ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 44

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

58e jaargang
18 februari 2015


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/217 van de Commissie van 10 april 2014 houdende toestemming voor de lidstaten om bepaalde afwijkingen vast te stellen krachtens Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land (Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 2292)

1

 

*

Besluit (EU) 2015/218 van de Commissie van 7 mei 2014 betreffende de steunmaatregelen nrs. SA.29786 (ex N 633/2009), SA.33296 (11/N), SA.31891 (ex N553/10), N 241/09, N 160/10 en SA.30995 (ex N 25/10) die door Ierland zijn toegekend voor de herstructurering van Allied Irish Banks plc en EBS Building Society (Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 2638)  ( 1 )

40

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/219 van de Commissie van 29 januari 2015 tot vervanging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2013/115/EU tot vaststelling van het Sirene-handboek en andere uitvoeringsmaatregelen voor het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 326)

75

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

BESLUITEN

18.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 44/1


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/217 VAN DE COMMISSIE

van 10 april 2014

houdende toestemming voor de lidstaten om bepaalde afwijkingen vast te stellen krachtens Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 2292)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land (1), en met name artikel 6, leden 2 en 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage I, deel I.3, bijlage II, deel II.3, en bijlage III, deel III.3, bij Richtlijn 2008/68/EG bevatten lijsten van nationale afwijkingen, die het mogelijk maken rekening te houden met specifieke nationale omstandigheden. Een aantal lidstaten hebben nieuwe afwijkingen aangevraagd.

(2)

Deze afwijkingen moeten worden toegestaan.

(3)

Aangezien bijlage I, deel I.3, bijlage II, deel II.3, en bijlage III, deel III.3, derhalve moeten worden aangepast, verdient het ter wille van de duidelijkheid de voorkeur deze bijlagen volledig te vervangen.

(4)

Richtlijn 2008/68/EG dient dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

(5)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij Richtlijn 2008/68/EG ingestelde Comité inzake het vervoer van gevaarlijke goederen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage vermelde lidstaten krijgen toestemming om de in die bijlage vermelde afwijkingen voor het vervoer van gevaarlijke goederen op hun grondgebied toe te passen.

Deze afwijkingen moeten zonder onderscheid worden toegepast.

Artikel 2

Bijlage I, deel I.3, bijlage II, deel II.3, en bijlage III, deel III.3, bij Richtlijn 2008/68/EG worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 10 april 2014.

Voor de Commissie

Siim KALLAS

Vicevoorzitter


(1)  PB L 260 van 30.9.2008, blz. 13.


BIJLAGE

Bijlagen I, II en III bij Richtlijn 2008/68/EG worden als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage I, deel I.3, wordt vervangen door de volgende tekst:

„I.3.   Nationale afwijkingen

Op grond van artikel 6, lid 2, van Richtlijn 2008/68/EG aan lidstaten toegestane afwijkingen voor het vervoer van gevaarlijke goederen op hun grondgebied.

Nummering van de afwijkingen: RO-a/bi/bii-LS-nn.

RO= wegvervoer

a/bi/bii= artikel 6, lid 2, onder a)/onder b), i)/onder b), ii)

LS= afkorting van de lidstaat

nn= volgnummer

Op grond van artikel 6, lid 2, onder a), van Richtlijn 2008/68/EG

BE België

RO-a-BE-1

Betreft: Klasse 1 — Kleine hoeveelheden.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 1.1.3.6.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: bij punt 1.1.3.6 wordt de hoeveelheid springstoffen voor mijnbouw die in een gewoon voertuig mag worden vervoerd, beperkt tot 20 kg.

Inhoud van de nationale wetgeving: exploitanten van opslagplaatsen die ver van de bevoorradingsplaatsen verwijderd zijn, kunnen toestemming krijgen om ten hoogste 25 kg dynamiet of moeilijk ontvlambare springstoffen en 300 slagpijpjes met gewone motorvoertuigen te vervoeren onder de voorwaarden die door de dienst der springstoffen moeten worden vastgesteld.

Referentie van de nationale wetgeving: artikel 111 van het Koninklijk Besluit van 23 september 1958 betreffende springstoffen.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-a-BE-2

Betreft: vervoer van ongereinigde lege houders die producten van verschillende klassen hebben bevat.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 5.4.1.1.6.

Inhoud van de nationale wetgeving: vermelding op het vervoersdocument: „ongereinigde lege verpakkingen die producten van verschillende klassen hebben bevat”.

Referentie van de nationale wetgeving: afwijking 6-97.

Toelichting: afwijking door de Commissie geregistreerd als nr. 21 (krachtens artikel 6, lid 10, van Richtlijn 94/55/EG).

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-a-BE-3

Betreft: invoering van RO-a-UK-4.

Referentie van de nationale wetgeving: Koninklijk Besluit betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (1-2009).

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-a-BE-4

Betreft: vrijstelling van alle ADR-voorschriften voor het binnenlands vervoer van ten hoogste 1 000 gebruikte ionische rookmelders van particuliere huishoudens naar de verwerkingsinstallatie in België via de inzamelingspunten die zijn opgenomen in het scenario voor de gescheiden inzameling van rookmelders.

Verwijzing naar ADR: alle voorschriften.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG:

Inhoud van de nationale wetgeving: voor het huishoudelijk gebruik van ionische rookmelders geldt vanuit radiologisch oogpunt geen regelgeving wanneer de rookmelder van een goedgekeurd type is. Het vervoer van deze rookmelders naar de eindgebruiker is ook vrijgesteld van de ADR-voorschriften. (zie 2.2.7.1.2, onder d)).

Krachtens Richtlijn 2002/96/EG (betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur) moeten gebruikte rookmelders gescheiden worden ingezameld voor de behandeling van de printplaten en (voor ionische rookmelders) om de radioactieve stoffen te verwijderen. Om deze gescheiden inzameling mogelijk te maken is een scenario ontwikkeld om particuliere huishoudens te stimuleren hun gebruikte rookmelders naar een inzamelingspunt te brengen om deze rookmelders van daar, soms via een tweede inzamelingspunt of een tijdelijke opslagplaats, naar een verwerkingsinstallatie te vervoeren.

Op de inzamelingspunten zijn metalen verpakkingen voor maximaal 1 000 rookmelders beschikbaar. Vanuit deze punten kan één pakket met rookmelders samen met ander afval naar een tijdelijke opslagplaats of de verwerkingsinstallatie worden vervoerd. Het pakket wordt gemerkt met het woord „rookmelder”.

Referentie van de nationale wetgeving: het scenario voor de gescheiden inzameling van rookmelders maakt deel uit van de voorwaarden voor de verwijdering van goedgekeurde instrumenten die zijn opgenomen in artikel 3.1.d.2 van het Koninklijk Besluit van 20 juli 2001: het algemeen reglement stralingsbescherming.

Toelichting: deze afwijking is nodig om de gescheiden inzameling van gebruikte ionische rookmelders mogelijk te maken.

Vervaldatum: 30 juni 2015

DE Duitsland

RO-a-DE-1

Betreft: gezamenlijke verpakking en gezamenlijke lading van auto-onderdelen met classificatie 1.4G en bepaalde gevaarlijke goederen (n4).

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 4.1.10 en 7.5.2.1.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: bepalingen inzake gezamenlijke verpakking en gezamenlijke lading.

Inhoud van de nationale wetgeving: UN 0431 en UN 0503 mogen in bepaalde in de vrijstelling vermelde hoeveelheden samen met bepaalde gevaarlijke goederen (producten in verband met de autofabricage) worden geladen. De waarde 1 000 (vergelijkbaar met 1.1.3.6.4) mag niet worden overschreden.

Referentie van de nationale wetgeving: Gefahrgut-Ausnahmeverordnung — GGAV 2002 vom 6.11.2002 (BGBl. I S. 4350); I S. 4350); Ausnahme 28.

Toelichting: de afwijking is nodig om de snelle levering van veiligheidsonderdelen voor auto's mogelijk te maken, afhankelijk van de plaatselijke vraag. Door het uitgebreide gamma van producten is het niet gebruikelijk dat plaatselijke garages deze in voorraad hebben.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-a-DE-2

Betreft: vrijstelling van het voorschrift om een vervoersdocument en een expediteursverklaring bij zich te hebben voor bepaalde hoeveelheden gevaarlijke goederen, als gedefinieerd in punt 1.1.3.6 (n1).

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 5.4.1.1.1 en 5.4.1.1.6.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: inhoud van het vervoersdocument.

Inhoud van de nationale wetgeving: voor alle klassen behalve klasse 7. Er is geen vervoersdocument nodig indien de hoeveelheid vervoerde goederen niet groter is dan de onder 1.1.3.6 vermelde hoeveelheden.

Referentie van de nationale wetgeving: Gefahrgut-Ausnahmeverordnung — GGAV 2002 vom 6.11.2002 (BGBl. I S. 4350)); Ausnahme 18.

Toelichting: de informatie die wordt verstrekt door kenmerking en etikettering van verpakkingen wordt voor het binnenlands vervoer voldoende geacht, aangezien een vervoersdocument bij lokale distributie niet altijd nodig is.

Afwijking door de Commissie geregistreerd als nr. 22 (krachtens artikel 6, lid 10, van Richtlijn 94/55/EG).

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-a-DE-3

Betreft: vervoer van meetstandaards en brandstofpompen (leeg en ongereinigd).

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: bepalingen voor de UN-nummers 1202, 1203 en 1223.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: verpakking, kenmerking, documenten, instructies voor vervoer en behandeling, instructies voor de bemanning van voertuigen.

Inhoud van de nationale wetgeving: specificatie van voorschriften en aanvullende bepalingen voor de toepassing van de afwijking: tot 1 000 l: vergelijkbaar met lege, ongereinigde verpakkingen; boven 1 000 l: naleving van bepaalde voorschriften voor tanks; vervoer uitsluitend leeg en ongereinigd.

Referentie van de nationale wetgeving: Gefahrgut-Ausnahmeverordnung — GGAV 2002 vom 6.11.2002 (BGBl. I S. 4350); Ausnahme 24.

Toelichting: lijst nr. 7, 38, 38a.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-a-DE-5

Betreft: Toestemming voor gezamenlijke verpakking.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 4.1.10.4 MP2.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: Verbod op gezamenlijke verpakking.

Inhoud van de nationale wetgeving: klassen 1.4S, 2, 3 en 6.1; toestemming voor gezamenlijke verpakking van voorwerpen in klasse 1.4S (patronen voor kleine wapens), spuitbussen (klasse 2) en materialen voor reiniging en behandeling in de klassen 3 en 6.1 (vermelde UN-nummers) die als één geheel worden verkocht in gecombineerde verpakkingen in verpakkingsgroep II en in kleine hoeveelheden.

Referentie van de nationale wetgeving: Gefahrgut-Ausnahmeverordnung — GGAV 2002 vom 6.11.2002 (BGBl. I S. 4350); Ausnahme 21.

Toelichting: lijst nr. 30*, 30a, 30b, 30c, 30d, 30e, 30f en 30 g.

Vervaldatum: 30 juni 2015

DK Denemarken

RO-a-DK-2

Betreft: vervoer over de weg van verpakkingen met ontplofbare stoffen en verpakkingen met ontstekingsinrichtingen in eenzelfde voertuig.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 7.5.2.2.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: bepalingen gemengde verpakking.

Inhoud van de nationale wetgeving: bij het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg moeten de regels van de ADR in acht worden genomen.

Referentie van de nationale wetgeving: Bekendtgørelse nr. 729 af 15. august 2001 om vejtransport of farligt gods § 4, stk. l.

Toelichting: praktisch gezien moet men de mogelijkheid hebben om in eenzelfde voertuig explosieve stoffen samen met ontstekingsinrichtingen te verpakken wanneer deze goederen van de plaats van opslag naar de plaats van gebruik en vice versa worden vervoerd.

Wanneer de Deense wetgeving inzake het vervoer van gevaarlijke goederen wordt gewijzigd, zullen de Deense autoriteiten dergelijk vervoer onder de volgende voorwaarden toestaan:

1.

niet meer dan 25 kg explosieve stoffen van groep D mogen tegelijk worden vervoerd;

2.

niet meer dan 200 stuks ontstekingsinrichtingen van groep B mogen tegelijkertijd worden vervoerd;

3.

ontstekingsinrichtingen en explosieve stoffen moeten afzonderlijk worden verpakt in door de VN gecertificeerde verpakkingen in overeenstemming met de voorschriften van Richtlijn 2000/61/EG tot wijziging van Richtlijn 94/55/EG;

4.

de tussen verpakkingen met ontstekingsinrichtingen en verpakkingen met explosieve stoffen aan te houden afstand moet ten minste 1 m bedragen, zelfs wanneer er plotseling moet worden geremd. Verpakkingen met ontstekingsinrichtingen en verpakkingen met explosieve stoffen moeten zo worden geplaatst dat zij snel uit het voertuig kunnen worden verwijderd;

5.

alle andere regels betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen moeten in acht worden genomen.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-a-DK-3

Betreft: vervoer over de weg van voor verwijdering bij huishoudens en bepaalde bedrijven ingezamelde verpakkingen en voorwerpen die afval of resten van gevaarlijke goederen van bepaalde klassen bevatten.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: delen en hoofdstukken 2, 3, 4.1, 5.1, 5.2, 5.4, 6, 8.1 en 8.2.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: classificatiebepalingen, bijzondere bepalingen, bepalingen voor verpakking, verzendingsprocedures, eisen voor het vervaardigen en testen van verpakkingen, algemene eisen voor vervoersmiddelen en -uitrusting aan boord en opleidingseisen.

Inhoud van de nationale wetgeving: bij huishoudens of bepaalde bedrijven voor verwijdering ingezamelde binnenverpakkingen of voorwerpen die afval of resten van gevaarlijke goederen van bepaalde klassen bevatten, mogen in bepaalde buitenverpakkingen en/of oververpakkingen samen worden verpakt en verzonden volgens speciale verzendingsprocedures, inclusief beperkingen op speciale verpakkingen en markeringen. De hoeveelheid gevaarlijke goederen per binnen-verpakking, buitenverpakking en/of vervoerseenheid is beperkt.

Referentie van de nationale wetgeving: Bekendtgørelse nr. 818 af 28. juni 2011 om vejtransport af farligt gods § 4, stk. 3.

Toelichting: afvalbeheerders kunnen niet alle bepalingen van bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG toepassen wanneer afval met resten van gevaarlijke goederen ter verwijdering verzameld is bij huishoudens en bedrijven. Het afval wordt gewoonlijk verpakt in verpakkingen die in de detailhandel zijn verkocht.

Vervaldatum: 1 januari 2019

FI Finland

RO-a-FI-1

Betreft: vervoer in bussen van bepaalde hoeveelheden gevaarlijke goederen en kleine hoeveelheden laagradioactief materiaal voor gezondheidszorg en onderzoek.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 4.1, 5.4.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: bepalingen voor verpakking, documentatie.

Inhoud van de nationale wetgeving: vervoer in bussen van gevaarlijke goederen in bepaalde kleinere hoeveelheden dan die van 1.1.3.6 met een maximale nettomassa van maximum 200 kg wordt toegestaan zonder gebruik van het vervoersdocument en zonder aan alle verpakkingsvoorschriften te voldoen. Een voertuig dat maximaal 50 kg laagradioactief materiaal vervoert ten behoeve van gezondheidszorg of onderzoek, moet worden gemarkeerd en uitgerust overeenkomstig de ADR.

Referentie van de nationale wetgeving: Liikenne- ja viestintäministeriön asetus vaarallisten aineiden kuljetuksesta tiellä (277/2002; 313/2003; 312/2005).

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-a-FI-2

Betreft: beschrijving van lege tanks in het vervoersdocument.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 5.4.1.1.6.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: bijzondere bepalingen voor lege, ongereinigde verpakkingen, voertuigen, containers, tanks, batterijwagens en MEGC's (multiple element gas containers).

Inhoud van de nationale wetgeving: bij lege, ongereinigde tankwagens waarin twee of meer stoffen met de UN-nummers 1202, 1203 en 1223 zijn vervoerd, mag de beschrijving in het vervoersdocument worden aangevuld met de woorden „laatste inhoud”, gevolgd door de naam van het product met het laagste vlampunt; „Lege tankwagen, 3, laatste inhoud: UN 1203 Motorbrandstof, II”.

Referentie van de nationale wetgeving: Liikenne- ja viestintäministeriön asetus vaarallisten aineiden kuljetuksesta tiellä (277/2002; 313/2003).

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-a-FI-3

Betreft: etikettering en kenmerking van de vervoerseenheid voor explosieven.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 5.3.2.1.1.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: algemene voorschriften voor oranje borden.

Inhoud van de nationale wetgeving: vervoerseenheden (doorgaans bestelwagens) die kleine hoeveelheden explosieven (maximaal 1 000 kg netto) naar steengroeven en werklocaties vervoeren, mogen aan de voor- en achterkant worden geëtiketteerd met het etiket volgens model 1.

Referentie van de nationale wetgeving: Liikenne- ja viestintäministeriön asetus vaarallisten aineiden kuljetuksesta tiellä (277/2002; 313/2003).

Vervaldatum: 30 juni 2015

FR Frankrijk

RO-a-FR-2

Betreft: vervoer van afval uit de gezondheidszorg waarbij er sprake is van besmettingsrisico dat valt onder UN 3291, met een massa van ten hoogste 15 kg.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: bijlagen A en B.

Inhoud van de nationale wetgeving: vrijstelling van de ADR-voorschriften voor het vervoer van afval uit de gezondheidszorg waarbij er sprake is van besmettingsrisico en dat onder UN 3291 valt, met een massa van ten hoogste 15 kg.

Referentie van de nationale wetgeving: Arrêté du 1er juin 2001 relatif au transport des marchandises dangereuses par route — Article 12.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-a-FR-5

Betreft: vervoer van gevaarlijke goederen in het openbaar vervoer (18).

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 8.3.1.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: vervoer van passagiers en gevaarlijke goederen.

Inhoud van de nationale wetgeving: andere gevaarlijke goederen dan die van klasse 7 mogen in het openbaar vervoer als handbagage worden vervoerd: alleen de in 4.1, 5.2 en 3.4 vermelde bepalingen inzake verpakking, kenmerking en etikettering van pakketten zijn van toepassing.

Referentie van de nationale wetgeving: Arrêté du 29 mai 2009 relatif au transport des marchandises dangereuses par voies terrestres, annexe I, paragraphe 3.1.

Toelichting: in handbagage worden alleen gevaarlijke goederen voor persoonlijk of eigen beroepsmatig gebruik toegestaan. Patiënten met ademhalingsproblemen mogen draagbare gashouders in de voor één reis benodigde hoeveelheid meenemen.

Vervaldatum: 29 februari 2016

RO-a-FR-6

Betreft: vervoer van kleine hoeveelheden gevaarlijke goederen voor eigen rekening (18).

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 5.4.1.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: verplichting om een vervoersdocument te hebben.

Inhoud van de nationale wetgeving: vervoer voor eigen rekening van kleine hoeveelheden andere gevaarlijke goederen dan die van klasse 7 waarbij de onder 1.1.3.6 gestelde grenswaarden niet worden overschreden, is vrijgesteld van de onder 5.4.1 vermelde verplichting om in het bezit te zijn van een vervoersdocument.

Referentie van de nationale wetgeving: Arrêté du 29 mai 2009 relatif au transport des marchandises dangereuses par voies terrestres annexe I, paragraphe 3.2.1.

Vervaldatum: 29 februari 2016

RO-a-FR-7

Betreft: vervoer over de weg van monsters van chemische stoffen, mengsels en voorwerpen die gevaarlijke goederen bevatten, met het oog op markttoezicht.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: delen 1 tot en met 9.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: algemene bepalingen, classificatie, bijzondere bepalingen en vrijstellingen voor het vervoer van gevaarlijke goederen die verpakt zijn in kleine hoeveelheden, bepalingen betreffende het gebruik van verpakkingen en tanks, verzendingsprocedures, eisen voor de vervaardiging van verpakkingen, bepalingen inzake vervoersvoorwaarden, behandeling, laden en lossen, eisen inzake vervoersapparatuur en vervoersactiviteiten, eisen inzake de vervaardiging en goedkeuring van voertuigen.

Inhoud van de nationale wetgeving: monsters van chemische stoffen, mengsels en voorwerpen die gevaarlijke goederen bevatten en die met het oog op analyse worden vervoerd in het kader van een markttoezichtsactiviteit worden verpakt in combinatieverpakkingen. Ze moeten beantwoorden aan de regels inzake maximumhoeveelheden voor binnenverpakkingen, afhankelijk van het type gevaarlijke goederen. De buitenverpakking moet beantwoorden aan de eisen voor stevige plastic dozen (4H2, hoofdstuk 6.1 van bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG). Op de buitenverpakking moeten het in punt 3.4.7, bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG, vermelde merkteken en de tekst „Echantillons destinés à l'analyse” (monsters voor analyse) worden aangebracht. Als aan deze voorschriften is voldaan, is het vervoer vrijgesteld van de toepassing van bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG.

Referentie van de nationale wetgeving: Arrêté du 12 décembre 2012 modifiant l'arrêté du 29 mai 2009 relatif aux transports de marchandises dangereuses par voies terrestres.

Toelichting: de afwijking van punt 1.1.3, bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG voorziet niet in het vervoer van monsters van gevaarlijke goederen die met het oog op analyse zijn genomen door of namens de bevoegde autoriteiten. Om te zorgen voor effectief markttoezicht heeft Frankrijk een procedure vastgesteld op basis van het systeem dat van toepassing is op beperkte hoeveelheden, teneinde de veiligheid te garanderen van het vervoer van monsters die gevaarlijke goederen bevatten. Aangezien het niet altijd mogelijk is de bepalingen van tabel A toe te passen, is de beperking van de hoeveelheid voor de binnenverpakking op een meer operationele wijze gedefinieerd.

Vervaldatum: 1 januari 2019

IE Ierland

RO-a-IE-1

Betreft: vrijstelling van het voorschrift van 5.4.0 van de ADR voor een vervoersdocument voor het vervoer van pesticiden van ADR-klasse 3 die onder 2.2.3.3 zijn aangeduid als FT2-pesticiden (vlampunt < 23 °C) en ADR-klasse 6.1 die onder 2.2.61.3 zijn aangeduid als T6-pesticiden, vloeibaar (vlampunt niet lager dan 23 °C), wanneer de hoeveelheden vervoerde gevaarlijke goederen niet groter zijn dan de onder 1.1.3.6 van de ADR vermelde hoeveelheden.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 5.4.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: voorschrift voor vervoersdocument.

Inhoud van de nationale wetgeving: een vervoersdocument is niet nodig voor het vervoer van pesticiden van ADR-klassen 3 en 6.1, wanneer de hoeveelheid vervoerde gevaarlijke goederen niet groter is dan de onder 1.1.3.6 van de ADR vermelde hoeveelheden.

Referentie van de nationale wetgeving: Regulation 82(9) of the „Carriage of Dangerous Goods by Road Regulations, 2004”.

Toelichting: onnodig en bewerkelijk voorschrift voor het plaatselijk vervoer en de plaatselijke levering van deze pesticiden.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-a-IE-4

Betreft: vrijstelling van de voorschriften van de punten 5.3, 5.4, 7 en bijlage B van de ADR in verband met het vervoer van gascilinders voor tapinstallaties (voor dranken), wanneer deze op hetzelfde voertuig worden vervoerd als de dranken (waarvoor ze worden gebruikt).

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 5.3, 5.4, 7 en bijlage B.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: het markeren van de voertuigen, de mee te nemen documentatie en de bepalingen betreffende de vervoersmiddelen en het vervoer.

Inhoud van de nationale wetgeving: vrijstelling van de voorschriften van de punten 5.3, 5.4, 7 en bijlage B van de ADR voor gascilinders die worden gebruikt voor het tappen van dranken, wanneer deze gascilinders op hetzelfde voertuig worden vervoerd als de dranken (waarvoor ze worden gebruikt).

Referentie van de nationale wetgeving: Voorgesteld amendement van de „Carriage of Dangerous Goods by Road Regulations, 2004”.

Toelichting: de hoofdactiviteit is de distributie van verpakte dranken, die niet onder de ADR vallen, en daarnaast kleine hoeveelheden kleine cilinders met bijbehorende gassen voor het tappen.

Voorheen uit hoofde van artikel 6, lid 10, van Richtlijn 94/55/EG.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-a-IE-5

Betreft: vrijstelling, voor binnenlands vervoer binnen Ierland, van de in de hoofdstukken 6.2 en 4.1 van de ADR vermelde voorschriften voor de constructie en beproeving van houders en de voorschriften voor het gebruik daarvan voor cilinders en drukvaten voor gassen van klasse 2 die een multimodaal vervoerstraject hebben afgelegd, met inbegrip van vervoer over zee, wanneer i) deze cilinders en drukvaten overeenkomstig de IMDG-code worden vervaardigd, beproefd en gebruikt, ii) deze cilinders en drukvaten niet in Ierland worden nagevuld maar nominaal leeg naar het land van herkomst van het multimodale vervoerstraject worden geretourneerd en iii) deze cilinders en drukvaten lokaal in kleine hoeveelheden worden gedistribueerd.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 1.1.4.2, 4.1 en 6.2.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: bepalingen inzake multimodale vervoerstrajecten, met inbegrip van vervoer over zee, het gebruik van cilinders en drukvaten voor gassen van ADR-klasse 2 en de constructie en beproeving van deze cilinders en drukvaten voor gassen van ADR-klasse 2.

Inhoud van de nationale wetgeving: de bepalingen van de hoofdstukken 4.1 en 6.2 zijn niet van toepassing op cilinders en drukvaten voor gassen van klasse 2, mits i) deze cilinders en drukvaten overeenkomstig de IMDG-code worden vervaardigd en beproefd, ii) deze cilinders en drukvaten overeenkomstig de IMDG-code worden gebruikt, iii) deze cilinders en drukvaten via een multimodaal vervoerstraject, met inbegrip van vervoer over zee, naar de afzender zijn vervoerd, iv) het vervoer van deze cilinders en drukvaten naar de eindgebruiker bestaat uit één traject, dat binnen één dag wordt afgelegd, van de bestemmeling van het multimodale vervoer (als bedoeld onder iii)), v) deze cilinders en drukvaten niet in het binnenland worden nagevuld maar nominaal leeg naar het land van herkomst van het multimodale vervoerstraject (bedoeld onder iii)) worden geretourneerd, en vi) deze cilinders en drukvaten lokaal in het binnenland in kleine hoeveelheden worden gedistribueerd.

Referentie van de nationale wetgeving: voorgestelde wijziging van de „Carriage of Dangerous Goods by Road Regulations, 2004”.

Toelichting: de gassen in deze cilinders en drukvaten voldoen aan een door de eindgebruikers verlangde specificatie, op grond waarvan ze van buiten het ADR-gebied moeten worden ingevoerd. Na gebruik moeten deze nominaal lege cilinders en drukvaten naar het land van herkomst worden geretourneerd om met het gas met de speciale specificatie te worden nagevuld — ze worden niet in Ierland en zelfs niet binnen het ADR-gebied nagevuld. Ze voldoen weliswaar niet aan de ADR, maar voldoen wel aan en zijn geaccepteerd voor de IMDG-code. De eindbestemming van het multimodale vervoerstraject, dat buiten het ADR-gebied begint, is de locatie van de importeur, vanwaar deze cilinders en drukvaten in kleine hoeveelheden lokaal binnen Ierland naar de eindgebruiker worden gedistribueerd. Dit vervoer binnen Ierland zou onder het gewijzigde artikel 6, lid 9, van Richtlijn 94/55/EG vallen.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-a-IE-6

Betreft: vrijstelling van sommige van de bepalingen bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG inzake de verpakking, kenmerking en etikettering van kleine hoeveelheden (beneden de grenswaarden van 1.1.3.6) verlopen pyrotechnische voorwerpen van de classificatiecodes 1.3G, 1.4G en 1.4S van klasse 1 van bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG met als respectieve identificatienummers UN 0092, UN 0093, UN 0191, UN 0195, UN 0197, UN 0240, UN 0312, UN 0403, UN 0404, UN 0453, UN 0505, UN 0506 of UN 0507 voor vervoer naar de dichtstbijzijnde militaire kazerne voor verwijdering.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: delen 1, 2, 4, 5 en 6.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: algemene bepalingen. Classificatie; bepalingen inzake verpakking. bepalingen inzake verzending. constructie en beproeving van verpakking.

Inhoud van de nationale wetgeving: de bepalingen van bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG inzake de verpakking, kenmerking en etikettering van verlopen pyrotechnische voorwerpen met als respectieve identificatienummers UN 0092, UN 0093, UN 0191, UN 0195, UN 0197, UN 0240, UN 0312, UN 0403, UN 0404, UN 0453, UN 0505, UN 0506 of UN 0507 voor vervoer naar de dichtstbijzijnde militaire kazerne zijn niet van toepassing, mits aan de algemene bepalingen van de bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG inzake verpakking wordt voldaan en in het vervoersdocument aanvullende informatie wordt opgenomen. De afwijking geldt alleen voor lokaal vervoer van kleine hoeveelheden vervallen pyrotechnische voorwerpen naar de dichtstbijzijnde militaire kazerne voor veilige verwijdering.

Referentie van de nationale wetgeving: S.I. 349 of 2011 Regulation 57(f) and (g).

Toelichting: Het vervoer van kleine hoeveelheden „verlopen” pyrotechnische scheepvaartuitrusting, met name van eigenaren van pleziervaartuigen en scheepsbevoorraders, naar militaire kazernes voor een veilige verwijdering daarvan heeft problemen opgeleverd, vooral wat de verpakkingsvoorschriften betreft. Deze afwijking geldt voor kleine hoeveelheden (beneden de grenswaarde van 1.1.3.6) voor lokaal vervoer, voor alle aan pyrotechnische scheepvaartuitrusting toegekende UN-nummers.

Vervaldatum: 30 januari 2020

LT Litouwen

RO-a-LT-1

Betreft: invoering van RO-a-UK-6.

Referentie van de nationale wetgeving: Lietuvos Respublikos Vyriausybės 2000 m. kovo 23 d. nutarimas Nr. 337 „Dėl pavojingų krovinių vežimo kelių transportu Lietuvos Respublikoje” (Regeringsbesluit nr. 337 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg in de Republiek Litouwen, aangenomen op 23 maart 2000).

Vervaldatum: 30 juni 2015

HU Hongarije

RO-a-HU-1

Betreft: invoering van RO-a-DE-2.

Referentie van de nationale wetgeving: A nemzeti fejlesztési miniszter rendelete az ADR Megállapodás A és B Mellékletének belföldi alkalmazásáról.

Vervaldatum: 30 januari 2020

RO-a-HU-2

Betreft: vastelling van RO-a-UK-4.

Referentie van de nationale wetgeving: A nemzeti fejlesztési miniszter rendelete az ADR Megállapodás A és B Mellékletének belföldi alkalmazásáról.

Vervaldatum: 30 januari 2020

UK Verenigd Koninkrijk

RO-a-UK-1

Betreft: vervoer van bepaalde voorwerpen die laagradioactieve materialen bevatten, zoals klokken, horloges, rookmelders en wijzerplaten voor kompassen (E1).

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: de meeste ADR-voorschriften.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: voorschriften voor het vervoer van materialen van klasse 7.

Inhoud van de nationale wetgeving: volledige vrijstelling van de bepalingen van de nationale regelgeving voor bepaalde handelsproducten die beperkte hoeveelheden radioactief materiaal bevatten. (lichtgevend product dat is bedoeld om door een persoon te worden gedragen; maximaal 500 rookmelders voor huishoudelijk gebruik met een individuele activiteit van maximaal 40 kBq; of maximaal vijf tritiumlichtbronnen op basis van gas met een individuele activiteit van maximaal 10 GBq in eenzelfde spoorvoertuig of spoorvoertuig).

Referentie van de nationale wetgeving: The Radioactive Material (Road Transport) Regulations 2002: Regulation 5(4)(d). The Carriage of Dangerous Goods and Use of Transportable Pressure Equipment Regulations 2004: Regulation 3(10).

Toelichting: deze afwijking is een maatregel voor de korte termijn die niet langer nodig zal zijn wanneer soortgelijke wijzigingen van de regels van de IAEA (Internationale Organisatie voor Atoomenergie) in de ADR zijn opgenomen.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-a-UK-2

Betreft: vrijstelling van het voorschrift om een vervoersdocument bij zich te hebben voor bepaalde hoeveelheden gevaarlijke goederen (niet van klasse 7) als gedefinieerd onder 1.1.3.6 (E2).

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 1.1.3.6.2 en 1.1.3.6.3.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: vrijstelling van bepaalde voorschriften voor bepaalde hoeveelheden per vervoerseenheid.

Inhoud van de nationale wetgeving: voor beperkte hoeveelheden is geen vervoersdocument nodig, behalve wanneer deze deel uitmaken van een grotere lading.

Referentie van de nationale wetgeving: The Carriage of Dangerous Goods and Use of Transportable Pressure Equipment Regulations 2004: Regulation 3(7)(a).

Toelichting: deze vrijstelling is geschikt voor binnenlands vervoer, waarbij een vervoersdocument niet altijd nodig is voor lokale distributie.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-a-UK-3

Betreft: vrijstelling van het voorschrift dat voertuigen die laagradioactieve materialen vervoeren, brandblusapparatuur aan boord moeten hebben (E4).

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 8.1.4.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: voorschrift dat voertuigen brandblusapparatuur aan boord moeten hebben.

Inhoud van de nationale wetgeving: ontheffing van het voorschrift brandblusapparatuur aan boord te hebben wanneer uitsluitend vrijgestelde colli worden vervoerd (UN 2908, 2909, 2910 en 2911).

Beperking van het voorschrift wanneer slechts een klein aantal pakketten wordt vervoerd.

Referentie van de nationale wetgeving: The Radioactive Material (Road Transport) Regulations 2002: Regulation 5(4)(d).

Toelichting: het aan boord hebben van brandblusapparatuur is in de praktijk niet relevant bij het vervoer van UN 2908, 2909, 2910 en 2911, die vaak in kleine voertuigen worden vervoerd.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-a-UK-4

Betreft: distributie van goederen in binnenverpakkingen naar detailhandelaren of gebruikers (met uitzondering van de klassen 1, 4.2, 6.2 en 7) van lokale magazijnen naar detailhandelaren of gebruikers en van detailhandelaren naar eindgebruikers (N1).

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 6.1.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: voorschriften voor de constructie en de beproeving van verpakkingen.

Inhoud van de nationale wetgeving: verpakkingen behoeven geen RID/ADR- of UN-kenmerk te hebben gekregen of anderszins te zijn gemerkt als ze goederen bevatten zoals bepaald in bijlage 3.

Referentie van de nationale wetgeving: The Carriage of Dangerous Goods and Use of Transportable Pressure Equipment Regulations 2004: Regulation 7(4) and Regulation 36 Authorisation Number 13.

Toelichting: ADR-voorschriften zijn niet geschikt voor de laatste fasen van het vervoer van een magazijn naar een detailhandelaar of gebruiker of van een detailhandelaar naar een eindgebruiker. Deze afwijking is bedoeld om ervoor te zorgen dat binnenverpakkingen van goederen voor kleinhandelsdistributie op het laatste deel van een lokaal distributietraject zonder buitenverpakking kunnen worden vervoerd.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-a-UK-5

Betreft: verschillende „maximale totale hoeveelheden per vervoerseenheid” voor de goederen van klasse 1 in de categorieën 1 en 2 van de tabel onder 1.1.3.6.3 (N10).

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 1.1.3.6.3 en 1.1.3.6.4.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: vrijstellingen voor per vervoerseenheid vervoerde hoeveelheden.

Inhoud van de nationale wetgeving: voorschriften voor vrijstellingen voor beperkte hoeveelheden en samenlading van explosieven.

Referentie van de nationale wetgeving: Carriage of Explosives by Road Regulations 1996, reg. 13 and Schedule 5; reg. 14 and Schedule 4.

Toelichting: behelst verschillende grenswaarden voor hoeveelheden goederen van klasse 1, namelijk „50” voor categorie 1 en „500” voor categorie 2. Voor de berekening van gemengde ladingen worden de vermenigvuldigingsfactoren „20” voor categorie 1 en „2” voor categorie 2 gehanteerd.

Voorheen uit hoofde van artikel 6, lid 10, van Richtlijn 94/55/EG.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-a-UK-6

Betreft: verhoging van de maximaal toelaatbare nettomassa van explosieven in voertuigen van type EX/II (N13).

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 7.5.5.2.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: beperkingen op de vervoerde hoeveelheden explosieve stoffen en voorwerpen.

Inhoud van de nationale wetgeving: beperkingen op de vervoerde hoeveelheden explosieve stoffen en voorwerpen.

Referentie van de nationale wetgeving: Carriage of Explosives by Road Regulations 1996, reg. 13, Schedule 3.

Toelichting: volgens de voorschriften van het Verenigd Koninkrijk is een maximale nettomassa van 5 000 kg in voertuigen van type II toegestaan voor compatibiliteitsgroepen 1.1C, 1.1D, 1.1E en 1.1J.

Veel in de Unie vervoerde voorwerpen van de klassen 1.1C, 1.1D, 1.1E en 1.1J zijn groot of omvangrijk en langer dan ongeveer 2,5 m. Het gaat hier vooral om explosieve voorwerpen voor militair gebruik. De beperkingen voor de constructie van EX/III-voertuigen (dit moeten gesloten voertuigen zijn) maken het laden en lossen van dergelijke voorwerpen heel moeilijk. Voor sommige voorwerpen zou zowel aan het begin als aan het eind van de reis gespecialiseerde laad- en losapparatuur nodig zijn. In de praktijk is die zelden voorhanden. Er worden in het Verenigd Koninkrijk maar weinig EX/III-voertuigen gebruikt en het zou voor de industrie uiterst problematisch zijn indien zou worden geëist dat voor het vervoer van dergelijke explosieven meer gespecialiseerde EX/III-voertuigen worden gebouwd.

In het Verenigd Koninkrijk worden militaire explosieven meestal door commerciële vervoersbedrijven vervoerd, die niet onder de vrijstelling voor militaire voertuigen in Richtlijn 2008/68/EG vallen. Om dit probleem op te lossen, heeft het Verenigd Koninkrijk altijd toestemming gegeven voor het vervoer van maximaal 5 000 kg van dergelijke voorwerpen op EX/II-voertuigen. De huidige grenswaarde is niet altijd voldoende omdat een voorwerp meer dan 1 000 kg explosieven kan bevatten.

Sinds 1950 hebben zich slechts twee incidenten voorgedaan (beide in de jaren 1950) met de ontploffing van explosieven met een gewicht van meer dan 5 000 kg. De incidenten werden veroorzaakt door een brandende band en een heet uitlaatsysteem waardoor de bekleding in brand vloog. Deze branden zouden zich ook met een kleinere lading hebben kunnen voordoen. Er vielen geen doden of gewonden.

Empirisch bewijsmateriaal wijst erop dat het onwaarschijnlijk is dat correct verpakte explosieve voorwerpen door schokken, bijvoorbeeld bij een botsing, ontploffen. Uit militaire rapporten en de resultaten van proeven met de inslag van raketten blijkt dat de inslagsnelheid groter moet zijn dan die bij de 12 m-valproef om patronen tot ontploffing te brengen.

Deze maatregel heeft geen gevolgen voor de huidige veiligheidsnormen.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-a-UK-7

Betreft: vrijstelling van de eisen inzake toezicht voor kleine hoeveelheden van bepaalde goederen van klasse 1 (N12).

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 8.4 en 8.5 S1(6).

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: eisen inzake toezicht voor voertuigen die bepaalde hoeveelheden gevaarlijke goederen vervoeren.

Inhoud van de nationale wetgeving: bevat bepalingen voor veilig parkeren en toezicht, maar eist, in tegenstelling tot hoofdstuk 8.5 S1(6) van de ADR, geen permanent toezicht op bepaalde ladingen van klasse 1.

Referentie van de nationale wetgeving: Carriage of Explosives by Road Regulations, reg.24 (Voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (1996), artikel 24.

Toelichting: de ADR-voorschriften inzake toezicht zijn in een nationale context niet altijd uitvoerbaar.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-a-UK-8

Betreft: versoepeling van de beperkingen voor het vervoer van gemengde ladingen explosieven en van explosieven met andere gevaarlijke goederen in wagens, voertuigen en containers (N4/5/6).

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 7.5.2.1 en 7.5.2.2.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: beperkingen voor bepaalde soorten samenlading.

Inhoud van de nationale wetgeving: de nationale wetgeving is minder strikt voor de samenlading van explosieven, mits het vervoer hiervan zonder risico's kan gebeuren.

Referentie van de nationale wetgeving: Carriage of Dangerous Goods by Road Regulations 1996, Regulation 18.

Toelichting: het Verenigd Koninkrijk wil toestemming geven voor enkele afwijkingen op de regels voor het combineren van explosieven met andere explosieven en van explosieven met andere gevaarlijke goederen. Elke afwijking omvat een kwantitatieve beperking voor één of meer onderdelen van de lading en wordt alleen toegestaan mits „alle redelijkerwijs uitvoerbare maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat de explosieven in contact komen met deze goederen of deze anderszins in gevaar brengen of daardoor in gevaar worden gebracht”.

Voorbeelden van afwijkingen waarvoor het Verenigd Koninkrijk toestemming zou willen geven:

1.

Explosieven die zijn geclassificeerd onder de UN-nummers 0029, 0030, 0042, 0065, 0081, 0082, 0104, 0241, 0255, 0267, 0283, 0289, 0290, 0331, 0332, 0360 of 0361, mogen in één voertuig worden vervoerd met gevaarlijke goederen die zijn geclassificeerd onder UN-nummer 1942. De hoeveelheid UN 1942 die mag worden vervoerd, wordt beperkt door deze te beschouwen als explosieven van 1.1D.

2.

Explosieven die zijn geclassificeerd onder de UN-nummers 0191, 0197, 0312, 0336, 0403, 0431 of 0453, mogen in één voertuig worden vervoerd met gevaarlijke goederen (met uitzondering van ontvlambare gassen, besmettelijke stoffen en giftige stoffen) in vervoerscategorie 2 of gevaarlijke goederen in vervoerscategorie 3 of een combinatie daarvan, mits de totale massa of het totale volume van de gevaarlijke goederen in vervoerscategorie 2 niet groter is dan 500 kg of 500 l en de totale nettomassa van deze explosieven niet groter is dan 500 kg.

3.

Explosieven van 1.4G mogen in één voertuig worden vervoerd met ontvlambare vloeistoffen en ontvlambare gassen in vervoerscategorie 2 of niet-ontvlambare niet-giftige gassen in vervoerscategorie 3 of een combinatie daarvan, mits de totale massa of het totale volume van de gevaarlijke goederen, alles opgeteld, niet groter is dan 200 kg of 200 l en de totale nettomassa van de explosieven niet groter is dan 20 kg.

4.

Explosieve voorwerpen die zijn geclassificeerd onder de UN-nummers 0106, 0107 of 0257, mogen worden vervoerd met explosieve voorwerpen in de compatibiliteitsgroepen D, E of F waarvoor ze bestanddeel zijn. De totale hoeveelheid explosieve stoffen van de UN-nummers 0106, 0107 of 0257 mag niet groter zijn dan 20 kg.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-a-UK-9

Betreft: alternatief voor het aanbrengen van oranje borden op kleine voertuigen bij het vervoer van kleine partijen radioactief materiaal.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 5.3.2.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: verplichting voor kleine voertuigen tot het voeren van oranje borden bij het vervoer van radioactief materiaal.

Inhoud van de nationale wetgeving: laat iedere in het kader van dit proces goedgekeurde vrijstelling toe. De aangevraagde afwijking luidt als volgt:

Voertuigen moeten:

a)

hetzij, overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het ADR, par. 5.3.2, van grote oranje etiketten worden voorzien; of

b)

mogen in het geval van een voertuig dat niet meer dan tien verpakkingen met niet-splijtbaar of vrijgesteld splijtbaar radioactief materiaal vervoert, waarbij de som van de transportindexen van deze verpakkingen niet hoger is dan 3, een bord voeren dat voldoet aan de eisen die in de nationale wetgeving zijn vastgesteld.

Referentie van de nationale wetgeving: The Radioactive Material (Road Transport) Regulations 2002 Regulation 5(4)(d).

Toelichting:

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-a-UK-10

Betreft: vervoer van afval uit de gezondheidszorg waarbij er sprake is van besmettingsrisico dat valt onder UN 3291, met een massa van ten hoogste 15 kg.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: alle bepalingen.

Inhoud van de nationale wetgeving: vrijstelling van de voorschriften van bijlage I, deel I.1, voor het vervoer van afval uit de gezondheidszorg waarbij er sprake is van besmettingsrisico en dat valt onder UN 3291, met een massa van ten hoogste 15 kg.

Referentie van de nationale wetgeving: Deze afwijking zal worden toegekend onder The Carriage of Dangerous Goods and Use of Transportable Pressure Equipment Regulations 2011.

Vervaldatum: 1 januari 2017

Op grond van artikel 6, lid 2, onder b), i), van Richtlijn 2008/68/EG

BE België

RO-bi-BE-4

Betreft: vervoer van gevaarlijke goederen in tanks voor verwijdering door verbranding.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 3.2.

Inhoud van de nationale wetgeving: in afwijking van de tabel in hoofdstuk 3.2 is het toegestaan voor het vervoer van met water reactieve vloeistoffen, giftig, groep III, n.e.g., onder bepaalde omstandigheden een tankcontainer met tankcode L4BH in plaats van tankcode L4DH te gebruiken.

Referentie van de nationale wetgeving: afwijking 01-2002

Toelichting: deze regeling mag alleen worden gebruikt voor het vervoer van gevaarlijk afval over korte afstand.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-BE-5

Betreft: vervoer van afval naar afvalverwijderingsinstallaties.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 5.2, 5.4, 6.1 (oude regelgeving: A5, 2X14, 2X12).

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: classificatie, kenmerking en voorschriften voor de verpakking.

Inhoud van de nationale wetgeving: in plaats van de classificatie van afval aan de hand van de ADR wordt het in verschillende afvalgroepen geclassificeerd (brandbare oplosmiddelen, verf, zuren, batterijen enz.) om gevaarlijke reacties binnen één groep te voorkomen. De voorschriften voor de vervaardiging van verpakkingen zijn minder streng.

Referentie van de nationale wetgeving: Koninklijk Besluit betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (1-2009).

Toelichting: deze regeling mag worden gebruikt voor het vervoer van kleine hoeveelheden afval naar afvalverwijderingsinstallaties.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-BE-6

Betreft: invoering van RO-bi-SE-5.

Referentie van de nationale wetgeving: Koninklijk Besluit betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (1-2009).

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-BE-7

Betreft: invoering van RO-bi-BE-6.

Referentie van de nationale wetgeving: Koninklijk Besluit betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (2-2008).

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-BE-8

Betreft: invoering van RO-bi-UK-2.

Referentie van de nationale wetgeving: Koninklijk Besluit betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-BE-9

Betreft: invoering van RO-bi-SE-3.

Referentie van de nationale wetgeving: Koninklijk Besluit betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg.

Vervaldatum: 15 januari 2018

RO-bi-BE-10

Betreft: vervoer in de directe omgeving van industrieterreinen, met inbegrip van vervoer over de openbare weg.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: bijlagen A en B.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: bijlagen A en B.

Inhoud van de nationale wetgeving: De afwijkingen hebben betrekking op de documentatie, de etikettering en de kenmerking van verpakkingen en het diploma van de chauffeur.

Referentie van de nationale wetgeving: Koninklijk Besluit betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg.

Toelichting: In de onderstaande lijst zijn het nummer van de afwijking in de nationale wetgeving, de toegestane afstand en de gevaarlijke goederen in kwestie vermeld.

 

afwijking 2-89: oversteken van een openbare weg (verpakte chemicaliën)

 

afwijking 4-97: 2 km (blokken ruwijzer bij hoge temperatuur)

 

afwijking 2-2001: 300 m (klassen 3, 6.1 en 8)

 

afwijking 6-2004: maximum 5 km (verpakte chemicaliën)

 

afwijking 12-2004: 800 m (UN 3082)

 

afwijking 16-2004: maximum 55 km (beperkte hoeveelheden)

 

afwijking 7-2005: oversteken van een openbare weg (UN 1202)

 

afwijking 9-2005: 1 200 m (UN 3077)

 

afwijking 1-2006: 600 m (verpakte chemicaliën)

 

afwijking 13-2007: 8 km (verpakte chemicaliën)

 

afwijking 7-2008: maximum 1,5 km (lege ongereinigde tanks en tanks van klasse 9)

 

afwijking 8-2008: 800 m (UN 2735 en UN 3082)

 

afwijking 2-2009: 350 m (verpakte chemicaliën)

 

afwijking 3-2009: maximum 4,5 km (verpakte chemicaliën)

 

afwijking 5-2009: maximum 4,5 km (verpakte chemicaliën)

 

afwijking 9-2009: maximum 20 km (klasse 2 in pakken)

 

afwijking 16-2009: 200 m (IBC).

Vervaldatum: 15 januari 2018

DE Duitsland

RO-bi-DE-1

Betreft: vrijstelling voor bepaalde vermeldingen op het vervoersdocument (n2).

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 5.4.1.1.1.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: inhoud van het vervoersdocument.

Inhoud van de nationale wetgeving: voor alle klassen, behalve de klassen 1 (behalve 1.4S), 5.2 en 7:

In het vervoersdocument moet geen vermelding worden opgenomen:

a)

van de ontvanger bij plaatselijke distributie (behalve voor een volledige lading en vervoer met specifieke trajecten);

b)

van de hoeveelheid en de aard van de verpakkingen als punt 1.1.3.6 niet van toepassing is en het voertuig voldoet aan alle bepalingen van de bijlagen A en B;

c)

voor lege, ongereinigde tanks volstaat het vervoersdocument van de laatste lading.

Referentie van de nationale wetgeving: Gefahrgut-Ausnahmeverordnung — GGAV 2002 vom 6.11.2002 (BGBl. I S. 4350); I S. 4350); Ausnahme 18.

Toelichting: toepassing van alle voorschriften is voor dergelijk vervoer niet uitvoerbaar.

Afwijking door de Commissie geregistreerd als nr. 22 (krachtens artikel 6, lid 10, van Richtlijn 94/55/EG).

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-DE-2

Betreft: vervoer van met pcb's verontreinigde materialen van klasse 9 als los gestort goed.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 7.3.1.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: vervoer als los gestort goed.

Inhoud van de nationale wetgeving: toestemming voor het vervoer als los gestort goed in wissellaadbakken of containers die zodanig afgesloten zijn dat ze ondoordringbaar zijn voor vloeistoffen of stof.

Referentie van de nationale wetgeving: Gefahrgut-Ausnahmeverordnung — GGAV 2002 vom 6.11.2002 (BGBl. I S. 4350); I S. 4350); Ausnahme 11.

Toelichting: vrijstelling 11 beperkt tot 31.12.2004; sinds 2005 zijn de bepalingen van de ADR en het RID identiek.

Zie ook multilaterale overeenkomst M137.

Lijst nr. 4*

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-DE-3

Betreft: vervoer van verpakt gevaarlijk afval.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 1 tot en met 5.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: classificatie, verpakking en kenmerking.

Inhoud van de nationale wetgeving: klassen 2 tot en met 6.1, 8 en 9: gezamenlijke verpakking en vervoer van gevaarlijk afval in pakketten en IBC's; afval moet in een binnenverpakking (zoals ingezameld) worden verpakt en in specifieke afvalgroepen worden geclassificeerd (om gevaarlijke reacties binnen een afvalgroep te vermijden); gebruik van speciale schriftelijke instructies voor de afvalgroepen en als vrachtbrief; inzameling van huisvuil, laboratoriumafval enz.

Referentie van de nationale wetgeving: Gefahrgut-Ausnahmeverordnung — GGAV 2002 vom 6.11.2002 (BGBl. I S. 4350); I S. 4350); Ausnahme 20.

Toelichting: Lijst nr. 6*

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-DE-4

Betreft: invoering van RO-bi-BE-1.

Referentie van de nationale wetgeving: —

Vervaldatum: 1 januari 2017

RO-bi-DE-5

Betreft: plaatselijk vervoer van UN 3343 (nitroglycerinemengsel, ongevoelig gemaakt, vloeibaar, ontvlambaar, niet anders gespecificeerd, met niet meer dan 30 % nitroglycerine) in tankcontainers, bij wijze van afwijking van punt 4.3.2.1.1 van bijlage I, deel I.1, van Richtlijn 2008/68/EG.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 3.2, 4.3.2.1.1.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: bepalingen inzake het gebruik van tankcontainers.

Inhoud van de nationale wetgeving: plaatselijk vervoer van nitroglycerine (UN 3343) in tankcontainers, over korte afstanden, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

1.   Eisen met betrekking tot tankcontainers

1.1.

Er mag alleen gebruik worden gemaakt van tankcontainers waarvoor een speciale toestemming is afgegeven en die beantwoorden aan de in hoofdstuk 6.8 van bijlage I, deel I.1, van Richtlijn 2008/68/EG vastgestelde bepalingen inzake constructie, uitrusting, vergunning van het constructiemodel, tests, etikettering en werking.

1.2.

Het sluitmechanisme van de tankcontainer moet zijn uitgerust met een decompressiesysteem dat opengaat bij een interne druk van 300 kPa (3 bar) boven de normale druk, waarbij een naar boven gerichte opening van minstens 135 cm2 (diameter: 132 mm) opengaat. Deze opening mag zich na de activering niet opnieuw sluiten. Met het oog op de veiligheid kunnen een of meer veiligheidselementen met hetzelfde activeringsgedrag en overeenkomstig decompressieoppervlak worden gebruikt. Het constructietype van de veiligheidsinstallatie moet met succes de typetests hebben doorstaan en typegoedkeuring hebben verkregen van de verantwoordelijke autoriteit.

2.   Etikettering

Op elke tankcontainer moet aan beide zijden een etiket met een gevarenlabel worden aangebracht van model 3 van punt 5.2.2.2.2 van bijlage I, deel I.1, van Richtlijn 2008/68/EG.

3.   Exploitatiebepalingen

3.1.

Er moet op worden toegezien dat de nitroglycerine tijdens het vervoer evenredig verdeeld is in het flegmatiseringsmedium en dat geen ontmenging kan plaatsvinden.

3.2.

Het is niet toegestaan tijdens het laden en lossen in of op een voertuig te blijven, behalve om de laad- en losapparatuur te bedienen.

3.3.

Op de losplaats worden de tankcontainers volledig geledigd. Als ze niet volledig kunnen worden geledigd, worden ze na het lossen vast afgesloten tot ze opnieuw worden gevuld.

Referentie van de nationale wetgeving: afwijking Noordrijn-Westfalen

Opmerkingen: dit heeft betrekking op plaatselijk vervoer over de weg in tankcontainers, over korte afstanden, als onderdeel van een industrieel proces tussen twee vaste productievestigingen. Om een farmaceutisch product te produceren, levert productievestiging A, als onderdeel van een vervoersactiviteit die aan de regels beantwoordt, een ontvlambare (UN 1866) harsoplossing van verpakkingsgroep II in tankcontainers van 600 l aan productievestiging B. Daar wordt een nitroglycerineoplossing toegevoegd en gebeurt de menging, waardoor een lijmmengsel met ongevoelig gemaakte, vloeibare, ontvlambare, niet anders gespecificeerde nitroglycerine ontstaat, met niet meer dan 30 % nitroglycerine (UN 3343), voor verder gebruik. Het vervoer terug van deze substantie naar vestiging A gebeurt ook met de bovenvermelde tankcontainers, die door de relevante autoriteit specifiek zijn gecontroleerd en goedgekeurd voor deze specifieke vervoersactiviteit en waarop de tankcode L10DN is aangebracht.

Vervaldatum: 1 januari 2017

RO-bi-DE-6

Betreft: invoering van RO-bi-SE-6.

Referentie van de nationale wetgeving: § 1 Absatz 3 Nummer 1 der Gefahrgutverordnung Straße, Eisenbahn und Binnenschifffahrt (GGVSEB).

Vervaldatum: 30 juni 2015

DK Denemarken

RO-bi-DK-1

Betreft: UN 1202, 1203, 1223 en klasse 2 — geen vervoersdocument.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 5.4.1.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: vervoersdocument vereist.

Inhoud van de nationale wetgeving: bij het vervoer van minerale olieproducten van klasse 3, UN 1202, 1203 en 1223 en gassen van klasse 2 in het kader van distributie (levering van goederen aan twee of meer ontvangers en inzameling van ingeleverde goederen in vergelijkbare situaties) is een vervoersdocument niet vereist mits de schriftelijke instructies naast de krachtens de ADR vereiste informatie ook informatie over het UN-nummer, de naam en de klasse bevatten.

Referentie van de nationale wetgeving: Bekendtgørelse nr. 729 af 15.8.2001 om vejtransport af farligt gods.

Toelichting: de reden voor deze nationale afwijking is dat oliemaatschappijen dankzij de ontwikkeling van elektronische apparatuur bijvoorbeeld permanent informatie over klanten naar hun voertuigen kunnen verzenden. Aangezien deze informatie bij het vertrek niet beschikbaar is en tijdens het vervoer naar het voertuig wordt verzonden, is het niet mogelijk de vervoersdocumenten vóór het vertrek op te stellen. Dergelijk vervoer vindt binnen een beperkt gebied plaats.

Denemarken geniet een afwijking voor een soortgelijke bepaling krachtens artikel 6, lid 10, van Richtlijn 94/55/EG.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-DK-2

Betreft: invoering van RO-bi-SE-6.

Referentie van de nationale wetgeving: Bekendtgørelse nr. 437 af 6. juni 2005 om vejtransport af farligt gods, als gewijzigd.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-DK-3

Betreft: invoering van RO-bi-UK-1.

Referentie van de nationale wetgeving: Bekendtgørelse nr. 437 af 6. juni 2005 om vejtransport af farligt gods, zoals gewijzigd.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-DK-4

Betreft: vervoer over de weg van gevaarlijke goederen van bepaalde klassen van privéwoningen en bedrijven naar afvalinzamelingspunten of tussenliggende verwerkingsinstallaties met het oog op verwijdering.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: delen 1 tot en met 9.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: algemene bepalingen, classificatiebepalingen, bijzondere bepalingen, verpakkingsvoorschriften verzendingsprocedures, eisen voor het vervaardigen en testen van verpakkingen, bepalingen inzake vervoersvoorwaarden, laden, lossen en behandelen, voorschriften voor voertuigbemanningen, apparatuur, exploitatie en documentatie en voorschriften voor de vervaardiging en goedkeuring van voertuigen.

Inhoud van de nationale wetgeving: gevaarlijke goederen mogen onder bepaalde voorwaarden van privéwoningen en bedrijven naar afvalinzamelingspunten of tussenliggende verwerkingsinstallaties worden vervoerd met het oog op verwijdering. Al naargelang de aard en de risico's van het vervoer moeten andere voorschriften worden nageleefd, bijvoorbeeld wat betreft de hoeveelheid gevaarlijke goederen per binnenverpakking, per buitenverpakking en/of per vervoerseenheid, en of het vervoer van gevaarlijke goederen al dan niet verband houdt met de hoofdactiviteit van de ondernemingen.

Referentie van de nationale wetgeving: Bekendtgørelse nr. 818 af 28. juni 2011 om vejtransport af farligt gods § 4, stk. 3.

Toelichting: Afvalbeheerders en bedrijven kunnen niet alle bepalingen van bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG toepassen wanneer afval dat resten van gevaarlijke goederen kan bevatten, van privéwoningen en/of bedrijven wordt vervoerd naar inzamelingspunten met het oog op verwijdering. Het afval betreft gewoonlijk verpakkingen die oorspronkelijk zijn vervoerd op basis van de vrijstelling van punt 1.1.3.1, onder c), van bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG en/of in de detailhandel zijn verkocht. De vrijstelling van punt 1.1.3.1, onder c), geldt echter niet voor vervoer naar afvalinzamelingspunten, en de bepalingen van punt 3.4 van bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG zijn niet geschikt voor het vervoer van afval van binnenverpakkingen.

Vervaldatum: 1 januari 2019

EL Griekenland

RO-bi-EL-1

Betreft: vrijstelling van veiligheidsvereisten voor vaste tanks (tankvoertuigen) die vóór 31.12.2001 zijn geregistreerd, voor het lokaal vervoer of kleine hoeveelheden van sommige categorieën gevaarlijke goederen.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 1.6.3.6, 6.8.2.4.2, 6.8.2.4.3, 6.8.2.4.4, 6.8.2.4.5, 6.8.2.1.17-6.8.2.1.22, 6.8.2.1.28, 6.8.2.2, 6.8.2.2.1, 6.8.2.2.2.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: vereisten inzake constructie, uitrusting, typekeuring, inspectie en beproeving, en kenmerking van vaste tanks (tankvoertuigen), afneembare tanks, tankcontainers en wissellaadtanks, waarvan de houders uit metaal vervaardigd zijn, en batterijvoertuigen, alsmede van MEGC's.

Inhoud van de nationale wetgeving: overgangsbepaling: tussen 1 januari 1985 en 31 december 2001 voor de eerste maal in Griekenland geregistreerde vaste tanks (tankvoertuigen), afneembare tanks en tankcontainers mogen nog tot 31 december 2010 worden gebruikt. Deze overgangsbepaling betreft voertuigen voor het vervoer van de volgende gevaarlijke materialen (UN: 1202, 1268, 1223, 1863, 2614, 1212, 1203, 1170, 1090, 1193, 1245, 1294, 1208, 1230, 3262, 3257). De bepaling is bedoeld voor het vervoer van kleine hoeveelheden of lokaal vervoer door in die periode geregistreerde voertuigen. Deze overgangsperiode zal gelden voor tankvoertuigen die zijn aangepast in overeenstemming met:

1.

Paragrafen van de ADR betreffende inspecties en beproevingen: 6.8.2.4.2, 6.8.2.4.3, 6.8.2.4.4, 6.8.2.4.5, (ADR 1999: 211.151, 211.152, 211.153, 211.154)

2.

Minimale dikte van de houderwand: 3 mm voor tanks met compartimenten met een capaciteit tot 3 500 l en minstens 4 mm zacht staal voor tanks met compartimenten met een capaciteit tot 6 000 l, ongeacht het type of de dikte van de scheidingswanden.

3.

Indien als materiaal aluminium of een ander metaal gebruikt is, moeten de tanks voldoen aan de vereisten voor dikte en andere technische specificaties welke voortvloeien uit de technische tekeningen die zijn goedgekeurd door de lokale overheid van het land waar zij voordien geregistreerd waren. Bij ontbreken van technische tekeningen, moeten de tanks voldoen aan de vereisten van 6.8.2.1.17 (211.127).

4.

De tanks moeten voldoen aan de eisen van de randnummers 211.128, 6.8.2.1.28 (211.129), paragraaf 6.8.2.2 met subparagrafen 6.8.2.2.1 en 6.8.2.2.2 (211.130, 211.131).

Meer in het bijzonder mogen tankvoertuigen met een massa van minder dan 4 ton die uitsluitend zijn bestemd voor plaatselijk vervoer van gasolie (UN 1202), die vóór 31.12.2002 voor het eerst zijn geregistreerd en waarvan de wanddikte minder dan 3 mm bedraagt, alleen worden gebruikt indien zij overeenkomstig randnummer 211.127 (5)b4 (6.8.2.1.20) worden omgebouwd.

Referentie van de nationale wetgeving: Τεχνικές Προδιαγραφές κατασκευής, εξοπλισμού και ελέγχων των δεξαμενών μεταφοράς συγκεκριμένων κατηγοριών επικινδύνων εμπορευμάτων για σταθερές δεξαμενές (οχήματα-δεξαμενές), αποσυναρμολογούμενες δεξαμενές που βρίσκονται σε κυκλοφορία (vereisten inzake constructie, uitrusting, inspectie en beproeving van vaste tanks (tankvoertuigen) en afneembare tanks die in circulatie zijn, voor sommige categorieën gevaarlijke goederen).

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-EL-2

Betreft: vrijstelling van vóór 31 december 2001 ingeschreven voertuigen voor het plaatselijk vervoer van gevaarlijke goederen van de vereisten voor de constructie van basisvoertuigen.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: ADR 2001: 9.2, 9.2.3.2, 9.2.3.3.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: vereisten inzake de constructie van basisvoertuigen.

Inhoud van de nationale wetgeving: de vrijstelling is van toepassing op voertuigen voor het plaatselijke vervoer van gevaarlijke goederen (categorieën UN 1202, 1268, 1223, 1863, 2614, 1212, 1203, 1170, 1090, 1193, 1245, 1294, 1208, 1230, 3262 en 3257) die vóór 31 december 2001 voor het eerst zijn ingeschreven.

De voertuigen moeten voldoen aan de vereisten van hoofdstuk 9 (9.2.1 tot en met 9.2.6) van bijlage B bij Richtlijn 94/55/EG, met de volgende uitzonderingen.

Aan de vereisten van paragraaf 9.2.3.2 moet alleen worden voldaan indien het voertuig door de voertuigfabrikant is uitgerust met een antiblokkeerremsysteem en het moet worden uitgerust met een remvertrager als omschreven in paragraaf 9.2.3.3.1, zonder dat er noodzakelijkerwijs aan de paragrafen 9.2.3.3.2 en 9.2.3.3.3 moet worden voldaan.

De voeding van de tachograaf moet verlopen via een rechtstreeks op de accu aangesloten stroombegrenzer (randnummer 220 514) en de elektrische uitrusting van het hefmechanisme van het draaistel moet op dezelfde plaats worden geïnstalleerd als waar deze door de voertuigfabrikant oorspronkelijk was aangebracht en moet met een hiertoe geschikte gesloten behuizing worden beschermd (randnummer 220 517).

Specifiek voor het plaatselijke vervoer van dieselolie voor verwarmingsdoeleinden bestemde tankvoertuigen met een maximale massa van minder dan 4 t (UN: 1202) moeten voldoen aan de vereisten van de paragrafen 9.2.2.3, 9.2.2.6, 9.2.4.3 en 9.2.4.5, maar niet noodzakelijkerwijs aan die van andere paragrafen.

Referentie van de nationale wetgeving: Τεχνικές Προδιαγραφές ήδη κυκλοφορούντων οχημάτων που διενεργούν εθνικές μεταφορές ορισμένων κατηγοριών επικινδύνων εμπορευμάτων (technische vereisten voor reeds in gebruik zijnde voertuigen die bestemd zijn voor het plaatselijke vervoer van bepaalde categorieën gevaarlijke goederen).

Toelichting: in vergelijking met het totale aantal reeds ingeschreven voertuigen gaat het hier om een betrekkelijk klein aantal voertuigen die bovendien alleen voor plaatselijk vervoer bestemd zijn. De vorm van de aangevraagde vrijstelling, de grootte van het wagenpark in kwestie en het soort goederen dat hier vervoerd wordt, zijn niet van die aard dat zij een bedreiging voor de veiligheid op de weg zullen vormen.

Vervaldatum: 30 juni 2015

ES Spanje

RO-bi-ES-2

Betreft: speciale apparatuur voor de distributie van ammoniakgas.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 6.8.2.2.2.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: teneinde elk verlies van de inhoud bij beschadiging van de uitwendige laad- en losinrichtingen (pijpen, zijafsluiters) te voorkomen, moeten de inwendige afsluiter en de zitting daarvan zodanig ontworpen of beschermd zijn dat zij niet kunnen afbreken ten gevolge van uitwendige belastingen. De laad- en losinrichtingen (met inbegrip van flenzen of schroefdoppen) alsmede de eventuele beschermkappen, moeten beveiligd kunnen worden tegen elk onbedoeld openen.

Inhoud van de nationale wetgeving: tanks die worden gebruikt voor de distributie en toepassing van ammoniakgas in de landbouw en die vóór 1 januari 1997 in gebruik zijn genomen, mogen van een uitwendige in plaats van een inwendige beveiliging worden voorzien, mits die een bescherming biedt die ten minste gelijkwaardig is met de bescherming die door de wand van de tank wordt geboden.

Referentie van de nationale wetgeving: Real Decreto 551/2006. Anejo 1. Apartado 3.

Toelichting: vóór 1 januari 1997 werden er in de landbouw voor het rechtstreeks opbrengen van ammoniakgas op het land uitsluitend tanks met een uitwendige beveiliging gebruikt. Een aantal van deze tanks worden nog steeds gebruikt. Ze rijden zelden met lading op de weg, maar worden uitsluitend gebruikt voor het uitrijden van mest op grote boerderijen.

Vervaldatum: 29 februari 2016

FI Finland

RO-bi-FI-1

Betreft: wijziging van de informatie in het vervoersdocument voor explosieve stoffen.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 5.4.1.2.1 a).

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: bijzondere bepalingen voor klasse 1.

Inhoud van de nationale wetgeving: in het vervoersdocument mag in plaats van de feitelijke nettomassa aan explosieve stoffen het aantal ontstekers worden vermeld (1 000 ontstekers komen overeen met 1 kg explosieven).

Referentie van de nationale wetgeving: Liikenne- ja viestintäministeriön asetus vaarallisten aineiden kuljetuksesta tiellä (277/2002; 313/2003).

Toelichting: deze informatie wordt voor binnenlands vervoer voldoende geacht. Deze afwijking wordt voornamelijk gebruikt door de springstofindustrie voor plaatselijk vervoer van kleine hoeveelheden.

Afwijking door de Commissie geregistreerd als nr. 31.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-FI-2

Betreft: invoering van RO-bi-SE-10.

Referentie van de nationale wetgeving:

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-FI-3

Betreft: invoering van RO-bi-DE-1.

Referentie van de nationale wetgeving:

Vervaldatum: 29 februari 2016

FR Frankrijk

RO-bi-FR-1

Betreft: gebruik van het scheepvaartdocument als vervoersdocument voor korte trajecten na het lossen van het schip.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 5.4.1.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: informatie die moet worden vermeld in het document dat als vervoersdocument voor gevaarlijke goederen wordt gebruikt.

Inhoud van de nationale wetgeving: het scheepvaartdocument wordt binnen een straal van 15 km als vervoersdocument gebruikt.

Referentie van de nationale wetgeving: Arrêté du 1er juin 2001 relatif au transport des marchandises dangereuses par route — Article 23-4.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-FR-3

Betreft: vervoer van vaste LPG-opslagtanks (18).

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: bijlagen A en B.

Inhoud van de nationale wetgeving: voor het vervoer van vaste LPG-opslagtanks gelden specifieke regels. Deze zijn alleen van toepassing bij korte afstanden.

Referentie van de nationale wetgeving: Arrêté du 1er juin 2001 relatif au transport des marchandises dangereuses par route — Article 30.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-FR-4

Betreft: specifieke voorwaarden voor de opleiding van chauffeurs en de goedkeuring van voertuigen voor landbouwvervoer (korte afstanden).

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 6.8.3.2; 8.2.1 en 8.2.2.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: tankapparatuur en opleiding van chauffeurs.

Inhoud van de nationale wetgeving:

specifieke bepalingen voor de goedkeuring van voertuigen,

speciale opleiding voor chauffeurs.

Referentie van de nationale wetgeving: Arrêté du 1er juin 2001 relatif au transport des marchandises dangereuses par route — Article 29-2 — Bijlage D4.

Vervaldatum: 30 juni 2015

HU Hongarije

RO-bi-HU-1

Betreft: invoering van RO-bi-SE-3.

Referentie van de nationale wetgeving: A nemzeti fejlesztési miniszter rendelete az ADR Megállapodás A és B Mellékletének belföldi alkalmazásáról.

Vervaldatum: 30 januari 2020

IE Ierland

RO-bi-IE-3

Betreft: vrijstelling voor het laden en lossen van gevaarlijke goederen waaraan krachtens 7.5.11 aanvullend voorschrift CV1 en krachtens 8.5 aanvullend voorschrift S1 is toegekend, zonder speciale toestemming van de bevoegde instantie op een voor het publiek toegankelijke plaats.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 7.5 en 8.5.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: aanvullende voorschriften inzake laden, lossen en behandeling.

Inhoud van de nationale wetgeving: in afwijking van de voorschriften van 7.5.11 of 8.5 is het laden en lossen van gevaarlijke goederen op een voor het publiek toegankelijke plaats zonder speciale toestemming van de bevoegde instantie toegestaan.

Referentie van de nationale wetgeving: Regulation 82(5) of the „Carriage of Dangerous Goods by Road Regulations, 2004”.

Toelichting: voor binnenlands vervoer vormt deze bepaling een zeer bewerkelijke verplichting voor de bevoegde instanties.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-IE-6

Betreft: vrijstelling van het voorschrift in 4.3.4.2.2, waarin is bepaald dat niet permanent met de tank van een tankwagen verbonden buigzame laad- en losleidingen tijdens het vervoer leeg moeten zijn.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 4.3.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: gebruik van tankwagens.

Inhoud van de nationale wetgeving: flexibele slanghaspels (inclusief de bijbehorende vaste pijpleidingen) die zijn verbonden aan tankwagens voor kleinhandelsdistributie van aardolieproducten met identificatienummers UN 1011, UN 1202, UN 1223, UN 1863 en UN 1978, moeten tijdens het vervoer over de weg niet leeg zijn, mits afdoende maatregelen worden genomen om verlies van de inhoud te voorkomen.

Referentie van de nationale wetgeving: Regulation 82(8) of the „Carriage of Dangerous Goods by Road Regulations, 2004”.

Toelichting: flexibele slangen die zijn verbonden aan tankwagens voor levering aan huis, moeten zelfs tijdens het vervoer te allen tijde vol blijven. Het leveringssysteem vereist dat de meter en de slang van de tankwagen vooraf gevuld zijn om ervoor te zorgen dat de afnemer de juiste hoeveelheid product ontvangt.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-IE-7

Betreft: vrijstelling van bepaalde voorschriften van de hoofdstukken 5.4.0, 5.4.1.1.1 en 7.5.11 van de ADR voor het bulkvervoer van ammoniumnitraatmeststoffen (UN 2067) van havens naar de bestemmelingen.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 5.4.0, 5.4.1.1.1 en 7.5.11.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: het voorschrift voor een apart vervoersdocument met de correcte totale hoeveelheid van de specifieke lading voor elk vervoerstraject en het voorschrift dat het voertuig voor en na het traject moet worden gereinigd.

Inhoud van de nationale wetgeving: voorgestelde afwijking om, gelet op de praktische aspecten van bulkvervoer van de haven naar de bestemmeling, wijzigingen in de ADR-voorschriften voor het vervoersdocument en de reiniging van het voertuig mogelijk te maken.

Referentie van de nationale wetgeving: voorgesteld wijziging van de „Carriage of Dangerous Goods by Road Regulations, 2004”.

Toelichting: de bepalingen van de ADR vereisen a) een apart vervoersdocument met de totale massa vervoerde gevaarlijke goederen voor de specifieke lading en b) het aanvullende voorschrift „CV24” inzake de reiniging voor elke afzonderlijke lading die bij het lossen van een bulkschip tussen de haven en de bestemmeling wordt vervoerd. Aangezien het hier om plaatselijk vervoer bij het lossen van een bulkschip gaat, waarbij dezelfde stof in verschillende ladingen op dezelfde dag of opeenvolgende dagen tussen het bulkschip en de bestemmeling wordt vervoerd, moet één vervoersdocument met een benaderde totale massa van elke lading volstaan en is het niet nodig aanvullend voorschrift „CV24” op te leggen.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-IE-8

Betreft: vervoer van gevaarlijke goederen tussen privéterreinen en een ander voertuig in de onmiddellijke nabijheid van die terreinen, of tussen delen van privéterreinen die aan weerszijden van een openbare weg gelegen zijn.

Referentie van de bijlage bij de richtlijn: bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: bijlagen A en B.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de openbare weg.

Inhoud van de nationale wetgeving: de voorschriften worden niet toegepast wanneer de gevaarlijke goederen met een voertuig worden overgebracht:

a)

tussen privéterreinen en een ander voertuig in de onmiddellijke nabijheid van die terreinen, of

b)

tussen twee delen van een privéterrein die door een openbare weg van elkaar worden gescheiden,

indien het vervoer via de kortste route gebeurt.

Referentie van de nationale wetgeving: European Communities (Carriage of Dangerous Goods by Road and Use of Transportable Pressure Equipment) Regulations 2011 and 2013, Regulation 56.

Toelichting: in bepaalde aantal situaties moeten goederen worden vervoerd tussen delen van een privéterrein of tussen een privéterrein en daarmee verbonden voertuig, dat door een openbare weg van dat terrein wordt gescheiden. Deze vorm van vervoer vormt geen vervoer van gevaarlijke goederen in de gebruikelijke betekenis. Derhalve moeten de voorschriften inzake het vervoer van gevaarlijke goederen niet worden toegepast. Zie ook RO-bi-SE-3 en RO-bi-UK-1.

Vervaldatum: 30 januari 2020

LT Litouwen

RO-bi-LT-1

Betreft: invoering van RO-bi-EL-1.

Referentie van de nationale wetgeving: Lietuvos Respublikos Vyriausybės 2000 m. kovo 23 d. nutarimas Nr. 337 „Dėl pavojingų krovinių vežimo kelių transportu Lietuvos Respublikoje” (Regeringsbesluit nr. 337 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg in de Republiek Litouwen, aangenomen op 23 maart 2000).

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-LT-2

Betreft: vastelling van RO-bi-EL-2.

Referentie van de nationale wetgeving: Lietuvos Respublikos Vyriausybės 2000 m. kovo 23 d. nutarimas Nr. 337 „Dėl pavojingų krovinių vežimo kelių transportu Lietuvos Respublikoje” (Regeringsbesluit nr. 337 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg in de Republiek Litouwen, aangenomen op 23 maart 2000).

Vervaldatum: 30 juni 2015

NL Nederland

RO-bi-NL-13

Betreft: regeling vervoer huishoudelijk gevaarlijk afval 2004.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 1.1.3.6, 3.3, 4.1.4, 4.1.6, 4.1.8, 4.1.10, 5.1.2, 5.4.0, 5.4.1, 5.4.3, 6.1, 7.5.4, 7.5.7, 7.5.9, 8 en 9.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: vrijstellingen voor bepaalde hoeveelheden; bijzondere bepalingen; gebruik van verpakking; gebruik van oververpakking; documentatie, constructie en beproeving van verpakking; laden, lossen en behandeling; bemanning; apparatuur; de exploitatie; voertuigen en documentatie; constructie en goedkeuring van voertuigen.

Inhoud van de nationale wetgeving: 17 inhoudelijke bepalingen voor het vervoer van klein ingezameld huishoudelijk gevaarlijk afval. Gelet op de kleine hoeveelheden waar het in ieder geval om gaat en gelet op de uiteenlopende aard van de verschillende stoffen is het niet mogelijk de ADR-voorschriften bij het vervoer volledig in acht te nemen. Daarom wordt dan ook in genoemde regeling een vereenvoudigde variant vastgesteld die van een aantal bepalingen in de ADR afwijkt.

Referentie van de nationale wetgeving: Regeling vervoer huishoudelijk gevaarlijk afval 2004.

Toelichting: de regeling is zo ontworpen dat particulieren de mogelijkheid krijgen „klein chemisch afval” op één locatie aan te bieden. Het gaat dan ook om restproducten, zoals verfresten. Het gevaar wordt geminimaliseerd door de keuze van het vervoermiddel, waarbij onder meer speciale transportelementen worden gebruikt en voor het publiek duidelijk zichtbare gele zwaailichten en borden „niet roken”. Cruciaal is dat de veiligheid wordt gewaarborgd. Hier kan bijvoorbeeld voor worden gezorgd door de stoffen in gesloten verpakkingen te laten vervoeren, zodat verspreiding wordt voorkomen en er geen risico ontstaat dat giftige dampen weglekken of zich in het voertuig ophopen. Het voertuig bevat elementen die geschikt zijn om de verschillende categorieën afval erin op te slaan en bescherming bieden tegen schuiven, onopzettelijke verplaatsing en onbedoeld openen. Ongeacht de kleine hoeveelheden afval die worden aangeboden, moet de vervoersexploitant gezien de uiteenlopende aard van de betrokken stoffen toch een vakbekwaamheidscertificaat hebben. Omdat privépersonen niet voldoende op de hoogte zijn van de aan deze stoffen verbonden gevaren, moeten er schriftelijke instructies beschikbaar zijn, zoals in de bijlage bij de regeling is bepaald.

Vervaldatum: 30 juni 2015

PT Portugal

RO-bi-PT-1

Betreft: vervoersdocumentatie voor UN 1965.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 5.4.1.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: voorschriften voor vervoersdocumentatie.

Inhoud van de nationale wetgeving: de juiste vervoersnaam die op het vervoersdocument moet worden vermeld voor in cilinders vervoerd commercieel butaan- en propaangas dat onder de verzamelrubriek „UN 1965 Mengsel van koolwaterstofgassen, vloeibaar gemaakt, n.e.g.” valt, zoals bepaald in punt 5.4.1 van het RPE (Regulamento Nacional de Transporte de Mercadorias Perigosas por Estrada), mag worden vervangen door de volgende andere handelsnamen:

„UN 1965 Butaan” voor de mengsels A, A01, A02 en A0, zoals beschreven in subsectie 2.2.2.3 van het RPE, vervoerd in cilinders;

„UN 1965 Propaan” voor mengsel C, zoals beschreven in subsectie 2.2.2.3 van het RPE, vervoerd in cilinders.

Referentie van de nationale wetgeving: Despacho DGTT 7560/2004, 16 april 2004, krachtens artikel 5, nr. 1, van Decreto-Lei nr. 267-A/2003 van 27 oktober 2003.

Toelichting: het is belangrijk dat het invullen van vervoersdocumenten voor gevaarlijke goederen door economische operatoren wordt vergemakkelijkt, mits de veiligheid van die activiteiten niet in het gedrang komt.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-PT-2

Betreft: vervoersdocumentatie voor lege ongereinigde tanks en containers.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 5.4.1.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: voorschriften voor vervoersdocumentatie.

Inhoud van de nationale wetgeving: voor de terugritten van lege tanks en containers waarmee gevaarlijke goederen zijn vervoerd, mag het in punt 5.4.1 van het RPE bedoelde vervoersdocument worden vervangen door het vervoersdocument dat is afgegeven voor de onmiddellijk daaraan voorafgaande rit die is uitgevoerd voor het leveren van de goederen.

Referentie van de nationale wetgeving: Despacho DGTT 15162/2004, 28 juli 2004, krachtens artikel 5, nr. 1, van Decreto-Lei nr. 267-A/2003 van 27 oktober 2003.

Toelichting: de verplichting dat voor het vervoer van lege tanks en containers waarmee gevaarlijke goederen zijn vervoerd een vervoersdocument moet zijn afgegeven dat voldoet aan het RPE, veroorzaakt in sommige gevallen praktische problemen die tot een minimum kunnen worden beperkt zonder dat de veiligheid hierdoor in het gedrang komt.

Vervaldatum: 30 juni 2015

SE Zweden

RO-bi-SE-1

Betreft: vervoer van gevaarlijk afval naar afvalverwijderingsinstallaties.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 2, 5.2 en 6.1.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: classificatie, kenmerking en etikettering en voorschriften voor de constructie en de beproeving van de verpakking.

Inhoud van de nationale wetgeving: de wetgeving behelst vereenvoudigde classificatiecriteria, minder strenge eisen voor de constructie en beproeving van de verpakking en gewijzigde etiketterings- en kenmerkingsvoorschriften.

In plaats van de classificatie van gevaarlijk afval aan de hand van het ADR wordt het in verschillende afvalgroepen geclassificeerd. Elke afvalgroep bevat stoffen die overeenkomstig het ADR samen kunnen worden verpakt (gezamenlijke verpakking).

Elk collo moet met de code van de desbetreffende afvalgroep in plaats van het UN-nummer worden gekenmerkt.

Referentie van de nationale wetgeving: Särskilda bestämmelser om vissa inrikes transporter av farligt gods på väg och i terräng (Specifieke voorschriften voor het binnenlands vervoer van gevaarlijke goederen).

Toelichting: deze voorschriften mogen alleen worden gebruikt voor het vervoer van gevaarlijk afval van publieke recyclinglocaties naar installaties voor de verwijdering van gevaarlijk afval.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-SE-2

Betreft: vermelding van de naam en het adres van de afzender op het vervoersdocument.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 5.4.1.1.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: algemene informatie die in het vervoersdocument moet worden vermeld.

Inhoud van de nationale wetgeving: in de nationale wetgeving wordt bepaald dat lege, ongereinigde verpakkingen als onderdeel van een distributiesysteem mogen worden geretourneerd zonder vermelding van de naam en het adres van de afzender.

Referentie van de nationale wetgeving: Särskilda bestämmelser om vissa inrikes transporter av farligt gods på väg och i terräng (Specifieke voorschriften voor het binnenlands vervoer van gevaarlijke goederen).

Toelichting: lege, ongereinigde verpakkingen die worden geretourneerd, bevatten in de meeste gevallen nog kleine hoeveelheden gevaarlijke goederen.

Deze afwijking wordt vooral gebruikt door bedrijven wanneer lege, ongereinigde gashouders in ruil voor volle worden geretourneerd.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-SE-3

Betreft: vervoer van gevaarlijke goederen in de directe omgeving van industrieterreinen, met inbegrip van vervoer over de openbare weg tussen verschillende delen van de terreinen.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: bijlagen A en B.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de openbare weg.

Inhoud van de nationale wetgeving: vervoer in de directe omgeving van industrieterreinen, met inbegrip van vervoer over de openbare weg tussen verschillende delen van de terreinen. De afwijking heeft betrekking op de etikettering en kenmerking van verpakkingen, vervoersdocumenten, het diploma van de chauffeur en het keuringscertificaat overeenkomstig deel 9.

Referentie van de nationale wetgeving: Särskilda bestämmelser om vissa inrikes transporter av farligt gods på väg och i terräng (Specifieke voorschriften voor het binnenlands vervoer van gevaarlijke goederen).

Toelichting: in bepaalde situaties worden gevaarlijke goederen vervoerd tussen locaties die aan weerszijden van een openbare weg liggen. Deze vorm van vervoer valt niet onder het vervoer van gevaarlijke goederen op een particuliere weg en er moeten derhalve de nodige eisen aan worden gesteld. Zie ter vergelijking ook artikel 6, lid 14, van Richtlijn 96/49/EG.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-SE-4

Betreft: vervoer van gevaarlijke goederen die door de overheid in beslag zijn genomen.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: bijlagen A en B.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de openbare weg.

Inhoud van de nationale wetgeving: afwijkingen van de voorschriften kunnen met het oog op bijvoorbeeld de bescherming van werknemers, risico's bij het lossen of de indiening van bewijsmateriaal, worden toegestaan.

Afwijkingen van de voorschriften worden alleen toegestaan als het veiligheidsniveau bij normale vervoersomstandigheden afdoende is.

Referentie van de nationale wetgeving: Särskilda bestämmelser om vissa inrikes transporter av farligt gods på väg och i terräng (Specifieke voorschriften voor het binnenlands vervoer van gevaarlijke goederen).

Toelichting: deze afwijkingen mogen alleen worden toegepast door overheidsinstanties die gevaarlijke goederen in beslag nemen.

Deze afwijking is bedoeld voor plaatselijk vervoer van bijvoorbeeld goederen die door de politie in beslag zijn genomen zoals explosieven of gestolen goederen. Het probleem bij dergelijke goederen is dat de classificatie nooit vaststaat. Bovendien zijn deze goederen vaak niet volgens de ADR verpakt, gekenmerkt of geëtiketteerd. Jaarlijks vinden er enkele honderden van dergelijke transporten door de politie plaats. Gesmokkelde drank moet worden vervoerd van de plaats waar hij in beslag is genomen naar een plaats waar bewijsmateriaal wordt bewaard en vervolgens naar een installatie waar hij wordt vernietigd. Soms is de afstand tussen deze laatste twee locaties erg groot. De toegestane afwijkingen zijn: a) het is niet nodig elke verpakking te etiketteren en b) het is niet nodig goedgekeurde verpakkingen te gebruiken. Elke pallet met dergelijke verpakkingen moet echter op correcte wijze worden geëtiketteerd. Aan alle andere voorschriften moet worden voldaan. Jaarlijks vinden er ongeveer 20 van dergelijke transporten plaats.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-SE-5

Betreft: vervoer van gevaarlijke goederen binnen en in de directe omgeving van havens.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 8.1.2, 8.1.5, 9.1.2.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: documenten die in de vervoerseenheid moeten worden meegenomen; elke vervoerseenheid met gevaarlijke goederen moet met de gespecificeerde apparatuur worden uitgerust; goedkeuring van voertuigen.

Inhoud van de nationale wetgeving:

Documenten (behalve het diploma van de chauffeur) moeten niet in de vervoerseenheid worden meegenomen.

Een vervoerseenheid moet niet met de onder 8.1.5 gespecificeerde apparatuur worden uitgerust.

Voor trekkers is er geen goedkeuringsbewijs nodig.

Referentie van de nationale wetgeving: Särskilda bestämmelser om vissa inrikes transporter av farligt gods på väg och i terräng (Specifieke voorschriften voor het binnenlands vervoer van gevaarlijke goederen).

Toelichting: zie ter vergelijking ook artikel 6, lid 14, van Richtlijn 96/49/EG.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-SE-6

Betreft: ADR-diploma voor inspecteurs.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 8.2.1.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: chauffeurs van ADR-voertuigen dienen een opleiding te volgen.

Inhoud van de nationale wetgeving: de inspecteurs die de jaarlijkse technische keuring van het voertuig uitvoeren, zijn niet verplicht de in hoofdstuk 8.2 vermelde opleiding te volgen en moeten geen ADR-diploma te hebben.

Referentie van de nationale wetgeving: Särskilda bestämmelser om vissa inrikes transporter av farligt gods på väg och i terräng (Specifieke voorschriften voor het binnenlands vervoer van gevaarlijke goederen).

Toelichting: in sommige gevallen kunnen de voertuigen bij de technische keuring gevaarlijke goederen als lading vervoeren, bijvoorbeeld lege, ongereinigde tanks.

De onder 1.3 en 8.2.3 vermelde eisen blijven van toepassing.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-SE-7

Betreft: lokale distributie van UN 1202, 1203 en 1223 in tankwagens.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 5.4.1.1.6, 5.4.1.4.1.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: voor lege, ongereinigde tankwagens en tankcontainers moet de beschrijving voldoen aan punt 5.4.1.1.6. In andere documenten kunnen naam en adres van verschillende bestemmelingen worden vermeld.

Inhoud van de nationale wetgeving: voor lege, ongereinigde tankwagens en tankcontainers is de beschrijving in het vervoersdocument overeenkomstig punt 5.4.1.1.6 niet vereist wanneer bij de hoeveelheid van de stof in het beladingsplan „0” wordt ingevuld. De naam en het adres van de bestemmeling moeten niet in het document aan boord van het voertuig worden vermeld.

Referentie van de nationale wetgeving: Särskilda bestämmelser om vissa inrikes transporter av farligt gods på väg och i terräng (Specifieke voorschriften voor het binnenlands vervoer van gevaarlijke goederen).

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-SE-9

Betreft: plaatselijk vervoer voor landbouwterreinen of bouwplaatsen.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 5.4, 6.8 en 9.1.2.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: vervoersdocument; constructie van tanks, goedkeuringscertificaat.

Inhoud van de nationale wetgeving: bij het plaatselijke vervoer voor landbouwterreinen of bouwplaatsen zijn een aantal voorschriften niet van toepassing:

a)

de declaratie van gevaarlijke goederen is niet nodig;

b)

oudere tanks/containers die niet overeenkomstig hoofdstuk 6.8, maar overeenkomstig oudere nationale wetgeving zijn gebouwd en op een bouwkeet zijn aangebracht, mogen nog worden gebruikt;

c)

oudere tankwagens die niet voldoen aan de voorschriften van 6.7 of 6.8 en bedoeld zijn voor het vervoer van stoffen van UN 1268, 1999, 3256 en 3257, met of zonder apparatuur voor het bekleden van het wegoppervlak, mogen nog voor plaatselijk vervoer en in de directe omgeving van wegwerkzaamheden worden gebruikt;

d)

goedkeuringscertificaten voor bouwketen en tankwagens met of zonder apparatuur voor het bekleden van het wegoppervlak zijn niet vereist.

Referentie van de nationale wetgeving: Särskilda bestämmelser om vissa inrikes transporter av farligt gods på väg och i terräng (Specifieke voorschriften voor het binnenlands vervoer van gevaarlijke goederen).

Toelichting: een bouwkeet is een soort caravan voor een werkploeg met een ruimte voor de werkploeg en een niet-goedgekeurde tank/container met dieselbrandstof voor bosbouwtrekkers.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-SE-10

Betreft: vervoer van explosieven in tanks.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 4.1.4.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: explosieven mogen alleen overeenkomstig de voorschriften van 4.1.4 worden verpakt.

Inhoud van de nationale wetgeving: de nationale bevoegde instantie zal voertuigen goedkeuren die bestemd zijn voor het vervoer van explosieven in tanks. Vervoer in tanks is uitsluitend toegestaan voor de in de regelgeving vermelde explosieven of met speciale toestemming van de bevoegde autoriteit.

Een voertuig dat met explosieven in tanks is geladen, moet overeenkomstig 5.3.2.1.1, 5.3.1.1.2 en 5.3.1.4 worden gekenmerkt en geëtiketteerd. Slechts één voertuig in de vervoerseenheid mag gevaarlijke goederen bevatten.

Referentie van de nationale wetgeving: Aanhangsel S — Specifieke voorschriften voor binnenlands vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, vastgesteld overeenkomstig de wet Vervoer van gevaarlijke goederen en de Zweedse verordening SÄIFS 1993:4.

Toelichting: dit geldt alleen voor binnenlands vervoer en wanneer het vervoer meestal plaatselijk is. Deze regeling was reeds van kracht vóór de toetreding van Zweden tot de Europese Unie.

Slechts twee bedrijven verzorgen vervoer van explosieven in tanks. In de nabije toekomst wordt een overgang naar emulsies verwacht.

Voorheen afwijking nr. 84.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-SE-11

Betreft: rijbewijs.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 8.2.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: voorschriften inzake de opleiding van de voertuigbemanning.

Inhoud van de nationale wetgeving: opleiding van bestuurders is niet toegestaan met de in 8.2.1.1 genoemde voertuigen.

Referentie van de nationale wetgeving: Aanhangsel S — Specifieke voorschriften voor binnenlands vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, vastgesteld overeenkomstig de wet Vervoer van gevaarlijke goederen.

Toelichting: plaatselijk vervoer.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-SE-12

Betreft: vervoer van UN 0335-vuurwerk.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: bijlage B, punt 7.2.4, V2 (1).

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: voorschriften voor het gebruik van voertuigen van type EX/II en EX/III.

Inhoud van de nationale wetgeving: bijzondere bepaling V2 (1) in 7.2.4 is alleen van toepassing op het vervoer van UN 0335-vuurwerk wanneer een netto-explosieve lading van meer dan 3 000 kg (4 000 kg met een aanhangwagen) wordt vervoerd, mits het vuurwerk is geclassificeerd overeenkomstig de tabel voor de classificatie van vuurwerk onder 2.1.3.5.5 van de 14e herziene editie van de VN-aanbevelingen voor het vervoer van gevaarlijke goederen.

Deze classificatie moet worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteiten. Een classificatiebewijs moet op de vervoerseenheid aanwezig zijn.

Referentie van de nationale wetgeving: Aanhangsel S — Specifieke voorschriften voor binnenlands vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, vastgesteld overeenkomstig de wet Vervoer van gevaarlijke goederen.

Toelichting: het vervoer van vuurwerk is beperkt tot twee korte perioden per jaar: de jaarwisseling en de periode rond eind april, begin mei. Het vervoer van de verzender naar de opslagplaatsen kan zonder grote problemen worden uitgevoerd door het huidige EX-wagenpark. Zowel de distributie van de opslagplaatsen naar de winkelcentra als het terugbrengen van de overschotten naar de opslagplaatsen verloopt echter moeizaam door een tekort aan EX-goedgekeurde voertuigen. Vervoerders hebben geen belangstelling voor dergelijke goedkeuringen aangezien ze hun kosten niet kunnen terugverdienen. De verzenders van vuurwerk worden in hun voortbestaan bedreigd omdat hun producten niet tot op de markt geraken.

Vuurwerk waarvoor een beroep wordt gedaan op deze afwijking moet zijn geclassificeerd op basis van de standaardlijst van de VN-aanbevelingen, teneinde te waarborgen dat de classificatie up-to-date is.

Bijzondere bepaling 651 van punt 3.3.1 van de ADR 2005 bevat een gelijksoortige uitzondering voor UN 0336-vuurwerk.

Vervaldatum: 30 juni 2015

UK Verenigd Koninkrijk

RO-bi-UK-1

Betreft: het oversteken van de openbare weg door voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren (N8).

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: bijlagen A en B.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de openbare weg.

Inhoud van de nationale wetgeving: de voorschriften voor gevaarlijke goederen worden niet toegepast voor het vervoer binnen privéterreinen die door een weg worden doorsneden. Voor klasse 7 geldt deze afwijking niet ten aanzien van de bepalingen van de Radioactive Material (Road Transport) Regulations 2002.

Referentie van de nationale wetgeving: Carriage of Dangerous Goods by Road Regulations 1996, reg. 3 Schedule 2(3)(b); Carriage of Explosives by Road Regulations 1996, reg. 3(3)(b).

Toelichting: een dergelijke situatie doet zich vaak voor wanneer goederen worden vervoerd tussen twee privéterreinen die aan weerszijden van een openbare weg zijn gelegen. Dit valt niet onder het vervoer van gevaarlijke goederen over de openbare weg in de gebruikelijke betekenis en in dergelijke gevallen moet geen van de voorschriften voor gevaarlijke goederen worden toegepast.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-UK-2

Betreft: vrijstelling van het verbod voor de chauffeur of de bijrijder om verpakkingen met gevaarlijke goederen te openen bij een lokale distributieketen van een lokaal magazijn naar een detailhandelaar of eindgebruiker en van een detailhandelaar naar een eindgebruiker (behalve klasse 7) (N11).

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 8.3.3.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: verbod voor de chauffeur of de bijrijder om verpakkingen met gevaarlijke goederen te openen.

Inhoud van de nationale wetgeving: het verbod om verpakkingen te openen wordt aangevuld met de voorwaarde „tenzij deze daartoe door de exploitant van het voertuig is gemachtigd”.

Referentie van de nationale wetgeving: Carriage of Dangerous Goods by Road Regulations 1996, reg. 12(3).

Toelichting: indien het verbod in de bijlage letterlijk wordt genomen, kan het ernstige problemen voor de kleinhandelsdistributie opleveren.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-UK-3

Betreft: alternatieve vervoersvoorschriften voor houten vaten die UN 3065 van verpakkingsgroep III bevatten.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 1.4, 4.1, 5.2 en 5.3.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: voorschriften inzake verpakking en etikettering.

Inhoud van de nationale wetgeving: staat het vervoer toe van alcoholische dranken met een alcoholpercentage van meer dan 24 %, doch met niet meer dan 70 % alcohol (verpakkingsgroep III) in niet VN-gekeurde houten vaten zonder gevarenlabels indien strengere ladings- en voertuigvoorschriften worden nageleefd.

Referentie van de nationale wetgeving: The Carriage of Dangerous Goods and Use of Transportable Pressure Equipment Regulations 2004: Regulation 7 (13) and (14).

Toelichting: dit is een hoogwaardig product waarop accijns wordt geheven en dat voorzien van accijnszegels in verzegelde voertuigen tussen de stokerij en douane-entrepots moet worden vervoerd. Met de versoepeling inzake verpakking en etikettering wordt rekening gehouden in de aanvullende veiligheidsvoorschriften.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-UK-4

Betreft: invoering van RO-bi-SE-12.

Referentie van de nationale wetgeving: The Carriage of Dangerous Goods and Use of Transportable Pressure Equipment Regulations 2007 Part 1.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RO-bi-UK-5

Betreft: inzameling van gebruikte batterijen voor verwijdering of recycling.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: bijlagen A en B.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: bijzondere bepaling 636.

Inhoud van de nationale wetgeving: de volgende alternatieven voor bijzondere bepaling 636 van hoofdstuk 3.3 worden toegestaan:

Gebruikte lithiumcellen en -batterijen (UN 3090 en UN 3091) die samen met andere cellen of batterijen dan met lithium (UN 2800 en UN 3028) worden ingezameld en met het oog op verwijdering worden aangeboden voor vervoer tussen het inzamelingspunt voor de consumenten en de tussenliggende verwerkingsinstallatie, vallen niet onder de overige ADR-voorschriften als ze aan de volgende voorwaarden voldoen:

 

ze worden verpakt in IH2-vaten of 4H2-dozen die voldoen aan het in verpakkingsgroep II vastgestelde prestatieniveau voor vaste stoffen;

 

ten hoogste 5 % van elke verpakking bestaat uit lithium- en lithiumionbatterijen;

 

het brutogewicht van elke verpakking is niet groter dan 25 kg;

 

de totale hoeveelheid verpakkingen per vervoerseenheid is niet groter zijn dan 333 kg;

 

er worden geen andere gevaarlijke goederen vervoerd.

Referentie van de nationale wetgeving: The Carriage of Dangerous Goods and Use of Transportable Pressure Equipment 2007 part 1.

Toelichting: inzamelingspunten voor consumenten bevinden zich gewoonlijk in detailhandelszaken en het is niet praktisch om grote aantallen mensen op te leiden in het sorteren en verpakken van gebruikte batterijen volgens de ADR. Het systeem van het Verenigd Koninkrijk werkt op basis van richtsnoeren die door het UK Waste and Resources Action Programme zijn vastgesteld en omvat onder meer het leveren van geschikte ADR-conforme verpakkingen en het geven van passende instructies.

Vervaldatum: 30 juni 2015”

.

2)

Bijlage II, deel II.3, wordt vervangen door:

„II.3.   Nationale afwijkingen

Op grond van artikel 6, lid 2, van Richtlijn 2008/68/EG aan lidstaten toegestane afwijkingen voor het vervoer van gevaarlijke goederen op hun grondgebied.

Nummering van de afwijkingen: RA-a/bi/bii-MS-nn

RA= spoor

a/bi/bii= artikel 6, lid 2, onder a)/onder b), i)/onder b), ii)

LS= afkorting van de lidstaat

nn= volgnummer

Op grond van artikel 6, lid 2, onder a), van Richtlijn 2008/68/EG

DE Duitsland

RA-a-DE-2

Betreft: toestemming voor gezamenlijke verpakking.

Verwijzing naar bijlage II, deel II.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 4.1.10.4 MP2.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: verbod op gezamenlijke verpakking.

Inhoud van de nationale wetgeving: klassen 1.4S, 2, 3 en 6.1: toestemming voor gezamenlijke verpakking van voorwerpen in klasse 1.4S (patronen voor kleine wapens), spuitbussen (klasse 2) en materialen voor reiniging en behandeling in de klassen 3 en 6.1 (vermelde UN-nummers) die als één geheel worden verkocht in gecombineerde verpakkingen in verpakkingsgroep II en in kleine hoeveelheden.

Referentie van de nationale wetgeving: Gefahrgut-Ausnahmeverordnung — GGAV 2002 vom 6.11.2002 (BGBl. I S. 4350); Ausnahme 21.

Toelichting: lijst nr. 30*, 30a, 30b, 30c, 30d, 30e, 30f en 30 g.

Vervaldatum: 30 juni 2015

FR Frankrijk

RA-a-FR-3

Betreft: vervoer ten behoeve van de spoorwegmaatschappij.

Verwijzing naar bijlage II, deel II.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 5.4.1.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: informatie over gevaarlijke materialen die op de vrachtbrief moet worden vermeld.

Inhoud van de nationale wetgeving: de verplichtingen inzake de aangifte van de lading gelden niet voor vervoer ten behoeve van de spoorwegmaatschappij van hoeveelheden die niet groter zijn dan de onder 1.1.3.6 vermelde grenswaarden.

Referentie van de nationale wetgeving: Arrêté du 5 juin 2001 relatif au transport des marchandises dangereuses par chemin de fer — Article 20.2.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RA-a-FR-4

Betreft: vrijstelling van de opschriften op bepaalde postwagens.

Verwijzing naar bijlage II, deel II.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 5.3.1.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: verplichting om een opschrift op de wand van de wagon aan te brengen.

Inhoud van de nationale wetgeving: alleen op postwagens met meer dan 3 t materiaal van dezelfde klasse (met uitzondering van 1, 6.2 of 7) moet een opschrift worden aangebracht.

Referentie van de nationale wetgeving: Arrêté du 5 juin 2001 relatif au transport des marchandises dangereuses par chemin de fer — Article 21.1.

Vervaldatum: 30 juni 2015

SE Zweden

RA-a-SE-1

Betreft: op een wagon waarmee gevaarlijke goederen als expresgoederen worden vervoerd, moet geen opschrift worden aangebracht.

Verwijzing naar bijlage II, deel II.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 5.3.1.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: op een wagon waarmee gevaarlijke goederen worden vervoerd, moet een opschrift worden aangebracht.

Inhoud van de nationale wetgeving: op een wagon waarmee gevaarlijke goederen als expresgoederen worden vervoerd, moet geen opschrift worden aangebracht.

Referentie van de nationale wetgeving: Särskilda bestämmelser om vissa inrikes transporter av farligt gods på väg och i terräng (Specifieke voorschriften voor binnenlands vervoer van gevaarlijke goederen).

Toelichting: het RID bevat kwantitatieve beperkingen voor goederen die als expresgoederen worden aangeduid. Dit betekent dat het hier om kleine hoeveelheden gaat.

Vervaldatum: 30 juni 2015

UK Verenigd Koninkrijk

RA-a-UK-1

Betreft: vervoer van voorwerpen die bepaalde laagradioactieve materialen bevatten, zoals klokken, horloges, rookmelders en wijzerplaten voor kompassen.

Verwijzing naar bijlage II, deel II.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: de meeste RID-voorschriften.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: voorschriften voor het vervoer van materialen van klasse 7.

Inhoud van de nationale wetgeving: volledige vrijstelling van de bepalingen van de nationale regelgeving voor bepaalde handelsproducten die beperkte hoeveelheden radioactief materiaal bevatten.

Referentie van de nationale wetgeving: Packaging, Labelling and Carriage of Radioactive Material by Rail Regulations 1996, reg 2(6) (as amended by Schedule 5 of the Carriage of Dangerous Goods (Amendment) Regulations 1999).

Toelichting: deze afwijking is een maatregel voor de korte termijn die niet langer nodig zal zijn wanneer soortgelijke wijzigingen in de IAEA-regels in het RID worden opgenomen.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RA-a-UK-2

Betreft: versoepeling van de beperkingen voor het vervoer van gemengde ladingen explosieven en van explosieven met andere gevaarlijke goederen in wagons, voertuigen en containers (N4/5/6).

Verwijzing naar bijlage II, deel II.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 7.5.2.1 en 7.5.2.2.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: beperkingen voor bepaalde soorten samenlading.

Inhoud van de nationale wetgeving: de nationale wetgeving is minder strikt voor de samenlading van explosieven, mits het vervoer hiervan geen risico's oplevert.

Referentie van de nationale wetgeving: Packaging, Labelling and Carriage of Radioactive Material by Rail Regulations 1996, reg 2(6) (as amended by Schedule 5 of the Carriage of Dangerous Goods (Amendment) Regulations 1999).

Toelichting: het Verenigd Koninkrijk wil toestemming geven voor enkele afwijkingen op de regels voor het combineren van explosieven met andere explosieven en van explosieven met andere gevaarlijke goederen. Elke afwijking kent een kwantitatieve beperking voor één of meer onderdelen van de lading en wordt alleen toegestaan mits „alle redelijkerwijs uitvoerbare maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat de explosieven in contact komen met deze goederen of anderszins deze in gevaar brengen of daardoor in gevaar worden gebracht”.

Voorbeelden van afwijkingen waarvoor het Verenigd Koninkrijk toestemming wenst te geven:

1.

Explosieven die zijn geclassificeerd onder de UN-nummers 0029, 0030, 0042, 0065, 0081, 0082, 0104, 0241, 0255, 0267, 0283, 0289, 0290, 0331, 0332, 0360 of 0361, mogen in één voertuig worden vervoerd met gevaarlijke goederen die zijn geclassificeerd onder UN-nummer 1942. De hoeveelheid UN 1942 die mag worden vervoerd, wordt beperkt door deze te beschouwen als explosieven van 1.1D.

2.

Explosieven die zijn geclassificeerd onder de UN-nummers 0191, 0197, 0312, 0336, 0403, 0431 of 0453, mogen in één voertuig worden vervoerd met gevaarlijke goederen (met uitzondering van ontvlambare gassen, besmettelijke stoffen en giftige stoffen) in vervoerscategorie 2 of gevaarlijke goederen in vervoerscategorie 3 of een combinatie daarvan, mits de totale massa of het totale volume van de gevaarlijke goederen in vervoerscategorie 2 niet groter is dan 500 kg of 500 l en de totale nettomassa van deze explosieven niet groter is dan 500 kg.

3.

Explosieven van 1,4G mogen in één voertuig worden vervoerd met ontvlambare vloeistoffen en ontvlambare gassen in vervoerscategorie 2 of niet-ontvlambare niet-giftige gassen in vervoerscategorie 3 of een combinatie daarvan, mits de totale massa of het totale volume van de gevaarlijke goederen, alles opgeteld, niet groter is dan 200 kg of 200 l en de totale nettomassa van de explosieven niet groter is dan 20 kg.

4.

Explosieve voorwerpen die zijn geclassificeerd onder de UN-nummers 0106, 0107 of 0257, mogen worden vervoerd met explosieve voorwerpen in de compatibiliteitsgroepen D, E of F waarvoor ze bestanddeel zijn. De totale hoeveelheid explosieve stoffen van de UN-nummers 0106, 0107 of 0257 mag niet groter zijn dan 20 kg.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RA-a-UK-3

Betreft: verschillende „maximale totale hoeveelheden per vervoerseenheid” voor de goederen van klasse 1 in de categorieën 1 en 2 van de tabel onder 1.1.3.1.

Verwijzing naar bijlage II, deel II.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 1.1.3.1.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: vrijstellingen in verband met de aard van het vervoer.

Inhoud van de nationale wetgeving: voorschriften voor vrijstellingen voor beperkte hoeveelheden en samenlading van explosieven.

Referentie van de nationale wetgeving: The Carriage of Dangerous Goods and Use of Transportable Pressure Equipment Regulations 2004: Regulation 3(7)(b).

Toelichting: behelst verschillende maximumhoeveelheden en vermenigvuldigingsfactoren voor gemengde ladingen goederen van klasse 1, namelijk „50” voor categorie 1 en „500” voor categorie 2. Voor de berekening van gemengde ladingen worden de vermenigvuldigingsfactoren „20” voor categorie 1 en „2” voor categorie 2 gehanteerd.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RA-a-UK-4

Betreft: invoering van RA-a-FR-6.

Verwijzing naar bijlage II, deel II.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 5.3.1.3.2.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: versoepeling van etiketteringsvoorschriften voor gecombineerd spoor-/wegvervoer.

Inhoud van de nationale wetgeving: de etiketteringsvoorschriften zijn niet van toepassing wanneer de voertuigetiketten duidelijk zichtbaar zijn.

Referentie van de nationale wetgeving: The Carriage of Dangerous Goods and Use of Transportable Pressure Equipment Regulations 2004: Regulation 7(12).

Toelichting: deze bepaling heeft altijd bestaan in de nationale wetgeving van het Verenigd Koninkrijk.

Vervaldatum: 30 juni 2015

RA-a-UK-5

Betreft: distributie van goederen in binnenverpakkingen naar detailhandelaren of gebruikers (met uitzondering van de klassen 1, 4.2, 6.2 en 7) van lokale magazijnen naar detailhandelaren of gebruikers en van detailhandelaren naar eindgebruikers.

Verwijzing naar bijlage II, deel II.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 6.1.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: voorschriften voor de constructie en de beproeving van verpakkingen.

Inhoud van de nationale wetgeving: verpakkingen behoeven geen RID/ADR- of UN-kenmerk te hebben gekregen.

Referentie van de nationale wetgeving: The Carriage of Dangerous Goods and Use of Transportable Pressure Equipment Regulations 2007: Voorschrift nr. 26.

Toelichting: RID-voorschriften zijn niet geschikt voor de laatste fasen van het vervoer van een magazijn naar een detailhandelaar of gebruiker of van een detailhandelaar naar een eindgebruiker. Deze afwijking is bedoeld om ervoor te zorgen dat binnenverpakkingen van goederen voor kleinhandelsdistributie op het deel per spoor van een lokaal distributietraject zonder buitenverpakking kunnen worden vervoerd.

Vervaldatum: 30 juni 2015

Op grond van artikel 6, lid 2, onder b), i), van Richtlijn 2008/68/EG

DE Duitsland

RA-bi-DE-2

Betreft: vervoer van verpakt gevaarlijk afval.

Verwijzing naar bijlage II, deel II.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 1 tot en met 5.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: classificatie, verpakking en kenmerking.

Inhoud van de nationale wetgeving: klassen 2 tot en met 6.1, 8 en 9: gezamenlijke verpakking en vervoer van gevaarlijk afval in pakketten en IBC's; afval moet in een binnenverpakking (zoals ingezameld) worden verpakt en in specifieke afvalgroepen worden geclassificeerd (om gevaarlijke reacties binnen een afvalgroep te vermijden); gebruik van speciale schriftelijke instructies voor de afvalgroepen en als vrachtbrief; inzameling van huisvuil, laboratoriumafval enz.

Referentie van de nationale wetgeving: Gefahrgut-Ausnahmeverordnung — GGAV 2002 vom 6.11.2002 (BGBl. I S. 4350); Ausnahme 20.

Toelichting: Lijst nr. 6*

Vervaldatum: 30 juni 2015

RA-bi-DE-3

Betreft: lokaal vervoer van UN 1381 (fosfor, geel, onder water), klasse 4.2, verpakkingsgroep I, in spoorwegtankwagons.

Verwijzing naar bijlage II, deel II.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 6.8, 6.8.2.3.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: voorschriften voor de vervaardiging van tanks en tankwagons. Volgens hoofdstuk 6.8, subdeel 6.8.2.3, moet een typegoedkeuring worden afgegeven voor tanks voor het vervoer van UN 1381 (fosfor, geel, onder water).

Inhoud van de nationale wetgeving: lokaal vervoer van UN 1381 (fosfor, geel, onder water), klasse 4.2, verpakkingsgroep I, over korte afstanden (van Sassnitz-Mukran naar Lutherstadt Wittenberg-Piesteritz en Bitterfeld), in spoorwegtankwagons die volgens Russische normen zijn vervaardigd. Voor het vervoer van de goederen gelden aanvullende operationele voorschriften die door de bevoegde veiligheidsautoriteiten zijn vastgesteld.

Referentie van de nationale wetgeving: Ausnahme Eisenbahn-Bundesamt Nr. E 1/92.

Vervaldatum: 30 januari 2020 (goedkeuring verlengd)

DK Denemarken

RA-bi-DK-1

Betreft: vervoer van gevaarlijke goederen in tunnels.

Verwijzing naar bijlage II, deel II.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 7.5.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: laden, lossen en veiligheidsafstanden.

Inhoud van de nationale wetgeving: de wetgeving bevat alternatieve bepalingen voor die in bijlage II, deel II.1, van Richtlijn 2008/68/EG voor vervoer door de spoorwegtunnel van de vaste verbinding over de Grote Belt. Deze alternatieve bepalingen hebben alleen betrekking op het ladingsvolume en de afstand tussen ladingen gevaarlijke goederen.

Referentie van de nationale wetgeving: Bestemmelser om transport af eksplosiver i jernbanetunnelerne på Storebælt og Øresund, 15 februari 2005.

Toelichting:

Vervaldatum: 30 juni 2015

RA-bi-DK-2

Betreft: vervoer van gevaarlijke goederen in tunnels.

Verwijzing naar bijlage II, deel II.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 7.5.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: laden, lossen en veiligheidsafstanden.

Inhoud van de nationale wetgeving: De wetgeving bevat alternatieve bepalingen voor die in bijlage II, deel II.1, van Richtlijn 2008/68/EG voor wat betreft vervoer via de spoorwegtunnel van de vaste verbinding over de Øresund. Deze alternatieve bepalingen hebben alleen betrekking op het ladingsvolume en de afstand tussen ladingen gevaarlijke goederen.

Referentie van de nationale wetgeving: Bestemmelser om transport af eksplosiver i jernbanetunnelerne på Storebælt og Øresund, 15 februari 2005.

Toelichting:

Vervaldatum: 29 februari 2016

CZ Tsjechië

(afwijking verlopen)

SE Zweden

RA-bi-SE-1

Betreft: vervoer van gevaarlijk afval naar afvalverwijderingsinstallaties.

Verwijzing naar bijlage II, deel II.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 2, 5.2, en 6.1.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: classificatie, kenmerking en etikettering en voorschriften voor de constructie en de beproeving van de verpakking.

Inhoud van de nationale wetgeving: de wetgeving behelst vereenvoudigde classificatiecriteria, minder strenge eisen voor de constructie en beproeving van de verpakking en gewijzigde etiketterings- en kenmerkingsvoorschriften. In plaats van de classificatie van gevaarlijk afval aan de hand van het RID wordt het in verschillende afvalgroepen geclassificeerd. Elke afvalgroep bevat stoffen die overeenkomstig het RID samen kunnen worden verpakt (gezamenlijke verpakking). Elk collo moet met de code van de desbetreffende afvalgroep in plaats van het UN-nummer worden gekenmerkt.

Referentie van de nationale wetgeving: Särskilda bestämmelser om vissa inrikes transporter av farligt gods på väg och i terräng (Specifieke voorschriften voor het binnenlands vervoer van gevaarlijke goederen).

Toelichting: deze voorschriften mogen alleen worden gebruikt voor het vervoer van gevaarlijk afval van publieke recyclinglocaties naar installaties voor de verwijdering van gevaarlijk afval.

Vervaldatum: 30 juni 2015

Op grond van artikel 6, lid 2, onder b), ii), van Richtlijn 2008/68/EG

DE Duitsland

RA-bii-DE-1

Betreft: plaatselijk vervoer van UN 1051 (cyaanwaterstof), gestabiliseerd, vloeibaar, met hoogstens 1 % water, in spoorwegtankwagons, afwijkend van punt 4.3.2.1.1 van bijlage II, deel II.1, bij Richtlijn 2008/68/EG.

Verwijzing naar bijlage II, deel II.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 3.2, 4.3.2.1.1.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: verbod op het vervoer van UN 1051 (cyaanwaterstof), gestabiliseerd, vloeibaar, met hoogstens 1 % water.

Inhoud van de nationale wetgeving: plaatselijk vervoer per spoor op speciaal aangewezen routes, dat deel uitmaakt van een welbepaald industrieel proces en onder duidelijk omschreven voorwaarden strikt gecontroleerd wordt. Het vervoer vindt plaats in tankwagons waarvoor een specifieke vergunning met het oog op deze toepassing is afgegeven en waarvan de constructie en de uitrusting permanent wordt aangepast aan de laatste veiligheidstechnologie (bv. uitrusting met stootbalken overeenkomstig TE 22). Het vervoersproces is in detail geregeld in aanvullende operationele veiligheidsvoorschriften, in overleg met de relevante veiligheids- en risicovermijdingsautoriteiten en wordt gemonitord door de relevante toezichthoudende autoriteiten.

Referentie van de nationale wetgeving: afwijking nr. E 1/97 (4e gewijzigde versie), federaal spoorwegbureau.

Vervaldatum: 1 januari 2017

DE Duitsland

RA-bii-DE-2

Betreft: plaatselijk vervoer op aangewezen routes van UN 1402 (calciumcarbide), verpakkingsgroep I, in containers of wagons.

Verwijzing naar bijlage II, deel II.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: 3.2, 7.3.1.1.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: algemene bepalingen voor bulkvervoer. Volgens hoofdstuk 3.2, tabel A, is vervoer van calciumcarbide in bulk niet toegestaan.

Inhoud van de nationale wetgeving: plaatselijk vervoer per spoor van UN 1402 (calciumcarbide), verpakkingsgroep I, op specifiek aangewezen routes, als onderdeel van een gedefinieerd industrieel proces en strikt gecontroleerd onder duidelijk gespecificeerde voorwaarden. De ladingen worden vervoerd in specifiek daarvoor gebouwde containers in wagons. Voor het vervoer van de goederen gelden aanvullende operationele voorschriften die door de bevoegde veiligheidsautoriteiten zijn vastgesteld.

Referentie van de nationale wetgeving: Ausnahme Eisenbahn-Bundesamt Nr. E 3/10.

Vervaldatum: 15 januari 2018”

.

3)

Bijlage III, deel III.3, wordt vervangen door:

„III.3.   Nationale afwijkingen

Op grond van artikel 6, lid 2, van Richtlijn 2008/68/EG aan lidstaten toegestane afwijkingen voor het vervoer van gevaarlijke goederen op hun grondgebied.

Nummering van de afwijkingen: IW-a/bi/bii-LS-nn

IW= binnenwateren

a/bi/bii= artikel 6, lid 2, onder a)/onder b), i)/onder b), ii)

LS= afkorting van de lidstaat

nn= volgnummer

Op grond van artikel 6, lid 2, onder b), i), van Richtlijn 2008/68/EG

BG Bulgarije

IW-bi-BG-1

Betreft: classificatie en inspectie van bunkerschepen.

Verwijzing naar bijlage III, deel III.1, bij Richtlijn 2008/68/EG: hoofdstuk 1.15.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: volgens de bepalingen van hoofdstuk 1.15, erkenning van classificatiebureaus, moet een classificatiebureau, om te kunnen worden erkend, de in punt 1.15.2 gespecificeerde erkenningsprocedure doorlopen.

Inhoud van de nationale wetgeving: De classificatie en inspectie van bunkerschepen voor petroleumproducten die actief zijn in de wateren van Bulgaarse rivierhavens of andere gebieden onder de rechtstreekse jurisdictie van deze havens mogen worden uitgevoerd door een classificatiebureau dat niet erkend is overeenkomstig hoofdstuk 1.15 van bijlage III, deel III.1, bij Richtlijn 2008/68/EG, voor zover de veiligheid niet in het gedrang komt.

Referentie van de nationale wetgeving: Наредба № 16 от 20 юни 2006 г. за обработка и превоз на опасни товари по море и по вътрешни водни пътища; Наредба № 4 от 9 януари 2004 г. за признаване на организации за извършване на прегледи на кораби и корабопритежатели (Ordonnantie nr. 16 van 20 juni 2006 inzake de behandeling van gevaarlijke goederen en het vervoer ervan over zee en over de binnenwateren; Ordonnantie nr. 4 van 9 januari 2004 inzake de erkenning van bureaus voor scheepsinspectie en onderzoek van scheepseigenaars).

Toelichting: de afwijking geldt alleen voor schepen die actief zijn in havengebieden of andere gebieden die onder de rechtstreekse jurisdictie van deze havens staan.

Vervaldatum: 15 januari 2018”

.

18.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 44/40


BESLUIT (EU) 2015/218 VAN DE COMMISSIE

van 7 mei 2014

betreffende de steunmaatregelen nrs. SA.29786 (ex N 633/2009), SA.33296 (11/N), SA.31891 (ex N553/10), N 241/09, N 160/10 en SA.30995 (ex N 25/10) die door Ierland zijn toegekend voor de herstructurering van Allied Irish Banks plc en EBS Building Society

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 2638)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de hierboven genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1),

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Allied Irish Banks, plc (AIB) en de EBS Building Society (EBS) hebben elk afzonderlijk staatssteun ontvangen, die bij de Commissie werd aangemeld in afzonderlijke procedures. EBS en AIB fuseerden op 1 juli 2011 (hierna „de Bank” genoemd) en de Commissie beoordeelde de aan de Bank toegekende steun in een afzonderlijke procedure. Daarom zijn er drie staatssteunprocedures met betrekking tot respectievelijk AIB, EBS en de gefuseerde entiteit.

1.1.   AIB

(2)

Bij beschikking van 12 mei 2009 keurde de Commissie tijdelijk (2) een kapitaalinjectie van 3,5 miljard EUR in AIB goed in de vorm van nieuwe preferente aandelen Tier 1-kernkapitaal, op basis van verschillende verbintenissen, onder meer dat binnen de zes maanden na de herkapitalisatie een herstructureringsplan zou worden ingediend.

(3)

Na die eerste kapitaalinjectie dienden de Ierse autoriteiten een eerste herstructureringsplan voor AIB in op 13 november 2009, waarna een aantal brieven werden uitgewisseld. Op 4 mei 2010 dienden de Ierse autoriteiten een bijgewerkt herstructureringsplan in, waarna Ierland en de Commissie opnieuw een aantal brieven uitwisselden.

(4)

Bij besluit van 21 december 2010 keurde de Commissie tijdelijk (3) een injectie van 9,8 miljard EUR reddingskapitaal goed in de vorm van gewone aandelen, in afwachting van de goedkeuring door de Commissie van een herzien herstructureringsplan waarin rekening zou worden gehouden met de verdere steun die aan AIB werd toegekend. De kapitaalinjectie moest in twee fasen plaatsvinden: i) 3,7 miljard EUR moest tegen 31 december 2010 worden geïnjecteerd, en ii) 6,1 miljard EUR moest in februari 2011 worden geïnjecteerd (4).

(5)

Terwijl de eerste tranche van de goedgekeurde herkapitalisatie eind december 2010 door de Ierse Staat werd uitgekeerd, vond de tweede injectie die in februari 2011 was gepland, nooit plaats (5).

1.2.   EBS

(6)

Bij besluit van 2 juni 2010 (6) stond de Commissie tijdelijk een herkapitalisatie van EBS toe bij wijze van noodhulp, mits de Commissie een herstructureringsplan zou goedkeuren. De Ierse autoriteiten dienden het plan in op 31 mei 2010.

(7)

Op 11 oktober 2010 besloot de Commissie de procedure van artikel 108, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in te leiden met betrekking tot het herstructureringsplan voor EBS dat door Ierland was ingediend (hierna „het inleidingsbesluit” genoemd) (7), omdat de Commissie twijfels had omtrent de verenigbaarheid van dat herstructureringsplan en de bijbehorende steunmaatregelen met de interne markt in het licht van de mededeling van de Commissie betreffende het herstel van de levensvatbaarheid en de beoordeling van de herstructureringsmaatregelen in de financiële sector in de huidige crisis met inachtneming van de staatssteunregels (8) (hierna „de herstructureringsmededeling” genoemd).

(8)

De Commissie ontving opmerkingen van EBS en twee andere belanghebbenden.

(9)

In juli 2011 fuseerde EBS met AIB en werd zij een volledig geïntegreerde dochteronderneming van de Bank. EBS hield bijgevolg op te bestaan als een op zichzelf staande instelling. Bijgevolg werd het inleidingsbesluit, dat betrekking had op EBS als een op zichzelf staande instelling, zonder voorwerp en besloot de Commissie de procedure niet voort te zetten.

1.3.   GEZAMENLIJKE PROCEDURE

(10)

Op 31 maart 2011 kondigde de Ierse minister van Financiën aan dat het Ierse bankwezen zou worden geherstructureerd rond twee pijlerbanken, Bank of Ireland en AIB (9). Hij kondigde tevens aan dat EBS in het kader daarvan in AIB zou worden opgeslorpt om die tweede pijlerinstelling te vormen.

(11)

Bij besluit van 15 juli 2011 (10) keurde de Commissie een gecombineerd reddingspakket voor de Bank goed van bijna 13,1 miljard EUR, mits een herstructureringsplan voor de Bank zou worden goedgekeurd waarin met de verdere verstrekte steun rekening zou worden gehouden.

(12)

Op 28 september 2012 diende Ierland een herstructureringsplan voor de Bank in (11).

(13)

Tussen oktober 2012 en maart 2014 wisselden de Commissie en de Ierse autoriteiten regelmatig informatie uit. De Commissie verzocht herhaaldelijk om informatie en Ierland diende een aantal aanvullende opmerkingen in (12).

2.   FEITEN

2.1.   BESCHRIJVING VAN DE BEGUNSTIGDEN

2.1.1.   AIB

(14)

Een gedetailleerde beschrijving van AIB wordt gegeven in deel II.1 van de beschikking van de Commissie van 12 mei 2009 betreffende de eerste herkapitalisatie van de Bank (13). Hieronder volgt een korte samenvatting.

(15)

In de jaren vóór de financiële crisis was AIB een gediversifieerde groep op het gebied van financiële dienstverlening, die particulieren en ondernemingen een volledig gamma bankdiensten aanbood. In 2008 had zij een balanstotaal van 182 miljard EUR. Zij was een van de twee grootste banken in Ierland en had marktaandelen van ongeveer 35 % van de zichtrekeningen van particulieren, 27 % van de hypotheekleningen, 46 % van de spaarproducten en 41 % van de zichtrekeningen van kmo's.

(16)

Vóór de financiële crisis breidde AIB snel uit, vooral door nieuwe leningen aan de Ierse vastgoedmarkt en een sterke afhankelijkheid van wholesalefinanciering. Bij het uitbreken van de wereldwijde financiële crisis, waardoor de Ierse economie en vooral de Ierse vastgoedmarkt bijzonder hard getroffen werden, bleek dat het businessmodel van AIB kwetsbaar was en werd staatssteun onvermijdelijk.

(17)

In juli 2011 werd AIB gefuseerd met EBS.

2.1.2.   EBS

(18)

Een gedetailleerde beschrijving van EBS wordt gegeven in deel 2.1.2 van het besluit van de Commissie van 15 juli 2011 betreffende de noodherkapitalisatie van EBS/AIB (14). In de onderstaande overwegingen wordt een korte samenvatting gegeven.

(19)

In de jaren vóór de financiële crisis was EBS de grootste bouwmaatschappij van Ierland en de op zeven na grootste financiële instelling in Ierland; zij bezat in 2009 activa voor in totaal 21,5 miljard EUR. Bouwmaatschappijen zijn onderlinge maatschappijen die geen aandeelhouders hebben maar in plaats daarvan eigendom zijn van hun leden, die ook hun klanten zijn. Hun doelstelling is het verzamelen van deposito's en het verstrekken van leningen. De winsten worden gebruikt om de leden gunstige rentetarieven aan te bieden, of om reserves op te bouwen.

(20)

EBS bood haar leden traditionele bankproducten voor particulieren aan (spaarproducten en hypotheekleningen) in overeenstemming met haar doel als bouwmaatschappij. Zij had ook een thesaurieafdeling die zakelijke klanten, professionele ondernemingen en kredietunies op maat gesneden diensten aanbood. Vanaf 2005 breidde EBS haar activiteiten uit naar leningen voor zakelijk vastgoed en bouwde zij in dat segment een significante leningenportefeuille op. EBS leed algemeen onder de recessie van de Ierse economie en vooral onder de instorting van de prijzen van zakelijk vastgoed. EBS kreeg geleidelijk steeds moeilijker toegang tot financiering en door enorme waardeverminderingen op haar portefeuilles zakelijke leningen en hypotheekleningen daalde het kapitaal van EBS.

(21)

EBS is een volle dochteronderneming van AIB sinds 1 juli 2011. Zij biedt voornamelijk hypotheekleningen en depositodiensten op de Ierse markt aan. EBS blijft werken onder haar eigen merknaam.

2.1.3.   De Bank (fusie van AIB en EBS)

(22)

Bij de PCAR/PLAR-exercities (15), die in het kader van het economisch aanpassingsprogramma voor Ierland (hierna „het Programma” genoemd) (16) plaatsvonden en waarvan de resultaten op 31 maart 2011 werden bekendgemaakt, werd voor AIB een kapitaalbehoefte van 13,3 miljard EUR vastgesteld en voor EBS een kapitaalbehoefte van 1,5 miljard EUR (voor beide instellingen zijn in dat cijfer kernkapitaal (17) en voorwaardelijk kapitaal (18) gecombineerd).

(23)

In het kader van het Programma moesten de deelnemende kredietinstellingen herkapitalisatieplannen opstellen om te voldoen aan de extra kapitaalbehoefte die in de PCAR/PLAR was vastgesteld en de vereiste hoeveelheid kapitaal moest tegen eind juli 2011 beschikbaar zijn.

(24)

Op 31 maart 2011 kondigde de Ierse minister van Financiën de herstructurering van de volledige Ierse banksector aan. Er werd besloten AIB en EBS te fuseren: de aldus nieuw opgerichte Bank moest een pijlerbank worden in het hervormde Ierse bankenlandschap.

(25)

Op 26 mei 2011 ondertekenden de minister, AIB en EBS een overeenkomst, op grond waarvan AIB EBS overnam (nadat zij tot particuliere vennootschap zou zijn omgevormd en mits alle vereiste wettelijke goedkeuringen zouden zijn verkregen). Op grond van die overeenkomst is EBS een volledige dochteronderneming en wordt zij volledig door AIB ondersteund, terwijl zij onder de merknaam EBS blijft werken. Door de fusie van de twee entiteiten was EBS niet langer een onderlinge maatschappij en werd zij omgevormd tot een bank met volledige vergunning, waarna AIB haar aandelen voor een nominale vergoeding verwierf. Nadat de toezichthoudende autoriteit de concentratie op 27 juni 2011 had goedgekeurd, werd de fusie op 1 juli 2011 voltooid.

(26)

Met ingang van 15 juli 2011 was 99,8 % van de aandelen van de Bank in handen van de Ierse Staat.

(27)

De Bank positioneert zich in de markt als een bank met een volledig gamma diensten, die zich in de eerste plaats op Ierland richt en een ruim gamma bankproducten en -diensten aanbiedt via een uitgebreid distributienetwerk. De bank heeft een beperkte aanwezigheid in het buitenland in Groot-Brittannië. In de tweede helft van 2012 begon AIB haar interne structuur te organiseren volgens een model waarin de klant centraler staat, bestaande uit de volgende hoofdsegmenten: de binnenlandse kernbank, AIB Verenigd Koninkrijk (AIB UK) en Financial Solutions Group (FSG). De rapportage over die nieuwe segmenten begon in 2013.

(28)

De binnenlandse kernbank werkt via diverse kanalen, waaronder 274 kantoren (19). Het kantorennetwerk wordt momenteel geherstructureerd, waarbij momenteel een aantal kantoren wordt gesloten. De Bank verricht ook bankdiensten via de nationale postkantoren. EBS wordt beheerd binnen de structuur van de binnenlandse kernbank. Zij behoudt haar eigen bankvergunning en is actief als een afzonderlijke dochteronderneming met een eigen merknaam en een eigen kantorennetwerk. Zij richt zich op hypotheekleningen en deposito's.

(29)

AIB UK is actief in Groot-Brittannië en Noord-Ierland. In Groot-Brittannië is de Bank actief onder de handelsbenaming Allied Irish Bank (GB) en biedt zij een volledige bancaire dienstverlening aan via 20 volwaardige kantoren en via onlinebanking. De belangrijkste doelmarkten zijn de kmo's. Onder de merknaam Allied Irish Bank (GB) Savings Direct verricht de Bank ook depositodiensten (20). In Noord-Ierland is AIB UK actief onder de handelsbenaming First Trust Bank via 32 kantoren. Zij biedt een volwaardige bancaire dienstverlening voor bedrijven en particulieren aan.

(30)

De Financial Solutions Group werd in 2012 in het leven geroepen om kmo's en particuliere klanten die het moeilijk hebben om de verbintenissen van hun lening na te komen, bij te staan en het plan voor de afstoting van activa van de Bank uit te voeren.

(31)

Vandaag is de Bank een van de drie grote binnenlandse banken in Ierland, samen met Bank of Ireland en Permanent TSB. De totale activa van de Bank bedroegen op 31 december 2013 118 miljard EUR, terwijl de totale activa van Bank of Ireland op die datum 132 miljard EUR bedroegen en die van Permanent TSB 38 miljard EUR. De Bank is een gediversifieerde financiëledienstengroep, die een volledig gamma particuliere en zakelijke bankdiensten aanbiedt, met de klemtoon op de Ierse markt voor retailbanking. De Bank is sterk aanwezig in het kmo-segment.

Tabel 1

De Bank — geselecteerde financiële gegevens 2013

 

31.12.2013

Totaal activa (EUR)

118 miljard

Leningen aan en vorderingen op klanten (EUR)

66 miljard

Exploitatiewinst/verlies vóór voorzieningen (EUR)

0,445 miljard

Deposito's (EUR)

66 miljard

Verhouding leningen/deposito's (%)

100 %

Risicogewogen activa (EUR)

62 miljard

Tier 1-kernkapitaalratio (%)

14,3 %

Totaal aantal werknemers (voltijdsequivalent)

11 431

Bron: herstructureringsplan van de Bank, september 2012; jaarverslag AIB 2013.

Tabel 2

De positie van de Bank op de markten kmo's, particulieren, hypotheekleningen en spaarproducten

(in %)

 

Marktaandelen

Hoofdzichtrekeningen kmo's

40

Hoofdzichtrekeningen particulieren

37

Hypotheekleningen — uitstaande saldi

31

Spaarmarkt (AIB en EBS gecombineerd)

40

Bron: aanvullende opmerkingen van maart 2014; marktaandelen hebben betrekking op december 2013.

2.2.   DE MOEILIJKHEDEN VAN AIB EN EBS

(32)

AIB had staatssteun nodig ten gevolge van de effecten van de wereldwijde financiële crisis, in combinatie met de buitensporige groei van AIB, haar sterke afhankelijkheid van wholesalefinanciering, haar blootstelling aan de Ierse vastgoedmarkt en ontoereikend risicobeheer.

(33)

In de jaren vóór de financiële crisis besloot AIB om gelijke tred te houden met de ongekende groei van de Ierse economie en de Ierse vastgoedsector. In absolute termen stegen de vastgoed- en bouwleningen van AIB met 336 % tussen 2002 en 2006, en steeg haar blootstelling aan die sector van 19 % in 2002 tot 36 % in 2008. Omdat AIB naar meer volume streefde en er geen financieringsbeperkingen waren, nam zij buitensporige risico's qua blootstelling (d.w.z. concentratie in de vastgoed- en bouwsector), maar ook qua typen aangeboden hypotheekleningen (d.w.z. trackerhypotheken (21)).

(34)

Door de verslechtering van de Ierse vastgoedmarkt, de daaropvolgende dalingen van de vastgoedprijzen en de recessie van de Ierse economie vanaf 2008 verslechterde de activakwaliteit van AIB aanzienlijk en moest zij grote waardeverminderingen boeken op haar leningenportefeuille, waardoor de kapitaalbuffer van de bank daalde.

(35)

Om haar snelle expansie te financieren, verhoogde de bank haar afhankelijkheid van wholesalefinanciering van ongeveer 35 % in 2004 tot 42 % in 2006, terwijl de verhouding leningen/deposito's verhoogde van 101 % in 2002 tot 157 % in 2007.

(36)

Na de instorting van Lehman Brothers Holdings Inc. in september 2008 had AIB door de wereldwijde onrust op de financiële markten (net als de andere Ierse banken) beperkte toegang tot financiering en kon zij niet langer haar normale activiteiten voortzetten. De Staat kwam daarom in een eerste stap tussen met het verstrekken van financieringsgaranties. Doordat de kosten van financiering stegen (d.w.z. hoge prijszetting van deposito's en garantievergoedingen) en de basisrentevoet van de Europese Centrale Bank (ECB) beduidend daalde (22), leidden de trackerhypotheken van AIB (ongeveer 45 % de portefeuille hypotheekleningen van AIB in 2011) ertoe dat de nettorentemarge voor de Bank aanzienlijk daalde.

(37)

Door de materiële verslechtering van haar financiële positie moest AIB deelnemen aan alle ondersteuningsmaatregelen die door de Ierse Staat werden genomen om de financiële stabiliteit van het land te vrijwaren. Naast de staatsgaranties ontving AIB kapitaalinjecties van de Staat en kon zij activa overdragen aan het National Asset Management Agency (NAMA) (23) om haar balans op te schonen.

(38)

De financiële crisis had op dezelfde manier gevolgen voor de financiële positie van EBS, vooral door de scherpe daling van de waarde van het vastgoed in Ierland. Vóór de financiële crisis had EBS een aanzienlijke portefeuille opgebouwd in het segment van de leningen voor zakelijk vastgoed.

(39)

EBS moest grote waardeverminderingen boeken op haar portefeuilles zakelijke en hypotheekleningen. EBS kreeg geleidelijk steeds slechter toegang tot financiering en was uiteindelijk volledig daarvan afgesloten. Door haar kwetsbare positie moest EBS bijgevolg een beroep doen op de steunmaatregelen van de Staat. EBS had financieringsgaranties, activaoverdrachten aan het NAMA en kapitaalinjecties nodig.

2.3.   DE STEUNMAATREGELEN

(40)

Omdat AIB en EBS in moeilijkheden verkeerden, moest de Staat aanzienlijke steun verlenen aan AIB en EBS afzonderlijk, en aan de Bank (de gefuseerde entiteit).

(41)

AIB en EBS kregen elk afzonderlijk garanties voor passiva in het kader van de regeling inzake financiële steun aan kredietinstellingen (Credit Institutions Financial Support Scheme, hierna „de CIFS-regeling” genoemd) (24) respectievelijk de regeling inzake garanties voor bepaalde passiva (Eligible Liability Guarantee Scheme, hierna „de ELG-regeling” genoemd) (25), en ondersteuning van probleemactiva door de overdracht van slechte activa aan het NAMA.

(42)

Daarnaast ontvangen AIB en EBS herhaaldelijk kapitaalsteun (26).

(43)

Daarnaast verleende de Staat garanties voor de noodliquiditeitssteun die door de Centrale Bank van Ierland werd verleend.

(44)

De Bank bleef van de ELG-regeling profiteren en werd in juli 2011 geherkapitaliseerd (27) door een plaatsing van aandelen, een kapitaalinbreng (28) en contingent capital notes.

(45)

De herkapitalisatiemaatregelen van de Bank (daaronder begrepen de preferente aandelen en de voorwaardelijke kapitaalinstrumenten) belopen in totaal 20,775 miljard EUR. Als gevolg van de verschillende kapitaalinjecties is 99,8 % van de gewone aandelen via de National Pensioen Reserve Fund Commission (NPRFC) in handen van de Ierse Staat.

(46)

Daarnaast heeft de NPRFC ook preferente aandelen ten belope van 3,5 miljard EUR in handen, die oorspronkelijk in 2009 in AIB waren geïnjecteerd en door de Commissie waren goedgekeurd bij het besluit in zaak N 241/09 (29). De Bank kan vrij beslissen of zij die aandelen aflost of terugkoopt. Vanaf mei 2014 (d.w.z. vijf jaar na de injectie) zal een verhoging van 25 % op die aandelen worden toegepast en zal aflossing plaatsvinden tegen 125 % van de nominale waarde.

(47)

In tabel 3 wordt een overzicht gegeven van alle steunmaatregelen die ten gunste van AIB, EBS en de Bank (de gefuseerde entiteit) zijn genomen.

Tabel 3

Overzicht van de steunmaatregelen die ten gunste van AIB, EBS en de Bank (gefuseerde entiteit AIB/EBS) zijn genomen

(de goedgekeurde bedragen en de werkelijk toegekende bedragen verschillen in sommige gevallen)

 

Soort maatregel

Bedrag

(in miljard EUR)

Vergoeding

Maatregelen ten gunste van AIB (afzonderlijk)

a

Garanties in het kader van de CIFS-regeling

(bedrag van de gegarandeerde verplichtingen)

tot 133

Volgens de CIFS-regeling

b

Garanties in het kader van de ELG-regeling

(bedrag van de gegarandeerde verplichtingen)

tot 62,5

Volgens de ELG-regeling

c

Ondersteuning van probleemactiva — overdrachten aan het NAMA

20,4

(geraamd steunbedrag = 1,6)  (30)

n.v.t. — gemiddelde korting bedroeg ongeveer 56 %

d

Herkapitalisatie in de vorm van preferente aandelen, mei 2009

3,5

8 % per jaar of gewone aandelen in de plaats

e

Herkapitalisatie in de vorm van nieuw aandelenkapitaal, december 2010

3,7

 

f

Staatsgarantie op noodliquiditeitsbijstand tot en met Q2 2011

[5-15] (31)

 

 

 

 

 

Maatregelen ten gunste van EBS

g

Garanties in het kader van de CIFS-regeling

(bedrag van de gegarandeerde verplichtingen)

tot 14,4

Volgens de CIFS-regeling

h

Garanties in het kader van de ELG-regeling

(bedrag van de gegarandeerde verplichtingen)

tot 8,0

Volgens de ELG-regeling

i

Ondersteuning van probleemactiva — overdrachten aan het NAMA

0,9

(geraamd steunbedrag = 0,1)  (30)

n.v.t. — gemiddelde korting bedroeg ongeveer 57 %

j

Herkapitalisatie in de vorm van speciale investeringsaandelen, mei en december 2010

0,625

Kan worden vergoed door de uitbetaling van een dividend indien er voldoende uitkeerbare reserves zijn

k

Herkapitalisatie via een rechtstreekse subsidie in de vorm van een promesse, december 2010

0,250

Niet afzonderlijk vergoed

l

Staatsgarantie op noodliquiditeitsbijstand

[0-5]

 

Maatregelen ten gunste van de Bank (de gefuseerde entiteit)

m

Herkapitalisatie in de vorm van gewone aandelen („plaatsing”), juli 2011

5,0

 

n

Herkapitalisatie in de vorm van contingent capital notes, juli 2011

1,6

Vast wettelijk rentetarief van 10 % per jaar

o

Herkapitalisatie in de vorm van een kapitaalinbreng, juli 2011

6,1

Geen vergoeding

 

 

 

 

 

Gecombineerde totale herkapitalisatie (d + e + j + k + m + n + o)

20,775

 

Bron: Ierse autoriteiten en herstructureringsplannen voor AIB en EBS en de Bank.

2.4.   DE INDIVIDUELE HERSTRUCTURERINGSPLANNEN

(48)

In november 2009 dienden de Ierse autoriteiten een eerste herstructureringsplan voor AIB in, waarin eerste voorstellen waren opgenomen om AIB opnieuw levensvatbaar te maken. In mei 2010 diende Ierland een aangepaste versie van het plan in, waarin onder meer in verdere afstotingen was voorzien (de dochterondernemingen van AIB in Polen, het Verenigd Koninkrijk en de VS) om te voldoen aan de nieuwe wettelijke minimumkapitaalvereisten, die in maart 2010 door de financiële toezichthouder in het kader van de PCAR waren aangekondigd.

(49)

Het herstructureringsplan voor EBS, dat op 31 mei 2010 werd ingediend, voorzag in een interne herstructurering van EBS om haar levensvatbaar te maken, in combinatie met een snelle verkoop aan een derde partij. Volgens dat plan zou EBS uit het segment van de hypotheekleningen voor zakelijk vastgoed stappen en haar activiteiten opnieuw toespitsen op spaarproducten en hypotheekleningen voor particulieren. EBS zou minder beroep doen op wholesalefinanciering (op korte termijn) en zich in plaats daarvan toespitsen op deposito's van particulieren.

2.5.   HERSTRUCTURERINGSMAATREGELEN DIE REEDS DOOR DE BANK TEN UITVOER ZIJN GELEGD (AIB EN EBS GEFUSEERD)

(50)

De Bank heeft al een ruime reeks herstructureringsmaatregelen ten uitvoer gelegd vóór de indiening van de definitieve versie van het herstructureringsplan, teneinde de doelstellingen van levensvatbaarheid op lange termijn, eigen inbreng en lastenverdeling te bereiken. Die maatregelen omvatten afstotingen van activiteiten, afstotingen van activa, passivabeheerexercities (32) en kostenbesparingen, als volgt (33):

afstotingen van activiteiten die 3,3 miljard EUR aan Tier 1-kernkapitaal hebben opgeleverd:

9/2010

verkoop van Goodbody Stockbrokers

11/2010

verkoop van de deelneming van 23,9 % in M&T Corporation

2/2011

overdracht van 9 miljard EUR deposito's van Anglo Irish Banks aan AIB

4/2011

verkoop van de deelneming van 70,36 % in het Poolse BZWBK

4/2011

verkoop van de deelneming van 50,00 % in het Poolse BZWBK Asset Management

5/2011

verkoop van de deelneming van 49,99 % in de Bulgaarse American Credit Bank

8/2011

verkoop van AIB International Financial Services

8/2011

verkoop van AIB Jersey Trust

1/2012

AIB kondigt het besluit aan de gemeenschappelijke onderneming met Aviva Life Holdings Ireland Ltd te beëindigen

4/2012

AIB kondigt het besluit aan de activiteiten op Man en Jersey stop te zetten

4/2012

verkoop van afdelingen van AIB Baltics

6/2012

verkoop van AIB Investment Managers

8/2012

verkoop van belangen in Poolse vastgoedfondsen

overdrachten van activa van 21,3 miljard EUR aan NAMA;

afstotingen van activa die uit de PLAR 2011 voortvloeien van 20,5 miljard EUR (voltooid);

passivabeheerexercities/terugkoop van schuld uitgevoerd in respectievelijk 2009, 2010 en 2011, wat 5,4 miljard EUR aan Tier 1-kernkapitaal bijdroeg:

6/2009

terugkoop hybride Tier 1-kapitaal + kapitaalinbreng van 1,1 miljard EUR

3/2010

terugkoop Tier 2-obligaties + kapitaalinbreng van 0,4 miljard EUR

1/2011

terugkoop Tier 2-obligaties + kapitaalinbreng van 1,5 miljard EUR

7/2011

terugkoop Tier 1- en Tier 2-obligaties + kapitaalinbreng van 2,1 miljard EUR

6/2010- 2/2011

reeksen van terugkoop van Tier 1- en Tier 2-obligaties van EBS + kapitaalinbreng van 0,3 miljard EUR

sluiting van kantoren (68 in Ierland, 22 EBS-vestigingen, 22 kantoren van AIB in het Verenigd Koninkrijk);

programma voor vroegtijdige pensionering en vrijwillige afvloeiing: een vermindering van ongeveer 2 877 VTE (34) op 31 december 2013, waarna nog een verdere inkrimping van het personeelsbestand is gepland;

volledige vervanging van de functies van de raad van bestuur en het hogere management (ten opzichte van het profiel vóór september 2008);

heroriëntatie van de activiteiten op Ierland, met een aanbod van bankdiensten voor particulieren en ondernemingen.

2.6.   HET HERSTRUCTURERINGSPLAN VOOR DE BANK (AIB EN EBS GEFUSEERD)

(51)

Op 28 september 2012 dienden de Ierse autoriteiten een herstructureringsplan voor de Bank in voor de periode van 2012 tot en met 2015. De Ierse autoriteiten wijzigden dat plan herhaaldelijk en vulden het herhaaldelijk aan en de herstructureringsperiode die uiteindelijk werd vastgesteld, omvat ook de jaren 2014 tot en met 2017.

(52)

De Ierse autoriteiten dienden een basisscenario in, een alternatief basisscenario op basis van voorzichtigere aannames en een negatief scenario, om aan te tonen dat de Bank levensvatbaar op lange termijn kan zijn.

(53)

Het is de bedoeling dat de Bank na afloop van de herstructureringsperiode opnieuw een solide, winstgevende en goed gefinancierde instelling is met gezonde kapitaalratio's en een traditioneler bedrijfsmodel. Het plan omvat een bedrijfsstrategie om de Bank te positioneren als een kleinere bank met volledige dienstverlening, en niet langer als de internationaal gediversifieerde financiëledienstengroep die zij vóór de crisis was. De werkingsstructuur van de Bank is gebaseerd op drie hoekstenen — de binnenlandse kernbank, AIB UK (de afdeling Verenigd Koninkrijk omvat de afdelingen in Groot-Brittanië en Noord-Ierland), en de Financial Solutions Group, die in 2012 werd opgericht.

(54)

De belangrijkste factoren om de Bank opnieuw levensvatbaar te maken, zijn:

a)

de heroriëntatie van de Bank in een kleinere bank met een beter financieringsprofiel, die zich in de eerste plaats op Ierland richt;

b)

betere winstgevendheidsgraad door verbetering van de nettorentemarge, kostenbesparingen en beduidend lagere waardeverminderingen;

c)

een solide kapitaalbuffer.

2.6.1.   Het basisscenario

2.6.1.1.   Macro-economische aannames en belangrijkste financiële prognoses

(55)

In het basisscenario wordt ervan uitgegaan dat het bruto binnenlands product (bbp) in Ierland in 2014 zal groeien met 2,2 % en in 2015, 2016 en 2017 nog sneller zal groeien respectievelijk met 2,8 %, 3,2 % en 3,2 %. In het Verenigd Koninkrijk zal het bbp in 2014 naar verwachting groeien met 1,9 %, 2,1 % in 2015, 2,5 % in 2016 en 2,5 % in 2017.

(56)

De werkgelegenheid zal naar verwachting in de loop van de herstructureringsperiode verbeteren, met een verwachte groei van 0,8 % in 2014, 1,5 % in 2015, 2 % in 2016 en 2 % in 2017.

(57)

De vastgoedmarkt en de bouwsector zullen naar verwachting opleven na zeer lage bedrijvigheid. Verwacht wordt dat de huizenprijzen in 2014 zullen stijgen met 3 %, in 2015 met 3 %, in 2016 met 2,5 % en in 2017 met 2,5 %.

(58)

Het herstructureringsplan van de Bank leidt tot de volgende financiële prognoses in het basisscenario:

Tabel 4

De financiële resultaten van de Bank en de financiële prognoses van het basisscenario

Belangrijkste financiële indicatoren

2012

Wer-kelijk

2013

Wer-kelijk

2014

Plan

2015

Plan

2016

Plan

2017

Plan

—   Kapitaal en risicogewogen activa („RWA's”)

Tier 1-kernkapitaalratio (CT1 of CET1) (%)

15,2 %

14,3 %

[10-20 %]

[10-20 %]

[10-20 %]

[10-20 %]

Kapitaalbuffer (miljoen EUR) tegenover 8 % CT1/CET1

5 133

3 934

[0-5 000]

[5 000-10 000]

[5 000-10 000]

[5 000-10 000]

RWA's (miljoen EUR)

71 417

62 395

[55 000-65 000]

[55 000-65 000]

[55 000-65 000]

[55 000-65 000]

—   Winstgevendheid

Nettorentemarge — met uitsluiting ELG (%)

1,22 %

1,37 %

[1,5-2,25 %]

[1,5-2,25 %]

[1,5-2,25 %]

[1,5-2,25 %]

Verhouding kosten/inkomsten

123 %

77 %

[60-70 %]

[50-60 %]

[45-55 %]

[45-55 %]

Winst na belastingen (miljoen EUR)

(3 557)

(1 597)

[0-750]

[0-750]

[250-1 250]

[250-1 250]

Rendement op vermogen (35)

– 37,0 %

– 21,5 %

[0,5-10 %]

[0,5-10 %]

[5-15 %]

[5-15 %]

—   Financiering

Verhouding leningen/deposito's

115 %

100 %

[95-120 %]

[95-120 %]

[95-120 %]

[95-120 %]

Afhankelijkheid ECB (% van totale passiva (36))

20 %

12 %

[10-20 %]

[< 10 %]

[< 10 %]

[< 10 %]

—   Overige

Bruto leningen en voorschotten aan klanten (miljoen EUR)

89 872

82 851

[70 000-80 000]

[65 000-75 000]

[65 000-75 000]

[65 000-75 000]

Totaal activa (miljoen EUR)

122 501

117 734

[100 000-150 000]

[100 000-150 000]

[100 000-150 000]

[100 000-150 000]

VTE (aantal)

13 429

11 431

[10 000-15 000]

[8 000-13 000]

[8 000-13 000]

[8 000-13 000]

Bron: herstructureringsplan van de Bank en aanvullende informatie van 10 januari 2014, jaarverslag 2013 van AIB.

2.6.1.2.   Belangrijkste factoren om de Bank opnieuw levensvatbaar te maken

i)   Een kleinere op het binnenland gerichte bank met een beter financieringsprofiel

(59)

Door een beduidende afstoting van niet-essentiële activa (37) wil de Bank een materieel kleinere instelling worden in vergelijking met de periode die aan de financiële crisis voorafging. De Bank heeft haar vermogenspositie al in belangrijke mate versterkt via de afstoting van een aantal van haar activiteiten, de afstoting van activa en de overdracht van activa in verband met „eigendom met hoog risico” aan het NAMA (21,3 miljard EUR), waardoor zij haar balanstotaal beduidend heeft kunnen verminderen. De totale activa van de AIB-groep zijn gedaald van 136,7 miljard EUR eind 2011 tot 117,7 miljard EUR op 31 december 2013 (een daling van 14 %) (38).

(60)

Dit belangrijke programma voor bufferversterking en inkrimping dat door de Bank ten uitvoer wordt gelegd, heeft in combinatie met een groeiend bestand klantendeposito's (vanaf 2011) ertoe bijgedragen dat de Bank een beter financieringsprofiel heeft. Het aandeel van de klantendeposito's in de totale financieringsbronnen (d.w.z. de totale passiva (39)) steeg van 49,7 % eind 2011 tot 61,2 % eind 2013, terwijl de verhouding leningen/deposito's daalde van 138 % eind 2011 tot ongeveer 100 % op 31 december 2013.

(61)

Tijdens de herstructureringsperiode wil de Bank het aandeel van de klantendeposito's in de totale financieringsbronnen (d.w.z. de totale passiva) verder verhogen, terwijl het aandeel van de ECB-financiering naar verwachting in de loop van de periode van het herstructureringsplan beduidend zal dalen van 20 % in 2012 naar [< 10 %] in 2017 (d.w.z. een daling van 15-25 miljard EUR), als gevolg van een combinatie van lagere verwachte leningvolumes (40), aflossingen van NAMA-obligaties (41) en hogere deposito's van banken.

(62)

De Bank krijgt geleidelijk opnieuw toegang tot de wholesalemarkt. In januari en september 2013 gaf de Bank twee door hypotheekleningen gedekte obligaties uit van elk 500 miljoen EUR. In oktober 2013 gaf de Bank een kredietkaartsecuritisatie uit voor 500 miljoen EUR, wat een primeur was voor een Ierse bank. In november 2013 kon de Bank volledig zonder garantie een schuld op drie jaar plaatsen voor 500 miljoen EUR. Dit was de eerste niet-gegarandeerde schuldtransactie van de Bank sinds 2009. In maart 2014 gaf de Bank een obligatie uit met een looptijd van zeven jaar, met door activa gedekte effecten als onderliggende waarde, voor 500 miljoen EUR. Dit is de benchmarkobligatie met de langste looptijd van AIB sinds 2007.

(63)

Wat de geraamde liquiditeitsratio's betreft, raamt de Bank, rekening houdend met de in deze fase beschikbare informatie over de samenstelling van de liquiditeitsdekkingsratio die op het niveau van de Europese Unie nog in de fase van de raadpleging is (42), dat de liquiditeitsdekkingsratio tijdens de herstructureringsperiode ruim boven de minimumvereisten ligt (zie tabel 5).

Tabel 5

Liquiditeitsratio's van de Bank

(in %)

Liquiditeitsratio's

2014

Plan

2015

Plan

2016

Plan

2017

Plan

Liquiditeitsdekkingsratio

[75-150]

[75-170]

[75-170]

[75-170]

Minimale liquiditeitsdekkingsratio opgenomen in Verordening (EU) nr. 575/2013

 

60

70

80

Nettostabielefinancieringsratio

[70-120]

[70-120]

[70-120]

[70-120]

Bron: herstructureringsplan van de Bank.

ii)   Een betere winstgevendheidsgraad

(64)

Volgens de prognoses van de Bank zal zij in 2014 opnieuw winstgevend worden, met een winstprognose na belastingen van [0-750] miljoen EUR, die in 2017 [250-1 250] miljoen EUR zal bereiken. Het rendement op vermogen zal naar verwachting [0,5-10 %] bedragen in 2014 en [5-15 %] in 2017. Dit zal op de volgende manier worden bereikt.

(65)

Om te beginnen zijn in het herstructureringsplan verschillende maatregelen opgenomen om het herstel van de nettorentemarge, met uitsluiting van de ELG-kosten, tot stand te brengen, van 1,22 % in 2012 naar [1,5-2,25 %] in 2017. Die maatregelen omvatten nieuwe leningen van [20-30] miljard EUR van 2014 tot 2017 tegen hogere rentetarieven, verdere verbetering in de prijszetting van backbook (43)-leningen en een verdere verlaging van de kosten van depositoproducten tot 2015 (zie tabel 6). Voorts zal het aandeel van activa met lage opbrengst (d.w.z. trackerhypotheken en NAMA-obligaties) ten opzichte van de totale activa van de Bank volgens de ramingen over de herstructureringsperiode dalen van [20-30 %] in 2014 tot [10-20 %] in 2017 ten gevolge van de aflossing van de NAMA-obligaties en de afschrijving van de portefeuille trackerhypotheken waarvoor geen nieuwe leningen zijn gepland.

Tabel 6

Geraamde evolutie van de gemiddelde opbrengsten van activa en passiva van de Bank

(in %)

Gemiddelde opbrengst

2013

Werkelijk

2014

Plan

2015

Plan

2016

Plan

2017

Plan

Gemiddelde opbrengst — Nieuwe leningen

[3-7]

[3-7]

[3-7]

[3-7]

[3-7]

Gemiddelde opbrengst — Backbookleningen

[2-5]

[2-5]

[2-5]

[2-5]

[2-5]

Gemiddelde opbrengst — Totaal leningen

2,74

[2-6]

[2-6]

[2-6]

[2-6]

Gemiddelde opbrengst — Deposito's

(daaronder begrepen lopende rekeningen)

1,54

[– 0,5 tot – 2,5]

[– 0,5 tot – 2,5]

[– 0,5 tot – 2,5]

[– 0,5 tot – 2,5]

Bron: herstructureringsplan van de Bank en aanvullende informatie van 20 maart 2014.

(66)

Ten tweede zal door de stopzetting van de ELG-regeling op 28 maart 2013 de nettorentemarge na ELG-kosten verbeteren, omdat er minder garantievergoedingen aan de Staat zullen moeten worden betaald. Die bedroegen in 2012 0,4 miljoen EUR en zullen volgens ramingen in 2017 nog slechts 8 miljoen EUR bedragen.

(67)

Ten derde is de Bank van plan, om duurzame exploitatiewinsten vóór voorzieningen te bereiken, om haar exploitatiekosten verder te verlagen van 1,8 miljard EUR in 2012 tot [1,0-1,5] miljard EUR in 2015 en tot [1,0-1,5] miljard EUR in 2017. De twee belangrijkste initiatieven om die verlaging te realiseren, zijn de regeling inzake pensionering en vrijwillige afvloeiing en de herziening van de lonen en voordelen die in 2012 werd aangekondigd. De Bank is van plan haar personeelsbestand in te krimpen met respectievelijk [20-40 %] tegen 2015 en [20-40 %] in 2017 ten opzichte van 2012, wat neerkomt op een totale daling van het aantal personeelsleden met [2 000 tot 5 000] personeelsleden.

(68)

Wat ten slotte de exploitatiewinst na voorzieningen en vóór buitengewone kosten betreft, plant de Bank een scherpe daling van de waardeverminderingen op leningen, van 2,5 miljard EUR in 2012 tot [0-0,5] miljard EUR in 2014 en [0-0,5] miljard EUR in 2017, omdat in het plan wordt uitgegaan van een economisch herstel in Ierland. AIB verwacht dat er door dit herstel minder nieuwe leningen niet zullen worden terugbetaald. Het voorzieningenplan voorziet ook in doeltreffendere kredietbeheeractiviteiten, wat tot uiting komt in de oprichting van de Financial Solution Groep en de tenuitvoerlegging van de strategie om het probleem van hypotheekleningen met achterstallen op te lossen (44). De bedoeling van die activiteiten is de leningen van de Bank beter te innen en haar herstructurering doeltreffend te maken, waardoor meer leningen toch nog worden terugbetaald.

iii)   Handhaving van een solide kapitaalbuffer

(69)

De Bank verwacht in de herstructureringsperiode een solide kapitaalbuffer te handhaven door meer winsten in te houden en minder risicogewogen activa te hebben. De Bank is van plan haar winsten te verhogen door middel van de in de overwegingen 65 tot en met 68 beschreven maatregelen, en die dan volledig in te houden. De risicogewogen activa zullen naar verwachting dalen met ongeveer [5-10] miljard EUR van 2013 tot 2016, voornamelijk als resultaat van de voortgezette inkrimping van de leningenportefeuille (daaronder begrepen afwaarderingen, geherstructureerde dubieuze leningen en afschrijvingen van leningen), nieuwe behandeling van uitgestelde belastingvorderingen (45) en de geplande invoering van a) een interneratingbenadering van de leningenportefeuille van EBS, en b) bijgewerkte interneratingmodellen voor de leningenportefeuille van AIB.

(70)

Voorts verstrekten de Ierse autoriteiten informatie dat de Centrale Bank van Ierland in de nabije toekomst het wettelijke minimumkapitaalvereiste (46) verder zal verlagen van 10,5 % tot […] %, waardoor de kapitaalbuffer van de Bank in 2014 zal stijgen met [0-5] miljard EUR, in een voorts ongewijzigde situatie. De doelstelling van 10,5 % die de Centrale Bank van Ierland in het kader van de PCAR-exercitie in november 2010 had vastgelegd, zal derhalve niet langer van toepassing zijn.

(71)

Rekening houdend met een wettelijk minimumkapitaalvereiste van 8 % Tier 1-kernkapitaal („CET 1”) over de hele periode, wordt de kapitaalbuffer van de Bank geraamd op [0-5] miljard EUR in 2014 en ongeveer [5-10] miljard EUR in 2017. Met een kapitaaldrempel van 5,5 % (47) zou de kapitaalbuffer in 2014 [5-10] miljard EUR bedragen.

(72)

Daarnaast heeft de Bank voorwaardelijke kapitaalinstrumenten („CoCo's”) (48) ten belope van 1,6 miljard EUR, die zo nodig in gewone aandelen zouden kunnen worden geconverteerd. Rekening houdend met de CoCo's zou de kapitaalbuffer in 2014 uitkomen op [5-10] miljard EUR met een wettelijk minimumkapitaalvereiste van 8 % en [5-10] miljard EUR met een kapitaaldrempel van 5,5 %.

(73)

De voor de CET1 in de overwegingen 71 en 72 verstrekte cijfers omvatten de passende geleidelijke aftrek van uitgestelde belastingvorderingen (49). De opgenomen uitgestelde belastingvorderingen van de Bank, die voortvloeien uit ongebruikte fiscale verliezen, belopen op 31 december 2013 3,9 miljard EUR.

2.6.2.   Het alternatieve basisscenario

(74)

Op 11 februari 2014 diende de Bank bij de Commissie een alternatief basisscenario in, dat gebaseerd is op voorzichtigere aannames in vergelijking met het basisscenario. De voorzichtigere aannames betroffen de ontwikkeling van de risicogewogen activa, de resultaten van de balansbeoordeling (50), het volume van nieuwe leningen, een verschillende financieringsmix, hogere financieringskosten en hogere voorzieningslasten, dit alles samengevat in tabel 7. De macro-economische aannames die aan dit alternatieve basisscenario ten grondslag liggen, zijn dezelfde als die welke ten grondslag liggen aan het basisscenario dat in de overwegingen 55 en 56 is beschreven.

Tabel 7

Alternatief basisscenario: belangrijkste veranderingen in de aannames in vergelijking met het basisscenario

Variabele

Alternatief basisscenario (wijziging in vergelijking met het basisscenario)

Risicogewogen activa

Omvat de resultaten van de balansbeoordeling en houdt om prudentiële redenen geen rekening met het effect van de geplande invoering van zowel nieuwe als bijgewerkte interneratingmodellen, omdat die nog door de Centrale Bank van Ierland moeten worden goedgekeurd (51). Ten gevolge van die twee wijzigingen stijgen de risicogewogen activa met [3-8] miljard EUR, [3-8] miljard EUR, [3-8] miljard EUR en [3-8] miljard EUR, in vergelijking met het basisscenario voor de jaren 2014, 2015, 2016 en 2017.

Voorzieningen voor waardeverminderingen op leningen

Omvat volledig de resultaten van de balansbeoordeling. Bij de balansbeoordeling werd een aanvullende behoefte aan voorzieningen vastgesteld van 1,1 miljard EUR, waarvan slechts […] miljard EUR in het basisscenario tot uiting kwamen. Dit betekent dat de voorzieningen in het alternatieve basisscenario in 2013 […] miljard EUR hoger zijn dan in het basisscenario en een meer lineaire daling ten opzichte van het niveau van vóór de crisis weerspiegelen. Dit impliceerde een aanvullende voorziening van [500-1 000] miljoen EUR in 2014, [500-1 000] miljoen EUR in 2015, [0-500] miljoen EUR in 2016 en [0-500] miljoen EUR in 2017 in vergelijking met het basisscenario.

Nieuwe leningen

Hier wordt rekening gehouden met het feit dat nieuwe leningen voor de portefeuille zakelijk, ondernemingen en kmo's voor elk prognosejaar beperkt zijn tot de groeiprognose van het bbp. Dit impliceert dat de totale nieuwe productie over de herstructureringsperiode [2-4] miljard EUR minder bedraagt dan in het basisscenario. (De nieuwe aannames in verband met de leningen beïnvloeden de risicogewogen activa met [0-3] miljard EUR, [0-3] miljard EUR, [0-3] miljard EUR en [0-3] miljard EUR voor de jaren 2014, 2015, 2016 en 2017).

Financieringsmix

Omvat een hoger aandeel (met 2 % tot 3 %) van langetermijnfinanciering tot 2016 in vergelijking met het basisscenario.

Kosten van middelen

Houdt rekening met het feit dat de ontwikkeling van de kosten van deposito's voor particuliere termijnrekeningen en deposito's van kmo's en ondernemingen nauwer de ontwikkeling van de geraamde basisrentevoet van de ECB volgt dan in het basisscenario.

Bron: herstructureringsplan van de Bank en aanvullende informatie van 11 februari en 27 maart 2014.

(75)

Volgens die voorzichtigere aannames zal de Bank niet opnieuw winstgevend worden vóór 2016, met een winstprognose na belastingen van [0-750] miljoen EUR, die in 2017 [250-1 250] miljoen EUR zal bereiken. Het rendement op vermogen zal in 2016 naar verwachting [0,5-10 %] bedragen en in 2017 [5-15 %].

(76)

De kapitaalbuffer van de Bank zal naar verwachting in 2014 ongeveer [2-6] miljard EUR bedragen en in 2017 [2-6] miljard EUR, rekening houdend met een minimumkapitaalvereiste van 8 %. Rekening houdend met de CoCo's zou de kapitaalbuffer in 2014 uitkomen op [3-8] miljard EUR met een wettelijk minimumkapitaalvereiste van 8 % (en [3-8] miljard EUR met een kapitaaldrempel van 5,5 %).

Tabel 8

De financiële prognoses van de Bank in het alternatieve basisscenario

Belangrijkste financiële indicatoren

2014

Plan

2015

Plan

2016

Plan

2017

Plan

—   Kapitaal en risicogewogen activa

CT1-ratio of CET1-ratio (%)

[10-20 %]

[10-20 %]

[10-20 %]

[10-20 %]

Kapitaalbuffer (miljoen EUR) tegenover CT1/CET1 8 %

[2 000-6 000]

[2 000-6 000]

[2 000-6 000]

[2 000-6 000]

Kapitaalbuffer (miljoen EUR) tegenover CT1/CET1 8 % met inbegrip van omzetting van CoCo's

[3 000-8 000]

[3 000-8 000]

[3 000-8 000]

[3 000-8 000]

Risicogewogen activa (miljoen EUR)

[55 000-65 000]

[55 000-65 000]

[55 000-65 000]

[50 000-60 000]

—   Winstgevendheid

Nettorentemarge — met uitsluiting ELG-kosten (%)

[1,5-2,25 %]

[1,5-2,25 %]

[1,5-2,25 %]

[1,5-2,25 %]

Verhouding kosten/inkomsten

[60-70 %]

[60-70 %]

[50-60 %]

[45-55 %]

Winst na belastingen (miljoen EUR)

[0-750]

[0-750]

[0-750]

[250-1 250]

Rendement op vermogen

[Niet betekenisvol]

[Niet betekenisvol]

[0,5-10 %]

[5-15 %]

—   Financiering

Verhouding leningen/deposito's

[95-120 %]

[95-120 %]

[95-120 %]

[95-120 %]

—   Overige

Bruto leningen en voorschotten aan klanten (miljoen EUR)

[70 000-80 000]

[65 000-75 000]

[65 000-75 000]

[65 000-75 000]

Totaal activa (miljoen EUR)

[100 000-150 000]

[100 000-150 000]

[100 000-150 000]

[100 000-150 000]

Bron: herstructureringsplan van de Bank en aanvullende informatie van 11 februari en 27 maart 2014.

2.6.3.   Het negatief scenario

(77)

In het negatief scenario dat door de Bank is ingediend, zal het bbp in Ierland in 2014 naar verwachting groeien met 1 %, in 2015 met 1,5 %, in 2016 met 2,2 % en in 2017 met 2,2 %. De groei van de werkgelegenheid vertraagt tot 2015 en zal in dat jaar naar verwachting toenemen met 0,5 %, in 2016 met 1 % en in 2017 met 1 %. De huizenprijzen zullen in 2014 naar verwachting stijgen met 1,2 %, in 2015 met 1,7 %, in 2016 met 1,9 % en in 2017 met 1,9 %. In het Verenigd Koninkrijk zal het bbp in 2014 naar verwachting groeien met 0,8 %, in 2015 met 1 %, in 2016 met 1,5 % en in 2017 met 1,5 %.

(78)

Het negatief scenario is gebaseerd op strengere macro-economische aannames in vergelijking met het basisscenario en het alternatieve basisscenario. Niettemin leidt het alternatieve basisscenario tot een lagere winstgevendheid en een lagere kapitaalbuffer dan het negatieve scenario, omdat de aannames waarop de financiële prognoses van de Bank over de ontwikkeling van haar bedrijfsactiviteiten gebaseerd zijn, strenger zijn in het alternatieve basisscenario dan in het negatieve scenario.

(79)

De bedrijfsinkomsten van de Bank zullen in het negatieve scenario naar verwachting stijgen van [1-3] miljard EUR in 2014 tot [1-3] miljard EUR in 2017. De exploitatiewinsten van de Bank zullen in het negatieve scenario naar verwachting stijgen van [0-1] miljard EUR in 2014 tot [0,75-1,75] miljard EUR in 2017. In het negatieve scenario wordt de Bank naar verwachting opnieuw winstgevend in [2014-2016], met een winst vóór belastingen van [0-750] miljoen EUR.

(80)

De verhouding kosten/inkomsten zal naar verwachting verbeteren van [60-70] % in 2014 tot [45-55] % in 2017.

(81)

In het negatieve scenario worden de CET1-ratio's van de Bank geraamd op [10-20] % in 2014, [10-20] % in 2015, [10-20] % in 2016 en [10-20] % in 2017. Dit zou resulteren in een kapitaalbuffer van [3-8] miljard EUR in 2014, [3-8] miljard EUR in 2015, [3-8] miljard EUR in 2016 en [3-8] miljard EUR in 2017, uitgaande van een wettelijk minimumkapitaalvereiste van 8 %.

2.7.   TERUGBETALINGSSCHEMA

(82)

Vóór het einde van de herstructureringsperiode zal de Bank beginnen de staatssteun terug te betalen via de uitbetaling van dividenden of op een andere manier, op voorwaarde dat zij ten minste 1-4 % kapitaal heeft bovenop de wettelijke minimale CET1-ratio (bij volledige toepassing van Bazel III) zoals vastgesteld door de Centrale Bank van Ierland op 31 december 2016. Het terugbetaalde bedrag zal gelijk zijn aan het saldo boven de wettelijke minimale CET1-ratio verhoogd met 1-4 %.

(83)

Om die terugbetaling te vergemakkelijken, zal de Bank geen stappen ondernemen die zouden leiden tot een uitstroom van kapitaal vóór […] tenzij […].

(84)

De Bank behoudt de optie om de preferente aandelen van de NPRFC tot 13 mei 2014 geheel of gedeeltelijk tegen de nominale waarde te converteren en daarna tegen 125 % van de inschrijvingsprijs, voorafgaand aan of als onderdeel van een uitstapgebeurtenis (of gedeeltelijke uitstap) die zich voor de Staat voortdoet en waarbij de particuliere sector betrokken is.

(85)

In beginsel kan de Bank de CoCo's van de Staat op elk ogenblik verkopen. Ierland heeft echter zich ertoe verbonden dat de Bank de CoCo's niet zal aflossen voordat de resultaten van de evaluatie van de activakwaliteit en de stresstest (52), die door de ECB en de Europese Bankautoriteit worden uitgevoerd, bekendgemaakt zijn, en op voorwaarde dat de toezichthoudende autoriteiten daarvoor toestemming hebben gegeven.

2.8.   DOOR IERLAND VOORGESTELDE VERBINTENISSEN

(86)

De Ierse autoriteiten hebben een aantal verbintenissen voorgesteld, die de Bank tijdens de herstructureringsperiode zal moeten naleven. Het gaat om de volgende verbintenissen:

herstructureren van de portefeuilles hypotheekleningen en leningen aan kmo's:

voldoen aan kwantitatieve herstructureringsdoelstellingen om te herstructureren/duurzame oplossingen voor te stellen,

de optimale herstructureringsoptie zal worden gebaseerd op het maximaliseren van de netto contante waarde;

nieuwe leningen aan […] worden beperkt tot […] in […] en […]. Nieuwe leningen mogen de plafonds overschrijden, mits de totale bruto eindbalans van de leningen niet meer bedraagt dan […] aan het einde van […] en […] aan het einde van […];

terugbetalen van de staatssteun (in de vorm van dividenden indien de kapitaalratio van de Bank meer bedraagt dan het wettelijke minimumkapitaalvereiste vermeerderd met 1-4 %, met ingang van 2016);

de contingent capital notes (CoCo's, 1,6 miljard EUR) zullen niet worden afgelost voordat de resultaten van de evaluatie van de activakwaliteit en de stresstest bekendgemaakt zijn;

verlagen van de kosten met [200-600] miljoen EUR tegen 2015 in vergelijking met 2012 en een verhouding kosten/inkomsten van [45-65] % respectievelijk [50-70] %, indien de groei van het bbp lager is dan 2 %;

beperken van de blootstelling aan Ierse staatsobligaties tot [10-20] miljard EUR;

bepaald gedrag, zoals beperkingen van acquisities, marketing en reclame en sponsoring in Ierland, verbod op dividenden, verbod op coupons op bestaande instrumenten;

maatregelen ter bevordering van de mededinging in de Ierse banksector (maatregelen om de markten te openen, bestaande uit een dienstenpakket en een klantenmobiliteitspakket);

benoemen van een monitoring trustee die toeziet op de naleving van die verbintenissen.

(87)

Ierland heeft zich ertoe verbonden ervoor te zorgen dat het op 28 september 2012 ingediende herstructureringsplan, zoals aangevuld, volledig ten uitvoer wordt gelegd, met inbegrip van de verbintenissen die in de bijlage nader zijn beschreven.

3.   HET INLEIDINGSBESLUIT TEN AANZIEN VAN EBS

(88)

Op 31 mei 2010 dienden de Ierse autoriteiten een herstructureringsplan voor EBS in. De Commissie leidde een diepgaand onderzoek in, omdat zij twijfels had over de verenigbaarheid van dat herstructureringsplan met de interne markt. De Commissie betwijfelde met name of:

i)

EBS door het herstructureringsplan opnieuw levensvatbaar op lange termijn kon worden;

ii)

de steun tot het noodzakelijke minimum beperkt bleef;

iii)

het herstructureringsplan voldoende maatregelen omvatte om mededingingsvervalsingen te beperken.

(89)

De Commissie merkte op dat de financiële prognoses van het herstructureringsplan niet samenhangend waren en niet voldoende informatie verstrekten over de macro-economische aannames in het negatieve scenario. Daarnaast had de Commissie twijfels over de aannames die ten grondslag lagen aan de berekeningen van EBS van de ontwikkeling van de hypotheekleningen in Ierland op middellange termijn. De Commissie wenste ook meer duidelijkheid over de aannames van EBS met betrekking tot de zakelijke depositomarkt. De Commissie stelde zich op het standpunt dat in het herstructureringsplan van EBS de waardeverminderingen van de hypotheekleningen voor de gespecificeerde periode ondergewaardeerd waren, en dat er geen grondige analyse was gemaakt van de waardeverminderingen op de zakelijke leningenportefeuille die wordt afgebouwd. Ten slotte had de Commissie twijfels over de berekening van de verhouding kosten/inkomsten van EBS en de kosten van wholesalefinanciering op middellange termijn.

(90)

Met betrekking tot de beperking van de steun tot het minimum stelde de Commissie vast dat zij niet over voldoende informatie beschikte om te kunnen concluderen dat aan dat vereiste was voldaan, gelet op de discrepantie tussen de doelstelling van herkapitalisatie en de prognoses van het herstructureringplan volgens welke EBS het wettelijke minimumkapitaalvereiste ruimschoots zou overschrijden.

(91)

Ten slotte betwijfelde de Commissie of de in het herstructureringsplan opgenomen maatregelen om mededingingsvervalsingen te beperken, toereikend waren. De Commissie bekritiseerde specifiek dat de voorgestelde verlaging van het balanstotaal veel minder beduidend was dan wat de Commissie normaal gezien verwacht van een bank die zulk een hoog steunbedrag heeft ontvangen, zowel absoluut als qua risicogewogen activa.

(92)

De Commissie ontving opmerkingen van EBS, die bijkomende informatie verstrekte om het herstructureringsplan te staven. Daarnaast dienden twee belanghebbenden opmerkingen in, waardoor de twijfels van de Commissie over de toereikendheid van de voorgestelde maatregelen om mededingingsvervalsingen te verhelpen en de lasten te verdelen, grotendeels werden bevestigd. Ierland diende geen opmerkingen in.

(93)

In juli 2011 fuseerde EBS met AIB en werd zij een volledig geïntegreerde dochteronderneming van de Bank. EBS hield bijgevolg op te bestaan als een op zichzelf staande instelling. Bijgevolg werd het inleidingsbesluit, dat betrekking had op EBS als een op zichzelf staande instelling, zonder voorwerp en besloot de Commissie de procedure niet voort te zetten. Omdat voorts de door EBS en de twee belanghebbenden ingediende opmerkingen betrekking hebben op maatregelen om mededingingsvervalsingen te voorkomen en de lasten te verdelen in het kader van een voor EBS ingediend herstructureringsplan dat niet langer ten uitvoer zal worden gelegd, zijn die opmerkingen niet relevant met betrekking tot het herstructureringsplan dat voor de Bank (AIB en EBS gefuseerd) is ingediend. De Commissie heeft dan ook geen redenen om die opmerkingen in dit besluit te onderzoeken. In plaats daarvan onderzoekt de Commissie in deel 5.2 van dit besluit of de steunmaatregelen die oorspronkelijk ten gunste van EBS werden genomen, verenigbaar waren, samen met de maatregelen die oorspronkelijk ten gunste van AIB werden genomen en die ten gunste van de Bank, in het licht van het herstructureringsplan dat voor de Bank is ingediend, daaronder begrepen de levensvatbaarheid van de Bank, de beperking van de steun tot het minimum en de toereikendheid van de maatregelen om mededingingsvervalsingen te beperken.

4.   STANDPUNT VAN DE IERSE AUTORITEITEN

(94)

Ierland erkent dat de maatregelen staatssteun vormen, en is van oordeel dat de maatregelen verenigbaar zijn met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag, omdat ze noodzakelijk zijn om een ernstige verstoring in de Ierse economie op te heffen.

(95)

Zoals beschreven in deel 2.7 van dit besluit heeft Ierland een reeks verbintenissen aangeboden, die in de bijlage nader zijn beschreven.

5.   BEOORDELING

5.1.   IS ER AL DAN NIET SPRAKE VAN STAATSSTEUN?

(96)

De Commissie moet in de eerste plaats beoordelen of de aan de begunstigden verleende maatregelen staatssteun vormen in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag. Volgens die bepaling zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

(97)

Om een maatregel als staatssteun aan te merken, moeten de volgende voorwaarden vervuld zijn: i) de steunmaatregel wordt met staatsmiddelen bekostigd; ii) de steunmaatregel verleent de ontvanger een voordeel; iii) dat voordeel is selectief, en iv) de maatregel vervalst de mededinging of dreigt die te vervalsen en kan het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden. Omdat die voorwaarden cumulatief zijn, moeten al deze voorwaarden vervuld zijn om een maatregel als staatssteun te kunnen aanmerken.

(98)

De Commissie heeft reeds in eerdere besluiten (53) vastgesteld dat voor alle herstructureringsmaatregelen die in tabel 3 zijn opgenomen, de voorwaarden van artikel 107, lid 1, van het Verdrag vervuld zijn, en dat die maatregelen derhalve staatssteun vormen in de zin van die bepaling. De Commissie blijft bij dit standpunt en merkt op dat het totale steunbedrag van de herkapitalisatiemaatregelen en maatregelen ten behoeve van probleemactiva is berekend op 22,475 miljard EUR. Dat bedrag bestaat uit herkapitalisaties voor AIB en EBS en de gefuseerde entiteit ten belope van 20,775 miljard EUR en maatregelen ten behoeve van probleemactiva voor AIB en EBS ten belope van 1,7 miljard EUR (geraamd bedrag). Daarenboven heeft de Commissie rekening gehouden met de garanties ten gunste van AIB en EBS (54).

(99)

Daarnaast is de Commissie van oordeel dat de aflossing van de preferente aandelen van 2009 (vóór of na de verhoging) en de daaropvolgende herinjectie van hetzelfde bedrag in de vorm van gewone aandelen, geen nieuwe steun vormen. De Commissie heeft die maatregel reeds goedgekeurd in haar besluiten in de zaken N 241/09 en SA.32891 (N 553/10).

5.2.   VERENIGBAARHEID

5.2.1.   Toepassing van artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag

(100)

Overeenkomstig artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag kunnen steunmaatregelen van de staten als verenigbaar met de interne markt worden beschouwd als ze worden verleend „om een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat op te heffen”.

(101)

Hoewel de economie sinds begin 2013 langzaam weer opleeft, is de Commissie nog steeds van oordeel dat de voorwaarden waaronder staatssteun op grond van artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag kan worden goedgekeurd, nog steeds vervuld zijn, omdat de financiële markten onder druk blijven staan. In juli 2013 bevestigde de Commissie dat standpunt door een mededeling goed te keuren betreffende de toepassing vanaf 1 augustus 2013 van de staatssteunregels op maatregelen ter ondersteuning van banken in het kader van de financiële crisis (55).

(102)

De Centrale Bank van Ierland heeft al bij eerdere gelegenheden bevestigd heeft dat de Bank van systemisch belang is voor de financiële markt in Ierland (56). Zonder de toegekende herstructureringssteun had de toezichthoudende autoriteit de Bank, of AIB en EBS vóór de fusie, kunnen sluiten wegens inbreuk op de wettelijke minimumkapitaalvereisten.

5.2.2.   Beoordeling van de verenigbaarheid

(103)

Alle maatregelen die als staatssteun zijn aangemerkt, zijn genomen in het kader van de herstructurering van de Bank (de gefuseerde entiteit). In de herstructureringsmededeling zijn de regels opgenomen die van toepassing zijn op de toekenning van herstructureringssteun aan financiële instellingen in de huidige crisis. Om overeenkomstig artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag verenigbaar te zijn met de interne markt, moeten volgens die mededeling bij de herstructurering van een financiële instelling de volgende voorwaarden vervuld zijn: i) de levensvatbaarheid van de bank wordt hersteld, ii) de begunstigde levert een passende eigen bijdragen (lastenverdeling) en de steun is beperkt tot het noodzakelijke minimum, en iii) er zijn toereikende maatregelen genomen om de vervalsing van de mededinging te beperken.

(104)

Voor de beoordeling van de verenigbaarheid is de Commissie uitgegaan van het alternatieve basisscenario dat door de Bank is voorgesteld, dat op voorzichtigere aannames berust dan het basisscenario.

Herstel van de levensvatbaarheid op lange termijn

(105)

Zoals de Commissie heeft aangegeven in de herstructureringsmededeling, moet de lidstaat een alomvattend herstructureringsplan indienen, waaruit blijkt hoe de entiteit binnen een redelijke termijn van ten hoogste vijf jaar opnieuw levensvatbaar op lange termijn kan worden zonder staatssteun. Volgens punt 13 van de herstructureringsmededeling wordt levensvatbaarheid op lange termijn bereikt wanneer een bank op eigen kracht op de markt kan concurreren om kapitaal, met inachtneming van de toepasselijke wettelijke voorschriften. Dit houdt in dat de bank in staat is al haar kosten te dekken en een passend rendement op vermogen te bieden, rekening houdende met het risicoprofiel van de bank. In punt 14 van de herstructureringsmededeling is bepaald dat het voor een herstel van de levensvatbaarheid op lange termijn nodig is dat de ontvangen staatssteun mettertijd wordt terugbetaald of dat daarover een marktconforme vergoeding wordt betaald, zodat de zekerheid bestaat dat er een einde komt aan iedere vorm van extra staatssteun.

(106)

De Ierse autoriteiten hebben een herstructureringsplan ingediend, met daarin de strategie van de Bank om opnieuw levensvatbaar te worden, zonder verdere staatssteun, door zich toe te spitsen op: i) de her-oriëntatie van de Bank in een kleinere, op Ierland gerichte instelling met een beter financieringsprofiel; ii) betere winstgevendheidsgraad door verbetering van de nettorentemarge, kostenbesparingen en geleidelijk lagere waardeverminderingen, en iii) handhaving van een solide kapitaalbuffer.

i)   Een kleinere, op Ierland gerichte bank met een beter financieringsprofiel

(107)

De Bank heeft al verreikende herstructureringsmaatregelen genomen, waardoor haar balanstotaal beduidend verlaagd is in vergelijking met de niveaus van vóór de crisis, die het gevolg waren van ongecontroleerde groei (118 miljard EUR in 2013 in vergelijking met 136,7 miljard EUR in 2011 (57)). De verlaging werd met name bereikt door buitenlandse activiteiten af te stoten, activa „met hoog risico” aan het NAMA over te dragen en andere afstotingen van activa (58). Als gevolg daarvan is de huidige blootstelling van de Bank aan de vastgoed- en de bouwsector verminderd en die blootstelling zal naar verwachting relatief verder dalen tot het einde van de herstructureringsperiode. De Commissie is van oordeel dat de nieuwe strategie voorzichtig is en passend in de context na de crisis. De Bank heeft zich ertoe verbonden de leningen aan […] te beperken om haar voorzichtigere bedrijfsstrategie te ondersteunen.

(108)

De Bank is ook sterker aan het terugkeren naar een conservatief en traditioneel bankiersmodel waarbij zij haar leningenportefeuille grotendeels met de klantendeposito's zal financieren, met een geraamde verhouding leningen/deposito's onder [95-120 %] aan het einde van de herstructureringsperiode in het alternatieve basisscenario. Dat streefcijfer is het resultaat van een ambitieus en goed uitgevoerd plan voor bufferversterking en betrekkelijk voorzichtige aannames met betrekking tot de ontwikkeling van het volume van de deposito's. De Commissie acht het positief dat de Bank in het alternatieve basisscenario van plan is niet te afhankelijk te zijn van wholesalefinanciering en institutionele financieringsbronnen, zoals financiering van de ECB.

ii)   Een betere winstgevendheidsgraad

(109)

Om opnieuw winstgevend te worden, is in het plan een passende mix maatregelen opgenomen. Nieuwe leningen zullen worden toegekend tegen hogere rentetarieven. Daarnaast zal de prijszetting van (backbook-)leningen en deposito's waar mogelijk worden verbeterd. Door die maatregelen, in combinatie met de stopzetting van de garantievergoedingen van de ELG-regeling, zal de Bank geleidelijk haar nettorentemarge kunnen verbeteren.

(110)

Voorts zullen de geplande maatregelen van de Bank, met name het programma voor de afvloeiing van personeel (59) en de herziening van de lonen en voordelen, om haar exploitatiekosten te verlagen (met [200-600] miljoen EUR tegen 2015 in vergelijking met 2012) een duurzamere exploitatiekostenbasis mogelijk maken in het licht van de vooruitzichten/het vermogen van de Bank om inkomsten te genereren. Door die maatregelen, in combinatie met de geplande stijging van de inkomsten, zal de Bank haar verhouding kosten/inkomsten beduidend kunnen verbeteren (geraamd op [45-55] % in 2017 in vergelijking met 123 % in 2012). In dat verband is de Commissie tevreden over de verbintenis van Ierland dat de Bank haar exploitatiekosten tegen 2015 met [200-600] miljoen EUR zal verlagen in vergelijking met 2012, en over de verbintenis dat de verhouding kosten/inkomsten niet meer zal bedragen dan [45-65] % (tenzij de groei van het bbp minder dan 2 % bedraagt, in welk geval de verhouding kosten/inkomsten niet meer zal bedragen dan [50-70] %).

(111)

De Bank raamt dat zij in het alternatieve basisscenario de waardeverminderingen geleidelijk kan verlagen in de herstructureringsperiode. Die dalende tendens wordt passend geacht, aangezien: i) het verwachte economische herstel in Ierland tot minder nieuwe achterstallige leningen zou moeten leiden, ii) de geraamde stijging van de huizenprijzen tot minder ernstige verliezen op de hypotheekleningen zou moeten leiden, en iii) de versterkte kredietbeheeractiviteiten van de Bank (60) de inning en de herstructurering van leningen zouden moeten versnellen/verbeteren. In dat verband is de Commissie tevreden over de verbintenis van Ierland met betrekking tot de kwalitatieve en kwantitatieve herstructureringsdoelstellingen van de Bank voor de portefeuilles kmo's en hypotheekleningen.

(112)

In het alternatieve basisscenario zal de Bank niet opnieuw winstgevend worden vóór 2016. Ondanks het effect van de waardeverminderingen is de winstgevendheid van de Bank structureel zwak door een grote historische portefeuille van activa met lage opbrengsten (trackerhypotheken en NAMA-obligaties). Als gevolg daarvan zal het rendement op vermogen tot het einde van de herstructureringsperiode laag blijven en pas in 2017 [5-15] % bereiken. De Commissie is niettemin van oordeel dat de Bank op het juiste traject is om in de toekomst meer concurrerende niveaus van rendement op vermogen/winstgevendheid te bereiken, aangezien de nieuwe leningen met hogere marges en de (backbook-)leningen tegen nieuwe prijzen geleidelijk de rem op de winstgevendheid die uit die historische activa met lage opbrengsten voortvloeit, zullen compenseren. De winstgevendheid zal dus naar verwachting geleidelijk verbeteren.

iii)   Een solide kapitaalbuffer

(113)

Ten slotte stelt de Commissie met voldoening vast dat de Bank een goed gekapitaliseerde instelling is met een comfortabele kapitaalbuffer tot het einde van de herstructureringsperiode. In het alternatieve basisscenario zal de Bank een kapitaalbuffer handhaven van [2-6] miljard EUR in 2017 met een wettelijk minimumkapitaalvereiste van 8 % (en [3-8] miljard EUR met een drempel van 5,5 %), waardoor zij verdere verliezen kan absorberen mocht het economisch herstel van Ierland minder goed uitvallen dan verwacht. Voorts beschikt de Bank over 1,6 miljard EUR aan CoCo's om zo nodig haar kapitaalbuffer te versterken. In dit verband heeft Ierland zich ertoe verbonden dat de Bank de CoCo's niet zal aflossen voordat de resultaten van de evaluatie van de activakwaliteit en de stresstest bekendgemaakt zijn.

(114)

De Commissie neemt er nota van dat de Bank van plan is de preferente aandelen van 2009 (61) af te lossen vóór het einde van de herstructureringsperiode. Tot 13 mei 2014 vindt de aflossing tegen de nominale waarde plaats, na die datum zal een verhoging van 25 % worden toegepast. Het is de bedoeling dat het bedrag van de preferente aandelen aan de Staat wordt afgelost, die onmiddellijk hetzelfde bedrag in de Bank herinvesteert in de vorm van gewone aandelen. Het balanstotaal van de Bank zal bijgevolg niet wijzigen. De kapitaalstructuur van de Bank zal echter wel beter zijn in het licht van de nieuwe Bazel III-regels (62). Bovendien zal de deelneming van de Staat in de Bank als gevolg van die verrichting marginaal stijgen ten opzichte van het huidige niveau van 99,8 %.

iv)   Conclusie

(115)

De initiatieven die AIB al had genomen (bv. bufferversterking, kostenbesparingen, beter financieringsprofiel), in combinatie met de initiatieven die tijdens de herstructureringsperiode zijn gepland om haar opnieuw winstgevend te maken (bv. nieuwe leningen tegen hogere prijzen/nieuwe prijszetting van backbook-leningen en deposito's, verdere besparingen op personeelskosten en betere kredietbeheeractiviteiten (63)), zijn passend gelet op de aard van de financiële moeilijkheden van de Bank (64).

(116)

In het herstructureringsplan is op overtuigende wijze de juiste strategie uitgestippeld om de Bank opnieuw levensvatbaar op lange termijn te maken. Met de combinatie van de hierboven beschreven maatregelen lijkt het mogelijk om ervoor te zorgen dat de Bank in de toekomst levensvatbaar is zonder verdere staatssteun.

(117)

Het kan echter duren tot het einde van de herstructureringsperiode voordat de Bank opnieuw winstgevend is, vanwege de historische activa met lage opbrengsten van de Bank. In het alternatieve basisscenario blijft het rendement op vermogen van de Bank dus betrekkelijk laag, zelfs aan het einde van de herstructureringsperiode, al is er wel een licht opwaartse tendens.

(118)

Gelet op de bovenstaande elementen concludeert de Commissie globaal genomen dat het herstructureringsplan van de Bank op overtuigende wijze het traject naar haar levensvatbaarheid op lange termijn uitstippelt.

Beperking van de steun tot het minimum: eigen bijdrage en lastenverdeling

(119)

In deel 3 van de herstructureringsmededeling is aangegeven dat een passende bijdrage van de begunstigde noodzakelijk is om de steun tot een minimum te beperken en om mededingingsvervalsingen en moreel risico aan te pakken. Daartoe wordt in de mededeling vereist dat: i) het steunbedrag beperkt is, en ii) de begunstigde een aanzienlijke eigen bijdrage levert.

(120)

In de herstructureringsmededeling is voorts bepaald dat de bank in de eerste plaats haar eigen vermogen moet gebruiken om de herstructurering te financieren, teneinde de steun tot het minimum te beperken. De aan de herstructurering verbonden kosten mogen niet uitsluitend voor rekening van de Staat komen, maar ook van de investeerders in de bank. Die doelstelling wordt met name bereikt door de verliezen met beschikbaar kapitaal te absorberen.

(121)

Er is zo goed als volledige lastenverdeling bereikt met de vroegere eigenaren van AIB. De aandeelhouders zijn weggevallen en de Staat bezit momenteel 99,8 % van de Bank. De Commissie is derhalve van oordeel dat het bedrag van de lastenverdeling met de vroegere eigenaren beduidend en afdoend is.

(122)

Met betrekking tot de houders van achtergestelde schuldtitels werd tussen 2009 en 2011 een reeks passivabeheerexercities/schuldenterugkoop verricht, wat heeft bijgedragen tot 5,4 miljard EUR aan Tier 1-kernkapitaal (terugkoop van Tier 1- en Tier 2-instrumenten). Momenteel is er nog slechts een marginaal bedrag van achtergestelde schuld in de Bank (d.w.z. ongeveer 34 miljoen EUR op 31 december 2012) […]. De achtergestelde schuldeisers hebben derhalve in afdoende mate bijgedragen aan de herstructureringskosten.

(123)

Daarenboven heeft de Bank aanzienlijk bijgedragen aan de herstructureringskosten door dochterondernemingen en deelnemingen te verkopen (65). De Bank heeft daardoor 3,3 miljard EUR aan Tier 1-kernkapitaal bijgedragen om de steun tot het noodzakelijke minimum te beperken.

(124)

De Bank betaalt een vaste vergoeding van 10 % op de CoCo's en 8 % op de preferente aandelen (in liquide middelen of door de uitgifte van nieuwe gewone aandelen in plaats daarvan). Daarenboven wordt op de preferente aandelen een verhoging van 25 % toegepast indien de Bank ze niet vóór 13 mei 2014 terugkoopt. De Commissie achtte die vergoeding passend, hoewel aan de lage kant, in het licht van de moeilijke situatie van AIB/de Bank (66).

(125)

Gelet op het bovenstaande concludeert de Commissie dat het herstructureringsplan van de Bank voorziet in een passende eigen bijdrage en lastenverdeling.

Maatregelen ter beperking van mededingingsvervalsingen

(126)

In deel 4 van de herstructureringsmededeling wordt vereist dat het herstructureringsplan maatregelen omvat om mededingingsvervalsingen te beperken. Die maatregelen moeten de vervalsingen aanpakken op de markten waar de begunstigde na de herstructurering actief is. In deze zaak moet ervoor worden gezorgd dat mogelijke nieuwkomers gemakkelijk hun intrede op de geconcentreerde Ierse markt kunnen maken om de mededinging te verhogen.

(127)

De Bank verbindt zich ertoe tussen juli 2014 en juni 2017 bepaalde maatregelen op het gebied van mededinging te nemen en met name betrokken concurrenten (67) een dienstenpakket en een klantenmobiliteitspakket aan te bieden.

(128)

De bedoeling van het dienstenpakket is de kosten van intrede of de kosten van uitbreiding van een concurrent te beperken. De begunstigde van het dienstenpakket zal met name van de Bank ondersteuning krijgen voor verschillende back-upverrichtingen (zoals clearing, behandeling van papieren verrichtingen) tegen incrementele kost (kosten die direct voortvloeien uit het verrichten van die dienst), en kan beslissen pas in een latere fase in zijn eigen infrastructuur te investeren wanneer zijn klantenbestand groot genoeg is om de vaste kosten te absorberen. Die begunstigde zal ook toegang hebben tot het ATM-netwerk van de Bank tegen incrementele kost, zodat hij zijn klanten onmiddellijk nationale dekking kan aanbieden.

(129)

Het klantenmobiliteitspakket zal voor de begunstigden de kosten van klantenwerving beperken. De begunstigden zullen via de Bank contact mogen opnemen met de klanten van de Bank en hun alternatieve producten mogen aanbieden voor hun lopende rekeningen, persoonlijke kredietkaartproducten, zakelijke lopende rekeningen, zakelijke kredietkaarten, hypotheekleningen en zakelijke en kmo-leningen. Hoewel moeilijk te voorspellen valt hoeveel klanten van de Bank zullen beslissen om over te stappen op de bankproducten van de begunstigden van het klantenmobiliteitspakket, is die manier om klanten te benaderen gerichter en goedkoper dan algemene reclame.

(130)

De hierboven beschreven maatregelen bieden een kader waarin nieuwkomers op de Ierse bankenmarkt worden gestimuleerd, en beperken dus de mededingingsvervalsingen die door de aan de Bank verleende steun worden veroorzaakt.

(131)

Daarnaast acht de Commissie het positief dat Ierland verbintenissen heeft aangeboden met betrekking tot bepaalde bedrijfsbeperkingen tijdens de herstructureringsperiode, met name het plafond voor leningen aan […] in […] en […]. Het verbod op acquisities zal ook ervoor zorgen dat de staatssteun niet zal worden gebruikt om concurrenten over te nemen, maar zijn oorspronkelijke doel zal dienen, met name de financiering van het herstructureringsproces. Voorts zal de Bank zich bij reclame en sponsoring van bepaalde gedragingen onthouden (68).

Tenuitvoerlegging en monitoring

(132)

Ten slotte wordt in deel 5 van de herstructureringsmededeling vereist dat regelmatig gedetailleerde verslagen bij de Commissie worden ingediend, zodat zij kan controleren of het herstructureringsplan correct ten uitvoer wordt gelegd.

(133)

Er zal een monitoring trustee worden benoemd die regelmatig aan de Commissie verslag zal uitbrengen over de tenuitvoerlegging van het herstructureringsplan door de Bank en de naleving van de aangegane verbintenissen.

(134)

Gelet op de verbintenissen en de verreikende herstructureringsmaatregelen die reeds door de Bank ten uitvoer zijn gelegd, en gelet op het feit dat de hierboven toegelichte eigen bijdrage en lastenverdeling passend zijn, is de Commissie van oordeel dat er voldoende waarborgen zijn om mogelijke mededingingsvervalsingen te beperken, ook al hebben AIB en EBS vóór en na hun fusie een hoog steunbedrag ontvangen.

5.3.   CONCLUSIE INZAKE HET BESTAAN VAN STEUN EN DE VERENIGBAARHEID

(135)

De maatregelen die in tabel 3 onder „a” tot en met „o” zijn opgenomen, worden beschouwd als herstructureringssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag. Gelet op de verbintenissen die Ierland is aangegaan, concludeert de Commissie dat het herstructureringsplan voor de Bank in overeenstemming is met de herstructureringsmededeling, dat de herstructureringssteun beperkt is tot het noodzakelijke minimum en dat de mededingingsvervalsingen voldoende zijn verholpen. De herstructureringssteun is dus verenigbaar met de interne markt overeenkomstig artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De volgende maatregelen vormen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag:

Maatregelen ten gunste van EBS

a)

Garanties in het kader van de CIFS-regeling tot 133 miljard EUR;

b)

Garanties in het kader van de ELG-regeling tot 62,5 miljard EUR;

c)

Een maatregel ten behoeve van probleemactiva (overdrachten aan het NAMA van 20,4 miljard EUR), voor een geraamd steunbedrag van 1,6 miljard EUR;

d)

Een herkapitalisatie in de vorm van preferente aandelen in mei 2009 voor een bedrag van 3,5 miljard EUR;

e)

Een herkapitalisatie in de vorm van nieuwe aandelen in december 2010 voor een bedrag van 3,7 miljard EUR;

f)

Een Staatsgarantie op noodliquiditeitsbijstand tot en met Q2 2011 voor een bedrag van [5-15] miljard EUR.

Maatregelen ten gunste van EBS

g)

Garanties in het kader van de CIFS-regeling tot 14,4 miljard EUR;

h)

Garanties in het kader van de ELG-regeling tot 8,0 miljard EUR;

i)

Een maatregel ten behoeve van probleemactiva (overdrachten aan het NAMA van 0,9 miljard EUR), voor een geraamd steunbedrag van 0,1 miljard EUR;

j)

Een herkapitalisatie in de vorm van bijzondere investeringsaandelen in mei en december 2010 voor een bedrag van 0,625 miljard EUR;

k)

Een herkapitalisatie via een directe subsidie in de vorm van een promesse in december 2010 voor een bedrag van 0,25 miljard EUR;

l)

Een Staatsgarantie op noodliquiditeitsbijstand voor een bedrag van [0-5] miljard EUR;

Maatregelen ten gunste van de Bank (de gefuseerde entiteit)

m)

Een herkapitalisatie in de vorm van gewone aandelen in juli 2011 voor een bedrag van 5 miljard EUR;

n)

Een herkapitalisatie in de vorm van contingent capital notes in juli 2011 voor een bedrag van 1,6 miljard EUR;

o)

Een herkapitalisatie in de vorm van een kapitaalinbreng in juli 2011 voor een bedrag van 6,1 miljard EUR.

2.   De in lid 1 bedoelde staatssteun is verenigbaar met de interne markt overeenkomstig artikel 107, lid 3, van het Verdrag in het licht van het herstructureringsplan en de in de bijlage opgenomen verbintenissen.

Artikel 2

Ierland zorgt ervoor dat het op 28 september 2012 ingediende herstructureringsplan, daaronder begrepen de volgende wijzigingen daarvan, volledig ten uitvoer wordt gelegd, met inbegrip van de in de bijlage opgenomen verbintenissen.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot Ierland.

Gedaan te Brussel, 7 mei 2014.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Vicevoorzitter


(1)  PB C 214 van 7.8.2010, blz. 3.

(2)  Beschikking van de Commissie betreffende steunmaatregel N 241/09, Herkapitalisatie van Allied Irish Banks door de Ierse Staat (PB C 223 van 16.9.2009, blz. 2).

(3)  Besluit van de Commissie in zaak N 553/10, Tweede noodherkapitalisatie ten gunste van Allied Irish Banks plc (PB C 76 van 10.3.2011, blz. 4).

(4)  De brutokapitaalinjecties bedroegen respectievelijk 3,9 miljard EUR en 6,3 miljard EUR, elk met inbegrip van 0,2 miljard EUR aan vergoedingen die door AIB aan de Ierse regering werden terugbetaald.

(5)  In het besluit van de Commissie werd de herkapitalisatie als reddingsmaatregel gedurende zes maanden toegestaan, mits er een bijgewerkt herstructureringsplan werd ingediend. De tweede tranche van de herkapitalisatie werd niet in februari uitgekeerd.

(6)  Besluit van de Commissie in zaak N160/10, Herkapitalisatie van EBS (PB C 217 van 11.8.2010, blz. 2).

(7)  Besluit van de Commissie in zaak C25/10 (ex-N 212/10), Herstructurering van Educational Building Society (PB C 300 van 6.11.2010, blz. 17).

(8)  PB C 195 van 19.8.2009, blz. 9.

(9)  In april 2012 werd besloten dat Permanent TSB actief moest blijven als de derde binnenlandse kredietgever naast AIB en Bank of Ireland.

(10)  Besluit van de Commissie in zaak SA.33296, Noodherkapitalisatie ten gunste van de gefuseerde entiteit Educational Building Society/Allied Irish Banks plc (PB C 268 van 10.9.2011, blz. 3).

(11)  Het plan werd geregistreerd onder zaaknummer SA.29786.

(12)  De belangrijkste aanvullende bijdragen werden ingediend op 10 en 11 januari 2014, 13 februari 2014 en 20 en 27 maart 2014 en betroffen financiële prognoses.

(13)  Zie voetnoot 2.

(14)  Zie voetnoot 10.

(15)  Prudential Capital Assessment Review en Prudential Liquidity Assessment Review. Nader beschreven in de overwegingen 25 tot en met 31 van het besluit in zaak SA.33296.

(16)  Het economische aanpassingsprogramma voor Ierland werd formeel overeengekomen in december 2010. Het omvatte een gezamenlijk financieringspakket van 85 miljard EUR en bestreek de periode 2010-2013.

(17)  Kapitaalinstrumenten die voldoen aan de eisen van de artikelen 28, 29 en 31 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(18)  Voorwaardelijk kapitaal is schuld die bij bepaalde triggergebeurtenissen in aandelen wordt omgezet.

(19)  200 kantoren voor AIB en 74 kantoren voor EBS in december 2013.

(20)  In februari 2011 werden de klantendeposito's die voorheen in handen waren van Anglo Irish Bank, overgedragen aan Allied Irish Bank (GB), die nu depositodiensten verricht voor ongeveer 60 000 klanten op de massamarkt in Groot-Brittanië.

(21)  Trackerhypotheken zijn een type hypotheekleningen met een variabel rentetarief. Het rentetarief van de hypotheeklening volgt de basisrentevoet van de Europese Centrale Bank met daarboven een vaste marge.

(22)  In mei 2009 daalde de ECB-rentevoet, die in juli 2008 op 4,25 % stond, tot 1 %.

(23)  Zie de beschikking van de Commissie in zaak N 725/09, Oprichting van een National Asset Management Agency (NAMA) (PB C 94 van 14.4.2010, blz. 10).

(24)  Zie de beschikking van de Commissie in zaak NN 48/08, GaranTieregeling voor banken in Ierland (PB C 312 van 6.12.2008, blz. 2).

(25)  Zie het besluit van de Commissie in zaak N 349/09, Regeling inzake bepaalde passiva van kredietinstellingen (PB C 72 van 20.3.2010, blz. 6), en de verlengingen daarvan.

(26)  AIB: besluit van de Commissie in zaak N 241/09 en besluit van de Commissie in zaak SA.31891 (N 533/10).

EBS: besluit van de Commissie in zaak N 160/10.

(27)  Zie voetnoot 10.

(28)  De kapitaalinbreng van de minister van Financiën en de National Pension Reserve Fund Commission (NPRFC) bedroeg 6,1 miljard EUR. Er werden geen nieuwe aandelen uitgegeven en er werd geen vergoeding gegeven in ruil voor die kapitaalinbreng.

(29)  Beschreven in de overwegingen 18 tot en met 33 van het besluit in zaak N 241/09.

(30)  De steunbedragen in verband met probleemactiva ten gevolge van waardeverminderingen voor AIB en EBS zijn geraamde bedragen, omdat de laatste tranches van aan het NAMA overgedragen activa nog door de Commissie moeten worden goedgekeurd. Die ramingen zijn gebaseerd op informatie die Ierland op 14 februari 2013 heeft meegedeeld.

(31)  Zakengeheim.

(32)  Passivabeheerexercities: terugkoop of omzetting van achtergestelde schuld in kapitaalinstrumenten (Tier 1-kernkapitaal), gewoonlijk met korting. Die exercities konden ook de vorm aannemen van een vermindering van de nominale waarde van de schuld of een vroegtijdige aflossing voor een andere dan de nominale waarde.

(33)  Situatie op 30 juni 2013.

(34)  Voltijdsequivalent.

(35)  Rendement op vermogen omvat preferente aandelen in gemiddeld eigen vermogen.

(36)  Met uitsluiting van eigen vermogen.

(37)  De in de PLAR 2011 vastgelegde doelstellingen op het gebied van bufferversterking van 20,5 miljard EUR zijn bereikt.

(38)  De verlaging is zelfs nog groter — namelijk 38 % — als naar de cijfers van 2009 wordt gekeken, vóór de fusie van AIB en EBS, toen de totale activa van AIB en EBS respectievelijk 174,3 miljard EUR en 21,5 miljard EUR beliepen.

(39)  Met uitsluiting van eigen vermogen.

(40)  De inkrimping van de leningenportefeuille vloeit voort uit afwaarderingen en aflossingen, die momenteel samen hoger zijn dan de nieuwe productie.

(41)  Obligaties die het NAMA uitgeeft in ruil voor de (slechte) activa die het van de deelnemende kredietinstellingen heeft overgenomen. Het NAMA betaalt de aankoopprijs van de activa die het overneemt, met name door de uitgifte van bevoorrechte schuldtitels/obligaties met Staatsgarantie voor 95 % van de aankoopprijs en de uitgifte van achtergestelde schuldtitels (zonder Staatsgarantie) voor 5 %.

(42)  In de geraamde liquiditeitsdekkingsratio's is met de NAMA-obligaties die de Bank in handen heeft, rekening gehouden als liquide activa van hoge kwaliteit, zoals door de Europese Bankautoriteit is voorgesteld in haar verslag over liquiditeitsmaatregelen van december 2013. De definitieve samenstelling van de nettostabielefinancieringsratio zal in de toekomst worden besproken.

(43)  Bestaande leningenportefeuille in vergelijking met nieuwe productie.

(44)  De Bank startte in 2012 de strategie om het probleem van hypotheekleningen met achterstallen op te lossen, nadat met de Ierse regering en de Centrale Bank van Ierland overleg was gepleegd over de manieren waarop dit probleem zou kunnen worden opgelost. In het kader van die strategie biedt de Bank klanten met hypotheekleningen nieuwe opties voor uitstel aan. De strategie wordt nu volledig ten uitvoer gelegd en meer dan 300 gespecialiseerde personeelsleden houden zich bezig met klanten met een hypotheeklening die in financiële moeilijkheden verkeren.

(45)  Met ingang van 1 januari 2014 volgens de voorschriften van Bazel III.

(46)  Voor de toepassing van dit besluit wordt onder „wettelijk minimumkapitaal” het kapitaal verstaan dat door de Centrale Bank van Ierland voor de Ierse banken wordt vereist.

(47)  In het kader van de uitgebreide beoordeling die momenteel door de Europese Centrale Bank en de Europese Bankautoriteit wordt uitgevoerd, zal in een negatief scenario een drempel van 5,5 % CET1 worden toegepast.

(48)  De uitstaande voorwaardelijke kapitaalinstrumenten van de Bank moeten onmiddellijk worden teruggekocht en zullen worden geconverteerd in gewone aandelen in het geval dat de Tier 1-kernkapitaalratio (CT1 of CET1 na de uitvoeringsdatum van de RKV IV) onder de triggerratio van 8,25 % daalt. RKV IV-pakket (richtlijn en verordening kapitaalvereisten) (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(49)  Op grond van de nieuwe voorschriften van het RKV IV-pakket zal de Bank van haar CET1 onder meer de waarde van de meeste van haar uitgestelde belastingvorderingen moeten aftrekken, daaronder begrepen alle uitgestelde belastingvorderingen die voortvloeien uit ongebruikte fiscale verliezen. De aftrek van CET1 moet geleidelijk en gelijkelijk verspreid over een periode van tien jaar worden ingevoerd.

(50)  In 2013 verrichtte de Centrale Bank van Ierland een balansbeoordeling voor de kredietinstellingen die onder de PCAR vallen (AIB, Bank of Ireland en Permanent TSB). Die balansbeoordeling was overeengekomen met het Internationaal Monetair Fonds, de Commissie en de Europese Centrale Bank, als onderdeel van het programma. Bij die exercitie, die een momentopname is omdat er geen rekening werd gehouden met toekomstige inkomsten of nog niet gerealiseerde verliezen, worden de voorzieningen en de risicogewogen activa opnieuw geraamd om de kapitaaltoereikendheid van de Bank in juni 2013 te beoordelen.

(51)  Zie overweging 69.

(52)  Uitgebreide beoordeling, uitgevoerd door de Europese Centrale Bank en de Europese Bankautoriteit, met inbegrip van een evaluatie van de activakwaliteit en een stresstest van de grote Europese banken. De resultaten worden verwacht in oktober 2014.

(53)  Voor de herkapitalisatiemaatregelen zie besluit in zaak N 160/10, overwegingen 40 tot en met 47, besluit in zaak N 241/09, overwegingen 43 tot en met 48, besluit in zaak SA.31891 (N 553/10), overwegingen 59 tot en met 65, en besluit van de Commissie in zaak SA.33296, overwegingen 54 tot en met 60. Voorts heeft de Commissie in eerdere besluiten vastgesteld dat steun die in het kader van de CIFS-regeling en de ELG-regeling en in het kader van het NAMA wordt toegekend, staatssteun vormt (zie de overwegingen 37 en 41).

(54)  Zie tabel 3 voor de respectieve bedragen in het kader van de CIFS- en de ELG-regeling.

(55)  PB C 216 van 30.7.2013, blz. 1 (zie met name punt 6).

(56)  Brief van de gouverneur van de Centrale Bank van Ierland aan de minister van Financiën van 19 november 2010.

(57)  De omvang van de verlaging van het balanstotaal is zelfs nog groter wanneer wordt gekeken naar de balanstotalen van AIB en EBS in 2009, voorafgaand aan de fusie. In 2009 hadden de twee instellingen samen activa die meer dan 195 miljard EUR beliepen.

(58)  Zie deel 2.5 van dit besluit.

(59)  Programma voor vroegtijdige pensionering en vrijwillige afvloeiing.

(60)  Zoals beschreven in overweging 68.

(61)  Zie overweging 46.

(62)  Vanaf 1 januari 2018 zullen preferente aandelen niet langer als CET1-kapitaal tellen.

(63)  Zoals beschreven in overweging 68.

(64)  Zie de overwegingen 32 tot en met 39.

(65)  Zie deel 2.5 van dit besluit.

(66)  Zie de overwegingen 62 tot en met 82 van het besluit in zaak N 241/09, en de overwegingen 76 tot en met 78 van het besluit in zaak SA.33296.

(67)  Met het oog op die verbintenis wordt een „betrokken concurrent” gedefinieerd als een kredietinstelling die in Ierland actief is en niet vanwege staatssteun een herstructureringsperiode doorloopt op het ogenblik waarop hij een beroep wenst te doen op het dienstenpakket of het klantenmobiliteitspakket.

(68)  Zie overweging 86 en de bijlage.


BIJLAGE

LIJST VAN VOORWAARDEN — ZAAK SA.29786 — IERLAND — HERSTRUCTURERING VAN AIB

Ierland verbindt zich ertoe ervoor te zorgen dat het herstructureringsplan voor AIB, dat in september 2012 werd ingediend en in correspondentie werd gewijzigd en aangevuld, volledig en correct ten uitvoer wordt gelegd. In dit document (de „Lijst van voorwaarden”) zijn de voorwaarden (de „Verbintenissen”) voor de herstructurering van AIB opgenomen, tot de tenuitvoerlegging waarvan Ierland zich heeft verbonden.

1.   Definities

In dit document omvat het enkelvoud ook het meervoud (en omgekeerd), tenzij de context anders vereist. In dit document wordt verstaan onder:

1.1.

„acquisitie”: de betekenis die in clausule 6.1 van dit document aan deze term wordt gegeven;

1.2.

„AIB”: Allied Irish Banks, p.l.c., met inbegrip van haar dochterondernemingen en verbonden ondernemingen;

1.3.

„jaarlijkse exploitatiekosten”: de som van 1. personeelskosten, 2. algemene en administratieve kosten, en 3. afwaarderingen, waardeverminderingen en afschrijvingen;

1.4.

„werkdag”: een dag tussen en met inbegrip van maandag en vrijdag, met uitzondering van de feestdagen in Ierland;

1.5.

„uitstroom van kapitaal”: de betaling van dividenden op gewone aandelen aan de Staat en de terugkoop van gewone aandelen van de Staat;

1.6.

„Centrale Bank”: de Centrale Bank van Ierland;

1.7.

„verhouding kosten/inkomsten”: de exploitatiekosten gedeeld door de bedrijfsinkomsten;

1.8.

„clausule”: een clausule in dit document alleen en voor zover een dergelijke clausule deel uitmaakt van het document. De kopjes boven de clausules zijn slechts gemakshalve aangebracht en zijn niet bindend;

1.9.

„uitgebreide beoordeling”: de stresstest die in 2014 door de Europese Centrale Bank en de Europese Bankautoriteit voor de hele EU wordt uitgevoerd, om de balansen van de banken van betekenis, waaronder AIB, transparanter te maken;

1.10.

„voorwaardelijk kapitaalinstrument”: het voorwaardelijke Tier 2-schuldinstrument van 1,6 miljard EUR dat door AIB aan de Staat is uitgegeven en dat nader is beschreven in het prospectus van 27 oktober 2011;

1.11.

„klantenmobiliteitspakket”: het pakket van maatregelen dat in clausule 11.5 is beschreven;

1.12.

„datum van het eindbesluit”: de dag waarop de Europese Commissie het eindbesluit vaststelt met betrekking tot het herstructureringsplan van AIB;

1.13.

„datum van het verzoek”: de dag waarop een betrokken concurrent AIB schriftelijk en geldig om toepassing van het in clausule 11.5 van dit document beschreven klantenmobiliteitspakket verzoekt;

1.14.

„noodlijdende kmo-portefeuille”: een specifieke portefeuille van kmo-leningen binnen AIB, die op 31 december 2012 door de Financial Solutions Group van AIB wordt beheerd en waarvoor door de Centrale Bank vastgelegde afwikkelingsdoelstellingen gelden;

1.15.

„EBS”: EBS Limited, met inbegrip van haar dochterondernemingen en verbonden ondernemingen;

1.16.

„eindbesluit”: het besluit waarin de Europese Commissie een besluit neemt over het herstructureringsplan en alle staatssteun die vóór en na de fusie aan AIB en EBS is verleend;

1.17.

„FRAND”: billijk, redelijk en niet-discriminerend (Fair, Reasonable And Non-Discriminatory);

1.18.

„bbp”: het bruto binnenlands product van Ierland, zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor de statistiek van Ierland;

1.19.

„in waarde verminderd”: met betrekking tot een lening wordt hieronder verstaan dat er objectieve aanwijzingen zijn van waardevermindering ten gevolge van één of meer gebeurtenissen die zich na de eerste opname van de activa hebben voorgedaan (een „verliesgebeurtenis”), waarbij die verliesgebeurtenis/verliesgebeurtenissen een zodanig effect heeft/hebben dat de huidige waarde van toekomstige kasstromen minder bedraagt dan de huidige boekwaarde van het financieel actief of groep van activa en er in de winst- en verliesrekening een voorziening voor waardevermindering moet worden opgenomen;

1.20.

„incrementele kost”: extra kosten die AIB maakt als direct gevolg van het verrichten van diensten voor betrokken concurrenten bij de toepassing van de maatregelen. De incrementele kosten dekken met name niet de vaste of variabele kosten die AIB zou dragen zonder de maatregelen;

1.21.

„Ierland” of „Staat”: de Republiek Ierland, met inbegrip van de Ierse overheidsinstanties, daaronder begrepen in sommige gevallen en zonder beperking het ministerie van Buitenlandse Zaken, het ministerie van Financiën en de Centrale Bank;

1.22.

„achterstallige leningen”: leningen waarbij ten minste negentig dagen zijn verstreken sinds een contractueel verschuldigde betaling volledig werd verricht, daaronder begrepen leningen die worden geherstructureerd en waarbij de oorspronkelijke voorwaarden van de oorspronkelijke leningfaciliteit sinds meer dan negentig dagen niet zijn nagekomen. Wanneer een lening of blootstelling achterstallig is, wordt de volledige blootstelling als achterstallig opgenomen, en niet louter het bedrag van de achterstallen;

1.23.

„mailingdatum”: de betekenis die in clausule 11.5.2.2 van dit document aan deze term wordt gegeven;

1.24.

„marktaandeel”: het gedeelte van de markt, uitgedrukt in procenten, voor: i) aandelen, of ii) stromen, dat in handen is van een onderneming op een bepaalde markt in Ierland (namelijk een markt voor een betrokken product), zoals gemeten op een passende praktische basis door een onafhankelijke externe onderzoeksbron, daaronder begrepen de wettelijke rendementen die door AIB zijn voorgesteld en door de monitoring trustee zijn goedgekeurd (die zijn goedkeuring niet op onredelijke wijze mag weigeren) per geval vóór de datum van het verzoek;

1.25.

„marketing, reclame en sponsoring”: de promotie voor de activiteiten (of een deel daarvan) van AIB met communicatiemiddelen als televisie, radio, geschreven pers, internet en andere soortgelijke communicatiemiddelen;

1.26.

„materiaal”: de betekenis die in clausule 11.5.1.4 van dit document aan deze term wordt gegeven;

1.27.

„maatregelen”: de verplichtingen die AIB worden opgelegd uit hoofde van de verbintenissen die Ierland in de clausules 3 tot en met 11 van dit document aangaat;

1.28.

„monitoring trustee”: één of meerdere natuurlijke of rechtspersonen, onafhankelijk van AIB, die door de Commissie wordt/worden goedgekeurd en door AIB wordt/worden benoemd, en die de taak heeft/hebben erop toe te zien dat AIB de aan het eindbesluit gehechte verbintenissen nakomt. Zijn/hun rol is nader beschreven in het aanhangsel bij deze lijst van voorwaarden;

1.29.

„hypotheekleningen”: alle leningen met als zekerheid residentieel vastgoed in Ierland, die door een kredietinstelling of bouwmaatschappij zijn uitgegeven, doorgaans met als doel de financiering van de eigendomsoverdracht of verbeteringen aan het residentieel vastgoed dat het onderpand van de lening vormt, maar soms de financiering van andere doeleinden die geen verband houden met het eigendom. Alle verwijzingen naar hypotheekleningen bestrijken zowel vastgoed voor eigen bewoning als vastgoed dat wordt verhuurd;

1.30.

„NAMA”: het National Asset Management Agency, dat bij de National Asset Management Agency Act van 2009 is opgericht;

1.31.

„nettoblootstelling”: met betrekking tot een klant wordt hieronder verstaan de brutoleningblootstelling aan die klant minus voorzieningen die AIB met betrekking tot die klant heeft aangelegd;

1.32.

„datum van kennisgeving”: de datum waarop AIB de betrokken concurrent ervan in kennis stelt dat diens materiaal door AIB zal worden verzonden;

1.33.

„NPRFC”: de National Pension Reserve Fund Commission;

1.34.

„preferente aandelen van de NPRFC”: de preferente aandelen die uit de investering van de NPRFC voortvloeien;

1.35.

„investering van de NPRFC”: de inschrijving door de NPRFC voor 3,5 miljard EUR op de preferente aandelen van AIB en de uitgifte van warrants voor gewone aandelen, voltooid op 31 mei 2009;

1.36.

„gewoon aandelenkapitaal”: de gewone aandelen van elk 0,01 EUR in het kapitaal van AIB;

1.37.

[…]

1.38.

„betrokken concurrent”: een onderneming die op de datum van het verzoek 1) een vergunning in Ierland of elders heeft om als kredietinstelling in Ierland te werken, 2) geen staatssteun ontvangt (d.w.z. dat banken die staatssteun hebben ontvangen en nog in de herstructureringsperiode zijn, niet als „betrokken concurrenten” worden beschouwd, terwijl banken die staatssteun hebben ontvangen maar waarvan de herstructureringsperiode is afgelopen, wel als „betrokken concurrenten” worden beschouwd), en 3) zelf of met al haar verbonden ondernemingen een marktaandeel heeft van minder dan 15 % van de aandelen of stromen op de betrokken productmarkt waarop AIB een marktaandeel heeft van meer dan 30 % van de aandelen of stromen, op basis van een marktaandeelmeting door een onafhankelijke externe onderzoekbron, daaronder begrepen de wettelijke rendementen die door AIB zijn voorgesteld en door de monitoring trustee zijn goedgekeurd;

1.39.

„betrokken product”: i) persoonlijke lopende rekeningen, ii) persoonlijke kredietkaarten, iii) zakelijke lopende rekeningen, iv) zakelijke kredietkaarten, v) hypotheekleningen, en vi) kmo-leningen en zakelijke leningen;

1.40.

„herstructureringsperiode”: de periode vanaf de datum van het eindbesluit tot 31 december 2017;

1.41.

„herstructureringsplan”: het plan dat via Ierland in september 2012 door AIB bij de Europese Commissie is ingediend, als gewijzigd en aangevuld in correspondentie;

1.42.

„aanhangsel”: een aanhangsel bij dit document alleen en voor zover een dergelijk aanhangsel deel uitmaakt van het document. Het aanhangsel is een integrerend onderdeel van de lijst van voorwaarden en even bindend;

1.43.

„kmo-leningen”: alle leningen aan kleine en middelgrote ondernemingen in de zin van de aanbeveling van de Europese Commissie (1), die in Ierland die een economische activiteit uitoefenen, ongeacht hun rechtsvorm (bv. vennootschap, samenwerkingsverband, zelfstandige), waarbij minder dan 250 personen werken en waarvan de jaaromzet niet meer bedraagt dan 50 miljoen EUR of waarvan het jaarlijkse balanstotaal niet meer bedraagt dan 43 miljoen EUR. Dergelijke leningen omvatten gewaarborgde en niet-gewaarborgde leningen zoals termijnleningen, zakelijke hypotheekleningen die over een bepaalde periode van ten hoogste 15 jaar moeten worden terugbetaald, financiering van activa, zakelijke financiering en factoring, ongeacht of het rentetarief van de betrokken lening variabel is, bestaat in een vaste marge bovenop een specifieke referentierentevoet, of vast is voor de hele of een deel van de looptijd van de lening. Uitgesloten van deze definitie zijn leningen aan niet-kmo's, personen die als consument handelen, de „overheid” of andere categorieën van „financiële” klanten;

1.44.

„staatssteun”: met het oog op de toepassing van deze lijst van voorwaarden de betekenis die in clausule 2.1 van dit document aan deze term wordt gegeven;

1.45.

„geldig verzoek”: een verzoek door een onderneming die op de datum van het verzoek een betrokken concurrent is, met betrekking tot een in clausule 11.5 beschreven dienst, dat voldoende gedetailleerde informatie bevat om AIB in staat te stellen de dienst te verrichten.

2.   Grondslag van de maatregelen

2.1.

De hieronder beschreven maatregelen treden in werking, op voorwaarde dat de Europese Commissie een eindbesluit vaststelt waarbij de staatssteun die door EBS en AIB is ontvangen, bestaande uit het staatssteunelement van de bankgarantieregelingen van Ierland van 2008 en 2009, de herkapitaliseringen van EBS door Ierland als beschreven in het reddingsbesluit N 160/10 van 2 juni 2010, en van AIB als beschreven in de reddingsbesluiten N 241/09 van 12 mei 2009, N 553/10 van 21 december 2010 en SA.33296 van 15 juli 2011, en de staatssteun die aan EBS en AIB is verleend via het NAMA (al die steun wordt hierna „staatssteun” genoemd), verenigbaar wordt verklaard met de interne markt overeenkomstig de artikelen 107 tot en met 109 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

2.2.

AIB doet alle redelijke inspanningen om de verplichtingen na te komen die haar zijn opgelegd bij maatregelen die voortvloeien uit de verbintenissen die Ierland is aangegaan (daaronder begrepen het aanvragen en ontvangen van alle nodige goedkeuringen).

2.3.

Bij de tenuitvoerlegging van die maatregelen is AIB niet ertoe gehouden haar wettelijke verplichtingen niet na te komen. Ingeval zich tussen een verplichting die voortvloeit uit een maatregel uit deze lijst van voorwaarden en de wettelijke verplichtingen van AIB een conflict voordoet, stelt AIB de monitoring trustee daarvan in kennis en stelt zij een alternatieve oplossing voor waardoor zij haar verplichtingen kan nakomen. De monitoring trustee controleert in overleg met de Commissie of de voorgestelde oplossing in overeenstemming is met de verbintenissen in de lijst van voorwaarden en de wettelijke verplichtingen van AIB.

3.   Verbintenis inzake de herstructurering van de leningenportefeuille

3.1.

Ierland verbindt zich ertoe dat AIB voor hypotheekleningen en kmo-leningen de volgende doelstellingen inzake herstructurering van de leningenportefeuille, die in het kader van het EU-IMF-programma zijn afgesproken, zal behalen (de in deze clausule genoemde percentages zijn een percentage van het opgenomen saldo in euro voor elke sector):

3.1.1.

tegen 31 december 2014: [80-100] % (2) van de noodlijdende kmo-portefeuille is geherstructureerd, in die zin dat formele communicatie heeft plaatsgevonden tussen AIB en de klant van de herziene regeling (bv. een herziene leningovereenkomst/lijst van voorwaarden) of dat een gerechtelijke procedure is ingeleid, en

3.1.2.

tegen 30 juni 2014: voor 75 % van de achterstallige hypotheekleningen heeft AIB duurzame oplossingen voorgesteld, en voor 35 % van de achterstallige hypotheekleningen is met de klant een oplossing overeengekomen.

3.2.

Ierland verbindt zich ertoe dat AIB met de klanten van de andere leningenportefeuilles die door de Financial Solutions Group worden beheerd, contact zal opnemen en tegen 31 december 2014 voor [50-100] % van die leningen duurzame oplossingen zal voorstellen.

3.3.

Ierland verbindt zich ertoe dat de methode die door AIB vanaf drie maanden na de datum van het eindbesluit tot het einde van de herstructureringsperiode wordt gevolgd om te bepalen welke herstructureringsoplossing het meest geschikt is voor achterstallige of in waarde verminderde kmo-leningen, leningen aan ondernemingen en zakelijke hypotheekleningen, gebaseerd is op economische en commerciële criteria, met de volgende richtsnoeren:

3.3.1.

wanneer de nettoblootstelling aan de klant meer bedraagt dan [2,5-10] miljoen EUR, wordt een analyse van de netto contante waarde van de herstructureringsopties gemaakt, met als doel een voor AIB zo hoog mogelijke netto contante waarde zonder dat de levensvatbaarheid van de kmo of de zakelijke klant daardoor in gevaar komt; als de gekozen oplossing niet de hoogste netto contante waarde oplevert, moet zij gebaseerd zijn op controleerbare economische en commerciële criteria en de beslissing moet door het bevoegde kredietcomité van AIB worden goedgekeurd;

3.3.2.

wanneer de nettoblootstelling aan de klant niet meer bedraagt dan [2,5-10] miljoen EUR, beoordelen de besluitvormers aan de hand van richtsnoeren die AIB doeltreffend en consequent ten uitvoer legt, welke herstructureringsoptie zowel voor levensvatbare als voor niet-levensvatbare klanten het meest aangewezen is.

4.   Verbintenis de leningen aan […] te beperken

4.1.

Ierland verbindt zich ertoe dat AIB voor nieuwe leningen aan […] een totaal plafond in acht neemt van […] in […] respectievelijk van […] in […].

4.2.

AIB kan vrij beslissen dat nieuwe leningen aan […] de in clausule 4.1 vermelde plafonds overschrijden, mits de totale bruto-eindbalans van leningen aan […] niet meer bedraagt dan […] eind […] respectievelijk […] eind […].

5.   Verbintenis inzake marketing, reclame en sponsoring in Ierland

5.1.

Ierland verbindt zich ertoe dat AIB tot het einde van de herstructureringsperiode haar externe uitgaven voor marketing, reclame en sponsoring in Ierland begrenst tot het bedrag dat zij daaraan in haar op 31 december 2012 afgesloten boekjaar heeft besteed (d.w.z. […] miljoen EUR per jaar).

5.2.

Ierland verbindt zich ertoe dat AIB tijdens de herstructureringsperiode in haar reclamecampagnes niet verwijst naar de staatssteun die zij heeft genoten, noch maatregelen neemt die redelijkerwijs als een agressieve handelspraktijk kunnen worden beschouwd.

5.3.

Het in clausule 5.1 vermelde plafond geldt niet voor: a) uitgaven die door een regulator of overheidsinstantie worden vereist of aanbevolen, en/of b) uitgaven in verband met een maatregel in dit document, en/of c) uitgaven voor liefdadigheid, en/of d) initiatieven die redelijkerwijs noodzakelijk worden geacht om klanten en derden in te lichten over fraude, misdrijven (bv. valsmunterij of bankovervallen, veranderingen in productvoorwaarden) of grotere blootstelling aan risico.

6.   Verbintenis voor zekere tijd geen acquisities te doen en beperkingen te aanvaarden voor de omvang van de activiteiten van AIB

6.1.

Ierland verbindt zich ertoe dat AIB vanaf de datum van het eindbesluit tot de eerste van de volgende twee data: a) het einde van de herstructureringsperiode, of b) de datum waarop de preferente aandelen van de NPRFC en het voorwaardelijk kapitaalinstrument volledig terugbetaald zijn of niet langer in handen zijn van Ierland, om geen enkele reden een aandeel in een onderneming verwerft (d.w.z. een onderneming die de rechtsvorm heeft van een vennootschap of een pakket activa dat een onderneming vormt) (een „acquisitie”), tenzij in de in clausule 6.2 beschreven uitzonderingsgevallen.

6.2.

AIB kan een dergelijke acquisitie doen:

6.2.1.

met voorafgaande schriftelijke toestemming van de Commissie, die kan worden gegeven als de acquisitie in uitzonderlijke omstandigheden noodzakelijk wordt geacht om de financiële stabiliteit te herstellen of daadwerkelijke mededinging te garanderen;

6.2.2.

wanneer de prijs die AIB voor die acquisitie betaalt (met uitsluiting van de aanname van schuld), minder bedraagt dan 0,01 % van de totale activa van AIB op de datum van het eindbesluit en de totale prijs die AIB voor al haar acquisities tijdens de herstructureringsperiode betaalt (met uitsluiting van de aanname van schuld), minder bedraagt dan 0,025 % van de totale activa van AIB op de datum van het eindbesluit, of

6.2.3.

wanneer de acquisitie plaatsvindt in de normale gang van de bankactiviteiten in het beheer van bestaande vorderingen op noodlijdende ondernemingen.

7.   Verbintenissen inzake de betalingen op kapitaalinstrumenten

7.1.

Ierland verbindt zich ertoe dat AIB tijdens de herstructureringsperiode geen discretionaire betalingen van coupons doet of vrijwillige callopties op kapitaalinstrumenten uitoefent, tenzij:

7.1.1.

de Commissie toestemming geeft voor de betaling of de calloptie;

7.1.2.

de couponbetaling aan de Staat plaatsvindt (mits dergelijke betalingen geen couponbetalingen aan andere investeerders teweegbrengen die anders niet verplicht zouden zijn), of

7.1.3.

de betaling plaatsvindt in het kader van een nieuw uitgegeven instrument (d.w.z. instrumenten die op of na de datum van het eindbesluit zijn uitgegeven), mits couponbetalingen op dergelijke nieuw uitgegeven instrumenten geen wettelijke verplichting doet ontstaan om couponbetalingen te doen op effecten van AIB die vóór de datum van het eindbesluit bestonden.

8.   Verbintenis inzake kostenbesparing

8.1.

Ierland verbindt zich ertoe dat AIB actief haar kosten beheert, zodat op 31 december 2015:

8.1.1.

de jaarlijkse exploitatiekosten van AIB niet meer bedragen dan […] miljoen EUR, wat [200-600] miljoen EUR minder is dan het bedrag dat voor 2012 in de financiële staten was opgenomen, en

8.1.2.

de verhouding kosten/inkomsten van AIB niet hoger is dan [45-65] %, tenzij het bbp minder groeit dan 2 %, in welk geval de verhouding kosten/inkomsten niet hoger mag zijn dan [50-70] %.

9.   Verbintenis inzake de blootstelling van AIB aan de Ierse Staat

9.1.

Ierland verbindt zich ertoe dat de waarde van de Ierse Staatsobligaties die door AIB worden aangehouden, met uitsluiting van de NAMA-obligaties, op geen enkel ogenblik tijdens de herstructureringsperiode meer bedraagt dan [10-20] miljard EUR.

10.   Verbintenis inzake de terugbetaling van staatssteun

10.1.

Ierland verbindt zich ertoe dat AIB de staatssteun vóór het einde van de herstructureringsperiode terugbetaalt via de uitkering van dividenden of andere middelen, voor een bedrag dat gelijk is aan het overschot van het wettelijk kapitaal boven het CET1-minimumkapitaal (bij volledige toepassing van Bazel III) dat door de Centrale Bank is vastgesteld (plus een buffer van 1-4 %) op 31 december 2016.

10.2.

Ierland en AIB erkennen dat de in clausule 10.1 opgenomen verbintenis afhankelijk is van alle wettelijk vereiste en andere goedkeuringen.

10.3.

Om de in clausule 10.1 opgenomen terugbetaling te vergemakkelijken, verbindt Ierland zich ertoe dat AIB vóór […] geen enkele stap zet die tot een uitstroom van kapitaal zou leiden, tenzij […].

10.4.

Onverminderd de clausules 10.1 tot en met 10.3, behouden Ierland en AIB de optie om:

10.4.1.

de preferente aandelen van de NPFRC geheel of gedeeltelijk te converteren in aandelen tegen nominale waarde tot 13 mei 2014 en daarna tegen 125 % van de inschrijvingsprijs, voorafgaand aan of als onderdeel van een uitstapgebeurtenis (of gedeeltelijke uitstap) die zich voor de Staat voortdoet en waarbij de particuliere sector betrokken is, en

10.4.2.

het voorwaardelijk kapitaalinstrument van de Staat op elk ogenblik van de hand te doen, hoewel AIB niet de optie heeft om het voorwaardelijk kapitaalinstrument van de Staat af te lossen voordat de uitgebreide beoordeling is voltooid, mits de wettelijke vereiste toestemming daarvoor verkregen is.

11.   Verbintenissen op mededingingsgebied

11.1.

Ierland verbindt zich ertoe dat AIB vanaf 1 juli 2014 gedurende drie jaar bepaalde mededingingsmaatregelen neemt, namelijk het aanbieden aan betrokken concurrenten van: a) een dienstenpakket, en b) een klantenmobiliteitspakket.

11.2.

Ierland verbindt zich ertoe dat AIB vanaf 1 juli 2014 gedurende drie jaar 500 000 EUR per jaar bijdraagt aan de voorlichtingscampagne (die door Ierland wordt gefaciliteerd via een bevoegde overheidsinstantie) om klanten ervan bewust te maken dat zij van bank kunnen veranderen en hen daartoe aan te zetten.

11.3.

Alle geschillen tussen AIB en een betrokken concurrent over deze clausule 11 worden door AIB en de betrokken concurrent aan de monitoring trustee voorgelegd, die via bemiddeling een oplossing bereikt. Ingeval geen oplossing wordt bereikt, legt de monitoring trustee de aangelegenheid voor aan de Commissie, die een bindend besluit neemt.

Dienstenpakket

11.4.

Ierland verbindt zich ertoe dat AIB betrokken concurrenten die dat wensen, een dienstenpakket aanbiedt.

11.4.1.

AIB verleent de betrokken concurrenten, onder FRAND-voorwaarden en onder voorwaarden waardoor de incrementele kosten van AIB (daaronder begrepen de betrokken kosten van kapitaal, zijnde de kosten van de middelen van AIB (bv. schuld en aandelen) waarmee die activiteiten worden ondersteund), worden vergoed:

11.4.1.1.

toegang tot het bankenclearingsysteem van Ierland (zowel papieren als elektronische verrichtingen);

11.4.1.2.

debetkaarttoegang tot alle ATM-netwerken in Ierland waarvan AIB lid is;

11.4.1.3.

toegang tot marktinformatie (bv. percentage wanbetalers in het algemeen en algemene macro/micro-economische gegevens), waarbij alle wetten, codes en praktijken, met inbegrip van maar niet uitsluitend die met betrekking tot gegevensbescherming, vertrouwelijkheid, intellectuele eigendom, contracten en mededinging, moeten worden nageleefd;

11.4.1.4.

toegang tot levering en distributie van geldmiddelen, en

11.4.1.5.

toegang tot levering en distributie van buitenlandse deviezen.

11.4.2.

AIB geeft passend gevolg aan alle redelijke verzoeken van een betrokken concurrent via de monitoring trustee om een verandering in de op grond van clausule 11.4.1 aan te bieden diensten. Ter voorkoming van twijfel: het aanbieden van dergelijke diensten wordt verenigbaar geacht met alle toepasselijke weten, codes en praktijken in het algemeen (met inbegrip van maar niet uitsluitend de EU-betalingdienstenrichtlijn) en AIB is slechts verplicht diensten aan te bieden die binnen haar mogelijkheden vallen.

Klantenmobiliteitspakket

11.5.

Ierland verbindt zich ertoe dat AIB betrokken concurrenten die dat wensen, een klantenmobiliteitspakket aanbiedt.

11.5.1.

Het klantenmobiliteitspakket stelt een betrokken concurrent in staat een mailing van zijn reclamemateriaal over een betrokken product aan klanten van AIB te houden, mits alle voorwaarden die hieronder in deze clausule zijn opgenomen, volledig zijn nageleefd:

11.5.1.1.

AIB heeft van de betrokken concurrent een geldig verzoek ontvangen.

11.5.1.2.

De betrokken concurrent kwalificeert op de datum van het verzoek als betrokken concurrent.

11.5.1.3.

AIB heeft op de datum van het verzoek een marktaandeel van meer dan 30 % met betrekking tot dat betrokken product.

11.5.1.4.

De betrokken concurrent vergoedt AIB onder commerciële voorwaarden voor alle kosten die direct gepaard gaan met de verzending van zijn materiaal over het betrokken product aan klanten van AIB (daaronder begrepen, desgevallend, drukwerk, verpakking en portokosten). De betrokken concurrent is verantwoordelijk voor alle productiekosten van het betrokken materiaal, alle kosten van levering daarvan aan AIB en de kosten van de mailing. De kosten van de selectie van de klanten in het kader van het klantenmobiliteitspakket worden door AIB gedragen. Andere kosten die niet direct gepaard gaan met de mailing van het materiaal van de betrokken concurrent aan klanten van AIB, worden door AIB gedragen.

11.5.1.5.

De betrokken concurrent neemt volledige verantwoordelijkheid voor de rechtmatigheid, juistheid en geschiktheid van het materiaal en verstrekt AIB vooraf een schriftelijke vrijwaring tegen alle verlies of schade die AIB zou lijden ten gevolge van de mailing. Ter voorkoming van twijfel: AIB is niet verplicht het materiaal te controleren en is niet verantwoordelijk of aansprakelijk voor het materiaal dat in uitvoering van deze maatregel wordt verdeeld. Indien AIB en de betrokken concurrent hierover een geschil hebben, wordt het aan de monitoring trustee voorgelegd, die via bemiddeling een oplossing bereikt. Ingeval geen oplossing wordt bereikt, legt de monitoring trustee de aangelegenheid voor aan de Commissie, die een bindend besluit neemt.

11.5.1.6.

AIB ontvangt vijf werkdagen vóór de mailingdatum ten laatste om 17 uur van de betrokken concurrent voldoende exemplaren van het te verdelen materiaal en het materiaal voldoet in alle opzichten aan de toepasselijke wetten, codes en praktijken. Alle geschillen worden voorgelegd aan de monitoring trustee, die via bemiddeling een oplossing bereikt. Ingeval geen oplossing wordt bereikt, legt de monitoring trustee de aangelegenheid voor aan de Commissie, die een bindend besluit neemt.

11.5.2.

Het volgende is van toepassing op de mailing door AIB:

11.5.2.1.

De mailings worden verdeeld over zes perioden van zes maanden en de eerste mailingperiode gaat van start drie maanden na de datum van het eindbesluit. Tijdens die perioden kunnen betrokken concurrenten bij AIB een verzoek om mailing indienen. Per mailingperiode van zes maanden mogen alle betrokken concurrenten AIB één keer benaderen.

11.5.2.2.

In elke mailingperiode van zes maanden vinden de mailings plaats op drie vooraf bepaalde data („de mailingdata”), waarbij rekening wordt gehouden met het belang van de betrokken concurrenten en het mailingschema van AIB, mits de betrokken concurrent zijn verzoek om mailing een redelijk aantal dagen vóór de mailingdatum heeft ingediend zodat AIB mailings van grote omvang voor de betrokken mailingdatum kan voorbereiden (waarbij AIB het verzoek om mailing ten laatste om 17 uur (Dublin-tijd) op de betrokken datum van het verzoek moet hebben ontvangen). AIB maakt de mailingdata vooraf op haar website bekend, zodat betrokken concurrenten die belangstelling hebben, over een redelijke termijn beschikken om een verzoek om mailing voor te bereiden. Alle geschillen worden voorgelegd aan de monitoring trustee, die via bemiddeling een oplossing bereikt. Ingeval geen oplossing wordt bereikt, legt de monitoring trustee de aangelegenheid voor aan de Commissie, die een bindend besluit neemt.

11.5.2.3.

Met het oog op de mailing selecteert AIB willekeurig, op verzoek van de betrokken concurrent, tot een derde van haar klantenbestand voor elke mailing die plaatsvindt in de eerste mailingperiode van zes maanden; dat klantenbestand bestaat uit de klanten van AIB voor het betrokken product waarvoor de betrokken concurrent in die mailing reclame wil maken, doch alleen die klanten van AIB die toestemming hebben gegeven om reclame van AIB te ontvangen. In de tweede mailingperiode selecteert AIB een ander derde van haar klantenbestand en in de derde mailingperiode het laatste derde van haar klantenbestand. Dezelfde procedure wordt herhaald in de volgende drie mailingperioden van zes maanden. De monitoring trustee controleert de selectie van de klanten door AIB. Op verzoek van de betrokken concurrent kan het aantal klanten dat tijdens een mailingperiode van zes maanden wordt benaderd, worden verminderd, op basis van filtercriteria die gemakkelijk door AIB kunnen worden toegepast (d.w.z. dat AIB al beschikt over de instrumenten die nodig zijn om te kunnen filteren of dat die filtercriteria gemakkelijk in het IT-systeem van AIB kunnen worden opgenomen). Overeenkomstig de Ierse wet inzake gegevensbescherming wordt aan een klant geen materiaal verzonden als hij AIB geen toestemming heeft gegeven om soortgelijk materiaal van AIB te ontvangen.

11.5.2.4.

Om ervoor te zorgen dat de klanten niet onredelijk veel reclame ontvangen en de kans te vergroten dat zij het materiaal van de betrokken concurrenten lezen, verzendt AIB op elke mailingdatum in elk van de mailingperioden van zes maanden per betrokken product slechts materiaal van ten hoogste twee betrokken concurrenten.

11.5.2.5.

Ter voorkoming van twijfel: onbenutte mailingmogelijkheden worden als vervallen beschouwd en worden niet vooruitgeschoven.

11.5.3.

De mailing wordt beheerd, verwerkt en voltooid door AIB (of haar lasthebber) namens en voor rekening van de betrokken concurrent, zonder input of betrokkenheid van de betrokken concurrent. Ter voorkoming van twijfel: de betrokken concurrent heeft geen toegang tot de namen en adressen of andere gegevens in het klantenbestand van AIB.

11.5.4.

AIB is op elke mailingdatum per betrokken product verplicht materiaal te verzenden van ten hoogste twee betrokken concurrenten, die geselecteerd worden in de volgorde waarin zij bij AIB een verzoek om mailing hebben ingediend of, indien per betrokken product meer dan twee betrokken concurrenten gelijktijdig voor elke mailingdatum een verzoek om mailing hebben ingediend, bij lottrekking door de monitoring trustee. Om een geldig verzoek te kunnen indienen, moet de betrokken concurrent op de datum van het verzoek kwalificeren als betrokken concurrent en aan alle in clausule 11.5.1 vastgestelde voorwaarden voldoen. AIB stelt de betrokken concurrent schriftelijk ervan in kennis of zijn verzoek is toegewezen en dat zijn materiaal door AIB zal worden verzonden.

11.5.5.

Een betrokken concurrent mag verzoeken materiaal te verzenden over één of meer betrokken producten maar geen andere producten. Daarnaast mag de betrokken concurrent klanten wijzen op de mogelijkheid geheel of gedeeltelijk van bank te veranderen en algemeen verwijzen naar andere bankproducten. Een verzoek om toepassing van het klantenmobiliteitspakket voor een betrokken product waarvoor AIB een marktaandeel heeft van minder dan 30 %, is toch geldig als het ook een mailing betreft voor betrokken producten waarvoor AIB een marktaandeel heeft van meer dan 30 %. Indien in het reclamemateriaal van de betrokken concurrent reclame wordt gemaakt voor andere producten dan de betrokken producten (met uitzondering van algemene verwijzingen naar de mogelijkheid geheel of gedeeltelijk van bank te veranderen en algemene verwijzingen naar andere bankproducten), is AIB niet verplicht dat materiaal te verzenden. In dat geval stelt zij de betrokken concurrent daarvan in kennis, indien dat haalbaar is tijdig zodat hij de kans heeft aangepast materiaal te verstrekken. Alle geschillen in verband hiermee worden voorgelegd aan de monitoring trustee, die via bemiddeling een oplossing bereikt. Ingeval geen oplossing wordt bereikt, legt de monitoring trustee de aangelegenheid voor aan de Commissie, die een bindend besluit neemt. AIB is niet verplicht het aangepaste materiaal te verzenden, tenzij zij dat vijf werkdagen vóór de mailingdatum ten laatste om 17 uur heeft ontvangen en dat aangepaste materiaal aan de voorwaarden van deze clausule 11.5.5 voldoet.

11.5.6.

Voor elk betrokken product waarvoor een mailing plaatsvindt, verbindt AIB zich tot het volgende:

11.5.6.1.

klanten die voor contact zijn geselecteerd en namens een betrokken concurrent zijn benaderd, gedurende zes maanden na dat contact namens de betrokken concurrent niet met reclame voor het betrokken product te benaderen;

11.5.6.2.

klanten waarvan AIB weet dat zij naar aanleiding van een mailing in het kader van het klantenmobiliteitspakket naar de betrokken concurrent zijn overgestapt, gedurende nog een extra jaar niet met reclame te benaderen, en

11.5.6.3.

klanten gedurende het in clausule 11.5.6.2 bedoelde jaar niet te benaderen met reclame die specifiek bedoeld is om klanten terug te winnen voor het betrokken product waarvoor zij zijn overgestapt.

11.5.7.

Ter voorkoming van twijfel: AIB blijft vrij om dergelijke klanten te benaderen om wettelijke redenen en in het kader van initiatieven die redelijkerwijs noodzakelijk worden geacht om klanten en derden in te lichten over fraude, misdrijven (bv. valsmunterij of bankovervallen, veranderingen in productvoorwaarden) of grotere blootstelling aan risico.

11.5.8.

Ingeval een klant van AIB naar aanleiding van de mailing van het materiaal van de betrokken concurrent besluit om geheel of gedeeltelijk naar de betrokken concurrent over te stappen (zowel voor betrokken producten als voor andere producten), belet AIB die overstap op geen enkele manier noch legt zij (straf)vergoedingen op, tenzij dit bij wet wordt vereist of deel uitmaakt van de productvoorwaarden van AIB.

11.5.9.

In het geval dat er redelijke twijfel bestaat over het marktaandeel van een betrokken concurrent, bezorgt die betrokken concurrent de monitoring trustee op vertrouwelijke basis de informatie die laatstgenoemde redelijkerwijs nodig kan hebben om het marktaandeel van de betrokken concurrent voor het betrokken product te bepalen, zoniet kan de betrokken concurrent voor dat betrokken product geen beroep doen op het klantenmobiliteitspakket.

AANHANGSEL: MONITORING TRUSTEE

In dit aanhangsel hebben de termen dezelfde betekenis als die welke ze in clausule 1 van de lijst van voorwaarden hebben gekregen.

I —   Benoemingsprocedure

1.

Ierland verbindt zich ertoe dat AIB een monitoring trustee benoemt om de functies uit te oefenen die in de verbintenissen voor de monitoring trustee zijn vastgesteld.

2.

De monitoring trustee is onafhankelijk van AIB, en beschikt als bv. beleggingsbank, adviseur of accountant over de voor de uitoefening van zijn mandaat benodigde vakbekwaamheid. De monitoring trustee mag geen belangenconflict hebben. De trustee ontvangt van AIB een vergoeding die geen belemmering vormt voor de onafhankelijke en doeltreffende uitoefening van zijn mandaat.

II —   Voorstel door AIB

3.

Ierland verbindt zich ertoe dat AIB binnen de twee weken na de datum van het eindbesluit bij de Commissie ter goedkeuring een lijst indient van twee of meer personen die zij als monitoring trustee voordraagt, waarbij zij aangeeft wie haar voorkeur geniet. Het voorstel bevat voldoende informatie zodat de Commissie kan nagaan of de voorgedragen monitoring trustee aan de in punt 2 van dit aanhangsel vermelde voorwaarden voldoet, en omvat met name het volgende:

a)

de volledige voorwaarden van het voorgestelde mandaat, met alle bepalingen waardoor de monitoring trustee zijn taken uit hoofde van deze verbintenissen kan uitvoeren, en

b)

het ontwerp van een werkplan waarin wordt beschreven hoe de monitoring trustee voornemens is de hem toegewezen taken uit te voeren.

III —   Goedkeuring of afwijzing door de Commissie

4.

De Commissie heeft de discretionaire bevoegdheid om de benoeming van de voorgedragen kandidaten voor de functie van monitoring trustee goed te keuren of af te wijzen en om het voorgestelde mandaat goed te keuren, eventueel met de wijzigingen die zij voor de uitvoering van de taken van de monitoring trustee noodzakelijk acht. Indien slechts één naam wordt goedgekeurd, benoemt AIB de betrokken persoon of instelling tot monitoring trustee, of laat zij die benoemen, voor het door de Commissie goedgekeurde mandaat. Indien meer dan één naam wordt goedgekeurd, staat het AIB vrij om één van die goedgekeurde personen of instellingen tot monitoring trustee te benoemen. De monitoring trustee wordt binnen een week na goedkeuring door de Commissie benoemd voor het door de Commissie goedgekeurde mandaat.

IV —   Nieuw voorstel door AIB

5.

Indien alle voorgedragen monitoring trustees worden afgewezen, verbindt Ierland zich ertoe dat AIB binnen een week na de kennisgeving van de afwijzing ten minste twee andere personen of instellingen voordraagt met inachtneming van de in punt 3 beschreven vereisten en procedure.

V —   Benoeming van de monitoring trustee door de Commissie

6.

Indien alle andere voorgedragen monitoring trustees door de Commissie worden afgewezen, stelt de Commissie zelf een monitoring trustee voor, die AIB benoemt of laat benoemen voor het door de Commissie goedgekeurde mandaat.

VI —   Functies van de monitoring trustee

7.

De monitoring trustee voert zijn specifieke taken uit om ervoor te zorgen dat de verbintenissen worden nageleefd. De Commissie kan de monitoring trustee, uit eigen beweging dan wel op verzoek van de monitoring trustee of AIB, opdrachten of instructies geven om ervoor te zorgen dat de bij het eindbesluit gevoegde verbintenissen worden nageleefd.

VII —   Taken en verplichtingen van de monitoring trustee

8.

De monitoring trustee:

a)

stelt in zijn eerste verslag aan de Commissie een uitvoerig werkplan voor waarin hij beschrijft hoe hij voornemens is toe te zien op de naleving van de bij het eindbesluit gevoegde verbintenissen;

b)

ziet toe op de naleving van alle bij het eindbesluit gevoegde verbintenissen en de clausules 3 tot en met 11 van de lijst met voorwaarden;

c)

oefent alle overige functies uit die in de bij het eindbesluit gevoegde verbintenissen aan de monitoring trustee zijn opgedragen;

d)

stelt AIB de maatregelen voor die hij noodzakelijk acht om ervoor te zorgen dat AIB de bij het eindbesluit gevoegde verbintenissen nakomt, en

e)

verstrekt de Commissie binnen de 15 dagen na het einde van elk kwartaal een schriftelijk verslag, waarvan AIB tegelijkertijd een niet-vertrouwelijk afschrift ontvangt. Het verslag betreft de werking en het beheer van de clausules 3 tot en met 11 van de lijst van voorwaarden, zodat de Commissie kan beoordelen of de activiteiten plaatsvinden op een manier die in overeenstemming is met de verbintenissen. Naast die verslagen brengt de monitoring trustee onmiddellijk schriftelijk verslag uit bij de Commissie, met gelijktijdige verzending van een niet-vertrouwelijk afschrift aan AIB, indien hij op redelijke gronden besluit dat AIB de door Ierland gedane verbintenissen niet nakomt.

VIII —   Rechten en verplichtingen van AIB

9.

Ierland verbindt zich ertoe dat AIB ervoor zorgt dat zijn adviseurs de monitoring trustee alle medewerking en bijstand verlenen en informatie verstrekken die hij redelijkerwijs kan verlangen in de uitvoering van zijn taken. De monitoring trustee heeft volledige toegang tot alle boeken, registers, documenten, leden van het management en andere personeelsleden, faciliteiten, kantoren en technische informatie die nodig is voor de uitvoering van zijn taken uit hoofde van de verbintenissen en AIB verstrekt de monitoring trustee op verzoek afschriften van alle documenten. AIB stelt de monitoring trustee binnen haar vestigingen één of meer kantoorruimten ter beschikking en stelt zich beschikbaar voor besprekingen teneinde de trustee te voorzien van alle informatie die hij nodig acht voor de uitvoering van zijn taken.

10.

Ierland verbindt zich ertoe dat AIB de monitoring trustee alle management- en administratieve ondersteuning biedt die hij redelijkerwijs kan verlangen.

11.

Ierland verbindt zich ertoe dat AIB de monitoring trustee en zijn medewerkers en vertegenwoordigers vrijwaart (ieder een „gevrijwaarde”), en verklaart dat de gevrijwaarden jegens AIB niet aansprakelijk zijn voor vorderingen die voortvloeien uit de uitvoering van de taken van de monitoring trustee uit hoofde van de verbintenissen, tenzij die vorderingen voortvloeien uit opzettelijke niet-nakoming, onzorgvuldigheid, grove nalatigheid of kwaad opzet van de monitoring trustee, zijn medewerkers, vertegenwoordigers of adviseurs.

12.

De monitoring trustee kan onder voorbehoud van goedkeuring door AIB (die niet onredelijkerwijs mag worden geweigerd of vertraagd) voor rekening van AIB adviseurs benoemen (met name op het gebied van ondernemingsfinanciering of juridische kwesties), indien hij het inschakelen van dergelijke adviseurs noodzakelijk of wenselijk acht voor de uitvoering van zijn taken uit hoofde van het mandaat, voor zover de kosten en overige uitgaven in opdracht van de monitoring trustee redelijk zijn. Indien AIB een door de monitoring trustee voorgedragen adviseur afwijst, kan de Commissie de benoeming van die adviseur, na AIB gehoord te hebben, alsnog goedkeuren. Alleen de monitoring trustee heeft het recht de adviseurs instructies te geven.

IX —   Vervanging, kwijting en herbenoeming van de monitoring trustee

13.

Indien de monitoring trustee zijn taken uit hoofde van de verbintenissen stopzet of om elke andere gegronde reden, met inbegrip van een belangenconflict dat voor de monitoring trustee is ontstaan:

a)

kan de Commissie, na de monitoring trustee gehoord te hebben, van AIB verlangen dat zij hem vervangt, of

b)

kan AIB, met voorafgaande goedkeuring van de Commissie, de monitoring trustee vervangen.

14.

Indien de monitoring trustee overeenkomstig punt 13 wordt vervangen, kan van hem worden verlangd dat hij zijn functie verder uitoefent totdat een nieuwe monitoring trustee is benoemd waaraan hij alle relevante informatie volledig heeft overgedragen. De nieuwe trustee wordt benoemd volgens de in punten 3 tot en met 6 beschreven procedure.

15.

Buiten de vervanging overeenkomstig punt 13 zet de monitoring trustee zijn taken pas stop nadat de Commissie hem voor de uitvoering van zijn taken kwijting heeft verleend, nadat hij al de hem opgedragen taken heeft uitgevoerd. De Commissie kan echter te allen tijde verlangen dat de monitoring trustee wordt herbenoemd indien later blijkt dat de relevante oplossingen niet volledig en juist ten uitvoer zijn gelegd.


(1)  Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

(2)  Doelstelling van de Centrale Bank. Onder voorbehoud van wijziging door de Centrale Bank.


18.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 44/75


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/219 VAN DE COMMISSIE

van 29 januari 2015

tot vervanging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2013/115/EU tot vaststelling van het Sirene-handboek en andere uitvoeringsmaatregelen voor het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 326)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (1), en met name artikel 8, lid 4, artikel 9, lid 1, artikel 20, lid 3, artikel 22, onder a), artikel 36, lid 4, en artikel 37, lid 7,

Gezien Besluit 2007/533/JBZ van de Raad van 12 juni 2007 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (2), en met name artikel 8, lid 4, artikel 9, lid 1, artikel 20, lid 4, artikel 22, onder a), artikel 51, lid 4, en artikel 52, lid 7,

Na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) is op 9 april 2013 in gebruik genomen. SIS II bevat voldoende informatie voor het identificeren van een persoon of voorwerp en het vaststellen van de nodige maatregelen. Bovendien wisselen de lidstaten met betrekking tot de signaleringen aanvullende informatie uit om SIS II doeltreffend te doen functioneren. De uitwisseling van aanvullende informatie wordt verzorgd door de Sirene-bureaus.

(2)

Om de werkzaamheden van de Sirene-bureaus en de dagelijks bij Sirene-operaties betrokken SIS II-gebruikers te vergemakkelijken, werd in 2008 een Sirene-handboek vastgesteld door middel van een rechtsinstrument van de voormalige eerste pijler, namelijk Beschikking 2008/333/EG van de Commissie (3), en een instrument van de voormalige derde pijler, namelijk Besluit 2008/334/JBZ van de Commissie (4). Deze instrumenten werden vervangen door Uitvoeringsbesluit 2013/115/EU van de Commissie (5) om beter rekening te houden met de operationele behoeften van de gebruikers en het bij de Sirene-operaties betrokken personeel, om de consistentie van de werkprocedures te verbeteren en om de technische voorschriften in overeenstemming te brengen met de stand van de techniek.

(3)

Na het eerste operationele jaar van SIS II is het dienstig Uitvoeringsbesluit 2013/115/EU te wijzigen om rekening te houden met nieuwe uitdagingen en operationele vereisten, en om te voorzien in duidelijker bepalingen betreffende gebieden die verband houden met de verwerking van SIS II-gegevens. Dit moet de rechtszekerheid vergroten en de grondrechten verder versterken.

(4)

Krachtens artikel 29, lid 1, en artikel 30, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1987/2006 en artikel 44, lid 1, en artikel 45, lid 1, van Besluit 2007/533/JBZ mogen signaleringen niet langer in SIS II worden bewaard dan nodig is voor het doel waarvoor zij zijn opgenomen. Aangezien de lidstaten het moment waarop een signalering zijn doel heeft bereikt, op uiteenlopende manieren definiëren, is het dienstig om per categorie gedetailleerde criteria vast te stellen aan de hand waarvan het moment kan worden bepaald waarop de betrokken signaleringen uit SIS II dienen te worden verwijderd.

(5)

Het Verenigd Koninkrijk neemt niet deel aan Verordening (EG) nr. 1987/2006, waardoor het geen signaleringen met het oog op weigering van toegang of verblijf met betrekking tot onderdanen van derde landen mag opzoeken of opnemen. Het Verenigd Koninkrijk blijft echter gebonden aan de regels inzake verenigbaarheid en prioriteit van alle categorieën signaleringen, aangezien SIS II één enkel systeem vormt. Er moet derhalve een raadplegingsprocedure worden vastgesteld voor het geval zich een vermeende onverenigbaarheid voordoet tussen een door het Verenigd Koninkrijk opgenomen signalering en een door een andere lidstaat opgenomen signalering met het oog op weigering van toegang of verblijf.

(6)

Er moet beslist een nieuwe, versnelde procedure worden vastgesteld voor het uitwisselen van informatie over signaleringen met het oog op onopvallende of gerichte controles teneinde in te spelen op de grotere dreiging die mogelijk uitgaat van bepaalde personen die betrokken zijn bij terrorisme of ernstige criminaliteit, waartegen de bevoegde autoriteiten onmiddellijk moeten optreden. Voor eindgebruikers moet worden vermeld of een voor reisdoeleinden gebruikt document door de signalerende nationale autoriteiten ongeldig werd gemaakt om de inbeslagneming van dergelijke documenten te waarborgen. Om eindgebruikers te voorzien van instructies over versnelde melding en over voor reisdoeleinden gebruikte documenten die ongeldig zijn gemaakt, dient aanhangsel 2 te worden gewijzigd.

(7)

Bepaalde gedetailleerde procedures dienen te worden herzien om nationale praktijken te harmoniseren. Aangezien er aan de signaleringen vingerafdrukken en foto's moeten worden toegevoegd, zodra deze beschikbaar zijn of als bijlage aan de formulieren kunnen worden gehecht met het oog op doorgifte aan de signalerende lidstaat, dienen de bepaling inzake de Sirpit-procedure en aanhangsel 5 te worden geschrapt.

(8)

Er dienen in elk Sirene-bureau statistieken over de interventies van de contactpersonen voor Sirene te worden bijgehouden, zodat hun efficiëntie beter kan worden beoordeeld. Hiertoe dient het oude aanhangsel 6 te worden gewijzigd.

(9)

In Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ zijn bepalingen opgenomen inzake de bescherming van persoonsgegevens en de beveiliging van gegevens in SIS II. Omdat Verordening (EG) nr. 1987/2006 niet in specifieke bepalingen voorziet, dient Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) van toepassing te zijn op de uitwisseling van aanvullende informatie betreffende signaleringen op basis van artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1987/2006. Omdat Besluit 2007/533/JBZ niet in specifieke bepalingen voorziet, dient Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (7) van toepassing te zijn op de uitwisseling van aanvullende informatie betreffende alle andere signaleringen.

(10)

Aangezien Verordening (EG) nr. 1987/2006 voortbouwt op het Schengenacquis, heeft Denemarken overeenkomstig artikel 5 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, bij brief van 15 juni 2007 kennis gegeven van de omzetting van dit acquis in zijn nationale wetgeving. Denemarken neemt deel aan Besluit 2007/533/JBZ. Denemarken is daarom verplicht dit besluit uit te voeren.

(11)

Voor zover dit besluit geen betrekking heeft op de uitwisseling van aanvullende informatie in verband met de artikelen 24 en 25 van Verordening (EG) nr. 1987/2006, neemt het Verenigd Koninkrijk aan dit besluit deel overeenkomstig artikel 5 van het Protocol betreffende het Schengenacquis dat is opgenomen in het kader van de Europese Unie, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, en artikel 8, lid 2, van Besluit 2000/365/EG van de Raad (8).

(12)

Voor zover dit besluit geen betrekking heeft op de uitwisseling van aanvullende informatie in verband met de artikelen 24 en 25 van Verordening (EG) nr. 1987/2006, neemt Ierland aan dit besluit deel overeenkomstig artikel 5 van het Protocol betreffende het Schengenacquis dat is opgenomen in het kader van de Europese Unie, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, en artikel 6, lid 2, van Besluit 2002/192/EG van de Raad (9).

(13)

Wat Cyprus betreft, vormt dit besluit een op het Schengenacquis voortbouwend of anderszins daaraan gerelateerd rechtsbesluit in de zin van artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003.

(14)

Wat Cyprus betreft, vormt dit besluit een op het Schengenacquis voortbouwend of anderszins daaraan gerelateerd rechtsbesluit in de zin van artikel 4, lid 1, van de Toetredingsakte van 2012.

(15)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, houdt dit besluit een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis, als bedoeld in de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (10), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt G, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (11).

(16)

Wat Zwitserland betreft, houdt dit besluit een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis, als bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (12), die vallen onder het gebied dat bedoeld is in artikel 1, punt G, van Besluit 1999/437/EG, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 1, van Besluit 2004/860/EG van de Raad (13).

(17)

Wat Liechtenstein betreft, houdt dit besluit een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis, in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (14), die vallen onder het gebied dat bedoeld is in artikel 1, punt G, van Besluit 1999/437/EG, gelezen in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (15).

(18)

De maatregelen waarin dit besluit voorziet, zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat is opgericht bij artikel 51 van Verordening (EG) nr. 1987/2006 en artikel 67 van Besluit 2007/533/JBZ,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2013/115/EU wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Aanhangsel 2 van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2013/115/EU is van toepassing tot en met 31 januari 2015.

Aanhangsel 2 van de bijlage in de bijlage bij dit besluit is van toepassing met ingang van 1 februari 2015.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 29 januari 2015.

Voor de Commissie

Dimitris AVRAMOPOULOS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 381 van 28.12.2006, blz. 4.

(2)  PB L 205 van 7.8.2007, blz. 63.

(3)  Beschikking 2008/333/EG van de Commissie van 4 maart 2008 tot vaststelling van het Sirene-handboek en andere uitvoeringsmaatregelen voor het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (PB L 123 van 8.5.2008, blz. 1).

(4)  Besluit 2008/334/JBZ van de Commissie van 4 maart 2008 tot vaststelling van het Sirene-handboek en andere uitvoeringsmaatregelen voor het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (PB L 123 van 8.5.2008, blz. 39).

(5)  Uitvoeringsbesluit 2013/115/EU van de Commissie van 26 februari 2013 tot vaststelling van het Sirene-handboek en andere uitvoeringsmaatregelen voor het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) PB L 71 van 14.3.2013, blz. 1.

(6)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(7)  Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (PB L 350 van 30.12.2008, blz. 60).

(8)  Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43).

(9)  Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).

(10)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(11)  Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31).

(12)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(13)  Besluit 2004/860/EG van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de ondertekening, namens de Europese Gemeenschap, en de voorlopige toepassing van enkele bepalingen van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 370 van 17.12.2004, blz. 78).

(14)  (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21).

(15)  Besluit 2011/350/EU van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis betreffende de afschaffing van controles aan de binnengrenzen en het verkeer van personen (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19).


BIJLAGE

„BIJLAGE

Het Sirene-handboek en andere uitvoeringsmaatregelen voor het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II)

INHOUDSOPGAVE

INLEIDING 82

1.

DE SIRENE-BUREAUS EN AANVULLENDE INFORMATIE 84

1.1.

Het Sirene-bureau 84

1.2.

Sirene-handboek 84

1.3.

Aanhangsels bij het Sirene-handboek 84

1.4.

Catalogus van aanbevelingen voor de juiste toepassing van het Schengenacquis en beste praktijken (Schengeninformatiesysteem) 85

1.5.

Rol van de Sirene-bureaus bij de politiesamenwerking in de Europese Unie 85

1.5.1.

De doorgifte van SIS II-gegevens en aanvullende gegevens aan derde landen of internationale organisaties 85

1.6.

Betrekkingen tussen Sirene-bureaus en Europol 85

1.7.

Betrekkingen tussen Sirene-bureaus en Eurojust 85

1.8.

Betrekkingen tussen Sirene-bureaus en Europol 85

1.8.1.

Prioriteit van SIS II-signaleringen boven Interpol-signaleringen 85

1.8.2.

Keuze van het communicatiekanaal 86

1.8.3.

Gebruik en verspreiding van Interpol-opsporingsverzoeken in de Schengenstaten 86

1.8.4.

Treffers en verwijdering van signaleringen 86

1.8.5.

Verbetering van de samenwerking tussen de Sirene-bureaus en de Nationale Centrale Bureaus van Interpol 86

1.9.

Normen 86

1.9.1.

Beschikbaarheid 86

1.9.2.

Continuïteit 86

1.9.3.

Vertrouwelijkheid 86

1.9.4.

Toegankelijkheid 86

1.10.

Mededelingen 86

1.10.1.

Voor de communicatie gebruikte taal 86

1.10.2.

Uitwisseling van gegevens tussen Sirene-bureaus 86

1.10.3.

Netwerk, berichten en mailboxen 87

1.10.4.

Communicatie in uitzonderlijke omstandigheden 87

1.11.

Sireneadressenbestand (SAB) 87

1.12.

Sirene-workflowsysteem 88

1.13.

Antwoordtermijn 88

1.13.1.

Aanduiding van urgentie op Sirene-formulieren en dringende melding van een treffer 88

1.14.

Regels voor transliteratie en transcriptie 88

1.15.

Gegevenskwaliteit 88

1.16.

Archivering 88

1.17.

Personeel 89

1.17.1.

Hoofden van de Sirene-bureaus 89

1.17.2.

Contactpersoon voor Sirene (SIRCoP) 89

1.17.3.

Kennis 89

1.17.4.

Opleiding 90

1.17.5.

Uitwisseling van personeel 90

2.

ALGEMENE PROCEDURES 90

2.1.

Definities 90

2.2.

Meervoudige signaleringen (artikel 34, lid 6, van de SIS II-verordening en artikel 49, lid 6, van het SIS II-besluit) 91

2.2.1.

Verenigbaarheid van signaleringen 91

2.2.2.

Prioriteitsorde van signaleringen 92

2.2.3.

Controle op meervoudige signaleringen en opneming van meervoudige signaleringen 93

2.2.4.

Specifieke situatie van Ierland en het Verenigd Koninkrijk 94

2.3.

Informatie-uitwisseling bij een treffer 94

2.4.

Wanneer de procedures voor een treffer niet kunnen worden gevolgd (artikel 48 van het SIS II-besluit en artikel 33 van de SIS II-verordening) 95

2.5.

Verwerking van gegevens voor andere doeleinden dan waarvoor zij in SIS II zijn opgenomen (artikel 46, lid 5, van het SIS II-besluit) 95

2.6.

Markering 96

2.6.1.

Inleiding 96

2.6.2.

Raadpleging van de lidstaten met het oog op het aanbrengen van een markering 96

2.6.3.

Verzoek om verwijdering van een markering 96

2.7.

Constatering dat gegevens onjuist zijn of onrechtmatig zijn opgenomen (artikel 34 van de SIS II-verordening en artikel 49 van het SIS II-besluit) 97

2.8.

Recht op toegang tot en rectificatie van gegevens (artikel 41 van de SIS II-verordening en artikel 58 van het SIS II-besluit) 97

2.8.1.

Verzoeken om toegang tot of rectificatie van gegevens 97

2.8.2.

Uitwisseling van informatie over verzoeken om toegang tot door andere lidstaten opgenomen signaleringen 97

2.8.3.

Uitwisseling van informatie over verzoeken om rectificatie of verwijdering van door andere lidstaten ingevoerde gegevens 98

2.9.

Verwijdering van een signalering wanneer de voorwaarden voor handhaving ervan niet meer bestaan 98

2.10.

Invoering van eigennamen 98

2.11.

Verschillende identiteitscategorieën 98

2.11.1.

Misbruik van identiteit (artikel 36 van de SIS II-verordening en artikel 51 van het SIS II-besluit) 98

2.11.2.

Invoering van een alias 99

2.11.3.

Nadere informatie ten behoeve van de vaststelling van iemands identiteit 99

2.12.

Informatie-uitwisseling bij gekoppelde signaleringen 99

2.12.1.

Operationele voorschriften 100

2.13.

Formaat en kwaliteit van biometrische gegevens in SIS II 100

2.13.1.

Verder gebruik van uitgewisselde gegevens, waaronder archivering 100

2.13.2.

Uitwisseling van vingerafdrukken en foto's 100

2.13.3.

Technische vereisten 100

2.13.4.

Formaat en kwaliteit van biometrische gegevens 100

2.14.

Bijzondere opsporingen 101

2.14.1.

Geografisch gerichte opsporing 101

2.14.2.

Opsporing met medewerking van speciale politie-eenheden voor gerichte opsporing (FAST) 101

3.

SIGNALERING MET HET OOG OP AANHOUDING TEN BEHOEVE VAN OVERLEVERING OF UITLEVERING (ARTIKEL 26 VAN HET SIS II-BESLUIT) 101

3.1.

Opneming van een signalering 101

3.2.

Meervoudige signaleringen 102

3.3.

Misbruik van identiteit 102

3.4.

Invoering van een alias 102

3.5.

Aan lidstaten te zenden aanvullende informatie 102

3.5.1.

Te verzenden aanvullende informatie met betrekking tot een voorlopige aanhouding 102

3.6.

Aanbrengen van een markering 103

3.6.1.

Verzoek om stelselmatige aanbrenging van een markering voor signaleringen met het oog op uitlevering, wanneer Kaderbesluit 2002/584/JBZ niet van toepassing is 103

3.7.

Actie door het Sirene-bureau na ontvangst van een signalering met het oog op aanhouding 103

3.8.

Informatie-uitwisseling na een treffer 103

3.9.

Uitwisseling van aanvullende informatie over overlevering of uitlevering 104

3.10.

Uitwisseling van aanvullende informatie over doorreis door een andere lidstaat 104

3.11.

Verwijdering van signaleringen na overlevering of uitlevering 104

4.

SIGNALERING MET HET OOG OP WEIGERING VAN TOEGANG OF VERBLIJF (ARTIKEL 24 VAN DE SIS II-VERORDENING) 104

4.1.

Opneming van een signalering 104

4.2.

Meervoudige signaleringen 105

4.3.

Misbruik van identiteit 105

4.4.

Invoering van een alias 105

4.5.

Informatie-uitwisseling bij de afgifte van verblijfsvergunningen of visa 105

4.5.1.

Procedure voor gevallen waarop artikel 5, lid 4, onder a), van toepassing is 106

4.5.2.

Procedure voor gevallen waarop artikel 5, lid 4, onder c), van toepassing is 107

4.6.

Gemeenschappelijke voorschriften inzake de procedures van punt 4.5 107

4.7.

Informatie-uitwisseling bij een treffer en bij weigering van toegang tot of verwijdering uit het Schengengebied 107

4.8.

Informatie-uitwisseling bij een treffer voor een onderdaan van een derde land die het recht van vrij verkeer geniet 108

4.9.

Informatie-uitwisseling indien een lidstaat, zonder dat er sprake is van een treffer, ontdekt dat een onderdaan van een derde land die het recht van vrij verkeer geniet, gesignaleerd is met het oog op weigering van toegang 109

4.10.

Verwijdering van signalering met het oog op weigering van toegang of verblijf 109

5.

SIGNALERING VAN VERMISTE PERSONEN (ARTIKEL 32 VAN HET SIS II-BESLUIT) 109

5.1.

Meervoudige signaleringen 109

5.2.

Misbruik van identiteit 109

5.3.

Invoering van een alias 109

5.4.

Aanbrengen van een markering 109

5.5.

Verstrekking van beschrijvende gegevens inzake vermiste minderjarigen en andere personen die gevaar lopen 109

5.6.

Informatie-uitwisseling na een treffer 110

5.7.

Verwijdering van signaleringen van vermiste personen 111

5.7.1.

Minderjarigen 111

5.7.2.

Volwassenen ingeval geen beschermingsmaatregelen nodig zijn 111

5.7.3.

Volwassenen ingeval beschermingsmaatregelen nodig zijn 111

6.

SIGNALERING MET HET OOG OP EEN GERECHTELIJKE PROCEDURE (ARTIKEL 34 VAN HET SIS II-BESLUIT) 111

6.1.

Meervoudige signaleringen 111

6.2.

Misbruik van identiteit 111

6.3.

Invoering van een alias 112

6.4.

Informatie-uitwisseling na een treffer 112

6.5.

Verwijdering van signaleringen met het oog op een gerechtelijke procedure 112

7.

SIGNALERING MET HET OOG OP ONOPVALLENDE OF GERICHTE CONTROLES (ARTIKEL 36 VAN HET SIS II-BESLUIT) 112

7.1.

Meervoudige signaleringen 112

7.2.

Misbruik van identiteit 112

7.3.

Invoering van een alias 112

7.4.

Kennisgeving aan andere lidstaten van signalering 112

7.5.

Aanbrengen van een markering 113

7.6.

Informatie-uitwisseling na een treffer 113

7.7.

Verwijdering van signaleringen met het oog op onopvallende of gerichte controles 113

7.8.

Systemen voor automatische kentekenplaatherkenning (ANPR) 113

8.

SIGNALERING MET HET OOG OP INBESLAGNEMING OF GEBRUIK ALS BEWIJSMATERIAAL (ARTIKEL 38 VAN HET SIS II-BESLUIT) 113

8.1.

Meervoudige signaleringen 113

8.2.

Signaleringen van een voertuig 113

8.2.1.

Controle op meervoudige signaleringen van een voertuig 113

8.2.2.

VIN-tweelingen 114

8.3.

Informatie-uitwisseling na een treffer 115

8.4.

Verwijdering van signaleringen van voorwerpen met het oog op inbeslagneming of gebruik als bewijsmateriaal in een strafprocedure 115

9.

SYSTEMEN VOOR AUTOMATISCHE KENTEKENPLAATHERKENNING (ANPR) 115

10.

STATISTIEKEN 116

INLEIDING

Het Schengengebied

Op 14 juni 1985 sloten België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en Nederland in het Luxemburgse stadje Schengen een akkoord dat tot doel had „het vrij overschrijden van de binnengrenzen door alle onderdanen van de lidstaten, alsmede […] het vrije verkeer van goederen en diensten” te bewerkstelligen.

De vijf oprichtende landen ondertekenden op 19 juni 1990 de Overeenkomst ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord (1). Italië sloot zich daarbij aan op 27 november 1990, Spanje en Portugal op 25 juni 1991, Griekenland op 6 november 1992, Oostenrijk op 28 april 1995 en Denemarken, Zweden en Finland op 19 december 1996.

Sinds 26 maart 1995 wordt het Schengenacquis volledig uitgevoerd in België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg, Nederland, Portugal en Spanje (2), sinds 31 maart 1998 in Oostenrijk en Italië (3), sinds 26 maart 2000 in Griekenland (4) en sinds 25 maart 2001 in Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden (5).

Overeenkomstig Besluit 2000/365/EG en Besluit 2002/192/EG nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland deel aan slechts enkele van de bepalingen van het Schengenacquis.

Wat het Verenigd Koninkrijk betreft, zijn de bepalingen waaraan het deelneemt (met uitzondering van het SIS) van toepassing sinds 1 januari 2005 (6).

Het Schengenacquis is in 1999 in het wettelijke kader van de Europese Unie opgenomen door middel van protocollen bij het Verdrag van Amsterdam (7). Op 12 mei 1999 heeft de Raad een besluit genomen tot vaststelling van de rechtsgronden van elk van de bepalingen of besluiten die het Schengenacquis vormen, in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag betreffende de Europese Unie.

Sinds 1 mei 2004 is het Schengenacquis, zoals dat in het kader van de Europese Unie is opgenomen door middel van het Protocol bij het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna het „Schengenprotocol” genoemd), met de daarop voortbouwende of op een andere wijze daaraan gerelateerde rechtsbesluiten, bindend voor Tsjechië, Estland, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije. Deze lidstaten werden op 21 december 2007 volwaardig lid van het Schengengebied.

Cyprus heeft de Schengenuitvoeringsovereenkomst ondertekend, maar heeft een afwijking gekregen krachtens de Toetredingsakte van 2003.

Bulgarije en Roemenië zijn op 1 januari 2007 tot de Europese Unie toegetreden. Vanaf die datum zijn het Schengenacquis en de daarop voortbouwende of op een andere wijze daaraan gerelateerde rechtsbesluiten bindend voor deze landen, met de in hun Akte van Toetreding van 2005 vervatte afwijking.

Kroatië is op 1 juli 2013 tot de Europese Unie toegetreden. Kroatië past het Schengenacquis toe met de in zijn Akte van Toetreding van 2011 vervatte afwijking.

Sommige bepalingen van het Schengenacquis zijn vanaf de toetreding van toepassing op nieuwe lidstaten van de Europese Unie. Andere bepalingen worden in nieuwe lidstaten pas van toepassing als de Raad daartoe een besluit neemt. Tot slot gaat de Raad na, overeenkomstig de evaluatieprocedures van Schengen en na raadpleging van het Europees Parlement, of in de betrokken lidstaat is voldaan aan de noodzakelijke voorwaarden voor de toepassing van alle onderdelen van het acquis. Is dat het geval, dan besluit de Raad tot opheffing van de grenscontroles.

Ook enkele andere Europese landen maken deel uit van het Schengengebied. Noorwegen en IJsland hebben op 18 mei 1999 een associatieovereenkomst met de lidstaten gesloten (8), waarbij zij zich aansloten bij de Schengenuitvoeringsovereenkomst.

In 2004 heeft Zwitserland een overeenkomst gesloten met de Europese Unie en de Europese Gemeenschap inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (9), op grond waarvan Zwitserland op 12 december 2008 tot het Schengengebied is toegetreden.

Op grond van het in 2008 ondertekende Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (10), is Liechtenstein op 19 december 2011 tot het Schengengebied toegetreden.

Het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II)

SIS II is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ (SIS II besluit) betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (hierna samen de „rechtsinstrumenten voor SIS II” genoemd) en bij Verordening (EG) nr. 1986/2006 van het Europees Parlement en de Raad (11). Het is een gemeenschappelijk informatiesysteem dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten in staat stelt samen te werken door middel van uitwisseling van informatie, en een essentieel instrument voor de toepassing van het Schengenacquis, dat in het kader van de Europese Unie is opgenomen. Op 9 april 2013 werden deze instrumenten van toepassing en werd titel IV van de Schengenuitvoeringsovereenkomst ingetrokken. SIS II vervangt het Schengeninformatiesysteem van de eerste generatie, dat in 1995 is ingevoerd en in 2005 en 2007 is uitgebreid.

Het doel van SIS II, zoals geformuleerd in artikel 1 van de rechtsinstrumenten voor SIS II, is: „met behulp van de via dit systeem verstrekte informatie, te zorgen voor een hoog niveau van veiligheid in een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie, onder meer door handhaving van de openbare orde en veiligheid en vrijwaring van de veiligheid op het grondgebied van de lidstaten, en de bepalingen van deel III, titel IV, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna het „EG-Verdrag” genoemd) inzake het personenverkeer op hun grondgebied toe te passen.”.

Overeenkomstig de rechtsinstrumenten voor SIS II verleent SIS II door middel van een geautomatiseerde raadplegingsprocedure toegang tot signaleringen met betrekking tot personen en voorwerpen aan de volgende instanties:

a)

autoriteiten die belast zijn met het grenstoezicht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad (12);

b)

autoriteiten die andere politie- en douanecontroles in het binnenland uitvoeren en coördineren;

c)

nationale gerechtelijke autoriteiten en autoriteiten die belast zijn met coördinatietaken ter zake;

d)

autoriteiten die bevoegd zijn voor de visumverlening, centrale autoriteiten die belast zijn met de behandeling van visumaanvragen, autoriteiten die bevoegd zijn voor de afgifte van verblijfsvergunningen en autoriteiten die bevoegd zijn voor de tenuitvoerlegging van de wetgeving betreffende onderdanen van derde landen in het kader van de toepassing van het EU-acquis inzake personenverkeer;

e)

autoriteiten die belast zijn met de afgifte van kentekenbewijzen van voertuigen (overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1986/2006.

Overeenkomstig het SIS II-besluit hebben ook Europol en Eurojust toegang tot bepaalde categorieën signaleringen.

SIS II bestaat uit de volgende onderdelen:

1.

een centraal systeem (het centrale SIS II), bestaande uit:

a)

een technisch ondersteunende functie (CS-SIS) die een databank, de „SIS II-databank” bevat;

b)

een uniforme nationale interface („NI-SIS”);

2.

een nationaal deel (N.SIS II) in elk van de lidstaten, bestaande uit de nationale datasystemen die in verbinding staan met het centrale SIS II. Een N.SIS II kan een gegevensbestand bevatten („nationale kopie”) dat een volledige of gedeeltelijke kopie bevat van de SIS II-databank;

3.

een communicatie-infrastructuur tussen CS-SIS en NI-SIS, waarmee een versleuteld virtueel netwerk tot stand wordt gebracht dat specifiek bestemd is voor SIS II-gegevens en voor de uitwisseling van gegevens tussen de Sirene-bureaus, zoals hieronder nader gespecificeerd.

1.   DE SIRENE-BUREAUS EN AANVULLENDE INFORMATIE

1.1.   Het Sirene-bureau

SIS II bevat slechts de informatie (d.w.z. gegevens over signaleringen) die onontbeerlijk is voor de identificatie van een persoon of voorwerp en voor het vaststellen van de nodige maatregelen. Overeenkomstig de rechtsinstrumenten voor SIS II wisselen de lidstaten daarnaast ook (bilateraal of multilateraal) aanvullende informatie betreffende de signalering uit, die vereist is voor de uitvoering van enkele bepalingen van de rechtsinstrumenten en voor de goede werking van SIS II.

De structuur voor de uitwisseling van aanvullende informatie heeft de benaming „Sirene” gekregen, een acroniem van de definitie van de structuur in het Engels: Supplementary Information Request at the National Entries (verzoek om aanvullende informatie aan het nationale deel).

Overeenkomstig het gelijkluidende artikel 7, lid 2, van de rechtsinstrumenten voor SIS II zet elke lidstaat een nationaal „Sirene-bureau” op. Dit bureau, dat permanent volledig operationeel is, fungeert voor de lidstaten als enig contactpunt voor de uitwisseling van aanvullende informatie in verband met de invoering van signaleringen en maakt mogelijk dat passende actie wordt ondernomen wanneer een in SIS II opgenomen persoon of voorwerp bij raadpleging van het systeem wordt gevonden. Tot de belangrijkste taken van de Sirene-bureaus behoort (13) de uitwisseling van alle aanvullende informatie overeenkomstig dit Sirene-handboek, zoals bepaald in artikel 8 van de rechtsinstrumenten voor SIS II, in de volgende omstandigheden:

a)

om de lidstaten in staat te stellen onderling overleg te plegen of elkaar inlichtingen te verstrekken bij de opneming van een signalering (bijvoorbeeld bij het invoeren van een signalering met het oog op aanhouding);

b)

bij een treffer, zodat passende actie kan worden ondernomen;

c)

indien de gevraagde maatregel niet kan worden uitgevoerd (bijvoorbeeld het aanbrengen van een markering);

d)

wanneer de informatie betrekking heeft op de kwaliteit van de SIS II-gegevens (bijvoorbeeld wanneer gegevens onrechtmatig zijn opgenomen of feitelijk onjuist zijn), of bij de validering van binnenkomende signaleringen en de verificatie van uitgaande signaleringen, als de nationale wet dat voorschrijft;

e)

wanneer de informatie betrekking heeft op de compatibiliteit en de prioriteit van signaleringen (bijvoorbeeld wanneer wordt nagegaan of er meervoudige signaleringen zijn ingevoerd);

f)

wanneer de informatie betrekking heeft op de rechten van betrokkenen, in het bijzonder het recht op toegang tot de gegevens.

Het verdient aanbeveling dat de lidstaten alle nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor de internationale politiële samenwerking, met inbegrip van de Sirene-bureaus, op gestructureerde wijze opzetten, om te voorkomen dat bevoegdheidsconflicten ontstaan of dubbel werk wordt verricht.

1.2.   Sirene-handboek

Het Sirene-handboek bevat instructies met een uitgebreide beschrijving van de voorschriften en procedures voor de bilaterale en multilaterale uitwisseling van aanvullende informatie.

1.3.   Aanhangsels bij het Sirene-handboek

Aangezien sommige technische voorschriften rechtstreeks van invloed zijn op de werkzaamheden van de gebruikers in de lidstaten, ook in de Sirene-bureaus, is het dienstig dergelijke voorschriften op te nemen in het Sirene-handboek. In aanhangsels bij dit handboek zijn daarom onder meer voorschriften inzake transliteratie, codetabellen, formulieren voor de verstrekking van aanvullende informatie en andere technische uitvoeringsmaatregelen voor gegevensverwerking opgenomen.

1.4.   Catalogus van aanbevelingen voor de juiste toepassing van het Schengenacquis en beste praktijken (Schengeninformatiesysteem)

De catalogus voorziet in juridisch niet-bindende aanbevelingen en beste praktijken voor de lidstaten, die in het licht van de ervaring tot stand zijn gekomen. Het dient ook als referentiemiddel voor de beoordeling van de tenuitvoerlegging van de rechtsinstrumenten voor SIS II. De catalogus moet derhalve worden gevolgd waar dat mogelijk is.

1.5.   Rol van de Sirene-bureaus bij de politiesamenwerking in de Europese Unie

De uitwisseling van aanvullende informatie mag geen afbreuk doen aan de taken op het gebied van de internationale politiesamenwerking waarmee de Sirene-bureaus zijn belast door de nationale wetgeving ter uitvoering van andere rechtsinstrumenten van de Europese Unie.

De Sirene-bureaus kunnen met name met aanvullende taken zijn belast door de nationale wetgeving ter uitvoering van Kaderbesluit 2006/960/JBZ, de artikelen 39 en 46 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, voor zover deze niet door Kaderbesluit 2006/960/JBZ zijn vervangen, of de artikelen 40 of 41 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, of indien de informatie onder de verplichting tot wederzijdse rechtsbijstand valt.

Wanneer een Sirene-bureau van een ander Sirene-bureau een verzoek ontvangt dat volgens het nationale recht buiten zijn bevoegdheid valt, geeft het dit verzoek onmiddellijk door aan de bevoegde autoriteit en informeert het het verzoekende Sirene-bureau hierover. Zo nodig verleent het het verzoekende Sirene-bureau bijstand om de communicatie te vergemakkelijken.

1.5.1.   De doorgifte van SIS II-gegevens en aanvullende gegevens aan derde landen of internationale organisaties

Op grond van artikel 39 van de SIS II-verordening en artikel 54 van het SIS II-besluit mogen gegevens die krachtens die rechtsinstrumenten in SIS II zijn verwerkt, niet worden doorgegeven aan derde landen of internationale organisaties of hun ter beschikking worden gesteld. Dit verbod geldt voor de overdracht van aanvullende informatie aan derde landen of internationale organisaties. Artikel 55 van het SIS II-besluit bepaalt dat, in afwijking van deze algemene regel, gegevens over gestolen, verduisterde, anderszins vermiste of ongeldig gemaakte paspoorten met Interpol mogen worden uitgewisseld, met inachtneming van de voorwaarden van dat artikel.

1.6.   Betrekkingen tussen Sirene-bureaus en Europol

Europol heeft toegang tot in overeenstemming met de artikelen 26, 36 en 38 van het SIS II-besluit in SIS II opgenomen gegevens en mag deze rechtstreeks doorzoeken. Europol mag de betrokken lidstaten om nadere informatie verzoeken overeenkomstig de bepalingen van het Europol-besluit (14). Teneinde te waarborgen dat het Sirene-bureau in kennis wordt gesteld als Europol en de ENU aanvullende informatie uitwisselen over signaleringen in SIS II, wordt sterk aangeraden om samenwerking aan te gaan met de nationale Europol-eenheid (ENU), zulks in overeenstemming met het nationaal recht. Als de communicatie op nationaal niveau over SIS II-signaleringen bij wijze van uitzondering via de ENU verloopt, moeten alle bij de communicatie betrokken partijen, en met name het Sirene-bureau, daarvan op de hoogte zijn, om misverstanden te voorkomen.

1.7.   Betrekkingen tussen Sirene-bureaus en Eurojust

De nationale leden van Eurojust en hun assistenten hebben toegang tot in overeenstemming met de artikelen 26, 32, 34 en 38 van het SIS II-besluit in SIS II opgenomen gegevens en mogen deze rechtstreeks doorzoeken. Overeenkomstig de nationale wetgeving wordt de samenwerking tussen hen geregeld om voor soepele uitwisseling van informatie bij treffers te zorgen. Met name dient het Sirene-bureau het contactpunt te zijn voor de nationale leden van Eurojust en hun assistenten met betrekking tot aanvullende informatie over in SIS II opgenomen signaleringen.

1.8.   Betrekkingen tussen Sirene-bureaus en Europol  (15)

SIS II is niet bedoeld ter vervanging of als doublure van de rol van Interpol. Hoewel hun taken elkaar kunnen overlappen, zijn er aanzienlijke verschillen tussen de uitgangspunten voor hun werkzaamheden en de samenwerking van de lidstaten in het kader van Schengen en die in het kader van Interpol. Daarom moeten op nationaal niveau regels worden opgesteld voor de samenwerking tussen de Sirene-bureaus en de NCB's (Nationale Centrale Bureaus).

De navolgende beginselen zijn van toepassing.

1.8.1.   Prioriteit van SIS II-signaleringen boven Interpol-signaleringen

Voor zover het gaat om signaleringen die door lidstaten zijn ingevoerd, hebben signaleringen in SIS II en de desbetreffende informatie-uitwisseling altijd voorrang boven signaleringen en informatie-uitwisseling via Interpol. Dit is met name van belang bij met elkaar strijdige signaleringen.

1.8.2.   Keuze van het communicatiekanaal

Het beginsel dat Schengensignaleringen voorrang hebben boven Interpol-signaleringen moet worden geëerbiedigd. Er moet op worden toegezien dat de NCB's van de lidstaten deze regel naleven. Nadat een Schengensignalering is gecreëerd, verloopt alle communicatie over de signalering, het doel van de opneming ervan en de te nemen maatregelen via de Sirene-bureaus. Geeft een lidstaat de voorkeur aan een ander communicatiekanaal, dan moet daarover van tevoren overleg worden gepleegd met de andere betrokkenen. Wijziging van het communicatiekanaal is echter slechts in bijzondere gevallen mogelijk.

1.8.3.   Gebruik en verspreiding van Interpol-opsporingsverzoeken in de Schengenstaten

Gelet op de voorrang van SIS II-signaleringen boven Interpol-signaleringen moet signalering via Interpol beperkt blijven tot uitzonderingsgevallen (d.w.z. wanneer in opneming van de signalering in SIS II noch in de rechtsinstrumenten voor SIS II noch in technische zin is voorzien, of wanneer niet alle voor opneming van een SIS II-signalering noodzakelijke informatie beschikbaar is). Parallelle signaleringen in de Schengenruimte in SIS II en via Interpol moeten worden vermeden. Signaleringen die via Interpol worden verspreid en die ook betrekking hebben op de Schengenruimte of gedeelten ervan, moeten de volgende tekst bevatten: „met uitzondering van de Schengenstaten”.

1.8.4.   Treffers en verwijdering van signaleringen

Om de taak van het Sirene-bureau bij de coördinatie en verificatie van de kwaliteit van de informatie in SIS II te waarborgen, zien de lidstaten erop toe dat de Sirene-bureaus en de NCB's elkaar op de hoogte stellen van treffers en van het verwijderen van signaleringen.

1.8.5.   Verbetering van de samenwerking tussen de Sirene-bureaus en de Nationale Centrale Bureaus van Interpol

Overeenkomstig het nationale recht neemt elke lidstaat alle passende maatregelen voor doelmatige uitwisseling van informatie op nationaal niveau tussen zijn Sirene-bureau en de NCB's.

1.9.   Normen

Aan de samenwerking via Sirene liggen de navolgende normen ten grondslag.

1.9.1.   Beschikbaarheid

Elk Sirene-bureau is 24 uur per dag, zeven dagen per week, volledig operationeel, zodat het binnen de in punt 1.13 voorgeschreven tijdslimiet kan reageren. Ook de beschikbaarheid voor technische en juridische analyse, ondersteuning en oplossingen moet 24 uur per dag en zeven dagen per week worden gegarandeerd.

1.9.2.   Continuïteit

Elk Sirene-bureau dient een interne organisatie tot stand te brengen die continuïteit met betrekking tot leiding, personeel en technische infrastructuur waarborgt.

1.9.3.   Vertrouwelijkheid

Overeenkomstig artikel 11 van de rechtsinstrumenten voor SIS II gelden voor alle Sirene-medewerkers de relevante nationale voorschriften op het gebied van beroepsgeheim of gelijkwaardige vertrouwelijkheidseisen. Deze geheimhoudingsplicht blijft gelden nadat medewerkers hun functie of dienstverband hebben beëindigd.

1.9.4.   Toegankelijkheid

Om te voldoen aan de eis om aanvullende informatie te verstrekken, dienen Sirene-medewerkers direct of indirect toegang te hebben tot alle relevante nationale informatie en deskundig advies.

1.10.   Mededelingen

1.10.1.   Voor de communicatie gebruikte taal

Om de bilaterale communicatie tussen Sirene-bureaus zo doelmatig mogelijk te laten verlopen, moet een taal worden gebruikt die beide partijen beheersen.

1.10.2.   Uitwisseling van gegevens tussen Sirene-bureaus

De technische specificaties voor de uitwisseling van gegevens tussen Sirene-bureaus zijn opgenomen in het document „Data exchange between SIRENE Bureaux” (DEBS). De daarin opgenomen instructies moeten worden gevolgd.

1.10.3.   Netwerk, berichten en mailboxen

De Sirene-bureaus maken voor hun onderlinge communicatie gebruik van een versleuteld virtueel netwerk dat uitsluitend bestemd is voor SIS II-gegevens en de uitwisseling van aanvullende informatie tussen de Sirene-bureaus, zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, onder c), en artikel 8, lid 1, van de rechtsinstrumenten voor SIS II. Slechts wanneer dit kanaal niet beschikbaar is, mag een ander adequaat beveiligd en geschikt communicatiemiddel worden gebruikt. Het meest geschikte communicatiekanaal kan per geval worden gekozen naargelang van de technische mogelijkheden en de beveiligings- en kwaliteitseisen waaraan de communicatie moet voldoen.

Twee categorieën schriftelijke berichten kunnen worden onderscheiden: vrije tekst en standaardformulieren. In aanhangsel 3 worden de formulieren beschreven die door de Sirene-bureaus worden uitgewisseld, en worden richtsnoeren gegeven voor de informatie die in de velden moet worden ingevuld en wordt vermeld of invullen al dan niet verplicht is.

Binnen het genoemde netwerk zijn voor vrijetekstberichten en Sirene-formulieren vier verschillende mailboxen ingericht.

Mailbox

Adres van de mailbox

Doel

Operationeel

oper@xx.sirenemail2.eu

Uitwisseling van formulieren en bijlagen tussen Sirene-bureaus

Technisch

tech@xx.sirenemail2.eu

E-mailverkeer tussen het technisch ondersteunend personeel van de Sirene-bureaus

Hoofd Sirene

director@xx.sirenemail2.eu

E-mailverkeer tussen de hoofden van de Sirene-bureaus

E-mail

message@xx.sirenemail2.eu

Uitwisseling van vrijetekstberichten tussen Sirene-bureaus

Voor testdoeleinden is er een tweede domein (16) (testxx.sirenemail2.eu) waarin de mailboxen in de tabel kunnen worden gekopieerd zonder dat dit het berichtenverkeer en de workflow in de productieomgeving verstoort.

De uitvoerige regels voor de Sirene-mailboxen en de uitwisseling van Sirene-formulieren, zoals omschreven in DEBS, zijn van toepassing.

Het workflowsysteem van Sirene (zie punt 1.12) houdt de operationele en e-mailboxen („oper” en „message”) in het oog en detecteert binnenkomende formulieren en daarop betrekking hebbende e-mails en bijlagen. Dringende berichten worden alleen naar de operationele mailbox gezonden.

1.10.4.   Communicatie in uitzonderlijke omstandigheden

Als de normale communicatiekanalen niet beschikbaar zijn en standaardformulieren bijvoorbeeld per fax moeten worden verzonden, geldt de procedure die in DEBS wordt beschreven.

1.11.   Sireneadressenbestand (SAB)

De contactgegevens van de Sirene-bureaus en relevante informatie voor de onderlinge communicatie en samenwerking worden samengebracht en beschikbaar gesteld in het Sireneadressenbestand. Het SAB wordt bijgehouden door de Commissie. Het geactualiseerde Sireneadressenbestand wordt door de Commissie ten minste tweemaal per jaar ter beschikking gesteld. Elk Sirene-bureau ziet erop toe dat:

a)

informatie uit het Sireneadressenbestand niet aan derden wordt bekendgemaakt;

b)

het Sireneadressenbestand bij de Sirene-medewerkers bekend is en door hen wordt gebruikt;

c)

elke wijziging van de in het Sireneadressenbestand opgenomen gegevens onmiddellijk wordt doorgegeven aan de beheerder van het bestand.

1.12.   Sirene-workflowsysteem

De werklast van de Sirene-bureaus kan het doeltreffendst worden beheerd wanneer elk Sirene-bureau beschikt over een geautomatiseerd beheerssysteem (workflowsysteem) waarmee de dagelijkse werkzaamheden grotendeels kunnen worden geautomatiseerd.

Het Sirene-bureau kan voor zijn workflow beschikken over een reservecomputer- en databasesysteem op een tweede locatie, voor het geval zich op het Sirene-bureau ernstige calamiteiten voordoen. Er moet voor dit systeem een toereikende noodstroom- en noodcommunicatievoorziening zijn.

Voor de Sirene-workflow moet passende IT-ondersteuning beschikbaar zijn om de beschikbaarheid ervan te garanderen.

1.13.   Antwoordtermijn

Het Sirene-bureau beantwoordt zo snel mogelijk alle verzoeken om informatie over signaleringen en treffers die de andere lidstaten via hun Sirene-bureaus doen. Beantwoording dient in alle gevallen binnen 12 uur plaats te vinden (zie ook punt 1.13.1 over de wijze waarop op Sirene-formulieren urgentie moet worden aangegeven.)

De prioriteiten in de dagelijkse werkzaamheden dienen te worden gebaseerd op de categorie van de signalering en het belang van de zaak.

1.13.1.   Aanduiding van urgentie op Sirene-formulieren en dringende melding van een treffer

Sirene-formulieren die door het aangezochte Sirene-bureau met de hoogste prioriteit moeten worden behandeld, kunnen worden voorzien van de vermelding „URGENT” in veld 311 („Belangrijke mededeling”), met aanduiding van de reden voor de urgentie. De reden van de urgentie wordt toegelicht in de toepasselijke velden van de Sirene-formulieren. Wanneer een snel antwoord gewenst is, kan ook per telefoon worden gecommuniceerd.

Wanneer de omstandigheden van een treffer dat vereisen, zoals een werkelijk urgente of zeer belangrijke zaak, stelt het Sirene-bureau van de lidstaat die de persoon heeft aangetroffen het Sirene-bureau van de signalerende staat telefonisch op de hoogte na verzending van een G-formulier.

1.14.   Regels voor transliteratie en transcriptie

De definities en regels voor transliteratie en transcriptie zijn in aanhangsel 1 opgenomen. Deze regels moeten bij de communicatie tussen Sirene-bureaus worden nageleefd (zie ook punt 2.10 over het invoeren van persoonsnamen).

1.15.   Gegevenskwaliteit

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de rechtsinstrumenten voor SIS II coördineren de Sirene-bureaus de controle op de kwaliteit van de in SIS II opgenomen informatie. De Sirene-bureaus moeten beschikken over de noodzakelijke nationale bevoegdheden voor deze taak. Derhalve dient een vorm van nationale kwaliteitsaudit van gegevens plaats te vinden, waaronder een beoordeling van de verhouding signaleringen/treffers en van de inhoud van gegevens.

Om elk Sirene-bureau zijn functie van coördinator voor controle van de gegevenskwaliteit te laten vervullen, dienen de benodigde ondersteuning op het gebied van informatietechnologie en passende rechten binnen de systemen beschikbaar te zijn.

In samenwerking met het nationale Sirene-bureau moeten nationale normen worden opgesteld voor de opleiding van gebruikers inzake beginselen en werkmethoden op het gebied van gegevenskwaliteit. De lidstaten kunnen het personeel van de Sirene-bureaus betrekken bij de opleiding van alle instanties die signaleringen invoeren, waarbij de nadruk moet liggen op de kwaliteit van de gegevens en maximale benutting van SIS II.

1.16.   Archivering

a)

Elke lidstaat stelt de voorwaarden voor de archivering van informatie vast.

b)

Het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat houdt alle informatie met betrekking tot de eigen signaleringen ter beschikking van de overige lidstaten, met inbegrip van de referenties van de beslissing die aan de signalering ten grondslag ligt.

c)

Relevante informatie in de archieven van elk Sirene-bureau moet snel toegankelijk zijn in verband met de zeer korte termijnen waarbinnen informatie moet worden doorgegeven.

d)

Overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de rechtsinstrumenten voor SIS II worden persoonsgegevens die door het Sirene-bureau naar aanleiding van informatie-uitwisseling in bestanden zijn opgeslagen, niet langer bewaard dan nodig is om het doel waarvoor zij werden verstrekt, te verwezenlijken. In de regel worden deze gegevens verwijderd onmiddellijk nadat de signalering waarop zij betrekking hebben uit SIS II is verwijderd, en in ieder geval uiterlijk één jaar na de verwijdering van de signalering uit SIS II. Het kan echter zo zijn dat gegevens die betrekking hebben op een signalering die een lidstaat heeft ingevoerd of op een signalering in verband waarmee actie is ondernomen op het grondgebied van die lidstaat, overeenkomstig de nationale wetgeving langer mogen worden bewaard.

e)

Aanvullende informatie die door andere lidstaten is toegezonden, moet worden bewaard met inachtneming van de nationale wetgeving inzake gegevensbescherming in de ontvangende lidstaat. Artikel 12 van de rechtsinstrumenten voor SIS II, Richtlijn 95/46/EG en Kaderbesluit 2008/977/JBZ zijn eveneens van toepassing.

f)

Informatie over misbruik van een identiteit dient te worden verwijderd nadat de desbetreffende signalering is verwijderd.

g)

De toegang tot de archieven wordt geregistreerd, gecontroleerd en beperkt tot daartoe aangewezen personeel.

1.17.   Personeel

Ervaren medewerkers vormen een personeelsbestand dat zelfstandig kan functioneren en daardoor zaken efficiënt kan afhandelen. Een gering personeelsverloop is daarom wenselijk. Daarvoor is de eenduidige steun van het management voor de totstandbrenging van een gedecentraliseerde werkomgeving vereist. De lidstaten worden aangemoedigd passende maatregelen te nemen om te voorkomen dat door personeelsverloop kwalificaties en ervaring verloren gaan.

1.17.1.   Hoofden van de Sirene-bureaus

De hoofden van alle Sirene-bureaus moeten ten minste tweemaal per jaar bijeenkomen om de kwaliteit van de samenwerking tussen hun diensten te beoordelen, de noodzakelijke technische of organisatorische maatregelen te nemen bij eventuele moeilijkheden en waar nodig procedures aan te passen. De bijeenkomst van de hoofden van de Sirene-bureaus wordt georganiseerd door de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie waarneemt.

1.17.2.   Contactpersoon voor Sirene (SIRCoP)

Als de standaardprocedures geen oplossing bieden, kan de contactpersoon voor Sirene (SIRCoP) dossiers behandelen met een complex, problematisch of gevoelig verloop, waarvoor extra kwaliteitszorg en/of langduriger contact met een ander Sirene-bureau noodzakelijk kan zijn om problemen op te lossen. Het is niet de bedoeling dat de SIRCoP optreedt bij urgente gevallen, waarvoor in principe een beroep wordt gedaan op de 24/7-frontdesk.

De SIRCoP kan voorstellen formuleren om de kwaliteit te verbeteren en mogelijkheden opperen om dergelijke vraagstukken op de langere termijn op te lossen.

In principe kunnen de SIRCoP's alleen tijdens kantooruren contact opnemen met andere SIRCoP's.

Er wordt een jaarlijkse evaluatie verricht in het kader van de jaarlijkse rapportage over statistieken, als bedoeld in aanhangsel 5, op basis van de volgende indicatoren:

a)

aantal SIRCoP-interventies per lidstaat;

b)

reden voor het contacteren;

c)

resultaat van de interventies op basis van informatie die beschikbaar was tijdens de rapportageperiode.

1.17.3.   Kennis

Medewerkers van een Sirene-bureau moeten beschikken over een zo breed mogelijke talenkennis. Het dienstdoende personeel moet kunnen communiceren met alle Sirene-bureaus.

Medewerkers moeten beschikken over de noodzakelijke kennis over:

aspecten van het nationale, Europese en internationale recht,

hun nationale rechtshandhavingsautoriteiten, en

de nationale en Europese administratieve systemen op gerechtelijk en immigratiegebied.

Zij moeten bevoegd zijn om alle binnenkomende zaken zelfstandig af te handelen.

Personeel dat buiten kantooruren dienst doet, moet beschikken over dezelfde deskundigheid, kennis en bevoegdheden en moet zich met deskundigen in verbinding kunnen stellen.

In het Sirene-bureau moet juridische deskundigheid voor zowel normale als buitengewone zaken beschikbaar zijn. Naargelang van het geval kan deze worden geboden door elke medewerker met de vereiste juridische achtergrond of door deskundigen van de gerechtelijke autoriteiten.

1.17.4.   Opleiding

Nationaal niveau

Op nationaal niveau moet door middel van voldoende opleiding worden gewaarborgd dat het personeel aan de eisen van dit handboek voldoet. Voordat medewerkers toestemming krijgen om in SIS II opgeslagen gegevens te verwerken, krijgen zij met name een degelijke opleiding over de regels voor gegevensbeveiliging en gegevensbescherming en worden zij op de hoogte gebracht van alle ter zake doende strafbare feiten en sancties.

Europees niveau

Ten minste eenmaal per jaar worden gemeenschappelijke cursussen georganiseerd om de samenwerking tussen de Sirene-bureaus te verbeteren. Daartoe worden de medewerkers in de gelegenheid gesteld om collega's van andere Sirene-bureaus te ontmoeten, informatie over nationale werkwijzen uit te wisselen en een samenhangend en gelijkwaardig kennisniveau te ontwikkelen. Verder worden medewerkers zich op deze wijze bewust van het belang van hun werkzaamheden en de noodzaak van wederzijdse solidariteit met het oog op de gemeenschappelijke veiligheid van de lidstaten.

De opleiding moet worden gegeven overeenkomstig het handboek voor Sirene-opleiders.

In artikel 3 van Verordening (EU) nr. 1077/2011 van het Europees Parlement en de Raad (17) wordt bepaald dat het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht taken verricht met betrekking tot opleiding in het technische gebruik van SIS II, in het bijzonder van het Sirene-personeel.

1.17.5.   Uitwisseling van personeel

De Sirene-bureaus moeten, voor zover mogelijk, ook ten minste eenmaal per jaar een uitwisseling van medewerkers met andere Sirene-bureaus organiseren. Met deze uitwisselingen wordt beoogd de kennis van medewerkers over de werkmethoden te vergroten, te laten zien hoe andere Sirene-bureaus zijn georganiseerd en persoonlijke contacten tot stand te brengen met collega's in andere lidstaten.

2.   ALGEMENE PROCEDURES

De hierna beschreven procedures zijn van toepassing op alle categorieën signaleringen. De specifieke procedures voor elke afzonderlijke categorie signaleringen zijn te vinden in het desbetreffende deel van dit handboek.

2.1.   Definities

„Signalerende lidstaat”: lidstaat die een signalering in SIS heeft opgenomen.

„Uitvoerende lidstaat”: lidstaat die de nodige maatregelen uitvoert naar aanleiding van een treffer.

„Aanleverend Sirene-bureau”: het Sirene-bureau van de lidstaat die over vingerafdrukken of foto's beschikt van een persoon voor wie door een andere lidstaat een signalering in SIS II is opgenomen.

„Treffer”: van een treffer in SIS II is sprake wanneer:

a)

een gebruiker een zoekopdracht geeft;

b)

uit de zoekopdracht blijkt dat in het buitenland een signalering in SIS is opgenomen;

c)

de gegevens betreffende de signalering in SIS II overeenstemmen met de gezochte gegevens, en

d)

naar aanleiding van het voorgaande een verdere maatregel wordt gevraagd.

„Markering”: schorsing van de geldigheid op nationaal niveau die kan worden toegevoegd aan signaleringen met het oog op aanhouding, signaleringen van vermiste personen en signaleringen voor controles, wanneer een lidstaat meent dat gevolg geven aan een signalering onverenigbaar is met zijn nationale recht, internationale verplichtingen of wezenlijke nationale belangen. Wanneer een signalering is gemarkeerd, wordt de op basis van de signalering gevraagde maatregel niet uitgevoerd op het grondgebied van deze lidstaat.

2.2.   Meervoudige signaleringen (artikel 34, lid 6, van de SIS II-verordening en artikel 49, lid 6, van het SIS II-besluit)

Voor een en dezelfde persoon of een en hetzelfde voorwerp mag een lidstaat in SIS II slechts één signalering opnemen.

Daarom moeten, voor zover mogelijk en noodzakelijk, tweede en volgende signaleringen voor dezelfde persoon of hetzelfde voorwerp op nationaal niveau beschikbaar worden gehouden zodat zij kunnen worden ingevoerd wanneer de eerste signalering verloopt of wordt verwijderd.

Het kan voorkomen dat er voor een en dezelfde persoon of zaak door meer dan een land een signalering is opgenomen. Het is van wezenlijk belang dat hierdoor geen verwarring bij gebruikers ontstaat. Wanneer een signalering wordt opgenomen, moet duidelijk zijn welke maatregelen moeten worden genomen en welke procedure moet worden gevolgd bij een treffer. Derhalve dienen procedures te worden vastgesteld voor het opsporen van meervoudige signaleringen, naast een prioriteitenregeling voor opneming van die signaleringen in SIS II.

Dientengevolge dient:

vóór opneming van een signalering te worden nagegaan of er in SIS II reeds een signalering met betrekking tot dezelfde persoon of zaak is opgenomen,

overleg met de andere lidstaten plaats te vinden wanneer de opneming van een signalering leidt tot meervoudige signaleringen die onderling onverenigbaar zijn.

2.2.1.   Verenigbaarheid van signaleringen

Meerdere lidstaten kunnen een signalering van dezelfde persoon of hetzelfde voorwerp invoeren wanneer de signaleringen verenigbaar zijn.

Tabel van verenigbaarheid van signaleringen van personen

Volgorde van belang

Signalering met het oog op aanhouding

Signalering met het oog op weigering van toegang

Signalering van vermiste personen (inbewaringstelling)

Signalering met het oog op gerichte controles — onmiddellijke actie

Signalering met het oog op gerichte controles

Signalering met het oog op onopvallende controles — onmiddellijke actie

Signalering met het oog op onopvallende controles

Signalering van vermiste personen (verblijfplaats)

Signalering met het oog op een gerechtelijke procedure

Signalering met het oog op aanhouding

Ja

Ja

Ja

Neen

Neen

Neen

Neen

Ja

Ja

Signalering met het oog op weigering van toegang

Ja

Ja

Neen

Neen

Neen

Neen

Neen

Neen

Neen

Signalering van vermiste personen (inbewaringstelling)

Ja

Neen

Ja

Neen

Neen

Neen

Neen

Ja

Ja

Signalering met het oog op gerichte controles — onmiddellijke actie

Neen

Neen

Neen

Ja

Ja

Neen

Neen

Neen

Neen

Signalering met het oog op gerichte controles

Neen

Neen

Neen

Ja

Ja

Neen

Neen

Neen

Neen

Signalering met het oog op onopvallende controles — onmiddellijke actie

Neen

Neen

Neen

Neen

Neen

Ja

Ja

Neen

Neen

Signalering met het oog op onopvallende controles

Neen

Neen

Neen

Neen

Neen

Ja

Ja

Neen

Neen

Signalering van vermiste personen (verblijfplaats)

Ja

Neen

Ja

Neen

Neen

Neen

Neen

Ja

Ja

Signalering met het oog op een gerechtelijke procedure

Ja

Neen

Ja

Neen

Neen

Neen

Neen

Ja

Ja


Tabel van verenigbaarheid van signaleringen van voorwerpen

Volgorde van belang

Signalering met het oog op gebruik als bewijsmateriaal

Document ongeldig gemaakt voor reisdoeleinden

Signalering met het oog op inbeslagneming

Signalering met het oog op gerichte controles — onmiddellijke actie

Signalering met het oog op gerichte controles

Signalering met het oog op onopvallende controles — onmiddellijke actie

Signalering met het oog op onopvallende controles

Signalering met het oog op gebruik als bewijsmateriaal

Ja

Ja

Ja

Neen

Neen

Neen

Neen

Document ongeldig gemaakt voor reisdoeleinden

Ja

Ja

Ja

Neen

Neen

Neen

Neen

Signalering met het oog op inbeslagneming

Ja

Ja

Ja

Neen

Neen

Neen

Neen

Signalering met het oog op gerichte controles — onmiddellijke actie

Neen

Neen

Neen

Ja

Ja

Neen

Neen

Signalering met het oog op gerichte controles

Neen

Neen

Neen

Ja

Ja

Neen

Neen

Signalering met het oog op onopvallende controles — onmiddellijke actie

Neen

Neen

Neen

Neen

Neen

Ja

Ja

Signalering met het oog op onopvallende controles

Neen

Neen

Neen

Neen

Neen

Ja

Ja

2.2.2.   Prioriteitsorde van signaleringen

Bij onverenigbare signaleringen is de prioriteitsorde voor signaleringen van personen als volgt:

aanhouding ten behoeve van overlevering of uitlevering (artikel 26 van besluit),

weigering van toegang tot of verblijf op het Schengengrondgebied (artikel 24 van verordening),

inbeschermingneming van vermiste personen (artikel 32 van besluit),

gerichte controles — onmiddellijke actie (artikel 36 van besluit),

gerichte controles (artikel 36 van besluit),

onopvallende controles — onmiddellijke actie (artikel 36 van besluit),

onopvallende controles (artikel 36 van besluit),

mededeling van woon- of verblijfplaats (artikelen 32 en 34 van besluit).

De prioriteitsorde voor signaleringen van voorwerpen is als volgt:

gebruik als bewijsmateriaal (artikel 38 van besluit),

inbeslagneming van voor reisdoeleinden ongeldig gemaakt document (artikel 38 van besluit),

inbeslagneming (artikel 38 van besluit),

gerichte controles — onmiddellijke actie (artikel 36 van besluit),

gerichte controles (artikel 36 van besluit),

onopvallende controles — onmiddellijke actie (artikel 36 van besluit),

onopvallende controles (artikel 36 van het SIS II-besluit).

Van deze prioriteitsorde kan na overleg tussen de lidstaten worden afgeweken, indien wezenlijke nationale belangen in het geding zijn.

2.2.3.   Controle op meervoudige signaleringen en opneming van meervoudige signaleringen

Om onverenigbare meervoudige signaleringen te vermijden, moet zorgvuldig onderscheid wordt gemaakt tussen personen en voorwerpen met vergelijkbare kenmerken. Overleg en samenwerking tussen de Sirene-bureaus zijn derhalve van wezenlijk belang. Elke lidstaat stelt passende technische procedures vast om dergelijke gevallen op te sporen voordat opneming plaatsvindt.

Indien een verzoek om signalering strijdig is met een signalering die door dezelfde lidstaat is opgenomen, ziet het nationale Sirene-bureau er volgens de nationale procedure op toe dat in SIS II slechts één signalering voorkomt.

De volgende procedure wordt gebruikt om te controleren of voor eenzelfde persoon of eenzelfde voorwerp meer dan één signalering voorkomt.

a)

Om na te gaan of er voor een voertuig meervoudige signaleringen zijn opgenomen, worden de verplichte identiteitskenmerken vergeleken:

i)

voor een persoon:

familienaam,

voornaam,

geboortedatum,

geslacht;

ii)

voor een voertuig:

voertuigidentificatienummer (VIN),

kenteken en land van registratie,

merk,

model;

iii)

voor een luchtvaartuig:

categorie luchtvaartuig,

ICAO-registratienummer;

iv)

voor een vaartuig:

categorie vaartuig,

aantal rompen,

extern identificatienummer van het vaartuig (niet verplicht, maar kan worden gebruikt;

v)

voor een container:

BIC-nummer (18).

b)

Zie de procedures van punt 8.2.1 bij de invoering van een nieuwe signalering voor een voertuig of een ander voorwerp met een VIN of een registratienummer.

c)

Voor andere voorwerpen zijn de meest geschikte velden voor het vaststellen van meervoudige signalering de verplichte velden, die alle moeten worden gebruikt voor automatische vergelijking door het systeem.

De procedures van punt 8.2.1 (controle op meervoudige signaleringen voor een voertuig) worden gebruikt om onderscheid te maken met andere categorieën voorwerpen in SIS II, wanneer blijkt dat twee gelijksoortige voorwerpen hetzelfde serienummer hebben.

Indien uit de verificatie blijkt dat de gegevens betrekking hebben op twee verschillende personen of voorwerpen, keurt het Sirene-bureau het verzoek tot opneming van de nieuwe signalering goed (19).

Indien uit de verificatie blijkt dat de gegevens identiek zijn en op dezelfde persoon of hetzelfde voorwerp betrekking hebben, pleegt het Sirene-bureau van de lidstaat die een nieuwe signalering wil opnemen overleg met het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat wanneer de signaleringen onverenigbaar zijn.

De volgende procedure geldt voor het verifiëren van de verenigbaarheid van signaleringen:

a)

alvorens een signalering op te nemen, moet worden geverifieerd dat er geen daarmee onverenigbare signaleringen bestaan;

b)

indien er een verenigbare signalering bestaat, is overleg tussen de Sirene-bureaus niet nodig. Als echter moet worden nagegaan of de signalering betrekking heeft op dezelfde persoon, consulteert het betrokken Sirene-bureau het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat met een L-formulier;

c)

indien de signaleringen niet verenigbaar zijn, consulteren de SIRENE-bureaus elkaar met gebruikmaking van een E-formulier om tot één enkele signalering te komen;

d)

signaleringen met het oog op aanhouding worden onmiddellijk opgenomen, zonder te wachten op het resultaat van het overleg met de andere lidstaten;

e)

indien aan een signalering die niet verenigbaar is met reeds in SIS II opgenomen signaleringen na overleg prioriteit is verleend, worden bij de opneming van de nieuwe signalering de overige signaleringen ingetrokken door de lidstaten die deze hadden opgenomen. Geschillen hierover worden door de lidstaten via de Sirene-bureaus geregeld;

f)

lidstaten die een signalering niet konden opnemen, kunnen zich aanmelden om door CS-SIS in kennis te worden gesteld van de verwijdering van een signalering;

g)

het Sirene-bureau van de lidstaat die een signalering niet kon opnemen, kan het Sirene-bureau van de lidstaat die de signalering heeft opgenomen, verzoeken op de hoogte te worden gesteld van een treffer voor die signalering.

2.2.4.   Specifieke situatie van Ierland en het Verenigd Koninkrijk

Aangezien het Verenigd Koninkrijk en Ierland niet deelnemen aan de SIS II-verordening, hebben zij geen toegang tot de signaleringen met het oog op weigering van toegang of verblijf (artikelen 24 en 26 van de SIS II-verordening). Zij zijn echter gebonden aan de regels inzake verenigbaarheid van alle categorieën signaleringen als bedoeld in punt 2.2 en zij passen de in punt 2.2.3 bedoelde procedure toe.

De volgende procedure is van toepassing:

a)

neemt het Verenigd Koninkrijk of Ierland een signalering op die mogelijk onverenigbaar is met een bestaande signalering met het oog op weigering van toegang of verblijf overeenkomstig punt 2.2.1, dan wijst het centrale SIS II deze twee lidstaten op de mogelijke onverenigbaarheid door uitsluitend de Schengenidentificatie van de bestaande signalering mee te delen;

b)

wordt naar aanleiding van een door het Verenigd Koninkrijk of Ierland ingevoerde signalering melding gemaakt van een mogelijke onverenigbaarheid met een door een andere lidstaat opgenomen signalering met het oog op weigering van toegang of verblijf, dan treedt het Sirene-bureau van het Verenigd Koninkrijk of Ierland in overleg met de signalerende lidstaat door middel van een vrijetekstbericht en wist het de mogelijk onverenigbare signalering gedurende het overleg;

c)

afhankelijk van de uitkomst van het overleg kan het Verenigd Koninkrijk of Ierland een verenigbaar gebleken signalering opnieuw opnemen.

2.3.   Informatie-uitwisseling bij een treffer

Indien de gebruiker bij een treffer aanvullende informatie nodig heeft, neemt het Sirene-bureau zo snel mogelijk contact op met het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat en vraagt het de noodzakelijke informatie op. Waar nuttig treden de Sirene-bureaus op als tussenpersonen voor de nationale autoriteiten en zorgen zij voor verstrekking en uitwisseling van aanvullende informatie die betrekking heeft op de bewuste signalering.

Tenzij anders bepaald, wordt de signalerende lidstaat van de treffer en het resultaat daarvan in kennis gesteld (zie ook punt 1.13.1 over de aanduiding van urgentie).

De volgende procedure is van toepassing:

a)

onverminderd punt 2.4 van dit handboek dient een treffer voor een gesignaleerde persoon of een gesignaleerd voorwerp in beginsel te worden meegedeeld aan het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat met behulp van een G-formulier;

b)

bij melding van een treffer aan de signalerende staat wordt in veld 090 van het G-formulier aangeduid op welk artikel van de rechtsinstrumenten voor SIS II de treffer van toepassing is, indien nodig met aanvullende informatie (bijvoorbeeld „MINOR” (minderjarige)).

Op het G-formulier wordt zo veel mogelijk informatie over de treffer gegeven, met inbegrip van de vermelding van te treffen maatregelen in veld 088. De signalerende lidstaten kan om aanvullende informatie worden verzocht door middel van veld 089;

c)

indien het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat nadere informatie wil verstrekken nadat al een G-formulier is verzonden, gebruikt het een M-formulier;

d)

indien nodig stelt het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat in kennis van alle relevante specifieke informatie en de specifieke maatregelen die genomen dienen te worden.

Zie punt 9 voor de procedure voor het melden van treffers die door middel van systemen voor automatische kentekenplaatherkenning (ANPR) tot stand zijn gekomen.

2.4.   Wanneer de procedures voor een treffer niet kunnen worden gevolgd (artikel 48 van het SIS II-besluit en artikel 33 van de SIS II-verordening)

Overeenkomstig artikel 48 van het SIS II-besluit en artikel 33 van de SIS II-verordening is de volgende procedure van toepassing:

a)

een lidstaat die op basis van alle beschikbare informatie beslist niet in staat is de procedure te volgen, deelt via zijn Sirene-bureau de signalerende lidstaat mee dat hij de gevraagde maatregel niet kan uitvoeren en vermeldt de redenen daarvoor in veld 083 van een H-formulier;

b)

de betrokken lidstaten kunnen dan afspreken welke actie wordt ondernomen, met inachtneming van hun nationaal recht en de rechtsinstrumenten voor SIS II.

2.5.   Verwerking van gegevens voor andere doeleinden dan waarvoor zij in SIS II zijn opgenomen (artikel 46, lid 5, van het SIS II-besluit)

De gegevens in SIS II mogen slechts worden verwerkt voor de doeleinden die voor elke categorie signalering zijn vastgesteld.

Wanneer de signalerende lidstaat voorafgaande toestemming geeft, mogen de gegevens echter worden verwerkt voor andere doeleinden dan waarvoor zij zijn opgenomen, maar uitsluitend ter voorkoming van een op handen zijnde ernstige bedreiging voor de openbare orde en veiligheid, om ernstige redenen van staatsveiligheid of om een ernstig misdrijf te voorkomen.

Wanneer een lidstaat in SIS II opgenomen gegevens wenst te verwerken voor een ander doel dan waarvoor zij in SIS II zijn opgenomen, vindt de informatie-uitwisseling plaats volgens de volgende procedure:

a)

een lidstaat die gegevens voor andere doeleinden wenst te gebruiken, deelt via zijn Sirene-bureau de signalerende lidstaat mee, door middel van een I-formulier, waarom hij die gegevens voor een ander doel wil verwerken;

b)

de signalerende lidstaat toetst zo spoedig mogelijk of aan het verzoek kan worden voldaan en deelt zijn beslissing door middel van een M-formulier aan de andere lidstaat mee via zijn Sirene-bureau;

c)

indien noodzakelijk kan de signalerende lidstaat bij het verlenen van toestemming nadere voorwaarden stellen ten aanzien van het gebruik van de gegevens. Deze toestemming wordt verzonden door middel van een M-formulier.

Na toestemming van de signalerende lidstaat mag de andere lidstaat de gegevens slechts gebruiken voor het doel waarvoor hij toestemming heeft gekregen. Hij houdt rekening met de eventueel door de signalerende lidstaat gestelde voorwaarden.

2.6.   Markering

2.6.1.   Inleiding

a)

Overeenkomstig artikel 24 van het SIS II-besluit kan een lidstaat in de volgende gevallen om markering van een signalering verzoeken:

i)

wanneer een lidstaat van oordeel is dat gevolg geven aan een overeenkomstig artikel 26, 32 of 36 van het SIS II-besluit opgenomen signalering in strijd is met zijn nationale recht, internationale verplichtingen of wezenlijke nationale belangen, kan hij alsnog verlangen dat de signalering wordt gemarkeerd, zodat de op grond van de signalering gevraagde maatregel op zijn grondgebied niet wordt uitgevoerd. De markering wordt aangebracht door het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat;

ii)

teneinde de lidstaten in staat te stellen te verlangen dat een markering wordt aangebracht in een signalering overeenkomstig artikel 26, worden zij via de uitwisseling van aanvullende informatie automatisch in kennis gesteld van elke nieuwe signalering van die categorie;

iii)

indien een signalerende lidstaat in zeer dringende en ernstige gevallen om uitvoering van de maatregel verzoekt, gaat de uitvoerende lidstaat na of hij kan toestaan dat de op zijn verzoek aangebrachte markering wordt ingetrokken. Indien dat het geval is, neemt de uitvoerende lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de gevraagde maatregel onmiddellijk kan worden uitgevoerd.

b)

Uitsluitend voor signaleringen met het oog op aanhouding bestaat een afzonderlijke procedure (zie punt 3.6).

c)

Wanneer een markering is toegevoegd aan signaleringen van vermiste personen of aan signaleringen met het oog op onopvallende of gerichte controles, verschijnt de signalering niet op het scherm wanneer de gebruiker het systeem raadpleegt.

d)

Onverminderd punt 3.6.1 vraagt een lidstaat niet een markering aan te brengen louter vanwege de betrokken signalerende lidstaat. Om het aanbrengen van een markering wordt uitsluitend per geval verzocht.

2.6.2.   Raadpleging van de lidstaten met het oog op het aanbrengen van een markering

Uitsluitend op verzoek of met de instemming van een andere lidstaat wordt een markering aangebracht.

De volgende procedure is van toepassing:

a)

indien een lidstaat verzoekt dat een markering wordt aangebracht, vraagt hij de markering met opgave van redenen aan bij de signalerende lidstaat door middel van een F-formulier. Daarvoor wordt veld 071 gebruikt, terwijl in veld 080 de reden voor het aanbrengen van de markering wordt vermeld. Voor andere aanvullende informatie over de signalering wordt veld 083 gebruikt;

b)

de signalerende lidstaat brengt de verlangde markering onmiddellijk aan;

c)

na uitwisseling van informatie kan het, op basis van de inlichtingen die bij het overleg verstrekt zijn door de lidstaat die om markering verzoekt, nodig zijn de signalering te wijzigen of te verwijderen, dan wel het verzoek in te trekken en de signalering ongewijzigd te laten.

2.6.3.   Verzoek om verwijdering van een markering

Een lidstaat die om het aanbrengen van een markering heeft verzocht, verzoekt om verwijdering van de markering zodra de reden voor de markering niet langer bestaat. Dit kan met name het geval zijn als de nationale wetgeving is gewijzigd of als uit verdere informatie-uitwisseling over de zaak blijkt dat de in artikel 24, lid 1, of artikel 25 van het SIS II-besluit genoemde omstandigheden niet langer bestaan.

De volgende procedure is van toepassing:

a)

het Sirene-bureau dat eerder heeft verzocht om het aanbrengen van een markering, verzoekt het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat met gebruikmaking van een F-formulier om de markering te verwijderen. Daarvoor wordt veld 075 gebruikt (20). Om meer details over de nationale wetgeving te vermelden, wordt veld 080 gebruikt. Voor aanvullende informatie over de reden voor de verwijdering van de markering en andere aanvullende informatie over de signalering wordt in voorkomend geval veld 083 gebruikt;

b)

het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat verwijdert de markering onmiddellijk.

2.7.   Constatering dat gegevens onjuist zijn of onrechtmatig zijn opgenomen (artikel 34 van de SIS II-verordening en artikel 49 van het SIS II-besluit)

Wanneer blijkt dat gegevens onjuist zijn of onrechtmatig in SIS II zijn opgenomen, wordt aanvullende informatie uitgewisseld met inachtneming van artikel 34, lid 2, van de SIS II-verordening en artikel 49, lid 2, van het SIS II-besluit, waarin bepaald wordt dat alleen de signalerende lidstaat bevoegd is de door hem ingevoerde gegevens te wijzigen, aan te vullen, te verbeteren, bij te werken of te verwijderen.

Een lidstaat die constateert dat gegevens onjuistheden bevatten of onrechtmatig in SIS II zijn opgenomen, licht de signalerende lidstaat via zijn Sirene-bureau zo spoedig mogelijk daarover in, maar in ieder geval binnen tien kalenderdagen nadat de onjuistheid of onrechtmatigheid aan het licht is gekomen. Deze informatie-uitwisseling gebeurt door middel van een J-formulier.

a)

Naar aanleiding van de uitkomst van het overleg kan het zijn dat de signalerende lidstaat de gegevens moet verwijderen of verbeteren. Daarbij worden de nationale procedures voor het verbeteren van de informatie in kwestie in acht genomen.

b)

Indien de lidstaten na twee maanden geen overeenstemming hebben kunnen bereiken, adviseert het Sirene-bureau van de lidstaat die de onjuistheid of onrechtmatigheid heeft ontdekt zijn bevoegde autoriteit de zaak voor te leggen aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, die tezamen met de betrokken nationale toezichthoudende autoriteiten optreedt als bemiddelaar.

2.8.   Recht op toegang tot en rectificatie van gegevens (artikel 41 van de SIS II-verordening en artikel 58 van het SIS II-besluit)

2.8.1.   Verzoeken om toegang tot of rectificatie van gegevens

Wanneer de nationale autoriteiten in kennis moeten worden gesteld van een verzoek om toegang tot gegevens of rectificatie ervan, gelden onverminderd het bepaalde in de nationale wetgeving de volgende regels voor de uitwisseling van informatie:

a)

ieder Sirene-bureau past de nationale wetgeving inzake het recht op toegang tot persoonsgegevens toe. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval en in overeenstemming met de geldende wetgeving geven de Sirene-bureaus de bij hen ingediende verzoeken om toegang tot of rectificatie van gegevens door aan de bevoegde nationale autoriteiten, of handelen zij deze zelf af, voor zover zij daartoe bevoegd zijn;

b)

met inachtneming van de nationale wetgeving verstrekken de Sirene-bureaus de nationale bevoegde autoriteiten desgevraagd informatie over de uitoefening van het recht op toegang tot gegevens.

2.8.2.   Uitwisseling van informatie over verzoeken om toegang tot door andere lidstaten opgenomen signaleringen

De informatie-uitwisseling over verzoeken om toegang tot door andere lidstaten in SIS II opgenomen signaleringen gebeurt via de nationale Sirene-bureaus, door middel van een K-formulier voor personen of een M-formulier voor voorwerpen.

De volgende procedure is van toepassing:

a)

het verzoek om toegang wordt zo spoedig mogelijk doorgegeven aan het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat, zodat deze zijn standpunt kan bepalen;

b)

het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat deelt zijn standpunt mee aan het Sirene-bureau van de lidstaat waarbij het verzoek om toegang is ingediend;

c)

het antwoord van het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat houdt rekening met de termijn voor de behandeling van het verzoek die is vastgesteld door het Sirene-bureau van de lidstaat die het verzoek om toegang tot de gegevens heeft ontvangen;

d)

het Sirene-bureau van de lidstaat die van een persoon een verzoek om toegang, rectificatie of verwijdering krijgt, neemt alle nodige maatregelen om tijdig antwoord te geven.

Wanneer het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat zijn standpunt doorgeeft aan het Sirene-bureau van de lidstaat waarbij het verzoek om toegang is ingediend, handelt laatstgenoemd Sirene-bureau het verzoek af of draagt het er zorg voor dat het standpunt zo spoedig mogelijk bekend wordt gemaakt aan de autoriteit die bevoegd is het verzoek af te handelen, zulks overeenkomstig de nationale wetgeving en de grenzen van de bevoegdheden van het Sirene-bureau.

2.8.3.   Uitwisseling van informatie over verzoeken om rectificatie of verwijdering van door andere lidstaten ingevoerde gegevens

Wanneer iemand verzoekt om rectificatie of verwijdering van gegevens over zichzelf, mag alleen de lidstaat die de signalering heeft opgenomen die gegevens rectificeren of verwijderen. Als een verzoek om rectificatie of verwijdering wordt ingediend bij een andere dan de signalerende lidstaat, informeert het Sirene-bureau van de aangezochte lidstaat het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat met een K-formulier en is de procedure van punt 2.8.2 van toepassing.

2.9.   Verwijdering van een signalering wanneer de voorwaarden voor handhaving ervan niet meer bestaan

Signaleringen mogen niet langer in SIS II worden bewaard dan nodig is voor het doel waarvoor zij zijn opgenomen.

Zodra niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden voor het handhaven van de signalering, verwijdert de signalerende lidstaat de signalering onmiddellijk. Als de signalering een vervaldatum heeft, wordt automatisch tot verwijdering uit CS-SIS overgegaan. Wanneer zich een treffer voordoet, zijn de bijzondere procedures van de punten 3.11, 4.10, 5.7, 6.5, 7.7 en 8.4 van toepassing.

Het verwijderingsbericht van CS-SIS wordt automatisch door N.SIS II verwerkt.

De lidstaten kunnen verzoeken automatisch op de hoogte te worden gebracht van de verwijdering van een signalering.

2.10.   Invoering van eigennamen

Met inachtneming van de beperkingen die de nationale systemen voor het invoeren van gegevens en de beschikbaarheid van gegevens opleggen, worden eigennamen (voornamen en familienamen) in SIS II ingevoerd in de vorm (schrift en spelling) zoals die voorkomt op officiële reisdocumenten volgens de ICAO-normen voor reisdocumenten, die ook worden toegepast bij de transcriptie- en transliteratiefaciliteiten van het centrale SIS II. Bij de uitwisseling van aanvullende informatie vermelden de SIRENE-bureaus eigennamen in de vorm waarin deze in SIS II zijn opgenomen. De gebruikers en de SIRENE-bureaus van de signalerende lidstaten dienen in de regel Latijnse lettertekens te gebruiken voor het invoeren van gegevens in SIS II. Daarbij gelden de transliteratie- en transcriptieregels van aanhangsel 1.

Wanneer aanvullende informatie moet worden uitgewisseld over een persoon die zelf niet gesignaleerd is, maar mogelijk banden heeft met een gesignaleerde persoon (bijvoorbeeld iemand die mogelijk een vermiste minderjarige vergezelt), moet de naam worden vermeld in een vorm en spelling die aan de regels van aanhangsel 1 voldoen, in Latijnse lettertekens en in de oorspronkelijke vorm, indien de lidstaat die de gegevens verstrekt de mogelijkheid heeft om bijzondere lettertekens in de oorspronkelijke vorm in te voeren.

2.11.   Verschillende identiteitscategorieën

Bevestigde identiteit

Van een bevestigde identiteit is sprake wanneer de identiteit is vastgesteld aan de hand van echte identiteitsdocumenten, een paspoort of een verklaring van de bevoegde autoriteiten.

Niet-bevestigde identiteit

Van een niet-bevestigde identiteit is sprake wanneer er niet voldoende bewijs is van de juistheid van de identiteit.

Misbruik van identiteit

Van misbruik van een identiteit is sprake wanneer een in SIS II opgenomen persoon gebruikmaakt van de identiteit (familienaam, voornaam, geboortedatum) van een andere werkelijk bestaande persoon. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een document ten nadele van de werkelijke eigenaar wordt gebruikt.

Aliassen

Van een alias is sprake wanneer een persoon een identiteit aanneemt terwijl hij of zij onder een andere identiteit bekend is.

2.11.1.   Misbruik van identiteit (artikel 36 van de SIS II-verordening en artikel 51 van het SIS II-besluit)

In verband met de complexiteit van gevallen van identiteitsmisbruik moet de signalerende lidstaat, wanneer blijkt dat een in SIS II gesignaleerde persoon de identiteit van een ander misbruikt, controleren of het noodzakelijk is om de misbruikte identiteit in de SIS II-signalering te handhaven.

Zodra is vastgesteld dat de identiteit van een persoon is misbruikt, worden, indien die persoon daarmee uitdrukkelijk instemt, aan de signalering in SIS II aanvullende gegevens toegevoegd om de negatieve gevolgen van onjuiste identificatie te voorkomen. De persoon van wie de identiteit is misbruikt, kan de bevoegde autoriteiten volgens de nationale procedures de informatie verstrekken bedoeld in artikel 36, lid 3, van de SIS II-verordening en artikel 51, lid 3, van het SIS II-besluit. Een persoon van wie de identiteit is misbruikt, heeft het recht zijn of haar instemming met de verwerking van deze gegevens in te trekken.

De signalerende lidstaat is verantwoordelijk voor het aanbrengen van de opmerking „misbruikte identiteit” in de signalering en voor het invoeren van aanvullende gegevens over het slachtoffer van het identiteitsmisbruik, zoals foto's, vingerafdrukken en informatie over geldige identiteitsdocumenten.

Wanneer een lidstaat ontdekt dat er in verband met een door een andere lidstaat opgenomen signalering sprake is van misbruik van identiteit, en is vastgesteld dat de identiteit van de betrokkene is misbruikt, meldt hij dat aan het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat door middel van een Q-formulier, zodat de SIS II-signalering kan worden voorzien van een uitbreiding inzake identiteitsmisbruik.

Wanneer foto's en vingerafdrukken beschikbaar zijn van de persoon van wie de identiteit is misbruikt, worden deze aan de signalering toegevoegd, rekening houdend met het doel van de invoering van gegevens van deze aard. Er kan alleen sprake zijn van misbruik van identiteit als de gegevens van een onschuldige overeenstemmen met de identiteitskenmerken van een signalering. Op het Q-formulier moeten de identiteitsgegevens van de signalering, met inbegrip van het nummer van de signalering, worden vermeld, zodat de signalerende lidstaat kan nagaan op welke identiteit het formulier betrekking heeft. In aanhangsel 3 zijn de verplichte velden voor het invullen van het Q-formulier in dergelijke gevallen aangegeven.

De gegevens van de persoon van wie de identiteit is misbruikt, zijn uitsluitend beschikbaar ten behoeve van de vaststelling van de identiteit van de gecontroleerde persoon en mogen in geen geval voor andere doeleinden worden gebruikt. De informatie over het misbruik van de identiteit, waaronder eventuele vingerafdrukken en foto's, worden verwijderd bij het verwijderen van de signalering, of eerder indien de betrokkene daarom verzoekt.

2.11.2.   Invoering van een alias

Om te voorkomen dat signaleringen in een bepaalde categorie onverenigbaar zijn vanwege een op te nemen alias, om te voorkomen dat voor onschuldige slachtoffers problemen ontstaan, en om een voldoende kwaliteit van de gegevens te waarborgen, dienen de betrokken lidstaten elkaar zo veel mogelijk te informeren over aliassen en alle relevante informatie omtrent de werkelijke identiteit van de gezochte persoon uit te wisselen.

De signalerende lidstaat is verantwoordelijk voor het invoeren van eventuele aliassen. Mocht een andere lidstaat een alias ontdekken, dan geeft hij dat door aan de signalerende lidstaat met behulp van een M-formulier.

2.11.3.   Nadere informatie ten behoeve van de vaststelling van iemands identiteit

Na overleg, op eigen initiatief of op verzoek van een andere lidstaat kan het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat ook, als de in SIS II opgenomen gegevens onvoldoende zijn, nadere informatie verstrekken om iemands identiteit te verhelderen. Voor dit doel wordt een L-formulier (en bijlagen daarbij) gebruikt. Deze informatie houdt met name in:

de herkomst van het paspoort of identiteitsdocument dat in het bezit is van de gezochte persoon,

het nummer, de datum en de plaats van afgifte van het paspoort of identiteitsdocument, de instantie die het heeft afgegeven, de datum waarop de geldigheid verstrijkt,

een beschrijving van de gezochte persoon,

de familienaam en de voornaam van de vader en de moeder van de gezochte persoon,

andere mogelijke schrijfwijzen van de familienaam en de voornaam van de gezochte persoon,

foto's en vingerafdrukken, indien beschikbaar,

het laatste bekende adres van de gezochte persoon.

Deze informatie moet zoveel mogelijk beschikbaar zijn bij de Sirene-bureaus, dan wel onmiddellijk en voortdurend voor hen toegankelijk, zodat zij de informatie zo snel mogelijk kunnen doorgeven.

Het doel van al deze maatregelen is zo veel mogelijk de kans te beperken dat een persoon ten onrechte wordt aangehouden wanneer zijn of haar identiteitsgegevens lijken op die van een gesignaleerde persoon.

2.12.   Informatie-uitwisseling bij gekoppelde signaleringen

Door middel van een koppeling kan een relatie worden aangegeven tussen twee of meer signaleringen.

Een lidstaat kan signaleringen koppelen die hijzelf in SIS II heeft ingevoerd en alleen deze lidstaat mag de koppeling wijzigen of verwijderen. Koppelingen zijn voor de gebruiker slechts zichtbaar wanneer deze de vereiste toegangsrechten bezit, waarmee ten minste twee gekoppelde signaleringen voor hem of haar zichtbaar zijn. De lidstaten zien erop toe dat toegang tot koppelingen slechts mogelijk is voor wie daartoe is gemachtigd.

2.12.1.   Operationele voorschriften

Bij het koppelen van signaleringen zijn geen speciale procedures voor het uitwisselen van aanvullende informatie vereist. Wel moeten de onderstaande beginselen in acht worden genomen.

Bij een treffer op twee of meer signaleringen waartussen een koppeling bestaat, verzendt het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat voor elk van deze signaleringen een G-formulier, waarop in veld 086 wordt vermeld dat andere G-formulieren inzake de gekoppelde signaleringen zullen worden doorgezonden.

Er wordt geen formulier verzonden voor signaleringen die weliswaar gekoppeld zijn aan een signalering waarvoor er een treffer is geweest, maar die zelf niet bij die treffer zijn gevonden. Indien er een gekoppelde signalering ten behoeve van overlevering of uitlevering of voor een vermiste persoon bestaat (met het oog de bescherming van die persoon of om dreigingen te voorkomen) wordt dat zo nodig meegedeeld met een M-formulier, indien de informatie beschikbaar is.

2.13.   Formaat en kwaliteit van biometrische gegevens in SIS II

Overeenkomstig artikel 23, lid 2, van het SIS II-besluit worden foto's en vingerafdrukken van de gezochte persoon toegevoegd, wanneer deze beschikbaar zijn.

De Sirene-bureaus moeten vingerafdrukken en foto's kunnen uitwisselen met het oog op aanvulling van de signalering en/of ondersteuning van de uitvoering van de gevraagde maatregel. Wanneer een lidstaat over een foto of vingerafdrukken beschikt van een persoon voor wie door een andere lidstaat een signalering is opgenomen, verzendt hij die foto's of vingerafdrukken als bijlage naar de signalerende lidstaat, zodat die de signalering kan aanvullen.

Deze uitwisseling staat los van de uitwisseling in het kader van de politiële samenwerking op grond van Kaderbesluit 2006/960/JBZ.

2.13.1.   Verder gebruik van uitgewisselde gegevens, waaronder archivering

In de rechtsinstrumenten voor SIS II zijn beperkingen vastgesteld op het gebruik van gegevens die met het oog op signaleringen in SIS II zijn verstrekt. Bij verder gebruik van foto's en vingerafdrukken die zijn uitgewisseld en/of gearchiveerd, moet altijd worden voldaan aan de toepasselijke bepalingen van de rechtsinstrumenten voor SIS II, de toepasselijke nationale wetgeving inzake gegevensbescherming, overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG en Kaderovereenkomst 2008/977/JBZ.

De opslag van vingerafdrukken op nationaal niveau vindt plaats in volledige overeenstemming met de regels inzake gegevensbescherming van SIS II. De lidstaat bewaren de uit CS-SIS gedownloade vingerafdrukken gescheiden van de nationale databases met vingerafdrukken, en de betrokken gegevens worden tegelijk met de overeenkomstige signaleringen en aanvullende informatie gewist.

2.13.2.   Uitwisseling van vingerafdrukken en foto's

De volgende procedure is van toepassing:

a)

het aanleverende Sirene-bureau zendt via de gebruikelijke elektronische kanalen een L-formulier. Het vermeldt in veld 083 van een L-formulier dat vingerafdrukken en foto's worden toegezonden ter aanvulling van de in SIS II opgenomen signalering;

b)

het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat voegt de vingerafdrukken of foto's toe aan de signalering in SIS II, of stuurt ze door aan de bevoegde autoriteit, zodat die de signalering kan aanvullen.

2.13.3.   Technische vereisten

Vingerafdrukken en foto's worden verzameld en doorgezonden volgens de normen die zullen worden vastgesteld in het kader van de uitvoeringsbepalingen voor het invoeren van biometrische gegevens in SIS II.

Elk Sirene-bureau moet aan deze technische vereisten voldoen.

2.13.4.   Formaat en kwaliteit van biometrische gegevens

Alle in het systeem in te voeren biometrische gegevens moeten een specifieke kwaliteitscontrole ondergaan om te waarborgen dat ze voldoen aan een minimale kwaliteitsnorm die voor alle SIS II-gebruikers geldt.

Voor het invoeren wordt op nationaal niveau gecontroleerd op het volgende:

a)

vingerafdrukken moeten voldoen aan het formaat ANSI/NIST-ITL 1-2000, zoals dat is geïmplementeerd ten behoeve van Interpol en aangepast voor SIS II;

b)

foto's, die alleen mogen worden gebruikt om de identiteit te bevestigen van een persoon die is aangetroffen als gevolg van een alfanumerieke opzoeking in SIS II, moeten aan de volgende eisen voldoen: foto's van het gelaat in vooraanzicht moeten zo mogelijk een beeldverhouding hebben van 3:4 of 4:5. Indien beschikbaar moet de resolutie ten minste 480 × 600 pixels zijn, met een kleurdiepte van 24 bits. Als de afbeelding met een scanner wordt ingelezen, moet de bestandsgrootte zo mogelijk niet meer zijn dan ongeveer 200 kilobyte.

2.14.   Bijzondere opsporingen

2.14.1.   Geografisch gerichte opsporing

Een geografisch gerichte opsporing wordt verricht wanneer een lidstaat beschikt over sterke aanwijzingen over de woon- of verblijfplaats van de gesignaleerde persoon of het gesignaleerde voorwerp binnen een beperkt geografisch gebied.

Geografisch gerichte opsporing vindt in het Schengengebied plaats op basis van een signalering in SIS II. Wanneer de verblijfplaats van een persoon of voorwerp bekend is, kan veld 311 (Belangrijke opmerking) worden ingevuld door vermelding van een geografische opsporing en selectie van de betrokken landen. Is de verblijfplaats van de gezochte persoon bekend wanneer een signalering met het oog op aanhouding wordt opgenomen, dan wordt de verblijfplaats vermeld in veld 061 van een A-formulier. In alle andere gevallen, en ook wanneer het gaat om de plaats waar een voorwerp zich bevindt, wordt het M-formulier gebruikt (veld 083). In SIS II wordt een signalering voor de gezochte persoon opgenomen om te waarborgen dat een verzoek om het nemen van een maatregel onmiddellijk uitvoerbaar is (artikel 9, lid 3, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad) (21).

Indien de persoon of het voorwerp waarop een geografisch gerichte opsporing betrekking heeft, zich bevindt op een andere plaats dan bij de geografisch gerichte opsprong is aangegeven, meldt het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat dat met een M-formulier aan de lidstaat of de lidstaten die bij de geografische opsporing betrokken is of zijn, zodat zij eventuele daarop betrekking hebbende activiteiten kunnen stopzetten.

2.14.2.   Opsporing met medewerking van speciale politie-eenheden voor gerichte opsporing (FAST)

Van de diensten van speciale eenheden die gerichte opsporingen uitvoeren (Fugitive Active Search Teams, FAST), wordt in geschikte gevallen ook gebruikgemaakt door Sirene-bureaus in de aangezochte lidstaten. De SIS II-signalering mag niet worden vervangen door internationale samenwerking van bovengenoemde politie-eenheden. Deze samenwerking dient niet strijdig te zijn met de rol van het Sirene-bureau als aanspreekpunt voor opsporing met behulp van SIS II.

Waar nodig dient te worden samengewerkt om ervoor te zorgen dat het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat wordt ingelicht door het nationale FAST over alle lopende operaties die verband houden met een signalering in SIS II. Waar nodig verstrekt dit Sirene-bureau deze informatie aan andere Sirene-bureaus. Gecoördineerde operaties van Enfast (Europees netwerk van teams voor de actieve opsporing van voortvluchtigen) waarvoor de medewerking van het Sirene-bureau is vereist, worden vooraf aan het Sirene-bureau gemeld.

De Sirene-bureaus zien toe op een snelle doorstroming van aanvullende informatie, met inbegrip van informatie over een treffer, naar het nationale FAST, indien dat bij de opsporing betrokken is.

3.   SIGNALERING MET HET OOG OP AANHOUDING TEN BEHOEVE VAN OVERLEVERING OF UITLEVERING (ARTIKEL 26 VAN HET SIS II-BESLUIT)

3.1.   Opneming van een signalering

De meeste signaleringen met het oog op aanhouding gaan vergezeld van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Krachtens een signalering met het oog op aanhouding kan echter ook, voordat een uitleveringsverzoek wordt verkregen, een voorlopige aanhouding plaatsvinden op grond van artikel 16 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering.

Het EAB/uitleveringsverzoek wordt uitgevaardigd door een bevoegde justitiële autoriteit die in de signalerende lidstaat deze functie vervult.

Bij het opnemen van een signalering met het oog op aanhouding ten behoeve van overlevering wordt een kopie van het oorspronkelijke EAB in SIS II opgenomen. Er kan een vertaling van het EAB in een of meer van de officiële talen van de EU-instellingen worden ingevoerd.

Foto's en vingerafdrukken van de gezochte persoon worden toegevoegd, wanneer deze beschikbaar zijn.

De relevante informatie inzake personen die gezocht worden met het oog op aanhouding ten behoeve van overlevering of uitlevering, inclusief het EAB of uitleveringsverzoek, moet bij het invoeren van de signalering voor het Sirene-bureau beschikbaar zijn. Er wordt gecontroleerd of de informatie volledig is en op de juiste wijze wordt gepresenteerd.

Per signalering met het oog op aanhouding kunnen de lidstaten meer dan één EAB invoeren. Het is de verantwoordelijkheid van de signalerende lidstaat om een vervallen EAB te verwijderen en te controleren of aan de signalering nog andere EAB's zijn toegevoegd, en de signalering zo nodig uit te breiden.

Aan een signalering met het oog op aanhouding kan een lidstaat niet alleen een EAB toevoegen, maar ook vertalingen van de EAB's, zo nodig in afzonderlijke binaire bestanden.

Voor aan signaleringen toe te voegen gescande documenten moet zo mogelijk een resolutie van ten minste 150 dpi worden gebruikt.

3.2.   Meervoudige signaleringen

Zie punt 2.2 voor de algemene procedures.

Daarnaast gelden de navolgende regels.

Meerdere lidstaten kunnen een signalering opnemen voor dezelfde persoon. Indien twee of meer lidstaten een signalering hebben opgenomen voor dezelfde persoon, besluit de uitvoerende rechterlijke autoriteit in de lidstaat waar de aanhouding plaatsvindt welk aanhoudingsbevel bij aanhouding wordt uitgevoerd. Het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat stuurt een G-formulier naar elke betrokken lidstaat.

3.3.   Misbruik van identiteit

Zie de algemene procedure in punt 2.11.1.

3.4.   Invoering van een alias

Zie de algemene procedure in punt 2.11.2.

Bij signaleringen met het oog op aanhouding gebruikt het Sirene-bureau veld 011 van een A-formulier  (22) (bij het invoeren van de signalering) of een M-formulier (in een later stadium) om de andere lidstaten in te lichten over aliassen met betrekking tot de signalering, indien het Sirene-bureau over deze informatie beschikt.

3.5.   Aan lidstaten te zenden aanvullende informatie

Bij het opnemen van de signalering wordt aanvullende informatie over de signalering aan alle lidstaat verzonden.

De in punt 3.5.1 bedoelde informatie dient met behulp van een A-formulier aan de andere Sirene-bureaus te worden verstuurd. Andere aanvullende gegevens die voor de vaststelling van de identiteit nodig zijn, worden na overleg en/of op verzoek van een andere lidstaat verstrekt.

Er dienen voldoende bijzonderheden te worden vermeld in het EAB/uitleveringsverzoek en op het A-formulier (met name rubriek e) van het EAB:

Er dienen voldoende bijzonderheden te worden vermeld in het EAB/uitleveringsverzoek en op het A-formulier (met name rubriek e) van het EAB: „Beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd/de strafbare feiten zijn gepleegd, met inbegrip van het tijdstip [en] de plaats” en de velden 042, 043, 044 en 045: „omschrijving van de omstandigheden”, zodat andere Sirene-bureaus de signalering kunnen verifiëren. In aanhangsel 3 wordt de vereiste informatie vermeld en de samenhang met de velden van het EAB.

Wordt een EAB vervangen of ingetrokken, dan wordt dit vermeld in veld 267 van een A-formulier (artikel 26 van het SIS II-besluit) of in veld 044 van een A-formulier (uitleveringsverzoek of gemigreerde signalering) in de volgende bewoordingen: „Dit formulier vervangt formulier (referentienummer) betreffende het op (datum) uitgevaardigde EAB (referentienummer).”.

3.5.1.   Te verzenden aanvullende informatie met betrekking tot een voorlopige aanhouding

3.5.1.1.   Signalering op basis van zowel een EAB als een uitleveringsverzoek

Bij het opnemen van een signalering met het oog op aanhouding ten behoeve van overlevering wordt aanvullende informatie over de signalering aan alle lidstaat verzonden met een A-formulier. Indien de signalering en de aanvullende informatie die aan de lidstaten zijn gezonden met betrekking tot het EAB onvoldoende gegevens bevatten voor overlevering, wordt extra informatie verstrekt.

In veld 239 wordt aangegeven dat het formulier betrekking heeft op zowel een EAB als een uitleveringsverzoek.

3.5.1.2.   Signalering op basis van uitsluitend een uitleveringsverzoek

Bij het opnemen van een signalering met het oog op aanhouding ten behoeve van overlevering wordt aanvullende informatie over de signalering aan alle lidstaat verzonden met een A-formulier.

In veld 239 wordt aangegeven dat het formulier betrekking heeft op een uitleveringsverzoek.

3.6.   Aanbrengen van een markering

Zie punt 2.6 voor de algemene procedures.

Wanneer ten minste één van de aan de signalering gehechte EAB's kan worden uitgevoerd, wordt de signalering niet gemarkeerd.

Als een EAB meer dan één strafbaar feit betreft en op grond van ten minste één van deze strafbare feiten overlevering kan plaatsvinden, dan wordt de signalering niet gemarkeerd.

Zoals aangegeven in punt 2.6 wordt een gemarkeerde signalering op grond van artikel 26 van het SIS II-besluit gedurende de geldigheidsduur van de markering beschouwd als opgenomen om de verblijfplaats mee te delen van de gesignaleerde persoon.

3.6.1.   Verzoek om stelselmatige aanbrenging van een markering voor signaleringen met het oog op uitlevering, wanneer Kaderbesluit 2002/584/JBZ niet van toepassing is

De volgende procedure is van toepassing:

a)

bij signaleringen met het oog op aanhouding ten behoeve van uitlevering kan een Sirene-bureau, wanneer Kaderbesluit 2002/584/JBZ niet van toepassing is, (een) ander(e) Sirene-bureau(s) verzoeken om stelselmatig een markering aan te brengen bij signaleringen op grond van artikel 26 van het SIS II-besluit betreffende onderdanen van de betrokken lidstaat;

b)

een Sirene-bureau richt in dat geval een schriftelijk verzoek aan die andere Sirene-bureaus of dat andere Sirene-bureau;

c)

een Sirene-bureau waaraan een dergelijk verzoek wordt gericht, brengt voor de desbetreffende lidstaat onmiddellijk nadat de signalering is opgenomen een markering aan;

d)

de markering blijft van kracht totdat het verzoekende Sirene-bureau verzoekt om verwijdering van de markering.

3.7.   Actie door het Sirene-bureau na ontvangst van een signalering met het oog op aanhouding

Wanneer een Sirene-bureau een A-formulier ontvangt, doorzoekt het zo snel mogelijk alle beschikbare bronnen om de persoon of het voorwerp te lokaliseren. Indien de door de signalerende lidstaat verstrekte informatie voor de ontvangende lidstaat ontoereikend is, vormt dit geen beletsel voor het uitvoeren van de zoekactie. De ontvangende lidstaten voeren alle opsporingen uit voor zover toegestaan volgens het nationale recht.

Indien de signalering met het oog op aanhouding wordt geverifieerd en de persoon of het voorwerp wordt gelokaliseerd of aangehouden in een lidstaat, stuurt het ontvangende Sirene-bureau de informatie in een A-formulier door aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat die het EAB of het uitleveringsverzoek uitvoert. Indien om het originele EAB of uitleveringsverzoek wordt verzocht, kan de uitvaardigende uitvoerende rechterlijke autoriteit dit rechtstreeks aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit doorsturen, (tenzij door de signalerende of de uitvoerende lidstaat andere regelingen zijn getroffen).

3.8.   Informatie-uitwisseling na een treffer

Zie de algemene procedure in punt 2.3.

Daarnaast geldt de volgende procedure:

a)

een treffer voor een met het oog op aanhouding gesignaleerde persoon wordt altijd onmiddellijk aan het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat meegedeeld. Daarnaast brengt het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat na verzending van een G-formulier het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat zo nodig ook telefonisch op de hoogte van de treffer;

b)

indien nodig stelt het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat in kennis van alle relevante specifieke informatie over de bijzondere maatregelen die genomen dienen te worden;

c)

in veld 091 van het G-formulier wordt vermeld: de autoriteit die bevoegd is voor de ontvangst van het EAB of het uitleveringsverzoek, de volledige contactgegevens (postadres, telefoonnummer, fax en e-mailadres indien bekend), referentienummer indien bekend, bevoegde persoon indien bekend, gevraagde taal, uiterste termijn en wijze van verstrekking;

d)

bovendien informeert het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat andere Sirene-bureaus over de treffer door middel van een M-formulier, indien de feiten van de zaak en nader onderzoek op een duidelijke band met bepaalde lidstaten wijzen;

e)

de Sirene-bureaus kunnen aanvullende informatie verstrekken betreffende signaleringen op grond van artikel 26 van het SIS II-besluit, waarbij zij namens de rechterlijke autoriteiten kunnen handelen wanneer de informatieverstrekking in het kader van de wederzijdse rechtshulp geschiedt.

3.9.   Uitwisseling van aanvullende informatie over overlevering of uitlevering

Wanneer de bevoegde gerechtelijke autoriteiten het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat melden of een persoon die gesignaleerd staat met het oog op aanhouding mag worden overgeleverd of uitgeleverd, stelt dit Sirene-bureau het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat onmiddellijk daarvan op de hoogte door middel van een M-formulier, waarop in veld 083 „SURRENDER” dan wel „EXTRADITION” wordt vermeld (23). De details betreffende de overlevering of uitlevering worden in voorkomend geval zo spoedig mogelijk via de Sirene-bureaus doorgegeven.

3.10.   Uitwisseling van aanvullende informatie over doorreis door een andere lidstaat

Indien doorreis van een persoon via een andere lidstaat noodzakelijk is, verleent het Sirene-bureau van de lidstaat van doorreis de nodige informatie en ondersteuning op verzoek van het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat of de bevoegde gerechtelijke autoriteit (via het Sirene-bureau); dit verzoek wordt verzonden door middel van een M-formulier, waarop aan het begin van veld 083 het woord „TRANSIT” wordt vermeld.

3.11.   Verwijdering van signaleringen na overlevering of uitlevering

Signaleringen met het oog op aanhouding ten behoeve van overlevering of uitlevering worden verwijderd zodra de betrokken persoon is overgeleverd of uitgeleverd aan de bevoegde autoriteiten van de signalerende lidstaat; de signalering kan echter ook worden verwijderd wanneer de rechterlijke beslissing die aan de signalering ten grondslag lag, door de bevoegde rechterlijke autoriteit overeenkomstig het nationale recht is ingetrokken.

4.   SIGNALERING MET HET OOG OP WEIGERING VAN TOEGANG OF VERBLIJF (ARTIKEL 24 VAN DE SIS II-VERORDENING)

Inleiding

Door de uitwisseling van informatie over onderdanen van derde landen die op grond van artikel 24 van de SIS II-verordening gesignaleerd staan, kunnen lidstaten een besluit nemen bij binnenkomst op hun grondgebied of bij aanvraag van een visum. Indien een persoon zich reeds op het grondgebied van de lidstaat bevindt, kunnen de nationale autoriteiten passende maatregelen nemen met betrekking tot de afgifte van verblijfsvergunningen en visa voor verblijf van langere duur of met betrekking tot verwijdering. In dit hoofdstuk wordt met „visum” een visum voor verblijf van langere duur bedoeld, tenzij duidelijk anders aangegeven (bijvoorbeeld terugkeervisum).

De uitvoering van de kennisgevingsprocedures van artikel 5, lid 4, van de Schengengrenscode en de overlegprocedures van artikel 25 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst valt onder de bevoegdheid van de autoriteiten die belast zijn met het grenstoezicht en de afgifte van verblijfsvergunningen en visa. De Sirene-bureaus worden in beginsel slechts bij deze procedures betrokken voor zover het gaat om het doorgeven van aanvullende informatie die rechtstreeks verband houdt met signaleringen (bijvoorbeeld kennisgeving van een treffer, nadere identiteitsgegevens), dan wel met het verwijderen van signaleringen.

De Sirene-bureaus kunnen echter wel betrokken worden bij het doorgeven van aanvullende informatie die noodzakelijk is voor verwijdering of weigering van een onderdaan van een derde land. Ook kunnen zij betrokken worden bij het doorgeven van aanvullende informatie naar aanleiding van deze handelingen.

Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad (24) is niet van toepassing in Zwitserland. Bij een treffer voor een onderdaan van een derde land die het recht van vrij verkeer geniet, worden daarom de normale procedures gevolgd voor overleg tussen Zwitserland, de signalerende lidstaat en andere lidstaten die relevante informatie kunnen bijdragen over het recht van vrij verkeer van de onderdaan van het derde land.

4.1.   Opneming van een signalering

Overeenkomstig artikel 25 van de SIS II-verordening gelden speciale regels voor onderdanen van derde landen die het recht van vrij verkeer genieten in de zin van Richtlijn 2004/38/EG. Het Sirene-bureau moet, voor zover mogelijk, in staat zijn de informatie te verstrekken aan de hand waarvan is beoordeeld of een signalering met het oog op weigering van toegang of verblijf moest worden opgenomen voor een persoon die het recht van vrij verkeer geniet (25). In het uitzonderlijke geval dat een signalering wordt opgenomen voor een onderdaan van een derde land die het recht van vrij verkeer geniet, zendt het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat een M-formulier naar alle andere lidstaten op basis van de informatie die verstrekt is door de autoriteit die de signalering heeft ingevoerd (zie de punten 4.6 en 4.7).

Bovendien wordt in artikel 26 van de SIS II-verordening bepaald dat, met inachtneming van bepaalde specifieke voorwaarden, een signalering in SIS II wordt opgenomen voor onderdanen van derde landen ten aanzien van wie overeenkomstig artikel 29 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (26) een beperkende maatregel is genomen om de toegang tot of de doorreis via het grondgebied van de lidstaten te beletten. De signalering moet worden ingevoerd en bijgewerkt door de bevoegde autoriteit van de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie bekleedt wanneer de maatregel wordt vastgesteld. Indien die lidstaat geen toegang heeft tot SIS II of tot signaleringen op grond van artikel 24 van de SIS II-verordening, wordt deze taak uitgevoerd door de volgende lidstaat die het voorzitterschap zal bekleden en toegang heeft tot SIS II, met inbegrip van signaleringen op grond van artikel 24 van de SIS II-verordening.

De lidstaten stellen de nodige procedures in voor het invoeren, bijwerken en verwijderen van dergelijke signaleringen.

4.2.   Meervoudige signaleringen

Zie de algemene procedure in punt 2.2.

4.3.   Misbruik van identiteit

Zie de algemene procedure in punt 2.11.1.

Er kunnen zich problemen voordoen wanneer een onderdaan van een derde land die gesignaleerd staat met het oog op weigering van toegang of verblijf, onrechtmatig gebruik maakt van de identiteit van een burger van een lidstaat om toegang te verkrijgen. Wanneer een dergelijke situatie aan het licht komt, kunnen de bevoegde autoriteiten in de lidstaten worden ingelicht over het juiste gebruik van de functie die SIS II biedt voor de omgang met misbruik van identiteit. Signaleringen met het oog op weigering van toegang mogen niet worden opgenomen inzake de hoofdidentiteit van een burger van een lidstaat.

4.4.   Invoering van een alias

Zie punt 2.11.2 voor de algemene regels.

4.5.   Informatie-uitwisseling bij de afgifte van verblijfsvergunningen of visa

De volgende procedure is van toepassing:

a)

onverminderd de speciale procedure voor informatie-uitwisseling overeenkomstig artikel 25 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en onverminderd punt 4.8 betreffende informatie-uitwisseling bij een treffer voor een onderdaan van een derde land die het recht van vrij verkeer geniet (in welk geval overleg met het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat verplicht is), kan de uitvoerende lidstaat de signalerende lidstaat mededelen dat er voor de signalering met het oog op weigering van toegang een treffer is geweest bij de procedure voor afgifte van een verblijfsvergunning of een visum. Zo nodig kan de signalerende lidstaat de overige lidstaten in kennis stellen door middel van een M-formulier;

b)

de Sirene-bureaus van de betrokken lidstaten kunnen desgevraagd overeenkomstig het nationale recht medewerking verlenen bij het doorgeven van de benodigde gegevens aan de bevoegde autoriteiten die belast zijn met de afgifte van verblijfsvergunningen en visa.

Speciale procedures bedoeld in artikel 25 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst

Procedure van artikel 25, lid 1, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst

Wanneer een lidstaat overweegt een verblijfsvergunning of een visum af te geven en ontdekt dat de aanvrager door een andere lidstaat is gesignaleerd met het oog op weigering van toegang of verblijf, overlegt hij met de signalerende lidstaat via de Sirene-bureaus. De lidstaat die overweegt een verblijfsvergunning of visum af te geven, informeert de signalerende lidstaat met behulp van een N-formulier over zijn besluit om de verblijfsvergunning of het visum af te geven. Indien de lidstaat besluit de verblijfsvergunning of het visum af te geven, wordt de signalering verwijderd. De betrokkene kan echter wel op de nationale lijst van signaleringen met het oog op weigering van toegang tot de signalerende lidstaat worden geplaatst.

Procedure van artikel 25, lid 2, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst

Wanneer een lidstaat een signalering met het oog op weigering van toegang of verblijf heeft opgenomen, en ontdekt dat aan de gesignaleerde persoon een verblijfsvergunning of een visum is afgegeven, treedt de signalerende lidstaat via het Sirene-bureau in overleg met de lidstaat die de verblijfsvergunning of het visum heeft afgegeven. De lidstaat die de verblijfsvergunning of het visum heeft afgegeven, informeert de signalerende lidstaat met behulp van een O-formulier over zijn besluit om de verblijfsvergunning of het visum al dan niet in te trekken. Indien de lidstaat besluit de verblijfsvergunning of het visum te handhaven, wordt de signalering verwijderd. De betrokkene kan echter wel op de nationale lijst van signaleringen met het oog op weigering van toegang tot een lidstaat worden geplaatst.

Dit overleg via de Sirene-bureaus door middel van een O-formulier vindt ook plaats wanneer de lidstaat die de verblijfsvergunning of het visum heeft afgegeven, later tot de ontdekking komt dat voor de betrokkene in SIS II een signalering met het oog op weigering van toegang of verblijf is opgenomen (27).

Indien een derde lidstaat (dat wil zeggen niet de lidstaat die de verblijfsvergunning of het visum heeft afgegeven, noch de signalerende lidstaat) ontdekt dat een onderdaan van een derde land die houder is van een verblijfstitel van een van de lidstaten in SIS II is gesignaleerd, stelt hij via de Sirene-bureaus zowel de lidstaat die de verblijfsvergunning of het visum heeft afgegeven als de signalerende lidstaat in kennis door middel van een H-formulier.

Indien de procedure van artikel 25 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst leidt tot verwijdering van een signalering met het oog op weigering van toegang of verblijf, verlenen de Sirene-bureaus desgevraagd overeenkomstig het nationale recht medewerking.

Speciale procedures bedoeld in artikel 5, lid 4, onder a) en c), van de Schengengrenscode

4.5.1.   Procedure voor gevallen waarop artikel 5, lid 4, onder a), van toepassing is

Op grond van artikel 5, lid 4, onder a), van de Schengengrenscode wordt onderdanen van derde landen die gesignaleerd zijn met het oog op weigering van toegang of verblijf, maar ook houder zijn van een door een lidstaat afgegeven verblijfsvergunning, visum voor verblijf van langere duur of terugkeervisum, bij het overschrijden van de grens in een derde lidstaat toegang verleend met het oog op doorreis naar de lidstaat die hun de verblijfsvergunning of het terugkeervisum heeft verstrekt. De toegang mag worden geweigerd indien de betrokkene in die derde lidstaat is gesignaleerd met het oog op weigering van toegang. In beide gevallen zendt het Sirene-bureau van de lidstaat waartoe de betrokkene toegang wenst, op verzoek van de bevoegde autoriteit, de Sirene-bureaus van de twee lidstaten in kwestie een bericht (een H-formulier indien de doorreis is toegestaan en een G-formulier indien de toegang is geweigerd), waarmee het deze op de hoogte stelt van de conflictsituatie en hen verzoekt onderling overleg te plegen met als doel ofwel de signalering uit SIS II te verwijderen, ofwel de verblijfsvergunning of het visum in te trekken. Het Sirene-bureau van de derde lidstaat kan hen tevens verzoeken van het resultaat van het overleg op de hoogte te worden gesteld.

Wanneer de betrokken onderdaan van een derde land de lidstaat die hem in SIS II heeft gesignaleerd wil binnenkomen, kan deze lidstaat hem de toegang weigeren. Op verzoek van de bevoegde autoriteit raadpleegt het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat echter het Sirene-bureau van de lidstaat die de verblijfsvergunning of het visum heeft afgegeven; de bevoegde autoriteit kan dan beoordelen of er voldoende redenen zijn om de verblijfsvergunning of het visum in te trekken. De lidstaat die de verblijfsvergunning of het visum heeft afgegeven, informeert de signalerende lidstaat met behulp van een O-formulier over zijn besluit om de verblijfsvergunning of het visum al dan niet in te trekken. Indien de lidstaat besluit de verblijfsvergunning of het visum te handhaven, wordt de signalering verwijderd. De betrokkene kan echter wel op de nationale lijst van signaleringen met het oog op weigering van toegang tot een lidstaat worden geplaatst.

Wanneer de betrokkene de lidstaat die de verblijfsvergunning of het visum heeft afgegeven wil binnenkomen, wordt hem toegang tot het grondgebied verleend; het Sirene-bureau van die lidstaat pleegt echter op verzoek van de bevoegde autoriteit overleg met het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat, zodat de bevoegde autoriteiten kunnen beslissen of de verblijfsvergunning of het visum moet worden ingetrokken, dan wel de signalering verwijderd. De lidstaat die de verblijfsvergunning of het visum heeft afgegeven, informeert de signalerende lidstaat met behulp van een O-formulier over zijn besluit om de verblijfsvergunning of het visum al dan niet in te trekken. Indien de lidstaat besluit de geldigheid van de verblijfsvergunning of het visum te handhaven, wordt de signalering verwijderd. De betrokkene kan echter wel op de nationale lijst van signaleringen met het oog op weigering van toegang tot een lidstaat worden geplaatst.

4.5.2.   Procedure voor gevallen waarop artikel 5, lid 4, onder c), van toepassing is

Op grond van artikel 5, lid 4, onder c), van de Schengengrenscode kan een lidstaat op grond van humanitaire overwegingen, om redenen van nationaal belang of wegens internationale verplichtingen afwijken van het beginsel dat de toegang wordt geweigerd aan personen die gesignaleerd zijn met het oog op weigering van toegang. Op verzoek van de bevoegde autoriteit stelt het Sirene-bureau van de lidstaat die toegang heeft verleend het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat daarvan in kennis door middel van een H-formulier.

4.6.   Gemeenschappelijke voorschriften inzake de procedures van punt 4.5

a)

Per raadplegingsperiode wordt er door het Sirene-bureau van de lidstaat die een verblijfsvergunning of een visum voor verblijf van langere duur heeft verstrekt dan wel voornemens is te verstrekken of te handhaven, slechts één N-formulier of O-formulier verstuurd om de lidstaat die een signalering met het oog op weigering van toegang heeft opgenomen of voornemens is op te nemen, in kennis te stellen van de onherroepelijke beslissing om de verblijfsvergunning of het visum te verstrekken, te handhaven of in te trekken.

b)

De raadplegingsprocedure betreft ofwel een procedure ter fine van artikel 25, lid 1, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst ofwel een procedure ter fine van artikel 25, lid 2, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst.

c)

Wanneer er in het kader van een raadplegingsprocedure een M-, G- of H-formulier wordt verzonden, mag hierop het woord „raadplegingsprocedure” worden vermeld (M-formulier: veld 083; G-formulier: veld 086; H-formulier: veld 083).

4.7.   Informatie-uitwisseling bij een treffer en bij weigering van toegang tot of verwijdering uit het Schengengebied

Onverminderd de speciale procedure voor informatie-uitwisseling overeenkomstig artikel 5, lid 4, onder a) en c), van de Schengengrenscode, en onverminderd punt 4.8 betreffende informatie-uitwisseling bij een treffer voor een onderdaan van een derde land die het recht van vrij verkeer geniet (in welk geval overleg met de signalerende lidstaat via het Sirene-bureau verplicht is), kan een lidstaat verzoeken te worden geïnformeerd over alle treffers met betrekking tot signaleringen met het oog op weigering van toegang of verblijf die hij in SIS II heeft opgenomen.

Treffers bij signaleringen met het oog op weigering van toegang worden niet stelselmatig aan de Sirene-bureaus van de signalerende lidstaten meegedeeld, maar deze kunnen in uitzonderlijke omstandigheden wel worden geïnformeerd. In ieder geval kan, afhankelijk van de getroffen maatregel, een G-formulier of een H-formulier worden verzonden wanneer bijvoorbeeld aanvullende informatie nodig is. Er wordt altijd een G-formulier verzonden bij een treffer voor een persoon die het recht van vrij verkeer geniet.

Niettegenstaande de vorige alinea verstrekken alle Sirene-bureaus, zoals vermeld in punt 10, statistische gegevens over treffers op hun grondgebied voor alle door andere lidstaten opgenomen signaleringen.

De volgende procedure is van toepassing:

a)

een lidstaat kan verzoeken op de hoogte te worden gesteld van alle treffers naar aanleiding van door hem opgenomen signaleringen met het oog op weigering van toegang of verblijf. Een lidstaat die van deze mogelijkheid gebruik wil maken, richt daartoe een schriftelijk verzoek aan de overige lidstaten;

b)

de uitvoerende lidstaat kan op eigen initiatief de signalerende lidstaat ervan op de hoogte stellen dat de gesignaleerde onderdaan van een derde land is aangetroffen en dat hem de toegang tot het Schengengrondgebied is geweigerd of dat hij van het Schengengrondgebied is verwijderd;

c)

nadat er op basis van een treffer een maatregel is genomen, stuurt het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat een G-formulier toe; een G-formulier wordt ook verstuurd bij een treffer als er voor de uitvoering van de maatregel meer informatie nodig is;

d)

bij ontvangst van de in punt c) bedoelde informatie van de signalerende lidstaat geldt het volgende:

i)

als de maatregel wordt uitgevoerd, stelt de uitvoerende lidstaat het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat hiervan in kennis door middel van een M-formulier (niet nog een G-formulier voor dezelfde treffer;

ii)

als de maatregel niet wordt uitgevoerd, stelt de uitvoerende lidstaat het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat hiervan in kennis door middel van een H-formulier;

iii)

als verdere raadpleging nodig is, wordt hiervoor een M-formulier gebruikt;

iv)

voor de laatste uitwisseling van formulieren in een raadplegingsprocedure wordt een N- of O-formulier gebruikt;

e)

indien een gesignaleerde onderdaan van een derde land door een lidstaat op zijn grondgebied wordt aangetroffen, verstrekt het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat desgevraagd de voor de verwijdering van de betrokkene vereiste informatie. Afhankelijk van de behoeften van de uitvoerende lidstaat wordt met behulp van een M-formulier onder meer de volgende informatie verstrekt, indien beschikbaar:

de aard van de beslissing en de redenen ervoor,

de autoriteit die de beslissing heeft genomen,

de datum van de beslissing,

de datum waarop de beslissing is betekend,

de datum van tenuitvoerlegging van de beslissing,

de geldigheidsduur van de beslissing of de datum waarop deze verstrijkt,

het feit of de betrokkene is veroordeeld en de aard van de straf.

Indien een gesignaleerde persoon aan de grens wordt aangetroffen, worden de in de Schengengrenscode en door de signalerende lidstaat vastgestelde procedures gevolgd.

Ten behoeve van de nadere identiteitsvaststelling van een persoon kan tevens in spoedeisende gevallen uitwisseling van aanvullende informatie via de Sirene-bureaus noodzakelijk zijn.

4.8.   Informatie-uitwisseling bij een treffer voor een onderdaan van een derde land die het recht van vrij verkeer geniet

Met betrekking tot een onderdaan van een derde land die het recht van vrij verkeer geniet in de zin van Richtlijn 2004/38/EG (28).

Bij een treffer voor een onderdaan van een derde land die het recht van vrij verkeer geniet in de zin van Richtlijn 2004/38/EG gelden speciale regels (zie echter de inleiding van punt 4 betreffende de positie van Zwitserland). De volgende procedure is van toepassing:

a)

op verzoek van de bevoegde autoriteit neemt het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat door middel van een G-formulier onmiddellijk contact op met het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat om de nodige informatie te verkrijgen om snel te kunnen beslissen over de te nemen maatregelen;

b)

na ontvangst van het verzoek om informatie begint het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat onmiddellijk met het verzamelen van de gevraagde informatie. Het zendt deze zo snel mogelijk aan het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat;

c)

indien de informatie nog niet beschikbaar is, overlegt het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat met de bevoegde autoriteit of de signalering overeenkomstig Richtlijn 2004/38/EG mag worden gehandhaafd. Indien de bevoegde autoriteit besluit tot handhaving van de signalering, stelt het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat alle andere Sirene-bureaus daarvan in kennis door middel van een M-formulier;

d)

de uitvoerende lidstaat meldt via zijn Sirene-bureau het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat of de gevraagde maatregel is uitgevoerd (met een M-formulier) dan wel niet is uitgevoerd (met een H-formulier) (29).

4.9.   Informatie-uitwisseling indien een lidstaat, zonder dat er sprake is van een treffer, ontdekt dat een onderdaan van een derde land die het recht van vrij verkeer geniet, gesignaleerd is met het oog op weigering van toegang

Indien een lidstaat, zonder dat er sprake is van een treffer, ontdekt dat een onderdaan van een derde land die het recht van vrij verkeer geniet, gesignaleerd is met het oog op weigering van toegang, stelt het Sirene-bureau van deze lidstaat, op verzoek van de bevoegde autoriteit, het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat daarvan in kennis door middel van een M-formulier.

Indien de informatie nog niet beschikbaar is, overlegt het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat met de bevoegde autoriteit of de signalering overeenkomstig Richtlijn 2004/38/EG mag worden gehandhaafd. Indien de bevoegde autoriteit besluit tot handhaving van de signalering, stelt het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat alle andere Sirene-bureaus daarvan in kennis door middel van een M-formulier.

4.10.   Verwijdering van signalering met het oog op weigering van toegang of verblijf

Onverminderd de speciale procedures van artikel 25 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en artikel 5, lid 4, onder a) en c), van de Schengengrenscode worden de signaleringen met het oog op weigering van toegang of verblijf aan onderdanen van derde landen verwijderd als:

a)

de signalering verstrijkt;

b)

de bevoegde autoriteit van de signalerende lidstaat tot verwijdering beslist;

c)

de uiterste termijn inzake de weigering van verblijf verstrijkt, gesteld dat de bevoegde autoriteit van de signalerende lidstaat aan haar beslissing een uiterste datum heeft verbonden, of

d)

de betrokkene de nationaliteit van een lidstaat verwerft. Komt het feit dat de betrokkenen een dergelijke nationaliteit heeft verworven onder de aandacht van het Sirene-bureau van een andere lidstaat dan de signalerende lidstaat, dan pleegt eerstgenoemd Sirene-bureau overleg met het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat en zendt dit indien nodig een J-formulier, overeenkomstig de procedure voor rectificatie en verwijdering van onjuiste of onrechtmatig opgenomen gegevens (zie punt 2.7).

5.   SIGNALERING VAN VERMISTE PERSONEN (ARTIKEL 32 VAN HET SIS II-BESLUIT)

5.1.   Meervoudige signaleringen

Zie de algemene procedure onder punt 2.2.

5.2.   Misbruik van identiteit

Zie de algemene procedure in punt 2.11.1.

5.3.   Invoering van een alias

Zie de algemene procedure in punt 2.11.2.

5.4.   Aanbrengen van een markering

Bij een treffer voor een signalering van een vermiste persoon kunnen zich omstandigheden voordoen die voor de bevoegde autoriteiten van de uitvoerende lidstaat aanleiding zijn om te beslissen de gevraagde maatregel niet uit te voeren en naar aanleiding van de signalering geen verdere actie te ondernemen. Zij kunnen daartoe beslissen ook als de bevoegde autoriteiten van de signalerende lidstaat besluiten de signalering in SIS II te handhaven. In dergelijke omstandigheden kan de uitvoerende lidstaat verzoeken om het aanbrengen van een markering wanneer een treffer heeft plaatsgevonden. Voor het aanbrengen van een markering worden de algemene procedures in punt 2.6 gevolgd.

In het geval van signaleringen van vermiste personen zijn er geen alternatieve maatregelen.

5.5.   Verstrekking van beschrijvende gegevens inzake vermiste minderjarigen en andere personen die gevaar lopen

De Sirene-bureaus dienen gemakkelijk toegang te hebben tot alle relevante aanvullende informatie op nationaal niveau betreffende signaleringen van vermiste personen, zodat zij volledig kunnen bijdragen tot een gunstige afloop van de zaak, de identificatie van de betrokkenen kunnen faciliteren en snel aanvullende informatie kunnen verstrekken over met de zaak verband houdende aangelegenheden. De relevante aanvullende informatie kan met name betrekking hebben op nationale beslissingen inzake de voogdij over een kind of een kwetsbare persoon of verzoeken om de toepassing van alarmeringsmechanismen voor vermiste kinderen.

Niet alle kwetsbare vermiste personen zullen de landsgrenzen overschrijden. Daarom wordt over het verstrekken van aanvullende informatie (beschrijvende gegevens) en over de ontvangers ervan per geval beslist, waarbij alle omstandigheden in acht worden genomen. Na een beslissing op nationaal niveau over in hoeverre aanvullende informatie moet worden doorgestuurd, neemt het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat, waar passend, één van de onderstaande maatregelen:

a)

de informatie wordt bewaard, zodat op verzoek van een andere lidstaat aanvullende informatie kan worden doorgestuurd;

b)

een M-formulier wordt doorgestuurd naar het bevoegde Sirene-bureau als onderzoek op een waarschijnlijke bestemming voor de vermiste persoon wijst;

c)

een M-formulier wordt gestuurd naar alle bevoegde Sirene-bureaus, afhankelijk van de omstandigheden van de verdwijning, met als doel in korte tijd alle gegevens over de persoon te verstrekken.

In geval van vermiste personen die een groot risico lopen, wordt in veld 311 van het M-formulier allereerst het woord „URGENT” vermeld, vergezeld van een motivering van de urgentie. (Als de vermiste een niet-begeleide minderjarige is (30), wordt de vermelding „Niet-begeleide minderjarige” toegevoegd). Op de urgentie van de zaak kan bovendien worden gewezen met een telefonische mededeling waarin het belang van het M-formulier en de urgentie worden benadrukt.

Er wordt een gemeenschappelijke methode gebruikt voor de invoering van gestructureerde aanvullende informatie, in een vaste volgorde, betreffende vermiste personen die een groot risico lopen (31). Deze gegevens worden vermeld in veld 083 van het M-formulier.

Om de kans te maximaliseren dat de vermiste persoon op gerichte en doordachte wijze kan worden gelokaliseerd, wordt de informatie, zodra deze door een Sirene-bureau is ontvangen, voor zover passend doorgezonden naar:

a)

relevante grensposten;

b)

de bestuurlijke en politiële autoriteiten die bevoegd zijn voor de opsporing en bescherming van personen;

c)

de relevante consulaire autoriteiten van de signalerende lidstaat, wanneer er sprake is van een treffer in SIS II.

5.6.   Informatie-uitwisseling na een treffer

Zie de algemene procedure in punt 2.3.

Daarnaast gelden de volgende regels:

a)

de Sirene-bureaus verstrekken zo veel mogelijk de noodzakelijke medische gegevens betreffende de vermiste persoon of personen, indien maatregelen met het oog op hun bescherming moeten worden genomen.

De verstrekte gegevens worden niet langer dan strikt noodzakelijk opgeslagen en mogen slechts worden gebruikt ten behoeve van de medische behandeling van de betrokkene;

b)

het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat deelt de verblijfplaats van de betrokkene mede aan het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat;

c)

overeenkomstig artikel 33, lid 2, van het SIS II-besluit mag de verblijfplaats van een vermiste persoon die meerderjarig is slechts worden medegedeeld aan de persoon die aangifte deed van de vermissing, indien de vermiste daarmee instemt (32). De toestemming moet schriftelijk worden gegeven, of in ieder geval schriftelijk zijn vastgelegd. Wanneer de toestemming wordt geweigerd, moet dat schriftelijk gebeuren of officieel worden vastgelegd. De bevoegde autoriteiten kunnen echter aan een belanghebbende die de persoon als vermist heeft opgegeven, meedelen dat de signalering is verwijderd omdat de persoon is gelokaliseerd.

5.7.   Verwijdering van signaleringen van vermiste personen

Als de verwijdering van een signalering door de signalerende lidstaat erg lang op zich laat wachten, wordt deze vertraging gemeld aan het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat, met het oog op het markeren van de signalering overeenkomstig punt 5.4 van het Sirene-handboek.

5.7.1.   Minderjarigen

Een signalering wordt verwijderd wanneer:

a)

de zaak is opgelost (bv. wanneer de minderjarige wordt gerepatrieerd of de bevoegde autoriteiten van de uitvoerende lidstaat een beslissing nemen inzake de zorg voor het kind);

b)

de signalering verstrijkt, of

c)

de bevoegde autoriteit van de signalerende lidstaat hiertoe beslist.

5.7.2.   Volwassenen ingeval geen beschermingsmaatregelen nodig zijn

Een signalering wordt verwijderd wanneer:

a)

de te nemen maatregel is uitgevoerd (verblijfplaats nagegaan door de uitvoerende lidstaat);

b)

de signalering verstrijkt; of

c)

de bevoegde autoriteit van de signalerende lidstaat hiertoe beslist.

5.7.3.   Volwassenen ingeval beschermingsmaatregelen nodig zijn

Een signalering wordt verwijderd wanneer:

a)

de te nemen maatregel is uitgevoerd (de betrokkene is onder bescherming gesteld);

b)

de signalering verstrijkt, of

c)

de bevoegde autoriteit van de signalerende lidstaat hiertoe beslist.

Onverminderd het nationaal recht, kan, als een persoon officiële bescherming geniet, een signalering worden gehandhaafd totdat de betrokkene is gerepatrieerd.

6.   SIGNALERING MET HET OOG OP EEN GERECHTELIJKE PROCEDURE (ARTIKEL 34 VAN HET SIS II-BESLUIT)

6.1.   Meervoudige signaleringen

Zie de algemene procedure onder punt 2.2.

6.2.   Misbruik van identiteit

Zie de algemene procedure in punt 2.11.1.

6.3.   Invoering van een alias

Zie de algemene procedure in punt 2.11.2.

6.4.   Informatie-uitwisseling na een treffer

Zie de algemene procedure in punt 2.3.

Daarnaast gelden de volgende regels:

a)

voor de vaststelling van de werkelijke woon- of verblijfplaats worden alle maatregelen genomen die zijn toegestaan op grond van de nationale wetgeving van de lidstaat waar de persoon is aangetroffen;

b)

er moeten passende nationale procedures zijn om te waarborgen dat signaleringen niet langer in SIS II worden gehandhaafd dan nodig is voor het doel waarvoor zij zijn opgenomen.

De Sirene-bureaus kunnen aanvullende informatie verstrekken betreffende signaleringen op grond van artikel 34 van het SIS II-besluit; zij kunnen daarbij namens de rechterlijke autoriteiten handelen wanneer de informatieverstrekking in het kader van de wederzijdse rechtshulp geschiedt.

6.5.   Verwijdering van signaleringen met het oog op een gerechtelijke procedure

Een signalering wordt verwijderd wanneer:

a)

de verblijfplaats van de betrokkene wordt meegedeeld aan de bevoegde autoriteit van de signalerende lidstaat. Als aan de doorgestuurde informatie geen gevolg kan worden gegeven (bv. omdat het adres onjuist is of omdat er geen vaste woon- of verblijfplaats is), stelt het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat daarvan in kennis teneinde het probleem te verhelpen;

b)

de signalering verstrijkt, of

c)

de bevoegde autoriteit van de signalerende lidstaat hiertoe beslist.

Als in een lidstaat een treffer tot stand komt, de adresgegevens aan de signalerende lidstaat zijn doorgezonden en bij een latere treffer in die lidstaat dezelfde adresgegevens aan het licht komen, wordt de treffer geregistreerd in de uitvoerende lidstaat, maar worden noch de adresgegevens noch een G-formulier opnieuw naar de signalerende lidstaat gezonden. In dergelijke gevallen wijst de uitvoerende lidstaat de signalerende lidstaat op de herhaalde treffers en overweegt de signalerende lidstaat of de signalering moet worden gehandhaafd.

7.   SIGNALERING MET HET OOG OP ONOPVALLENDE OF GERICHTE CONTROLES (ARTIKEL 36 VAN HET SIS II-BESLUIT)

7.1.   Meervoudige signaleringen

Zie de algemene procedure onder punt 2.2.

7.2.   Misbruik van identiteit

Zie de algemene procedure in punt 2.11.1.

7.3.   Invoering van een alias

Zie de algemene procedure in punt 2.11.2.

7.4.   Kennisgeving aan andere lidstaten van signalering

Wanneer het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat een signalering opneemt, licht het in de volgende gevallen alle andere Sirene-bureaus in door middel van een M-formulier:

a)

een signalering met het oog op een onopvallende of gerichte controle wordt opgenomen met het verzoek om treffers onmiddellijk aan het signalerende Sirene-bureau te melden; in het M-formulier gebruikt het Sirene-bureau de tekst: „ARTICLE 36(2) of the SIS II Decision — immediate action” of „ARTICLE 36(3) of the SIS II Decision — immediate action”. Verder moet in veld 083 van een M-formulier worden gemotiveerd waarom onmiddellijke actie geboden is, of

b)

een voor de nationale veiligheid bevoegde autoriteit verzoekt om een signalering overeenkomstig artikel 36, lid 3, van het SIS II-besluit; in het M-formulier wordt de tekst „ARTICLE 36(3) of the SIS II Decision” opgenomen.

Bij een signalering krachtens artikel 36, lid 3, van het SIS II-besluit wordt in veld 080 van het M-formulier de naam vermeld van de autoriteit die om signalering heeft verzocht, eerst in de taal van de signalerende lidstaat en vervolgens in het Engels; de contactgegevens van deze autoriteit worden vermeld in veld 081 in een vorm die geen vertaling behoeft.

Overeenkomstig het nationale recht wordt de vertrouwelijkheid van bepaalde gegevens in acht genomen. Daartoe wordt onder meer het contact tussen de Sirene-bureaus gescheiden gehouden van de contacten tussen de diensten die voor de nationale veiligheid bevoegd zijn.

7.5.   Aanbrengen van een markering

Zie de algemene procedure in punt 2.6.

In het geval van signaleringen met het oog op onopvallende of gerichte controles zijn er geen alternatieve maatregelen.

Indien de voor de nationale veiligheid bevoegde autoriteit in de uitvoerende lidstaat beslist dat voor de signalering een markering noodzakelijk is, stelt deze autoriteit zich met haar nationale Sirene-bureau in verbinding en deelt zij het mede dat de gevraagde maatregel niet kan worden uitgevoerd. Het Sirene-bureau verzoekt dan om het aanbrengen van een markering door verzending van een F-formulier aan het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat. Zoals bij andere verzoeken om het aanbrengen van een markering wordt een algemene motivering gegeven. Gegevens van gevoelige aard hoeven echter niet te worden vermeld (zie ook punt 7.6, onder b)).

7.6.   Informatie-uitwisseling na een treffer

Zie de algemene procedure in punt 2.3.

Daarnaast gelden de volgende regels:

a)

bij een treffer voor een signalering op grond van artikel 36, lid 3, van het SIS II-besluit stelt het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat in kennis van de resultaten (onopvallende of gerichte controle) door middel van het G-formulier. Het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat stelt tegelijkertijd de voor de nationale veiligheid bevoegde autoriteit op de hoogte;

b)

om de geheimhouding van de informatie te waarborgen, is een bijzondere procedure vereist. Daarom moet het contact tussen de autoriteiten die voor de nationale veiligheid bevoegd zijn, gescheiden worden gehouden van de contacten tussen de Sirene-bureaus. De specifieke redenen voor het aanvragen van een markering moeten derhalve rechtstreeks door de voor de nationale veiligheid bevoegde autoriteiten worden besproken, en niet via de Sirene-bureaus;

c)

als zich een treffer voordoet in verband met een signalering waarbij treffers onmiddellijk moeten worden gemeld, dient onverwijld een G-formulier te worden toegezonden aan het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat.

7.7.   Verwijdering van signaleringen met het oog op onopvallende of gerichte controles

Een signalering wordt verwijderd wanneer:

a)

de signalering verstrijkt, of

b)

de bevoegde autoriteit van de signalerende lidstaat tot verwijdering beslist.

7.8.   Systemen voor automatische kentekenplaatherkenning (ANPR)

Zie punt 9.

8.   SIGNALERING MET HET OOG OP INBESLAGNEMING OF GEBRUIK ALS BEWIJSMATERIAAL (ARTIKEL 38 VAN HET SIS II-BESLUIT)

8.1.   Meervoudige signaleringen

Zie de algemene procedure onder punt 2.2.

8.2.   Signaleringen van een voertuig

8.2.1.   Controle op meervoudige signaleringen van een voertuig

De verplichte identiteitskenmerken voor de controle op meervoudige signaleringen van een voertuig zijn:

a)

het kenteken, en/of

b)

het voertuigidentificatienummer (VIN).

Beide gegevens kunnen in SIS II worden opgenomen.

Indien bij opneming van een nieuwe signalering blijkt dat hetzelfde VIN en/of kenteken reeds in het SIS voorkomt, wordt aangenomen dat de nieuwe signalering zal leiden tot meervoudige signalering van hetzelfde voertuig. Deze controlemethode is echter uitsluitend effectief wanneer de gebruikte omschrijvingskenmerken identiek zijn. Vergelijking is daarom niet altijd mogelijk.

Het Sirene-bureau moet de aandacht van de gebruikers vestigen op de problemen die zich kunnen voordoen als de vergelijking slechts aan de hand van één van beide gegevens wordt gemaakt, op VIN-tweelingen en op het hergebruik van kentekenplaten. Een positieve respons betekent niet automatisch dat er een treffer is, en een negatieve respons betekent niet dat er voor het voertuig geen signalering is opgenomen.

In punt 2.2.3 worden de technische criteria vermeld aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of twee signaleringen op het hetzelfde voertuig betrekking hebben.

Voor de controle op meervoudige en onverenigbare signaleringen van voertuigen hanteren de Sirene-bureaus dezelfde overlegprocedures als voor personen. Zie punt 2.2 voor de algemene procedures.

Het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat houdt een registratie bij van alle verzoeken tot opneming van volgende signaleringen die na overleg op grond van de bovenstaande bepalingen zijn afgewezen, totdat de signalering is verwijderd.

8.2.2.   VIN-tweelingen

Met „VIN-tweeling” wordt een in SIS II opgenomen voertuig bedoeld van hetzelfde type en met hetzelfde voertuigidentificatienummer (VIN) als een bepaald oorspronkelijk gebouwd voertuig (een tractor en een motorrijwiel met hetzelfde VIN behoren dus niet tot deze categorie). De volgende specifieke procedure wordt toegepast om te voorkomen dat het oorspronkelijk gebouwde voertuig met hetzelfde VIN herhaaldelijk in beslag wordt genomen.

a)

Wanneer is vastgesteld dat er mogelijk sprake is van VIN-tweelingen, neemt het Sirene-bureau waar nodig de volgende maatregelen:

i)

het vergewist zich ervan dat de signalering in SIS II geen fouten bevat en dat de informatie betreffende de signalering zo volledig mogelijk is;

ii)

het gaat na welke omstandigheden tot de signalering in SIS II hebben geleid;

iii)

het onderzoekt de geschiedenis van beide voertuigen vanaf de productie ervan;

iv)

het verzoekt om een grondig onderzoek van het in beslag genomen voertuig, met name het VIN, om te verifiëren of het om het oorspronkelijk gebouwde voertuig gaat.

Alle betrokken Sirene-bureaus werken bij deze maatregelen nauw samen.

b)

Wanneer is bevestigd dat er sprake is van een VIN-tweeling, overweegt de signalerende lidstaat of het noodzakelijk is de signalering in SIS II te handhaven. Indien de signalerende lidstaat besluit de signalering in SIS II te handhaven, doet deze lidstaat het volgende:

i)

hij voegt aan de signalering de opmerking betreffende het voertuig „Suspicion of clone” (33) toe;

ii)

hij verzoekt de eigenaar van het oorspronkelijk gebouwde voertuig om, indien deze daarmee instemt en met inachtneming van de nationale wetgeving, het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat alle relevante informatie te verstrekken die nodig is om de negatieve gevolgen van een onjuiste identificatie te voorkomen;

iii)

via zijn Sirene-bureau wordt aan alle andere Sirene-bureaus een M-formulier toegestuurd met vermelding van alle relevante kenmerken en eigenschappen van het oorspronkelijk gebouwde voertuig waardoor dit kan worden onderscheiden van het voertuig dat in SIS II is opgenomen. In veld 083 van het M-formulier wordt op opvallende wijze de opmerking „ORIGINAL MANUFACTURED VEHICLE” of een tekst van gelijke strekking aangebracht.

c)

Indien bij het raadplegen van SIS II de opmerking betreffende het voertuig „Suspicion of clone” wordt aangetroffen, stelt de gebruiker die de verificatie uitvoert zich in verbinding met het nationale Sirene-bureau en vraagt nadere informatie om vast te stellen of het geverifieerde voertuig het gezochte voertuig is of het oorspronkelijk gebouwde voertuig.

d)

Als bij de verificatie blijkt dat de informatie op het M-formulier niet langer juist is, neemt het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat contact op met het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat voor informatie over de huidige wettige eigenaar van het voertuig. Het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat stuurt naar aanleiding hiervan een nieuw M-formulier, waarop in veld 083 op opvallende wijze de opmerking „ORIGINAL MANUFACTURED VEHICLE” of een tekst van gelijke strekking is aangebracht.

8.3.   Informatie-uitwisseling na een treffer

De Sirene-bureaus kunnen aanvullende informatie verstrekken betreffende signaleringen op grond van artikel 38 van het SIS II-besluit; zij kunnen daarbij namens de rechterlijke autoriteiten handelen wanneer de informatieverstrekking overeenkomstig het nationale recht in het kader van de wederzijdse rechtshulp geschiedt.

Bij een treffer voor een signalering met het oog op inbeslagneming of gebruik als bewijsmiddel van een voertuig, vaartuig, luchtvaartuig, industriële installatie of container op grond van artikel 38 van het SIS II-besluit, zenden de Sirene-bureaus, in antwoord op een verzoek dat is aangegeven in veld 089 van een G-formulier, zo snel mogelijk aanvullende informatie door middel van een P-formulier.

Aangezien het hier om dringende verzoeken gaat en derhalve niet alle informatie onmiddellijk bijeen kan worden gebracht, is het niet verplicht alle velden van het P-formulier in te vullen. Er moet echter worden getracht informatie te verzamelen betreffende de belangrijkste rubrieken: 041, 042, 043, 162, 164, 165, 166, 167 en 169.

Bij een treffer op basis van een identificeerbaar onderdeel van een voorwerp deelt het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat de omstandigheden van de treffer mee door middel van een G-formulier. Daarbij wordt in veld 090 („Additional information”) toegelicht dat niet het volledige voorwerp in beslag is genomen, maar een onderdeel/onderdelen daarvan. Als er meerdere componenten tegelijkertijd worden aangetroffen, die betrekking hebben op één signalering, wordt er slechts één G-formulier verzonden. De daaropvolgende treffers worden gemeld aan het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat door middel van een G-formulier. De signalering wordt uitsluitend verwijderd als voldaan is aan de voorwaarden van punt 8.4.

8.4.   Verwijdering van signaleringen van voorwerpen met het oog op inbeslagneming of gebruik als bewijsmateriaal in een strafprocedure

Een signalering wordt verwijderd wanneer:

a)

het voorwerp in beslag is genomen of een vergelijkbare maatregel is genomen, nadat nadien de nodige aanvullende informatie is uitgewisseld door de Sirene-bureaus of op het voorwerp een andere gerechtelijke of bestuursrechtelijke procedure van toepassing wordt (bv. een gerechtelijke procedure inzake de goede trouw bij een aankoop, inzake betwiste eigendom, of inzake justitiële samenwerking in verband met bewijsmateriaal);

b)

de signalering verstrijkt, of

c)

de bevoegde autoriteit van de signalerende lidstaat tot verwijdering beslist.

9.   SYSTEMEN VOOR AUTOMATISCHE KENTEKENPLAATHERKENNING (ANPR)

Deze systemen zijn relevant voor signaleringen op grond van artikel 36 of 38 van het SIS II-besluit. Door het wijdverbreide gebruik van ANPR bij de rechtshandhaving is er een zodanige technische capaciteit dat binnen korte tijd een groot aantal treffers voor een voertuig of een kenteken kunnen plaatsvinden.

Sommige ANPR-systemen werken bemand, en er bestaat dus de mogelijkheid dat een voertuig wordt ontdekt en dat de gevraagde maatregel wordt genomen. In dat geval moet de gebruiker van het ANPR-systeem, voor actie wordt ondernomen, nagaan of de treffer die via het ANPR-systeem tot stand komt, betrekking heeft op een signalering op grond van artikel 36 of artikel 38 van het SIS II-besluit.

Veel vaste ANPR-systemen zijn echter niet voortdurend bemand. De apparatuur registreert dus dat een gesignaleerd voertuig voorbijkomt, er vindt een treffer plaats, maar het is mogelijk dat de gevraagde maatregel niet wordt genomen.

Voor signaleringen op grond van zowel artikel 36 als artikel 38 geldt de onderstaande algemene procedure wanneer de gevraagde maatregel niet kan worden genomen.

Voor de eerste treffer wordt een H-formulier verzonden. Als meer informatie nodig is over de verplaatsingen van het voertuig, dient het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat bilateraal contact op te nemen met het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat om de informatiebehoeften te bespreken.

Voor signaleringen op grond van artikel 36 geldt de volgende procedure:

a)

het Sirene-bureau van de lidstaat die een treffer heeft, licht het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat in over de omstandigheden van de treffer met een G-formulier, waarop in veld 086 „ANPR” wordt vermeld; Als meer informatie nodig is over de verplaatsingen van het voertuig, neemt het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat contact op met het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat.

b)

als het Sirene-bureau een treffer heeft voor een signalering met het oog op gerichte controle, maar de gevraagde maatregel kon niet worden genomen, licht dit Sirene-bureau het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat in over de omstandigheden van de treffer met een H-formulier, waarop in veld 083 „ANPR” wordt vermeld, gevolgd door een tekst van de volgende strekking: „This hit has been achieved by use of ANPR. Please inform us if your country wishes to be informed of further hits achieved through ANPR for this vehicle or number plate where the requested action could not be undertaken”;

c)

de signalerende lidstaat beslist of het doel van de signalering is bereikt, of de signalering al dan niet wordt verwijderd en of bilaterale besprekingen over de informatiebehoeften nodig zijn.

Voor signaleringen op grond van artikel 38 geldt de volgende procedure:

a)

wanneer een treffer tot stand komt en de gevraagde maatregel is genomen, licht het Sirene-bureau van de lidstaat die een treffer heeft, het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat in over de omstandigheden van de treffer met een G-formulier;

b)

wanneer een treffer tot stand komt en de gevraagde maatregel niet is genomen, licht het Sirene-bureau van de lidstaat die een treffer heeft, het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat in over de omstandigheden van de treffer met een H-formulier, waarop in veld 083 „ANPR” wordt vermeld, gevolgd door een tekst van de volgende strekking: „This hit has been achieved by use of ANPR. Please inform us if your country wishes to be informed of further hits achieved through ANPR for this vehicle or number plate where the requested action could not be taken.”;

c)

wanneer het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat zo'n H-formulier ontvangt, overlegt het met de bevoegde autoriteiten; deze autoriteiten beslissen of het nodig is dat het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat verdere H-formulieren stuurt of bilateraal informatie verstrekt.

10.   STATISTIEKEN

Eenmaal per jaar verstrekken de Sirene-bureaus statistische gegevens aan het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht en aan de Commissie. Deze gegevens worden desgevraagd ook toegezonden aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en de bevoegde nationale autoriteiten voor gegevensbescherming. De statistische gegevens omvatten ook het aantal formulieren van elk type dat aan elk van de lidstaten is toegezonden. Uit de statistieken moet met name het aantal treffers en markeringen blijken. Er wordt onderscheid gemaakt tussen treffers naar aanleiding van signaleringen van een andere lidstaat en treffers naar aanleiding van signaleringen van de lidstaat zelf.

In aanhangsel 5 worden de procedures voor de verstrekking van de hier bedoelde statistische gegevens bepaald, alsmede de vorm waarin dat geschiedt.”


(1)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19.

(2)  Besluit van het Uitvoerend Comité van 22 december 1994 betreffende de inwerkingstelling van de op 19 juni 1990 tot stand gekomen Uitvoeringsovereenkomst van Schengen (SCH/com-ex(94) 29, herz. 2 (PB L 239 van 22.9.2000, blz. 130).

(3)  Besluiten van het Uitvoerend Comité van 7 oktober 1997 (SCH/com-ex(97) 27, herz. 4) voor Italië, en (SCH/com-ex(97) 28, herz. 4) voor Oostenrijk.

(4)  Besluit 1999/848/EG van de Raad van 13 december 1999 betreffende de volledige toepassing van het Schengenacquis in Griekenland (PB L 327 van 21.12.1999, blz. 58).

(5)  Besluit 2000/777/EG van de Raad van 1 december 2000 inzake de inwerkingstelling van het Schengenacquis in Denemarken, Finland en Zweden, alsmede in IJsland en Noorwegen (PB L 309 van 9.12.2000, blz. 24).

(6)  Besluit 2004/926/EG van de Raad van 22 december 2004 betreffende de toepassing door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland van de bepalingen van het Schengenacquis (PB L 395 van 31.12.2004, blz. 70).

(7)  PB C 340 van 10.11.1997, blz. 3.

(8)  Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36).

(9)  PB L 370 van 17.12.2004, blz. 78.

(10)  PB L 160 van 18.6.2011, blz. 3.

(11)  Verordening (EG) nr. 1986/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de toegang tot het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) voor de instanties die in de lidstaten belast zijn met de afgifte van kentekenbewijzen van voertuigen (PB L 381 van 28.12.2006, blz. 1).

(12)  Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 105 van 13.4.2006, blz. 1).

(13)  Het Sirene-bureau kan daarnaast ook andere taken krijgen overeenkomstig de wetgeving inzake politiesamenwerking, bijvoorbeeld in het kader van de toepassing van Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad van 18 december 2006 betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie (PB L 386 van 29.12.2006, blz. 89).

(14)  Besluit 2009/371/JBZ van de Raad van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol) (PB L 121 van 15.5.2009, blz. 37).

(15)  Zie ook de Schengencatalogus met aanbevelingen en beste praktijken.

(16)  Dit tweede domein is onderdeel van de technische preproductieomgeving.

(17)  Verordening (EU) nr. 1077/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 tot oprichting van een Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (PB L 286 van 1.11.2011, blz. 1).

(18)  Sommige vervoersondernemingen gebruiken andere referentienummers. SIS II bevat voorzieningen voor het invoeren van andere serienummers dan het BIC-nummer.

(19)  Door het gebrek aan standaardisering bij serienummers van voorwerpen kan het bijvoorbeeld gebeuren dat twee verschillende vuurwapens van verschillende merken hetzelfde serienummer hebben. Het kan ook zijn dat een voorwerp hetzelfde serienummer heeft als een geheel ander soort voorwerp, bijvoorbeeld een document en een industrieel uitrustingsstuk. Als duidelijk is dat de serienummers identiek zijn, maar de voorwerpen duidelijk verschillen, is er geen overleg tussen de Sirene-bureaus nodig. De gebruikers kan erop worden gewezen dat deze situatie zich kan voordoen. Het is bovendien mogelijk dat een voorwerp, zoals een paspoort of een voertuig, als gestolen is aangegeven in het ene land en vervolgens ook in het land van oorsprong wordt aangegeven. Dat kan leiden tot twee signaleringen voor hetzelfde voorwerp. Als deze situatie zich voordoet, kunnen de betrokken Sirene-bureaus de zaak oplossen.

(20)  Zie voor de technische realisatie het in punt 1.10.2 bedoelde document betreffende gegevensuitwisseling tussen Sirene-bureaus.

(21)  Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1).

(22)  Zie voor de technische realisatie het in punt 1.10.2 bedoelde document betreffende gegevensuitwisseling tussen Sirene-bureaus.

(23)  Zie ook punt 1.13.1 over de wijze waarop op Sirene-formulieren urgentie moet worden aangegeven.

(24)  Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77).

(25)  In artikel 30 van Richtlijn 2004/38/EG wordt bepaald dat een besluit tot weigering van toegang de betrokkene schriftelijk ter kennis wordt gebracht en dat de redenen daarvoor de betrokkene volledig ter kennis worden gebracht, tenzij redenen van staatsveiligheid zich daartegen verzetten.

(26)  In artikel 26 van de SIS II-verordening wordt verwezen naar artikel 15 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is artikel 15 in de geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende de Europese Unie echter artikel 29 geworden.

(27)  Bij signaleringen met het oog op weigering van toegang voor familieleden van EU-burgers moet eraan worden gedacht dat het niet altijd mogelijk is SIS II te raadplegen vóór aan een dergelijke persoon een verblijfstitel wordt afgegeven. In artikel 10 van Richtlijn 2004/38/EG wordt bepaald aan welke voorwaarden familieleden van een burger van de Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten, moeten voldoen om het recht te verkrijgen op verblijf in het gastland gedurende meer dan drie maanden. Artikel 10 bevat een limitatieve opsomming van die voorwaarden, waartoe systematische raadpleging van SIS II vóór de afgifte van een verblijfstitel niet behoort. In artikel 27, lid 3, van de richtlijn wordt bepaald dat de lidstaten, wanneer zij zulks onontbeerlijk achten, andere lidstaten kunnen verzoeken om mededeling van politiële gegevens (dus niet om alle in SIS II opgenomen gegevens). Deze raadpleging mag geen systematisch karakter dragen.

(28)  Op grond van Richtlijn 2004/38/EG kan aan een persoon die het recht van vrij verkeer geniet de toegang of het verblijf slechts geweigerd worden om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid. Het gedrag van de betrokkene moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen, en aan de andere criteria van artikel 27, lid 2, van de richtlijn moet zijn voldaan. In artikel 27, lid 2, wordt bepaald: „De om redenen van openbare orde of openbare veiligheid genomen maatregelen moeten in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel en uitsluitend gebaseerd zijn op het gedrag van betrokkene. Strafrechtelijke veroordelingen vormen als zodanig geen reden voor deze maatregelen. Het gedrag moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. Motiveringen die los staan van het individuele geval of die verband houden met algemene preventieve redenen mogen niet worden aangevoerd.” Bovendien gelden er verdere beperkingen voor personen die een duurzaam verblijfsrecht hebben verworven. Hen kan slechts om ernstige redenen van openbare orde of openbare veiligheid de toegang of het verblijf worden geweigerd (artikel 28, lid 2, van Richtlijn 2004/38/EG).

(29)  Overeenkomstig Richtlijn 2004/38 mag de uitvoerende lidstaat geen beperking opleggen aan het vrije verkeer van onderdanen van derde landen die het recht van vrij verkeer genieten, louter omdat de signalerende lidstaat de signalering handhaaft, tenzij aan de voorwaarden van voetnoot 28 is voldaan.

(30)  Een niet-begeleide minderjarige is een kind als omschreven in artikel 1 van het Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989, dat gescheiden is van zijn beide ouders en niet begeleid wordt door een volwassene die krachtens de wet of het gewoonterecht voor hem verantwoordelijk is.

(31)  Gegevens over de verdwijning:

a)

plaats, datum en tijdstip van de verdwijning;

b)

omstandigheden van de verdwijning.

Gegevens over de vermiste persoon:

c)

kennelijke leeftijd;

d)

lengte;

e)

huidskleur;

f)

haarkleur en kapsel;

g)

kleur van de ogen;

h)

andere fysieke kenmerken (zoals piercings, misvormingen, amputaties, tatoeages, merktekens, littekens en dergelijke);

i)

psychologische bijzonderheden: suïcidegevaar, psychische stoornis, agressief gedrag enz.;

j)

andere inlichtingen: noodzakelijke medische zorg enz.

k)

kleding die de vermiste bij de verdwijning droeg;

l)

foto: wel of niet beschikbaar;

m)

ante-mortemformulier: wel of niet beschikbaar.

Aanverwante informatie:

n)

persoon of personen die de vermiste wellicht vergezellen (met Schengenidentificatie, indien beschikbaar).

o)

voertuig(en) die verband houden met de zaak (met Schengenidentificatie, indien beschikbaar).

p)

indien beschikbaar: mobiel telefoonnummer, laatste log-in op of contact via online sociale netwerken.

De titels van de subvelden worden niet vermeld in veld 083, alleen de referentieletter. Wanneer er in de velden van een signalering al gegevens beschikbaar zijn, wordt deze informatie in de signalering opgenomen, met inbegrip van vingerafdrukken of foto's.

(32)  Zie artikel 2, onder h), van Richtlijn 95/46/EG voor nadere details over toestemming met betrekking tot de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.

(33)  „Suspicion of clone” („waarschijnlijk een kloon”) duidt op gevallen waarin bijvoorbeeld de registratiedocumenten van een voertuig zijn gestolen en worden gebruikt voor het registreren van een ander voertuig van hetzelfde merk, hetzelfde model en dezelfde kleur, dat eveneens is gestolen.