

 

Artikel 4

Artikel 7

 

Artikel 5

Artikel 8

 

Artikel 6

Artikel 9, lid 1

 

Artikel 7, lid 1

Artikel 9, lid 1 bis

 

Artikel 7, lid 2

Artikel 9, lid 2

 

Artikel 7, lid 3

Artikel 10

 

Artikel 8

Artikel 11

 

Artikel 9

Artikel 12

 

Artikel 10

Artikel 13

 

Artikel 11

Artikel 14

 

Artikel 12

Artikel 15

 

Artikel 13

Artikel 16

 

Artikel 14

Artikel 17

 

Artikel 15

Artikel 18

 

Artikel 16

Artikel 19

 

Artikel 17

Artikel 19 bis

 

Artikel 18

Artikel 20

 

Artikel 19

 

Artikelen 1 t/m 14

 

Artikel 14 bis

Artikel 20

 

Artikel 14 ter

Artikel 21

 

Artikelen 15 t/m 24

Artikel 21

 

Artikel 23

Artikel 22

 

Artikel 24

Bijlage I

 

Bijlage I

Bijlage II

 

Bijlage II

Bijlage III

 

Bijlage III

Bijlage IV

 

Bijlage IV

 

Bijlage I

 

Bijlage II


19.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 123/50


VERORDENING (EU) 2015/756 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 29 april 2015

tot schorsing van bepaalde concessies betreffende de invoer in de Unie van landbouwproducten van oorsprong uit Turkije

(codificatie)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1506/98 van de Raad (3) is ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van die verordening te worden overgegaan.

(2)

In het kader van de overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Gemeenschap en Turkije (5) („de overeenkomst”), zijn aan dit land voor bepaalde landbouwproducten concessies verleend.

(3)

Bij besluit nr. 1/98 van de Associatieraad EG-Turkije (6) wordt de preferentiële regeling voor de invoer in de Unie van landbouwproducten van oorsprong uit Turkije verbeterd en geconsolideerd en wordt een reeks preferentiële concessies vastgesteld voor de uitvoer uit de Unie van vlees en levende dieren naar Turkije.

(4)

Turkije handhaaft sinds 1996 een verbod op de invoer van levende runderen (GN-code 0102) en past beperkingen toe op de invoer van rundvlees (GN-codes 0201 en 0202). Deze maatregelen, die kwantitatieve beperkingen zijn, zijn onverenigbaar met de overeenkomst en beletten de Unie de concessies die haar zijn toegekend in het kader van besluit nr. 1/98, te benutten. Ondanks de onderhandelingen die zijn gevoerd om dit probleem in overleg met Turkije op te lossen, zijn de kwantitatieve beperkingen gehandhaafd.

(5)

De uitvoer naar Turkije van de betrokken producten van oorsprong uit de Unie is ten gevolge van die maatregelen geblokkeerd. Om de handelsbelangen van de Unie te beschermen, moeten tegenover deze maatregelen gelijkwaardige maatregelen worden gesteld. Het blijkt dus dienstig de in bijlage I bij deze verordening genoemde concessies te schorsen.

(6)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (7),

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Beide in bijlage I vermelde tariefcontingenten worden geschorst.

Artikel 2

De Commissie beëindigt door middel van uitvoeringshandelingen de in artikel 1 bedoelde schorsingsmaatregel zodra de belemmeringen voor de preferentiële uitvoer van de Unie naar Turkije zijn opgeheven. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 3, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 3

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten dat is ingesteld bij artikel 229 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (8). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, door de voorzitter van het comité daartoe wordt besloten of door een eenvoudige meerderheid van de leden van het comité daarom wordt verzocht.

Artikel 4

Verordening (EG) nr. 1506/98 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 29 april 2015.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

Z. KALNIŅA-LUKAŠEVICA


(1)  Advies van 10 december 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 maart 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 20 april 2015.

(3)  Verordening (EG) nr. 1506/98 van de Raad van 13 juli 1998 tot vaststelling van een concessie in de vorm van een communautair tariefcontingent voor hazelnoten ten gunste van Turkije (1998) en tot schorsing van bepaalde concessies (PB L 200 van 16.7.1998, blz. 1).

(4)  Zie bijlage II.

(5)  PB 217 van 29.12.1964, blz. 3687/64.

(6)  Besluit nr. 1/98 van de Associatieraad EG-Turkije van 25 februari 1998 betreffende de handelsregeling voor landbouwproducten (PB L 86 van 20.3.1998, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(8)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).


BIJLAGE I

Volgnummer

GN-code

Omschrijving

Volume van het contingent per jaar of per aangegeven periode (in ton)

Voor het contingent geldend recht

09.0217

ex 0807 11 00

Watermeloenen, verse:

14 000

Vrij

van 16 juni tot en met 31 maart

09.0207

2002 90 31

Tomaten, op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of azijnzuur, andere dan hele tomaten of stukken, met een gehalte aan droge stof van meer dan 12 gewichtspercenten

30 000 , met een gehalte aan droge stof van 28 tot 30 gewichtspercenten

Vrij

09.0209

2002 90 39

2002 90 91

2002 90 99


BIJLAGE II

Ingetrokken verordening met de wijziging ervan

Verordening (EG) nr. 1506/98 van de Raad

(PB L 200 van 16.7.1998, blz. 1)

 

Verordening (EU) nr. 255/2014 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 84 van 20.3.2014, blz. 57)

Uitsluitend artikel 3


BIJLAGE III

Concordantietabel

Verordening (EG) nr. 1506/98

De onderhavige verordening

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 1

Artikel 3

Artikel 2

Artikel 3 bis

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage III


19.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 123/55


VERORDENING (EU) 2015/757 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 29 april 2015

betreffende de monitoring, de rapportage en de verificatie van kooldioxide-emissies door maritiem vervoer en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) en Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad (4), die oproepen tot het bijdragen van alle sectoren van de economie aan het bereiken van emissieverminderingen, met inbegrip van de internationale zeescheepvaartsector, bepalen dat indien er uiterlijk op 31 december 2011 via de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) geen internationale overeenkomst waarin de emissies van de internationale zeescheepvaart in de reductiestreefcijfers worden opgenomen, door de lidstaten is goedgekeurd en/of een dergelijke via het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering tot stand gekomen overeenkomst niet door de Gemeenschap is goedgekeurd, dient de Commissie een voorstel te doen inzake de opname van de emissies van de internationale zeescheepvaart in de reductieverplichting van de Gemeenschap, zulks met het oog op de inwerkingtreding van het voorgestelde besluit uiterlijk in 2013. Een dergelijk voorstel dient eventuele negatieve gevolgen voor de concurrentiepositie van de Gemeenschap, rekening houdend met de potentiële milieuvoordelen, tot een minimum te beperken.

(2)

Maritiem vervoer heeft een effect op het mondiale klimaat en op de luchtkwaliteit, ten gevolge van de kooldioxide-emissie (CO2) en overige emissies dat het genereert, zoals stikstofoxide (NOx), zwaveloxide (SOx), methaan (CH4), fijnstof (PM) en zwarte koolstof (BC).

(3)

De internationale zeescheepvaart is de enige vervoerssector waar de Unie niet streeft naar terugdringing van de broeikasgasuitstoot. Volgens de effectbeoordeling bij dit verordeningsvoorstel zijn de Unie-gerelateerde CO2-emissies door de internationale zeescheepvaart van 1990 tot 2007 met 48 % toegenomen.

(4)

In het licht van het snel ontwikkelende wetenschappelijke inzicht in de effecten van de niet-CO2-gerelateerde emissies door maritiem vervoer op het mondiale klimaat, moet in de context van deze verordening regelmatig een actuele beoordeling van die effecten worden verricht. De Commissie moet aan de hand van haar beoordelingen de beleidsimplicaties en de beleidsmaatregelen analyseren om die emissies te beperken.

(5)

De resolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2014 over het beleidskader voor klimaat en energie 2030 drong er bij de Commissie en de lidstaten op aan een bindende EU-streefwaarde voor 2030 vast te stellen om de eigen broeikasgasemissies met ten minste 40 % terug te dringen ten opzichte van het niveau van 1990. Het Europees Parlement wees er tevens op dat alle economische sectoren moeten bijdragen aan de vermindering van de broeikasgasemissies als de Unie haar deel van de mondiale inspanningen wil leveren.

(6)

In zijn conclusies van 23 en 24 oktober 2014, schaarde de Europese Raad zich, wat de reductie van de in de EU uitgestoten broeikasgassen betreft, achter een bindend EU-streefcijfer van ten minste 40 % in 2030 ten opzichte van 1990. Ook stelde de Europese Raad dat het belangrijk is dat de emissies van broeikasgassen in de vervoersector en de risico's van afhankelijkheid van fossiele brandstoffen worden beperkt en vroeg hij de Commissie om te blijven zoeken naar instrumenten en maatregelen ten behoeve van een brede, technologieneutrale aanpak, onder meer ter bevordering van emissiereductie en energie-efficiëntie in de vervoersector.

(7)

In het 7e milieuactieprogramma (MAP) (5) wordt beklemtoond dat alle economische sectoren moeten bijdragen aan de vermindering van de broeikasgasemissies als de Unie haar deel van de mondiale inspanningen wil leveren. In dit verband wordt in het 7e MAP onderstreept dat het witboek van de Commissie inzake vervoer uit 2011 met een sterk beleidskader moet worden onderbouwd.

(8)

In juli 2011 heeft de IMO technische en operationele maatregelen goedgekeurd, in het bijzonder de „Energy Efficiency Design Index” (EEDI) voor nieuwe schepen en het „Ship Energy Efficiency Management Plan” (SEEMP), die tot verbetering zullen leiden in de vorm van een vermindering van de verwachte toename van broeikasgasemissies, maar die op zichzelf niet kunnen leiden tot de absolute vermindering van de broeikasgasemissies door de internationale scheepvaart die nodig is om te voldoen aan de wereldwijde doelstelling voor de beperking van de wereldwijde temperatuurstijging tot 2 °C.

(9)

Volgens door de IMO verstrekte gegevens kunnen het specifieke energieverbruik en de CO2-emissies van schepen tot 75 % worden verminderd door toepassing van operationele maatregelen en benutting van bestaande technologie; een aanzienlijk deel van deze maatregelen kan worden beschouwd als kosteneffectief — of zou de sector zelfs nettovoordelen kunnen bieden — aangezien de lagere brandstofkosten ervoor zorgen dat eventuele operationele of investeringskosten kunnen worden terugverdiend.

(10)

Om de CO2-emissies door de scheepvaart op Unie-niveau te verminderen, blijft de best mogelijke optie het opzetten van een systeem voor monitoring, rapportage en verificatie (MRV-systeem) van CO2-emissies op basis van het brandstofverbruik van schepen als eerste stap in een gefaseerde aanpak om emissies door maritiem vervoer deel te laten worden van de inspanning van de Unie voor de vermindering van broeikasgassen, naast emissies door andere sectoren die al aan die inspanning bijdragen. Toegang van het publiek tot de emissiegegevens zal bijdragen tot het wegnemen van marktbelemmeringen die vaak verhinderen dat maatregelen worden toegepast die meer opleveren dan ze kosten en die de broeikasgasemissies van het martitieme vervoer beperken.

(11)

De vaststelling van maatregelen om broeikasgasemissies en brandstofverbruik te verminderen, wordt gehinderd door marktbelemmeringen, zoals een gebrek aan betrouwbare informatie over de brandstofefficiëntie van schepen of aan technologieën om schepen aan te passen, een gebrek aan toegang tot financiering voor investeringen in de efficiëntie van schepen en de verdeling van de voordelen, aangezien scheepseigenaren niet profiteren van hun investeringen wanneer de brandstofrekening wordt betaald door de exploitant.

(12)

Uit de resultaten van de raadpleging van belanghebbenden en besprekingen met internationale partners blijkt dat een gefaseerde aanpak om van emissies door maritiem vervoer deel te laten worden van de inspanning van de Unie voor het verminderen van broeikasgasemissies moet worden toegepast door de invoering van een robuust MRV-systeem voor CO2-emissies door maritiem vervoer als eerste stap en de taxatie van die emissies in een latere fase. Dankzij deze aanpak wordt het mogelijk om op internationaal niveau aanzienlijke vooruitgang te boeken bij het afspreken van doelen voor de vermindering van broeikasgasemissies en nadere maatregelen om die verminderingen tegen minimale kosten te bewerkstelligen.

(13)

De verwachting is dat de invoering van een MRV-systeem voor de Unie zal leiden tot emissieverminderingen van maximaal 2 % bij ongewijzigd beleid en geaggregeerde netto kostenbesparingen van maximaal 1,2 miljard EUR tegen 2030, aangezien het kan bijdragen aan het wegnemen van marktbelemmeringen, in het bijzonder belemmeringen die verband houden met het gebrek aan informatie over de efficiëntie van schepen, door de relevante markten vergelijkbare en betrouwbare informatie te verstrekken over brandstofverbruik en energie-efficiëntie. Deze verlaging van de vervoerskosten komt ten goede aan de internationale handel. Daarnaast is een robuust MRV-systeem een vereiste voor marktgebaseerde maatregelen, efficiëntienormen of andere maatregelen, of die nu op Unieniveau of wereldwijd worden toegepast. Tevens biedt het systeem betrouwbare gegevens om exacte streefdoelen voor emissievermindering te kunnen vaststellen en de voortgang te beoordelen in de bijdrage van het maritiem vervoer aan een koolstofarme economie. Gezien het internationale karakter van de scheepvaart is een wereldwijde overeenkomst de geprefereerde en meest doeltreffende optie voor de vermindering van de broeikasgasemissies in het internationale maritiem vervoer.

(14)

Alle reizen binnen de Unie, alle inkomende reizen vanuit de laatste haven buiten de Unie naar de eerste Unie-haven en alle uitgaande reizen vanuit een Unie-haven naar een volgende haven buiten de Unie, inclusief ballastreizen, moeten met het oog op de monitoring als relevant worden beschouwd. CO2-emissies in Unie-havens, met inbegrip van deze die worden gegenereerd door schepen die aangemeerd liggen of zich verplaatsen binnen de haven, moeten ook worden meegerekend, in het bijzonder omdat er specifieke maatregelen beschikbaar zijn voor de vermindering of voorkoming daarvan. Deze regels moeten op non-discriminatoire wijze worden toegepast op alle schepen, ongeacht de gevoerde vlag. Aangezien deze verordening gericht is op maritiem vervoer, dient zij geen voorschriften vast te stellen voor de monitoring, de rapportage en de verificatie van bewegingen en activiteiten van schepen die niet voor vracht- of passagiersvervoer voor commerciële doeleinden worden gebruikt, zoals voor baggerwerkzaamheden, ijsbreken, de aanleg van pijpleidingen of offshore-installatiewerkzaamheden.

(15)

Teneinde te zorgen voor een gelijk speelveld voor schepen die in minder gunstige weersomstandigheden opereren, moet het mogelijk zijn specifieke informatie over de ijsklasse van een schip en het varen ervan door ijs, toe te voegen aan de op basis van deze verordening gemonitorde gegevens.

(16)

Het voorgestelde MRV-systeem moet worden vastgesteld door middel van een verordening vanwege de complexe en zeer technische aard van de te introduceren bepalingen, de noodzaak van uniforme regels in de hele Unie gelet op de internationale aard van het maritiem vervoer, met talloze schepen die havens aandoen in verschillende lidstaten, en om uitvoering in de hele Unie makkelijker te maken.

(17)

Een robuust, per schip specifiek MRV-systeem voor de Unie moet gebaseerd zijn op de berekening van de emissies afkomstig van de verbruikte brandstof op reizen van en naar Unie-havens, aangezien brandstofverkoopgegevens niet voldoende nauwkeurige ramingen kunnen bieden voor het brandstofverbruik binnen dit specifiek toepassingsgebied als gevolg van de grote tankcapaciteit van schepen.

(18)

Het MRV-systeem van de Unie moet ook andere relevante informatie omvatten waarmee de efficiëntie van de schepen kan worden vastgesteld of waarmee de bepalende factoren voor de ontwikkeling van emissies verder kunnen worden geanalyseerd, en tegelijk het vertrouwelijke karakter van commerciële of industriële informatie kan worden gewaarborgd. Dit toepassingsgebied brengt het MRV-systeem van de Unie in lijn met internationale initiatieven voor de invoering van efficiëntienormen voor bestaande schepen, die tevens operationele maatregelen omvatten, en draagt bij aan het wegnemen van marktbelemmeringen die verband houden met het gebrek aan informatie.

(19)

Om de administratieve lasten voor scheepseigenaren en scheepsexploitanten te minimaliseren, in het bijzonder voor kleine en middelgrote ondernemingen, en om de kosten/batenverhouding van het MRV te optimaliseren zonder de doelstelling om een groot deel van de broeikasgasemissies door maritiem vervoer te regelen, in gevaar te brengen, moeten de regels voor MRV alleen van toepassing zijn op grote uitstoters. Er is na een gedetailleerde objectieve analyse van de omvang en emissies van schepen vanuit en naar Unie-havens gekozen voor een drempel van 5 000 bruto ton (GT). Ongeveer 55 % van het aantal schepen dat Unie-havens aandoet, zijn schepen van 5 000 GT en meer, die ongeveer 90 % van de betreffende emissies vertegenwoordigen. Met deze non-discriminatoire maatregel wordt ervoor gezorgd dat de belangrijkste uitstoters onder de verordening vallen. Een lagere drempel leidt tot hogere administratieve lasten, terwijl een hogere drempel de dekking van de emissies zou beperken en derhalve ook de effectiviteit van het MRV-systeem voor het milieu.

(20)

Om de administratieve lasten voor scheepseigenaren en scheepsexploitanten verder te beperken, richten de monitoringregels zich op CO2 als het meest relevante broeikasgas uitgestoten door het maritiem vervoer.

(21)

De regels moeten rekening houden met de bestaande eisen en gegevens die al op schepen beschikbaar zijn; om die reden moet aan maatschappijen de mogelijkheid worden geboden om één van de volgende vier monitoringmethoden te kiezen: het gebruik van brandstofleveringsnota's, monitoring van de brandstoftank aan boord, stroommeters voor de toepasselijke verbrandingsprocessen of directe emissiemetingen. In een voor ieder schip specifiek monitoringplan moet de gemaakte keuze worden vastgelegd; het plan moet nadere gegevens verstrekken over de toepassing van de geselecteerde methode.

(22)

Maatschappijen die verantwoordelijk zijn voor een volledige rapportageperiode van een schip dat scheepvaartactiviteiten uitvoert, moeten verantwoordelijk worden geacht voor de naleving van alle monitoring- en rapportageverplichtingen gedurende die rapportageperiode, met inbegrip van de indiening van een naar behoren geverifieerd emissierapport. Bij een verandering van maatschappij is de nieuwe maatschappij alleen verantwoordelijk voor naleving van de monitoring- en rapportageverplichtingen betreffende de rapportageperiode gedurende welke de verandering van maatschappij is opgetreden. Om de naleving van deze vereisten makkelijker te maken, moet de nieuwe maatschappij een kopie ontvangen van het meest recente monitoringplan en, indien van toepassing, een conformiteitsdocument.

(23)

Op dit moment vallen andere broeikasgassen, klimaatbeïnvloeders en luchtvervuilers niet onder het MRV-systeem van de Unie om te voorkomen dat de installatie van niet voldoende betrouwbare of in de handel beschikbare meetapparatuur kan worden geëist, hetgeen de invoering van het MRV-systeem in de Unie zou kunnen hinderen.

(24)

Krachtens het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van de IMO (MARPOL) worden de EEDI voor nieuwe schepen, alsmede het gebruik van de SEEMP's binnen de bestaande vloot verplicht gesteld.

(25)

Om de administratieve lasten voor scheepseigenaren en scheepsexploitanten te beperken, moet de rapportage en publicatie van gerapporteerde informatie jaarlijks worden verzorgd. Als de publicatie van emissies, brandstofverbruik en efficiëntie gerelateerde informatie wordt beperkt tot jaarlijkse gemiddelden en geaggregeerde cijfers, moeten vertrouwelijkheidskwesties worden aangepakt. Om ervoor te zorgen dat de bescherming van de legitieme economische belangen die hoger worden geacht dan het openbaar belang van openbaarmaking niet in het gedrang komt, moeten de gegevens in uitzonderlijke gevallen op verzoek van de maatschappij op een ander niveau worden geaggregeerd. De aan de Commissie gerapporteerde gegevens moeten worden opgenomen in statistieken voor zover die gegevens relevant zijn voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken in overeenstemming met Besluit 2012/504/EU van de Commissie (6).

(26)

Verificatie door geaccrediteerde verificateurs moet ervoor zorgen dat monitoringplannen en emissieverslagen correct zijn en voldoen aan de in deze verordening gestelde eisen. Als belangrijk element voor de vereenvoudiging van de verificatie, moeten verificateurs de betrouwbaarheid van de gegevens controleren door gerapporteerde gegevens te vergelijken met geraamde gegevens die gebaseerd zijn op de traceergegevens en kenmerken van het schip. Dergelijke ramingen kunnen worden verstrekt door de Commissie. Teneinde de onpartijdigheid te waarborgen, moeten verificateurs onafhankelijke en bevoegde personen of juridische entiteiten zijn, geaccrediteerd door nationale accrediteringsinstanties die zijn opgericht krachtens Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad (7).

(27)

Een conformiteitsdocument dat wordt verstrekt door een verificateur moet aan boord van schepen worden bewaard om aan te tonen dat aan de verplichtingen voor monitoring, rapportage en verificatie is voldaan. Verificateurs dienen de Commissie te informeren over de afgifte van dergelijke documenten.

(28)

Op basis van ervaring met soortgelijke taken betreffende maritieme veiligheid, zou het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) binnen het kader van zijn mandaat de Commissie kunnen ondersteunen bij de uitvoering van bepaalde taken.

(29)

De handhaving van de verplichtingen betreffende het MRV-systeem moet worden gebaseerd op bestaande instrumenten, namelijk degene die zijn vastgesteld krachtens Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad (8) en Richtlijn 2009/21/EG van het Europees Parlement en de Raad (9), en op informatie betreffende de afgifte van conformiteitsdocumenten. Het document waarin de naleving door het schip van de monitoring- en rapportageverplichtingen wordt bevestigd, moet worden toegevoegd aan de lijst met certificaten en documenten waarnaar wordt verwezen in bijlage IV bij Richtlijn 2009/16/EG.

(30)

De lidstaten moeten zich beijveren om de schepen die havens onder hun jurisdictie aandoen en waarvoor bepaalde voorgeschreven gegevens met betrekking tot het conformiteitsdocument niet beschikbaar zijn, te inspecteren.

(31)

Niet-naleving van de bepalingen van deze verordening dient tot de toepassing van sancties te leiden. De lidstaten moeten voorschriften vaststellen inzake die sancties. Die sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(32)

Indien schepen gedurende twee of meer opeenvolgende rapportageperiodes niet aan de monitoring- en rapportagevoorschriften hebben voldaan en andere maatregelen ter waarborging van de handhaving hebben gefaald, is het passend in de mogelijkheid van verwijdering te voorzien. Een dergelijke maatregel moet zodanig worden toegepast dat de situatie van non-conformiteit binnen een redelijke tijdsperiode kan worden hersteld.

(33)

Lidstaten die op hun grondgebied geen zeehavens hebben, noch schepen die onder hun vlag varen en binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, of die hun nationaal scheepsregister hebben gesloten, moet zolang geen enkel dergelijk schip onder hun vlag vaart de mogelijkheid worden geboden af te wijken van de bepalingen van deze verordening betreffende sancties.

(34)

Het MRV-systeem van de Unie moet dienen als model voor de invoering van een wereldwijd MRV-systeem. Een wereldwijd MRV-systeem verdient de voorkeur, aangezien het als doeltreffender kan worden beschouwd vanwege het ruimere toepassingsgebied ervan. In dit verband, en teneinde de ontwikkeling te faciliteren van internationale regels binnen de IMO voor de monitoring, de rapportage en de verificatie van broeikasgasemissies door maritiem vervoer, moet de Commissie relevante informatie over de tenuitvoerlegging van deze verordening delen met de IMO en andere bevoegde internationale organen en moeten er relevante voorstellen worden ingediend bij de IMO. Wanneer er overeenstemming is bereikt over een wereldwijd MRV-systeem, moet de Commissie het MRV-systeem van de Unie evalueren om het in overeenstemming te brengen met het wereldwijde MRV-systeem.

(35)

Teneinde met de relevante internationale regels en internationale en Europese normen, alsmede met de technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen rekening te houden, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen met betrekking tot de evaluatie van bepaalde technische aspecten van de monitoring en rapportage van CO2-emissies van schepen en de nadere regels voor de verificatie van activiteiten en de methoden voor accreditatie van verificateurs. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(36)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor het gebruik van standaard templates voor de monitoring van CO2-emissies en andere relevante informatie, voor het gebruik van geautomatiseerde systemen en standaard elektronische templates voor de coherente rapportage van CO2-emissies en andere relevante informatie aan de Commissie en de betrokken autoriteiten van de vlaggenstaten, alsmede met het oog op het bepalen van technische voorschriften tot nadere bepaling van de toepasselijke parameters voor elke van de andere scheepscategorieën dan passagiersschepen, roroschepen en containerschepen en voor het herzien van die parameters, moet aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (10).

(37)

Daar de doelstelling van deze verordening, met name de monitoring, rapportage en verificatie van CO2-emissies van schepen als de eerste stap in een gefaseerde aanpak ter vermindering van broeikasgasemissies, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt gezien de internationale aard van het maritiem vervoer en kan derhalve, vanwege de omvang en effecten ervan, beter op Unie niveau worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(38)

De regels tot vaststelling van het MRV-systeem moeten voldoen aan Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (11) en aan Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (12).

(39)

Deze verordening dient op 1 juli 2015 in werking te treden opdat de lidstaten en de relevante belanghebbenden voldoende tijd hebben voor het nemen van de maatregelen die nodig zijn voor de effectieve toepassing ervan voordat op 1 januari 2018 de eerste verslagperiode begint,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening zijn regels vastgesteld voor de nauwkeurige monitoring, rapportage en verificatie van kooldioxide-emissies (CO2-emissies) en van andere relevante informatie van schepen die aankomen in, zich bevinden binnen of vertrekken uit havens die onder de jurisdictie van een lidstaat vallen, teneinde op kosteneffectieve wijze de vermindering van CO2-emissies door maritiem vervoer te bevorderen.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op de CO2-emissies door schepen met een brutotonnage van meer dan 5 000 tijdens de reis van hun laatste aanloophaven naar een aanloophaven onder de jurisdictie van een lidstaat, van een aanloophaven onder de jurisdictie van een lidstaat naar de volgende aanloophaven, en binnen aanloophavens onder de jurisdictie van een lidstaat.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op oorlogsschepen, hulpschepen van de marine, schepen die vis vangen of vis verwerken, houten schepen met een primitieve bouw, schepen die niet mechanisch worden aangedreven of overheidsschepen die voor niet-commerciële doelen worden gebruikt.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)   „CO2-emissies”: de uitstoot van CO2 in de atmosfeer door schepen;

b)   „aanloophaven”: de haven waar een schip stopt om vracht te laden of te lossen of om passagiers te laten in- of ontschepen; zijn bijgevolg uitgesloten, stops die uitsluitend bedoeld zijn voor het tanken, het inslaan van voorraden, het aflossen van de bemanning, het indokken of het verrichten van herstellingen aan het schip en/of de uitrusting ervan, stops in een haven omdat het schip bijstand nodig heeft of in nood is, buiten een haven verrichte schip-tot-schiptransfers, en stops die uitsluitend bedoeld zijn voor het schuilen bij noodweer of die noodzakelijk zijn voor opsporings- en reddingsactiviteiten;

c)   „reis”: een beweging van een schip dat vertrekt uit of aankomt in een aanloophaven en dat dient voor commercieel passagiers- of vrachtvervoer;

d)   „maatschappij”: de scheepseigenaar of een andere organisatie of persoon, zoals de beheerder of de rompbevrachter, die de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het schip heeft overgenomen van de scheepseigenaar;

e)   „brutotonnage” (GT): de brutotonnage die is berekend overeenkomstig de voorschriften voor tonnagemeting als neergelegd in bijlage I bij het Internationaal Verdrag betreffende de meting van schepen, vastgesteld door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) in London op 23 juni 1969, of daaropvolgende overeenkomsten;

f)   „verificateur”: een juridische entiteit die verificatieactiviteiten uitvoert en die is geaccrediteerd door een nationale accreditatie-instantie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 en deze verordening;

g)   „verificatie”: de activiteiten die door een verificateur worden uitgevoerd voor het beoordelen van de conformiteit van de door de maatschappij overgelegde documenten met de voorschriften van deze verordening;

h)   „conformiteitsdocument”: een voor een schip specifiek document dat door een verificateur aan een maatschappij wordt afgegeven, waarin voor een specifieke verslagperiode wordt bevestigd dat dat schip aan de voorschriften van deze verordening voldoet;

i)   „andere relevante informatie”: informatie die betrekking heeft op CO2-emissies afkomstig van het brandstofverbruik, op de vervoerswerkzaamheden en op de energie-efficiëntie van schepen, die het mogelijk maakt emissietrends te analyseren en de prestaties van schepen te beoordelen;

j)   „emissiefactor”: de gemiddelde uitstoot van een broeikasgas gerelateerd aan de activiteitengegevens van een bronstroom, aangenomen dat sprake is van volledige oxidatie bij verbranding en volledige conversie bij alle andere chemische reacties;

k)   „onzekerheid”: een parameter, gerelateerd aan het resultaat van de bepaling van een grootheid, die de spreiding karakteriseert van de waarden welke redelijkerwijs kunnen worden toegekend aan die bepaalde grootheid met inbegrip van de effecten van zowel systematische als toevalsfactoren, uitgedrukt als een percentage, en die een betrouwbaarheidsinterval rond de gemiddelde waarde beschrijft dat 95 % van de geschatte waarden omvat, rekening houdend met de eventuele asymmetrie van de verdeling van die waarden;

l)   „conservatief”: gebaseerd op een nader omschreven reeks aannames die garanderen dat de jaarlijkse emissies niet worden onderschat of de tonkilometers overschat;

m)   „verslagperiode”: één kalenderjaar waarbinnen de CO2-emissies moeten worden gemonitord en gerapporteerd. Voor reizen waarvan de aanvang en het einde niet in hetzelfde kalenderjaar vallen, worden de monitoring- en rapportagegegevens geregistreerd onder het eerste betrokken kalenderjaar;

n)   „schip op zijn ligplaats”: een schip dat veilig afgemeerd of voor anker ligt in een haven onder de jurisdictie van een lidstaat, tijdens het laden, lossen of het fungeren als hotel voor de bemanning (hotelling), met inbegrip van de tijd waarin het schip niet betrokken is bij vrachtafhandeling;

o)   „ijsklasse”: de notatie die door de bevoegde nationale instanties van de vlaggenstaat of door een door die staat erkende organisatie is toegekend aan het schip, waaruit blijkt dat het schip is ontworpen voor het varen in zee-ijs.

HOOFDSTUK II

MONITORING EN RAPPORTAGE

AFDELING 1

Beginselen en methoden voor monitoring en rapportage

Artikel 4

Algemene beginselen voor monitoring en rapportage

1.   Overeenkomstig de artikelen 8 tot en met 12, monitoren en rapporteren de maatschappijen, voor elk van hun schepen, de relevante parameters gedurende een verslagperiode. Zij voeren deze monitoring en rapportage uit binnen alle havens onder de jurisdictie van een lidstaat en voor reizen naar of uit een haven onder de jurisdictie van een lidstaat.

2.   De monitoring en rapportage zijn volledig en omvatten CO2-emissies afkomstig van de verbranding van brandstoffen, zowel wanneer het schip op zee is als wanneer het aangemeerd ligt. De maatschappijen nemen passende maatregelen ter voorkoming van lacunes in de gegevens tijdens de verslagperiode.

3.   De monitoring en rapportage zijn consistent en vergelijkbaar in de tijd. De maatschappijen gebruiken daartoe dezelfde monitoringmethoden en gegevensreeksen, onder voorbehoud van door de verificateur beoordeelde wijzigingen.

4.   De maatschappijen verkrijgen, noteren, verzamelen, analyseren en documenteren monitoringgegevens, met inbegrip van aannames, referenties, emissiefactoren en activiteitengegevens, op transparante wijze, zodat de verificateur kan reproduceren hoe de CO2-emissies werden vastgesteld.

5.   De maatschappijen zorgen ervoor dat de vaststelling van de CO2-emissies niet stelselmatig of opzettelijk onnauwkeurig worden vastgesteld. Zij identificeren en reduceren eventuele bronnen van onnauwkeurigheden.

6.   De maatschappijen zorgen ervoor dat de integriteit van de te monitoren en rapporteren CO2-emissiegegevens op een redelijke manier is gewaarborgd.

7.   De maatschappijen nemen in hun latere monitoring en rapportage de aanbevelingen mee die worden gedaan in de overeenkomstig artikel 13, lid 3 of 4, opgestelde verificatieverslagen.

Artikel 5

Methoden voor de monitoring van CO2-emissies en andere relevante informatie

1.   Voor de toepassing van artikel 4, leden 1, 2 en 3, stellen de maatschappijen, voor elk van hun schepen, overeenkomstig een van de in bijlage I opgenomen methoden de CO2-emissies vast, en monitoren zij andere relevante informatie overeenkomstig de regels in bijlage II of vastgesteld krachtens die bijlage.

2.   De Commissie is bevoegd om, overeenkomstig artikel 23, gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de methoden in bijlage I en de regels in bijlage II, teneinde rekening te houden met relevante internationale regels en internationale en Europese normen. De Commissie is tevens bevoegd om overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlagen I en II teneinde de daarin beschreven onderdelen van de monitoringmethoden te verfijnen in het licht van de technologische en wetenschappelijke vooruitgang.

AFDELING 2

Monitoringplan

Artikel 6

Inhoud en indiening van het monitoringplan

1.   Uiterlijk 31 augustus 2017 dienen de maatschappijen, voor elk van hun schepen, bij de verificateurs een monitoringplan in waarin wordt vermeld welke methode is gekozen voor de monitoring en rapportage van CO2-emissies en andere relevante informatie.

2.   Onverminderd lid 1 dient de maatschappij voor schepen die na 31 augustus 2017 voor het eerst binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, onverwijld en niet later dan twee maanden nadat elk schip de eerste haven onder de jurisdictie van een lidstaat heeft aangedaan, een monitoringplan in bij de verificateur.

3.   Het monitoringplan omvat volledige en transparante documentatie over de monitoringmethode voor het betrokken schip en bevat ten minste de volgende elementen:

a)

de identificatie van en het type schip, waaronder de naam van het schip, het identificatienummer van het schip bij de IMO, de registratie- of thuishaven van het schip en de naam van de scheepseigenaar;

b)

de naam van de maatschappij, evenals het adres, telefoonnummer en het e-mailadres van een contactpersoon;

c)

een beschrijving van de volgende CO2-emissiebronnen aan boord van het schip: hoofdmotoren, hulpmotoren, gasturbines, boilers, generatoren van inerte gassen en de gebruikte brandstoftypen;

d)

een beschrijving van de procedures, systemen en verantwoordelijkheden die worden gebruikt voor het actualiseren van de lijst van CO2-emissiebronnen gedurende de verslagperiode;

e)

een beschrijving van de procedures voor het monitoren van de volledigheid van de lijst van reizen;

f)

een beschrijving van de procedures voor het monitoren van het brandstofverbruik van het schip, waaronder:

i)

de uit bijlage I gekozen methode voor het berekenen van het brandstofverbruik van elke CO2-emissiebron, met inbegrip van, in voorkomend geval, een beschrijving van de gebruikte meetapparatuur;

ii)

de procedures voor het meten van de hoeveelheid getankte brandstof en de hoeveelheid brandstof in de brandstoftanks, alsmede een beschrijving van de gebruikte meetapparatuur en, indien van toepassing, de procedures voor registratie, retrieval, overdracht en opslag van de informatie betreffende de metingen;

iii)

de gekozen methode voor het bepalen van de dichtheid, in voorkomend geval;

iv)

een procedure die garandeert dat de totale aan de brandstofmetingen verbonden onzekerheid strookt met de voorschriften van deze verordening, waar mogelijk onder verwijzing naar de nationale wetgeving, clausules in klantencontracten of door de brandstofleveranciers gehanteerde nauwkeurigheidsnormen;

g)

de afzonderlijke emissiefactoren voor ieder brandstoftype, of in het geval van alternatieve brandstoffen, de methoden voor het bepalen van de emissiefactoren, met inbegrip van de bemonsteringmethode, analysemethoden en een beschrijving van de ingeschakelde laboratoria, met de ISO 17025-accreditatie van die laboratoria, indien van toepassing;

h)

een beschrijving van de procedures voor het vaststellen van de activiteitengegevens per reis, waaronder:

i)

de procedures, verantwoordelijkheden en gegevensbronnen voor het vaststellen en vastleggen van de afstand;

ii)

de procedures, verantwoordelijkheden, formules en gegevensbronnen voor het vaststellen en vastleggen van de vervoerde vracht en het aantal passagiers, waar van toepassing;

iii)

de procedures, verantwoordelijkheden, formules en gegevensbronnen voor het vaststellen en vastleggen van de op zee doorgebrachte tijd tussen de vertrek- en de aankomsthaven;

i)

een beschrijving van de te gebruiken methode voor het vaststellen van vervangende gegevens om lacunes in de gegevens op te vullen;

j)

een revisiestaat voor het noteren van alle details betreffende verrichte revisies.

4.   Het monitoringplan kan tevens informatie over de ijsklasse van het schip bevatten en/of de procedures, verantwoordelijkheden, formules en gegevensbronnen voor het vaststellen en vastleggen van de afstand en de tijd gedurende welke het schip op zee door ijs is gevaren.

5.   De maatschappijen maken gebruik van op templates gebaseerde gestandaardiseerde monitoringplannen. Die templates, met inbegrip van de technische regels voor de eenvormige toepassing ervan, worden door de Commissie vastgesteld door middel van uitvoeringshandelingen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 24, lid 2, vermelde onderzoeksprocedure.

Artikel 7

Wijzigingen van het monitoringplan

1.   De maatschappijen controleren regelmatig en ten minste jaarlijks of het monitoringplan van een schip de aard en functie van het schip weerspiegelt en of de monitoringmethode kan worden verbeterd.

2.   In de onder a) tot en met e) beschreven situaties wordt het monitoringplan door de maatschappij gewijzigd:

a)

indien het schip van maatschappij verandert;

b)

indien er nieuwe CO2-emissies ontstaan als gevolg van nieuwe emissiebronnen of als gevolg van het gebruik van nieuwe brandstoffen die nog niet in het monitoringplan zijn opgenomen;

c)

indien de beschikbaarheid van gegevens is gewijzigd, als gevolg van het gebruik van nieuwe typen meetapparatuur, nieuwe bemonsteringsmethoden of analysemethoden, of om andere redenen, en dit de nauwkeurigheid bij de vaststelling van CO2-emissies kan beïnvloeden;

d)

indien gegevens die voortvloeien uit de toegepaste monitoringmethode onjuist blijken te zijn;

e)

indien een onderdeel van het monitoringplan wordt aangemerkt als niet conform met de voorschriften van deze verordening en de maatschappij het moet wijzigen, overeenkomstig artikel 13, lid 1.

3.   De maatschappijen brengen eventuele voorstellen voor de wijziging van het monitoringplan onverwijld ter kennis van de verificateurs.

4.   Wijzigingen in het monitoringplan als bedoeld in lid 2, onder b), c) en d), van dit artikel worden door de verificateur beoordeeld, overeenkomstig artikel 13, lid 1. Na de beoordeling deelt de verificateur de maatschappij mee of die wijzigingen conform zijn.

AFDELING 3

Monitoring van CO2-emissies en andere relevante informatie

Artikel 8

Monitoring van activiteiten binnen een verslagperiode

De maatschappijen monitoren vanaf 1 januari 2018, op basis van het overeenkomstig artikel 13, lid 1, beoordeelde monitoringplan, voor elk schip de CO2-emissies per reis en op jaarlijkse basis door het toepassen van een geschikte methode voor het vaststellen van de CO2-emissies — gekozen uit de in deel B van bijlage I opgenomen methoden — en door het berekenen van de CO2-emissies overeenkomstig deel A van bijlage I.

Artikel 9

Monitoring per reis

1.   De maatschappijen monitoren, op basis van het overeenkomstig artikel 13, lid 1, beoordeelde monitoringplan en overeenkomstig deel A van bijlage I en deel A van bijlage II, voor elk schip dat aankomt in of vertrekt uit, en voor elke reis vanuit of naar, een haven onder de jurisdictie van een lidstaat, de volgende parameters:

a)

vertrek- en aankomsthaven, inclusief de datum en het tijdstip van vertrek en van aankomst;

b)

totale hoeveelheid en emissiefactor voor elk verbruikt type brandstof;

c)

CO2-emissies;

d)

afgelegde afstand;

e)

op zee doorgebrachte tijd;

f)

vervoerde vracht;

g)

vervoerswerkzaamheden.

Waar van toepassing kunnen de maatschappijen ook informatie over de ijsklasse van het schip en over het varen door ijs monitoren.

2.   In afwijking van lid 1 van dit artikel en onverminderd artikel 10 wordt een maatschappij vrijgesteld van de verplichting om met betrekking tot een bepaald schip per reis de informatie als bedoeld in lid 1 van dit artikel te monitoren, indien:

a)

alle reizen die het schip tijdens de verslagperiode maakt, beginnen vanuit of eindigen in een haven onder de jurisdictie van een lidstaat, en

b)

het schip gedurende de verslagperiode volgens zijn schema meer dan 300 reizen aflegt.

Artikel 10

Monitoring op jaarbasis

Maatschappijen monitoren op basis van het overeenkomstig artikel 13, lid 1, beoordeelde monitoringplan voor elk schip en voor elk kalenderjaar de volgende parameters, overeenkomstig deel A van bijlage I en deel B van bijlage II:

a)

totale hoeveelheid en emissiefactor voor elk verbruikte type brandstof;

b)

som van de CO2-emissies die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen;

c)

som van de CO2-emissies van alle reizen tussen havens onder de jurisdictie van een lidstaat;

d)

som van de CO2-emissies van alle reizen die zijn vertrokken uit havens onder de jurisdictie van een lidstaat;

e)

som van de CO2-emissies van alle reizen naar havens onder de jurisdictie van een lidstaat;

f)

CO2-emissies binnen havens onder de jurisdictie van een lidstaat op de aanlegplaats;

g)

totale afgelegde afstand;

h)

totale op zee doorgebrachte tijd;

i)

totaal van de vervoerswerkzaamheden;

j)

gemiddelde energie-efficiëntie.

Waar van toepassing kunnen de maatschappijen informatie over de ijsklasse en over het varen door ijs monitoren.

De maatschappijen kunnen eveneens de hoeveelheid verbruikte brandstof en CO2-emissie monitoren en daarbij differentiëren volgens andere in het monitoringplan vastgelegde criteria.

AFDELING 4

Rapportage

Artikel 11

Inhoud van het emissieverslag

1.   Vanaf 2019 dienen de maatschappijen uiterlijk op 30 april van elk jaar bij de Commissie en de autoriteiten van de betreffende vlaggenstaten voor elk schip dat onder de verantwoordelijkheid van een maatschappij valt een emissieverslag in dat betrekking heeft op de CO2-emissies en andere relevante informatie voor de gehele verslagperiode, en dat als bevredigend is beoordeeld door een verificateur overeenkomstig artikel 13.

2.   Wanneer een schip van maatschappij wisselt, zorgt de nieuwe maatschappij ervoor dat elk schip waarvoor het verantwoordelijk is, voldoet aan de voorschriften van deze verordening tijdens de volledige verslagperiode waarin het de verantwoordelijkheid voor het betreffende schip overneemt.

3.   Maatschappijen nemen in het emissieverslag de volgende informatie op:

a)

gegevens ter identificatie van het schip en de maatschappij, waaronder:

i)

naam van het schip;

ii)

IMO-identificatienummer;

iii)

registratie- of thuishaven;

iv)

ijsklasse van het schip, indien deze is vermeld in het monitoringplan;

v)

technische efficiëntie van het schip (in voorkomend geval de „Energy Efficiency Design Index” (EEDI) of de „Estimated Index Value” (EVI) in overeenstemming met IMO-resolutie MEPC.215 (63));

vi)

naam van de scheepseigenaar;

vii)

adres van de scheepseigenaar en zijn hoofdvestiging;

viii)

naam van de maatschappij (wanneer dat niet de scheepseigenaar is);

ix)

adres van de maatschappij (wanneer dat niet de scheepseigenaar is) en de hoofdvestiging ervan;

x)

adres, telefoonnummer en e-mailadres van een contactpersoon;

b)

de identiteit van de verificateur die het emissieverslag heeft beoordeeld;

c)

informatie over de toegepaste monitoringmethode en het bijbehorende percentage van onzekerheid;

d)

de resultaten van de jaarlijkse monitoring van de parameters in overeenstemming met artikel 10.

Artikel 12

Formaat van het emissieverslag

1.   Het emissieverslag wordt ingediend door middel van geautomatiseerde systemen en gegevensuitwisselingsformaten, met inbegrip van elektronische templates.

2.   De Commissie stelt, door middel van uitvoeringshandelingen de technische regels vast voor het opstellen van de gegevensuitwisselingsformaten, met inbegrip van de elektronische templates. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 24, lid 2, vermelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK III

VERIFICATIE EN ACCREDITATIE

Artikel 13

Omvang van de verificatieactiviteiten en verificatieverslag

1.   De verificateur beoordeelt of het monitoringplan voldoet aan de voorschriften van de artikelen 6 en 7. Wanneer bij de beoordeling door de verificateur inconsistenties met die voorschriften worden geconstateerd, wordt het monitoringplan op die punten door de betrokken maatschappij herzien en wordt het herziene plan met het oog op een eindbeoordeling door de verificateur ingediend voordat de verslagperiode aanvangt. De maatschappij komt met de verificateur een termijn voor de indiening van die herzieningen overeen. Die termijn mag in ieder geval niet langer zijn dan het tijdstip waarop de verslagperiode aanvangt.

2.   De verificateur beoordeelt of het emissieverslag voldoet aan de voorschriften in de artikelen 8 tot en met 12 en in de bijlagen I en II.

De verificateur beoordeelt met name of de CO2-emissies en andere relevante informatie in het emissieverslag zijn vastgesteld overeenkomstig de artikelen 8, 9 en 10 en het monitoringplan.

3.   Wanneer in de verificatiebeoordeling met een redelijke mate van zekerheid door de verificateur wordt geconcludeerd dat het emissieverslag geen materiële onjuistheden bevat, brengt de verificateur een verificatieverslag uit waarin wordt vermeld dat het emissieverslag na verificatie als bevredigend wordt aangemerkt. In het verificatieverslag worden alle kwesties vermeld die betrekking hebben op de door de verificateur uitgevoerde werkzaamheden.

4.   Wanneer in de verificatiebeoordeling wordt geconcludeerd dat het emissieverslag onjuistheden bevat of non-conformiteiten met de voorschriften van deze verordening, brengt de verificateur de maatschappij hiervan tijdig op de hoogte. De maatschappij corrigeert in dit geval de eventuele onjuistheden of de non-conformiteiten met het oog op het tijdig voltooien van het verificatieproces en legt het herziene emissieverslag en eventuele andere informatie die nodig is voor het corrigeren van de vastgestelde non-conformiteiten voor aan de verificateur. In zijn verificatieverslag vermeldt de verificateur of de onjuistheden of non-conformiteiten die tijdens de verificatiebeoordeling zijn geconstateerd door de maatschappij zijn gecorrigeerd. Wanneer de meegedeelde onjuistheden of non-conformiteiten niet zijn gecorrigeerd en afzonderlijk of gezamenlijk leiden tot materiële onjuistheden, brengt de verificateur een verificatieverslag uit waarin staat dat het emissieverslag niet voldoet aan deze verordening.

Artikel 14

Algemene verplichtingen en beginselen voor de verificateurs

1.   De verificateur is onafhankelijk van de maatschappij of van de exploitant van een schip en voert de onder deze verordening vereiste activiteiten uit in het openbaar belang. Om die reden mogen noch de verificateur, noch onderdelen van dezelfde juridische entiteit, een maatschappij of scheepsexploitant, de eigenaar van een maatschappij of deel van een maatschappij zijn noch heeft de verificateur relaties met de maatschappij die zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid kunnen beïnvloeden.

2.   Bij de verificatie van het emissieverslag en de door de maatschappij toegepaste monitoringprocedures, beoordeelt de verificateur de betrouwbaarheid, geloofwaardigheid en nauwkeurigheid van de monitoringsystemen en van de gerapporteerde gegevens en informatie betreffende CO2-emissies, in het bijzonder:

a)

de vermelding van het brandstofverbruik voor reizen;

b)

de gerapporteerde gegevens inzake brandstofverbruik en de daarmee verband houdende metingen en berekeningen;

c)

de keuze en het gebruik van emissiefactoren;

d)

de berekeningen voor het vaststellen van de totale CO2-emissies, en

e)

de berekeningen voor het vaststellen van de energie-efficiëntie.

3.   De verificateur neemt de overeenkomstig artikel 12 ingediende emissieverslagen alleen in overweging indien betrouwbare en geloofwaardige gegevens en informatie het mogelijk maken de CO2-emissies met een redelijke mate van zekerheid te bepalen en mits het volgende gewaarborgd is:

a)

de gerapporteerde gegevens zijn consistent met de geraamde gegevens die gebaseerd zijn op de opsporingsgegevens en de kenmerken van het schip, zoals het geïnstalleerde motorvermogen;

b)

de gerapporteerde gegevens bevatten geen non-conformiteiten in het bijzonder bij de vergelijking van de totale jaarlijks voor elk schip aangeschafte hoeveelheid brandstof met het totale brandstofverbruik tijdens reizen;

c)

de gegevens zijn in overeenstemming met de toepasselijke regels verzameld, en

d)

de relevante verslagen van het schip zijn volledig en consistent.

Artikel 15

Verificatieprocedures

1.   De verificateur detecteert mogelijke risico's in verband met het monitoring- en rapportageproces door gerapporteerde CO2-emissies te vergelijken met geraamde gegevens die zijn gebaseerd op de traceergegevens en de kenmerken van het schip, zoals het geïnstalleerde motorvermogen. Wanneer er aanmerkelijke afwijkingen worden gevonden, voert de verificateur nadere analyses uit.

2.   De verificateur detecteert mogelijke risico's die verband houden met de verschillende berekeningsstappen door alle gebruikte gegevensbronnen en methoden te beoordelen.

3.   De verificateur houdt rekening met eventuele risicobeheersingsmethoden die de maatschappij heeft toegepast teneinde het niveau van onzekerheid in verband met de nauwkeurigheid die specifiek is voor de gebruikte monitoringsmethoden te verminderen.

4.   De maatschappij verstrekt de verificateur de nodige aanvullende informatie die hem in staat stelt de verificatieprocedures uit te voeren. De verificateur kan tijdens het verificatieproces steekproeven uitvoeren teneinde de betrouwbaarheid van de gerapporteerde gegevens en informatie te bepalen.

5.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen voor het bepalen van nadere regels voor de in deze verordening bedoelde verificatieactiviteiten. Bij de vaststelling van die gedelegeerde handelingen houdt de Commissie rekening met de elementen in deel A van bijlage III. De in die gedelegeerde handelingen bepaalde regels zijn gebaseerd op de verificatiebeginselen van artikel 14 en op de toepasselijke internationaal geaccepteerde normen.

Artikel 16

Accreditatie van verificateurs

1.   Verificateurs die de monitoringplannen en de emissieverslagen beoordelen en de in deze verordening bedoelde conformiteitsverslagen en -documenten afgeven, worden door een krachtens Verordening (EG) nr. 765/2008 nationale accreditatie-instantie geaccrediteerd voor activiteiten die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen.

2.   Indien er in deze verordening geen specifieke bepalingen betreffende de accreditatie zijn vastgesteld, zijn de relevante bepalingen van Verordening (EG) nr. 765/2008 van toepassing.

3.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de accreditatiemethoden voor verificateurs nader te bepalen. De Commissie houdt bij de vaststelling van deze handelingen rekening met de elementen in deel B van bijlage III. De in die gedelegeerde handelingen bepaalde methoden zijn gebaseerd op de verificatiebeginselen van artikel 14 en op de toepasselijke internationaal geaccepteerde normen.

HOOFDSTUK IV

CONFORMITEIT EN BEKENDMAKING VAN INFORMATIE

Artikel 17

Conformiteitsdocument

1.   Wanneer het emissieverslag voldoet aan de voorschriften vermeld in artikel 11 tot en met 15 en deze in de bijlagen I en II, verstrekt de verificateur, op basis van het verificatieverslag, een conformiteitsdocument voor het betrokken schip.

2.   Het conformiteitsdocument bevat de volgende gegevens:

a)

identiteit van het schip (naam, IMO-identificatienummer en registratie- of thuishaven);

b)

naam, adres en hoofdvestiging van de scheepseigenaar;

c)

identiteit van de verificateur;

d)

afgiftedatum van het conformiteitsdocument, zijn geldigheidsduur en de verslagperiode waarop het betrekking heeft.

3.   Conformiteitsdocumenten zijn geldig gedurende de periode van 18 maanden na afloop van de verslagperiode.

4.   De verificateur informeert de Commissie en de autoriteiten van de vlaggenstaat onverwijld van de afgifte van een conformiteitsdocument. De verificateur draagt de in lid 2 bedoelde gegevens over via geautomatiseerde systemen en gegevensuitwisselingsformaten, met inbegrip van elektronische templates.

5.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de technische regels vast voor de gegevensuitwisselingsformaten, met inbegrip van de elektronische templates. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 24, lid 2, vermelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 18

Verplichting een geldig conformiteitsdocument aan boord te hebben

Uiterlijk op 30 juni van het jaar dat volgt op het einde van een verslagperiode hebben de schepen die aankomen in, zich bevinden in of vertrekken uit een haven onder de jurisdictie van een lidstaat, en die gedurende die verslagperiode reizen hebben gemaakt, aan boord een geldig conformiteitsdocument.

Artikel 19

Naleving van de monitoring- en rapportagevoorschriften en inspecties

1.   Op basis van de in overeenstemming met artikel 21, lid 1, bekendgemaakte informatie nemen alle lidstaten de maatregelen die noodzakelijk zijn opdat de in de artikelen 8 tot en met 12 bedoelde monitoring- en rapportagevoorschriften worden nageleefd door de schepen die hun vlag voeren. De lidstaten beschouwen het feit dat voor het betrokken schip overeenkomstig artikel 17, lid 4, een conformiteitsdocument is afgegeven, als het bewijs van die naleving.

2.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat bij elke inspectie van een schip in een haven onder zijn jurisdictie en die wordt uitgevoerd overeenkomstig Richtlijn 2009/16/EG tevens wordt nagegaan of een geldig conformiteitsdocument aan boord wordt meegevoerd.

3.   Voor elk schip waarvoor de informatie als bedoeld in artikel 21, lid 2, onder i) en j), niet beschikbaar is op het moment dat het een haven onder jurisdictie van een lidstaat aandoet, kan de betrokken lidstaat nagaan of er een geldig conformiteitsdocument aan boord is.

Artikel 20

Straffen, uitwisseling van informatie en verwijderingsbevel

1.   De lidstaten voorzien in een sanctiesysteem voor niet-naleving van de in de artikelen 8 tot en met 12 vastgestelde monitoring- en rapportage verplichtingen en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties worden opgelegd. De sancties zijn doeltreffend, evenredig en ontmoedigend. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk 1 juli 2017 in kennis van die bepalingen, en stellen de Commissie onverwijld in kennis van eventuele latere wijzigingen.

2.   De lidstaten zorgen voor een doeltreffende informatie-uitwisseling en samenwerking tussen hun nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de naleving van de monitoring- en rapportageverplichtingen of, in voorkomend geval, de instanties die belast zijn met de sanctieprocedures. Nationale sanctieprocedures die door een lidstaat tegen een nader omschreven schip zijn ingesteld, worden gemeld aan de Commissie, het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA), de overige lidstaten en de betreffende vlaggenstaat.

3.   Wanneer schepen gedurende twee of meer opeenvolgende verslagperiodes niet hebben voldaan aan de monitoring- en rapportagevoorschriften en andere handhavingsmaatregelen er niet toe hebben geleid dat die voorschriften worden nageleefd, kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van de aanloophaven een verwijderingsbevel afgeven dat zal worden gemeld aan de Commissie, EMSA, de overige lidstaten en de betrokken vlaggenstaat. Als gevolg van de afgifte van dat verwijderingsbevel weigert elke lidstaat het betrokken schip de toegang tot zijn havens, totdat de maatschappij overeenkomstig de artikelen 11 en 18 voldoet aan de monitoring- en rapportageverplichtingen. Het voldoen aan die verplichtingen wordt bevestigd door de kennisgeving van een geldig conformiteitsdocument aan de bevoegde nationale autoriteit die het verwijderingsbevel heeft afgegeven. Dit lid laat de internationale maritieme regels die van toepassing zijn op gevallen van schepen in nood onverlet.

4.   De scheepseigenaar of de exploitant van een schip of zijn vertegenwoordiger in de lidstaten heeft recht op een doeltreffende voorziening in rechte voor een rechterlijke instantie tegen een verwijderingsbevel en wordt daarover naar behoren geïnformeerd door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de aanloophaven zich bevindt. De lidstaten stellen daartoe passende procedures vast en handhaven deze.

5.   Elke lidstaat zonder zeehaven op zijn grondgebied heeft en zijn nationale scheepsregister heeft afgesloten of geen van de schepen die de vlag van die lidstaat voeren binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt, en zolang geen binnen het toepassingsgebied vallende schepen de vlag van die lidstaat voeren, kan afwijken van de bepalingen van dit artikel. Elke lidstaat die gebruik wenst te maken van die afwijking, stelt de Commissie daarvan ten laatste op 1 juli 2015 in kennis. Elke latere wijziging wordt eveneens aan de Commissie meegedeeld.

Artikel 21

Bekendmaking van informatie en verslag van de Commissie

1.   De Commissie maakt elk jaar uiterlijk 30 juni de overeenkomstig artikel 11 gerapporteerde informatie over de CO2-emissies bekend, evenals de informatie als bedoeld in lid 2 van dit artikel.

2.   De Commissie neemt de volgende gegevens op in de informatie die wordt bekendgemaakt:

a)

de identiteit van het schip (naam, IMO-identificatienummer en registratie- of thuishaven);

b)

de technische efficiëntie van het schip (EEDI of EVI, indien van toepassing);

c)

de jaarlijkse CO2-emissies;

d)

het totale jaarlijkse brandstofverbruik tijdens reizen;

e)

het gemiddelde jaarlijkse brandstofverbruik en de CO2-emissies per afgelegde afstand tijdens reizen;

f)

het gemiddelde jaarlijkse brandstofverbruik en de CO2-emissies per afgelegde afstand en vervoerde vracht tijdens reizen;

g)

de totale jaarlijks op zee doorgebrachte tijd tijdens reizen;

h)

de toegepaste monitoringmethode;

i)

de afgifte- en verstrijkingsdatum van het conformiteitsdocument;

j)

de identiteit van de verificateur die het emissieverslag heeft beoordeeld;

k)

alle eventuele andere informatie die op vrijwillige basis wordt gemonitord en gerapporteerd overeenkomstig artikel 10.

3.   Indien bekendmaking van een gegevenscategorie als bedoeld in lid 2 die geen betrekking heeft op CO2-emissies, wegens specifieke omstandigheden een uitzonderlijke ondermijning zou inhouden van de bescherming van commerciële belangen waarvan het legitieme economische belang primeert boven het openbaar belang van openbaarmaking als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad (13), wordt op verzoek van de maatschappij, met het oog op de bescherming van die belangen, een ander aggregatieniveau voor die specifieke gegevens toegepast. Wanneer de toepassing van een ander aggregatieniveau niet mogelijk is, maakt de Commissie die gegevens niet bekend.

4.   De Commissie publiceert jaarlijks een verslag over de CO2-emissies door maritiem vervoeren andere relevante informatie, waaronder geaggregeerde en toegelichte resultaten, teneinde het publiek te informeren en een beoordeling van de CO2-emissies mogelijk te maken alsmede van de energie-efficiëntie van maritiem vervoer per grootte, type schip, activiteit, of iedere andere relevant geachte categorie.

5.   De Commissie beoordeelt elke twee jaar de algehele invloed van de sector maritiem vervoer op het wereldwijde klimaat, onder meer aan de hand van gegevens over niet-CO2-gerelateerde emissies of gevolgen.

6.   Binnen het kader van zijn mandaat staat EMSA de Commissie bij in haar werkzaamheden met het oog op de naleving van dit artikel en de artikelen 12 en17 van deze verordening, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad (14).

HOOFDSTUK V

INTERNATIONALE SAMENWERKING

Artikel 22

Internationale samenwerking

1.   De Commissie informeert de IMO en andere relevante internationale organen regelmatig over de uitvoering van deze verordening, onverminderd de bevoegdheidsverdeling of besluitvormingsprocedures waarin de Verdragen voorzien.

2.   De Commissie — en de lidstaten, in voorkomend geval — onderhoudt technische uitwisselingen met derde landen, in het bijzonder over de verdere ontwikkeling van monitoringmethoden, de organisatie van de rapportage en de verificatie van emissieverslagen.

3.   Wanneer een internationale overeenkomst betreffende een wereldwijd systeem voor monitoring, rapportage en verificatie van broeikasgasemissies of betreffende wereldwijde maatregelen ter vermindering van de broeikasgasemissies door maritiem vervoer wordt bereikt, evalueert de Commissie deze verordening en stelt zij, zo nodig, wijzigingen van deze verordening voor teneinde overeenstemming met die internationale overeenkomst te waarborgen.

HOOFDSTUK VI

GEDELEGEERDE EN UITVOERINGSBEVOEGDHEDEN EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 23

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden. Het is van bijzonder belang dat de Commissie zoals gebruikelijk deskundigen, onder meer uit de lidstaten, raadpleegt voordat zij deze gedelegeerde handelingen vaststelt.

2.   De in artikel 5, lid 2, artikel 15, lid 5, en artikel 16, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 1 juli 2015. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, lid 2, artikel 15, lid 5, en artikel 16, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 5, lid 2, artikel 15, lid 5, en artikel 16, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 24

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 26 van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (15) ingestelde comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Indien het comité geen advies uitbrengt, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 25

Wijzigingen van Richtlijn 2009/16/EG

Het volgende punt wordt toegevoegd aan de lijst in bijlage IV bij Richtlijn 2009/16/EG:

„50.

Conformiteitsdocument afgegeven krachtens Verordening (EU) 2015/757 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende de monitoring, de rapportage en de verificatie kooldioxide-emissies door maritiem vervoer en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG (*1).

Artikel 26

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2015.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 29 april 2015.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

Z. KALNIŅA-LUKAŠEVICA


(1)  PB C 67 van 6.3.2014, blz. 170.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 5 maart 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 28 april 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Richtlijn 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 63).

(4)  Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 136).

(5)  Besluit nr. 1386/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 „Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet” (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 171).

(6)  Besluit 2012/504/EU van de Commissie van 17 september 2012 betreffende Eurostat (PB L 251 van 18.9.2012, blz. 49).

(7)  Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30).

(8)  Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole (PB L 131 van 28.5.2009, blz. 57).

(9)  Richtlijn 2009/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de naleving van vlaggenstaatverplichtingen (PB L 131 van 28.5.2009, blz. 132).

(10)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(11)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(12)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(13)  Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB L 264 van 25.9.2006, blz. 13).

(14)  Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (PB L 208 van 5.8.2002, blz. 1).

(15)  Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 13).


BIJLAGE I

Methoden voor de monitoring van CO2-emissies

A.   BEREKENING VAN CO2-EMISSIES (ARTIKEL 9)

Bij de berekening van de CO2-emissies passen maatschappijen de volgende formule toe:

Brandstofverbruik × emissiefactor

Het brandstofverbruik omvat de brandstof verbruikt door hoofdmotoren, hulpmotoren, gasturbines, boilers en generatoren van inerte gassen.

Het brandstofverbruik binnen havens op de aanlegplaats wordt afzonderlijk berekend.

In beginsel wordt gebruikgemaakt van standaardwaarden voor de emissiefactoren van brandstoffen, tenzij de maatschappij besluit gegevens over de brandstofkwaliteit te gebruiken die zijn opgenomen in de brandstofleveringsnota's (BLN) en die worden gebruikt om aan te tonen dat de toepasselijke regelgeving betreffende zwavelemissies is nageleefd.

Die standaardwaarden voor emissiefactoren zijn gebaseerd op de meest recente waarden van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (Intergovernmental Panel for Climate Change — IPCC). Die waarden kunnen worden afgeleid uit bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie (1).

Op biobrandstoffen en alternatieve niet-fossiele brandstoffen worden adequate emissiefactoren toegepast.

B.   METHODEN VOOR HET VASTSTELLEN VAN CO2-EMISSIES

De maatschappij bepaalt in het monitoringplan welke monitoringmethode wordt gebruikt om het brandstofverbruik te berekenen voor elk schip onder zijn verantwoordelijkheid en zorgt ervoor dat de gekozen methode consistent wordt toegepast.

Het werkelijke brandstofverbruik voor elke reis wordt gebruikt en berekend met behulp van een van de volgende methoden:

a)

bunkerbrandstofleveringsnota (BLN) en periodieke inventarisaties van de brandstoftanks;

b)

monitoring van de bunkerbrandstoftanks aan boord;

c)

stroommeters voor de toepasselijke verbrandingsprocessen;

d)

directe CO2-emissiemetingen.

Elke combinatie van deze methoden die de verificateur heeft beoordeeld, mag worden gebruikt als dit de algehele nauwkeurigheid van de meting verhoogt.

1.   Methode A: BLN en periodieke inventarisaties van brandstoftanks

Deze methode is gebaseerd op de hoeveelheid en het type brandstof zoals gedefinieerd op de BLN in combinatie met periodieke inventarisaties van de brandstoftanks op basis van de aflezing van de tanks. De brandstof aan het begin van de periode, plus leveringen, min de aan het eind van de periode beschikbare brandstof en de uit de opslag genomen brandstof tussen het begin en het einde van de periode vormen samen de in die periode verbruikte brandstof.

De periode omvat de tijd tussen het aandoen van twee havens of de in een haven doorgebrachte tijd. Voor de brandstof die in een periode is gebruikt, moeten het brandstoftype en het zwavelgehalte worden gespecificeerd.

Deze methode wordt niet toegepast wanneer BLN niet beschikbaar zijn aan boord van schepen, in het bijzonder wanneer vracht wordt gebruikt als brandstof, bijvoorbeeld door verdamping van vloeibaar aardgas (LNG).

Krachtens bestaande voorschriften van bijlage VI bij MARPOL, moet de BLN verplicht gedurende drie jaar na de levering van de brandstof aan boord worden bewaard en moet direct beschikbaar kunnen worden gesteld. De periodieke inventaris van de brandstoftanks aan boord is gebaseerd op de aflezing van de brandstoftanks. Er wordt gebruikgemaakt van tanktabellen bedoeld voor elk type brandstoftank om te bepalen wat de hoeveelheid is ten tijde van de aflezing van de brandstoftank. De onzekerheid in verband met de BLN wordt gespecificeerd in het monitoringplan. De aflezing van de brandstoftank vindt plaats met behulp van geschikte methoden, zoals geautomatiseerde systemen, peilingen en peilinstrumenten. De methode voor het peilen van de tank en de bijbehorende onzekerheid worden gespecificeerd in het monitoringplan.

Wanneer de hoeveelheid getankte brandstof of de in de tanks resterende hoeveelheid brandstof wordt bepaald in volume-eenheden, uitgedrukt in liters, rekent de maatschappij die hoeveelheid om van volume naar massa aan de hand van de reële dichtheidswaarden. De maatschappij bepaalt de reële dichtheid met behulp van een van de volgende methoden:

a)

meetsystemen aan boord van het schip;

b)

de dichtheid die door de brandstofleverancier bij het tanken van de brandstof wordt gemeten en op de brandstoffactuur of BLN wordt vastgelegd.

De reële dichtheid wordt uitgedrukt in kg/l en wordt bepaald bij de temperatuur die voor de meting in kwestie relevant is. Wanneer geen reële waarden beschikbaar zijn, wordt een standaarddichtheidswaarde voor het betreffende brandstoftype toegepast na beoordeling door de verificateur.

2.   Methode B: Monitoring van de bunkerbrandstoftanks aan boord

Deze methode is gebaseerd op de aflezing van brandstoftanks voor alle brandstoftanks aan boord. De tanks worden dagelijks afgelezen wanneer het schip op zee is en telkens wanneer het schip brandstof laadt of lost.

De cumulatieve variaties van het niveau in de brandstoftank tussen twee aflezingen vormen de in die periode verbruikte brandstof.

De periode omvat de tijd tussen het aandoen van twee havens of de tijd die in een haven wordt doorgebracht. Voor de brandstof die in een periode is gebruikt, moeten het brandstoftype en het zwavelgehalte worden gespecificeerd.

De aflezing van de brandstoftank vindt plaats met behulp van geschikte methoden, zoals geautomatiseerde systemen, peilingen en peilinstrumenten. De methode voor het peilen van de tank en de bijbehorende onzekerheid worden gespecificeerd in het monitoringplan.

Als de hoeveelheid getankte brandstof of de in de tanks resterende hoeveelheid brandstof wordt bepaald in volume-eenheden, uitgedrukt in liters, rekent de maatschappij die hoeveelheid om van volume naar massa aan de hand van de reële dichtheidswaarden. De maatschappij bepaalt de reële dichtheid met behulp van een van de volgende methoden:

a)

meetsystemen aan boord van het schip;

b)

de dichtheid die door de brandstofleverancier bij het tanken van de brandstof wordt gemeten en op de brandstoffactuur of BLN wordt vastgelegd;

c)

de dichtheid die tijdens een testanalyse in een geaccrediteerd laboratorium voor het testen van brandstof wordt gemeten, indien beschikbaar.

De reële dichtheid wordt uitgedrukt in kg/l en wordt bepaald bij de temperatuur die voor de meting in kwestie relevant is. Wanneer geen reële waarden beschikbaar zijn, wordt een standaarddichtheidswaarde voor het betreffende brandstoftype toegepast na beoordeling door de verificateur.

3.   Methode C: Stroommeters voor toepasselijke verbrandingsprocessen

Deze methode is gebaseerd op de gemeten brandstofstromen aan boord van het schip. De gegevens van alle stroommeters die gekoppeld zijn aan relevante CO2-emissiebronnen worden gecombineerd om het brandstofverbruik voor een specifieke periode te bepalen.

De periode omvat de tijd tussen het aandoen van twee havens of de tijd die in een haven wordt doorgebracht. Voor de brandstof die in een periode is gebruikt, moeten het brandstoftype en het zwavelgehalte worden gemonitord.

De toegepaste calibratiemethoden en de bij de stroommeters behorende onzekerheid worden gespecificeerd in het monitoringplan.

Indien de hoeveelheid verbruikte brandstof wordt bepaald in volume-eenheden, uitgedrukt in liter, rekent de maatschappij die hoeveelheid van volume om naar massa met behulp van reële dichtheidswaarden. De maatschappij bepaalt de reële dichtheid met behulp van een van de volgende methoden:

a)

meetsystemen aan boord van het schip;

b)

de dichtheid die door de brandstofleverancier bij het tanken van de brandstof wordt gemeten en op de brandstoffactuur of BLN wordt vastgelegd.

De reële dichtheid wordt uitgedrukt in kg/l en wordt bepaald bij de temperatuur die voor de meting in kwestie relevant is. Wanneer geen reële waarden beschikbaar zijn, wordt een standaarddichtheidswaarde voor het betreffende brandstoftype toegepast na beoordeling door de verificateur.

4.   Methode D: Directe CO2-emissiemetingen

De directe CO2-emissiemetingen kunnen worden gebruikt voor reizen en voor CO2-emissies in havens die zich onder de jurisdictie van een lidstaat bevinden. Uitgestoten CO2 omvat CO2 uitgestoten door hoofdmotoren, hulpmotoren, gasturbines, boilers en generatoren van inerte gassen. Voor schepen waarvoor de rapportage is gebaseerd op deze methode wordt het brandstofverbruik berekend met behulp van de gemeten CO2-emissies en de toepasselijke emissiefactor van de betreffende brandstoffen.

Deze methode is gebaseerd op de bepaling van de CO2-emissiestromen in uitlaatgasafvoeren (uitlaten) door de CO2-concentratie van de uitlaatgassen te vermenigvuldigen met de stroomsnelheid van de uitlaatgassen.

De toegepaste calibratiemethoden en de bij de gebruikte apparatuur behorende onzekerheid worden gespecificeerd in het monitoringplan.


(1)  Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 181 van 12.7.2012, blz. 30).


BIJLAGE II

Monitoring van andere relevante informatie

A.   MONITORING PER REIS (ARTIKEL 9)

1.

Bij het monitoren van andere relevante informatie per reis (artikel 9, lid 1) nemen maatschappijen de volgende regels in acht:

a)

De datum en het tijdstip van vertrek en aankomst worden genoteerd aan de hand van Greenwich Mean Time (GMT). De op zee doorgebrachte tijd wordt berekend op basis van vertrek- en aankomstinformatie van de haven en is exclusief het voor anker gaan.

b)

De afgelegde afstand kan de afstand zijn van de meest directe route tussen de vertrek- en de aankomsthaven of de werkelijk afgelegde afstand. Indien gebruikgemaakt wordt van de afstand van de meest directe route tussen de vertrek- en de aankomsthaven, moet rekening worden gehouden met een conservatieve correctiefactor om te verzekeren dat de afgelegde afstand niet aanzienlijk wordt onderschat. In het monitoringplan wordt vermeld welke afstandsberekening wordt gebruikt en, indien nodig, de gebruikte correctiefactor. De afgelegde afstand wordt uitgedrukt in zeemijlen.

c)

Vervoerswerkzaamheden worden bepaald door het vermenigvuldigen van de afgelegde afstand met de hoeveelheid vervoerde vracht.

d)

Voor passagiersschepen wordt het aantal passagiers gebruikt om de vervoerde vracht uit te drukken. Voor alle andere scheepscategorieën wordt de hoeveelheid vervoerde vracht uitgedrukt in hetzij metrische ton hetzij standaard kubieke meter vracht, naargelang het geval.

e)

Voor roroschepen wordt de vervoerde vracht gedefinieerd als het aantal vrachteenheden (vrachtwagens, personenauto's, enz.) of het aantal laanmeters vermenigvuldigd met standaardwaarden voor het gewicht ervan. Wanneer de door roroschepen vervoerde vracht wordt gedefinieerd op basis van bijlage B bij CEN-norm EN 16258 (2012), betreffende de „Methode voor berekening en verklaring omtrent energieverbruik en broeikasgasemissies in vervoersdiensten (goederen en passagiersvervoer)”, wordt die definitie geacht in overeenstemming te zijn met de onderhavige verordening.

Voor de toepassing van de onderhavige verordening wordt onder „roroschip” verstaan: een schip dat is ontworpen voor het vervoer van roll-on-roll-off-vrachttransporteenheden of met roll-on-roll-off-vrachtruimten.

f)

Voor containerschepen wordt de vervoerde vracht gedefinieerd als het totale gewicht in metrische ton van de vracht of, bij gebreke daarvan, het aantal twintig-voet containermaat (Twenty-feet Equivalent Unit — TEU) vermenigvuldigd met standaardwaarden voor het gewicht ervan. Wanneer door een containerschip vervoerde vracht wordt gedefinieerd overeenkomstig toepasselijke IMO-richtlijnen of instrumenten op grond van het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS-Verdrag), wordt die definitie geacht in overeenstemming te zijn met de onderhavige verordening.

Voor de toepassing van de onderhavige verordening wordt onder „containerschip” verstaan: een schip dat uitsluitend voor het vervoer van containers in ruimen en aan dek is ontworpen.

g)

Bij de bepaling van de vervoerde vracht voor andere scheepscategorieën dan passagiersschepen, roroschepen en containerschepen moet indien nodig rekening kunnen worden gehouden met het gewicht en het volume van de vervoerde vracht en het aantal vervoerde passagiers. Tot die categorieën behoren onder meer tankers, bulkschepen, vrachtschepen, koelschepen, vrachtschepen voor voertuigen en combinatieschepen.

2.

Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van lid 1, onder g), te waarborgen, stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen technische voorschriften vast tot nadere bepaling van de toepasselijke parameters voor elke van de andere scheepscategorieën die in dat punt worden genoemd.

Die uitvoeringshandelingen worden uiterlijk op 31 december 2016 door de Commissie vastgesteld volgens de in artikel 24, lid 2, vermelde onderzoeksprocedure.

De Commissie kan in voorkomend geval door middel van uitvoeringshandelingen de in lid 1, onder g), bedoelde toepasselijke parameters herzien. Indien relevant herziet de Commissie die parameters ook om rekening te houden met wijzigingen in deze bijlage uit hoofde van artikel 5, lid 2. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 24, lid 2, vermelde onderzoeksprocedure.

3.

Bij het vervullen van de in de leden 1 en 2 vermelde voorschriften kunnen maatschappijen er ook voor kiezen specifieke informatie betreffende de ijsklasse en de ijsnavigatie van het betrokken schip op te nemen.

B.   MONITORING OP JAARBASIS (ARTIKEL 10)

Ten behoeve van het monitoren van andere relevante informatie op jaarbasis, nemen maatschappijen de volgende regels in acht:

De conform artikel 10 te monitoren waarden moeten worden bepaald door het samenvoegen van de respectieve gegevens per reis.

De gemiddelde energie-efficiëntie wordt gemonitord met behulp van minstens vier indicatoren: brandstofverbruik per afstand, brandstofverbruik per vervoerswerkzaamheid, CO2-emissies per afstand en CO2-emissies per vervoerswerkzaamheid, welke als volgt worden berekend:

 

Brandstofverbruik per afstand = totaal jaarlijks brandstofverbruik/totale afgelegde afstand;

 

Brandstofverbruik per vervoerswerkzaamheid = totaal jaarlijks brandstofverbruik/totale vervoerswerkzaamheid;

 

CO2-emissies per afstand = totale jaarlijkse CO2-emissies/totale afgelegde afstand;

 

CO2-emissies per vervoerswerkzaamheid = totale jaarlijkse CO2-emissies/totale vervoerswerkzaamheid;

Bij het vervullen van deze voorschriften kunnen maatschappijen er ook voor kiezen specifieke informatie betreffende de ijsklasse en de ijsnavigatie van het betrokken schip op te nemen, en andere informatie betreffende de verbruikte brandstof en de uitgestoten CO2, uitgesplitst naar andere in het monitoringplan bepaalde criteria.


BIJLAGE III

In aanmerking te nemen elementen voor de in de artikelen 15 en 16 bedoelde gedelegeerde handelingen

A.   VERIFICATIEPROCEDURES

bevoegdheden van verificateurs;

door de maatschappijen aan de verificateurs te verstrekken documenten;

door de verificateurs te verrichten risicobeoordeling;

beoordeling van de conformiteit van het monitoringplan;

verificatie van het emissieverslag;

materialiteitsniveau;

redelijke garantie van de verificateurs;

onjuistheden en non-conformiteiten;

inhoud van het verificatieverslag;

aanbevelingen voor verbetering;

communicatie tussen de maatschappijen, verificateurs en de Commissie.

B.   ACCREDITERING VAN VERIFICATEURS

hoe om accreditering voor scheepvaartactiviteiten kan worden verzocht;

hoe verificateurs door de nationale accreditatie-instanties zullen worden beoordeeld met het oog op de afgifte van een accreditatiecertificaat;

hoe de nationale accreditatie-instanties het nodige toezicht zullen houden om de voortzetting van de accreditatie te bevestigen;

voorschriften waaraan nationale accreditatie-instanties moeten voldoen om bevoegd te zijn voor het accrediteren van verificateurs voor scheepvaartactiviteiten, met inbegrip van een verwijzing naar geharmoniseerde normen.


19.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 123/77


VERORDENING (EU) 2015/758 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 29 april 2015

inzake typegoedkeuringseisen voor de uitrol van het op de 112-dienst gebaseerde eCall-boordsysteem en houdende wijziging van Richtlijn 2007/46/EG

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad is een alomvattend Uniebreed typegoedkeuringssysteem voor motorvoertuigen vastgesteld (3).

(2)

De technische voorschriften voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen, voor wat de talrijke veiligheids- en milieuaspecten betreft, zijn geharmoniseerd op het niveau van de Unie teneinde in de hele Unie een hoog niveau van verkeersveiligheid te garanderen.

(3)

De uitrol van een eCall-dienst die in alle voertuigen en in alle lidstaten beschikbaar is, is sinds 2003 een van de hoge prioriteiten van de Unie op het gebied van verkeersveiligheid geweest. Om die doelstelling te verwezenlijken, is in het kader van de optie voor een vrijwillige uitrol een reeks initiatieven opgezet, waarmee tot nog toe echter onvoldoende vooruitgang is geboekt.

(4)

Om de verkeersveiligheid nog verder te verbeteren, werden in de mededeling van de Commissie van 21 augustus 2009 met de titel „eCall: tijd voor implementatie” nieuwe maatregelen voorgesteld voor de uitrol van de dienst voor noodoproepen vanuit voertuigen in de Unie. Zo werd onder meer voorgesteld alle nieuwe voertuigtypes in de categorieën M1 en N1, zoals gedefinieerd in bijlage II bij Richtlijn 2007/46/EG, verplicht uit te rusten met op 112 gebaseerde eCall-boordsystemen.

(5)

Op 3 juli 2012 heeft het Europees Parlement een resolutie aangenomen inzake „eCall: a new 112 service for citizens”, waarin de Commissie werd aangespoord om in het kader van Richtlijn 2007/46/EG een voorstel in te dienen voor de verplichte implementatie in 2015 van een openbaar, op 112 gebaseerd eCall-systeem.

(6)

De werking van de 112-dienst moet nog steeds in de gehele Unie worden verbeterd, opdat deze in noodgevallen snelle en doeltreffende hulp kan verlenen.

(7)

Naar verwachting zal het uniale eCall-systeem dankzij de vroegtijdige waarschuwing van de hulpdiensten het aantal verkeersdoden in de Unie doen dalen en ook een positief effect hebben op de ernst van de verwondingen ten gevolge van verkeersongevallen. De verplichte invoering van het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem, in combinatie met de noodzakelijke en gecoördineerde infrastructuuraanpassing van openbare mobiele draadloze communicatienetwerken voor de doorgifte van eCall-oproepen en voor de ontvangst en afhandeling daarvan door alarmcentrales, zou ervoor zorgen dat deze dienst beschikbaar is voor alle burgers en er aldus toe bijdragen dat het aantal doden en zwaargewonden afneemt, dat de kosten in termen van gezondheidszorg worden gedrukt, en dat de congestie als gevolg van ongevallen en andere kosten worden teruggedrongen.

(8)

Overeenkomstig artikel 1, lid 1, van Besluit nr. 585/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad (4), moeten de lidstaten op hun grondgebied, ten minste zes maanden vóór de toepassingsdatum van deze verordening en in ieder geval niet later dan 1 oktober 2017, de eCall PSAP-infrastructuur aanleggen voor de correcte ontvangst en behandeling van alle eCalls. Overeenkomstig artikel 3 van Besluit nr. 585/2014/EU brengen de lidstaten uiterlijk op 24 december 2015 aan de Commissie verslag uit over de voortgang bij de tenuitvoerlegging van dat besluit. Indien in het verslag wordt geconcludeerd dat de eCall PSAP-infrastructuur uiterlijk op 1 oktober 2017 niet operationeel zal zijn, dient de Commissie passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de eCall PSAP-infrastructuur wordt uitgerold.

(9)

In overeenstemming met punt 4 van Aanbeveling 2011/750/EU van de Commissie (5) moeten de lidstaten ervoor zorgen dat exploitanten van mobiele netwerken vóór 31 december 2014 de mechanismen ten uitvoer hebben gelegd die nodig zijn voor de verwerking van de „eCall discriminator” in hun netwerken. Indien in de in punt 6 van die aanbeveling genoemde evaluatie wordt geconcludeerd dat de „eCall discriminator” niet uiterlijk op 31 maart 2016 zal worden ingevoerd, dient de Commissie passende actie te ondernemen om ervoor te zorgen dat exploitanten van mobiele netwerken het mechanisme voor de verwerking van de „eCall discriminator” implementeren.

(10)

Het verstrekken van nauwkeurige en betrouwbare plaatsbepalingsinformatie is een essentieel onderdeel van de effectieve werking van het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem. Het systeem moet dan ook compatibel zijn met de diensten die worden verleend in het kader van de Galileo en European Geostationary Navigation Overlay Service (Egnos) programma's, zoals uiteengezet in Verordening (EU) nr. 1285/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6). Het in het kader van het programma Galileo ontwikkelde systeem is een onafhankelijk wereldwijd satellietnavigatiesysteem en het in het kader van het programma Egnos ingestelde systeem is een regionaal satellietnavigatiesysteem dat de kwaliteit van het signaal van het Global Positioning System verbetert.

(11)

De verplichting om voertuigen uit te rusten met het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem dient in eerste instantie alleen betrekking te hebben op nieuwe types personenauto's en lichte bedrijfsvoertuigen (categorieën M1 en N1) waarvoor al een passend activeringsmechanisme bestaat. De mogelijkheid om de toepassing van het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem in de nabije toekomst uit te breiden tot andere voertuigcategorieën, zoals zware vrachtwagens, bussen en touringcars, gemotoriseerde tweewielers en landbouwtractoren, moet verder door de Commissie worden onderzocht met het oog op de eventuele indiening van een daartoe strekkend wetgevingsvoorstel.

(12)

Na 31 maart 2018 af te leveren bestaande voertuigtypes moeten zo spoedig mogelijk met het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem worden uitgerust om deze systemen beter ingang te doen vinden. In voertuigtypes waarvan de typegoedkeuring dateert van vóór 31 maart 2018, kan op vrijwillige basis een eCall-systeem worden ingebouwd.

(13)

Een openbare, interoperabele, EU-brede eCall-dienst op basis van het gemeenschappelijke Europese noodnummer 112 en door diensten van derden ondersteunde eCall-systemen (particuliere eCall-diensten) kunnen naast elkaar bestaan, mits de nodige maatregelen worden vastgesteld om de continuïteit van de dienstverlening aan de consument te garanderen. Om de continuïteit van de openbare, op 112 gebaseerde eCall-dienst in alle lidstaten gedurende de hele levensduur van het voertuig te garanderen en te waarborgen dat de openbare, op 112 gebaseerde eCall-dienst altijd automatisch beschikbaar is, moeten alle voertuigen met de openbare, op 112 gebaseerde eCall-dienst worden uitgerust, ongeacht of de eigenaar van het voertuig voor een particuliere oplossing kiest.

(14)

Consumenten moeten een realistisch totaalbeeld krijgen van het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem en — als het voertuig daarmee is uitgerust — ook van het particuliere eCall-systeem, en uitgebreide en betrouwbare informatie krijgen over eventuele aanvullende functies of diensten die bij de aangeboden particuliere nooddienst of boordtoepassingen voor noodoproepen worden geleverd, over de mate van dienstverlening die ze kunnen verwachten bij de aanschaf van door derden geleverde voorzieningen en over de daaraan verbonden kosten. De op 112 gebaseerde eCall-dienst is een openbare dienst van algemeen belang, die derhalve gratis toegankelijk moet zijn voor alle consumenten.

(15)

De verplichte uitrusting van voertuigen met het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem mag geen afbreuk doen aan het recht van alle belanghebbenden, zoals autofabrikanten en onafhankelijke operatoren, om aanvullende nooddiensten en/of diensten met toegevoegde waarde aan te bieden, die gelijklopen met of voortbouwen op het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem. Eventuele aanvullende diensten moeten echter zodanig zijn ontworpen dat ze de bestuurder niet extra afleiden en de werking van het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem of het doelmatig functioneren van alarmcentrales niet nadelig beïnvloeden. Het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem en het systeem voor de verlening van particuliere diensten of diensten met toegevoegde waarde moeten zo zijn ontworpen dat er geen uitwisseling van persoonsgegevens tussen hen mogelijk is. Voor zover deze diensten worden verstrekt, moeten zij voldoen aan de vigerende veiligheids-, beveiligings- en gegevensbeschermingswetgeving en moeten zij de consument altijd als een optie worden aangeboden.

(16)

Om de vrije keuze van de klanten en eerlijke concurrentie te garanderen, innovatie te stimuleren en de concurrentiekracht van de informatietechnologiesector van de Unie op de mondiale markt te versterken, dienen de eCall-boordsystemen gebaseerd te zijn op een interoperabel, gestandaardiseerd, beveiligd platform dat het mogelijk maakt in de toekomst toegang te bieden tot andere boordtoepassingen of -diensten. Aangezien dit technische en juridische ondersteuning vergt, moet de Commissie, in overleg met alle belanghebbenden, inclusief voertuigfabrikanten en onafhankelijke operatoren, onverwijld alle mogelijkheden onderzoeken om een platform met open toegang te bevorderen en te garanderen, en daartoe zo nodig een wetgevingsinitiatief indienen. Voorts moet het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem, tegen een redelijke vergoeding die niet hoger is dan een nominaal bedrag en zonder onderscheid voor alle onafhankelijke operatoren, toegankelijk zijn voor reparatie- en onderhoudsdoeleinden, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad (7).

(17)

Om de integriteit van het typegoedkeuringssysteem in stand te houden, mogen met het oog op de toepassing van deze verordening alleen op 112 gebaseerde eCall-boordsystemen worden aanvaard die volledig kunnen worden getest.

(18)

Het gebruik van op 112 gebaseerde eCall-boordsystemen bij wijze van noodoproepsysteem in voertuigen vereist het hoogst mogelijke niveau van betrouwbaarheid. De nauwkeurigheid van de minimumreeks van gegevens en van de spraakverbinding, en de kwaliteit, moeten worden gegarandeerd en er moet een uniforme testregeling worden ontwikkeld om de levensduur en de duurzaamheid van het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem te waarborgen. Er moeten geregeld periodieke technische controles worden uitgevoerd overeenkomstig Richtlijn 2014/45/EU van het Europees Parlement en de Raad (8).

(19)

In kleine series gebouwde voertuigen en voertuigen die zijn goedgekeurd uit hoofde van artikel 24 van Richtlijn 2007/46/EG, zijn bij die Richtlijn vrijgesteld van de eisen inzake de bescherming van de inzittenden in geval van frontale of zijdelingse botsing. Deze voertuigen moeten dan ook worden vrijgesteld van de in deze verordening vervatte verplichting om te voldoen aan de eCall-vereisten. Bovendien kunnen bepaalde voertuigen uit de M1- en N1-categorieën om technische redenen niet worden uitgerust met een passend activeringsmechanisme voor een eCall-systeem.

(20)

Voertuigen voor speciale doeleinden dienen te voldoen aan de in deze verordening opgenomen eCall-vereisten, wanneer het basisvoertuig/incomplete voertuig is uitgerust met het nodige activeringsmechanisme.

(21)

De verwerking van persoonsgegevens via het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem dient te beantwoorden aan de regels inzake de bescherming van persoonsgegevens die zijn vastgesteld in Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (9) en in Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad (10), met name om te garanderen dat voertuigen die met op 112 gebaseerde eCall-boordsystemen zijn uitgerust, niet opspoorbaar zijn en niet permanent worden gevolgd wanneer 112-eCall zich in de normale werkingsstand bevindt, en dat het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem minstens de gegevens verstuurt die nodig zijn voor een passende afhandeling van noodoproepen. Dat dient rekening te houden met de aanbevelingen van de bij artikel 29 van Richtlijn 95/46/EG opgerichte Groep voor de bescherming van personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens („Groep gegevensbescherming artikel 29”) die vervat zijn in zijn op 26 september 2006 goedgekeurde werkdocument betreffende de gevolgen van het eCall-initiatief voor de gegevensbescherming en de privacy.

(22)

De fabrikanten dienen alle nodige maatregelen te nemen om te voldoen aan de voorschriften inzake privacy en gegevensbescherming van deze verordening, overeenkomstig de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (11).

(23)

Voertuigfabrikanten moeten, om de technische voorschriften na te leven, de technische gegevensbescherming in de boordsystemen integreren en de „ingebouwde privacy”-benadering toepassen.

(24)

De fabrikanten dienen informatie te verstrekken over het bestaan van een gratis openbaar, op het gemeenschappelijke Europese noodnummer 112 gebaseerd eCall-systeem, het recht van de eigenaar van het voertuig om voor dat systeem te kiezen in plaats van voor een TPS eCall-boordsysteem en de gegevensverwerking via het op 112 gebaseerde e-Call-boordsysteem als onderdeel van de technische documentatie die bij het voertuig wordt geleverd. Die informatie dient ook online beschikbaar te zijn om te worden gedownload.

(25)

Gegevens die via het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem worden verstuurd en door de alarmcentrales worden verwerkt, kunnen alleen aan de in Besluit nr. 585/2014/EU genoemde noodhulpdiensten en dienstverleningspartners worden overgedragen in geval van incidenten met betrekking tot eCalls en onder de in dat besluit genoemde voorwaarden en zijn uitsluitend bedoeld voor het verwezenlijken van de doelstellingen van dat besluit. De door de alarmcentrales via het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem verwerkte gegevens worden niet aan derden overgedragen zonder voorafgaande uitdrukkelijke instemming van de betrokkene.

(26)

De Europese normaliseringsorganisaties, het Europees Normalisatie-instituut voor Telecommunicatie (European Telecommunications Standards Institute — ETSI) en het Europees Comité voor Normalisatie (CEN), hebben gemeenschappelijke normen opgesteld voor de uitrol van een pan-Europese eCall-dienst. Bij de toepassing van de onderhavige verordening dienen deze normen te worden gevolgd omdat dit de technologische evolutie van de eCall-boorddienst zal vergemakkelijken, de interoperabiliteit en continuïteit van de dienst in de hele Unie zal garanderen en de tenuitvoerleggingskosten voor de hele Unie zal drukken.

(27)

Teneinde te garanderen dat gemeenschappelijke technische voorschriften gelden voor het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem, dient aan de Commissie de bevoegdheid te worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de vrijstelling van bepaalde klassen van de voertuigcategorieën M1 en N1 van de verplichting om eCall-boordsystemen te installeren, van de vaststelling van gedetailleerde technische voorschriften en tests voor de EG-typegoedkeuring van voertuigen wat hun eCall-boordsystemen betreft en de EG-typegoedkeuring van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn ontworpen en gebouwd, en van de vaststelling van gedetailleerde technische voorschriften en testprocedures voor de toepassing van bepaalde voorschriften betreffende verwerking van persoonsgegevens en om ervoor te zorgen dat er geen persoonsgegevens worden uitgewisseld tussen het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem en door derden ondersteunde systemen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau en met de relevante belanghebbenden, en met name consumentenbeschermingsorganisaties raadpleegt, alsook de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en de Groep gegevensbescherming artikel 29, overeenkomstig de toepasselijke wetgeving. De Commissie dient er bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen voor te zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

(28)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend met betrekking tot de vaststelling van de praktische regelingen voor de beoordeling van het niet traceerbaar zijn en het niet gevolgd worden, het model voor de gebruikersinformatie en de administratieve bepalingen voor de EG-typegoedkeuring betreffende het model voor de informatiedocumenten die door fabrikanten moeten worden verstrekt met het oog op de typegoedkeuring, het model voor de EG-typegoedkeuringscertificaten en het model voor het EG-typegoedkeuringsmerk. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (12).

(29)

Voertuigfabrikanten dienen voldoende tijd te krijgen om zich aan te passen aan de technische voorschriften van deze verordening.

(30)

Deze verordening is een nieuwe afzonderlijke verordening in het kader van de EG-typegoedkeuringsprocedure die is vastgesteld bij Richtlijn 2007/46/EG; de bijlagen I, III, IV en XI bij die richtlijn dienen dan ook dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(31)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de voltooiing van de interne markt door de invoering van gemeenschappelijke technische voorschriften voor nieuwe, met het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem uitgeruste voertuigen waaraan typegoedkeuring is verleend, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar wegens de omvang ervan beter op Unieniveau kan worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(32)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (13) en heeft op 29 oktober 2013 een advies uitgebracht (14),

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden de algemene voorschriften vastgesteld voor de EG-typegoedkeuring van voertuigen voor wat betreft de op 112 gebaseerde eCall-boordsystemen, alsook van op 112 gebaseerde eCall-boordsystemen, onderdelen en technische eenheden.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op de voertuigen van de categorieën M1 en N1, zoals gedefinieerd in de punten 1.1.1 en 1.2.1 van bijlage II, deel A, bij Richtlijn 2007/46/EG, en op de op 112 gebaseerde eCall-boordsystemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn ontworpen en vervaardigd.

Ze is niet van toepassing op de volgende voertuigen:

a)

in kleine series geproduceerde voertuigen die zijn goedgekeurd overeenkomstig de artikelen 22 en 23 van Richtlijn 2007/46/EG;

b)

voertuigen die zijn goedgekeurd overeenkomstig artikel 24 van Richtlijn 2007/46/EG;

c)

voertuigen die om technische redenen niet kunnen worden uitgerust met een passend activeringsmechanisme voor een eCallsysteem, als bepaald overeenkomstig lid 2.

2.   De Commissie is gemachtigd overeenkomstig artikel 8 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde te bepalen welke klassen van voertuigen van de categorieën M1 en N1 om technische redenen niet kunnen worden uitgerust met een passend activeringsmechanisme voor een eCallsysteem, op basis van een studie ter evaluatie van de kosten en baten die door of in opdracht van de Commissie wordt uitgevoerd, rekening houdend met alle relevante technische en veiligheidsaspecten.

De eerste van deze gedelegeerde handelingen worden uiterlijk op 9 juni 2016 vastgesteld.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening zijn, naast de definities van artikel 3 van Richtlijn 2007/46/EG, de volgende definities van toepassing:

1.   „op 112 gebaseerd eCall-boordsysteem”: een noodsysteem, bestaande uit de apparatuur aan boord van het voertuig, samen met de middelen om een eCall-verbinding te activeren en te beheren en een boodschap te verzenden, dat automatisch door sensoren in het voertuig of manueel wordt geactiveerd, waarbij via openbare netwerken voor draadloze mobiele communicatie signalen worden uitgezonden voor het doorzenden van een gestandaardiseerde minimumreeks van gegevens en op basis van het nummer 112 een audioverbinding tot stand wordt gebracht tussen de inzittenden van het voertuig en een eCall-alarmcentrale;

2.   „eCall”: een noodoproep vanuit een voertuig naar het nummer 112, die ofwel automatisch door activering van sensoren in het voertuig, ofwel manueel tot stand wordt gebracht en waardoor met gebruikmaking van openbare netwerken voor draadloze mobiele communicatie een minimumreeks van gegevens wordt doorgezonden en een audioverbinding tussen het voertuig en de eCall-alarmcentrale tot stand wordt gebracht;

3.   „alarmcentrale” of „PSAP” (Public Safety Answering Point): de fysieke locatie waar de noodoproepen eerst worden ontvangen onder de verantwoordelijkheid van een openbare instantie of een door de lidstaat erkende particuliere organisatie;

4.   „meest geschikte alarmcentrale”: een alarmcentrale die vooraf door de bevoegde autoriteiten is aangewezen om noodoproepen uit een bepaald gebied of van een bepaald type te behandelen;

5.   „eCall-alarmcentrale”: de meest geschikte alarmcentrale die vooraf door de autoriteiten is aangewezen om eerst eCalls te ontvangen en te behandelen;

6.   „minimumreeks van gegevens” of „MSD” (minimum set of data): de naar de eCall-alarmcentrale doorgezonden informatie zoals gedefinieerd in EN-norm 15722:2011 („Intelligent transport systems — eSafety — eCall minimum set of data (MSD)”);

7.   „in het voertuig geïnstalleerde apparatuur”: apparatuur die permanent in het voertuig is geïnstalleerd en toegang geeft of heeft tot de in het voertuig aanwezige gegevens die nodig zijn voor het verrichten van de eCall-transactie via een openbaar netwerk voor draadloze mobiele communicatie;

8.   „eCall-transactie”: de totstandbrenging van een draadloze mobielecommunicatiesessie via een openbaar netwerk voor draadloze communicatie, de doorzending van de MSD vanuit een voertuig naar een eCall-alarmcentrale en de totstandbrenging van een audioverbinding tussen het voertuig en de eCall-alarmcentrale;

9.   „openbaar netwerk voor draadloze mobiele communicatie”: een openbaar toegankelijk netwerk voor draadloze mobiele communicatie overeenkomstig Richtlijn 2002/21/EG (15) en Richtlijn 2002/22/EG (16) van het Europees Parlement en de Raad;

10.   „door diensten van derden ondersteunde eCall” of „TPS eCall”: een noodoproep vanuit een voertuig naar een derde dienstverlener, die automatisch door activering van sensoren in het voertuig of manueel tot stand wordt gebracht, en waardoor met gebruikmaking van openbare netwerken voor draadloze mobiele communicatie een MSD wordt doorgezonden en een audioverbinding tussen het voertuig en de derde dienstverlener tot stand wordt gebracht;

11.   „derde dienstverlener”: een door de nationale autoriteiten erkende organisatie die een TPS eCall mag ontvangen en de MSD mag doorzenden aan de eCall-alarmcentrale;

12.   „door diensten van derden ondersteund eCall-boordsysteem” of „TPS eCall-boordsysteem”: een systeem dat automatisch door sensoren in het voertuig of manueel wordt geactiveerd, waarbij via openbare netwerken voor draadloze mobiele communicatie een MSD wordt doorgezonden en een audioverbinding tot stand wordt gebracht tussen het voertuig en de derde dienstverlener.

Artikel 4

Algemene verplichtingen van de fabrikanten

De fabrikanten tonen aan dat alle nieuwe voertuigtypes waarnaar in artikel 2 wordt verwezen zijn uitgerust met een permanent geïnstalleerd op 112 gebaseerd eCall-boordsysteem, overeenkomstig deze verordening en de krachtens deze verordening vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.

Artikel 5

Specifieke verplichtingen van de fabrikanten

1.   De fabrikanten zien erop toe dat alle nieuwe voertuigtypes en op 112 gebaseerde eCall-boordsystemen, onderdelen en technische eenheden die voor deze voertuigen zijn ontworpen en vervaardigd, worden geproduceerd en goedgekeurd overeenkomstig deze verordening en de krachtens deze verordening vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.

2.   De fabrikanten tonen aan dat alle nieuwe voertuigtypes zodanig zijn gebouwd dat bij een ernstig ongeval op het grondgebied van de Unie dat wordt gedetecteerd door de activering van een of meer sensoren of processoren in het voertuig, automatisch een eCall naar het gemeenschappelijk Europees noodnummer 112 plaatsvindt.

De fabrikanten tonen aan dat nieuwe voertuigtypes zodanig zijn gebouwd dat een eCall naar het gemeenschappelijk Europees noodnummer 112 ook manueel kan worden geactiveerd.

De fabrikanten zorgen ervoor dat de controle van de manuele activering van een op 112 gebaseerd eCall-boordsysteem zodanig is opgezet dat verkeerd gebruik vermeden wordt.

3.   Lid 2 laat het recht van de voertuigeigenaar onverlet om naast het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem een TPS eCall-boordsysteem te gebruiken waarmee een vergelijkbare dienst wordt verleend, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

het TPS eCall-boordsysteem voldoet aan norm EN 16102:2011 „Intelligent transport systems — eCall — Operating requirements for third party support”;

b)

de fabrikanten zorgen ervoor dat er slechts één systeem tegelijk actief is en dat het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem automatisch wordt geactiveerd als het TPS eCall-boordsysteem niet werkt;

c)

de voertuigeigenaar heeft steeds het recht te kiezen voor gebruikmaking van het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem in plaats van een TPS boordsysteem;

d)

de fabrikanten nemen informatie over het in punt c) bedoelde recht op in de gebruikershandleiding.

4.   De fabrikanten zien erop toe dat de ontvangers in de op 112 gebaseerde eCall-boordsystemen compatibel zijn met de plaatsbepalingsdiensten van de systemen Galileo en Egnos. De fabrikanten kunnen voorts ook kiezen voor compatibiliteit met andere satellietnavigatiesystemen.

5.   Alleen de op 112 gebaseerde eCall-boordsystemen die permanent in het voertuig zijn geïnstalleerd of waarvoor een afzonderlijke typegoedkeuring is afgegeven en die kunnen worden getest, worden voor de EG-typegoedkeuring aanvaard.

6.   De fabrikanten tonen aan dat de inzittenden van het voertuig een waarschuwing zullen krijgen indien een kritieke systeemstoring wordt gedetecteerd waardoor geen op 112 gebaseerde eCalls kunnen worden uitgevoerd.

7.   Het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem is toegankelijk voor alle onafhankelijke operatoren tegen een redelijke vergoeding die niet hoger is dan een nominaal bedrag, zonder onderscheid voor herstellingen en onderhoud, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 715/2007.

8.   De Commissie wordt gemachtigd overeenkomstig artikel 8 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarbij de gedetailleerde technische voorschriften en tests voor de EG-typegoedkeuring van voertuigen voor wat de op 112 gebaseerde eCall-boordsystemen daarvan betreft, en voor de EG-typegoedkeuring van op 112 gebaseerde eCall-boordsystemen, onderdelen en technische eenheden worden vastgelegd.

De in de eerste alinea bedoelde technische voorschriften en tests zijn gebaseerd op de in de leden 2 tot en met 7 vervatte voorschriften en op de beschikbare normen inzake eCall, voor zover van toepassing, met inbegrip van:

a)

EN 16072:2011 „Intelligent transport system — eSafety — Pan-European eCall operating requirements”;

b)

EN 16062:2011 „Intelligente transportsystemen — eSafety — ECall high level application requirements (HLAP)”;

c)

CEN/TS 16454:2013 „Intelligent transport systems — eSafety — eCall end to end conformance testing”, voor wat de conformiteit van het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem met de pan-Europese eCall betreft;

d)

EN 15722:2011 „Intelligent transport systems — eSafety — eCall minimum set of data (MSD)”;

e)

EN 16102:2011 „Intelligent transport systems — eCall — Operating requirements for third party support”;

f)

eventuele andere Europese normen met betrekking tot het eCall-systeem die zijn vastgesteld overeenkomstig de procedures van Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad (17) of reglementen van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa die betrekking hebben op eCall-systemen waartoe de Unie is toegetreden.

De eerste van deze gedelegeerde handelingen worden uiterlijk op 9 juni 2016 vastgesteld.

9.   De Commissie wordt gemachtigd overeenkomstig artikel 8 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde steeds naar de laatste versie van de in lid 8 genoemde normen te verwijzen ingeval een nieuwe versie daarvan is vastgesteld.

Artikel 6

Voorschriften inzake bescherming van de privacy en gegevensbescherming

1.   Deze verordening geldt onverminderd het bepaalde in de Richtlijnen 95/46/EG en 2002/58/EG. Elke verwerking van persoonsgegevens via het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem is in overeenstemming met de regels inzake de bescherming van persoonsgegevens als bepaald in die richtlijnen.

2.   De uit hoofde van deze verordening verwerkte persoonsgegevens worden uitsluitend gebruikt voor het afhandelen van de noodsituaties als bedoeld in de eerste alinea van artikel 5, lid 2.

3.   De uit hoofde van deze verordening verwerkte persoonsgegevens worden niet langer bewaard dan nodig is voor de afhandeling van de noodsituaties als bedoeld in de eerste alinea van artikel 5, lid 2. Die gegevens worden volledig gewist zodra zij voor die afhandeling niet langer nodig zijn.

4.   De fabrikanten zorgen ervoor dat het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem niet traceerbaar is en niet permanent wordt gevolgd.

5.   De fabrikanten zorgen ervoor dat de gegevens in het interne geheugen van het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem automatisch en voortdurend worden verwijderd. Alleen het bijhouden van de laatste drie locaties van het voertuig is toegestaan voor zover dat strikt noodzakelijk is voor het bepalen van de huidige locatie en de rijrichting op het ogenblik van de noodsituatie.

6.   Die gegevens zijn vóór activering van de eCall niet buiten het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem beschikbaar voor entiteiten.

7.   Om de gebruikers van eCall het passende niveau van bescherming van hun privacy te bieden en de nodige garanties te verschaffen ter voorkoming van surveillance en misbruik, worden privacybevorderende technologieën geïntegreerd in het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem.

8.   De MSD die door het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem wordt doorgezonden, bevat slechts de minimuminformatie als bedoeld in de norm EN 15722:2011 „Intelligent transport systems — eSafety — eCall minimum set of data (MSD)”. Er worden geen bijkomende gegevens doorgezonden door het op 112 gebaseerde e-Callboordsysteem. Die MSD wordt zodanig opgeslagen dat zij volledig en permanent kan worden gewist.

9.   De fabrikanten verstrekken duidelijke en uitgebreide informatie in de gebruikershandleiding over de verwerking van de gegevens die via het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem zijn verstuurd. Die informatie omvat:

a)

de rechtsgrondslag voor de verwerking;

b)

het feit dat standaard het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem wordt geactiveerd;

c)

de voorzieningen van gegevensverwerking door het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem;

d)

het specifieke doel van eCall-verwerking, dat beperkt blijft tot de in de eerste alinea van artikel 5, lid 2, bedoelde noodsituaties;

e)

het type gegevens dat wordt verzameld en verwerkt en de ontvangers van die gegevens;

f)

de termijn voor bewaring van de gegevens in het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem;

g)

het feit dat het voertuig niet permanent wordt gevolgd;

h)

de voorzieningen waaronder degenen op wie de gegevens betrekking hebben hun rechten kunnen doen gelden, alsmede de verantwoordelijke dienst waarmee contact kan worden opgenomen inzake de behandeling van toegangsverzoeken;

i)

eventuele noodzakelijke aanvullende informatie omtrent de traceerbaarheid, het volgen en de verwerking van persoonsgegevens in verband met het verlenen van TPS eCall-diensten en/of andere diensten met toegevoegde waarde, waaraan de gebruiker zijn/haar uitdrukkelijke toestemming moet verlenen en die in overeenstemming moet zijn met Richtlijn 95/46/EG. In het bijzonder wordt er rekening mee gehouden dat er verschillen kunnen bestaan tussen de gegevensverwerking door het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem en de gegevensverwerking door TPS eCall-boordsystemen of andere diensten met toegevoegde waarde.

10.   Ter voorkoming van verwarring over de beoogde doeleinden en de toegevoegde waarde van de verwerking, wordt de in lid 9 bedoelde informatie in de gebruikershandleiding afzonderlijk verstrekt voor het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem en de TPS eCall-systemen, voordat het systeem in gebruik wordt genomen.

11.   De fabrikanten zorgen ervoor dat het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem en eventuele andere systemen die TPS eCall of een dienst met toegevoegde waarde verlenen, zodanig zijn ontworpen dat er tussen die systemen geen uitwisseling van persoonsgegevens mogelijk is. Als er geen gebruik wordt gemaakt van een systeem dat TPS eCall verleent of van een dienst met toegevoegde waarde of als de betrokkene weigert zijn/haar toestemming te verlenen voor de verwerking van zijn/haar persoonsgegevens voor een TPS eCall-dienst of een dienst met toegevoegde waarde, mag dit geen negatieve gevolgen hebben voor het gebruik van het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem.

12.   De Commissie wordt gemachtigd overeenkomstig artikel 8 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere bepaling van:

a)

de gedetailleerde technische voorschriften en testprocedures voor de toepassing van de regels inzake verwerking van persoonsgegevens als bedoeld in de leden 2 en 3;

b)

de gedetailleerde technische voorschriften en testprocedures opdat geen persoonsgegevens kunnen worden uitgewisseld tussen het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem en door diensten van derden ondersteunde systemen als bedoeld in lid 11.

De eerste van deze gedelegeerde handelingen worden uiterlijk op 9 juni 2016 vastgesteld.

13.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen voorschriften vast voor:

a)

de praktische regelingen voor het beoordelen van de traceerbaarheid en het volgen van persoonsgegevens als bedoeld in de leden 4, 5 en 6;

b)

het model voor de gebruikersinformatie als bedoeld in lid 9.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 10, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

De eerste van deze uitvoeringshandelingen worden uiterlijk op 9 juni 2016 vastgesteld.

Artikel 7

Verplichtingen van de lidstaten

Met ingang van 31 maart 2018 verlenen de nationale autoriteiten, voor wat het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem betreft, alleen EG-typegoedkeuring aan nieuwe voertuigtypes en aan voor deze voertuigen ontworpen en vervaardigde nieuwe types van op 112 gebaseerde eCall-boordsystemen, onderdelen en technische eenheden, die voldoen aan deze verordening en de krachtens deze verordening vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.

Artikel 8

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 2, lid 2, artikel 5, leden 8 en 9, en artikel 6, lid 12, bedoelde bevoegdheid gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt met ingang van 8 juni 2015 voor een periode van vijf jaar aan de Commissie verleend. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het verstrijken van de periode van vijf jaar een verslag over de bevoegdheidsdelegatie op. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met perioden van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden vóór het einde van elke periode tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 2, lid 2, artikel 5, leden 8 en 9, en artikel 6, lid 12, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 2, lid 2, artikel 5, leden 8 en 9, en artikel 6, lid 12, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt slechts in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement of de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 9

Uitvoeringshandelingen

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin zij de administratieve voorschriften neerlegt voor de EG-typegoedkeuring van voertuigen wat betreft het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem, en van op 112 gebaseerde eCall-boordsystemen, onderdelen en technische eenheden die zijn ontworpen en vervaardigd voor die voertuigen als voorgeschreven door artikel 5, lid 1, met betrekking tot:

a)

de modellen voor de informatiedocumenten die de fabrikanten ten behoeve van de typegoedkeuring moeten voorleggen;

b)

de modellen voor de EG-typegoedkeuringscertificaten;

c)

het model/de modellen voor het EG-typegoedkeuringsmerk.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 10, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

De eerste van deze uitvoeringshandelingen worden uiterlijk op 9 juni 2016 vastgesteld.

Artikel 10

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 40, lid 1, van Richtlijn 2007/46/EG ingestelde technisch comité motorvoertuigen. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 11

Sancties

1.   De lidstaten stellen de regels vast voor de sancties die van toepassing zijn wanneer fabrikanten deze verordening en de krachtens de bepalingen van deze verordening vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen niet naleven. Zij nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de sancties worden uitgevoerd. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de desbetreffende bepalingen en delen haar onverwijld alle eventuele latere wijzigingen mee.

2.   Ten minste de volgende soorten niet-naleving geven aanleiding tot een sanctie:

a)

het afleggen van een valse verklaring tijdens een goedkeuringsprocedure of een procedure die tot een herroeping leidt;

b)

het vervalsen van testresultaten voor typegoedkeuring;

c)

het achterhouden van gegevens of technische specificaties die tot de terugroeping, weigering of intrekking van een typegoedkeuring kunnen leiden;

d)

het niet-naleven van het bepaalde in artikel 6;

e)

handelen in strijd met het bepaalde in artikel 5, lid 7.

Artikel 12

Rapportage en evaluatie

1.   Uiterlijk op 31 maart 2021 stelt de Commissie een aan het Europees Parlement en de Raad voor te leggen evaluatieverslag over de resultaten van het op 112 gebaseerde eCall-boordsysteem op, waarin ook de penetratiegraad van het systeem wordt aangegeven. De Commissie onderzoekt of het toepassingsgebied van deze verordening dient te worden uitgebreid tot andere voertuigcategorieën, zoals vrachtwagens, bussen en touringcars, gemotoriseerde tweewielers, alsmede landbouwtractoren. Indien nodig dient de Commissie daartoe een wetgevingsvoorstel in.

2.   Na een brede raadpleging van alle relevante belanghebbenden en een kosten/baten-analyse, beoordeelt de Commissie of er voorschriften voor een interoperabel, gestandaardiseerd en beveiligd platform met open toegang nodig zijn. Indien nodig, stelt de Commissie uiterlijk op 9 juni 2017 een wetgevingsvoorstel vast dat is gebaseerd op die behoeften.

Artikel 13

Wijziging van Richtlijn 2007/46/EG

De bijlagen I, III, IV en XI bij Richtlijn 2007/46/EG worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 2, lid 2, artikel 5, leden 8 en 9, artikel 6, leden 12 en 13, en de artikelen 8, 9, 10 en 12 zijn van toepassing met ingang van 8 juni 2015.

De andere dan de in de tweede alinea van dit artikel vermelde artikelen zijn van toepassing met ingang van 31 maart 2018.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 29 april 2015.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

Z. KALNIŅA-LUKAŠEVICA


(1)  PB C 341 van 21.11.2013, blz. 47.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 26 februari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 2 maart 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 28 april 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (Kaderrichtlijn) (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1).

(4)  Besluit nr. 585/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake de uitrol van de interoperabele eCall-dienst in de hele EU (PB L 164 van 3.6.2014, blz. 6).

(5)  Aanbeveling 2011/750/EU van de Commissie van 8 september 2011 ter ondersteuning van een EU-wijde eCall-dienst in elektronischecommunicatienetwerken voor de transmissie van op 112 gebaseerde noodoproepen uit voertuigen („eCalls”) (PB L 303 van 22.11.2011, blz. 46).

(6)  Verordening (EU) nr. 1285/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende de uitvoering en exploitatie van de Europese satellietnavigatiesystemen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 876/2002 van de Raad en Verordening (EG) nr. 683/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 1).

(7)  Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB L 171 van 29.6.2007, blz. 1).

(8)  Richtlijn 2014/45/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de periodieke technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens en tot intrekking van Richtlijn 2009/40/EG (PB L 127 van 29.4.2014, blz. 51).

(9)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(10)  Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37).

(11)  PB C 326 van 26.10.2012, blz. 391.

(12)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(13)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(14)  PB C 38 van 8.2.2014, blz. 8.

(15)  Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn) (PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33).

(16)  Richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Universeledienstrichtlijn) (PB L 108 van 24.4.2002, blz. 51).

(17)  Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12).


BIJLAGE

Wijziging van Richtlijn 2007/46/EG

Richtlijn 2007/46/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In bijlage 1 worden de volgende punten toegevoegd:

„12.8.

eCall-systeem

12.8.1.

Aanwezig: ja/neen (1)

12.8.2.

Technische beschrijving of tekeningen van het toestel: …”

.

2)

In afdeling A van deel I van bijlage III worden de volgende punten ingevoegd:

„12.8.

eCall-systeem

12.8.1.

Aanwezig: ja/neen (1)”

.

3)

Deel I van bijlage IV wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende punt wordt aan de tabel toegevoegd:

Punt

Onderwerp

Regelgeving

Van toepassing op

M1

M2

M3

N1

N2

N3

O1

O2

O3

O4

„72

eCall-systeem

Verordening (EU) 2015/758

X

 

 

X”

 

 

 

 

 

 

b)

aanhangsel 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

het volgende punt wordt aan tabel 1 toegevoegd:

Punt

Onderwerp

Regelgeving

Specifieke kwesties

Toepasbaarheid en specifieke voorschriften

„72

eCall-systeem

Verordening (EU) 2015/758

 

n.v.t.”

ii)

het volgende punt wordt aan tabel 2 toegevoegd:

Punt

Onderwerp

Regelgeving

Specifieke kwesties

Toepasbaarheid en specifieke voorschriften

„72

eCall-systeem

Verordening (EU) 2015/758

 

n.v.t.”

c)

in aanhangsel 2 wordt afdeling 4 „Technische voorschriften” als volgt gewijzigd:

i)

het volgende punt wordt aan deel I toegevoegd: Voertuigen die tot categorie M1 behoren:

Punt

Regelgeving

Alternatieve voorschriften

„72

Verordening (EU) 2015/758 (eCall-systemen)

De voorschriften van die verordening zijn niet van toepassing.”

ii)

het volgende punt wordt aan deel II toegevoegd: Voertuigen die tot categorie N1 behoren:

Punt

Regelgeving

Alternatieve voorschriften

„72

Verordening (EU) 2015/758 (eCall-systemen)

De voorschriften van die verordening zijn niet van toepassing.”

4)

Bijlage XI wordt als volgt gewijzigd:

a)

in aanhangsel 1 wordt het volgende punt aan de tabel toegevoegd:

Punt

Onderwerp

Regelgeving

M1 ≤ 2 500  (*) kg

M1 > 2 500  (*) kg

M2

M3

„72

eCall-systeem

Verordening (EU) 2015/758

 

G

n.v.t.

n.v.t.”

b)

in aanhangsel 2 wordt het volgende punt aan de tabel toegevoegd:

Punt

Onderwerp

Regelgeving

M1

M2

M3

N1

N2

N3

O1

O2

O3

O4

„72

eCall-systeem

Verordening (EU) 2015/758

G

n.v.t.

n.v.t.

G

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.”

c)

in aanhangsel 3 wordt het volgende punt aan de tabel toegevoegd:

Punt

Onderwerp

Regelgeving

M1

„72

eCall-systeem

Verordening (EU) 2015/758

G”

d)

in aanhangsel 4 wordt het volgende punt aan de tabel toegevoegd:

Punt

Onderwerp

Regelgeving

M2

M3

N1

N2

N3

O1

O2

O3

O4

„72

eCall-systeem

Verordening (EU) 2015/758

n.v.t.

n.v.t.

G

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.”


19.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 123/90


VERORDENING (EU) 2015/759 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 29 april 2015

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 223/2009 betreffende de Europese statistiek

(Voor de EER en Zwitserland relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 338, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Europees statistisch systeem („ESS”) heeft, als partnerschap, in het algemeen, met succes zijn activiteiten voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken van hoge kwaliteit geconsolideerd, onder meer door de verbetering van de governance van het ESS.

(2)

Recentelijk zijn echter enkele zwakke punten ontdekt, met name met betrekking tot het kader voor het statistische kwaliteitsbeheer.

(3)

De Commissie heeft in haar mededeling van 15 april 2011„Naar een robuust kwaliteitsbeheer voor de Europese statistiek” maatregelen voorgesteld om deze zwakke punten aan te pakken en de governance van het ESS te versterken. Zij heeft met name een doelgerichte wijziging van Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (3) voorgesteld.

(4)

In zijn conclusies van 20 juni 2011 heeft de Raad het initiatief van de Commissie verwelkomd en het belang van een voortdurende verbetering van de governance en de efficiëntie van het ESS benadrukt.

(5)

Er moet rekening worden gehouden met het effect van recente ontwikkelingen in verband met de economische governance van de Unie op statistisch gebied, met name de aspecten die verband houden met de professionele onafhankelijkheid, zoals transparante aanwervings- en ontslagprocedures, toewijzing van budgetten en tijdschema's voor publicaties, zoals bepaald in Verordening (EU) nr. 1175/2011 van het Europees Parlement en de Raad (4), en die welke verband houden met de eis dat instanties die toezicht moeten houden op de toepassing van nationale begrotingsregels functioneel autonoom zijn, zoals bepaald in Verordening (EU) nr. 473/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5).

(6)

De aspecten die verband houden met professionele onafhankelijkheid, zoals transparante aanwervings- en ontslagprocedures, toewijzing van budgetten en tijdschema's voor publicaties, mogen niet beperkt blijven tot statistieken die worden geproduceerd ten behoeve van het systeem voor begrotingstoezicht en de procedure bij buitensporige tekorten, maar moeten van toepassing zijn op alle Europese statistieken die door het ESS worden ontwikkeld, geproduceerd en verspreid.

(7)

Voor het waarborgen van de professionele onafhankelijkheid van de statistische instanties en van kwalitatief hoogwaardige statistieken is het bovendien noodzakelijk dat de middelen die op een jaarlijkse of meerjarige basis worden toegewezen om te voldoen aan de statistische behoeften, toereikend zijn.

(8)

Daartoe moet de professionele onafhankelijkheid van de statistische instanties worden versterkt en moeten minimumnormen worden gehanteerd die in de hele Unie van toepassing zijn. Aan de hoofden van de nationale bureaus voor de statistiek (national statistical institutes — NSI's) moeten specifieke garanties worden geboden met betrekking tot de uitvoering van statistische taken, het organisatorisch management en de toewijzing van middelen. De procedures voor de aanwerving van hoofden van NSI's moeten transparant zijn en uitsluitend gebaseerd op professionele criteria. Bij die procedures moet het beginsel van gelijke kansen worden geëerbiedigd, met name wat betreft de gelijkheid der seksen.

(9)

De geloofwaardigheid van Europese statistieken staat of valt weliswaar met een hoog niveau van professionele onafhankelijkheid van de statistici, maar anderzijds moeten de Europese statistieken ook inspelen op de beleidsbehoeften en statistische ondersteuning bieden voor nieuwe beleidsinitiatieven op nationaal niveau en op het niveau van de Unie.

(10)

De onafhankelijke positie van de statistische instantie van de Unie (Eurostat) moet worden geconsolideerd en gewaarborgd door middel van effectieve parlementaire controle en die van de NSI's door middel van democratische verantwoordingsplicht.

(11)

Bovendien moet de reeds aan de NSI's toegewezen coördinerende rol wat de reikwijdte betreft worden verduidelijkt met het oog op een effectievere coördinatie van de statistische activiteiten op nationaal niveau, met inbegrip van kwaliteitsbeheer, waarbij de statistische taken die worden uitgevoerd door het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB) terdege in aanmerking worden genomen. Ingeval er Europese statistieken mogen worden verzameld door nationale centrale banken (NCB's) in hun hoedanigheid van ESCB-lid, moeten de NSI's en de NCB's conform de nationale regelingen nauw samenwerken met het oog op de productie van volledige en coherente Europese statistieken, en daarbij zorgen voor de nodige samenwerking tussen het ESS en het ESCB.

(12)

Om de lasten voor statistische instanties en de respondenten te verminderen, moeten de NSI's en andere nationale instanties snel en kosteloos toegang hebben tot en gebruik kunnen maken van administratieve bestanden, ook die welke langs elektronische weg worden opgeslagen, en die bestanden kunnen integreren in statistieken.

(13)

Om ervoor te zorgen dat het beleid en de financieringsinitiatieven van de Unie volledig recht doen aan de ontwikkelingen in de Unie, moeten de Europese statistieken gemakkelijk te vergelijken en eenvoudig toegankelijk zijn en moeten zij tijdig en regelmatig worden bijgewerkt.

(14)

De NSI's moeten verder in een vroeg stadium worden geraadpleegd over het ontwerp van nieuwe administratieve bestanden waaruit gegevens kunnen worden geput voor statistische doeleinden, en over geplande wijzigingen in of de beëindiging van bestaande administratieve bronnen. Zij moeten van de eigenaren van administratieve gegevens ook relevante metagegevens ontvangen en normalisatiewerkzaamheden coördineren betreffende administratieve bestanden die relevant zijn voor de productie van statistische gegevens.

(15)

De vertrouwelijkheid van gegevens uit administratieve bestanden moet worden beschermd overeenkomstig de gemeenschappelijke beginselen en richtsnoeren die van toepassing zijn op alle vertrouwelijke gegevens die worden gebruikt voor de productie van Europese statistieken. Tevens moeten er met betrekking tot die gegevens kaders voor de beoordeling van de kwaliteit en transparantiebeginselen worden opgesteld en openbaar gemaakt.

(16)

Alle gebruikers moeten op hetzelfde moment toegang hebben tot dezelfde gegevens. De NSI's moeten tijdschema's opstellen voor de publicatie van periodieke gegevens.

(17)

De kwaliteit van de Europese statistieken kan worden verbeterd en het vertrouwen van de gebruikers kan worden vergroot door de nationale overheden mede verantwoordelijk te maken voor de toepassing van de Praktijkcode Europese statistieken (de Praktijkcode). Daartoe moet de door een lidstaat opgestelde „verbintenis aangaande vertrouwen in de statistiek” (verbintenis), die recht doet aan de specifieke nationale kenmerken, een specifieke verbintenis van de regering van die lidstaat bevatten om de voorwaarden voor de toepassing van de Praktijkcode te verbeteren of te handhaven. Die verbintenis, die zo nodig moet worden bijgewerkt, zou kunnen voorzien in een nationaal programma ter waarborging van een hoge kwaliteit, met zelfevaluaties, verbeteringsmaatregelen en toezichtmechanismen.

(18)

De Commissie (Eurostat) moet alle noodzakelijke maatregelen nemen om eenvoudige onlinetoegang te bieden tot volledige en gebruikersvriendelijke gegevensreeksen. Indien mogelijk moeten periodieke updates worden uitgebracht met daarin informatie per jaar en per maand over alle lidstaten.

(19)

Daar de productie van Europese statistieken met het oog op een hoge mate van onafhankelijkheid moet zijn gebaseerd op een operationele en financiële planning op lange termijn, moet het Europees statistisch programma dezelfde periode bestrijken als het meerjarig financieel kader.

(20)

Bij Verordening (EG) nr. 223/2009 zijn aan de Commissie bevoegdheden verleend om een aantal bepalingen van die verordening uit te voeren overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad (6). Als gevolg van de inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (7), waarbij Besluit 1999/468/EG wordt ingetrokken, moeten de aan de Commissie verleende bevoegdheden worden aangepast aan dat nieuwe rechtskader. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011. De Commissie moet ervoor zorgen dat deze uitvoeringshandelingen voor de lidstaten of de respondenten geen aanzienlijke extra administratieve lasten opleveren.

(21)

De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om overeenkomstig artikel 291, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) uitvoeringshandelingen vast te stellen teneinde een uniforme toepassing van de kwaliteitsvereisten te waarborgen door het vastleggen van de voorwaarden, structuur en frequentie van de kwaliteitsverslagen die op grond van de sectorale wetgeving moeten worden opgesteld, wanneer de statistieksectorwetgeving daarin niet voorziet. De Commissie moet ervoor zorgen dat deze uitvoeringshandelingen voor de lidstaten of de respondenten geen aanzienlijke extra administratieve lasten opleveren.

(22)

Er is behoefte aan eenvormige voorwaarden voor het verlenen van toegang tot vertrouwelijke gegevens voor wetenschappelijke doeleinden. Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend, zodat zij de bepalingen, regels en voorwaarden voor die toegang op het niveau van de Unie kan vaststellen. Die uitvoeringsbevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

(23)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, met name de versterking van de governance van het ESS, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar beter door de Unie kan worden verwezenlijkt vanwege de eis om over geloofwaardige, op het niveau van de Unie vastgestelde, gegevens te beschikken, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(24)

De onafhankelijkheid van het ESCB in de uitoefening van zijn taken, zoals omschreven in Protocol nr. 4 bij de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en de Europese Centrale Bank, moet bij de toepassing van deze verordening, conform de artikelen 130 en 338 VWEU, volledig worden geëerbiedigd.

(25)

Het Comité voor het ESS is geraadpleegd.

(26)

Verordening (EG) nr. 223/2009 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 223/2009

Verordening (EG) nr. 223/2009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 2, lid 1, wordt punt a) vervangen door:

„a)   „professionele onafhankelijkheid”: de ontwikkeling, productie en verspreiding van statistieken moeten op onafhankelijke wijze geschieden, met name ten aanzien van de keuze van de te gebruiken technieken, definities, methoden en bronnen en het tijdstip en de inhoud van alle vormen van verspreiding, en wel zo dat die taken worden uitgevoerd zonder inmenging van politieke of andere belangengroepen of van Unie- of nationale instanties;”

.

2)

In artikel 5 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   Elke lidstaat wijst een nationale instantie voor de statistiek aan als het orgaan dat verantwoordelijk is voor de coördinatie van alle activiteiten op nationaal niveau in verband met de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken, die in overeenstemming met artikel 1 in het Europees statistisch programma zijn vastgesteld, (het NSI) en dat in dat verband als enig aanspreekpunt voor de Commissie (Eurostat) fungeert voor statistische aangelegenheden.

De coördinerende taak van het NSI heeft betrekking op alle andere nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken die in overeenstemming met artikel 1 in het Europees statistisch programma zijn vastgesteld. Het NSI is met name op nationaal niveau verantwoordelijk voor de coördinatie van de statistische programmering en verslaggeving, de kwaliteitscontrole, de methoden, de datatransmissie en de communicatie over statistische acties van het ESS. Ingeval sommige van die Europese statistieken worden verzameld door nationale centrale banken (NCB's) in hun hoedanigheid van lid van het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB), moeten de NSI's en de NCB's conform de nationale regelingen nauw samenwerken teneinde de productie van volledige en coherente Europese statistieken te waarborgen, en daarbij zorgen voor de nodige samenwerking tussen het ESS en het ESCB, als bedoeld in artikel 9.”

.

3)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 5 bis

Hoofden van de NSI's en hoofden van de statistische diensten van andere nationale autoriteiten

1.   Binnen hun nationaal statistisch systeem waarborgen de lidstaten de professionele onafhankelijkheid van de ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor de in deze verordening vervatte taken.

2.   Met het oog daarop moeten de hoofden van de NSI's:

a)

als enigen beslissingsbevoegdheid hebben over processen, statistische methoden, normen en procedures en over de inhoud en het tijdstip van statistische berichten en publicaties voor alle door het NSI ontwikkelde, geproduceerde en verspreide Europese statistieken;

b)

kunnen beslissen over alle kwesties met betrekking tot het interne beheer van het NSI;

c)

onafhankelijk optreden bij de uitvoering van hun statistische taken; zij mogen geen instructies van overheids- of niet-overheidsinstellingen, -organen, -bureaus of -entiteiten vragen noch aanvaarden;

d)

verantwoordelijk zijn voor de statistische activiteiten en de uitvoering van de begroting van het NSI;

e)

een jaarverslag publiceren; zij kunnen opmerkingen maken over kwesties in verband met de toewijzing van budgetten voor de statistische activiteiten van hun NSI;

f)

de statistische activiteiten coördineren van alle nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken, als bedoeld in artikel 5, lid 1;

g)

waar nodig ter waarborging van de kwaliteit, nationale richtsnoeren opstellen voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van alle Europese statistieken binnen hun nationaal statistisch systeem, en toezien op en evalueren van de naleving van die richtsnoeren; zij zijn echter alleen verantwoordelijk voor de naleving van die richtsnoeren binnen het NSI; en

h)

binnen het ESS hun nationaal statistisch systeem vertegenwoordigen.

3.   Elke lidstaat ziet erop toe dat de overige nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken, hun taken uitvoeren conform de door het hoofd van het NSI opgestelde nationale richtsnoeren.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de procedures voor de aanwerving en benoeming van de hoofden van de NSI's en, waar van toepassing, de hoofden van de statistische diensten van andere nationale autoriteiten die Europese statistieken produceren, transparant zijn en uitsluitend gebaseerd op professionele criteria. Die procedures waarborgen de eerbiediging van het beginsel van gelijke kansen, met name wat betreft de gelijkheid der seksen. De redenen voor ontslag of overplaatsing van een hoofd van een NSI mogen geen gevolgen hebben voor de professionele onafhankelijkheid.

5.   Elke lidstaat kan een nationaal orgaan oprichten voor het toezicht op de professionele onafhankelijkheid van de producenten van Europese statistieken. De hoofden van de NSI's en, in voorkomend geval, de hoofden van de statistische diensten van andere nationale autoriteiten die Europese statistieken produceren, kunnen bij dat orgaan advies inwinnen. De procedures voor de aanwerving, de overplaatsing en het ontslag van de hoofden van genoemd orgaan zijn transparant en uitsluitend gebaseerd op professionele criteria. Bij die procedures moet het beginsel van gelijke kansen worden geëerbiedigd, met name wat betreft de gelijkheid der seksen.”

.

4)

In artikel 6 worden de leden 2 en 3 vervangen door:

„2.   De Commissie (Eurostat) draagt er op het niveau van de Unie op onafhankelijke wijze zorg voor dat Europese statistieken volgens de vastgestelde regels en statistische beginselen worden geproduceerd.

3.   Onverminderd artikel 5 van Protocol nr. 4 betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, coördineert de Commissie (Eurostat) de statistische activiteiten van de instellingen en organen van de Unie, met name met het oog op de samenhang en kwaliteit van de gegevens en het zo gering mogelijk houden van de responslast. De Commissie (Eurostat) kan daartoe een instelling of orgaan van de Unie verzoeken haar te raadplegen of met haar samen te werken bij de ontwikkeling van methoden en systemen voor statistische doeleinden op het gebied waarop zij of het bevoegd is. Instellingen of organen die voorstellen om statistieken te produceren, raadplegen de Commissie (Eurostat) en houden rekening met eventuele aanbevelingen die deze ter zake doet.”

.

5)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 6 bis

Directeur-generaal van de Commissie (Eurostat)

1.   Eurostat is de statistische autoriteit van de Unie en een directoraat-generaal van de Commissie. Het wordt geleid door een directeur-generaal.

2.   De Commissie zorgt ervoor dat de procedure voor de aanwerving van de directeur-generaal van Eurostat transparant is en gebaseerd op professionele criteria. Bij die procedure moet het beginsel van gelijke kansen worden geëerbiedigd, met name wat betreft de gelijkheid der seksen.

3.   De directeur-generaal heeft als enige beslissingsbevoegdheid over processen, statistische methoden, normen en procedures en over de inhoud en het tijdstip van statistische berichten en publicaties voor alle door Eurostat geproduceerde statistieken. Bij de uitvoering van die statistische taken stelt de directeur-generaal zich onafhankelijk op en vraagt noch aanvaardt hij instructies van instellingen of organen van de Unie, van een regering of andere instellingen, organen, bureaus of agentschappen.

4.   De directeur-generaal van Eurostat is verantwoordelijk voor de statistische activiteiten van Eurostat. De directeur-generaal van Eurostat verschijnt onmiddellijk na de benoeming door de Commissie, en vervolgens elk jaar, in het kader van de statistische dialoog, voor de bevoegde commissie van het Europees Parlement om kwesties betreffende statistische governance, methodologie en statistische innovatie te bespreken. De directeur-generaal van Eurostat publiceert een jaarverslag.”

.

6)

Aan artikel 11 worden de volgende leden toegevoegd:

„3.   De lidstaten en de Commissie nemen alle nodige maatregelen om het vertrouwen in de Europese statistieken te handhaven. Daartoe moeten de „verbintenissen aangaande vertrouwen in de statistiek” (de verbintenissen) van de lidstaten en de Commissie er tevens voor zorgen dat het publiek vertrouwen heeft in Europese statistieken en dat er bij de uitvoering van de statistische beginselen in de Praktijkcode vooruitgang wordt geboekt. De verbintenissen omvatten specifieke beleidsverbintenissen om, naargelang het geval, de voorwaarden voor de uitvoering van de Praktijkcode te verbeteren of te handhaven, en worden gepubliceerd met een publiekssamenvatting.

4.   De verbintenissen van de lidstaten worden door de Commissie regelmatig gecontroleerd op basis van jaarlijkse verslagen van de lidstaten en, zo nodig, bijgewerkt.

Indien een lidstaat uiterlijk op 9 juni 2017 geen „verbintenis” heeft gepubliceerd, dient hij bij de Commissie een voortgangsverslag in over de uitvoering van de Praktijkcode en, in voorkomend geval, over de inspanningen die gedaan zijn om een verbintenis op te stellen, en publiceert hij dat verslag. Die voortgangsverslagen worden regelmatig bijgewerkt, ten minste om de twee jaar na de eerste publicatie.

De Commissie legt uiterlijk op 9 juni 2018, en vervolgens om de twee jaar, aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de gepubliceerde verbintenissen en, in voorkomend geval, de voortgangsverslagen.

5.   De verbintenis van de Commissie wordt regelmatig gecontroleerd door de Europese Adviescommissie voor statistische governance (European Statistical Governance Advisory Board — ESGAB). De ESGAB neemt de beoordeling van de uitvoering van de verbintenis op in haar jaarverslag aan het Europees Parlement en de Raad overeenkomstig Besluit nr. 235/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad (*1). ESGAB legt uiterlijk op 9 juni 2018 aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de nakoming van de verbintenis.

(*1)  Besluit nr. 235/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 tot instelling van de Europese Adviescommissie voor statistische governance (PB L 73 van 15.3.2008, blz. 17).”"

.

7)

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de leden 2 en 3 worden vervangen door:

„2.   Specifieke kwaliteitsvereisten, zoals streefwaarden en minimumnormen voor de productie van statistieken, kunnen eveneens in de sectorale wetgeving worden vastgelegd.

Om de eenvormige toepassing van de kwaliteitscriteria van lid 1 op de gegevens die onder de sectorale wetgeving voor specifieke statistische gebieden vallen, te waarborgen, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast tot vaststelling van de voorwaarden, structuur en frequentie van de kwaliteitsverslagen die op grond van de sectorale wetgeving moeten worden opgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

3.   De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) verslagen over de kwaliteit van de toegezonden gegevens, met inbegrip van eventuele bedenkingen die zij hebben ten aanzien van de juistheid van de gegevens. De Commissie (Eurostat) beoordeelt aan de hand van adequate analyses de kwaliteit van de ingediende gegevens, en stelt verslagen en mededelingen over de kwaliteit van de Europese statistieken op en publiceert deze.”

;

b)

de volgende leden worden toegevoegd:

„4.   In voorkomend geval maakt de Commissie (Eurostat) ter wille van de transparantie haar oordeel bekend omtrent de kwaliteit van de nationale bijdragen aan de Europese statistieken.

5.   Wanneer de sectorale wetgeving voorziet in boeten indien lidstaten statistische gegevens onjuist weergeven, kan de Commissie, conform de Verdragen en die sectorale wetgeving, wanneer daaraan behoefte bestaat, onderzoeken op gang brengen en uitvoeren, in voorkomend geval ook in de vorm van inspecties ter plaatse om vast te stellen of die onjuiste weergave ernstig en doelbewust of aan grove nalatigheid te wijten was.”

.

8)

In artikel 13 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   Het Europees statistisch programma legt het kader vast voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken, de voornaamste gebieden en de doelstellingen van de voorgenomen acties, voor een periode die overeenkomt met die van het meerjarig financieel kader. Het wordt door het Europees Parlement en de Raad vastgesteld. Het effect en de kosteneffectiviteit ervan worden beoordeeld met medewerking van onafhankelijke deskundigen.”

.

9)

In artikel 14 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   De Commissie kan, middels uitvoeringshandelingen, besluiten tot een tijdelijke directe statistische actie op voorwaarde dat:

a)

de actie niet voorziet in het verzamelen van gegevens die zich uitstrekken tot meer dan drie referentiejaren;

b)

de gegevens al bij de verantwoordelijke NSI's en andere nationale instanties beschikbaar of toegankelijk zijn of direct kunnen worden verkregen en er steekproeven worden gebruikt die zich lenen voor het waarnemen van de statistische populatie op het niveau van de Unie middels adequate coördinatie met de NSI's en andere nationale instanties, en

c)

de Unie aan de NSI's en andere nationale instanties financiële bijdragen levert ter dekking van de door hen te dragen meerkosten, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (*2).

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

(*2)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).”"

.

10)

Artikel 17 wordt vervangen door:

„Artikel 17

Jaarlijks werkprogramma

Elk jaar legt de Commissie uiterlijk op 30 april haar jaarlijks werkprogramma voor het volgende jaar aan het ESS-comité voor.

Bij het opstellen van het jaarlijks werkprogramma zorgt de Commissie voor adequate prioritering, met inbegrip van de evaluatie van en verslaglegging over statistische prioriteiten en de toewijzing van financiële middelen. De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met de opmerkingen van het ESS-comité. Elk jaarlijks werkprogramma is gebaseerd op het Europees statistisch programma en bevat met name:

a)

de acties die volgens de Commissie van prioritair belang zijn, rekening houdend met de beleidsbehoeften van de Unie, de financiële beperkingen op nationaal en op Unie niveau en de responslast;

b)

initiatieven met betrekking tot de evaluatie van prioriteiten, inclusief negatieve prioriteiten, en de vermindering van de druk op zowel dataleveranciers als producenten van statistieken; en

c)

de procedures en eventuele rechtsinstrumenten die door de Commissie voor de uitvoering van het jaarlijks werkprogramma worden overwogen.”

.

11)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 17 bis

Toegang, gebruik en integratie van administratieve bestanden

1.   Om de responslast te verminderen, hebben de NSI's, de andere nationale instanties als bedoeld in artikel 4 en de Commissie (Eurostat) het recht op snelle en kosteloze toegang tot en gebruik van alle administratieve bestanden en op de integratie van die administratieve bestanden in statistieken, voor zover dit noodzakelijk is voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken, die in overeenstemming met artikel 1 in het Europees statistisch programma zijn vastgesteld.

2.   De NSI's en de Commissie (Eurostat) worden geraadpleegd over, en nemen deel aan, het oorspronkelijke ontwerp, de daaropvolgende ontwikkeling en de beëindiging van administratieve bestanden die zijn opgezet en in stand worden gehouden door andere organen, waardoor het latere gebruik van die gegevens voor de productie van Europese statistieken wordt vergemakkelijkt. Zij nemen deel aan de normalisatiewerkzaamheden betreffende voor de productie van Europese statistieken relevante administratieve bestanden.

3.   De toegang en de betrokkenheid van de NSI's, andere nationale instanties en de Commissie (Eurostat) overeenkomstig de leden 1 en 2 zijn beperkt tot administratieve bestanden binnen hun respectieve bestuursstelsels.

4.   De door hun eigenaren aan de NSI's, andere nationale instanties en de Commissie (Eurostat) beschikbaar gestelde administratieve bestanden die dienen voor de productie van Europese statistieken, gaan vergezeld van de relevante metagegevens.

5.   De NSI's en de eigenaren van administratieve bestanden voorzien in de nodige samenwerkingsmechanismen.”

.

12)

In artikel 20, lid 4, wordt de tweede alinea vervangen door:

„De NSI's, andere nationale instanties en de Commissie (Eurostat) treffen alle nodige maatregelen met het oog op de onderlinge afstemming van de beginselen en richtsnoeren betreffende de fysieke en logische bescherming van vertrouwelijke gegevens. De Commissie draagt door middel van uitvoeringshandelingen zorg voor die onderlinge afstemming, zonder deze verordening aan te vullen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”

.

13)

In artikel 23 wordt de tweede alinea vervangen door:

„De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen, de regelingen, voorschriften en voorwaarden voor toegang op het niveau van de Unie vast. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 27, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”

.

14)

Artikel 24 wordt geschrapt.

15)

Artikel 26 wordt vervangen door:

„Artikel 26

Schending van de statistische geheimhouding

De lidstaten en de Commissie treffen passende maatregelen om iedere schending van de statistische geheimhouding te voorkomen en te bestraffen. De aldus vastgestelde sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.”

.

16)

Artikel 27 wordt vervangen door:

„Artikel 27

Comité procedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het EES-comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (*3).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

(*3)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).”"

.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 29 april 2015.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

Z. KALNIŅA-LUKAŠEVICA


(1)  PB C 374 van 4.12.2012, blz. 2.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 21 november 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 5 maart 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 28 april 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).

(4)  Verordening (EU) nr. 1175/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1466/97 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (PB L 306 van 23.11.2011, blz. 12).

(5)  Verordening (EU) nr. 473/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor het monitoren en beoordelen van ontwerpbegrotingsplannen en voor het garanderen van de correctie van buitensporige tekorten van de lidstaten van de eurozone (PB L 140 van 27.5.2013, blz. 11).

(6)  Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23).

(7)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).


19.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 123/98


VERORDENING (EU) 2015/760 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 29 april 2015

betreffende Europese langetermijnbeleggingsinstellingen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Langetermijnfinanciering is een cruciaal faciliterend instrument om de Europese economie op een pad te brengen van slimme, duurzame en inclusieve groei, overeenkomstig de Europa 2020-strategie, hoge werkgelegenheid, en concurrentievermogen om de economie van morgen zo op te bouwen dat zij minder gevoelig is voor systeemrisico's en veerkrachtiger is. Europese langetermijnbeleggingsinstellingen (European long-term investment funds — Eltif's) verschaffen duurzame financiering aan verschillende infrastructuurprojecten, niet-beursgenoteerde ondernemingen of beursgenoteerde kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) die aandeleninstrumenten of schuldinstrumenten uitgeven waarvoor niet gemakkelijk een koper te vinden is. Door financiering voor dergelijke projecten te verschaffen, dragen Eltif's bij in de financiering van de reële economie en tot de verwezenlijking van het beleid van de Unie.

(2)

Aan de vraagkant kunnen Eltif's een gestage stroom van inkomsten verschaffen voor pensioenbeheerders, verzekeringsmaatschappijen, stichtingen, gemeenten en andere entiteiten die met regelmatige en recurrente verplichtingen geconfronteerd worden en die streven naar een langetermijnrendement binnen goed gereguleerde structuren. Hoewel Eltif's minder liquiditeit verschaffen dan beleggingen in verhandelbare effecten, kunnen zij een gestage inkomstenstroom verschaffen voor afzonderlijke beleggers die afhankelijk zijn van de regelmatige kasstroom die een Eltif kan voortbrengen. Ook kunnen Eltif's mettertijd goede kansen op kapitaalwinst bieden voor die beleggers welke geen gestage inkomstenstroom ontvangen.

(3)

Financiering voor projecten zoals vervoersinfrastructuur, duurzame opwekking of distributie van energie, sociale infrastructuur (huizen of ziekenhuizen), de uitrol van nieuwe technologieën en systemen die het gebruik van hulpbronnen en energie verminderen of de verdere groei van kmo's, kan schaars zijn. Zoals de financiële crisis heeft getoond, kan het aanvullen van de bancaire financiering met een grotere verscheidenheid van financieringsbronnen die de kapitaalmarkten beter mobiliseren, helpen bij het aanpakken van financieringstekorten. Eltif's kunnen in dit opzicht een cruciale rol spelen, en kunnen ook kapitaal aantrekken door beleggers uit derde landen te mobiliseren.

(4)

Deze verordening beoogt met name de Europese langetermijnbeleggingen in de reële economie aan te zwengelen. Langetermijnbeleggingen in projecten, ondernemingen en infrastructuur in derde landen kunnen ook kapitaal genereren voor Eltif's en op die manier de Europese economie ten goede komen. Dit soort beleggingen moet dan ook niet onmogelijk worden gemaakt.

(5)

Bij het ontbreken van een verordening waarbij regels betreffende Eltif's worden vastgesteld, is het mogelijk dat op nationaal niveau divergerende maatregelen worden genomen die waarschijnlijk concurrentieverstoringen zullen veroorzaken welke resulteren uit verschillen in beleggingsbeschermende maatregelen. Divergerende nationale vereisten betreffende portefeuillesamenstelling, -diversificatie en in aanmerking komende activa, met name het beleggen in grondstoffen, creëren belemmeringen voor de grensoverschrijdende verhandeling van beleggingsinstellingen die zich toespitsen op niet-beursgenoteerde ondernemingen en reële activa omdat de beleggers niet gemakkelijk het uiteenlopende beleggingsaanbod kunnen vergelijken. Divergerende nationale vereisten leiden eveneens tot verschillende niveaus van beleggersbescherming. Voorts leiden verschillende nationale vereisten betreffende beleggingstechnieken, zoals toegelaten leenniveaus, gebruik van afgeleide financiële instrumenten, regels voor shortsellen of voor effectenfinancieringstransacties tot discrepanties in het niveau van beleggersbescherming. Bovendien belemmeren divergerende nationale vereisten betreffende terugbetaal- of aanhoudperiodes de grensoverschrijdende verkoop van instellingen die in niet-beursgenoteerde activa beleggen. Die divergenties vergroten de rechtsonzekerheid en kunnen het vertrouwen van de beleggers ondermijnen die overwegen in dergelijke instellingen te beleggen en kunnen de ruimte voor beleggers om effectief tussen diverse langetermijnbeleggingsmogelijkheden te kiezen, verminderen. Artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, zoals dit door de vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt geïnterpreteerd, is derhalve de passende rechtsgrondslag voor deze verordening.

(6)

Uniforme regels zijn noodzakelijk om te waarborgen dat Eltif's in heel de Unie een coherent en stabiel productprofiel vertonen. Om de vlotte werking van de interne markt en een hoog niveau van beleggersbescherming te waarborgen, is het meer in het bijzonder noodzakelijk uniforme regels vast te stellen betreffende de werking van Eltif's, met name betreffende de samenstelling van hun portefeuille en de beleggingsinstrumenten die zij mogen gebruiken om blootstelling te verkrijgen aan langetermijnactiva zoals aandelensinstrumenten of schuldinstrumenten die zijn uitgeven door beursgenoteerde kmo's, en door niet-beursgenoteerde ondernemingen, evenals reële activa. Uniforme regels betreffende de portefeuille van een Eltif zijn eveneens vereist om te waarborgen dat Eltif's die regelmatige inkomsten beogen te genereren een gediversifieerde portefeuille van beleggingsactiva aanhouden waarmee een regelmatige kasstroom in stand kan worden gehouden. Eltif's vormen een eerste stap op weg naar een geïntegreerde interne markt voor het aantrekken van kapitaal dat gebruikt kan worden voor langetermijnbeleggingen in de Europese economie. Om de interne markt voor langetermijnbeleggingen soepel te laten functioneren, moet de Commissie doorgaan met het in kaart brengen van de potentiële obstakels, met inbegrip van die welke het gevolg zijn van de fiscale behandeling van deze beleggingen, die het grensoverschrijdend aantrekken van langetermijnkapitaal zouden kunnen belemmeren.

(7)

Het is essentieel te waarborgen dat de regels voor de werking van Eltif's, met name betreffende de samenstelling van hun portefeuille en de beleggingsinstrumenten die zij mogen gebruiken, rechtstreeks toepasselijk is op de beheerders van Eltif's, en derhalve moeten deze nieuwe regels in de vorm van een verordening worden aangenomen. Dit waarborgt tevens uniforme voorwaarden voor het gebruik van de benaming „Eltif” door het ontstaan van divergerende nationale vereisten te voorkomen. Beheerders van Eltif's moeten in heel de Unie dezelfde regels volgen om het vertrouwen van de beleggers in Eltif's te vergroten en langdurige betrouwbaarheid van de benaming „Eltif” te waarborgen. Tegelijkertijd wordt door het aannemen van uniforme regels de complexiteit van de regelgevingsvereisten die voor Eltif's gelden verminderd. Middels uniforme regels worden de kosten van beheerders voor de naleving van divergerende nationale vereisten die gelden voor instellingen die in beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde ondernemingen en vergelijkbare categorieën reële activa beleggen eveneens verminderd. Dit geldt inzonderheid voor beheerder van Eltif's die grensoverschrijdend kapitaal willen aantrekken. Het vaststellen van uniforme regels draagt eveneens bij aan het opheffen van concurrentieverstoringen.

(8)

De nieuwe regels betreffende Eltif's hangen nauw met Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (4) samen omdat die richtlijn het rechtskader vormt dat geldt voor het beheer en de verhandeling van alternatieve beleggingsinstellingen (abi's) in de Unie. Per definitie zijn Eltif's EU-abi's die beheerd worden door beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (abi-beheerders) welke een vergunning hebben overeenkomstig Richtlijn 2011/61/EU.

(9)

Terwijl Richtlijn 2011/61/EU eveneens voorziet in een gefaseerde derdelandenregeling die voor niet-EU-abi-beheerders en niet-EU-abi's geldt, hebben de nieuwe regels betreffende Eltif's een beperkter toepassingsgebied waarbij de Europese dimensie van het nieuwe langetermijnbeleggingsproduct wordt beklemtoond. Bijgevolg moet alleen een EU-abi als gedefinieerd in Richtlijn 2011/61/EU in aanmerking komen om een Eltif te worden en alleen als het beheerd wordt door een EU-abi-beheerder die een vergunning heeft overeenkomstig Richtlijn 2011/61/EU.

(10)

De nieuwe regels die gelden voor Eltif's moeten voortbouwen op het bestaande regelgevingskader dat is ingesteld middels Richtlijn 2011/61/EU en de ter uitvoering ervan aangenomen handelingen. Bijgevolg moeten de productregels betreffende Eltif's gelden naast de in bestaand Unierecht neergelegde regels. Met name de in Richtlijn 2011/61/EU neergelegde beheer- en verhandelingsregels moeten voor Eltif's gelden. Evenzo moeten de in Richtlijn 2011/61/EU neergelegde regels betreffende de grensoverschrijdende verlening van diensten en vrijheid van vestiging bijgevolg voor de grensoverschrijdende activiteiten van Eltif's gelden. Deze moeten worden aangevuld met specifieke verhandelingsregels voor de grensoverschrijdende verhandeling van Eltif's aan zowel niet-professionele als aan professionele beleggers in heel de Unie.

(11)

Er moeten uniforme regels gelden voor alle EU-abi's die zich als Eltif wensen te verhandelen. EU-abi's die zich niet als Eltif wensen te verhandelen, moeten niet aan deze regels gebonden zijn, waarbij zij eveneens aanvaarden de ermee samengaande voordelen niet te genieten. instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) en niet-EU-abi's zouden niet in aanmerking komen voor verhandeling als Eltif.

(12)

Om de naleving door Eltif's van de geharmoniseerde regels die gelden voor de activiteiten van deze instellingen te verzekeren, is het noodzakelijk te vereisen dat bevoegde autoriteiten erop toezien dat Eltif's een vergunning hebben. De geharmoniseerde vergunnings- en toezichtsprocedures voor abi-beheerders uit hoofde van Richtlijn 2011/61/EU moeten bijgevolg worden aangevuld met een speciale vergunningsprocedure voor Eltif's. Er moeten procedures worden ingesteld om te verzekeren dat alleen EU-abi-beheerders die een vergunning hebben overeenkomstig Richtlijn 2011/61/EU en in staat zijn om een Eltif te beheren Eltif's mogen beheren. Alle passende stappen moeten worden ondernomen om te verzekeren dat een Eltif in staat zal zijn te voldoen aan de geharmoniseerde regels die voor de activiteiten van deze instellingen gelden. Voor Eltif's die intern worden beheerd en waarvoor geen externe abi-beheerder is aangewezen, moeten speciale vergunningsprocedures van toepassing zijn.

(13)

Aangezien EU-abi's een verschillende rechtsvorm kunnen aannemen die hen niet noodzakelijk met rechtspersoonlijkheid bekleedt, moeten de bepalingen die vereisen dat Eltif's actie ondernemen geacht worden op de beheerder van de Eltif betrekking te hebben in gevallen waarin de Eltif is opgericht als een EU-abi die zelf geen handelingen kan verrichten omdat zij zelf geen rechtspersoonlijkheid heeft.

(14)

Om te waarborgen dat Eltif's zich op langetermijnbeleggingen richten en bijdragen aan de financiering van duurzame groei van de economie van de Unie, moeten de regels inzake de portefeuille van Eltif's vereisen dat duidelijk de categorieën van activa worden vastgesteld die voor belegging door Eltif's in aanmerking komen en de voorwaarden waaronder zij in aanmerking moeten komen. Een Eltif belegt ten minste 70 % van zijn kapitaal in in aanmerking komende beleggingsactiva. Om de integriteit van Eltif's te verzekeren, is het eveneens wenselijk een Eltif te verbieden bepaalde financiële transacties aan te gaan die zijn beleggingsstrategie en -doelstellingen in gevaar kunnen brengen door aanleiding te geven tot bijkomende risico's die verschillen van die welke mogen worden verwacht van een instelling die zich op langetermijnbeleggingen richt. Om een duidelijke toespitsing op langetermijnbeleggingen te verzekeren, hetgeen nuttig kan zijn voor niet-professionele beleggers die niet vertrouwd zijn met minder conventionele beleggingsstrategieën, mag het een Eltif niet zijn toegestaan om andere redenen dan afdekking van de risico's die inherent zijn aan de eigen beleggingen, in financiële afgeleide instrumenten te beleggen. Gezien het liquide karakter van grondstoffen en de financiële afgeleide instrumenten die daar indirect blootstelling aan verlenen, vereisen beleggingen in grondstoffen niet dat een belegger zich op lange termijn verbindt waardoor deze dan ook moeten worden uitgesloten van in aanmerking komende beleggingsactiva. Dat principe geldt niet voor beleggingen in infrastructuur of ondernemingen in verband met grondstoffen of waarvan de prestatie indirect verband houdt met de prestatie van grondstoffen, zoals landbouwbedrijven in het geval van agrarische grondstoffen of elektriciteitscentrales in het geval van energiegrondstoffen.

(15)

Langetermijnbelegging is een ruim begrip. In aanmerking komende beleggingsactiva vereisen zijn over het algemeen illiquide en vereisen dat men zich gedurende bepaalde tijd vastlegt; voorts hebben zij een economisch profiel met een langetermijnkarakter. In aanmerking komende beleggingsactiva zijn niet-verhandelbare effecten en hebben dus geen toegang tot de liquiditeit van secundaire markten. Zij vereisen vaak dat men zich gedurende een bepaalde termijn vastlegt, waardoor hun verhandelbaarheid beperkt is. Omdat beursgenoteerde kmo's problemen inzake liquiditeit en toegang tot secundaire markten kunnen ondervinden, moeten zij desalniettemin eveneens beschouwd worden als kwalificerende portefeuillemaatschappijen. De economische cyclus van de door Eltif's beoogde belegging heeft hoofdzakelijk een langetermijnkarakter wegens de grote kapitaaltoezeggingen en de tijd die nodig is om opbrengsten te geven.

(16)

Het moet een Eltif zijn toegestaan in andere dan in aanmerking komende activa te beleggen wanneer dit noodzakelijk is om zijn kasstroom efficiënt te beheren, maar dit enkel gedurende een periode die in overeenstemming is met de langetermijnbeleggingsstrategie van de Eltif.

(17)

In aanmerking komende beleggingsactiva moeten worden geacht participaties, zoals aandelen- of quasiaandeleninstrumenten, schuldinstrumenten in kwalificerende portefeuillemaatschappijen en eraan verstrekte leningen te omvatten. Zij moeten ook participaties in andere instellingen omvatten die zich toespitsen op activa als beleggingen in niet-beursgenoteerde ondernemingen welke aandeleninstrumenten of schuldinstrumenten uitgeven waarvoor niet altijd gemakkelijk een koper te vinden is. Directe bezittingen van reële activa, tenzij deze gesecuritiseerd zijn, moeten eveneens een categorie van in aanmerking komende activa vormen, op voorwaarde dat zij voorspelbare, periodieke of niet-periodieke, kasstromen genereren, hetgeen inhoudt dat zij gemodelleerd en gewaardeerd kunnen worden met gebruikmaking van een methode voor het waarderen van gedisconteerde kasstromen. Tot deze activa kan bijvoorbeeld sociale infrastructuur met een voorspelbaar rendement behoren, zoals energie-, vervoers- en communicatie-infrastructuur, onderwijs-, gezondheids- en welzijnsvoorzieningen, of industriële infrastructuur. Activa zoals kunstwerken, manuscripten, wijnvoorraden of juwelen mogen daarentegen niet tot in aanmerking komende activa worden gerekend, aangezien zij in de regel geen voorspelbare kasstromen genereren.

(18)

Voor Eltif's in aanmerking komende beleggingsactiva moeten reële activa omvatten met een waarde van meer dan 10 miljoen EUR die economische en sociale baten opleveren. Tot deze activa behoren infrastructuur, intellectuele eigendom, schepen, apparatuur, machines, vliegtuigen of rollend materieel, en onroerend goed. beleggingen in commercieel onroerend goed of woonhuizen kunnen tot in aanmerking komende beleggingen worden gerekend, op voorwaarde dat zij bijdragen aan slimme, duurzame en inclusieve groei of aan de verwezenlijking van het energie-, regionaal en/of cohesiebeleid van de Unie. Beleggingen in dit soort onroerende goederen moeten goed gedocumenteerd worden zodat kan worden aangetoond dat men zich voor langere tijd vastlegt in zulke goederen. Deze verordening beoogt niet het bevorderen van speculatieve beleggingen.

(19)

De schaal van infrastructuurprojecten betekent dat deze veel kapitaal vereisen dat lange tijd geïnvesteerd moet blijven. Dergelijke infrastructuurprojecten omvatten publieke gebouwen zoals scholen, ziekenhuizen of gevangenissen, sociale infrastructuur zoals sociale woningen, vervoersinfrastructuur zoals wegen, massatransitosystemen of luchthavens, energie-infrastructuur zoals energienetten, klimaatveranderingsaanpassings- en beperkingsprojecten, elektriciteitscentrales of pijpleidingen, waterbeheerinfrastructuur zoals watervoorzieningssystemen, riolerings- of irrigatiesystemen, communicatie-infrastructuur zoals netwerken en afvalbeheerinfrastrucuur zoals recyclage- of inzamelingssystemen.

(20)

Quasiaandeleninstrumenten moeten worden geacht een soort financieringsinstrument te omvatten dat een combinatie is van aandelen en schulden, waarvan het rendement gekoppeld is aan de winst of het verlies van de kwalificerende portefeuillemaatschappij en waarbij de terugbetaling van het instrument in geval van wanbetaling niet volledig gewaarborgd is. Dergelijke instrumenten omvatten een waaier van financieringsinstrumenten, zoals achtergestelde leningen, stille deelnemingen, participatieleningen, rechten van winstdeelneming, converteerbare obligaties en obligaties met warrants.

(21)

Overeenkomstig de bestaande zakelijke praktijken moet het een Eltif zijn toegestaan bestaande aandelen van een kwalificerende portefeuillemaatschappij bij bestaande aandeelhouders van die maatschappij te kopen. Voorts moeten, om zoveel mogelijk kansen om gelden aan te trekken te waarborgen, beleggingen in andere Eltif's, Europese durfkapitaalfondsen, die door Verordening (EU) nr. 345/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5) geregeld worden, en Europese sociaalondernemerschapsfondsen, die door Verordening (EU) nr. 346/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6) geregeld worden, worden toegestaan. Om verwatering van de beleggingen in kwalificerende portefeuillemaatschappijen te voorkomen, mag het Eltif's alleen worden toegestaan in andere Eltif's, Europese durfkapitaalfondsen en Europese sociaalondernemerschapsfondsen te beleggen als zij zelf niet meer dan 10 % van hun kapitaal in andere Eltif's hebben geïnvesteerd.

(22)

Het gebruik van financiële ondernemingen kan noodzakelijk zijn om de bijdragen van verschillende beleggers, daaronder begrepen beleggingen met een publiek karakter, aan infrastructuurprojecten te poolen en te organiseren. Het moet Eltif's derhalve worden toegestaan middels financiële ondernemingen in in aanmerking komende beleggingsactiva te beleggen mits die ondernemingen zich specifiek met de financiering van langetermijnprojecten en de groei van kmo's bezighouden.

(23)

Niet-beursgenoteerde ondernemingen kunnen geconfronteerd worden met moeilijkheden om toegang te verkrijgen tot de kapitaalmarkten en verdere groei en expansie te financieren. Private financiering middels aandelenbelangen of leningen zijn typische manieren om financiering aan te trekken. Omdat dergelijke instrumenten uit de aard langetermijnbeleggingen zijn, vereisen zij geduldig kapitaal die Eltif's kunnen verschaffen. Daarnaast worden beursgenoteerde kmo's vaak geconfronteerd met grote obstakels bij de verwerving van langetermijnfinanciering en kunnen Eltif's waardevolle alternatieve financieringsbronnen bieden.

(24)

Categorieën van langetermijnactiva in de zin van deze verordening moeten daarom niet-beursgenoteerde ondernemingen omvatten die aandeleninstrumenten of schuldinstrumenten uitgeven waarvoor niet gemakkelijk een koper te vinden is en beursgenoteerde ondernemingen met een kapitalisatie van ten hoogste 500 000 000 EUR.

(25)

Indien de beheerder van een Eltif een belang bezit in een portefeuillemaatschappij, is er een risico dat de beheerder zijn eigen belangen op de belangen van de beleggers in de Eltif laat voorgaan. Om een dergelijk belangenconflict te vermijden en een gezonde corporate governance te waarborgen, moet een Eltif alleen beleggen in activa die geen verband houden met de beheerder van de Eltif, tenzij de Eltif investeert in rechten van deelneming of aandelen van andere Eltif's, Europese durfkapitaalfondsen of Europese sociaalondernemerschapsfondsen, die worden beheerd door de beheerder van de Eltif.

(26)

Om beheerders van Eltif's enige speelruimte te laten in het beleggen van hun gelden, moet het handelen in andere activa dan langetermijnbeleggingen worden toegestaan tot een maximumdrempel van 30 % van het kapitaal van de Eltif.

(27)

Om het nemen van risico's door Eltif's te beperken, is het essentieel het tegenpartijrisico te verminderen door de portefeuille van Eltif's aan duidelijke diversificatievereisten te onderwerpen. Alle over the counter (otc)-derivaten moeten onderworpen zijn aan Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7).

(28)

Om de uitoefening van significante invloed door een beleggende Eltif op het leidinggevend orgaan van een andere Eltif of van een uitgevende instelling te voorkomen, is het noodzakelijk buitensporige concentratie door een Eltif in dezelfde belegging te vermijden.

(29)

Om beheerders van Eltif's in staat te stellen tijdens de duur van de instelling bijkomend kapitaal aan te trekken, moet het hen zijn toegestaan contanten te lenen ten bedrage van maximaal 30 % van de waarde van het kapitaal van de Eltif. Deze moeten dienen om bijkomend rendement aan de beleggers te verschaffen. Om het risico van valutamismatch te elimineren, mag de Eltif alleen lenen in de valuta waarin de beheerder naar verwachting het actief zal verwerven. Teneinde evenwel iets te doen aan de zorgen in verband met schaduwbankactiviteiten moeten de van de Eltif geleende contanten niet gebruikt worden voor het verstrekken van leningen aan kwalificerende portefeuillemaatschappijen.

(30)

Wegens het langetermijnkarakter en het illiquide karakter van de beleggingen van een Eltif, moeten de beheerders voldoende tijd hebben om de beleggingslimieten toe te passen. Voor de periode die vereist is om deze limieten te implementeren moet rekening worden gehouden met de typische kenmerken en eigenschappen van de beleggingen, maar mag niet langer zijn dan vijf jaar na de datum van de vergunning als een Eltif of de helft van de levensduur van de Eltif, al naargelang welke van die data eerder valt.

(31)

Eltif's zijn op grond van hun portefeuilleprofiel en hun toegespitstheid op categorieën van langetermijnactiva met name geschikt om particuliere spaartegoeden naar de Europese economie door te sluizen. Eltif's zijn ook bedoeld als een beleggingsinstrument dat door de groep van de Europese Investeringsbank (EIB-groep) gebruikt kan worden om haar financiering voor Europese infrastructuur of kmo's te kanaliseren. Middels deze verordening worden Eltif's als een gebundeld beleggingsinstrument gestructureerd dat aansluit bij de toegespitstheid van de EIB-groep op het leveren van een bijdrage aan een evenwichtige en stabiele ontwikkeling van een interne markt voor langetermijnbeleggingen, hetgeen in het belang is van de Unie. Omdat Eltif's zich met name op categorieën van langetermijnactiva richten, kunnen zij de hun toebedeelde rol van prioritair instrument voor het verwezenlijken van het in de mededeling van de Commissie van 26 november 2014 vervatte investeringsplan voor Europa vervullen.

(32)

De Commissie moet prioriteit toekennen aan haar procedures voor het verwerken van alle aanvragen van Eltif's voor financiering van de EIB, en deze procedures stroomlijnen. De Commissie moet daarom de procedures voor het opstellen van adviezen of het leveren van bijdragen voor aanvragen door Eltif's voor EIB-financiering stroomlijnen.

(33)

Zowel voor lidstaten als voor regionale en plaatselijke autoriteiten kan het bovendien interessant zijn potentiële beleggers en het publiek beter op de hoogte te brengen van het bestaan van Eltif's.

(34)

Niettegenstaande het feit dat een Eltif geen rechten op terugbetaling vóór het einde van haar levensduur dient te verlenen, mag niets eraan in de weg staan dat een Eltif tracht voor de betrokken aandelen of rechten van deelneming toelating te verkrijgen tot een reglementeerde markt of op een multilaterale handelsfaciliteit, waardoor beleggers de kans krijgen hun rechten van deelneming of aandelen vóór het einde van de duur van de Eltif te verkopen. Het reglement of de statuten van een Eltif mogen er niet aan in de weg staan dat rechten van deelneming of aandelen worden toegelaten tot de handel op gereglementeerde markten of tot een multilaterale handelsfaciliteit, of dat beleggers hun rechten van deelneming of aandelen vrij overdragen aan derden welke die rechten van deelneming of aandelen wensen te kopen. De bedoeling hiervan is het bevorderen van secundaire markten als belangrijke plaatsen voor niet-professionele beleggers voor het kopen en verkopen van rechten van deelneming of aandelen van Eltif's.

(35)

Hoewel individuele beleggers geïnteresseerd kunnen zijn om in een Eltif te beleggen, kan een Eltif wegens de illiquiditeit van de meeste beleggingen in langetermijnprojecten geen regelmatige terugbetalingen aan de beleggers erin waarborgen. De individuele belegger verbindt zich met een belegging in dergelijke activa uit de aard voor de volledige termijn van de belegging. Eltif's moeten bijgevolg zo worden gestructureerd dat zij geen regelmatige terugbetalingen vóór het einde van de duur van de Eltif bieden.

(36)

Om de belangstelling van beleggers, en met name van niet-professionele beleggers, die misschien niet bereid zijn hun geld voor langere tijd vast te leggen, te wekken, moet een Eltif beleggers onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid kunnen bieden hun geld vroegtijdig terug te trekken. De beheerder van de Eltif moet dan ook bevoegd zijn om te bepalen of de Eltif wordt opgezet met of zonder terugbetalingsrechten, overeenkomstig de beleggingsstrategie van de Eltif. Indien een beleid inzake terugbetalingsrechten is vastgelegd, moeten deze rechten en de belangrijkste kenmerken daarvan duidelijk zijn vastgesteld en zijn opgenomen in het reglement of de statuten van de Eltif.

(37)

Opdat beleggers hun rechten van deelneming of aandelen aan het einde van de duur van de Eltif effectief kunnen verkopen, moet de beheerder van de Eltif de portefeuille van activa van de Eltif op tijd beginnen te verkopen om te garanderen dat de waarde ervan naar behoren wordt gerealiseerd. Bij het bepalen van een ordelijk desinvesteringsschema moet de beheerder van de Eltif rekening houden met het verschillende looptijdprofiel van de beleggingen en de tijd die noodzakelijk is om een koper te vinden voor de activa waarin de Eltif heeft geïnvesteerd. Omdat tijdens deze liquidatieperiode niet aan de beleggingslimieten kan worden vastgehouden, moeten deze buiten toepassing blijven wanneer de liquidatieperiode begint.

(38)

Om niet-professionele beleggers de toegang tot Eltif's te vergemakkelijken, kan een ICBE in aandelen of rechten van deelneming van een Eltif beleggen, op voorwaarde dat de aandelen of rechten van deelneming van de Eltif in aanmerking komen onder Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (8).

(39)

Een Eltif zou toestemming moeten kunnen krijgen om zijn vermogen naar rato te verminderen in het geval het een van zijn activa heeft afgestoten, met name in het geval van een infrastructuurbelegging.

(40)

De niet-beursgenoteerde activa waarin een Eltif heeft geïnvesteerd, kunnen tijdens de duur van de instelling een notering verkrijgen op een gereglementeerde markt. Indien dit gebeurt, kunnen de activa niet langer aan het vereiste van deze verordening voldoen dat zij niet beursgenoteerd mogen zijn. Om de beheerder van de Eltif's in de mogelijkheid te stellen een dergelijk activum dat niet langer in aanmerking zou komen, ordelijk te gelde te maken, kan dit activum gedurende maximaal drie jaar blijven meetellen voor de limiet van 70 % in aanmerking komende beleggingsactiva.

(41)

Gezien de specifieke kenmerken van Eltif's alsook de niet-professionele en professionele beleggers die zij beogen, is het belangrijk dat solide transparantievereisten worden ingevoerd waardoor toekomstige beleggers met kennis van zaken kunnen oordelen over en volledig op de hoogte zijn van de betrokken risico's. Naast het voldoen aan de transparantievereisten die vervat zijn in Richtlijn 2011/61/EU moeten Eltif's een prospectus publiceren dat alle informatie moet bevatten die door instellingen voor collectieve belegging van het closed-end-type overeenkomstig Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad (9) en Verordening (EG) nr. 809/2004 van de Commissie (10) openbaar moet worden gemaakt. Bij de verhandeling van een Eltif aan niet-professionele beleggers moet een essentiële-informatiedocument overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad (11) worden gepubliceerd. Voorts moet in alle verhandelingsdocumenten expliciet de aandacht op het risicoprofiel van de Eltif worden gevestigd.

(42)

Eltif's kunnen aantrekkelijk zijn voor beleggers zoals gemeenten, kerken, liefdadigheidsinstellingen en stichtingen die moet worden toegestaan te verzoeken behandeld te worden als professionele cliënten in omstandigheden waarin zij voldoen aan de vereisten in deel II van bijlage II bij Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (12).

(43)

Aangezien Eltif's zich niet alleen tot professionele maar ook tot niet-professionele beleggers in heel de Unie richten, is het noodzakelijk dat aan de reeds in Richtlijn 2011/61/EU neergelegde verhandelingsvereisten bepaalde aanvullende vereisten worden toegevoegd om een passende mate van bescherming van niet-professionele beleggers te verzekeren. Aldus moeten voorzieningen beschikbaar worden gesteld voor inschrijvingen, betalingen aan houders van rechten van deelneming of aandelen, terugkopen of terugbetalingen van rechten van deelneming of aandelen en het beschikbaar stellen van de informatie die de Eltif en de beheerders van de Eltif dienen te verstrekken. Om er bovendien voor te zorgen dat niet-professionele beleggers niet worden benadeeld ten opzichte van professionele beleggers, moeten bepaalde waarborgen worden ingevoerd wanneer Eltif's aan niet-professionele beleggers worden verhandeld. In het geval van verhandeling of verkoop van Eltif's aan niet-professionele beleggers via een distributeur, moet deze distributeur voldoen aan de vereisten van Richtlijn 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad (13).

(44)

De beheerder van de Eltif of de distributeur moet alle noodzakelijke informatie verwerven over de kennis en ervaring, de financiële situatie, de bereidheid om risico's te nemen, de beleggingsdoelstellingen en de tijdshorizon van niet-professionele beleggers om te beoordelen of de Eltif geschikt is om aan die niet-professionele belegger te worden verhandeld, en moet daarbij onder meer rekening houden met de duur en de bedoelde beleggingsstrategie van de Eltif. Wanneer de duur van een aan niet-professionele beleggers aangeboden of verkochte Eltif meer dan tien jaar bedraagt, moet de beheerder van de Eltif of de distributeur daarnaast duidelijk en schriftelijk aangeven dat deze periode mogelijkerwijs niet geschikt is voor niet-professionele beleggers die zich een belegging in zo'n langetermijnactivum met een niet-liquide karakter niet kunnen veroorloven.

(45)

In het geval van verhandeling van een Eltif aan niet-professionele beleggers moet de bewaarder van de Eltif zich houden aan de bepalingen van Richtlijn 2009/65/EG wat betreft de in aanmerking komende entiteiten die het is toegestaan als bewaarders op te treden, de „no discharge of liability”-regel en het hergebruik van activa.

(46)

Met het oog op het versterken van de bescherming van niet-professionele beleggers bepaalt deze verordening daarnaast dat de beheerder van de Eltif of de distributeur, in het geval van niet-professionele beleggers met een portefeuille bestaand uit kasdeposito's en financiële instrumenten, met uitzondering van financiële instrumenten die in onderpand zijn gegeven, ten belope van ten hoogste 500 000 EUR, na het uitvoeren van een geschiktheidstest en na het verstrekken van passend beleggingsadvies, moet waarborgen dat het geaggregeerde bedrag dat een niet-professionele belegger belegt niet meer dan 10 % van de portefeuille van de belegger bedraagt, en dat het bedrag dat in eerste instantie in één of meer Eltif's geïnvesteerd is ten minste 10 000 EUR bedraagt.

(47)

In bijzondere, in het reglement of de statuten van een Eltif gespecificeerde omstandigheden kan de duur van de Eltif worden verlengd of verkort om meer flexibiliteit te bieden, bijvoorbeeld wanneer een project later of eerder wordt afgerond dan verwacht, om het in overeenstemming te brengen met zijn langetermijnbeleggingsstrategie.

(48)

De bevoegde autoriteit van de Eltif moet doorlopend nagaan of een Eltif aan deze verordening voldoet. Aangezien bevoegde autoriteiten reeds over uitgebreide bevoegdheden uit hoofde van Richtlijn 2011/61/EU beschikken, is het noodzakelijk dat die bevoegdheden worden uitgebreid gelet op deze verordening.

(49)

De Europese toezichthoudende autoriteit (de Europese Autoriteit voor effecten en markten) (ESMA), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (14), moet ten aanzien van deze verordening alle uit hoofde van Richtlijn 2011/61/EU verleende bevoegdheden kunnen uitoefenen en moet alle hiertoe benodigde hulpbronnen, in het bijzonder van personele aard, ter beschikking worden gesteld.

(50)

ESMA moet een centrale rol spelen in de toepassing van de regels betreffende Eltif's door consistente toepassing van de uniale regels door de bevoegde autoriteiten te verzekeren. Het is efficiënt en passend om aan ESMA, als instelling met hooggespecialiseerde deskundigheid betreffende effecten en effectenmarkten, het opstellen toe te vertrouwen van aan de Commissie voor te leggen ontwerpen van technische reguleringsnormen die geen beleidskeuzen inhouden. Die technische reguleringsnormen moeten de omstandigheden betreffen onder welke het gebruiken van financiële afgeleide instrumenten uitsluitend dient voor het afdekken van de risico's die inherent zijn aan de beleggingen, de omstandigheden waarin de duur van een Eltif voldoende lang is om de levenscyclus van elk van de afzonderlijke activa van de Eltif te bestrijken, de kenmerken van het schema voor de ordelijke vervreemding van Eltif-activa, de omschrijvingen van en de berekeningsmethodologieën voor kosten die door beleggers worden gedragen, presentatie inzake kosteninformatie, en de kenmerken van de voorzieningen die door Eltif's moeten worden opgezet in elke lidstaat waar zij voornemens zijn rechten van deelneming of aandelen te verhandelen.

(51)

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (15) en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (16) moeten volledig van toepassing zijn op de uitwisseling, doorzending en verwerking van persoonsgegevens voor de toepassing van deze verordening.

(52)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk te zorgen voor uniforme vereisten betreffende de beleggingen en bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden voor Eltif's in heel de Unie, waarbij ten volle rekening wordt gehouden met de noodzaak de veiligheid en betrouwbaarheid van Eltif's met de efficiënte werking van de markt voor langtermijnfinanciering en de kosten voor de diverse belanghebbenden in evenwicht te brengen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar wegens de omvang en de gevolgen ervan beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, mag de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(53)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en is in overeenstemming met de beginselen die met name bij het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, en inzonderheid de toegang tot diensten van algemeen economisch belang, de consumentenbescherming, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht en de bescherming van persoonsgegevens, alsook de toegang tot diensten van algemeen economisch belang. Deze verordening moet overeenkomstig die rechten en beginselen worden toegepast,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en doelstelling

1.   Deze verordening stelt uniforme regels vast in verband met de vergunning, het beleggingsbeleid en de voorwaarden voor bedrijfsuitoefening betreffende alternatieve beleggingsinstellingen van de EU (EU-abi's), of compartimenten van EU-abi's, die in de Unie als Europese langetermijnbeleggingsinstelling (European long-term investment fund — Eltif) worden verhandeld.

2.   De doelstelling van deze verordening is kapitaal aan te trekken en te richten op Europese langetermijnbeleggingen in de reële economie, overeenkomstig de Uniale doelstelling van slimme, duurzame en inclusieve groei.

3.   De lidstaten voegen op het door deze verordening bestreken gebied geen vereisten toe.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „kapitaal”: totaal van de kapitaalinbrengen en ongestort toegezegd kapitaal, berekend op basis van belegbare bedragen na aftrek van alle vergoedingen, lasten en kosten die direct of indirect door de beleggers worden gedragen;

2.   „professionele belegger”: een belegger die als een professionele cliënt wordt aangemerkt of die op verzoek kan worden behandeld als een professionele cliënt overeenkomstig deel I van bijlage II bij Richtlijn 2014/65/EU;

3.   „niet-professionele belegger”: een belegger die geen professionele belegger is;

4.   „aandeel”: eigendomsbelang in een kwalificerende portefeuillemaatschappij dat wordt vertegenwoordigd door een aandeel of andere vormen van deelneming in het kapitaal van de in aanmerking komende portefeuillemaatschappij dat aan de beleggers erin wordt uitgegeven;

5.   „quasiaandeel”: elk soort financieringsinstrument waarvan het rendement gekoppeld is aan de winsten of verliezen van de kwalificerende portefeuillemaatschappij en waarbij de terugbetaling van het instrument in geval van niet-nakoming niet volledig gewaarborgd is;

6.   „reële activa”: activa die op grond van hun inhoud en eigenschappen een waarde hebben en een rendement kunnen genereren, met inbegrip van infrastructuur en andere activa die economische en sociale baten mogelijk maken, zoals onderwijs, adviesdiensten, en onderzoek en ontwikkeling, en met inbegrip van commercieel onroerend goed of woonhuizen indien zij integraal onderdeel uitmaken of een aanvullend element zijn van een langetermijnbeleggingsproject dat tot de Uniedoelstelling van slimme, duurzame en inclusieve groei bijdraagt;

7.   „financiële onderneming”: een van de volgende ondernemingen:

a)

een kredietinstelling als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1), van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (17);

b)

een beleggingsonderneming als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1), van Richtlijn 2014/65/EU;

c)

een verzekeringsonderneming als gedefinieerd in artikel 13, punt 1), van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad (18);

d)

een financiële holding als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 20), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

e)

een gemengde holding als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 22), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

f)

een beheermaatschappij als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, onder b), van Richtlijn 2009/65/EG;

g)

een abi-beheerder als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, onder b), van Richtlijn 2011/61/EU;

8.   „EU-abi”: een EU-abi zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, onder k), van Richtlijn 2011/61/EU;

9.   „EU-abi-beheerder”: een EU-abi-beheerder zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, onder l), van Richtlijn 2011/61/EU;

10.   „bevoegde autoriteit van de Eltif”: de bevoegde autoriteit van de EU-abi in de zin van artikel 4, lid 1, onder h), van Richtlijn 2011/61/EU;

11.   „lidstaat van herkomst van de Eltif”: de lidstaat waar de Eltif een vergunning heeft;

12.   „beheerder van de Eltif”: de goedgekeurde EU-abi-beheerder die over een vergunning beschikt om een Eltif te beheren of een intern beheerde Eltif indien de rechtsvorm van de Eltif intern beheer toestaat en er geen externe abi-beheerder is aangewezen;

13.   „bevoegde autoriteiten van de beheerder van de Eltif”: de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de EU-abi-beheerder in de zin van artikel 4, lid 1, onder q), van Richtlijn 2011/61/EU;

14.   „verstrekken van effectenleningen” en „opnemen van effectenleningen”: een transactie waarbij een tegenpartij effecten overdraagt onder de verbintenis dat de leningnemer op een tijdstip in de toekomst of wanneer de overdragende instantie daarom verzoekt, gelijkwaardige effecten teruglevert, waarbij die transactie wordt aangemerkt als het „verstrekken van effectenleningen” voor de tegenpartij die de effecten overdraagt, en als het „opnemen van effectenleningen” voor de tegenpartij waaraan de effecten worden overgedragen;

15.   „retrocessietransactie”: een retrocessietransactie als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 83), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

16.   „financieel instrument”: een financieel instrument als genoemd in deel C van bijlage I bij Richtlijn 2014/65/EU;

17.   „shorttransactie”: een transactie als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad (19);

18.   „gereglementeerde markt”: een gereglementeerde markt als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 21), van Richtlijn 2014/65/EU;

19.   „multilaterale handelsfaciliteit”: een multilaterale handelsfaciliteit als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 22), van Richtlijn 2014/65/EU.

Artikel 3

Vergunning en centraal publiek register

1.   Een Eltif kan in de Unie alleen worden verhandeld indien zij overeenkomstig deze verordening een vergunning heeft. De vergunning als Eltif is voor alle lidstaten geldig.

2.   Alleen EU-abi's komen in aanmerking voor de aanvraag en de toekenning van een vergunning als een Eltif.

3.   De bevoegde autoriteiten van de Eltif's informeren ESMA op kwartaalbasis over de ingevolge deze verordening verleende of ingetrokken vergunningen.

ESMA houdt een centraal publiek register bij dat elke Eltif die op grond van deze verordening een vergunning heeft, de beheerder van de Eltif en de bevoegde autoriteit van de Eltif bevat. Het register wordt in elektronische vorm beschikbaar gesteld.

Artikel 4

Benaming en verbod tot omzetting

1.   De benaming Eltif of Europese langetermijnbeleggingsinstelling mag met betrekking tot een instelling voor collectieve belegging of de rechten van deelneming of aandelen die die instelling uitgeeft alleen worden gebruikt indien de instelling voor collectieve belegging overeenkomstig deze verordening een vergunning heeft verkregen.

2.   Eltif's is het niet toegestaan zich om te zetten in een instelling voor collectieve belegging die niet onder deze verordening valt.

Artikel 5

Aanvraag voor een vergunning als een Eltif

1.   Een aanvraag voor een vergunning als een Eltif wordt gedaan bij de bevoegde autoriteit van de Eltif.

De aanvraag voor vergunning als een Eltif omvat het volgende:

a)

het reglement of de statuten van de instelling;

b)

informatie over de identiteit van de voorgestelde beheerder van de Eltif en diens huidige en eerdere beheerservaringen en -achtergronden;

c)

informatie over de identiteit van de bewaarder;

d)

een beschrijving van de voor beleggers beschikbaar te stellen informatie, met inbegrip van een beschrijving van de regelingen voor het behandelen van klachten van niet-professionele beleggers.

De bevoegde autoriteit van de Eltif mag om verduidelijking en informatie met betrekking tot de uit het hoofde van de tweede alinea verstrekte documentatie en informatie vragen.

2.   Alleen een EU-abi-beheerder die een vergunning heeft op grond van Richtlijn 2011/61/EU mag bij de bevoegde autoriteit van de Eltif toestemming vragen voor het beheer van een Eltif waarvoor overeenkomstig lid 1 om een vergunning is verzocht. Indien de bevoegde autoriteit van de Eltif dezelfde is als de bevoegde autoriteit van de EU-abi-beheerder wordt in de toestemmingsaanvraag verwezen naar de documentatie die in het kader van de aanvraag van een vergunning als bedoeld in Richtlijn 2011/61/EU is ingediend.

Een aanvraag tot goedkeuring van het beheren van een Eltif omvat het volgende:

a)

de schriftelijke overeenkomst met de bewaarder;

b)

informatie over delegatieregelingen betreffende portefeuille- en risicobeheer en administratie met betrekking tot de Eltif;

c)

informatie over de beleggingsstrategieën, het risicoprofiel en andere kenmerken van abi's die de EU-abi-beheerder mag beheren.

De bevoegde autoriteit van de Eltif mag de bevoegde autoriteit van de EU-abi-beheerder om verduidelijking en informatie vragen ten aanzien van de documentatie waarvan sprake in de tweede alinea of een verklaring ten aanzien van het feit of Eltif's binnen het toepassingsgebied vallen van de vergunning van de EU-abi-beheerder om abi's te beheren. De bevoegde autoriteit van de EU-abi-beheerder verstrekt een antwoord binnen 10 werkdagen vanaf de datum waarop zij het door de bevoegde autoriteit van de Eltif ingediende verzoek heeft ontvangen.

3.   Aanvragers worden binnen twee maanden vanaf de datum van indiening van een volledige aanvraag ervan in kennis gesteld of de vergunning als een Eltif, met inbegrip van de toestemming voor de EU-abi-beheerder om de Eltif te beheren, is verleend.

4.   Alle daaropvolgende wijzigingen van de documentatie waarvan sprake in de leden 1 en 2 worden onmiddellijk aan de bevoegde autoriteit van de Eltif ter kennis gebracht.

5.   In afwijking van de leden 1 en 2 dient een EU-abi waarvan de rechtsvorm intern beheer toestaat en het leidinggevend orgaan ervoor kiest geen externe abi-beheerder aan te wijzen tegelijkertijd een aanvraag voor een vergunning als een Eltif in onder deze verordening en als een abi-beheerder onder Richtlijn 2011/61/EU.

Onverminderd artikel 7 van Richtlijn 2011/61/EU omvat de aanvraag voor een vergunning als een intern beheerde Eltif het volgende:

a)

het reglement of de statuten van de instelling;

b)

een beschrijving van de voor beleggers beschikbaar te stellen informatie, met inbegrip van een beschrijving van de regelingen voor het behandelen van klachten van niet-professionele beleggers.

In afwijking van lid 3 wordt een intern beheerde EU-abi binnen drie maanden vanaf de datum van indiening van een volledige aanvraag ervan in kennis gesteld of de vergunning als een Eltif is verleend.

Artikel 6

Voorwaarden voor verlening van de vergunning als een Eltif

1.   Een EU-abi verkrijgt alleen een vergunning als een Eltif indien de bevoegde autoriteit:

a)

ervan overtuigd is dat de EU-abi in staat is aan alle vereisten van deze verordening te voldoen;

b)

haar goedkeuring heeft gegeven aan de aanvraag om de Eltif te beheren van een EU-abi-beheerder die over een vergunning beschikt overeenkomstig Richtlijn 2011/61/EU, het reglement of de statuten van de instelling, en de keuze van de bewaarder.

2.   Indien een EU-abi een aanvraag doet op grond van artikel 5, lid 5, van deze verordening, verleent de bevoegde autoriteit de EU-abi alleen een vergunning indien zij ervan overtuigd is dat de EU-abi voldoet aan de vereisten van zowel deze verordening als van Richtlijn 2011/61/EU wat betreft het verlenen van een vergunning aan een EU-abi-beheerder.

3.   De bevoegde autoriteit van de Eltif mag de aanvraag van een EU-abi-beheerder om een Eltif te beheren alleen weigeren goed te keuren indien de EU-abi-beheerder:

a)

deze verordening niet naleeft;

b)

Richtlijn 2011/61/EU niet naleeft;

c)

niet over een vergunning van haar bevoegde autoriteit beschikt om abi's te beheren die beleggingsstrategieën hebben van het soort waarin deze verordening voorziet, of

d)

de documentatie waarvan sprake in artikel 5, lid 2, niet heeft verstrekt en geen verduidelijking of informatie heeft verstrekt waar uit hoofde van dat lid om is verzocht.

Alvorens een aanvraag te weigeren, raadpleegt de bevoegde autoriteit van de Eltif de bevoegde autoriteit van de EU-abi-beheerder.

4.   De bevoegde autoriteit van de Eltif verleent geen vergunning als een Eltif aan de EU-abi die een vergunning heeft aangevraagd, als ten aanzien van de EU-abi een wettelijk beletsel bestaat om in zijn lidstaat van herkomst zijn rechten van deelneming of aandelen te verhandelen.

5.   De bevoegde autoriteit van de Eltif deelt de EU-abi mee wat de reden is van de weigering om een vergunning als een Eltif te verlenen.

6.   De aanvraag die afgewezen wordt op grond van dit hoofdstuk, mag niet opnieuw bij de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten worden ingediend.

7.   Een vergunning als een Eltif is niet onderworpen aan de vereiste dat de Eltif wordt beheerd door een EU-abi-beheerder die in de lidstaat van herkomst van de Eltif over een vergunning beschikt of dat de EU-abi-beheerder in de lidstaat van herkomst van de Eltif activiteiten uitoefent of delegeert.

Artikel 7

Geldende regels en aansprakelijkheid

1.   Een Eltif leeft te allen tijde de bepalingen van deze verordening na.

2.   Een Eltif en de beheerder van de Eltif leven te allen tijde Richtlijn 2011/61/EU na.

3.   De beheerder van de Eltif is verantwoordelijk voor het verzekeren van de naleving van deze verordening en is overeenkomstig Richtlijn 2011/61/EU ook aansprakelijk voor inbreuken op deze verordening. De beheerder van de Eltif is ook aansprakelijk voor verliezen of schade die uit niet-naleving van deze verordening voortvloeit.

HOOFDSTUK II

VERPLICHTINGEN BETREFFENDE HET BELEGGINGSBELEID VAN ELTIF's

AFDELING 1

Algemene regels en in aanmerking komende activa

Artikel 8

Beleggingscompartimenten

Indien een Eltif meer dan één beleggingscompartiment omvat, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk elk compartiment als een afzonderlijke Eltif beschouwd.

Artikel 9

In aanmerking komende beleggingen

1.   Overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, vermelde doelstellingen belegt een Eltif alleen in de volgende categorieën van activa en alleen onder de in deze verordening bepaalde voorwaarden:

a)

in aanmerking komende beleggingsactiva;

b)

activa waarvan sprake in artikel 50, lid 1, van Richtlijn 2009/65/EG.

2.   Een Eltif onderneemt geen van de volgende activiteiten:

a)

shortsellen van activa;

b)

directe of indirecte blootstelling verkrijgen aan grondstoffen, daaronder begrepen middels afgeleide financiële instrumenten, certificaten die grondstoffen vertegenwoordigen, op grondstoffen gebaseerde indexen of elk ander middel of instrument waarmee de Eltif blootstelling aan grondstoffen zou verkrijgen;

c)

verstrekken van effectenleningen, opnemen van effectenleningen, aangaan van retrocessietransacties of elke andere overeenkomst met een equivalent economisch effect en vergelijkbare risico's, indien daar meer dan 10 % van de activa van de Eltif mee gemoeid is;

d)

gebruiken van financiële afgeleide instrumenten, behalve indien het gebruik van dergelijke instrumenten alleen dient voor het afdekken van de risico's die inherent zijn aan andere beleggingen van de Eltif.

3.   Om de consistente toepassing van dit artikel te garanderen, stelt ESMA, na een openbare raadpleging te hebben gehouden, ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarin criteria worden bepaald om vast te stellen onder welke omstandigheden het gebruiken van financiële afgeleide instrumenten uitsluitend dient voor het afdekken van de risico's die inherent zijn aan de beleggingen waarnaar wordt verwezen in lid 2, onder d).

ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 9 september 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 10

In aanmerking komende beleggingsactiva

Een activum waarvan sprake in artikel 9, lid 1, onder a), komt voor belegging door een Eltif alleen in aanmerking indien het onder een van de volgende categorieën valt:

a)

aandelen- of quasiaandeleninstrumenten die:

i)

door een kwalificerende portefeuillemaatschappij zijn uitgegeven en door de Eltif bij de kwalificerende portefeuillemaatschappij of van een derde partij via de secundaire markt zijn verworven;

ii)

door een kwalificerende portefeuillemaatschappij zijn uitgegeven in ruil voor een aandeleninstrument of quasiaandeleninstrument dat door de Eltif eerder bij de kwalificerende portefeuillemaatschappij of van een derde partij via de secundaire markt is verworven;

iii)

door een onderneming waarvan de kwalificerende portefeuillemaatschappij een meerderheids-dochteronderneming is, zijn uitgegeven in ruil voor een aandeleninstrument of quasiaandeleninstrument dat door de Eltif overeenkomstig de punten i) of ii) bij de kwalificerende portefeuillemaatschappij of van een derde partij via de secundaire markt is verworven;

b)

door een kwalificerende portefeuillemaatschappij uitgegeven schuldinstrumenten;

c)

door de Eltif aan een kwalificerende portefeuillemaatschappij verstrekte leningen met een looptijd die niet langer is dan de looptijd van de Eltif;

d)

rechten van deelneming of aandelen van een of meer andere Eltif's, Europese durfkapitaalfondsen (EuVECA's) en Europese sociaalondernemerschapsfondsen (EuSEF's) mits die Eltif's, EuVECA's en EuSEF's zelf niet meer dan 10 % van hun kapitaal in Eltif's hebben belegd;

e)

directe bezittingen of indirecte bezittingen via kwalificerende portefeuillemaatschappijen van afzonderlijke reële activa met een waarde van ten minste 10 000 000 EUR of het equivalent ervan in de betrokken valuta op het tijdstip waarop de uitgaven worden gedaan.

Artikel 11

Kwalificerende portefeuillemaatschappij

1.   Een kwalificerende portefeuillemaatschappij waarvan sprake is in artikel 10, is een portefeuillemaatschappij, met uitzondering van een instelling voor collectieve belegging, die de volgende vereisten vervult:

a)

zij is geen financiële onderneming;

b)

zij is een onderneming die:

i)

niet toegelaten is tot de handel op een gereglementeerde markt of op een multilaterale handelsfaciliteit, of

ii)

toegelaten is tot de handel op een gereglementeerde markt of op een multilaterale handelsfaciliteit en tegelijkertijd een marktkapitalisatie van ten hoogste 500 000 000 EUR heeft;

c)

zij is gevestigd in een lidstaat of in een derde land mits het derde land:

i)

geen door de Financiëleactiegroep aangewezen niet-coöperatief rechtsgebied met een hoog risico is;

ii)

met de lidstaat van herkomst van de beheerder van de Eltif en met elke andere lidstaat waar de rechten van deelneming of de aandelen van de Eltif zullen worden verhandeld een overeenkomst heeft gesloten om ervoor te zorgen dat het derde land de normen van artikel 26 van het OESO-modelverdrag inzake belasting op inkomen en op vermogen geheel naleeft en een doeltreffende informatie-uitwisseling in fiscale aangelegenheden verzekert, daaronder begrepen alle multilaterale belastingovereenkomsten.

2.   In afwijking van lid 1, onder a), van dit artikel mag een kwalificerende portefeuillemaatschappij een financiële onderneming zijn die uitsluitend kwalificerende portefeuillemaatschappijen financiert waarvan sprake in lid 1 van dit artikel of in reële activa belegt waarvan sprake in artikel 10, onder e).

Artikel 12

Belangenconflict

Een Eltif mag in een in aanmerking komend beleggingsactivum waarin de beheerder van de Eltif een direct of indirect belang heeft of neemt niet op andere wijze beleggen dan door het bezitten van rechten van deelneming of aandelen van de Eltif's, EuVECA's of EuSEF's die hij beheert.

AFDELING 2

Bepalingen betreffende het beleggingsbeleid

Artikel 13

Samenstelling en diversificatie van de portefeuille

1.   Een Eltif belegt ten minste 70 % van haar kapitaal in in aanmerking komende beleggingsactiva.

2.   Een Eltif belegt niet meer dan:

a)

10 % van haar kapitaal in instrumenten die door één kwalificerende portefeuillemaatschappij zijn uitgegeven of in leningen die aan één kwalificerende portefeuillemaatschappij zijn verstrekt;

b)

10 % van haar kapitaal direct of indirect in een enkel reëel activum;

c)

10 % van haar kapitaal in rechten van deelneming of aandelen van één Eltif, EuVECA of EuSEF;

d)

5 % van haar kapitaal in activa waarvan sprake in artikel 9, lid 1, onder b), indien die activa door één instelling zijn uitgegeven.

3.   De totale waarde van de rechten van deelneming of aandelen van Eltif's, EuvECA's en EuSEF's in een Eltif-portefeuille mag niet groter zijn dan 20 % van de waarde van het kapitaal van de Eltif.

4.   De totale risicoblootstelling aan een tegenpartij van de Eltif die voortkomt uit over the counter (otc)-derivatentransacties, retrocessieovereenkomsten of omgekeerde retrocessieovereenkomsten mag niet groter zijn dan 5 % van de waarde van het kapitaal van de Eltif.

5.   In afwijking van lid 2, onder a) en b), mag de Eltif de daarin genoemde limiet van 10 % tot 20 % verhogen, mits de totale waarde van de activa die door de Eltif worden aangehouden in kwalificerende portefeuillemaatschappijen en in afzonderlijke reële activa waarin het meer dan 10 % van zijn kapitaal belegt niet groter is dan 40 % van de waarde van het kapitaal van de Eltif.

6.   In afwijking van lid 2, onder d), mag een Eltif de daarin bedoelde limiet van 5 % tot 25 % verhogen indien obligaties worden uitgegeven door een kredietinstelling waarvan de statutaire zetel in een lidstaat gevestigd is en die wettelijk is onderworpen aan speciaal overheidstoezicht ter bescherming van obligatiehouders. Met name worden de uit de uitgifte van die obligaties verkregen bedragen overeenkomstig de wet belegd in activa die, gedurende de gehele looptijd van de obligaties, de aan de obligaties verbonden vorderingen kunnen dekken en die, in geval de uitgevende instelling in gebreke blijft, bij voorrang zullen worden gebruikt voor de aflossing van de hoofdsom en de betaling van de lopende rente.

7.   Voor de berekening van de limieten waarvan sprake in de leden 1 tot en met 6 worden ondernemingen die voor de opstelling van geconsolideerde jaarrekeningen tot één groep worden gerekend, als geregeld bij Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (20) of overeenkomstig erkende internationale financiële verslagleggingsregels, als één kwalificerende portefeuilleonderneming of één instelling beschouwd.

Artikel 14

Rectificatie van beleggingsposities

Indien de Eltif inbreuk pleegt op de in artikel 13, lid 2 tot en met lid 6, uiteengezette diversificatievereisten en deze inbreuk buiten de invloedssfeer van de beheerder van de Eltif ligt, treft de beheerder van de Eltif binnen een passende termijn de maatregelen die nodig zijn om de positie te rectificeren, met inachtneming van de belangen van de beleggers in de Eltif.

Artikel 15

Concentratie

1.   Een Eltif mag niet meer dan 25 % van de rechten van deelneming of aandelen van één enkele Eltif, EuVECA of EuSEF verwerven.

2.   De in artikel 56, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG neergelegde concentratielimieten gelden voor beleggingen in de activa waarvan sprake in artikel 9, lid 1, onder b), van deze verordening.

Artikel 16

Lenen van contanten

1.   Een Eltif mag contanten lenen mits daarbij alle volgende voorwaarden worden vervuld:

a)

de contanten vertegenwoordigen niet meer dan 30 % van de waarde van het kapitaal van de Eltif;

b)

de contanten dienen voor het beleggen in in aanmerking komende beleggingsactiva, behalve voor leningen als bedoeld in artikel 10, onder c), mits de bezittingen in contanten of equivalenten van contanten van de Eltif onvoldoende zijn voor het doen van de betrokken belegging;

c)

de contanten worden geleend in dezelfde valuta als die van de met de geleende contanten te verwerven activa;

d)

de looptijd is niet langer dan de duur van de Eltif;

e)

de contanten bezwaren activa die niet meer dan 30 % van de waarde van het kapitaal van de Eltif vertegenwoordigen.

2.   De beheerder van de Eltif geeft in het prospectus van de Eltif aan of hij al dan niet voornemens is contanten te lenen als onderdeel van zijn beleggingsstrategie.

Artikel 17

Toepassing van de regels inzake samenstelling en diversificatie van de portefeuille

1.   De in artikel 13, lid 1, neergelegde beleggingslimieten:

a)

gelden op de datum die in het reglement of de statuten van de Eltif is bepaald;

b)

blijven buiten toepassing zodra de Eltif activa begint te verkopen om de rechten van deelneming of aandelen van beleggers terug te betalen na de duur van de Eltif;

c)

worden tijdelijk opgeschort indien de Eltif bijkomend kapitaal aantrekt of het reeds aangetrokken kapitaal reduceert, mits die opschorting niet langer duurt dan twaalf maanden.

De in de eerste alinea onder a) bedoelde datum houdt rekening met de typische en andere kenmerken van de activa waarin door de Eltif wordt belegd en is niet later dan vijf jaar na de datum van de vergunning van de Eltif of, indien dit korter is, de helft van de duur van de Eltif zoals bepaald overeenkomstig artikel 18, lid 3. In uitzonderlijke omstandigheden mag de bevoegde autoriteit van de Eltif, onder indiening van een naar behoren gerechtvaardigd beleggingsplan, een verlenging van deze termijn met niet meer dan één jaar goedkeuren.

2.   Indien een langetermijnactivum waarin de Eltif heeft belegd, wordt uitgegeven door een kwalificerende portefeuillemaatschappij die niet langer aan artikel 11, lid 1, onder b), voldoet, mag het langetermijnactivum gedurende maximaal drie jaar vanaf de datum waarop de kwalificerende portefeuillemaatschappij niet langer aan de vereisten van artikel 11, lid 1, onder b), voldoet verder worden meegerekend voor de berekening van de beleggingslimiet waarvan sprake in artikel 13, lid 1.

HOOFDSTUK III

TERUGBETALING, VERHANDELING EN UITGIFTE VAN RECHTEN VAN DEELNEMING OF AANDELEN VAN EEN ELTIF EN UITKERING VAN OPBRENGSTEN EN KAPITAAL

Artikel 18

Terugbetalingsbeleid en duur van Eltif's

1.   Beleggers in een Eltif kunnen niet om terugbetaling van hun rechten van deelneming of aandelen vragen vóór het einde van de duur van de Eltif. Terugbetalingen aan beleggers zijn mogelijk vanaf de dag volgend op de datum van het einde van de duur van de Eltif.

In het reglement of de statuten van de Eltif wordt duidelijk een specifieke datum als het einde van de duur van de Eltif vermeld, en kan tevens worden voorzien in het recht van tijdelijke verlenging van de duur van de Eltif en de voorwaarden om dat recht uit te oefenen.

In het reglement of de statuten van de Eltif en de informatie die aan beleggers wordt verstrekt, worden de procedures vastgesteld voor de terugbetaling van rechten van deelneming of aandelen en de vervreemding van activa en wordt duidelijk aangegeven dat de terugbetalingen aan beleggers zullen aanvangen op de dag volgend op de datum van het einde van de duur van de Eltif.

2.   In afwijking van lid 1 mag in het reglement of de statuten van de Eltif voorzien worden in de mogelijkheid van terugbetalingen voor het eind van de duur van de Eltif, mits daarbij alle volgende voorwaarden worden vervuld:

a)

terugbetalingen zijn niet toegestaan vóór de datum in artikel 17, lid 1, onder a);

b)

de beheerder van de Eltif kan op het moment van vergunningverlening aan de Eltif en gedurende de hele duur van de Eltif aan de bevoegde autoriteiten aantonen dat een passend liquiditeitsbeheersysteem en doeltreffende procedures voor het monitoren van het liquiditeitsrisico van de Eltif zijn ingevoerd, en dat deze verenigbaar zijn met de langetermijnbeleggingsstrategie van de Eltif en het voorgestelde terugbetalingsbeleid;

c)

de beheerder van de Eltif stelt een vastomlijnd terugbetalingsbeleid vast waarin duidelijk de perioden worden vermeld waarin beleggers om terugbetaling mogen vragen;

d)

het terugbetalingsbeleid van de Eltif waarborgt dat het totale bedrag aan terugbetalingen gedurende enige periode beperkt blijft tot een percentage van die activa van de Eltif die worden bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b). Dit percentage wordt afgestemd op het liquiditeitsbeheer en de beleggingsstrategie zoals vastgesteld door de beheerder van de Eltif;

e)

het terugbetalingsbeleid van de Eltif waarborgt dat beleggers eerlijk worden behandeld en dat terugbetalingen worden toegestaan op een pro rata-basis indien het totale bedrag van alle terugbetalingsverzoeken in enige periode het in d) van dit lid bedoelde percentage overschrijdt.

3.   De duur van een Eltif is in overeenstemming met het langetermijnkarakter van de Eltif en is voldoende lang om de levenscyclus van elk van de afzonderlijke activa van de Eltif te bestrijken, gemeten naar het illiquiditeitsprofiel en de economische levenscyclus van het activum en de aangegeven beleggingsdoelstelling van de Eltif.

4.   Beleggers mogen om de vereffening van een Eltif verzoeken als binnen één jaar vanaf de datum dat deze zijn ingediend, niet aan hun terugbetalingsverzoeken zoals ingediend in overeenstemming met het terugbetalingsbeleid van de Eltif, is voldaan.

5.   Beleggers hebben altijd de keuze om in contanten te worden terugbetaald.

6.   Terugbetaling in natura uit de activa van een Eltif is alleen mogelijk indien alle volgende voorwaarden zijn vervuld:

a)

het reglement of de statuten van de Eltif voorzien in die mogelijkheid, mits alle beleggers eerlijk worden behandeld;

b)

de belegger vraagt schriftelijk te worden terugbetaald middels een deel van de activa van de Eltif;

c)

geen specifieke regels beperken de overdracht van die activa.

7.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen die de omstandigheden bepalen waarin de duur van een Eltif als voldoende lang wordt aangemerkt om de levenscyclus van elk van de afzonderlijke activa van de Eltif te bestrijken, als bedoeld in lid 3.

ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 9 september 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 19

Secundaire markt

1.   Het reglement of de statuten van een Eltif mag er niet aan in de weg staan dat rechten van deelneming of aandelen van de Eltif worden toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt of op een multilaterale handelsfaciliteit.

2.   Het reglement of de statuten van een Eltif staan er niet aan in de weg dat beleggers hun aandelen of rechten van deelneming vrij aan derden, anderen dan de beheerder van de Eltif, overdragen.

3.   Een Eltif publiceert in zijn periodieke verslagen de marktwaarde van zijn beursgenoteerde aandelen of rechten van deelneming, alsook de intrinsieke waarde van elk aandeel of recht van deelneming.

4.   Indien de waarde van een activum significant wijzigt, stelt de beheerder van de Eltif de beleggers hiervan in de periodieke verslagen op de hoogte.

Artikel 20

Uitgifte van nieuwe rechten van deelneming of aandelen

1.   Een Eltif mag nieuwe uitgiften van rechten van deelneming of aandelen aanbieden overeenkomstig haar reglement of statuten.

2.   Een Eltif geeft geen nieuwe rechten van deelneming of aandelen tegen een prijs onder hun intrinsieke waarde uit zonder die rechten van deelneming of aandelen eerst tegen die prijs aan bestaande beleggers in de Eltif te hebben aangeboden.

Artikel 21

Vervreemding van Eltif-activa

1.   Een Eltif keurt een gespecificeerd schema voor de ordelijke vervreemding van haar activa goed om de rechten van deelneming of aandelen van beleggers na het einde van de duur van de Eltif terug te betalen en doet dit ten laatste een jaar voor de datum van het einde van de duur van de Eltif toekomen aan de bevoegde autoriteit van de Eltif.

2.   Het schema waarvan sprake in lid 1 omvat:

a)

een beoordeling van de markt voor potentiële kopers;

b)

een beoordeling en vergelijking van potentiële verkoopprijzen;

c)

een waardering betreffende de te vervreemden activa;

d)

een tijdschema voor het vervreemdingsplan.

3.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot bepaling van de criteria die moeten worden gebruikt voor de beoordelingen in punt a) en de waardering in punt c) van lid 2.

ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 9 september 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 22

Uitkering van opbrengsten en kapitaal

1.   Een Eltif mag regelmatig aan de beleggers de opbrengsten uit de portefeuilleactiva uitkeren. Die opbrengsten bestaan uit:

a)

opbrengsten die de activa regelmatig opleveren;

b)

kapitaalwinst die na de vervreemding van een activum is gerealiseerd.

2.   De opbrengsten worden niet uitgekeerd in de mate waarin zij vereist zijn voor toekomstige toezeggingen van de Eltif.

3.   Een Eltif mag haar kapitaal in het geval van een vervreemding van een activum voor het einde van de duur van de Eltif op een pro rata-basis reduceren, mits de beheerder van de Eltif na ampele overwegingen van oordeel is dat die vervreemding in het belang van de beleggers is.

4.   In het reglement of de statuten van een Eltif wordt aangegeven welk uitkeringsbeleid de Eltif tijdens de duur van de instelling zal voeren.

HOOFDSTUK IV

TRANSPARANTIEVEREISTEN

Artikel 23

Transparantie

1.   De rechten van deelneming of aandelen van een Eltif worden in de Unie niet verhandeld zonder voorafgaande publicatie van een prospectus.

Rechten van deelneming of aandelen van een Eltif worden aan niet-professionele beleggers in de Unie niet verhandeld zonder voorafgaande publicatie van een essentiële-informatiedocument overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1286/2014.

2.   Het prospectus bevat alle informatie die voor beleggers noodzakelijk is om met kennis van zaken de aan hen aangeboden belegging en met name de daaraan verbonden risico's te kunnen beoordelen.

3.   Het prospectus bevat ten minste het volgende:

a)

een mededeling waarin wordt uiteengezet hoe de Eltif gezien haar doelstellingen en strategie voor het realiseren van die doelstellingen als een langetermijninstelling kwalificeert;

b)

informatie die door instellingen voor collectieve belegging van het closed-end-type overeenkomstig Richtlijn 2003/71/EG en Verordening (EG) nr. 809/2004 openbaar moet worden gemaakt;

c)

informatie die ingevolge artikel 23 van Richtlijn 2011/61/EU aan beleggers openbaar moet worden gemaakt, als daarvoor niet reeds punt b) van dit lid geldt;

d)

een duidelijke vermelding van de categorieën van activa waarin de Eltif mag beleggen;

e)

een duidelijke vermelding van de rechtsgebieden waar de Eltif mag beleggen;

f)

alle andere informatie die door de bevoegde autoriteiten voor de toepassing van lid 2 relevant wordt geacht.

4.   In het prospectus en alle andere verhandelingsdocumenten worden beleggers duidelijk op de hoogte gesteld van de illiquide aard van de Eltif.

Met name wordt in het prospectus en elk ander verhandelingsdocument:

a)

de belegger duidelijk geïnformeerd over het langetermijnkarakter van de beleggingen van de Eltif;

b)

de belegger duidelijk geïnformeerd over het einde van de duur van de Eltif, alsook over de mogelijkheid, indien deze bestaat, om de duur van de Eltif te verlengen en de voorwaarden waaronder dit kan;

c)

duidelijk aangegeven of de Eltif aan niet-professionele beleggers zal worden verhandeld;

d)

duidelijk de rechten van beleggers aangegeven om hun belegging te laten terugbetalen overeenkomstig artikel 18 en het reglement of de statuten van de Eltif;

e)

duidelijk de frequentie en het tijdstip van uitkeringen van opbrengsten aan de beleggers tijdens de duur van de Eltif vermeld;

f)

de belegger duidelijk aangeraden voor slechts een klein deel van zijn totale beleggingsportefeuille in een Eltif te beleggen;

g)

het afdekkingsbeleid van de Eltif uiteengezet, waarbij er duidelijk op wordt gewezen dat financiële derivaten alleen gebruikt mogen worden voor het afdekken van risico's die inherent verbonden zijn met andere beleggingen van de Eltif, en melding wordt gemaakt van de mogelijke impact van het gebruik van financiële derivaten op het risicoprofiel van de Eltif;

h)

beleggers informatie verstrekt over de risico's van beleggingen in reële activa, waaronder infrastructuur;

i)

beleggers periodiek, en in ieder geval eens per jaar, informatie verstrekt over de rechtsgebieden waar de Eltif heeft geïnvesteerd.

5.   Naast de informatie die vereist wordt onder artikel 22 van Richtlijn 2011/61/EU bevat het jaarverslag van een Eltif het volgende:

a)

een kasstroomoverzicht;

b)

informatie over enige participatie in instrumenten waarbij middelen van de begroting van de Unie zijn betrokken;

c)

informatie over de waarde van de afzonderlijke kwalificerende portefeuillemaatschappijen en de waarde van andere activa waarin de Eltif heeft geïnvesteerd, met inbegrip van de waarde van gebruikte afgeleide financiële instrumenten;

d)

informatie over de rechtsgebieden waarin de activa van de Eltif zich bevinden.

6.   Op verzoek van een niet-professionele belegger verstrekt de beheerder van de Eltif ook aanvullende informatie over de kwantitatieve limieten die van toepassing zijn op het risicobeheer van de Eltif, de daartoe gekozen methoden en de recente ontwikkeling van de voornaamste risico's en rendementen van de categorieën van activa.

Artikel 24

Bijkomende vereisten van het Prospectus

1.   Een Eltif moet haar prospectus en de wijzigingen daarvan, alsmede haar jaarverslag, aan de bevoegde autoriteiten van de Eltif toezenden. Een Eltif zendt die documenten op verzoek ook toe aan de bevoegde autoriteiten van de beheerder van de Eltif. Een Eltif doet die documenten toekomen binnen de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde termijn.

2.   Het reglement of de statuten van een Eltif maken een integraal bestanddeel uit van het prospectus en worden bij dit prospectus gevoegd.

De in de eerste alinea bedoelde documenten behoeven echter niet bij het prospectus te worden gevoegd indien de belegger ervan in kennis wordt gesteld dat hij op zijn verzoek die documenten kan verkrijgen, dan wel kan vernemen waar deze in elke lidstaat waar de rechten van deelneming of aandelen worden verhandeld, ter inzage van de belegger liggen.

3.   In het prospectus wordt vermeld op welke wijze het jaarverslag aan beleggers ter beschikking wordt gesteld. In het prospectus wordt vermeld dat een papieren afschrift van het jaarverslag op verzoek en kosteloos aan beleggers ter beschikking wordt gesteld.

4.   Beleggers verkrijgen het prospectus en het laatst gepubliceerde jaarverslag op verzoek en kosteloos.

Het prospectus kan op een duurzame informatiedrager of via een website worden verstrekt. Een papieren afschrift wordt de beleggers op verzoek en kosteloos verstrekt.

5.   De essentiële informatie in het prospectus wordt regelmatig bijgewerkt.

Artikel 25

Informatie over de kosten

1.   In het prospectus worden de beleggers duidelijk geïnformeerd over het niveau van de verschillende kosten die direct of indirect door de belegger worden gedragen. De verschillende kosten worden volgens de volgende rubrieken ingedeeld:

a)

kosten van de oprichting van de Eltif;

b)

kosten in verband met de verwerving van activa;

c)

beheerskosten en prestatiegerelateerde vergoedingen;

d)

distributiekosten;

e)

andere kosten, daaronder begrepen administratieve, regelgevings-, deposito-, bewaar-, professionele dienstverlenings- en auditkosten.

2.   In het prospectus wordt de totale verhouding kosten/kapitaal van de Eltif openbaar gemaakt.

3.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen ter bepaling van de gemeenschappelijke omschrijvingen, berekeningsmethodologieën en presentatieformaten inzake de kosten waarvan sprake in lid 1 en de totale verhouding waarvan sprake in lid 2.

Bij het ontwikkelen van deze ontwerpen van technische reguleringsnormen houdt ESMA rekening met de technische reguleringsnormen waarvan sprake in artikel 8, lid 5, onder a) en c), van Verordening (EU) nr. 1286/2014.

ESMA dient deze ontwerpen van technische ontwerpnormen uiterlijk op 9 september 2015 bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

HOOFDSTUK V

VERHANDELING VAN RECHTEN VAN DEELNEMING OF AANDELEN VAN ELTIF's

Artikel 26

Voor beleggers beschikbare voorzieningen

1.   De beheerder van een Eltif waarvan de rechten van deelneming of aandelen aan niet-professionele beleggers zullen worden verhandeld, zet in elke lidstaat waar hij voornemens is dergelijke rechten van deelneming of aandelen te verhandelen voorzieningen op voor inschrijvingen, betalingen aan houders van rechten van deelneming of aandelen, terugkopen of terugbetalingen van rechten van deelneming of aandelen en voor het beschikbaar stellen van de informatie die de Eltif en de beheerder van de Eltif dienen te verstrekken.

2.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot bepaling van de soorten voorzieningen en kenmerken van de voorzieningen waarvan sprake is in lid 1, de technische infrastructuur ervan en van de inhoud van de taken ervan met betrekking tot niet-professionele beleggers.

ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 9 september 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 27

Interne beoordelingsprocedure voor Eltif's die aan niet-professionele beleggers worden verhandeld

1.   De beheerder van een Eltif waarvan de rechten van deelneming of aandelen aan niet-professionele beleggers zullen worden verhandeld, ontwikkelt en implementeert een specifieke interne procedure voor de beoordeling van de Eltif in kwestie voordat het aan niet-professionele beleggers wordt verhandeld of gedistribueerd.

2.   In het kader van de in lid 1 bedoelde interne procedure beoordeelt de beheerder van de Eltif of de Eltif geschikt is om aan niet-professionele beleggers te worden verhandeld, en hij houdt daarbij in ieder geval rekening met het volgende:

a)

de duur van de Eltif, en

b)

de beoogde beleggingsstrategie van de Eltif.

3.   De beheerder van de Eltif stelt elke distributeur in kennis van alle passende informatie over de Eltif die aan niet-professionele beleggers wordt verhandeld, met inbegrip van alle informatie over de duur en de beleggingsstrategie, alsook informatie over de interne beoordelingsprocedure en de rechtsgebieden waar de Eltif mag beleggen.

Artikel 28

Specifieke vereisten betreffende de distributie van Eltif's aan niet-professionele beleggers

1.   Wanneer de beheerder van een Eltif rechten van deelneming of aandelen van de Eltif rechtstreeks aan een niet-professionele belegger aanbiedt of verkoopt, informeert hij:

a)

naar de kennis en ervaring van de niet-professionele belegger met de voor de Eltif relevante beleggingen;

b)

de financiële positie van de niet-professionele belegger, met inbegrip van zijn vermogen om verliezen te dragen;

c)

zijn beleggingsdoelstellingen, daaronder begrepen de periode dat hij zich wenst te committeren.

Op basis van de uit hoofde van de eerste alinea verkregen informatie beveelt de beheerder van de Eltif de Eltif alleen aan wanneer het aansluit op het profiel van die specifieke niet-professionele belegger.

2.   Wanneer de duur van een aan niet-professionele beleggers aangeboden of verkocht Eltif meer dan tien jaar bedraagt, geeft de beheerder van de Eltif of de distributeur duidelijk en schriftelijk aan dat de Eltif mogelijkerwijs niet geschikt is voor niet-professionele beleggers die zich een belegging in zo'n langetermijnactivum met een niet-liquide karakter niet kunnen veroorloven.

Artikel 29

Specifieke bepalingen voor de bewaarder van een Eltif die aan niet-professionele beleggers wordt verhandeld

1.   In afwijking van artikel 21, lid 3, van Richtlijn 2011/61/EU is de bewaarder van een Eltif die aan niet-professionele beleggers wordt verhandeld een entiteit van de soort die bedoeld wordt in artikel 23, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG.

2.   In afwijking van artikel 21, lid 13, tweede alinea en artikel 21, lid 14, van Richtlijn 2011/61/EU kan de bewaarder van een Eltif die aan niet-professionele beleggers wordt verhandeld zich niet van zijn aansprakelijkheid ontdoen in het geval van verlies van financiële instrumenten die in bewaarneming waren genomen door een derde.

3.   De aansprakelijkheid van de bewaarder waarnaar wordt verwezen in artikel 21, lid 12, van Richtlijn 2011/61/EU kan niet worden uitgesloten of beperkt door middel van een overeenkomst indien de Eltif aan niet-professionele beleggers wordt verhandeld.

4.   Elke overeenkomst die indruist tegen lid 3, is nietig.

5.   De activa die door de bewaarder van een Eltif in bewaring worden gehouden worden niet voor eigen rekening hergebruikt door de bewaarder of door een derde aan wie de bewaringstaak is gedelegeerd. Hergebruik omvat elke transactie die betrekking heeft op in bewaring gehouden activa, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, overdragen, als zekerheid verstrekken, verkopen en uitlenen.

De door de bewaarder van een Eltif in bewaring gehouden activa mogen enkel worden hergebruikt op voorwaarde dat:

a)

het hergebruik ervan voor rekening van de Eltif geschiedt;

b)

de bewaarder de instructies van de beheerder van de Eltif namens de Eltif uitvoert;

c)

het hergebruik ten goede komt aan de Eltif en in het belang is van de houders van rechten van deelneming of aandelen, en

d)

de transactie wordt gedekt door een liquide zekerheid van hoge kwaliteit die door de Eltif wordt ontvangen op grond van een regeling voor titeloverdracht.

De marktwaarde van de zekerheid zoals vermeld in de eerste alinea onder d), moet te allen tijde corresponderen met ten minste de marktwaarde van de hergebruikte activa vermeerderd met een opslag.

Artikel 30

Bijkomende vereisten voor verhandeling aan niet-professionele beleggers

1.   De rechten van deelneming of aandelen van een Eltif mogen aan niet-professionele beleggers verhandeld worden mits de niet-professionele beleggers passend beleggingsadvies van de beheerder van de Eltif of de distributeur krijgen.

2.   De beheerder van een Eltif mag rechten van deelneming of aandelen van een Eltif alleen dan rechtstreeks aan niet-professionele beleggers aanbieden of verkopen, indien die beheerder de toelating heeft de diensten als bedoeld in artikel 6, lid 4, onder a), en onder b), onder i), van Richtlijn 2011/61/EU te verrichten, en nadat die beheerder de in artikel 28, lid 1, van deze verordening bedoelde geschiktheidstest heeft afgelegd.

3.   Wanneer de beleggingsportefeuille van een potentiële niet-professionele belegger 500 000 EUR niet overschrijdt, zorgt de beheerder van de Eltif of de distributeur er na het verrichten van de geschiktheidstest bedoeld in artikel 28, lid 1, en na het verstrekken van passend beleggingsadvies, en op basis van informatie die hij van de potentiële niet-professionele belegger heeft ontvangen, voor dat de potentiële niet-professionele belegger niet een geaggregeerd bedrag ten belope van meer dan 10 % van zijn beleggingsportefeuille in Eltif's belegt, en dat het oorspronkelijke bedrag dat in een of meer Eltif's is geïnvesteerd ten minste 10 000 EUR bedraagt.

De potentiële niet-professionele belegger staat in voor nauwkeurig informeren van de beheerder van de Eltif of de distributeur over de beleggingsportefeuille en beleggingen van de potentiële niet-professionele belegger in Eltif's als bedoeld in de eerste alinea.

Voor de toepassing van dit lid wordt er vanuit gegaan dat een beleggingsportefeuille kasdeposito's en financiële instrumenten omvat maar zijn financiële instrumenten die in onderpand zijn gegeven, uitgesloten.

4.   Het reglement of de statuten van een Eltif die verhandeld wordt aan niet-professionele beleggers bepalen dat alle beleggers een gelijke behandeling genieten en dat geen voorkeursbehandeling of specifieke economische voordelen aan afzonderlijke beleggers of groepen van beleggers worden verleend.

5.   De rechtsvorm van een Eltif die verhandeld wordt aan niet-professionele beleggers mag niet leiden tot enige extra aansprakelijkheid voor de niet professionele belegger of bijkomende toezeggingen voor deze beleggers behalve de oorspronkelijke kapitaaltoezeggingen.

6.   Niet-professionele beleggers kunnen tijdens de inschrijvingsperiode en ten minste twee weken na de datum van hun inschrijving op rechten van deelneming of aandelen van de Eltif hun inschrijving annuleren en de gelden zonder verlies terugbetaald krijgen.

7.   De beheerder van een Eltif die verhandeld wordt aan niet-professionele beleggers heeft de passende procedures en regelingen ingevoerd voor de behandeling van klachten van niet-professionele beleggers, die niet-professionele beleggers in staat stellen klachten in te dienen in de officiële taal of in een van de officiële talen van hun lidstaat.

Artikel 31

Verhandeling van rechten van deelneming of aandelen van Eltif's

1.   De beheerder van een Eltif kan in zijn lidstaat van herkomst de rechten van deelneming of aandelen van die Eltif aan professionele en niet-professionele beleggers verhandelen na kennisgeving overeenkomstig artikel 31 van Richtlijn 2011/61/EU.

2.   De beheerder van een Eltif kan in andere lidstaten dan zijn lidstaat van herkomst de rechten van deelneming of aandelen van die Eltif aan professionele en niet-professionele beleggers verhandelen na kennisgeving overeenkomstig artikel 32 van Richtlijn 2011/61/EU.

3.   De beheerder van een Eltif maakt met betrekking tot elke Eltif die hij beheert, aan de bevoegde autoriteiten duidelijk of hij al dan niet voornemens is de Eltif aan niet-professionele beleggers te verhandelen.

4.   Naast de ingevolge de artikelen 31 en 32 van Richtlijn 2011/61/EU vereiste documentatie en informatie verstrekt de beheerder van het Eltif aan de bevoegde autoriteiten het volgende:

a)

het prospectus van de Eltif;

b)

het essentiële-informatiedocument van de Eltif in geval van verhandeling aan niet-professionele beleggers, en

c)

informatie over de voorzieningen waarvan sprake in artikel 26.

5.   De bevoegdheden van de bevoegde autoriteiten ingevolge de artikelen 31 en 32 van Richtlijn 2011/61/EU worden geacht eveneens op de verhandeling van Eltif's aan niet-professionele beleggers en de bijkomende vereisten van deze verordening betrekking te hebben.

6.   Naast haar bevoegdheden vastgelegd in artikel 31, lid 3, eerste alinea, van Richtlijn 2011/61/EU belet de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de beheerder van de Eltif eveneens de verhandeling van een Eltif als de beheerder van de Eltif niet aan deze verordening voldoet of zal voldoen.

7.   Naast haar bevoegdheden vastgelegd in artikel 32, lid 3, eerste alinea, van Richtlijn 2011/61/EU weigert de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de beheerder van de Eltif eveneens een volledig kennisgevingsdossier aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de Eltif zal worden verhandeld over te zenden als de beheerder van de Eltif niet aan deze verordening voldoet.

HOOFDSTUK VI

TOEZICHT

Artikel 32

Toezicht door de bevoegde autoriteiten

1.   De bevoegde autoriteiten zien doorlopend toe op de naleving van deze verordening.

2.   De bevoegde autoriteit van de Eltif is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de regels die in de hoofdstukken II, III en IV zijn neergelegd.

3.   De bevoegde autoriteit van de Eltif is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de verplichtingen die zijn neergelegd in het reglement of in de statuten van de Eltif, alsook de verplichtingen die vervat zijn in het prospectus, welke dient te voldoen aan deze verordening.

4.   De bevoegde autoriteit van de beheerder van de Eltif is belast met het toezicht op de toereikendheid van de regelingen en de organisatie van de beheerder van de Eltif, zodat de beheerder van de Eltif in staat is te voldoen aan de verplichtingen en regels met betrekking tot de oprichting en werking van alle Eltif's die hij beheert.

De bevoegde autoriteit van de beheerder van de Eltif is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving door de beheerder van de Eltif van deze verordening.

5.   De bevoegde autoriteiten houden op de op hun grondgebied gevestigde of verhandelde instellingen voor collectieve beleggingen toezicht om na te gaan of zij de benaming „Eltif” alleen gebruiken of alleen suggereren dat zij een Eltif zijn als zij over een vergunning beschikken uit hoofde van deze verordening en aan deze verordening voldoen.

Artikel 33

Bevoegdheden van bevoegde autoriteiten

1.   De bevoegde autoriteiten beschikken over alle toezichthoudende en onderzoeksbevoegdheden die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun taken ingevolge deze verordening.

2.   De overeenkomstig Richtlijn 2011/61/EU aan de bevoegde autoriteiten verleende bevoegdheden, met inbegrip van de bevoegdheden ten aanzien van sancties, worden eveneens ten aanzien van deze verordening uitgeoefend.

3.   De bevoegde autoriteit van de Eltif verbiedt het gebruik van de benaming „Eltif” of „Europese langetermijnbeleggingsinstelling” indien de beheerder van de Eltif niet langer aan deze verordening voldoet.

Artikel 34

Bevoegdheden van ESMA

1.   ESMA beschikt over de noodzakelijke bevoegdheden om de taken uit te voeren die haar bij deze verordening worden opgedragen.

2.   De overeenkomstig Richtlijn 2011/61/EU aan ESMA verleende bevoegdheden worden eveneens ten aanzien van deze verordening en met inachtneming van Verordening (EG) nr. 45/2001 uitgeoefend.

3.   Voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 1095/2010 wordt deze verordening begrepen als een andere wettelijk bindende uniale handeling die taken verleent aan ESMA waarvan sprake in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 35

Samenwerking tussen bevoegde autoriteiten

1.   De bevoegde autoriteit van de Eltif en de bevoegde autoriteit van beheerder van de Eltif werken, indien verschillend, met elkaar samen en wisselen informatie uit voor de uitoefening van hun taken uit hoofde van deze verordening.

2.   De bevoegde autoriteiten werken met elkaar samen overeenkomstig Richtlijn 2011/61/EU.

3.   De bevoegde autoriteiten en ESMA werken voor het uitvoeren van hun respectieve taken krachtens deze verordening met elkaar samen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1095/2010.

4.   De bevoegde autoriteiten en ESMA wisselen alle informatie en documentatie uit die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van hun respectieve taken krachtens deze verordening in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1095/2010, met name om inbreuken op deze verordening vast te stellen en te verhelpen.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 36

Verwerking van aanvragen door de Commissie

De Commissie kent prioriteit toe aan haar procedures voor alle aanvragen van Eltif's voor financiering van de EIB en stroomlijnt deze. De Commissie stroomlijnt het opstellen van adviezen of bijdragen voor aanvragen door Eltif's voor EIB-financiering.

Artikel 37

Toetsing

1.   Uiterlijk op 9 juni 2019 begint de Commissie de toepassing van deze verordening te toetsen. Daarbij analyseert de Commissie met name:

a)

de impact van artikel 18;

b)

de impact op de activadiversificatie van de toepassing van de minimumdrempel van 70 % in aanmerking komende beleggingsactiva dat is neergelegd in artikel 13, lid 1;

c)

de mate waarin Eltif's in de Unie worden verhandeld, daaronder begrepen of onder artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2011/61/EU vallende abi's er belang bij kunnen hebben Eltif's te verhandelen;

d)

de mate waarin de lijst van in aanmerking komende activa en beleggingen en de diversificatieregels, de portefeuillesamenstelling en de limieten ten aanzien van het lenen van geld moeten worden geactualiseerd.

2.   Na de in lid 1 van dit artikel bedoelde toetsing en na raadpleging van ESMA doet de Commissie het Europees Parlement en de Raad een verslag toekomen met een beoordeling van de bijdrage die deze verordening en Eltif's leveren aan de voltooiing van de kapitaalmarktunie en aan de verwezenlijking van de doelstellingen vermeld in artikel 1, lid 2. Dit verslag wordt, indien nodig, samen met een wetgevingsvoorstel ingediend.

Artikel 38

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 9 december 2015.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 29 april 2015.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

Z. KALNIŅA-LUKAŠEVICA


(1)  PB C 67 van 6.3.2014, blz. 71.

(2)  PB C 126 van 26.4.2014, blz. 8.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 10 maart 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 20 april 2015.

(4)  Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) nr. 345/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende Europese durfkapitaalfondsen (PB L 115 van 25.4.2013, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) nr. 346/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 inzake Europese sociaalondernemerschapsfondsen (PB L 115 van 25.4.2013, blz. 18).

(7)  Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).

(8)  Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).

(9)  Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PB L 345 van 31.12.2003, blz. 64).

(10)  Verordening (EG) nr. 809/2004 van de Commissie van 29 april 2004 tot uitvoering van Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de in het prospectus te verstrekken informatie, de vormgeving van het prospectus, de opneming van informatie door middel van verwijzing, de publicatie van het prospectus en de verspreiding van advertenties betreft (PB L 149 van 30.4.2004, blz. 1).

(11)  Verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (PRIIP's) (PB L 352 van 9.12.2014, blz. 1).

(12)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).

(13)  Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 84).

(14)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).

(15)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(16)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(17)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(18)  Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).

(19)  Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps (PB L 86 van 24.3.2012, blz. 1).

(20)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).


Rectificaties

19.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 123/122


Rectificatie van Verordening (EU) nr. 375/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 tot oprichting van het Europese vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening („EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp”)

( Publicatieblad van de Europese Unie L 122 van 24 april 2014 )

Bladzijde 15, artikel 24, lid 2:

in plaats van:

„2.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen als bedoeld in artikel 7, lid 2, artikel 9, lid 2, en artikel 20, lid 3, vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van zeven jaar vanaf 25 april 2014.”

te lezen:

„2.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen als bedoeld in artikel 7, lid 2, artikel 9, lid 2 en artikel 20, leden 3 en 4, vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van zeven jaar vanaf 25 april 2014.”