ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 302 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
57e jaargang |
|
|
Rectificaties |
|
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
22.10.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 302/1 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1112/2014 VAN DE COMMISSIE
van 13 oktober 2014
tot vaststelling van een gemeenschappelijk model voor de uitwisseling van informatie inzake grotegevarenindicatoren door de exploitanten en eigenaars van offshore olie- en gasinstallaties en van een gemeenschappelijk model voor de publicatie van de informatie inzake grotegevarenindicatoren door de lidstaten
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG (1), en met name artikel 23, lid 2, en artikel 24, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de exploitanten en eigenaars van offshore olie- en gasinstallaties de bevoegde autoriteit minimaal de gegevens verstrekken betreffende de grotegevarenindicatoren zoals gespecificeerd in bijlage IX bij Richtlijn 2013/30/EU. Die informatie moet het de lidstaten mogelijk maken vroegtijdig te waarschuwen voor een mogelijke verslechtering van de veiligheids- en milieukritische barrières en hen in staat stellen preventieve actie te ondernemen, inclusief in het licht van hun verplichtingen overeenkomstig Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad (Kaderrichtlijn mariene strategie) (2). |
(2) |
Aan de hand van de informatie kan ook de algemene doeltreffendheid worden aangetoond van maatregelen en controles die worden uitgevoerd door individuele exploitanten en eigenaars en de sector als geheel, met name om zware ongevallen te voorkomen en de risico's voor het milieu tot een minimum te beperken. Bovendien moeten de verstrekte informatie en gegevens van die aard zijn dat de prestaties van individuele exploitanten en eigenaars vergeleken kunnen worden in de lidstaat en de prestaties van de sector in zijn geheel vergeleken kunnen worden tussen lidstaten. |
(3) |
De uitwisseling van vergelijkbare gegevens tussen lidstaten verloopt moeizaam en is onbetrouwbaar omdat het de lidstaten aan een gemeenschappelijk model voor gegevensrapportering ontbreekt. Een gemeenschappelijk model voor het rapporteren van gegevens door exploitanten en eigenaars aan de lidstaat zou de veiligheids- en milieuprestaties van exploitanten en eigenaars transparant maken en zou ook relevante en vergelijkbare informatie over de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten in de gehele Unie beschikbaar maken en de uit zware ongevallen en bijna-ongevallen getrokken lessen kunnen helpen verspreiden. |
(4) |
Om het vertrouwen van het publiek in het gezag en de integriteit van offshore olie- en gasactiviteiten in de gehele Unie te bevorderen, moeten de lidstaten regelmatig de in punt 2 van bijlage IX van Richtlijn 2013/30/EU bedoelde informatie publiceren overeenkomstig artikel 24 van Richtlijn 2013/30/EU. Een gemeenschappelijk rapporteringsmodel en de bijzonderheden van de informatie die aan het publiek beschikbaar moet worden gesteld, moeten een vlotte grensoverschrijdende vergelijking van gegevens mogelijk maken. |
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Raadgevend Comité voor de veiligheid van offshore-olie- en gasactiviteiten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
Bij deze verordening worden gemeenschappelijke modellen vastgesteld voor de:
a) |
verslagen van exploitanten en eigenaars van offshore olie- en gasinstallaties, gericht aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten overeenkomstig artikel 23 van Richtlijn 2013/30/EU; |
b) |
publicatie van informatie door de lidstaten overeenkomstig artikel 24 van Richtlijn 2013/30/EU. |
Artikel 2
Rapporteringsreferentie en indieningsdatums
1. De exploitanten en eigenaars van offshore olie- en gasinstallaties dienen het in lid 1, onder a), bedoelde verslag in binnen 10 werkdagen na de gebeurtenis.
2. De rapporteringsperiode voor de in artikel 1, onder b), bedoelde informatie is telkens één jaar, lopend van 1 januari tot en met 31 december, startend met het kalenderjaar 2016. Het gemeenschappelijk publicatiemodel wordt gebruikt om de overeenkomstig artikel 24 van Richtlijn 2013/30/EU te verstrekken informatie bekend te maken op de website van de bevoegde autoriteit, uiterlijk op 1 juni van het jaar volgende op de rapporteringsperiode.
3. De in de bijlagen I en II bedoelde modellen worden gebruikt voor de in artikel 1, onder a), respectievelijk b), bedoelde verslagen en publicatie.
Artikel 3
Bijzonderheden van de uit te wisselen informatie
In bijlage I worden de bijzonderheden gegeven van de informatie die overeenkomstig punt 2 van bijlage IX bij Richtlijn 2013/30/EU moet worden uitgewisseld.
Artikel 4
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 oktober 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 178 van 28.6.2013, blz. 66.
(2) Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).
BIJLAGE I
Gemeenschappelijk gegevensrapporteringsmodel voor incidenten en zware ongevallen in de offshore olie- en gassector
Zoals vereist bij artikel 23 van Richtlijn 2013/30/EU
Algemene opmerkingen over de bijzonderheden van de uit te wisselen informatie
a) |
De bijzonderheden van de uit te wisselen informatie houden verband met punt 2 van bijlage IX bij Richtlijn 2013/30/EU betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten, en met name het risico van zware ongevallen als omschreven in die richtlijn. |
b) |
Bijlage IX, punt 2, bij Richtlijn 2013/30/EUbevat voorlopende en achterlopende kernprestatie-indicatoren (KPI's) teneinde een goed beeld te krijgen van de veiligheid van de offshore olie- en gaswinning binnen een lidstaat en in de Europese Unie, waarbij sommige van de KPI's een waarschuwingsfunctie hebben, zoals een verslechtering van de veiligheids- en milieukritische barrières („Veiligheids- en milieukritische elementen” — „SECE's”) en rampen. |
c) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 4, van Richtlijn 92/91/EEG van de Raad (1) moet de werkgever ernstige bedrijfsongevallen en/of bedrijfsongevallen met dodelijke afloop evenals situaties die een ernstig gevaar vormen, onverwijld aan de bevoegde autoriteiten melden. Deze gegevens worden vervolgens door de bevoegde autoriteiten gebruikt om verslag uit te brengen over de krachtens Richtlijn 2013/30/EU, bijlage IX, punt 2, onder g) en h), toe te zenden informatie. |
(1) Richtlijn 92/91/EEG van de Raad van 3 november 1992 betreffende minimumvoorschriften ter verbetering van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers in de winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen (elfde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (PB L 348 van 28.11.1992, blz. 9).
BIJLAGE II
Gemeenschappelijk publicatiemodel
(Zoals vereist bij artikel 24 van Richtlijn 2013/30/EU)
22.10.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 302/26 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1113/2014 VAN DE COMMISSIE
van 16 oktober 2014
tot vaststelling van de vorm en de technische details van de in de artikelen 3 en 5 van Verordening (EU) nr. 256/2014 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde mededeling en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2386/96 en (EU, Euratom) nr. 833/2010 van de Commissie
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 256/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 inzake de mededeling aan de Commissie van investeringsprojecten met betrekking tot energie-infrastructuur binnen de Europese Unie, houdende vervanging van Verordening (EU, Euratom) nr. 617/2010 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 736/96 van de Raad (1), en met name artikel 7,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Teneinde vergelijkbare gegevens te verzamelen en de rapportering door de lidstaten of door de hun in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 256/2014 bedoelde gedelegeerde entiteiten of instanties te vereenvoudigen, moeten de in te dienen kennisgevingen gestandaardiseerd worden door gebruik te maken van rapporteringstabellen. Er moeten derhalve bepalingen met betrekking tot de vorm en andere technische details van de kennisgeving van gegevens en informatie worden vastgesteld. |
(2) |
Na de intrekking van Verordening (EG) nr. 736/96 van de Raad (2) krachtens Verordening (EU) nr. 256/2014 moet ook Verordening (EG) nr. 2386/96 van de Commissie (3) worden ingetrokken. |
(3) |
Ingevolge de nietigverklaring van Verordening (EU, Euratom) nr. 617/2010 van de Raad (4) door het Hof van Justitie van de Europese Unie (5) dient Verordening (EU, Euratom) nr. 833/2010 van de Commissie (6) bij de onderhavige verordening te worden ingetrokken, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De vorm en de technische details van de kennisgeving aan de Commissie van de gegevens en informatie inzake investeringsprojecten in energie-infrastructuur, als bedoeld in de artikelen 3 en 5 van Verordening (EU) nr. 256/2014 van de Raad, zijn omschreven in de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Verordening (EG) nr. 2386/96 en Verordening (EU, Euratom) nr. 833/2010 worden ingetrokken.
Artikel 3
De lidstaten zien toe op de coherentie van de statistische informatie die zij door middel van het model in de bijlage verstrekken en van de statistische informatie die zij op grond van Verordening (EG) nr. 1099/2008 betreffende energiestatistieken verstrekken.
Artikel 4
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is overeenkomstig de Verdragen rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 16 oktober 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 84 van 20.3.2014, blz. 61.
(2) Verordening (EG) nr. 736/96 van de Raad van 22 april 1996 inzake mededeling aan de Commissie van investeringsprojecten van communautair belang in de sectoren aardolie, aardgas en elektriciteit (PB L 102 van 25.4.1996, blz. 1).
(3) Verordening (EG) nr. 2386/96 van de Commissie van 16 december 1996 houdende uitvoering van Verordening (EG) nr. 736/96 van de Raad inzake mededeling aan de Commissie van investeringsprojecten van communautair belang in de sectoren aardolie, aardgas en elektriciteit (PB L 326 van 17.12.1996, blz. 13).
(4) Verordening (EU, Euratom) nr. 617/2010 van de Raad van 24 juni 2010 inzake mededeling aan de Commissie van investeringsprojecten met betrekking tot energie-infrastructuur binnen de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 736/96 (PB L 180 van 15.7.2010, blz. 7).
(5) Arrest van het Hof van 6 september 2012 in zaak C-490/10, Europees Parlement tegen Raad van de Europese Unie, Jurispr. 2012, blz. I-0000.
(6) Verordening (EU, Euratom) nr. 833/2010 van de Raad van 21 september 2010 betreffende de tenuitvoerlegging van Verordening (EU, Euratom) nr. 617/2010 van de Raad inzake mededeling aan de Commissie van investeringsprojecten met betrekking tot energie-infrastructuur binnen de Europese Unie (PB L 248 van 22.9.2010, blz. 36).
BIJLAGE
22.10.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 302/46 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1114/2014 VAN DE COMMISSIE
van 21 oktober 2014
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2075/2005 tot vaststelling van specifieke voorschriften voor de officiële controles op Trichinella in vlees
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (1), en met name de leden 8 tot 11 van artikel 18,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 2075/2005 van de Commissie (2) stelt regels vast voor de bemonstering van karkassen van diersoorten die gevoelig zijn voor Trichinellabesmetting, voor de bepaling van de status van bedrijven en compartimenten, alsook de voorwaarden voor de invoer van vlees in de Unie. De verordening voorziet eveneens in referentiemethoden en gelijkwaardige methoden voor de detectie van Trichinella in monsters van karkassen. |
(2) |
Verordening (EG) nr. 2075/2005 staat onder bepaalde voorwaarden het uitsnijden van karkassen van gedomesticeerde varkens toe in afwachting van de resultaten van het Trichinellaonderzoek. Om de exploitatie van uitsnijderijen te vergemakkelijken, moet een dergelijke machtiging onder dezelfde voorwaarden ook voor paarden in overweging worden genomen. |
(3) |
Verordening (EU) nr. 216/2014 van de Commissie (3) heeft in Verordening (EG) nr. 2075/2005 bepaalde afwijkingen voor de Trichinellabemonstering van gedomesticeerde varkens gewijzigd. Verordening (EU) nr. 216/2014 heeft ook vereisten gewijzigd waaraan door exploitanten van levensmiddelenbedrijven moet worden voldaan om officiële erkenning te verkrijgen van bedrijven die gecontroleerde huisvestingsomstandigheden toepassen. Een van deze omstandigheden is dat de exploitant nieuwe dieren uitsluitend het bedrijf mag binnenbrengen als zij komen van bedrijven die ook officieel zijn erkend als bedrijven die gecontroleerde huisvestingsomstandigheden toepassen. Er moet worden verduidelijkt welke omstandigheden gelden wanneer gedomesticeerde varkens, behalve die welke rechtstreeks bestemd zijn voor de slacht, via verzamelcentra van het ene naar het andere bedrijf worden vervoerd. Bovendien moeten de betrokken certificaten voor handelsverkeer en invoer binnen de Unie aan die gewijzigde vereisten worden aangepast. |
(4) |
Informatie over de officiële erkenning van het bedrijf van oorsprong als bedrijf dat gecontroleerde huisvestingsomstandigheden toepast, moet door een officiële dierenarts in de diergezondheidscertificaten worden opgenomen als bepaald in Richtlijn 64/432/EEG van de Raad (4) met betrekking tot het intra-uniale handelsverkeer in varkens en in Verordening (EU) nr. 206/2010 van de Commissie (5) met betrekking tot de invoer in de Unie van gedomesticeerde varkens uit derde landen om de lidstaten in staat te stellen bij het slachten de juiste testregeling voor Trichinella toe te passen en de status van het bedrijf van bestemming van fok- of gebruiksvarkens niet in gevaar te brengen. |
(5) |
Om voor de correcte toepassing van Verordening (EG) nr. 2075/2005 te zorgen, moeten derde landen die levende gedomesticeerde varkens of vlees daarvan uitvoeren in de betrokken handelingen over invoervoorwaarden worden opgenomen als zij de afwijkingen over Trichinellabemonstering van gedomesticeerde varkens toepassen en als bedrijven of compartimenten officieel zijn erkend als bedrijven die gecontroleerde huisvestingsomstandigheden toepassen. |
(6) |
De verklaring inzake de volksgezondheid van het Trichinellaonderzoek moet worden opgenomen in de veterinaire certificaten bij vers vlees overeenkomstig Verordening (EU) nr. 206/2010, vleesbereidingen overeenkomstig Beschikking 2000/572/EG van de Commissie (6) en vleesproducten overeenkomstig Beschikking 2007/777/EG van de Commissie (7). |
(7) |
Het EU-referentielaboratorium voor parasieten heeft aanbevolen de tekst van Verordening (EG) nr. 2075/2005 te verduidelijken wat de procedure van bepaalde gelijkwaardige methoden voor het testen op Trichinella betreft. Bovendien heeft het EU-referentielaboratorium een nieuwe methode (PrioCHECK® Trichinella AAD KIT) voor de opsporing van Trichinella in vlees van gedomesticeerde varkens gevalideerd. Deze methode moet daarom worden toegelaten voor het testen op deze soort. |
(8) |
Verordening (EG) nr. 2075/2005 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(9) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 2075/2005 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 2 wordt vervangen door: „Artikel 2 Bemonstering van karkassen 1. Karkassen van gedomesticeerde varkens worden in het kader van de postmortemkeuring als volgt bemonsterd:
Van elk karkas wordt een monster genomen, dat in een door de bevoegde autoriteit aangewezen laboratorium met een van de volgende detectiemethoden op Trichinella wordt onderzocht:
2. Karkassen van paarden, wilde zwijnen en andere als huisdier gehouden of in het wild levende diersoorten die gevoelig zijn voor Trichinellabesmetting worden in het kader van de postmortemkeuring in slachthuizen of wildverwerkingsinrichtingen systematisch bemonsterd. Van elk karkas wordt een monster genomen, dat overeenkomstig de bijlagen I en III in een door de bevoegde autoriteit aangewezen laboratorium wordt onderzocht. 3. Zolang de uitslag van het Trichinellaonderzoek nog niet bekend is, mogen de karkassen van gedomesticeerde varkens of paarden, op voorwaarde dat de exploitant van het levensmiddelenbedrijf volledige traceerbaarheid garandeert, in een slachthuis of een op hetzelfde terrein gelegen uitsnijderij in maximaal zes stukken worden verdeeld. In afwijking van het bepaalde in de eerste alinea en na goedkeuring door de bevoegde autoriteit mogen de karkassen in een al dan niet aan het slachthuis verbonden uitsnijderij in stukken worden verdeeld, mits:
|
2) |
Artikel 13 wordt vervangen door: „Artikel 13 Gezondheidsvoorschriften bij invoer 1. Dwarsgestreept spierweefsel bevattend vlees van diersoorten die drager van Trichinella kunnen zijn, mag uitsluitend in de Unie worden ingevoerd als het in het derde land waar de dieren zijn geslacht overeenkomstig voorwaarden gelijkwaardig aan die van artikel 2 of 3 vóór uitvoer op Trichinella is onderzocht. 2. Een derde land mag de afwijkingen als bepaald in artikel 3, leden 2 en 3, alleen toepassen als het de Commissie van de toepassing van deze afwijkingen in kennis heeft gesteld en als het met het oog daarop is opgenomen:
|
3) |
Artikel 15 wordt vervangen door: „Artikel 15 Documenten 1. In het model van gezondheidscertificaat voor intra-uniale handel in levende gedomesticeerde varkens als vastgesteld in model 2 in bijlage F bij Richtlijn 64/432/EEG neemt de officiële dierenarts de informatie op over de officiële erkenning van het bedrijf van oorsprong als bedrijf dat gecontroleerde huisvestingsomstandigheden toepast als bepaald in artikel 8 van deze verordening. 2. In het model van gezondheidscertificaat voor de invoer in de Unie van gedomesticeerde varkens als vastgesteld in de modellen POR-X en POR-Y in deel 2 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 206/2010, neemt de officiële dierenarts de informatie op over de officiële erkenning door de bevoegde autoriteit van een derde land van het bedrijf van oorsprong als bedrijf dat gecontroleerde huisvestingsomstandigheden toepast gelijkwaardig aan die waarin in bijlage IV bij deze verordening is voorzien. 3. In het veterinair certificaat overeenkomstig de modellen” POR „als vastgesteld in deel 2 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010 dat zendingen begeleidt van vlees bestemd voor invoer in de Unie uit derde landen, neemt de officiële dierenarts de verklaring inzake de volksgezondheid van het onderzoek op Trichinella op dat overeenkomstig artikel 13 van deze verordening in het derde land van oorsprong van het vlees is uitgevoerd. 4. In het diergezondheids- en volksgezondheidscertificaat waarvan het model is vastgesteld in bijlage II bij Beschikking 2000/572/EG dat zendingen begeleidt van vleesbereidingen bestemd voor invoer in de Unie uit derde landen, neemt de officiële dierenarts de verklaring inzake de volksgezondheid van het onderzoek op Trichinella op dat overeenkomstig artikel 13 van deze verordening in het derde land van oorsprong van het vlees is uitgevoerd. 5. In het diergezondheids- en volksgezondheidscertificaat waarvan het model is vastgesteld in bijlage III bij Beschikking 2007/777/EG dat zendingen begeleidt van bepaalde vleesproducten en behandelde magen, blazen en darmen bestemd voor invoer in de Unie uit derde landen, neemt de officiële dierenarts de verklaring inzake de volksgezondheid van het onderzoek op Trichinella op dat overeenkomstig artikel 13 van deze verordening in het derde land van oorsprong van het vlees is uitgevoerd.” . |
4) |
In punt 3 van hoofdstuk I van bijlage I wordt punt IV vervangen door:
. |
5) |
In punt 3 van deel D van hoofdstuk II van bijlage I wordt punt IV vervangen door:
. |
6) |
In hoofdstuk II van bijlage I wordt het volgende deel E toegevoegd: „E. Artificiële digestietest voor in vitro detectie van larven van Trichinella spp. in vleesmonsters, PrioCHECK® Trichinella AAD Kit. Deze methode wordt alleen als gelijkwaardig beschouwd voor de controle van vlees van gedomesticeerde varkens. De PrioCHECK® Trichinella AAD Kit wordt gebruikt overeenkomstig de handleiding van de kit met behulp van scheitrechters (Lenz NS 29/32) en een glazen reageerbuis van 80 ml.” . |
7) |
In deel A van hoofdstuk I van bijlage IV worden de punten g) tot j) vervangen door:
. |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 21 oktober 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206.
(2) Verordening (EG) nr. 2075/2005 van de Commissie van 5 december 2005 tot vaststelling van specifieke voorschriften voor de officiële controles op Trichinella in vlees (PB L 338 van 22.12.2005, blz. 60).
(3) Verordening (EU) nr. 216/2014 van de Commissie van 7 maart 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2075/2005 tot vaststelling van specifieke voorschriften voor de officiële controles op Trichinella in vlees (PB L 69 van 8.3.2014, blz. 85).
(4) Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977/64).
(5) Verordening (EU) nr. 206/2010 van de Commissie van 12 maart 2010 tot vaststelling van lijsten van derde landen en gebieden, of delen daarvan, waaruit bepaalde dieren en vers vlees in de Europese Unie mogen worden binnengebracht, en van de voorschriften inzake veterinaire certificering (PB L 73 van 20.3.2010, blz. 1).
(6) Beschikking 2000/572/EG van de Commissie van 8 september 2000 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften, gezondheidsvoorschriften en voorschriften inzake de veterinaire certificering voor de invoer in de Gemeenschap van vleesbereidingen uit derde landen (PB L 240 van 23.9.2000, blz. 19).
(7) Beschikking 2007/777/EG van de Commissie van 29 november 2007 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke en de gezondheidsvoorschriften en het model van de certificaten voor bepaalde uit derde landen ingevoerde vleesproducten en behandelde magen, blazen en darmen voor menselijke consumptie en tot intrekking van Beschikking 2005/432/EG (PB L 312 van 30.11.2007, blz. 49).
22.10.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 302/51 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1115/2014 VAN DE COMMISSIE
van 21 oktober 2014
tot verlening van een vergunning voor een preparaat van fumonisine-esterase, geproduceerd door Komagataella pastoris (DSM 26643), als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor varkens
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag ingediend voor een vergunning voor een preparaat van fumonisine-esterase, geproduceerd door Komagataella pastoris (DSM 26643). De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten waren bij de aanvraag gevoegd. |
(3) |
Die aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor een preparaat van fumonisine-esterase, geproduceerd door Komagataella pastoris (DSM 26643), als toevoegingsmiddel in de categorie „technologische toevoegingsmiddelen” voor varkens. |
(4) |
De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 8 april 2014 (2) geconcludeerd dat het preparaat van fumonisine-esterase, geproduceerd door Komagataella pastoris (DSM 26643), onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige effecten voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu heeft. Zij heeft eveneens geconcludeerd dat het preparaat fumonisinen uit verontreinigd voeder voor varkens biologisch kan transformeren in minder giftige verbindingen. Specifieke eisen voor toezicht na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. De EFSA heeft ook het rapport over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend. |
(5) |
Uit de beoordeling van het preparaat van fumonisine-esterase, geproduceerd door Komagataella pastoris (DSM 26643), blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van het preparaat zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan. |
(6) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie „technologische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „stoffen ter vermindering van de verontreiniging van diervoeders met mycotoxinen”, wordt onder de in de bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 21 oktober 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.
(2) EFSA Journal 2014; 12(5):3667.
BIJLAGE
Identificatienummer van het toevoegingsmiddel |
Naam van de vergunninghouder |
Toevoegingsmiddel |
Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode |
Diersoort of -categorie |
Maximumleeftijd |
Minimumgehalte |
Maximumgehalte |
Overige bepalingen |
Einde van de vergunningsperiode |
||||||||
Activiteitseenheden/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % |
|||||||||||||||||
Technologische toevoegingsmiddelen: stoffen ter vermindering van de verontreiniging van diervoeding met mycotoxinen: fumonisinen |
|||||||||||||||||
1m03 |
— |
Fumonisine-esterase EC 3.1.1.87 |
Samenstelling van het toevoegingsmiddel Preparaat van fumonisine-esterase, geproduceerd door Komagataella pastoris DSM 26643, met ten minste 3 000 U/g (1). Karakterisering van de werkzame stof Preparaat van fumonisine-esterase, geproduceerd door Komagataella pastoris DSM 26643. Analysemethode (2) Voor de bepaling van de activiteit van fumonisine-esterase: hogedrukvloeistofchromatografie gekoppeld aan tandemmassaspectometrie. (HPLC-MS/MS) methode gebaseerd op de kwantificering van het tricarballylzuur dat is vrijgekomen bij de enzymatische activiteit van fumonisine B1 bij een pH van 8,0 en een temperatuur van 30 °C. |
Varkens |
— |
15 |
— |
|
11 november 2024 |
(1) 1 U is de enzymatische activiteit die per minuut 1 μmol trycarballylzuur vrijmaakt uit 100 μΜ fumonisine B1 in 20 mM Tris-Cl-buffer bij een pH van 8,0 met 0,1 mg/ml bovien serumalbine en een temperatuur van 30 °C.
(2) Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het referentielaboratorium van de Europese Unie voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding: http://irmm.jrc.ec.europa.eu/EURLs/EURL_feed_additives/Pages/index.aspx
22.10.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 302/54 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1116/2014 VAN DE COMMISSIE
van 21 oktober 2014
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 21 oktober 2014.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
AL |
59,9 |
MA |
121,7 |
|
MK |
63,5 |
|
XS |
78,2 |
|
ZZ |
80,8 |
|
0707 00 05 |
AL |
28,7 |
MK |
50,7 |
|
TR |
168,6 |
|
ZZ |
82,7 |
|
0709 93 10 |
TR |
119,5 |
ZZ |
119,5 |
|
0805 50 10 |
AR |
87,5 |
CL |
106,8 |
|
TR |
103,0 |
|
UY |
86,1 |
|
ZA |
96,2 |
|
ZZ |
95,9 |
|
0806 10 10 |
BR |
247,9 |
PE |
323,0 |
|
TR |
149,2 |
|
ZZ |
240,0 |
|
0808 10 80 |
BA |
34,8 |
BR |
51,7 |
|
CL |
83,0 |
|
CN |
117,7 |
|
NZ |
156,3 |
|
ZA |
208,4 |
|
ZZ |
108,7 |
|
0808 30 90 |
TR |
116,3 |
ZZ |
116,3 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
BESLUITEN
22.10.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 302/56 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 9 oktober 2014
betreffende de start van de automatische uitwisseling van voertuigregistratiegegevens in Malta
(2014/731/EU)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (1), en met name artikel 25,
Gezien Besluit 2008/616/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 betreffende de uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ (2), en met name artikel 20 en hoofdstuk 4 van de bij het voormelde besluit gevoegde bijlage,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens het Protocol betreffende de overgangsbepalingen dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, worden de rechtsgevolgen van de handelingen van de instellingen, organen en instanties van de Unie die vastgesteld zijn vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, gehandhaafd zolang deze handelingen niet krachtens de Verdragen ingetrokken, nietig verklaard of gewijzigd zijn. |
(2) |
Artikel 25 van Besluit 2008/615/JBZ is derhalve van toepassing en de Raad moet met eenparigheid van stemmen besluiten of de lidstaten de bepalingen van hoofdstuk 6 van dat besluit hebben toegepast. |
(3) |
In artikel 20 van Besluit 2008/616/JBZ is bepaald dat de Raad de in artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ bedoelde besluiten neemt op basis van een evaluatieverslag, dat is opgesteld aan de hand van een vragenlijst. Wat de automatische uitwisseling van gegevens overeenkomstig hoofdstuk 2 van Besluit 2008/615/JBZ betreft, dient het evaluatieverslag gebaseerd te zijn op een evaluatiebezoek en een proefrun. |
(4) |
Volgens hoofdstuk 4, punt 1.1, van de bijlage bij Besluit 2008/616/JBZ stelt de betrokken Raadsgroep een vragenlijst op voor elke vorm van geautomatiseerde uitwisseling van gegevens, en beantwoordt een lidstaat de desbetreffende vragenlijst zodra hij van oordeel is dat hij aan de voorwaarden voor het uitwisselen van gegevens in een bepaalde gegevenscategorie voldoet. |
(5) |
Malta heeft de vragenlijst over gegevensbescherming en de vragenlijst over voertuigregistratiegegevens ingevuld. |
(6) |
Malta heeft met Nederland een geslaagde proefrun uitgevoerd. |
(7) |
Er is een evaluatiebezoek aan Malta gebracht en het Belgisch/Nederlandse evaluatieteam heeft daarover een verslag opgesteld en dat toegezonden aan de betrokken Raadsgroep. |
(8) |
Er is een algemeen evaluatieverslag aan de Raad voorgelegd, waarin de resultaten van de vragenlijst, het evaluatiebezoek en de proefrun betreffende voertuigregistratiegegevens zijn samengevat, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Met het oog op de automatische bevraging van voertuigregistratiegegevens heeft Malta de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming van hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig toegepast en is het gerechtigd met ingang van de dag van inwerkingtreding van het onderhavige besluit persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig artikel 12 van dat besluit.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Luxemburg, 9 oktober 2014.
Voor de Raad
De voorzitter
A. ALFANO
(1) PB L 210 van 6.8.2008, blz. 1.
(2) PB L 210 van 6.8.2008, blz. 12.
22.10.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 302/58 |
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 20 oktober 2014
tot wijziging van Beschikking 2007/453/EG ten aanzien van de BSE-status van Bulgarije, Estland, Kroatië, Letland, Luxemburg, Hongarije, Malta, Portugal en Slowakije
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 7516)
(Voor de EER relevante tekst)
(2014/732/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (1), en met name artikel 5, lid 2, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 999/2001 bepaalt dat de lidstaten, derde landen of gebieden daarvan (hierna: „landen of gebieden”) naar hun status ten aanzien van boviene spongiforme encefalopathie (BSE) moeten worden ingedeeld in een van de drie categorieën: verwaarloosbaar BSE-risico, gecontroleerd BSE-risico en onbepaald BSE-risico. |
(2) |
De bijlage bij Beschikking 2007/453/EG (2) van de Commissie bevat een lijst van landen of gebieden volgens hun BSE-status. |
(3) |
De Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) speelt een vooraanstaande rol bij de indeling van landen of gebieden naar BSE-risico. In de lijst in de bijlage bij Beschikking 2007/453/EG wordt rekening gehouden met Resolutie nr. 20 — Recognition of the Bovine Spongiform Encephalopathy Risk Status of Member Countries — die in mei 2013 is aangenomen door de OIE. |
(4) |
In mei 2014 heeft de OIE Resolutie nr. 18 — Recognition of the Bovine Spongiform Encephalopathy Risk Status of Member Countries — aangenomen (3). Naast de lidstaten die al in de lijst in de bijlage bij Beschikking 2007/453/EG zijn opgenomen, heeft die resolutie Bulgarije, Estland, Kroatië, Letland, Luxemburg, Hongarije, Malta, Portugal, Roemenië en Slowakije als landen met een verwaarloosbaar BSE-risico erkend. |
(5) |
In juni 2014 heeft de OIE de status van verwaarloosbaar BSE-risico voor Roemenië met ingang van 27 juni 2014 opgeschort (4) ingevolge een verslag dat van de OIE-afgevaardigde van Roemenië over de ontdekking van een BSE-geval in Roemenië is ontvangen. |
(6) |
De lijst in de bijlage bij Beschikking 2007/453/EG moet daarom worden gewijzigd om in lijn te worden gebracht met resolutie nr. 18, in mei 2014 door de OIE aangenomen, en om rekening te houden met het daaropvolgende besluit van de OIE om de status van verwaarloosbaar BSE-risico voor Roemenië op te schorten. |
(7) |
Beschikking 2007/453/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(8) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlage bij Beschikking 2007/453/EG wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 20 oktober 2014.
Voor de Commissie
Tonio BORG
Lid van de Commissie
(1) PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1.
(2) Beschikking 2007/453/EG van de Commissie van 29 juni 2007 tot vaststelling van de BSE-status van lidstaten, derde landen of gebieden daarvan naar gelang van hun BSE-risico (PB L 172 van 30.6.2007, blz. 84).
(3) http://www.oie.int/fileadmin/Home/eng/Animal_Health_in_the_World/docs/pdf/2014_A_RESO-18_BSE.pdf
(4) http://www.oie.int/animal-health-in-the-world/official-disease-status/bse/lossreinstatement-of-status/
BIJLAGE
„BIJLAGE
LIJST VAN LANDEN OF GEBIEDEN
A. Landen of gebieden met een verwaarloosbaar BSE-risico
Lidstaten
— |
België |
— |
Bulgarije |
— |
Kroatië |
— |
Denemarken |
— |
Estland |
— |
Hongarije |
— |
Italië |
— |
Letland |
— |
Luxemburg |
— |
Malta |
— |
Nederland |
— |
Portugal |
— |
Oostenrijk |
— |
Slovenië |
— |
Slowakije |
— |
Finland |
— |
Zweden |
EVA-landen
— |
IJsland |
— |
Noorwegen |
Derde landen
— |
Argentinië |
— |
Australië |
— |
Brazilië |
— |
Chili |
— |
Colombia |
— |
India |
— |
Israël |
— |
Japan |
— |
Nieuw-Zeeland |
— |
Panama |
— |
Paraguay |
— |
Peru |
— |
Singapore |
— |
Verenigde Staten |
— |
Uruguay |
B. Landen of gebieden met een gecontroleerd BSE-risico
Lidstaten
— |
Tsjechië, Duitsland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Cyprus, Litouwen, Polen, Roemenië, Verenigd Koninkrijk |
EVA-landen
— |
Liechtenstein |
— |
Zwitserland |
Derde landen
— |
Canada |
— |
Costa Rica |
— |
Mexico |
— |
Nicaragua |
— |
Zuid-Korea |
— |
Taiwan |
C. Landen of gebieden met een onbepaald BSE-risico
— |
Niet onder A of B opgenomen landen of gebieden.” |
Rectificaties
22.10.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 302/62 |
Rectificatie van Uitvoeringsbesluit 2014/702/EU van de Commissie van 7 oktober 2014 tot wijziging van Beschikking 2007/131/EG inzake het geharmoniseerde gebruik van het radiospectrum in de Gemeenschap voor apparatuur die gebruikmaakt van ultrabreedbandtechnologie
( Publicatieblad van de Europese Unie L 293 van 9 oktober 2014 )
Bladzijde 51, bijlage, de tabellen van de punten 1, 2 en 3 komen als volgt te luiden:
„1. GENERIEK UWB-GEBRUIK
Technische vereisten |
||
Frequentiebereik |
Maximale gemiddelde spectrale vermogensdichtheid (e.i.r.p.) |
Maximaal piekvermogen (e.i.r.p.) (gedefinieerd in 50 MHz) |
f ≤ 1,6 GHz |
– 90 dBm/MHz |
– 50 dBm |
1,6 < f ≤ 2,7 GHz |
– 85 dBm/MHz |
– 45 dBm |
2,7 < f ≤ 3,1 GHz |
– 70 dBm/MHz |
– 36 dBm |
3,1 < f ≤ 3,4 GHz |
– 70 dBm/MHz of |
– 36 dBm of 0 dBm |
3,4 < f ≤ 3,8 GHz |
– 80 dBm/MHz of |
– 40 dBm of 0 dBm |
3,8 < f ≤ 4,8 GHz |
– 70 dBm/MHz of |
– 30 dBm of 0 dBm |
4,8 < f ≤ 6 GHz |
– 70 dBm/MHz |
– 30 dBm |
6 < f ≤ 8,5 GHz |
– 41,3 dBm/MHz |
0 dBm |
8,5 < f ≤ 9 GHz |
– 65 dBm/MHz of – 41,3 dBm/MHz bij gebruik van DAA (2) |
– 25 dBm of 0 dBm |
9 < f ≤ 10,6 GHz |
– 65 dBm/MHz |
– 25 dBm |
f > 10,6 GHz |
– 85 dBm/MHz |
– 45 dBm |
2. LOCATIEBEPALINGSSYSTEMEN type 1 (LT1)
Technische vereisten |
||
Frequentiebereik |
Maximale gemiddelde spectrale vermogensdichtheid (e.i.r.p.) |
Maximaal piekvermogen (e.i.r.p.) (gedefinieerd in 50 MHz) |
f ≤ 1,6 GHz |
– 90 dBm/MHz |
– 50 dBm |
1,6 < f ≤ 2,7 GHz |
– 85 dBm/MHz |
– 45 dBm |
2,7 < f ≤ 3,4 GHz |
– 70 dBm/MHz |
– 36 dBm |
3,4 < f ≤ 3,8 GHz |
– 80 dBm/MHz |
– 40 dBm |
3,8 < f ≤ 6,0 GHz |
– 70 dBm/MHz |
– 30 dBm |
6 < f ≤ 8,5 GHz |
– 41,3 dBm/MHz |
0 dBm |
8,5 < f ≤ 9 GHz |
– 65 dBm/MHz of – 41,3 dBm/MHz bij gebruik van DAA (3) |
– 25 dBm of 0 dBm |
9 < f ≤ 10,6 GHz |
– 65 dBm/MHz |
– 25 dBm |
f > 10,6 GHz |
– 85 dBm/MHz |
– 45 dBm |
3. IN VOERTUIGEN EN SPOORWEGVOERTUIGEN GEÏNSTALLEERDE UWB-APPARATUUR
Technische vereisten |
||
Frequentiebereik |
Maximale gemiddelde spectrale vermogensdichtheid (e.i.r.p.) |
Maximaal piekvermogen (e.i.r.p.) (gedefinieerd in 50 MHz) |
f ≤ 1,6 GHz |
– 90 dBm/MHz |
– 50 dBm |
1,6 < f ≤ 2,7 GHz |
– 85 dBm/MHz |
– 45 dBm |
2,7 < f ≤ 3,1 GHz |
– 70 dBm/MHz |
– 36 dBm |
3,1 < f ≤ 3,4 GHz |
– 70 dBm/MHz of – 41,3 dBm/MHz bij gebruik van LDC (4) + e.l. (7) of |
– 36 dBm of ≤ 0 dBm of ≤ 0 dBm |
3,4 < f ≤ 3,8 GHz |
– 80 dBm/MHz of – 41,3 dBm/MHz bij gebruik van LDC (4) + e.l. (7) of |
– 40 dBm of ≤ 0 dBm of ≤ 0 dBm |
3,8 < f ≤ 4,8 GHz |
– 70 dBm/MHz of – 41,3 dBm/MHz bij gebruik van LDC (4) + e.l. (7) of |
– 30 dBm of ≤ 0 dBm of ≤ 0 dBm |
4,8 < f ≤ 6 GHz |
– 70 dBm/MHz |
– 30 dBm |
6 < f ≤ 8,5 GHz |
– 53,3 dBm/MHz of – 41,3 dBm/MHz bij gebruik van LDC (4) + e.l. (7) of |
– 13,3 dBm of ≤ 0 dBm of ≤ 0 dBm |
8,5 < f ≤ 9 GHz |
– 65 dBm/MHz of |
– 25 dBm of ≤ 0 dBm |
9 < f ≤ 10,6 GHz |
– 65 dBm/MHz |
– 25 dBm |
f > 10,6 GHz |
– 85 dBm/MHz |
– 45 dBm |
(1) Binnen de frequentieband 3,1-4,8 GHz. De „low duty cycle”-mitigatietechniek en de bijbehorende grenswaarden zijn vastgelegd in ETSI-norm EN 302 065-1.
(2) Binnen de frequentieband 3,1-4,8 GHz en 8,5-9 GHz. De „detect and avoid”-mitigatietechniek en de bijbehorende grenswaarden zijn vastgelegd in ETSI-norm EN 302 065-1.
(3) De „detect and avoid”-mitigatietechniek en de bijbehorende grenswaarden zijn vastgelegd in ETSI-norm EN 302 065-2.
(4) De „low duty cycle”-mitigatietechniek (LDC) en de bijbehorende grenswaarden zijn vastgelegd in ETSI-norm EN 302 065-3.
(5) De „detect and avoid”-mitigatietechniek (DAA) en de bijbehorende grenswaarden zijn vastgelegd in ETSI-norm EN 302 065-3.
(6) De „transmit power control”-mitigatietechniek (TPC) en de bijbehorende grenswaarden zijn vastgelegd in ETSI-norm EN 302 065-3.
(7) De uitwendige grenswaarde (exterior limit, e.l.) ≤ — 53,3 dBm/MHz is vereist. De uitwendige grenswaarde is vastgelegd in ETSI-norm EN 302 065-3.”