ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 173

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

57e jaargang
12 juni 2014


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (Verordening marktmisbruik) en houdende intrekking van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijnen 2003/124, 2003/125/EG en 2004/72/EG van de Commissie ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) nr. 597/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 812/2004 van de Raad tot vaststelling van maatregelen betreffende de incidentele vangsten van walvisachtigen bij de visserij

62

 

*

Verordening (EU) nr. 598/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de vaststelling van regels en procedures voor de invoering van geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen op luchthavens in de Unie binnen het kader van een evenwichtige aanpak, en tot intrekking van Richtlijn 2002/30/EG

65

 

*

Verordening (EU) nr. 599/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik

79

 

*

Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 ( 1 )

84

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels ( 1 )

149

 

*

Richtlijn 2014/57/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende strafrechtelijke sancties voor marktmisbruik (richtlijn marktmisbruik)

179

 

*

Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

190

 

*

Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU ( 1 )

349

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

12.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 173/1


VERORDENING (EU) Nr. 596/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 april 2014

betreffende marktmisbruik (Verordening marktmisbruik) en houdende intrekking van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijnen 2003/124, 2003/125/EG en 2004/72/EG van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Een echte interne markt voor financiële diensten is van cruciaal belang voor economische groei en het scheppen van werkgelegenheid in de Unie.

(2)

Voor een geïntegreerde, efficiënte en transparante financiële markt is marktintegriteit nodig. Een goede werking van de effectenmarkten en vertrouwen van het publiek in de markten zijn noodzakelijke voorwaarden voor economische groei en welvaart. Marktmisbruik schaadt de integriteit van de financiële markten en schendt het vertrouwen van het publiek in effecten en derivaten.

(3)

Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) vervolledigde en actualiseerde het rechtskader van de Unie om marktintegriteit te beschermen. Die richtlijn moet evenwel worden vervangen, gezien de ontwikkelingen op het gebied van wetgeving, de markt en technologie die sinds de inwerkingtreding van die richtlijn hebben plaatsgevonden, en die het financiële landschap sterk hebben gewijzigd. Er is ook een nieuw wetgevingsinstrument nodig om te zorgen voor uniforme regels en duidelijkheid over sleutelbegrippen en om te zorgen voor een enkel wetboek overeenkomstig de conclusies van de groep van deskundigen op hoog niveau van 25 februari 2009 inzake financieel toezicht in de EU, welke werd voorgezeten door Jacques de Larosière (de „de Larosière Groep”).

(4)

Er is behoefte aan een meer uniform en sterker kader om marktintegriteit te beschermen, mogelijke reguleringsarbitrage te vermijden en aansprakelijkheid bij pogingen tot manipulatie zeker te stellen, alsook om meer rechtszekerheid te bieden aan en de regelgeving minder complex te maken voor marktdeelnemers. Deze verordening strekt ertoe op beslissende wijze bij te dragen aan de goede werking van de interne markt en deze moet bijgevolg gebaseerd zijn op artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), zoals op consistente wijze geïnterpreteerd in de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

(5)

Om een einde te maken aan de resterende belemmeringen voor het handelsverkeer en aanzienlijke concurrentievervalsingen die voortvloeien uit verschillen tussen nationale wetgevingen, en om te voorkomen dat nog meer belemmeringen voor het handelsverkeer en aanzienlijke concurrentievervalsingen kunnen ontstaan, is het bijgevolg nodig een verordening vast te stellen ter bepaling van een meer uniforme interpretatie van het Uniekader aangaande marktmisbruik met duidelijker gedefinieerde voorschriften die in alle lidstaten toepasselijk zijn. Door voorschriften inzake marktmisbruik in de vorm van een verordening vast te stellen, moet ervoor worden gezorgd dat deze rechtstreeks van toepassing zijn. Dit moet een gelijk speelveld garanderen doordat voorkomen wordt dat als gevolg van de omzetting van een richtlijn nationale voorschriften onderling verschillen. Deze verordening moet ertoe leiden dat iedereen in de gehele Unie dezelfde voorschriften volgt. Zij moet ook de complexiteit van de regelgeving en de nalevingskosten van bedrijven verminderen, in het bijzonder voor ondernemingen die grensoverschrijdend actief zijn, en bijdragen tot het wegwerken van concurrentievervalsingen.

(6)

De mededeling van de Commissie van 25 juni 2008 inzake „een „Small Business Act” voor Europa” roept de Unie en haar lidstaten op om regels te ontwerpen om de administratieve lasten te beperken, de wetgeving aan te passen aan de behoeften van uitgevende instellingen op markten voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) (kleine en middelgrote ondernemingen — kmo’s) en om de toegang tot financiële middelen voor deze uitgevende instellingen te vergemakkelijken. Een aantal bepalingen in Richtlijn 2003/6/EG leggen administratieve lasten op aan uitgevende instellingen, met name aan die instellingen die financiële instrumenten hebben die zijn toegelaten voor handel op mkb-groeimarkten, welke moeten worden verlaagd.

(7)

Marktmisbruik is het begrip dat onwettige gedragingen op de financiële markten omvat. In het kader van deze verordening moet het worden geïnterpreteerd als handel met voorwetenschap, wederrechtelijke mededeling van voorwetenschap en marktmanipulatie. Dergelijke gedragingen zijn een belemmering voor volledige en reële markttransparantie, die voor alle marktdeelnemers op geïntegreerde financiële markten een eerste vereiste is om handelstransacties te kunnen verrichten.

(8)

Het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/6/EG was toegespitst op financiële instrumenten die tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten of waarvoor toelating tot de handel op een dergelijke gereglementeerde markt is aangevraagd. De laatste jaren zijn financiële instrumenten echter steeds vaker verhandeld op multilaterale handelsfaciliteiten (multilateral trading facilities — MTF’s). Er bestaan ook financiële instrumenten die uitsluitend op andere soorten georganiseerde handelsfaciliteiten (organised trading facilities — OTF’s) worden verhandeld of die uitsluitend over the counter (OTC) worden verhandeld. Het toepassingsgebied van deze verordening moet daarom alle financiële instrumenten omvatten die op een gereglementeerde markt, een MTF of een OTF worden verhandeld, en andere gedragingen of acties die invloed kunnen hebben op een dergelijk financieel instrument, ongeacht of zij plaatsvinden op een handelsplatform. In het geval van bepaalde soorten MTF’s die, net als gereglementeerde markten, ondernemingen helpen bij het aantrekken van financiering van het eigen vermogen, geldt het marktmisbruikverbod ook wanneer een verzoek voor toelating tot een dergelijke markt is ingediend. Bijgevolg moet deze verordening van toepassing zijn op financiële instrumenten waarvoor een aanvraag voor toelating tot de handel op een MTF is ingediend. Dit moet de bescherming van beleggers verhogen, de integriteit van markten handhaven en ervoor zorgen dat markmisbruik van dergelijke instrumenten duidelijk is verboden.

(9)

Met het oog op transparantie moeten operatoren van een gereglementeerde markt, een MTF of een OTF hun bevoegde autoriteit onverwijld in kennis stellen van de details van de financiële instrumenten die zij tot de handel hebben toegelaten, waarvoor een verzoek om toelating tot de handel is ingediend of die op hun handelsplatform zijn verhandeld. Een tweede kennisgeving moet worden gedaan wanneer het instrument niet langer tot de handel is toegelaten. Deze verplichtingen gelden ook voor financiële instrumenten waarvoor een verzoek om toelating tot de handel op hun handelsplatform is ingediend en voor financiële instrumenten die tot de handel zijn toegelaten voor de inwerkingtreding van deze verordening. De kennisgevingen moeten door de bevoegde autoriteiten aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) worden doorgegeven en ESMA maakt een lijst van de aangemelde financiële instrumenten. Deze verordening geldt voor financiële instrumenten, ongeacht de vraag of zij al dan niet voorkomen op de door ESMA gepubliceerde lijst.

(10)

Het kan voorkomen dat bepaalde financiële instrumenten die niet op een handelsplatform worden verhandeld, voor marktmisbruik worden gebruikt. Dit kan gaan om financiële instrumenten waarvan de koers of de waarde afhankelijk is van of van invloed is op financiële instrumenten die op een handelsplatform worden verhandeld, of waarvan de handel van invloed is op de koers of de waarde van andere financiële instrumenten die op een handelsplatform worden verhandeld. Voorbeelden van situaties waarin zulke financiële instrumenten kunnen worden gebruikt voor marktmisbruik betreffen voorwetenschap met betrekking tot een aandeel of obligatie, die gebruikt kan worden om een van dat aandeel of die obligatie afgeleid product te kopen, of een index waarvan de waarde afhankelijk is van dat aandeel of die obligatie. Wanneer een financieel instrument als een referentieprijs wordt gebruikt, kan een derivaat dat over de counter wordt verhandeld worden gebruikt om van gemanipuleerde koersen te kunnen profiteren, of gebruikt worden om de koers van een financieel product dat op een handelsplatform wordt verhandeld, te manipuleren. Een ander voorbeeld is de voorgenomen uitgifte van een nieuwe tranche effecten die anderszins niet onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, maar waarvan de handel van invloed kan zijn op de koers of de waarde van bestaande genoteerde effecten die wel onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen. Deze verordening is ook van toepassing op de situatie waarin de koers of de waarde van een op een handelsplatform verhandeld instrument afhankelijk is van het instrument dat over de counter wordt verhandeld. Hetzelfde beginsel dient te gelden voor spotcontracten voor grondstoffen waarvan de koers gebaseerd is op de koers van een afgeleid product, alsook op de aankoop van spotcontracten voor grondstoffen met daaraan gelieerde financiële instrumenten.

(11)

Handel in effecten of daaraan gelieerde instrumenten voor de stabilisatie van effecten of handel in eigen aandelen in het kader van terugkoopactiviteiten kan onder bepaalde omstandigheden rechtmatig zijn om economische redenen en mag derhalve op zichzelf niet als marktmisbruik worden aangemerkt, op voorwaarde dat de nodige transparantie wordt gewaarborgd, in de zin dat relevante informatie met betrekking tot de stabilisatie of het terugkoopprogramma openbaar wordt gemaakt.

(12)

Handel in eigen aandelen in het kader van terugkoopprogramma’s en de stabilisatie van financiële instrumenten die niet voor de krachtens artikel 3 toegestane uitzondering op de verbodsbepalingen van deze verordening in aanmerking komen, dienen op zich niet als marktmisbruik te worden beschouwd.

(13)

De lidstaten, leden van het Europese Stelsel van centrale banken (ESCB), ministeries en andere agentschappen en special purpose vehicles van een of meer lidstaten, en ook de Unie en bepaalde andere overheidsinstanties of namens hen optredende personen mogen niet aan beperkingen worden onderworpen bij de uitvoering van het monetaire beleid, het wisselkoersbeleid of het beheer van de overheidsschuld, op voorwaarde dat het geschiedt in het openbaar belang en uitsluitend in het kader van dit beleid. Evenmin dienen transacties, orders of gedragingen van de Unie, van een „special purpose vehicle” voor één of meerdere lidstaten, van de Europese Investeringsbank, van de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit, van het Europees Stabiliteitsmechanisme of van een door twee of meer lidstaten opgerichte financiële instelling aan beperkingen worden onderworpen bij het aantrekken van financiering en het verlenen van financiële bijstand aan hun leden. Een dergelijke uitsluiting van het toepassingsgebied van deze verordening kan, overeenkomstig deze verordening, worden uitgebreid tot bepaalde publieke organen die belast zijn met of ingrijpen in het beheer van de overheidsschuld en van centrale banken van derde landen. Tegelijkertijd dienen de uitzonderingen voor het monetaire beleid, het wisselkoersbeleid of het beheer van de overheidsschuld niet te gelden voor situaties waarin deze publieke organen zich inlaten met andere transacties, orders of gedragingen dan die ter uitvoering van dat beleid, of wanneer personen die voor deze organen werkzaam zijn zich voor eigen rekening met transacties, orders of gedragingen inlaten.

(14)

Redelijk handelende beleggers baseren hun beleggingsbeslissingen op informatie die reeds voor hen beschikbaar is, d.w.z. op vooraf beschikbare informatie. De vraag of een redelijk handelende belegger bij het nemen van een beleggingsbeslissing met een bepaalde inlichting waarschijnlijk rekening zou houden, moet derhalve worden beoordeeld op basis van de vooraf beschikbare informatie. Bij een dergelijke beoordeling moet rekening worden gehouden met de verwachte invloed van de inlichting in kwestie gelet op het geheel van activiteiten van de betrokken uitgevende instelling, de betrouwbaarheid van de informatiebron en alle andere marktvariabelen die onder de gegeven omstandigheden van invloed kunnen zijn op de financiële instrumenten, de desbetreffende spotcontracten voor grondstoffen of de geveilde producten op basis van de emissierechten.

(15)

Van achteraf beschikbare informatie kan gebruik worden gemaakt om de hypothese te verifiëren dat de vooraf beschikbare informatie koersgevoelig was, maar niet om stappen te ondernemen tegen iemand die redelijke conclusies heeft getrokken uit informatie die vooraf voor hem beschikbaar was.

(16)

Indien voorwetenschap betrekking heeft op een proces dat zich in fasen voltrekt, kan het voor elke fase van dat proces, alsook voor het proces in zijn geheel om voorwetenschap gaan. Een tussenstap in een gefaseerd proces kan op zich een situatie of gebeurtenis vormen die bestaat of waarvan het op basis van een globale beoordeling van de reeds beschikbare gegevens reëel is te veronderstellen dat zij zal ontstaan of plaatsvinden. Dit begrip dient evenwel niet zo te worden geïnterpreteerd dat het inhoudt dat rekening moet worden gehouden met de omvang van de gevolgen van deze situatie of gebeurtenis op de koers van de betrokken financiële instrumenten. Een tussenstap moet worden beschouwd als voorwetenschap indien deze op zichzelf voldoet aan de in deze verordening opgenomen criteria voor voorwetenschap.

(17)

Informatie met betrekking tot een situatie of gebeurtenis die een tussenstap in een in de tijd gespreid proces vormt, kan betrekking hebben op, bijvoorbeeld, het stadium waarin de onderhandelingen over een overeenkomst zich bevinden, voorwaarden waarover tijdens de onderhandelingen over de overeenkomst voorlopig overeenstemming is bereikt, de mogelijkheid financiële instrumenten te plaatsen, voorwaarden waaronder financiële instrumenten in de handel zullen worden gebracht, voorlopige voorwaarden voor de plaatsing van financiële instrumenten, of de overweging om een financieel instrument in een voorname index op te nemen, respectievelijk daaruit te verwijderen.

(18)

Aan marktdeelnemers dient meer rechtszekerheid te worden geboden door een nauwkeuriger omschrijving te geven van twee essentiële facetten van de definitie van voorwetenschap, namelijk van „informatie die concreet is” en van „informatie die een aanzienlijke invloed zou kunnen hebben op de koers van financiële instrumenten, de daaraan gerelateerde spotcontracten voor grondstoffen of de geveilde producten op basis van de emissierechten”. Voor derivaten die voor de groothandel bestemde energieproducten betreffen, moet met name informatie die overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad (5) openbaar moet worden gemaakt, als voorwetenschap worden beschouwd.

(19)

Deze verordening beoogt niet discussies van algemene aard te verbieden met betrekking tot de zakelijke en marktontwikkelingen tussen aandeelhouders en het management over een uitgevende instelling. Dergelijke contacten zijn van essentieel belang voor de goede werking van markten en moeten niet door deze verordening worden verboden.

(20)

Spotmarkten en daaraan gerelateerde derivatenmarkten zijn zeer nauw met elkaar verbonden en mondiaal en marktmisbruik kan zowel markt- als grensoverschrijdend plaatsvinden, hetgeen tot aanzienlijke systeemrisico’s kan leiden. Dit is het geval voor zowel handel met voorwetenschap als marktmanipulatie. Iemand die voorwetenschap over een spotmarkt heeft, kan met name hiervan gebruikmaken voor handel op een financiële markt. Voorwetenschap met betrekking tot een grondstoffenderivaat moet worden gedefinieerd als informatie die overeenkomt met de algemene definitie van voorwetenschap met betrekking tot financiële markten en die overeenkomstig de wet- of regelgeving op uniaal of nationaal niveau, marktregels, contracten of gebruiken van de desbetreffende spot- of grondstoffenderivatenmarkt openbaar moet worden gemaakt. Voorbeelden van dergelijke regels zijn Verordening (EU) nr. 1227/2011 voor de energiemarkt en de door de Joint Organisations Database Initiative (JODI) opgezette gegevensbank voor olie. Dergelijke informatie kan dienen als basis voor de besluiten van marktdeelnemers om contracten voor grondstoffenderivaten of daaraan gerelateerde spotcontracten voor grondstoffen te sluiten, en vormt derhalve openbaar te maken voorwetenschap, die waarschijnlijk een significant effect heeft op de koersen van dergelijke derivaten of gerelateerde spotcontracten voor grondstoffen.

Bovendien kunnen manipulatiestrategieën zich ook over spot- en derivatenmarkten uitspreiden. Handel in financiële instrumenten, zoals grondstoffenderivaten, kan worden gebruikt om daaraan gerelateerde spotcontracten voor grondstoffen te manipuleren en spotcontracten voor grondstoffen kunnen worden gebruikt om daaraan gerelateerde financiële instrumenten te manipuleren. Het verbod op marktmanipulatie moet met deze onderlinge verbanden rekening houden. Het is echter niet passend noch praktisch haalbaar om het toepassingsgebied van deze verordening uit te breiden tot gedragingen die geen betrekking hebben op financiële instrumenten, bijvoorbeeld tot handel in spotcontracten voor grondstoffen die enkel de spotmarkt betreft. In het specifieke geval van energieproducten bestemd voor de groothandel moeten de bevoegde autoriteiten rekening houden met de specifieke kenmerken van de definities in Verordening (EU) nr. 1227/2011 bij het toepassen van de definities van voorwetenschap, handel met voorwetenschap en marktmanipulatie uit hoofde van deze verordening op financiële instrumenten die betrekking hebben op energieproducten bestemd voor de groothandel.

(21)

Krachtens Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) zijn de Commissie, de lidstaten en andere officieel aangewezen instanties onder andere verantwoordelijk voor de technische verlening van emissierechten, de vrije toewijzing ervan aan in aanmerking komende sectoren en nieuwkomers en, meer in het algemeen, voor de ontwikkeling en uitvoering van het klimaatbeleidskader van de Unie, dat de basis vormt voor de levering van emissierechten aan compliance kopers van het emissiehandelssysteem van de Unie (EU-ETS). Bij de uitoefening van die taken kunnen die overheidsinstanties onder andere toegang hebben tot koersgevoelige, niet-openbare informatie en dienen zij overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG in voorkomend geval bepaalde markttransacties met betrekking tot emissierechten te verrichten. Als gevolg van de classificering van emissierechten als financiële instrumenten bij de herziening van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad (7), zullen deze instrumenten ook binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen.

Om ervoor te zorgen dat de Commissie, de lidstaten en andere officieel aangewezen instanties het klimaatbeleid van de Unie kunnen blijven ontwikkelen en uitvoeren, moeten activiteiten van die overheidsinstanties die uitsluitend worden uitgevoerd in het openbaar belang en in het kader van dat beleid, en die betrekking hebben op emissierechten, vrijgesteld worden van de toepassing van deze verordening. Een dergelijke vrijstelling mag geen negatieve gevolgen hebben voor de algemene transparantie van de markt, aangezien de overheidsinstellingen wettelijk verplicht zijn te handelen op een wijze die een ordelijke, eerlijke en niet-discriminerende openbaarmaking van en toegang tot nieuwe besluiten, ontwikkelingen en gegevens van koersgevoelige aard waarborgt. Bovendien bevatten Richtlijn 2003/87/EG en de krachtens die richtlijn aangenomen uitvoeringsmaatregelen waarborgen voor een eerlijke en niet-discriminerende openbaarmaking van specifieke koersgevoelige informatie waarover overheidsinstanties beschikken. Tegelijkertijd mag de vrijstelling voor overheidsinstanties die het klimaatbeleid van de Unie uitvoeren niet gelden voor gevallen waarin die overheidsinstanties handelingen of transacties verrichten die geen verband houden met de uitvoering van het klimaatbeleid van de Unie of indien personen die voor deze instanties werkzaam zijn handelingen of transacties voor eigen rekening verrichten.

(22)

Krachtens artikel 43 VWEU of voor de tenuitvoerlegging van internationale overeenkomsten die onder het VWEU zijn gesloten, zijn de Commissie, de lidstaten en andere officieel aangewezen instanties onder andere verantwoordelijk voor de uitvoering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB). In dit verband ontplooien deze overheidsinstellingen activiteiten en nemen ze maatregelen die gericht zijn op het beheer van de landbouwmarkten en de visserij, met inbegrip van marktmaatregelen en het vaststellen van bijkomende invoerheffingen, respectievelijk het afschaffen van invoerheffingen. In het licht van het toepassingsgebied van deze verordening, en van sommige bepalingen ervan die van toepassing zijn op spotcontracten voor grondstoffen die gevolgen hebben of waarschijnlijk hebben voor financiële instrumenten en op financiële instrumenten en financiële instrumenten waarvan de waarde afhankelijk is van de waarde van spotcontracten voor grondstoffen en die gevolgen hebben of waarschijnlijk hebben voor spotcontracten voor grondstoffen, moet worden gewaarborgd dat de activiteiten van de Commissie, de lidstaten en andere instanties die officieel aangewezen voor de uitvoering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid van de Unie niet aan beperkingen wordt onderworpen. Om ervoor te zorgen dat de Commissie, de lidstaten en andere officieel aangewezen instanties het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid van de Unie kunnen blijven ontwikkelen en uitvoeren, moeten hun activiteiten, voor zover die worden uitgevoerd in het openbaar belang en uitsluitend in het kader van de uitvoering van dat beleid, vrijgesteld worden van de toepassing van deze verordening. Een dergelijke vrijstelling mag geen negatieve gevolgen hebben voor de algemene transparantie van de markt, aangezien de overheidsinstellingen wettelijk verplicht zijn te handelen op een wijze die een ordelijke, eerlijke en niet-discriminerende openbaarmaking van en toegang tot nieuwe besluiten, ontwikkelingen en gegevens van koersgevoelige aard waarborgt. Tegelijkertijd mag de vrijstelling voor overheidsinstanties die het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid van de Unie uitvoeren niet ook gelden voor gevallen waarin die overheidsinstanties handelingen of transacties verrichten die geen verband houden met de uitvoering van het beleid van de Unie op die terreinen of indien personen die voor deze instanties werkzaam zijn handelingen of transacties voor eigen rekening verrichten.

(23)

Het essentiële kenmerk van handel met voorwetenschap is dat een oneerlijk voordeel wordt behaald uit voorwetenschap ten nadele van derde partijen die niet van deze informatie op de hoogte zijn en dat, in het verlengde hiervan, sprake is van ondermijning van de integriteit van financiële markten en het beleggersvertrouwen. Bijgevolg is het verbod op handel met voorwetenschap van toepassing wanneer een persoon die over voorwetenschap beschikt ongerechtvaardigd voordeel haalt uit het voordeel dat deze informatie hem verschaft door in overeenstemming met deze informatie transacties aan te gaan door voor eigen rekening of voor rekening van een derde, direct of indirect, financiële instrumenten waar die wetenschap betrekking op heeft te kopen of te verkopen, of te proberen deze instrumenten te kopen of te verkopen, of een koop- of verkoopopdracht met betrekking tot deze instrumenten te annuleren of te wijzigen, of te proberen te annuleren of te wijzigen. Gebruik van voorwetenschap kan ook bestaan uit handel in emissierechten en derivaten daarvan, en uit het doen van biedingen bij de veiling van emissierechten of andere daarop gebaseerde producten die worden geveild overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1031/2010 (8).

(24)

Wanneer een rechtspersoon of een natuurlijke persoon die over voorwetenschap beschikt, handelend voor eigen rekening of voor rekening van een derde, direct of indirect, financiële instrumenten waar die voorwetenschap betrekking op heeft koopt of verkoopt, of probeert deze te kopen of te verkopen, moet dit inhouden dat die persoon die wetenschap heeft gebruikt. Dit vermoeden geldt onverminderd de rechten van verdediging. De vraag of een persoon het verbod op handel met voorwetenschap heeft overtreden, of een poging daartoe heeft ondernomen, moet worden beantwoord op basis van de doelstelling van deze verordening, die erin bestaat de integriteit van de financiële markten te beschermen en het beleggersvertrouwen te vergroten, dat op zijn beurt berust op de zekerheid dat beleggers op voet van gelijkheid zullen verkeren en beschermd worden tegen het misbruik van voorwetenschap.

(25)

Orders die worden geplaatst voordat een persoon over voorwetenschap beschikt, behoeven niet als handel met voorwetenschap te worden beschouwd. Echter, daar waar een persoon over voorwetenschap beschikt, dient er een vermoeden te zijn dat elke daaropvolgende en met die informatie verband houdende verandering in de orders die zijn geplaatst voordat een persoon in het bezit van deze informatie was, inclusief de annulering of wijziging van een order, of pogingen om een order te annuleren of te wijzen, als handel met voorwetenschap moet worden beschouwd. Dit vermoeden kan evenwel worden weerlegd wanneer de persoon aantoont dat hij de voorwetenschap bij het uitvoeren van de bedoelde transactie niet heeft gebruikt.

(26)

Het gebruik van voorwetenschap kan bestaan uit het kopen of verkopen van een financieel instrument, of van een geveild product op basis van emissierechten, of uit de annulering of wijziging van een order, of uit een poging een financieel instrument te kopen of te verkopen of een order te annuleren of te wijzigen, door een persoon die weet, of had moeten weten, dat de informatie voorwetenschap is. In dit opzicht moeten de bevoegde autoriteiten afwegen wat een normaal en redelijk persoon in de gegeven omstandigheden weet of zou moeten weten.

(27)

Deze verordening dient te worden geïnterpreteerd op een wijze die aansluit bij de maatregelen die door de lidstaten zijn genomen ter bescherming van de belangen van effecten die stemrecht in een onderneming inhouden (of die door uitoefening of conversie over dergelijke rechten kunnen beschikken) als de onderneming voorwerp is van een openbaar overnamebod of een andere voorgestelde zeggenschapswijziging. Deze verordening moet in het bijzonder worden geïnterpreteerd op een wijze die consistent is met de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zijn vastgesteld met betrekking tot overnamebiedingen, fusies, of andere transacties die gevolgen hebben voor de eigendom van of de zeggenschap over vennootschappen waarop wordt toegezien door de toezichthoudende autoriteiten die door de lidstaten zijn aangewezen krachtens artikel 4 van Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad (9).

(28)

Onderzoeksgegevens en ramingen, gebaseerd op openbaar beschikbare gegevens, kunnen als zodanig niet als voorwetenschap worden beschouwd en het enkele feit dat een transactie is uitgevoerd op basis van dergelijk onderzoek of dergelijke ramingen mag bijgevolg op zichzelf niet als handel met voorwetenschap worden aangemerkt. Bijvoorbeeld, indien de openbaarmaking of verspreiding van informatie routinematig door de markt wordt verwacht en indien deze openbaarmaking of verspreiding bijdraagt tot het proces van koersvorming van financiële instrumenten of de informatie standpunten bevat van erkende marktanalisten of instellingen die de koersen van gerelateerde financiële instrumenten kunnen beïnvloeden, kan de informatie echter voorwetenschap zijn. Marktoperatoren moeten bij het beantwoorden van de vraag of zij op basis van voorwetenschap zouden handelen derhalve onderzoeken in welke mate de informatie niet vrijelijk beschikbaar is en wat het mogelijke effect ervan is op financiële instrumenten waarin wordt gehandeld voorafgaand aan de openbaarmaking of verspreiding ervan.

(29)

Om te voorkomen dat legitieme vormen van financiële activiteit, dat wil zeggen waarbij geen sprake is van marktmisbruik, onbedoeld worden verboden, moeten bepaalde legitieme gedragingen worden erkend. Hierbij valt te denken aan het erkennen van de rol van marktmakers wanneer deze optreden in de legitieme hoedanigheid van verschaffers van marktliquiditeit.

(30)

Het loutere feit dat marktmakers of personen die als tegenpartij mogen optreden, zich beperken tot hun legitieme bedrijf van koop of verkoop van financiële instrumenten of dat personen die bevoegd zijn om orders uit te voeren namens derden met voorwetenschap zich beperken tot het naar behoren uitvoeren, annuleren of wijzigen van een order, mag op zichzelf niet als handel met voorwetenschap worden aangemerkt. De in deze verordening neergelegde bescherming voor marktmakers, instellingen die als tegenpartij mogen optreden of personen die namens derden met voorwetenschap orders mogen uitvoeren, geldt niet voor activiteiten die uit hoofde van deze verordening expressis verbis zijn verboden, zoals „front-running”. Wanneer rechtspersonen alle redelijke maatregelen hebben getroffen om marktmisbruik te voorkomen, maar voor hen werkende natuurlijke personen namens de rechtspersoon toch marktmisbruik plegen, dan wordt dit niet geacht marktmisbruik door de rechtspersoon op te leveren. Een ander voorbeeld dat niet wordt geacht handel met voorwetenschap op te leveren, zijn transacties in het kader van de uitvoering van een eerder aangegane verplichting waaraan nog moet worden voldaan. Het enkele feit dat men toegang tot voorwetenschap over een andere onderneming heeft en het aanwenden ervan in het kader van een openbaar overnamebod met het oog op het verwerven van de zeggenschap over deze onderneming of om een fusie met deze onderneming voor te stellen, mag op zich niet als handel met voorwetenschap worden aangemerkt.

(31)

Aangezien de verwerving of vervreemding van financiële instrumenten noodzakelijkerwijs wordt voorafgegaan door een daartoe strekkend besluit van de persoon die de transactie verricht, mag het enkele feit dat deze verwerving of vervreemding plaatsvindt op zichzelf niet als misbruik van voorwetenschap worden aangemerkt. Handelen op basis van eigen marktplannen en -strategieën wordt niet aangemerkt als gebruik van voorwetenschap. Geen van deze natuurlijke of rechtspersonen evenwel genieten bescherming op grond van hun beroepshoedanigheid; zij dienen alleen bescherming te genieten indien zij zich correct en passend gedragen, en zich houden aan zowel de beroepsnormen, als het bepaalde in deze verordening, met name met betrekking tot integriteit en beleggersbescherming. Een inbreuk kan nog steeds hebben plaatsgevonden als de bevoegde autoriteit vaststelt dat achter deze transacties, orders of gedragingen een niet-legitieme reden schuilgaat, of dat de persoon gebruik heeft gemaakt van voorwetenschap.

(32)

Marktpeilingen bestaan uit interacties tussen een verkoper van financiële instrumenten en één of meerdere potentiële beleggers, voorafgaand aan de aankondiging van een transactie, om de interesse van potentiële beleggers in een mogelijke transactie, alsmede de koers, de omvang en de structuur ervan te bepalen. Een marktpeiling kan bestaan uit een primaire of secundaire aanbieding van effecten, en onderscheidt zich van gewone handel. Marktpeilingen zijn een uitermate nuttig instrument om de mening van potentiële beleggers in kaart te brengen, de dialoog met aandeelhouders te bevorderen, te waarborgen dat transacties soepel verlopen, en te bewerkstelligen dat de standpunten van uitgevende instellingen, bestaande aandeelhouders en potentiële nieuwe beleggers op één lijn worden gebracht. Zij zijn met name nuttig wanneer het op de markt aan vertrouwen ontbreekt, wanneer er geen relevante benchmark bestaat, of wanneer de markt onvast is. De mogelijkheid om marktpeilingen te verrichten is dus belangrijk voor de goede werking van de financiële markten en marktpeilingen dienen als zodanig niet als marktmisbruik te worden beschouwd.

(33)

Voorbeelden van marktpeilingen zijn situaties waarin de onderneming aan verkoopzijde met een uitgevende instelling gesprekken heeft gevoerd over een potentiële transactie en besloten heeft de mogelijke belangstelling bij beleggers te peilen om te bepalen onder welke voorwaarden tot een transactie zou kunnen worden gekomen; verder de situatie waarin een uitgevende instelling van plan is schuldpapieren uit te geven of een aanvullende aanbieding van eigen vermogensinstrumenten te doen en de verkoper contact met belangrijke beleggers opneemt en hen in kennis stelt van de precieze voorwaarden van de transactie, teneinde een financiële toezegging te krijgen dat aan de transactie zal worden deelgenomen; daarnaast ook de situatie waarin de verkoper namens een belegger een grote hoeveelheid effecten wil verkopen en probeert vast te stellen of andere beleggers eventueel belangstelling voor deze effecten hebben.

(34)

Het verrichten van marktpeilingen kan inhouden dat voorwetenschap aan potentiële beleggers moet worden verstrekt. Bij marktpeilingen geldt in het algemeen dat handel op basis van voorwetenschap alleen financieel voordeel kan opleveren wanneer er voor het desbetreffende financiële instrument waar de peiling betrekking op had, of voor een daaraan gerelateerd financieel instrument, daadwerkelijk een markt is. Gezien het moment waarop de contacten plaatsvinden, is het mogelijk dat voorwetenschap in de loop van de marktpeiling aan potentiële beleggers wordt bekendgemaakt nadat een financieel instrument tot de handel op een gereglementeerde markt is toegelaten of op een MTF of OTF is verhandeld. Vooraleer een marktpeiling te doen, moet de openbaar makende marktdeelnemer onderzoeken of de marktpeiling tot de openbaarmaking van voorwetenschap zal leiden.

(35)

Voorwetenschap wordt geacht op legitieme wijze openbaar te zijn gemaakt indien de openbaarmaking plaatsvindt binnen het normale kader van de uitoefening van iemands werk, beroep of taak. Wanneer bij een marktpeiling voorwetenschap openbaar wordt gemaakt, wordt de openbaar makende marktdeelnemer geacht op te treden binnen het normale kader van zijn werk, beroep of taak wanneer hij op het moment van de openbaarmaking de persoon aan wie hij de voorwetenschap verstrekt vertelt dat hij mogelijkerwijs in kennis wordt gesteld van voorwetenschap en de ontvangende partij daarmee instemt, wanneer de ontvangende partij op de hoogte is van het feit dat hij bij handel met of gebruik van die voorwetenschap gehouden is aan het bepaalde in deze verordening, wanneer hij de redelijker wijze van hem te verwachten maatregelen neemt ter waarborging van het vertrouwelijke karakter van die voorwetenschap, en wanneer hij ermee instemt de openbaar makende partij de identiteit mee te delen van alle natuurlijke personen en rechtspersonen die in het kader van het formuleren van een reactie op de marktpeiling van de voorwetenschap op de hoogte worden gebracht. De openbaar makende marktpartij moet zich daarnaast houden aan de verplichtingen met betrekking tot het bijhouden van een overzicht van openbaar gemaakte voorwetenschap, die in detail uiteen worden gezet in de technische reguleringsnormen. Marktdeelnemers die bij het verrichten van een marktpeiling deze verordening niet naleven, worden niet verondersteld op wederrechtelijke wijze voorwetenschap te hebben meegedeeld, maar zij dienen niet in aanmerking te komen voor de vrijstelling die wordt verleend aan degenen die wel aan dergelijke bepalingen hebben voldaan. De vraag of zij inbreuk hebben gemaakt op het verbod op het wederrechtelijk meedelen van voorwetenschap moet worden beantwoord in het licht van alle ter zake doende bepalingen van deze verordening, en alle openbaar makende marktdeelnemers moeten voorafgaand aan een marktpeiling schriftelijk een analyse opstellen die aangeeft of in het kader van de peiling voorwetenschap openbaar zal worden gemaakt.

(36)

Potentiële beleggers die bij een marktpeiling betrokken zijn, moeten zich op hun beurt afvragen of de aan hen verstrekte informatie voorwetenschap is, in welk geval zij die informatie niet bij transacties mogen gebruiken en niet mogen doorgeven. Potentiële beleggers zijn gehouden aan de in deze verordening opgenomen bepalingen inzake handel met voorwetenschap en wederrechtelijke mededeling van voorwetenschap. Om potentiële beleggers bij hun overwegingen te helpen en hen in kennis te stellen van de maatregelen die zij moeten nemen om geen inbreuk te plegen op deze verordening, zal ESMA richtsnoeren opstellen.

(37)

Verordening (EU) nr. 1031/2010 voorzag in twee parallelle marktmisbruikregelingen voor de veiling van emissierechten. Als gevolg van de classificering van emissierechten als financiële instrumenten, moet deze verordening echter een enkel wetboek vormen van marktmisbruikmaatregelen die van toepassing zijn op de gehele primaire en secundaire markt voor emissierechten. Deze verordening moet tevens van toepassing zijn op gedragingen of transacties, met inbegrip van biedingen met betrekking tot het veilen van emissierechten op een veiling die als gereglementeerde is erkend of andere daarop gebaseerde geveilde producten, met inbegrip van het geval waarin die geveilde producten geen financiële instrumenten zijn, ingevolge Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Commissie.

(38)

In deze verordening moeten maatregelen worden opgenomen inzake marktmanipulatie die kunnen worden aangepast aan nieuwe handelsvormen of nieuwe strategieën die misbruik kunnen inhouden. Omdat de handel in financiële instrumenten steeds meer is geautomatiseerd, is het wenselijk bij de definitie van marktmanipulatie voorbeelden op te nemen van specifieke misbruikstrategieën die kunnen worden uitgevoerd door elke vorm van handel zoals algoritmische handel en high frequency trading. De gegeven voorbeelden zijn niet-limitatief, noch bedoeld om te suggereren dat dezelfde strategieën die met andere middelen worden uitgevoerd, geen misbruik zouden inhouden.

(39)

Het verbod op marktmisbruik moet ook gelden voor personen die in samenwerking handelen om marktmisbruik te plegen. Dit geldt bijvoorbeeld voor makelaars die handelsstrategieën ontwikkelen en aanbevelen met als doel marktmisbruik te plegen, personen die een persoon die over voorwetenschap beschikt aansporen die wetenschap op wederrechtelijke wijze mee te delen, of personen die samen met een handelaar software ontwikkelen om marktmisbruik te vergemakkelijken.

(40)

Om te bewerkstelligen dat zowel de rechtspersoon zelf, als elke natuurlijke persoon die in het besluitvormingsproces van de rechtspersoon participeert, aansprakelijk is, moeten de verschillende mechanismen in nationale rechtsstelsels worden erkend. Dergelijke mechanismen dienen rechtstreeks verband te houden met de manier waarop de aansprakelijkheidstoewijzing is geregeld in de nationale wetgeving.

(41)

Als aanvulling op het verbod op marktmanipulatie moet in deze verordening ook een verbod op pogingen tot marktmanipulatie worden opgenomen. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen pogingen tot marktmanipulatie en een feitelijke gedraging die waarschijnlijk resulteert in marktmanipulatie, aangezien beide activiteiten onder deze verordening verboden zijn. Dergelijke pogingen kunnen bestaan uit, maar zijn niet beperkt tot, situaties waarin de activiteit is begonnen maar niet is afgerond, bijvoorbeeld ten gevolge van een technisch probleem of een niet uitgevoerde transactie-instructie. Het verbieden van pogingen tot marktmanipulatie is noodzakelijk om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen dergelijke pogingen te bestraffen.

(42)

Onverminderd het met deze verordening nagestreefde doel en de rechtstreeks toepasselijke bepalingen daarvan kan een persoon die transacties aangaat of handelsorders geeft die geacht worden marktmisbruik op te leveren bewijzen dat hij legitieme redenen heeft voor die transacties of handelsorders en dat de transacties of handelsorders in kwestie stroken met de gebruikelijke marktpraktijken op de markt in kwestie. Alleen de autoriteit die belast is met het toezicht op marktmisbruik op de markt in kwestie kan vaststellen of een markpraktijk geoorloofd is of niet. Wanneer een praktijk op een bepaalde markt wordt aanvaard, kan dit niet geacht worden te gelden voor andere markten tenzij de bevoegde autoriteiten die praktijk officieel hebben aanvaard. Een inbreuk kan toch nog steeds geacht worden te hebben plaatsgevonden als de bevoegde autoriteit een andere, onrechtmatige beweegreden achter de transacties of handelsorders aantoont.

(43)

Deze verordening moet ook verduidelijken dat het gebruik van gerelateerde financiële instrumenten zoals derivaten die op een ander handelsplatform of OTC worden verhandeld, ook een vorm van marktmanipulatie of poging tot marktmanipulatie van het desbetreffende financieel instrument kan zijn.

(44)

De prijszetting van tal van financiële instrumenten geschiedt op basis van benchmarks. De daadwerkelijke manipulatie of poging tot manipulatie van benchmarks, waaronder interbancaire biedrentes, kan ernstige gevolgen hebben voor het marktvertrouwen en kan resulteren in aanzienlijke verliezen voor beleggers en investeerders of in verstoringen van de reële economie. Er zijn derhalve specifieke bepalingen met betrekking tot benchmarks vereist om de integriteit van de markten te vrijwaren en om te garanderen dat bevoegde autoriteiten een duidelijk verbod op de manipulatie van benchmarks kunnen doen naleven. Deze bepalingen gelden voor alle gepubliceerde benchmarks, waaronder op het internet, ongeacht de vraag of zij gratis toegankelijk zijn of niet, zoals cds-benchmarks en indexen van indexen. Het is noodzakelijk om het algemene verbod op marktmanipulatie aan te vullen met een verbod op het manipuleren van het benchmark zelf en op het rapporteren van onjuiste of misleidende informatie, op het verstrekken van onjuiste of misleidende inputgegevens, of op het nemen van enigerlei andere maatregel waardoor de berekening van een benchmark, wordt gemanipuleerd, waarbij onder de ruime definitie van berekening ook wordt verstaan het ontvangen en beoordelen van alle gegevens die verband houden met de berekening van de desbetreffende benchmark, waaronder in het bijzonder „trimmed data” en de voor de opstelling van het benchmark gehanteerde methode, hetzij met een algoritmisch karakter of „judgement based”. Deze voorschriften vormen een aanvulling op Verordening (EU) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie, die een verbod instelt op het met opzet verstrekken van valse informatie aan ondernemingen die prijsanalyses uitvoeren of marktrapporten publiceren, met als gevolg het misleiden van marktdeelnemers die handelen op basis van die prijsanalyses of marktrapporten.

(45)

Om uniforme marktvoorwaarden te waarborgen voor handelsplatformen en -faciliteiten waarop deze verordening betrekking heeft, dienen alle operatoren van gereglementeerde markten, MTF’s en OTF’s verplicht worden effectieve regelingen, systemen en procedures vast te stellen en in stand te houden, teneinde marktmanipulatie- en misbruikpraktijken te voorkomen en aan het licht te brengen.

(46)

Manipulatie of poging tot manipulatie van financiële instrumenten kan ook bestaan in het plaatsen van orders die mogelijk niet worden uitgevoerd. Daarnaast kan een financieel instrument ook worden gemanipuleerd via gedragingen buiten een handelsplatform. Personen die beroepshalve transacties regelen of uitvoeren moeten effectieve regelingen, systemen en procedures vaststellen en in stand houden teneinde verdachte transacties aan het licht te brengen en te rapporteren. Dit omvat ook het rapporteren van verdachte orders en verdachte transacties die buiten een handelsplatform plaatsvinden.

(47)

Manipulatie of poging tot manipulatie van financiële instrumenten kan ook bestaan in het verspreiden van onjuiste of misleidende informatie. Het verspreiden van onjuiste of misleidende informatie kan in een betrekkelijk korte tijdsspanne aanzienlijke invloed hebben op de prijzen van financiële instrumenten. Er kan sprake zijn van het bedenken van kennelijk onjuiste informatie, maar ook het opzettelijk weglaten van essentiële feiten, of het bewust verkeerd weergeven van informatie. Deze vorm van marktmanipulatie is met name schadelijk voor beleggers, omdat zij daardoor hun beleggingsbeslissingen baseren op onjuiste of verdraaide informatie. Het is ook schadelijk voor uitgevende instellingen, omdat het het vertrouwen in de hun betreffende beschikbare informatie vermindert. Een gebrek aan vertrouwen in de markt kan vervolgens de mogelijkheden voor een uitgevende instelling in gevaar brengen om nieuwe financiële instrumenten uit te brengen of om krediet te verzekeren van andere marktdeelnemers teneinde zijn activiteiten te financieren. Informatie verspreidt zich zeer snel over de markt. Als gevolg daarvan kunnen de nadelige gevolgen voor beleggers en uitgevende instellingen betrekkelijk lang aanhouden totdat de informatie onjuist of misleidend is gebleken en door de uitgevende instelling of degene die voor de verspreiding ervan verantwoordelijk is, kan worden gecorrigeerd. Het is daarom noodzakelijk om het verspreiden van onjuiste of misleidende informatie, waaronder geruchten of onjuist of misleidend nieuws, aan te merken als een inbreuk op deze verordening. Het is daarom niet toelaatbaar dat het diegenen die actief zijn op de financiële markten vrijstaat om, ten nadele van beleggers en uitgevende instellingen, informatie te geven die indruist tegen hun eigen mening of beter weten en waarvan zij weten of behoren te weten dat die onjuist of misleidend is.

(48)

Gezien het toegenomen gebruik van websites, blogs en sociale media moet duidelijk worden gemaakt dat verspreiding van onjuiste of misleidende informatie via internet, met inbegrip van de sociale media of anonieme blogs, voor de toepassing van deze verordening als equivalent aan te merken is als wanneer zulks via traditionelere communicatiekanalen gebeurt.

(49)

De openbaarmaking van voorwetenschap door een uitgevende instelling is van wezenlijk belang om handel met voorwetenschap te vermijden en ervoor te zorgen dat beleggers niet worden misleid. Uitgevende instellingen moeten daarom worden verplicht het publiek zo snel mogelijk op de hoogte te brengen van voorwetenschap. Deze verplichting kan onder bijzondere omstandigheden evenwel schade toebrengen aan de legitieme belangen van uitgevende instellingen. In dergelijke omstandigheden moet worden toegestaan dat openbaarmaking later plaatsvindt, op voorwaarde dat het niet waarschijnlijk is dat uitstel misleiding van het publiek tot gevolg heeft en de uitgevende instelling de vertrouwelijkheid van de informatie kan waarborgen. De uitgevende instelling moet voorwetenschap alleen openbaar maken indien zij een verzoek om toelating tot de handel voor het financieel instrument heeft ingediend of daarvoor toestemming heeft gegeven.

(50)

Voor de toepassing van de vereisten betreffende openbaarmaking van voorwetenschap en het uitstel van een dergelijke openbaarmaking als voorzien in deze verordening, kunnen rechtmatige belangen met name onder meer betrekking hebben op de volgende niet uitputtende omstandigheden: a) lopende onderhandelingen of daarmee verband houdende elementen, wanneer openbaarmaking de uitkomst of het normale verloop van deze onderhandelingen waarschijnlijk zou beïnvloeden. In het bijzonder wanneer de financiële levensvatbaarheid van de uitgevende instelling in ernstig en imminent gevaar is, zij het niet in het kader van de toepasselijke insolventiewetgeving, mag de openbaarmaking van informatie voor beperkte tijd worden uitgesteld wanneer een dergelijke openbaarmaking de belangen van bestaande en potentiële aandeelhouders ernstig zou schaden doordat de afronding van bepaalde onderhandelingen voor de verzekering van het financieel herstel van de uitgevende instelling op lange termijn erdoor in het gedrang zou worden gebracht; b) door de raad van bestuur van een uitgevende instelling genomen besluiten of gesloten overeenkomsten die door een ander orgaan van de uitgevende instelling moeten worden goedgekeurd voordat zij definitief worden, wanneer de structuur van de uitgevende instelling de scheiding van deze beide organen vereist, mits de openbaarmaking van de informatie vóór de bovenbedoelde goedkeuring samen met de gelijktijdige aankondiging dat deze goedkeuring nog geen feit is, aan een correcte evaluatie van de informatie door het publiek in de weg kan staan.

(51)

Bovendien moet de verplichting om voorwetenschap openbaar te maken, worden opgelegd aan de deelnemers aan de markt voor emissierechten. Om te vermijden dat de markt aan nutteloze rapporteringen wordt blootgesteld en om er ook voor te zorgen dat de geplande maatregel kosteneffectief blijft, blijkt het echter noodzakelijk om de regelgevende gevolgen van die verplichting te beperken tot slechts die EU ETS-operatoren die vanwege hun omvang en activiteit redelijk in staat kunnen worden geacht een belangrijke invloed te hebben op de koers van de emissierechten, op daaraan gerelateerde geveilde producten of op daarmee verband houdende afgeleide financiële instrumenten en voor biedingen in veilingen krachtens Verordening (EU) nr. 1031/2010. De Commissie moet voor de toepassing van deze vrijstelling middels gedelegeerde handelingen maatregelen nemen die een minimumdrempel bevatten. De openbaar te maken informatie moet betrekking hebben op de fysieke activiteiten van de openbaarmakende partij en niet op zijn plannen of strategieën inzake de handel in emissierechten, daarop gebaseerde geveilde producten of daarmee verband houdende afgeleide financiële instrumenten. Indien deelnemers aan de emissierechtenmarkt al voldoen aan gelijkaardige verplichtingen inzake de openbaarmaking van voorwetenschap, met name krachtens de verordening betreffende de integriteit en transparantie van de energiemarkt (Verordening (EU) nr. 1227/2011), mag de verplichting om voorwetenschap inzake emissierechten openbaar te maken niet leiden tot een dubbele plicht tot openbaarmaking met hoofdzakelijk dezelfde inhoud. In het geval van deelnemers aan de markt voor emissierechten met geaggregeerde emissies of een nominale thermische input op of onder de vastgestelde drempel moet het, omdat de informatie over hun fysieke activiteiten niet van belang geacht wordt te zijn ten behoeve van de openbaarmaking, ook geacht worden geen significante invloed te hebben op de prijs van emissierechten, geveilde producten die daarop zijn gebaseerd of op de koers van daaraan gerelateerde afgeleide financiële instrumenten. Dergelijke deelnemers aan de markt voor emissierechten moeten overigens wel vallen onder het verbod op handel met voorwetenschap met betrekking tot alle overige informatie waar zij toegang tot hebben en die voorwetenschap is.

(52)

Om het openbaar belang te beschermen, de stabiliteit van het financieel systeem te waarborgen en bijvoorbeeld te voorkomen dat een liquiditeitscrisis binnen financiële instellingen zich ten gevolg van een plotselinge opname van gelden tot een solvabiliteitscrisis ontwikkelt, kan het passend zijn erin te voorzien dat kredietinstellingen of financiële instellingen, in uitzonderlijke omstandigheden, uitstel van de openbaarmaking van voorwetenschap wordt toegestaan. Dit zou in het bijzonder kunnen gelden voor informatie over tijdelijke liquiditeitsproblemen, dat wil zeggen situaties waarin financiële instellingen leningen van de centrale bank, inclusief liquiditeitssteun, nodig hebben, en waarin de openbaarmaking van voorwetenschap systeemgevolgen zou hebben. Dit uitstel voor de uitgevende instelling moet afhankelijk worden gesteld van de instemming van de bevoegde autoriteit en ook van de voorwaarde dat het openbaar belang en het economisch belang in het geval van uitstel van openbaarmaking zwaarder wegen dan het belang van de markt bij de informatie ter zake.

(53)

Voor financiële instellingen, met name wanneer zij leningen van de centrale bank ontvangen, waaronder ook noodhulp uit het liquiditeitsfonds, moet de beoordeling of de informatie systeemrelevant is en of uitstel in het algemeen belang is, worden gemaakt door de bevoegde autoriteit na overleg met, naar gelang het geval, de betrokken nationale centrale bank, de nationale macroprudentiële autoriteit of enige andere relevante nationale autoriteiten.

(54)

Het gebruik van voorwetenschap, of een poging daartoe, om te handelen hetzij voor eigen rekening, hetzij voor die van een derde, moet duidelijk worden verboden. Gebruik van voorwetenschap kan ook bestaan uit handel in emissierechten en derivaten daarvan, en uit het doen van biedingen bij de veiling van emissierechten of andere daarop gebaseerde producten die worden gehouden overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1031/2010 door personen die weten, of zouden moeten weten, dat de informatie waarover zij beschikken voorwetenschap is. Informatie over de eigen handelsplannen en -strategieën van de marktdeelnemer moeten niet als voorwetenschap worden beschouwd, maar informatie over de handelsplannen en -strategieën van een derde mogelijkerwijs wél.

(55)

De eis om voorwetenschap openbaar te maken kan voor kleine en middelgrote ondernemingen als omschreven in Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (10) waarvan de financiële instrumenten zijn toegelaten voor handel op mkb-groeimarkten, bijzonder lastig zijn vanwege de kosten van de opvolging van de informatie waarover ze beschikken en het inwinnen van juridisch advies over de vraag of en wanneer informatie moet worden openbaar gemaakt. Toch is een snelle openbaarmaking van voorwetenschap van wezenlijk belang voor het vertrouwen van de beleggers in deze uitgevende instellingen. Daarom moet ESMA richtsnoeren kunnen vaststellen om de uitgevende instellingen bij te staan bij het naleven van de verplichting om voorwetenschap openbaar te maken zonder de bescherming van beleggers in gevaar te brengen.

(56)

Lijsten van personen met voorwetenschap zijn een belangrijk hulpmiddel voor regelgevers om mogelijk marktmisbruik te onderzoeken. Nationale verschillen wat betreft de in dergelijke lijsten op te nemen gegevens leiden echter tot onnodige administratieve lasten voor uitgevende instellingen. Om deze kosten te beperken moeten de vereiste gegevensvelden van de lijsten van personen met voorwetenschap daarom uniform zijn. Het is belangrijk dat degenen die op de lijsten van personen met voorwetenschap worden vermeld, op de hoogte worden gesteld van dit feit en van de consequenties daarvan ingevolge deze verordening en Richtlijn 2014/57/EU van het Europees Parlement en de Raad (11). De eis om lijsten van personen met voorwetenschap bij te houden en voortdurend bij te werken vormt vooral voor uitgevende instellingen op mkb-groeimarkten een zware administratieve last. Aangezien bevoegde autoriteiten in het geval van deze uitgevende instellingen doeltreffend toezicht kunnen houden op marktmisbruik zonder deze lijsten op alle momenten beschikbaar te hebben, moeten deze uitgevende instellingen worden vrijgesteld van deze verplichting zodat de administratieve kosten die uit deze verordening voortvloeien, worden beperkt. De uitgevende instellingen moeten de lijst met personen met voorwetenschap evenwel op verzoek aan de bevoegde autoriteiten ter beschikking stellen.

(57)

Het opstellen, door uitgevende instellingen of door namens hen of voor hun rekening optredende personen, van lijsten van personen die bij hen op basis van een arbeidsovereenkomst of anderszins werkzaam zijn en toegang hebben tot voorwetenschap die direct of indirect op de uitgevende instelling betrekking heeft, is een waardevolle maatregel ter bescherming van de marktintegriteit. Dergelijke lijsten kunnen van nut zijn voor de uitgevende instellingen of voor deze personen zelf om de stroom van voorwetenschap onder controle te houden en zich aldus van hun geheimhoudingsplicht te kwijten. Daarnaast kunnen dergelijke lijsten een nuttig instrument zijn voor bevoegde autoriteiten bij het identificeren van de personen die toegang tot voorwetenschap hebben en het vaststellen van het moment waarop zij toegang tot die voorwetenschap hebben verkregen. Toegang tot voorwetenschap die direct of indirect op de uitgevende instelling betrekking heeft door personen die op een dergelijke lijst staan, ontslaat hen niet van de verbodsbepalingen van deze verordening.

(58)

Meer openheid over transacties die worden verricht door personen met leidinggevende verantwoordelijkheden op het niveau van de uitgevende instellingen en, in voorkomend geval, door personen die nauw aan hen gelieerd zijn, vormt een preventieve maatregel tegen marktmisbruik, en in het bijzonder handel met voorwetenschap. Bekendmaking van deze transacties op minstens individuele basis kan tevens een zeer waardevolle bron van informatie voor beleggers vormen. Er moet worden verduidelijkt dat de verplichting om deze transacties van leidinggevenden bekend te maken, ook het in pand geven of lenen van financiële instrumenten omvat, aangezien het in pand geven van aandelen in het geval van een plotselinge en onverwachte verkoop een wezenlijk en potentieel destabiliserend effect op de onderneming kan hebben. Zonder openbaarmaking zou op de markt niet bekend zijn dat er sprake was van een vergrote mogelijkheid van, bijvoorbeeld, een significante toekomstige verandering in het eigendom van aandelen, van een groter aanbod van aandelen op de markt of van een verlies van stemrechten in de onderneming in kwestie. Daarom moet de in deze verordening bedoelde openbaarmaking plaatsvinden indien het in pand geven van aandelen plaatsvindt in het kader van een grotere transactie in het kader waarvan de leidinggevende de aandelen in pand geeft om krediet te krijgen van een derde. Daarnaast is volledige en passende markttransparantie een voorwaarde voor vertrouwen van marktdeelnemers en met name ook het vertrouwen van de aandeelhouders van de onderneming. Er moet eveneens worden verduidelijkt dat de verplichting om deze transacties van leidinggevenden bekend te maken, ook de transacties door andere personen die discretionair handelen voor de leidinggevende omvat. Om een juist evenwicht te verzekeren tussen het transparantieniveau en het aantal rapporteringen aan de bevoegde autoriteiten en het publiek, moet in deze verordening een uniforme drempel worden vastgesteld waaronder transacties niet hoeven te worden gerapporteerd.

(59)

De melding van transacties voor eigen rekening van personen met leidinggevende verantwoordelijkheid of van een persoon die nauw aan hen gelieerd zijn, resulteert niet alleen in waardevolle informatie voor marktdeelnemers, maar vormt tevens een aanvullend hulpmiddel voor de bevoegde autoriteiten bij de uitoefening van het markttoezicht. De verplichting om transacties te melden geldt onverminderd de verbodsbepalingen van deze verordening.

(60)

De melding van transacties dient te geschieden overeenkomstig de voorschriften inzake de doorgifte van persoonsgegevens die vervat zijn in Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (12).

(61)

Het moet personen met leidinggevende verantwoordelijkheden worden verboden transacties te sluiten vóór de bekendmaking van een tussentijds financieel verslag of een verslag aan het eind van het boekjaar door de uitgevende instelling overeenkomstig de regels van het handelsplatform waar de aandelen van de uitgevende instelling tot de handel zijn toegelaten of overeenkomstig de nationale wetgeving, tenzij sprake is van specifieke en beperkte omstandigheden die rechtvaardigen dat de uitgevende instelling een persoon met leidinggevende verantwoordelijkheden toestaat transacties te sluiten. Toestemming van de uitgevende instelling om transacties te sluiten, laat de in deze verordening opgenomen verbodsbepalingen onverlet.

(62)

Een reeks effectieve instrumenten en bevoegdheden en middelen voor de bevoegde autoriteit van elke lidstaat waarborgt de doeltreffendheid van het toezicht. Dienovereenkomstig voorziet deze verordening in het bijzonder in een minimumreeks bevoegdheden op het vlak van toezicht en onderzoek die de bevoegde autoriteiten van de lidstaten overeenkomstig de nationale wetgeving ter beschikking moet worden gesteld. Deze bevoegdheden moeten, indien de nationale wetgeving zulks vereist, worden uitgeoefend middels een verzoek aan de bevoegde justitiële autoriteiten. Bij de uitoefening van hun bevoegdheden uit hoofde van deze verordening moeten de bevoegde autoriteiten zich objectief en onpartijdig opstellen, en zij moeten autonomie in hun besluitvormingsproces zekerstellen.

(63)

Marktpartijen en alle deelnemers aan het economisch verkeer moeten ook bijdragen tot de integriteit van de markt. In die zin mag de aanwijzing van één bevoegde autoriteit voor marktmisbruik geen beletsel vormen voor samenwerking of het delegeren van taken onder de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit, tussen die autoriteit en de marktpartijen om een doeltreffend toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening te waarborgen. Wanneer personen die beleggingsaanbevelingen opstellen of ter beschikking stellen, of andere informatie houdende aanbevelingen of aansporingen voor een beleggingsstrategie in één of meerdere financiële instrumenten, ook voor eigen rekening, in die instrumenten handelen, moeten de bevoegde autoriteiten van dergelijke personen onder andere alle informatie kunnen opeisen die nodig is om vast te stellen of de door die personen opgestelde of ter beschikking gestelde aanbevelingen voldoen aan het bepaalde in deze verordening.

(64)

Om gevallen van handel met voorwetenschap en marktmanipulatie aan het licht te kunnen brengen, moeten de bevoegde autoriteiten overeenkomstig de nationale wetgeving de mogelijkheid van toegang kunnen hebben tot de privéplaatsen van natuurlijke en van rechtspersonen om documenten in beslag te kunnen nemen. De toegang tot dergelijke plaatsen is noodzakelijk wanneer er een gegrond vermoeden bestaat dat documenten en andere gegevens die met het onderwerp van een onderzoek verband houden, bestaan en zouden kunnen helpen bij het aantonen van een geval van handel met voorwetenschap of marktmisbruik. Daarnaast is toegang tot dergelijke plaatsen noodzakelijk wanneer: de persoon die reeds om informatie is verzocht geheel of gedeeltelijk nalaat aan dit verzoek te voldoen of er een redelijk vermoeden bestaat dat in geval van een verzoek daaraan niet zou worden voldaan, of de documenten of informatie waarop het verzoek om informatie betrekking heeft, zouden worden verwijderd, gemanipuleerd of vernietigd. Indien overeenkomstig de nationale wetgeving voorafgaande goedkeuring van de justitiële autoriteiten van de lidstaat in kwestie nodig is, dient het recht van toegang tot plaatsen alleen te worden uitgeoefend nadat justitie voorafgaand toestemming heeft verleend.

(65)

Bestaande opnamen van telefoongesprekken en overzichten van dataverkeer van beleggingsondernemingen, kredietinstellingen en financiële instellingen die transacties uitvoeren en de uitvoering staven, alsook bestaande overzichten van telefoon- en dataverkeer van telecommunicatieoperatoren vormen cruciaal en soms het enige bewijs waarmee het bestaan van handel met voorwetenschap en marktmanipulatie aan het licht kan worden gebracht en bewezen. Aan de hand van overzichten van telefoon- en dataverkeer kan de identiteit worden vastgesteld van een persoon die verantwoordelijk is voor de verspreiding van onjuiste of misleidende informatie of worden vastgesteld dat personen gedurende een bepaalde tijd met elkaar in contact zijn geweest en er tussen twee of meer personen een relatie bestaat. Daarom moeten de bevoegde autoriteiten bestaande opnamen van telefoongesprekken, elektronische mededelingen en overzichten van dataverkeer waarover een beleggingsonderneming, een kredietinstelling of een financiële instelling overeenkomstig Richtlijn 2014/65/EU beschikt, kunnen opvragen. Toegang tot overzichten van data- en telefoonverkeer is noodzakelijk om bewijzen te verzamelen en aanwijzingen van handel met voorwetenschap of marktmanipulatie te onderzoeken, en bijgevolg om marktmisbruik aan het licht te brengen en te bestraffen. Om een gelijk speelveld binnen de Unie te scheppen wat de toegang betreft tot bestaande overzichten van telefoon- en dataverkeer waarover een telecommunicatie-exploitant beschikt of de bestaande opnamen van telefoongesprekken en overzichten van dataverkeer waarover een beleggingsonderneming, een kredietinstelling of een financiële instelling beschikt, moeten de bevoegde autoriteiten overeenkomstig de nationale wetgeving bestaande overzichten van telefoon- en dataverkeer waarover een telecommunicatie-exploitant beschikt, voor zover dit is toegestaan overeenkomstig de nationale wetgeving, en bestaande opnamen van telefoongesprekken, alsook dataverkeer waarover een beleggingsonderneming beschikt, kunnen opvragen in gevallen waarin er een redelijk vermoeden bestaat dat dergelijke, met het voorwerp van de inspectie of het onderzoek verband houdende overzichten, relevant kunnen zijn om met deze verordening strijdige handel met voorwetenschap of marktmanipulatie aan te tonen. Toegang tot overzichten van telefoon- en dataverkeer waarover een telecommunicatie-exploitant beschikt, betreft niet de inhoud van telefoongesprekken.

(66)

Hoewel in deze verordening een minimumreeks aan bevoegdheden wordt vastgesteld waarover bevoegde autoriteiten moeten beschikken, moet de uitoefening van deze bevoegdheden plaatsvinden binnen een afgerond systeem van nationale wetgeving dat waarborgen bevat betreffende de eerbiediging van grondrechten, met inbegrip van het recht op privacy. Met het oog op de uitoefening van deze bevoegdheden, waarbij het tot ernstige inbreuken op het recht op privacy en een gezinsleven, op de integriteit van de eigen woning en op het telecommunicatiegeheim zou kunnen komen, moeten de lidstaten passende en doeltreffende vrijwaringsmaatregelen treffen tegen elke vorm van misbruik, bijvoorbeeld waar gepast een verplichting om een voorafgaande goedkeuring door de justitiële autoriteiten van de lidstaat in kwestie te verkrijgen. De lidstaten moeten de bevoegde autoriteiten toestaan dergelijke ingrijpende bevoegdheden uit te oefenen voor zover dit noodzakelijk is voor een gedegen onderzoek van ernstige gevallen, en indien er geen alternatieve mogelijkheden zijn om daadwerkelijk hetzelfde resultaat te behalen.

(67)

Aangezien marktmisbruik grens- en marktoverschrijdend kan zijn, moeten bevoegde autoriteiten worden verplicht om altijd, met uitzondering van buitengewone omstandigheden, in het bijzonder voor onderzoeken, samen te werken en informatie uit te wisselen met andere bevoegde en regelgevende autoriteiten en met ESMA. Wanneer een bevoegde autoriteit ervan overtuigd is dat in een andere lidstaat marktmisbruik plaatsvindt of plaatsvond, dan wel gevolgen heeft voor in een andere lidstaat verhandelde financiële instrumenten, moet zij de bevoegde autoriteit en ESMA hiervan op de hoogte brengen. In gevallen van marktmisbruik met grensoverschrijdende gevolgen, moet ESMA het onderzoek kunnen coördineren indien een van de desbetreffende bevoegde autoriteiten haar hierom verzoekt.

(68)

De bevoegde autoriteiten moeten over de instrumenten beschikken die noodzakelijk zijn voor doeltreffend grensoverschrijdend orderboektoezicht. Overeenkomstig Richtlijn 2014/65/EU kunnen de bevoegde autoriteiten met het oog op het opvolgen en opsporen van grensoverschrijdende marktmanipulatie van andere bevoegde autoriteiten orderboekdata opvragen en ontvangen.

(69)

Om informatie te kunnen uitwisselen en te kunnen samenwerken met autoriteiten in derde landen voor de doeltreffende toepassing van deze verordening, moeten de bevoegde autoriteiten samenwerkingsovereenkomsten sluiten met hun tegenhangers in derde landen. Overdrachten van persoonsgegevens op basis van deze overeenkomsten moeten voldoen aan Richtlijn 95/46/EG en aan Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (13).

(70)

Een degelijk prudentieel en bedrijfsvoeringskader voor de financiële sector moet zijn gebaseerd op strenge toezicht-, onderzoek- en sanctieregelingen. Daartoe moeten toezichthoudende autoriteiten beschikken over voldoende bevoegdheden om te handelen en moeten zij kunnen vertrouwen op billijke, strenge en afschrikkende sanctieregelingen voor alle financiële wangedragingen, en deze sancties moeten doeltreffend worden uitgevoerd. De groep op hoog niveau was echter van mening dat geen van deze elementen op dit moment al bestaat. Een evaluatie van bestaande sanctiebevoegdheden en hun praktische toepassing om de convergentie van de sancties in het gehele scala van toezichtactiviteiten te bevorderen, werd uitgevoerd in de mededeling van de Commissie van 8 december 2010 inzake het versterken van sanctieregelingen in de financiële sector.

(71)

Daarom moet worden voorzien in een aantal administratieve sancties en andere administratieve maatregelen, om een gemeenschappelijke aanpak in de lidstaten zeker te stellen en om het afschrikkende effect ervan te vergroten. De bevoegde autoriteiten moeten de mogelijkheid hebben een verbod op te leggen op de uitoefening van leidinggevende posities binnen beleggingsondernemingen. Bij de vaststelling van sancties die in specifieke gevallen worden opgelegd, moet in voorkomend geval rekening worden gehouden met factoren zoals de terugbetaling van vastgestelde financiële voordelen, de ernst en de duur van de inbreuk, verzwarende of verzachtende omstandigheden, het feit dat boeten een afschrikkend effect moeten hebben en, indien gepast, een korting wegens samenwerking met de bevoegde autoriteit. In het bijzonder mag de hoogte van de in een specifiek geval op te leggen administratieve boeten het in deze verordening vastgestelde maximum bereiken, of, voor zeer ernstige gevallen, het hogere bedrag zoals vastgesteld in de nationale wetgeving, terwijl duidelijk lagere boeten kunnen worden opgelegd voor kleinere inbreuken of wanneer een schikking wordt getroffen. Deze verordening beperkt de lidstaten niet in hun mogelijkheden te voorzien in hogere administratieve sancties of andere administratieve maatregelen.

(72)

Hoewel niets de lidstaten ervan weerhoudt voor dezelfde inbreuken zowel administratieve, als strafrechtelijke sancties te voorzien, moeten zij niet worden verplicht om administratieve sancties vast te stellen voor inbreuken op het bepaalde in deze verordening waarvoor ten laatste 3 juli 2016 reeds nationale strafrechtelijke sancties gelden. Overeenkomstig hun nationale wetgeving zijn de lidstaten niet verplicht zowel administratieve als strafrechtelijke sancties op te leggen voor hetzelfde strafbare feit, maar kunnen zij dat doen indien hun nationale wetgeving zulks toelaat. Het handhaven van strafrechtelijke sancties in plaats van administratieve sancties voor schendingen van deze verordening of van Richtlijn 2014/57/EU mag de bevoegde autoriteiten evenwel niet beperken of anderszins beïnvloeden in hun vermogen om voor de toepassing van deze verordening met bevoegde autoriteiten in andere lidstaten samen te werken, en tijdig toegang te hebben tot informatie en informatie uit te wisselen, ook nadat de desbetreffende inbreuken naar de bevoegde rechterlijke instanties zijn verwezen voor strafrechtelijke vervolging.

(73)

Om te bewerkstelligen dat de besluiten van de bevoegde autoriteiten een ontmoedigend effect op het grote publiek hebben, moeten zij in de regel worden gepubliceerd. De bekendmaking van beslissingen is tevens een belangrijk instrument voor de bevoegde autoriteiten om marktdeelnemers erover te informeren welk gedrag in strijd wordt geacht met deze verordening en om de ruime verspreiding van goed gedrag onder marktdeelnemers te stimuleren. Indien de bekendmaking de persoon in kwestie onevenredig veel schade berokkent, de stabiliteit van de financiële markten of een lopend onderzoek in gevaar brengt, moet de bevoegde autoriteit de administratieve sancties en andere administratieve maatregelen op geanonimiseerde wijze en overeenkomstig de nationale wetgeving bekendmaken, of de bekendmaking uitstellen. De bevoegde autoriteiten moeten kunnen besluiten de sancties of andere administratieve maatregelen niet bekend te maken in gevallen waarin geanonimiseerde bekendmaking of uitstel van de bekendmaking niet voldoende wordt geacht om schade aan de stabiliteit van de financiële markten te vermijden. De bevoegde autoriteiten kunnen ook afzien van de bekendmaking van kleinere maatregelen wanneer de bekendmaking ervan een onevenredig zwaar middel wordt geacht.

(74)

Klokkenluiders vestigen de aandacht van de bevoegde autoriteiten op nieuwe informatie op basis waarvan zij handel met voorwetenschap en marktmanipulatie beter aan het licht kunnen brengen en bestraffen. Klokkenluiders kunnen echter worden ontmoedigd door angst voor represailles of het ontbreken van motivering. Het aangeven van schendingen van deze verordening is noodzakelijk om zeker te stellen dat een bevoegde autoriteit marktmisbruik kan opsporen en kan bestraffen. Klokkenluidersregelingen zijn noodzakelijk om het opsporen van marktmisbruik te vergemakkelijken en om bescherming van en respect voor de rechten van de klokkenluider en de beschuldigde persoon zeker te stellen. Bijgevolg moet deze verordening ervoor zorgen dat er passende regelingen komen om klokkenluiders in staat te stellen de bevoegde autoriteiten attent te maken op mogelijke inbreuken op deze verordening en om hen te beschermen tegen represailles. Het moet de lidstaten worden toegestaan in financiële stimulansen te voorzien voor personen die nuttige informatie aandragen over mogelijke inbreuken op deze verordening. Klokkenluiders mogen echter uitsluitend voor dergelijke beloningen in aanmerking komen als zij nieuwe informatie onthullen zonder daartoe al wettelijk verplicht te zijn en deze informatie leidt tot een sanctie voor inbreuk op deze verordening. lidstaten moeten ook ervoor zorgen dat de klokkenluidersregelingen die zij uitvoeren, mechanismen bevatten die een beschuldigde persoon naar behoren beschermen, met name met betrekking tot het recht op bescherming van zijn persoonsgegevens en procedures om het recht van de beschuldigde persoon te waarborgen op verdediging en om te worden gehoord voordat een beslissing over hem wordt genomen, alsook het recht op een doeltreffende voorziening in rechte bij een rechtbank tegen een beslissing over hem.

(75)

Aangezien lidstaten wetgeving hebben vastgesteld ter uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG en aangezien de in deze verordening opgenomen gedelegeerde handelingen, technische normen en technische uitvoeringsnormen moeten worden goedgekeurd voordat het nieuwe kader op een nuttige manier kan worden toegepast, is het nodig de toepassing van de materiële bepalingen in deze verordening voor een toereikende periode uit te stellen.

(76)

Voor een gemakkelijke, vlotte overgang naar de toepassing van deze verordening mogen marktpraktijken die vóór de inwerkingtreding van deze verordening bestonden en die door de bevoegde autoriteiten werden aanvaard overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2273/2003 van de Commissie (14) met het oog op de toepassing van artikel 1, lid 2, onder a), van Richtlijn 2003/6/EG, blijven worden toegepast; op voorwaarde dat ESMA binnen een voorgeschreven termijn op de hoogte wordt gebracht van deze marktpraktijken, totdat de bevoegde autoriteit een besluit heeft genomen over de voortzetting van die praktijken overeenkomstig deze verordening.

(77)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen die zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) in acht. Derhalve dient deze verordening te worden uitgelegd en toegepast overeenkomstig deze rechten en beginselen. Er moet in het bijzonder aandacht worden geschonken aan de in deze verordening vermelde persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting in andere media, en aan de regels of codes van het journalistieke beroep, aangezien zij worden gewaarborgd in de Unie en in de lidstaten, en erkend worden in artikel 11 van het Handvest van de grondrechten en in andere bepalingen ter zake.

(78)

Om de transparantie te vergroten en de werking van de sanctieregelingen te verbeteren, moeten de bevoegde autoriteiten ESMA jaarlijks geanonimiseerde en geaggregeerde gegevens doen toekomen. Deze gegevens moeten betrekking hebben op het aantal nieuwe onderzoekdossiers, het aantal lopende onderzoeken en het aantal onderzoeken dat tijdens de referentieperiode is afgerond.

(79)

Richtlijn 95/46/EG en Verordening (EG) nr. 45/2001 zijn van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door ESMA in het kader van deze verordening en onder toezicht van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met name de onafhankelijke autoriteiten die door de lidstaten zijn aangeduid. Het uitwisselen of doorgeven van informatie door de bevoegde autoriteiten dient in overeenstemming te zijn met de voorschriften betreffende de doorgifte van persoonsgegevens die zijn neergelegd in Richtlijn 95/46/EG. Elk geval van uitwisselen of doorgeven van informatie door ESMA dient in overeenstemming te zijn met de voorschriften betreffende de doorgifte van persoonsgegevens die zijn neergelegd in Verordening (EG) nr. 45/2001.

(80)

Deze verordening en de in overeenstemming hiermee vastgestelde gedelegeerde handelingen, uitvoeringshandelingen, technische reguleringsnormen uitvoerende technische normen en richtsnoeren laten de toepassing van de uniale mededingingsregels onverlet.

(81)

Teneinde de vereisten van deze verordening verder uit te werken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om overeenkomstig artikel 290 van het VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen om de uitsluiting op het toepassingsgebied van de verordening uit te breiden tot bepaalde publieke organen en centrale banken van derde landen en tot bepaalde aangewezen publieke organen van derde landen die een koppelingsovereenkomst met de Unie hebben zoals bedoeld in artikel 25 van Richtlijn 2003/87/EG, met betrekking tot de indicatoren voor manipulatief gedrag opgesomd in bijlage I bij deze verordening, de drempels voor het bepalen van de toepasselijkheid van de verplichting tot openbaarmaking voor deelnemers aan een emissierechtenmarkt, de omstandigheden waaronder handel gedurende een afgesloten periode kan worden toegestaan, en de soorten transacties, uitgevoerd door personen met leidinggevende functies of nauw bij hen betrokken personen, die het kennisgevingsvereiste in werking stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens de voorbereiding passend overleg pleegt, onder meer met deskundigen. Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen dient de Commissie erop toe te zien dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze bij het Europees Parlement en de Raad worden ingediend.

(82)

Om te zorgen voor uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening met betrekking tot de procedures voor het melden van schendingen van deze verordening dienen de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden verleend om de procedures vast te stellen, met inbegrip van de regelingen voor de opvolging van de verslagen en maatregelen voor de bescherming van personen met een arbeidsovereenkomst en maatregelen voor de bescherming van persoonsgegevens. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (15).

(83)

Technische normen op het gebied van financiële diensten moeten waarborgen dat met betrekking tot de in deze verordening geregelde onderwerpen in de hele Unie uniforme voorwaarden gelden. Omdat ESMA een instantie met een zeer specifieke deskundigheid is, zou het efficiënt en passend zijn om aan haar de uitwerking toe te vertrouwen van aan de Commissie voor te leggen ontwerpen van technische regulerings- en uitvoeringsnormen die geen beleidskeuzen met zich brengen.

(84)

De Commissie dient te worden gemachtigd om overeenkomstig artikel 290 VWEU en de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Parlement en de Raad (16) de ontwerpen van de door ESMA ontwikkelde technische reguleringsnormen te bevestigen ter verduidelijking van de kennisgevingen die de exploitanten van gereglementeerde markten, MTF’s en OTF’s moeten doen met betrekking tot de financiële instrumenten die tot de handel zijn toegelaten of waarvoor een verzoek om toelating tot de handel op hun handelsplatform is ingediend, van de wijze waarop en de voorwaarden waaronder ESMA de lijsten van deze instrumenten moet opstellen, openbaar maken en bijhouden, van de voorwaarden waaraan terugkoopprogramma’s en stabiliseringsmaatregelen moeten voldoen, met inbegrip van de voorwaarden voor de handel, tijds- en volumebeperkingen, openbaarmakings- en bekendmakingsvereisten en koersvoorwaarden voor de stabilisering, met betrekking tot de procedures, regelingen en systemen voor handelsplatformen voor het voorkomen en aan het licht brengen van marktmisbruik en de systemen en modellen die moeten worden gebruikt om verdachte orders en transacties aan het licht te brengen, ter verduidelijking van passende regelingen, procedures en vereisten voor het bewaren van gegevens in het kader van marktpeilingen en met betrekking tot op de technische regelingen voor categorieën personen voor de objectieve presentatie van informatie waarbij een beleggingsstrategie wordt aanbevolen en voor de openbaarmaking van bijzondere belangen of aanwijzingen van belangenconflicten. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens de voorbereiding passend overleg pleegt, onder meer met deskundigen.

(85)

De Commissie dient tevens te worden gemachtigd om technische uitvoeringsnormen vast te stellen door middel van uitvoeringshandelingen uit hoofde van artikel 291 VWEU en overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Aan ESMA moet de opstelling worden toevertrouwd van aan de Commissie voor te leggen ontwerpen van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de openbaarmaking van voorwetenschap, het formaat van lijsten van personen met voorwetenschap en formats procedures voor de samenwerking en uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten onderling en tussen de bevoegde autoriteiten en ESMA.

(86)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het voorkomen van marktmisbruik in de vorm van handel met voorwetenschap, wederrechtelijke mededeling van voorwetenschap en marktmanipulatie, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar vanwege de omvang en de gevolgen van de maatregelen beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen vaststellen, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel als bedoeld in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat de verordening niet verder dan nodig is om dit doel te verwezenlijken.

(87)

Omdat de bepalingen van Richtlijn 2003/6/EG niet langer relevant en voldoende zijn, dient deze richtlijn met ingang van 3 juli 2016 te worden ingetrokken. De voorschriften en verboden van deze verordening hangen ten nauwste samen met de voorschriften en verboden van Richtlijn 2014/65/EU en dienen daarom in werking te treden op de datum van inwerkingtreding van die richtlijn.

(88)

Met het oog op de correcte tenuitvoerlegging van deze verordening moeten de lidstaten alle nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat hun nationale recht uiterlijk op 3 juli 2016 voldoet aan de bepalingen van deze verordening met betrekking tot de bevoegde autoriteiten en hun bevoegdheden, administratieve sancties en andere administratieve maatregelen, het melden van inbreuken en het bekendmaken van besluiten.

(89)

De Europese toezichthouder voor gegevensbescherming heeft op 10 februari 2012 een advies uitgebracht (17),

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening wordt een gemeenschappelijk regelgevend kader vastgelegd inzake handel met voorwetenschap, wederrechtelijke mededeling van voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik), en ook maatregelen ter voorkoming van marktmisbruik teneinde de integriteit van de financiële markten in de Unie te waarborgen en de bescherming van beleggers en hun vertrouwen in die markten te versterken.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op:

a)

financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt of waarvoor toelating tot de handel op een gereglementeerde markt is aangevraagd;

b)

financiële instrumenten die worden verhandeld op een MTF, die zijn toegelaten tot de handel op een MTF of waarvoor toelating tot de handel op een MTF is aangevraagd;

c)

financiële instrumenten die worden verhandeld op een OTF;

d)

financiële instrumenten die niet onder a), b) of c) vallen en waarvan de koers of de waarde afhankelijk is van, of van invloed is op, de koers of de waarde van een in die punten bedoeld financieel instrument, met inbegrip van, maar niet uitsluitend, kredietverzuimswaps en financiële contracten voor verrekening van verschillen.

Deze verordening is tevens van toepassing op gedragingen of transacties, met inbegrip van biedingen, met betrekking tot het veilen van emissierechten op een veiling die als gereglementeerde markt is toegelaten of andere daarop gebaseerde geveilde producten, met inbegrip van te veilen producten die geen financiële instrumenten zijn, ingevolge Verordening (EU) nr. 1031/2010. Onverminderd eventuele specifieke bepalingen betreffende biedingen gedaan in het kader van een veiling, zijn alle voorschriften en verboden in deze verordening met betrekking tot handelsorders van toepassing op dergelijke biedingen.

2.   De artikelen 12 en 15 zijn ook van toepassing op:

a)

spotcontracten voor grondstoffen die geen voor de groothandel bestemde energieproducten zijn, waarbij de transactie, order of gedraging van invloed is op de koers of de waarde van een in lid 1 bedoeld financieel instrument;

b)

soorten financiële instrumenten, waaronder afgeleide contracten of afgeleide instrumenten voor de overdracht van kredietrisico, waarbij de transactie, order, bieding of gedraging een effect heeft of waarschijnlijk zal hebben op de koers of de waarde van spotcontracten voor grondstoffen waarvan de prijs of de waarde afhankelijk is van de koers of de waarde van die financiële instrumenten, en

c)

gedragingen die verband houden met benchmarks.

3.   Deze verordening is van toepassing op elke transactie, order of gedraging met betrekking tot elk financieel instrument als bedoeld in lid 1 en lid 2, ongeacht of de transactie in kwestie, de order of de gedraging plaatsvindt op een handelsplatform of niet.

4.   De verboden en voorschriften in deze verordening zijn van toepassing op elk handelen en nalaten in de Unie en in derde landen met betrekking tot instrumenten als bedoeld in de leden 1 en 2.

Artikel 3

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „financieel instrument”: elk financieel instrument als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 15 van Richtlijn 2014/65/EU;

2.   „beleggingsonderneming”: een beleggingsonderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2014/65/EU;

3.   „kredietinstelling”: een kredietinstelling als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (18)

4.   „financiële instelling”: een financiële instelling als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 26, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

5.   „marktexploitant”: een marktexploitant als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 18, van Richtlijn 2014/65/EU;

6.   „gereglementeerde markt”: een gereglementeerde markt als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 21), van Richtlijn 2014/65/EU;

7.   „Multilateral Trading Facility” of „MTF”: een multilateraal systeem als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 22), van Richtlijn 2014/65/EU;

8.   „Organised Trading Facility” of „OTF”: een stelsel of faciliteit als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 23), van Richtlijn 2014/65/EU;

9.   „geaccepteerde marktpraktijk”: een specifieke marktpraktijk die is geaccepteerd door een bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 13;

10.   „handelsplatform”: een handelsplatform als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt 24), van Richtlijn 2014/65/EU;

11.   „mkb-groeimarkt”: een mkb-groeimarkt als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 12), van Richtlijn 2014/65/EU;

12.   „bevoegde autoriteit”: een overeenkomstig artikel 22 aangewezen bevoegde autoriteit tenzij in deze verordening anders bepaald;

13.   „persoon”: een natuurlijk persoon of rechtspersoon;

14.   „grondstof”: een grondstof als omschreven in artikel 2, punt 1, van Verordening (EG) nr. 1287/2006 van de Commissie (19);

15.   „spotcontract voor grondstoffen”: een contract voor de levering van een grondstof die op een spotmarkt wordt verhandeld en die onverwijld wordt geleverd wanneer de transactie wordt afgewikkeld, en een contract voor de levering van een grondstof, niet zijnde een financieel instrument, met inbegrip van een fysiek afgewikkeld termijncontract;

16.   „spotmarkt”: een markt in grondstoffen waarop grondstoffen tegen contante betaling worden verkocht en onverwijld worden geleverd wanneer de transactie wordt afgewikkeld, en andere niet-financiële markten, zoals termijnmarkten in grondstoffen;

17.   „terugkoopprogramma”: de handel in eigen aandelen overeenkomstig de artikelen 21 tot en met 27 van Richtlijn 2012/30/EU van het Europees Parlement en de Raad (20);

18.   „algoritmische handel”: algoritmische handel als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 39, van Richtlijn 2014/65/EU;

19.   „emissierecht”: een emissierecht als bedoeld in punt 11 van deel C van bijlage I bij Richtlijn 2014/65/EU;

20.   „deelnemer aan de emissierechtenmarkt”: elke persoon die transacties aangaat, met inbegrip van het plaatsen van handelsorders, met betrekking tot emissierechten, daarop gebaseerde geveilde producten, of daarvan afgeleide producten en waarop de vrijstelling uit hoofde van artikel 17, lid 2, tweede alinea, niet van toepassing is;

21.   „uitgevende instelling”: een privaat- of publiekrechtelijke juridische entiteit die financiële instrumenten emitteert of voorstelt te emitteren, waarbij de uitgevende instelling, in het geval van certificaten van aandelen die financiële instrumenten vertegenwoordigen, de uitgevende instelling van het vertegenwoordigde financiële instrument is;

22.   „energieproduct bestemd voor groothandel”: energieproduct bestemd voor groothandel als omschreven in artikel 2, punt 4, van Verordening (EU) nr. 1227/2011;

23.   „nationale regulerende instantie”: een nationale regulerende instantie als omschreven in artikel 2, punt 10, van Verordening (EU) nr. 1227/2011;

24.   „grondstoffenderivaten”: grondstoffenderivaten als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 30, van Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad (21);

25.   „persoon met leidinggevende verantwoordelijkheid”: een persoon binnen een uitgevende instelling, een deelnemer aan de emissierechtenmarkt of een andere entiteit als bedoeld in artikel 19, lid 10, die

a)

lid is van een bestuurs- of toezichthoudend orgaan van die entiteit;

b)

een leidinggevende functie heeft maar die geen deel uitmaakt van de onder a) bedoelde organen en die regelmatig toegang heeft tot voorwetenschap die direct of indirect op de entiteit betrekking heeft, en tevens de bevoegdheid bezit managementbeslissingen te nemen die gevolgen hebben voor de toekomstige ontwikkelingen en bedrijfsvooruitzichten van die entiteit;

26.   „nauw verbonden persoon”:

a)

een echtgenoot of echtgenote, of een partner van deze persoon die overeenkomstig het nationale recht als gelijkwaardig met een echtgenoot of echtgenote wordt aangemerkt;

b)

een overeenkomstig het nationale recht ten laste komende kind;

c)

een ander familielid die op de datum van de transactie in kwestie gedurende ten minste een jaar tot hetzelfde huishouden als de relevante persoon heeft behoord, of

d)

een rechtspersoon, trust of personenvennootschap waarvan de leidinggevende verantwoordelijkheid berust bij een persoon als bedoeld onder a), b) en c), die rechtstreeks of onrechtstreeks onder de zeggenschap staat van een dergelijke persoon, die is opgericht ten gunste van een dergelijke persoon, of waarvan de economische belangen in wezen gelijkwaardig zijn aan die van een dergelijke persoon;

27.   „verkeersgegevensoverzicht”: overzicht van verkeersgegevens zoals bedoeld in artikel 2, lid 2, onder b), van Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad (22).

28.   „persoon die zich beroepsmatig bezighoudt met het tot stand brengen of uitvoeren van transacties”: persoon die zich beroepsmatig bezighoudt met het ontvangen en doorgeven van orders of het uitvoeren van transacties in financiële instrumenten;

29.   „benchmark”: een aan het publiek bekendgemaakte of gepubliceerde rente, index of getal dat periodiek of regelmatig wordt bepaald door een formule toe te passen op, of afgeleid van: de waarde van een of meer onderliggende activa of prijzen, met inbegrip van geraamde prijzen, feitelijke of geraamde rentetarieven of andere waarden, dan wel enquêtegegevens, en op basis waarvan het voor een financieel instrument te betalen bedrag of de waarde van een financieel instrument wordt bepaald;

30.   „marktmaker”: een marktmaker als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 7, van Richtlijn 2014/65/EU;

31.   „stakebuilding”: het verwerven van aandelen in een onderneming waarbij niet uit hoofde van wet- of regelgeving de verplichting ontstaat om een overnamebod aan te kondigen met betrekking tot de onderneming in kwestie;

32.   „openbaar makende marktdeelnemer”: een persoon als bedoeld in een categorie als opgenomen in artikel 11, lid 1, onder a) tot en met d), of artikel 11, lid 2, die in het kader van een marktpeiling informatie openbaar maakt.

33.   „hoge-frequentie handel”: hoge-frequentie handel als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 40, van Richtlijn 2014/65/EU;

34.   „het aanbevelen of voorstellen van een beleggingsstrategie”:

i)

informatie voortgebracht door een onafhankelijke analist, een beleggingsonderneming, een kredietinstelling, iedere andere persoon van wie de hoofdactiviteit bestaat in het doen van beleggingsaanbevelingen, of een in het kader van een arbeidscontract of anderszins voor hen werkzame natuurlijke persoon, waarin rechtstreeks of onrechtstreeks een specifieke beleggingsaanbeveling wordt gedaan ten aanzien van een financieel instrument of een uitgevende instelling, of

ii)

informatie voortgebracht door andere dan de onder i) bedoelde personen waarin rechtstreeks een specifieke beleggingsbeslissing in verband met een financieel instrument wordt aanbevolen.

35.   „beleggingsaanbeveling”: iedere voor distributiekanalen of het publiek bedoelde informatie waarbij expliciet of impliciet een beleggingsstrategie wordt aanbevolen of voorgesteld ten aanzien van één of meerdere financiële instrumenten of de uitgevende instellingen, met inbegrip van informatie iedere mening betreffende de huidige of toekomstige waarde of koers van dergelijke instrumenten.

2.   Voor de toepassing van artikel 5, wordt verstaan onder:

a)   

„effecten”

:

i)

aandelen en andere, aan aandelen equivalente effecten;

ii)

obligaties en andere, gesecuritiseerde schuld, of

iii)

gesecuritiseerde, in aandelen of andere, aan aandelen equivalente effecten om te zetten of om te wisselen schuld.

b)   „verbonden instrumenten”: de volgende financiële instrumenten, met inbegrip van financiële instrumenten die niet zijn toegelaten tot de handel op een handelsplatform of niet op een handelsplatform worden verhandeld, of waarvoor geen aanvraag tot toelating tot de handel op een dergelijke handelsplatform is ingediend:

i)

contracten of rechten op grond waarvan op de effecten kan worden ingeschreven of de effecten kunnen worden verworven of vervreemd;

ii)

van effecten afgeleide financiële instrumenten;

iii)

waar de effecten converteerbare of omwisselbare schuldinstrumenten zijn, de effecten waarin deze converteerbare of omwisselbare schuldinstrumenten kunnen worden geconverteerd of omgewisseld;

iv)

instrumenten die door de uitgevende instelling of garant van de effecten worden uitgegeven of gegarandeerd en waarvan de marktkoers de koers van de effecten wezenlijk kan beïnvloeden, of omgekeerd;

v)

waar de effecten met aandelen gelijk te stellen waardepapieren zijn, de aandelen die door deze waardepapieren worden vertegenwoordigd (of enigerlei ander met deze aandelen gelijk te stellen waardepapier);

c)   „omvangrijke aanbieding”: een initiële of secundaire aanbieding van effecten die zich onderscheidt van gewone handelsactiviteiten in zowel de waarde van de aangeboden effecten als de te gebruiken verkoopmethode;

d)   „stabilisatie”: een aankoop of aanbod tot aankoop van effecten, of transactie in daarmee gelijkwaardige verbonden instrumenten, die of dat wordt verricht door een kredietinstelling of een beleggingsonderneming in het kader van een omvangrijke aanbieding van dergelijke effecten, uitsluitend om de marktkoers van deze effecten gedurende een vooraf bepaalde periode te ondersteunen wanneer er sprake is van verkoopdruk op deze effecten.

Artikel 4

Kennisgevingen en lijst van financiële instrumenten

1.   Exploitanten van gereglementeerde markten, en beleggingsondernemingen en marktexploitanten die een MTF of een OTF exploiteren, stellen de bevoegde autoriteit van het handelsplatform onverwijld in kennis van elk financieel instrument waarvoor een verzoek om tot de handel op hun handelsplatform te worden toegelaten is ingediend, of dat tot de handel is toegelaten of dat voor de eerste keer wordt verhandeld

Zij stellen die bevoegde autoriteit van het handelsplatform er tevens van in kennis wanneer het instrument niet langer wordt verhandeld of niet langer tot de handel is toegelaten, tenzij de datum waarop het financiële instrument niet meer wordt verhandeld of niet langer tot de handel is toegelaten, bekend is en wordt vermeld in de kennisgeving die is gedaan overeenkomstig de eerste alinea.

Kennisgevingen als bedoeld in dit lid bevatten, voor zover van toepassing, de namen en identificatiegegevens van de desbetreffende financiële instrumenten, en de datum en het tijdstip van het verzoek tot toelating tot de handel, de toelating tot de handel, en de datum en het tijdstip waarop de eerste transactie plaatsvindt.

Marktexploitanten en beleggingsondernemingen verstrekken de bevoegde autoriteit van het handelsplatform eveneens alle in de derde alinea bedoelde informatie met betrekking tot de financiële instrumenten die voorwerp zijn van een verzoek tot toelating tot de handel of die tot de handel zijn toegelaten vóór 2 juli 2014, en die op die datum nog steeds tot de handel waren toegelaten of werden verhandeld.

2.   Bevoegde autoriteiten van het handelsplatform geven de door hen krachtens lid 1 ontvangen kennisgevingen onverwijld door aan ESMA. ESMA maakt deze onmiddellijk bekend op haar website in de vorm van een lijst. ESMA actualiseert deze lijst onmiddellijk na ontvangst van een kennisgeving van een bevoegde autoriteit van het handelsplatform. Deze lijst beperkt het toepassingsgebied van deze verordening niet.

3.   Deze lijst bevat de volgende informatie:

a)

de namen en de identificatiegegevens van de financiële instrumenten die het voorwerp zijn van een verzoek tot toelating tot de handel, of die toegelaten zijn tot de handel of die voor het eerst worden verhandeld op een gereglementeerde markt, een MTF of een OTF;

b)

de data en de tijdstippen van de verzoeken tot toelating tot de handeling, van de toelating tot de handel, of van de eerste transacties;

c)

details betreffende de handelsplatformen waarop deze financiële instrumenten het voorwerp zijn van een verzoek tot toelating tot de handel of waarop deze tot de handel zijn toegelaten of voor het eerst zijn verhandeld, en

d)

de datum en het tijdstip waarop de financiële instrumenten niet meer worden verhandeld of niet meer tot de handel zijn toegelaten.

4.   Teneinde de consistente harmonisatie van dit artikel zeker te stellen, ontwikkelt ESMA ontwerpen van technische reguleringsnormen om het volgende vast te leggen:

a)

de inhoud van de kennisgevingen bedoeld in lid 1, en

b)

de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de lijst bedoeld in lid 3 wordt samengesteld, bekendgemaakt en beheerd.

ESMA legt deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gegeven om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (23).

5.   Teneinde uniforme voorwaarden voor de toepassing van dit artikel te verzekeren, ontwikkelt ESMA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen om het tijdstip, het formaat en het model van de kennisgevingen vast te leggen die overeenkomstig de leden 1 en 2 moeten worden ingediend.

ESMA legt deze ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 5

Uitzonderingen voor terugkoopprogramma’s en stabilisatie

1.   De verbodsbepalingen in de artikelen 14 en 15 van deze verordening zijn niet van toepassing op de handel in eigen aandelen in het kader van terugkoopprogramma’s indien:

a)

de volledige details van het programma voorafgaand aan het begin van de handel openbaar worden gemaakt;

b)

bij de bevoegde autoriteit van het handelsplatform overeenkomstig lid 3 wordt gemeld dat de handel onderdeel uitmaakt van het terugkoopprogramma en vervolgens openbaar wordt gemaakt;

c)

passende limieten met betrekking tot de koers en het volume worden nageleefd, en

d)

het wordt uitgevoerd overeenkomstig de doelstellingen als bedoeld in lid 2 en de voorwaarden als opgenomen in dit artikel en in de technische reguleringsnormen als bedoeld in lid 6.

2.   Om van de in lid 1 voorziene vrijstelling gebruik te kunnen maken, moet een terugkoopprogramma als enig doel hebben:

a)

het verminderen van kapitaal van de uitgevende instelling;

b)

het nakomen van verplichtingen die voortkomen uit schuldinstrumenten die vervangen kunnen worden door eigenvermogensinstrumenten;

c)

het nakomen van verplichtingen die voortkomen uit aandelenoptieprogramma’s of andere toewijzingen van aandelen aan werknemers of leidinggevenden of leden van toezichthoudende organen van de uitgevende instelling of een gelieerde onderneming.

3.   Om van de in lid 1 bedoelde vrijstelling gebruik te kunnen maken, stelt de uitgevende instelling de bevoegde autoriteit van het handelsplatform waarop de aandelen tot de handel zijn toegelaten of waarop zij verhandeld worden, in kennis van alle transacties in het kader van terugkoopprogramma’s, met inbegrip van de informatie als bedoeld in artikel 25, leden 1 en 2, in artikel 26, leden 1, 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 600/2014.

4.   De verbodsbepalingen van de artikelen 14 en 15 van deze verordening zijn niet van toepassing op de handel in effecten of gerelateerde instrumenten voor de stabilisatie van effecten wanneer:

a)

de stabilisatie gedurende een beperkte periode wordt uitgevoerd;

b)

relevante informatie over de stabilisatie openbaar wordt gemaakt en wordt medegedeeld aan de bevoegde autoriteit van het handelsplatform overeenkomstig lid 5;

c)

passende limieten met betrekking tot de koers worden nageleefd, en

d)

de handel in kwestie voldoet aan de voorwaarden voor stabilisatie als opgenomen in de technische reguleringsnormen zoals bedoeld in lid 6.

5.   Onverminderd artikel 23, lid 1, worden de details van alle stabilisatietransacties door uitgevende instellingen, aanbieders of entiteiten die stabilisatietransacties verrichten, ongeacht of deze entiteiten al dan niet namens eerstgenoemde personen optreden, bij de bevoegde autoriteit van het handelsplatform gemeld, uiterlijk aan het einde van de zevende handelsdag volgend op de dag waarop deze transacties zijn verricht.

6.   Teneinde consistente harmonisatie van dit artikel zeker te stellen, ontwikkelt ESMA ontwerpen van technische reguleringsnormen ter nadere bepaling van de voorwaarden waaraan dergelijke terugkoopprogramma’s en stabilisatiemaatregelen als bedoeld in de leden 1 en 4 moeten voldoen, waaronder handelsvoorwaarden, beperkingen betreffende tijd en volume, openbaarmakings- en rapporteringsverplichtingen en koersvoorwaarden.

ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gegeven de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 6

Uitzondering inzake beheersactiviteiten met betrekking tot monetair beleid en overheidsschuld en voor activiteiten in het kader van klimaatbeleid

1.   Deze verordening is niet van toepassing op transacties, orders of gedragingen die in het kader van het monetaire beleid, het valutabeleid of het beheer van de overheidsschuld worden verricht door:

a)

een lidstaat;

b)

de leden van het Europese Stelsel van centrale banken (ESCB);

c)

een ministerie, bureau of speciaal opgerichte entiteit van één of meerdere lidstaten of een namens hen optredende persoon;

d)

wanneer de lidstaat een federale staat is, door een van de leden van de federatie.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op transacties, orders of gedragingen verricht door de Commissie of enig ander officieel aangewezen orgaan of door enige persoon die namens een dergelijk orgaan optreedt in het kader van het beheer van de overheidsschuld.

Deze verordening is niet van toepassing op dergelijke transacties, orders of gedragingen verricht door:

a)

de Unie,

b)

een speciaal opgerichte entiteit voor één of verschillende lidstaten,

c)

de Europese Investeringsbank,

d)

de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit,

e)

het Europees stabilisatiemechanisme,

f)

een internationale financiële instelling die is opgericht door twee of meer lidstaten en die ten doel heeft middelen bijeen te brengen en financiële bijstand te verlenen ten behoeve van zijn leden die te maken hebben met of bedreigd worden door ernstige financieringsproblemen.

3.   Deze verordening is niet van toepassing op de activiteiten van een lidstaat, de Europese Commissie of een ander officieel aangewezen orgaan, of een namens hen optredende persoon, die betrekking hebben op emissierechten en die worden uitgevoerd in het kader van het klimaatbeleid van de Unie overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG.

4.   Deze verordening is niet van toepassing op de activiteiten van een lidstaat, de Commissie of enig ander officieel aangewezen orgaan, of van enige andere persoon die namens hen optreedt, die in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de Unie of het gemeenschappelijk visserijbeleid van de Unie worden verricht overeenkomstig handelingen die onder het Verdrag zijn vastgesteld of met internationale overeenkomsten die onder het VWEU zijn gesloten.

5.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 35 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in lid 1 bedoelde uitzondering uit te breiden tot bepaalde publieke organen en centrale banken van derde landen.

Met het oog daarop stelt de Commissie uiterlijk op 3 januari 2016 een verslag op, en dient zij dit bij het Europees Parlement en de Raad in, ter beoordeling van de internationale status van de overheidsorganen die belast zijn met of betrokken bij het beheer van de overheidsschuld en van centrale banken van derde landen.

Het verslag moet een vergelijkende analyse bevatten van de status van dergelijke organen en van centrale banken binnen het rechtskader van derde landen, alsook een overzicht van de normen op het gebied van het risicobeheer die in de desbetreffende jurisdicties van toepassing zijn op de transacties die door die organen en de centrale banken in kwestie worden gesloten. Indien het verslag vaststelt dat, met name in het licht van de vergelijkende analyse, de vrijstelling van de verplichtingen en verbodsbepalingen als bedoeld in deze verordening ten aanzien van de centrale banken van deze derde landen wat betreft hun monetaire verantwoordelijkheden noodzakelijk is, breidt de Commissie de in lid 1 bedoelde uitzondering uit tot de centrale banken van deze derde landen.

6.   De Commissie is ook bevoegd overeenkomstig artikel 35 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in lid 3 bedoelde vrijstelling uit te breiden tot bepaalde aangewezen publieke organen van derde landen die een koppelingsovereenkomst met de Unie hebben krachtens artikel 25 van Richtlijn 2003/87/EG.

7.   Dit artikel is niet van toepassing op personen die een arbeidsovereenkomst hebben met, of op andere wijze werken voor, de in dit artikel bedoelde entiteiten, indien deze personen, rechtstreeks of middellijk, transacties of orders uitvoeren of rechtstreeks of middellijk handelingen verrichten voor eigen rekening.

HOOFDSTUK 2

VOORWETENSCHAP, HANDEL MET VOORWETENSCHAP, WEDERRECHTELIJKE MEDEDELING VAN VOORWETENSCHAP EN MARKTMANIPULATIE

Artikel 7

Voorwetenschap

1.   Voor de toepassing van deze verordening omvat voorwetenschap de volgende soorten informatie:

a)

niet openbaar gemaakte informatie die concreet is en die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking heeft op een of meer uitgevende instellingen of op een of meer financiële instrumenten en die, indien zij openbaar zou worden gemaakt, een significante invloed zou kunnen hebben op de koers van deze financiële instrumenten of daarvan afgeleide financiële instrumenten;

b)

in verband met grondstoffenderivaten, niet openbaar gemaakte informatie die concreet is en die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking heeft op een of meer van dergelijke derivaten of die rechtstreeks betrekking heeft op het daaraan gerelateerde spotcontract voor grondstoffen, en die, indien zij openbaar zou worden gemaakt, waarschijnlijk een significante invloed zou hebben op de koers van deze derivaten of van de daaraan gerelateerde spotcontracten voor grondstoffen, en waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat ze openbaar wordt gemaakt of die verplicht openbaar moet worden gemaakt overeenkomstig Europese of nationale wettelijke of reglementaire bepalingen, marktvoorschriften, contracten, praktijken of gebruiken, op de betrokken grondstoffenderivatenmarkten of spotmarkten;

c)

in verband met emissierechten of daarop gebaseerde geveilde producten, niet openbaar gemaakte informatie die concreet is en die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking heeft op een of meer van deze instrumenten, en die, indien zij openbaar zou worden gemaakt, waarschijnlijk een significante invloed zou hebben op de koers van deze financiële instrumenten of van daarvan afgeleide financiële instrumenten;

d)

voor personen die zijn belast met de uitvoering van orders met betrekking tot financiële instrumenten, betekent voorwetenschap tevens informatie die door een klant wordt verstrekt en verband houdt met de lopende orders van de klant inzake financiële instrumenten, die concreet is, die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking heeft op een of meer uitgevende instellingen of op een of meer financiële instrumenten en die, indien zij openbaar zou worden gemaakt, waarschijnlijk een significante invloed zou hebben op de koers van deze financiële instrumenten, de koers van daaraan gerelateerde spotcontracten voor grondstoffen of de koers van daarvan afgeleide financiële instrumenten;

2.   Voor de toepassing van het eerste lid wordt informatie geacht concreet te zijn indien zij betrekking heeft op een situatie die bestaat of waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat zij zal ontstaan, dan wel op een gebeurtenis die heeft plaatsgevonden of waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat zij zal plaatsvinden, en indien de informatie specifiek genoeg is om er een conclusie uit te trekken omtrent de mogelijke invloed van bovenbedoelde situatie of gebeurtenis op de koers van de financiële instrumenten of daarvan afgeleide financiële instrumenten, de daaraan gerelateerde spotcontracten voor grondstoffen of de geveilde, op emissierechten gebaseerde producten. In het geval van een in de tijd gespreid proces dat erop is gericht een bepaalde situatie of gebeurtenis te doen plaatsvinden, of dat resulteert in een bepaalde situatie of gebeurtenis, kan deze toekomstige situatie of deze toekomstige gebeurtenis, alsook de tussenstappen in dat proces die verband houden met het ontstaan of het plaatsvinden van die toekomstige situatie of die toekomstige gebeurtenis, in dit verband als concrete informatie worden beschouwd.

3.   Een tussenstap in een in de tijd gespreid proces wordt beschouwd als voorwetenschap indien deze tussenstap als zodanig voldoet aan de criteria voor voorwetenschap als bedoeld in dit artikel.

4.   Voor de toepassing van lid 1 wordt onder informatie die, indien deze openbaar zou worden gemaakt, waarschijnlijk een significante invloed zou hebben op de koers van financiële instrumenten, daarvan afgeleide financiële instrumenten, daaraan gerelateerde spotcontracten voor grondstoffen of geveilde producten gebaseerd op emissierechten, informatie verstaan waarvan een redelijk handelende belegger waarschijnlijk gebruik zou maken om er zijn beleggingsbeslissingen ten dele op te baseren.

In het geval van deelnemers aan de markt voor emissierechten met geaggregeerde emissies of een nominale thermische input op of onder de overeenkomstig de in de tweede alinea van artikel 17, lid 2, vastgestelde drempel wordt informatie over hun fysieke activiteiten niet van belang geacht te zijn voor de prijs van emissierechten, geveilde producten die daarop zijn gebaseerd of op financiële derivaten.

5.   ESMA stelt richtsnoeren op voor de vaststelling van een niet-uitputtende lijst van informatie waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht of is vereist dat die openbaar gemaakt overeenkomstig Europese of nationale wet- en regelgeving, marktvoorschriften, overeenkomsten, praktijken of gebruiken, op de betrokken grondstoffenderivatenmarkten of spotmarkten als bedoeld in lid 1, onder b), van dit artikel. ESMA houdt hierbij terdege rekening met de specifieke kenmerken van de markten in kwestie.

Artikel 8

Handel met voorwetenschap

1.   Voor de toepassing van deze verordening doet handel met voorwetenschap zich voor wanneer een persoon die over voorwetenschap beschikt die informatie gebruikt om, voor eigen rekening of voor rekening van derden, rechtstreeks of middellijk financiële instrumenten te verwerven of te vervreemden waarop die informatie betrekking heeft. Het gebruik van voorwetenschap door het annuleren of aanpassen van een order met betrekking tot een financieel instrument waarop de informatie betrekking heeft terwijl de order werd geplaatst voordat de betrokken persoon over de voorwetenschap beschikte, wordt eveneens als handel met voorwetenschap beschouwd. In verband met veilingen van emissierechten of andere op emissierechten gebaseerde geveilde producten die worden gehouden uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1031/2010 omvat het gebruik van voorwetenschap ook het voor eigen rekening of voor rekening van derden doen, wijzigen of intrekken van een bod.

2.   Voor de toepassing van deze verordening is sprake van het aanbevelen van een derde om tot handel met voorwetenschap over te gaan, of is sprake van het aanzetten van een derde om tot handel met voorwetenschap over te gaan, indien de persoon over voorwetenschap beschikt en:

a)

op basis van die informatie aanbeveelt dat een derde financiële instrumenten waarop die voorwetenschap betrekking heeft verwerft of vervreemdt, of die derde ertoe aanzet die financiële instrumenten te verwerven of te vervreemden, of

b)

op basis van die informatie aanbeveelt dat een derde een order betreffende een financieel instrument waarop die voorwetenschap betrekking heeft annuleert of wijzigt, of die persoon ertoe aanzet een order te annuleren of te wijzigen.

3.   Het gebruik van de in lid 2 bedoelde aanbevelingen of aansporingen komt neer op handel met voorwetenschap als bedoeld in dit artikel indien de persoon die de aanbeveling of aansporing gebruikt, weet of zou moeten weten dat deze op voorwetenschap is gebaseerd.

4.   Dit artikel is van toepassing op ieder persoon die over voorwetenschap beschikt omdat deze persoon:

a)

lid is van de bestuurs-, leidinggevende of toezichthoudende organen van de uitgevende instelling of deelnemer aan de emissierechtenhandel;

b)

deelneemt in het kapitaal van de uitgevende instelling of deelnemer aan de emissierechtenhandel;

c)

toegang heeft tot de informatie uit hoofde van de uitoefening van werk, beroep of functie;

d)

deelneemt aan criminele activiteiten.

Dit artikel is tevens van toepassing op iedere persoon die in het bezit is van voorwetenschap onder andere omstandigheden dan de in de eerste alinea genoemde omstandigheden en weet of zou moeten weten dat het voorwetenschap betreft.

5.   Indien de in dit artikel bedoelde persoon een rechtspersoon is, is dit artikel tevens van toepassing op de natuurlijke personen die overeenkomstig nationaal recht betrokken zijn bij de beslissing om de verwerving of vervreemding of annulering of wijziging van een order voor rekening van de rechtspersoon in kwestie uit te voeren.

Artikel 9

Legitieme gedragingen

1.   Voor de toepassing van de artikelen 8 en 14 betekent het enkele feit dat een rechtspersoon beschikt of heeft beschikt over voorwetenschap, op zichzelf niet dat deze persoon die wetenschap heeft gebruikt en aldus met voorwetenschap heeft gehandeld op basis van een verwerving of een vervreemding wanneer deze rechtspersoon:

a)

adequate en doeltreffende interne regelingen en procedures heeft vastgesteld, toegepast en onderhouden die waarborgen dat noch de natuurlijke persoon die namens hem het besluit heeft genomen om financiële instrumenten waarop de voorwetenschap betrekking heeft te verwerven of te vervreemden, noch enige andere natuurlijke persoon die mogelijkerwijs enige invloed op dat besluit had, over de voorwetenschap beschikte, en

b)

de natuurlijke persoon die namens hem heeft beslist financiële instrumenten waarop de informatie in kwestie betrekking heeft, te verwerven of te vervreemden, hiertoe niet heeft aangemoedigd, dit niet heeft aanbevolen en hiertoe niet heeft aangezet of de natuurlijke persoon in kwestie anderszins heeft beïnvloed.

2.   Voor de toepassing van de artikelen 8 en 14 bekent het enkele feit dat een persoon beschikt over voorwetenschap op zichzelf niet dat deze persoon die wetenschap heeft gebruikt en aldus met voorwetenschap heeft gehandeld op basis van een verwerving of een vervreemding indien deze persoon:

a)

voor het financiële instrument waarop die informatie betrekking heeft, een marktmaker is of een persoon die gemachtigd is om als tegenpartij op te treden voor het financieel instrument waarop die informatie betrekking heeft, en de verwerving of vervreemding van financiële instrumenten waarop de informatie betrekking heeft op rechtmatige wijze plaatsvindt in het kader van de normale uitoefening van hun hoedanigheid als marktmaker of als tegenpartij voor het financieel instrument in kwestie, of

b)

gemachtigd is namens derden orders uit te voeren en de verwerving of vervreemding van financiële instrumenten waarop de order betrekking heeft, op legitieme wijze geschiedt om een dergelijke order uit te voeren in het kader van de normale uitoefening van werk, beroep of functie van die persoon.

3.   Voor de toepassing van de artikelen 8 en 14 betekent het enkele feit dat een persoon beschikt over voorwetenschap in het geval van een verwerving of een vervreemding niet automatisch dat deze persoon die informatie heeft gebruikt en aldus met voorwetenschap heeft gehandeld op basis van een verwerving of een vervreemding, indien deze persoon een transactie sluit voor het verwerven of vervreemden van financiële instrumenten wanneer die transactie te goeder trouw plaatsvindt in het kader van de uitoefening van een opeisbaar geworden verplichting en niet om het verbod op handel met voorwetenschap te omzeilen, en:

a)

die verplichting voortvloeit uit een order die is geplaatst of een overeenkomst die is gesloten voordat de persoon in kwestie over die voorwetenschap beschikte, of

b)

de transactie is uitgevoerd om te voldoen aan een wettelijke of reguleringsverplichting die is ontstaan voordat de persoon in kwestie over die voorwetenschap beschikte.

4.   Voor de toepassing van artikel 8 en 14 betekent het enkele feit dat een persoon beschikt over voorwetenschap op zichzelf niet dat de persoon die wetenschap heeft gebruikt en aldus met voorwetenschap heeft gehandeld indien deze persoon die voorwetenschap heeft verkregen in het kader van een openbaar bod op of een fusie met een andere onderneming en die wetenschap uitsluitend gebruikt voor het voortzettend van die fusie of dat openbaar bod, op voorwaarde dat alle voorwetenschap op het moment van goedkeuring van de fusie of van aanvaarding van het bod door de aandeelhouders van de onderneming in kwestie openbaar is gemaakt of anderszins opgehouden is voorwetenschap te zijn.

Dit lid is niet van toepassing op stakebuilding.

5.   Voor de toepassing van de artikelen 8 en 14, vormt het enkele feit dat een persoon bij het verwerven of vervreemden van financiële instrumenten gebruik maakt van zijn eigen kennis van het feit dat hij besloten heeft de financiële instrumenten in kwestie te verwerven of te vervreemden, op zichzelf niet dat er sprake is van geen gebruik van voorwetenschap.

6.   Onverminderd de leden 1 tot en met 5 van dit artikel kan een inbreuk op het verbod op handel met voorwetenschap zoals bedoeld in artikel 14 worden geacht zich te hebben voorgedaan indien de bevoegde autoriteit vaststelt dat voor de orders, transacties of gedragingen in kwestie een onrechtmatige reden schuilgaat.

Artikel 10

Wederrechtelijke mededeling van voorwetenschap

1.   Voor de toepassing van deze verordening is sprake van wederrechtelijke mededeling van voorwetenschap als een persoon die over voorwetenschap beschikt deze voorwetenschap bekendmaakt aan enige andere persoon, tenzij de bekendmaking plaatsvindt uit hoofde van de normale uitoefening van werk, beroep of functie.

Dit lid is van toepassing op iedere natuurlijke of rechtspersoon in de in artikel 8, lid 4, bedoelde situaties of omstandigheden.

2.   Voor de toepassing van deze verordening vormt de verdere doorgifte van aanbevelingen of aansporingen als bedoeld in artikel 8, lid 2, wederrechtelijke mededeling van voorwetenschap onder dit artikel wanneer de persoon die de aanbeveling of aansporing bekendmaakt, wist of had moeten weten dat deze op voorwetenschap was gebaseerd.

Artikel 11

Marktpeilingen

1.   Een marktpeiling omvat de communicatie van informatie, voorafgaand aan de bekendmaking van een transactie, teneinde de belangstelling van potentiële beleggers in een mogelijke transactie en de daarmee verband houdende voorwaarden wat betreft de mogelijke omvang en beprijzing te peilen, aan één of meerdere potentiële beleggers:

a)

door een uitgevende instelling;

b)

door een secundaire aanbieder van een financieel instrument, in een hoeveelheid of met een waarde waardoor de transactie zich onderscheidt van normale handel, en een verkoopmethode behelst die gebaseerd is op een voorafgaande analyse van de potentiële belangstelling onder potentiële beleggers;

c)

door een deelnemer aan een markt voor emissierechten, of

d)

door een derde partij die optreedt namens of voor rekening van een onder a), b) of c), bedoelde persoon.

2.   Onverminderd artikel 23, lid 3, wordt openbaarmaking van voorwetenschap door een persoon die van plan is een openbaar bod op de aandelen van een onderneming uit te brengen of die van plan is een fusie met een onderneming tot stand te brengen, aan de houders van de aandelen in kwestie, ook marktpeiling beschouwd, op voorwaarde dat:

a)

de informatie nodig is om de houders van de aandelen in kwestie in staat te stellen voor zich zelf uit te maken of zij bereid zijn op het bod in te gaan, en

b)

de bereidheid van de houders van de aandelen in kwestie op het bod in te gaan redelijkerwijs vereist is voor het besluit een overnamebod uit te brengen of een fusie tot stand te willen brengen.

3.   Een openbaar makende marktdeelnemer moet voorafgaand aan een marktpeiling voor zichzelf in het bijzonder overwegen of in het kader van de marktpeiling voorwetenschap openbaar zal worden gemaakt. De openbaar makende marktdeelnemer houdt een schriftelijk overzicht bij van zijn conclusies en de redenen daarvoor. Hij stelt dit schriftelijk overzicht op verzoek ter beschikking aan de bevoegde autoriteit. Deze verplichting is van toepassing op elke afzonderlijke openbaarmaking van informatie in het kader van de marktpeiling, en de in dit lid bedoelde overzichten worden steeds geactualiseerd.

4.   Voor de toepassing van artikel 10, lid 1, wordt een openbaarmaking van voorwetenschap in het kader van een marktpeiling geacht te hebben plaatsgevonden in de normale uitoefening van het werk, het beroep of de functie van de persoon in kwestie wanneer de openbaar makende marktdeelnemer zich houdt aan de verplichtingen zoals bedoeld in leden 3 en 5 van dit artikel.

5.   Voor de toepassing van lid 4 moet de openbaar makende marktdeelnemer voordat hij openbaar maakt:

a)

van de persoon bij wie hij de marktpeiling verricht instemming verkrijgen dat deze bereid is in kennis te worden gesteld van voorwetenschap;

b)

de persoon bij wie hij de marktpeiling verricht meedelen dat het hem verboden is die informatie te gebruiken, of te proberen die informatie te gebruiken, door voor eigen rekening of voor rekening van een derde, rechtstreeks of middellijk, financiële instrumenten waarop die informatie betrekking heeft, te verwerven of te vervreemden;

c)

de persoon bij wie hij de marktpeiling verricht meedelen dat het hem verboden is die informatie te gebruiken, of te proberen die informatie te gebruiken, door een reeds geplaatste order voor een financieel instrument waarop die informatie betrekking heeft te annuleren of te wijzigen, en

d)

de persoon bij wie hij de marktpeiling verricht meedelen dat zijn bereidheid in kennis te worden gesteld van voorwetenschap ook inhoudt dat hij verplicht is de informatie in kwestie vertrouwelijk te houden.

De openbaar makende markdeelnemer maakt een overzicht en houdt een administratie van alle informatie bij, met inbegrip van de informatie die hij verstrekt overeenkomstig de punten a) tot en met d) van de eerste alinea, die hij verstrekt aan de persoon bij wie hij de marktpeiling verricht, alsmede van de identiteit van de potentiële beleggers aan wie de informatie is verstrekt, waaronder, maar niet beperkt tot, de rechtspersonen en de natuurlijke personen die namens de potentiële belegger optreden, en de datum en het tijdstip van elke openbaarmaking.

De openbaar makende marktdeelnemer stelt de lijst desgevraagd zo snel mogelijk ter beschikking van de bevoegde autoriteit.

6.   Wanneer informatie in het kader van een marktpeiling openbaar is gemaakt en de openbaar gemaakte informatie volgens de openbaar makende marktdeelnemer ophoudt voorwetenschap te zijn, stelt de laatste de ontvanger van die informatie daarvan zo snel mogelijk op de hoogte.

De openbaar makende marktdeelnemer houdt een overzicht bij van de informatie die overeenkomstig het in dit lid bepaalde openbaar is gemaakt en stelt dit overzicht op verzoek zo snel mogelijk ter beschikking van de bevoegde autoriteit.

7.   Onverminderd het bepaalde in dit artikel bepaalt de persoon bij wie de marktpeiling wordt verricht voor zichzelf of hij in het bezit is van voorwetenschap en wanneer de informatie waarover hij beschikt ophoudt voorwetenschap te zijn.

8.   De openbaar makende marktdeelnemer bewaart de in dit artikel bedoelde overzichten ten minste vijf jaar nadat ze zijn opgesteld.

9.   Teneinde de consistente harmonisatie van dit artikel zeker te stellen, ontwikkelt ESMA ontwerpen van technische reguleringsnormen voor het vaststellen van passende regelingen, procedures en vereisten voor het bijhouden van overzichten en voor het in acht nemen van het vereisten als opgenomen in de leden 4, 5, 6 en 8.

ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gegeven om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen, overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

10.   Teneinde de consistente harmonisatie van dit artikel zeker te stellen, ontwikkelt ESMA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen voor het specificeren van de systemen en kennisgevingsmodellen die moeten worden gebruikt om te voldoen aan het bepaalde in de leden 4, 5, 6 en 8 van dit artikel, in het bijzonder het exacte model van de in de leden 4 tot en met 8 bedoelde overzichten en de technische middelen voor het op passende wijze doorgeven van de in lid 6 bedoelde informatie aan de persoon bij wie de marktpeiling wordt verricht.

ESMA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

11.   ESMA stelt overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 richtsnoeren op, gericht op personen die marktpeilingen ontvangen, betreffende:

a)

de factoren waarmee personen bij wie een marktpeiling wordt verricht, rekening moeten houden wanneer aan hen in het kader van een marktpeiling informatie wordt verstrekt teneinde te bepalen of de informatie al dan niet voorwetenschap is;

b)

de stappen die personen bij wie een marktpeiling wordt verricht, moeten nemen indien zij in het bezit zijn gekomen van voorwetenschap, teneinde te voldoen aan het bepaalde in artikel 8 en 10 van deze verordening, en

c)

de overzichten die personen bij wie een marktpeiling wordt verricht moeten bewaren om aan te tonen dat zij artikel 8 en 10 van deze verordening hebben nageleefd.

Artikel 12

Marktmanipulatie

1.   Voor de toepassing van deze verordening omvat marktmanipulatie de volgende activiteiten:

a)

het aangaan van een transactie, het plaatsen van een handelsorder of elke andere gedraging:

i)

die daadwerkelijk of waarschijnlijk onjuiste of misleidende signalen afgeeft met betrekking tot het aanbod van, de vraag naar of de koers van een financieel instrument of een eraan gerelateerd spotcontract voor grondstoffen, of

ii)

die de koers van een of meer financiële instrumenten of daaraan gerelateerde spotcontracten voor grondstoffen daadwerkelijk of waarschijnlijk op een abnormaal of kunstmatig niveau brengt,

tenzij de persoon die de transactie aangaat, de handelsorder plaatstof andere gedragingen verricht, aantoont dat zijn beweegredenen voor deze transactie, deze order of dit gedrag gerechtvaardigd waren en in overeenstemming waren met de gebruikelijke marktpraktijken zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 13;

b)

het aangaan van een transactie, het plaatsen van een handelsorder of iedere andere activiteit of gedraging met gevolgen of waarschijnlijke gevolgen voor de koers van een of meer financiële instrumenten of een eraan gerelateerd spotcontract voor grondstoffen of een geveild product op basis van emissierechten, waarbij gebruik wordt gemaakt van een kunstgreep of enigerlei andere vorm van bedrog of misleiding;

c)

de verspreiding van informatie, via de media, met inbegrip van internet, of via andere kanalen, waardoor daadwerkelijk of waarschijnlijk onjuiste of misleidende signalen worden afgegeven met betrekking tot het aanbod van, de vraag naar of de koers van een financieel instrument of een eraan gerelateerd spotcontract voor grondstoffen of een geveild product op basis van emissierechten of effecten, of de koers van een of meer financiële instrumenten of daaraan gerelateerde spotcontracten voor grondstoffen of een geveild product op basis van emissierechten daadwerkelijk of waarschijnlijk op een abnormaal of kunstmatig niveau wordt gebracht, met inbegrip van de verspreiding van geruchten wanneer de persoon die de informatie verspreidde, wist of had moeten weten dat de informatie onjuist of misleidend was;

d)

de verspreiding van onjuiste of misleidende informatie of de verspreiding van onjuiste of misleidende inputs in verband met een benchmark wanneer de persoon die de informatie of de input verspreidde, wist of had moeten weten dat de informatie onjuist of misleidend was, of enigerlei andere gedraging waardoor de berekening van een benchmark wordt gemanipuleerd.

2.   Onder andere de volgende gedragingen worden aangemerkt als marktmanipulatie:

a)

het handelen door een persoon, of de samenwerking door meerdere personen, om een machtspositie te verwerven ten aanzien van het aanbod van of de vraag naar een financieel instrument of gerelateerde spotcontracten voor grondstoffen, of een geveild product op basis van emissierechten met als gevolg of waarschijnlijk gevolg dat rechtstreeks of onrechtstreeks aan- of verkoopprijzen op een bepaald niveau worden vastgelegd of andere onbillijke handelsvoorwaarden worden geschapen of waarschijnlijk worden geschapen;

b)

de aankoop of verkoop van financiële instrumenten bij het openen of sluiten van de markt met als daadwerkelijk of waarschijnlijk effect dat beleggers die op basis van de genoteerde koersen, inclusief de openings- en slotkoersen handelen, worden misleid;

c)

het plaatsen van orders naar een handelsplatform, met inbegrip van de annulering of wijziging van orders, door ieder beschikbaar middel van handel, met inbegrip van elektronische middelen, zoals algoritmische en high frequency trading-strategieën, met één of meerdere van de in lid 1, onder a) of b), bedoelde effecten, wanneer dit:

i)

de werking van het handelssysteem of het handelsplatform verstoort of vertraagt of waarschijnlijk dit effect heeft;

ii)

het voor anderen moeilijker maakt om authentieke orders te identificeren op het handelssysteem of de handelsfaciliteit of waarschijnlijk deze bemoeilijking veroorzaakt, waaronder door orders te plaatsen die leiden tot een overbelasting of destabilisatie van het orderboek, of

iii)

een onjuist of misleidend signaal afgeeft, of waarschijnlijk afgeeft, ten aanzien van het aanbod van of de vraag naar of de koers van een financieel instrument, met name door orders te plaatsen om een trend te starten of te versterken;

d)

het profiteren van incidentele of regelmatige toegang tot de traditionele of elektronische media door een mening over een financieel instrument, een gerelateerd spotcontract voor grondstoffen of een geveild product op basis van emissierechten (of onrechtstreeks over de instelling waardoor het wordt uitgegeven) te verspreiden, terwijl van te voren posities ten aanzien van dit financieel instrument of daaraan gerelateerde spotcontract voor grondstoffen of een geveild product op basis van emissierechten zijn ingenomen om nadien profijt te trekken van het effect dat deze mening heeft gehad op de koers van dit financieel instrument of daaraan gerelateerde spotcontract of een geveild product op basis van emissierechten, zonder tegelijkertijd deze belangenverstrengeling naar behoren en op doeltreffende wijze openbaar te maken;

e)

het kopen of verkopen op de secundaire markt van emissierechten of daarvan afgeleide instrumenten voorafgaand aan de veiling die wordt gehouden ingevolge Verordening (EU) nr. 1031/2010 met het effect dat de toewijzingsprijs voor de geveilde producten op een abnormaal of kunstmatig niveau wordt gebracht of dat partijen die tijdens de veiling bieden, worden misleid.

3.   Voor de toepassing van lid 1, onder a) en b), en onverminderd de vormen van gedrag genoemd in lid 2, wordt in bijlage I een niet-limitatieve opsomming gegeven met betrekking tot het gebruik van kunstgrepen of andere vormen van bedrog of misleiding, en een niet-uitputtende opsomming van indicatoren met betrekking tot onjuiste of misleidende signalen en het op een abnormaal of kunstmatig niveau houden van prijzen.

4.   Indien de in dit artikel bedoelde persoon een rechtspersoon is, is dit artikel tevens van toepassing op de natuurlijke personen die overeenkomstig nationaal recht deelnemen aan de beslissing om voor rekening van de betreffende rechtspersoon activiteiten uit te voeren.

5.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 35 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter nadere bepaling van de indicatoren in bijlage I, teneinde de elementen daarvan te verhelderen en in te spelen op technische ontwikkelingen op de financiële markten.

Artikel 13

Geaccepteerde marktpraktijken

1.   Het in artikel 15 bedoelde verbod is niet van toepassing op de activiteiten als bedoeld in artikel 12, lid 1, onder a), op voorwaarde dat de persoon die een transactie aangaat, een handelsorder plaatst of een andere gedraging verricht aantoont dat de transactie, handelsorder of gedraging in kwestie om legitieme redenen is verricht en conform een geaccepteerde marktpraktijk die is vastgesteld overeenkomstig dit artikel, is verricht.

2.   De bevoegde autoriteiten kunnen vaststellen dat van een geaccepteerde marktpraktijk sprake is aan de hand van de volgende criteria:

a)

of de marktpraktijk in kwestie heeft een significante mate van transparantie;

b)

of de marktpraktijk in kwestie waarborgt een hoge mate van veiligstelling van de werking van de marktkrachten en de goede interactie tussen de vraag- en aanbodkrachten;

c)

of de marktpraktijk in kwestie heeft een positieve impact op de liquiditeit en doeltreffendheid van de markt;

d)

of de marktpraktijk in kwestie sluit aan bij het handelsmechanisme van de betrokken markt en stelt marktdeelnemers in staat passend en tijdig te reageren op de nieuwe marktsituatie die door deze praktijk is ontstaan;

e)

of de marktpraktijk in kwestie brengt geen risico’s mee voor de integriteit van direct of indirect betrokken, al dan niet gereglementeerde markten voor het financiële instrument in kwestie binnen de Unie;

f)

het resultaat van eventueel onderzoek naar de desbetreffende marktpraktijk door een bevoegde of enige andere autoriteit, in het bijzonder naar de vraag of die marktpraktijk inbreuk heeft gemaakt op regels of reglementen die marktmisbruik moeten voorkomen, of op gedragscodes, hetzij op de betrokken markt, hetzij op meer of minder rechtstreeks betrokken markten binnen de Unie, en

g)

de structurele kenmerken van de betrokken markt, zoals onder meer het feit of deze al dan niet gereglementeerd is, de categorieën financiële instrumenten die erop worden verhandeld en de soorten marktdeelnemers, waarbij eveneens rekening wordt gehouden met de mate waarin niet-professionele beleggers op de betrokken markt actief zijn.

Een marktpraktijk die door een bevoegde autoriteit als een geaccepteerde marktpraktijk op een bepaalde markt is vastgesteld, kan niet geacht worden te gelden voor andere markten tenzij de bevoegde autoriteiten van die andere markten die praktijk krachtens dit artikel hebben geaccepteerd.

3.   Alvorens vast te stellen dat van een geaccepteerde marktpraktijk zoals bedoeld in lid 2 sprake is, verwittigen de bevoegde autoriteiten ESMA en andere bevoegde autoriteiten van de voorgenomen aanvaarding van een geaccepteerde marktpraktijk en delen haar de bijzonderheden mee van de beoordeling volgens de in lid 2 genoemde criteria. Een dergelijke melding moet geschieden minimaal drie maanden voordat de aanvaarding van de geaccepteerde marktpraktijk ingaat.

4.   Binnen twee maanden na ontvangst van de melding brengt ESMA advies uit aan de betrokken bevoegde autoriteit waarin zij de verenigbaarheid beoordeelt van de geaccepteerde marktpraktijk met lid 2 en met de overeenkomstig lid 7 vastgestelde technische reguleringsnormen. In het advies wordt ook ingegaan op de vraag of de geaccepteerde marktpraktijk mogelijkerwijs schade toebrengt aan het vertrouwen in de financiële markt van de Unie. Het advies wordt bekendgemaakt op de website van ESMA.

5.   Wanneer een bevoegde autoriteit een geaccepteerde marktpraktijk vaststelt tegen het in lid 4 bedoelde ESMA-advies in, maakt zij binnen 24 uur na deze constatering op haar website daarvoor een volledige motivering bekend, met inbegrip van de reden waarom de geaccepteerde marktpraktijk geen bedreiging vormt voor het marktvertrouwen.

6.   Wanneer een bevoegde autoriteit meent dat een andere bevoegde autoriteit zich bij het vaststellen van een geaccepteerde marktpraktijk niet aan de in lid 2 bedoelde vereisten heeft gehouden, verleent ESMA de desbetreffende autoriteiten assistentie bij het bereiken van overeenstemming overeenkomstig haar bevoegdheden zoals bedoeld in artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Indien de bevoegde autoriteiten in kwestie er niet in slagen overeenstemming te bereiken, kan ESMA een besluit nemen overeenkomstig artikel 19, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

7.   Om een consistente harmonisatie van dit artikel zeker te stellen, stelt ESMA ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarin ze de criteria, procedures en vereisten specificeert voor het vaststellen van een geaccepteerde marktpraktijk uit hoofde van leden 2, 3 en 4, en de voorwaarden voor het al dan niet handhaven, het stopzetten of wijzigen van de voorwaarden voor de acceptatie daarvan.

ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gegeven om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

8.   De bevoegde autoriteiten beoordelen de door hen vastgestelde geaccepteerde marktpraktijken regelmatig, en in ieder geval eens in de twee jaar, met inachtneming van belangrijke wijzigingen in de marktomgeving in kwestie, zoals wijzigingen in de handelsregels of de marktinfrastructuur, teneinde te bepalen of de geaccepteerde marktpraktijk in kwestie al dan niet moet worden gehandhaafd, moet worden stopgezet of dat de voorwaarden daarvoor moeten worden gewijzigd.

9.   ESMA publiceert op haar website een lijst van geaccepteerde marktpraktijken, met vermelding van de lidstaten waar deze gangbaar zijn.

10.   ESMA houdt toezicht op de toepassing van de geaccepteerde marktpraktijken en brengt jaarlijks aan de Commissie verslag uit over de wijze waarop zij op de betrokken markt worden toegepast.

11.   De bevoegde autoriteiten leggen door hen vóór 2 juli 2014 vastgestelde geaccepteerde marktpraktijken binnen drie maanden nadat de Commissie de in lid 7 bedoelde technische reguleringsnormen in werking heeft doen treden aan ESMA voor.

De geaccepteerde marktpraktijken als bedoeld in de eerste alinea van dit lid blijven in de desbetreffende lidstaten van toepassing totdat de bevoegde autoriteit een besluit heeft genomen over de handhaving van de praktijk in kwestie na het door ESMA uit hoofde van lid 4 uitgebrachte advies.

Artikel 14

Verbod op handel met voorwetenschap en wederrechtelijke mededeling van voorwetenschap

Het is verboden om:

a)

te handelen met voorwetenschap of trachten te handelen met voorwetenschap;

b)

iemand anders aan te raden om te handelen met voorwetenschap of iemand anders ertoe aan te zetten om te handelen met voorwetenschap, of

c)

voorwetenschap wederrechtelijk mee te delen.

Artikel 15

Verbod op marktmanipulatie

Het is verboden om de markt te manipuleren of te trachten de markt te manipuleren.

Artikel 16

Preventie en opsporing van marktmisbruik

1.   Marktexploitanten en beleggingsondernemingen die een handelsplatform exploiteren, dienen doeltreffende regelingensystemen en procedures in te stellen en te handhaven gericht op de preventie en opsporing van handel met voorwetenschap, marktmanipulatie en van pogingen om te handelen met voorwetenschap en marktmanipulatie te plegen overeenkomstig de artikelen 31 en 54 van Richtlijn 2014/65/EU.

Iedere in de eerste alinea bedoelde persoon stelt de bevoegde autoriteit onverwijld in kennis van orders en transacties, alsmede alle annuleringen of wijzigingen daarvan, die als handel met voorwetenschap of marktmanipulatie, of als poging tot het plegen van handel met voorwetenschap of marktmanipulatie zouden kunnen worden aangemerkt.

2.   Iedere persoon die beroepshalve transacties met betrekking tot financiële instrumenten tot stand brengt of uitvoert, stelt doeltreffende regelingen, systemen en procedures in voor de opsporing en melding van verdachte orders en transacties, en onderhoudt deze. Wanneer die persoon een redelijk vermoeden heeft dat een order of transactie met betrekking tot enigerlei financieel instrument, al dan niet op een handelsplatform geplaatst of uitgevoerd, mogelijk handel met voorwetenschap, marktmanipulatie of een poging tot handel met voorwetenschap of marktmanipulatie inhoudt, stelt hij de in lid 3 bedoelde bevoegde autoriteit daar onverwijld van in kennis.

3.   Onverminderd het bepaalde in artikel 22 zijn personen die beroepshalve transacties tot stand brengen of uitvoeren, onderworpen aan de meldingsvoorschriften van de lidstaat waar zij geregistreerd zijn of waar hun hoofdkantoor is gelegen, of, ingeval het een bijkantoor betreft, de lidstaat waar het bijkantoor zich bevindt. De melding wordt gericht aan de bevoegde autoriteit van die lidstaat.

4.   De in lid 3 bedoelde bevoegde autoriteiten die een melding van verdachte orders en transacties ontvangen, geven deze informatie onmiddellijk doorgeven aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken gereglementeerde handelsplatforms.

5.   Teneinde de consistente harmonisatie van dit artikel zeker te stellen, ontwikkelt ESMA ontwerpen van technische reguleringsnormen ter bepaling van:

a)

passende regelingen, systemen en procedures waarmee personen aan de voorschriften van de leden 1 en 2 voldoen, en

b)

de meldingsmodellen die personen dienen te gebruiken om aan de voorschriften van de leden 1 en 2 te voldoen.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2016 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gegeven de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

HOOFDSTUK 3

VOORSCHRIFTEN INZAKE OPENBAARMAKING

Artikel 17

Openbaarmaking van voorwetenschap

1.   Een uitgevende instelling maakt voorwetenschap die rechtstreeks betrekking heeft op die uitgevende instelling, zo snel mogelijk openbaar.

De uitgevende instelling zorgt ervoor dat de voorwetenschap op zodanige wijze openbaar wordt gemaakt dat deze snel toegankelijk is en volledig, op correcte wijze en tijdig kan worden beoordeeld door het publiek, en in voorkomend geval wordt bekendgemaakt in het officieel aangewezen mechanisme als bedoeld in artikel 21 van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad (24). De uitgevende instelling mag de openbaarmaking van voorwetenschap niet combineren met marketing met betrekking tot haar eigen activiteiten. De uitgevende instelling plaatst alle voorwetenschap waarvan de openbaarmaking verplicht is op haar website en zorgt ervoor dat die informatie gedurende een periode van minstens vijf jaar toegankelijk blijft.

Dit artikel is van toepassing op uitgevende instellingen die verzocht hebben om of ingestemd hebben met de toelating van hun financiële instrumenten tot de handel op een gereglementeerde markt in een lidstaat of, in geval van een instrument dat uitsluitend op een MTF of een OTF wordt verhandeld, ingestemd hebben met de handel in hun financiële instrumenten op een MTF of een OTF, of hebben verzocht om de toelating tot de handel van hun financiële instrumenten op een MTF, in een lidstaat.

2.   Een deelnemer aan een emissierechtenmarkt maakt voorwetenschap met betrekking tot emissierechten waar hij over beschikt in verband met zijn activiteiten doeltreffend en tijdig openbaar, met inbegrip van informatie over luchtvaartactiviteiten als genoemd in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG of installaties als bedoeld in artikel 3, onder e), van dezelfde richtlijn die de betreffende deelnemer, of de moederonderneming of verbonden onderneming in eigendom of beheer heeft, of voor de bedrijfsvoering waarvan de deelnemer, of zijn moederonderneming of verbonden onderneming, geheel of gedeeltelijk verantwoordelijk is. Met betrekking tot installaties omvat deze openbaarmaking relevante informatie over de capaciteit en benutting van installaties, met inbegrip van geplande of ongeplande niet-beschikbaarheid van dergelijke installaties.

De eerste alinea is niet van toepassing op een deelnemer aan een emissierechtenmarkt indien de installaties of luchtvaartactiviteiten in zijn eigendom, in zijn beheer of onder zijn verantwoordelijkheid in het voorafgaande jaar een uitstoot hebben veroorzaakt niet groter dan een onderdrempel van koolstofdioxide-equivalent en, indien zij verbrandingsactiviteiten uitvoeren, een nominaal thermisch vermogen hebben gehad dat een onderdrempel niet overschrijdt.

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 35 gedelegeerde handelingen vast te stellen voor de instelling van een onderdrempel van koolstofdioxide-equivalent en een onderdrempel van nominaal thermisch vermogen met het oog op de toepassing van de uitzondering opgenomen in de tweede alinea van dit lid.

3.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 35 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanduiding van de bevoegde autoriteit die bevoegd is voor de kennisgevingen als bedoeld in de leden 4 en 5 van dit artikel.

4.   Een uitgevende instelling of een deelnemer aan een emissierechtenmarkt kan op eigen verantwoordelijkheid de openbaarmaking van voorwetenschap uitstellen mits aan elk van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

onmiddellijke openbaarmaking zou waarschijnlijk schade toebrengen aan de rechtmatige belangen van de uitgevende instelling of de deelnemer aan een emissierechtenmarkt;

b)

het is niet waarschijnlijk dat het publiek door het uitstel van de openbaarmaking zou worden misleid;

c)

de uitgevende instelling of de deelnemer aan een emissierechtenmarkt is in staat om de vertrouwelijkheid van de betreffende informatie te garanderen.

In het geval van een in de tijd gespreid proces dat uit meerdere tussenstappen bestaat en dat erop gericht is een bepaalde situatie of gebeurtenis te doen plaatsvinden of dat daarin resulteert, kan een uitgevende instelling of een deelnemer aan een emissierechtenmarkt op eigen verantwoordelijkheid de openbaarmaking van aan dit proces gerelateerde informatie uitstellen, op voorwaarde dat de punten a), b) en c) van de eerste alinea worden nageleefd.

Als een uitgevende instelling of een deelnemer aan een emissierechtenmarkt de openbaarmaking van voorwetenschap heeft uitgesteld krachtens het onderhavige lid, stelt deze de in lid 3 bedoelde bevoegde autoriteit daarvan onmiddellijk nadat de informatie openbaar is gemaakt op de hoogte en zet hij schriftelijk uiteen op welke wijze aan de in dit lid opgenomen voorwaarden voor het uitstel is voldaan. Als alternatief kunnen de lidstaten bepalen dat een afschrift van een dergelijke toelichting enkel op verzoek van de in lid 3 bedoelde bevoegde autoriteit hoeft te worden overlegd.

5.   Om de stabiliteit van het financiële systeem te handhaven, kan een uitgevende instelling die een kredietinstelling of een andere financiële instelling is, op eigen verantwoordelijkheid de openbaarmaking van voorwetenschap, met inbegrip van informatie die gerelateerd is aan een tijdelijk liquiditeitsprobleem en in het bijzonder informatie over de noodzaak van tijdelijke liquiditeitssteun van een centrale bank of een kredietverstrekker in laatste instantie, uitstellen, mits aan elk van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

openbaarmaking van de voorwetenschap leidt mogelijkerwijs tot ondermijning van de financiële stabiliteit van de uitgevende instelling en van het financieel systeem;

b)

het uitstel van de openbaarmaking is in het algemeen belang;

c)

de vertrouwelijkheid van de betreffende informatie kan worden gewaarborgd, en

d)

de in lid 3 bedoelde bevoegde autoriteit heeft op basis van de naleving van de voorwaarden onder a), b) en c) met het uitstel ingestemd.

6.   Voor de toepassing van lid 5, onder a) tot en met d), stelt de uitgevende instelling de in lid 3 bedoelde bevoegde autoriteit in kennis van zijn voornemen de openbaarmaking van de voorwetenschap uit te stellen, en toont hij aan dat aan de voorwaarden van lid 5, onder a), b) en c), wordt voldaan. De in lid 3 bedoelde bevoegde autoriteit raadpleegt, indien gepast, de nationale centrale bank of de macroprudentiële autoriteit, indien deze is ingesteld, of anders één van de volgende autoriteiten:

a)

indien de uitgevende instelling een kredietinstelling of een beleggingsonderneming is, de autoriteit die is aangewezen overeenkomstig artikel 133, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (25);

b)

in andere dan de onder a) genoemde gevallen, elke andere nationale autoriteit die belast is met het toezicht op de uitgevende instelling.

De in lid 3 bedoelde bevoegde autoriteit ziet erop toe dat de openbaarmaking van de voorwetenschap enkel wordt opgeschort gedurende de periode die nodig is vanuit een oogpunt van algemeen belang. De in lid 3 bedoelde bevoegde autoriteit beoordeelt ten minste wekelijks of nog steeds aan de onder a), b) en c) genoemde voorwaarden wordt voldaan.

Indien de in lid 3 bedoelde bevoegde autoriteit niet met het uitstel van de openbaarmaking van de voorwetenschap instemt, maakt de uitgevende instelling de informatie onmiddellijk openbaar.

Dit lid is van toepassing op gevallen waarin de uitgevende instelling niet besluit de openbaarmaking van voorwetenschap uit te stellen overeenkomstig lid 4.

Verwijzing in dit lid naar de in lid 3 bedoelde bevoegde autoriteit geldt onverminderd het vermogen van de bevoegde autoriteit haar taken uit te oefenen op een van de manieren als bedoeld in artikel 23, lid 1.

7.   Indien de openbaarmaking van voorwetenschap opgeschort is overeenkomstig leden 4 en 5 en het vertrouwelijke karakter van de voorwetenschap niet langer is gegarandeerd, maakt de uitgevende instelling of de deelnemer aan een emissierechtenmarkt deze informatie zo snel mogelijk openbaar.

Dit lid heeft onder andere betrekking op situaties waarin een gerucht uitdrukkelijk betrekking heeft op voorwetenschap waarvan de openbaarmaking is opgeschort overeenkomstig de voorwaarden van de leden 4 of 5, en wanneer het gerucht voldoende nauwkeurig is om te concluderen dat het vertrouwelijke karakter van de informatie in kwestie niet langer is gegarandeerd.

8.   Indien een uitgevende instelling of een deelnemer aan een emissierechtenmarkt, of een persoon die namens of voor rekening van die instelling of deelnemer handelt, voorwetenschap mededeelt aan een derde uit hoofde van de normale uitoefening van zijn werk, beroep of functie, zoals bedoeld in artikel 10, lid 1, moet hij de betreffende informatie volledig en doeltreffend openbaar maken, gelijktijdig als het een opzettelijke openbaarmaking betreft en onverwijld als het een onopzettelijke openbaarmaking betreft. Dit lid is niet van toepassing indien de persoon die de informatie ontvangt een geheimhoudingsplicht heeft, ongeacht of die gebaseerd is op wet- of regelgeving, statutaire bepalingen of een overeenkomst.

9.   Voorwetenschap met betrekking tot uitgevende instellingen waarvan de financiële instrumenten zijn toegelaten tot de handel op een mkb-groeimarkt, mag op de website van het handelsplatform worden gepubliceerd in plaats van op de website van de uitgevende instelling, indien het handelsplatform verkiest deze mogelijkheid aan te beiden aan uitgevende instellingen op de betreffende markt.

10.   Teneinde uniforme voorwaarden voor de toepassing van dit artikel te verzekeren, ontwikkelt ESMA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen ter bepaling van:

a)

de technische middelen voor een passende openbaarmaking van voorwetenschap zoals bedoeld in de leden 1, 2, 8 en 9, en

b)

de technische middelen voor het uitstellen van de openbaarmaking van voorwetenschap zoals bedoeld in de leden 4 en 5.

ESMA dient de voorstellen voor technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 3 juli 2016 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

11.   ESMA stelt richtsnoeren op voor het vaststellen van een niet-uitputtende lijst van rechtmatige belangen van uitgevende instellingen als bedoeld in lid 4, onder a), en van situaties waarin de opschorting van de openbaarmaking waarschijnlijk zal leiden tot misleiding van het publiek als bedoeld in lid 4, onder b).

Artikel 18

Lijsten van personen met voorwetenschap

1.   Uitgevende instellingen of personen die namens hen of voor hun rekening handelen, dienen:

a)

een lijst op te stellen van de personen die toegang hebben tot voorwetenschap en die bij hen, op basis van een arbeidscontract, werkzaam zijn of anderszins taken verrichten in het kader waarvan zij toegang hebben tot voorwetenschap, zoals adviseurs, accountants of ratingbureaus (de lijst van insiders);

b)

de lijst van insiders voortdurend bij te werken overeenkomstig lid 4, en

c)

de lijst van insiders desgevraagd zo snel mogelijk ter beschikking te stellen van de bevoegde autoriteit.

2.   Uitgevende instellingen of personen die namens hen of voor hun rekening handelen nemen alle redelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de personen op de lijst van insiders schriftelijk verklaren op de hoogte te zijn van de wettelijke en regelgevende taken die hun activiteiten met zich brengen, alsook van de sancties die van toepassing zijn op handel met voorwetenschap en het wederrechtelijk meedelen van voorwetenschap.

Wanneer een andere persoon die namens of voor rekening van de uitgevende instelling optreedt de taak van het opstellen en bijwerken van de lijst op zich neemt, blijft de uitgevende instelling volledig verantwoordelijk voor het naleven van de in dit artikel bedoelde verplichting. De uitgevende instelling behoudt te allen tijde het recht van inzage in de lijst van insiders.

3.   De lijst van insiders vermeldt in ieder geval:

a)

de identiteit van alle personen die toegang hebben tot voorwetenschap;

b)

de reden voor opname op de lijst van insiders;

c)

de datum en het tijdstip waarop die personen toegang tot voorwetenschap hebben gekregen, en

d)

de datum waarop de lijst van insiders is opgesteld.

4.   Uitgevende instellingen en elke persoon die namens hen of voor hun rekening handelt werken de lijst van insiders bij, met vermelding van de datum waarop dit geschiedt, en in het bijzonder wanneer:

a)

er zich een wijziging voordoet in de reden waarom een persoon op de lijst van insiders staat;

b)

een nieuwe persoon toegang tot voorwetenschap heeft;

c)

een persoon niet langer over voorwetenschap beschikt.

Telkens wanneer de lijst wordt bijgewerkt, wordt de datum vermeld waarop dit geschiedt, alsook de reden waarom de bijwerking plaatsvindt.

5.   Uitgevende instellingen en elke persoon die namens hen of voor hun rekening handelen, bewaren de lijst van insiders ten minste 5 jaar nadat deze is opgesteld of bijgewerkt.

6.   Uitgevende instellingen waarvan de financiële instrumenten mogen worden verhandeld op een mkb-groeimarkt, zijn vrijgesteld van het opstellen van een lijst van insiders, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

uitgevende instellingen ondernemen alle redelijke stappen om ervoor te zorgen dat iedereen die toegang heeft tot voorwetenschap, op de hoogte is van de daarmee samenhangende wettelijke en regelgevingsplichten en van de sancties die verbonden zijn aan handel met voorwetenschap en wederrechtelijke mededeling van voorwetenschap, en

b)

uitgevende instellingen zijn in staat de bevoegde autoriteit op verzoek de lijst van insiders te verstrekken.

7.   Dit artikel is van toepassing op uitgevende instellingen die verzocht hebben om of ingestemd hebben met de toelating van hun financiële instrumenten tot de handel op een gereglementeerde markt in een lidstaat of, in geval van een instrument dat uitsluitend op een MTF of een OTF wordt verhandeld, verzocht hebben om of ingestemd hebben met de handel in hun financiële instrumenten op een MTF of een OTF in een lidstaat.

8.   De leden 1 tot en met 5 van dit artikel zijn ook van toepassing op:

a)

deelnemers aan de emissierechtenmarkt ten aanzien van informatie met betrekking tot emissierechten die verband houdt met de fysieke activiteiten van deze deelnemer aan de emissierechtenmarkt;

b)

D elk veilingplatform, elke veilingmeester en de veilingtoezichthouder in verband met veilingen van emissierechten of andere daarop gebaseerde geveilde producten die worden gehouden ingevolge Verordening (EU) nr. 1031/2010.

9.   Teneinde uniforme voorwaarden voor de toepassing van dit artikel te verzekeren, ontwikkelt ESMA voorstellen voor technische uitvoeringsnormen ter bepaling van de precieze indeling van lijsten van personen met voorwetenschap en de indeling voor het bijwerken van lijsten van personen met voorwetenschap als bedoeld in dit artikel.

ESMA dient de voorstellen voor technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 3 juli 2016 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 19

Transacties door leidinggevenden

1.   Personen met leidinggevende verantwoordelijkheid, evenals nauw verbonden personen, moeten de uitgevende instelling of de deelnemer aan de emissierechtenmarkt en de in lid 2, tweede alinea, bedoelde bevoegde autoriteit op de hoogte stellen van:

a)

met betrekking tot uitgevende instellingen, alle transacties voor hun eigen rekening met betrekking tot aandelen of schuldinstrumenten van die uitgevende instelling, of afgeleide of andere financiële instrumenten die ermee zijn verbonden;

b)

met betrekking tot deelnemers aan markten voor emissierechten, alle transacties voor hun eigen rekening in verband met emissierechten, de daarop gebaseerde te veilen producten of daaraan gerelateerde derivaten.

Dergelijke kennisgevingen vinden onverwijld plaats en niet later dan drie werkdagen na de datum van de transactie.

De eerste alinea is van toepassing zodra het totale bedrag van de transacties binnen een kalenderjaar de in lid 8 of 9 bedoelde drempel heeft bereikt.

2.   Voor de toepassing van artikel 1 en onverminderd het recht van de lidstaten om meldingsverplichtingen op te leggen niet zijnde de in dit artikel bedoelde, moeten alle transacties die voor eigen rekening van de in lid 1 bedoelde personen zijn uitgevoerd, door deze personen aan de bevoegde autoriteiten worden gemeld.

De op de melding van toepassing zijnde regels, die door de in lid bedoelde personen moeten worden nageleefd, die van de lidstaat waar de uitgevende instelling of de deelnemer aan een emissierechtenmarkt haar statutaire zetel heeft. De melding geschiedt ten laatste drie werkdagen na de transactiedatum aan de bevoegde autoriteit van die lidstaat. Wanneer de statutaire zetel van de uitgevende instelling zich niet in een lidstaat bevindt, geschiedt de melding aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder m), van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad of, indien deze niet bestaat, aan de bevoegde autoriteit van het handelsplatform.

3.   De uitgevende instelling of een deelnemer aan een emissierechtenmarkt draagt er zorg voor dat de overeenkomstig lid 1 gemelde informatie onverwijld en ten laatste drie werkdagen na de transactie openbaar wordt gemaakt op een manier die waarborgt dat snel en op niet-discriminerende wijze toegang tot de informatie in kwestie kan worden verkregen overeenkomstig de technische uitvoeringsnormen als bedoeld in artikel 17, lid 10, onder a).

De uitgevende instelling of een deelnemer aan een emissierechtenmarkt gebruikt de media waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij zorgen voor een doeltreffende verspreiding van informatie aan het publiek in de hele Unie en, waar van toepassing, het officieel aangewezen mechanisme zoals bedoeld in artikel 21 van Richtlijn 2004/109/EG.

Als alternatief kan in het nationaal recht worden bepaald dat een bevoegde autoriteit zelf de informatie bekend kan maken.

4.   Dit artikel is van toepassing op uitgevende instellingen die:

a)

verzocht hebben om of ingestemd hebben met de toelating van hun financiële instrumenten tot de handel op een gereglementeerde markt, of

b)

in geval van een instrument dat uitsluitend op een MTF of een OTF wordt verhandeld, ingestemd hebben met de handel in hun financiële instrumenten op een MTF of een OTF, of verzocht hebben om toelating van hun financiële instrumenten tot de handel op een MTF.

5.   Uitgevende instellingen en deelnemers aan een emissierechtenmarkt stellen de personen met leidinggevende verantwoordelijkheid binnen hun instelling schriftelijk in kennis van hun verantwoordelijkheden uit hoofde van dit artikel. Uitgevende instellingen en deelnemers aan een emissierechtenmarkt stellen een lijst op van alle personen met leidinggevende verantwoordelijkheden en de nauw met hen in verband staande personen.

Personen met leidinggevende verantwoordelijkheden stellen de nauw verbonden personen schriftelijk in kennis van hun verantwoordelijkheden uit hoofde van dit artikel en bewaren een afschrift van deze kennisgeving.

6.   De in lid 1 bedoelde melding bevat de volgende gegevens:

a)

de naam van de persoon;

b)

de reden van de melding;

c)

de naam van de uitgevende instelling of van deelnemer aan een emissierechtenmarkt;

d)

een beschrijving en de kenmerken van het financieel instrument;

e)

de aard van de transactie(s) (d.w.z. verwerving of vervreemding) en vermelding van het feit dat de transactie al dan niet verband houdt met de uitoefening van een aandelenoptieprogramma of met de specifieke voorbeelden in lid 7;

f)

de datum en de plaats van de transactie(s), en

g)

de prijs en omvang van de transactie(s). In het geval van een transactie waarbij financiële instrumenten als zekerheid worden verstrekt en voorzien is in een mogelijke waardeverandering, moet dit feit worden vermeld, samen met de waarde van de financiële instrumenten op de datum dat ze als zekerheid worden verstrekt.

7.   Ten behoeve van de toepassing van het eerste lid moeten onder meer ook de volgende transacties openbaar worden gemaakt:

a)

het als zekerheid verstrekken of uitlenen van financiële instrumenten door of namens een persoon met leidinggevende verantwoordelijkheden of een persoon die nauw met hem is verbonden als bedoeld in het eerste lid;

b)

transacties uitgevoerd door iedere persoon die beroepsmatig transacties aangaat of verricht of iedere andere persoon namens een persoon met leidinggevende verantwoordelijkheden of een persoon die nauw met hem is verbonden als bedoeld in het eerste lid, ook indien discretionaire bevoegdheid wordt uitgeoefend;

c)

transacties in het kader van een levensverzekeringspolis zoals bedoeld in Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad (26), waarbij:

i)

de polishouder een persoon is met leidinggevende verantwoordelijkheden binnen een uitgevende instelling of een persoon die nauw met hem is verbonden als bedoeld in lid 1,

ii)

het beleggingsrisico gedragen wordt door de polishouder, en

iii)

de polishouder de (discretionaire) bevoegdheid heeft om ten aanzien van specifieke instrumenten in die levensverzekeringspolis beleggingsbeslissingen te nemen of transacties te verrichten in verband met specifieke instrumenten van die levensverzekeringspolis.

Voor de toepassing van punt a) hoeven transacties waarbij financiële instrumenten als zekerheid worden verstrekt of vergelijkbare vuistpandtransacties waarbij effecten op een voogdijrekening worden gezet niet te worden gemeld, tenzij en totdat deze plaatsvinden met het oog op het verwerven van een specifieke kredietfaciliteit.

Wanneer een houder van een verzekeringscontract overeenkomstig dit lid verplicht is transacties te melden, geldt zo’n meldingsplicht niet voor de verzekeringsmaatschappij.

8.   Het eerste lid is van toepassing op iedere volgende transactie wanneer een totaalbedrag van 5 000 EUR binnen een kalenderjaar is bereikt. De drempel van 5 000 EUR wordt berekend door alle in lid 1 bedoelde transacties, zonder verrekening, bij elkaar op te tellen.

9.   Een bevoegde autoriteit kan besluiten de in lid 8 bedoelde drempel op te trekken naar 20 000 EUR en stelt in dat geval ESMA voorafgaand aan de datum waarop de verhoging ingaat in kennis van zijn besluit en van de redenen daarvoor, waarbij in het bijzonder wordt ingegaan op marktomstandigheden. ESMA maakt op zijn website de lijst van overeenkomstig dit artikel geldende drempels en de door bevoegde autoriteiten vermelde redenen voor de drempels bekend.

10.   Dit artikel is ook van toepassing op transacties door personen met leidinggevende verantwoordelijkheden binnen elk veilingplatform, elke veilingmeester en de veilingtoezichthouder die betrokken zijn, respectievelijk is bij de veilingen die worden gehouden in het kader van Verordening (EU) nr. 1031/2010, alsook op personen die nauw met hen verbonden zijn, voor zover als hun transacties betrekking hebben op emissierechten, daarvan afgeleide producten of daarop gebaseerde geveilde producten. Deze personen geven kennis van deze transacties aan de veilingplatforms, de veilingmeesters en de veilingtoezichthouder, en aan de bevoegde autoriteit waarbij het veilingplatform, de veilingmeester of de veilingtoezichthouder is geregistreerd. De zodanig gemelde informatie wordt door de veilingplatforms, de veilingmeesters en de veilingtoezichthouder openbaar gemaakt overeenkomstig lid 3.

11.   Onverminderd artikelen 14 en 15 onthoudt een persoon met leidinggevende verantwoordelijkheden binnen een uitgevende instelling zich van het uitvoeren van transacties voor eigen rekening of voor rekening, rechtstreeks of onrechtstreeks, van een derde partij die verband houden met aandelen of schuldinstrumenten van de uitgevende instelling of met derivaten of andere, daaraan gekoppelde financiële instrumenten gedurende een gesloten periode van dertig kalenderdagen voorafgaand aan de bekendmaking van een tussentijds financieel verslag of een jaarverslag dat de uitgevende instelling bekend moet maken overeenkomstig:

a)

de regels van het handelsplatform waar de aandelen van de uitgevende instelling tot de handel zijn toegelaten, of

b)

overeenkomstig het nationaal recht.

12.   Onverminderd de artikelen 14 en 15 mag een uitgevende instelling een persoon met leidinggevende verantwoordelijkheden gedurende een afgesloten periode als bedoeld in artikel 11 toestaan voor eigen rekening of voor de rekening van een derde partij te handelen:

a)

hetzij van geval tot geval omwille van de aanwezigheid van uitzonderlijke omstandigheden, zoals ernstige financiële moeilijkheden, die de onmiddellijke verkoop van aandelen rechtvaardigen;

b)

hetzij op grond van de kenmerken van de handel in kwestie, in het geval van transacties in het kader van of verband houdend met aandelenregelingen van werknemers, spaarregelingen, aandelenkwalificatie of -rechten, of activiteiten waarbij geen verandering optreedt in het belang in de instrumenten in kwestie.

13.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 35 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter verduidelijking van de omstandigheden waaronder handel gedurende een gesloten periode kan worden toegestaan door de uitgevende instelling, zoals bedoeld in lid 12, waaronder de omstandigheden die als buitengewoon zouden worden beschouwd en de typen van transacties die de toestemming in kwestie zouden rechtvaardigen.

14.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 35 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter nadere bepaling van de typen van de transacties waardoor verplichting als bedoeld in lid 1 ontstaat.

15.   Om de uniforme toepassing van lid 1 te waarborgen, ontwikkelt ESMA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen betreffende de vorm en het model waarin de in lid 1 bedoelde informatie moet worden meegedeeld en openbaar gemaakt.

ESMA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 20

Beleggingsaanbevelingen en statistieken

1.   Personen die beleggingsaanbevelingen verstrekken of verspreiden of andere informatie waarin een beleggingsstrategie wordt aanbevolen of voorgesteld, dienen de normale zorgvuldigheid in acht te nemen om ervoor te zorgen dat dergelijke informatie objectief wordt gepresenteerd en zij hun belangen bekendmaken of belangenverstrengeling mededelen ten aanzien van de financiële instrumenten waarop die informatie betrekking heeft.

2.   Openbare instanties die statistieken of prognoses verspreiden die een aanzienlijk effect op financiële markten kunnen hebben, dienen dat op een objectieve en transparante wijze te doen.

3.   Teneinde de consistente harmonisatie van dit artikel te verzekeren, ontwikkelt ESMA voorstellen voor regelgevende technische normen ter bepaling van de technische regelingen, voor de verschillende categorieën van personen als bedoeld in lid 1, voor een objectieve presentatie van beleggingsaanbevelingen of andere informatie waarin beleggingsstrategieën worden aanbevolen of voorgesteld en ter openbaarmaking van specifieke belangen of indicaties van belangenverstrengeling.

ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gegeven de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

De technische regelingen in de in lid 3 bedoelde regelgevende technische normen zijn niet van toepassing op journalisten waarvoor in de lidstaten equivalente passende regelgeving geldt, met inbegrip van equivalente passende zelfregulering, op voorwaarde dat die regelgeving dezelfde effecten heeft als de technische regelingen in kwestie. De lidstaten melden de tekst van die equivalente nationale regelingen aan bij de Commissie.

Artikel 21

Openbaarmaking of verspreiding van informatie in de media

Voor de toepassing van artikel 10, artikel 12, lid 1, onder c), en artikel 20 wanneer informatie openbaar wordt gemaakt of wordt verspreid en wanneer aanbevelingen worden verstrekt of verspreid ten behoeve van journalistieke doeleinden of andere uitdrukkingsvormen in de media, wordt deze openbaarmaking of verspreiding van informatie beoordeeld met inachtneming van de bepalingen inzake de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting in andere media, en de journalistieke gedragscodes, tenzij:

a)

de betrokkenen of personen die nauw met hen verbonden zijn, rechtstreeks of onrechtstreeks een voordeel of winst behalen uit de openbaarmaking of de verspreiding van de betreffende informatie, of

b)

de openbaarmaking of de verspreiding wordt verricht met de bedoeling de markt te misleiden op het gebied van het aanbod van, de vraag naar of de koers van financiële instrumenten.

HOOFDSTUK 4

ESMA EN DE BEVOEGDE AUTORITEITEN

Artikel 22

Bevoegde autoriteiten

Onverminderd de bevoegdheden van de gerechtelijke autoriteiten wijst elke lidstaat één bevoegde administratieve autoriteit aan met het oog op de toepassing van deze verordening. lidstaten lichten de Commissie, ESMA en de andere bevoegde autoriteiten van andere lidstaten daarover in. De bevoegde autoriteit draagt er zorg voor dat de bepalingen van deze verordening worden toegepast op haar grondgebied, met betrekking tot alle handelingen die worden verricht op haar grondgebied, alsmede in het buitenland verrichte handelingen die betrekking hebben op instrumenten die toegelaten zijn tot de handel op een gereglementeerde markt, waarvoor een verzoek tot toelating tot de handel op een dergelijke markt is ingediend, worden geveild op een veiling of die worden verhandeld op een MTF of OTF, of waarvoor een verzoek is ingediend om toelating tot de handel op een MTF die op haar grondgebied actief is.

Artikel 23

Bevoegdheden van de bevoegde autoriteiten

1.   De bevoegde autoriteiten oefenen hun taken en bevoegdheden op een of meer van de volgende wijzen uit:

a)

rechtstreeks;

b)

in samenwerking met andere autoriteiten of met de marktpartijen;

c)

door delegatie van taken aan dergelijke autoriteiten of marktpartijen, onder de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit;

d)

door middel van een verzoek aan de bevoegde rechterlijke instanties.

2.   Ter vervulling van hun taken krachtens deze verordening dienen bevoegde autoriteiten, overeenkomstig het nationale recht, ten minste over de volgende toezichts- en onderzoeksbevoegdheden te beschikken:

a)

het verkrijgen van inzage in elk document en in gegevens in welke vorm dan ook, en het ontvangen of maken van een afschrift daarvan;

b)

het vorderen van of verzoeken om inlichtingen van iedere persoon, met inbegrip van degenen die achtereenvolgens betrokken zijn bij het doorgeven van orders of het uitvoeren van de desbetreffende activiteiten, alsook hun opdrachtgevers, en in voorkomend geval het oproepen en ondervragen van een dergelijke persoon teneinde inlichtingen te verkrijgen;

c)

het met betrekking tot grondstoffenderivaten inlichtingen opvragen van deelnemers aan gerelateerde spotmarkten aan de hand van gestandaardiseerde formulieren, het verkrijgen van verslagen over transacties en rechtstreekse toegang hebben tot de systemen van handelaren;

d)

het verrichten van inspecties of onderzoeken ter plaatse, met uitzondering van de woningen van natuurlijke personen;

e)

behoudens de tweede alinea, het betreden van plaatsen van natuurlijke en rechtspersonen om documenten en andere gegevens, ongeacht hun vorm, in beslag te nemen wanneer er een redelijk vermoeden bestaat dat documenten en andere gegevens die betrekking hebben op het voorwerp van de inspectie of het onderzoek relevant kunnen zijn als bewijs van een geval van handel met voorwetenschap of marktmanipulatie in strijd met deze verordening;

f)

het inleiden van strafrechtelijke onderzoeken;

g)

het vorderen van bestaande opnames van telefoongesprekken, elektronische mededelingen of overzichten van dataverkeer waarover beleggingsondernemingen, kredietinstellingen of financiële instellingen beschikken;

h)

het vorderen, voor zover dat door de nationale wetgeving is toegestaan, van bestaande verkeersgegevensoverzichten waarover een telecommunicatie-exploitant beschikt, wanneer er een redelijk vermoeden van een inbreuk bestaat en wanneer dergelijke overzichten relevant kunnen zijn voor het onderzoek naar een inbreuk op artikel 14, onder a) of b), of op artikel 15;

i)

het vragen om bevriezing van en/of beslaglegging op activa;

j)

het opschorten van de handel in het betrokken financiële instrument;

k)

het eisen dat elke praktijk die volgens de bevoegde autoriteit indruist tegen deze verordening, tijdelijk wordt beëindigd;

l)

het instellen van een tijdelijk verbod op beroepsuitoefening, en

m)

het nemen van alle maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat het publiek juist wordt geïnformeerd, onder andere door onjuiste of misleidende openbaar gemaakte informatie te rectificeren, met inbegrip van het verplichten van een uitgevende instelling of een andere persoon die onjuiste of misleidende informatie heeft gepubliceerd of verspreid om een rectificatie te publiceren.

Indien overeenkomstig het nationale recht de voorafgaande goedkeuring moet worden verkregen van de justitiële autoriteiten om plaatsen van natuurlijke of rechtspersonen als bedoeld onder e) van de eerste alinea binnen te treden, wordt de in dat punt bedoelde bevoegdheid enkel uitgeoefend nadat voorafgaand een zodanige toestemming is verkregen.

3.   De lidstaten dragen er zorg voor dat passende maatregelen worden getroffen zodat de bevoegde autoriteiten alle toezichts- en onderzoeksbevoegdheden hebben die nodig zijn om hun taken te vervullen.

Deze verordening is van toepassing onverminderd de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zijn vastgesteld met betrekking tot openbare overnamebiedingen, fusies, of andere transacties die gevolgen hebben voor de eigendom van of de zeggenschap over vennootschappen waarop wordt toegezien door de toezichthoudende autoriteiten die door de lidstaten zijn aangewezen overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2004/25/EG waarbij vereisten worden vastgesteld die verder gaan dan de vereisten van deze verordening.

4.   Een persoon die overeenkomstig deze verordening informatie aan de bevoegde autoriteit verstrekt, wordt niet geacht een inbreuk te plegen op enige beperking van de openbaarmaking van informatie zoals vastgesteld in een contract, of zoals bepaald in wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, en dit feit brengt voor de melder generlei aansprakelijkheid met zich mee.

Artikel 24

Samenwerking met ESMA

1.   De bevoegde autoriteiten werken samen met ESMA met het oog op de toepassing van deze verordening, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1095/2010.

2.   De bevoegde autoriteiten verstrekken ESMA onverwijld alle inlichtingen die vereist zijn voor de uitoefening van haar taken, overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

3.   Teneinde uniforme voorwaarden voor de toepassing van dit artikel te verzekeren, ontwikkelt ESMA voorstellen voor technische uitvoeringsnormen ter bepaling van de procedures en formulieren voor de uitwisseling van informatie als bedoeld in lid 2.

ESMA dient die voorstellen voor technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 3 juli 2016 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 25

Verplichting tot samenwerking

1.   De bevoegde autoriteiten werken met elkaar en met ESMA samen wanneer dat nodig is voor de toepassing van deze verordening, tenzij één van de uitzonderingen in lid 2 van toepassing is. De bevoegde autoriteiten verlenen bijstand aan de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten en aan ESMA. Met name wisselen zij zonder onnodige vertraging informatie uit en werken zij samen bij onderzoeks-, toezichts- en handhavingsactiviteiten.

De in de eerste alinea vastgelegde verplichting tot samenwerking en bijstand geldt tevens ten aanzien van de Commissie met betrekking tot de uitwisseling van informatie inzake grondstoffen die in bijlage I van het VWEU vermelde landbouwproducten zijn.

De bevoegde autoriteiten en ESMA werken samen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1095/2010, in het bijzonder artikel 35 daarvan.

Wanneer de lidstaten ervoor kiezen om overeenkomstig artikel 30, lid 1, tweede alinea, strafrechtelijke sancties vast te stellen voor inbreuken op de bepalingen van deze verordening die in dat artikel worden genoemd, zorgen zij ervoor dat de bevoegde autoriteiten via passende maatregelen over de nodige bevoegdheden beschikken om met de gerechtelijke autoriteiten in hun jurisdictie te communiceren en specifieke informatie te ontvangen over strafrechtelijke onderzoeken naar en procedures in verband met mogelijke inbreuken op deze verordening, en zorgen zij er daarnaast voor dat deze informatie wordt medegedeeld aan andere bevoegde autoriteiten en ESMA om aldus hun verplichting na te leven om voor de doeleinden van deze verordening met elkaar en met ESMA samen te werken.

2.   Een bevoegde autoriteit mag enkel in de hieronder vermelde buitengewone omstandigheden weigeren in te gaan op een verzoek om informatie of een verzoek om met een onderzoek mee te werken:

a)

communicatie van de relevante informatie zou de veiligheid van de aangezochte lidstaat, en in het bijzonder de bestrijding van terrorisme en andere vormen van ernstige criminaliteit, negatief kunnen beïnvloeden,

b)

ingaan op het verzoek zou eigen onderzoek- of handhavingsactiviteiten of, indien van toepassing, een strafrechtelijk onderzoek negatief kunnen beïnvloeden,

c)

voor dezelfde feiten en tegen dezelfde personen is reeds een gerechtelijke procedure bij de autoriteiten van de aangezochte lidstaat ingeleid, of

d)

voor dezelfde feiten en tegen dezelfde personen is in de aangezochte lidstaat reeds een definitieve uitspraak gedaan.

3.   De bevoegde autoriteiten en ESMA werken samen met het bij Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad (27) opgerichte Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER) en de nationale regelgevende instanties van de lidstaten om ervoor te zorgen dat de toepasselijke regelgeving op gecoördineerde wijze wordt gehandhaafd wanneer transacties, handelsorders of andere handelingen of gedragingen betrekking hebben op een of meer financiële instrumenten waarop deze verordening van toepassing is en tevens op een of meer voor de groothandel bestemde energieproducten waarop de artikelen 3, 4 en 5 van Verordening (EU) nr. 1227/2011 van toepassing zijn. Bij de toepassing de van artikelen 6, 7 en 8 van deze verordening op financiële instrumenten die verband houden met voor de groothandel bestemde energieproducten houden de bevoegde autoriteiten rekening met de specifieke kenmerken van de definities in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1227/2011 en de artikelen 7, 8 en 12 van Verordening (EU) nr. 1227/2011.

4.   De bevoegde autoriteiten verstrekken op verzoek onmiddellijk alle inlichtingen die voor het in lid 1 genoemde doel noodzakelijk zijn.

5.   Wanneer een bevoegde autoriteit ervan overtuigd is dat er op het grondgebied van een andere lidstaat handelingen worden of zijn uitgevoerd die strijdig zijn met de bepalingen van deze verordening, dan wel dat bepaalde handelingen van invloed zijn op financiële instrumenten die worden verhandeld op een handelsplatform in een andere lidstaat, geeft zij hiervan zo specifiek mogelijk kennis aan de bevoegde autoriteit van de andere lidstaat, aan ESMA en, met betrekking tot energieproducten bestemd voor de groothandel, aan het ACER. De bevoegde autoriteiten van de verschillende betrokken lidstaten raadplegen elkaar, ESMA en, met betrekking tot energieproducten bestemd voor de groothandel, het ACER over de te treffen passende maatregelen en lichten elkaar in over relevante tussentijdse ontwikkelingen. Zij coördineren hun handelingen om mogelijke dubbele en overlappende maatregelen te voorkomen bij het opleggen van administratieve maatregelen, sancties, boeten en andere administratieve maatregelen op grensoverschrijdende gevallen overeenkomstig de artikelen 30 en 31 en zij staan elkaar bij de tenuitvoerlegging van hun besluiten bij.

6.   De bevoegde autoriteit van een lidstaat kan om de bijstand van de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat verzoeken bij inspecties of onderzoeken ter plaatse.

Een verzoekende bevoegde autoriteit kan ESMA in kennis stellen van elk verzoek als bedoeld in de eerste alinea. Bij een onderzoek of inspectie met grensoverschrijdende gevolgen coördineert ESMA het onderzoek of de inspectie als een van de bevoegde autoriteiten daarom vraagt.

Wanneer een bevoegde autoriteit van een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat een verzoek ontvangt tot het uitvoeren van een inspectie of onderzoek ter plaatse, kan zij als volgt handelen:

a)

de inspectie of het onderzoek ter plaatse zelf uitvoeren;

b)

de bevoegde autoriteit die het verzoek heeft ingediend toestaan om deel te nemen aan een inspectie of onderzoek ter plaatse;

c)

de bevoegde autoriteit die het verzoek heeft ingediend toestaan om de inspectie of het onderzoek ter plaatse zelf uit te voeren;

d)

accountants of deskundigen aanstellen om de inspectie of het onderzoek ter plaatse uit te voeren;

e)

specifieke taken in verband met de toezichthoudende activiteiten gezamenlijk met de andere bevoegde autoriteiten verrichten.

De bevoegde autoriteiten kunnen met het oog op het vergemakkelijken van de inning van boeten ook met de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten samenwerken.

7.   Onverminderd artikel 258 VWEU kan een bevoegde autoriteit waarvan een verzoek om inlichtingen of bijstand overeenkomstig de leden 1, 3, 4 en 5 niet binnen een redelijke termijn wordt gehonoreerd of waarvan een verzoek om inlichtingen of bijstand wordt afgewezen, deze afwijzing of dit verzuim binnen een redelijke termijn aanhangig maken bij ESMA.

In deze situaties kan ESMA optreden overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010, onverminderd de mogelijkheid van een optreden van ESMA overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

8.   De bevoegde autoriteiten werken samen en wisselen informatie uit met relevante nationale regelgevende instanties en regelgevende instanties van derde landen die verantwoordelijk zijn voor de gerelateerde spotmarkten indien er een redelijk vermoeden bestaat dat handelingen worden of zijn verricht die op grond van deze verordening handel met voorwetenschap, wederrechtelijke mededeling van voorwetenschap of marktmisbruik inhouden. Door deze samenwerking wordt een geconsolideerd overzicht van de financiële en spotmarkten gewaarborgd, en kunnen markt- en grensoverschrijdende gevallen van marktmisbruik worden opgespoord en bestraft.

Met betrekking tot emissierechten worden de samenwerking en uitwisseling van informatie volgens de bepalingen van de voorafgaande alinea tevens gewaarborgd door middel van:

a)

de veilingtoezichthouder, met betrekking tot veilingen van emissierechten of andere daarop gebaseerde geveilde producten die ingevolge Verordening (EU) nr. 1031/2010 zijn gehouden, en

b)

bevoegde autoriteiten, registeradministrateurs waaronder de centrale administrateur en andere publieke organen die krachtens Richtlijn 2003/87/EG zijn belast met toezicht op de naleving.

ESMA vervult een faciliterende en coördinerende rol met betrekking tot de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen bevoegde autoriteiten en regelgevende instanties in andere lidstaten en in derde landen. Bevoegde autoriteiten gaan overeenkomstig artikel 26 waar mogelijk samenwerkingsovereenkomsten aan met regelgevende instanties van derde landen die verantwoordelijk zijn voor de gerelateerde spotmarkten.

9.   Teneinde uniforme voorwaarden voor de toepassing van dit artikel te verzekeren, ontwikkelt ESMA voorstellen voor technische uitvoeringsnormen ter bepaling van de procedures en formulieren voor informatie-uitwisseling en bijstand als bedoeld in dit artikel.

ESMA dient die voorstellen voor technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 3 juli 2016 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 26

Samenwerking met derde landen

1.   De bevoegde autoriteiten van lidstaten gaan waar nodig samenwerkingsovereenkomsten aan met toezichthoudende autoriteiten van derde landen met betrekking tot informatie-uitwisseling met toezichthoudende autoriteiten in derde landen en het afdwingen van de nakoming van verplichtingen voortvloeiend uit deze verordening in derde landen. Deze samenwerkingsovereenkomsten waarborgen minimaal een doelmatige informatie-uitwisseling waardoor de bevoegde autoriteiten in staat worden gesteld hun taken krachtens deze verordening te vervullen.

Een bevoegde autoriteit stelt ESMA en de andere bevoegde autoriteiten in kennis als ze voornemens is om een dergelijke overeenkomst aan te gaan.

2.   Wanneer mogelijk vergemakkelijkt en coördineert ESMA de ontwikkeling van samenwerkingsovereenkomsten tussen de bevoegde autoriteiten van lidstaten en de relevante toezichthoudende autoriteiten van derde landen.

ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsdocumenten met een modeldocument voor samenwerkingsovereenkomsten die door de bevoegde autoriteiten moeten worden gebruikt.

Teneinde de consistente harmonisatie van dit artikel te verzekeren, legt ESMA die ontwerpen van regelgevende technische normen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gegeven om de in de tweede alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Wanneer mogelijk vergemakkelijkt en coördineert ESMA tevens de uitwisseling tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van inlichtingen die zijn verkregen van toezichthoudende autoriteiten van derde landen en die mogelijk relevant zijn voor het treffen van maatregelen krachtens de artikelen 30 en 31.

3.   De bevoegde autoriteiten gaan alleen samenwerkingsovereenkomsten voor informatie-uitwisseling aan met de toezichthoudende autoriteiten van derde landen wanneer met betrekking tot de verstrekte gegevens ten minste gelijkwaardige waarborgen inzake het beroepsgeheim gelden als de in artikel 27 bedoelde. Een dergelijke informatie-uitwisseling moet bestemd zijn voor de vervulling van de taken van die bevoegde autoriteiten.

Artikel 27

Beroepsgeheim

1.   Alle uit hoofde van deze verordening ontvangen, uitgewisselde of doorgegeven vertrouwelijke informatie valt onder de voorwaarden van het in leden 2 en 3 neergelegde beroepsgeheim.

2.   Alle informatie die uit hoofde van deze verordening tussen de bevoegde autoriteiten wordt uitgewisseld en betrekking heeft op commerciële of operationele voorwaarden en andere economische of persoonlijke zaken, wordt als vertrouwelijk beschouwd en valt onder de vereisten van het beroepsgeheim, behalve wanneer de bevoegde autoriteit op het tijdstip waarop de mededeling plaatsvindt, verklaart dat deze informatie openbaar mag worden gemaakt dan wel wanneer deze openbaarmaking in het kader van gerechtelijke procedures noodzakelijk is.

3.   Het beroepsgeheim geldt voor alle personen die werkzaam zijn of zijn geweest bij de bevoegde autoriteit of bij iedere autoriteit of onderneming op de markt aan wie de bevoegde autoriteit haar bevoegdheden heeft gedelegeerd, met inbegrip van de door de bevoegde autoriteit aangestelde accountants en deskundigen. Informatie dat onder het beroepsgeheim valt mag aan geen enkele andere persoon of autoriteit worden verstrekt, tenzij op grond van in het Unierecht of het nationale recht vastgelegde bepalingen.

Artikel 28

Gegevensbescherming

Met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening voeren de bevoegde autoriteiten hun activiteiten hun taken zoals bedoeld in deze verordening uit overeenkomstig het nationale recht of administratieve maatregelen houdende de uitvoering van Richtlijn 95/46/EG toe. Met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens door ESMA in het kader van deze verordening leeft ESMA de bepalingen van Verordening (EG) nr. 45/2001 na.

Persoonsgegevens worden opgeslagen voor een maximumperiode van vijf jaar.

Artikel 29

Mededeling van persoonsgegevens aan derde landen

1.   De bevoegde autoriteit van een lidstaat kan persoonsgegevens overdragen aan een derde land, mits aan de voorwaarden van Richtlijn 95/46/EG wordt voldaan en alleen in voorkomende gevallen. De bevoegde autoriteit draagt er zorg voor dat de overdracht noodzakelijk is voor de toepassing van deze verordening en dat het derde land de gegevens uitsluitend aan een ander derde land overdraagt met uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de bevoegde autoriteit van de lidstaat en onder de door deze bevoegde autoriteit gestelde voorwaarden.

2.   De bevoegde autoriteit van een lidstaat maakt de van een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat ontvangen persoonsgegevens alleen aan een toezichthoudende autoriteit van een derde land bekend, als de bevoegde autoriteit van de lidstaat in kwestie de uitdrukkelijke instemming hiermee heeft verkregen van de bevoegde autoriteit die de gegevens heeft doorgezonden en, in voorkomend geval, de informatie alleen openbaar wordt gemaakt voor de doeleinden waarmee deze bevoegde autoriteit heeft ingestemd.

3.   Eventuele bepalingen inzake de uitwisseling van persoonsgegevens in een samenwerkingsovereenkomst moeten in overeenstemming zijn met het nationale recht of administratieve maatregelen op grond waarvan Richtlijn 95/46/EG is omgezet.

HOOFDSTUK 5

ADMINISTRATIEVE MAATREGELEN EN SANCTIES

Artikel 30

Administratieve sancties en andere administratieve maatregelen

1.   Onverminderd strafrechtelijke sancties en onverminderd de toezichtsbevoegdheden van de bevoegde autoriteiten uit hoofde van artikel 23 zorgen de lidstaten er overeenkomstig het nationale recht voor dat de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben passende administratieve sancties en administratieve maatregelen te nemen met betrekking tot in ieder geval de volgende inbreuken:

a)

inbreuken op de artikelen 14 en 15, artikel 16, leden 1 en 2, artikel 17, leden 1, 2, 4 en 5 en lid 8, artikel 18, leden 1 tot en met 6, artikel 19, lid 1, lid 2, lid 3, lid 5, lid 6, lid 7 en lid 11 en artikel 20, lid 1, en

b)

weigering om aan een onderzoek of een inspectie mee te werken of gehoor te geven aan een vordering of verzoek zoals bedoeld in artikel 23, lid 2.

De lidstaten kunnen tot 3 juli 2016 besluiten geen bepalingen betreffende administratieve sancties als bedoeld in de eerste alinea vast te stellen indien de onder a) of onder b) van de eerste alinea bedoelde inbreuken in het nationale recht reeds aan strafrechtelijke sancties onderworpen zijn. Indien zij dit besluiten, stellen zij de Commissie en ESMA in detail in kennis van de strafrechtbepalingen in kwestie.

Uiterlijk op 3 juli 2016 stellen de lidstaten de Commissie en ESMA in detail in kennis van de in de eerste en de tweede alinea bedoelde regels. Zij stellen de Commissie en ESMA onverwijld in kennis van alle verdere wijzigingen ervan.

2.   Lidstaten zorgen er overeenkomstig het nationale recht voor dat de bevoegde autoriteiten in het geval van de in lid 1, eerste alinea, onder a), bedoelde inbreuken beschikken over de bevoegdheid ten minste de volgende administratieve sancties op te leggen en ten minste de volgende administratieve maatregelen te nemen:

a)

een bevel waarbij de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon wordt verplicht de gedraging te staken en af te zien van herhaling van die gedraging;

b)

een besluit strekkende tot terugbetaling van de met de inbreuk gemaakte winst of tot vergoeding van het met de inbreuk geleden verlies, voor zover deze kunnen worden vastgesteld;

c)

een publieke waarschuwing waarin de verantwoordelijke persoon en de aard van de inbreuk worden geïdentificeerd;

d)

het intrekken of opschorten van de vergunning van een beleggingsonderneming;

e)

een tijdelijk verbod voor een persoon met leidinggevende verantwoordelijkheden in een beleggingsonderneming of iedere andere natuurlijke persoon die verantwoordelijk wordt gehouden, om leidinggevende taken in beleggingsondernemingen uit te oefenen;

f)

in het geval van herhaaldelijke inbreuken op artikel 14 of 15, een permanent verbod voor een persoon met leidinggevende verantwoordelijkheden in een beleggingsonderneming of iedere andere natuurlijke persoon die verantwoordelijk wordt gehouden, om leidinggevende taken in beleggingsondernemingen uit te oefenen;

g)

een tijdelijk verbod voor iedere persoon met leidinggevende verantwoordelijkheden in een beleggingsonderneming of een andere natuurlijke persoon die verantwoordelijk wordt gehouden voor de inbreuk, om te handelen voor eigen rekening;

h)

maximale administratieve financiële sancties van ten minste driemaal het bedrag van de vanwege de inbreuk behaalde winsten of vermeden verliezen, indien deze kunnen worden vastgesteld;

i)

met betrekking tot een natuurlijke persoon, maximale administratieve financiële sancties van ten minste;

i)

voor inbreuken op de artikelen 14 en 15, 5 000 000 EUR of, in lidstaten die niet de euro als munt hebben, de overeenkomstige waarde in de nationale munteenheid op 2 juli 2014, of

ii)

voor inbreuken van de artikelen 16 en 17, 1 000 000 EUR of, in lidstaten die niet de euro als munt hebben, de overeenkomstige waarde in de nationale munteenheid op 2 juli 2014, en

iii)

voor inbreuken op de artikelen 18, 19 en 20, 500 000 EUR of, in de lidstaten die niet de euro als munt hebben, de overeenkomstige waarde in de nationale munteenheid op 2 juli 2014, en

j)

met betrekking tot een rechtspersoon, maximale administratieve financiële sancties van ten minste;

i)

voor inbreuken op de artikelen 14 en 15, 15 000 000 EUR of 15 % van de totale jaaromzet van de rechtspersoon overeenkomstig de meest recente beschikbare en door het management goedgekeurde jaarrekeningen of in de lidstaten die de euro niet als munt hebben, de overeenkomstige waarde in de nationale munteenheid op 2 juli 2014;

ii)

voor inbreuken op de artikelen 16 en 17, 2 500 000 EUR of 2 % van zijn totale jaaromzet volgens de meest recente door het management goedgekeurde jaarrekening, of in lidstaten die niet de euro als munt hebben, de overeenkomstige waarde in de nationale munteenheid op 2 juli 2014, en

iii)

voor inbreuken op de artikelen 18, 19 en 20, 1 000 000 EUR of, in lidstaten die niet de euro als munt hebben, de overeenkomstige waarde in de nationale munteenheid op 2 juli 2014.

Verwijzingen naar de bevoegde autoriteit in dit lid gelden onverminderd het bevoegdheden van de bevoegde autoriteit haar taken uit te oefenen op de wijzen zoals bedoeld in artikel 23, lid 1.

Voor de toepassing van de eerste alinea, punt j), onder i) en ii), indien de rechtspersoon een moederonderneming is of een dochteronderneming van de moederonderneming die krachtens van Richtlijn 2013/34/EU van de Raad (28) verplicht is een geconsolideerde jaarrekening op te stellen, is de relevante omzet de totale jaaromzet of de overeenkomstige soorten inkomsten in overeenstemming met de richtlijnen in kwestie Richtlijn 86/635/EEG van de Raad (29) voor banken, Richtlijn 91/674/EEG van de Raad (30) voor verzekeringsmaatschappijen volgens de meest recente door het leidinggevend orgaan van de uiteindelijke moederonderneming goedgekeurde geconsolideerde jaarrekening.

3.   De lidstaten kunnen bevoegde autoriteiten uit hoofde van het nationale recht andere dan de in lid 2 bedoelde bevoegdheden geven en kunnen in hogere sancties voorzien dan die welke in dat lid zijn vastgesteld.

Artikel 31

Uitoefening van bevoegdheden inzake toezicht en het opleggen van sancties

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat bevoegde autoriteiten bij het bepalen van de soort en de hoogte van de administratieve sancties rekening houden met alle relevante omstandigheden, met name, waar passend:

a)

de ernst en duur van de inbreuk;

b)

de mate van verantwoordelijkheid van de persoon die verantwoordelijk is voor de inbreuk;

c)

de financiële draagkracht van de persoon die verantwoordelijk is voor de inbreuk, gezien bijvoorbeeld de totale omzet van de rechtspersoon of het jaarinkomen van een natuurlijke persoon;

d)

de omvang van de door de persoon die verantwoordelijk is voor de inbreuk behaalde winsten of vermeden verliezen, voor zover deze kunnen worden bepaald;

e)

de mate van samenwerking met de bevoegde autoriteit door de persoon die verantwoordelijk is voor de inbreuk, onverminderd de noodzaak te zorgen voor terugbetaling van de door de betreffende persoon behaalde winsten of vermeden verliezen;

f)

eerdere inbreuken door de persoon die verantwoordelijk is voor de inbreuk, en

g)

maatregelen die de persoon die verantwoordelijk is voor de inbreuk na de inbreuk heeft genomen om herhaling van de in breuk te voorkomen.

2.   Bij de uitoefening van hun bevoegdheden om uit hoofde van artikel 30 administratieve sancties en andere administratieve maatregelen op te leggen, werken de bevoegde autoriteiten nauw samen om ervoor te zorgen dat de toezichts- en onderzoeksbevoegdheden en de administratieve sancties die zij opleggen, en de andere administratieve maatregelen die zij nemen, uit hoofde van deze verordening, doeltreffend en passend zijn. Zij coördineren overeenkomstig artikel 25 hun activiteiten om met betrekking tot grensoverschrijdende gevallen dubbel werk en overlappingen bij de uitoefening van de toezichts- en onderzoeksactiviteiten en bij het opleggen van administratieve sancties en boeten te voorkomen.

Artikel 32

Melding van inbreuken

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten doeltreffende mechanismen instellen om het melden van daadwerkelijke of potentiële inbreuken op deze verordening aan de bevoegde autoriteiten mogelijk te maken.

2.   De in lid 1 bedoelde mechanismen omvatten ten minste:

a)

specifieke procedures voor het ontvangen en in behandeling nemen van meldingen van inbreuken, met inbegrip van het vaststellen van veilige communicatiekanalen voor dergelijke meldingen;

b)

op de arbeidsplaats ten minste passende bescherming voor personen die bij hun een arbeidsovereenkomst hebben of bij hen in dienst zijn die inbreuken melden of die van inbreuken worden beschuldigd, tegen vergelding, discriminatie of andere vormen van onbillijke behandeling, en

c)

bescherming van persoonsgegevens van zowel de persoon die de inbreuken meldt als de natuurlijke persoon die ervan beschuldigd wordt een inbreuk te hebben gemaakt, met inbegrip van bescherming in de vorm van geheimhouding van de identiteit van de personen in kwestie, in alle stadia van de procedure, onverminderd de krachtens nationaal recht vereiste openbaarmaking van deze informatie in het kader van een onderzoek of daaropvolgende gerechtelijke procedures.

3.   De lidstaten verplichten werkgevers die activiteiten uitvoeren, welke worden gereguleerd door regelgeving op het gebied van financiële diensten, om passende interne procedures in te stellen voor het melden van inbreuken van deze verordening.

4.   De lidstaten kunnen in de mogelijkheid voorzien dat aan personen die belangrijke informatie verstrekken over mogelijke inbreuken op deze verordening financiële stimulansen worden toegekend overeenkomstig het nationale recht, wanneer deze personen niet reeds andere wettelijke of contractuele verplichtingen hebben om dergelijke informatie te melden, en mits de informatie niet nieuw is en de informatie resulteert in het opleggen van een administratieve sanctie of een strafrechtelijke sanctie of het nemen van een andere administratieve maatregel vanwege een inbreuk op deze verordening.

5.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast voor het nader uitwerken van de in de lid 1 bedoelde procedure, met inbegrip van de voorwaarden voor verslaglegging en het opvolgen van verslagen, en maatregelen voor de bescherming van personen die werkzaam zijn onder een arbeidscontract en maatregelen voor de bescherming van persoonlijke gegevens. Deze uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 36, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 33

Uitwisseling van informatie met ESMA

1.   De bevoegde autoriteiten verstrekken ESMA jaarlijks geaggregeerde informatie over alle administratieve maatregelen, sancties en boeten die door de bevoegde autoriteit zijn opgelegd overeenkomstig de artikelen 30, 31 en 32. ESMA publiceert deze informatie in een jaarverslag. De bevoegde autoriteiten verstrekken ESMA elk jaar ook geanonimiseerde en geaggregeerde gegevens over alle administratieve onderzoeken die overeenkomstig deze artikelen zijn gehouden.

2.   Wanneer de lidstaten overeenkomstig artikel 30, lid 1, tweede alinea, besloten hebben strafrechtelijke sancties op te leggen voor inbreuken op de in dat artikel bedoelde bepalingen van deze verordening verstrekken hun bevoegde autoriteiten ESMA elk jaar geanonimiseerde en geaggregeerde gegevens over alle overeenkomstig de artikelen 30, 31 en 32 gehouden strafrechtelijke onderzoeken en de strafrechtelijke sancties die de gerechtelijke autoriteiten hebben opgelegd. ESMA publiceert de gegevens over opgelegde strafrechtelijke sancties in een jaarverslag.

3.   Wanneer de bevoegde autoriteit administratieve maatregelen, sancties, boeten en strafrechtelijke sancties openbaar heeft gemaakt, doet zij van deze administratieve maatregelen, sancties, boeten en strafrechtelijke sancties tegelijkertijd verslag bij ESMA.

4.   Wanneer een gepubliceerde administratieve of strafrechtelijke of andere administratieve sanctie betrekking heeft op een beleggingsonderneming met een vergunning overeenkomstig Richtlijn 2014/65/EU, neemt ESMA een verwijzing naar de gepubliceerde sanctie of maatregel op in het krachtens artikel 5, lid 3, van die richtlijn ingestelde register van beleggingsondernemingen.

5.   Teneinde uniforme voorwaarden voor de toepassing van dit artikel te verzekeren, ontwikkelt ESMA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen ter bepaling van de procedures en formulieren voor informatie-uitwisseling als bedoeld in dit artikel.

ESMA dient deze ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 3 juli 2016 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 34

Bekendmaking van besluiten

1.   Behoudens de derde alinea maken bevoegde autoriteiten elk besluit op grond waarvan een administratieve sanctie of een andere administratieve maatregel in verband met een inbreuk op deze verordening wordt opgelegd, op hun website bekend onmiddellijk nadat de persoon tot wie het besluit gericht is, van het besluit in kennis is gesteld. Deze bekendmaking bevat ten minste informatie over de soort en de aard van de inbreuk, en over de identiteit van de personen tot wie het besluit zich richt.

De eerste alinea is niet van toepassing op besluiten op grond waarvan maatregelen ten behoeve van het onderzoek worden opgelegd.

Indien de bevoegde autoriteit de bekendmaking van de identiteit van de aan het besluit onderworpen rechtspersoon of van de persoonlijke gegevens van de natuurlijke persoon onevenredig acht, na een beoordeling per geval van de evenredigheid van de bekendmaking van dergelijke gegevens, of indien een dergelijke bekendmaking een lopend onderzoek of de stabiliteit van de financiële markten in gevaar zou brengen, onderneemt deze één van de volgende stappen:

a)

de bekendmaking van het besluit uitstellen totdat de redenen voor dat uitstel vervallen;

b)

het besluit op anonieme basis bekendmaken overeenkomstig het nationale recht, indien een dergelijke bekendmaking een doeltreffende bescherming van de betrokken persoonlijke gegevens garandeert;

c)

het besluit niet bekendmaken in het geval dat de bevoegde autoriteit van mening is dat de bekendmaking overeenkomstig punten a) of b) onvoldoende zijn om te garanderen:

i)

dat de stabiliteit van de financiële markten niet in gevaar wordt gebracht, of

ii)

dat de bekendmaking van dergelijke besluiten evenredig is in het geval van maatregelen die worden geacht van geringere betekenis te zijn.

Indien een bevoegde autoriteit beslist een besluit op anonieme basis zoals bedoeld in de derde alinea, onder b), bekend te maken, mag zij de bekendmaking van de relevante gegevens gedurende een redelijke periode uitstellen indien mag worden verwacht dat de redenen voor de bekendmaking op anonieme basis binnen die periode zullen vervallen.

2.   Indien tegen het besluit beroep is ingesteld voor een nationale rechterlijke, administratieve of andere instanties, maken de bevoegde autoriteiten die informatie en alle latere informatie over de uitkomst van dat beroep onmiddellijk op hun website bekend. Voorts wordt iedere beslissing tot vernietiging van een besluit waartegen hoger beroep kan worden ingesteld, bekendgemaakt.

3.   De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat elke beslissing die overeenkomstig dit artikel wordt bekendgemaakt, gedurende een periode van ten minste vijf jaar na de bekendmaking op hun website toegankelijk blijft. In deze bekendmaking vervatte persoonsgegevens worden op de website van de bevoegde autoriteit niet langer bewaard dan uit hoofde van de toepasselijke gegevensbeschermingsvoorschriften noodzakelijk is.

HOOFDSTUK 6

GEDELEGEERDE HANDELINGEN EN UITVOERINGSHANDELINGEN

Artikel 35

Uitoefening van de delegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 6, leden 5 en 6, artikel 12, lid 5, artikel 17, lid 2, derde alinea, artikel 17, lid 3, en artikel 19, leden 13 en 14, bedoelde bevoegdheidsdelegatie om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een onbepaalde periode met ingang van 2 juli 2014.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6, leden 5 en 6, artikel 12, lid 5, artikel 17, lid 2, derde alinea, artikel 17, lid 3, en artikel 19, leden 13 en 14, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 6, leden 5 en 6, artikel 12, lid 5, artikel 17, lid 2, derde alinea, artikel 17, lid 3, of artikel 19, lid 13 of 14, gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op het initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.

Artikel 36

Comitéprocedures

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Europees Comité voor het effectenbedrijf, dat is ingesteld bij Besluit 2001/528/EG van de Commissie (31). Dat comité is een comité als bedoeld in Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK 7

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 37

Intrekking van Richtlijn 2003/6/EG en de bijbehorende uitvoeringsmaatregelen

Richtlijn 2003/6/EG en Richtlijnen 2004/72/EG (32), 2003/125/EG (33) en 2003/124/EG (34) van de Commissie en Verordening (EG) No 2273/2003 van de Commissie (35) worden per 3 juli 2016 ingetrokken. Verwijzingen naar Richtlijn 2003/6/EG worden gelezen als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II bij deze verordening.

Artikel 38

Verslag

Uiterlijk op 3 juli 2019 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van deze verordening met, in voorkomend geval, een wetgevingsvoorstel om deze te wijzigen. In het verslag wordt onder andere ingegaan op:

a)

de noodzaak van invoering van gemeenschappelijke regels over de noodzaak van invoering door alle lidstaten van administratieve sancties voor handel met voorwetenschap en marktmanipulatie;

b)

de vraag of de definitie van handel met voorwetenschap volstaat om daar alle informatie onder te laten vallen waarover bevoegde autoriteiten moeten beschikken om marktmisbruik effectief te kunnen bestrijden;

c)

de vraag of de voorwaarden waaronder overeenkomstig artikel 19, lid 11, een handelsverbod kan worden ingesteld, volstaan, teneinde te bepalen of er nog andere omstandigheden zijn waaronder een verbod zou moeten worden ingesteld;

d)

de mogelijkheid van het vaststellen van een Uniekader voor marktoverschrijdend toezicht op orderboeken met betrekking tot marktmisbruik, waaronder aanbevelingen voor een dergelijk kader, en

e)

het toepassingsgebied van de benchmarkbepalingen.

Voor de toepassing van de eerste alinea, onder a), brengt ESMA de toepassing van administratieve sancties in kaart alsook de toepassing van die strafrechtelijke sancties in de lidstaten, indien de lidstaten er krachtens artikel 30, lid 1, tweede alinea, voor hebben gekozen strafrechtelijke sancties vast te stellen voor de in dat artikel bedoelde inbreuken op deze verordening. Dit omvat ook alle gegevens zoals bedoeld in artikel 33, leden 1 en 2.

Artikel 39

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Zij is van toepassing met ingang van 3 juli 2016 met uitzondering van artikel 4, leden 4 en 5, artikel 5, lid 6, artikel 6, leden 5 en 6, artikel 7, lid 5, artikel 11, leden 9, 10 en 11, artikel 12, lid 5, artikel 13, leden 7 en 11, artikel 16, lid 5, artikel 17, lid 2, derde alinea, Artikel 17, leden 3, 10 en 11, artikel 18, lid 9, artikel 19, leden 13, 14 en 15, artikel 20, lid 3, artikel 24, lid 3, artikel 25, lid 9, artikel 26, lid 2, tweede, derde en vierde alinea, artikel 32, lid 5 en artikel 33, lid 5 die van toepassing zijn met ingang van 2 juli 2014.

3.   De lidstaten stellen uiterlijk op 3 juli 2016 de bepalingen vast voor de naleving van de artikelen 22, 23 en 30, artikel 31, lid 1 en de artikelen 32 en 34.

4.   Verwijzingen in deze verordening naar Richtlijn 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 600/2014 worden vóór 3 januari 2017 gelezen als verwijzingen naar Richtlijn 2004/39/EG in overeenstemming met de concordantietabel in bijlage IV bij Richtlijn 2014/65/EU voor zover de concordantietabel bepalingen bevat die verwijzen naar Richtlijn 2004/39EG.

Indien in de bepalingen van deze verordening wordt verwezen naar OTF’s, mkb-groeimarkten, emissierechten of geveilde producten die daarop zijn gebaseerd, zijn die bepalingen niet van toepassing op OTF’s, mkb-groeimarkten, emissierechten of geveilde producten die daarop zijn gebaseerd tot 3 januari 2017.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 16 april 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  PB C 161 van 7.6.2012, blz. 3.

(2)  PB C 181 van 21.6.2012, blz. 64.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 10 september 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 april 2014.

(4)  Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) (PB L 96 van 12.4.2003, blz. 16).

(5)  Verordening (EU) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie (PB L 326 van 8.12.2011, blz. 1).

(6)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

(7)  Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Commissie van 12 november 2010 inzake de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van de veiling van broeikasgasemissierechten overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PB L 302 van 18.11.2010, blz. 1).

(9)  Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (PB L 142 van 30.4.2004, blz. 12).

(10)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EU en Richtlijn 2011/67/EU (zie bladzijde 349 van dit Publicatieblad).

(11)  Richtlijn 2014/57/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende strafrechtelijke sancties voor marktmisbruik (richtlijn marktmisbruik) (zie bladzijde 179 van dit Publicatieblad).

(12)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(13)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 inzake de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(14)  Verordening (EG) nr. 2273/2003 van de Commissie van 22 december 2003 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de uitzonderingsregeling voor terugkoopactiviteiten en voor de stabilisatie van financiële instrumenten betreft (PB L 336 van 23.12.2003, blz. 33).

(15)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(16)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).

(17)  PB C 177 van 20.6.2012, blz. 1.

(18)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(19)  Verordening (EG) nr. 1287/2006 van de Commissie van 10 augustus 2006 tot uitvoering van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de voor beleggingsondernemingen geldende verplichtingen betreffende het bijhouden van gegevens, het melden van transacties, de markttransparantie, de toelating van financiële instrumenten tot de handel en de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn betreft (PB L 241 van 2.9.2006, blz. 1).

(20)  Richtlijn 2012/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 strekkende tot het coördineren van de waarborgen welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van artikel 54, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 74).

(21)  Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (zie bladzijde 84 van dit Publicatieblad).

(22)  Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37).

(23)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).

(24)  Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38).

(25)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(26)  Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).

(27)  Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 1).

(28)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

(29)  Richtlijn 86/635/EEG van de Raad van 8 december 1986 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen (PB L 372 van 31.12.1986, blz. 1).

(30)  Richtlijn 91/674/EEG van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen (PB L 374 van 31.12.1991, blz. 7).

(31)  Besluit van de Commissie 2001/528/EG van 6 juni 2001 tot instelling van het Europees Comité voor het effectenbedrijf (PB L 191 van 13.7.2001, blz. 45).

(32)  Richtlijn 2004/72/EG van de Commissie van 29 april 2004 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat gebruikelijke marktpraktijken, de definitie van voorwetenschap met betrekking tot van grondstoffen afgeleide instrumenten, het opstellen van lijsten van personen met voorwetenschap, de melding van transacties van leidinggevende personen en de melding van verdachte transacties betreft (PB L 162 van 30.4.2004, blz. 70).

(33)  Richtlijn 2003/125/EG van de Commissie van 22 december 2003 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de juiste voorstelling van beleggingsaanbevelingen en de bekendmaking van belangenconflicten betreft (PB L 339 van 24.12.2003, blz. 73).

(34)  Richtlijn 2003/124/EG van de Commissie van 22 december 2003 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de definitie en openbaarmaking van voorwetenschap en de definitie van marktmanipulatie betreft (PB L 339 van 24.12.2003, blz. 70).

(35)  Verordening (EG) nr. 2273/2003 van de Commissie van 22 december 2003 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de uitzonderingsregeling voor terugkoopprogramma’s en voor de stabilisatie van financiële instrumenten betreft (PB L 336 van 23.12.2003, blz. 33).


BIJLAGE I

A.   Indicatoren van manipulatieve handelingen waarbij onjuiste of misleidende signalen worden gegeven en koersen op een abnormaal of kunstmatig niveau worden gehouden

Voor de toepassing van artikel 12, eerste lid, onder a), van deze verordening en onverminderd de vormen van gedrag opgesomd in het derde lid van dat artikel wordt de volgende, niet-limitatieve reeks indicatoren — die op zichzelf niet als marktmanipulatie mogen worden beschouwd — in aanmerking genomen wanneer transacties of handelsorders door marktdeelnemers en bevoegde autoriteiten worden onderzocht:

a)

de mate waarin geplaatste handelsorders of verrichte transacties een aanzienlijk deel uitmaken van de dagelijkse omzet in het desbetreffend financieel instrument, een gerelateerd spotcontract voor grondstoffen, of een op emissierechten gebaseerd veilingproduct, met name wanneer deze activiteiten leiden tot een aanzienlijke wijziging in de koers ervan;

b)

de mate waarin handelsorders geplaatst door of transacties verricht door personen met een aanzienlijke koop- of verkooppositie in een financieel instrument, een gerelateerd spotcontract voor grondstoffen of een op basis van emissierechten geveild product, tot aanzienlijke wijzigingen leiden in de koers van dat financieel instrument, gerelateerd spotcontract voor grondstoffen of op emissierechten gebaseerd veilingproduct;

c)

de vraag of verrichte transacties al dan niet leiden tot een wijziging van de identiteit van de begunstigde eigenaar van een financieel instrument, een gerelateerd spotcontract voor grondstoffen of een op emissierechten gebaseerd veilingproduct;

d)

de mate waarin geplaatste handelsorders of verrichte transacties of geannuleerde orders leiden tot het intrekken van posities binnen een korte tijdsspanne en een aanzienlijk deel uitmaken van de dagelijkse omzet in het desbetreffend financieel instrument, een gerelateerd spotcontract voor grondstoffen of een op emissierechten gebaseerd veilingproduct, en in verband zouden kunnen staan met aanzienlijke wijzigingen in de koers van een financieel instrument, een gerelateerd spotcontract voor grondstoffen of een op emissierechten gebaseerd veilingproduct;

e)

de mate waarin geplaatste handelsorders of verrichte transacties geconcentreerd zijn binnen een korte tijdsspanne van de handelssessie en leiden tot een koerswijziging die vervolgens omslaat;

f)

de mate waarin geplaatste handelsorders resulteren in een wijziging van de weergave van de beste bied- en laatkoersen van een financieel instrument, een gerelateerd spotcontract voor grondstoffen of een op emissierechten gebaseerd veilingproduct, of meer in het algemeen van de bied- en laatkoersen in het kader van het voor de marktdeelnemers toegankelijke orderboek, en worden geannuleerd voordat zij worden uitgevoerd;

g)

de mate waarin handelsorders worden geplaatst of transacties worden verricht op of omstreeks een bepaald tijdstip wanneer referentiekoersen, afwikkelingskoersen en taxaties worden berekend, en tot koerswijzigingen leiden die van invloed zijn op genoemde koersen en waarderingen.

B.   Indicatoren van manipulatieve handelingen waarbij gebruikgemaakt wordt van kunstgrepen of enigerlei andere vorm van bedrog of misleiding

Voor de toepassing van artikel 12, eerste lid, onder b), van deze verordening en onverminderd de vormen van gedrag opgesomd in het tweede lid, onder 3 van dat artikel wordt de volgende, niet-limitatieve reeks indicatoren — die op zichzelf niet als marktmanipulatie mogen worden beschouwd — in aanmerking genomen wanneer transacties of handelsorders door marktdeelnemers en bevoegde autoriteiten worden onderzocht:

a)

de vraag of door personen geplaatste handelsorders of verrichte transacties al dan niet worden voorafgegaan of gevolgd door de verspreiding van onjuiste of misleidende informatie door diezelfde of aan hen gelieerde personen;

b)

de vraag of handelsorders al dan niet worden geplaatst, dan wel transacties al dan niet worden verricht door personen vooraleer of nadat diezelfde personen of aan hen gelieerde personen beleggingsaanbevelingen verspreiden die ofwel onjuist of niet objectief zijn, ofwel duidelijk beïnvloed zijn door een materieel belang.


BIJLAGE II

Concordantietabel

Deze verordening

Richtlijn 2003/6/EG

Artikel 1

 

Artikel 2

 

Artikel 2, lid 1, onder a)

Artikel 9, eerste alinea

Artikel 2, lid 1, onder b)

 

Artikel 2, lid 1, onder c)

 

Artikel 2, lid 1, onder d)

Artikel 9, tweede alinea

Artikel 2, lid 3

Artikel 9, eerste alinea

Artikel 2, lid 4

Artikel 10, onder a)

Punt 1 van artikel 3, lid 1

Artikel 1, lid 3

Punt 2 van artikel 3, lid 1

 

Punt 3 van artikel 3, lid 1

 

Punt 4 van artikel 3, lid 1

 

Punt 5 van artikel 3, lid 1

 

Punt 6 van artikel 3, lid 1

Artikel 1, lid 4

Punt 7 van artikel 3, lid 1

 

Punt 8 van artikel 3, lid 1

 

Punt 9 van artikel 3, lid 1

Artikel 1, lid 5

Punt 10 van artikel 3, lid 1

 

Punt 11 van artikel 3, lid 1

 

Punt 12 van artikel 3, lid 1

Artikel 1, lid 7

Punt 13 van artikel 3, lid 1

Artikel 1, lid 6

Punten 14 t/m 35 van artikel 3, lid 1

 

Artikel 4

 

Artikel 5

Artikel 8

Artikel 6, lid 1

Artikel 7

Artikel 6, lid 2

 

Artikel 6, lid 3

 

Artikel 6, lid 4

 

Artikel 6, lid 5

 

Artikel 6, lid 6

 

Artikel 6, lid 7

 

Artikel 7, lid 1, onder a)

Artikel 1, lid 1, eerste alinea

Artikel 7, lid 1, onder b)

Artikel 1, lid 1, tweede alinea

Artikel 7, lid 1, onder c)

 

Artikel 7, lid 1, onder d)

Artikel 1, lid 1, derde alinea

Artikel 7, lid 2

 

Artikel 7, lid 3

 

Artikel 7, lid 4

 

Artikel 7, lid 5

 

Artikel 8, lid 1

Artikel 2, lid 1, eerste alinea

Artikel 8, lid 2

 

Artikel 8, lid 2, onder a)

Artikel 3, onder b)

Artikel 8, lid 2, onder b)

 

Artikel 8, lid 3

 

Artikel 8, lid 4, onder a)

Artikel 2, lid 1, onder a)

Artikel 8, lid 4, onder b)

Artikel 2, lid 1, onder b)

Artikel 8, lid 4, onder c)

Artikel 2, lid 1, onder c)

Artikel 8, lid 4, onder d)

Artikel 2, lid 1, onder d)

Artikel 8, lid 4, tweede alinea

Artikel 4

Artikel 8, lid 5

Artikel 2, lid 2

Artikel 9, lid 1

 

Artikel 9, lid 2

 

Artikel 9, lid 3, onder a)

Artikel 2, lid 3

Artikel 9, lid 3, onder b)

Artikel 2, lid 3

Artikel 9, lid 4

 

Artikel 9, lid 5

 

Artikel 9, lid 6

 

Artikel 10, lid 1

Artikel 3, onder a)

Artikel 10, lid 2

 

Artikel 11

 

Artikel 12, lid 1

 

Artikel 12, lid 1, onder a)

Artikel 1, lid 2, onder a)

Artikel 12, lid 1, onder b)

Artikel 1, lid 2, onder b)

Artikel 12, lid 1, onder c)

Artikel 1, lid 2, onder c)

Artikel 12, lid 1, onder d)

 

Artikel 12, lid 2, onder a)

Artikel 1, lid 2, tweede alinea, eerste streepje

Artikel 12, lid 2, onder b)

Artikel 1, lid 2, tweede alinea, tweede streepje

Artikel 12, lid 2, onder c)

 

Artikel 12, lid 2, onder d)

Artikel 1, lid 2, tweede alinea, derde streepje

Artikel 12, lid 2, onder e)

 

Artikel 12, lid 3

 

Artikel 12, lid 4

 

Artikel 12, lid 5

Artikel 1, lid 2, laatste alinea

Artikel 13, lid 1

Artikel 1, lid 2, onder a), tweede alinea

Artikel 13, lid 1

 

Artikel 13, lid 2

 

Artikel 13, lid 3

 

Artikel 13, lid 4

 

Artikel 13, lid 5

 

Artikel 13, lid 6

 

Artikel 13, lid 7

 

Artikel 13, lid 8

 

Artikel 13, lid 9

 

Artikel 13, lid 10

 

Artikel 13, lid 11

 

Artikel 14, onder a)

Artikel 2, lid 1, eerste alinea

Artikel 14, onder b)

Artikel 3, onder b)

Artikel 14, onder c)

Artikel 3, onder a)

Artikel 15

Artikel 5

Artikel 16, lid 1

Artikel 6, lid 6

Artikel 16, lid 2

Artikel 6, lid 9

Artikel 16, lid 3

 

Artikel 16, lid 4

 

Artikel 16, lid 5

Artikel 6, lid 10, zevende streepje

Artikel 17, lid 1

Artikel 6, lid 1

Artikel 17, lid 1, derde alinea

Artikel 9, derde alinea

Artikel 17, lid 2

 

Artikel 17, lid 3

 

Artikel 17, lid 4

Artikel 6, lid 2

Artikel 17, lid 5

 

Artikel 17, lid 6

 

Artikel 17, lid 7

 

Artikel 17, lid 8

Artikel 6, lid 3, eerste en tweede alinea

Artikel 17, lid 9

 

Artikel 17, lid 10

Artikel 6, lid 10, eerste en tweede alinea

Artikel 17, lid 11

 

Artikel 18, lid 1

Artikel 6, lid 3, derde alinea

Artikel 18, lid 2

 

Artikel 18, lid 3

 

Artikel 18, lid 4

 

Artikel 18, lid 5

 

Artikel 18, lid 6

 

Artikel 18, lid 7

Artikel 9, derde alinea

Artikel 18, lid 8

 

Artikel 18, lid 9

Artikel 6, lid 10, vierde streepje

Artikel 19, lid 1

Artikel 6, lid 4

Artikel 19, lid 1, onder a)

Artikel 6, lid 4

Artikel 19, lid 1, onder b)

 

Artikel 19, lid 2

 

Artikel 19, lid 3

 

Artikel 19, lid 4, onder a)

 

Artikel 19, lid 4, onder b)

 

Artikel 19, lid 5 t/m lid 13

 

Artikel 19, lid 14

Artikel 6, lid 10, vijfde streepje

Artikel 19, lid 15

Artikel 6, lid 10, vijfde streepje

Artikel 20, lid 1

Artikel 6, lid 5

Artikel 20, lid 2

Artikel 6, lid 8

Artikel 20, lid 3

Artikel 6, lid 10, zesde streepje en artikel 6, lid 11

Artikel 21

Artikel 1, lid 2, onder c), tweede zin

Artikel 22

Artikel 11, eerste alinea en artikel 10

Artikel 23, lid 1

Artikel 12, lid 1

Artikel 23, lid 1, onder a)

Artikel 12, lid 1, onder a)

Artikel 23, lid 1, onder b)

Artikel 12, lid 1, onder b)

Artikel 23, lid 1, onder c)

Artikel 12, lid 1, onder c)

Artikel 23, lid 1, onder d)

Artikel 12, lid 1, onder d)

Artikel 23, lid 2, onder a)

Artikel 12, lid 2, onder a)

Artikel 23, lid 2, onder b)

Artikel 12, lid 2, onder b)

Artikel 23, lid 2, onder c)

 

Artikel 23, lid 2, onder d)

Artikel 12, lid 2, onder c)

Artikel 23, lid 2, onder e)

 

Artikel 23, lid 2, onder f)

 

Artikel 23, lid 2, onder g)

Artikel 12, lid 2, onder d)

Artikel 23, lid 2, onder h)

Artikel 12, lid 2, onder d)

Artikel 23, lid 2, onder i)

Artikel 12, lid 2, onder g)

Artikel 23, lid 2, onder j)

Artikel 12, lid 2, onder f)

Artikel 23, lid 2, onder k)

Artikel 12, lid 2, onder e)

Artikel 23, lid 2, onder l)

Artikel 12, lid 2, onder h)

Artikel 23, lid 2, onder m)

Artikel 6, lid 7

Artikel 23, lid 3

 

Artikel 23, lid 4

 

Artikel 24, lid 1

Artikel 15 bis, lid 1

Artikel 24, lid 2

Artikel 15 bis, lid 2

Artikel 24, lid 3

 

Artikel 25, lid 1, eerste alinea

Artikel 16, lid 1

Artikel 25, lid 2

Artikel 16, lid 2 en artikel 16, lid 4, vierde alinea

Artikel 25, lid 2, onder a)

Artikel 16, lid 2, tweede alinea, eerste streepje en artikel 16, lid 4, vierde alinea

Artikel 25, lid 2, onder b)

 

Artikel 25, lid 2, onder c)

Artikel 16, lid 2, tweede alinea, tweede streepje en artikel 16, lid 4, vierde alinea

Artikel 25, lid 2, onder d)

Artikel 16, lid 2, tweede alinea, derde streepje en artikel 16, lid 4, vierde alinea

Artikel 25, lid 3

 

Artikel 25, lid 4

Artikel 16, lid 2, eerste zin

Artikel 25, lid 5

Artikel 16, lid 3

Artikel 25, lid 6

Artikel 16, lid 4

Artikel 25, lid 7

Artikel 16, lid 2, vierde alinea en artikel 16, lid 4, vierde alinea

Artikel 25, lid 8

 

Artikel 25, lid 9

Artikel 16, lid 5

Artikel 26

 

Artikel 27, lid 1

 

Artikel 27, lid 2

 

Artikel 27, lid 3

Artikel 13

Artikel 28

 

Artikel 29

 

Artikel 30, lid 1, eerste alinea

Artikel 14, lid 1

Artikel 30, lid 1, onder a)

 

Artikel 30, lid 1, onder b)

Artikel 14, lid 3

Artikel 30, lid 2

 

Artikel 30, lid 3

 

Artikel 31

 

Artikel 32

 

Artikel 33, lid 1

Artikel 14, lid 5, eerste alinea

Artikel 33, lid 2

 

Artikel 33, lid 3

Artikel 14, lid 5, tweede alinea

Artikel 33, lid 4

Artikel 14, lid 5, derde alinea

Artikel 33, lid 5

 

Artikel 34, lid 1

Artikel 14, lid 4

Artikel 34, lid 2

 

Artikel 34, lid 3

 

Artikel 35

 

Artikel 36, lid 1

Artikel 17, lid 1

Artikel 36, lid 2

 

Artikel 37

Artikel 20

Artikel 38

 

Artikel 39

Artikel 21

Bijlage

 


12.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 173/62


VERORDENING (EU) Nr. 597/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 april 2014

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 812/2004 van de Raad tot vaststelling van maatregelen betreffende de incidentele vangsten van walvisachtigen bij de visserij

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 812/2004 van de Raad (3) zijn aan de Commissie bevoegdheden verleend om uitvoering te geven aan een aantal bepalingen van die verordening. Na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is het aangewezen die bevoegdheden in overeenstemming te brengen met de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

(2)

Teneinde een doeltreffende aanpassing van bepaalde voorschriften van Verordening (EG) nr. 812/2004 aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang te verzekeren, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de technische specificaties en voorwaarden met betrekking tot de signaalkenmerken en gebruikskenmerken van het gebruik van akoestische afschrikkingsmiddelen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(3)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 812/2004 inzake de voorschriften voor de procedure en het sjabloon voor de verslaglegging door de lidstaten, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (4).

(4)

Gezien het feit dat de lidstaten verplicht zijn de nodige maatregelen te nemen om overeenkomstig Verordening (EG) nr. 812/2004 een systeem van strikte bescherming voor walvisachtigen op te zetten, en gezien de tekortkomingen van die verordening, zoals deze door de Commissie zijn vastgesteld, dienen de geschiktheid en de doeltreffendheid van de bepalingen van die verordening voor de bescherming van walvisachtigen uiterlijk op 31 december 2015 te worden geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie dient de Commissie, indien wenselijk, bij het Europees Parlement en bij de Raad een overkoepelend wetgevingsvoorstel in te dienen om de doeltreffende bescherming van walvisachtigen te waarborgen, mede door middel van het regionaliseringsproces.

(5)

Verordening (EG) nr. 812/2004 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 812/2004 wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 3, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De op grond van artikel 2, lid 1, gebruikte akoestische afschrikkingsmiddelen moeten voldoen aan de technische specificaties en de gebruiksvoorwaarden die zijn vastgesteld in bijlage II. Teneinde ervoor te zorgen dat bijlage II een weergave van de technische en wetenschappelijke vooruitgang blijft, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de signaalkenmerken en de overeenkomstige gebruikskenmerken in bijlage II te actualiseren. Bij het vaststellen van die gedelegeerde handelingen voorziet de Commissie in voldoende tijd voor de uitvoering van dergelijke aanpassingen.”.

2.

Aan artikel 7 wordt het volgende lid toegevoegd:

„3.   Uiterlijk op 31 december 2015 evalueert de Commissie de doeltreffendheid van de in deze verordening vastgelegde maatregelen, en dient, indien wenselijk, bij het Europees Parlement en bij de Raad een overkoepelend wetgevingsvoorstel in om een doeltreffende bescherming van walvisachtigen te waarborgen.”.

3.

Artikel 8 wordt vervangen door:

„Artikel 8

Uitvoering

De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met nadere voorschriften inzake de procedure en het sjabloon voor de in artikel 6 voorziene verslaglegging. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 8 ter, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

4.

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 8 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie overgedragen onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 3, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie overgedragen voor een termijn van vier jaar met ingang van 2 juli 2014. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van vier jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden vóór het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en aan de Raad.

5.   Een op grond van artikel 3, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad kan die termijn met twee maanden worden verlengd.

Artikel 8 ter

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het in artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5) ingestelde Comité voor de visserij en de aquacultuur. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (6).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

(5)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22)."

(6)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).”."

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 16 april 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  PB C 11 van 15.1.2013, blz. 85.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 3 maart 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Verordening (EG) nr. 812/2004 van de Raad van 26 april 2004 tot vaststelling van maatregelen betreffende de bijvangsten van walvisachtigen bij de visserij en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 88/98 (PB L 150 van 30.4.2004, blz. 12).

(4)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).


12.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 173/65


VERORDENING (EU) Nr. 598/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 april 2014

inzake de vaststelling van regels en procedures voor de invoering van geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen op luchthavens in de Unie binnen het kader van een evenwichtige aanpak, en tot intrekking van Richtlijn 2002/30/EG

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 100, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Eén van de kerndoelstellingen van het gemeenschappelijk vervoersbeleid is duurzame ontwikkeling. Daarvoor is een geïntegreerde aanpak vereist die erop gericht is zowel de effectieve werking van de vervoerssystemen van de Unie als de bescherming van het milieu te garanderen.

(2)

Duurzame ontwikkeling van het luchtvervoer vereist dat maatregelen worden ingevoerd om de door luchtvaartuigen veroorzaakte geluidsoverlast op luchthavens in de Unie te beperken. Die maatregelen moeten de geluidshinder rond luchthavens in de Unie tegengaan en aldus de levenskwaliteit van omwonende burgers handhaven of vergroten en de samenhang tussen luchtvaartactiviteiten en woongebieden bevorderen, in het bijzonder waar het nachtvluchten betreft.

(3)

In Resolutie A33/7 van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (de ICAO) wordt het concept van „evenwichtige aanpak” van geluidsbeheer (de evenwichtige aanpak) ingevoerd en wordt een coherente methode vastgesteld om vliegtuiglawaai aan te pakken. De evenwichtige aanpak van de ICAO moet de basis blijven voor geluidsregelgeving in de luchtvaart, als mondiale sector. De evenwichtige aanpak erkent, en doet geen afbreuk aan, de waarde van toepasselijke juridische verplichtingen, bestaande overeenkomsten, vigerend rechten vastgesteld beleid. Het opnemen van de internationale regels inzake de evenwichtige aanpak in deze verordening moet het risico op internationale geschillen aanzienlijk doen afnemen ingeval luchtvaartmaatschappijen van derde landen worden getroffen door geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen.

(4)

Ingevolge het verbod op de meest lawaaierige luchtvaartuigen krachtens Richtlijn 2002/30/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) en Richtlijn 2006/93/EG van het Europees Parlement en de Raad (5), moet het gebruik van exploitatiebeperkingen worden geactualiseerd om de autoriteiten in staat te stellen om te gaan met de thans meest lawaaierige luchtvaartuigen, teneinde de geluidsomgeving rond luchthavens in de Unie te verbeteren binnen het internationale kader van de evenwichtige aanpak.

(5)

In het verslag van de Commissie van 15 februari 2008 met als titel „Geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen op EU-luchthavens” wordt erop gewezen dat de toewijzing van verantwoordelijkheden en de precieze rechten en plichten van belanghebbende partijen tijdens de evaluatie van de geluidshinder in de tekst van Richtlijn 2002/30/EG moeten worden verduidelijkt, teneinde te garanderen dat kosteneffectieve maatregelen worden genomen om voor elke luchthaven de doelstellingen inzake geluidsbeperking te verwezenlijken.

(6)

Het opleggen door lidstaten van exploitatiebeperkingen op individuele luchthavens in de Unie beperkt de capaciteit, maar kan bijdragen tot een verbetering van de geluidssituatie rond de desbetreffende luchthavens. Dit houdt echter ook een risico in op concurrentieverstoringen of op een belemmering van de algemene efficiëntie van het luchtvaartnetwerk van de Unie door inefficiënt gebruik van de bestaande capaciteit. Daar de specifieke doelstelling inzake de bestrijding van geluidshinder van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege geharmoniseerde regels voor het proces van invoering van exploitatiebeperkingen als onderdeel van het geluidsbeheerproces, beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken. Een dergelijke geharmoniseerde methode legt geen doelstellingen inzake geluidskwaliteit op, welke onderworpen blijven aan Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad (6), andere relevante regelgeving van de Unie, of wetgeving binnen elke lidstaat, en laat de concrete keuze van maatregelen onverlet.

(7)

Deze verordening is alleen van toepassing op lidstaten waarin een luchthaven die meer dan 50 000 bewegingen van civiele luchtvaartuigen per kalenderjaar afhandelt, is gelegen en waar de invoering van geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen overwogen wordt.

(8)

Deze verordening is van toepassing op luchtvaartuigen die gebruikt worden voor de burgerluchtvaart. Zij is niet van toepassing op luchtvaartuigen zoals militaire luchtvaartuigen en luchtvaartuigen die douane-, politie- en brandbestrijdingsoperaties uitvoeren. Voorts moet worden bepaald dat verschillende operaties van uitzonderlijke aard, zoals vluchten om dringende humanitaire redenen, vluchten voor zoek- en reddingsoperaties in noodgevallen, medische bijstand, en voor rampenbestrijding, van deze verordening worden vrijgesteld.

(9)

Evaluaties van de geluidshinder moeten regelmatig worden uitgevoerd overeenkomstig Richtlijn 2002/49/EG, maar mogen alleen tot aanvullende maatregelen voor de bestrijding van geluidshinder leiden als de doelstellingen inzake de bestrijding van geluidshinder niet kunnen worden verwezenlijkt met de geldende combinatie van geluidsbeperkende maatregelen, rekening houdend met de verwachte ontwikkeling op de luchthavens. Voor luchthavens waar een geluidsprobleem is vastgesteld, moeten er overeenkomstig de methoden van de evenwichtige aanpak aanvullende maatregelen voor de bestrijding van geluidshinder worden voorgesteld. Teneinde ervoor te zorgen dat de evenwichtige aanpak op ruime schaal in de Unie wordt toegepast, wordt het gebruik ervan zelfs buiten het kader van deze verordening aanbevolen, telkens wanneer de afzonderlijke betrokken lidstaten dat dienstig vinden. Geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen mogen alleen worden ingevoerd wanneer andere maatregelen van de evenwichtige aanpak niet voldoende zijn om de specifieke doelstellingen inzake de bestrijding van geluidshinder te halen.

(10)

Daar waar een kosten-batenanalyse een indicatie geeft van het totale effect op de economische welvaart doordat alle kosten en baten worden vergeleken, spitst een beoordeling van de kosteneffectiviteit zich toe op de meest kosteneffectieve manier om een bepaalde doelstelling te verwezenlijken, hetgeen alleen een vergelijking van de kosten vergt. Deze verordening mag de lidstaten niet beletten, waar passend, gebruik te maken van een kosten-batenanalyse.

(11)

Het belang van de gezondheidsaspecten van geluidsproblemen dient te worden erkend, en daarom moeten deze aspecten op alle luchthavens op consistente wijze in aanmerking worden genomen bij de besluitvorming over doelstellingen inzake de bestrijding van geluidshinder, waarbij rekening moet worden gehouden met de gemeenschappelijke regels van de Unie op dit gebied. De gezondheidsaspecten moeten derhalve worden beoordeeld overeenkomstig de wetgeving van de Unie betreffende de evaluatie van de effecten van geluid.

(12)

Evaluaties van de geluidshinder moeten gebaseerd zijn op objectieve en meetbare criteria die voor alle lidstaten gemeenschappelijk zijn, en voortbouwen op beschikbare bestaande informatie, zoals informatie die voortvloeit uit de toepassing van Richtlijn 2002/49/EG. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat dergelijke informatie betrouwbaar is, op transparante wijze is verkregen en toegankelijk is voor de bevoegde instanties en de belanghebbenden. De bevoegde instanties moeten voorzien in de nodige toezichtinstrumenten.

(13)

De bevoegde instantie die verantwoordelijk is voor het vaststellen van geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingsmaatregelen moet onafhankelijk zijn van elke organisatie die betrokken is bij de exploitatie van de luchthaven, of de luchtvervoerdiensten en de luchtvaartnavigatiediensten, of die de belangen daarvan vertegenwoordigt, alsook van de bewoners die in de omgeving van luchthavens wonen. Dit mag niet zo worden uitgelegd dat de lidstaten hun administratieve structuren of besluitvormingsprocedures moeten wijzigen.

(14)

Erkend wordt dat de lidstaten besluiten over geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen hebben genomen overeenkomstig hun nationale wetgeving, die gebaseerd is op nationaal erkende geluidsmethoden, welke eventueel nog niet volledig sporen met de methode die wordt beschreven in het gezaghebbende Report Doc 29 met als titel „Standard Method of Computing Noise Contours around Civil Airports” (ECAC Doc 29) van de Europese Burgerluchtvaartconferentie, en evenmin gebruikmaken van de internationaal erkende informatie over de geluidsprestaties van luchtvaartuigen. De efficiëntie en doeltreffendheid van een geluidsgerelateerde exploitatiebeperking moeten worden beoordeeld overeenkomstig de in ECAC Doc 29 en de evenwichtige aanpak voorgeschreven methoden. De lidstaten moeten hun nationale wetgeving inzake de beoordeling van exploitatiebeperkingen derhalve volledig in overeenstemming brengen met ECAC Doc 29.

(15)

Er moet worden voorzien in een ten opzichte van Richtlijn 2002/30/EG nieuwe en bredere definitie van exploitatiebeperkingen, teneinde de tenuitvoerlegging van nieuwe technologieën en operationele capaciteiten van luchtvaartuigen en grondmaterieel te faciliteren. De toepassing van deze definitie mag niet leiden tot uitstel bij de tenuitvoerlegging van operationele maatregelen die de geluidsoverlast onmiddellijk kunnen verlichten zonder daarbij de operationele capaciteit van een luchthaven ernstig aan te tasten. Dergelijke maatregelen mogen derhalve niet worden beschouwd als nieuwe exploitatiebeperkingen.

(16)

Door de informatie over geluid te centraliseren, zal de administratieve last voor zowel exploitanten van luchtvaartuigen als exploitanten van luchthavens aanzienlijk afnemen. Dergelijke informatie wordt momenteel verstrekt en beheerd op het niveau van de individuele luchthavens. Die gegevens dienen voor operationele doeleinden ter beschikking te worden gesteld aan exploitanten van luchtvaartuigen en van luchthavens. Het is van belang de gegevensbank van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart („het Agentschap”) inzake certificering van de geluidsprestaties te gebruiken als instrument voor het valideren van de gegevens over individuele vluchten die afkomstig zijn van de Europese Organisatie voor de veiligheid van de luchtvaart (Eurocontrol). Dergelijke gegevens worden momenteel al systematisch opgevraagd voor een centraal beheer van de luchtverkeersstromen, maar zijn nog niet beschikbaar voor de Commissie en het Agentschap, en moeten worden gespecificeerd voor de doeleinden van deze verordening en de prestatieregelgeving voor luchtverkeerbeheer. Goede toegang tot gevalideerde modelleringsgegevens die zijn bepaald in overeenstemming met internationaal erkende procedures en beste praktijken, moet de kwaliteit van het in kaart brengen van de geluidscontouren van individuele luchthavens ten goede komen, en aldus beleidsbeslissingen ondersteunen.

(17)

Om ongewenste gevolgen voor de luchtvaartveiligheid, de luchthavencapaciteit en de concurrentie te voorkomen, moet de Commissie, indien zij van oordeel is dat het gevolgde proces voor de invoering van geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen niet aan de eisen van deze verordening voldoet, de relevante bevoegde instantie daarvan op de hoogte brengen. De relevante bevoegde instantie dient de kennisgeving van de Commissie te onderzoeken en dient de Commissie te informeren omtrent haar intenties alvorens de exploitatiebeperkingen in te voeren.

(18)

Teneinde rekening te houden met de evenwichtige aanpak, moet worden bepaald dat in bijzondere omstandigheden vrijstellingen kunnen worden verleend aan exploitanten uit derde ontwikkelingslanden, die anders onder een te zware druk zouden komen te staan. De term „ontwikkelingslanden” moet worden begrepen in het licht van deze specifieke luchtvaartcontext en daaronder vallen dus zeker niet alle landen die door de internationale gemeenschap als dusdanig kunnen worden aangemerkt. Meer bepaald moet ervoor worden gezorgd dat elk van deze vrijstellingen verenigbaar is met het beginsel van non-discriminatie.

(19)

Om de permanente technologische vooruitgang op het gebied van motor- en cascotechnologie en inzake de methoden voor het in kaart brengen van de geluidscontouren van luchthavens te weerspiegelen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen aan te nemen inzake de regelmatige actualisering van de in deze verordening vermelde geluidsnormen voor luchtvaartuigen en de verwijzingen naar de bijbehorende certificeringsmethoden, waar passend, met inachtneming van de wijzigingen in de desbetreffende ICAO-documenten, en inzake de actualisering van de verwijzing naar de methode voor het berekenen van de geluidscontouren, waar passend, met inachtneming van de wijzigingen in de desbetreffende ICAO-documenten. Voorts moet in voorkomend geval tevens rekening worden gehouden met wijzigingen in ECAC Doc 29 met het oog op technische actualiseringen door middel van gedelegeerde handelingen, waar passend. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat alle desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aanhet Europees Parlement en aan de Raad.

(20)

Hoewel in deze verordening wordt voorgeschreven dat de geluidssituatie op luchthavens regelmatig moet worden beoordeeld, impliceert die beoordeling niet noodzakelijkerwijs dat nieuwe geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen zullen worden vastgesteld of dat de bestaande geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen zullen worden getoetst. Derhalve wordt in deze verordening niet voorgeschreven dat de geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen die op de datum van inwerkingtreding ervan reeds bestaan, waaronder de exploitatiebeperkingen die voortvloeien uit rechterlijke beslissingen of plaatselijke bemiddelingsprocedures, moeten worden getoetst. Kleine technische wijzigingen van een maatregel, die geen grote gevolgen hebben voor de capaciteit of activiteiten, dienen niet als een nieuwe exploitatiebeperking te worden beschouwd.

(21)

Indien een uit hoofde van Richtlijn 2002/30/EG aangevangen raadplegingsproces dat aan de vaststelling van geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen voorafgaat nog niet is afgerond op de datum van inwerkingtreding van deze verordening, is het passend dat de daaraan gelieerde eindbeslissing wordt genomen overeenkomstig Richtlijn 2002/30/EG, om de in het kader van de raadpleging reeds geboekte voortgang te behouden.

(22)

Omdat het noodzakelijk is de methode voor de evaluatie van de geluidshinder op consistente wijze toe te passen op de luchtvaartmarkt van de Unie, zijn in deze verordening gemeenschappelijke regels vastgesteld op het gebied van geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen.

(23)

Richtlijn 2002/30/EG dient derhalve te worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp, doelstellingen en toepassingsgebied

1.   In deze verordening worden voor luchthavens met een geluidsprobleem regels vastgesteld inzake de procedure die moet worden gevolgd voor de coherente invoering van geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen, per individuele luchthaven, teneinde de geluidsomgeving te verbeteren en het aantal mensen dat aanzienlijke hinder ondervindt van de mogelijk schadelijke gevolgen van vliegtuiglawaai te beperken of te doen afnemen, overeenkomstig de evenwichtige aanpak.

2.   Deze verordening heeft ten doel:

a)

de verwezenlijking van specifieke doelstellingen inzake de bestrijding van geluidshinder, met inbegrip van gezondheidsaspecten, te faciliteren, op het niveau van individuele luchthavens, met inachtneming van de toepasselijke regels van de Unie, in het bijzonder deze van Richtlijn 2002/49/EG, en de wetgeving in elke lidstaat;

b)

de toepassing van exploitatiebeperkingen mogelijk te maken overeenkomstig de evenwichtige aanpak, met het oog op een duurzame ontwikkeling van de luchthaven en van de capaciteit van het netwerk voor luchtverkeersbeheer vanuit gate-to-gate-perspectief.

3.   Deze verordening is van toepassing op luchtvaartuigen die gebruikt worden voor de burgerluchtvaart. Zij is niet van toepassing op luchtvaartuigen voor militaire, douane-, politie- of soortgelijke operaties.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „luchtvaartuig”: luchtvaartuig met vaste vleugels met een gecertificeerde maximale startmassa van 34 000 kg of meer, of met een gecertificeerde maximumcapaciteit voor het betrokken type luchtvaartuig van 19 stoelen of meer, uitsluitend voor de bemanning bestemde stoelen niet meegerekend;

2.   „luchthaven”: een luchthaven met meer dan 50 000 bewegingen van civiele luchtvaartuigen (een beweging zijnde een start of landing) per kalenderjaar, op basis van het gemiddelde aantal bewegingen tijdens de drie kalenderjaren die aan de geluidsbeoordeling voorafgaan;

3.   „evenwichtige aanpak”: de door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie ontwikkelde procedure waarbij het gamma aan beschikbare maatregelen, namelijk de beperking van vliegtuiglawaai aan de bron, ruimtelijke ordening en beheer, operationele procedures voor de bestrijding van geluidshinder en exploitatiebeperkingen, op coherente wijze wordt benaderd, teneinde het geluidsprobleem voor elke individuele luchthaven op de meest kosteneffectieve wijze op te lossen;

4.   „marginaal conform luchtvaartuig”: een luchtvaartuig dat is gecertificeerd overeenkomstig de grenzen van hoofdstuk 3 als vastgesteld in volume 1, deel II, hoofdstuk 3 van bijlage 16 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, ondertekend op 7 december 1944 (het Verdrag van Chicago), met een cumulatieve marge van minder dan 8 EPNdB (Effective Perceived Noise in decibels - effectief waargenomen geluid in decibel) gedurende een overgangsperiode die eindigt op 14 juni 2020, en met een cumulatieve marge van minder dan 10 EPNdB na afloop van deze overgangsperiode, waarbij de cumulatieve marge de in EPNdB uitgedrukte waarde is die wordt verkregen door het bij elkaar optellen van de individuele marges (d.i. de verschillen tussen het gecertificeerde geluidsniveau en het maximaal toegestane geluidsniveau) op elk van de drie referentiegeluidsmeetpunten zoals gedefinieerd in volume 1, deel II, hoofdstuk 3 van bijlage 16 bij het Verdrag van Chicago;

5.   „geluidsgerelateerde actie”: elke maatregel die gevolgen heeft voor de geluidsomgeving rond een luchthaven, waarvoor de beginselen van de evenwichtige aanpak van toepassing zijn, inclusief andere niet-operationele acties die gevolgen kunnen hebben voor het aantal mensen dat wordt blootgesteld aan vliegtuiglawaai;

6.   „exploitatiebeperking”: een geluidsgerelateerde actie die de toegang tot of de operationale capaciteit van een luchthaven vermindert, inclusief exploitatiebeperkingen die gericht zijn op de uitdienstneming van marginaal conforme luchtvaartuigen op specifieke luchthavens en partiële exploitatiebeperkingen, die bijvoorbeeld gedurende bepaalde tijdsperioden van de dag of alleen voor bepaalde start- en landingsbanen gelden.

Artikel 3

Bevoegde instanties

1.   Een lidstaat waarin een in artikel 2, punt 2, bedoelde luchthaven is gelegen, wijzen een of meer bevoegde instanties aan die verantwoordelijk zijn voor de procedure die moet worden gevolgd bij het vaststellen van exploitatiebeperkingen.

2.   De bevoegde instanties zijn onafhankelijk van elke organisatie die gevolgen kan ondervinden van geluidsgerelateerde actie. Die onafhankelijkheid kan door middel van een functionele scheiding tot stand worden gebracht.

3.   De lidstaten delen de Commissie tijdig de naam en het adres mee van de in lid 1 bedoelde aangewezen bevoegde instanties. De Commissie maakt deze informatie bekend.

Artikel 4

Recht op beroep

1.   De lidstaten garanderen het recht om tegen de krachtens deze verordening getroffen exploitatiebeperkingen beroep aan te tekenen bij een andere instantie dan de instantie die de omstreden beperking heeft aangenomen, overeenkomstig de nationale wetgeving en procedures.

2.   De lidstaten waarin een in artikel 2, punt 2, bedoelde luchthaven is gelegen, stellen de Commissie tijdig in kennis van de naam en het adres van de in lid 1 bedoelde aangewezen beroepsinstantie, of, in voorkomend geval, van de regelingen die ervoor moeten zorgen dat een beroepsinstantie wordt aangewezen.

Artikel 5

Algemene regels voor het beheer van vliegtuiglawaai

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de geluidssituatie op een in artikel 2, punt 2, bedoelde individuele luchthaven wordt beoordeeld overeenkomstig Richtlijn 2002/49/EG.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de evenwichtige aanpak inzake het beheer van vliegtuiglawaai wordt aangenomen ten aanzien van luchthavens waar een geluidsprobleem is vastgesteld. Daartoe zien zij erop toe dat:

a)

de doelstelling inzake de bestrijding van geluidshinder voor die luchthaven wordt, waar passend, omschreven rekening houdend met artikel 8 van en bijlage V bij Richtlijn 2002/49/EG;

b)

de beschikbare maatregelen ter beperking van de gevolgen van geluidshinder in kaart worden gebracht;

c)

de waarschijnlijke kosteneffectiviteit van de geluidsbeperkende maatregelen grondig wordt beoordeeld;

d)

de maatregelen worden geselecteerd, rekening houdend met het algemeen belang op het gebied van luchtvervoer in termen van ontwikkelingsperspectieven van hun luchthavens, zonder afbreuk te doen aan de veiligheid;

e)

de belanghebbenden op transparante wijze over de voorgenomen acties worden geraadpleegd;

f)

de maatregelen worden aangenomen en hieraan voldoende ruchtbaarheid wordt gegeven;

g)

de maatregelen worden uitgevoerd; en

h)

in geschillenbeslechting wordt voorzien.

3.   Als de lidstaten geluidsgerelateerde actie ondernemen, zorgen zij ervoor dat de volgende combinatie van beschikbare maatregelen in overweging wordt genomen, teneinde te kunnen vaststellen welke maatregel of combinatie van maatregelen de grootste kosteneffectiviteit biedt:

a)

de verwachte beperking van het vliegtuiglawaai aan de bron;

b)

ruimtelijke ordening en beheer;

c)

operationele procedures voor de bestrijding van geluidshinder;

d)

exploitatiebeperkingen niet in eerste instantie toe te passen, maar slechts nadat de overige maatregelen van de evenwichtige aanpak in overweging zijn genomen.

De beschikbare maatregelen kunnen, indien nodig, het uit dienst nemen van marginaal conforme luchtvaartuigen omvatten. lidstaten of luchthavenbeheerinstanties kunnen, al naar het geval, financiële prikkels bieden om exploitanten van luchtvaartuigen aan te moedigen minder luidruchtige luchtvaartuigen te gebruiken gedurende de in artikel 2, punt 4, bedoelde overgangsperiode. Die financiële prikkels moeten voldoen aan de toepasselijke regels inzake overheidssteun.

4.   In het kader van de evenwichtige aanpak kunnen de maatregelen worden gedifferentieerd naar type luchtvaartuig, prestaties van het luchtvaartuig op het gebied van lawaai, gebruik van de luchthaven- en luchtvaartnavigatiefaciliteiten, vliegroute en/of de betrokken tijdspanne.

5.   Onverminderd lid 4 mogen exploitatiebeperkingen in de vorm van de uitdienstneming van marginaal conforme luchtvaartuigen niet van toepassing zijn op civiele subsonische luchtvaartuigen die, door hun oorspronkelijke certificering of hercertificering, voldoen aan de geluidsnorm die is vastgelegd in volume 1, deel II, hoofdstuk 4 van bijlage 16 bij het Verdrag van Chicago.

6.   De krachtens deze verordening genomen maatregelen of combinaties van maatregelen voor een specifieke luchthaven mogen niet restrictiever zijn dan noodzakelijk is om de voor die luchthaven vastgestelde doelstellingen inzake de bestrijding van omgevingsgeluid te halen. Exploitatiebeperkingen zijn niet-discriminerend, met name niet op grond van nationaliteit of identiteit, en zijn niet willekeurig.

Artikel 6

Regels inzake de de evaluatie van geluidshinder

1.   De bevoegde instanties zien erop toe dat de geluidssituatie op luchthavens waarvoor zij verantwoordelijk zijn regelmatig wordt beoordeeld overeenkomstig Richtlijn 2002/49/EG en de in elke lidstaat toepasselijke wetgeving. De bevoegde instanties kunnen een beroep doen op de steun van het in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 691/2010 van de Commissie (7) vermelde prestatiebeoordelingsorgaan.

2.   Indien uit de evaluatie bedoeld in lid 1, blijkt dat nieuwe exploitatiebeperkingen nodig zouden zijn om een geluidsprobleem op een luchthaven op te lossen, zien de bevoegde instanties erop toe dat:

a)

de methode, de indicatoren en de informatie in bijlage I worden zodanig toegepast, dat terdege rekening wordt gehouden met de bijdrage van elk type maatregel in het kader van de evenwichtige aanpak, alvorens exploitatiebeperkingen op te leggen;

b)

er op het passende niveau een technische samenwerking tussen de luchthavenexploitanten, de exploitanten van luchtvaartuigen en de verleners van luchtvaartnavigatiediensten wordt opgezet, met als doel na te gaan met welke maatregelen het geluid kan worden beperkt. De bevoegde instanties zien er tevens op toe dat de lokale bewoners, of hun vertegenwoordigers, en de betrokken lokale autoriteiten worden geraadpleegd, en dat technische informatie over geluidsbeperkende maatregelen aan hen wordt meegedeeld;

c)

de kosteneffectiviteit van elke nieuwe exploitatiebeperking overeenkomstig bijlage II wordt beoordeeld. Kleine technische wijzigingen van een maatregel, die geen substantiële gevolgen hebben voor de capaciteit of activiteiten, worden niet als een nieuwe exploitatiebeperking beschouwd;

d)

het raadplegingsproces met belanghebbende partijen, dat naar de vorm als een bemiddelingsproces kan verlopen, op tijdige en concrete wijze wordt georganiseerd, met inachtneming van openheid en transparantie met betrekking tot de gegevens en de berekeningsmethodes. De belanghebbende partijen hebben minstens drie maanden de tijd om opmerkingen te maken voordat nieuwe exploitatiebeperkingen worden ingesteld. Minstens de volgende partijen worden als belanghebbende partijen beschouwd:

i)

lokale bewoners die in de omgeving van de luchthaven wonen en te lijden hebben onder vliegtuiglawaai, of hun vertegenwoordigers en de betrokken lokale autoriteiten;

ii)

vertegenwoordigers van lokale ondernemingen die gevestigd zijn in de omgeving van de luchthaven en waarvan de activiteiten gevolgen ondervinden van het luchtverkeer en de exploitatie van de luchthaven;

iii)

de exploitanten van de desbetreffende luchthavens;

iv)

vertegenwoordigers van die exploitanten van luchtvaartuigen waarvoor geluidsgerelateerde maatregelen kunnen gelden;

v)

de betrokken verleners van luchtvaartnavigatiediensten;

vi)

de netwerkbeheerder, zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 677/2011 van de Commissie (8);

vii)

de aangewezen slotcoördinator, voor zover van toepassing.

3.   De bevoegde instanties zorgen voor de follow-up van en het toezicht op de uitvoering van de exploitatiebeperkingen en nemen zo nodig passende maatregelen. Zij zorgen ervoor dat relevante informatie gratis ter beschikking wordt gesteld van en vlot en onverwijld toegankelijk is voor lokale bewoners die in de omgeving van de luchthavens wonen, en voor de betrokken lokale autoriteiten.

4.   Relevante informatie kan het volgende omvatten:

a)

met inachtneming van het nationale recht, informatie inzake vermoedelijke schendingen door wijzigingen in de vluchtprocedures, wat betreft de gevolgen van en de beweegredenen voor deze wijzigingen;

b)

de algemene criteria toegepast voor de verdeling en het beheer van verkeer op elke luchthaven, voor zover deze criteria gevolgen voor het milieu of de geluidshinder kunnen inhouden; en

c)

de door meetsystemen verzamelde gegevens, voor zover deze beschikbaar zijn.

Artikel 7

Informatie over geluidsprestaties

1.   Beslissingen over geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen worden gebaseerd op de geluidsprestaties van luchtvaartuigen, zoals vastgesteld volgens de certificeringsprocedure van volume 1 van bijlage 16 bij het Verdrag van Chicago, zesde uitgave van maart 2011.

2.   Op verzoek van de Commissie delen exploitanten van luchtvaartuigen de volgende geluidsinformatie mee met betrekking tot de luchtvaartuigen die zij op luchthavens in de Unie gebruiken:

a)

de nationaliteit en het kenteken van het luchtvaartuig;

b)

de geluidsdocumentatie van het gebruikte luchtvaartuig, samen met de bijbehorende maximale startgewicht;

c)

wijzigingen van het luchtvaartuig die de geluidsprestaties beïnvloeden en die in de geluidsdocumentatie zijn vermeld.

3.   Op verzoek van het Agentschap verstrekken de houders van een overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (9) afgegeven typecertificaat of een aanvullend typecertificaat, en de rechtspersonen of natuurlijke personen die een luchtvaartuig exploiteren waarvoor geen typecertificaat overeenkomstig die verordening is afgegeven, informatie over het geluid en de prestaties van het luchtvaartuig, met het oog op de opstelling van geluidsmodellen. Het Agentschap specificeert welke gegevens vereist zijn, alsook de termijn, vorm en wijze van verstrekking. Het Agentschap verifieert de met het oog op de opstelling van geluidsmodellen ontvangen informatie over het geluid en de prestaties van het luchtvaartuig en maakt deze beschikbaar voor andere partijen met het oog op de opstelling van geluidsmodellen.

4.   De in de leden 2 en 3 van dit artikel bedoelde gegevens worden beperkt tot het strikt noodzakelijke, en worden gratis verstrekt en, in voorkomend geval, in elektronische vorm en in het door de Commissie opgegeven formaat.

5.   Het Agentschap verifieert de informatie over het geluid en de prestaties van het luchtvaartuig met het oog op de opstelling van geluidsmodellen in het kader van zijn taken overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 216/2008.

6.   De gegevens worden opgeslagen in een centrale gegevensbank en voor operationele doeleinden ter beschikking gesteld van de bevoegde instanties, exploitanten van luchtvaartuigen, verleners van luchtvaartnavigatiediensten en luchthavenexploitanten.

Artikel 8

Regels voor het opleggen van exploitatiebeperkingen

1.   Wanneer de bevoegde instanties een exploitatiebeperking willen opleggen, moeten zij de lidstaten, de Commissie en de relevante belanghebbende partijen daar zes maanden van tevoren kennis van geven; deze termijn eindigt uiterlijk twee maanden vóór de vaststelling van de slotcoördinatieparameters voor de betrokken luchthaven en de relevante dienstregelingsperiode, zoals gedefinieerd in artikel 2, onder m), van Verordening (EEG) nr. 95/93 (10).

2.   Na de beoordeling overeenkomstig artikel 6 gaat de kennisgeving vergezeld van een schriftelijk verslag overeenkomstig de in artikel 5 gespecificeerde vereisten, waarin wordt uitgelegd waarom de exploitatiebeperking wordt opgelegd, welke doelstelling inzake de bestrijding van geluidshinder is vastgesteld voor de luchthaven, welke maatregelen in overweging zijn genomen om die doelstelling te verwezenlijken en hoe de kosteneffectiviteit van de diverse in overweging genomen maatregelen is onderzocht, inclusief - voor zover van toepassing - hun grensoverschrijdend effect.

3.   Op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief kan de Commissie binnen een termijn van drie maanden na de datum waarop zij de in lid 1 bedoelde kennisgeving heeft ontvangen, de procedure voor de invoering van een exploitatiebeperking toetsen. Indien de Commissie van oordeel is dat bij de invoering van een geluidsgerelateerde exploitatiebeperking de in deze verordening vastgestelde procedure niet in acht is genomen, kan zij de bevoegde instantie daarvan in kennis stellen. De betrokken bevoegde instantie onderzoekt de kennisgeving van de Commissie en informeert de Commissie omtrent haar intenties alvorens de exploitatiebeperking in te voeren.

4.   Indien de exploitatiebeperking betrekking heeft op de uitdienstneming van marginaal conforme luchtvaartuigen op een luchthaven, worden tot zes maanden na de in lid 1 bedoelde kennisgeving geen bijkomende diensten op die luchthaven toegestaan boven het aantal bewegingen met marginaal conforme luchtvaartuigen in de overeenkomstige periode van het vorige jaar. De lidstaten zien erop toe dat de bevoegde instanties beslissen met welk percentage het aantal bewegingen met marginaal conforme luchtvaartuigen van de relevante exploitanten op die luchthaven jaarlijks wordt verminderd, rekening houdend met de leeftijd van de luchtvaartuigen en de samenstelling van de volledige vloot. Onverminderd artikel 5, lid 4, mag dat percentage niet meer dan 25 % bedragen van het aantal bewegingen met marginaal conforme luchtvaartuigen waarmee de exploitant die luchthaven bedient.

Artikel 9

Ontwikkelingslanden

1.   Om te zware economische druk te voorkomen, mogen de bevoegde instanties, met volledige inachtneming van het beginsel van non-discriminatie, marginaal conforme luchtvaartuigen die in ontwikkelingslanden zijn geregistreerd, vrijstellen van geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen voor zover die luchtvaartuigen:

a)

over een geluidscertificaat beschikken dat beantwoordt aan de normen van bijlage 16, volume 1, hoofdstuk 3, van het Verdrag van Chicago;

b)

in de Unie zijn geëxploiteerd tijdens de vijf jaar die voorafgingen aan de inwerkingtreding van deze verordening;

c)

gedurende die periode van vijf jaar zijn ingeschreven in het register van het desbetreffende ontwikkelingsland; en

d)

nog steeds worden geëxploiteerd door een in dat land gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon.

2.   Als een lidstaat een bij lid 1 voorziene vrijstelling toekent, stelt zij de bevoegde instanties van de andere lidstaten en de Commissie onmiddellijk daarvan in kennis.

Artikel 10

Vrijstelling voor operaties met luchtvaartuigen van uitzonderlijke aard

Per geval kunnen de bevoegde instanties, toestemming verlenen voor individuele operaties op luchthavens waarvoor zij verantwoordelijk zijn, met betrekking tot marginaal conforme luchtvaartuigen die anders op grond van de overige bepalingen van deze verordening niet mogelijk zouden zijn.

Deze vrijstelling is beperkt tot:

a)

operaties die dermate uitzonderlijk zijn dat het onredelijk zou zijn geen tijdelijke vrijstelling te verlenen, met inbegrip van vluchten voor humanitaire hulp, of

b)

luchtvaartuigen die niet-commerciële vluchten verrichten met het oog op aanpassings-, herstellings- of onderhoudswerkzaamheden.

Artikel 11

Gedelegeerde handelingen

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 12 gedelegeerde handelingen vast te stellen aangaande:

a)

technische actualisering van de geluidscertificeringsnormen als bedoeld in artikel 5, lid 5, en artikel 9, lid 1, onder a), en van de certificeringsprocedure als bedoeld in artikel 7, lid 1;

b)

technische actualisering van de methodologie en de indicatoren, zoals vermeld in bijlage I.

Die actualiseringen zijn bedoeld om in voorkomend geval rekening te houden met wijzigingen in de toepasselijke internationale regelgeving.

Artikel 12

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 11 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt met ingang van 13 juni 2016 toegekend voor een termijn van vijf jaar. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   De in de artikel 11 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, kan door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 11 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na kennisgeving van deze handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van deze termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 13

Informatie en herziening

De lidstaten verstrekken de Commissie desgevraagd informatie over de toepassing van deze verordening.

Uiterlijk op 14 juni 2021 brengt de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze verordening.

Dat verslag gaat indien nodig vergezeld van voorstellen voor de herziening van deze verordening.

Artikel 14

Bestaande exploitatiebeperkingen

Geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen die werden ingevoerd vóór 13 juni 2016 blijven geldig totdat de bevoegde instanties besluiten deze te herzien overeenkomstig deze verordening.

Artikel 15

Intrekking

Richtlijn 2002/30/EG wordt met ingang van 13 juni 2016 ingetrokken.

Artikel 16

Overgangsbepalingen

Onverminderd artikel 15 van deze verordening, kunnen geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen die na 13 juni 2016 worden vastgesteld, overeenkomstig Richtlijn 2002/30/EG worden vastgesteld, mits het aan de vaststelling van die beperkingen voorafgaande raadplegingsproces nog niet was voltooid op de datum van inwerkingtreding van deze verordening en de beperkingen uiterlijk één jaar na die datum worden vastgesteld.

Artikel 17

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 13 juni 2016.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 16 april 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  PB C 181 van 21.6.2012, blz. 173.

(2)  PB C 277 van 13.9.2012, blz. 110.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 12 december 2012 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 24 maart 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 15 april 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  Richtlijn 2002/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 maart 2002 betreffende de vaststelling van regels en procedures met betrekking tot de invoering van geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen op luchthavens in de Gemeenschap (PB L 85 van 28.3.2002, blz. 40).

(5)  Richtlijn 2006/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de regulering van de exploitatie van de vliegtuigen van boekdeel I, deel II, hoofdstuk 3, tweede uitgave (1988) van bijlage 16 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (PB L 374 van 27.12.2006, blz. 1).

(6)  Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PB L 189 van 18.7.2002, blz. 12).

(7)  Verordening (EU) nr. 691/2010 van de Commissie van 29 juli 2010 tot vaststelling van een prestatieregeling voor luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2096/2005 tot vaststelling van de gemeenschappelijke eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten (PB L 201 van 3.8.2010, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) nr. 677/2011 van de Commissie van 7 juli 2011 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 691/2010 (PB L 185 van 15.7.2011, blz. 1).

(9)  Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG (PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1).

(10)  Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad van 18 januari 1993 betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van „slots” op communautaire luchthavens (PB L 14 van 22.1.1993, blz. 1).


BIJLAGE I

BEOORDELING VAN DE GELUIDSSITUATIE OP EEN LUCHTHAVEN

Methodologie

1. De bevoegde instanties zorgen ervoor dat gebruik wordt gemaakt van geluidsbeoordelingsmethoden die zijn ontwikkeld overeenkomstig European Civil Aviation Conference Report Doc 29 met als titel „Standard Method of Computing Noise Contours around Civil Airports”, 3e uitgave.

Indicatoren

1.

Het effect van vliegtuiglawaai wordt minstens beschreven in termen van de geluidsindicatoren Lden en Lnight, die gedefinieerd zijn in bijlage I bij Richtlijn 2002/49/EG en overeenkomstig die bijlage worden berekend.

2.

Aanvullende objectieve geluidsindicatoren kunnen worden gebruikt.

Informatie over geluidsbeheer

1.   Huidige inventaris

1.1.

Een beschrijving van de luchthaven, inclusief informatie over de capaciteit, locatie, omgeving en omvangen samenstelling van het luchtverkeer.

1.2.

Een beschrijving van milieudoelstellingen voor de luchthaven en de nationale context. Dit omvat een beschrijving van de doelstellingen inzake de bestrijding van het vliegtuiglawaai voor de luchthaven.

1.3.

Details over de geluidscontouren voor de relevante voorgaande jaren - inclusief een evaluatie van het aantal mensen dat last heeft van vliegtuiglawaai, uitgevoerd overeenkomstig bijlage II bij Richtlijn 2002/49/EG.

1.4.

Een beschrijving van de bestaande en geplande maatregelen voor het beheer van vliegtuiglawaai die reeds zijn toegepast in het kader van de evenwichtige aanpak en hun effect op en bijdrage tot de geluidssituatie, met vermelding van:

1.4.1.

Met betrekking tot geluidsbeperking bij de bron:

a)

informatie over de huidige vliegtuigvloot en de verwachte technologische verbeteringen;

b)

specifieke plannen voor vlootvernieuwing.

1.4.2.

Met betrekking tot ruimtelijke ordening en beheer:

a)

bestaande planningsinstrumenten, zoals alomvattende ruimtelijke plannen of geluidszonering;

b)

bestaande beperkende maatregelen, zoals bouwvoorschriften, geluidsisolatieprogramma’s of maatregelen om het gebruik van gevoelige gebieden te beperken;

c)

de wijze van raadpleging over de maatregelen inzake ruimtegebruik;

d)

de wijze van toezicht op inbreuken.

1.4.3.

Met betrekking tot operationele maatregelen voor de bestrijding van geluidshinder, voor zover die maatregelen de capaciteit van de luchthaven niet beperken:

a)

het gebruik van preferentiële start- en landingsbanen;

b)

het gebruik van routes die de voorkeur genieten vanuit het oogpunt van geluid;

c)

de toepassing van start- en landingsprocedures die de geluidshinder bestrijden;

d)

een indicatie van de mate waarin deze maatregelen gereguleerd zijn in het kader van milieu-indicatoren, zoals vermeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 691/2010 van de Commissie.

1.4.4.

Met betrekking tot exploitatiebeperkingen:

a)

het gebruik van globale beperkingen, zoals beperkingen van het aantal bewegingen of geluidsquota;

b)

het gebruik van beperkingen aan specifieke luchtvaartuigen, zoals de uitdienstneming van marginaal conforme luchtvaartuigen;

c)

het gebruik van partiële beperkingen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen maatregelen overdag en „s nachts.

1.4.5.

Bestaande financiële instrumenten, zoals geluidsgerelateerde luchthavenheffingen

2.   Prognose in het geval geen nieuwe maatregelen worden genomen

2.1.

Beschrijving van eventuele ontwikkelingen op de luchthaven die reeds zijn goedgekeurd en in de pijplijn zitten, bijvoorbeeld, uitbreiding van capaciteit, start- en landingsbanen en/of terminals, voorspellingen van het aantal vertrekkende en aankomende vliegbewegingen, de verwachte toekomstige verkeerssamenstelling en de geraamde groei daarvan en een gedetailleerd onderzoek naar de geluidsimpact op de omgeving die de genoemde, uitbreiding van capaciteit, start- en landingsbanen of de terminal, en wijzigingen van vliegpaden en de aankomst- en vertrekroutes met zich brengen.

2.2.

In geval van uitbreiding van de luchthavencapaciteit, de voordelen die verbonden zijn aan de terbeschikkingstelling van die extra capaciteit in het ruimere luchtvaartnetwerk en de regio.

2.3.

Een beschrijving van het effect op de geluidssituatie wanneer geen verdere maatregelen worden genomen, en van het effect van de reeds geplande maatregelen ter verbetering van de geluidssituatie over dezelfde periode.

2.4.

Prognose van de geluidscontouren, inclusief een evaluatie van het aantal mensen dat waarschijnlijk last zal hebben van vliegtuiglawaai, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen oude, nieuwe en voor de toekomst geplande woongebieden waarvoor door de bevoegde instanties reeds een vergunning is afgegeven.

2.5.

Evaluatie van de gevolgen en mogelijke kosten van het uitblijven van maatregelen om het effect van een eventueel verwachte geluidstoename te beperken.

3.   Beoordeling van aanvullende maatregelen

3.1.

Een overzicht van de beschikbare aanvullende maatregelen en een indicatie van de belangrijkste redenen waarom zij zijn gekozen. Een beschrijving van de voor verdere analyse geselecteerde maatregelen en informatie over het resultaat van de analyse van de kosteneffectiviteit, met name de kosten van de invoering van deze maatregelen; het aantal mensen dat er naar verwachting baat bij zal hebben en het tijdschema; en rangschikking van specifieke maatregelen naar hun algehele doeltreffendheid.

3.2.

Een overzicht van de mogelijke milieu- en mededingingseffecten van de voorgestelde maatregelen op andere luchthavens, luchtvaartmaatschappijen en andere belanghebbende partijen.

3.3.

De redenen voor de keuze van de optie waaraan de voorkeur is gegeven.

3.4.

Een niet-technische samenvatting.


BIJLAGE II

Beoordeling van de kosteneffectiviteit van geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen

Bij de beoordeling van de kosteneffectiviteit van beoogde geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen wordt voor zover mogelijk, rekening gehouden met de volgende elementen, in kwantificeerbare termen:

1.

de verwachte geluidsbaten van de beoogde maatregelen, nu en in de toekomst;

2.

de veiligheid van de luchtvaartactiviteiten, inclusief risico’s voor derde partijen;

3.

de capaciteit van de luchthaven;

4.

de effecten op het Europees luchtvaartnetwerk.

Bovendien kunnen de bevoegde autoriteiten rekening houden met de volgende factoren:

1.

de gezondheid en veiligheid van lokale bewoners die in de omgeving van de luchthaven wonen;

2.

de duurzaamheid vanuit milieuoogpunt, inclusief verbanden tussen geluid en emissies;

3.

directe, indirecte of katalysatoreffecten op werkgelegenheid en economie.


Verklaring van de Commissie over de herziening van Richtlijn 2002/49/EG

De Commissie en de lidstaten voeren besprekingen over Bijlage II bij Richtlijn 2002/49/EG (methoden voor geluidsmeting) met het oog op aanneming ervan in de komende maanden.

In het licht van de lopende werkzaamheden van de WGO op het gebied van methoden om de gezondheidseffecten van geluid te bepalen, heeft de Commissie het voornemen om Bijlage III bij Richtlijn 2002/49/EG (bepaling van gezondheidseffecten, dosiseffectgrafieken) te herzien.


12.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 173/79


VERORDENING (EU) Nr. 599/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 april 2014

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad (2) moeten producten voor tweeërlei gebruik aan een doeltreffende controle worden onderworpen bij uitvoer uit of doorvoer door de Unie, of bij aflevering aan een derde land als gevolg van tussenhandeldiensten die worden verleend door een in de Unie ingezeten of gevestigde tussenhandelaar.

(2)

Om de lidstaten en de Unie in staat te stellen aan hun internationale verplichtingen te voldoen, is in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 428/2009 de gemeenschappelijke lijst vastgesteld van producten voor tweeërlei gebruik die in de Unie aan controle zijn onderworpen. Besluiten over de producten die aan controle zijn onderworpen, worden genomen in het kader van de Australiëgroep, het Controleregime voor de uitvoer van rakettechnologie en -onderdelen, de Groep van nucleaire exportlanden, het Wassenaar Arrangement en het Verdrag inzake chemische wapens.

(3)

Verordening (EG) nr. 428/2009 bepaalt dat de in bijlage I bij die verordening vastgestelde lijst van producten voor tweeërlei gebruik wordt bijgewerkt overeenkomstig de desbetreffende verplichtingen en verbintenissen en alle wijzigingen daaraan waarmee de lidstaten hebben ingestemd als partij bij de internationale regelingen inzake non-proliferatie en uitvoercontrole of door de bekrachtiging van desbetreffende internationale verdragen.

(4)

De in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 428/2009 vastgestelde lijst van producten voor tweeërlei gebruik moet regelmatig worden bijgewerkt zodat aan de verplichtingen inzake internationale veiligheid wordt voldaan, transparantie wordt gewaarborgd en het concurrentievermogen van de exporteurs behouden blijft. Vertraging bij de bijwerking van die lijst van producten voor tweeërlei gebruik kan ongunstige gevolgen hebben voor de veiligheid en de internationale inspanningen inzake non-proliferatie, en voor de economische activiteiten van exporteurs in de Unie. Tegelijkertijd vergen de technische aard van de wijzigingen en het feit dat die wijzigingen moeten stroken met besluiten die zijn genomen in het kader van de internationale regelingen voor uitvoercontrole dat een versnelde procedure wordt gevolgd om de noodzakelijke bijwerkingen in de Unie van kracht te doen worden.

(5)

Verordening (EG) nr. 428/2009 stelt algemene uitvoervergunningen van de Unie in als een van de vier soorten uitvoervergunningen waarin die verordening voorziet. Op grond van algemene uitvoervergunningen van de Unie kunnen in de Unie gevestigde exporteurs onder de in die vergunningen gestelde voorwaarden bepaalde met name genoemde producten uitvoeren naar bepaalde met name genoemde bestemmingen.

(6)

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 428/2009 bevat de thans in de Unie geldende algemene uitvoervergunningen van de Unie. Gelet op de aard van die algemene uitvoervergunningen van de Unie kan het nodig zijn bepaalde bestemmingen uit het toepassingsgebied van die vergunningen te halen, in het bijzonder wanneer uit gewijzigde omstandigheden blijkt dat steunregelingen voor uitvoer voor een bepaalde bestemming op grond van een algemene uitvoervergunning van de Unie niet langer mogen worden toegestaan. Een dergelijke uitsluiting van een bestemming van het toepassingsgebied van een algemene uitvoervergunning van de Unie mag een exporteur niet beletten op grond van de relevante bepalingen van Verordening (EG) nr. 428/2009 een ander soort uitvoervergunning te vragen.

(7)

Teneinde te garanderen dat de gemeenschappelijke lijst van producten voor tweeërlei gebruik regelmatig en tijdig wordt bijgewerkt overeenkomstig de verplichtingen en verbintenissen die de lidstaten in het kader van de internationale regelingen voor uitvoercontrole zijn aangegaan, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden gedelegeerd om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en binnen het toepassingsgebied van artikel 15 van die verordening handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 428/2009. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau.

(8)

Teneinde een snel antwoord van de Unie op gewijzigde omstandigheden met betrekking tot de beoordeling van de gevoeligheid van uitvoer op grond van algemene uitvoervergunningen van de Unie mogelijk te maken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden gedelegeerd om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 428/2009 met betrekking tot de uitsluiting van bestemmingen en/of producten van het toepassingsgebied van de algemene uitvoervergunningen van de Unie. Daar dergelijke wijzigingen enkel mogen worden aangebracht naar aanleiding van een beoordeling volgens welke de relevante uitvoer een verhoogd risico meebrengt en dat het verdere gebruik van algemene uitvoervergunningen voor die uitvoer onmiddellijk een ongunstige weerslag kan hebben op de veiligheid van de Unie en haar lidstaten, mag de Commissie een spoedprocedure gebruiken.

(9)

De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(10)

Verordening (EG) nr. 428/2009 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 428/2009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 9, lid 1, worden de volgende alinea’s toegevoegd:

„Om ervoor te zorgen dat enkel transacties die weinig risico opleveren onder de in de bijlagen IIa tot IIf beschreven algemene uitvoervergunningen van de Unie vallen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 23 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde bestemmingen van het toepassingsgebied van die algemene uitvoervergunningen van de Unie uit te sluiten als dergelijke bestemmingen onder een wapenembargo komen te vallen als bedoeld in artikel 4, lid 2.

Indien in het geval van dergelijke wapenembargo’s dwingende redenen van urgentie vereisen dat bepaalde bestemmingen worden uitgesloten van het toepassingsgebied van een algemene uitvoervergunning van de Unie, is de procedure van artikel 23 ter van toepassing op de gedelegeerde handelingen die worden vastgesteld op grond van dit lid.”.

2)

Aan artikel 15 wordt het volgende lid toegevoegd:

„3.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 23 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de bijwerking van de lijst van producten voor tweeërlei gebruik in bijlage I. Bijlage I wordt bijgewerkt binnen de perken van lid 1 van dit artikel. Indien het bijwerken van bijlage I betrekking heeft op producten voor tweeërlei gebruik die tevens zijn opgelijst in de bijlagen IIa tot en met IIg en IV, worden die bijlagen dienovereenkomstig gewijzigd.”.

3)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 23 bis

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 9, lid 1, en artikel 15, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar met ingang van 2 juli 2014. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend voor termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van elke termijn bezwaar maakt tegen een verlenging.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 9, lid 1, en artikel 15, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 9, lid 1, en artikel 15, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 23 ter

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en aan de Raad wordt vermeld om welke redenen gebruik wordt gemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 23 bis, lid 5, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onverwijld in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 16 april 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 (PB C 68 E van 7.3.2014, blz. 112) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 3 maart 2014 (PB C 100 van 4.4.2014, blz. 6). Standpunt van het Europees Parlement van 3 april 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad van 5 mei 2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik (PB L 134 van 29.5.2009, blz. 1).


Gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de toetsing van het controlesysteem voor de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie onderkennen het belang van een voortdurende verbetering van de doeltreffendheid en de samenhang van de EU-regeling voor controle op de uitvoer van strategische producten, waarbij een hoog niveau van veiligheid en voldoende transparantie worden gewaarborgd zonder dat er wordt geraakt aan het concurrentievermogen en de legitieme handel in producten voor tweeërlei gebruik.

De drie instellingen vinden dat modernisering en verdere convergentie van het systeem noodzakelijk zijn om gelijke tred te kunnen houden met nieuwe dreigingen en snelle technologische veranderingen, verstoringen te beperken, een echte gemeenschappelijke markt voor producten voor tweeërlei gebruik (gelijk speelveld voor uitvoerders) tot stand te brengen en te blijven fungeren als uitvoercontrolemodel voor derde landen.

Daartoe is het van essentieel belang dat het proces voor bijwerking van de controlelijsten (bijlagen bij de verordening) wordt gestroomlijnd, de risicobeoordeling en de uitwisseling van informatie worden versterkt, verbeterde industrienormen worden ontwikkeld en ongelijkheden bij de uitvoering worden beperkt.

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie onderkennen de kwesties met betrekking tot de uitvoer van bepaalde informatie- en communicatietechnologieën (ICT) die kunnen worden gebruikt in verband met mensenrechtenschendingen of om de veiligheid van de EU te ondermijnen, met name wat betreft technologieën die worden gebruikt voor grootschalige bewaking, monitoring, nasporen, traceren en censureren, of om zwakke plekken in software uit te buiten.

Er is hierover technisch overleg gestart, onder meer in het kader van het collegiale bezoek inzake producten voor tweeërlei gebruik van de EU, de Coördinatiegroep tweeërlei gebruik, en de regelingen voor uitvoercontrole, en er worden verdere maatregelen genomen om noodsituaties aan te pakken met sancties (overeenkomstig artikel 215 VWEU), of nationale maatregelen. Er zullen ook meer inspanningen worden gedaan om multilaterale overeenkomsten in de context van uitvoercontroleregelingen te stimuleren, en er zal worden nagegaan hoe deze kwestie kan worden aangepakt in de context van de lopende evaluatie van het beleid van de EU inzake uitvoercontrole op producten voor tweeërlei gebruik, en de opstelling van een mededeling van de Commissie. In dit verband hebben de drie instellingen nota genomen van de overeenkomst van 4 december 2013 van de deelnemende lidstaten aan het Wassenaar Arrangement om controles op complexe bewakingsinstrumenten die toegang zonder toestemming tot computersystemen mogelijk maken, en op IP-netwerkbewakingssystemen goed te keuren.

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie hechten ook aan de verdere ontwikkeling van het bestaande vangnetmechanisme voor producten voor tweeërlei gebruik die niet onder bijlage I bij de verordening vallen, teneinde het uitvoercontrolesysteem en de toepassing daarvan op de Europese eengemaakte markt verder te versterken.


Verklaring van de Commissie over gedelegeerde handelingen

In het kader van deze verordening herinnert de Commissie aan haar toezegging in punt 15 van de kaderovereenkomst over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie, namelijk dat zij in het kader van de opstelling van gedelegeerde handelingen het Parlement alle informatie en documentatie over haar bijeenkomsten met nationale deskundigen zal verstrekken.


Verklaring van de Commissie over bijwerking van de verordening

Teneinde een meer geïntegreerde, doeltreffende en coherente Europese aanpak van het vervoer (uitvoer, overbrenging, tussenhandel en doorvoer) van strategische producten te waarborgen, zal de Commissie met een nieuw voorstel komen om de verordening zo spoedig mogelijk bij te werken.


12.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 173/84


VERORDENING (EU) Nr. 600/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 mei 2014

betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De financiële crisis heeft zwakke punten in de transparantie van de financiële markten blootgelegd die kunnen bijdragen tot schadelijke sociaaleconomische effecten. Het versterken van de transparantie is een van de gemeenschappelijke beginselen voor het versterken van het financiële stelsel, zoals werd bevestigd door de verklaring van de G20-leiders in Londen op 2 april 2009. Om de transparantie te versterken en het functioneren van de interne markt voor financiële instrumenten te verbeteren, moet er een nieuw kader worden ingesteld dat uniforme vereisten voor de transparantie van transacties in markten voor financiële instrumenten voorschrijft. Het kader moet uitgebreide regels voor een groot aantal financiële instrumenten bevatten. Het moet een aanvulling vormen op de vereisten voor de transparantie van orders en transacties met betrekking tot aandelen die zijn vastgelegd in Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad (4).

(2)

De groep deskundigen op hoog niveau inzake financieel toezicht in de EU, onder voorzitterschap van Jacques de Larosière, heeft de Unie uitgenodigd een meer geharmoniseerde set financiële regelgevingen te ontwikkelen. In de context van de toekomstige Europese toezichtarchitectuur heeft de Europese Raad van 18 en 19 juni 2009 de noodzaak onderstreept van de instelling van één Europees reglement dat van toepassing is op alle financiële instellingen in de interne markt.

(3)

Daarom moet de nieuwe wetgeving uit twee verschillende rechtsinstrumenten bestaan, met name een richtlijn en deze verordening. Beide rechtsinstrumenten samen dienen het wettelijke kader te vormen voor de vereisten die gelden voor beleggingsondernemingen, gereglementeerde markten en aanbieders van datarapporteringsdiensten. Deze verordening moet derhalve in combinatie met de richtlijn worden gelezen. Aangezien het noodzakelijk is om met betrekking tot bepaalde vereisten één set regels vast te stellen die voor alle instellingen gelden, alsook om potentiële reguleringsarbitrage te voorkomen en marktdeelnemers meer rechtszekerheid en een minder complexe regelgeving te bieden, is het gerechtvaardigd een rechtsgrondslag te gebruiken waarmee in een verordening kan worden voorzien. Om de resterende handelsbelemmeringen en significante concurrentieverstoringen die uit de verschillen tussen nationale wetgevingen voortvloeien, weg te nemen en nieuwe handelsbelemmeringen en significante concurrentieverstoringen te voorkomen, is het derhalve noodzakelijk een verordening vast te stellen met uniforme regels die in alle lidstaten van toepassing zijn. Deze rechtstreeks toepasselijke wetgevingshandeling is erop gericht op bepalende wijze een bijdrage te leveren aan het soepel functioneren van de interne markt en moet derhalve worden gebaseerd op artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), geïnterpreteerd in overeenstemming met de consistente jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

(4)

Richtlijn 2004/39/EG heeft regels ingesteld om de handel in aandelen die tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, voor en na de handel transparant te maken, en voor het melden aan de bevoegde autoriteiten van transacties met betrekking tot financiële instrumenten die tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten. De richtlijn moet worden herschikt om de ontwikkelingen in de financiële markten voldoende te weerspiegelen en om de zwakke punten en lacunes aan te pakken die onder meer door de crisis op de financiële markt aan het licht zijn gekomen.

(5)

Bepalingen met betrekking tot de handel en reglementaire transparantie-vereisten moeten de vorm hebben van rechtstreeks toepasselijke wetgeving die geldt voor alle beleggingsondernemingen, die uniforme regels moeten volgen op alle markten van de Unie om een uniforme toepassing van één regelgevingskader mogelijk te maken, teneinde het vertrouwen in de transparantie van de markten in de hele Unie te versterken, de complexiteit van de regelgeving en de nalevingskosten voor beleggingsondernemingen terug te dringen, in het bijzonder voor financiële instellingen die grensoverschrijdend actief zijn, en bij te dragen aan het wegnemen van concurrentieverstoring. De vaststelling van een verordening zorgt voor rechtstreekse toepasbaarheid en is daarom het meest geschikt om die regelgevingsdoelstellingen te halen en te zorgen voor uniforme voorwaarden door te voorkomen dat de nationale voorschriften uiteenlopen als gevolg van de omzetting van een richtlijn.

(6)

Het is van belang dat ervoor wordt gezorgd dat de handel in financiële instrumenten zoveel mogelijk op georganiseerde handelsplatformen plaatsvindt en dat al die handelsplatformen naar behoren gereguleerd zijn. In het kader van Richtlijn 2004/39/EG hebben zich enkele handelssystemen ontwikkeld waarop het regelgevingsregime onvoldoende greep had. Alle handelssystemen in financiële instrumenten, zoals entiteiten die momenteel bekend staan als broker crossing-netwerken, moeten in de toekomst behoorlijk gereguleerd zijn en over een vergunning beschikken als een van de diverse soorten multilaterale handelsplatformen of als beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling onder de in deze verordening en in Richtlijn 2014/65/EU (5) vermelde voorwaarden.

(7)

De definities van gereglementeerde markt en multilaterale handelsfaciliteit (Multilateral Trading Facility — MTF) moeten worden verduidelijkt en moeten nauw bij elkaar blijven aansluiten om duidelijk te maken dat zij effectief dezelfde georganiseerde-handelsfuncties bestrijken. Bilaterale systemen waarin een beleggingsonderneming handelstransacties voor eigen rekening uitvoert en niet als bemiddelaar tussen koper en verkoper, zonder zelf risico te dragen, mogen er niet onder vallen. Gereglementeerde markten en MTF’s dient het niet toegestaan te zijn met eigen kapitaal cliëntenorders uit te voeren. De term „systeem” omvat alle markten die bestaan uit een geheel van regels en een handelsplatform, alsmede de markten die alleen op basis van een geheel van regels werken. Gereglementeerde markten en MTF’s zijn niet verplicht een „technisch” systeem voor het matchen van orders te exploiteren en mogen andere handelsprotocollen hanteren, inclusief systemen waarbij gebruikers kunnen verhandelen tegen koersen die zij bij verscheidene aanbieders opvragen. Een markt die alleen bestaat uit een geheel van regels betreffende aspecten die verband houden met lidmaatschap, toelating van instrumenten tot de handel, handel tussen leden, transactiemelding en - waar van toepassing — transparantieverplichtingen, is een gereglementeerde markt of een MTF in de zin van deze verordening, en volgens deze regels uitgevoerde transacties worden geacht te zijn verricht volgens de systemen van een gereglementeerde markt of een MTF. De term „koop- en verkoopintenties” moet in brede zin worden opgevat en omvat orders, koersen en blijken van belangstelling.

Een van de belangrijke vereisten is de verplichting dat de intenties in het systeem moeten worden samengebracht volgens niet-discretionaire regels die door de exploitant van het systeem zijn vastgesteld. Dit vereiste houdt in dat de intenties volgens de regels, de protocollen of de interne werkingsprocedures, met inbegrip van IT-procedures van het systeem moeten worden samengebracht. Onder „niet-discretionaire regels” worden regels verstaan die de gereglementeerde markt of de marktexploitant of beleggingsonderneming die een MTF exploiteert, geen enkele mogelijkheid mogen laten om de interactie tussen de intenties te beïnvloeden. In de definities is bepaald dat de intenties op zodanige wijze moeten worden samengebracht dat er een overeenkomst uit voortvloeit, hetgeen zich voordoet wanneer de uitvoering plaatsvindt volgens de regels, de protocollen of de interne exploitatieprocedures van het systeem.

(8)

Om de financiële markten in de Unie transparanter en efficiënter te maken en gelijke concurrentievoorwaarden tot stand te brengen tussen de verschillende platformen die multilaterale transactiediensten aanbieden, is het nodig een nieuwe categorie handelsplatformen te introduceren, namelijk de georganiseerde handelsfaciliteit (Organised Trading Facility — OTF) voor obligaties, gestructureerde financiële producten, emissierechten en derivaten, en ervoor te zorgen dat deze naar behoren gereglementeerd is en niet-discriminerende regels voor de toegang tot de faciliteit toepast. Die nieuwe categorie wordt breed gedefinieerd, zodat nu en in de toekomst alle typen georganiseerde uitvoering en regeling van handel die niet overeenkomen met de functionaliteiten of regelgevingsspecificaties van de bestaande platformen eronder vallen. Als gevolg daarvan moeten passende organisatievereisten en transparantieregels worden toegepast, die efficiënte koersvorming ondersteunen. De nieuwe categorie omvat systemen die in aanmerking komen voor de handel in voor clearing vatbare en voldoende liquide derivaten.

Zij mag geen faciliteiten omvatten waar niet daadwerkelijk transacties worden uitgevoerd of geregeld in het systeem, zoals mededelingenborden die worden gebruikt om koop- en verkoopintenties aan te kondigen, andere entiteiten die potentiële koop- en verkoopintenties samenvoegen of poolen, elektronische posttransactionele bevestigingsdiensten, of het comprimeren van portefeuilles, dat in bestaande derivatenportefeuilles niet-marktrisico’s vermindert zonder het marktrisico van de portefeuilles te veranderen. Portefeuillecompressie kan worden verricht door een scala aan ondernemingen die niet als zodanig gereglementeerd zijn op grond van deze verordening of Richtlijn 2014/65/EU, zoals centrale tegenpartijen (CTP’s) en transactieregisters, alsmede door beleggingsondernemingen en marktexploitanten. Het dient te worden verduidelijkt dat wanneer beleggingsondernemingen en marktexploitanten portefeuillecompressie verrichten, bepaalde voorschriften in deze verordening of Richtlijn 2014/65/EU niet van toepassing zijn op portefeuillecompressie. Aangezien centrale effectenbewaarinstellingen (Central Securities Depositories — CSD’s) aan dezelfde vereisten als beleggingsondernemingen zullen moeten voldoen wanneer zij bepaalde beleggingsdiensten verlenen of bepaalde beleggingsactiviteiten verrichten, dienen de bepalingen in deze verordening of in Richtlijn 2014/65/EU niet van toepassing te zijn op ondernemingen die buiten die regelgeving vallen wanneer zij portefeuillecompressie verrichten.

(9)

Die nieuwe categorie, de OTF, vormt een aanvulling op de bestaande soorten handelsplatformen. Terwijl op gereglementeerde markten en in MTF’s niet-discretionaire regels gelden voor de uitvoering van transacties, dient de exploitant van een OTF orders op discretionaire basis uit te voeren, rekening houdend met, voor zover van toepassing, de eisen inzake transparantie vóór de handel en de verplichtingen inzake optimale uitvoering. Als gevolg daarvan moeten er gedragsregels en verplichtingen met betrekking tot de optimale uitvoering en de afhandeling van cliëntenorders gelden voor de transacties die worden gesloten via een OTF die wordt geëxploiteerd door een beleggingsonderneming of een marktexploitant. Een marktexploitant die een vergunning tot exploitatie van een OTF heeft, dient hoofdstuk 1 van Richtlijn 2014/65/EU betreffende voorwaarden en procedures voor de vergunningverlening aan beleggingsondernemingen na te leven. De beleggingsonderneming of de marktexploitant die een OTF exploiteert, dient op twee verschillende niveaus over discretionaire ruimte te kunnen beschikken: ten eerste bij het nemen van de beslissing tot het plaatsen van een order bij de OTF of tot het intrekken ervan en ten tweede bij het nemen van de beslissing een bepaalde order op een bepaald ogenblik niet te matchen met de in het systeem beschikbare orders, mits zulks in overeenstemming is met de specifieke instructies van de cliënten en met de verplichtingen inzake optimale uitvoering.

Voor het systeem dat cliëntenorders matcht, dient de exploitant te kunnen beslissen of, wanneer en hoeveel van twee of meer orders in het systeem zullen worden gematcht. Overeenkomstig artikel 20, leden 1, 2, 4 en 5, van Richtlijn 2014/65/EU en onverminderd artikel 20, lid 3, van Richtlijn 2014/65/EU dient de onderneming onderhandelingen tussen cliënten te kunnen faciliteren teneinde twee of meer potentieel met elkaar verenigbare handelsintenties in een transactie bij elkaar te brengen. Op beide discretionaire niveaus dient de exploitant van de OTF zijn verplichtingen op grond van de artikelen 18 en 27 van Richtlijn 2014/65/EU na te leven. De marktexploitant of de beleggingsonderneming die een OTF exploiteert dient de gebruikers van het platform duidelijk te maken hoe hij de keuze zal maken. Omdat een OTF een echt handelsplatform is, moet de platformexploitant neutraal zijn. De beleggingsonderneming of marktexploitant die de OTF exploiteert dient derhalve onderworpen te zijn aan voorschriften inzake niet-discriminerende uitvoering en noch de beleggingsonderneming of marktexploitant die de OTF exploiteert, noch enige entiteit die deel uitmaakt van dezelfde groep of rechtspersoon als de beleggingsonderneming of marktexploitant mag worden toegestaan met eigen kapitaal cliëntenorders uit te voeren in een OTF.

Om de uitvoering te faciliteren van een of meer cliëntenorders in obligaties, gestructureerde financiële producten, emissierechten en derivaten waarop de clearingverplichting overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6) niet van toepassing is verklaard, zal het een OTF-exploitant worden toegestaan gebruik te maken van compenserende aan- en verkopen in de zin van Richtlijn 2014/65/EU, mits de cliënt hiermee heeft ingestemd. Ten aanzien van overheidsschuldinstrumenten waarvoor geen liquide markt bestaat, dient een beleggingsonderneming of marktexploitant die een OTF exploiteert, voor eigen rekening te kunnen handelen voor zover het geen compenserende aan- en verkopen betreft. Indien gebruik wordt gemaakt van compenserende aan- en verkopen, moet aan alle vereisten inzake transparantie voor en na de handel en aan de verplichtingen inzake optimale uitvoering worden voldaan. De OTF-exploitant of een entiteit die deel uitmaakt van dezelfde groep of rechtspersoon als de beleggingsonderneming of marktexploitant mag niet als beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling optreden in de door hem/haar geëxploiteerde OTF. Voorts moet de exploitant van een OTF met betrekking tot het goede beheer van mogelijke belangenconflicten aan dezelfde verplichtingen voldoen als een MTF.

(10)

Alle georganiseerde handel dient te worden uitgevoerd op gereglementeerde platforms en volledig transparant te zijn, zowel voor de handel als daarna. Daarom moeten er adequaat afgestemde transparantievereisten gelden voor alle typen handelsplatformen en voor alle financiële instrumenten die daar worden verhandeld.

(11)

Teneinde ervoor te zorgen dat meer transacties via gereglementeerde handelsplatformen en beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling verlopen, dient in deze verordening een handelsverplichting voor aandelen die tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten of die op een handelsplatform worden verhandeld, te worden ingevoerd voor beleggingsondernemingen. Die handelsverplichting houdt in dat beleggingsondernemingen alle handelstransacties, met inbegrip van transacties voor eigen rekening en transacties ter uitvoering van cliëntenorders, op een gereglementeerde markt of via een MTF, beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling of een gelijkwaardig handelsplatform uit een derde land moeten verrichten. Er dient evenwel te worden voorzien in een uitzonderingsregeling op die handelsverplichting als er een legitieme reden bestaat. Van een legitieme reden is sprake bij transacties op niet-systematische, ad-hoc-, onregelmatige en niet-frequente basis, of bij technische transacties, zoals „give-up”-transacties, die niet bijdragen aan de koersvorming. Een dergelijke uitzondering op deze handelsverplichting mag niet worden gebruikt om de ingevoerde beperkingen op het gebruik van de ontheffing van een referentieprijs en de ontheffing van een bilateraal overeengekomen prijs te omzeilen, of om een broker crossing-netwerk of een ander crossing-systeem te exploiteren.

De keuze voor het verrichten van transacties via een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling laat de regeling voor beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling van deze verordening onverlet. Het is de bedoeling dat, indien de beleggingsonderneming zelf voldoet aan de in deze verordening opgenomen relevante criteria om als beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling voor dat specifieke aandeel te worden beschouwd, de transactie op die manier kan worden afgehandeld; als de beleggingsonderneming niet als beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling voor dat specifieke aandeel wordt beschouwd, dient ze de transactie echter toch nog te kunnen verrichten via een andere beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling, indien dat strookt met haar verplichtingen inzake optimale uitvoering en over die keuzemogelijkheid beschikt. Daarnaast dient, om een behoorlijke reglementering van de multilaterale handel in aandelen, representatieve certificaten (depositary receipts), beursverhandelde fondsen (Exchange Traded Funds -ETF „s), certificaten en andere vergelijkbare financiële instrumenten te verzekeren, een beleggingsonderneming die een intern matchingsysteem op multilaterale basis exploiteert, over een vergunning als een MTF te beschikken. Er dient te worden verduidelijkt dat de in Richtlijn 2014/65/EU vermelde bepalingen inzake optimale uitvoering zodanig moeten worden toegepast dat de in deze verordening vermelde handelsverplichtingen niet in het gedrang komen.

(12)

De handel in representatieve certificaten, ETF’s, certificaten, soortgelijke financiële instrumenten en aandelen die niet tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, vindt grotendeels op dezelfde manier plaats en vervult een bijna identiek economisch doel als de handel in aandelen die tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten. De transparantiebepalingen die gelden voor aandelen die tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten moeten derhalve worden uitgebreid met deze financiële instrumenten.

(13)

Hoewel in beginsel wordt erkend dat er een regeling nodig is voor ontheffingen van transparantie voor de handel ter ondersteuning van het efficiënt functioneren van markten, moeten de daadwerkelijke ontheffingsbepalingen voor aandelen die gelden op basis van Richtlijn 2004/39/EG en Verordening (EG) nr. 1287/2006 van de Commissie (7) worden getoetst om na te gaan of zij nog passend zijn wat betreft hun toepassingsgebied en voorwaarden. Om een uniforme toepassing van de ontheffingen van transparantie voor de handel met betrekking tot aandelen en uiteindelijk ook andere soortgelijke financiële instrumenten en andere dan eigenvermogensinstrumenten voor specifieke marktmodellen en typen en grootten van orders te garanderen, moet de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten — European Securities and Markets Authority — ESMA), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 het Europees Parlement en de Raad (8) (), de verenigbaarheid van individuele verzoeken tot toepassing van een ontheffing voor in deze verordening vastgelegde regels en in deze verordening voorziene gedelegeerde handelingen beoordelen. De beoordeling van de ESMA moet de vorm aannemen van een advies overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EU) nr. 1095/2010. Daarnaast moeten de al bestaande uitzonderingen voor aandelen door de ESMA worden beoordeeld binnen een passend tijdskader en moet, volgens dezelfde procedure, worden beoordeeld of zij nog in overeenstemming zijn met de in deze verordening vastgestelde regels en de krachtens deze verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen.

(14)

De financiële crisis heeft specifieke zwakke punten aan het licht gebracht in de manier waarop informatie over handelskansen en -prijzen met betrekking tot andere financiële instrumenten dan aandelen beschikbaar is voor marktdeelnemers, namelijk als het gaat om timing, granulariteit, gelijke toegang en betrouwbaarheid. Er moeten dus geschikte vereisten voor transparantie voor en na de handel worden geïntroduceerd waarbij rekening is gehouden met de verschillende kenmerken en marktstructuren van specifieke typen financiële instrumenten anders dan aandelen, en deze moeten worden afgestemd op verschillende soorten handelssystemen, waaronder op orderboek gebaseerde, koersgedreven, hybride, op een periodieke veiling gebaseerde of voicetradingsystemen. Om een solide transparantiekader te scheppen voor alle relevante financiële instrumenten, moeten deze van toepassing zijn op obligaties, gestructureerde financiële producten, emissierechten en derivaten die worden verhandeld op een handelsplatform. Vrijstellingen van de transparantie vóór de handel en aanpassing van de voorschriften inzake uitgestelde publicatie mogen daarom alleen in bepaalde duidelijk omschreven gevallen tot de mogelijkheden behoren.

(15)

Het is noodzakelijk dat er een voldoende mate van handelstransparantie wordt geïntroduceerd in de markten voor obligaties, gestructureerde financiële producten en derivaten om te helpen bij de waardering van producten en bij de efficiëntie van de prijsvorming. Gestructureerde financiële producten moeten met name door activa gedekte waardepapieren omvatten, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 5 van Verordening (EG) nr. 809/2004 van de Commissie (9), waaronder onder meer schuldobligaties met onderpand vallen.

(16)

Teneinde uniform toepasbare voorwaarden tussen handelsplatformen te garanderen, moeten voor de verschillende soorten platformen dezelfde eisen met betrekking tot transparantie vóór en na de handel gelden. De transparantievereisten moeten worden afgestemd op de verschillende typen financiële instrumenten, waaronder eigenvermogensinstrumenten, obligaties en derivaten, rekening houdend met de belangen van de beleggers en de emittenten, met inbegrip van de emittenten van overheidsobligaties, en de marktliquiditeit. De eisen moeten worden afgestemd op de verschillende soorten handel, waaronder op orderboek gebaseerde en koersgedreven systemen, zoals „request-for-quote”-systemen (prijsaanvraag) en hybride en „voice broking”-systemen, en rekening houden met de transactieomvang, met inbegrip van de omzet, en andere relevante criteria.

(17)

Om eventuele negatieve gevolgen voor het prijsvormingsproces te voorkomen, is het noodzakelijk een passend mechanisme voor volumebeperking in te voeren voor orders die worden geplaatst in systemen die berusten op een handelsmethode waarbij de prijs wordt bepaald overeenkomstig een referentieprijs, en voor bepaalde bilateraal overeengekomen transacties. Dit mechanisme dient een dubbel maximum te hebben, waarbij een volumemaximum wordt toegepast op elk handelsplatform dat van die ontheffingen gebruik maakt, zodat slechts een zeker percentage van de handel op elk handelsplatform kan plaatsvinden; daarnaast is er een algemeen volumemaximum dat bij overschrijding ervan leidt tot de schorsing van het gebruik van die ontheffingen in de hele Unie. Wat de overeengekomen transacties betreft, dient het alleen te worden toegepast op de transacties die worden verricht tegen een koers die valt binnen de actuele volumegewogen spread zoals die blijkt uit het orderboek of tegen de koersen van de marktmakers van het handelsplatform dat dat systeem exploiteert. Uitgesloten dienen bilateraal overeengekomen transacties in niet-liquide aandelen, representatieve certificaten, ETF’s, certificaten of andere vergelijkbare financiële instrumenten te zijn, en transacties waaraan andere voorwaarden dan de actuele marktprijs verbonden zijn aangezien ze niet bijdragen aan het prijsvormingsproces.

(18)

Teneinde te voorkomen dat de handel buiten de beurs efficiënte koersvorming of transparante gelijke concurrentievoorwaarden tussen de wijzen van verhandeling in gevaar brengt, moeten er passende eisen voor transparantie vóór de handel gelden voor beleggingsondernemingen die voor eigen rekening financiële instrumenten buiten de beurs verhandelen voor zover zij dit doen in hun hoedanigheid van beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling met betrekking tot aandelen, certificaten van aandelen, ETF’s, certificaten of andere vergelijkbare financiële instrumenten waarvoor een liquide markt bestaat, en obligaties, gestructureerde financiële producten, emissierechten en derivaten die op een handelsplatform worden verhandeld en waarvoor een liquide markt bestaat.

(19)

Een beleggingsonderneming die cliëntenorders uitvoert met eigen kapitaal, moet worden beschouwd als een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling, tenzij de transacties incidenteel, ad hoc en op onregelmatige basis buiten een handelsplatform worden uitgevoerd. Aldus moeten beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling gedefinieerd worden als beleggingsondernemingen die op georganiseerde basis, frequent, systematisch en in aanzienlijke mate voor eigen rekening handelen door cliëntenorders uit te voeren buiten een handelsplatform. De voorschriften voor beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling in deze verordening moeten ten aanzien van een beleggingsonderneming alleen worden toegepast met betrekking tot elk apart financieel instrument, bijvoorbeeld op het niveau van de ISIN-code, waarin de beleggingsonderneming een beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling is. Om de objectieve en effectieve toepassing van de definitie van beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling op beleggingsondernemingen te garanderen, dient vooraf een drempel voor systematische interne afhandeling te worden bepaald, met een nauwkeurige omschrijving van hetgeen onder „frequent, systematisch en in aanzienlijke mate” wordt verstaan.

(20)

Een OTF is elk systeem of elke faciliteit waarin meerdere koop- en verkoopintenties van derde partijen op elkaar inwerken in het systeem, maar het mag een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling niet worden toegestaan de koop- en verkoopintenties van derde partijen bijeen te brengen. Zo dient bijvoorbeeld een handelsplatform waarop de handelstransacties altijd met één enkele beleggingsonderneming worden verricht, ook wel single-dealer platform genoemd, als een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling te worden beschouwd indien het aan de voorschriften van deze verordening voldoet. Een platform waarop meerdere handelaren voor hetzelfde financiële instrument op elkaar inwerken, ook wel multi-dealer platform genoemd, dient evenwel niet als een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling te worden beschouwd.

(21)

Beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling dienen op basis van hun commerciële beleid en op objectieve, niet-discriminerende wijze te kunnen bepalen aan welke cliënten zij toegang verlenen tot hun koersen, waarbij zij onderscheid mogen maken tussen categorieën van cliënten, en het dient hen ook te zijn toegestaan om rekening te houden met verschillen tussen cliënten, bijvoorbeeld wat het kredietrisico betreft. Beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling dienen niet verplicht te worden hun vaste koersen openbaar te maken, cliëntenorders uit te voeren en toegang te verlenen tot hun koersen voor transacties in eigenvermogensinstrumenten met een grotere omvang dan de standaardmarktomvang en transacties in andere dan eigenvermogensinstrumenten met een grotere omvang dan de voor het financiële instrument specifieke omvang. Of beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling hun verplichtingen nakomen, dient door de bevoegde autoriteiten te worden gecontroleerd en aan deze autoriteiten dient de nodige informatie te worden verstrekt om die taak te kunnen uitvoeren.

(22)

Deze verordening is niet bedoeld om de toepassing van regels voor transparantie vóór de handel te eisen met betrekking tot transacties die buiten de beurs zijn uitgevoerd, behalve wanneer dit gebeurt via een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling.

(23)

Marktgegevens moeten gemakkelijk en direct beschikbaar zijn voor gebruikers in een zoveel mogelijk uitgesplitste vorm om de beleggers, en de gegevensdienstverleners die voor hen werken, in staat te stellen gegevensoplossingen zo goed mogelijk op hun eigen situatie af te stemmen. Daarom moeten transparantiegegevens voor en na de handel op „ongebundelde” wijze beschikbaar worden gesteld aan het publiek, om de kosten voor marktdeelnemers die gegevens kopen te beperken.

(24)

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (10) en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (11) dienen volledig van toepassing te zijn op de uitwisseling, overdracht en verwerking van persoonsgegevens voor de toepassing van deze verordening, in het bijzonder titel IV, door de lidstaten en de ESMA.

(25)

Gezien het feit dat de partijen bij de G20-top in Pittsburgh op 25 september 2009 zijn overeengekomen dat de handel in gestandaardiseerde, buiten de beurs verhandelde derivatencontracten moet worden verplaatst naar beurzen of elektronische handelsplatformen, naar gelang van het geval, moet er een formele regelgevingsprocedure worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat de handel tussen financiële tegenpartijen en grote niet-financiële tegenpartijen in alle derivaten die in aanmerking komen voor clearing en voldoende liquide zijn, plaatsvindt via een gamma van handelsplatformen die aan vergelijkbare regelgeving onderworpen zijn en die deelnemers in staat stellen met meerdere tegenpartijen te handelen. Bij het beoordelen of de liquiditeit voldoende is, moet rekening worden gehouden met de marktkenmerken op nationaal niveau, waaronder elementen als aantal en soort van de marktdeelnemers in een bepaalde markt, en met de transactiekenmerken, zoals de omvang en frequentie van de transacties in die markt.

Een liquide markt in een productklasse of derivaat wordt gekenmerkt door een groot aantal actieve marktdeelnemers, met een passende mix van liquiditeitsverschaffers en liquiditeitsafnemers — in verhouding tot het aantal verhandelde producten — die regelmatig transacties in deze producten verrichten die van kleinere omvang zijn dan transacties van aanzienlijke omvang. Indicaties van een dergelijke marktactiviteit zijn een groot aantal wachtende koop- en verkooporders in het betrokken derivaat, met een geringe spread voor een transactie van normale marktomvang als gevolg. Bij het beoordelen of de liquiditeit voldoende is, moet worden onderkend dat de liquiditeit van een derivaat fors kan schommelen naar gelang van de marktomstandigheden en de levenscyclus van het derivaat.

(26)

Gezien het feit dat enerzijds de partijen bij de G20-top in Pittsburgh op 25 september 2009 zijn overeengekomen dat de handel in gestandaardiseerde buiten de beurs verhandelde derivatencontracten moet worden verplaatst naar beurzen of elektronische handelsplatformen, naar gelang van het geval, en anderzijds diverse otc-derivaten een naar verhouding lagere liquiditeit hebben, is het passend te voorzien in een geschikt gamma in aanmerking komende platformen waarop krachtens dat akkoord kan worden gehandeld. Voor alle in aanmerking komende platformen moeten zorgvuldig uitgelijnde regelgevingsvereisten gelden met betrekking tot organisatie- en exploitatieaspecten, regelingen om belangenconflicten te beperken, toezicht op alle handelsactiviteit, transparantie voor en na de handel die is afgestemd op elk financieel instrument en soort handelssysteem, en de mogelijkheid van wisselwerking tussen de verschillende handelsintenties van derde partijen. Er moet evenwel in worden voorzien dat exploitanten van platformen krachtens dit akkoord transacties tussen meerdere derden op discretionaire wijze kunnen regelen teneinde de voorwaarden voor uitvoering en liquiditeit te verbeteren.

(27)

De verplichting om transacties uit te voeren in derivaten die tot een klasse van derivaten behoren welke onderworpen is verklaard aan de handelsverplichting op een gereglementeerde markt, een MTF, een OTF of een handelsplatform in een derde land, mag niet gelden voor de onderdelen van niet-prijsvormende posttransactionele risicoverlagende diensten die in derivatenportefeuilles, inclusief bestaande otc-derivatenportefeuilles overeenkomstig Verordening (EU) nr. 648/2012, niet-marktrisico’s verminderen zonder het marktrisico van de portefeuilles te veranderen. Voorts is het weliswaar dienstig een specifieke regeling voor portefeuillecompressie vast te stellen, maar heeft deze verordening niet als doel het gebruik van andere risicoverlagende diensten na de handel te verhinderen.

(28)

De handelsverplichting die voor die derivaten wordt ingesteld, moet efficiënte concurrentie tussen in aanmerking komende platformen mogelijk maken. Daarom dienen die handelsplatformen met betrekking tot elke aan deze handelsverplichting onderworpen derivaten geen exclusieve rechten te kunnen claimen waardoor andere handelsplatformen geen handel in deze financiële instrumenten zouden kunnen aanbieden. Voor effectieve concurrentie tussen handelsplatformen voor derivaten is het essentieel dat de handelsplatformen niet-discriminerende en transparante toegang hebben tot CTP’s. Niet-discriminerende toegang tot een CTP moet inhouden dat een handelsplatform het recht heeft op niet-discriminerende wijze te worden behandeld met betrekking tot de wijze waarop de contracten die via dat platform worden verhandeld, worden behandeld op het stuk van onderpandvereisten en de verrekening van economisch gelijkwaardige contracten en cross-margining met gecorreleerde contracten die door dezelfde CTP worden gecleard, en niet-discriminerende clearingvergoedingen.

(29)

De bevoegdheden van de bevoegde autoriteiten moeten worden aangevuld met een expliciet mechanisme voor het verbieden of beperken van het op de markt brengen, verspreiden en verkopen van enig financieel instrument of gestructureerd deposito dat aanleiding geeft tot ernstige bezorgdheid met betrekking tot beleggersbescherming, het ordelijk functioneren en de integriteit van de financiële markten of de grondstoffenmarkten, of de stabiliteit van het financiële stelsel of een deel daarvan, in combinatie met passende coördinatie- en noodbevoegdheden voor de ESMA of, met betrekking tot gestructureerde deposito’s, de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit — EBA), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (12). De uitoefening van dergelijke bevoegdheden door de bevoegde autoriteiten en, in uitzonderlijke gevallen, door de ESMA of de EBA moet gebonden zijn aan de naleving van een aantal specifieke voorwaarden. Als aan deze voorwaarden is voldaan, moet de bevoegde autoriteit of, in uitzonderlijke gevallen, de ESMA of de EBA, de mogelijkheid hebben om uit voorzorg een verbod of beperking op te leggen voordat een financieel instrument of gestructureerd deposito op de markt is gebracht, is verspreid of aan cliënten is verkocht.

Die bevoegdheden houden niet in dat een productgoedkeuring moet worden ingevoerd of toegepast of dat een vergunning moet worden verleend door de bevoegde autoriteit, de ESMA of de EBA, en ontslaan beleggingsondernemingen niet van hun verantwoordelijkheid om te voldoen aan alle relevante, in deze verordening en in Richtlijn 2014/65/EU vermelde voorschriften. De ordelijke werking en de integriteit van grondstoffenmarkten dienen door de bevoegde autoriteiten als criterium te worden gehanteerd bij hun interventies, zodat actie kan worden ondernomen om de mogelijke negatieve externe gevolgen die activiteiten op de financiële markten kunnen hebben voor de grondstoffenmarkten, tegen te gaan. Dat geldt met name voor de markten voor landbouwgrondstoffen, welke als doel hebben ervoor te zorgen dat de voedselvoorziening voor de bevolking verzekerd is. In die gevallen moet ook worden gezorgd voor de coördinatie van de maatregelen met de voor de betrokken grondstoffenmarkten bevoegde autoriteiten.

(30)

De bevoegde autoriteiten moeten de ESMA in kennis stellen van de bijzonderheden van al hun verzoeken tot het verlagen van een positie met betrekking tot een derivatencontract, van eventuele eenmalige limieten en van eventuele voorafgaande positielimieten om de coördinatie en convergentie bij het gebruik van die bevoegdheden te verbeteren. De essentiële bijzonderheden van eventuele voorafgaande positielimieten die door een bevoegde autoriteit worden toegepast, moeten worden gepubliceerd op de website van de ESMA.

(31)

De ESMA moet iedereen om informatie kunnen verzoeken met betrekking tot zijn of haar positie ten aanzien van een derivatencontract en moet kunnen verzoeken tot verlaging van die positie en tot beperking van de mate waarin personen individuele transacties kunnen uitvoeren met betrekking tot van grondstoffen afgeleide instrumenten. De ESMA moet dan de relevante bevoegde autoriteiten informeren over de maatregelen die zij voorstelt en die maatregelen publiceren.

(32)

De bijzonderheden van transacties in financiële instrumenten moeten worden gemeld aan de bevoegde autoriteiten om deze in staat te stellen potentiële gevallen van marktmisbruik op te sporen en te onderzoeken en toezicht te houden op het eerlijk en ordelijk functioneren van de markten en op de activiteiten van beleggingsondernemingen. Onder dat toezicht vallen alle financiële instrumenten die op een handelsplatform worden verhandeld en de financiële instrumenten waarvan het onderliggende financieel instrument op een handelsplatform wordt verhandeld of waarvan het onderliggende instrument een index of een mand is die is samengesteld uit financiële instrumenten die op een handelsplatform worden verhandeld. De verplichting moet gelden ongeacht of de transacties in een van die financiële instrumenten al dan niet op een handelsplatform zijn verricht. Teneinde onnodige administratieve lasten voor beleggingsondernemingen te voorkomen, moeten financiële instrumenten die niet vatbaar zijn voor marktmisbruik worden vrijgesteld van de kennisgevingsplicht. In de meldingen moet overeenkomstig de toezeggingen van de G20 een identificator voor juridische entiteiten worden gebruikt. De ESMA dient aan de Commissie verslag uit te brengen over de werking van dit systeem van melding aan de bevoegde autoriteiten en de Commissie dient stappen te nemen om indien nodig wijzigingen voor te stellen.

(33)

De exploitant van een handelsplatform dient zijn bevoegde autoriteit de relevante referentiegegevens inzake financiële instrumenten te verstrekken. Die kennisgevingen moeten door de bevoegde autoriteiten onverwijld worden doorgezonden aan de ESMA, die ze onmiddellijk op haar website openbaar dient te maken, zodat de ESMA en de bevoegde autoriteiten de transactiemeldingen kunnen gebruiken, analyseren en uitwisselen.

(34)

Om dienst te kunnen doen als hulpmiddel voor markttoezicht, moeten transactieverslagen de identiteit vermelden van degene die het beleggingsbesluit heeft genomen en van degenen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering ervan. Naast de transparantieregeling waarin Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad (13) voorziet, verschaft de markering van shorttransacties nuttige aanvullende informatie aan de hand waarvan de bevoegde autoriteiten het niveau van short selling kunnen monitoren. De bevoegde autoriteiten moeten in alle fasen van de uitvoering van de order volledige toegang hebben tot de registers, van het eerste besluit om te handelen tot en met de uitvoering. Daarom dienen beleggingsondernemingen al hun orders en al hun transacties met betrekking tot financiële instrumenten te registreren en dienen exploitanten van platformen alle orders die in hun systemen worden ingevoerd te registreren. De ESMA moet de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten coördineren om er zeker van te zijn dat zij toegang hebben tot alle geregistreerde transacties en orders, ook als die zijn ingevoerd op platforms die buiten hun rechtsgebied actief zijn, met betrekking tot de financiële instrumenten waarop zij toezicht houden.

(35)

Dubbele registratie van dezelfde informatie moet worden vermeden. Meldingen die worden ingediend bij transactieregisters die zijn geregistreerd of erkend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 648/2012 voor de betreffende financiële instrumenten en die alle vereiste informatie voor het melden van transacties bevatten, zouden niet gedaan hoeven te worden aan de bevoegde autoriteiten, maar zouden aan hen moeten worden doorgegeven door de transactieregisters. Verordening (EU) nr. 648/2012 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(36)

Het uitwisselen of doorgeven van informatie door de bevoegde autoriteiten dient in overeenstemming te zijn met de voorschriften betreffende de doorgifte van persoonsgegevens die zijn neergelegd in Richtlijn 95/46/EG. Het uitwisselen of doorgeven van informatie door de ESMA dient in overeenstemming te zijn met de voorschriften betreffende de doorgifte van persoonsgegevens die zijn neergelegd in Verordening (EG) nr. 45/2001, die volledig van toepassing moeten zijn op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening.

(37)

In Verordening (EU) nr. 648/2012 zijn de criteria vastgelegd aan de hand waarvan wordt bepaald welke klassen van otc-derivaten clearingplichtig zijn. Deze verordening voorkomt concurrentieverstoringen door niet-discriminerende toegang te eisen tot CTP’s die clearing van otc-derivaten aanbieden aan handelsplatformen en niet-discriminerende toegang tot de handelsstromen van handelsplatformen naar CTP’s die clearing van otc-derivaten aanbieden. Aangezien otc-derivaten zijn gedefinieerd als derivatencontracten waarvan de uitvoering niet op een gereglementeerde markt plaatsvindt, is het nodig in het kader van deze verordening soortgelijke vereisten te introduceren voor gereglementeerde markten. Ook voor derivaten die worden verhandeld op gereglementeerde markten, dient centrale clearing te gelden.

(38)

Naast de eisen in Richtlijn 2004/39/EG en in Richtlijn 2014/65/EU die beletten dat de lidstaten de toegang tot posttransactionele infrastructuur, zoals CTP’s en afwikkelingsregelingen, onnodig beperken, is het noodzakelijk dat deze verordening diverse andere handelsbelemmeringen wegneemt die kunnen worden gebruikt om concurrentie in de clearing van financiële instrumenten te verhinderen. Om discriminerende praktijken te voorkomen, moeten CTP’s akkoord gaan met het clearen van transacties die zijn uitgevoerd in verschillende handelsplatformen, voor zover die platformen voldoen aan de operationele en technische vereisten, ook op het gebied van risicobeheer, die de CTP heeft vastgesteld. Een CTP dient toegang te verlenen indien aan bepaalde in technische reguleringsnormen gespecificeerde toegangscriteria is voldaan. Ten aanzien van pas opgerichte CTP’s die bij de inwerkingtreding van deze verordening minder dan drie jaar over een vergunning of een erkenning beschikken, zouden de bevoegde autoriteiten, wat effecten en geldmarktinstrumenten betreft, de mogelijkheid moeten hebben een overgangsperiode van ten hoogste tweeënhalf jaar goed te keuren vooraleer zij worden blootgesteld aan volledige, niet-discriminerende toegang met betrekking tot effecten en geldmarktinstrumenten. Indien een CTP er evenwel voor kiest gebruik te maken van de overgangsregeling, kan zij tijdens de duur daarvan de rechten van toegang tot een handelsplatform op grond van deze verordening niet genieten. Bovendien kan geen enkel handelsplatform dat nauwe banden heeft met die CTP de rechten van toegang tot een CTP op grond van deze verordening genieten tijdens de duur van de overgangsregeling.

(39)

In Verordening (EU) nr. 648/2012 worden de voorwaarden vastgesteld volgens dewelke voor otc-derivaten niet-discriminerende toegang moet worden verleend tussen CTP’s en handelsplatformen. Verordening (EU) nr. 648/2012 definieert otc-derivaten als derivaten waarvan de uitvoering niet plaatsvindt op een gereglementeerde markt of op een markt van een derde land die overeenkomstig artikel 19, lid 6, van Richtlijn 2004/39/EG geacht wordt gelijkwaardig te zijn aan een gereglementeerde markt. Teneinde lacunes of overlappingen te voorkomen en de consistentie tussen Verordening (EU) nr. 648/2012 en deze verordening te waarborgen, zijn de in deze verordening opgenomen eisen inzake niet-discriminerende toegang tussen CTP’s en handelsplatformen van toepassing op derivaten die worden verhandeld op gereglementeerde markten of op een markt van een derde land die overeenkomstig Richtlijn 2014/65/EU als gelijkwaardig met een gereglementeerde markt wordt beschouwd en op alle niet-afgeleide financiële instrumenten.

(40)

Van handelsplatformen dient te worden vereist dat zij CTP’s die via een handelsplatform uitgevoerde transacties willen clearen, op transparante en niet-discriminerende basis toegang geven, inclusief tot gegevensstromen. Dit mag er evenwel niet toe leiden dat voor het clearen van transacties in derivaten interoperabiliteitsregelingen moeten worden gebruikt of dat liquiditeitsfragmentatie ontstaat waardoor de soepele en ordelijke werking van de markten in gevaar zou worden gebracht. Een handelsplatform dient toegang alleen te weigeren indien niet aan bepaalde in technische reguleringsnormen gespecificeerde toegangscriteria is voldaan. Met betrekking tot op de beurs verhandelde derivaten zou het buiten verhouding zijn om van kleinere handelsplatformen, met name platformen die nauwe banden hebben met CTP’s, te eisen dat zij onmiddellijk aan de eisen inzake niet-discriminerende toegang voldoen indien zij nog niet de technologische capaciteit hebben verworven om onder gelijke voorwaarden mee te doen met de meerderheid van de posttransactionele infrastructuurmarkt. Daarom moeten handelsplatforms beneden de desbetreffende drempel de mogelijkheid hebben zichzelf, en bijgevolg ook hun verbonden CTP’s, voor een periode van 30 maanden, met mogelijke verlengingen, vrij te stellen van de eisen inzake niet-discriminerende toegang voor op de beurs verhandelde derivaten. Indien een handelsplatform er evenwel voor kiest zichzelf vrij te stellen, kan het de rechten van toegang tot een CTP op grond van deze verordening niet genieten tijdens de duur van de vrijstelling.

Bovendien dient geen enkele CTP die nauwe banden heeft met dat handelsplatform de rechten van toegang tot een handelsplatform op grond van deze verordening te kunnen genieten tijdens de duur van de vrijstelling. Op grond van Verordening (EU) nr. 648/2012 moeten er, indien commerciële- en intellectuele-eigendomsrechten betrekking hebben op financiële diensten in verband met derivatencontracten, onder evenredige, eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden licenties beschikbaar zijn. Daarom moet de toegang tot licenties voor en informatie over benchmarks die worden gebruikt om de waarde van financiële instrumenten te bepalen, onder evenredige, eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden aan CTP’s en andere handelsplatformen worden verstrekt, en moet elke licentie tegen redelijke commerciële voorwaarden worden verleend. Onverminderd de toepassing van de mededingingsregels dient, indien na de inwerkingtreding van deze verordening een nieuwe benchmark wordt ontwikkeld, de verplichting tot licentieverlening dertig maanden nadat een financieel instrument dat naar die benchmark verwijst, is begonnen met of is toegelaten tot de handel, in werking te treden. Toegang tot licenties is van vitaal belang voor het vergemakkelijken van toegang tussen handelsplatformen en CTP’s op grond van de artikelen 35 en 36, omdat de toegang tussen handelsplatformen en CTP’s waartoe zij om toegang hebben verzocht, anders nog steeds door licentieregelingen gedwarsboomd zou kunnen worden.

Het is de bedoeling dat het wegnemen van belemmeringen en discriminerende praktijken de concurrentie voor clearing en verhandeling van financiële instrumenten versterkt, teneinde de investerings- en leenkosten te verlagen, inefficiënties weg te nemen en innovatie in de markten van de Unie te stimuleren. De Commissie moet de ontwikkeling van de posttransactionele infrastructuur nauwlettend in de gaten blijven houden en moet waar nodig ingrijpen om verstoringen van de concurrentie op de interne markt te voorkomen, met name wanneer het weigeren van de toegang tot infrastructuur of benchmarks in strijd is met artikel 101 of 102 VWEU. De verplichting tot licentieverlening op grond van deze verordening dient de algemene verplichting van de eigenaren van benchmarks die voortvloeit uit het mededingingsrecht van de Unie, en met name de artikelen 101 en 102 VWEU, met betrekking tot de toegang tot benchmarks die onontbeerlijk zijn voor het betreden van een nieuwe markt, onverlet te laten. Wanneer een bevoegde autoriteit ermee instemt om gedurende een overgangsperiode geen toegangsrechten toe te passen, is dat geen vergunning of een wijziging van een vergunning.

(41)

De levering van diensten door ondernemingen uit derde landen in de Unie is gebonden aan nationale regelingen en vereisten. Die regelingen zijn sterk gedifferentieerd en de ondernemingen die in het kader ervan een vergunning hebben, genieten niet de vrijheid om diensten te leveren en het recht van vestiging in andere lidstaten dan de lidstaat waar zij zijn gevestigd. Het is passend om een gemeenschappelijk regelgevingskader op het niveau van de Unie te introduceren. Een dergelijk kader moet de bestaande versnipperde regeling harmoniseren, zekerheid verschaffen aan en een eenvormige behandeling garanderen van ondernemingen van derde landen die toegang tot de Unie wensen, ervoor zorgen dat de Commissie de daadwerkelijke gelijkwaardigheid van het prudentiële en bedrijfsvoeringskader van derde landen heeft getoetst, en een vergelijkbaar niveau van bescherming bieden aan cliënten in de Unie die diensten van ondernemingen van derde landen ontvangen.

Bij de toepassing van de regeling moeten de Commissie en de lidstaten prioriteit geven aan de gebieden die onder de toezeggingen van de G20 en overeenkomsten met de belangrijkste handelspartners van de Unie vallen, rekening houden met de centrale rol die de Unie speelt op de mondiale financiële markten, en ervoor zorgen dat de toepassing van de vereisten ten aanzien van derde landen beleggers en emittenten uit de Unie niet belet te beleggen in of financiering te verkrijgen van derde landen, en beleggers en emittenten uit derde landen niet belet te beleggen, kapitaal bijeen te brengen of andere financiële diensten te verkrijgen op markten in de Unie, tenzij dit noodzakelijk is om objectieve en op bewijsmateriaal gebaseerde prudentiële redenen. Bij de uitvoering van de beoordelingen dient de Commissie zich te houden aan de „Objectives and Principles of Securities Regulation” van de Internationale organisatie van effectentoezichthouders (International Organisation of Securities Commission — IOSCO) en haar aanbevelingen, zoals door de IOSCO gewijzigd en geïnterpreteerd.

Indien er geen besluit over de daadwerkelijke gelijkwaardigheid kan worden genomen, blijft de verlening van diensten door ondernemingen uit derde landen in de Unie onderworpen aan nationale regelingen. De Commissie dient uit eigen beweging de gelijkwaardigheidsbeoordeling te initiëren. De lidstaten dienen te kunnen aangeven erin geïnteresseerd te zijn dat een bepaald derde land of bepaalde derde landen worden onderworpen aan de gelijkwaardigheidsbeoordeling van de Commissie, zonder dat dit de Commissie ertoe verplicht het gelijkwaardigheidsproces te initiëren. De gelijkwaardigheidsbeoordeling dient resultaatgericht te zijn; beoordeeld dient te worden in hoeverre het wettelijke en toezichtkader van het betrokken derde land soortgelijke en adequate regelgevingseffecten oplevert en in hoeverre het aan dezelfde doelstellingen beantwoordt als het recht van de Unie. Wanneer de Commissie deze gelijkwaardigheidsbeoordelingenstart, dient zij prioriteit te kunnen geven aan het rechtsgebied van bepaalde derde landen, rekening houdend met het materieel belang van gelijkwaardigheid voor ondernemingen en cliënten in de Unie, het bestaan van overeenkomsten tussen het derde land en de lidstaten op het gebied van toezicht en samenwerking, het bestaan van een effectief, gelijkwaardig systeem voor de erkenning van beleggingsondernemingen die krachtens buitenlandse regelingen over een vergunning beschikken, alsmede de belangstelling en bereidheid van het derde land om aan de gelijkwaardigheidsbeoordeling mee te werken. De Commissie dient na te gaan of zich significante veranderingen in het regelgevingskader van het derde land voordoen, en zo nodig het besluit inzake de gelijkwaardigheid te herzien.

(42)

Krachtens deze verordening, dient de levering van diensten zonder bijkantoren te worden beperkt tot in aanmerking komende tegenpartijen en professionele cliënten. Die levering dient gebonden te zijn aan registratie door de ESMA en toezicht in het derde land. Er dienen deugdelijke samenwerkingsregelingen te bestaan tussen de ESMA en de bevoegde autoriteiten van het derde land.

(43)

De bepalingen in deze verordening die regels bevatten voor de verrichting van diensten of activiteiten door ondernemingen uit derde landen, mogen geen afbreuk doen aan de mogelijkheid voor in de Unie gevestigde personen om op eigen initiatief beleggingsdiensten te ontvangen van een onderneming uit een derde land, de mogelijkheid voor beleggingsondernemingen of kredietinstellingen uit de Unie om op eigen initiatief beleggingsdiensten of -activiteiten te ontvangen van een onderneming uit een derde land, of de mogelijkheid voor een cliënt om op eigen initiatief beleggingsdiensten te ontvangen van een onderneming uit een derde land door bemiddeling van een dergelijke kredietinstelling of beleggingsonderneming. Indien een onderneming in een derde land diensten verricht op het eigen exclusief initiatief van een in de Unie gevestigde persoon, worden deze diensten niet geacht te zijn geleverd op het grondgebied van de Unie. Indien een onderneming van een derde land diensten aan cliënten of potentiële cliënten in de Unie aanbiedt, dan wel beleggingsdiensten of -activiteiten samen met nevendiensten in de Unie promoot of daarvoor reclame maakt, dan dienen deze diensten niet te worden aangemerkt als diensten die uitsluitend op eigen initiatief van de cliënt worden verricht.

(44)

Wat de erkenning van ondernemingen van derde landen betreft, zouden, overeenkomstig de internationale verplichtingen van de Unie in het kader van de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, met inbegrip van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten, besluiten waarbij het wettelijke- en toezichtskader van derde landen als gelijkwaardig aan het wettelijke en toezichtskader van de Unie wordt verklaard, uitsluitend mogen worden genomen indien het wettelijke en toezichtskader van het derde land voorziet in een effectief, gelijkwaardig systeem voor de erkenning van beleggingsondernemingen waaraan krachtens buitenlandse rechtsstelsels een vergunning is verleend, o.a. conform de in september 2009 door de G-20 vastgestelde algemene regelgevingsdoelen en -normen, te weten verbetering van de transparantie op de derivatenmarkten, afzwakking van het systeemrisico en bescherming tegen marktmisbruik. Een dergelijk systeem moet worden geacht gelijkwaardig te zijn als het garandeert dat het materiële resultaat van het toepasselijke regelgevingskader soortgelijk is aan de vereisten van de Unie, en moet worden geacht effectief te zijn als die regels op consistente wijze worden toegepast.

(45)

In spotmarkten voor emissierechten (EUA) hebben uiteenlopende frauduleuze praktijken plaatsgevonden die het vertrouwen in de emissiehandelssystemen, die in het leven zijn geroepen door Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (14), kunnen ondermijnen en er worden maatregelen genomen om het systeem van EUA-registers en de voorwaarden voor het openen van een account voor het verhandelen van EUA’s te versterken. Om de integriteit te versterken en het efficiënt functioneren van deze markten te waarborgen, onder meer door uitgebreid toezicht op de handelsactiviteit, is het passend om de maatregelen die zijn genomen op grond van Richtlijn 2003/87/EG aan te vullen door emissierechten volledig binnen het toepassingsgebied van deze verordening en van Richtlijn 2014/65/EU, en eveneens van Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad (15) en van Richtlijn 2014/57/EU van het Europees Parlement en de Raad (16) te brengen door deze als financiële instrumenten te classificeren.

(46)

De Commissie dient bevoegd te zijn om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen. Meer in het bijzonder moeten er gedelegeerde handelingen worden vastgesteld met betrekking tot de uitbreiding van het toepassingsgebied van een aantal bepalingen van deze verordening tot centrale banken van derde landen, specifieke details op het gebied van definities, specifieke kostengerelateerde bepalingen met betrekking tot de beschikbaarheid van marktgegevens, toegang tot koersen, de omvang waarop een onderneming transacties kan afsluiten met een andere klant aan wie een koers is beschikbaar gesteld, de compressie van portefeuilles, en het verder bepalen wanneer er sprake is van een significante bezorgdheid inzake beleggersbescherming of een bedreiging voor de beleggersbescherming, het ordelijk functioneren en de integriteit van financiële markten of grondstoffenmarkten of, de stabiliteit van het hele financiële stelsel van de Unie of een deel daarvan aanleiding kunnen vormen voor maatregelen van de ESMA, de EBA, of van bevoegde autoriteiten, positiebeheerbevoegdheden van de ESMA, de uitbreiding van de in artikel 35, lid 5, van deze verordening bedoelde overgangsregeling voor een bepaalde periode en met betrekking tot de uitsluiting van op de beursverhandelde derivaten van het toepassingsgebied van deze verordening voor een bepaalde periode. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(47)

Om ervoor te zorgen dat deze verordening volgens eenvormige voorwaarden wordt uitgevoerd, dienen er uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie te worden verleend met betrekking tot het nemen van het besluit over de gelijkwaardigheid van wettelijke en toezichtskaders van de derde landen voor de levering van diensten door in derde landen gevestigde ondernemingen of handelsplatformen in derde landen, welk besluit tot doel heeft te bepalen of de handelsplatformen in aanmerking komen voor de handel in derivaten waarvoor een handelsverplichting geldt, en voor de toegang van CTP’s uit derde landen en handelsplatformen in derde landen tot handelsplatformen en CTP’s opgericht in de Unie. Deze bevoegdheden dienen te worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (17).

(48)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het vaststellen van uniforme vereisten voor financiële instrumenten met betrekking tot het openbaar maken van handelsgegevens, het melden van transacties aan de bevoegde autoriteiten, de handel in derivaten en aandelen op georganiseerde markten, niet-discriminerende toegang tot CTP’s, handelsplatformen en benchmarks, productinterventiebevoegdheden en bevoegdheden op het gebied van positiebeheer en positiebeperkingen, en de verrichting van beleggingsdiensten of -activiteiten door ondernemingen uit derde landen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, omdat de nationale bevoegde autoriteiten weliswaar in een betere positie zijn om toezicht te houden op de marktontwikkelingen, maar het algehele effect van de problemen met betrekking tot handelstransparantie, het melden van transacties, de handel in derivaten en het verbieden van producten en praktijken alleen volledig kan worden begrepen in de context van de hele Unie, en derhalve, vanwege de omvang en gevolgen ervan, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(49)

Bij de uitoefening van hun taken mogen de bevoegde autoriteiten noch de ESMA maatregelen nemen waarmee een lidstaat of een groep van lidstaten als platform voor het verlenen van beleggingsdiensten en het verrichten van beleggingsactiviteiten in welke valuta dan ook rechtstreeks of onrechtstreeks wordt gediscrimineerd. Bij de uitoefening van zijn taak, mag de EBA, geen maatregelen nemen waarmee een lidstaat of een groep van lidstaten rechtstreeks of onrechtstreeks wordt gediscrimineerd.

(50)

Technische normen voor financiële diensten moeten zorgen voor voldoende bescherming van deposanten, beleggers en consumenten in de hele Unie. Het is efficiënt en passend om de ESMA, als orgaan met hooggespecialiseerde expertise, te belasten met de uitwerking van ontwerpen van technische reguleringsnormen die geen beleidskeuzen inhouden, met het oog op de voorlegging ervan aan de Commissie.

(51)

De Commissie dient de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de ESMA opstelt, met betrekking tot de precieze kenmerken van handelstransparantievereisten, met betrekking tot het monetaire, vreemde valuta en financieel stabiliteitsbeleid en de soorten van de onder deze verordening relevante bepaalde transacties, met betrekking tot de gedetailleerde voorwaarden voor ontheffingen van pretransactionele transparantie, met betrekking tot regelingen voor uitgestelde posttransactionele openbaarmaking, met betrekking tot de verplichting om pretransactionele en posttransactionele gegevens apart beschikbaar te stellen, met betrekking tot de criteria voor de toepassing van pretransactionele transparantieverplichtingen voor beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling, met betrekking tot de posttransactionele openbaarmaking door beleggingsondernemingen, met betrekking tot de inhoud en frequentie van verzoeken om gegevens voor de verstrekking van informatie ten behoeve van de transparantie en andere berekeningen, met betrekking tot transacties die niet bijdragen aan de koersvorming, met betrekking tot de bij te houden ordergegevens, met betrekking tot de inhoud en specificaties van de transactieverslagen, met betrekking tot de inhoud en de specificaties van de referentiegegevens voor financiële instrumenten, met betrekking tot de typen contracten die een rechtstreeks, substantieel en te voorzien effect hebben binnen de Unie en de gevallen waarin de handelsverplichting nodig is, met betrekking tot de aan systemen en procedures te stellen eisen om te garanderen dat transacties in geclearde derivaten voor clearing worden voorgelegd en aanvaard, ter specificatie van de soorten indirecte clearingdienstregelingen, met betrekking tot het bepalen van derivaten die onder een verplichting tot handel via georganiseerde handelsplatformen vallen, met betrekking tot niet-discriminerende toegang tot een CTP en een handelsplatform, met betrekking tot niet-discriminerende toegang tot en verplichting tot licentieverlening voor benchmarks, met betrekking tot de informatie die de aanvragende onderneming uit een derde land aan de ESMA moet verstrekken in haar registratieaanvraag, vast te stellen. De Commissie moet deze ontwerpen van technische reguleringsnormen vaststellen door middel van gedelegeerde handelingen op grond van artikel 290 VWEU en in overeenstemming met de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

(52)

Artikel 95 van Richtlijn 2014/65/EU voorziet in een overgangsvrijstelling voor bepaalde energiederivatencontracten. Daarom moet dit in aanmerking worden genomen in de technische normen met een nadere uitwerking van de clearingverplichting die de ESMA overeenkomstig artikel 5, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 648/2012 opstelt, en mag daarin geen clearingverplichting worden opgelegd aan derivatencontracten die vervolgens onder de overgangsvrijstelling voor energiederivatencontracten van type C6 zouden vallen.

(53)

De toepassing van de voorschriften in deze verordening dient te worden uitgesteld om de toepasselijkheid op één lijn te brengen met de toepassing van de omgezette regels van de herschikte richtlijn en om alle essentiële uitvoeringsmaatregelen vast te stellen. Het volledige regelgevingspakket moet dan op hetzelfde tijdstip van toepassing worden. Alleen de toepassing van de bevoegdheidsverleningen voor uitvoeringsmaatregelen dient niet te worden uitgesteld, zodat met de noodzakelijke stappen voor het opstellen en vaststellen van die uitvoeringsmaatregelen zo snel mogelijk een begin kan worden gemaakt.

(54)

Deze verordening respecteert de grondrechten en neemt de beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, in acht, in het bijzonder het recht op de bescherming van persoonsgegevens (artikel 8), de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16), het recht op consumentenbescherming (artikel 38), het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht (artikel 47) en het recht om niet tweemaal voor hetzelfde delict te worden berecht of gestraft (artikel 50), en moet worden toegepast in overeenstemming met deze rechten en beginselen.

(55)

De Europese toezichthouder voor gegevensbescherming werd geraadpleegd overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 en heeft op 10 februari 2012 (18) een advies uitgebracht,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   In deze verordening zijn uniforme vereisten vastgelegd met betrekking tot de volgende zaken:

a)

het openbaar maken van handelsgegevens aan het publiek;

b)

het melden van transacties aan de bevoegde autoriteiten;

c)

de handel in derivaten via georganiseerde handelsplatformen;

d)

non-discriminerende toegang tot clearing en niet-discriminerende toegang tot de handel in benchmarks;

e)

productinterventiebevoegdheden van bevoegde autoriteiten, en de ESMA en de EBA en bevoegdheden van de ESMA op het gebied van positiebeheercontrole en positielimieten;

f)

het verstrekken van beleggingsdiensten of -activiteiten door ondernemingen uit derde landen met of zonder een bijkantoor na een toepasselijk gelijkwaardigheidsbesluit van de Commissie.

2.   Deze verordening is van toepassing op beleggingsondernemingen waaraan op grond van Richtlijn 2014/65/EU een vergunning is verleend en kredietinstellingen waaraan op grond van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (19) een vergunning is verleend als deze beleggingsdiensten verlenen en/of beleggingsactiviteiten verrichten, en marktexploitanten, met inbegrip van door hen geëxploiteerde handelsplatformen.

3.   Titel V van deze verordening is ook van toepassing op alle financiële tegenpartijen zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 8, van Verordening (EU) nr. 648/2012 en op alle niet-financiële tegenpartijen die onder artikel 10, lid 1, onder b), van die verordening vallen.

4.   Titel VI van deze verordening is ook van toepassing op CTP’s en personen met eigendomsrechten op benchmarks.

5.   Titel VIII van deze verordening is van toepassing op ondernemingen uit derde landen met of zonder een bijkantoor die beleggingsdiensten of -activiteiten in de Unie leveren na een toepasselijk gelijkwaardigheidsbesluit van de Commissie.

6.   De artikelen 8, 10, 18 en 21 zijn niet van toepassing op gereglementeerde markten, marktexploitanten en beleggingsondernemingen met betrekking tot een transactie waarbij de tegenpartij lid is van het Europees Stelsel van centrale banken (European System of Central Banks — ESCB) is en wanneer die transactie wordt aangegaan in het kader van de uitvoering van het monetaire, valuta- en financiële stabiliteitsbeleid waartoe dat lid van het ESCB wettelijk bevoegd is en wanneer het betrokken lid die tegenpartij er vooraf van in kennis heeft gesteld dat de transactie is vrijgesteld.

7.   Lid 6 is niet van toepassing op transacties die door een lid van het ESCB zijn aangegaan in het kader van het verrichten van zijn beleggingsactiviteiten.

8.   De ESMA stelt in nauwe samenwerking met het ESCB ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarin nader wordt aangegeven op welke operaties in het kader van het monetaire vreemde valuta en financieel stabiliteitsbeleid en op welke soorten transacties de leden 6 en 8 van toepassing zijn.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde procedure.

9.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 50 gedelegeerde handelingen vast te stellen om het toepassingsgebied van lid 6 uit te breiden tot andere centrale banken.

Daartoe legt de Commissie uiterlijk op 1 juni 2015 een verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad waarin zij de behandeling beoordeelt van transacties door centrale banken van derde landen, die voor de toepassing van dit lid de Bank voor Internationale Betalingen omvat. Dit verslag bevat een analyse van hun statutaire taken en hun handelsvolumes in de Unie. In dit verslag:

a)

worden de bepalingen vermeld die in de relevante derde landen gelden met betrekking tot de verplichte openbaarmaking van transacties van centrale banken, met inbegrip van transacties door leden van het ESCB in die derde landen, en

b)

wordt het potentiële effect beoordeeld dat regelgeving inzake verplichte openbaarmaking in de Unie kan hebben op transacties met centrale banken van derde landen.

Als de conclusie in het verslag luidt dat de in lid 6 bedoelde vrijstelling noodzakelijk is inzake transacties waarbij de tegenpartij de centrale bank van een derde land is die operaties uitvoert in het kader van het monetaire beleid, het valutabeleid en ten behoeve van de financiële stabiliteit, bepaalt de Commissie dat die vrijstelling van toepassing is op de centrale bank van dat derde land.

Artikel 2

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „beleggingsonderneming”: een beleggingsonderneming in de zin van artikel 4, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2014/65/EU;

2.   „beleggingsdiensten en -activiteiten”: beleggingsdiensten en -activiteiten in de zin van artikel 4, lid 1, punt 2, van Richtlijn 2014/65/EU;

3.   „nevendiensten”: nevendiensten in de zin van artikel 4, lid 1, punt 3, van Richtlijn 2014/65/EU;

4.   „uitvoering van orders voor rekening van cliënten”: uitvoering van orders voor rekening van cliënten in de zin van artikel 4, lid 1, punt 5, van Richtlijn 2014/65/EU;

5.   „handelen voor eigen rekening”: handelen voor eigen rekening in de zin van artikel 4, lid 1, punt 6, van Richtlijn 2014/65/EU;

6.   „marktmaker”: marktmaker in de zin van artikel 4, lid 1, punt 7, van Richtlijn 2014/65/EU;

7.   „cliënt”: cliënt in de zin van artikel 4, lid 1, punt 9, van Richtlijn 2014/65/EU;

8.   „professionele cliënt”: professionele cliënt in de zin van artikel 4, lid 1, punt 10, van Richtlijn 2014/65/EU;

9.   „financieel instrument”: financieel instrument in de zin van artikel 4, lid 1, punt 15, van Richtlijn 2014/65/EU;

10.   „marktexploitant”: marktexploitant in de zin van artikel 4, lid 1, punt 18, van Richtlijn 2014/65/EU;

11)   „multilateraal systeem”: een multilateraal systeem in de zin van artikel 4, lid 1, punt 19, van Richtlijn 2014/65/EU;

12.   „beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling”: beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling in de zin van artikel 4, lid 1, punt 20, van Richtlijn 2014/65/EU;

13.   „gereglementeerde markt”: gereglementeerde markt in de zin van artikel 4, lid 1, punt 21, van Richtlijn 2014/65/EU;

14.   „multilaterale handelsfaciliteit” of „MTF” (multilateral trading facility): multilaterale handelsfaciliteit in de zin van artikel 4, lid 1, punt 22, van Richtlijn 2014/65/EU;

15.   „georganiseerde handelsfaciliteit” of „OTF” (organised trading facility): een georganiseerde handelsfaciliteit in de zin van artikel 4, lid 1, punt 23, van Richtlijn 2014/65/EU;

16.   „handelsplatform”: een handelsplatform in de zin van artikel 4, lid 1, punt 24, van Richtlijn 2014/65/EU;

17.   „liquide markt”:

a)

voor de toepassing van de artikelen 9, 11 en 18, een markt voor een financieel instrument of een klasse van financiële instrumenten waarop bereidwillige kopers en verkopers doorlopend aanwezig zijn, en waar de markt wordt beoordeeld overeenkomstig de hierna volgende criteria, rekening houdend met de specifieke marktstructuren van het betrokken financieel instrument of de betrokken klasse van financiële instrumenten:

i)

de gemiddelde frequentie en omvang van de transacties in verschillende marktomstandigheden, gelet op de aard en levenscyclus van producten binnen de klasse van financiële instrumenten;

ii)

het aantal en het soort marktdeelnemers, met inbegrip van de verhouding van marktdeelnemers tot verhandelde financiële instrumenten in een bepaald product;

iii)

de gemiddelde omvang van de spreads, indien beschikbaar;

b)

voor de toepassing van de artikelen 4, 5 en 14, een markt waarop een financieel instrument dagelijks wordt verhandeld en de markt wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

i)

het vrij verhandelbaar gedeelte (de free float);

ii)

het gemiddelde dagelijkse aantal transacties in deze financiële instrumenten;

iii)

de gemiddelde dagelijkse omzet in deze financiële instrumenten;

18.   „bevoegde autoriteit”: een bevoegde autoriteit in de zin van artikel 4, lid 1, punt 26, van Richtlijn 2014/65/EU;

19.   „kredietinstelling”: een kredietinstelling in de zin van artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (20);

20.   „bijkantoor”: bijkantoor in de zin van artikel 4, lid 1, punt 30, van Richtlijn 2014/65/EU;

21.   „nauwe banden”: nauwe banden in de zin van artikel 4, lid 1, punt 35, van Richtlijn 2014/65/EU;

22.   „leidinggevend orgaan”: een leidinggevend orgaan in de zin van artikel 4, lid 1, punt 36, van Richtlijn 2014/65/EU;

23.   „gestructureerd deposito”: een gestructureerd deposito in de zin van artikel 4, lid 1, punt 43, van Richtlijn 2014/65/EU;

24.   „effecten”: effecten in de zin van artikel 4, lid 1, punt 44 van Richtlijn 2014/65/EU;

25.   „representatieve certificaten (depositary receipts)”: representatieve certificaten in de zin van artikel 4, lid 1, punt 45 van Richtlijn 2014/65/EU;

26.   „beursverhandeld fonds” of „ETF” (exchange-traded fund): een beursverhandeld fonds in de zin van artikel 4, lid 1, punt 46 van Richtlijn 2014/65/EU;

27.   „certificaten”: op de kapitaalmarkt verhandelbare waardepapieren die in het geval van een terugbetaling van inbreng door de uitgevende instelling voor aandelen komen, maar na ongedekte obligaties en soortgelijke instrumenten;

28.   „gestructureerde financiële producten”: waardepapieren die bedoeld zijn om kredietrisico te securitiseren en over te dragen dat is verbonden aan een pool van financiële activa op basis waarvan de houder recht heeft op regelmatige betalingen die afhankelijk zijn van de geldstromen van de onderliggende activa;

29.   „derivaten”: financiële instrumenten in de zin van artikel 4, lid 1, punt 44, onder c) van Richtlijn 2014/65/EU, en die worden genoemd in deel C, punten 4 tot en met 10, van bijlage I bij Richtlijn 2014/65/EU;

30.   „grondstoffenderivaten”: financiële instrumenten in de zin van artikel 4, lid 1, punt 44, onder c) van Richtlijn 2014/65/EU, met betrekking tot een grondstof of een onderliggende waarde, als bedoeld in deel C, punt 10, van bijlage I bij Richtlijn 2014/65/EU of in deel C, punten 5, 6, 7 en 10, van bijlage I daarbij

31.   „CTP”: een CTP in de zin van artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012;

32.   „op de beurs verhandeld derivaat”: een derivaat dat wordt verhandeld op een gereglementeerde markt of op de markt van een derde land die overeenkomstig artikel 28 van deze verordening als gelijkwaardig met een gereglementeerde markt wordt beschouwd, en dat als zodanig niet onder de definitie van otc-derivaat van artikel 2, lid 7, van Verordening (EU) nr. 648/2012 valt;

33.   „blijk van belangstelling die aanleiding geeft tot actie” (actionable indication of interest): een bericht van het ene lid of de ene deelnemer aan het andere lid of de andere deelnemer binnen een handelssysteem met betrekking tot belangstelling voor handel, waarin alle noodzakelijke informatie is opgenomen om een transactie overeen te komen;

34.   „goedgekeurde publicatieregeling” of „APA” (approved publication arrangement): een goedgekeurde publicatieregeling in de zin van artikel 4, lid 1, punt 52 van Richtlijn 2014/65/EU;

35.   „verstrekker van consolidated tape” (consolidated tape provider): een verstrekker van consolidated tape in de zin van artikel 4, lid 1, punt 53 van Richtlijn 2014/65/EU;

36.   „goedgekeurd meldingsmechanisme” of „ARM” (approved reporting mechanism): een goedgekeurd meldingsmechanisme in de zin van artikel 4, lid 1, punt 54 van Richtlijn 2014/65/EU;

37.   „lidstaat van herkomst”: lidstaat van herkomst in de zin van artikel 4, lid 1, punt 55 van Richtlijn 2014/65/EU;

38.   „lidstaat van ontvangst”: lidstaat van ontvangst in de zin van artikel 4, lid 1, punt 56 van Richtlijn 2014/65/EU;

39.   „benchmark”: een openbaar gemaakt of gepubliceerd rente, index of getal dat periodiek of regelmatig wordt bepaald door een formule toe te passen op dan wel op basis van de waarde van een of meer onderliggende activa of prijzen, met inbegrip van geraamde prijzen, werkelijke of geraamde rentetarieven of andere waarden, dan wel enquêtegegevens, en op basis waarvan het voor een financieel instrument te betalen bedrag of de waarde van een financieel instrument wordt bepaald;

40)   „interoperabiliteitsregeling”: een interoperabiliteitsregeling in de zin van artikel 2, punt 12, van Verordening (EU) nr. 648/2012;

41.   „financiële instelling uit een derde land”: een entiteit waarvan het hoofdkantoor in een derde land is gevestigd, die op grond van de wetgeving van dat derde land een vergunning of licentie heeft verkregen om een of meer van de diensten of activiteiten uit te voeren die zijn genoemd in Richtlijn 2013/36/EU, Richtlijn 2014/65/EU, Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad (21), Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (22), Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad (23) of Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (24);

42)   „onderneming uit een derde land”: een onderneming uit een derde land in de zin van artikel 4, lid 1, punt 57, van Richtlijn 2014/65/EU;

43.   „voor de groothandel bestemde energieproducten”: voor de groothandel bestemde energieproducten in de zin van artikel 2, punt 4, van Verordening (EU) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad (25);

44.   „landbouwgrondstoffenderivaten”: derivatencontracten met betrekking tot producten opgenomen in de lijst van artikel 1 van, en bijlage I, deel I tot XX en XXIV/1 bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (26);

45.   „liquiditeitsfragmentatie”: een situatie waarin:

a)

de deelnemers aan een handelsplatform niet in staat zijn een transactie met een of meer andere deelnemers aan dat platform af te sluiten wegens het ontbreken van clearingregelingen waartoe alle deelnemers toegang hebben; of

b)

een clearinglid of zijn cliënten gedwongen zouden zijn hun posities in een financieel instrument op meer dan één CTP aan te houden, hetgeen de mogelijkheid tot verrekening van financiële posities zou beperken;

46.   „overheidsschuld”: overheidsschuld in de zin van artikel 4, lid 1, punt 61 van Richtlijn 2014/65/EU;

47.   „compressie van een portefeuille”: een risicoverlagende dienst waarbij twee of meer tegenpartijen enkele of alle derivaten die door hen zijn voorgelegd om te worden opgenomen in de compressie van een portefeuille, geheel of gedeeltelijk beëindigen en de beëindigde derivaten vervangen door een ander derivaat waarvan de gecombineerde notionele waarde kleiner is dan de gecombineerde notionele waarde van de beëindigde derivaten.

2.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 50 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bepaalde technische elementen van de in lid 1 vastgelegde definities nader te bepalen om deze af te stemmen op de marktontwikkelingen.

TITEL II

TRANSPARANTIE VOOR HANDELSPLATFORMEN

HOOFDSTUK 1

Transparantie voor eigenvermogensinstrumenten

Artikel 3

Vereisten met betrekking tot transparantie voor de handel voor handelsplatformen als het gaat om aandelen, representatieve certificaten, ETF’s, certificaten en andere vergelijkbare financiële instrumenten

1.   Marktexploitanten en beleggingsondernemingen die een handelsplatform exploiteren, maken de via hun systemen meegedeelde actuele bied- en laatprijzen en de omvang van de markt tegen deze prijzen openbaar voor aandelen, representatieve certificaten, ETF’s, certificaten en andere vergelijkbare financiële instrumenten die op een handelsplatform worden verhandeld. Die vereiste geldt ook voor blijken van belangstelling die aanleiding geven tot actie. Marktexploitanten en beleggingsondernemingen die een handelsplatform exploiteren, stellen die informatie tijdens de normale handelsuren doorlopend ter beschikking van het publiek.

2.   De in lid 1 bedoelde transparantie-vereisten worden afgestemd op verschillende soorten handelssystemen, waaronder op orderboek gebaseerde, koersgedreven, hybride en op een periodieke veiling gebaseerde handelssystemen.

3.   Marktexploitanten en beleggingsondernemingen die een handelsplatform exploiteren, geven, tegen redelijke commerciële voorwaarden en op niet-discriminerende basis, toegang tot de regelingen die zij hanteren om de in lid 1 bedoelde informatie openbaar te maken aan beleggingsondernemingen die op grond van artikel 14 verplicht zijn hun koersen in aandelen, representatieve certificaten, ETF’s, certificaten en andere vergelijkbare financiële instrumenten openbaar te maken.

Artikel 4

Ontheffingen voor eigenvermogensinstrumenten

1.   De bevoegde autoriteiten hebben de mogelijkheid om marktexploitanten en beleggingsondernemingen die een handelsplatform exploiteren, ontheffing te verlenen van de verplichting om de in artikel 3, lid 1, genoemde informatie openbaar te maken voor:

a)

systemen die orders matchen op basis van een handelsmethode waarbij de in artikel 3, lid 1, bedoelde prijs van het financiële instrument wordt afgeleid van het handelsplatform waar dat financiële instrument voor het eerst tot de handel is toegelaten, of de qua liquiditeit meest relevante markt, indien die referentieprijs op ruime schaal is bekendgemaakt en door de deelnemers aan de markt als een betrouwbare referentieprijs wordt beschouwd. Het voortdurende gebruik van deze ontheffing is onderworpen aan de voorwaarden vermeld in artikel 5.

b)

systemen die bilateraal overeengekomen transacties formaliseren die:

i)

worden verricht tegen een koers die valt binnen de actuele volumegewogen spread zoals die blijkt uit het orderboek of tegen de koersen van de marktmakers van het handelsplatform dat dat systeem exploiteert; deze transacties zijn onderworpen aan de voorwaarden vermeld in artikel 5;

ii)

transacties zijn in een niet-liquide aandeel, representatief certificaat, ETF, certificaat of ander vergelijkbaar financieel instrument dat niet valt onder een liquide markt, en worden verricht tegen een koers die valt binnen een bepaald percentage van een passende referentieprijs, waarbij het percentage en de referentieprijs van tevoren door de exploitant van het systeem worden vastgesteld; of

iii)

zijn onderworpen aan andere voorwaarden dan de actuele marktprijs van dat financiële instrument;

c)

orders die van aanzienlijke omvang zijn in verhouding tot de normale marktomvang;

d)

orders die in een faciliteit voor orderadministratie van het handelsplatform worden gehouden in afwachting van de bekendmaking ervan op de markt.

2.   De referentieprijs als bedoeld in lid 1, onder a), wordt vastgesteld door verkrijging van:

a)

het gemiddelde van de spread tussen de actuele bied- en laatprijzen op het handelsplatform waar dat financiële instrument voor het eerst tot de handel is toegelaten, of de qua liquiditeit meest relevante markt; of

b)

indien de onder a) bedoelde prijs niet beschikbaar is, de openings- of de slotkoers van de betrokken handelssessie.

In de orders wordt alleen naar de onder b) bedoelde prijzen verwezen buiten de doorlopende handelsfase van de betrokken handelssessie.

3.   Indien handelsplatformen systemen exploiteren die bilateraal overeengekomen transacties overeenkomstig lid 1, onder b), punt i), formaliseren:

a)

worden die transacties overeenkomstig de voorschriften van het handelsplatform uitgevoerd;

b)

zorgt het handelsplatform ervoor dat er regelingen, systemen en procedures bestaan om marktmisbruik of pogingen daartoe in verband met dergelijke bilateraal overeengekomen transacties overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 596/2014 te voorkomen en op te sporen;

c)

zet het handelsplatform systemen op, onderhoudt deze en past deze toe met het oog op de opsporing van pogingen om de ontheffing te gebruiken voor het omzeilen van andere voorschriften in deze verordening of in Richtlijn 2014/65/EU, en de melding van dergelijke pogingen aan de bevoegde autoriteit.

Wanneer een bevoegde autoriteit overeenkomstig lid 1, onder b), punt i) of iii), een ontheffing verleent, houdt die bevoegde autoriteit toezicht op het gebruik van de ontheffing door het handelsplatform om zich ervan te verzekeren dat de voorwaarden voor het gebruik van de ontheffing in acht worden genomen.

4.   Alvorens een ontheffing te verlenen overeenkomstig lid 1, stellen de bevoegde autoriteiten de ESMA en de andere bevoegde autoriteiten in kennis van het voorgenomen gebruik van elke individuele ontheffing en geven zij een toelichting op het functioneren ervan, met inbegrip van de nadere bijzonderheden van het handelsplatform indien de referentieprijs wordt vastgesteld als bedoeld in lid 1, onder a). De kennisgeving van het voornemen een ontheffing te verlenen moet uiterlijk vier maanden voordat de ontheffing van kracht zou moeten worden plaatsvinden. Binnen twee maanden na ontvangst van de kennisgeving geeft de ESMA een niet-bindend advies af aan de betreffende bevoegde autoriteit waarin wordt beoordeeld of de ontheffing verenigbaar is met de in lid 1 gestelde eisen als nader bepaald in de op grond van lid 6 vast te stellen technische reguleringsnormen. Indien deze bevoegde autoriteit een ontheffing verleent en een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat het daar niet mee eens is, kan deze bevoegde autoriteit de zaak terugverwijzen naar de ESMA, die kan optreden in overeenstemming met de haar krachtens artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 verleende bevoegdheden. De ESMA houdt toezicht op de toepassing van de ontheffingen en brengt jaarlijks verslag uit aan de Commissie over de wijze waarop zij in de praktijk worden toegepast.

5.   Een bevoegde autoriteit kan uit eigen beweging of op verzoek van een andere bevoegde autoriteit een op grond van lid 1 verleende ontheffing intrekken, zoals gespecificeerd in lid 6, als zij merkt dat de ontheffing wordt gebruikt op een wijze die afwijkt van het oorspronkelijke doel ervan of als zij van mening is dat de ontheffing wordt gebruikt om de in dit artikel vastgestelde voorschriften te omzeilen.

De bevoegde autoriteiten stellen de ESMA en de andere bevoegde autoriteiten in kennis van een dergelijke intrekking onder opgave van de volledige motivering van hun besluit.

6.   De ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarbij het volgende nader wordt bepaald:

a)

het bereik van de bied- en laatprijzen of de koersen van aangewezen marktmakers, en de diepte van de markt tegen die prijzen, welke openbaar moeten worden gemaakt voor elke klasse van een financieel instrument overeenkomstig artikel 3, lid 1, rekening houdend met de nodige afstemming op verschillende soorten handelssystemen als bedoeld in artikel 3, lid 2;

b)

de qua liquiditeit van een financieel instrument meest relevante markt overeenkomstig lid 1, onder a);

c)

de specifieke kenmerken van een bilateraal overeengekomen transactie met betrekking tot de verschillende manieren waarop het lid van of de deelnemer aan een handelsplatform die transactie kan uitvoeren;

d)

de bilateraal overeengekomen transacties die niet bijdragen aan de prijsvorming en die gebruikmaken van de ontheffing als bedoeld in lid 1, onder b), punt iii);

e)

de omvang van de orders die aanzienlijk zijn, en de soort en de minimale omvang van de orders die in een faciliteit voor orderadministratie van een handelsplatform worden bijgehouden in afwachting van de bekendmaking ervan op de markt, waarvoor krachtens lid 1 ontheffing mag worden verleend van de verplichting tot informatieverstrekking voor de handel voor elke betrokken klasse van financiële instrumenten;

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

7.   Ontheffingen die vóór 3 januari 2017 door bevoegde autoriteiten zijn verleend in overeenstemming met artikel 29, lid 2, en artikel 44, lid 2, van Richtlijn 2004/39/EG en de artikelen 18, 19 en 20 van Verordening (EG) nr. 1287/2006, worden vóór 3 januari 2019 door de ESMA beoordeeld. De ESMA geeft aan de betreffende bevoegde autoriteit een advies af waarin wordt beoordeeld of elk van de ontheffingen nog verenigbaar is met de eisen die zijn vastgelegd in deze verordening en in eventuele gedelegeerde handelingen en technische reguleringsnormen op basis van deze verordening.

Artikel 5

Volumebeperkingsmechanisme

1.   Om ervoor te zorgen dat het gebruik van de ontheffingen waarin is voorzien in artikel 4, lid 1, onder a) en artikel 4, lid 1 onder b), punt i), de prijsvorming niet overmatig schaadt, wordt de handel met gebruikmaking van die ontheffingen beperkt als volgt:

a)

het percentage van de handel in een financieel instrument op een handelsplatform met gebruikmaking van die ontheffingen wordt beperkt tot 4 % van het totale volume van de handel in dat financieel instrument op alle handelsplatformen in de Unie gedurende de voorafgaande twaalf maanden;

b)

de totale handel in de Unie in een financieel instrument met gebruikmaking van die ontheffingen wordt beperkt tot 8 % van het totale volume van de handel in dat financieel instrument op alle handelsplatforms in de Unie gedurende de voorafgaande twaalf maanden.

Dat volumebeperkingsmechanisme is niet van toepassing op bilateraal overeengekomen transacties in een aandeel, representatief certificaat, indexfonds, certificaat of ander vergelijkbaar financieel instrument waarvoor geen liquide markt bestaat, zoals bepaald overeenkomstig artikel 2, lid 1, punt 17, onder b), die worden verricht tegen een koers die valt binnen een bepaald percentage van een passende referentieprijs als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder b), punt ii), noch op bilateraal overeengekomen transacties die zijn onderworpen aan andere voorwaarden dan de actuele marktprijs van dat financiële instrument als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder b), punt iii).

2.   Indien het percentage van de handel in een financieel instrument op een handelsplatform met gebruikmaking van de ontheffingen de in lid 1, onder a), bedoelde grens overschrijdt, schorst de bevoegde autoriteit die toestemming heeft gegeven voor het gebruik van die ontheffingen door dat platform, binnen twee werkdagen het gebruik ervan op dat platform met betrekking tot dat financieel instrument op basis van de in lid 4 bedoelde door de ESMA gepubliceerde gegevens, voor een periode van zes maanden.

3.   Indien het percentage van de handel in een financieel instrument op alle handelsplatformen in de Unie met gebruikmaking van die ontheffingen de in lid 1, onder b), bedoelde grens overschrijdt, schorsen alle bevoegde autoriteiten binnen twee werkdagen het gebruik van die ontheffingen in de hele Unie voor een periode van zes maanden.

4.   De ESMA publiceert binnen vijf werkdagen na het einde van elke kalendermaand het totale volume van de handel in de Unie per financieel instrument in de voorbije twaalf maanden alsook het percentage van de handel in een financieel instrument die de voorafgaande twaalf maanden in de hele Unie met gebruikmaking van die ontheffingen op elk handelsplatform is verricht, en de methode die voor het afleiden van die percentages is gebruikt.

5.   Indien in het in lid 4 bedoelde verslag een handelsplatform wordt vermeld waar de handel in een financieel instrument met gebruikmaking van de ontheffingen, uitgaande van de handel in de voorafgaande twaalf maanden, meer bedroeg dan 3,75 % van de totale handel in dat financiële instrument in de Unie, brengt de ESMA binnen vijf werkdagen na de vijftiende dag van de kalendermaand waarin het in lid 4 bedoelde verslag is gepubliceerd, een aanvullend verslag uit. Dat verslag bevat de in lid 4 vermelde informatie met betrekking tot de financiële instrumenten waarvoor de drempel van 3,75 % is overschreden.

6.   Indien in het in lid 4 bedoelde verslag wordt vastgesteld dat de totale handel in een financieel instrument in de Unie met gebruikmaking van de ontheffingen, uitgaande van de handel in de voorafgaande twaalf maanden, meer bedroeg dan 7,75 % van de totale handel in dat financiële instrument in de Unie, brengt de ESMA binnen vijf werkdagen na de vijftiende dag van de kalendermaand waarin het in lid 4 bedoelde verslag is gepubliceerd, een aanvullend verslag uit. Dat verslag bevat de in lid 4 vermelde informatie met betrekking tot de financiële instrumenten waarvoor de drempel van 7,75 % is overschreden.

7.   Teneinde voor een betrouwbare basis te zorgen voor toezicht op de handel die met gebruikmaking van die ontheffingen plaatsvindt en om te bepalen of de in lid 1 bedoelde grenzen zijn overschreden, beschikken de exploitanten van handelsplatformen verplicht over systemen en procedures om:

a)

de identificatie mogelijk te maken van alle transacties die op hun platform hebben plaatsgevonden met gebruikmaking van die ontheffingen; en

b)

ervoor te zorgen dat het in lid 1, onder a), genoemde percentage handel dat met gebruikmaking van die ontheffingen mag worden verricht, in geen geval wordt overschreden.

8.   De periode voor de publicatie van de handelsgegevens door de ESMA, waarvoor toezicht moet worden gehouden op de handel in een financieel instrument met gebruikmaking van deze ontheffingen, begint op 3 januari 2016. Onverminderd artikel 4, lid 5, zijn de bevoegde autoriteiten bevoegd om het gebruik van die ontheffingen vanaf de datum van toepassing van deze verordening en vervolgens op maandelijkse basis te schorsen.

9.   De ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter specificatie van de methode, met inbegrip van de markering van transacties, waarmee zij de transactiegegevens vergelijkt, berekent en openbaar maakt, als bepaald in lid 4, teneinde een accurate meting te verstrekken van het totale volume van de handel per financieel instrument en de percentages van de handel waarbij gebruik wordt gemaakt van die ontheffingen in de hele Unie en per handelsplatform.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 6

Vereisten met betrekking tot transparantie na de handel voor handelsplatformen als het gaat om aandelen, representatieve certificaten, ETF’s, certificaten en andere vergelijkbare financiële instrumenten

1.   Marktexploitanten en beleggingsondernemingen die een handelsplatform exploiteren, maken de prijs, het volume en de tijd van de uitgevoerde transacties openbaar voor aandelen, representatieve certificaten, ETF’s, certificaten en andere vergelijkbare financiële instrumenten die op dat handelsplatform worden verhandeld. Marktexploitanten en beleggingsondernemingen die een handelsplatform exploiteren, maken de bijzonderheden van al deze transacties openbaar binnen een tijdsspanne die realtime zo dicht mogelijk benadert als technisch haalbaar is.

2.   Marktexploitanten en beleggingsondernemingen die een handelsplatform exploiteren, geven, tegen redelijke commerciële voorwaarden en op niet-discriminerende basis, toegang tot de regelingen die zij hanteren om de in lid 1 van dit artikel genoemde informatie bekend te maken aan beleggingsondernemingen die op grond van artikel 20 verplicht zijn de details van hun transacties met aandelen, representatieve certificaten, ETF’s, certificaten en andere vergelijkbare financiële instrumenten openbaar te maken.

Artikel 7

Toestemming voor uitgestelde openbaarmaking

1.   De bevoegde autoriteiten hebben de mogelijkheid om marktexploitanten en beleggingsondernemingen die een handelsplatform exploiteren, toestemming te geven voor uitgestelde openbaarmaking van de details van transacties op basis van de soort of de omvang.

De bevoegde autoriteiten kunnen in het bijzonder toestemming geven voor uitgestelde openbaarmaking met betrekking tot transacties die aanzienlijk van omvang zijn in vergelijking met de normale marktomvang voor het betreffende aandeel, representatief certificaat, ETF, certificaat of ander vergelijkbaar financieel instrument of de betreffende aandeelklasse, representatieve certificaten, ETF, certificaten en andere vergelijkbare financiële instrumenten.

Marktexploitanten en beleggingsondernemingen die een handelsplatform exploiteren, hebben voor de voorgestelde regeling voor uitgestelde openbaarmaking van transactiegegevens toestemming vooraf van de bevoegde autoriteit nodig en maken die regelingen duidelijk bekend aan de marktdeelnemers en het publiek. De ESMA houdt toezicht op de toepassing van die regelingen voor uitgestelde openbaarmaking van transactiegegevens en brengt jaarlijks verslag uit aan de Commissie over de wijze waarop zij in de praktijk worden toegepast.

Indien een bevoegde autoriteit toestemming geeft voor uitgestelde publicatie en een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat het niet eens is met het uitstel of het niet eens is met de feitelijke toepassing van de gegeven toestemming, kan die bevoegde autoriteit de zaak terugverwijzen naar de ESMA, die kan optreden in overeenstemming met de bevoegdheden die aan haar zijn verleend krachtens artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

2.   De ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarin het volgende zodanig nader wordt geregeld dat de op grond van artikel 64 van Richtlijn 2014/65/EU vereiste informatie kan worden openbaar gemaakt:

a)

de details van de transacties die beleggingsondernemingen, met inbegrip van beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling en marktexploitanten en beleggingsondernemingen die een handelsplatform exploiteren, overeenkomstig artikel 6, lid 1, voor elke betrokken klasse van financiële instrumenten aan het publiek beschikbaar moeten stellen, met inbegrip van identificatoren voor de verschillende typen transacties die op grond van artikel 6, lid 1, en artikel 20 openbaar worden gemaakt, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen die welke worden bepaald door factoren die hoofdzakelijk verband houden met de waardering van de financiële instrumenten en die welke door andere factoren worden bepaald;

b)

de tijdsbeperking die geacht wordt in overeenstemming te zijn met de verplichting om gegevens binnen een tijdsspanne die realtime zo dicht mogelijk benadert openbaar te maken, ook wanneer transacties buiten de normale handelsuren worden verricht.

c)

de voorwaarden onder welke beleggingsondernemingen, met inbegrip van beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling en marktexploitanten en beleggingsondernemingen die een handelsplatform exploiteren, de details van transacties per categorie betrokken financiële instrumenten met uitstel openbaar mogen maken overeenkomstig lid 1 van dit artikel en artikel 20, lid 1;

d)

de criteria die moeten worden toegepast om te bepalen voor welke transacties, gezien hun omvang of soort, met inbegrip van het liquiditeitsprofiel van het aandeel, representatief certificaat, ETF, certificaat of ander vergelijkbaar financieel instrument, uitgestelde openbaarmaking is toegestaan voor elke betrokken klasse van financiële instrumenten.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

HOOFDSTUK 2

Transparantie voor andere dan eigenvermogensinstrumenten

Artikel 8

Vereisten met betrekking tot transparantie voor de handel voor handelsplatformen als het gaat om obligaties, gestructureerde financiële producten, emissierechten en derivaten

1.   Marktexploitanten en beleggingsondernemingen die een handelsplatform exploiteren, maken de via hun systemen meegedeelde actuele bied- en laatprijzen en de omvang van de markt tegen deze prijzen openbaar voor op een handelsplatform verhandelde obligaties, gestructureerde financiële producten, emissierechten en derivaten. Die vereiste geldt ook voor blijken van belangstelling die aanleiding geven tot actie. Marktexploitanten en beleggingsondernemingen die een handelsplatform exploiteren, stellen die informatie tijdens de normale handelsuren doorlopend ter beschikking van het publiek. Die verplichting tot openbaarmaking geldt niet voor transacties met derivaten van niet-financiële tegenpartijen waarvan objectief meetbaar is dat zij de risico’s verlagen die rechtstreeks verband houden met de commerciële activiteiten of kasbeheeractiviteiten van de niet-financiële tegenpartij of van die groep.

2.   De in lid 1 bedoelde transparantievereisten worden afgestemd op verschillende soorten handelssystemen, waaronder op orderboek gebaseerde, koersgedreven, hybride, op een periodieke veiling gebaseerde en voicetradingsystemen.

3.   Marktexploitanten en beleggingsondernemingen die een handelsplatform exploiteren, geven, tegen redelijke commerciële voorwaarden en op niet-discriminerende basis, toegang tot de regelingen die zij hanteren om de in lid 1 genoemde informatie openbaar te maken voor beleggingsondernemingen die op grond van artikel 18 verplicht zijn hun koersen in obligaties, gestructureerde financiële producten, emissierechten en derivaten openbaar te maken.

4.   Marktexploitanten en beleggingsondernemingen die een handelsplatform exploiteren, maken, wanneer ontheffing is verleend overeenkomstig artikel 9, lid 1, onder b), ten minste een indicatieve biedprijs vóór handel en een indicatieve laatprijs vóór handel die dicht in de buurt liggen van de via hun systemen meegedeelde handelsintenties openbaar voor obligaties, gestructureerde financiële producten, emissierechten en derivaten die op een handelsplatform worden verhandeld. Marktexploitanten en beleggingsondernemingen die een handelsplatform exploiteren, stellen die informatie tijdens de normale handelsuren langs passende elektronische weg doorlopend ter beschikking van het publiek. Die regelingen garanderen dat de informatie tegen redelijke commerciële voorwaarden en op niet-discriminerende basis beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 9

Ontheffingen voor andere dan eigenvermogensinstrumenten

1.   De bevoegde autoriteiten hebben de mogelijkheid om marktexploitanten en beleggingsondernemingen die een handelsplatform exploiteren, ontheffing te verlenen van de verplichting om de in artikel 8, lid 1, genoemde informatie openbaar te maken voor:

a)

orders die groot van omvang zijn in vergelijking met de normale marktomvang en orders die in een faciliteit voor orderadministratie van het handelsplatform worden bijgehouden in afwachting van de bekendmaking ervan op de markt;

b)

tot actie aanleiding gevende blijken van belangstelling in prijsaanvraag (request-for-quote)- of voicetradingsystemen die een voor het financiële instrument specifieke omvang overtreffen, waarbij de liquiditeitsverschaffer aan onnodige risico’s zou worden blootgesteld en in aanmerking wordt genomen of de betrokken marktpartijen particuliere of institutionele beleggers zijn;

c)

derivaten waarop de handelsverplichting van artikel 28 van deze verordening niet van toepassing is en andere financiële instrumenten waarvoor er geen liquide markt is.

2.   Voordat er ontheffing wordt verleend in overeenstemming met lid 1, moeten de bevoegde autoriteiten de ESMA en de andere bevoegde autoriteiten in kennis stellen van het voorgenomen gebruik van elke individuele ontheffing en moeten zij een verklaring geven betreffende het functioneren ervan. De kennisgeving van het voornemen een ontheffing te verlenen moet uiterlijk vier maanden voordat de ontheffing van kracht zou moeten worden plaatsvinden. Binnen twee maanden na ontvangst van de kennisgeving geeft de ESMA een advies af aan de betreffende bevoegde autoriteit waarin wordt beoordeeld of de ontheffing verenigbaar is met de in lid 1 gestelde eisen als nader bepaald in de op grond van lid 5 vast te stellen technische reguleringsnormen. Indien deze bevoegde autoriteit een ontheffing verleent en een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat het daar niet mee eens is, kan deze bevoegde autoriteit de zaak terugverwijzen naar de ESMA, die kan optreden in overeenstemming met de haar krachtens artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 verleende bevoegdheden. De ESMA houdt toezicht op de toepassing van de ontheffingen en brengt jaarlijks verslag uit aan de Commissie over de wijze waarop zij in de praktijk worden toegepast.

3.   De bevoegde autoriteiten kunnen, op eigen initiatief of op verzoek van andere bevoegde autoriteiten, een krachtens lid 1 verleende ontheffing intrekken indien zij constateren dat de ontheffing wordt gebruikt op een wijze die afwijkt van het oorspronkelijke doel, of indien zij van oordeel zijn dat de ontheffing wordt gebruikt om de voorschriften van dit artikel te omzeilen.

De bevoegde autoriteiten stellen de ESMA en de andere bevoegde autoriteiten onverwijld en vóór de inwerkingtreding in kennis van een dergelijke intrekking onder opgave van de volledige motivering van hun besluit.

4.   De bevoegde autoriteit die belast is met het toezicht op een of meer handelsplatformen waarop een klasse van obligatie, gestructureerd financieel product, emissierecht of derivaat wordt verhandeld, kan, indien de liquiditeit van die klasse van financieel instrument zich onder een bepaalde drempel bevindt, de in artikel 8 bedoelde verplichtingen tijdelijk schorsen. Deze drempel wordt bepaald op basis van objectieve criteria die specifiek zijn voor de markt voor het betrokken financiële instrument. De kennisgeving van een dergelijke tijdelijke schorsing wordt op de website van de betrokken bevoegde autoriteit gepubliceerd.

De tijdelijke schorsing geldt voor een eerste periode van ten hoogste drie maanden vanaf de datum waarop de schorsing op de website van de relevante bevoegde autoriteit bekendgemaakt is. Een dergelijke schorsing kan met telkens ten hoogste drie maanden worden verlengd mits de gronden voor de tijdelijke schorsing nog steeds aanwezig zijn. Indien de tijdelijke schorsing na die periode van drie maanden niet wordt verlengd, komt zij automatisch te vervallen.

Alvorens op grond van dit lid de in artikel 8 bedoelde verplichtingen op te schorten of de tijdelijke schorsing ervan te verlengen, deelt de bevoegde autoriteit de ESMA haar voornemen mee en geeft zij tevens een verklaring. De ESMA geeft zo spoedig mogelijk een advies af aan de bevoegde autoriteit uit waarin zij aangeeft of volgens haar de schorsing of de verlenging van de tijdelijke schorsing gerechtvaardigd is overeenkomstig de eerste en tweede alinea.

5.   De ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarbij het volgende nader wordt bepaald:

a)

de parameters en de methoden voor het berekenen van de in lid 4 bedoelde liquiditeitsdrempel met betrekking tot het financieel instrument. De door de lidstaten gehanteerde parameters en methoden voor het berekenen van de drempel worden zo bepaald dat wanneer de drempel is bereikt, dit betekent dat alle platformen binnen de Unie tezamen beschouwd een aanzienlijke daling van de liquiditeit voor het betrokken financieel instrument te zien geven, op basis van de criteria van artikel 2, lid 1, punt 17);

b)

het bereik van de bied- en laatprijzen of koersen, en de diepte van de blijken van belangstelling tegen die prijzen, of de indicatieve pretransactionele bied- en laatprijzen die dicht in de buurt liggen van de prijs van de blijken van belangstelling, die overeenkomstig artikel 8, leden 1 en 4, openbaar moeten worden gemaakt voor elke betrokken klasse van financiële instrumenten, rekening houdend met de nodige afstemming op de verschillende soorten handelssystemen als bedoeld in artikel 8, lid 2;

c)

de omvang van de orders die aanzienlijk zijn, en de soort en de minimale omvang van de orders die in een faciliteit voor orderadministratie worden bijgehouden in afwachting van de bekendmaking ervan op de markt, waarvoor krachtens lid 1 ontheffing kan worden verleend van de verplichting tot pretransactionele informatieverstrekking voor elke betrokken klasse van financiële instrumenten;

d)

de voor het financiële instrument specifieke omvang als bedoeld in lid 1, onder b), en de definitie van prijsaanvraag (request-for-quote)- en voicetradingsystemen waarvoor overeenkomstig lid 1 ontheffing van de verplichting tot pretransactionele informatieverstrekking kan worden verleend;

Voor het bepalen van de voor het financiële instrument specifieke omvang waarbij de liquiditeitsverschaffer aan onnodig risico zou worden blootgesteld en in aanmerking wordt genomen of de betrokken marktpartijen particuliere of institutionele beleggers zijn, overeenkomstig lid 1, onder b), houdt de ESMA rekening met de volgende factoren:

i)

de vraag of liquiditeitsverschaffers bij een dergelijke omvang hun risico’s kunnen afdekken;

ii)

indien een markt voor het financiële instrument of een klasse financiële instrumenten ten dele uit particuliere beleggers bestaat, de gemiddelde waarde van de door deze beleggers verrichte transacties;

e)

de financiële instrumenten of klassen van financiële instrumenten waarvoor geen liquide markt bestaat waarvoor krachtens lid 1 ontheffing van de verplichting tot informatieverstrekking voor de handel kan worden verleend.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 10

Vereisten met betrekking tot transparantie na de handel voor handelsplatformen met betrekking tot obligaties, gestructureerde financiële producten, emissierechten en derivaten

1.   Marktexploitanten en beleggingsondernemingen die een handelsplatform exploiteren, maken de prijs, het volume en de tijd van de uitgevoerde transacties openbaar voor op een handelsplatform verhandelde obligaties, gestructureerde financiële producten, emissierechten en derivaten. Marktexploitanten en beleggingsondernemingen die een handelsplatform exploiteren, maken de bijzonderheden van al deze transacties openbaar binnen een tijdsspanne die realtime zo dicht mogelijk benadert als technisch haalbaar is.

2.   Marktexploitanten en beleggingsondernemingen die een handelsplatform exploiteren, geven, tegen redelijke commerciële voorwaarden en op een niet-discriminerende basis, toegang tot de regelingen die zij hanteren om de in lid 1 genoemde informatie bekend te maken aan beleggingsondernemingen die op grond van artikel 21 verplicht zijn de details van hun transacties in obligaties, gestructureerde financiële producten, emissierechten en derivaten openbaar te maken.

Artikel 11

Toestemming voor uitgestelde openbaarmaking

1.   De bevoegde autoriteiten hebben de mogelijkheid om marktexploitanten en beleggingsondernemingen die een handelsplatform exploiteren, toestemming te geven voor uitgestelde openbaarmaking van de details van transacties op basis van de omvang of het soort transactie.

De bevoegde autoriteiten kunnen in het bijzonder toestemming geven voor uitgestelde openbaarmaking met betrekking tot transacties die:

a)

aanzienlijk van omvang zijn in vergelijking met de normale marktomvang voor die obligatie, dat gestructureerde financiële product, die emissierecht of dat derivaat dat, c.q. die verhandeld wordt op een handelsplatform, of voor die klasse van obligaties, gestructureerde financiële producten, emissierechten of derivaten die verhandeld worden op een handelsplatform; of

b)

verband houden met een obligatie, een gestructureerd financieel product, een emissierecht of een derivaat dat, c.q. die verhandeld wordt op een handelsplatform, of voor een klasse van op een handelsplatform verhandelde obligaties, gestructureerde financiële producten, emissierechten of derivaten waarvoor geen liquide markt bestaat;

c)

de omvang overtreffen welke specifiek is voor de obligatie of het gestructureerd financieel product, emissierecht of derivaat die/dat op een handelsplatform wordt verhandeld, of die klasse van obligatie, gestructureerd financieel product, emissierecht of derivaat dat op een handelsplatform wordt verhandeld, waarbij de liquiditeitsverschaffer aan onnodige risico’s zou worden blootgesteld en in aanmerking wordt genomen of de betrokken marktpartijen particuliere of institutionele beleggers zijn.

Marktexploitanten en beleggingsondernemingen die een handelsplatform exploiteren, hebben voor de voorgestelde regeling voor uitgestelde openbaarmaking van transactiegegevens toestemming vooraf van de bevoegde autoriteit nodig en maken die regelingen duidelijk bekend aan de marktdeelnemers en het publiek. De ESMA houdt toezicht op de toepassing van die regelingen voor uitgestelde openbaarmaking van transactiegegevens en brengt jaarlijks verslag uit aan de Commissie over de wijze waarop ze in de praktijk worden gebruikt.

2.   De bevoegde autoriteit die belast is met het toezicht op een of meer handelsplatformen waarop een klasse van obligatie, gestructureerd financieel product, emissierecht of derivaat wordt verhandeld, kan, indien de liquiditeit van die klasse van financieel instrument zich onder de volgens de methode van artikel 9, lid 5, onder a), vastgestelde drempel bevindt, de in artikel 10 vermelde verplichtingen tijdelijk schorsen. Die drempel wordt vastgesteld op basis van objectieve criteria die specifiek zijn voor de markt voor het betrokken financieel instrument. Die tijdelijke schorsing wordt op de website van de betrokken bevoegde autoriteit bekendgemaakt.

De tijdelijke schorsing geldt voor een eerste periode van ten hoogste drie maanden vanaf de datum waarop de schorsing op de website van de relevante bevoegde autoriteit bekendgemaakt is. Een dergelijke schorsing kan met telkens ten hoogste drie maanden worden verlengd mits de gronden voor de tijdelijke schorsing nog steeds aanwezig zijn. Indien de tijdelijke schorsing na die periode van drie maanden niet wordt verlengd, komt zij automatisch te vervallen.

Alvorens de in artikel 10 bedoelde verplichtingen op te schorten of de tijdelijke schorsing ervan te verlengen, deelt de bevoegde autoriteit de ESMA haar voornemen mee en geeft zij tevens een verklaring. De ESMA geeft zo spoedig mogelijk een advies af aan de bevoegde autoriteit uit waarin zij aangeeft of volgens haar de schorsing of de verlenging van de tijdelijke schorsing gerechtvaardigd is overeenkomstig de eerste en tweede alinea.

3.   De bevoegde autoriteiten kunnen, in combinatie met het verlenen van toestemming voor uitgestelde openbaarmaking:

a)

voor de tijdsduur van het uitstel, de openbaarmaking verlangen van beperkte bijzonderheden van een transactie of van bijzonderheden van meerdere transacties in geaggregeerde vorm, dan wel een combinatie daarvan;

b)

tijdens een verlengde termijn van uitstel het achterwege laten van de openbaarmaking van de omvang van een afzonderlijke transactie toestaan;

c)

met betrekking tot andere dan eigenvermogensinstrumenten die geen overheidsschuld zijn, tijdens een verlengde termijn van uitstel de openbaarmaking van verscheidene transacties in geaggregeerde vorm toestaan;

d)

met betrekking tot overheidsschuldinstrumenten, voor onbepaalde tijd de openbaarmaking van verscheidene transacties in geaggregeerde vorm toestaan.

Ten aanzien van overheidsschuldinstrumenten kan van de punten b) en d) afzonderlijk dan wel achtereenvolgens gebruik worden gemaakt, waarbij de omvang in geaggregeerde vorm kan worden openbaar gemaakt zodra de verlengde periode voor het achterwege laten van de openbaarmaking van de omvang eindigt.

Ten aanzien van alle andere financiële instrumenten worden na het verstrijken van de periode van uitstel de resterende bijzonderheden van de transactie en alle bijzonderheden van de afzonderlijke transacties openbaar gemaakt.

4.   De ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op om het volgende zodanig nader te regelen dat de op grond van artikel 64 van Richtlijn 2014/65/EU vereiste informatie kan worden gepubliceerd:

a)

de details van transacties die beleggingsondernemingen, met inbegrip van beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling, en marktexploitanten en beleggingsondernemingen die een handelsplatform exploiteren, overeenkomstig artikel 10, lid 1, voor elke betrokken klasse van financiële instrumenten aan het publiek beschikbaar moeten stellen, met inbegrip van identificatoren voor de verschillende soorten transacties die op grond van artikel 10, lid 1, en artikel 21, lid 1, openbaar moeten worden gemaakt, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen die welke worden bepaald door factoren die hoofdzakelijk verband houden met de waardering van de financiële instrumenten en die welke door andere factoren worden bepaald;

b)

de tijdsbeperking die geacht wordt in overeenstemming te zijn met de verplichting om gegevens binnen een tijdsspanne die realtime zo dicht mogelijk benadert openbaar te maken, ook wanneer transacties buiten de normale handelsuren worden verricht;

c)

de voorwaarden onder welke beleggingsondernemingen, met inbegrip van beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling, en marktexploitanten en beleggingsondernemingen die een handelsplatform exploiteren, de details van transacties per categorie van betrokken financieel instrument met uitstel openbaar mogen maken overeenkomstig lid 1 van dit artikel, en artikel 21, lid 4;

d)

de criteria die in aanmerking moeten worden genomen om te bepalen voor welke omvang of soort van transactie uitgestelde openbaarmaking en openbaarmaking van beperkte bijzonderheden van een transactie, of openbaarmaking van beperkte bijzonderheden van meerdere transacties in geaggregeerde vorm, of weglating van de openbaarmaking van de omvang van een transactie onder bijzondere verwijzing naar het toestaan van een verdere schorsingstermijn voor bepaalde financiële instrumenten, afhankelijk van hun liquiditeit, is toegestaan overeenkomstig lid 3.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

HOOFDSTUK 3

Verplichting om handelsgegevens afzonderlijk en tegen redelijke commerciële voorwaarden aan te bieden

Artikel 12

Verplichting om gegevens voor en na de handel afzonderlijk beschikbaar te stellen

1.   Marktexploitanten en beleggingsondernemingen die een handelsplatform exploiteren, stellen de informatie die overeenkomstig de artikelen 3,4 en 6 tot en met 11 wordt gepubliceerd beschikbaar aan het publiek door transparantiegegevens voor en na de handel afzonderlijk aan te bieden.

2.   De ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter specificatie van de te verstrekken transparantiegegevens voor en na de handel, waaronder de mate van uitsplitsing van de gegevens die aan het publiek beschikbaar worden gesteld, als bedoeld in lid 1.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 13

Verplichting om gegevens voor en na de handel tegen redelijke commerciële voorwaarden beschikbaar te stellen

1.   Marktexploitanten en beleggingsondernemingen die een handelsplatform exploiteren stellen de informatie die wordt gepubliceerd in overeenstemming met de artikelen 3,4 en 6 tot en met 11 tegen redelijke commerciële voorwaarden beschikbaar aan het publiek en zorgen voor een niet-discriminerende toegang tot deze informatie. Deze informatie moet 15 minuten na publicatie kosteloos beschikbaar worden gesteld.

2.   De Commissie neemt overeenkomstig artikel 50 gedelegeerde handelingen aan om te verduidelijken wat redelijke commerciële voorwaarden zijn om de informatie openbaar te maken, zoals bedoeld in lid 1.

TITEL III

TRANSPARANTIE VOOR BELEGGINGSONDERNEMINGEN MET SYSTEMATISCHE INTERNE AFHANDELING EN BELEGGINGSONDERNEMINGEN DIE BUITEN DE BEURS HANDELEN

Artikel 14

Verplichting voor beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling tot openbaarmaking van vaste koersen voor aandelen, representatieve certificaten, ETF’s, certificaten en andere vergelijkbare financiële instrumenten

1.   Beleggingsondernemingen maken vaste koersen openbaar voor de op een handelsplatform verhandelde aandelen, representatieve certificaten, ETF’s, certificaten en andere soortgelijke financiële instrumenten waarvoor zij als beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling fungeren en waarvoor er een liquide markt bestaat.

Indien er geen liquide markt voor de in de eerste alinea bedoelde financiële instrumenten bestaat, maken beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling de koersen op verzoek bekend aan hun cliënten.

2.   Dit artikel en de artikelen 15, 16 en 17 zijn van toepassing op beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling wanneer zij handelen in transactiegroottes met een omvang tot de standaard marktomvang. Dit artikel en de artikelen 15, 16 en 17 zijn niet van toepassing op beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling wanneer zij handelen in transactiegroottes met een omvang boven de standaard marktomvang.

3.   Beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling kunnen bepalen bij welke transactiegrootte of -groottes zij een koers vermelden. De minimumomvang waarvoor een koers wordt gegeven, is ten minste gelijk aan 10 % van de standaard marktomvang van een op een handelsplatform verhandeld aandeel, representatief certificaat, ETF, certificaat of ander vergelijkbaar financieel instrument. Voor een bepaald op een handelsplatform verhandeld aandeel, representatief certificaat, ETF, certificaat of ander vergelijkbaar financieel instrument moet elke koers een vaste bied- en laatprijs of prijzen bevatten voor een transactiegrootte of -groottes tot de standaard marktomvang voor die klasse aandelen, representatieve certificaten, ETF’s, certificaten en andere vergelijkbare financiële instrumenten waartoe het financiële instrument behoort. In de prijs of prijzen moeten de heersende marktomstandigheden voor dat aandeel, representatief certificaat, ETF, certificaat of ander vergelijkbaar financieel instrument tot uiting komen.

4.   Aandelen, representatieve certificaten, ETF’s, certificaten en andere vergelijkbare financiële instrumenten worden in klassen samengevoegd op basis van de rekenkundig gemiddelde waarde van de orders die op de markt voor dat financiële instrument worden uitgevoerd. De standaard marktomvang voor elke klasse aandelen, representatieve certificaten, ETF’s, certificaten en andere vergelijkbare financiële instrumenten is een omvang die overeenkomt met de rekenkundig gemiddelde waarde van de orders die worden uitgevoerd op de markt voor de financiële instrumenten die van elke klasse deel uitmaken.

5.   De markt voor elk aandeel, representatief certificaat, ETF, certificaat of ander vergelijkbaar financieel instrument bestaat uit alle orders die in de Unie met betrekking tot dat financiële instrument worden uitgevoerd, met uitzondering van orders met een omvang die aanzienlijk is in vergelijking met de normale marktomvang voor dat financiële instrument.

6.   De bevoegde autoriteit van de in termen van liquiditeit meest relevante markt, zoals bepaald in artikel 26 voor elk aandeel, representatief certificaat, ETF, certificaat of ander vergelijkbaar financieel instrument, bepaalt tenminste eenmaal per jaar, op basis van de rekenkundig gemiddelde waarde van de orders die op de markt voor dat financiële instrument zijn uitgevoerd, tot welke klasse het behoort. Die informatie wordt voor alle marktdeelnemers openbaar gemaakt en meegedeeld aan de ESMA, die deze op haar website publiceert.

7.   Om te zorgen voor efficiënte waardering van aandelen, representatieve certificaten, ETF’s, certificaten en andere vergelijkbare financiële instrumenten en de beleggingsondernemingen zo goed mogelijk in staat te stellen de beste transactie te realiseren voor hun cliënten, stelt de ESMA ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter nadere specificatie van de regelingen voor de publicatie van een vaste koers zoals bedoeld in lid 1, de wijze waarop moet worden bepaald of de prijzen de heersende marktomstandigheden weerspiegelen zoals bedoeld in lid 3, en de wijze waarop de standaard marktomvang zoals bedoeld in de leden 2 en 4 moet worden vastgesteld.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 15

Uitvoering van cliëntenorders

1.   Beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling maken hun koersen regelmatig en doorlopend openbaar gedurende de normale handelstijd. Zij mogen hun koersen te allen tijde aanpassen. Zij mogen hun koersen onder uitzonderlijke marktomstandigheden intrekken.

De lidstaten bepalen dat ondernemingen die voldoen aan de definitie van een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling, hiervan kennisgeven aan hun bevoegde autoriteit. Deze kennisgeving wordt doorgezonden naar de ESMA. De ESMA stelt een lijst op van alle beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling in de Unie.

De koersen worden onmiddellijk tegen redelijke commerciële voorwaarden openbaar gemaakt op zodanige wijze dat zij gemakkelijk toegankelijk zijn voor andere marktdeelnemers.

2.   Beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling voeren met inachtneming van artikel 27 van Richtlijn 2014/65/EU de orders die zij van hun cliënten ontvangen met betrekking tot de aandelen, representatieve certificaten, ETF’s, certificaten en andere vergelijkbare financiële instrumenten die zij systematisch intern afhandelen, uit tegen de op het tijdstip van ontvangst van de order genoteerde prijzen.

In gerechtvaardigde gevallen mogen zij die orders evenwel uitvoeren tegen betere prijzen, mits deze prijs valt binnen een openbaar gemaakt prijsbereik dat de marktsituatie benadert.

3.   Beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling mogen orders die zij van hun professionele cliënten ontvangen, uitvoeren tegen andere dan hun genoteerde prijzen, zonder de in lid 2 gestelde vereisten te hoeven naleven met betrekking tot transacties waarbij uitvoering in verscheidene effecten onderdeel van één transactie is, of met betrekking tot orders waaraan andere voorwaarden dan de actuele marktprijs verbonden zijn.

4.   Wanneer een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling die slechts één koers openbaar maakt of waarvan de hoogste koers lager is dan de standaard marktomvang, van een cliënt een order ontvangt met een omvang die groter is dan de noteringsomvang, maar kleiner dan de standaard marktomvang, kan zij besluiten het gedeelte van de order dat de noteringsomvang te boven gaat, uit te voeren, mits dit tegen de genoteerde prijs gebeurt, behalve wanneer de voorwaarden onder de leden 2 en 3 iets anders toestaan. Wanneer een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling koersen voor verschillende transactieomvang openbaar maakt en een order met een omvang tussen die volumina ontvangt, die zij besluit uit te voeren, doet zij dit overeenkomstig artikel 28 van Richtlijn 2014/65/EU tegen een van de genoteerde prijzen, behalve wanneer de voorwaarden onder de leden 2 en 3 van dit artikel iets anders toestaan.

5.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 50 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter verduidelijking van wat onder de in lid 1 bedoelde redelijke commerciële voorwaarden voor de openbaarmaking van koersen moet worden verstaan.

Artikel 16

Plichten van bevoegde autoriteiten

De bevoegde autoriteiten vergewissen zich ervan:

a)

dat beleggingsondernemingen de overeenkomstig artikel 14 openbaar gemaakte bied- en laatprijzen regelmatig actualiseren en prijzen handhaven die de heersende marktsituatie weergeven;

b)

dat beleggingsondernemingen voldoen aan de in artikel 15, lid 2, vermelde voorwaarden voor prijsverbetering.

Artikel 17

Toegang tot koersen

1.   Beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling mogen op basis van hun commerciële beleid en op objectieve, niet-discriminerende wijze bepalen aan welke cliënten zij toegang tot hun koersen verlenen. Daartoe zijn duidelijke normen inzake de toegang tot hun koersen beschikbaar. Op basis van commerciële overwegingen zoals de kredietwaardigheid van de cliënt, het tegenpartijrisico en de definitieve afwikkeling van de transactie, kunnen beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling weigeren om met cliënten zakelijke betrekkingen aan te gaan of deze betrekkingen verbreken.

2.   Om het risico van blootstelling aan veelvuldige transacties met dezelfde cliënt te beperken mogen beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling het aantal transacties dat zij bereid zijn met die cliënt tegen de openbaar gemaakte voorwaarden te verrichten, op niet-discriminerende wijze beperken. Zij mogen op niet-discriminerende wijze en overeenkomstig de bepalingen van artikel 28 van Richtlijn 2014/65/EU het totale aantal transacties met verschillende cliënten op hetzelfde tijdstip beperken, maar uitsluitend wanneer het aantal en/of het volume van de door cliënten gewenste orders de norm aanzienlijk overschrijdt.

3.   Om te zorgen voor efficiënte waardering van aandelen, representatieve certificaten, ETF’s, certificaten en andere vergelijkbare financiële instrumenten en beleggingsondernemingen de beste kansen te bieden om de voordeligste voorwaarden voor hun cliënten te bedingen, stelt de Commissie overeenkomstig artikel 50 gedelegeerde handelingen vast om de volgende zaken te specificeren:

a)

de criteria om te bepalen wanneer een koers, als omschreven in artikel 15, lid 1, regelmatig en doorlopend openbaar wordt gemaakt en gemakkelijk toegankelijk is, en met welke middelen beleggingsondernemingen de verplichting om hun koersen openbaar te maken, kunnen nakomen, waarbij onder meer de volgende mogelijkheden worden geboden:

i)

door middel van de voorzieningen van eender welke gereglementeerde markt die het desbetreffende financiële instrument tot de handel heeft toegelaten;

ii)

door middel van een APA;

iii)

door middel van eigen regelingen;

b)

de criteria om voor de in artikel 15, lid 3, bedoelde transacties en orders te bepalen voor welke transacties uitvoering in verscheidene effecten onderdeel van één transactie is, of aan welke orders andere voorwaarden dan de actuele marktprijs verbonden zijn;

c)

de criteria om te bepalen wat kan worden beschouwd als uitzonderlijke marktomstandigheden onder welke koersen mogen worden ingetrokken, alsmede de voorwaarden voor het aanpassen van koersen, als bedoeld in artikel 15, lid 1;

d)

de criteria om vast te stellen wanneer het aantal en/of de omvang van de door cliënten gewenste orders de norm aanzienlijk overschrijdt, als bedoeld in lid 2;

e)

de criteria om vast te stellen wanneer prijzen binnen een openbaar gemaakt prijsbereik dat de marktsituatie benadert, als bedoeld in artikel 15, lid 2, vallen.

Artikel 18

Verplichting voor beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling tot openbaarmaking van vaste koersen met betrekking tot obligaties, gestructureerde financiële producten, emissierechten en derivaten

1.   Beleggingsondernemingen maken vaste koersen openbaar voor de op een handelsplatform verhandelde obligaties, gestructureerde financiële producten, emissierechten en derivaten waarvoor zij als beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling fungeren en waarvoor een liquide markt bestaat, wanneer de volgende voorwaarden vervuld zijn:

a)

een cliënt van de beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling vraagt om een koers;

b)

de onderneming gaat akkoord met het verstrekken van de koers.

2.   Voor op een handelsplatform verhandelde obligaties, gestructureerde financiële producten, emissierechten en derivaten waarvoor geen liquide markt bestaat, maken beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling desgevraagd koersen bekend aan hun cliënten indien zij akkoord gaan met het verstrekken van een koers. Van die verplichting kan ontheffing worden verleend als aan de in artikel 9, lid 1, genoemde voorwaarden is voldaan.

3.   Beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling mogen hun koersen te allen tijde aanpassen. Zij mogen hun koersen onder uitzonderlijke marktomstandigheden intrekken.

4.   De lidstaten bepalen dat ondernemingen die voldoen aan de definitie van een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling, hiervan kennisgeven aan hun bevoegde autoriteit. Deze kennisgeving wordt doorgezonden naar de ESMA. De ESMA stelt een lijst op van alle beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling in de Unie.

5.   Beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling stellen de overeenkomstig lid 1 openbaar gemaakte vaste koersen ter beschikking van hun andere cliënten. Niettemin mogen zij op basis van hun commerciële beleid en op objectieve, niet-discriminerende wijze zelf bepalen aan welke cliënten zij toegang tot hun koersen verlenen. Daartoe hebben beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling duidelijke normen voor de toegang tot hun koersen. Op basis van commerciële overwegingen zoals de kredietwaardigheid van de cliënt, het tegenpartijrisico en de definitieve afwikkeling van de transactie, kunnen beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling weigeren om met cliënten zakelijke betrekkingen aan te gaan of deze betrekkingen verbreken.

6.   Beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling voeren volgens de gepubliceerde voorwaarden transacties uit voor elke andere cliënt aan wie de koers overeenkomstig lid 4 beschikbaar is gesteld indien de noteringsomvang gelijk is aan of kleiner is dan de overeenkomstig artikel 9, lid 5, onder d) vastgestelde omvang die specifiek is voor het financiële instrument.

Beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling zijn niet tot de in lid 1 vastgestelde verplichting tot openbaarmaking van vaste koersen gehouden voor financiële instrumenten die onder de overeenkomstig artikel 9, lid 4, vastgestelde liquiditeitsdrempel vallen.

7.   Beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling hebben het recht niet-discriminerende en transparante limieten in te stellen voor het aantal transacties dat zij voor cliënten tegen een bepaalde koers uitvoeren.

8.   De koersen die zijn openbaar gemaakt op grond van de leden 1 en 5 en de koersen die gelijk zijn aan of kleiner zijn dan de in lid 6 bedoelde omvang worden tegen redelijke commerciële voorwaarden worden op zodanige wijze openbaar gemaakt dat zij gemakkelijk toegankelijk zijn voor andere marktdeelnemers.

9.   De afgegeven prijs of prijzen zijn zodanig dat de beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling zich houdt aan haar plichten op grond van artikel 27 van Richtlijn 2014/65/EU, indien van toepassing, en de heersende marktvoorwaarden weerspiegelen met betrekking tot de prijzen waarvoor de transacties voor dezelfde of vergelijkbare financiële instrumenten op een handelsplatform worden uitgevoerd.

In gerechtvaardigde gevallen mogen zij evenwel orders uitvoeren tegen een betere prijs, mits de prijs valt binnen een openbaar gemaakt prijsbereik dat de marktsituatie benadert.

10.   Dit artikel geldt niet voor beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling die handelen in transactiegroottes van een grotere dan de overeenkomstig artikel 9, lid 5, onder d) voor het financieel instrument specifieke omvang.

Artikel 19

Toezicht door de ESMA

1.   De bevoegde autoriteiten en de ESMA monitoren de toepassing van artikel 18 wat betreft de transactiegroottes waarbij koersen beschikbaar worden gesteld aan cliënten van de beleggingsonderneming en aan andere marktdeelnemers in relatie tot andere handelsactiviteiten van de onderneming, en wat betreft de mate waarin de koersen de heersende marktvoorwaarden weerspiegelen met betrekking tot transacties voor dezelfde of vergelijkbare financiële instrumenten op een handelsplatform. Uiterlijk op 3 januari 2019 brengt de ESMA aan de Commissie verslag uit over de toepassing van artikel 18. In geval van aanzienlijke noterings- en handelsactiviteit die net boven de in artikel 18, lid 6, bedoelde drempel of buiten de heersende marktomstandigheden valt, legt de ESMA voor die datum een verslag voor aan de Commissie.

2.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 50 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot maatregelen om de in artikel 18, lid 6, bedoelde transactiegroottes waarbij een onderneming transacties moet uitvoeren voor elke cliënt aan wie de koers beschikbaar is gesteld, te specificeren. De voor het financiële instrument specifieke omvang wordt bepaald volgens de in artikel 9, lid 5, onder d), vastgestelde criteria.

3.   De Commissie neemt overeenkomstig artikel 50 gedelegeerde handelingen aan om te verduidelijken wat redelijke commerciële voorwaarden zijn om de koersen openbaar te maken, zoals bedoeld in artikel 18, lid 8.

Artikel 20

Openbaarmaking na de handel door beleggingsondernemingen, waaronder beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling, met betrekking tot aandelen, representatieve certificaten, ETF’s, certificaten en andere vergelijkbare financiële instrumenten

1.   Beleggingsondernemingen die, voor eigen rekening of namens cliënten, transacties uitvoeren met betrekking tot aandelen, representatieve certificaten, ETF’s, certificaten en andere vergelijkbare financiële instrumenten die op een handelsplatform worden verhandeld, maken de omvang en de prijs van die transacties en het tijdstip waarop ze zijn uitgevoerd openbaar. Die informatie wordt openbaar gemaakt via een APA.

2.   De informatie die overeenkomstig lid 1 van dit artikel openbaar wordt gemaakt en de tijdslimieten waarbinnen zij openbaar wordt gemaakt, voldoen aan de op grond van artikel 6 gestelde eisen, met inbegrip van de technische reguleringsnormen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 7, lid 2, onder a). Indien de op grond van artikel 7 genomen maatregelen uitgestelde openbaarmaking mogelijk maken voor bepaalde categorieën transacties met betrekking tot aandelen, representatieve certificaten, ETF’s, certificaten en andere vergelijkbare financiële instrumenten die op een handelsplatform worden verhandeld, geldt die mogelijkheid ook voor die transacties wanneer ze buiten een handelsplatform worden uitgevoerd.

3.   De ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op om het volgende te specificeren:

a)

identificatoren voor de verschillende soorten transacties die op grond van dit artikel openbaar worden gemaakt, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen die welke worden bepaald door factoren die hoofdzakelijk verband houden met de waardering van de financiële instrumenten en die welke door andere factoren worden bepaald;

b)

de toepassing van de verplichting op grond van lid 1 op transacties waarbij gebruik wordt gemaakt van deze financiële instrumenten voor onderpand, lening of andere doeleinden waarbij de uitwisseling van financiële instrumenten wordt bepaald door andere factoren dan de actuele marktwaarde van het financiële instrument.

c)

de partij bij een transactie die de transactie overeenkomstig lid 1 openbaar moet maken indien beide partijen bij de transactie beleggingsondernemingen zijn.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 21

Openbaarmaking na de handel door beleggingsondernemingen, waaronder beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling, met betrekking tot obligaties, gestructureerde financiële producten, emissierechten en derivaten

1.   Beleggingsondernemingen die, voor eigen rekening of namens cliënten, transacties uitvoeren met betrekking tot obligaties, gestructureerde financiële producten, emissierechten en derivaten die op een handelsplatform worden verhandeld, maken de omvang en de prijs van die transacties en de tijd waarop ze zijn uitgevoerd openbaar. Die informatie wordt openbaar gemaakt via een APA.

2.   Elke afzonderlijke transactie wordt eenmaal openbaar gemaakt via een enkele APA.

3.   De informatie die overeenkomstig lid 1 openbaar wordt gemaakt en de tijdslimieten waarbinnen zij openbaar wordt gemaakt, voldoen aan de op grond van artikel 10 gestelde eisen, met inbegrip van de technische reguleringsnormen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 11, lid 4, onder a) en b).

4.   De bevoegde autoriteiten hebben de mogelijkheid om beleggingsondernemingen toestemming te geven voor uitgestelde openbaarmaking, of kunnen verzoeken dat beperkte details van een transactie of details van meerdere transacties in geaggregeerde vorm, dan wel een combinatie daarvan, voor de duur van het uitstel, openbaar worden gemaakt, of kunnen het achterwege laten van de openbaarmaking van de omvang toestaan voor afzonderlijke transacties gedurende een verlengde periode van uitstel, of kunnen, in het geval van andere financiële instrumenten dan eigenvermogensinstrumenten die geen overheidsschuld zijn, tijdens een verlengde schorsingstermijn de openbaarmaking van verscheidene transacties in geaggregeerde vorm toestaan, of kunnen, in het geval van overheidsschuldinstrumenten, de openbaarmaking van meerdere transacties in geaggregeerde vorm voor onbepaalde tijd toestaan, en kunnen de in lid 1 bedoelde verplichtingen tijdelijk schorsen onder dezelfde voorwaarden als neergelegd in artikel 11.

Indien de op grond van artikel 11 genomen maatregelen voorzien in uitgestelde openbaarmaking en openbaarmaking van beperkte details of van details in geaggregeerde vorm, dan wel een combinatie daarvan, of in het achterwege laten van de openbaarmaking van het volume voor sommige categorieën van transacties met betrekking tot obligaties, gestructureerde financiële producten, emissierechten of derivaten die op een handelsplatform worden verhandeld, geldt die mogelijkheid ook voor die transacties als zij worden uitgevoerd buiten handelsplatformen.

5.   De ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op om het volgende zodanig nader te regelen dat de op grond van artikel 64 van Richtlijn 2014/65/EU vereiste informatie kan worden gepubliceerd:

a)

de identificatoren voor de verschillende soorten transacties die overeenkomstig dit artikel openbaar worden gemaakt, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen die welke worden bepaald door factoren die hoofdzakelijk verband houden met de waardering van de financiële instrumenten en die welke door andere factoren worden bepaald;

b)

de toepassing van de verplichting op grond van lid 1 op transacties waarbij gebruik wordt gemaakt van deze financiële instrumenten voor onderpand, lening of andere doeleinden waarbij de uitwisseling van financiële instrumenten wordt bepaald door andere factoren dan de actuele marktwaarde van het financiële instrument;

c)

de partij bij een transactie die de transactie overeenkomstig lid 1 openbaar moet maken indien beide partijen bij de transactie beleggingsondernemingen zijn.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 22

Informatieverstrekking met het oog op transparantie en andere berekeningen

1.   Teneinde berekeningen te maken met het oog op de vaststelling van de eisen inzake transparantie voor en na de handel en de handelsverplichtingsregelingen die worden opgelegd bij de artikelen 3 tot en met 11, de artikelen 14 tot en met 21 en artikel 32, die van toepassing zijn op financiële instrumenten, alsook om te bepalen of een beleggingsonderneming een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling is, kunnen de bevoegde autoriteiten informatie verlangen van:

a)

handelsplatformen;

b)

APA’s; en

c)

Verstrekkers van consolidated tape.

2.   Handelsplatformen, APA’s en verstrekkers van consolidated tape slaan de noodzakelijk gegevens gedurende een voldoende lange periode op.

3.   De bevoegde autoriteiten zenden de ESMA de informatie toe die de ESMA nodig heeft om de in artikel 5, leden 4, 5 en 6, bedoelde verslagen op te stellen.

4.   De ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter specificatie van de inhoud en frequentie van verzoeken om gegevens, de vorm en het tijdsbestek waarin handelsplatformen, APA’s en verstrekkers van consolidated tape aan dergelijke verzoeken overeenkomstig lid 1 moeten beantwoorden, de soort gegevens die moeten worden opgeslagen, en de minimale periode tijdens welke handelsplatformen, APA’s en verstrekkers van consolidated tape overeenkomstig lid 2 gegevens moeten opslaan teneinde aan die verzoeken te kunnen beantwoorden.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in dit lid bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 23

Handelsverplichting voor beleggingsondernemingen

1.   Een beleggingsonderneming zorgt ervoor dat haar transacties in aandelen die tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten of die op een handelsplatform worden verhandeld, op een gereglementeerde markt, MTF of via een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling, dan wel op een overeenkomstig artikel 25, lid 4, onder a), van Richtlijn 2014/65/EU als gelijkwaardig aangemerkt handelsplatform in een derde land, naar gelang van het geval, worden verricht, tenzij de kenmerken daarvan inhouden dat zij:

a)

niet-systematisch, ad hoc, onregelmatig en niet-frequent worden verricht, of

b)

tussen in aanmerking komende en/of professionele tegenpartijen worden verricht en niet bijdragen aan de koersvorming.

2.   Een beleggingsonderneming die een intern matchingsysteem exploiteert dat op multilaterale basis cliëntenorders in aandelen, representatieve certificaten, ETF’s, certificaten en andere vergelijkbare financiële instrumenten uitvoert, moet ervoor zorgen dat het op grond van Richtlijn 2014/65/EU over een vergunning als MTF beschikt en moet alle relevante bepalingen in verband met dergelijke vergunningen naleven.

3.   De ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter specificatie van de bijzondere kenmerken van die transacties in aandelen die niet bijdragen aan de koersvorming als bedoeld in lid 1, rekening houdend met gevallen:

a)

van niet-toewijsbare liquiditeitstransacties; of

b)

waarin de ruil van dergelijke financiële instrumenten door andere factoren wordt bepaald dan door de actuele marktwaarde van het financiële instrument.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

TITEL IV

MELDEN VAN TRANSACTIES

Artikel 24

Verplichting om de integriteit van markten in stand te houden

Onverminderd de verdeling van de verantwoordelijkheden voor het doen naleven van Verordening (EU) nr. 596/2014 houden de bevoegde autoriteiten, gecoördineerd door de ESMA in overeenstemming met artikel 31 van Verordening (EU) nr. 1095/2010, toezicht op de activiteiten van beleggingsondernemingen om ervoor te zorgen dat deze optreden op loyale, billijke en professionele wijze en op een manier die bevorderlijk is voor de integriteit van de markt.

Artikel 25

Verplichting tot het bijhouden van gegevens

1.   Beleggingsondernemingen houden de relevante gegevens over alle door hen uitgevoerde orders en transacties in financiële instrumenten gedurende vijf jaar ter beschikking van de bevoegde autoriteit, ongeacht of deze orders en transacties voor eigen rekening dan wel voor rekening van een cliënt zijn uitgevoerd. In het geval van transacties voor rekening van cliënten omvatten de bijgehouden gegevens alle informatie en bijzonderheden over de identiteit van de cliënt en alle informatie die moet worden verstrekt op grond van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (27). De ESMA kan om toegang tot die informatie verzoeken volgens de procedure en onder de voorwaarden die zijn beschreven in artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

2.   De exploitant van een handelsplatform houdt alle relevante gegevens over de via zijn systemen medegedeelde orders met betrekking tot financiële instrumenten gedurende ten minste vijf jaar ter beschikking van de bevoegde autoriteit. De bijgehouden documenten omvatten de relevante gegevens die de kenmerken van de order uitmaken, met inbegrip van die welke een order verbinden met de uitgevoerde transactie(s) die uit die order voortvloeit/voortvloeien en (waarvan de details) overeenkomstig artikel 26, leden 1 en 3, worden gemeld. De ESMA vervult een faciliterende en coördinerende rol met betrekking tot de toegang van bevoegde autoriteiten tot informatie ingevolge dit lid.

3.   De ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op om de details te bepalen van de relevante ordergegevens die op grond van lid 2 van dit artikel moeten worden bijgehouden en waarnaar niet wordt verwezen in artikel 26.

Die ontwerpen van technische reguleringsnormen bevatten de identificatiecode van het lid of de deelnemer die de order heeft doorgegeven, de identificatiecode van de order, de datum en het tijdstip van doorgifte van de order, de kenmerken van de order, waaronder het type order, de eventuele limietprijs, de geldigheidsperiode, eventuele specifieke orderinstructies, nadere bijzonderheden betreffende wijzigingen, annulering, gedeeltelijke of volledige uitvoering van de order, het agentschap of de voornaamste hoedanigheid waarin wordt opgetreden.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 26

Verplichting om transacties te melden

1.   Beleggingsondernemingen die transacties in financiële instrumenten verrichten, melden zo spoedig mogelijk en uiterlijk aan het einde van de volgende werkdag de volledige en nauwkeurige details van deze transacties aan de bevoegde autoriteit.

De bevoegde autoriteiten treffen overeenkomstig artikel 85 van Richtlijn 2014/65/EU de nodige regelingen om ervoor te zorgen dat ook de bevoegde autoriteit van de in termen van liquiditeit voor deze financiële instrumenten meest relevante markt die informatie ontvangt.

De bevoegde autoriteiten stellen desgevraagd de overeenkomstig dit artikel ontvangen informatie ter beschikking aan de ESMA.

2.   De in lid 1 vastgelegde verplichting geldt voor:

a)

financiële instrumenten die tot de handel zijn toegelaten of worden verhandeld op een handelsplatform of waarvoor een verzoek om toelating tot de handel is gedaan;

b)

financiële instrumenten waarvan de onderliggende waarde een financieel instrument is dat op een handelsplatform wordt verhandeld; en

c)

financiële instrumenten waarvan de onderliggende waarde een index of mand is die is samengesteld uit financiële instrumenten die op een handelsplatform worden verhandeld.

Voor transacties in de onder a) tot en met c) bedoelde financiële instrumenten is de verplichting van toepassing ongeacht of zij op het handelsplatform worden verricht.

3.   De meldingen behelzen met name de naam en het aantal van de gekochte of verkochte financiële instrumenten, de hoeveelheid, de datum en het tijdstip van de transactie, de prijs van de transactie, een kenmerk ter identificatie van de cliënten namens wie de beleggingsonderneming de transactie heeft uitgevoerd, een kenmerk ter identificatie van de personen en de computeralgoritmen die binnen de beleggingsonderneming verantwoordelijk zijn voor het beleggingsbesluit en de uitvoering van de transactie, informatie ter identificatie van de toepasselijke ontheffing met gebruikmaking waarvan de transactie heeft plaatsgevonden, een kenmerk ter identificatie van de betrokken beleggingsondernemingen en informatie ter identificatie van een shorttransactie als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 236/2012 met betrekking tot aandelen en overheidsschuld binnen de reikwijdte van de artikelen 12, 13 en 17 van die verordening. Voor transacties die niet op een handelsplatform zijn uitgevoerd, bevatten de meldingen tevens een kenmerk ter identificatie van de soorten transacties overeenkomstig de op grond van artikel 20, lid 3, onder a), en artikel 21, lid 5, onder a), vast te stellen maatregelen. Voor grondstoffenderivaten moet in de melding worden aangegeven of de transactie overeenkomstig artikel 57 van Richtlijn 2014/65/EU risico’s op objectief meetbare wijze vermindert.

4.   Beleggingsondernemingen die orders doorgeven, nemen hierbij alle bijzonderheden op als omschreven in de leden 1 en 3. Een beleggingsonderneming kan er ook voor kiezen om bij het doorgeven van orders de genoemde bijzonderheden niet in de doorgegeven order op te nemen, maar de order, indien deze wordt uitgevoerd, te melden als een transactie in overeenstemming met de vereisten van lid 1. In dat geval wordt in de transactiemelding van de beleggingsonderneming vermeld dat de transactie tot een doorgegeven order behoort.

5.   De exploitant van een handelsplatform meldt de bijzonderheden van transacties in financiële instrumenten die door een onderneming waarop deze verordening niet van toepassing is, zijn verhandeld via zijn platform en die zijn uitgevoerd via zijn systemen in overeenstemming met de leden 1 en 3.

6.   Bij het melden van het kenmerk ter identificatie van cliënten als vereist krachtens de leden 3 en 4 gebruiken beleggingsondernemingen voor cliënten die een rechtspersoon zijn, een identificator voor juridische entiteiten.

Uiterlijk op 3 januari 2016 stelt de ESMA overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 richtsnoeren op om ervoor te zorgen dat het gebruik van identificatoren voor juridische entiteiten (legal identity identifier — LEI) in de Unie voldoet aan de internationale normen, met name die van de Raad voor financiële stabiliteit (FSB).

7.   De meldingen worden aan de bevoegde autoriteit gedaan door de beleggingsonderneming zelf, een namens haar optredende ARM of het handelsplatform waarvan het systeem werd gebruikt om de transactie uit te voeren, overeenkomstig de leden 1, 3 en 9.

De beleggingsondernemingen zijn verantwoordelijk voor de volledigheid, de nauwkeurigheid en de tijdige indiening van de meldingen bij de bevoegde autoriteit.

Bij wijze van afwijking van die verplichting, is een beleggingsonderneming die bijzonderheden van transacties meldt via een namens haar optredend ARM of een handelsplatform, niet verantwoordelijk voor tekortkomingen in de volledigheid, de nauwkeurigheid en de tijdige indiening van de meldingen die zijn toe te schrijven aan het ARM of het handelsplatform. In die gevallen is, behoudens artikel 66, lid 4, van Richtlijn 2014/65/EU, het ARM of het handelsplatform verantwoordelijk voor die tekortkomingen.

De beleggingsondernemingen moeten niettemin redelijke stappen ondernemen om na te gaan of de namens hen ingediende transactiemeldingen volledig, nauwkeurig en op tijd zijn.

De lidstaat van herkomst eist dat het handelsplatform, bij het doen van meldingen namens de beleggingsonderneming, over deugdelijke beveiligingsmechanismen beschikt teneinde de beveiliging en de authenticatie van de middelen voor de informatieoverdracht te garanderen, het risico op gegevensverminking en onbevoegde toegang tot een minimum te beperken en te voorkomen dat informatie uitlekt, waarbij de geheimhouding van de gegevens te allen tijde wordt gegarandeerd. De lidstaat van herkomst eist dat het handelsplatform voldoende middelen aanhoudt en beschikt over back-upvoorzieningen om zijn diensten te allen tijde te kunnen aanbieden en in stand te kunnen houden.

Systemen voor matching of melding van transacties, waaronder transactieregisters die zijn geregistreerd of erkend overeenkomstig titel VI van Verordening (EU) nr. 648/2012, kunnen door de bevoegde autoriteit worden goedgekeurd als ARM voor het toezenden van transactiemeldingen aan de bevoegde autoriteit overeenkomstig de leden 1, 3 en 9.

Wanneer de transacties aan een als ARM goedgekeurd transactieregister zijn gemeld overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) nr. 648/2012 en deze meldingen de krachtens de leden 1, 3 en 9 vereiste details bevatten en door het transactieregister binnen de in lid 1 gestelde termijn aan de bevoegde autoriteit worden toegezonden, wordt de beleggingsonderneming geacht te hebben voldaan aan de verplichting op grond van lid 1.

Indien een transactiemelding fouten of omissies bevat, corrigeert het ARM, de beleggingsonderneming of het handelsplatform dat/die de transactie meldt, de informatie en dient een gecorrigeerde melding in bij de bevoegde autoriteit.

8.   Wanneer de in dit artikel bedoelde meldingen overeenkomstig artikel 35, lid 8, van Richtlijn 2014/65/EU worden toegezonden aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst, wordt deze informatie toegezonden aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beleggingsonderneming, tenzij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst besluiten dat zij die informatie niet wensen te ontvangen.

9.   De ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op tot nadere regeling van:

a)

de normen en formats voor de gegevens die moeten worden gemeld overeenkomstig de leden 1 en 3, waaronder de methoden en regelingen voor het melden van financiële transacties en de vorm en inhoud van dergelijke meldingen;

b)

de criteria voor het definiëren van een relevante markt overeenkomstig lid 1;

c)

de referenties van de gekochte of verkochte financiële instrumenten, het aantal, de datum en het tijdstip van de transactie, de prijs van de transactie, gedetailleerde gegevens over de identiteit van de cliënt, een kenmerk ter identificatie van cliënten namens wie de beleggingsonderneming de transactie heeft uitgevoerd, een kenmerk ter identificatie van de personen en de computeralgoritmen die binnen de beleggingsonderneming verantwoordelijk zijn voor het beleggingsbesluit en de uitvoering van de transactie, informatie ter identificatie van de toepasselijke ontheffing met gebruikmaking waarvan de transactie heeft plaatsgevonden, de middelen ter identificatie van de betreffende beleggingsondernemingen, de wijze waarop de transactie is uitgevoerd, de gegevensvelden die nodig zijn voor het verwerken en analyseren van de transactiemeldingen overeenkomstig lid 3; en

d)

het kenmerk ter identificatie van shorttransacties in aandelen en overheidsschuld als bedoeld in lid 3;

e)

de relevante categorieën financiële instrumenten die overeenkomstig lid 2 moeten worden gemeld;

f)

de voorwaarden waaronder de lidstaten overeenkomstig lid 6 identificatoren voor juridische entiteiten moeten ontwikkelen, toekennen en handhaven, en de voorwaarden voor het gebruik van deze identificatoren door beleggingsondernemingen om overeenkomstig de leden 3, 4 en 5 te voorzien in een kenmerk ter identificatie van de cliënten in de transactiemeldingen die zij krachtens lid 1 moeten verrichten;

g)

de toepassing van verplichtingen inzake het melden van transacties op bijkantoren van beleggingsondernemingen;

h)

wat voor de toepassing van dit artikel onder een transactie en de uitvoering van een transactie moet worden verstaan;

i)

wanneer een beleggingsonderneming voor de toepassing van lid 4 geacht wordt een order te hebben doorgegeven.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

10.   Uiterlijk op 3 januari 2019 brengt de ESMA aan de Commissie verslag uit over de toepassing van dit artikel, waarin onder meer de interactie met de overeenkomstige rapportageverplichtingen op grond van Verordening (EU) nr. 648/2012 wordt bekeken en wordt beoordeeld of de inhoud en vorm van de transactiemeldingen die zijn ontvangen en uitgewisseld tussen de bevoegde autoriteiten, uitgebreid toezicht op de activiteiten van beleggingsondernemingen overeenkomstig artikel 24 van deze verordening mogelijk maken. De Commissie kan stappen nemen om wijzigingen voor te stellen, onder meer om ervoor te zorgen dat transacties alleen worden doorgegeven aan een enkel systeem dat is aangewezen door de ESMA in plaats van aan de bevoegde autoriteiten. De Commissie zendt het verslag van de ESMA toe aan het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 27

Verplichting tot verstrekking van referentiegegevens voor financiële instrumenten

1.   Ten aanzien van financiële instrumenten die tot de handel op gereglementeerde markten zijn toegelaten of worden verhandeld via MTF’s of OTF’s verstrekken deze handelsplatformen de bevoegde autoriteiten referentiegegevens ter identificatie van deze instrumenten ten behoeve van de melding van transacties op grond van artikel 26.

Ten aanzien van andere onder artikel 26, lid 2, vallende financiële instrumenten die via haar systeem worden verhandeld, verstrekt elke beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling haar bevoegde autoriteit referentiegegevens betreffende die financiële instrumenten.

De referentiegegevens ter identificatie worden in een elektronisch en gestandaardiseerd format gereed gemaakt voor toezending aan de bevoegde autoriteit in voordat de handel in het financiële instrument waarop zij betrekking hebben begint. De referentiegegevens betreffende het financiële instrument worden geactualiseerd telkens als er zich veranderingen in de gegevens betreffende een financieel instrument voordoen. Die kennisgevingen moeten door de bevoegde autoriteiten onverwijld worden doorgezonden aan de ESMA, die ze onmiddellijk op haar website publiceert. De ESMA geeft bevoegde autoriteiten inzage in deze referentiegegevens.

2.   Om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen overeenkomstig artikel 26 toezicht te houden op de werkzaamheden van beleggingsondernemingen om ervoor te zorgen dat zij op eerlijk, billijke en professioneel optreden en op een manier die bevorderlijk is voor de integriteit van de markt, treffen de ESMA en de bevoegde autoriteiten de nodige voorzieningen om ervoor te zorgen dat:

a)

de ESMA en de bevoegde autoriteiten de in lid 1 bedoelde referentiegegevens voor financiële instrumenten daadwerkelijk ontvangen;

b)

de kwaliteit van de ontvangen gegevens adequaat is voor de melding van transacties overeenkomstig artikel 26;

c)

de overeenkomstig lid 1 ontvangen referentiegegevens voor financiële instrumenten op efficiënte wijze worden uitgewisseld tussen de betrokken bevoegde autoriteiten.

3.   De ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op om het volgende nader te bepalen:

a)

de gegevensnormen en formats voor de in lid 1 bedoelde referentiegegevens voor financiële instrumenten, met inbegrip van de methoden en regelingen voor de verstrekking van die gegevens en eventuele actualiseringen aan de bevoegde autoriteiten en de doorgifte ervan aan de ESMA overeenkomstig lid 1, alsmede de vorm en inhoud van die gegevens;

b)

de technische maatregelen die nodig zijn met het oog op de voorzieningen die ESMA en de bevoegde autoriteiten overeenkomstig lid 2 moeten treffen.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de in de eerste alinea bedoelde voorstellen voor technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

TITEL V

DERIVATEN

Artikel 28

Verplichting tot handel op gereglementeerde markten, MTF’s of OTF’s

1.   Financiële tegenpartijen zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 8, van Verordening (EU) nr. 648/2012 en niet-financiële tegenpartijen die voldoen aan de in artikel 10, lid 1, onder b), van die verordening bedoelde voorwaarden, mogen transacties die noch transacties binnen een groep zijn zoals gedefinieerd in artikel 3 van die verordening, noch transacties die vallen onder de overgangsbepalingen van artikel 89 van die verordening, met andere dergelijke financiële tegenpartijen of andere dergelijke niet-financiële tegenpartijen die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 10, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 648/2012 in derivaten die behoren tot van een klasse derivaten waarvoor de handelsverplichting volgens de in artikel 32 beschreven procedure geldt en die zijn vermeld in het register dat is bedoeld in artikel 34, uitsluitend verrichten op:

a)

gereglementeerde markten;

b)

MTF’s;

c)

OTF’s; of

d)

handelsplatformen van derde landen, op voorwaarde dat de Commissie een besluit overeenkomstig lid 4 heeft vastgesteld en dat het derde land beschikt over een effectief gelijkwaardig systeem voor de erkenning van handelsplatformen waaraan op grond van Richtlijn 2014/65/EU vergunning is verleend om derivaten waarop een handelsverplichting van toepassing is verklaard op niet-exclusieve basis in dat derde land toe te laten tot de handel of te verhandelen.

2.   De handelsverplichting geldt ook voor in lid 1 bedoelde tegenpartijen die derivatentransacties aangaan met betrekking tot een derivatenklasse waarop de handelsverplichting van toepassing is verklaard, met financiële instellingen of andere entiteiten in derde landen die onder de clearingverplichting zouden vallen als ze in de Unie waren gevestigd. De handelsverplichting geldt ook voor entiteiten in derde landen die onder de clearingverplichting zouden vallen als zij in de Unie waren gevestigd en die derivatentransacties aangaan die behoren tot een derivatenklasse waarop de handelsverplichting van toepassing is verklaard, op voorwaarde dat het contract een rechtstreeks, substantieel en te voorzien effect heeft binnen de Unie of als een dergelijke verplichting nodig of passend is om ontwijking van een bepaling in deze verordening te voorkomen.

De ESMA houdt regelmatig toezicht op de activiteit in derivaten waarop de handelsverplichting als beschreven in lid 1 niet van toepassing is verklaard, om vast te stellen in welke gevallen een bepaalde klasse contracten een systeemrisico kan vormen, en om reguleringsarbitrage te voorkomen tussen derivatentransacties waarvoor de handelsverplichting geldt en derivatentransacties waarvoor de handelsverplichting niet geldt.

3.   Derivaten waarvoor de handelsverplichting overeenkomstig lid 1 geldt komen in aanmerking om te worden toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt of op niet-exclusieve en niet-discriminerende basis te worden verhandeld op elk handelsplatform als bedoeld in lid 1.

4.   De Commissie kan de onderzoeksprocedure van artikel 51, lid 2, besluiten aannemen om te bepalen dat het wettelijke en toezichtskader van een derde land waarborgt dat een handelsplatform met een vergunning in dat derde land voldoet aan wettelijk bindende vereisten die gelijkwaardig zijn aan de vereisten voor handelsplatformen die zijn beschreven in lid 1, onder a), b) of c), van dit artikel en die voortkomen uit deze verordening, Richtlijn 2014/65/EU, en Verordening (EU) nr. 596/2014, en in dat derde land onderworpen zijn aan effectief toezicht en effectieve handhaving.

Die besluiten hebben uitsluitend ten doel te bepalen of een handelsplatform in aanmerking komt voor de handel in derivaten waarop de handelsverplichting van toepassing is verklaard.

Het wettelijke en toezichtskader van een derde land wordt geacht een gelijkwaardig effect te hebben indien dat kader voldoet aan alle volgende voorwaarden:

a)

handelsplatformen in dat derde land zijn vergunningplichtig en zijn doorlopend aan effectief toezicht en effectieve handhaving onderworpen;

b)

handelsplatformen beschikken over duidelijke en transparante regels voor de toelating van financiële instrumenten tot de handel om ervoor te zorgen dat dergelijke financiële instrumenten op billijke, ordelijke en efficiënte wijze kunnen worden verhandeld en vrij verhandelbaar zijn;

c)

emittenten van financiële instrumenten zijn onderworpen aan periodieke en doorlopende informatie-eisen die een hoge mate van beleggersbescherming garanderen;

d)

het zorgt voor transparantie en integriteit van de markt door middel van regelgeving ter bestrijding van marktmisbruik in de vorm van handel met voorwetenschap en marktmanipulatie;

Een besluit van de Commissie krachtens dit lid kan worden beperkt tot een categorie of bepaalde categorieën handelsplatformen. In dat geval valt een handelsplatform van een derde land alleen onder lid 1, onder d), indien het tot de door het besluit van de Commissie bestreken categorie behoort.

5.   Teneinde een consistente toepassing van dit artikel te garanderen, stelt de ESMA ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter specificatie van de in lid 2 bedoelde soorten contracten die binnen de Unie een rechtstreeks, substantieel en te voorzien effect hebben en de gevallen waarin de handelsverplichting nodig of passend is om ontwijking van een bepaling in deze verordening te voorkomen.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Indien mogelijk en waar passend, zijn de in dit lid bedoelde technische reguleringsnormen identiek aan die welke overeenkomstig artikel 4, lid 4, van Verordening (EU) nr. 648/2012 zijn vastgesteld.

Artikel 29

Clearingverplichting voor derivaten die op gereglementeerde markten worden verhandeld en tijdstip van aanvaarding voor clearing

1.   De exploitant van een gereglementeerde markt zorgt ervoor dat alle transacties in derivaten die op die gereglementeerde markt worden verricht, worden gecleard door een CTP.

2.   CTP’s, handelsplatformen en beleggingsondernemingen die overeenkomstig artikel 2, lid 14 van Verordening (EU) nr. 648/2012 als clearinglid fungeren, beschikken over doeltreffende systemen, procedures en regelingen voor geclearde derivaten om te garanderen dat transacties in geclearde derivaten zo snel als technologisch mogelijk is met geautomatiseerde systemen voor clearing worden voorgelegd en aanvaard.

In dit lid wordt verstaan onder „geclearde derivaten”:

a)

alle derivaten die moeten worden gecleard op grond van de clearingverplichting van lid 1 van dit artikel of op grond van de clearingverplichting van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 648/2012;

b)

alle derivaten over de clearing waarvan de betrokken partijen op een andere wijze overeenstemming hebben bereikt.

3.   De ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter specificatie van de minimumvereisten voor systemen, procedures en regelingen, met inbegrip van de tijdschema’s voor aanvaarding, op grond van dit artikel, rekening houdend met de noodzaak van een deugdelijk beheer van operationele of andere risico’s.

De ESMA is doorlopend bevoegd om verdere technische reguleringsnormen op te stellen om de geldende normen aan te passen, wanneer zij dit nodig acht, gezien de normen van de sector zich voortdurend ontwikkelen.

De ESMA legt de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste en tweede alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 30

Indirecte clearingregelingen

1.   Indirecte clearingregelingen met betrekking tot op de beurs verhandelde derivaten zijn toelaatbaar, op voorwaarde dat deze regelingen niet resulteren in een verhoging van het tegenpartijrisico en zij zeker stellen dat de activa en posities van de tegenpartij in aanmerking komen voor een bescherming met gelijkwaardige werking als die bedoeld in de artikelen 39 en 48 van Verordening (EU) nr. 648/2012.

2.   De ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter specificatie van de soorten indirecte clearingdienstregelingen, indien ingesteld, die aan de in lid 1 bedoelde voorwaarden voldoen, waarbij wordt gezorgd voor consistentie met de bepalingen die voor otc-derivaten zijn ingesteld op grond van hoofdstuk II van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 149/2013 van de Commissie (28).

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in dit lid bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 31

Comprimeren van portefeuilles

1.   Bij het verrichten van portefeuillecompressie zijn beleggingsondernemingen en marktexploitanten niet onderworpen aan de verplichting inzake optimale uitvoering als bedoeld in artikel 27 van Richtlijn 2014/65/EU, de transparantieverplichtingen als bedoeld in de artikelen 8, 10, 18 en 21 van deze verordening en de verplichting als bedoeld in artikel 1, lid 6, van 2014/65/EU. Op de beëindiging of vervanging van de samenstellende derivaten bij de portefeuillecompressie is artikel 28 van deze verordening niet van toepassing.

2.   Beleggingsondernemingen en marktexploitanten die het comprimeren van portefeuilles aanbieden, maken via een APA de omvang openbaar van de transacties die aan de compressie van portefeuilles onderworpen zijn, alsook het tijdstip waarop deze transacties zijn gesloten binnen de in artikel 10 gespecificeerde termijnen.

3.   Beleggingsondernemingen en marktexploitanten die het comprimeren van portefeuilles aanbieden, houden een volledig en nauwkeurig register bij van alle compressies van portefeuilles die zij organiseren of waarin zij participeren. Dat register wordt op verzoek onmiddellijk ter beschikking gesteld van de betrokken bevoegde autoriteit of de ESMA.

4.   De Commissie kan, door middel van gedelegeerde handelingen in overeenstemming met artikel 50, maatregelen vaststellen om de volgende zaken te specificeren:

a)

de elementen van de compressie van portefeuilles;

b)

de op grond van lid 3 openbaar te maken informatie;

en wel zodanig dat zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van eventueel bestaande registratie-, meldings- of bekendmakingsvoorschriften.

Artikel 32

Procedure voor handelsverplichting

1.   De ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op om het volgende nader te bepalen:

a)

welke klasse van derivaten waarvoor op grond van artikel 5, leden 2 en 4, van Verordening (EU) nr. 648/2012 de clearingverplichting geldt of relevante subset daarvan moet worden verhandeld op de in artikel 28, lid 1, van deze verordening bedoelde platformen;

b)

de datum of data waarop de handelsverplichting van kracht wordt, met inbegrip van een eventuele gefaseerde invoering, en de categorieën van tegenpartijen waarvoor de verplichting geldt, indien technische reguleringsnormen overeenkomstig artikel 5, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 648/2012 voorzien in een dergelijke gefaseerde invoering en dergelijke categorieën van tegenpartijen.

De ESMA legt deze ontwerpen van technische reguleringsnormen voor aan de Commissie binnen zes maanden na de vaststelling van de technische reguleringsnormen overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012 door de Commissie.

Alvorens zij de ontwerpen van technische reguleringsnormen ter vaststelling aan de Commissie voorlegt, organiseert de ESMA een openbare raadpleging en kan zij, zo nodig, overleg plegen met de bevoegde autoriteiten van derde landen.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

2.   De handelsverplichting treedt in werking indien:

a)

de in lid 1, onder a), bedoelde klasse van derivaten of een relevante subset daarvan is toegelaten tot de handel of wordt verhandeld op ten minste één handelsplatform als bedoeld in artikel 28, lid 1, en

b)

er in de klasse van derivaten of een relevante subset daarvan voldoende koop- en verkoopintenties van derde partijen zijn opdat een dergelijke klasse van derivaten als voldoende liquide wordt beschouwd om uitsluitend op de in artikel 28, lid 1, bedoelde platformen te worden verhandeld.

3.   Bij het opstellen van de ontwerpen van technische reguleringsnormen als bedoeld in lid 1 bepaalt de ESMA of de klasse van derivaten of een relevante subset daarvan voldoende liquide is aan de hand van de volgende criteria:

a)

de gemiddelde frequentie en omvang van de handel in allerlei marktomstandigheden, gelet op de aard en levenscyclus van producten binnen de derivatenklasse;

b)

het aantal en het type actieve marktdeelnemers, met inbegrip van de verhouding van marktdeelnemers tot producten/contracten die in een bepaalde productmarkt worden verhandeld;

c)

de gemiddelde omvang van de spreads.

Bij het ontwikkelen van deze ontwerpen van technische reguleringsnormen houdt de ESMA rekening met het verwachte effect dat die handelsverplichting kan hebben op de liquiditeit van een klasse van derivaten of een relevante subset daarvan en de commerciële activiteiten van eindgebruikers die geen financiële entiteiten zijn.

De ESMA bepaalt of de klasse van derivaten of een relevante subset daarvan alleen voldoende liquide is in transacties onder een bepaalde omvang.

4.   De ESMA identificeert, op eigen initiatief, volgens de criteria van lid 2 en na een openbare raadpleging, de klassen van derivaten of individuele derivatencontracten die onder de verplichting tot handel op de in artikel 28, lid 1, bedoelde platformen zouden moeten vallen, maar waarvoor nog geen centrale tegenpartij een vergunning heeft op grond van artikel 14 of artikel 15 van Verordening (EU) nr. 648/2012 of die nog niet tot de handel zijn toegelaten of worden verhandeld op een in artikel 28, lid 1, genoemd handelsplatform, en stelt de Commissie daarvan in kennis.

Na de in de eerste alinea bedoelde kennisgeving door de ESMA kan de Commissie een verzoek publiceren tot het ontwikkelen van voorstellen voor het verhandelen van deze derivaten op de in artikel 28, lid 1, genoemde platformen.

5.   De ESMA legt, in overeenstemming met lid 1, nieuwe ontwerpen van technische reguleringsnormen voor aan de Commissie om de bestaande technische reguleringsnormen te wijzigen, op te schorten of in te trekken als er een materiële wijziging optreedt in de criteria die zijn beschreven in lid 2. Alvorens dit te doen, kan de ESMA indien nodig overleg plegen met de bevoegde autoriteiten van derde landen.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

6.   De ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarin de in lid 2, onder b), genoemde criteria worden gespecificeerd.

De ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 33

Mechanisme ter voorkoming van overlappende of tegenstrijdige regels

1.   De Commissie wordt door de ESMA bijgestaan bij het monitoren en het opstellen, ten minste eenmaal per jaar, van een rapport ten behoeve van het Europees Parlement en de Raad over de internationale toepassing van de in de artikelen 28 en 29 vervatte beginselen, in het bijzonder met betrekking tot potentieel overlappende of tegenstrijdige vereisten met betrekking tot marktdeelnemers, en zij beveelt mogelijke maatregelen aan.

2.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarbij zij verklaart dat het wettelijke kader, het toezichtskader en het handhavingskader van het bewuste derde land:

a)

gelijkwaardig zijn aan de uit de artikelen 28 en 29 voortvloeiende vereisten;

b)

waarborgen inzake het beroepsgeheim bieden die gelijkwaardig zijn aan de in deze verordening vervatte waarborgen;

c)

doeltreffende op een billijke en niet-vertekenende wijze worden toegepast en gehandhaafd, zodat effectief toezicht en effectieve handhaving in dat derde land zijn gewaarborgd.

Die uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 51 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   Een uitvoeringshandeling inzake gelijkwaardigheid als bedoeld in lid 2 heeft tot doel dat tegenpartijen die een onder deze verordening vallende transactie aangaan, geacht worden de in de artikelen 28 en 29 neergelegde verplichtingen te hebben vervuld indien ten minste één van de tegenpartijen in dat derde land gevestigd is en de tegenpartijen voldoen aan het wettelijke kader, het toezichtskader en het handhavingskader van het desbetreffende derde land.

4.   De Commissie houdt in samenwerking met de ESMA toezicht op de doeltreffende uitvoering door de derde landen ten aanzien waarvan een uitvoeringshandeling inzake gelijkwaardigheid is vastgesteld, van de vereisten die gelijkwaardig zijn aan de in de artikelen 28 en 29 vervatte vereisten en brengt regelmatig — en ten minste jaarlijks — verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad.

Indien uit het verslag blijkt dat de autoriteiten van een derde land bij het toepassen van de gelijkwaardige vereisten duidelijk tekortschieten of inconsistent zijn, kan de Commissie de erkenning van het als gelijkwaardig aangemerkte wettelijke kader van het derde land in kwestie binnen 30 kalenderdagen na de presentatie van het verslag intrekken. Indien de uitvoeringshandeling inzake gelijkwaardigheid wordt ingetrokken, zijn transacties van tegenpartijen automatisch opnieuw aan alle in de artikelen 28 en 29 van deze verordening vastgestelde vereisten onderworpen.

Artikel 34

Register van derivaten die onder de handelsverplichting vallen

De ESMA publiceert en onderhoudt op haar website een register waarin op uitputtende en ondubbelzinnige wijze de derivaten worden vermeld waarvoor de handelsverplichting op de in artikel 28, lid 1, bedoelde platformen geldt, de platformen waar deze tot de handel zijn toegelaten of worden verhandeld en de data met ingang waarvan de verplichting in werking treedt.

TITEL VI

NIET-DISCRIMINERENDE CLEARINGTOEGANG VOOR FINANCIËLE INSTRUMENTEN

Artikel 35

Niet-discriminerende toegang tot een CTP

1.   Onverminderd artikel 7 van Verordening (EU) nr. 648/2012 accepteert een CTP alle financiële instrumenten voor clearing op een niet-discriminerende en transparante basis, ook als het gaat om de onderpandvereisten en vergoedingen voor toegang, ongeacht op welk handelsplatform de transactie is uitgevoerd. Dit moet er in het bijzonder voor zorgen dat een handelsplatform het recht op niet-discriminerende behandeling heeft van de contracten die via dat handelsplatform worden verhandeld met betrekking tot:

a)

de onderpandeisen en de verrekening van economisch gelijkwaardige contracten, indien de opname van dergelijke contracten bij vroegtijdige verrekening (close-out) en andere verrekeningsprocedures van een CTP overeenkomstig de toepasselijke insolventiewetgeving de soepele en ordelijke werking, de geldigheid of afdwingbaarheid van dergelijke procedures niet in gevaar zou brengen; en

b)

cross-margining met gecorreleerde contracten die door dezelfde CTP worden gecleard op grond van een risicomodel dat voldoet aan artikel 41 van Verordening (EU) nr. 648/2012.

Een CTP mag eisen dat het handelsplatform zich houdt aan de door de CTP vastgestelde operationele en technische vereisten, met inbegrip van de vereisten inzake risicobeheer. Het in dit lid vastgestelde vereiste geldt niet voor een derivatencontract dat al onder de toegangsverplichtingen op grond van artikel 7 van Verordening (EU) nr. 648/2012 valt.

Een CTP is niet door dit artikel gebonden indien zij nauwe banden heeft met een handelsplatform dat kennisgeving heeft gedaan op grond van artikel 36, lid 5.

2.   Een verzoek tot toegang tot een CTP wordt door het betreffende handelsplatform formeel ingediend bij een CTP, de voor deze CTP bevoegde autoriteit en de voor het handelsplatform bevoegde autoriteit. In het verzoek wordt vermeld voor welke typen financiële instrumenten om toegang wordt verzocht.

3.   De CTP stuurt het handelsplatform binnen drie maanden, in het geval van effecten en geldmarktinstrumenten, en binnen zes maanden, in het geval van op de beurs verhandelde derivaten, een schriftelijke reactie waarin toegang wordt toegestaan, mits een relevante bevoegde autoriteit de toegang heeft verleend krachtens lid 4, of waarin toegang wordt geweigerd. De CTP mag een verzoek om toegang alleen weigeren op grond van de voorwaarden die zijn beschreven in lid 6, onder a). Indien een CTP weigert toegang te verlenen, dan geeft zij hiervoor in haar reactie alle redenen op en brengt zij haar bevoegde autoriteit schriftelijk van het besluit op de hoogte. Indien het handelsplatform en de CTP in verschillende lidstaten zijn gevestigd, stuurt de CTP de kennisgeving en motivering ook naar de bevoegde autoriteit van het handelsplatform. De CTP moet binnen drie maanden na het verzenden van een positieve reactie op een verzoek tot toegang de toegang mogelijk maken.

4.   De bevoegde autoriteit van de CTP of die van het handelsplatform verleent een handelsplatform alleen toegang tot een CTP indien die toegang:

a)

geen interoperabiliteitsregeling zou vereisen in het geval van andere derivaten dan otc-derivaten als omschreven in artikel 2, punt 7), van Verordening (EU) nr. 648/2012; of

b)

geen bedreiging zou vormen voor de soepele en ordelijke werking van de markten, met name door liquiditeitsfragmentatie, of geen negatieve gevolgen zou hebben in termen van systeemrisico.

Punt a) van de eerste alinea laat de verlening van toegang geheel onverlet indien het verzoek zoals bedoeld in lid 2 interoperabiliteit vereist, en het handelsplatform en alle CTP’s die partij zijn bij de voorgestelde interoperabiliteitsregeling, met die regeling hebben ingestemd, en de risico’s waaraan de CTP die het verzoek ontvangt wordt blootgesteld en die uit posities tussen CTP’s voortkomen, bij een derde partij met zekerheden worden gedekt.

Indien de noodzaak van een interoperabiliteitsregeling geheel of gedeeltelijk de reden voor het weigeren van toegang is, dient het handelsplatform de CTP van advies en deelt het de ESMA mee welke andere CTP’s toegang tot het handelsplatform hebben; de ESMA maakt die informatie openbaar, zodat beleggingsondernemingen ervoor kunnen kiezen hun rechten krachtens artikel 37 van Richtlijn 2014/65/EU ten aanzien van die CTP’s uit te oefenen teneinde alternatieve toegangsregelingen te faciliteren.

Indien een bevoegde autoriteit de toegang weigert, deelt zij haar besluit binnen twee maanden na ontvangst van het in lid 2 bedoelde verzoek mee, en stelt zij de andere bevoegde autoriteit, de CTP en het handelsplatform in kennis van haar volledige motivering, inclusief de gegevens waarop het besluit is gebaseerd.

5.   Met betrekking tot effecten en geldmarktinstrumenten kan een pas opgerichte CTP als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012, die een clearingvergunning heeft gekregen krachtens artikel 17 van Verordening (EU) nr. 648/2012 of is erkend krachtens artikel 25 van Verordening (EU) nr. 648/2012 of op 2 juli 2014 nog geen drie jaar over een vergunning beschikt krachtens een eerder bestaand nationaal vergunningenstelsel, vóór 3 januari 2017 worden toegepast op haar bevoegde autoriteit om toestemming verzoeken om gebruik te maken van overgangsregelingen. De bevoegde autoriteit kan beslissen dat dit artikel niet van toepassing is op de CTP wat effecten en geldmarktinstrumenten betreft, gedurende een overgangsperiode tot 3 juli 2019.

Ingeval de overgangsperiode wordt goedgekeurd, kan de CTP tijdens de duur van de overgangsregeling de rechten van toegang op grond van artikel 36 of dit artikel niet genieten met betrekking tot effecten en geldmarktinstrumenten. De bevoegde autoriteit stelt de leden van het college van bevoegde autoriteiten voor de CTP en de ESMA in kennis van het feit dat er een overgangsperiode is goedgekeurd. De ESMA publiceert een lijst van alle kennisgevingen die zij ontvangt.

Indien een CTP waarvoor de in dit lid bedoelde overgangsregeling is goedgekeurd, nauwe banden heeft met één of meer handelsplatformen, genieten die handelsplatformen tijdens de duur van de overgangsregeling geen toegangsrechten op grond van artikel 36 of dit artikel wat effecten en geldmarktinstrumenten betreft.

Een CTP die in de periode van drie jaar vóór de inwerkingtreding een vergunning heeft gekregen, maar is ontstaan door een fusie of verwerving waarbij ten minste één CTP betrokken is die vóór die periode een vergunning heeft gekregen, mag niet om de in dit lid bedoelde overgangsregelingen verzoeken.

6.   De ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op om de volgende zaken te specificeren:

a)

de specifieke voorwaarden waaronder een CTP een verzoek om toegang kan weigeren, met inbegrip van het verwachte transactievolume, het aantal en type gebruikers, regelingen voor het beheer van operationeel risico en complexiteit en andere factoren die significante ongewenste risico’s met zich brengen;

b)

de omstandigheden waarin toegang door een CTP moet worden toegestaan, inclusief de vertrouwelijkheid van de verstrekte informatie met betrekking tot financiële instrumenten gedurende de ontwikkelingsfase, de niet-discriminerende en transparante basis met betrekking tot de vergoedingen voor clearing, onderpandeisen en de operationele eisen met betrekking tot margining;

c)

de omstandigheden waarin het verlenen van toegang de soepele en ordelijke werking van de markten zou bedreigen of negatieve gevolgen zou hebben in termen van systeemrisico;

d)

de procedure van kennisgeving op grond van lid 5;

e)

de voorwaarden voor niet-discriminerende behandeling als het gaat om de wijze waarop de via dat platform verhandelde contracten worden behandeld met betrekking tot de onderpandeisen en de verrekening van economisch gelijkwaardige contracten en cross-margining met gecorreleerde contracten die door dezelfde CTP worden gecleard.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 36

Niet-discriminerende toegang tot een handelsplatform

1.   Onverminderd artikel 8 van Verordening (EU) nr. 648/2012 biedt een handelsplatform op niet-discriminerende en transparante basis transactiestromen (trade feeds) aan, onder meer met betrekking tot toegangsvergoedingen, op verzoek van elke op grond van Verordening (EU) nr. 648/2012 vergunninghoudende of erkende CTP die transacties in financiële instrumenten die op dat handelsplatform zijn gesloten, wil clearen. Dit vereiste geldt niet voor een derivatencontract dat al onder de toegangsverplichtingen op grond van artikel 8 van Verordening (EU) nr. 648/2012 valt.

Een handelsplatform is niet door dit artikel gebonden indien het nauwe banden heeft met een CTP die kennisgeving heeft gedaan dat ze gebruik maakt van de overgangsregelingen van artikel 35, lid 5.

2.   Een verzoek om toegang tot een handelsplatform wordt door de betreffende CTP formeel ingediend bij een handelsplatform, de voor het handelsplatform bevoegde autoriteit en de voor de CTP bevoegde autoriteit.

3.   Het handelsplatform stuurt de CTP binnen drie maanden, in het geval van effecten en geldmarktinstrumenten, en binnen zes maanden, in het geval van op de beurs verhandelde derivaten, een schriftelijke reactie waarin toegang wordt toegestaan, op voorwaarde dat de betrokken bevoegde autoriteit de toegang heeft verleend krachtens lid 4, of waarin toegang wordt geweigerd. Het handelsplatform mag een verzoek tot toegang alleen weigeren op grond van de voorwaarden die zijn beschreven in lid 6, onder a). Indien de toegang wordt geweigerd, geeft het handelsplatform hiervoor in zijn antwoord alle redenen op en brengt het zijn bevoegde autoriteit schriftelijk van het besluit op de hoogte. Indien de CTP en het handelsplatform in verschillende lidstaten zijn gevestigd, stuurt het handelsplatform de kennisgeving en motivering ook naar de bevoegde autoriteit van de CTP. Het handelsplatform moet binnen drie maanden na het verzenden van een positieve reactie op een verzoek tot toegang de toegang mogelijk maken.

4.   De bevoegde autoriteit van het handelsplatform of die van de CTP verleent een CTP alleen toegang tot een handelsplatform indien die toegang:

a)

geen interoperabiliteitsregeling zou vereisen in het geval van andere derivaten dan otc-derivaten als omschreven in artikel 2, punt 7), van Verordening (EU) nr. 648/2012; of

b)

geen bedreiging voor de soepele en ordelijke werking van de markten zou vormen, met name door liquiditeitsfragmentatie en het handelsplatform adequate mechanismen heeft ingevoerd om liquiditeitsfragmentatie te voorkomen, of geen negatieve gevolgen zou hebben in termen van systeemrisico.

Niets in de eerste alinea, onder a), belet dat toegang wordt verleend indien het verzoek bedoeld in lid 1 interoperabiliteit vereist, en het handelsplatform en alle CTP’s die partij zijn bij de voorgestelde interoperabiliteitsregeling, met die regeling hebben ingestemd, en de risico’s waaraan de CTP die het verzoek ontvangt wordt blootgesteld en die uit posities tussen CTP’s voortkomen, bij een derde partij met zekerheden worden gedekt.

Indien de noodzaak van een interoperabiliteitsregeling geheel of gedeeltelijk de reden voor het weigeren van toegang is, dient het handelsplatform de CTP van advies en deelt het de ESMA mee welke andere CTP’s toegang tot het handelsplatform hebben; de ESMA maakt die informatie openbaar, zodat beleggingsondernemingen ervoor kunnen kiezen hun rechten krachtens artikel 37 van Richtlijn 2014/65/EU ten aanzien van die CTP’s uit te oefenen teneinde alternatieve toegangsregelingen te faciliteren.

Indien een bevoegde autoriteit toegang weigert, deelt zij haar besluit binnen twee maanden na ontvangst van het in lid 2 bedoelde verzoek mee, en stelt zij de andere bevoegde autoriteit, het handelsplatform en de CTP in kennis van haar volledige motivering, inclusief de gegevens waarop het besluit is gebaseerd.

5.   Wat op de beurs verhandelde derivaten betreft, kan een handelsplatform dat onder de relevante drempel valt in het kalenderjaar dat aan de toepassing van deze verordening voorafgaat, vóór de toepassing van deze verordening de ESMA en zijn bevoegde autoriteit ervan in kennis stellen dat het gedurende dertig maanden vanaf de toepassing van deze verordening niet door dit artikel gebonden wenst te zijn voor in die drempel begrepen, op de beurs verhandelde, derivaten. Een handelsplatform dat in elk jaar van die, of van een verdere, periode van dertig maanden onder de relevante drempel blijft, kan aan het einde van de periode de ESMA en zijn bevoegde autoriteit ervan in kennis stellen dat het voor een nieuwe periode van dertig maanden niet gebonden wenst te zijn door dit artikel. Indien kennisgeving wordt gedaan, kan het handelsplatform de toegangsrechten op grond van artikel 35 of dit artikel tijdens de duur van de opt-out niet genieten voor in de relevante drempel begrepen, op de beurs verhandelde, derivaten. De ESMA publiceert een lijst van alle kennisgevingen die zij ontvangt.

De relevante drempel voor de opt-out is een jaarlijks verhandeld nominaal bedrag van 1 000 000 miljoen EUR. Het nominale bedrag wordt aan één kant geteld en omvat alle transacties in op de beurs verhandelde derivaten die volgens de regels van het handelsplatform zijn gesloten.

Indien een handelsplatform tot een groep met nauwe onderlinge banden behoort, wordt de drempel berekend door de jaarlijkse verhandelde nominale bedragen van alle in de Unie gevestigde handelsplatforms van de groep als geheel op te tellen.

Indien een handelsplatform dat op grond van dit lid kennisgeving heeft gedaan, nauwe banden heeft met één of meer CTP’s, genieten die CTP’s tijdens de duur van de opt-out de toegangsrechten op grond van artikel 35 of dit artikel niet voor in de relevante drempel begrepen, op de beurs verhandelde, derivaten.

6.   De ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op om de volgende zaken te specificeren:

a)

de specifieke voorwaarden waaronder een handelsplatform een verzoek om toegang kan weigeren, met inbegrip van het verwachte transactievolume, het aantal en de soort gebruikers, regelingen voor het beheer van operationeel risico en complexiteit of andere factoren die significante ongewenste risico’s met zich brengen;

b)

de omstandigheden waarin toegang moet worden verleend, inclusief de vertrouwelijkheid van de verstrekte informatie met betrekking tot financiële instrumenten gedurende de ontwikkelingsfase en de niet-discriminerende en transparante basis met betrekking tot de vergoedingen voor de toegang;

c)

de omstandigheden waarin het verlenen van toegang de soepele en ordelijke werking van de markten zal bedreigen of negatieve gevolgen zou hebben in termen van systeemrisico;

d)

de procedure van kennisgeving op grond van lid 5, met inbegrip van verdere specificaties voor de berekening van het notionele bedrag en de wijze waarop de ESMA de berekening van de volumes kan controleren en de opt-out kan goedkeuren.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 37

Niet-discriminerende toegang tot en verplichting tot licentieverlening voor benchmarks

1.   In gevallen waarin de waarde van een financieel instrument wordt berekend uitgaande van een benchmark, moet een persoon met eigendomsrechten op de benchmark ervoor zorgen dat CTP’s en handelsplatformen ten behoeve van handel en clearing niet-discriminerende toegang krijgen tot:

a)

relevante prijs- en gegevensstromen en informatie over de samenstelling, methode en prijsvorming van de betreffende benchmark voor clearing- en handelsdoeleinden; en

b)

licenties.

Een licentie die toegang tot informatie omvat, wordt binnen drie maanden na indiening van het verzoek door een CTP of handelsplatform op billijke, redelijke en niet-discriminerende basis verleend.

De toegang wordt tegen een redelijke commerciële prijs verleend, met inachtneming van de prijs waartegen toegang tot de benchmark wordt verleend, of onder voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan voorwaarden waaronder de intellectuele-eigendomsrechten in licentie worden gegeven aan andere CTP’s, andere handelsplatformen of andere betrokken personen ten behoeve van clearing en handel. Aan verschillende CTP’s, handelsplatformen of betrokken personen kunnen alleen verschillende prijzen worden gerekend als dat objectief gerechtvaardigd is op redelijke commerciële gronden, zoals de gevraagde hoeveelheid, omvang of reikwijdte.

2.   Indien na 3 januari 2017 een nieuwe benchmark wordt ontwikkeld treedt de verplichting tot licentieverlening in werking niet later dan dertig maanden nadat een financieel instrument dat naar die benchmark verwijst, is begonnen met of is toegelaten tot de handel. Indien een persoon met eigendomsrechten op een nieuwe benchmark een bestaande benchmark bezit, moet die persoon vaststellen dat de nieuwe benchmark in vergelijking met die eventuele bestaande benchmark aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoet:

a)

de nieuwe benchmark is niet louter een kopie of een aangepaste versie van die bestaande benchmark en de methode, met inbegrip van de onderliggende gegevens, van de nieuwe benchmark verschilt aanzienlijk van die van de bestaande benchmark; en

b)

de nieuwe benchmark is geen vervanging voor de bestaande benchmark.

Dit lid doet geen afbreuk aan de toepassing van de mededingingsregels, in het bijzonder de artikelen 101 en 102 VWEU.

3.   CTP’s, handelsplatformen of verwante entiteiten gaan met een verstrekker van een benchmark geen overeenkomst aan waarvan het effect zou zijn:

a)

dat het een andere CTP of een ander handelsplatform onmogelijk wordt gemaakt toegang te krijgen tot dergelijke informatie of rechten zoals bedoeld in lid 1; of

b)

dat het een andere CTP of een ander handelsplatform onmogelijk wordt gemaakt toegang te krijgen tot een dergelijke licentie, zoals bedoeld in lid 1;

4.   De ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op om de volgende zaken te specificeren:

a)

de informatie via licentieverlening die uitsluitend voor gebruik door de CTP of het handelsplatform beschikbaar moet worden gesteld op grond van lid 1, onder a);

b)

andere omstandigheden waarin toegang wordt verleend, inclusief de vertrouwelijkheid van de verstrekte informatie;

c)

de normen aan de hand waarvan kan worden bewezen dat een benchmark nieuw is overeenkomstig lid 2, onder a) en b).

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 38

Toegang voor CTP’s en handelsplatformen uit derde landen

1.   Een handelsplatform dat in een derde land is gevestigd, kan alleen om toegang tot een in de Unie gevestigde CTP verzoeken, indien de Commissie met betrekking tot dat derde land een besluit heeft aangenomen in overeenstemming met artikel 28, lid 4. Een in een derde land gevestigde CTP kan om toegang tot een in de Unie gevestigd handelsplatform verzoeken op voorwaarde dat die CTP op grond van artikel 25 van Verordening (EU) nr. 648/2012 is erkend. CTP’s en handelsplatformen die in derde landen zijn gevestigd krijgen alleen toestemming om gebruik te maken van de in de artikelen 35 en 36 bedoelde toegangsrechten indien de Commissie overeenkomstig lid 3 in een besluit heeft vastgesteld dat het wettelijke en toezichtskader van het derde land wordt geacht te voorzien in een effectief gelijkwaardig systeem om CTP’s en handelsplatformen waaraan uit hoofde van rechtsstelsels van derde landen een vergunning is verleend toegang te verlenen tot CTP’s en handelsplatformen die in het betreffende derde land zijn gevestigd.

2.   CTP’s en handelsplatformen die in derde landen zijn gevestigd kunnen alleen om een vergunning en de toegangsrechten verzoeken overeenkomstig artikel 37 indien de Commissie overeenkomstig lid 3 van dit artikel in een besluit heeft vastgesteld dat het wettelijke en toezichtskader van het derde land wordt geacht te voorzien in een effectief gelijkwaardig systeem in het kader waarvan aan CTP’s en handelsplatformen waaraan krachtens rechtsstelsels van derde landen een vergunning is verleend op billijke, redelijke en niet-discriminerende basis toegang wordt verleend tot:

a)

relevante prijs- en gegevensstromen en informatie over de samenstelling, methode en prijsvorming van benchmarks voor clearing- en handelsdoeleinden; en

b)

licenties

van personen met eigendomsrechten op benchmarks die in het betreffende derde land zijn gevestigd.

3.   De Commissie kan overeenkomstig de onderzoeksprocedure van artikel 51 besluiten vaststellen om te bepalen dat het wettelijke en toezichtskader van een derde land waarborgt dat handelsplatformen en CTP’s met een vergunning in dat derde land voldoen aan wettelijk bindende vereisten die gelijkwaardig zijn aan de in lid 2 van dit artikel bedoelde vereisten en dat zij onderworpen zijn aan effectief toezicht en effectieve handhaving in dat derde land.

Het wettelijke en toezichtskader van een derde land wordt gelijkwaardig geacht als het voldoet aan alle volgende voorwaarden:

a)

handelsplatformen in het betreffende derde land zijn vergunningplichtig en zijn doorlopend aan effectief toezicht en effectieve handhaving onderworpen;

b)

het voorziet in een effectief gelijkwaardig systeem om CTP’s en handelsplatformen waaraan krachtens rechtsstelsels van derde landen een vergunning is verleend effectieve toegang te verlenen tot in het betreffende derde land gevestigde CTP’s en handelsplatformen;

c)

het wettelijke en toezichtskader van het betreffende derde land voorziet in een effectief gelijkwaardig systeem in het kader waarvan aan CTP’s en handelsplatformen waaraan krachtens rechtsstelsels van derde landen een vergunning is verleend op billijke, redelijke en niet-discriminerende basis effectieve toegang wordt verleend tot:

i)

relevante prijs- en gegevensstromen en informatie over de samenstelling, methode en prijsvorming van benchmarks voor clearing- en handelsdoeleinden; en

ii)

licenties

van personen met eigendomsrechten op benchmarks die in het betreffende derde land zijn gevestigd.

TITEL VII

TOEZICHTMAATREGELEN VOOR PRODUCTINTERVENTIE EN POSITIES

HOOFDSTUK 1

Producttoezicht en -interventie

Artikel 39

Markttoezicht

1.   Overeenkomstig artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1095/2010 houdt de ESMA toezicht op de markt voor financiële instrumenten die in de Unie op de markt worden gebracht, worden verspreid of worden verkocht.

2.   Overeenkomstig artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 houdt de EBA toezicht op de markt voor gestructureerde deposito’s die in de Unie op de markt worden gebracht, worden verspreid of worden verkocht.

3.   De bevoegde autoriteiten houden toezicht op financiële instrumenten en gestructureerde deposito’s die in of vanuit de betrokken lidstaat op de markt worden gebracht, worden verspreid of worden verkocht.

Artikel 40

Tijdelijke interventiebevoegdheden van de ESMA

1.   In overeenstemming met artikel 9, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1095/2010 kan de ESMA, mits aan de voorwaarden van de leden 2 en 3 is voldaan, de volgende zaken tijdelijk verbieden of beperken in de Unie:

a)

het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van bepaalde financiële instrumenten of financiële instrumenten met bepaalde specifieke kenmerken; of

b)

een soort financiële activiteit of praktijk.

Een verbod of beperking kan gelden in omstandigheden of gebonden zijn aan voorwaarden die door de ESMA worden gespecificeerd.

2.   De ESMA neemt alleen een besluit op grond van lid 1 als aan alle hiernavolgende voorwaarden is voldaan:

a)

de voorgestelde maatregel heeft tot doel een significante reden tot bezorgdheid over beleggersbescherming of een bedreiging van het ordelijk functioneren en de integriteit van financiële markten of grondstoffenmarkten of van de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie of een deel daarvan aan te pakken;

b)

de vereisten op grond van het Unierecht die van toepassing zijn op het betreffende financiële instrument of de betreffende activiteit wenden de bedreiging niet af;

c)

een bevoegde autoriteit heeft of bevoegde autoriteiten hebben geen maatregelen genomen om de bedreiging af te wenden of de maatregelen die zijn genomen wenden de bedreiging niet adequaat af.

Als aan de voorwaarden van de eerste alinea wordt voldaan, kan ESMA het verbod of de beperking als bedoeld in lid 1 uit voorzorg opleggen voordat een financieel instrument op de markt is gebracht, verspreid of aan cliënten is verkocht.

3.   Wanneer de ESMA op grond van dit artikel maatregelen neemt, ziet zij erop toe dat die maatregel:

a)

geen nadelig effect heeft op de efficiëntie van de financiële markten of op de beleggers dat niet in verhouding staat tot de voordelen van de maatregel;

b)

niet het risico van reguleringsarbitrage oplevert; en

c)

indien de maatregel betrekking heeft op landbouwgrondstoffenderivaten, genomen is na overleg met de overheidsinstanties die bevoegd zijn voor het toezicht op en het beheer en de regulering van de fysieke markten voor landbouwproducten op grond van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

Indien een bevoegde autoriteit of bevoegde autoriteiten een maatregel heeft of hebben genomen op grond van artikel 42, kan de ESMA elk van de in lid 1 genoemde maatregelen nemen zonder het in artikel 43 bedoelde advies uit te brengen.

4.   Voordat zij besluit maatregelen te nemen op grond van dit artikel, stelt de ESMA de bevoegde autoriteiten van de voorgenomen maatregel in kennis.

5.   De ESMA publiceert op haar website een kennisgeving van elk besluit tot het nemen van maatregelen op grond van dit artikel. In de kennisgeving worden de bijzonderheden van het verbod of de beperking vermeld en wordt aangegeven op welk tijdstip na de publicatie van de kennisgeving de maatregelen in werking zullen treden. Een verbod of beperking geldt alleen voor handelingen die zijn verricht na de inwerkingtreding van de maatregelen.

6.   De ESMA heroverweegt een verbod of beperking op grond van lid 1 na passende termijnen en ten minste elke drie maanden. Als het verbod of de beperking na die periode van drie maanden niet wordt verlengd, loopt het verbod of de beperking af.

7.   Maatregelen die door de ESMA worden genomen op grond van dit artikel krijgen voorrang boven eerdere maatregelen van een bevoegde autoriteit.

8.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 50 gedelegeerde handelingen vast waarin de criteria en factoren worden gespecificeerd waarmee de ESMA rekening moet houden om te bepalen wanneer er sprake is van een significante reden tot bezorgdheid over de beleggersbescherming of een bedreiging van het ordelijk functioneren of de integriteit van financiële markten of grondstoffenmarkten of van de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie of een deel daarvan, zoals bedoeld in lid 2, onder a).

Die criteria en factoren omvatten:

a)

de complexiteit van een financieel instrument en de relatie tot de soort cliënt aan wie het wordt aangeboden en verkocht;

b)

de omvang of de nominale waarde van een uitgifte van financiële instrumenten;

c)

het innovatiegehalte van een financieel instrument, een activiteit of een praktijk;

d)

de hefboomwerking van een financieel instrument of een praktijk.

Artikel 41

Tijdelijke interventiebevoegdheden van de EBA

1.   In overeenstemming met artikel 9, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 kan de EBA, mits aan de voorwaarden van de leden 2 en 3 is voldaan, de volgende zaken tijdelijk verbieden of beperken in de Unie:

a)

het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van bepaalde gestructureerde deposito’s of gestructureerde deposito’s met bepaalde specifieke kenmerken; of

b)

een soort financiële activiteit of praktijk.

Een verbod of beperking kan gelden in omstandigheden of gebonden zijn aan voorwaarden die door de EBA worden gespecificeerd.

2.   De EBA neemt alleen een besluit op grond van lid 1 als aan alle hiernavolgende voorwaarden is voldaan:

a)

de voorgestelde maatregel heeft tot doel een aanzienlijke reden tot bezorgdheid over de bescherming van beleggers of een bedreiging voor het ordelijk functioneren en de integriteit van financiële markten of voor de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie of een deel daarvan aan te pakken;

b)

de reguleringsvoorschriften op grond van het Unierecht die van toepassing zijn op het betreffende gestructureerde deposito of de betreffende activiteit wenden de bedreiging niet af;

c)

een bevoegde autoriteit heeft of bevoegde autoriteiten hebben geen maatregelen genomen om de bedreiging af te wenden of de maatregelen die zijn genomen wenden de bedreiging niet adequaat af.

Als aan de voorwaarden van de eerste alinea wordt voldaan, kan de EBA het verbod of de beperking als bedoeld in lid 1 uit voorzorg opleggen voordat een gestructureerd deposito op de markt is gebracht, verspreid of aan cliënten is verkocht.

3.   Wanneer de EBA op grond van dit artikel maatregelen neemt, zorgt zij ervoor dat de maatregel:

a)

geen nadelig effect heeft op de efficiëntie van de financiële markten of op de beleggers dat niet in verhouding staat tot de voordelen van de maatregel; [en]

b)

niet het risico van reguleringsarbitrage oplevert.

Indien een bevoegde autoriteit of bevoegde autoriteiten een maatregel heeft of hebben genomen op grond van artikel 42, kan de EBA elk van de in lid 1 genoemde maatregelen nemen zonder het in artikel 43 bedoelde advies uit te brengen.

4.   Voordat zij besluit maatregelen te nemen op grond van dit artikel, stelt de EBA de bevoegde autoriteiten van de voorgenomen maatregel in kennis.

5.   De EBA publiceert op haar website een kennisgeving van elk besluit tot het nemen van maatregelen op grond van dit artikel. In de kennisgeving worden de bijzonderheden van het verbod of de beperking vermeld en wordt aangegeven op welk tijdstip na de publicatie van de kennisgeving de maatregelen in werking zullen treden. Een verbod of beperking geldt alleen voor handelingen die zijn verricht na de inwerkingtreding van de maatregelen.

6.   De EBA heroverweegt een verbod of beperking op grond van lid 1 na passende termijnen en ten minste elke drie maanden. Als het verbod of de beperking na die periode van drie maanden niet wordt verlengd, loopt het verbod of de beperking af.

7.   Maatregelen die door de EBA worden genomen op grond van dit artikel krijgen voorrang boven eerdere maatregelen van een bevoegde autoriteit.

8.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 50 gedelegeerde handelingen vast waarin de criteria en factoren worden gespecificeerd waarmee de EBA rekening moet houden om te bepalen wanneer er sprake is van een significante reden tot bezorgdheid over de beleggersbescherming of een bedreiging van het ordelijk functioneren of de integriteit van financiële markten en van de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie of een deel daarvan, zoals bedoeld in lid 2, onder a).

Die criteria en factoren omvatten:

a)

de complexiteit van een gestructureerd deposito en de relatie tot de soort cliënt aan wie het wordt aangeboden en verkocht;

b)

de omvang of de nominale waarde van een uitgifte van gestructureerde deposito’s;

c)

het innovatiegehalte van een gestructureerd deposito, een activiteit of een praktijk;

d)

de hefboomwerking van een gestructureerde deposito of een praktijk.

Artikel 42

Productinterventie door bevoegde autoriteiten

1.   Een bevoegde autoriteit kan het volgende in of vanuit de betreffende lidstaat verbieden of beperken:

a)

het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van bepaalde financiële instrumenten of gestructureerde deposito’s of financiële instrumenten of gestructureerde deposito’s met bepaalde specifieke kenmerken; of

b)

een soort financiële activiteit of praktijk.

2.   Een bevoegde autoriteit kan een in lid 1 bedoelde maatregel nemen indien zij op redelijke gronden heeft geconcludeerd dat:

a)

ofwel

i)

een financieel instrument, een gestructureerd deposito of een financiële activiteit of praktijk een significante reden tot bezorgdheid over de beleggersbescherming vormt of een bedreiging vormt voor het ordelijk functioneren en de integriteit van financiële markten of grondstoffenmarkten, of voor de stabiliteit van het financiële stelsel of een deel daarvan in ten minste één lidstaat; of

ii)

een derivaat heeft een negatief effect op het prijsvormingsmechanisme op de onderliggende markt;

b)

de bestaande vereisten op grond van het Unierecht die van toepassing zijn op het betreffende gestructureerde deposito of de betreffende financiële activiteit of praktijk onvoldoende zijn om de onder a) bedoelde bedreiging af te wenden en dat de kwestie niet beter zou kunnen worden aangepakt met beter toezicht of handhaving van de bestaande vereisten;

c)

de maatregel evenredig is als rekening wordt gehouden met de aard van het gesignaleerde risico, het kennisniveau van de betreffende beleggers of marktdeelnemers en het te verwachten effect van de maatregel op de beleggers en marktdeelnemers die het financiële instrument of het gestructureerde deposito bezitten of gebruiken of van het financiële instrument, het gestructureerde deposito, de activiteit of praktijk profiteren;

d)

de bevoegde autoriteit de bevoegde autoriteiten in andere lidstaten die een aanzienlijk effect kunnen ondervinden van de maatregel voldoende heeft geraadpleegd;

e)

de maatregel geen discriminerend effect heeft op diensten of activiteiten die vanuit een andere lidstaat worden verricht; en.

f)

zij naar behoren heeft overlegd met de overheidsinstanties die bevoegd zijn voor het toezicht op en het beheer en de regulering van de fysieke markten voor landbouwproducten op grond van Verordening (EG) nr. 1234/2007 ingeval een financieel instrument of een financiële activiteit of praktijk een ernstige bedreiging vormt voor het ordelijk functioneren en de integriteit van een fysieke markt voor landbouwproducten.

Indien aan de voorwaarden van de eerste alinea wordt voldaan, kan de bevoegde autoriteit het verbod of de beperking als bedoeld in lid 1 uit voorzorg opleggen voordat een financieel instrument of een gestructureerd deposito op de markt is gebracht, verspreid of aan cliënten is verkocht.

Een verbod of beperking kan gelden in omstandigheden of onderworpen zijn aan uitzonderingen die door de bevoegde autoriteit worden gespecificeerd.

3.   De bevoegde autoriteit mag alleen een verbod of beperking opleggen op grond van dit artikel als zij minimaal een maand voordat de maatregel van kracht moet worden alle andere bevoegde autoriteiten en de ESMA schriftelijk of op een andere door de autoriteiten overeengekomen wijze in kennis heeft gesteld van de bijzonderheden van:

a)

het financiële instrument of de financiële activiteit of praktijk waarop de voorgestelde maatregel betrekking heeft;

b)

de precieze aard van het voorgestelde verbod of de voorgestelde beperking en het geplande tijdstip waarop de maatregel van kracht moet worden; en

c)

de gegevens waarop zij haar besluit heeft gebaseerd en op grond waarvan het is vastgesteld dat aan alle in lid 2 genoemde voorwaarden is voldaan.

4.   In uitzonderlijke gevallen, wanneer de bevoegde autoriteit een snel optreden op grond van dit artikel noodzakelijk acht om schade veroorzaakt door de in lid 1 bedoelde instrumenten, gestructureerde deposito’s, praktijken en activiteiten te voorkomen, kan de bevoegde autoriteit op voorlopige basis optreden met schriftelijke kennisgeving, ten minste 24 uur voordat de maatregel van kracht moet worden, aan alle andere bevoegde autoriteiten en de ESMA, of, voor gestructureerde deposito’s, de EBA, op voorwaarde dat aan alle criteria van dit artikel is voldaan en duidelijk wordt aangetoond dat de specifieke reden tot bezorgdheid of de specifieke bedreiging niet adequaat kan worden aangepakt met inachtneming van de kennisgevingstermijn van één maand. De bevoegde autoriteit neemt geen voorlopige maatregelen voor een periode langer dan drie maanden.

5.   De bevoegde autoriteit publiceert op haar website een kennisgeving van elk besluit tot het opleggen van een verbod of beperking als bedoeld in lid 1. In de kennisgeving moeten de bijzonderheden van het verbod of de beperking worden vermeld en moet worden aangegeven op welk tijdstip na de publicatie van de kennisgeving de maatregelen in werking zullen treden en op grond van welke gegevens is vastgesteld dat aan alle voorwaarden in lid 2 is voldaan. Een verbod of beperking geldt alleen voor maatregelen die zijn genomen na de publicatie van de kennisgeving.

6.   De bevoegde autoriteit trekt verboden of beperkingen in zodra de voorwaarden in lid 2 niet langer van toepassing zijn.

7.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 50 gedelegeerde handelingen vast waarin de criteria en factoren worden gespecificeerd waarmee de bevoegde autoriteiten rekening moeten houden om te bepalen wanneer er sprake is van een significante reden tot bezorgdheid over de beleggersbescherming of een bedreiging van het ordelijk functioneren of de integriteit van financiële markten of grondstoffenmarkten en van de stabiliteit van het financiële stelsel in ten minste één lidstaat, zoals bedoeld in lid 2, onder a).

Die criteria en factoren omvatten:

a)

de complexiteit van een gestructureerd deposito en de relatie tot de soort cliënt aan wie het wordt aangeboden, verspreid en verkocht;

b)

het innovatiegehalte van een financieel instrument of een gestructureerd deposito, een activiteit of een praktijk;

c)

de hefboomwerking van een financieel product of gestructureerd deposito of praktijk;

d)

met betrekking tot het ordelijk functioneren en de integriteit van financiële markten of grondstoffenmarkten, de omvang of de nominale waarde van een uitgifte van financiële instrumenten of gestructureerde deposito’s.

Artikel 43

Coördinatie door de ESMA en de EBA

1.   De ESMA of, voor gestructureerde deposito’s, de EBA vervult een faciliterende en coördinerende rol met betrekking tot de maatregelen die de bevoegde autoriteiten op grond van artikel 42 nemen. De ESMA of, voor gestructureerde deposito’s, de EBA ziet er in het bijzonder op toe dat de maatregelen die door een bevoegde autoriteit worden genomen, gerechtvaardigd en evenredig zijn en dat de bevoegde autoriteiten indien nodig een consistente aanpak hanteren.

2.   Na ontvangst van een kennisgeving krachtens artikel 42 van een maatregel die op grond van dat artikel wordt opgelegd, neemt de ESMA of, voor gestructureerde deposito’s, de EBA een advies aan waarin zij aangeeft of het verbod of de beperking gerechtvaardigd en evenredig is. Indien de ESMA of, voor gestructureerde deposito’s, de EBA van mening is dat het voor het afwenden van het risico noodzakelijk is dat andere bevoegde autoriteiten maatregelen nemen, wordt dit ook in haar advies vermeld. Het advies wordt gepubliceerd op de website van de ESMA of, voor gestructureerde deposito’s, de EBA.

3.   Als een bevoegde autoriteit voorstelt maatregelen te nemen of maatregelen neemt die in strijd zijn met een door de ESMA of de EBA aangenomen advies op grond van lid 2 of ondanks een dergelijk advies weigert maatregelen te nemen, publiceert zij op haar website onmiddellijk een kennisgeving waarin de redenen hiervoor volledig worden uitgelegd.

HOOFDSTUK 2

Posities

Artikel 44

Coördinatie van nationale positiebeheersmaatregelen en positielimieten door de ESMA

1.   De ESMA vervult een faciliterende en coördinerende rol met betrekking tot de maatregelen die de bevoegde autoriteiten op grond van artikel 69, lid 2, onder o) en p), van Richtlijn 2014/65/EU nemen. De ESMA moet er in het bijzonder voor zorgen dat de bevoegde autoriteiten een consistente aanpak hanteren als het erom gaat wanneer deze bevoegdheden worden uitgeoefend en met betrekking tot de aard en omvang van de opgelegde maatregelen en de duur en vervolghandelingen van maatregelen.

2.   Na ontvangst van een kennisgeving van een maatregel op grond van artikel 79, lid 5, van 2014/65/EU, registreert de ESMA de maatregel en de redenen daarvoor. Met betrekking tot maatregelen die worden genomen op grond van artikel 69, lid 2, onder o) of onder p), van Richtlijn 2014/65/EU, onderhoudt en publiceert zij op haar website een databank met samenvattingen van de maatregelen die van kracht zijn, inclusief bijzonderheden over de betrokken persoon, de toepasselijke financiële instrumenten, eventuele limieten met betrekking tot de omvang van posities die personen te allen tijde kunnen innemen, eventuele vrijstellingen daarvan overeenkomstig artikel 57 van Richtlijn 2014/65/EU, en de redenen daarvoor.

Artikel 45

Bevoegdheden van de ESMA op het gebied van positiebeheer

1.   In overeenstemming met artikel 9, lid 5 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 neemt de ESMA, indien aan beide voorwaarden in lid 2 is voldaan, een of meer van de volgende maatregelen:

a)

een persoon om alle relevante informatie verzoeken met betrekking tot de omvang en het doel van een positie of blootstelling aan een risico die is aangegaan via een derivaat;

b)

na analyse van de overeenkomstig de onder a) verkregen informatie van deze persoon eisen de omvang van de positie of de blootstelling aan een risico te verminderen of weg te nemen overeenkomstig de in lid 10, onder b), bedoelde gedelegeerde handeling;

c)

in laatste instantie, de mogelijkheden van een persoon om een grondstoffenderivaat te verwerven beperken.

2.   De ESMA neemt alleen een besluit op grond van lid 1 als aan beide hiernavolgende voorwaarden is voldaan:

a)

de in lid 1 vermelde maatregelen zijn bedoeld voor het afwenden van een bedreiging van het ordelijk functioneren en de integriteit van financiële markten, met inbegrip van de grondstoffenderivatenmarkten overeenkomstig de in artikel 57, lid 1, van Richtlijn 2014/65/EU opgenomen doelstellingen onder meer met betrekking tot leveringsregelingen voor fysieke grondstoffen, of de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie of een deel daarvan;

b)

een bevoegde autoriteit heeft of bevoegde autoriteiten hebben geen maatregelen genomen om een bedreiging af te wenden of de genomen maatregelen, wenden de bedreiging onvoldoende af.

De ESMA gaat na of aan de onder a) en b) van de eerste alinea van dit lid bedoelde voorwaarden is voldaan op basis van de criteria en factoren die worden vermeld in de in lid 10, onder a), van dit artikel bedoelde gedelegeerde handeling.

3.   Bij het nemen van maatregelen als bedoeld in lid 1 ziet de ESMA erop toe dat de maatregel:

a)

de bedreiging van het ordelijk functioneren en de integriteit van financiële markten, met inbegrip van grondstoffenderivatenmarkten overeenkomstig de in artikel 57, lid 1, van Richtlijn 2014/65/EU opgenomen doelstellingen onder meer met betrekking tot leveringsregelingen voor fysieke grondstoffen, of van de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie of een deel daarvan, gemeten aan de criteria en factoren als omschreven in de in lid 10, onder a), van dit artikel bedoelde gedelegeerde handeling, wezenlijk afwendt, of het vermogen van de bevoegde autoriteiten om toezicht te houden op de bedreiging, gemeten aan diezelfde criteria en factoren, wezenlijk verbetert;

b)

gemeten overeenkomstig lid 10, onder c), van dit artikel geen risico op reguleringsarbitrage creëert;

c)

geen van de volgende negatieve effecten heeft op de efficiëntie van financiële markten, dat onevenredig is in vergelijking met de voordelen van de maatregel: vermindering van de liquiditeit in de betreffende markten, het inperken van de voorwaarden ter vermindering van de risico’s die rechtstreeks verband houden met de commerciële activiteit van een niet-financiële tegenpartij verband houden, of het scheppen van onzekerheid voor marktdeelnemers;

Alvorens maatregelen te nemen met betrekking tot voor de groothandel in energieproducten raadpleegt de ESMA het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad (29);

Alvorens maatregelen te nemen met betrekking tot landbouwgrondstoffenderivaten raadpleegt de ESMA de overheidsinstellingen die bevoegd zijn voor het toezicht op en het beheer en de regulering van de fysieke markten voor landbouwproducten op grond van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

4.   Voordat zij besluit een in lid 1 bedoelde maatregel te nemen of te vernieuwen, stelt de ESMA de betrokken bevoegde autoriteiten in kennis van de voorgestelde maatregel. In het geval van een verzoek op grond van lid 1, onder a) of b), moet de kennisgeving de identiteit van de geadresseerde persoon of personen bevatten, alsmede de bijzonderheden en redenen daarvoor. In het geval van een maatregel op grond van lid 1, onder c), bevat de kennisgeving bijzonderheden over de betreffende persoon, de toepasselijke financiële instrumenten, de relevante kwantitatieve maatregelen zoals de maximumomvang van de positie die de betreffende persoon kan aangaan en de redenen daarvoor.

5.   De kennisgeving wordt niet later dan 24 uur voordat de maatregel van kracht moet worden of moet worden vernieuwd, gepubliceerd. In uitzonderlijke omstandigheden kan de ESMA de kennisgeving minder dan 24 uur voordat de maatregel van kracht moet worden, publiceren, ingeval het niet mogelijk is een termijn van 24 uur in acht te nemen.

6.   De ESMA publiceert op haar website een kennisgeving van elk besluit om een van de in lid 1, onder c), bedoelde maatregelen op te leggen of te verlengen. De kennisgeving bevat bijzonderheden over de betreffende persoon, de toepasselijke financiële instrumenten, de relevante kwantitatieve maatregelen zoals de maximumomvang van de positie die de persoon in kwestie kan aangaan en de redenen daarvoor.

7.   Een maatregel als bedoeld in lid 1, onder c) wordt van kracht als de kennisgeving is gepubliceerd of op een tijdstip dat in de kennisgeving is gespecificeerd en dat later is dan het tijdstip van publicatie en geldt alleen voor transacties die zijn verricht nadat de maatregel van kracht is geworden.

8.   De ESMA heroverweegt de in lid 1, onder c) bedoelde maatregelen met passende tussenpozen en ten minste elke drie maanden. Als een maatregel na die periode van drie maanden niet wordt verlengd, wordt hij automatisch beëindigd. De leden 2 tot en met 8 zijn eveneens van toepassing op een verlenging van maatregelen.

9.   Maatregelen die door de ESMA worden genomen op grond van dit artikel krijgen voorrang boven eerdere maatregelen van een bevoegde autoriteit op grond van artikel 69, lid 2, onder o) of p) van Richtlijn 2014/65/EU.

10.   De Commissie neemt overeenkomstig artikel 50 gedelegeerde handelingen aan waarin de criteria en factoren worden gespecificeerd om het volgende te bepalen:

a)

het bestaan van een bedreiging van het ordelijk functioneren of de integriteit van financiële markten, met inbegrip van de grondstoffenderivatenmarkten overeenkomstig de in artikel 57, lid 1, van Richtlijn 2014/65/EU opgenomen doelstellingen, en onder meer met betrekking tot leveringsregelingen voor fysieke grondstoffen, of de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie of een deel daarvan, zoals bedoeld in lid 2, onder a) waarbij rekening wordt gehouden met de mate waarin posities worden gebruikt om posities in fysieke grondstoffen of grondstoffencontracten af te dekken en de mate waarin prijzen in onderliggende markten in relatie tot de prijzen van grondstoffenderivaten worden vastgesteld;

b)

of een positie die of een blootstelling aan een risico dat via een derivaat is aangegaan op passende wijze is verlaagd, zoals bedoeld in lid 1, onder b) van dit artikel;

c)

in welke situaties het in lid 3, onder b), bedoelde risico op reguleringsarbitrage zich zou kunnen voordoen.

Deze criteria en factoren houden rekening met de technische reguleringsnormen als bedoeld in artikel 57, lid 3, van Richtlijn 2014/65/EU en maken een onderscheid tussen situaties waarin de ESMA optreedt omdat een bevoegde autoriteit niet is opgetreden en situaties waarin de ESMA overeenkomstig artikel 69, lid 2, onder j) of o) van Richtlijn 2014/65/EU een extra risico tegengaat dat de bevoegde autoriteit niet afdoende kan tegengaan.

TITEL VIII

LEVERING VAN DIENSTEN EN VERRICHTING VAN ACTIVITEITEN DOOR ONDERNEMINGEN UIT DERDE LANDEN MET OF ZONDER EEN BIJKANTOOR NA EEN GELIJKWAARDIGHEIDSBESLUIT

Artikel 46

Algemene bepalingen

1.   Een onderneming uit een derde land kan zonder de vestiging van een bijkantoor beleggingsdiensten verlenen aan of beleggingsactiviteiten verrichten met of zonder nevendiensten voor in aanmerking komende tegenpartijen en professionele cliënten in de zin van deel I van bijlage II bij Richtlijn 2014/65/EU die in de hele Unie zijn gevestigd voor zover zij is opgenomen in het register van ondernemingen uit derde landen dat de ESMA bijhoudt in overeenstemming met artikel 47.

2.   De ESMA registreert een onderneming uit een derde land die toestemming heeft gevraagd voor de levering van beleggingsdiensten of de verrichting van activiteiten in de hele Unie overeenkomstig lid 1 slechts registreren als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de Commissie heeft een besluit vastgesteld overeenkomstig artikel 47, lid 1;

b)

de onderneming heeft in het rechtsgebied waar haar hoofdkantoor is gevestigd, een vergunning voor het verrichten van de beleggingsdiensten en -activiteiten die in de Unie zullen worden verricht en is onderworpen aan effectief toezicht en effectieve handhaving om volledige naleving van de in dat derde land geldende eisen te garanderen;

c)

er zijn samenwerkingsregelingen getroffen overeenkomstig lid 47, lid 2.

3.   Indien een onderneming uit een derde land overeenkomstig dit artikel is geregistreerd, leggen de lidstaten de onderneming uit een derde land geen extra vereisten op ten aanzien van aangelegenheden die onder deze verordening of onder Richtlijn 2014/65/EU vallen noch bevoordelen zij ondernemingen uit derde landen ten opzichte van ondernemingen uit de Unie.

4.   De in lid 1 bedoelde onderneming uit een derde land dient haar aanvraag bij de ESMA in nadat de Commissie het in artikel 47 bedoelde besluit heeft vastgesteld waarin wordt bepaald dat het wettelijke en toezichtskader van het derde land waar de onderneming een vergunning heeft, gelijkwaardig is aan de in artikel 47, lid 1, beschreven vereisten.

De aanvragende onderneming uit een derde land verstrekt aan de ESMA alle informatie die noodzakelijk is voor de registratie. Uiterlijk 30 werkdagen na ontvangst van de aanvraag beoordeelt de ESMA of de aanvraag volledig is. Indien de aanvraag niet volledig is, stelt de ESMA een uiterste datum vast waarvoor de aanvragende onderneming uit een derde land aanvullende informatie moet verstrekken.

Het registratiebesluit wordt gebaseerd op de voorwaarden die zijn beschreven in lid 2.

Binnen 180 werkdagen na het indienen van een volledige aanvraag deelt de ESMA de aanvragende onderneming uit een derde land schriftelijk, met een volledig met redenen omklede toelichting, mede of de registratie is geaccepteerd of geweigerd.

De lidstaten kunnen ondernemingen uit derde landen toestaan om op hun grondgebied beleggingsdiensten te leveren aan of beleggingsactiviteiten en nevendiensten te verrichten voor in aanmerking komende tegenpartijen en professionele cliënten in de zin van deel I van bijlage II bij Richtlijn 2014/65/EU in overeenstemming met nationale regelgeving bij het ontbreken van een besluit van de Commissie overeenkomstig artikel 47, lid 1, of indien een dergelijk besluit niet langer van kracht is.

5.   Ondernemingen uit derde landen die overeenkomstig dit artikel diensten verrichten, delen hun in de Unie gevestigde cliënten voordat er beleggingsdiensten worden geleverd, mee dat het hen niet is toegestaan diensten te verlenen aan andere cliënten dan in aanmerking komende tegenpartijen en professionele cliënten in de zin van deel I van bijlage II bij Richtlijn 2014/65/EU en dat zij niet onder het toezicht in de Unie vallen. Zij geven de naam en het adres op van de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht in het derde land.

De in de eerste alinea genoemde informatie wordt schriftelijk en op in het oog springende wijze verstrekt.

De lidstaten zorgen ervoor dat ingeval een in aanmerking komende tegenpartij of een professionele cliënt in de zin van deel I van bijlage II van Richtlijn 2014/65/EU die in de Unie is gevestigd of gesitueerd uitsluitend op eigen initiatief de verlening van een beleggingsdienst of de verrichting van een beleggingsactiviteit door een onderneming uit een derde land initieert, dit artikel niet van toepassing is op de verlening van die dienst of de verrichting van die activiteit door de onderneming uit het derde land voor die persoon, noch op een relatie die specifiek verband houdt met het verlenen van die dienst of het verrichten van die activiteit. Een individueel initiatief van dergelijke cliënten geeft een onderneming uit een derde land niet het recht om aan de betrokken persoon nieuwe categorieën van beleggingsproducten of -diensten te aan te bieden.

6.   Ondernemingen uit derde landen die overeenkomstig dit artikel diensten verlenen of activiteiten verrichten, bieden voordat er ten aanzien van een in de Unie gevestigde cliënt diensten worden geleverd of activiteiten worden verricht aan om eventuele geschillen met betrekking tot die diensten of activiteiten ter beoordeling voor te leggen aan een rechtbank of scheidsgerecht in een lidstaat.

7.   De ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarin wordt gespecificeerd welke informatie de aanvragende onderneming uit een derde land aan de ESMA moet verstrekken in haar verzoek tot registratie overeenkomstig lid 4 en de vorm waarin de informatie moet worden verstrekt overeenkomstig lid 5.

De ESMA legt deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 47

Gelijkwaardigheidsbesluit

1.   De Commissie kan in overeenstemming met de in artikel 51, lid 2, genoemde onderzoeksprocedure een besluit vaststellen met betrekking tot een derde land waarin wordt bevestigd dat de wettelijke en toezichtsregelingen van dat derde land waarborgen dat ondernemingen die in dat derde land een vergunning hebben, zich houden aan wettelijk bindende prudentiële en bedrijfsvoeringsvoorschriften waarvan het effect gelijkwaardig is aan dat van de vereisten die zijn vastgelegd in deze verordening, in Richtlijn 2013/36/EU en in Richtlijn 2014/65/EU alsook in de uitvoeringsmaatregelen die in het kader van deze verordening en die richtlijnen zijn goedgekeurd, en dat het wettelijke kader van het betreffende derde land voorziet in een doeltreffend gelijkwaardig systeem voor erkenning van beleggingsondernemingen waaraan krachtens rechtsstelsels van derde landen een vergunning is verleend.

Het prudentiële en bedrijfsvoeringskader van een derde land wordt geacht een gelijkwaardig effect te hebben als het aan alle volgende voorwaarden voldoet:

a)

ondernemingen die beleggingsdiensten en -activiteiten in dat derde land verrichten, hebben een vergunning en zijn doorlopend onderworpen aan effectief toezicht en effectieve handhaving;

b)

voor ondernemingen die beleggingsdiensten en -activiteiten in dat derde land verrichten, gelden toereikende kapitaalvereisten en passende vereisten met betrekking tot aandeelhouders en leden van hun leidinggevend orgaan;

c)

voor ondernemingen die beleggingsdiensten en -activiteiten in dat derde land verrichten, gelden adequate organisatorische eisen op het gebied van internecontrolefuncties;

d)

ondernemingen die beleggingsdiensten en -activiteiten leveren zijn gebonden aan passende bedrijfsvoeringsregels;

e)

het waarborgt die beleggingsdiensten en -activiteiten in dat derde land verrichten, waarborgen de markttransparantie en -integriteit door marktmisbruik in de vorm van handel met voorwetenschap en marktmanipulatie te voorkomen.

2.   De ESMA brengt samenwerkingsregelingen tot stand met de relevante bevoegde autoriteiten van derde landen waarvan de wettelijke en toezichtskaders als effectief gelijkwaardig zijn erkend in overeenstemming met lid 1. In een dergelijke regeling wordt minstens het volgende gespecificeerd:

a)

het mechanisme voor de uitwisseling van informatie tussen de ESMA en de bevoegde autoriteiten van de betreffende derde landen, waaronder toegang tot alle door de ESMA gevraagde informatie met betrekking tot buiten de Unie gevestigde ondernemingen die in derde landen een vergunning hebben;

b)

het mechanisme voor onverwijlde kennisgeving aan de ESMA indien een bevoegde autoriteit van een derde land van mening is dat een onderneming uit een derde land die onder haar toezicht valt en die door de ESMA is geregistreerd in het register dat is opgesteld krachtens artikel 48, de voorwaarden voor haar vergunning of een andere wetgeving dat zij moet naleven, overtreedt;

c)

de procedures in verband met de coördinatie van toezichtactiviteiten, met inbegrip van, in voorkomend geval, inspecties ter plaatse.

3.   Een onderneming uit een derde land die is gevestigd in een land waarvan het wettelijke en toezichtskader als effectief gelijkwaardig is erkend in overeenstemming met lid 1 en waaraan overeenkomstig artikel 39 van Richtlijn 2014/65/EU een vergunning is verleend, kan de onder de vergunning vallende diensten en activiteiten ook in andere lidstaten van de Unie verrichten voor in aanmerking komende tegenpartijen en professionele cliënten in de zin van deel I van bijlage II bij Richtlijn 2014/65/EU zonder de vestiging van nieuwe bijkantoren. Hiertoe dient de onderneming te voldoen aan de informatievereisten voor de grensoverschrijdende levering van diensten en de grensoverschrijdende verrichting van activiteiten als voorzien in artikel 34 van Richtlijn 2014/65/EU.

Het bijkantoor blijft onder het toezicht staan van de lidstaat waar overeenkomstig artikel 39 van Richtlijn 2014/65/EU het bijkantoor is gevestigd. Niettemin, en onverminderd de in Richtlijn 2014/65/EU vastgelegde samenwerkingsverplichtingen, kunnen de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het bijkantoor is gevestigd en de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst evenredige samenwerkingsregelingen sluiten om te waarborgen dat het bijkantoor van de onderneming uit een derde land dat beleggingsdiensten verleent in de Unie passende beleggersbescherming.

4.   Een onderneming uit een derde land mag niet langer gebruikmaken van de rechten op grond van artikel 46, lid 1, wanneer de Commissie een besluit vaststelt overeenkomstig de in artikel 51, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure waarbij haar besluit op grond van lid 1 van dit artikel met betrekking tot het betreffende derde land wordt ingetrokken.

Artikel 48

Register

De ESMA houdt een register met de ondernemingen uit derde landen die in de Unie beleggingsdiensten of -activiteiten mogen verrichten overeenkomstig artikel 46. Het register is openbaar toegankelijk op de website van de ESMA en bevat informatie over de diensten of activiteiten die ondernemingen uit derde landen mogen verlenen of verrichten en verwijzen naar de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op de betreffende onderneming in het derde land.

Artikel 49

Intrekking van registratie

1.   De ESMA trekt de registratie van een onderneming uit een derde land in het overeenkomstig artikel 48 opgezette register in indien:

a)

de ESMA gegronde redenen heeft, gebaseerd op gedocumenteerde gegevens, om aan te nemen dat de onderneming uit een derde land zich bij de verrichting van beleggingsdiensten en -activiteiten in de Unie gedraagt op een manier die de belangen van de beleggers of het ordelijk functioneren van de markten duidelijk schaadt; of

b)

de ESMA gegronde redenen heeft, gebaseerd op gedocumenteerde gegevens, om aan te nemen dat de onderneming uit een derde land bij de verrichting van beleggingsdiensten en -activiteiten in de Unie de voorschriften die in het derde land gelden en op basis waarvan de Commissie het besluit in overeenstemming met artikel 47, lid 1, heeft vastgesteld ernstig heeft overtreden.

c)

de ESMA de zaak heeft doorverwezen naar de bevoegde autoriteit van het derde land en de bevoegde autoriteit van dat derde land geen passende maatregelen heeft genomen om de beleggers en het goed functioneren van de markten in de Unie te beschermen of niet heeft kunnen aantonen dat de betreffende onderneming uit een derde land voldoet aan de eisen die gelden in het derde land; en

d)

de ESMA de bevoegde autoriteit van het derde land ten minste 30 dagen voor de intrekking heeft geïnformeerd over haar voornemen om de registratie van de onderneming uit een derde land in te trekken.

2.   De ESMA stelt de Commissie onverwijld in kennis van maatregelen die overeenkomstig lid 1 zijn genomen en publiceert het besluit op haar website.

3.   De Commissie beoordeelt of de omstandigheden waarin het besluit overeenkomstig artikel 47, lid 1, is vastgesteld nog bestaan met betrekking tot het betreffende derde land.

TITEL IX

GEDELEGEERDE HANDELINGEN EN UITVOERINGSHANDELINGEN

HOOFDSTUK 1

Gedelegeerde handelingen

Artikel 50

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De bevoegdheid om de in artikel 1, lid 9, artikel 2, lid 2, artikel 13, lid 2, artikel 15, lid 5, artikel 17, lid 3, artikel 19, leden 2 en 3, artikel 31, lid 4, artikel 40, lid 8, artikel 41, lid 8, artikel 42, lid 7, artikel 45, lid 10 en artikel 52, leden 10 en 12 bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 2 juli 2014.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 1, lid 9, artikel 2, lid 2, artikel 13, lid 2, artikel 15, lid 5, artikel 17, lid 3, artikel 19, leden 2 en 3, artikel 31, lid 4, artikel 40, lid 8, artikel 41, lid 8, artikel 42, lid 7, artikel 45, lid 10 en artikel 52, leden 10 en 12 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een gedelegeerde handeling die ingevolge artikel 1, lid 9, artikel 2, lid 2, artikel 13, lid 2, artikel 15, lid 5, artikel 17, lid 3, artikel 19, leden 2 en 3, artikel 31, lid 4, artikel 40, lid 8, artikel 41, lid 8, artikel 42, lid 7, artikel 45, lid 10 en artikel 52, leden 10 of 12 is vastgesteld, treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.

HOOFDSTUK 2

Uitvoeringshandelingen

Artikel 51

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij Besluit 2001/528/EG van de Commissie (30) ingestelde Europees Comité voor het effectenbedrijf. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

TITEL X

SLOTBEPALINGEN

Artikel 52

Verslagen en herziening

1.   Uiterlijk op 3 maart 2019 brengt de Commissie na raadpleging van de ESMA verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over het effect in de praktijk van de transparantieverplichtingen die zijn vastgelegd in de artikelen 3 tot en met 13, in het bijzonder over het effect van het in artikel 5 beschreven volumebeperkingsmechanisme, met inbegrip van de kosten van het verhandelen voor in aanmerking komende tegenpartijen en professionele cliënten en de handel in aandelen van ondernemingen met klein en middelgroot kapitaal, en over de doeltreffendheid ervan bij het waarborgen dat het gebruik van de desbetreffende ontheffingen de prijsvorming niet schaadt en over de wijze waarop een passende regeling inzake het opleggen van sancties voor inbreuken op de volumebeperking zou kunnen werken, en de toepassing en verdere gepastheid van de ontheffingen van de verplichtingen tot pretransactionele transparantie op grond van artikel 4, leden 2 en 3, en artikel 9, leden 2 tot en met 5.

2.   In het in lid 1 bedoelde verslag wordt het effect van het gebruik van de ontheffing op grond van artikel 4, lid 1, onder a) en onder b), punt i), en van het volumebeperkingsmechanisme op grond van artikel 5 op de Europese markten in eigenvermogensinstrumenten beschreven, met bijzondere verwijzing naar:

a)

het niveau en de trend van de handel in niet-transparante orderboeken gebaseerde handel binnen de Unie vanaf de invoering van deze verordening;

b)

het effect op de pretransactionele transparante nominale spreads;

c)

het effect op de diepte van de liquiditeit op transparante orderboeken;

d)

het effect op het concurrentievermogen en op beleggers binnen de Unie;

e)

het effect op de handel in aandelen van ondernemingen met klein en middelgroot kapitaal;

f)

ontwikkelingen op internationaal niveau en besprekingen met derde landen en internationale organisaties.

3.   Indien in het verslag wordt geconcludeerd dat het gebruik van de ontheffing op grond van artikel 4, lid 1, onder a) en, onder b), punt i), schadelijk is voor de prijsvorming of voor de handel in aandelen van ondernemingen met klein en middelgroot kapitaal, doet de Commissie voorstellen, ook tot wijziging van deze verordening, met betrekking tot het gebruik van die ontheffingen. Die voorstellen bevatten een effectbeoordeling van de voorgestelde wijzigingen en houden rekening met de doelstellingen van deze verordening en met de gevolgen wat betreft marktverstoring en concurrentievermogen, en de mogelijke effecten op beleggers in de Unie.

4.   Uiterlijk op 3 maart 2019 brengt de Commissie, na raadpleging van de ESMA, verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over het functioneren van artikel 26, onder meer over de vraag of de inhoud en vorm van de transactiemeldingen die zijn ontvangen en uitgewisseld tussen bevoegde autoriteiten, uitgebreid toezicht op de activiteiten van beleggingsondernemingen overeenkomstig artikel 26, lid 1, mogelijk maken. De Commissie kan passende voorstellen doen, waaronder de eis dat transacties worden gemeld aan een door de ESMA aangewezen systeem in plaats van aan de bevoegde autoriteiten, zodat de betrokken bevoegde autoriteiten toegang krijgen tot alle informatie die op grond van dit artikel is gemeld in het kader van deze verordening en Richtlijn 2014/65/EU en voor het opsporen van handel met voorwetenschap en marktmisbruik overeenkomstig Verordening (EU) nr. 596/2014.

5.   Uiterlijk op 3 maart 2019 brengt de Commissie, na raadpleging van de ESMA, verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over passende oplossingen voor het verminderen van informatieasymmetrieën tussen marktdeelnemers alsook over instrumenten voor toezichthouders om beter toe te zien op de noteringsactiviteiten op handelsplatforms. In dat verslag wordt in ieder geval de mogelijkheid beoordeeld tot ontwikkeling van een Europees beste bied- en laatprijssysteem voor geconsolideerde noteringen met het oog op de verwezenlijking van deze doelstellingen.

6.   Uiterlijk op 3 maart 2019 brengt de Commissie, na raadpleging van de ESMA, verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de vooruitgang die is geboekt met betrekking tot de verplaatsing van de handel in gestandaardiseerde otc-derivaten naar beurzen of elektronische handelsplatformen overeenkomstig de artikelen 25 en 28.

7.   Uiterlijk op 3 juli 2019 brengt de Commissie, na raadpleging van de ESMA, verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de ontwikkeling van de prijzen ten behoeve van gegevens met betrekking tot transparantie voor en na de handel van gereglementeerde markten, MTF’s, OTF’s, APA’s en verstrekkers van consolidated tape.

8.   Uiterlijk op 3 juli 2019 brengt de Commissie, na raadpleging van de ESMA, verslag uit aan de het Europees Parlement en de Raad ter evaluatie van de interoperabiliteitsbepalingen in artikel 36 van deze verordening en in artikel 8 van Verordening (EU) nr. 648/2012.

9.   Uiterlijk op 3 juli 2019 brengt de Commissie, na raadpleging van de ESMA, verslag uit aan de het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van de artikelen 35 en 36 van deze verordening en de artikelen 7 en 8 van Verordening (EU) nr. 648/2012.

Uiterlijk op 3 juli 2021 brengt de Commissie, naar raadpleging van de ESMA, verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van artikel 37.

10.   Uiterlijk op 3 juli 2019 brengt de Commissie, na raadpleging van de ESMA, verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over het effect van de artikelen 35 en 36 van deze verordening op pas opgerichte en vergunninghoudende CTP’s als bedoeld in artikel 35, lid 5, en op handelsplatforms die nauwe banden met die CTP’s hebben, en over de vraag of de in artikel 35, lid 5, genoemde overgangsregeling moet worden uitgebreid, waarbij de mogelijke voordelen van een beter concurrentievermogen voor de consument en de mate waarin marktdeelnemers een keuze hebben, worden afgewogen tegen het mogelijke onevenredige effect van die bepalingen op pas opgerichte en vergunninghoudende CTP’s en de beperkingen van deelnemers op lokale markten om toegang te krijgen tot mondiale CTP’s en het soepel functioneren van de markt.

Afhankelijk van de conclusies van dat verslag kan de Commissie overeenkomstig artikel 50 een gedelegeerde handeling vaststellen om de overgangsperiode overeenkomstig artikel 35, lid 5, met maximaal 30 maanden te verlengen.

11.   Uiterlijk op 3 juli 2019 brengt de Commissie, na raadpleging van de ESMA, verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de vraag of de in artikel 36, lid 5 (nieuw), genoemde drempel geschikt blijft en of de opt-out-regeling voor op de beurs verhandelde derivaten beschikbaar blijft.

12.   Uiterlijk op 3 juli 2016 legt de Commissie op basis van een door de ESMA in overleg met het ESRB verrichte risicobeoordeling, een verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad waarin wordt beoordeeld of op de beurs verhandelde derivaten tijdelijk van de werkingssfeer van de artikelen 35 en 36 moeten worden uitgesloten. In dat verslag wordt rekening gehouden met eventuele risico’s voor de stabiliteit en de ordelijke werking van de financiële markten in de gehele Unie die voortvloeien uit de bepalingen inzake open toegang met betrekking tot op de beurs verhandelde derivaten.

Afhankelijk van de conclusies van dat verslag kan de Commissie overeenkomstig artikel 50 een gedelegeerde handeling vaststellen om op de beurs verhandelde derivaten voor een periode tot dertig maanden, te rekenen vanaf de datum van toepassing van deze verordening, uit te sluiten van de werkingssfeer van de artikelen 35 en 36 tot hoogstens 30 maanden na 3 januari 2017.

Artikel 53

Wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012

Verordening (EU) nr. 648/2012 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 5, lid 2, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Bij het opstellen van de ontwerpen van technische reguleringsnormen op grond van dit lid doet de ESMA geen afbreuk aan de in artikel 95 van Richtlijn 2014/65/EU (31) opgenomen overgangsbepaling met betrekking tot de in deel C, punt 6, vermelde derivatencontracten inzake energie”.

(31)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).”."

2)

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Lid 1wordt vervangen door:

„1.   Een CTP die over een vergunning beschikt om otc-derivatencontracten te clearen, aanvaardt deze contracten te clearen op niet-discriminerende en transparante basis, met inbegrip van de onderpandvereisten en vergoedingen voor toegang, ongeacht het handelsplatform. Dit moet er in het bijzonder voor zorgen dat een handelsplatform het recht op niet-discriminerende behandeling geniet voor wat betreft de manier waarop contracten via dat handelsplatform worden verhandeld met betrekking tot:

a)

de onderpandvereisten en de verrekening van economisch gelijkwaardige contracten, indien het meerekenen van dergelijke contracten bij de vroegtijdige berekening (close-out) en andere verrekeningsprocedures van een CTP overeenkomstig de toepasselijke insolventiewetgeving de soepele en ordelijke werking, de geldigheid of afdwingbaarheid van dergelijke procedures niet in gevaar zou brengen; en

b)

cross-margining met gecorreleerde contracten die door dezelfde CTP worden gecleard op grond van een risicomodel dat voldoet aan artikel 41.

Een CTP kan verlangen dat een handelsplatform voldoet aan de door de CTP gestelde operationele en technische eisen, ook op het gebied van risicobeheersing.”;

b)

Het volgende lid wordt toegevoegd:

„6.   De in lid 1 vermelde voorwaarden betreffende niet-discriminerende behandeling wat betreft de wijze waarop de contracten die via dat handelsplatform worden verhandeld worden behandeld met betrekking tot de onderpandvereisten en de verrekening van economisch gelijkwaardige contracten en cross-margining met gecorreleerde contracten die door dezelfde CTP worden gecleard, worden nader gespecificeerd door de technische normen die krachtens artikel 35, lid 6, onder e) van Verordening (EU) nr. 600/2014 (32) worden vastgesteld.”.

3)

In artikel 81, lid 3, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Een transactieregister geeft gegevens door aan de bevoegde autoriteiten in overeenstemming met de vereisten op grond van artikel 26 van Verordening (EU) nr 600/2014 (32)”.

Artikel 54

Overgangsbepaling

1.   Ondernemingen uit derde landen hebben tot drie jaar na de vaststelling door de Commissie van een besluit ten aanzien van het betreffende derde land overeenkomstig artikel 47 de mogelijkheid om overeenkomstig de nationale regelingen diensten en activiteiten te blijven leveren in de lidstaten.

2.   Indien de Commissie van oordeel is dat op de beurs verhandelde derivaten moeten worden uitgesloten van de werkingssfeer van de artikelen 35 en 36 overeenkomstig artikel 52, lid 12, kan een CTP of een handelsplatform vóór de toepassing van deze verordening haar bevoegde autoriteit om toestemming verzoeken om gebruik te maken van overgangsregelingen. De bevoegde autoriteit kan, rekening houdend met de risico’s die voortvloeien uit de toepassing van de toegangsrechten op grond van de artikelen 35 of 36 met betrekking tot op de beurs verhandelde derivaten voor het ordelijk functioneren van de betreffende CTP of het betreffende handelsplatform, besluiten dat de artikelen 35 of 36 niet van toepassing zijn op respectievelijk de betreffende CTP of het betreffende handelsplatform voor wat betreft op de beurs verhandelde derivaten, gedurende een overgangsperiode tot 3 juli 2019. Ingeval een dergelijke overgangsperiode wordt goedgekeurd kan de CTP of het handelsplatform tijdens de duur van de overgangsperiode de toegangsrechten op grond van de artikelen 35 of 37 niet genieten met betrekking tot op de beurs verhandelde derivaten. De bevoegde autoriteit stelt de ESMA en in het geval van een CTP de leden van het college van bevoegde autoriteiten in kennis van het feit dat er een overgangsperiode is goedgekeurd.

Indien een CTP waarvoor de in dit lid bedoelde overgangsregeling is goedgekeurd, nauwe banden heeft met één of meer handelsplatformen, genieten die handelsplatformen tijdens de duur van die overgangsregeling geen toegangsrechten op grond van de artikelen 35 of 36 met betrekking tot op de beurs verhandelde derivaten.

Indien een handelsplatform waarvoor de in dit lid bedoelde overgangsregeling is goedgekeurd, nauwe banden heeft met één of meer CTP’s, genieten die CTP’s tijdens de duur van die overgangsregeling geen toegangsrechten op grond van de artikelen 35 of 36 met betrekking tot op de beurs verhandelde derivaten.

Artikel 55

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is van toepassing met ingang van 3 januari 2017.

In afwijking van de tweede alinea zijn artikel 1, leden 8 en 99, artikel 2, lid 2, artikel 5, leden 6 en 9, artikel 7, lid 2, artikel 9, lid 5, artikel 11, lid 4, artikel 12, lid 2, artikel 13, lid 2, artikel 14, lid 7, artikel 15, lid 5, artikel 17, lid 3, artikel 19, leden 2 en 3, artikel 20, lid 3, artikel 21, lid 5, artikel 22, lid 4, artikel 23, lid 3, artikel 25, lid 3, artikel 26, lid 9, artikel 27, lid 3, artikel 28, leden 4 en 5, artikel 29, lid 3, artikel 30, lid 2, artikel 31, lid 4, artikel 32, leden 1, 5 en 6, artikel 33, lid 2, artikel 35, lid 6, artikel 36, lid 6, artikel 37, lid 4, artikel 38, lid 3, artikel 40, lid 8, artikel 41, lid 8, artikel 42, lid 7, artikel 45, lid 10, artikel 46, lid 7, artikel 47, leden 1 en 4, artikel 20, leden 10 en 12, artikel 54, lid 1, onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze verordening van toepassing.

In afwijking van de tweede alinea zijn artikel 37, leden 1, 2 en 3, van toepassing met ingang van 3 januari 2019.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 mei 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  PB C 161 van 7.6.2012, blz. 3.

(2)  PB C 143 van 22.5.2012, blz. 74.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 15 april 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 13 mei 2014.

(4)  Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1).

(5)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (zie bladzijde 349 van dit Publicatieblad).

(6)  Verordening nr. 648/2012 Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).

(7)  Verordening (EG) nr. 1287/2006 van de Commissie van 10 augustus 2006 tot uitvoering van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de voor beleggingsondernemingen geldende verplichtingen betreffende het bijhouden van gegevens, het melden van transacties, de markttransparantie, de toelating van financiële instrumenten tot de handel en de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn betreft (PB L 241 van 2.9.2006, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).

(9)  Verordening (EG) nr. 809/2004 van de Commissie van 29 april 2004 tot uitvoering van Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de in het prospectus te verstrekken informatie, de vormgeving van het prospectus, de opneming van informatie door middel van verwijzing, de publicatie van het prospectus en de verspreiding van advertenties betreft (PB L 149 van 30.4.2004, blz. 1).

(10)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(11)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(12)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).

(13)  Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps (PB L 86 van 24.3.2012, blz. 1).

(14)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

(15)  Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (Verordening marktmisbruik) en houdende intrekking van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijnen 2003/124, 2003/125/EG en 2004/72/EG van de Commissie (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

(16)  Richtlijn 2014/57/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende handel met voorwetenschap, onrechtmatige mededeling van voorwetenschap en marktmanipulatie (zie bladzijde 179 van dit Publicatieblad).

(17)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(18)  PB C 147 van 25.5.2012, blz. 1.

(19)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(20)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(21)  Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).

(22)  Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).

(23)  Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (PB L 235 van 23.9.2003, blz. 10).

(24)  Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).

(25)  Verordening (EU) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie (PB L 326 van 8.12.2011, blz. 1).

(26)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten in landbouwproducten en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

(27)  Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15).

(28)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 149/2013 van de Commissie van 19 december 2012 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen betreffende indirecte clearingregelingen, de clearingverplichting, het openbaar register, toegang tot een handelsplatform, niet-financiële tegenpartijen, risico-inperkingstechnieken voor niet door een ctp geclearde otc-derivatencontracten (PB L 52 van 23.2.2013, blz. 11).

(29)  Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 1).

(30)  Besluit 2001/528/EG van de Commissie van 6 juni 2001 tot instelling van het Europees Comité voor het effectenbedrijf (PB L 191 van 13.7.2001, blz. 45).

(32)  Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 84).


RICHTLIJNEN

12.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 173/149


RICHTLIJN 2014/49/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 april 2014

inzake de depositogarantiestelsels

(herschikking)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 53, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) is ingrijpend gewijzigd (4). Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient deze richtlijn duidelijkheidshalve te worden herschikt.

(2)

Teneinde het opnemen en uitoefenen van de werkzaamheden van kredietinstellingen te vergemakkelijken, is het noodzakelijk sommige verschillen tussen de wetgevingen van de lidstaten inzake de regeling voor depositogarantiestelsels waaraan die kredietinstellingen zijn onderworpen, op te heffen.

(3)

Deze richtlijn vormt met betrekking tot de sector kredietinstellingen, ten aanzien van zowel de vrijheid van vestiging als het vrij verrichten van diensten, het essentiële instrument voor de totstandbrenging van de interne markt en vergroot tevens de stabiliteit van het bankwezen en de bescherming van de spaarders. Met het oog op de kosten van het faillissement van een kredietinstelling voor de economie in zijn geheel en het negatieve effect daarvan op de financiële stabiliteit en het vertrouwen van de deposanten, is het wenselijk om niet alleen een vergoedingsregeling voor deposanten te treffen maar ook om de lidstaten voldoende flexibiliteit te gunnen teneinde de depositogarantiestelsels in staat te stellen maatregelen uit te voeren waardoor toekomstige vorderingen tegen depositogarantiestelsels minder waarschijnlijk worden. Deze maatregelen moeten steeds voldoen aan de staatssteunregels.

(4)

Teneinde rekening te houden met de voortschrijdende integratie in de interne markt, moet derhalve de mogelijkheid worden gecreëerd om depositogarantiestelsels van verschillende lidstaten samen te voegen of om op vrijwillige basis afzonderlijke grensoverschrijdende stelsels op te zetten. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat de stabiliteit toereikend is en dat het geheel van nieuwe en bestaande depositogarantiestelsels evenwichtig samengesteld is. Vermeden moet worden dat de financiële stabiliteit negatief wordt beïnvloed, bijvoorbeeld doordat alleen kredietinstellingen met een hoog risicoprofiel naar een grensoverschrijdend depositogarantiestelsel worden overgeheveld.

(5)

In Richtlijn 94/19/EG is bepaald dat de Commissie, indien nodig, voorstellen tot wijziging van die Richtlijn doet. Deze richtlijn behelst de harmonisatie van de financieringsmechanismen van depositogarantiestelsels, de invoering van op risico gebaseerde bijdragen en de harmonisatie van de reikwijdte van de dekking van producten en deposanten.

(6)

Richtlijn 94/19/EG is gebaseerd op het beginsel van minimumharmonisatie. Bijgevolg bestaan in de Unie tegenwoordig allerlei depositogarantiestelsels met sterk uiteenlopende kenmerken. Doordat in deze richtlijn gemeenschappelijke vereisten zijn neergelegd, moet worden voorzien in een eenvormig beschermingsniveau voor de deposanten in de hele Unie terwijl een gelijke stabiliteit van de depositogarantiestelsels wordt gewaarborgd. Tegelijkertijd zijn die gemeenschappelijke vereisten voor depositogarantiestelsels van het grootste belang voor het wegnemen van marktverstoringen. Deze richtlijn draagt daarom bij aan de voltooiing van de interne markt.

(7)

Als gevolg van deze richtlijn zal de toegang tot depositogarantiestelsels voor deposanten sterk verbeteren, dankzij een breder en inzichtelijker bereik van de dekking, snellere terugbetaling, betere informatie en solide financieringsvereisten. Hierdoor zal in de hele interne markt het consumentenvertrouwen in de financiële stabiliteit verbeteren.

(8)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat hun depositogarantiestelsels over degelijke governancepraktijken beschikken en een jaarverslag over hun activiteiten opstellen.

(9)

Bij de sluiting van een insolvente kredietinstelling moeten de deposanten bij bijkantoren in een andere lidstaat dan die van het hoofdkantoor van de kredietinstelling door hetzelfde depositogarantiestelsels worden beschermd als de overige deposanten van de kredietinstelling.

(10)

Deze richtlijn mag de lidstaten niet beletten om deze richtlijn van toepassing te verklaren op krediet instellingen als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1), van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5) die vallen buiten het toepassingsgebied van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (6) krachtens artikel 2, lid 5, van die richtlijn. De lidstaten moeten kunnen besluiten dat, voor de toepassing van onderhavige richtlijn, het centrale orgaan en alle kredietinstellingen die bij dat centrale orgaan zijn aangesloten als één enkele kredietinstelling worden behandeld.

(11)

Alle kredietinstellingen moeten op grond van deze richtlijn in beginsel aan een depositogarantiestelsel deelnemen. Een lidstaat die bijkantoren van een kredietinstelling met hoofdkantoor in een derde land toelaat, dient te besluiten hoe deze richtlijn op die bijkantoren is toe te passen en dient rekening te houden met de noodzaak de deposanten te beschermen en de integriteit van het financieel stelsel in stand te houden. Deposanten bij zulke bijkantoren dienen volledig op de hoogte te zijn van de garantieregelingen die te hunner aanzien gelden.

(12)

Onderkend moet worden dat er institutionele protectiestelsels (IPS’s) zijn die de kredietinstelling zelf beschermenen die in het bijzonder haar liquiditeit en solvabiliteit waarborgen. Indien een dergelijk stelsel losstaat van een depositogarantiestelsel, moet rekening worden gehouden met het feit dat het bijkomende systeembescherming biedt wanneer de bijdragen van zijn deelnemers aan het depositogarantiestelsel worden bepaald. Het in deze richtlijn voorgeschreven geharmoniseerde niveau van de dekking dient geen gevolgen te hebben voor stelsels die de kredietinstelling zelf beschermen, tenzij deze deposanten terugbetalen.

(13)

Elke kredietinstelling moet deel uitmaken van een krachtens deze richtlijn erkend depositogarantiestelsel, om zo een hoog niveau van consumentenbescherming en gelijke randvoorwaarden voor de kredietinstellingen te garanderen en regelgevingsarbitrage te voorkomen. Een depositogarantiestelsel moet deze bescherming te allen tijde kunnen garanderen.

(14)

De hoofdtaak van een depositogarantiestelsel is het beschermen van de deposanten tegen de gevolgen van de insolventie van een kredietinstelling. Depositogarantiestelsels moeten deze bescherming op verschillende manieren kunnen garanderen. Depositogarantiestelsels moeten in hoofdzaak worden gebruikt voor terugbetalingen aan deposanten uit hoofde van deze richtlijn (fungeren als „paybox”).

(15)

Depositogarantiestelsels moeten ook bijstand verlenen bij het financieren van de afwikkeling van kredietinstellingen, onder de in Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (7) bepaalde voorwaarden.

(16)

Voor zover zulks krachtens het nationale recht is toegestaan, moet het evenwel voor een depositogarantiestelsel ook mogelijk zijn om meer dan louter een terugbetalingsfunctie te bieden en de beschikbare financiële middelen te gebruiken om een falen van een kredietinstelling te voorkomen en aldus de kosten van terugbetaling aan deposanten en andere negatieve effecten te vermijden. Die maatregelen moeten evenwel binnen een helder afgebakend kader worden uitgevoerd en moeten hoe dan ook voldoen aan de staatssteunregels. Depositogarantiestelsels moeten onder meer beschikken over passende systemen en procedures om die maatregelen te kiezen en uit te voeren en om de daarmee gepaard gaande risico’s te bewaken. Aan het tenuitvoerleggen van die maatregelen moeten door de kredietinstelling te vervullen voorwaarden worden verbonden, die ten minste een strengere risicobewaking en uitgebreidere controlerechten voor de depositogarantiestelsels omvatten. De kosten van de maatregelen om een falen van een kredietinstelling te voorkomen dienen niet hoger te zijn dan de kosten om te voldoen aan de wettelijke of contractuele opdrachten van het betrokken depositogarantiestelsel wat betreft de bescherming van de gedekte deposito’s bij de kredietinstelling of van de kredietinstelling zelf.

(17)

Depositogarantiestelsels moeten ook de vorm van een IPS kunnen aannemen. De bevoegde autoriteiten moeten de mogelijkheid hebben IPS’s als bedoeld in artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013 als depositogarantiestelsels te erkennen indien het aan alle criteria van dat artikel en van deze richtlijn voldoet.

(18)

Deze richtlijn dient niet van toepassing te zijn op contractuele stelsels en IPS’s die niet officieel als depositogarantiestelsels zijn erkend, behoudens wat betreft de beperkte voorschriften inzake tot de deposant gerichte reclame en informatie in het geval dat een kredietinstelling van het stelsel wordt uitgesloten of het stelsel verlaat. Contractuele stelsels en IPS’s moeten te allen tijde voldoen aan de staatssteunregels.

(19)

Tijdens de recente financiële crisis hebben ongecoördineerde verhogingen van de dekking in de gehele Unie er in enkele gevallen toe geleid dat deposanten hun geld overbrachten naar kredietinstellingen in landen met hogere depositogaranties. Die ongecoördineerde verhogingen hebben in een crisissituatie liquiditeit onttrokken aan kredietinstellingen. In een stabiele situatie kan het gebeuren dat uiteenlopende dekkingsniveaus ertoe leiden dat deposanten de hoogste depositobescherming kiezen in plaats van het voor hen meest geschikte depositoproduct. Dergelijke uiteenlopende dekkingsniveaus zouden kunnen leiden tot concurrentieverstoringen in de interne markt. Het is derhalve noodzakelijk dat bij alle erkende depositogarantiestelsels een geharmoniseerd niveau voor de bescherming van deposito’s wordt gewaarborgd, ongeacht waar deze deposito’s zich in de Unie bevinden. Het dient voor een beperkte tijd echter mogelijk te zijn om voor bepaalde deposito’s die betrekking hebben op de persoonlijke situatie van deposanten, dekking te bieden op een hoger dekkingsniveau.

(20)

Voor alle deposanten moet hetzelfde dekkingsniveau gelden, ongeacht of de munt van de lidstaat de euro is of niet. lidstaten die niet de euro als munt hebben, moeten echter de mogelijkheid hebben om de uit de omrekening resulterende bedragen af te ronden, zonder dat dit ten koste gaat van een gelijkwaardige bescherming van de deposanten.

(21)

Enerzijds mag het in deze richtlijn neergelegde dekkingsniveau geen te groot aandeel van de deposito’s onbeschermd laten, zulks in het belang van zowel de bescherming van de consument als de stabiliteit van het financieel stelsel. Anderzijds dient rekening te worden gehouden met de kosten van financiering van de depositogarantiestelsels. Derhalve is het redelijk het geharmoniseerde dekkingsniveau op 100 000 EUR vast te stellen.

(22)

Deze richtlijn handhaaft het beginsel van een geharmoniseerde limiet per deposant en niet per deposito. Derhalve moet rekening worden gehouden met de deposito’s van deposanten die hetzij niet als rekeninghouder worden vermeld hetzij niet de enige rekeninghouder zijn. De limiet moet op iedere identificeerbare deposant van toepassing zijn. Het beginsel dat de limiet op elke identificeerbare deposant moet worden toegepast, dient evenwel niet te gelden voor instellingen voor collectieve belegging, waarvoor bijzondere regels inzake bescherming gelden die voor dergelijke deposito’s niet bestaan.

(23)

Bij Richtlijn 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad (8) is een vast dekkingsniveau ingevoerd ten bedrage van 100 000 EUR, waardoor sommige lidstaten in een situatie terecht zijn gekomen dat zij zich gedwongen zagen hun dekkingsniveau te verlagen, met het risico dat het beleggersvertrouwen daardoor zou afnemen. Hoewel harmonisatie ook van essentieel belang is om een gelijk speelveld en financiële stabiliteit in de interne markt te garanderen, moet rekening worden gehouden met het risico dat het beleggersvertrouwen afneemt. Daarom moeten de lidstaten die, voordat Richtlijn 2009/14/EG werd toegepast, een hoger dekkingsniveau hanteerden dan het bij de richtlijn bepaalde geharmoniseerde niveau, de mogelijkheid hebben een hoger dekkingsniveau te hanteren. Dat hogere dekkingsniveau moet van beperkte duur en reikwijdte zijn, en de lidstaten in kwestie moeten het streefbedrag alsmede de aan hun depositogarantiestelsels te betalen bijdragen dienovereenkomstig aanpassen. Aangezien het streefbedrag niet kan worden aangepast indien het dekkingsniveau onbeperkt is, is het passend die mogelijkheid alleen te bieden aan lidstaten die per 1 januari 2008 een dekkingsniveau hanteerden binnen een marge tussen 100 000 EUR en 300 000 EUR. Teneinde de gevolgen van uiteenlopende dekkingsniveaus te beperken en gezien het feit dat de Commissie de uitvoering van deze richtlijn uiterlijk op 31 december 2018 opnieuw zal bezien, is het passend te bepalen dat uiterlijk tot laatstgenoemde datum van deze mogelijkheid gebruik kan worden gemaakt.

(24)

Het dient depositogarantiestelsels alleen toegestaan te zijn om de vorderingen van een deposant met diens verplichtingen te verrekenen indien die verplichtingen verschuldigd zijn voorafgaand aan of op de datum van de niet-beschikbaarheid. Die verrekening zou geen afbreuk mogen doen aan het vermogen van depositogarantiestelsels om deposito’s binnen de bij deze richtlijn bepaalde termijn terug te betalen. lidstaten dienen er niet van te worden weerhouden passende maatregelen te nemen met betrekking tot de rechten van depositogarantiestelsels in een procedure tot sanering of liquidatie van een kredietinstelling.

(25)

Het zou mogelijk moeten zijn om deposanten uit te sluiten van terugbetaling met betrekking tot deposito’s waarover de deposant volgens het nationale recht niet kan beschikken omdat de deposant en de kredietinstelling contractueel hebben vastgelegd dat het deposito louter zou dienen tot terugbetaling van een lening voor de aankoop van een particulier onroerend eigendom. Dergelijke deposito’s dienen te worden verrekend met het uitstaande bedrag van de lening.

(26)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat deposito’s die uit bepaalde transacties voortkomen of die bepaalde sociale of andere doelen dienen, gedurende een gegeven termijn een bescherming van meer dan 100 000 EUR genieten. De lidstaten moeten beslissen over een tijdelijk maximumdekkingsniveau voor dergelijke deposito’s en zij moeten daarbij rekening houden met de betekenis van de bescherming voor deposanten en voor de levensomstandigheden in de lidstaten. In alle dergelijke gevallen moet aan de staatssteunregels worden voldaan.

(27)

Het is noodzakelijk de methoden ter financiering van de depositogarantiestelsels te harmoniseren. De kosten voor de financiering van depositogarantiestelsels moeten in beginsel door de kredietinstellingen zelf worden gedragen, enerzijds, en de financieringscapaciteit van deze stelsels moet in verhouding staan tot de op hen rustende verplichtingen, anderzijds. Om ervoor te zorgen dat deposanten in alle lidstaten een vergelijkbaar hoog beschermingsniveau genieten, moet de financiering van depositogarantiestelsels op een hoog niveau worden geharmoniseerd met een uniform ex ante financieel streefbedrag voor alle depositogarantiestelsels.

(28)

In bepaalde omstandigheden oefenen kredietinstellingen wellicht hun werkzaamheden uit in een sterk geconcentreerde markt waar de meeste hunner een zodanige omvang en een zodanige mate van onderlinge verwevenheid kennen dat zij waarschijnlijk niet volgens een normale insolventieprocedure kunnen worden geliquideerd zonder de financiële stabiliteit in gevaar te brengen en derhalve aan een procedure tot ordelijke afwikkeling zullen worden onderworpen. Voor stelsels in die omstandigheden zou een lager streefbedrag kunnen worden gehanteerd.

(29)

Elektronisch geld en gelden die in ruil voor elektronisch geld worden ontvangen, dienen overeenkomstig Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad (9) niet als een deposito te worden behandeld en dienen derhalve niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn te vallen.

(30)

Teneinde de depositobescherming te beperken tot hetgeen nodig is om de rechtszekerheid en de transparantie voor deposanten te waarborgen, en teneinde te voorkomen dat beleggingsrisico’s naar depositogarantiestelsels worden overgedragen, moeten financiële producten van dekking worden uitgesloten, met uitzondering van spaarproducten die worden gestaafd met een op naam gesteld certificaat van deposito.

(31)

Bepaalde deposanten, in het bijzonder overheden en financiële instellingen, dienen niet voor depositobescherming in aanmerking te komen. Het beperkte aantal van dergelijke deposanten in vergelijking met alle andere deposanten vermindert de impact op de financiële stabiliteit indien een kredietinstelling in gebreke blijft. Ook hebben overheden veel gemakkelijker toegang tot krediet dan burgers. De lidstaten moeten evenwel kunnen beslissen dat de deposito’s van lokale overheden met een jaarlijks budget van ten hoogste 500 000 EUR dekking genieten. Niet-financiële bedrijven dienen in beginsel onder de dekking te vallen, ongeacht hun omvang.

(32)

Deposanten wier activiteiten betrekking hebben op het witwassen van geld als bedoeld in artikel 1, lid 2 of lid 3, van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (10) moeten worden uitgesloten van terugbetaling door een depositogarantiestelsel.

(33)

Voor de kredietinstellingen staan de kosten van deelneming aan een depositogarantiestelsel in generlei verhouding tot de kosten die het gevolg zouden zijn van het massaal opnemen van bankdeposito’s, niet alleen bij een in moeilijkheden verkerende instelling maar ook bij gezonde instellingen, als gevolg van een verlies van het vertrouwen in de soliditeit van het bankwezen bij de deposanten.

(34)

Het is noodzakelijk dat de beschikbare financiële middelen van depositogarantiestelsels een bepaald streefbedrag belopen en dat er buitengewone bijdragen kunnen worden geïnd. In elk geval moeten depositogarantiestelsels beschikken over een adequaat alternatief financieringsplan op basis waarvan zij kortetermijnfinanciering kunnen verwerven waarmee zij vorderingen kunnen honoreren die tegen hen worden ingesteld. De beschikbare financiële middelen van de depositogarantiestelsels moeten kunnen bestaan in contant geld, deposito’s, betalingsverplichtingen en activa met een laag risico, die op korte termijn geliquideerd kunnen worden. Het bedrag van de bijdragen aan het depositogarantiestelsel moet naar behoren rekening houden met de conjunctuurcyclus, de stabiliteit van de deposito’s in ontvangst nemende sector en de bestaande op het depositogarantiestelsel rustende verplichtingen.

(35)

Depositogarantiestelsels moeten beleggen in activa met een laag risico.

(36)

De bijdragen aan depositogarantiestelsels moeten worden gebaseerd op het bedrag van de gedekte deposito’s en de mate van het risico waaraan de betrokken deelnemer is blootgesteld. Aldus wordt een weergave van de risicoprofielen van individuele kredietinstellingen mogelijk gemaakt, met inbegrip van hun verschillende bedrijfsmodellen. Het moet tevens leiden tot een eerlijke berekening van de bijdragen en tot prikkels voor het hanteren van een minder riskant bedrijfsmodel. Omdat het zaak is dat de bijdragen op de marktomstandigheden en risicoprofielen worden toegesneden, moeten depositogarantiestelsels hun eigen risicogebaseerde methoden kunnen hanteren. Teneinde rekening te houden met naar nationaal recht gereglementeerde sectoren die door een bijzonder laag risico worden gekenmerkt, moeten de lidstaten kunnen bepalen dat de bijdragen dienovereenkomstig worden verlaagd, met dien verstande dat het voor elk stelsel geldende streefbedrag in acht moet worden genomen. De berekeningsmethodes moeten in elk geval door de bevoegde autoriteiten worden goedgekeurd. De bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (11) opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) („EBA”) moet richtsnoeren afgeven tot nadere bepaling van de methoden voor het berekenen van de bijdrage.

(37)

De bescherming van deposito’s vormt een wezenlijk onderdeel van de voltooiing van de interne markt, alsmede een onmisbare aanvulling op het stelsel van toezicht op kredietinstellingen, wegens de solidariteit die daardoor tussen alle kredietinstellingen op een gegeven financiële markt ontstaat in het geval dat een van die instellingen in gebreke blijft. Daarom moeten de lidstaten depositogarantiestelsels kunnen toestaan elkaar op vrijwillige basis gelden te lenen.

(38)

De bestaande terugbetalingstermijn is strijdig met de noodzaak het vertrouwen van deposanten in stand te houden en voldoet niet aan hun behoeften. De terugbetalingstermijn dient daarom te worden verkort tot zeven werkdagen.

(39)

In veel gevallen ontbreken echter de procedures die vereist zijn voor een korte terugbetalingstermijn. Daarom moet de lidstaten de mogelijkheid worden geboden om gedurende een overgangsperiode de terugbetalingstermijn geleidelijk tot zeven werkdagen terug te brengen. De in deze richtlijn bepaalde maximumterugbetalingstermijn dient depositogarantiestelsels er niet van te weerhouden terugbetalingen vroeger te verrichten. Teneinde ervoor te zorgen dat deposanten gedurende de overgangsperiode niet in financiële moeilijkheden raken in het geval dat hun kredietinstelling in gebreke blijft, moeten deposanten op verzoek toegang tot een passend bedrag van hun gedekte deposito’s kunnen krijgen om in hun kosten van levensonderhoud te kunnen voorzien. Dergelijke toegang moet uitsluitend op grond van de door de kredietinstelling verstrekte gegevens worden geboden. Omdat de kosten van levensonderhoud van lidstaat tot lidstaat verschillen, moet het bedrag in kwestie door de lidstaten worden bepaald.

(40)

Voor de termijn die noodzakelijk is voor de terugbetaling van deposito’s dient rekening te worden gehouden met de gevallen waarin stelsels moeite hebben met het bepalen van het terug te betalen bedrag en met het bepalen van de rechten van de deposant, in het bijzonder indien de deposito’s ontstaan uit onroerendgoedtransacties voor particuliere, niet-zakelijke doeleinden of uit bepaalde levensgebeurtenissen, indien de deposant niet de rechthebbende is van de bedragen op de rekening, of indien het deposito het voorwerp is van een rechtsgeschil, van concurrerende vorderingen op de op de rekening aangehouden bedragen, dan wel van door nationale regeringen of internationale organen opgelegde economische sancties.

(41)

Teneinde de terugbetaling veilig te stellen, moeten de depositogarantiestelsels gesubrogeerd kunnen worden in de rechten van deposanten die een terugbetaling hebben ontvangen en die een vordering hebben jegens een in gebreke gebleven kredietinstelling. De lidstaten moeten het tijdsbestek kunnen beperken waarbinnen deposanten wier deposito’s door het stelsel niet binnen de terugbetalingstermijn zijn terugbetaald of erkend, de terugbetaling van hun deposito’s kunnen vorderen, teneinde depositogarantiestelsels in staat te stellen de rechten waarin zij zijn gesubrogeerd uit te oefenen uiterlijk bij het verstrijken van de termijn waarbinnen die rechten in een insolventieprocedure aangemeld moeten zijn.

(42)

Een depositogarantiestelsel in een lidstaat waarin een kredietinstelling bijkantoren heeft gevestigd, moet deposanten namens het stelsel informeren en terugbetalen in de lidstaat die aan de kredietinstelling vergunning heeft verleend. Waarborgen zijn nodig om zeker te stellen dat het depositogarantiestelsel dat deposanten terugbetaalt, van het depositogarantiestelsel in de lidstaat van herkomst de nodige financiële middelen en instructies ontvangt voorafgaande aan de terugbetaling. Het depositogarantiestelsel dat mogelijk betrokken is, moet vooraf overeenkomsten sluiten om deze taken te faciliteren.

(43)

Voorlichting van de deposant vormt een wezenlijk onderdeel van diens bescherming. Daarom moeten deposanten op hun rekeningafschriften, en potentiële deposanten middels een gestandaardiseerd informatieblad waarvan zij de ontvangst moeten bevestigen, in kennis worden gesteld van hun dekking en het verantwoordelijke depositogarantiestelsel. De inhoud van dergelijke informatie moet voor alle deposanten gelijk zijn. De ongereglementeerde aanwending voor reclamedoeleinden van vermeldingen van het dekkingsniveau en de reikwijdte van het depositogarantiestelsel zou de stabiliteit van het bankwezen of het vertrouwen van de deposanten kunnen ondermijnen. Daarom moeten verwijzingen naar depositogarantiestelsels in reclame beperkt blijven tot korte feitelijke vermeldingen.

(44)

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (12) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens uit hoofde van de onderhavige richtlijn. De depositogarantiestelsels en de bevoegde autoriteiten moeten de gegevens met betrekking tot de afzonderlijke deposito’s met de grootste zorgvuldigheid behandelen en moeten overeenkomstig die richtlijn een hoog niveau van gegevensbescherming bieden.

(45)

Deze richtlijn dient niet te leiden tot aansprakelijkheid van de lidstaten of van hun bevoegde autoriteiten jegens de deposanten indien zij zorg hebben gedragen voor het instellen of de officiële erkenning van een of meer garantiestelsels voor deposito’s of voor kredietinstellingen zelf, die de schadeloosstelling of de bescherming van de deposanten onder de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden garanderen.

(46)

Bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 zijn aan de EBA een aantal taken met betrekking tot Richtlijn 94/19/EG toegewezen.

(47)

Met inachtneming van het toezicht van de lidstaten op depositogarantiestelsels moet de EBA haar bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de doelstelling om de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen te vergemakkelijken en tegelijk voor een effectieve bescherming voor deposanten te zorgen en het risico voor de belastingbetalers tot een minimum te beperken. De lidstaten moeten de Commissie en de EBA steeds laten weten welke autoriteit zij hebben aangewezen om te voldoen aan de in deze richtlijn neergelegde vereisten inzake samenwerking met de EBA en aan te wijzen autoriteiten.

(48)

Om een gelijk speelveld te waarborgen en deposanten in geheel de Unie adequaat te beschermen, moeten richtsnoeren inzake financiële diensten worden geïntroduceerd. Dergelijke richtsnoeren moeten worden afgegeven tot nadere bepaling van de methode voor het berekenen van de risicogebaseerde bijdragen.

(49)

Om een efficiënte en effectieve werking van depositogarantiestelsels en een evenwichtige afweging van hun posities in de verschillende lidstaten te waarborgen, moet de EBA geschillen tussen depositogarantiestelsels op bindende wijze kunnen beslechten.

(50)

Aangezien de administratieve praktijken betreffende depositogarantiestelsels van lidstaat tot lidstaat verschillen, moet het aan de lidstaten worden gelaten te beslissen welke autoriteit vaststelt dat deposito’s niet-beschikbaar zijn.

(51)

De bevoegde autoriteiten, de aangewezen autoriteiten, de afwikkelingsautoriteiten, de relevante administratieve autoriteiten en de depositogarantiestelsels moeten onderling samenwerken en hun bevoegdheden overeenkomstig deze richtlijn uitoefenen. Zij moeten van meet af aan samenwerken bij de voorbereiding en uitvoering van de afwikkelingsmaatregelen teneinde het bedrag te bepalen waarvoor het depositogarantiestelsel aansprakelijk is wanneer de financiële middelen ter financiering van de afwikkeling van kredietinstellingen worden gebruikt.

(52)

Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bij gedelegeerde handeling het in deze richtlijn vastgestelde dekkingsniveau voor het totaal aan deposito’s van dezelfde deposant op basis van veranderingen in het indexcijfer van de consumptieprijzen aan de inflatie in de Europese Unie aan te passen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(53)

Overeenkomstig de Gezamenlijke politieke verklaring van van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken (13) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsteksten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van die stukken gerechtvaardigd.

(54)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het harmoniseren van de regels betreffende de werking van depositogarantiestelsels, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat de onderhavige richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(55)

De verplichting tot omzetting van de onderhavige richtlijn in nationaal recht dient te worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte van de vorige richtlijnen zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit de vorige richtlijnen.

(56)

De onderhavige richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Voorwerp en toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn bevat regels en procedures betreffende de oprichting en de werking van depositogarantiestelsels.

2.   Deze richtlijn is van toepassing op:

a)

bij wet vastgestelde depositogarantiestelsels;

b)

bij overeenkomst vastgestelde depositogarantiestelsels die officieel als depositogarantiestelsels zijn erkend overeenkomstig artikel 4, lid 2;

c)

institutionele protectiestelsels die officieel als depositogarantiestelsels zijn erkend overeenkomstig artikel 4, lid 2;

d)

kredietinstellingen die zijn aangesloten bij de stelsels als bedoeld in dit lid, onder a), b) of c).

3.   Onverminderd artikel 16, lid 5 en lid 7, vallen de volgende stelsels niet onder deze richtlijn:

a)

bij overeenkomst vastgestelde stelsels die niet officieel als depositogarantiestelsels zijn erkend, waaronder stelsels die een bijkomende bescherming bieden bovenop het in artikel 6, lid 1, neergelegde dekkingsniveau;

b)

institutionele protectiestelsels die niet officieel als depositogarantiestelsels zijn erkend;

De lidstaten zorgen ervoor dat de in de stelsels als bedoeld in de eerste alinea, onder a) en b), beschikken over adequate financiële middelen of toepasselijke financiële regelingen om aan hun verplichtingen te voldoen.

Artikel 2

Definities

1.   In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.   „depositogarantiestelsels”: stelsels als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder a), b) of c);

2.   „institutioneel protectiestelsel”: een institutioneel protectiestelsel as bedoeld in artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

3.   „deposito”: een creditsaldo dat wordt gevormd door op een rekening staande gelden of dat tijdelijk uit normale banktransacties voortvloeit, en dat de kredietinstelling onder de toepasselijke wettelijke en contractuele voorwaarden dient terug te betalen, met inbegrip van een termijndeposito en een spaardeposito, maar met uitsluiting van een creditsaldo indien:

a)

het bestaan ervan alleen kan worden aangetoond met een financieel instrument als gedefinieerd in artikel 4, lid 17, van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad (14), tenzij het een spaarproduct betreft dat wordt gestaafd met een op naam gesteld certificaat van deposito en dat op 2 juli 2014 in een lidstaat al bestond;

b)

de hoofdsom ervan is niet a pari terugbetaalbaar;

c)

de hoofdsom ervan is alleen a pari terugbetaalbaar uit hoofde van een bepaalde door de kredietinstelling of door een derde verstrekte garantie of overeenkomst;

4.   „in aanmerking komende deposito’s”: deposito’s die niet op grond van artikel 5 zijn uitgesloten van bescherming;

5.   „gedekte deposito’s”: het gedeelte van in aanmerking komende deposito’s dat het in artikel 6 neergelegde dekkingsniveau niet te boven gaat;

6.   „deposant”: de houder of, in geval van een gemeenschappelijke rekening, elk van de houders van een deposito;

7.   „gemeenschappelijke rekening”: een rekening die op naam van twee of meer personen is geopend of ten aanzien waarvan twee of meer personen rechten hebben die met de handtekening van een of meer van die personen kunnen worden uitgeoefend;

8.   „niet-beschikbaar deposito”: een deposito dat verschuldigd en betaalbaar is, maar door een kredietinstelling niet onder de toepasselijke wettelijke of contractuele voorwaarden betaald is, waarbij:

a)

de betrokken administratieve autoriteiten hebben vastgesteld dat, naar hun oordeel, de kredietinstelling, om redenen die rechtstreeks verband houden met haar financiële positie, momenteel niet in staat lijkt te zijn de deposito’s terug te betalen en daartoe ook op afzienbare termijn niet in staat lijkt te zijn, of

b)

een rechterlijke instantie, om redenen welke rechtstreeks verband houden met de financiële positie van de kredietinstelling, een uitspraak heeft gedaan die leidt tot schorsing van de rechten van deposanten om vorderingen in te stellen jegens deze kredietinstelling;

9.   „kredietinstelling”: een kredietinstelling als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

10.   „bijkantoor”: een bedrijfsvestiging in een lidstaat welke een juridisch afhankelijk onderdeel vormt van een kredietinstelling en welke rechtstreeks, geheel of gedeeltelijk de handelingen verricht die eigen zijn aan de werkzaamheden van een kredietinstelling;

11.   „streefbedrag”: het bedrag aan beschikbare financiële middelen waarover het depositogarantiestelsel overeenkomstig artikel 10, lid 2, moet beschikken, uitgedrukt als een percentage van de gedekte deposito’s van zijn leden;

12.   „beschikbare financiële middelen”: contant geld, deposito’s en activa met een laag risico die kunnen worden geliquideerd binnen een tijdsbestek dat de in artikel 8, lid 1, bepaalde termijn niet overschrijdt en betalingsverplichtingen tot de in artikel 10, lid 3, gestelde limiet;

13.   „betalingsverplichtingen”: volledig door zekerheden gedekte betalingsverplichtingen van een kredietinstelling jegens een depositogarantiestelsel, op voorwaarde dat de zekerheden:

a)

bestaan uit activa met een laag risico;

b)

niet met rechten van derden zijn bezwaard en voor het depositogarantiestelsel beschikbaar zijn;

14.   „activa met een laag risico”: posten die vallen in de eerste en de tweede categorie als bedoeld in tabel 1 van artikel 336 van Verordening (EU) nr. 575/2013, of activa die door de bevoegde of aangewezen autoriteit in vergelijkbare mate veilig en liquide worden geacht;

15.   „lidstaat van herkomst”: een lidstaat van herkomst als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 43, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

16.   „lidstaat van ontvangst”: een lidstaat van ontvangst als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 44, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

17.   „bevoegde autoriteit”: een nationale bevoegde autoriteit als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 40, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

18.   „aangewezen autoriteit”: een orgaan dat een depositogarantiestelsel overeenkomstig deze richtlijn beheert, of, indien het functioneren van het depositogarantiestelsel door een particuliere entiteit wordt beheerd, een overheid die door de betrokken lidstaten is aangewezen om overeenkomstig deze richtlijn toezicht op dat stelsel te houden.

2.   Indien in deze richtlijn naar Verordening (EU) nr. 1093/2010 wordt verwezen, wordt het orgaan dat depositogarantiestelsels beheert of, indien de werkzaamheden van het depositogarantiestelsel door een particuliere entiteit worden uitgevoerd, het overheidsorgaan dat toezicht houdt op dat stelsel, voor de toepassing van die verordening geacht een bevoegde autoriteit als gedefinieerd in artikel 4, lid 2, van die verordening te zijn.

3.   Aandelen van „building societies” in Ierland of het Verenigd Koninkrijk worden als deposito’s behandeld, tenzij het gaat om aandelen met een vermogenskarakter, als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b).

Artikel 3

Relevante administratieve autoriteiten

1.   De lidstaten wijzen in hun lidstaat de betrokken administratieve autoriteit voor de toepassing van artikel 2, lid 1, punt 8), onder a), aan.

2.   Bevoegde autoriteiten, aangewezen autoriteiten, afwikkelingsautoriteiten en relevante administratieve autoriteiten werken met elkaar samen en oefenen hun bevoegdheden overeenkomstig deze richtlijn uit.

De relevante administratieve autoriteit doet deze vaststelling als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 8), onder a), zo spoedig mogelijk en in ieder geval uiterlijk vijf werkdagen nadat zij voor het eerst hebben geconstateerd dat een kredietinstelling heeft nagelaten verschuldigde en betaalbare deposito’s terug te betalen.

Artikel 4

Officiële erkenning, deelneming en toezicht

1.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat op zijn grondgebied een of meer depositogarantiestelsels worden ingevoerd en officieel worden erkend.

Dit vormt geen beletsel voor een fusie van depositogarantiestelsels uit verschillende lidstaten of voor de oprichting van grensoverschrijdende depositogarantiestelsels. Goedkeuring voor zulke grensoverschrijdende of gefuseerde depositogarantiestelsels wordt verkregen van de lidstaten waar de betrokken depositogarantiestelsels worden opgericht.

2.   Bij overeenkomst vastgestelde stelsels als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder b), van deze richtlijn kunnen officieel als depositogarantiestelsels worden erkend als zij voldoen aan deze richtlijn.

Institutionele protectiestelsels kunnen officieel als depositogarantiestelsels worden erkend indien zij voldoen aan de criteria van artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013, alsook aan deze richtlijn.

3.   Het is een kredietinstelling waaraan op grond van artikel 8 van Richtlijn 2013/36/EU vergunning is verleend in een lidstaat, niet toegestaan deposito’s in ontvangst te nemen tenzij zij deelneemt aan een stelsel dat officieel in haar lidstaat van herkomst erkend is overeenkomstig lid 1 van dit artikel.

4.   Indien een kredietinstelling niet voldoet aan de verplichtingen die uit hoofde van haar deelneming aan een depositogarantiestelsel op haar rusten, worden de bevoegde autoriteiten daarvan onverwijld in kennis gesteld en nemen deze, in samenwerking met het depositogarantiestelsel, terstond alle passende maatregelen, zo nodig met inbegrip van sancties, om ervoor te zorgen dat de kredietinstelling haar verplichtingen nakomt.

5.   Indien de kredietinstelling in weerwil van de uit hoofde van lid 4 genomen maatregelen aan haar verplichtingen blijft verzaken, kan het depositogarantiestelsel, onverminderd het nationaal recht en met de uitdrukkelijke toestemming van de bevoegde autoriteiten, met een opzeggingstermijn van ten minste één maand kennis geven van zijn voornemen de kredietinstelling van deelneming aan het depositogarantiestelsel uit te sluiten. Deposito’s die vóór het verstrijken van deze opzeggingstermijn zijn gestort, vallen nog volledig onder de dekking van het depositogarantiestelsel. Indien de kredietinstelling na het verstrijken van de opzeggingstermijn niet aan haar verplichtingen heeft voldaan, sluit het depositogarantiestelsel de kredietinstelling uit.

6.   Deposito’s die worden gehouden op de datum waarop een kredietinstelling van deelneming aan het depositogarantiestelsel wordt uitgesloten, blijven onder de dekking van dat depositogarantiestelsel vallen.

7.   De aangewezen autoriteiten oefenen doorlopend toezicht uit op de naleving van deze richtlijn door de in artikel 1 bedoelde depositogarantiestelsels.

Op grensoverschrijdende depositogarantiestelsels wordt toezicht gehouden door vertegenwoordigers van de aangewezen autoriteiten van de lidstaten waarin aan de aangesloten kredietinstellingen vergunning is verleend.

8.   De lidstaten zorgen ervoor dat een depositogarantiestelsel te allen tijde en op verzoek van het depositogarantiestelsel alle informatie van hun deelnemers ontvangen die nodig is om terugbetalingen aan deposanten voor te bereiden, met inbegrip van de markeringen krachtens artikel 5, lid 4.

9.   De depositogarantiestelsels dragen zorg voor de geheimhouding en de bescherming van de gegevens met betrekking tot de rekeningen van deposanten. De verwerking van die gegevens geschiedt overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG.

10.   De lidstaten zorgen ervoor dat de depositogarantiestelsels stresstests op hun systemen uitvoeren en dat de depositogarantiestelsels zo spoedig mogelijk geïnformeerd worden in het geval dat de bevoegde autoriteiten problemen in een kredietinstelling op het spoor komen die waarschijnlijk tot de interventie van een depositogarantiestelsel zullen leiden.

Dergelijke tests vinden ten minste om de drie jaar en indien nodig vaker plaats. De eerste test vindt uiterlijk op 3 juli 2017 plaats.

Op basis van de resultaten van de stresstests voert de EBA ten minste om de vijf jaar toetsingen door deskundigen uit overeenkomstig artikel 30 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, teneinde de veerkracht van de depositogarantiestelsels te onderzoeken. Depositogarantiestelsels zijn bij de uitwisseling van informatie met de EBA onderworpen aan de vereisten van het beroepsgeheim overeenkomstig artikel 70 van die verordening.

11.   De depositogarantiestelsels gebruiken de informatie die nodig is om stresstests op hun systemen uit te voeren, alleen voor de uitvoering van die tests en zij bewaren die informatie niet langer dan daartoe noodzakelijk is.

12.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun depositogarantiestelsels over degelijke en transparante beheerspraktijken beschikken. De depositogarantiestelsels stellen een jaarverslag over hun activiteiten op.

Artikel 5

Niet in aanmerking komende deposito’s

1.   Van terugbetaling door een depositogarantiestelsel zijn uitgesloten:

a)

in eigen naam en voor eigen rekening door andere kredietinstellingen gestorte deposito’s, onverminderd artikel 7, lid 3, van deze richtlijn;

b)

eigen vermogen als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 118), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

c)

deposito’s uit hoofde van transacties in verband waarmee een strafrechtelijke veroordeling is uitgesproken wegens het witwassen van geld als gedefinieerd in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2005/60/EG;

d)

deposito’s van financiële instellingen als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 26), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

e)

deposito’s van beleggingsondernemingen als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1 van Richtlijn 2004/39/EG;

f)

deposito’s waarvan de houder zich nooit heeft gelegitimeerd krachtens artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2005/60/EG, op het moment waarop deze niet-beschikbaar zijn geworden;

g)

deposito’s van verzekeringsondernemingen en herverzekeringsondernemingen als bedoeld in artikel 13, punten 1 tot en met 6, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad (15);

h)

deposito’s van instellingen voor collectieve belegging;

i)

deposito’s van pensioenfondsen;

j)

deposito’s van overheden;

k)

door een kredietinstelling uitgegeven schuldbewijzen en schulden die voortvloeien uit eigen accepten en promessen.

2.   In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten ervoor zorgen dat de volgende deposito’s in aanmerking komen tot het in artikel 6, lid 1, van deze richtlijn neergelegde dekkingsniveau:

a)

deposito’s die worden gehouden door persoonlijke pensioenregelingen of bedrijfspensioenregelingen van kleine of middelgrote ondernemingen;

b)

deposito’s die worden gehouden door lokale overheden met een jaarbegroting van ten hoogste 500 000 EUR.

3.   Lidstaten kunnen bepalen dat deposito’s die overeenkomstig het nationaal recht alleen kunnen worden vrijgegeven om een lening op een particulier onroerend eigendom af te betalen die is verstrekt door de kredietinstelling of door een andere instelling die houdster is van het deposito, worden uitgesloten van terugbetaling door een depositogarantiestelsel.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de kredietinstellingen de in aanmerking komende deposito’s zodanig markeren dat die deposito’s onmiddellijk te identificeren zijn.

Artikel 6

Dekkingsniveau

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat het dekkingsniveau voor het totaal van de deposito’s van eenzelfde deposant 100 000 EUR bedraagt wanneer de deposito’s niet-beschikbaar zijn.

2.   In aanvulling op lid 1 zorgen de lidstaten ervoor dat de volgende deposito’s een bescherming van meer dan 100 000 EUR genieten gedurende ten minste drie maanden en ten hoogste twaalf maanden na creditering van het bedrag of vanaf het tijdstip waarop die deposito’s wettelijk kunnen worden overgemaakt:

a)

deposito’s die het resultaat zijn van onroerendgoedtransacties met betrekking tot particuliere woningen;

b)

deposito’s die in het nationaal recht vastgestelde sociale doelen dienen en die verband houden met bepaalde levensgebeurtenissen van een deposant, zoals een huwelijk, een echtscheiding, pensionering, ontslag, ontslag wegens boventalligheid, invaliditeit of overlijden;

c)

deposito’s die in het nationaal recht vastgestelde doelen dienen en gebaseerd zijn op de uitbetaling van verzekeringsuitkeringen of vergoedingen voor schade door criminele activiteiten of onterechte veroordeling.

3.   Het bepaalde in de leden 1 en 2 weerhoudt de lidstaten er niet van stelsels ter bescherming van producten voor de ouderdomsvoorziening en ouderdomspensioenen in stand te houden of in te voeren, mits dergelijke stelsels niet slechts deposito’s beschermen, maar een brede dekking bieden voor alle te dien aanzien relevante producten en situaties.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de terugbetalingen geschieden in een van de volgende munteenheden:

a)

de munteenheid van de lidstaat waar het depositogarantiestelsel zich bevindt;

b)

de munteenheid van de lidstaat waar de rekeninghouder zijn verblijfplaats heeft;

c)

de euro;

d)

de munteenheid van de rekening;

e)

de munteenheid van de lidstaat waar de rekening zich bevindt.

De deposanten worden in kennis gesteld van de munteenheid waarin de terugbetaling geschiedt.

Indien rekeningen worden aangehouden in een andere munteenheid dan de munteenheid van uitbetaling, wordt de wisselkoers gebruikt die geldt op de datum van de in artikel 2, lid 1, punt 8), onder a), bedoelde vaststelling door de relevante administratieve autoriteit of van de in artikel 2, lid 1, punt 8), onder b), bedoelde uitspraak door een rechterlijke instantie.

5.   De lidstaten die het in lid 1 bedoelde bedrag omzetten in hun nationale munteenheid, hanteren bij de eerste omzetting de wisselkoers die geldt op 3 juli 2015.

De lidstaten mogen de bedragen na omzetting afronden, mits de afronding niet leidt tot een verschil groter dan 5 000 EUR.

Onverminderd de tweede alinea passen de lidstaten de in een andere munteenheid omgezette dekkingsniveaus om de vijf jaar aan het in lid 1 van dit artikel bedoelde bedrag. De lidstaten passen de dekkingsniveaus, na het advies van de Commissie te hebben ingewonnen, eerder aan bij onvoorziene gebeurtenissen, zoals wisselkoersschommelingen.

6.   Het in lid 1 bedoelde bedrag wordt regelmatig en ten minste om de vijf jaar door de Commissie getoetst. In voorkomend geval dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel in voor een richtlijn tot aanpassing van het in lid 1 bedoelde bedrag, in het bijzonder rekening houdende met de ontwikkelingen in de banksector en met de economische en monetaire situatie in de Unie. De eerste toetsing geschiedt niet eerder dan 3 juli 2020 tenzij onvoorziene gebeurtenissen een eerdere toetsing noodzakelijk maken.

7.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 18 gedelegeerde handelingen vast te stellen om ten minste elke vijf jaar het bedrag als bedoeld in lid 6 aan te passen om rekening te houden met de inflatie in de Unie conform de veranderingen in de door de Commissie gepubliceerde geharmoniseerde consumentenprijsindex sinds de voorgaande aanpassing.

Artikel 7

Bepaling van het terugbetaalbare bedrag

1.   De in artikel 6, lid 1, vastgestelde limiet geldt voor het totaal van de deposito’s bij dezelfde kredietinstelling, ongeacht het aantal deposito’s, de munteenheid en de plaats waar zij zich in de Unie bevinden.

2.   Het aandeel van elke deposant in een gemeenschappelijke rekening wordt in aanmerking genomen bij de berekening van de in artikel 6, lid 1, vastgestelde limiet.

Bij ontstentenis van bijzondere bepalingen wordt de rekening gelijkelijk over de deposanten verdeeld.

De lidstaten mogen bepalen dat deposito’s op een rekening waarop twee of meer personen als leden van een niet over rechtspersoonlijkheid beschikkende „partnership”, vereniging of andere soortgelijke groepering aanspraak kunnen maken, voor de berekening van de in artikel 6, lid 1, vastgestelde limiet mogen worden samengevoegd en als een door één deposant gestort deposito mogen worden behandeld.

3.   Indien de deposant niet de rechthebbende is van de bedragen op de rekening, wordt de rechthebbende door de garantie gedekt, mits de identiteit van die persoon is vastgesteld of kan worden vastgesteld vóór de datum waarop een relevante administratieve autoriteit tot een in artikel 2, lid 1, punt 8), onder a), bedoelde vaststelling overgaat, of een rechterlijke instantie een uitspraak als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 8), onder b), doet. Indien er meer dan één rechthebbende is, dan wordt het aandeel van elk van hen uit hoofde van de regeling krachtens welke de middelen worden beheerd, in aanmerking genomen bij de berekening van de in artikel 6, lid 1, vastgestelde limiet.

4.   De referentiedatum voor de berekening van het terugbetaalbare bedrag is de datum van de in artikel 2, lid 1, punt 8), onder a), bedoelde vaststelling door de relevante administratieve autoriteit of van de in artikel 2, lid 1, punt 8), onder b), bedoelde uitspraak door een rechterlijke instantie. Bij de berekening van het terugbetaalbare bedrag wordt geen rekening gehouden met verplichtingen van de deposant jegens de kredietinstelling.

5.   De lidstaten kunnen besluiten dat bij de berekening van het terugbetaalbare bedrag rekening wordt gehouden met de verplichtingen van de deposant jegens de kredietinstelling indien die verplichtingen verschuldigd zijn geworden op of voorafgaand aan de datum van de in artikel 2, lid 1, punt 8), onder a), bedoelde vaststelling door de relevante administratieve autoriteit of van de in artikel 2, lid 1, punt 8), onder b), bedoelde uitspraak door een rechterlijke instantie, voor zover de verrekening mogelijk is overeenkomstig de wettelijke en contractuele voorwaarden die op het contract tussen de kredietinstelling en de deposant van toepassing zijn.

Indien bij de berekening van het terugbetaalbare bedrag rekening wordt gehouden met de verplichtingen van de deposant jegens de kredietinstelling, wordt de deposant daarvan vóór de sluiting van het contract door de kredietinstelling in kennis gesteld.

6.   De lidstaten zorgen ervoor dat depositogarantiestelsels kredietinstellingen te allen tijde mogen verzoeken hun het totale bedrag van de in aanmerking komende deposito’s van elke deposant mee te delen.

7.   Het depositogarantiestelsel vergoedt de rente op deposito’s die is aangegroeid maar nog niet gecrediteerd op de datum van de in artikel 2, lid 1, punt 8), onder a), bedoelde vaststelling van een relevante administratieve autoriteit of van de in artikel 2, lid 1, punt 8), onder b), bedoelde uitspraak door een rechterlijke instantie. Daarbij wordt de in artikel 6, lid 1, vastgestelde limiet niet overschreden.

8.   De lidstaten mogen besluiten dat met bepaalde categorieën deposito’s die een in het nationaal recht vastgesteld sociaal doel dienen en waarvoor een derde een garantie heeft gegeven die voldoet aan de staatssteunregels, geen rekening wordt gehouden bij de vaststelling van het totaal van de deposito’s van eenzelfde deposant bij dezelfde kredietinstelling, als bedoeld in lid 1 van dit artikel. In dergelijke gevallen blijft de garantie van de derde beperkt tot het in artikel 6, lid 1, vastgestelde dekkingsniveau.

9.   Indien het volgens het nationaal recht is toegestaan dat kredietinstellingen onder verschillende merken als gedefinieerd in artikel 2 van Richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad (16) actief zijn, zorgen de lidstaten ervoor dat deposanten er duidelijk van in kennis worden gesteld dat de kredietinstelling onder verschillende merken actief is en dat het in artikel 6, leden 1, 2 en 3, van deze richtlijn vastgelegde dekkingsniveau van toepassing is op het totaal van de deposito’s die de deposant bij de kredietinstelling aanhoudt. Deze informatie wordt opgenomen in de informatie voor de deposant als bedoeld in artikel 16 en bijlage I van deze richtlijn.

Artikel 8

Terugbetaling

1.   Depositogarantiestelsels zorgen ervoor dat het terugbetaalbare bedrag beschikbaar is binnen een termijn van zeven werkdagen, te rekenen vanaf de datum van de in artikel 2, lid 1, punt 8), onder a), bedoelde vaststelling door een relevante administratieve autoriteiten of van de in artikel 2, lid 1, punt 8), onder b), bedoelde uitspraak door een rechterlijke instantie.

2.   De lidstaten kunnen gedurende een overgangsperiode tot en met 31 december 2023 echter de volgende terugbetalingstermijnen vaststellen:

a)

tot en met 31 december 2018: maximaal 20 werkdagen;

b)

vanaf 1 januari 2019 tot en met 31 december 2020: maximaal 15 werkdagen;

c)

vanaf 1 januari 2021 tot en met 31 december 2023: maximaal 10 werkdagen.

3.   De lidstaten mogen besluiten dat voor de in artikel 7, lid 3, bedoelde deposito’s een langere terugbetalingstermijn geldt, die niet meer dan drie maanden bedraagt, te rekenen vanaf de datum van een vaststelling door een relevante administratieve autoriteit als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 8), onder a), of van een uitspraak van een rechterlijke instantie als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 8), onder b).

4.   Gedurende de overgangsperiode tot en met 31 december 2023 zorgen de depositogarantiestelsels ervoor dat wanneer zij het terugbetaalbare bedrag niet binnen zeven werkdagen beschikbaar kunnen stellen, de deposanten binnen vijf werkdagen na hun verzoek toegang krijgen tot een passend bedrag van hun gedekte deposito’s om in de kosten van levensonderhoud te kunnen voorzien.

De depositogarantiestelsels bieden uitsluitend op basis van de door het depositogarantiestelsel of de kredietinstelling verstrekte gegevens toegang tot het passende bedrag als bedoeld in de eerste alinea.

Het passende bedrag als bedoeld in de eerste alinea wordt van het in artikel 7 bedoelde terugbetaalbare bedrag afgetrokken.

5.   Terugbetaling, als bedoeld in de leden 1 en 4, mag worden uitgesteld wanneer:

a)

het onzeker is of een persoon gerechtigd is een terugbetaling te ontvangen, of het deposito onderwerp is van een rechtsgeschil;

b)

het deposito onderwerp is van beperkende maatregelen die zijn opgelegd door nationale regeringen of internationale organen;

c)

er in afwijking van lid 9 van dit artikel de afgelopen 24 maanden geen transactie heeft plaatsgevonden met betrekking tot het deposito (de rekening slaapt);

d)

het terug te betalen bedrag geacht wordt deel uit te maken van een tijdelijk hoog saldo, zoals omschreven in artikel 6, lid 2, of

e)

het terug te betalen bedrag dient te worden uitbetaald door het depositogarantiestelsel van de lidstaat van ontvangst, in overeenstemming met artikel 14, lid 2.

6.   Het terugbetaalbare bedrag wordt ter beschikking gesteld zonder dat het depositogarantiestelsel daarom hoeft te worden verzocht. Daartoe verstrekt de kredietinstelling de nodige informatie over deposito’s en deposanten zodra het stelsel daarom verzoekt.

7.   Correspondentie tussen het depositogarantiestelsel en de deposant wordt gevoerd:

a)

in de officiële taal van de instellingen van de Unie die door de kredietinstelling waar het gedekte deposito wordt aangehouden, wordt gebruikt om schriftelijk met de deposant te communiceren, dan wel

b)

in de officiële taal of talen van de lidstaat waar het gedekte deposito wordt aangehouden.

Indien een kredietinstelling rechtstreeks in een andere lidstaat actief is zonder er bijkantoren te hebben gevestigd, wordt de informatie verstrekt in de taal die door de deposant bij de opening van de rekening is gekozen.

8.   Indien aan een deposant of aan een persoon die gerechtigd is tot of belang heeft bij op een rekening gehouden bedragen, een misdrijf ten laste is gelegd dat voortvloeit uit of verband houdt met het witwassen van geld als gedefinieerd in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2005/60/EG, mag het depositogarantiestelsel, niettegenstaande de in lid 1 van dit artikel bepaalde termijn, uitkeringen die de deposant in kwestie betreffen, opschorten in afwachting van de beslissing van de rechter.

9.   Er vindt geen terugbetaling plaats indien er de laatste 24 maanden geen transactie met betrekking tot het deposito heeft plaatsgevonden en de waarde van het deposito lager ligt dan de administratiekosten van het depositogarantiestelsel waarmee een dergelijke terugbetaling gepaard zou gaan.

Artikel 9

Vorderingen tegen depositogarantiestelsels

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de rechten van deposanten op schadeloosstelling het onderwerp kunnen vormen van een vordering tegen het depositogarantiestelsel.

2.   Onverminderd rechten waarover zij krachtens de nationale wetgeving beschikken, hebben depositogarantiestelsels die in een nationaal kader uitkeringen uit hoofde van de garantie doen, het recht om in een procedure tot liquidatie of sanering gesubrogeerd te worden in de rechten van de deposanten, voor een bedrag gelijk aan het bedrag van hun uitkeringen aan de deposanten. Wanneer een depositogarantiestelsel uitkeringen doet in het kader van een afwikkelingsprocedure, onder meer bij het toepassen van afwikkelingsinstrumenten of het uitoefenen van afwikkelingsbevoegdheden overeenkomstig artikel 11, heeft het depositogarantiestelsel een vordering tegen de betrokken kredietinstelling voor een bedrag dat gelijk is aan het bedrag van de uitkeringen ervan. Die vordering bekleedt in de rangorde dezelfde plaats als gedekte deposito’s krachtens nationale wetgeving inzake normale insolventieprocedures als gedefinieerd in Richtlijn 2014/59/EU.

3.   De lidstaten mogen het tijdsbestek beperken waarbinnen deposanten wier deposito’s door het stelsel niet binnen de in artikel 8, leden 1 en 3, bepaalde termijnen zijn terugbetaald of erkend, de terugbetaling van hun deposito’s kunnen vorderen.

Artikel 10

Financiering van depositogarantiestelsels

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat depositogarantiestelsels beschikken over adequate systemen ter bepaling van hun potentiële verplichtingen. De beschikbare financiële middelen van depositogarantiestelsels staan in verhouding tot die verplichtingen.

Depositogarantiestelsels verwerven de beschikbare financiële middelen door bijdragen die hun deelnemers ten minste jaarlijks betalen. Dit staat bijkomende financiering uit andere bronnen niet in de weg.

2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de beschikbare financiële middelen van een depositogarantiestelsel uiterlijk op 3 juli 2024 ten minste een streefbedrag gelijk aan 0,8 % van het bedrag van de gedekte deposito’s van zijn deelnemers belopen.

Wanneer de financieringscapaciteit achterblijft bij het streefbedrag, wordt de betaling van bijdragen in elk geval hervat totdat het streefbedrag opnieuw is bereikt.

Zijn de beschikbare financiële middelen, nadat het streefbedrag voor het eerst is bereikt, teruggebracht tot minder dan twee derde van het streefbedrag, dan wordt de periodieke bijdrage vastgesteld op een niveau waarbij het streefbedrag binnen zes jaar bereikt kan worden.

In de periodieke bijdrage wordt naar behoren rekening gehouden met de conjunctuurcyclus en met het effect dat procyclische bijdragen kunnen hebben bij de vaststelling van de jaarlijkse bijdragen in het kader van deze bepaling.

De lidstaten kunnen de initiële in de eerste alinea bedoelde termijn met maximaal vier jaar verlengen ingeval het depositogarantiestelsel gecumuleerde uitbetalingen ten bedrage van meer dan 0,8 % van de gedekte deposito’s heeft verricht.

3.   De beschikbare financiële middelen die voor het bereiken van in aanmerking moeten worden genomen, kunnen ook betalingsverplichtingen omvatten. Het totale aandeel van betalingsverplichtingen mag niet groter zijn dan 30 % van het totaalbedrag van de beschikbare financiële middelen die overeenkomstig dit artikel worden bijeengebracht.

Met het oog op een consequente toepassing van deze richtlijn geeft de EBA richtsnoeren inzake betalingsverplichtingen.

4.   Niettegenstaande lid 1 van dit artikel, kan een lidstaat, ter vervulling van zijn verplichtingen krachtens dat lid, de beschikbare financiële middelen bijeenbrengen via de door kredietinstellingen betaalde verplichte bijdragen aan bestaande stelsels van verplichte bijdragen, die door een lidstaat op zijn grondgebied zijn ingesteld ter dekking van de kosten waarmee systeemrisico, in gebreke blijven, en afwikkeling van instellingen gepaard gaan.

Depositogarantiestelsels hebben recht op een bedrag dat gelijk is aan het bedrag van die bijdragen tot het in lid 2 van dit artikel bedoelde streefbedrag, dat de lidstaat op verzoek onmiddellijk ter beschikking van deze depositogarantiestelsels zal stellen en dat uitsluitend voor de bij artikel 11 vastgestelde doeleinden mag worden gebruikt.

Depositogarantiestelsels hebben enkel recht op dit bedrag indien de bevoegde autoriteit van mening is dat zij niet in staat zijn buitengewone bijdragen bij hun leden te innen. Depositogarantiestelsels dienen dit bedrag terug te betalen door middel van de bijdragen van hun leden overeenkomstig artikel 10, leden 1 en 2.

5.   Bijdragen aan afwikkelingsfinancieringsregelingen uit hoofde van titel VII van Richtlijn 2014/59/EU, inclusief beschikbare financiële middelen die in aanmerking genomen moeten worden voor het bereiken van het streefbedrag van de afwikkelingsfinancieringsregelingen krachtens artikel 102, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU, tellen niet mee voor het bereiken van het streefbedrag.

6.   In afwijking van lid 2 kunnen de lidstaten in gemotiveerde gevallen en na goedkeuring door de Commissie een lager minimaal streefbedrag dan het bij lid 2 vastgestelde minimale streefbedrag toestaan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

de verlaging berust op de veronderstelling dat het onwaarschijnlijk is dat een aanzienlijk deel van de beschikbare financiële voor andere dan de in artikel 11, leden 2 en 6, omschreven maatregelen ter bescherming van gedekte deposanten zal worden gebruikt, en

b)

de bankensector waarin de bij het depositogarantiestelsel aangesloten kredietinstellingen opereren, kent een sterke concentratie van grote hoeveelheden activa die worden aangehouden door een klein aantal kredietinstellingen of bankgroepen, die onderworpen zijn aan toezicht op geconsolideerde basis, die, gezien hun omvang, wanneer zij in gebreke blijven, waarschijnlijk aan een afwikkelingsprocedure onderworpen zullen worden.

Het verminderde streefbedrag mag niet lager zijn dan 0,5 % van de gedekte deposito’s.

7.   De beschikbare financiële middelen van depositogarantiestelsels worden met laag risico en op voldoende gediversifieerde wijze belegd.

8.   Indien de beschikbare financiële middelen van een depositogarantiestelsel ontoereikend zijn voor de terugbetalingen aan deposanten wanneer deposito’s onbeschikbaar worden, betalen de deelnemers buitengewone bijdragen die per kalenderjaar niet meer bedragen dan 0,5 % van hun gedekte deposito’s. In uitzonderlijke omstandigheden en indien de bevoegde autoriteit toestemming heeft gegeven, kunnen depositogarantiestelsels hogere bijdragen verlangen.

De bevoegde autoriteit kan een betaling door een kredietinstelling van buitengewone achteraf te betalen bijdragen aan het depositogarantiestelsel geheel of gedeeltelijk opschorten als de bijdragen de liquiditeit of de solvabiliteit van de kredietinstelling zouden bedreigen.

Een zodanige opschorting wordt niet verleend voor een periode langer dan zes maanden, maar kan op verzoek van de kredietinstelling worden verlengd.

De uit hoofde van dit lid opgeschorte bijdragen worden betaald op het moment dat de betaling niet langer de liquiditeit of solvabiliteit van de kredietinstelling bedreigt.

9.   De lidstaten zorgen ervoor dat depositogarantiestelsels over een adequaat alternatief financieringsplan beschikken op basis waarvan zij kortetermijnfinanciering kunnen verkrijgen waarmee vorderingen jegens die depositogarantiestelsels kunnen worden gehonoreerd.

10.   De lidstaten stellen de EBA jaarlijks op 31 maart in kennis van het bedrag van de gedekte deposito’s in hun lidstaat en van het bedrag van de beschikbare financiële middelen van hun depositogarantiestelsels, als berekend per 31 december van het voorgaande jaar.

Artikel 11

Gebruik van middelen

1.   De in artikel 10 bedoelde financiële middelen worden in de eerste plaats gebruikt voor terugbetalingen aan deposanten uit hoofde van deze richtlijn.

2.   De financiële middelen van een depositogarantiestelsel worden gebruikt ter financiering van de afwikkeling van kredietinstellingen overeenkomstig artikel 109 van Richtlijn 2014/59/EU. De afwikkelingsautoriteit stelt na overleg met het depositogarantiestelsel het bedrag vast waarvoor het depositogarantiestelsel aansprakelijk is.

3.   De lidstaten kunnen een depositogarantiestelsel toestaan de beschikbare financiële middelen voor alternatieve maatregelen te gebruiken om het falen van een kredietinstelling te voorkomen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

de afwikkelingsautoriteit heeft geen enkele afwikkelingsmaatregel uit hoofde van artikel 32 van Richtlijn 2014/59/EU genomen;

b)

het depositogarantiestelsel beschikt over passende systemen en procedures om alternatieve maatregelen te kiezen en uit te voeren en om de daarmee gepaard gaande risico’s te bewaken;

c)

de kosten van de maatregelen zijn niet hoger dan de kosten die nodig zijn om de wettelijke of contractuele opdracht van het depositogarantiestelsel te vervullen;

d)

voor het gebruik van alternatieve maatregelen door het depositogarantiestelsel is de kredietinstelling die wordt ondersteund aan voorwaarden onderworpen die minstens een sterkere risicobewaking en uitgebreidere controlerechten van het depositogarantiestelsel omvatten;

e)

voor het gebruik van alternatieve maatregelen door het depositogarantiestelsel doet de kredietinstelling die wordt ondersteund, toezeggingen teneinde toegang tot gedekte deposito’s te verkrijgen;

f)

naar de beoordeling van de bevoegde autoriteit is gegarandeerd dat de aangesloten kredietinstellingen in staat zijn de buitengewone bijdragen in overeenstemming met het gestelde in lid 5 van dit artikel te betalen.

Het depositogarantiestelsel pleegt met de afwikkelingsautoriteit en de bevoegde autoriteit overleg over de aan de kredietinstelling opgelegde maatregelen en voorwaarden.

4.   Alternatieve maatregelen als bedoeld in lid 3 van dit artikel worden niet toegepast indien de bevoegde autoriteit na overleg met de afwikkelingsautoriteit van mening is dat aan de voorwaarden voor een afwikkelingsmaatregel uit hoofde van artikel 27, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU wordt voldaan.

5.   Indien er beschikbare financiële middelen worden gebruikt in overeenstemming met lid 3 van dit artikel, verstrekken de aangesloten kredietinstellingen het depositogarantiestelsel onmiddellijk de voor de alternatieve maatregelen te gebruiken middelen, zo nodig in de vorm van buitengewone bijdragen, indien:

a)

het nodig is de deposanten terug te betalen, en de beschikbare financiële middelen van het depositogarantiestelsel minder dan tweede derde van het streefbedrag bedragen;

b)

de beschikbare financiële middelen beneden 25 % van het streefbedrag komen te liggen.

6.   De lidstaten mogen bepalen dat de beschikbare financiële middelen tevens kunnen worden gebruikt ter financiering van maatregelen voor het veiligstellen van de toegang van deposanten tot gedekte deposito’s, met inbegrip van de overdracht van activa en passiva en de overdracht van depositoportefeuilles, in het kader van nationale insolventieprocedures, mits de door het depositogarantiestelsel gedragen kosten niet hoger zijn dan het nettobedrag voor het vergoeden van gedekte deposanten bij de desbetreffende kredietinstelling.

Artikel 12

Leningen die depositogarantiestelsels aan elkaar verstrekken

1.   De lidstaten kunnen aan depositogarantiestelsels het op vrijwillig basis verstrekken van kredieten aan andere depositogarantiestelsels in de Unie toestaan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

het inlenende depositogarantiestelsel is niet in staat om aan zijn verplichtingen krachtens artikel 9, lid 1, te voldoen wegens een gebrek aan beschikbare financiële middelen als bedoeld in artikel 10;

b)

het inlenende depositogarantiestelsel heeft de in artikel 10, lid 8, bedoelde buitengewone bijdragen geheven;

c)

het inlenende depositogarantiestelsel gaat de juridische verplichting aan dat de geleende middelen worden gebruikt voor de betaling van vorderingen in het kader van artikel 9, lid 1;

d)

het inlenende depositogarantiestelsel is niet al onderworpen aan een verplichting om een lening bij andere depositogarantiestelsels in het kader van het onderhavige artikel af te lossen;

e)

het inlenende depositogarantiestelsel deelt het gevraagde geldbedrag mee;

f)

het totale geleende bedrag mag niet meer dan 0,5 % van de gedekte deposito’s van het inlenende depositogarantiestelsel belopen;

g)

het inlenende depositogarantiestelsel stelt EBA onverwijld in kennis en deelt haar de redenen mee waarom aan de in dit lid opgenomen voorwaarden is voldaan en welk geldbedrag is gevraagd.

2.   Aan de lening worden de volgende voorwaarden verbonden:

a)

het inlenende depositogarantiestelsel moet de lening binnen vijf jaar aflossen. Het mag de lening in jaarlijkse termijnen aflossen. De rente hoeft pas bij de aflossing te worden betaald;

b)

het rentetarief moet ten minste gelijk zijn aan het rentetarief voor de marginale beleningsfaciliteit van de Europese Centrale Bank tijdens de kredietperiode;

c)

het uitlenende depositogarantiestelsel moet EBA de initiële rente en de duur van de lening meedelen.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bijdragen die het inlenende depositogarantiestelsel heft, toereikend zijn om het geleende bedrag terug te betalen en het streefbedrag zo spoedig mogelijk weer te bereiken.

Artikel 13

Berekening van bijdragen aan depositogarantiestelsels

1.   De in artikel 10 bedoelde bijdragen aan depositogarantiestelsels worden gebaseerd op het bedrag van de gedekte deposito’s en de mate van het risico dat de respectieve deelnemer loopt.

De lidstaten mogen voorzien in lagere bijdragen voor sectoren met een laag risico die worden gereguleerd uit hoofde van nationaal recht.

De lidstaten mogen bepalen dat deelnemers aan een institutioneel protectiestelsels lagere bijdragen aan depositogarantiestelsels betalen.

De lidstaten kunnen toestaan dat het centrale orgaan en alle kredietinstellingen die blijvend bij het centrale orgaan zijn aangesloten als bedoeld in artikel 10, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, als één geheel worden onderworpen aan het risicogewicht dat voor het centrale orgaan en de daarbij aangesloten instellingen op geconsolideerde basis is bepaald.

De lidstaten kunnen bepalen dat kredietinstellingen, ongeacht het bedrag van hun gedekte deposito’s, een minimumbijdrage betalen.

2.   De depositogarantiestelsels kunnen hun eigen risicogebaseerde methoden gebruiken voor het bepalen en berekenen van de risicogebaseerde bijdragen van hun deelnemers. De berekening van de bijdragen zal evenredig zijn aan het risico van de deelnemers en houdt terdege rekening met de risicoprofielen van de verschillende bedrijfsmodellen. Bij deze methoden kan ook rekening worden gehouden met de activazijde van de balans en risico-indicatoren, zoals kapitaaltoereikendheid, kwaliteit van de activa en liquiditeit.

Elke methode moet worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit, die daarbij samenwerkt met de aangewezen autoriteit. De EBA wordt in kennis gesteld van de methoden die zijn goedgekeurd.

3.   Met het oog op een consequente toepassing van deze richtlijn geeft de EBA uiterlijk op 3 juli 2015 overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren tot nadere bepaling van de berekeningsmethoden voor de bijdragen aan depositogarantiestelsels overeenkomstig de leden 1 en 2 van dit artikel.

Hiertoe behoren meer bepaald een berekeningsformule, specifieke indicatoren, risicocategorieën voor deelnemers, drempels voor aan specifieke risicocategorieën toe te kennen risicogewichten en andere noodzakelijke elementen.

Uiterlijk op 3 juli 2017, en daarna ten minste om de vijf jaar, verricht de EBA een evaluatie van de richtsnoeren inzake risicogebaseerde of alternatieve, op eigen risico gebaseerde methoden die door de depositogarantiestelsels worden toegepast.

Artikel 14

Samenwerking binnen de Unie

1.   De depositogarantiestelsels dekken de deposanten bij door kredietinstellingen die lid zijn daarvan in andere lidstaten opgerichte bijkantoren.

2.   Deposanten bij bijkantoren die zijn opgericht door kredietinstellingen in een andere lidstaat worden terugbetaald door een depositogarantiestelsel in de lidstaat van ontvangst namens het depositogarantiestelsel in de lidstaat van herkomst. Het depositogarantiestelsel van de lidstaat van ontvangst verricht de terugbetalingen volgens de instructies van het depositogarantiestelsel van de lidstaat van herkomst. Het depositogarantiestelsel van de lidstaat van ontvangst is in het geheel niet aansprakelijk voor wat betreft handelingen die worden verricht volgens de instructies van het depositogarantiestelsel van de lidstaat van herkomst. Het depositogarantiestelsel van de lidstaat van herkomst verstrekt de nodige financiering voordat tot uitbetaling wordt overgegaan en vergoedt de kosten die het depositogarantiestelsel van de lidstaat van ontvangst heeft gemaakt.

Voorts verstrekt het depositogarantiestelsel van de lidstaat van ontvangst de betrokken deposanten namens het depositogarantiestelsel van de lidstaat van herkomst informatie en is het gerechtigd de correspondentie van deze deposanten namens het depositogarantiestelsel van de lidstaat van herkomst in ontvangst te nemen.

3.   Indien een kredietinstelling niet langer deelneemt aan een depositogarantiestelsel en zich aansluit bij een ander depositogarantiestelsel, worden de bijdragen die in de twaalf maanden vóór de beëindiging van de deelneming zijn betaald, met uitzondering van de buitengewone bijdragen uit hoofde van artikel 10, lid 8, aan het andere depositogarantiestelsel overgedragen. Dit geldt echter niet indien een kredietinstelling overeenkomstig artikel 4, lid 5, van een depositogarantiestelsel is uitgesloten.

Indien sommige deel van de activiteiten van een kredietinstelling naar een andere lidstaat worden overgedragen en zodoende onder een ander depositogarantiestelsel komen te vallen, worden de bijdragen van die kredietinstelling die in de twaalf maanden vóór de overdracht zijn betaald, met uitzondering van de buitengewone bijdragen overeenkomstig artikel 10, lid 8, aan het andere depositogarantiestelsel overgedragen naar rata van het bedrag van de overgedragen gedekte deposito’s.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat depositogarantiestelsels van de lidstaat van herkomst de in artikel 4, lid 7, dan wel in artikel 4, leden 8 en 10, bedoelde informatie uitwisselen met de depositogarantiestelsels in de lidstaten van ontvangst. Daarbij zijn de in dat artikel gestelde beperkingen van toepassing.

Indien een kredietinstelling voornemens is overeenkomstig deze richtlijn van het ene naar het andere depositogarantiestelsel over te stappen, geeft zij ten minste zes maanden van tevoren kennis van dat voornemen. Tijdens die periode blijft de kredietinstelling verplicht tot betaling, van zowel de ex ante bijdragen als de ex post bijdragen aan haar oorspronkelijke depositogarantiestelsel overeenkomstig artikel 10.

5.   Om effectieve samenwerking tussen depositogarantiestelsels te bevorderen, en zulks met name met het oog op het onderhavige artikel en op artikel 12, sluiten de depositogarantiestelsels of, voor zover passend, de aangewezen autoriteiten schriftelijke samenwerkingsovereenkomsten. In die overeenkomsten wordt rekening gehouden met de in van artikel 4, lid 9, vastgelegde vereisten.

De aangewezen autoriteit stelt de EBA in kennis van het bestaan en de inhoud van dergelijke overeenkomsten, en de EBA kan overeenkomstig artikel 34 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 advies daarover verstrekken. Indien de aangewezen autoriteiten of de depositogarantiestelsels geen overstemming kunnen bereiken of indien er een geschil bestaat over de interpretatie van een overeenkomst, kan elke partij overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 de zaak aan de EBA voorleggen, en de EBA handelt dan overeenkomstig dat artikel.

Het ontbreken van dergelijke overeenkomsten heeft geen gevolgen voor de vorderingen van deposanten krachtens artikel 9, lid 1, of van kredietinstellingen krachtens lid 3 van het onderhavige artikel.

6.   De lidstaten moeten ervoor zorgen dat er passende procedures bestaan om depositogarantiestelsels in staat te stellen informatie te delen en doeltreffend te communiceren met andere depositogarantiestelsels, hun aangesloten kredietinstellingen en de betrokken bevoegde en aangewezen autoriteiten binnen hun eigen jurisdictie en, waar van toepassing, grensoverschrijdend met andere organen.

7.   De EBA en de bevoegde en de aangewezen autoriteiten werken onderling samen en oefenen hun bevoegdheden uit overeenkomstig het bepaalde in de onderhavige richtlijn en in Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Uiterlijk op 3 juli 2015 stellen de lidstaten de Commissie en de EBA in kennis van de identiteit van hun aangewezen autoriteit.

8.   De EBA werkt met het bij Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad (17) ingestelde Europees Comité voor systeemrisico’s (ESRB) samen aan systeemrisicoanalyse in verband met depositogarantiestelsels.

Artikel 15

Bijkantoren van in derde landen gevestigde kredietinstellingen

1.   De lidstaten vergewissen zich ervan dat bijkantoren die op hun grondgebied zijn opgericht door kredietinstellingen met hoofdkantoor buiten de Unie, over bescherming beschikken die gelijkwaardig is aan de in deze richtlijn voorgeschreven bescherming.

Is de bescherming niet gelijkwaardig, dan mogen de lidstaten, onverminderd artikel 47, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU, bepalen dat bijkantoren die zijn opgericht door kredietinstellingen met hoofdkantoor buiten de Unie, aan een op hun grondgebied functionerend depositogarantiestelsel moeten deelnemen.

Bij het verrichten van de controle als bedoeld in de eerste alinea van dit lid vergewissen de lidstaten zich er ten minste van dat aan de deposanten hetzelfde dekkingsniveau en dezelfde beschermingsomvang worden geboden als die waarin de onderhavige richtlijn voorziet.

2.   Elk bijkantoor van een kredietinstelling met hoofdkantoor buiten de Unie, die niet deelneemt aan een depositogarantiestelsel in een lidstaat, verstrekt alle nuttige inlichtingen betreffende de garantieregelingen die gelden voor deposito’s van huidige en potentiële deposanten bij dat bijkantoor.

3.   De in lid 2 bedoelde inlichtingen worden op de bij de nationale wetgeving voorgeschreven wijze beschikbaar gesteld in hetzij de taal die door de deposant en de kredietinstelling werd overeengekomen toen de bankrekening geopend werd, hetzij de officiële taal of talen van de lidstaat waar het bijkantoor is gevestigd, en worden helder en bevattelijk geformuleerd.

Artikel 16

Informatie voor de deposant

1.   De lidstaten zien erop toe dat de kredietinstellingen aan huidige en potentiële deposanten de informatie ter beschikking stellen die nodig is om te bepalen aan welke depositogarantiestelsels in de Unie de kredietinstelling en haar bijkantoren deelnemen. De lidstaten zien erop toe dat kredietinstellingen huidige en potentiële deposanten informeren over de geldende uitsluitingen van de door het depositogarantiestelsel geboden bescherming.

2.   Vóór de sluiting van een contract inzake het in ontvangst nemen van deposito’s wordt aan deposanten de in lid 1 bedoelde informatie verstrekt. Zij bevestigen de ontvangst van die informatie. Daarvoor wordt het in bijlage I opgenomen model gebruikt.

3.   Deposanten ontvangen op hun rekeningafschrift een bevestiging dat de deposito’s in aanmerking komen, met inbegrip van een verwijzing naar het in bijlage I opgenomen informatieblad. Op het informatieblad wordt de website van het bevoegde depositogarantiestelsel vermeld. Het in bijlage I opgenomen informatieblad wordt ten minste eenmaal per jaar aan de deposant verstrekt.

De website van het depositogarantiestelsel moet de nodige informatie voor deposanten bevatten, met name informatie over de bepalingen inzake de procedure en de voorwaarden die gelden voor depositogaranties overeenkomstig deze richtlijn.

4.   De in lid 1 bedoelde informatie worden op de bij de nationale wetgeving voorgeschreven wijze ter beschikking gesteld in hetzij de taal die door de deposant en de kredietinstelling werd overeengekomen toen de bankrekening werd geopend, hetzij de officiële taal of talen van de lidstaat waar het bijkantoor is gevestigd.

5.   De lidstaten beperken de aanwending voor reclamedoeleinden van de in leden 1, 2 en 3 bedoelde informatie tot het louter vermelden van het depositogarantiestelsel dat een garantie biedt voor het product waarop de reclame betrekking heeft, en tot de aanvullende informatie die bij nationale wetgeving is vereist.

Die informatie mag worden uitgebreid tot een feitelijke beschrijving van de werking van het depositogarantiestelsel, maar zij mag niet vermelden dat deposito’s een ongelimiteerde dekking genieten.

6.   Bij fusies, omzettingen van dochterondernemingen in bijkantoren of soortgelijke operaties worden de deposanten ten minste één maand voordat de rechtsgevolgen ervan ingaan, van de fusie of de omzetting in kennis gesteld, tenzij de bevoegde autoriteit om redenen van zakelijke geheimhouding of financiële stabiliteit een kortere termijn toestaat.

Deposanten krijgen na de kennisgeving van de fusie of de omzetting of soortgelijke operaties gedurende drie maanden de gelegenheid om hun in aanmerking komende deposito’s, inclusief alle aangegroeide rente en winsten, zonder sanctie op te nemen of naar een andere kredietinstelling over te schrijven, voor zover zij hoger zijn dan de dekking krachtens artikel 6 op het moment van de operatie.

7.   De lidstaten zien erop toe dat indien een kredietinstelling niet langer deelneemt aan of wordt uitgesloten van een depositogarantiestelsel, zij binnen één maand na de beëindiging van haar deelname of na haar uitsluiting, haar deposanten daarvan in kennis stelt.

8.   Indien een deposant gebruik maakt van internetbankieren, kan de overeenkomstig deze richtlijn te verstrekken informatie langs elektronische weg worden verstrekt. Indien de deposant daarom verzoekt, wordt de informatie op papier verstrekt.

Artikel 17

Lijst van vergunninghoudende kredietinstellingen

1.   De lidstaten zien erop toe dat de bevoegde autoriteiten in hun kennisgevingen aan de EBA betreffende vergunningen overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU vermelden van welk depositogarantiestelsel elke kredietinstelling lid is.

2.   Bij het bekendmaken en actualiseren van de lijst van vergunninghoudende kredietinstellingen overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 2013/36/EU vermeldt de EBA van welk depositogarantiestelsel elke kredietinstelling lid is.

Artikel 18

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 6, lid 7, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6, lid 7, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 6, lid 7, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft meegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.

Artikel 19

Overgangsbepalingen

1.   Indien bepaalde deposito’s of bepaalde categorieën deposito’s of andere instrumenten na de omzetting van de onderhavige richtlijn of van Richtlijn 2009/14/EG in nationaal recht niet langer geheel of gedeeltelijk door depositogarantiestelsels worden gedekt, kunnen de lidstaten toestaan dat deposito’s en andere instrumenten die een oorspronkelijke vervaldatum hebben, worden gedekt tot en met hun oorspronkelijke vervaldatum indien zij vóór 2 juli 2014 zijn gestort of uitgegeven.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat deposanten worden geïnformeerd over de deposito’s, de categorieën deposito’s of andere instrumenten die met ingang van 3 juli 2015 niet langer door een depositogarantiestelsel gedekt zullen zijn.

3.   Totdat het streefbedrag voor het eerst is bereikt, kunnen de lidstaten de in artikel 11, lid 5, bedoelde drempelwaarden toepassen met betrekking tot de beschikbare financiële middelen.

4.   In afwijking van artikel 6, lid 1, kunnen de lidstaten die op 1 januari 2008 een dekkingsniveau tussen 100 000 EUR en 300 000 EUR boden, dat hogere dekkingsniveau aanhouden tot en met 31 december 2018. In dat geval worden het streefbedrag en de bijdragen van de kredietinstellingen dienovereenkomstig aangepast.

5.   Uiterlijk op 3 juli 2019, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag en zo nodig een wetgevingsvoorstel in, waarin wordt aangegeven hoe de in de Unie opererende depositogarantiestelsels via een Europees stelsel kunnen samenwerken om risico’s als gevolg van grensoverschrijdende activiteiten te voorkomen en de deposito’s tegen dergelijke risico’s te beschermen.

6.   Uiterlijk op 3 juli 2019 dient de Commissie, met de ondersteuning van de EBA, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de vorderingen met de implementatie van deze richtlijn. In dit verslag moet in het bijzonder het volgende worden behandeld:

a)

het streefbedrag op basis van de gedekte deposito’s, met een evaluatie van de gepastheid van het vastgestelde percentage, waarbij rekening wordt gehouden met het faillissement van kredietinstellingen in de Unie in het verleden;

b)

het effect van alternatieve maatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 3, inzake de bescherming van deposanten en de samenhang met de liquidatieprocedures in de bankensector;

c)

het effect op de diversiteit van de bankmodellen;

d)

de geschiktheid van het huidige dekkingsniveau voor deposanten, en

e)

of de in deze alinea bedoelde aangelegenheden zijn uitgevoerd op een wijze waardoor de bescherming van deposanten wordt gehandhaafd.

Uiterlijk op 3 juli 2019 brengt de EBA aan de Commissie verslag uit over de berekeningsmodellen en de waarde ervan voor het bedrijfsrisico van de deelnemers. In haar verslag houdt de EBA terdege rekening met de risicoprofielen van de diverse bedrijfsmodellen.

Artikel 20

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 3 juli 2015 aan de artikelen 1 tot en met 4, artikel 5, lid 1, punt d) tot en met punt k), artikel 5, leden 2, 3 en 4 artikel 6, leden 2 tot en met 7, artikel 7, leden 4 tot en met 9, artikel 8, leden 1, 2, 3, 5, 6, 7 en 9, artikel 9, leden 2 en 3, de artikelen 10 tot en met 16, artikel 18 en artikel 19, en bijlage I te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die maatregelen onverwijld mee.

De lidstaten doen uiterlijk 31 mei 2016 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om te voldoen aan artikel 8, lid 4.

Indien de gepaste autoriteiten na grondige controle tot de vaststelling komen dat een depositogarantiestelsel nog niet in staat is uiterlijk op 3 juli 2015 aan artikel 13 te voldoen, worden de toepasselijke wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen uiterlijk op 31 mei 2016 van toepassing.

Wanneer de lidstaten die maatregelen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijnen, gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor die verwijzing en de formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder de onderhavige richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 21

Intrekking

Richtlijn 94/19/EG, zoals gewijzigd bij de in bijlage II genoemde richtlijnen, wordt met ingang van 4 juli 2019 ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en de data van toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.

Artikel 22

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5, lid 1, onder a), b) en c), artikel 6, lid 1, artikel 7, leden 1, 2 en 3, artikel 8, lid 8, artikel 9, lid 1, en artikel 17 zijn van toepassing met ingang van 4 juli 2015.

Artikel 23

Addressees

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 16 april 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  PB C 99 van 31.3.2011, blz. 1.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 16 februari 2012 (PB C 249 E van 30.8.2013, blz. 81) en besluit van de Raad in eerste lezing van 3 maart 2014. Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels (PB L 135 van 31.5.1994, blz. 5).

(4)  Zie bijlage III.

(5)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(6)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(7)  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad en van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (zie bladzijde 190 van dit Publicatieblad).

(8)  Richtlijn 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft (PB L 68 van 13.3.2009, blz. 3).

(9)  Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (PB L 267 van 10.10.2009, blz. 7).

(10)  Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15).

(11)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).

(12)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(13)  Gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken (PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14).

(14)  Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1).

(15)  Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).

(16)  Richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 299 van 8.11.2008, blz. 25).

(17)  Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico’s (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1).


BIJLAGE I

MODELFORMULIER INFORMATIE VOOR DE DEPOSANT

Basisinformatie over de bescherming van deposito’s

Deposito’s aangehouden bij (naam van de kredietinstelling invullen) worden beschermd door:

[naam van het desbetreffende depositogarantiestelsel invullen] (1)

Limiet van de bescherming:

100 000 EUR per deposant per kredietinstelling (2)

[toepasselijk bedrag invullen indien de munteenheid niet EUR is]

[indien van toepassing:] De volgende merken maken deel uit van uw kredietinstelling [alle merken invullen die onder dezelfde vergunning opereren]

Indien u verscheidene deposito’s heeft bij dezelfde kredietinstelling:

Al uw deposito’s bij dezelfde kredietinstelling worden bij elkaar opgeteld en op het totaal wordt de limiet van 100 000 EUR [toepasselijk bedrag invullen indien de munteenheid niet euro is] toegepast (2)

Indien u een gezamenlijke rekening heeft met een andere persoon/andere personen:

De limiet van 100 000 EUR [toepasselijk bedrag invullen indien de munteenheid niet euro is] is op elke deposant afzonderlijk van toepassing (3)

Termijn voor terugbetaling indien een kredietinstelling niet langer aan haar verplichtingen kan voldoen:

7 werkdagen (4)

[vervangen door een andere termijn, indien van toepassing]

Munteenheid van terugbetaling:

Euro [vervangen door een andere munteenheid, indien van toepassing]

Contact:

[contactgegevens van het betrokken depositogarantiestelsel invullen

(adres, telefoon, e-mail enz.)]

Meer informatie:

[internetadres van het desbetreffende depositogarantiestelsel invullen]

Bevestiging door de deposant:

 

Aanvullende informatie (onderstaande informatie volledig of gedeeltelijk toevoegen)


(1)  [Alleen indien van toepassing:] Uw deposito is gedekt door een contractueel stelsel dat officieel erkend is als depositogarantiestelsel. Indien uw kredietinstelling failliet gaat, worden uw deposito’s terugbetaald tot 100 000 EUR [toepasselijk bedrag invullen indien de munteenheid niet euro is].

[Alleen indien van toepassing:] Uw kredietinstelling maakt deel uit van een institutioneel beschermingsstelsel dat officieel erkend is als depositogarantiestelsel. Dit houdt in dat alle instellingen die aangesloten zijn bij dit stelsel, elkaar helpen om een faillissement te voorkomen. In het geval van een faillissement worden uw deposito’s terugbetaald tot 100 000 EUR [toepasselijk bedrag invullen indien de munteenheid niet euro is].

[Alleen indien van toepassing:] Uw deposito is gedekt door een wettelijk depositogarantiestelsel en een contractueel depositogarantiestelsel. Indien uw kredietinstelling failliet gaat, worden uw deposito’s in elk geval terugbetaald tot 100 000 EUR [toepasselijk bedrag invullen indien de munteenheid niet euro is].

[Alleen indien van toepassing:] Uw deposito is gedekt door een wettelijk depositogarantiestelsel. Uw kredietinstelling maakt daarenboven deel uit van een institutioneel beschermingsstelsel waarin alle leden elkaar helpen om een faillissement te voorkomen. In het geval van een faillissement worden uw deposito’s door het depositogarantiestelsel terugbetaald tot 100 000 EUR [toepasselijk bedrag invullen indien de munteenheid niet euro is].

(2)  Indien een deposito onbeschikbaar is omdat een kredietinstelling niet aan haar financiële verplichtingen kan voldoen, worden de deposanten terugbetaald door het depositogarantiestelsel. De terugbetaling bedraagt ten hoogste 100 000 EUR [toepasselijk bedrag invullen indien de munteenheid niet euro is] per kredietinstelling. Dit betekent dat alle deposito’s bij dezelfde kredietinstelling bij elkaar worden opgeteld om te bepalen welk bedrag wordt gedekt. Als een deposant bijvoorbeeld een spaarrekening met 90 000 EUR en een girorekening/zichtrekening met 20 000 EUR heeft, dan ontvangt hij of zij een terugbetaling van slechts 100 000 EUR.

[Alleen indien van toepassing:] Dit geldt ook als een kredietinstelling onder verschillende merknamen actief is. De [naam invullen van de kredietinstelling waar de rekening wordt aangehouden] opereert ook onder de naam [alle andere merknamen van dezelfde kredietinstelling invullen]. Heeft u deposito’s onder deze merknamen, dan zijn deze deposito’s samen gedekt tot 100 000 EUR.

(3)  Bij gezamenlijke rekeningen geldt de limiet van 100 000 EUR voor elke deposant afzonderlijk.

[Alleen indien van toepassing:] Voor deposito’s op een rekening waarop twee of meer personen als leden van een niet over rechtspersoonlijkheid beschikkende „partnership”, vereniging of andere soortgelijke groepering aanspraak kunnen maken, geldt het volgende: voor de berekening van de limiet van 100 000 EUR [toepasselijk bedrag invullen indien de munteenheid niet euro is] worden deze deposito’s bij elkaar opgeteld en behandeld als deposito’s van één deposant.

In een aantal gevallen [de gevallen vermelden die in het nationaal recht zijn vastgesteld] worden deposito’s van meer dan 100 000 EUR [toepasselijk bedrag invullen indien de munteenheid niet euro is] beschermd. Verdere informatie kunt u vinden op: [website van het verantwoordelijke depositogarantiestelsel invullen].

(4)  

Terugbetaling [nog aan te passen]

Het verantwoordelijke depositogarantiestelsel is [naam, adres, telefoonnummer, e-mail en internetadres invullen]. Het zal uw deposito’s (tot 100 000 EUR [toepasselijk bedrag invullen indien de munteenheid niet euro is]) uiterlijk [in het nationaal recht voorgeschreven termijn voor terugbetaling invullen] — en vanaf [31 december 2023] binnen [7 werkdagen] — terugbetalen.

[Informatie toevoegen over nooduitbetalingen/tussentijdse terugbetalingen in het geval dat de terug te betalen bedragen niet binnen de 7 werkdagen beschikbaar zijn.]

Als u binnen deze termijn geen terugbetaling heeft ontvangen, moet u zelf contact opnemen met het depositogarantiestelsel; het is namelijk mogelijk dat u uw geld niet meer kunt terugvragen na het verstrijken van een bepaalde termijn. Verdere informatie kunt u vinden op: [internetadres van het verantwoordelijke depositogarantiestelsel invullen].

Overige belangrijke informatie

In het algemeen vallen alle kleine deposanten en bedrijven onder het depositogarantiestelsel. Voor bepaalde deposito’s geldt een uitzondering. Deze worden op de website van het verantwoordelijke depositogarantiestelsel vermeld. Ook zal uw kredietinstelling u op verzoek meedelen of bepaalde producten al dan niet zijn gedekt. Als deposito’s onder de dekking vallen, zal de kredietinstelling dit ook bevestigen op het rekeningafschrift.


BIJLAGE II

DEEL A

Ingetrokken richtlijnen en de achtereenvolgende wijzigingen op die richtlijnen (als bedoeld in artikel 21)

Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad

Richtlijn 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad

DEEL B

Uiterste omzettingsdata (als bedoeld in artikel 21)

Richtlijn

Uiterste omzettingsdatum

94/19/EG

1.7.1995

2009/14/EG

30.6.2009

2009/14/EG (artikel 1, lid 3, onder i), tweede alinea, artikel 7, lid 1 bis en lid 3, en artikel 10, lid 1, van Richtlijn 94/19/EG als gewijzigd bij Richtlijn 2009/14/EG)

31.12.2010


BIJLAGE III

CONCORDANTIETABEL

Richtlijn 94/19/EG

Richtlijn 2009/14/EG

Onderhavige richtlijn

Artikel 1

 

 

Artikel 2, lid 1, punt 1)

Artikel 1, lid 1

 

Artikel 2, lid 1, punt 3)

 

 

Artikel 2, lid 1, punt 4)

Artikel 1, lid 2

 

Artikel 2, lid 1, punt 7)

Artikel 1, lid 3

Artikel 1, lid 1

Artikel 2, lid 1, punt 8)

Artikel 1, lid 4

 

Artikel 2, lid 1, punt 9)

Artikel 1, lid 5

 

Artikel 2, lid 1, punt 10)

 

 

Artikel 2, lid 1, punten 11) tot en met 18)

 

 

Artikel 2, lid 2

Artikel 1, lid 1

 

Artikel 2, lid 3

 

 

Artikel 3

Artikel 3, lid 1

 

Artikel 4, lid 1

 

 

Artikel 4, lid 2

Artikel 3, lid 1

 

Artikel 4, lid 3

Artikel 3, lid 2

 

Artikel 4, lid 4

Artikel 3, lid 3

 

Artikel 4, leden 5 en 6

 

 

Artikel 4, lid 9

 

 

Artikel 4, leden 10 en 11

Artikel 2

 

Artikel 5, lid 1, onder a), b) en c)

Artikel 7, lid 2, bijlage I, punt 1

 

Artikel 5, lid 1, onder d)

 

 

Artikel 5, lid 1, onder e)

Artikel 7, lid 2, bijlage I, punt 10

 

Artikel 5, lid 1, onder f)

Artikel 7, lid 2, bijlage I, punt 2

 

Artikel 5, lid 1, onder g)

Artikel 7, lid 2, bijlage I, punt 5

 

Artikel 5, lid 1, onder h)

Artikel 7, lid 2, bijlage I, punt 6

 

Artikel 5, lid 1, onder i)

Artikel 7, lid 2, bijlage I, punten 3 en 4

 

Artikel 5, lid 1, onder j)

Artikel 7, lid 2, bijlage I, punt 12

 

Artikel 5, lid 1, onder k)

Artikel 7, lid 1

Artikel 1, lid 3, onder a)

Artikel 6, lid 1

 

 

Artikel 6, lid 2 en lid 3

 

 

Artikel 6, lid 4

 

Artikel 1, lid 3, onder a)

Artikel 6, lid 5

Artikel 7, lid 5

 

Artikel 6, lid 6

 

Artikel 1, lid 3, onder d)

Artikel 6, lid 7

Artikel 8

 

Artikel 7, leden 1, 2 en 3

 

 

Artikel 7, leden 4 tot en met 9

Artikel 10, lid 1

Artikel 1, lid 6, onder a)

Artikel 8, lid 1

 

 

Artikel 8, leden 2 tot en met 6

Artikel 10, lid 4

 

Artikel 8, lid 7

Artikel 10, lid 5

 

Artikel 8, lid 8

 

 

Artikel 8, lid 9

Artikel 7, lid 6

 

Artikel 9, lid 1

Artikel 11

 

Artikel 9, lid 2

 

 

Artikel 9, lid 3

 

 

Artikelen 10 tot en met 13

Artikel 4, lid 1

 

Artikel 14, lid 1

 

 

Artikel 14, leden 2 tot en met 8

Artikel 6

 

Artikel 15

Artikel 9, lid 1

Artikel 1, lid 5

Artikel 16, leden 1, 2 en 3

Artikel 9, lid 2

 

Artikel 16, lid 4

 

 

Artikel 16, lid 5

Artikel 13

 

Artikel 17

 

Artikel 1, lid 4

Artikel 18


12.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 173/179


RICHTLIJN 2014/57/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 april 2014

betreffende strafrechtelijke sancties voor marktmisbruik (richtlijn marktmisbruik)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 83, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Voor een geïntegreerde en efficiënte financiële markt en een sterker vertrouwen van investeerders is marktintegriteit nodig. Een goede werking van de effectenmarkten en vertrouwen van het publiek in de markten zijn noodzakelijke voorwaarden voor economische groei en welvaart. Marktmisbruik schaadt de integriteit van de financiële markten en schendt het vertrouwen van het publiek in effecten en derivaten en benchmarks.

(2)

Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) voltooide en actualiseerde het rechtskader van de Unie om marktintegriteit te beschermen. Ook bepaalde deze richtlijn dat de lidstaten ervoor moesten zorgen dat de bevoegde autoriteiten over de bevoegdheid beschikken om marktmisbruik op te sporen en te onderzoeken. Onverminderd het recht van de lidstaten tot het opleggen van strafrechtelijke sancties, moesten lidstaten krachtens Richtlijn 2003/6/EG er eveneens voor zorgen dat passende administratieve maatregelen kunnen worden genomen of administratieve sancties kunnen worden opgelegd aan personen die verantwoordelijk zijn voor schendingen van de nationale voorschriften die uitvoering geven aan die richtlijn.

(3)

In het verslag van 25 februari 2009 van de groep van deskundigen op hoog niveau inzake financieel toezicht in de EU, voorgezeten door Jacques de Larosière (de „de Larosière Groep”), luidde de aanbeveling dat een correct beleids- en bedrijfsvoeringskader voor de financiële sector gestoeld moet zijn op strakke toezicht- en sanctieregimes. De de Larosière Groep was daarom van mening dat de toezichtautoriteiten over voldoende bevoegdheden moeten beschikken om op te treden en dat er eveneens doeltreffende, evenredige en afschrikkende sanctieregimes tegen alle financiële strafbare feiten moeten worden uitgewerkt, met sancties die doeltreffend toegepast moeten worden, teneinde de marktintegriteit te bewaren. De conclusie van de de Larosière Groep luidde dat de sanctieregelingen van de lidstaten over het algemeen zwak en heterogeen zijn.

(4)

Een goed functionerend wetgevingskader inzake marktmisbruik vereist een doeltreffende handhaving. Uit een evaluatie van de nationale regelingen voor administratieve sancties krachtens Richtlijn 2003/6/EG is gebleken dat niet alle nationale bevoegde autoriteiten over de nodige bevoegdheden beschikken om met passende sancties te kunnen reageren op marktmisbruik. In het bijzonder beschikten niet alle lidstaten over administratieve geldboeten die kunnen worden opgelegd voor handel met voorwetenschap en marktmanipulatie, en liep het niveau van sancties sterk uiteen in de verschillende lidstaten. Er is daarom een nieuwe wetgevingshandeling nodig om ervoor te zorgen dat overal in de Unie gemeenschappelijke minimumregels gelden.

(5)

De vaststelling van administratieve sancties door lidstaten is tot dusver ontoereikend gebleken om de handhaving van de voorschriften voor het voorkomen en bestrijden van marktmisbruik te waarborgen.

(6)

Het is van essentieel belang dat de naleving van de regels inzake marktmisbruik wordt verbeterd doordat strafrechtelijke sancties beschikbaar zijn waarin de maatschappelijke afkeuring in vergelijking tot administratieve sancties in sterkere mate tot uiting komt. De strafbaarstelling van ten minste de meest ernstige vormen van marktmisbruik stelt een duidelijke grens aan gedrag dat in het bijzonder als onaanvaardbaar wordt beschouwd, en geeft aan de samenleving en aan potentiele daders het signaal dat bevoegde autoriteiten dergelijke gedrag zeer ernstig nemen.

(7)

Niet alle lidstaten hebben strafrechtelijke sancties ingevoerd voor bepaalde vormen van ernstige inbreuken op het nationale recht dat uitvoering geeft aan Richtlijn 2003/6/EG. Uiteenlopende benaderingen door de lidstaten ondermijnen de uniforme voorwaarden voor de werking van de interne markt en kunnen aanzetten tot marktmisbruik in lidstaten die voor deze feiten geen strafrechtelijke sancties opleggen. Bovendien bestonden er tot nu toe geen Uniebrede inzichten over de vraag welke gedragingen te beschouwen zijn als een ernstige inbreuk op de regels aangaande marktmisbruik. Daarom moeten er minimumvoorschriften worden ingesteld met betrekking tot de definitie van strafbare feiten die door natuurlijke personen gepleegd worden, de aansprakelijkheid van rechtspersonen en de desbetreffende sancties. Gemeenschappelijke minimumvoorschriften zouden het ook mogelijk maken om gebruik te maken van effectievere onderzoeksmethoden en de effectievere samenwerking binnen en tussen de lidstaten. In het licht van de financiële crisis wordt duidelijk dat marktmanipulatie een potentieel heeft omvangrijke schade in het bestaan van miljoenen mensen teweeg te brengen. Het Liborschandaal, een ernstig geval van manipulatie van belangrijke benchmarks, laat zien dat zulke problemen en sluiproutes het marktvertrouwen zwaar kunnen aantasten en tot aanzienlijke verliezen voor beleggers en verstoringen van de reële economie kunnen leiden. Het ontbreken van een gemeenschappelijk kader voor strafrechtelijke sancties in de gehele Unie geeft degenen die zich aan marktmisbruik schuldig maken de kans van de minder strenge regimes in sommige lidstaten te profiteren. Het opleggen van strafrechtelijke sancties in geval van marktmisbruik zal een sterker ontmoedigend effect op mogelijke overtreders hebben.

(8)

Het invoeren door de lidstaten van strafrechtelijke sancties voor ten minste ernstige strafbare vormen van marktmisbruik is daarom van essentieel belang om de doeltreffende uitvoering van het Uniebeleid ter bestrijding van marktmisbruik te garanderen.

(9)

Om het toepassingsgebied van deze richtlijn in overeenstemming te brengen met dat van Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad (5), dienen de handel in eigen aandelen in terugkoopprogramma’s en de handel in effecten of daarmee verbonden instrumenten met het oog op stabilisatie van effecten, transacties, orders en gedragingen die worden uitgevoerd voor het beheerbeleid rond valuta en wisselkoersen of overheidsschuld, en handelingen met betrekking tot emissierechten in het kader van het klimaatbeleid van de Unie, evenals activiteiten in het kader van het landbouw- en het visserijbeleid van de Unie, niet onder deze richtlijn te vallen.

(10)

De lidstaten dienen verplicht te worden om te bepalen dat ten minste de ernstige gevallen van handel met voorwetenschap, marktmanipulatie en wederrechtelijke openbaarmaking van voorwetenschap als strafbare feiten gelden indien opzettelijk begaan.

(11)

Voor de toepassing van deze richtlijn dienen handel met voorwetenschap en wederrechtelijke openbaarmaking van voorwetenschap als ernstig te worden beschouwd onder meer indien de invloed op de marktintegriteit, de feitelijk of in potentie behaalde winsten of vermeden verliezen, de omvang van de aan de markt berokkende schade of de totale waarde van de verhandelde financiële instrumenten groot is. Er kunnen ook andere omstandigheden in aanmerking worden genomen, zoals een strafbaar feit gepleegd in het kader van een criminele organisatie of wanneer de verdachte of beklaagde een recidivist is.

(12)

Voor de toepassing van deze richtlijn dient marktmanipulatie als ernstig te worden beschouwd in gevallen waarin, bijvoorbeeld, de invloed op de marktintegriteit of de feitelijk of in potentie behaalde winsten of vermeden verliezen, de omvang van de aan de markt berokkende schade, de waardeverandering van het financieel instrument of spotcontract voor grondstoffen of het aanvankelijk gebruikte bedrag aan middelen groot is, of waarin de manipulatie wordt verricht door een persoon die als zelfstandige of in loondienst in de financiële sector of in een toezichthoudende of regulerende autoriteit werkzaam is.

(13)

Gelet op de nadelige gevolgen van pogingen tot handel met voorwetenschap en pogingen tot marktmanipulatie voor de integriteit van de financiële markten en het vertrouwen van de beleggers in die markten, moeten ook deze gedragingen strafbaar worden.

(14)

Deze richtlijn dient de lidstaten ertoe te verplichten om in hun nationale recht te voorzien in strafrechtelijke sancties voor handel met voorwetenschap, marktmanipulatie en wederrechtelijke openbaarmaking van voorwetenschap waarop deze richtlijn van toepassing is. Deze richtlijn dient geen verplichtingen te scheppen met betrekking tot de toepassing van zulke sancties of van enig ander beschikbaar rechtshandhavingssysteem, in individuele gevallen.

(15)

Deze richtlijn moet ook voorschrijven dat de lidstaten uitlokking van of medeplichtigheid aan de bedoelde strafbare feiten eveneens strafbaar stellen.

(16)

Om ervoor te zorgen dat de sancties voor de in deze richtlijn bedoelde strafbare feiten doeltreffend en afschrikkend zijn, moet deze richtlijn voorzien in een minimumhoogte van de maximum gevangenisstraf.

(17)

Deze richtlijn moet worden toegepast binnen het rechtskader dat werd vastgelegd in Verordening (EU) nr. 596/2014 en de uitvoeringsmaatregelen van die verordening.

(18)

Ter wille van de doeltreffende uitvoering van het Europees beleid dat de integriteit van de financiële markten moet waarborgen, als vastgelegd in Verordening (EU) nr. 596/2014, moeten de lidstaten ook rechtspersonen voor onder deze richtlijn vallende strafbare feiten aansprakelijk stellen door hantering van doeltreffende, evenredige en afschrikkende, al dan niet strafrechtelijke sancties of andere maatregelen, zoals bijvoorbeeld de sancties voorzien in Verordening (EU) nr. 596/2014. Tot die sancties of andere maatregelen kan behoren dat een definitieve sanctieoplegging, met inbegrip van de naam van de strafbare rechtspersoon, wordt gepubliceerd, rekening houdende met de grondrechten en het beginsel van evenredigheid, met risico’s voor de stabiliteit van de financiële markten en met lopende onderzoeken. De lidstaten moeten, waar wenselijk en waar nationaal recht voorziet in strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen, die strafrechtelijke aansprakelijkheid ook uitbreiden — overeenkomstig het nationale recht — voor de in deze richtlijn omschreven strafbare feiten. Deze richtlijn mag de lidstaten niet beletten om definitieve beslissingen inzake aansprakelijkheid of sancties te publiceren.

(19)

De lidstaten dienen de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de wetshandhavings- en rechterlijke autoriteiten of andere diensten die belast zijn met het onderzoek naar of de vervolging van de in deze richtlijn bedoelde strafbare feiten, in de mogelijkheid verkeren om doelmatige opsporingsmiddelen in te zetten. Rekening houdend met onder andere het evenredigheidsbeginsel moet het gebruik, overeenkomstig het nationale recht, van die middelen in verhouding staan tot de aard en de ernst van de onderzochte strafbare feiten.

(20)

Aangezien deze richtlijn voorziet in minimumvoorschriften, staat het de lidstaten vrij om strengere strafrechtelijke bepalingen voor marktmisbruik uit te werken of te handhaven.

(21)

De lidstaten kunnen er bijvoorbeeld in voorzien dat marktmanipulatie, waaraan roekeloosheid of ernstige mate van onzorgvuldigheid ten grondslag ligt, wordt aangemerkt als een strafbaar feit.

(22)

De in deze richtlijn opgenomen verplichtingen om in hun nationale wetgeving strafrechtelijke sancties op te nemen voor natuurlijke personen en straffen voor rechtspersonen, ontslaan de lidstaten niet van de verplichting in hun nationale wetgeving te voorzien in administratieve sancties en andere maatregelen voor onder Verordening (EU) nr. 596/2014 vallende inbreuken, tenzij de lidstaten overeenkomstig Verordening (EU) nr. 596/2014 hebben besloten voor die inbreuken in hun nationale wetgeving alleen in strafrechtelijke sancties te voorzien.

(23)

Het toepassingsgebied van deze richtlijn is zodanig afgebakend dat het een aanvulling vormt op en de doeltreffende uitvoering waarborgt van Verordening (EU) nr. 596/2014. Ofschoon strafbare feiten die, indien opzettelijk gepleegd en ten minste in ernstige gevallen, overeenkomstig deze richtlijn strafbaar behoren te zijn, is voor toepassing van sancties op inbreuken op Verordening (EU) nr. 596/2014 niet nodig dat opzet wordt bewezen of dat de inbreuk als ernstig wordt aangemerkt. Bij de toepassing van het recht waarin deze richtlijn is omgezet, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat het opleggen van strafrechtelijke sancties op grond van onder deze richtlijn vallende strafbare feiten en van administratieve sancties overeenkomstig Verordening (EU) nr. 596/2014 niet leidt tot een schending van het „ne bis in idem”-beginsel.

(24)

Onverminderd de algemene bepalingen van het nationale strafrecht inzake toepassing en tenuitvoerlegging van vonnissen naargelang de concrete omstandigheden in het individuele geval, moeten de op te leggen sancties evenredig zijn, waarbij rekening wordt gehouden met de door de aansprakelijk gestelde personen gemaakte winsten of de voorkomen verliezen, met de schade aan andere personen ten gevolge van het strafbare feit en, in voorkomend geval, aan de werking van de markten of de economie in bredere zin.

(25)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het verzekeren van de beschikbaarheid van strafrechtelijke sancties voor ten minste de meest ernstige vormen van marktmisbruik in de hele Unie, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar, gelet op de omvang en de effecten van deze richtlijn, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, als vastgelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstelling te bereiken.

(26)

De toename van grensoverschrijdende activiteiten vergt een efficiënte en effectieve samenwerking tussen de nationale autoriteiten die belast zijn met opsporing en vervolging van strafbare feiten rond marktmisbruik. De organisatievorm en de bevoegdheden van die nationale autoriteiten in de verschillende lidstaten mogen hun samenwerking niet in de weg staan.

(27)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest), zoals verankerd in het VEU. De richtlijn dient in het bijzonder te worden toegepast met inachtneming van het recht op bescherming van persoonsgegevens (artikel 8), de vrijheid van meningsuiting en informatie (artikel 11), de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16), het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht (artikel 47), het vermoeden van onschuld en rechten van de verdediging (artikel 48), het legaliteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel inzake strafbare feiten en straffen (artikel 49) en het recht om niet tweemaal in een strafrechtelijke procedure voor hetzelfde strafbare feit te worden berecht of gestraft (artikel 50).

(28)

Bij de uitvoering van deze richtlijn moeten de lidstaten instaan voor de procedurele rechten van verdachten of beklaagden in strafprocedure. Hun verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn laten hun verplichtingen uit hoofde van het Unierecht inzake procedurele rechten in strafzaken onverlet. Niets in deze richtlijn dient ter beperking van de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting in de media voor zover die vrijheden in de Unie en in de lidstaten gewaarborgd zijn, in het bijzonder krachtens artikel 11 van het Handvest en andere toepasselijke bepalingen. Dit dient met name te worden benadrukt met betrekking tot de openbaarmaking van voorwetenschap overeenkomstig de bepalingen inzake een dergelijke openbaarmaking in deze richtlijn.

(29)

Onverminderd artikel 4 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), zal het Verenigd Koninkrijk niet deelnemen aan de vaststelling van deze richtlijn. Deze richtlijn is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op het Verenigd Koninkrijk.

(30)

Overeenkomstig de artikelen 1, 2, 3 en 4 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, heeft Ierland te kennen gegeven dat het aan de vaststelling en toepassing van deze richtlijn wenst deel te nemen.

(31)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn. Deze richtlijn is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op Denemarken.

(32)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming heeft op 10 februari 2012 een advies (6) uitgebracht,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn stelt de minimumvoorschriften vast voor strafrechtelijke sancties voor handel met voorwetenschap, wedderrechtelijke openbaarmaking van voorwetenschap en marktmanipulatie, teneinde de integriteit van de financiële markten in de Unie te garanderen en de bescherming van de beleggers en het vertrouwen in deze markten te verhogen.

2.   Deze richtlijn is van toepassing op:

a)

financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt of waarvoor toelating tot de handel op een gereglementeerde markt is aangevraagd;

b)

financiële instrumenten die worden verhandeld op een meerzijdig handelsplatform (multilateral trading facility — MTF), die zijn toegelaten tot de handel op een MTF of waarvoor toelating tot de handel op een MTF is aangevraagd;

c)

financiële instrumenten die worden verhandeld op een georganiseerd handelsplatform (organised trading facility — OTF);

d)

niet onder a), b) of c) vallende financiële instrumenten waarvan de koers of de waarde afhankelijk is van, of van invloed is op, de koers of de waarde van een in die punten bedoeld financieel instrument, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, kredietverzuimswaps en contracten ter verrekening van verschillen.

Deze richtlijn is ook van toepassing op gedragingen of transacties, waaronder biedingen, met betrekking tot het veilen van emissierechten of andere op emissierechten gebaseerde veilingproducten op een veilingplatform dat is toegelaten als een gereglementeerde markt, ook indien de geveilde producten geen financiële instrumenten zijn, uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Commissie (7). Onverminderd eventuele specifieke bepalingen betreffende biedingen gedaan in het kader van een veiling, zijn de bepalingen in deze richtlijn met betrekking tot handelsorders van toepassing op dergelijke biedingen.

3.   Deze richtlijn is niet van toepassing op:

a)

handel in eigen aandelen in het kader van terugkoopprogramma’s indien die handel plaatsvindt overeenkomstig artikel 5, leden 1, 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 596/2014;

b)

handel in effecten of daarmee verbonden instrumenten als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a) en b), van Verordening (EU) nr. 596/2014 voor de stabilisering van effecten, indien die handel plaatsvindt overeenkomstig artikel 5, leden 4 en 5, van die Verordening (EU);

c)

transacties, orders en gedragingen die beleidsmatig worden uitgevoerd voor het beheer van valuta en wisselkoersen of overheidsschuld, overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) nr. 596/2014, transacties, orders en gedragingen overeenkomstig artikel 6, lid 2, activiteiten in het kader van het klimaatbeleid van de Unie overeenkomstig artikel 6, lid 3, of activiteiten in het kader van het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid van de Unie, overeenkomstig artikel 6, lid 4.

4.   Artikel 5 is ook van toepassing op:

a)

spotcontracten voor grondstoffen die geen voor de groothandel bestemde energieproducten zijn, waarbij de transactie, order of gedraging van invloed is op de koers of de waarde van een in lid 2 van onderhavig artikel bedoeld financieel instrument;

b)

soorten financiële instrumenten, waaronder afgeleide contracten of afgeleide instrumenten voor de overdracht van kredietrisico, waarbij de transactie, order, bieding of gedraging een effect heeft op de koers of de waarde van spotcontracten voor grondstoffen waarvan de koers of de waarde afhankelijk is van de koers of de waarde van die financiële instrumenten;

c)

gedragingen met betrekking tot benchmarks.

5.   Deze richtlijn is van toepassing op elke transactie, opdracht of gedraging met betrekking tot elk financieel instrument als bedoeld in de leden 2 en 4 van dit artikel, ongeacht of een dergelijke transactie, opdracht of gedraging al dan niet plaatsvindt op een handelsplatform.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de volgende definities:

1.   „financieel instrument”: elk financieel instrument als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 15, van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (8);

2.   „spotcontract voor grondstoffen”: spotcontract voor grondstoffen als omschreven in alle contracten in de zin van artikel 3, lid 1, punt 15, van Verordening (EU) nr. 596/2014;

3.   „terugkoopprogramma”: de handel in eigen aandelen overeenkomstig de artikelen 21 tot en met 27 van Richtlijn 2012/30/EU van het Europees Parlement en de Raad (9);

4.   „voorwetenschap”: informatie in de zin van artikel 7, leden 1 tot en met 4, van Verordening (EU) nr. 596/2014;

5.   „emissierecht”: een emissierecht als omschreven onder punt 11 van deel C van bijlage I bij Richtlijn 2014/65/EU;

6.   „benchmark”: een benchmark in de zin van artikel 3, lid 1, punt 29, van Verordening (EU) nr. 596/2014;

7.   „geaccepteerde marktpraktijk”: een specifieke marktpraktijk die door de bevoegde autoriteit van een lidstaat in overeenstemming met artikel 13 van Verordening (EU) nr. 596/2014 is geaccepteerd;

8.   „stabilisatie”: stabilisatie in de zin van artikel 3, lid 2, onder d), van Verordening (EU) nr. 596/2014;

9.   „gereglementeerde markt”: een gereglementeerde markt in de zin van artikel 4, lid 1, punt 21, van Richtlijn 2014/65/EU;

10.   „multilaterale handelsfaciliteit” (multilateral trading facility — MTF): een multilaterale handelsfaciliteit in de zin van artikel 4, lid 1, punt 22, van Richtlijn 2014/65/EU;

11.   „georganiseerde handelsfaciliteit” (organised trading facility — OTF): een georganiseerde handelsfaciliteit in de zin van artikel 4, lid 1, punt 23, van Richtlijn 2014/65/EU;

12.   „handelsplatform”: een handelsplatform in de zin van artikel 4, lid 1, punt 24, van Richtlijn 2014/65/EU;

13.   „voor de groothandel bestemd energieproduct”: een voor de groothandel bestemd energieproduct in de zin van artikel 2, punt 4, van Verordening (EU) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad (10);

14.   „uitgevende instelling”: een uitgevende instelling in de zin van artikel 3, lid 1, punt 21, van Verordening (EU) nr. 596/2014.

Artikel 3

Handel met voorwetenschap, en aanbevelen of aanzetten van een ander tot handel met voorwetenschap

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat handel met voorwetenschap, het aanbevelen of aanzetten van een ander tot handel met voorwetenschap als bedoeld in leden 2 tot en met 8, ten minste in ernstige gevallen en indien opzettelijk gepleegd, als strafbaar feit worden aangemerkt.

2.   Voor de toepassing van deze richtlijn is er sprake van handel met voorwetenschap indien een persoon die over voorwetenschap beschikt die informatie gebruikt door, voor eigen rekening of voor rekening van derden, direct of indirect financiële instrumenten te verwerven of te vervreemden waarop die informatie betrekking heeft.

3.   Dit artikel is van toepassing op iedere persoon die over voorwetenschap beschikt omdat hij:

a)

lid is van de bestuurlijke, leidinggevende of toezichthoudende organen van de uitgevende instelling of de deelnemer aan de emissierechtenmarkt;

b)

deelneemt in het kapitaal van de uitgevende instelling of de deelnemer aan de emissierechtenmarkt;

c)

toegang heeft tot de informatie uit hoofde van de uitoefening van werk, een beroep of functies, of

d)

betrokken is bij criminele activiteiten.

Dit artikel is tevens van toepassing op eenieder die voorwetenschap heeft verkregen onder andere omstandigheden dan de in de eerste alinea genoemde omstandigheden en die weet dat het voorwetenschap betreft.

4.   Het gebruik van voorwetenschap door het intrekken of aanpassen van een order met betrekking tot een financieel instrument waarop de informatie betrekking heeft indien de order werd geplaatst voordat de betrokken persoon over de voorwetenschap beschikte, wordt eveneens beschouwd als handel met voorwetenschap.

5.   In verband met veilingen van emissierechten of andere op emissierechten gebaseerde veilingproducten die worden gehouden uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1031/2010 omvat het gebruik van voorwetenschap als bedoeld in lid 4 van het onderhavig artikel mede het voor eigen rekening of voor rekening van derden uitbrengen, wijzigen of intrekken van een bod.

6.   Voor de toepassing van deze richtlijn is sprake van een aanbeveling aan een derde om tot handel met voorwetenschap over te gaan, of is sprake van het aanzetten van een derde om tot handel met voorwetenschap over te gaan, indien de persoon over voorwetenschap beschikt en:

a)

een derde op basis van die informatie aanbeveelt of ertoe aanzet financiële instrumenten waarop die voorwetenschap betrekking heeft te verwerven of te vervreemden, of

b)

een derde op basis van die informatie aanbeveelt of ertoe aanzet een opdracht betreffende een financieel instrument waarop die voorwetenschap betrekking heeft in te trekken of aan te passen.

7.   Het gebruik van aanbevelingen of aansporingen als bedoeld in lid 6 komt neer op handel met voorwetenschap, indien de persoon die van de aanbeveling of aansporing gebruik maakt, weet dat die aanbeveling of aansporing op voorwetenschap is gebaseerd.

8.   Voor de toepassing van dit artikel is het enkele feit dat een persoon beschikt of beschikte over voorwetenschap, niet voldoende om te veronderstellen dat die persoon die informatie heeft gebruikt en zich derhalve heeft ingelaten met handel met voorwetenschap, indien zijn gedragingen als rechtmatig aan te merken zijn overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) nr. 596/2014.

Artikel 4

Wederrechtelijke openbaarmaking van voorwetenschap

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat wederrechtelijke openbaarmaking van voorwetenschap als bedoel in leden 2 tot en met 5 ten minste in ernstige gevallen en indien opzettelijk gepleegd, als strafbaar feit wordt aangemerkt.

2.   Voor de toepassing van deze richtlijn is sprake van wederrechtelijke openbaarmaking van voorwetenschap indien een persoon die over voorwetenschap beschikt en die voorwetenschap meedeelt aan enige andere persoon, tenzij de mededeling plaatsvindt in het kader van de normale uitoefening van werk, beroep of functie of is aan te merken als marktpeiling die wordt verricht met inachtneming van artikel 11, leden 1 tot en met 8, van Verordening (EU) nr. 596/2014.

3.   Dit artikel is van toepassing op eenieder in een positie of in omstandigheden als bedoeld in artikel 3, lid 3.

4.   Voor de toepassing van deze richtlijn vormt de voortgezette openbaarmaking van aanbevelingen of aansporingen als bedoeld in artikel 3, lid 6, wederrechtelijke openbaarmaking van voorwetenschap onder dit artikel indien de persoon die de aanbeveling of aansporingen openbaar maakt, wist dat deze op voorwetenschap was gebaseerd.

5.   Bij de toepassing van dit artikel wordt rekening gehouden met de noodzaak de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting te beschermen.

Artikel 5

Marktmanipulatie

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat marktmanipulatie als bedoeld in lid 2 ten minste in ernstige gevallen en indien opzettelijk gepleegd, als strafbaar feit wordt aangemerkt.

2.   Voor de toepassing van deze richtlijn omvat marktmanipulatie de volgende activiteiten:

a)

het aangaan van een transactie, het plaatsen van een handelsorder of elke andere gedraging die:

i)

onjuiste of misleidende signalen geeft met betrekking tot het aanbod van, de vraag naar of de koers van een financieel instrument of een daarmee verband houdend spotcontract voor grondstoffen, of

ii)

de koers van één of meer financiële instrumenten of een daarmee verband houdend spotcontract voor grondstoffen op een abnormaal of kunstmatig niveau houdt,

tenzij de persoon die de transacties is aangegaan of de handelsorders heeft geplaatst, dat om rechtmatige redenen heeft gedaan en de transacties en handelsorders in overeenstemming zijn met de gebruikelijke marktpraktijken op het desbetreffende handelsplatform;

b)

het aangaan van een transactie, plaatsen van een handelsorder of een andere activiteit of gedraging die de koers beïnvloedt van één of meer financiële instrumenten of een daarmee verband houdend spotcontract voor grondstoffen, waarbij gebruik wordt gemaakt van een kunstgreep of enigerlei andere vorm van bedrog of misleiding;

c)

de verspreiding van informatie via de media, met begrip van het internet, of anderszins, die onjuiste of misleidende signalen geeft met betrekking tot het aanbod van, de vraag naar of de koers van een financieel instrument of een daarmee verband houdend spotcontracten voor grondstoffen, of de koers van één of meer financiële instrumenten of een daarmee verband houdend spotcontract voor grondstoffen op een abnormaal of kunstmatig niveau houdt, waarbij de verspreiding van de informatie in kwestie de persoon die de bewuste informatie verspreid heeft een voordeel of winst behaalt, voor hemzelf of voor derden, of

d)

het doorgeven van onjuiste of misleidende informatie, het verstrekken van onjuiste of misleidende inputgegevens, of enig ander gedrag waarmee de berekening van een benchmark wordt gemanipuleerd.

Artikel 6

Uitlokking, medeplichtigheid en poging

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat uitlokking van en medeplichtigheid aan de in artikel 3, leden 2 tot en met 5, en de artikelen 4 en 5 vastgelegde feiten strafbaar worden gesteld.

2.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de poging om de in artikel 3, leden 2 tot en met 5, en lid 7, en artikel 5 genoemde feiten te plegen, strafbaar wordt gesteld.

3.   Artikel 3, lid 8, is mutatis mutandis van toepassing.

Artikel 7

Strafrechtelijke sancties voor natuurlijke personen

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in de artikelen 3 tot en met 6 bedoelde feiten strafbaar worden gesteld met doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties.

2.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat op de in de artikelen 3 en 5 bedoelde strafbare feiten een maximale gevangenisstraf van ten minste vier jaar wordt gesteld.

3.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat op het in artikel 4 bedoelde strafbare feit een maximale gevangenisstraf van ten minste twee jaar wordt gesteld.

Artikel 8

Aansprakelijkheid van rechtspersonen

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de in de artikelen 3 tot en met 6 bedoelde strafbare feiten wanneer die feiten in hun voordeel zijn gepleegd door enige persoon die hetzij individueel, hetzij als lid van een orgaan van de rechtspersoon optreedt en die bij de rechtspersoon een leidende functie bekleedt op grond van:

a)

een bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen;

b)

een bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen, of

c)

een bevoegdheid om binnen de rechtspersoon toezicht uit te oefenen.

2.   De lidstaten nemen ook de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld indien ten gevolge van gebrekkig toezicht of gebrekkige controle door een in lid 1 bedoelde persoon, een strafbaar feit in de zin van de artikelen 3 tot en met 6 kon worden begaan ten voordele van die rechtspersoon door een persoon die onder diens gezag staat.

3.   De aansprakelijkheid van rechtspersonen krachtens de leden 1 en 2 sluit niet de strafvervolging uit van natuurlijke personen wegens het plegen of uitlokken van, of medeplichtigheid aan een in de artikelen 3 tot en met 6 bedoeld strafbaar feit.

Artikel 9

Straffen voor rechtspersonen

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat aan een rechtspersoon die ingevolge artikel 8 aansprakelijk is gesteld, sancties kunnen worden opgelegd die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn; deze sancties omvatten strafrechtelijke of niet-strafrechtelijke geldboeten en kunnen andere sancties omvatten, zoals:

a)

uitsluiting van door de overheid verleende voordelen of steun;

b)

een tijdelijk of permanent verbod op het uitoefenen van commerciële activiteiten;

c)

plaatsing onder toezicht van de rechter;

d)

gerechtelijke ontbinding;

e)

tijdelijke of permanente sluiting van vestigingen die zijn gebruikt voor het plegen van het strafbare feit.

Artikel 10

Rechtsmacht

1.   Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de in de artikelen 3 tot en met 6 bedoelde strafbare feiten indien het strafbare feit is gepleegd:

a)

geheel of gedeeltelijk op het eigen grondgebied, of

b)

door een van de eigen onderdanen, in elk geval voor zover het feit waar het gepleegd is, een strafbaar feit uitmaakt.

2.   Een lidstaat stelt de Commissie in kennis van zijn besluit om zijn rechtsmacht tevens te vestigen ten aanzien van strafbare feiten als bedoeld in de artikelen 3 tot en met 6 die buiten zijn grondgebied zijn gepleegd, indien:

a)

de dader zijn vaste woon- of verblijfplaats op zijn grondgebied heeft, of

b)

het strafbare feit is gepleegd in het voordeel van een op zijn grondgebied gevestigde rechtspersoon.

Artikel 11

Opleiding

Onverlet de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de verschillen in rechterlijke organisatie binnen de Unie, vragen de lidstaten degenen die verantwoordelijk zijn voor de opleiding van bij strafrechtelijke procedures en onderzoeken betrokken rechters, aanklagers, politiefunctionarissen en justitieel personeel, een adequate opleiding in het licht van de doelstellingen van deze richtlijn te bieden.

Artikel 12

Verslag

Uiterlijk op 4 juli 2018 brengt de Commissie verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de werking van deze richtlijn en, in voorkomend geval, over de noodzaak deze te wijzigen, mede gelet op de interpretatie van het begrip ernstige gevallen als bedoeld in artikel 3, lid 1, artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 1, de hoogte van de door de lidstaten voorziene sancties en de mate waarin de in deze richtlijn geboden facultatieve opties zijn overgenomen.

Indien nodig gaat het verslag van de Commissie vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

Artikel 13

Omzetting

1.   De lidstaten dienen voor 3 juli 2016 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

Zij passen deze bepalingen toe met ingang van 3 juli 2016 onder voorbehoud van de inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 596/2014.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 15

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 16 april 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  PB C 161 van 7.6.2012, blz. 3.

(2)  PB C 181 van 21.6.2012, blz. 64.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 4 februari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 april 2014.

(4)  Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) (PB L 96 van 12.4.2003, blz. 16).

(5)  Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (verordening marktmisbruik) en houdende intrekking van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijnen 2003/124/EG, 2003/125/EG en 2004/72/EG van de Commissie (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

(6)  PB C 177 van 20.6.2012, blz. 1.

(7)  Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Commissie van 12 november 2010 inzake de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van de veiling van broeikasgasemissierechten overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PB L 302 van 18.11.2010, blz. 1).

(8)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2011/61/EU en Richtlijn 2002/92/EG (zie bladzijde 349 van dit Publicatieblad).

(9)  Richtlijn 2012/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 strekkende tot het coördineren van de waarborgen welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van artikel 54, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 74).

(10)  Verordening (EU) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie (PB L 326 van 8.12.2011, blz. 1).


12.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 173/190


RICHTLIJN 2014/59/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 mei 2014

betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De financiële crisis heeft aangetoond dat er op het niveau van de Unie een groot tekort aan adequate instrumenten bestaat om doeltreffend te kunnen omgaan met zwakke of falende kredietinstellingen en beleggingsondernemingen („instellingen”). Dergelijke instrumenten zijn in het bijzonder nodig om insolventie te voorkomen of, indien insolventie zich voordoet, de negatieve gevolgen ervan tot een minimum te beperken door de systeemkritische functies van de betrokken instelling te vrijwaren. Tijdens de crisis waren deze uitdagingen een belangrijke factor die de lidstaten ertoe noopte instellingen met het geld van de belastingbetaler te redden. Het doel van een geloofwaardig herstel- en afwikkelingskader bestaat erin dergelijke maatregelen zoveel mogelijk overbodig te maken.

(2)

De financiële crisis was van systemische omvang in die zin dat een groot deel van de kredietinstellingen moeilijker toegang tot financiering kregen. Om een falen met gevolgen voor de hele economie te voorkomen, vergt een dergelijke crisis maatregelen om alle kredietinstellingen die voor de rest solvabel zijn, onder gelijke voorwaarden toegang tot financiering te bieden. Dit houdt in dat de centrale banken algemene liquiditeitssteun gaven en dat de lidstaten garanties gaven voor effecten die door solvente kredietinstellingen waren uitgegeven.

(3)

De Europese financiële markten zijn sterk geïntegreerd en verweven met tal van instellingen die op grote schaal buiten de landsgrenzen actief zijn. Het falen van een grensoverschrijdende instelling zal naar alle waarschijnlijkheid van invloed zijn op de stabiliteit van de financiële markten in de verschillende lidstaten waarin zij actief is. Het onvermogen van de lidstaten om de zeggenschap over een falende instelling te verwerven en deze zodanig af te wikkelen dat bredere systeemschade effectief wordt voorkomen, kan het wederzijdse vertrouwen van de lidstaten en de geloofwaardigheid van de interne markt voor financiële diensten ondermijnen. De stabiliteit van de financiële markten is dus een essentiële voorwaarde voor de totstandbrenging en het functioneren van de interne markt.

(4)

Momenteel zijn de procedures voor de afwikkeling van instellingen niet geharmoniseerd op Unieniveau. Sommige lidstaten hanteren voor instellingen dezelfde procedures die zij ook op andere insolvente ondernemingen toepassen. In sommige gevallen zijn deze procedures aan instellingen aangepast. Er zijn aanzienlijke inhoudelijke en procedurele verschillen tussen de wetten, regels en administratieve voorschriften die in de lidstaten voor de insolventie van instellingen gelden. Daarnaast heeft de financiële crisis duidelijk aangetoond dat algemene insolventieprocedures ten aanzien van ondernemingen mogelijk niet altijd geschikt zijn voor instellingen, omdat ze wellicht niet altijd een snel optreden, de continuïteit van de kritieke functies van instellingen en de financiële stabiliteit waarborgen.

(5)

Er is derhalve behoefte aan een regeling die de autoriteiten toerust met een pakket geloofwaardige instrumenten om tijdig en snel genoeg in een zwakke of falende instelling te kunnen ingrijpen om de continuïteit van de kritieke financiële en economische functies van de instelling te waarborgen en tegelijkertijd het effect van het falen van de instelling op de economie en het financiële systeem tot een minimum te beperken. Die regeling moet tevens garanderen dat verliezen eerst door aandeelhouders worden gedragen, en daarna door schuldeisers, op voorwaarde dat geen enkele schuldeiser grotere verliezen maakt dan hij zou hebben gemaakt indien de instelling volgens een normale insolventieprocedure zou zijn geliquideerd conform het beginsel, zoals geformuleerd in deze richtlijn, dat geen enkele schuldeiser slechter af mag zijn. Nieuwe bevoegdheden moeten de autoriteiten bijvoorbeeld in staat stellen de ononderbroken toegang tot deposito’s en betalingstransacties te handhaven, alsook, in voorkomend geval, levensvatbare onderdelen van de instelling te verkopen en de verliezen op een eerlijke en voorspelbare manier te verdelen. Deze doelstellingen moeten een destabilisatie van de financiële markten helpen voorkomen en de kosten voor de belastingbetaler zoveel mogelijk beperken.

(6)

Door de aan de gang zijnde herziening van het regelgevingskader, met name de versterking van de kapitaal- en liquiditeitsbuffers en betere instrumenten voor macroprudentieel beleid, zal de waarschijnlijkheid van toekomstige crises verkleinen en zullen instellingen beter bestand zijn tegen economische stress, ongeacht of die wordt veroorzaakt door systeemstoringen dan wel door gebeurtenissen die specifiek zijn voor die instelling. Het is echter niet mogelijk een regelgevings- en toezichtskader te ontwerpen dat kan voorkomen dat deze instellingen ooit in moeilijkheden raken. Daarom moeten de lidstaten voorbereid zijn en over de nodige herstel- en afwikkelingsinstrumenten beschikken om met situaties om te gaan waarbij er sprake is van zowel systeemcrises als het falen van individuele instellingen. Deze instrumenten moeten mechanismen omvatten die de autoriteiten in staat stellen doeltreffend om te gaan met instellingen die falen of waarschijnlijk zullen falen.

(7)

Bij de uitoefening van deze bevoegdheden en het nemen van maatregelen moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waarin het falen zich voordoet. Als het probleem zich in een individuele instelling voordoet en de rest van het financiële stelsel niet aangetast is, kunnen de autoriteiten hun afwikkelingsbevoegdheden uitoefenen zonder dat er voor besmettingseffecten hoeft te worden gevreesd. In een wankele omgeving moet daarentegen behoedzamer worden opgetreden om de financiële markten niet te destabiliseren.

(8)

Bij een afwikkeling van een instelling waarbij de continuïteit van deze wordt gehandhaafd, kunnen in laatste instantie overheidsinstrumenten voor financiële stabilisatie worden gebruikt, waaronder tijdelijke overheidseigendom. Daarom is het essentieel dat de afwikkelingsbevoegdheden en de financieringsregelingen voor de afwikkeling op dergelijke wijze worden georganiseerd dat de belastingbetalers de begunstigden zijn van eventuele overschotten die resulteren uit de herstructurering van een instelling die door de overheid in veiligheid wordt gebracht. Verantwoordelijkheid en het dragen van risico’s moeten worden beloond.

(9)

Sommige lidstaten hebben reeds wetswijzigingen doorgevoerd waarmee mechanismen voor de afwikkeling van falende instellingen zijn geïntroduceerd; andere hebben blijk gegeven van hun intentie om dergelijke mechanismen te introduceren als ze niet op Unieniveau worden aangenomen. Het ontbreken van gemeenschappelijke voorwaarden, bevoegdheden en procedures voor de afwikkeling van instellingen zal naar alle waarschijnlijkheid een belemmering vormen voor het vlotte functioneren van de interne markt en voor de samenwerking tussen nationale autoriteiten bij het omgaan met falende grensoverschrijdende groepen instellingen. Dit geldt in het bijzonder in gevallen waarin verschillende benaderingen ertoe leiden dat nationale autoriteiten niet beschikken over dezelfde mate van zeggenschap of hetzelfde vermogen om instellingen af te wikkelen. Deze verschillen in afwikkelingsregelingen kunnen ook een verschillend effect op de kosten voor bankfinanciering in de verschillende lidstaten sorteren en voor mogelijke verstoringen van de concurrentie tussen instellingen zorgen. Doeltreffende afwikkelingsregelingen in alle lidstaten zijn nodig om te voorkomen dat instellingen beperkingen ondervinden bij de uitoefening van hun in het kader van de interne markt bestaande vestigingsrecht vanwege het financiële vermogen van hun lidstaat van herkomst om hun falen te controleren.

(10)

Deze belemmeringen moeten worden weggenomen en er moeten voorschriften worden aangenomen om ervoor te zorgen dat de internemarktregels niet worden ondermijnd. Daartoe dienen de voorschriften voor de afwikkeling van instellingen aan gemeenschappelijke minimale harmonisatieregels worden onderworpen.

(11)

Om te zorgen voor consistentie met de bestaande Uniewetgeving op het terrein van financiële dienstverlening en voor een zo groot mogelijke financiële stabiliteit in het hele spectrum van instellingen, moet de afwikkelingsregeling gelden voor instellingen en voor beleggingsondernemingen die vallen onder de prudentiële vereisten die zijn vastgelegd in Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) en Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (5). De regeling dient ook van toepassing te zijn op financiële holdings en gemengde financiële holdings als bedoeld in Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (6), en op gemengde holdings en financiële instellingen wanneer deze laatste dochterondernemingen zijn van een instelling of van een financiële holding, een gemengde financiële holding of een gemengde holding en op geconsolideerde basis onder het toezicht van een moederonderneming vallen. De crisis heeft laten zien dat de insolventie van een aan een groep verbonden entiteit snel de solvabiliteit van de hele groep onder druk kan zetten en dus zelfs zijn eigen systeemimplicaties kan hebben. De autoriteiten moeten daarom ook beschikken over doeltreffende actiemiddelen ten aanzien van deze entiteiten om besmetting te voorkomen en een consistente afwikkelingsregeling voor de groep als geheel uit te werken, aangezien de insolventie van een aan een groep verbonden entiteit snel de solvabiliteit van de hele groep zou kunnen schaden.

(12)

Om consistentie in het regelgevingskader te verzekeren, zouden centrale tegenpartijen als gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7) en centrale effectenbewaarinstellingen als gedefinieerd in de toekomstige verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie en betreffende centrale effectenbewaarinstellingen (Central Securities Depositories - csd's) onder een afzonderlijk wetgevingsinitiatief kunnen vallen dat tot doel heeft een herstel- en afwikkelingskader voor die instellingen vast te stellen.

(13)

Het gebruik van de afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden waarin deze richtlijn voorziet, kan de rechten van aandeelhouders en schuldeisers verstoren. Met name de bevoegdheid van de autoriteiten om de aandelen of alle activa van een instelling of een deel daarvan zonder toestemming van de aandeelhouders aan een particuliere verkrijger over te dragen, doet afbreuk aan de eigendomsrechten van aandeelhouders. Daarnaast kan de bevoegdheid om te bepalen welke passiva van een falende instelling moeten worden overgedragen met het oog op het streven om de continuïteit van de diensten te waarborgen en nadelige gevolgen voor de financiële stabiliteit te voorkomen, de gelijke behandeling van schuldeisers schaden. Daarom mogen er alleen afwikkelingsmaatregelen worden genomen als dat nodig is in het openbaar belang en dient elke aantasting van de rechten van aandeelhouders en schuldeisers die voortvloeit uit afwikkelingsmaatregelen verenigbaar te zijn met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest). Met name wanneer schuldeisers die tot dezelfde categorie behoren, in het kader van een afwikkelingsactie anders behandeld worden, moeten dergelijke verschillen door het algemeen belang worden gerechtvaardigd en evenredig zijn met de te voorkomen risico’s, en mogen zij direct noch indirect onderscheid maken op grond van nationaliteit.

(14)

In de context van de herstel- en afwikkelingsplannen dienen de autoriteiten rekening te houden met de aard van de bedrijfsactiviteiten van een instelling, de aandeelhoudersstructuur, de rechtsvorm, het risicoprofiel, de omvang, de juridische status en de verwevenheid van een instelling met andere instellingen of met het financiële stelsel als geheel, de reikwijdte en complexiteit van haar activiteiten, haar deelname aan een institutioneel protectiestelsel of andere coöperatieve, op wederzijdse solidariteit gebaseerde systemen, en de vraag of zij beleggingsdiensten of -activiteiten verricht en of het falen en de daaropvolgende afwikkeling van die instelling volgens de normale insolventieprocedure waarschijnlijk een aanzienlijk negatief effect op de financiële markten, op andere instellingen of op de financieringsvoorwaarden of op de economie in ruimere zin zou hebben, en bij het hanteren van de verschillende bevoegdheden en instrumenten waarover zij beschikken, moeten zij erop toezien dat de regeling op passende en evenredige wijze wordt toegepast, en dat de administratieve lasten met betrekking tot de verplichtingen inzake de voorbereiding van het herstel- en afwikkelingsplan zo beperkt mogelijk worden gehouden. De in deze richtlijn en in de bijlage daarbij vermelde inhoud en informatie stellen een minimumnorm vast voor instellingen die duidelijk systeemrelevant zijn, maar de autoriteiten mogen naargelang van de instelling andere of aanzienlijk minder strenge vereisten inzake afwikkelingsplanning en informatie toepassen en in plaats van de jaarlijkse bijwerking een lagere frequentie opleggen. In het geval van een kleine, weinig verweven en weinig complexe instelling kan een herstelplan worden beperkt tot bepaalde basisinformatie over de structuur en de voorwaarden voor herstelmaatregelen en de mogelijkheden tot herstel. Indien een instelling toestemming zou krijgen om insolvent te worden, dan zou het afwikkelingsplan beperkt kunnen worden. Voorts moet de regeling op dergelijke wijze worden toegepast dat de stabiliteit van de financiële markten niet in gevaar komt. Met name in situaties die worden gekenmerkt door ruimere problemen of zelfs twijfel over de weerbaarheid van veel instellingen is het essentieel dat de autoriteiten rekening houden met het besmettingsrisico dat verbonden is aan de maatregelen die ten aanzien van een individuele instelling worden genomen.

(15)

Om snel genoeg te kunnen optreden, om de onafhankelijkheid van economische actoren te garanderen en om belangenconflicten te vermijden, moeten de lidstaten overheidsorganen of instanties waaraan bevoegdheden van openbaar gezag zijn verleend, aanwijzen die de functies en taken met betrekking tot afwikkeling op grond van deze richtlijn moeten uitvoeren. De lidstaten moeten er zorg voor dragen dat aan deze afwikkelingsautoriteiten voldoende middelen worden toegekend. De aanwijzing van overheidsautoriteiten mag delegering onder de verantwoordelijkheid van een afwikkelingsautoriteit niet uitsluiten. Het is echter niet nodig exact voor te schrijven welke autoriteit of autoriteiten de lidstaten als afwikkelingsautoriteit moeten aanwijzen. Harmonisatie van dit aspect kan weliswaar de coördinatie vergemakkelijken, maar zou ook een aanzienlijke bemoeienis met de constitutionele en bestuurlijke stelsels van de lidstaten betekenen. Een voldoende mate van coördinatie kan ook worden bereikt met een minder verstorende eis: alle nationale autoriteiten die bij de afwikkeling van instellingen betrokken zijn, moeten worden vertegenwoordigd in afwikkelingscolleges, waarin coördinatie op grensoverschrijdend of Unieniveau dient plaats te vinden. De lidstaten moeten dus vrij kunnen kiezen welke autoriteiten verantwoordelijk moeten zijn voor de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van in deze richtlijn vastgelegde bevoegdheden. Indien een lidstaat de autoriteit die voor het prudentiële toezicht op instellingen verantwoordelijk is (de bevoegde autoriteit), als afwikkelingsautoriteit aanwijst, moeten er passende structurele regelingen worden getroffen om de toezicht- en de afwikkelingsfunctie te scheiden. Deze scheiding mag niet beletten dat de afwikkelingsautoriteit toegang heeft tot informatie die voor de toezichtfunctie beschikbaar is.

(16)

In het licht van de gevolgen die het falen van een instelling kan hebben op het financiële stelsel en de economie van een lidstaat en de mogelijke noodzaak om overheidsmiddelen te gebruiken voor de afwikkeling van een crisis, moeten de ministeries van Financiën of andere bevoegde ministeries in de lidstaten in een vroeg stadium nauw bij het proces van crisisbeheer en -afwikkeling worden betrokken.

(17)

Voor een doeltreffende afwikkeling van in de gehele Unie actieve instellingen of groepsentiteiten is het noodzakelijk dat bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten binnen toezicht- en afwikkelingscolleges samenwerken in alle door deze richtlijn bestreken fasen, van de opstelling van herstel- en afwikkelingsplannen tot de eigenlijke afwikkeling van een instelling. In geval van een verschil van mening tussen nationale autoriteiten over overeenkomstig deze richtlijn ten aanzien van instellingen te nemen besluiten dient de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) („EBA”), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (8) in de in deze richtlijn vermelde gevallen in laatste instantie bemiddelend te kunnen optreden. In bepaalde gevallen is bij deze richtlijn voorzien in de bindende bemiddeling door de EBA overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Dergelijke bindende bemiddeling laat de mogelijkheid tot niet-bindende bemiddeling overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 in andere gevallen onverlet.

(18)

Bij de afwikkeling van in de gehele Unie actieve instellingen of groepen moeten de genomen besluiten ook beogen de financiële stabiliteit te vrijwaren en de economische en sociale gevolgen in de lidstaten waar de instelling of de groep actief is zoveel mogelijk te beperken.

(19)

Om op efficiënte wijze met falende instellingen te kunnen omgaan, dienen de autoriteiten de bevoegdheid te hebben om voorbereidende en preventieve maatregelen op te leggen.

(20)

Gezien de uitbreiding van de verantwoordelijkheden van de EBA en taken als vastgelegd in deze richtlijn, moeten het Europees Parlement, de Raad en de Commissie ervoor zorgen dat de nodige personele en financiële middelen onverwijld beschikbaar worden gesteld. Daartoe moet in de procedure voor de opstelling en de uitvoering van en het toezicht op de begroting, als bedoeld in de artikelen 63 en 64 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, rekening worden gehouden met die taken. Het Europees Parlement en de Raad moeten waarborgen dat wordt voldaan aan de beste normen op het gebied van doeltreffendheid.

(21)

Het is van essentieel belang dat instellingen herstelplannen opstellen met daarin maatregelen die zij moeten nemen om hun financiële positie te herstellen na een aanmerkelijke verslechtering, en dat zij die regelmatig bijwerken. Deze plannen moeten gedetailleerd zijn en gebaseerd zijn op realistische aannamen die in verschillende solide en ernstige scenario’s van toepassing zijn. De verplichting tot het opstellen van een herstelplan moet echter evenredig worden toegepast, waarbij rekening moet worden gehouden met de systeemrelevantie en de verwevenheid, onder meer via onderlinge-waarborgregelingen, van de instelling of de groep. Bijgevolg moet voor de vereiste inhoud ook rekening worden gehouden met de aard van de financieringsbronnen van de instelling, met inbegrip van onderling gewaarborgde financiering of verplichtingen, en de mate waarin groepssteun op geloofwaardige wijze beschikbaar is. Van de instellingen moet worden geëist dat zij hun plannen bij de bevoegde autoriteiten indienen voor een volledige beoordeling ervan, waarbij onder meer moet worden gekeken of de plannen allesomvattend zijn en de levensvatbaarheid van de instelling daadwerkelijk en tijdig kunnen herstellen, zelfs in perioden van ernstige financiële stress.

(22)

In de afwikkelingsplannen moeten mogelijke maatregelen worden vermeld die het bestuur van de instelling zou kunnen nemen als aan de voorwaarden voor vroegtijdige interventie wordt voldaan.

(23)

Om na te gaan of een maatregel van de particuliere sector binnen een redelijk tijdsbestek kan voorkomen dat een instelling faalt, moet de relevante autoriteit rekening houden met de effectiviteit van de vroegtijdige-interventiemaatregelen die binnen het vooraf door de bevoegde autoriteit vastgestelde tijdsbestek zijn genomen. In het geval van groepsherstelplannen moet bij het opstellen van de plannen rekening worden gehouden met de mogelijke gevolgen van de herstelmaatregelen voor alle lidstaten waar de groep actief is.

(24)

Indien een instelling geen deugdelijk herstelplan presenteert, moeten de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben om te verlangen dat die instelling de nodige maatregelen neemt om de wezenlijke tekortkomingen van het plan te verhelpen. Dit vereiste kan afbreuk doen aan de vrijheid van ondernemerschap, die is verankerd in artikel 16 van het Handvest. De beperking van dit grondrecht is echter noodzakelijk om de doelstelling van financiële stabiliteit te verwezenlijken. Een dergelijke beperking is meer in het bijzonder noodzakelijk om de bedrijfsvoering van instellingen te versterken en te vermijden dat instellingen een buitensporige groei vertonen of buitensporige risico’s nemen zonder dat zij in staat zijn tegenslagen en verliezen op te vangen en hun kapitaalbasis te herstellen. De beperking is evenredig omdat zij een preventief optreden toelaat voor zover dat voor het verhelpen van de tekortkomingen noodzakelijk is, en voldoet derhalve aan artikel 52 van het Handvest.

(25)

Afwikkelingsplanning is een essentieel onderdeel van een doeltreffende afwikkeling. De autoriteiten moeten over alle informatie beschikken die nodig is om te bepalen welke de kritieke functies zijn en de voortzetting daarvan te garanderen. De inhoud van een afwikkelingsplan moet echter in verhouding staan tot de systeemrelevantie van de instelling of groep.

(26)

Aangezien de instelling bevoorrechte kennis over haar eigen functioneren en eventuele daaruit resulterende problemen heeft, moeten de afwikkelingsautoriteiten de afwikkelingsplannen onder meer opstellen aan de hand van de door de betrokken instellingen verstrekte informatie.

(27)

Ter eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel en voorkoming van buitensporige administratieve lasten moet in de beperkte, in deze richtlijn vermelde gevallen worden toegestaan dat bevoegde autoriteiten en, in voorkomend geval, afwikkelingsautoriteiten per geval ontheffing van de voorschriften betreffende het opstellen van de herstel- en afwikkelingsplannen kunnen verlenen. Daarbij gaat het onder meer om instellingen die bij een centraal orgaan zijn aangesloten en die overeenkomstig artikel 21 van Richtlijn 2013/36/EU geheel of gedeeltelijk zijn vrijgesteld van prudentiële regels in het nationale recht, en instellingen die overeenkomstig artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013 tot een institutioneel protectiestelsel behoren. In elk van die gevallen moet voor het verlenen van de ontheffing aan de in deze richtlijn gestelde voorwaarden worden voldaan.

(28)

Gezien de kapitaalstructuur instellingen die bij een centraal orgaan zijn aangesloten, dienen deze instellingen voor de toepassing van deze richtlijn niet verplicht te zijn elk aparte herstel- of afwikkelingsplannen op te stellen louter op grond van het feit het centrale orgaan waarbij zij zijn aangesloten, onder rechtstreeks toezicht van de Europese Centrale Bank staat.

(29)

Afwikkelingsautoriteiten moeten, op basis van de beoordeling van de afwikkelbaarheid door de desbetreffende afwikkelingsautoriteiten, de bevoegdheid hebben om, direct of indirect via de bevoegde autoriteit, wijzigingen in de structuur en organisatie van instellingen of groepen te eisen, maatregelen nemen die noodzakelijk en evenredig zijn om wezenlijke belemmeringen voor de toepassing van afwikkelingsinstrumenten te beperken of weg te nemen en de afwikkelbaarheid van de betrokken entiteiten te waarborgen. Wegens de potentiële systeemrelevantie van alle instellingen is het voor het handhaven van de financiële stabiliteit van cruciaal belang dat autoriteiten over de mogelijkheid beschikken om elke instelling af te wikkelen. Om de in artikel 16 van het Handvest vastgelegde vrijheid van ondernemerschap te respecteren, dient de manoeuvreerruimte van de autoriteiten te worden beperkt tot hetgeen noodzakelijk is om de structuur en bedrijfsactiviteiten van de instelling te vereenvoudigen met de uitsluitende bedoeling om de afwikkelbaarheid ervan te verbeteren. Elke maatregel die met dit doel wordt opgelegd, moet bovendien in overeenstemming zijn met het Unierecht. Maatregelen mogen niet direct of indirect discriminerend zijn op grond van nationaliteit en moeten gerechtvaardigd zijn door de doorslaggevende reden dat ze in het algemeen belang bij financiële stabiliteit worden uitgevoerd. Bovendien mag een maatregel niet verder gaan dan minimaal noodzakelijk is om de beoogde doelstellingen te bereiken. Bij het bepalen van de te nemen maatregelen moeten de afwikkelingsautoriteiten rekening houden met de waarschuwingen en aanbevelingen van het Europees Comité voor systeemrisico’s dat is opgericht bij Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad (9).

(30)

De voorgestelde maatregelen voor het aanpakken of wegnemen van belemmeringen voor de afwikkelbaarheid van een instelling of groep mogen de instellingen niet beletten het hen in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) verleende vestigingsrecht uit te oefenen.

(31)

Herstel- en afwikkelingsplannen mogen niet van buitengewone openbare financiële steun uitgaan of belastingbetalers aan het risico van verlies blootstellen.

(32)

De groepsbehandeling voor herstel- en afwikkelingsplanning waarin deze richtlijn voorziet, moet van toepassing zijn op alle groepen instellingen waarop toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend, met inbegrip van groepen waarin de ondernemingen verbonden zijn door een betrekking in de zin van artikel 22, lid 7, van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (10). In de herstel- en afwikkelingsplannen moet rekening worden gehouden met de financiële, technische en bedrijfsstructuur van de desbetreffende groep. Indien er afzonderlijke herstel- en afwikkelingsplannen worden opgesteld voor instellingen die tot een groep behoren, moeten de desbetreffende autoriteiten voor zover mogelijk trachten te bewerkstelligen dat die plannen stroken met de herstel- en afwikkelingsplannen voor de rest van de groep.

(33)

In de regel moeten de groepsherstel- en -afwikkelingsplannen voor de groep in haar geheel worden opgesteld en moeten zij maatregelen bevatten met betrekking tot zowel een moederinstelling als alle afzonderlijke dochterondernemingen die deel uitmaken van een groep. De desbetreffende autoriteiten die handelen binnen het afwikkelingscollege, moeten alles in het werk stellen om te komen tot een gezamenlijk besluit over de beoordeling en de aanneming van die plannen. In specifieke gevallen waarin een afzonderlijk herstel- of afwikkelingsplan is opgesteld, mag het toepassingsgebied van het door de consoliderende toezichthouder beoordeelde groepsherstelplan of het groepsafwikkelingsplan waartoe door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau is besloten, echter niet de groepsentiteiten bestrijken waarvoor de afzonderlijke plannen door de desbetreffende autoriteiten zijn beoordeeld of opgesteld.

(34)

In het geval van groepsafwikkelingsplannen moet bij het opstellen daarvan specifiek rekening worden gehouden de mogelijke gevolgen van de afwikkelingsmaatregelen in alle lidstaten waar de groep actief is. De afwikkelingsautoriteiten van de lidstaten waar de groep dochterondernemingen heeft, moeten bij het opstellen van het plan worden betrokken.

(35)

Herstel- en afwikkelingsplannen moeten in voorkomend geval procedures omvatten voor het informeren en raadplegen van werknemersvertegenwoordigers gedurende de gehele herstel- en afwikkelingsprocedure. In voorkomend geval moeten in dit verband collectieve overeenkomsten of andere overeenkomsten tussen de sociale partners, alsook nationale wetgeving en wetgeving van de Unie betreffende inspraak van vakbonden en werknemersvertegenwoordigers bij de herstructurering van ondernemingen in acht worden genomen.

(36)

Aangezien zij gevoelige informatie bevatten, moet confidentiële informatie in de herstel- en afwikkelingsplannen onderworpen zijn aan de in deze richtlijn vastgelegde vertrouwelijkheidsvoorschriften.

(37)

De bevoegde autoriteiten moeten de herstelplannen en eventuele wijzigingen daarvan meedelen aan de desbetreffende afwikkelingsautoriteiten, en de laatstgenoemde moeten de afwikkelingsplannen en eventuele wijzigingen daarvan meedelen aan de eerstgenoemde, teneinde elke desbetreffende afwikkelingsautoriteit te allen tijde volledig op de hoogte te houden.

(38)

De verlening van financiële steun door een entiteit van een grensoverschrijdende groep aan een andere entiteit van dezelfde groep wordt op dit moment beperkt door een aantal bepalingen in nationale wetten van sommige lidstaten. Deze bepalingen zijn bedoeld om de schuldeisers en aandeelhouders van elke entiteit te beschermen. Ze houden echter geen rekening met de onderlinge afhankelijkheid van de entiteiten van dezelfde groep. Het is daarom gepast te bepalen onder welke voorwaarden financiële steun tussen entiteiten van een grensoverschrijdende groep instellingen mag worden overgedragen met het oog op het waarborgen van de financiële stabiliteit van de groep als geheel zonder dat de liquiditeit of de solvabiliteit van de groepsentiteit die de steun verleent, in gevaar wordt gebracht. Financiële steun tussen groepsentiteiten dient op vrijwillige basis te worden verstrekt en dient voldoende gewaarborgd te zijn. Het verdient aanbeveling dat lidstaten de uitoefening van het recht van vestiging niet direct of indirect afhankelijk stellen van het bestaan van een overeenkomst om financiële steun te verlenen. De in deze richtlijn vastgestelde bepalingen betreffende financiële steun binnen de groep laten contractuele of wettelijke aansprakelijkheidsregelingen tussen instellingen ter bescherming van de deelnemende instellingen middels kruiselingse garanties en gelijkwaardige regelingen, onverlet. Indien een bevoegde autoriteit financiële steun binnen de groep verbiedt of beperkt en indien financiële steun binnen de groep in het groepsherstelplan wordt vermeld, moet zulk een verbod of beperking bij de evaluatie van het herstelplan als een belangrijke wijziging worden beschouwd.

(39)

Tijdens de afwikkelingsfase en de vroegtijdige-interventiefase als vastgelegd in deze richtlijn moeten de aandeelhouders de volledige verantwoordelijkheid voor en controle over de instelling of onderneming behouden, tenzij de bevoegde autoriteit een tijdelijk bewindvoerder heeft aangesteld. Zij dienen deze verantwoordelijkheid niet langer te behouden wanneer de instelling of onderneming eenmaal in staat van afwikkeling verkeert.

(40)

Ter behoud van de financiële stabiliteit is het belangrijk dat de bevoegde autoriteiten de verslechtering van de financiële en economische situatie van een instelling kunnen oplossen voordat de instelling het punt bereikt waarop de autoriteiten geen andere mogelijkheid meer hebben dan deze af te wikkelen. Daarom moeten de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben om vroegtijdig in te grijpen, waaronder de bevoegdheid om een tijdelijk bewindvoerder aan te stellen teneinde hetzij het leidinggevend orgaan en het hogere management van een instelling te vervangen, hetzij tijdelijk daarmee samen te werken. De taak van de tijdelijk bewindvoerder dient erin te bestaan alle hem verleende bevoegdheden uit te oefenen ter bevordering van oplossingen om de financiële positie van de instelling te herstellen. De aanstelling van de tijdelijk bewindvoerder mag echter niet onnodig afbreuk doen aan de rechten van aandeelhouders of eigenaars, of van procedurele verplichtingen die bij het vennootschapsrecht van de Unie of de lidstaten zijn vastgesteld, en moet tevens stroken met de internationale verplichtingen van de Unie of de lidstaten op het gebied van beleggersbescherming. De bevoegdheden inzake vroegtijdige interventie dienen ook de bevoegdheden te omvatten die al zijn bepaald in Richtlijn 2013/36/EU voor omstandigheden die niet worden gezien als vroegtijdige interventie, alsmede andere situaties die noodzakelijk worden geacht voor het herstel van de financiële soliditeit van een instelling.

(41)

Het afwikkelingskader moet garanderen dat tijdig tot afwikkeling van een financiële instelling wordt overgegaan voordat zij balansmatig insolvent is en voordat alle aandelenkapitaal volledig is weggevaagd. De afwikkeling moet worden geïnitieerd wanneer een bevoegde autoriteit, of een afwikkelingsautoriteit na raadpleging van een bevoegde autoriteit, vaststelt dat een instelling faalt of waarschijnlijk zal falen, en alternatieve maatregelen, zoals in deze richtlijn vermeld, een dergelijk falen binnen een redelijk tijdsbestek zouden voorkomen. Bij wijze van uitzondering kunnen de lidstaten bepalen dat de vaststelling dat de instelling faalt of waarschijnlijk zal falen niet alleen door de bevoegde autoriteit, maar ook door de afwikkelingsautoriteit kan worden gemaakt, na raadpleging van de bevoegde autoriteit. Het feit dat een instelling niet aan de vergunningvereisten voldoet, rechtvaardigt op zich geen afwikkeling, vooral indien de instelling nog steeds of waarschijnlijk nog steeds levensvatbaar is. Een instelling moet worden geacht te falen of waarschijnlijk te falen wanneer zij de vereisten om de vergunning te behouden overtreedt of het waarschijnlijk is dat zij deze in de nabije toekomst zal overtreden, wanneer de activa van de instelling geringer zijn of waarschijnlijk in de nabije toekomst geringer zullen zijn dan haar passiva, wanneer de instelling niet in staat is of waarschijnlijk in de nabije toekomst niet in staat zal zijn haar schulden te betalen wanneer deze opeisbaar worden, of wanneer de instelling buitengewone openbare financiële steun nodig heeft, uitgezonderd in de in deze richtlijn vastgelegde bijzondere omstandigheden. Het feit dat een instelling behoefte heeft aan noodliquiditeitssteun van een centrale bank, mag op zich geen omstandigheid zijn die voldoende aantoont dat de instelling niet in staat is of in de nabije toekomst niet in staat zal zijn aan haar verplichtingen te voldoen wanneer deze opeisbaar worden.

Indien deze faciliteit door een staat wordt gegarandeerd, is een instelling die toegang krijgt tot deze faciliteit onderworpen aan het kader inzake staatssteun. Om de financiële stabiliteit te vrijwaren, met name in het geval van een systeemkritisch liquiditeitstekort, mogen staatsgaranties met betrekking tot liquiditeitsfaciliteiten van centrale banken, dan wel staatsgaranties met betrekking tot nieuwe verplichtingen teneinde een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat te verhelpen, geen aanleiding geven tot activering van het afwikkelingskader, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan. De staatsgaranties dienen met name te worden goedgekeurd uit het oogpunt van de staatssteunregels en mogen geen deel uitmaken van een ruimer steunpakket, en het gebruik van de garanties dient strikt beperkt te zijn in de tijd. Garanties van de lidstaten voor vorderingen in aandelen moeten worden verboden. Wanneer een lidstaat een garantie verleent, voor andere nieuwe passiva dan eigen aandelen, moet hij ervoor zorgen dat de garantie voldoende door de instelling wordt vergoed. Voorts mag de verstrekking van buitengewone openbare financiële steun niet tot afwikkeling leiden indien een lidstaat bij wijze van voorzorg een belang neemt in het aandelenkapitaal van een instelling, met inbegrip van een instelling die in overheidseigendom is, die geheel aan haar kapitaalvereisten voldoet. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een instelling nieuw kapitaal moet aantrekken wegens de uitslag van een op een scenario gebaseerde stresstest of een soortgelijke, door de macroprudentiële autoriteiten verrichte exercitie met een vereiste ter handhaving van de financiële stabiliteit in de context van een financiële crisis, maar die instelling niet in staat is langs private weg kapitaal op de markt aan te trekken. Een instelling mag niet worden geacht te falen of waarschijnlijk te zullen falen, louter omdat er vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn buitengewone openbare financiële steun is verstrekt. Ten slotte kan toegang tot liquiditeitsfaciliteiten, met inbegrip van noodliquiditeitssteun van een centrale bank, overeenkomstig de staatssteunregels als staatssteun worden beschouwd.

(42)

In het geval van afwikkeling van een groep met grensoverschrijdende activiteiten moet bij alle afwikkelingsmaatregelen rekening worden gehouden met de mogelijke gevolgen van de afwikkeling in alle lidstaten waar de instelling of de groep actief is.

(43)

De bevoegdheden van afwikkelingsautoriteiten dienen ook te gelden voor holdings, zowel wanneer de holding faalt of waarschijnlijk zal falen, als wanneer een dochterinstelling, zij het in de Unie of in een derde land, faalt of waarschijnlijk zal falen. Ondanks het feit dat een holding misschien niet faalt of waarschijnlijk niet zal falen, dienen de bevoegdheden van de afwikkelingsautoriteiten toch ook te gelden voor de holding indien een of meer dochterinstellingen aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoen, of een instelling uit een derde land aan de voorwaarden voor afwikkeling in dat land voldoet, en de toepassing van afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden ten aanzien van de holding noodzakelijk is voor de afwikkeling van een of meer dochterondernemingen ervan, of voor de afwikkeling van de groep als geheel.

(44)

Als een instelling faalt of waarschijnlijk zal falen, moeten de nationale afwikkelingsautoriteiten kunnen beschikken over een minimale set geharmoniseerde afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden. Het gebruik daarvan moet gebonden zijn aan gemeenschappelijke voorwaarden, doelstellingen en algemene beginselen. Zodra de afwikkelingsautoriteit heeft besloten de instelling in staat van afwikkeling te verklaren, dienen normale insolventieprocedures uitgesloten te zijn behalve als zij gecombineerd moeten worden met het gebruik van de afwikkelingsinstrumenten en op initiatief van de afwikkelingsautoriteit. De lidstaten dienen in staat te zijn de afwikkelingsautoriteiten nog met andere bevoegdheden en instrumenten toe te rusten dan die waarmee zij krachtens deze richtlijn zijn toegerust. Bij het gebruik van deze andere instrumenten en bevoegdheden moeten echter de bij deze richtlijn vastgestelde afwikkelingsbeginselen en -doelstellingen in acht worden genomen. Het gebruik van deze instrumenten en bevoegdheden mag in het bijzonder geen afbreuk doen aan de doeltreffende afwikkeling van grensoverschrijdende groepen.

(45)

Om moreel risico (moral hazard) te voorkomen, moet een falende instelling, ongeacht haar grootte of verwevenheid, de markt kunnen verlaten zonder daarmee het systeem te verstoren. Een falende instelling moet in beginsel volgens een normale insolventieprocedure worden geliquideerd. Liquidatie volgens een normale insolventieprocedure kan echter de financiële stabiliteit in gevaar brengen, de verrichting van kritieke functies verstoren en de bescherming van deposanten aantasten. In dergelijke gevallen is het zeer waarschijnlijk dat het in het algemeen belang zou zijn om de instelling af te wikkelen en om afwikkelingsinstrumenten toe te passen eerder dan gebruik te maken van de normale insolventieprocedures. De afwikkeling moet dus tot doel hebben de continuïteit van kritieke functies te waarborgen, negatieve gevolgen voor de financiële stabiliteit te voorkomen, overheidsmiddelen te beschermen door het beroep van falende instellingen op buitengewone openbare financiële steun zoveel mogelijk te beperken, en gedekte deposanten en beleggers, alsmede gelden en activa van cliënten te beschermen.

(46)

De liquidatie van een falende instelling volgens een normale insolventieprocedure moet altijd worden overwogen voordat er afwikkelingsinstrumenten worden toegepast. Voor zover zulks mogelijk is, moet een falende instelling door de toepassing van afwikkelingsinstrumenten als going concern worden gehandhaafd met gebruik van particuliere middelen. Dat doel kan worden verwezenlijkt door verkoop aan of fusie met een verkrijger uit de particuliere sector, door afschrijving van de passiva van de instelling, dan wel door omzetting van de schuld in eigen aandelen om een herkapitalisatie te bewerkstelligen.

(47)

Bij het toepassen van afwikkelingsinstrumenten en het uitoefenen van afwikkelingsbevoegdheden moeten afwikkelingsautoriteiten alle passende maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat de afwikkelingsmaatregel wordt genomen overeenkomstig beginselen zoals het beginsel dat de aandeelhouders en schuldeisers een passend aandeel van de verliezen dragen, dat het bestuur in beginsel moet worden vervangen, dat de kosten van de afwikkeling van de instelling zoveel mogelijk worden beperkt, en dat schuldeisers die tot dezelfde categorie behoren op billijke wijze worden behandeld. Met name wanneer schuldeisers die tot dezelfde categorie behoren, in het kader van een afwikkelingsactie anders behandeld worden, moeten dergelijke verschillen door het algemeen belang worden gerechtvaardigd zijn, en mogen zij direct noch indirect discriminerend zijn op grond van nationaliteit. Als verlening van staatssteun deel uitmaakt van de afwikkelingsinstrumenten, moeten de interventies aan de relevante staatssteunregels worden getoetst. Er kan onder meer van staatssteun sprake zijn wanneer afwikkelingsfondsen of depositogarantiefondsen helpen bij de afwikkeling van falende instellingen.

(48)

Bij het toepassen van afwikkelingsinstrumenten en het uitoefenen van afwikkelingsbevoegdheden moeten de afwikkelingsautoriteiten in voorkomend geval de werknemersvertegenwoordigers informeren en raadplegen. In voorkomend geval moeten in dit verband collectieve overeenkomsten of andere overeenkomsten tussen de sociale partners ten volle in acht worden genomen.

(49)

De beperkingen van de rechten van aandeelhouders en schuldeisers moeten in overeenstemming zijn met artikel 52 van het Handvest. De afwikkelingsinstrumenten dienen daarom alleen te worden toegepast op instellingen die falen of waarschijnlijk zullen falen, en alleen wanneer zulks noodzakelijk is om de doelstelling van financiële stabiliteit in het algemeen belang na te streven. Afwikkelingsinstrumenten dienen met name te worden toegepast wanneer de instelling niet volgens een normale insolventieprocedure kan worden geliquideerd zonder het financiële stelsel te destabiliseren, de maatregelen noodzakelijk zijn om de snelle overdracht en continuïteit van systeemkritische functies te verzekeren en er geen redelijk vooruitzicht is op een alternatieve oplossing vanuit de particuliere sector, zoals onder meer een zodanige kapitaalverhoging door de bestaande aandeelhouders of door een derde dat de levensvatbaarheid van de instelling volledig wordt hersteld. Bij het toepassen van afwikkelingsinstrumenten en het uitoefenen van afwikkelingsbevoegdheden moet voorts rekening worden gehouden met het evenredigheidsbeginsel en de bijzondere kenmerken van de rechtsvorm van een instelling.

(50)

Er mag niet onevenredig worden ingegrepen in de eigendomsrechten. Getroffen aandeelhouders en schuldeisers mogen geen grotere verliezen lijden dan de verliezen die zij zouden hebben geleden als de instelling op het moment van het nemen van het afwikkelingsbesluit zou zijn geliquideerd. In geval van een gedeeltelijke overdracht van activa van een instelling in afwikkeling aan een particuliere verkrijger of aan een overbruggingsbank, dient het resterende deel van de instelling in afwikkeling volgens een normale insolventieprocedure te worden geliquideerd. Om de nog in de liquidatieprocedure van de instelling verwikkelde aandeelhouders en schuldeisers te beschermen, dienen zij het recht te hebben om ter betaling van of, als compensatie voor, hun vorderingen in het kader van de liquidatieprocedure niet minder te ontvangen dan het bedrag dat zij naar schatting zouden hebben teruggekregen indien de gehele instelling volgens de normale insolventieprocedure zou zijn geliquideerd.

(51)

Ter bescherming van het recht van aandeelhouders en schuldeisers moeten er duidelijke verplichtingen betreffende de waardering van de activa en de passiva van de instelling in afwikkeling worden vastgesteld en, waar dat op grond van deze richtlijn is vereist, betreffende de waardering van de behandeling die aandeelhouders en schuldeisers zouden hebben genoten als de instelling volgens een normale insolventieprocedure zou zijn geliquideerd. Het dient mogelijk te zijn om reeds in de vroegtijdige-interventiefase met een dergelijke waardering te beginnen. Voordat een afwikkelingsmaatregel wordt genomen, moet er een eerlijke en realistische waardering van de activa en de passiva van de instelling worden gemaakt. Een dergelijke waardering dient vatbaar te zijn voor beroep maar alleen samen met het afwikkelingsbesluit. Daarnaast zou er, waar dat op grond van deze richtlijn is vereist, na de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten een vergelijking moeten worden gemaakt tussen de behandeling die aandeelhouders en schuldeisers daadwerkelijk hebben genoten en de behandeling die zij in het kader van een normale insolventieprocedure zouden hebben genoten. Indien blijkt dat aandeelhouders en schuldeisers ter betaling van of, als compensatie voor, hun vorderingen minder hebben ontvangen dan het equivalent van bedrag dat zij in het kader van een normale insolventieprocedure zouden hebben ontvangen, dan zouden zij, waar dat in deze richtlijn is vereist, recht moeten hebben op de betaling van het verschil. Anders dan bij de waardering die vóór de afwikkelingsmaatregel plaatsvindt, dient het mogelijk te zijn deze vergelijking los van het afwikkelingsbesluit te betwisten. De lidstaten dienen vrij te kunnen beslissen over de procedure om aandeelhouders en schuldeisers voor een eventueel vastgesteld verschil in behandeling te vergoeden. Een dergelijk eventueel verschil dient te worden betaald door de overeenkomstig deze richtlijn opgezette financieringsregelingen.

(52)

Het is belangrijk dat de verliezen bij het falen van de instelling worden onderkend. De waardering van activa en passiva van falende instellingen moet berusten op eerlijke, prudente en realistische aannamen op het moment dat de afwikkelingsinstrumenten worden toegepast. De financiële toestand van de instelling mag echter geen gevolgen hebben voor de waardering van de passiva. In spoedeisende situaties moet het mogelijk zijn dat de afwikkelingsautoriteiten een snelle waardering uitvoeren van de activa of passiva van een falende instelling. Deze waardering dient voorlopig te zijn en te gelden totdat er een onafhankelijke waardering is uitgevoerd. De bindende technische normen van de EBA voor de waarderingsmethode moeten een kader vormen van beginselen die bij de verrichting van dergelijke waarderingen moeten worden gehanteerd, en moeten het mogelijk maken dat afwikkelingsautoriteiten en onafhankelijke taxateurs verschillende specifieke methoden toepassen, naargelang het geval.

(53)

Snelle en gecoördineerde maatregelen zijn nodig om het marktvertrouwen in stand te houden en besmetting zoveel mogelijk te beperken. Zodra wordt geconstateerd dat een instelling faalt of waarschijnlijk zal falen en het redelijkerwijze niet valt te verwachten dat het falen van de instelling binnen een redelijke tijdsspanne zou worden voorkomen door een alternatieve maatregel van de particuliere sector of van een toezichthouder, moeten de afwikkelingsautoriteiten onverwijld passende en gecoördineerde afwikkelingsmaatregelen in het algemeen belang nemen. In het licht van de omstandigheden waaronder het falen van een instelling kan plaatsvinden, en in het bijzonder rekening houdend met de mogelijke spoedeisendheid van de situatie, dienen de afwikkelingsautoriteiten in staat te zijn afwikkelingsmaatregelen te nemen zonder verplicht te zijn eerst van vroegtijdige-interventiebevoegdheden gebruik te maken.

(54)

Wanneer zij afwikkelingsmaatregelen nemen, moeten de afwikkelingsautoriteiten rekening houden met en gevolg geven aan de maatregelen waarin in de afwikkelingsplannen is voorzien, tenzij de afwikkelingsautoriteiten, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, van oordeel zijn dat de doelstellingen op doeltreffender wijze kunnen worden verwezenlijkt door maatregelen waarin in de afwikkelingsplannen niet is voorzien.

(55)

Tenzij in deze richtlijn uitdrukkelijk anders wordt bepaald, dienen de afwikkelingsinstrumenten te worden toegepast voordat er van een eventuele kapitaalinjectie vanuit de publieke sector of van vergelijkbare buitengewone openbare financiële steun aan een instelling sprake is. Dit mag echter geen belemmering vormen voor de aanwending van middelen van de depositogarantiestelsels of van de afwikkelingsfondsen voor het opvangen van verliezen die anders door gedekte deposanten of op discretionaire wijze uitgesloten schuldeisers zouden zijn geleden. In dit verband moeten de toepasselijke staatssteunregels worden nageleefd indien gebruik wordt gemaakt van buitengewone openbare financiële steun of afwikkelingsfondsen, met inbegrip van depositogarantiefondsen, om de afwikkeling van falende instellingen te ondersteunen.

(56)

Problemen op de financiële markten in de Unie die het gevolg zijn van systeembrede gebeurtenissen, kunnen een negatief effect hebben op de economie en de burgers van de Unie. Daarom moeten de afwikkelingsinstrumenten ontworpen en geschikt zijn om op een uiteenlopende reeks grotendeels onvoorspelbare scenario’s te reageren, rekening houdend met het feit dat er een verschil is tussen één instelling in crisis en een ruimere, systemische bankencrisis.

(57)

Wanneer de Commissie de in deze richtlijn bedoelde overheidinstrumenten voor stabilisatie overeenkomstig artikel 107 VWEU betreffende staatssteun beoordeelt, moet zij afzonderlijk beoordelen of de gemelde overheidinstrumenten voor stabilisatie geen overtreding vormen van eventuele intrinsiek daarmee verband houdende bepalingen van het Unierecht, waaronder de in deze richtlijn vervatte bepalingen betreffende de minimale bijdrage van 8 % aan het opvangen van verliezen, en of er een zeer uitzonderlijke toestand van systeemcrisis is die het gebruik van die instrumenten overeenkomstig deze richtlijn rechtvaardigt terwijl gelijke concurrentievoorwaarden op de interne markt gewaarborgd blijven. Overeenkomstig de artikelen 107 en 108 VWEU moet die beoordeling worden gemaakt alvorens de overheidinstrumenten voor stabilisatie mogen worden gebruikt.

(58)

De toepassing van overheidinstrumenten voor stabilisatie moet op de middellange termijn budgettair neutraal zijn.

(59)

De afwikkelingsinstrumenten moeten ook de verkoop van de onderneming of aandelen van de instelling in afwikkeling, het opzetten van een overbruggingsinstelling, de afsplitsing van de rendabele van de problematische of onrendabele activa van de falende instelling en de inbreng van de particuliere sector ten aanzien van de aandeelhouders en de schuldeisers van de falende instelling omvatten.

(60)

Indien de afwikkelingsinstrumenten zijn gebruikt om de systeemkritische diensten of levensvatbare bedrijfsactiviteiten van een instelling aan een solide entiteit, zoals een verkrijger uit de particuliere sector of een overbruggingsinstelling, over te dragen, moet de rest van de instelling binnen een passend tijdsbestek worden geliquideerd, rekening houdend met de eventuele noodzaak van de falende instelling om diensten of steun te verlenen om de verkrijger of de overbruggingsinstelling in staat te stellen de door middel van die overdracht verworven activiteiten of diensten voort te zetten.

(61)

Het instrument van verkoop van de onderneming moet de autoriteiten in staat stellen de instelling of delen van de bedrijfsactiviteiten daarvan aan een of meer verkrijgers te verkopen zonder toestemming van de aandeelhouders. Wanneer het instrument van verkoop van de onderneming wordt toegepast, dienen de autoriteiten volgens een open, transparante en niet-discriminerende procedure regelingen voor de verkoop van de betrokken instelling of een deel van haar bedrijfsactiviteiten te treffen en tegelijkertijd te streven naar een zo hoog mogelijke verkoopprijs. Indien een dergelijke procedure om spoedeisende redenen niet mogelijk is, moeten de autoriteiten maatregelen nemen om nadelige effecten op de concurrentie en de interne markt te verhelpen.

(62)

Alle netto-opbrengsten van een overdracht van activa of passiva van de instelling in afwikkeling moeten bij toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming toevallen aan de instelling in afwikkeling. Alle netto-opbrengsten van de overdracht van door de instelling in afwikkeling uitgegeven aandelen of andere eigendomsinstrumenten moeten bij toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming toevallen aan de eigenaars van die aandelen of andere eigendomsinstrumenten. Bij de berekening dienen de uit het falen van de instelling en uit het afwikkelingsproces voortvloeiende kosten van de opbrengsten te worden afgetrokken.

(63)

Om tijdig tot de verkoop van de onderneming te kunnen overgaan en de financiële stabiliteit te vrijwaren, dient de beoordeling van de koper van een gekwalificeerde deelneming in afwijking van de bij Richtlijn 2013/36/EU en Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (11) vastgestelde termijnen en procedures binnen een zodanig tijdsbestek plaats te vinden dat de toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming overeenkomstig deze richtlijn niet wordt vertraagd.

(64)

Voordat het instrument van verkoop van de onderneming wordt toegepast, zal de informatie die op het op de markt brengen van een falende instelling en op de onderhandelingen met potentiële kopers betrekking heeft, waarschijnlijk systeemrelevant zijn. Om de financiële stabiliteit te waarborgen, is het van belang dat de openbaarmaking van dergelijke informatie, zoals vereist bij Verordening (EU) nr. 596/2014 (12), gedurende de tijd die nodig is om de afwikkeling van de instelling te plannen en structureren kan worden uitgesteld in overeenstemming met de uitstellen die op grond van de marktmisbruikregeling zijn toegestaan.

(65)

Als instelling die geheel of gedeeltelijk eigendom is van een of meer overheidsinstanties of onder de zeggenschap van de afwikkelingsautoriteit staat, dient een overbruggingsinstelling hoofdzakelijk om ervoor te zorgen dat de essentiële financiële dienstverlening aan de cliënten van de falende instelling verzekerd blijft en dat de essentiële financiële activiteiten worden voortgezet. De overbruggingsinstelling moet als een levensvatbaar going concern worden geëxploiteerd en weer op de markt worden gebracht zodra de omstandigheden passend zijn en binnen de in deze richtlijn vastgestelde termijn, of worden geliquideerd indien zij niet levensvatbaar is.

(66)

Het instrument van afsplitsing van activa moet de autoriteiten in staat stellen activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling over te dragen aan een afzonderlijk vehikel. Dit instrument mag alleen worden gebruikt in combinatie met andere instrumenten om een onterecht concurrentievoordeel voor de falende instelling te vermijden.

(67)

Een doeltreffende afwikkelingsregeling moet de kosten van de afwikkeling van een falende instelling die door de belastingbetalers worden gedragen, zoveel mogelijk beperken. Zij dient er voor te zorgen dat systeemrelevante instellingen kunnen worden afgewikkeld zonder dat daardoor de financiële stabiliteit in gevaar wordt gebracht. Het instrument van bail-in bereikt die doelstelling door ervoor te zorgen dat de aandeelhouders en schuldeisers van de falende instelling passende verliezen lijden en een passend deel van die uit het afwikkelingsproces voortvloeiende kosten dragen. Het instrument van bail-in zal aandeelhouders en schuldeisers van instellingen een sterkere stimulans geven om in normale omstandigheden toezicht te houden op de gezondheid van die instellingen en daarmee wordt gehoor gegeven aan de aanbeveling van de Raad voor financiële stabiliteit om wettelijke schuldafschrijvings- en -omzettingsbevoegdheden in het afwikkelingskader op te nemen als extra mogelijkheid die in combinatie met andere afwikkelingsinstrumenten kan worden aangewend.

(68)

Om ervoor te zorgen dat afwikkelingsautoriteiten de nodige flexibiliteit hebben om in diverse omstandigheden verliezen aan schuldeisers toe te rekenen, verdient het aanbeveling dat deze autoriteiten het instrument van bail-in kunnen toepassen zowel wanneer het de bedoeling is de falende instelling als going concern af te wikkelen indien er een realistisch vooruitzicht is dat de levensvatbaarheid van de instelling kan worden hersteld, als wanneer systeemkritische diensten aan een overbruggingsinstelling worden overgedragen en het resterende deel van de instelling zijn activiteiten staakt en wordt geliquideerd.

(69)

Indien het instrument van bail-in wordt toegepast met de bedoeling het kapitaal van de falende instelling te herstellen zodat deze als going concern actief kan blijven, moet de afwikkeling door middel van inbreng van de particuliere sector vergezeld gaan van een vervanging van het bestuur, behalve indien handhaving van het bestuur passend en nodig is om de afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken, en een daarop aansluitende zodanige herstructurering van de instelling en haar activiteiten dat de redenen voor het falen worden aangepakt. Deze herstructurering moet worden verwezenlijkt door uitvoering van een bedrijfssaneringsplan. In voorkomend geval dienen dergelijke plannen verenigbaar te zijn met het herstructureringsplan dat de instelling krachtens het kader voor staatssteun bij de Commissie moet indienen. Naast de maatregelen die gericht zijn op het herstellen van de levensvatbaarheid op lange termijn van de instelling dient het plan met name ook maatregelen te bevatten waarmee wordt beoogd de steun te beperken tot de minimale lastenverdeling en de concurrentieverstoringen binnen de perken te houden.

(70)

Het is niet gepast het instrument van bail-in toe te passen op vorderingen voor zover die gedekt zijn, een onderpand hebben of anderszins zijn gegarandeerd. Om ervoor te zorgen dat het instrument van bail-in doeltreffend is en zijn doelstellingen bereikt, is het echter wenselijk dat het kan worden toegepast op een zo breed mogelijk scala aan ongedekte passiva van een falende instelling. Het is niettemin passend bepaalde soorten ongedekte passiva van het toepassingsgebied van het instrument van bail-in uit te sluiten. Ter bescherming van de houders van gedekte deposito’s moet het instrument van bail-in niet worden toegepast op deposito’s die op grond van Richtlijn 2014/49/EG van het Europees Parlement en de Raad (13) beschermd zijn. Met het oog op het garanderen van de continuïteit van de kritieke functies mag het instrument van bail-in niet worden toegepast op bepaalde verplichtingen jegens werknemers van de falende instelling of op commerciële vorderingen die betrekking hebben op goederen en diensten die kritiek zijn voor het dagelijks functioneren van de instelling. Om aan pensioenfondsen en pensioenbeheerders verschuldigde pensioenrechten en pensioenbedragen te honoreren, mag het instrument van bail-in niet worden toegepast op de verplichtingen van de falende instelling jegens een pensioenregeling. Het instrument van bail-in zou echter wel gelden voor verplichtingen voor variabele pensioenuitkeringen die niet voortvloeien uit collectieve overeenkomsten, alsmede voor de variabele component van de beloning van medewerkers die materiële risico’s nemen. Om het risico op besmetting van het systeem te beperken, mag het instrument van bail-in niet worden toegepast op passiva die voortvloeien uit deelneming aan betalingssystemen met een resterende looptijd van minder dan zeven dagen, noch op verplichtingen jegens instellingen, met uitzondering van entiteiten die deel uitmaken van dezelfde groep, met een oorspronkelijke looptijd van minder dan zeven dagen.

(71)

Aangezien de bescherming van gedekte deposanten een van de belangrijkste afwikkelingsdoelstellingen is, mogen gedekte deposito’s niet onder de toepassing van het instrument van bail-in vallen. Het depositogarantiestelsel dient echter bij te dragen tot de financiering van het afwikkelingsproces doordat het verliezen opvangt ter hoogte van de nettoverliezen die het had geleden na vergoeding van de deposanten in een normale insolventieprocedure. De uitoefening van de bevoegdheid om een toepassing van de bail-in te eisen, zou er immers voor zorgen dat deposanten toegang tot hun deposito’s blijven hebben, tot minstens het niveau van dekking daarvan, wat de belangrijkste reden is waarom depositogarantiestelsels zijn opgezet. Mocht in dergelijke gevallen niet in de betrokkenheid van deze stelsels zijn voorzien, dan zou dat een ongerechtvaardigd voordeel betekenen ten opzichte van de overige schuldeisers die wel door de uitoefening van de bevoegdheden van de afwikkelingsautoriteit worden geraakt.

(72)

Daarnaast moeten de afwikkelingsautoriteiten bepaalde passiva geheel of gedeeltelijk kunnen uitsluiten in een aantal situaties, zoals wanneer voor die passiva niet binnen een redelijk tijdsbestek in een inbreng van de particuliere sector kan worden voorzien, de uitsluiting strikt noodzakelijk is en evenredig is om de continuïteit van de kritieke functies en de kernbedrijfsonderdelen te waarborgen, of de toepassing van het instrument van bail-in op die passiva zou leiden tot een waardevernietiging die voor de andere schuldeisers grotere verliezen met zich mee zou brengen dan bij een uitsluiting van die passiva van de inbreng van de particuliere sector. De afwikkelingsautoriteiten moeten bepaalde passiva geheel of gedeeltelijk kunnen uitsluiten indien dat noodzakelijk is om te voorkomen dat de besmetting en de financiële instabiliteit zich zouden verspreiden en de economie van een lidstaat of van de Unie ernstig zouden ontwrichten. Bij deze beoordelingen moeten de afwikkelingsautoriteiten rekening houden met de gevolgen van een mogelijke een inbreng van de particuliere sector voor passiva afkomstig van in aanmerking komende deposito’s van natuurlijke personen en micro-, kleine en middelgrote ondernemingen boven het niveau van dekking dat is bepaald bij Richtlijn 2014/49/EU.

(73)

Worden deze uitsluitingen toegepast, dan kan het niveau van afschrijving of omzetting van andere in aanmerking komende passiva worden verhoogd om met die uitsluitingen rekening te houden, op voorwaarde dat het beginsel in acht wordt genomen dat geen enkele crediteur slechter af mag zijn dan bij normale insolventieprocedures. Indien de verliezen niet aan andere schuldeisers kunnen worden doorgegeven, kan de financieringsregeling voor de afwikkeling een bijdrage aan de instelling in afwikkeling leveren, mits een aantal strikte voorwaarden zijn vervuld, waaronder de vereiste dat verliezen van ten minste 8 % van de totale passiva inclusief eigen vermogen al opgevangen zijn, en dat de uit het afwikkelingsfonds verstrekte financiering beperkt is tot de laagste waarde van 5 % van de totale passiva inclusief eigen vermogen of de voor het afwikkelingsfonds beschikbare middelen, en het bedrag dat binnen drie jaar door achteraf te betalen bijdragen kan worden bijeengebracht.

(74)

In buitengewone omstandigheden, waarin passiva zijn uitgesloten en in plaats van die passiva het afwikkelingsfonds tot het toelaatbare maximum is aangesproken voor een bijdrage aan de inbreng van de particuliere sector, moet de afwikkelingsautoriteit de mogelijkheid hebben om middelen uit alternatieve financieringsbronnen te trachten te verkrijgen.

(75)

Het minimumbedrag van de bijdrage aan het opvangen van verliezen en herkapitalisatie van 8 % van de totale passiva, met inbegrip van eigen vermogen, of, in voorkomend geval, 20 % van de risicogewogen activa, dient te worden berekend op basis van de waardering voor de toepassing van de afwikkeling overeenkomstig deze richtlijn. Historische verliezen die door de aandeelhouders reeds voorafgaand aan een dergelijke waardering door een vermindering van het eigen vermogen zijn opgevangen, dienen niet te worden meegerekend in die percentages.

(76)

Niets in deze richtlijn dient de lidstaten ertoe te verplichten financieringsregelingen voor de afwikkeling met middelen uit de algemene begroting te financieren.

(77)

Tenzij in deze richtlijn anders wordt bepaald, moeten de afwikkelingsautoriteiten het instrument van bail-in op zodanige wijze toepassen dat de gelijke behandeling van de schuldeisers en de wettelijke rangorde van vorderingen volgens het toepasselijke insolventierecht worden gerespecteerd. Verliezen moeten eerst door instrumenten van het toetsingsvermogen worden opgevangen en op aandeelhouders worden verhaald, ofwel door de intrekking of overdracht van aandelen, ofwel door ernstige verwatering. Indien deze instrumenten niet volstaan, moet de achtergestelde schuld worden omgezet of afgeschreven. De niet-achtergestelde passiva dienen te worden omgezet of afgeschreven indien de achtergestelde categorieën volledig zijn omgezet of afgeschreven.

(78)

Indien er vrijstellingen zijn voor passiva zoals betalings- en afwikkelingssystemen, werknemers of handelsschuldeisers, of preferente vorderingen zoals deposito’s van natuurlijke personen en kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, moeten die niet alleen in de Unie, maar ook in deerde landen van toepassing zijn. Om het mogelijk te maken om waar dit passend is passiva in derde landen af te schrijven of om te zetten, moet de erkenning van deze mogelijkheid worden opgenomen in de contractsbepalingen waarop het recht van de derde landen van toepassing is, in het bijzonder voor passiva die in de rangorde van de schuldeisers op een lagere plaats staan. Dergelijke contractuele bepalingen dienen niet vereist te zijn voor passiva die zijn vrijgesteld van bail-in voor deposito’s van natuurlijke personen en kleine, middelgrote en micro-ondernemingen of indien het recht van het derde land of een met dat derde land gesloten bindende overeenkomst de afwikkelingsautoriteit van de lidstaat in staat stelt haar afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden uit te oefenen.

(79)

Om te vermijden dat instellingen hun passiva zodanig structureren dat afbreuk wordt gedaan aan de doeltreffendheid van het instrument van bail-in, verdient het aanbeveling voor te schrijven dat de instellingen te allen tijde voldoen aan een minimumvereiste voor eigen vermogen in aanmerking komende passiva uitgedrukt als percentage van de totale passiva en eigen vermogen van de instelling. Afwikkelingsautoriteiten moeten per geval kunnen eisen dat dit percentage geheel of gedeeltelijk uit eigen vermogen of uit een bepaalde type passiva is samengesteld.

(80)

In deze richtlijn wordt een „top down”-benadering gevolgd voor het bepalen van de minimumvereiste voor het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva (minimum requirement for own funds and eligible liabilities — MREL) binnen een groep. Die benadering is er voorts op gebaseerd dat de afwikkelingsmaatregelen worden toegepast op het niveau van de individuele rechtspersoon, en dat de capaciteit voor het opvangen van verliezen zich noodzakelijkerwijs bevindt in, of toegankelijk is voor, de rechtspersoon binnen de groep waar de verliezen zich voordoen. Daartoe moeten afwikkelingsautoriteiten er zorg voor dragen dat de capaciteit voor het opvangen van verliezen binnen een groep over de groep wordt verdeeld overeenkomstig het risiconiveau van de rechtspersonen waardoor zij wordt gevormd. De minimumvereiste waaraan elke dochteronderneming moet voldoen, dient afzonderlijk te worden beoordeeld. Voorts zorgen afwikkelingsautoriteiten ervoor dat alle activa en passiva die worden meegeteld voor de geconsolideerde minimumvereiste, zich bevinden in entiteiten waar verliezen kunnen ontstaan, of dat zij anderszins beschikbaar zijn voor het opvangen van verliezen. Deze richtlijn moet een afwikkeling via hetzij meerdere kanalen, hetzij één kanaal mogelijk maken. De MREL moeten stroken met de afwikkelingsstrategie die passend is voor een groep, overeenkomstig het afwikkelingsplan. Met name moeten de MREL voor het passende niveau in de groep gelden, volgens de meerkanalige of éénkanalige benadering van het afwikkelingsplan, waarbij rekening moet worden gehouden met het feit dat er in sommige omstandigheden een andere benadering dan die van het plan wordt gevolgd, bijvoorbeeld om de afwikkelingsdoelstellingen doeltreffender te kunnen verwezenlijken. Tegen deze achtergrond moeten alle instellingen en andere rechtspersonen in de groep, ongeacht of de groep voor een éénkanalige dan wel meerkanalige benadering heeft gekozen, waar zulks door de afwikkelingsautoriteiten vereist wordt, te allen tijde over een solide MREL beschikken om het risico van besmetting of van een bankrun te voorkomen.

(81)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat aanvullend-tier 1- en tier 2-kapitaalinstrumenten de verliezen volledig opvangen op het moment van niet-levensvatbaarheid van de uitgevende instelling. Afwikkelingsautoriteiten moeten dan ook verplicht zijn die instrumenten volledig af te schrijven, dan wel ze in tier 1-kernkapitaalinstrumenten om te zetten op het moment van niet-levensvatbaarheid en voordat er een afwikkelingsmaatregel wordt genomen. Voor die doeleinden moet het moment van niet-levensvatbaarheid worden opgevat als het moment waarop de desbetreffende autoriteit vaststelt dat de instelling aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoet of het moment waarop de autoriteit besluit dat de instelling zou ophouden levensvatbaar te zijn indien deze kapitaalinstrumenten niet zouden worden afgeschreven of omgezet. Het feit dat de instrumenten in de door deze richtlijn voorgeschreven omstandigheden door autoriteiten moeten worden afgeschreven of omgezet, moet worden erkend in de voor het instrument geldende voorwaarden en in een eventuele prospectus of aanbiedingsdocumenten die in verband met de instrumenten worden gepubliceerd of verstrekt.

(82)

Opdat de afwikkeling tot doeltreffende resultaten kan leiden, moet het mogelijk zijn om het instrument van bail-in vóór 1 januari 2016 toe te passen.

(83)

De afwikkelingsautoriteiten moeten de mogelijkheid hebben het instrument van bail-in slechts gedeeltelijk toe te passen indien uit een beoordeling van het mogelijke effect op de stabiliteit van het financiële stelsel in de betrokken lidstaten en in de rest van de Unie blijkt dat het integrale gebruik ervan in strijd zou zijn met de algemene economische en financiële belangen van de lidstaat of de Unie als geheel.

(84)

De afwikkelingsautoriteiten moeten alle nodige juridische bevoegdheden hebben die, in diverse combinaties, bij het inzetten van de afwikkelingsinstrumenten kunnen worden uitgeoefend. Hiertoe dienen de bevoegdheden te behoren om aandelen, activa, rechten of passiva van een falende instelling over te dragen aan een andere entiteit zoals een andere instelling of een overbruggingsinstelling, de bevoegdheid om aandelen af te schrijven of in te trekken, of passiva van een falende instelling af te schrijven of om te zetten, de bevoegdheid om het bestuur te vervangen en de bevoegdheid om de betaling van schuldvorderingen tijdelijk op te schorten. Er is behoefte aan aanvullende bevoegdheden, zoals de bevoegdheid om van andere onderdelen van de groep te eisen dat zij de continuïteit van essentiële diensten garanderen.

(85)

Het is niet nodig exact voor te schrijven hoe de afwikkelingsautoriteiten in de falende instelling moeten ingrijpen. De afwikkelingsautoriteiten moeten de keuze hebben tussen het overnemen van de zeggenschap door middel van een rechtstreekse interventie in de instelling of door middel van een bestuursmaatregel. Zij dienen op basis van de omstandigheden van de zaak te beslissen. In dit stadium lijkt het niet nodig één model op te leggen om een efficiënte samenwerking tussen de lidstaten te bewerkstelligen.

(86)

Het afwikkelingskader moet procedurele vereisten omvatten om ervoor te zorgen dat de afwikkelingsmaatregelen naar behoren worden gemeld en, behoudens de beperkte, bij deze richtlijn vastgelegde uitzonderingen, openbaar worden gemaakt. Aangezien de informatie die de afwikkelingsautoriteiten en hun professionele adviseurs tijdens de afwikkelingsprocedure verkrijgen naar alle waarschijnlijkheid gevoelig is, moet vóór de openbaarmaking van het afwikkelingsbesluit voor deze informatie evenwel een effectieve geheimhoudingsplicht gelden. Er moet rekening worden gehouden met het feit dat informatie over de inhoud en de details van herstel- en afwikkelingsplannen en de resultaten van de beoordeling van deze plannen verregaande gevolgen kan hebben, in het bijzonder voor de betrokken ondernemingen. Alle informatie die met betrekking tot een besluit wordt verstrekt voordat het besluit wordt genomen, bijvoorbeeld over de vraag of aan de voorwaarden voor afwikkeling wordt voldaan, over het gebruik van een bepaald instrument of over een maatregel in de loop van de procedure, moet worden verondersteld gevolgen te hebben voor de openbare en particuliere belangen die bij de maatregel betrokken zijn. Alleen al de informatie dat de afwikkelingsautoriteit een bepaalde instelling aan het onderzoeken is, kan echter al negatieve gevolgen voor die instelling hebben. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat er passende mechanismen zijn om dergelijke informatie, zoals de inhoud en de details van herstel- en afwikkelingsplannen en de resultaten van een beoordeling in dat verband, vertrouwelijk te houden.

(87)

De afwikkelingsautoriteiten moeten aanvullende bevoegdheden hebben om de effectiviteit van de overdracht van aandelen of schuldinstrumenten en activa, rechten en passiva te garanderen. Behoudens de in deze richtlijn vermelde waarborgen, moeten tot die bevoegdheden behoren: de bevoegdheid om rechten van derden die uit de overgedragen instrumenten of activa voortvloeien te annuleren en de bevoegdheid om contracten af te dwingen en de bevoegdheid om de continuïteit van regelingen ten aanzien van de ontvanger van de overgedragen activa en aandelen te waarborgen. Er mag echter geen afbreuk worden gedaan aan de rechten van werknemers om een arbeidsovereenkomst te beëindigen. Het recht van een partij om een contract met een instelling in afwikkeling of een groepsentiteit daarvan te beëindigen om andere redenen dan de afwikkeling van de falende instelling, moet onverlet worden gelaten. De afwikkelingsautoriteiten moeten ook de aanvullende bevoegdheid hebben om van de rest van de instelling, die volgens de normale insolventieprocedure wordt geliquideerd, te eisen dat deze de diensten levert die nodig zijn om de instelling waaraan activa of aandelen uit hoofde van de toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming of het instrument van de overbruggingsinstelling zijn overgedragen, in staat te stellen haar bedrijfsactiviteiten uit te voeren.

(88)

Overeenkomstig artikel 47 van het Handvest hebben de betrokken partijen recht op een eerlijk proces en op een doeltreffende voorziening in rechte tegen de maatregelen die op hen van invloed zijn. De besluiten die door de afwikkelingsautoriteiten worden genomen, moeten derhalve vatbaar zijn voor beroep.

(89)

De crisisbeheersingsmaatregelen van de nationale afwikkelingsautoriteiten kunnen complexe economische beoordelingen en een ruime beoordelingsmarge vergen. De nationale afwikkelingsautoriteiten beschikken specifiek over de nodige deskundigheid om deze beoordelingen te maken en om over het juiste gebruik van de beoordelingsmarge te beslissen. Daarom is het belangrijk ervoor te zorgen dat de complexe economische beoordelingen die de nationale afwikkelingsautoriteiten in dit verband maken, door de nationale rechtbanken worden gebruikt wanneer zij de betrokken crisisbeheersingsmaatregelen evalueren. Dat deze beoordelingen complex zijn, mag de nationale rechtbanken er echter niet van weerhouden te onderzoeken of de bewijselementen waarop de afwikkelingsautoriteit zich baseert, materieel juist, betrouwbaar en samenhangend zijn, en of die elementen het relevante feitenkader vormen voor de beoordeling van een complexe toestand en of zij de daaruit getrokken conclusies kunnen schragen.

(90)

Daar het de bedoeling is dat deze richtlijn op bijzonder spoedeisende situaties betrekking heeft, en daar de opschorting van een besluit van de afwikkelingsautoriteiten de continuïteit van kritieke functies kan belemmeren, moet worden bepaald dat de indiening van een beroep niet tot een automatische opschorting van de gevolgen van het betwiste besluit mag leiden, en dat het besluit van de afwikkelingsautoriteit onmiddellijk uitvoerbaar moet zijn, vanuit de veronderstelling dat opschorting ervan in strijd zou zijn met het algemeen belang.

(91)

Om in voorkomend geval derden te beschermen die te goeder trouw activa, rechten en passiva van de instelling in afwikkeling hebben verkregen uit hoofde van de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden door de autoriteiten en om de stabiliteit van de financiële markten te waarborgen, dient voorts het recht op beroep iedere latere bestuurlijke handeling of transactie die is genomen op grond van een vernietigd besluit, onverlet te laten. In dergelijke gevallen dienen de rechtsmiddelen ten aanzien van een onrechtmatig besluit derhalve beperkt te blijven tot de toekenning van schadevergoeding aan de getroffen personen.

(92)

Aangezien er soms dringend crisisbeheersingsmaatregelen moeten worden genomen wegens ernstige risico’s voor de financiële stabiliteit in de lidstaten en de Unie, moeten een procedure onder nationaal recht betreffende de aanvraag van voorafgaande rechterlijke goedkeuring en de beoordeling van de aanvraag door de rechtbank snel verlopen. Aangezien een crisisbeheersingsmaatregel dringen moet worden genomen, moet de rechtbank zijn beschikking binnen 24 uur geven en moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de desbetreffende autoriteit haar besluit kan nemen zodra de rechtbank zijn goedkeuring heeft gegeven. Dit doet geen afbreuk aan het recht van belanghebbende partijen kunnen hebben om, binnen een beperkte termijn nadat de afwikkelingsautoriteit de crisisbeheersingsmaatregel heeft genomen, bij de rechtbank een verzoek tot vernietiging van het besluit in te dienen.

(93)

Het is in het belang van een efficiënte afwikkeling en om rechtsbevoegdheidsconflicten te voorkomen dat er geen normale insolventieprocedure ten aanzien van de falende instelling mag worden geopend of voortgezet zolang de afwikkelingsautoriteit haar afwikkelingsbevoegdheden uitoefent of de afwikkelingsinstrumenten toepast, behalve op initiatief of met instemming van de afwikkelingsautoriteit. Het is nuttig en noodzakelijk om bepaalde contractuele verplichtingen gedurende een beperkte periode op te schorten om de afwikkelingsautoriteit de tijd te geven de afwikkelingsinstrumenten in de praktijk te brengen. Dit dient echter niet te gelden voor verplichtingen jegens systemen die krachtens Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad (14) zijn aangewezen, centrale tegenpartijen en centrale banken. Richtlijn 98/26/EG beperkt het risico dat aan deelname aan betalings- en afwikkelingssystemen is verbonden, met name door de verstoring ten gevolge van de insolventie van een deelnemer in het systeem te beperken. Om ervoor te zorgen dat deze bescherming ook in crisissituaties naar behoren werkt en dat de exploitanten van betalings- en afwikkelingssystemen en andere marktdeelnemers over de nodige zekerheid blijven beschikken, bepaalt deze richtlijn dat een crisispreventiemaatregel of een crisisbeheersingsmaatregel op zich niet als een insolventieprocedure in de zin van Richtlijn 98/26/EG beschouwd moet worden, mits bij voortduring aan de materiële verplichtingen uit hoofde van het contract wordt voldaan. Niets in deze richtlijn doet echter afbreuk aan systemen die zijn aangewezen krachtens Richtlijn 98/26/EG of het recht op zakelijke zekerheden dat wordt gegarandeerd door artikel 9 van Richtlijn 98/26/EG.

(94)

Teneinde de afwikkelingsautoriteiten bij het overdragen van de activa en passiva aan een verkrijger uit de particuliere sector of een overbruggingsinstelling een voldoende termijn te gunnen om na te gaan welke contracten moeten worden overgedragen, kan het raadzaam zijn om evenredige beperkingen in te stellen op de rechten van tegenpartijen om financiële contracten voortijdig, versneld of anderszins te beëindigen voordat de overdracht heeft plaatsgevonden. Een dergelijke beperking zou nodig zijn om de autoriteiten de gelegenheid te bieden een goed beeld te krijgen van de balans van de falende instelling, zonder de wijzigingen in waarde en bereik die grootschalige uitoefening van beëindigingsrechten met zich mee zou brengen. Om zo weinig mogelijk in te grijpen in de contractuele rechten van tegenpartijen, mag de beperking van de beëindigingsrechten alleen worden toegepast met betrekking tot de crisispreventiemaatregel of de crisisbeheersingsmaatregel, daaronder begrepen een gebeurtenis die rechtstreeks met de toepassing van een dergelijke maatregel verband houdt, en moeten beëindigingsrechten die voortvloeien uit een andere wanbetaling, zoals onder meer het niet betalen of niet bijstorten bij onvoldoende marge, blijven bestaan.

(95)

Om legitieme kapitaalmarktregelingen te behouden in het geval van een overdracht van sommige, maar niet alle activa, rechten en passiva van een falende instelling, is het raadzaam in waarborgen te voorzien om te voorkomen dat gekoppelde verplichtingen, rechten en contracten in voorkomend geval worden gesplitst. Een dergelijke beperking op selectiepraktijken met betrekking tot gekoppelde contracten moet ook gelden voor contracten met dezelfde tegenpartij die gedekt zijn door zekerheidsregelingen, financiëlezekerheidsovereenkomsten die tot overdracht van eigendom/gerechtigdheid leiden, salderingsovereenkomsten, overeenkomsten tot saldering bij vroegtijdige beëindiging en gestructureerde financieringsregelingen. Ingeval de waarborg van toepassing is, moeten de afwikkelingsautoriteiten verplicht zijn alle gekoppelde contracten binnen een beschermde regeling over te dragen of ze allemaal bij de falende restinstelling te laten. Deze waarborgen moeten garanderen dat de kapitaalvereisten die, wat de toepassing van Richtlijn 2013/36/EU betreft, gelden voor door een verrekeningsovereenkomst gedekte posities, onverlet worden gelaten.

(96)

Door ervoor te zorgen dat afwikkelingsautoriteiten dezelfde instrumenten en bevoegdheden tot hun beschikking hebben, wordt gecoördineerd optreden bij falen van een grensoverschrijdende groep gemakkelijker gemaakt, maar er lijken toch verdere maatregelen nodig te zijn om de samenwerking te bevorderen en gefragmenteerde nationale reacties te voorkomen. Afwikkelingsautoriteiten moeten ertoe worden verplicht elkaar te raadplegen bij de afwikkeling van groepsentiteiten en samen te werken in afwikkelingscolleges teneinde een afwikkelingsregeling voor de hele groep overeen te komen. Afwikkelingscolleges moeten worden ingesteld rond de kern van de bestaande toezichtcolleges door er afwikkelingsautoriteiten in op te nemen en door er bevoegde ministeries, centrale banken, de EBA en, in voorkomend geval, voor de depositogarantiestelsels verantwoordelijke autoriteiten bij te betrekken. Bij een crisis moet het afwikkelingscollege een forum bieden voor de uitwisseling van informatie en de coördinatie van afwikkelingsmaatregelen.

(97)

Bij de afwikkeling van grensoverschrijdende groepen dient een evenwicht te worden nagestreefd tussen, enerzijds, de behoefte aan procedures die met de spoedeisendheid van de situatie rekening houden en efficiënte, billijke en tijdige oplossingen voor de groep als geheel mogelijk maken en, anderzijds, de noodzaak om de financiële stabiliteit te vrijwaren in alle lidstaten waar de groep actief is. De verschillende afwikkelingsautoriteiten dienen van gedachten te wisselen in het afwikkelingscollege. De afwikkelingsmaatregelen die de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau voorstelt, moeten in het kader van de groepsafwikkelingsplannen tussen de verschillende afwikkelingsautoriteiten worden voorbereid en besproken. Afwikkelingscolleges dienen de standpunten te vertolken van de afwikkelingsautoriteiten van alle lidstaten waar de groep actief is, teneinde het nemen van snelle en gezamenlijke besluiten zoveel mogelijk te faciliteren. In afwikkelingsmaatregelen van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau dient steeds rekening te worden gehouden met het effect ervan op de financiële stabiliteit in de lidstaten waar de groep actief is. Dit moet worden gegarandeerd door de afwikkelingsautoriteiten van de lidstaat waar een dochteronderneming gevestigd is, de mogelijkheid te bieden verzet aan te tekenen tegen de besluiten van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, niet alleen op grond van de gepastheid van afwikkelingsmaatregelen, maar ook op grond van de noodzaak om de financiële stabiliteit in de betrokken lidstaat te vrijwaren.

(98)

Het afwikkelingscollege dient geen besluitvormingsorgaan te zijn, maar een platform dat de besluitvorming van de nationale autoriteiten faciliteert. De gezamenlijke besluiten dienen door de verschillende desbetreffende nationale autoriteiten te worden genomen.

(99)

De opstelling van een groepsafwikkelingsregeling zou moeten bijdragen aan een gecoördineerde afwikkeling waarbij de kans groter is dat het beste resultaat voor alle instellingen van een groep wordt bereikt. De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau dient de groepsafwikkelingsregeling voor te stellen en deze aan het afwikkelingscollege voor te leggen. Nationale afwikkelingsautoriteiten die het niet eens zijn met de regeling of besluiten onafhankelijke afwikkelingsmaatregelen te treffen, moeten de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau en andere afwikkelingsautoriteiten die onder de groepsafwikkelingsregeling vallen, meedelen waarom zij het niet eens zijn en tevens nadere bijzonderheden verstrekken omtrent elke onafhankelijke afwikkelingsmaatregel die zij voornemens zijn te treffen. Elke nationale autoriteit die beslist af te wijken van de groepsafwikkelingsregeling, moet naar behoren rekening houden met de mogelijke gevolgen voor de financiële stabiliteit in de lidstaten waar de andere afwikkelingsautoriteiten gevestigd zijn en met de mogelijke gevolgen voor de andere delen van de groep.

(100)

In het kader van een groepsafwikkelingsregeling moeten de autoriteiten worden uitgenodigd hetzelfde instrument toe te passen op rechtspersonen die aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoen. De afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau moeten de bevoegdheid hebben om het instrument van de overbruggingsinstelling op groepsniveau toe te passen (in voorkomend geval, met inbegrip van regelingen voor de lastenverdeling) om een groep als geheel te stabiliseren. De eigendom van dochterondernemingen kan aan de overbruggingsinstelling worden overgedragen met het oog op een latere verkoop ervan, in zijn geheel of afzonderlijk, als de marktomstandigheden geschikt zijn. Daarnaast moet de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau de bevoegdheid hebben om het instrument van bail-in op het niveau van de moederonderneming toe te passen.

(101)

Doeltreffende afwikkeling van internationaal actieve instellingen en groepen vereist samenwerking tussen de Unie, de lidstaten en afwikkelingsautoriteiten van derde landen. De samenwerking zal worden bevorderd als de afwikkelingsregelingen van derde landen op de gemeenschappelijke beginselen en benaderingen zijn gebaseerd die momenteel door de Raad voor financiële stabiliteit en de G20 worden ontwikkeld. Met dat doel voor ogen dient de EBA overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 te worden gemachtigd niet-bindende kaderregelingen voor samenwerking te ontwikkelen en aan te gaan met autoriteiten van derde landen, en dient de nationale autoriteiten te worden toegestaan bilaterale regelingen te sluiten die in de lijn van de EBA-kaderregelingen liggen. Het treffen van deze regelingen tussen de nationale autoriteiten die voor het beheer van het falen van wereldwijde ondernemingen verantwoordelijk zijn, moet een manier zijn om een doeltreffende planning, besluitvorming en coördinatie met betrekking tot internationale groepen te garanderen. In het algemeen moeten deze regelingen wederkerig zijn. In het kader van het Europese afwikkelingscollege moeten de nationale afwikkelingsautoriteiten in voorkomend geval de afwikkelingsprocedures van derde landen in de in deze richtlijn vastgelegde omstandigheden erkennen en handhaven.

(102)

Zowel met betrekking tot dochterondernemingen van groepen in de Unie of derde landen, als met betrekking tot bijkantoren van instellingen in de Unie of derde landen moet worden samengewerkt. Dochterondernemingen van groepen uit derde landen zijn ondernemingen die in de Unie zijn gevestigd en derhalve volledig onderworpen zijn aan het Unierecht, met inbegrip van de in deze richtlijn vastgelegde afwikkelingsinstrumenten. Het is echter noodzakelijk dat lidstaten het recht behouden op te treden met betrekking tot bijkantoren van instellingen met hoofdkantoor in derde landen wanneer de erkenning en de toepassing van afwikkelingsprocedures van derde landen met betrekking tot een bijkantoor de financiële stabiliteit in de Unie in gevaar zouden brengen, of wanneer deposanten uit de Unie niet op dezelfde wijze als deposanten uit derde landen zouden worden behandeld. In die omstandigheden, en in de andere in deze richtlijn vastgelegde omstandigheden, dienen de lidstaten het recht te hebben om, na raadpleging van de nationale afwikkelingsautoriteiten, te weigeren afwikkelingsprocedures van derde landen met betrekking tot bijkantoren in de Unie van instellingen uit derde landen te erkennen.

(103)

Er zijn omstandigheden waarin de doeltreffendheid van de toegepaste afwikkelingsinstrumenten afhankelijk kan zijn van de beschikbaarheid van kortetermijnfinanciering voor een instelling of een overbruggingsinstelling, de verlening van garanties aan potentiële verkrijgers of de verstrekking van kapitaal aan de overbruggingsinstelling. Onverminderd de rol van de centrale banken om het financiële stelsel ook in tijden van stress van liquiditeiten te voorzien, is het belangrijk dat lidstaten financieringsregelingen opzetten om te vermijden dat de daartoe benodigde middelen uit de nationale begrotingen moeten komen. Het moet de financiële sector als geheel zijn die de stabilisatie van het financiële stelsel financiert.

(104)

Lidstaten dienen als algemene regel hun nationale financieringsregeling op te zetten door middel van fondsen die onder zeggenschap van afwikkelingsautoriteiten staat en die voor de in deze richtlijn vastgelegde doeleinden kan worden aangesproken. Er moet evenwel worden voorzien in de mogelijkheid, als strikt omschreven uitzondering, om het lidstaten toe te staan hun nationale financieringsregelingen op te zetten middels verplichte bijdragen van instellingen waaraan op hun grondgebied vergunning is verleend en die niet worden gehouden door fondsen die onder zeggenschap van hun afwikkelingsautoriteiten staan, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

(105)

In beginsel moeten voorafgaand aan en onafhankelijk van elke afwikkelingsmaatregel bijdragen van de sector worden geïnd. Als de financiering vooraf onvoldoende is om de verliezen of kosten te dekken die uit het gebruik van de financieringsregelingen voortvloeien, moeten er aanvullende bijdragen worden geïnd om de extra kosten of verliezen te dragen.

(106)

Om een kritische massa te bereiken en de procyclische effecten te vermijden die zich zouden voordoen indien financieringsregelingen bij een systeemcrisis uitsluitend op achteraf te betalen bijdragen aangewezen zouden zijn, is het absoluut noodzakelijk dat de van tevoren beschikbare financiële middelen van de nationale financieringsregelingen ten minste een zeker minimumstreefbedrag bereiken.

(107)

Om een eerlijke berekening van de bijdragen te waarborgen en het ontplooien van activiteiten volgens een minder riskant model aan te moedigen, dient bij de bepaling van de bijdragen aan de nationale financieringsregelingen rekening te worden gehouden met de mate waarin de instellingen krediet-, liquiditeits- of marktrisico lopen.

(108)

Het verzekeren van een doeltreffende afwikkeling van falende instellingen binnen de Unie is een essentieel onderdeel van de voltooiing van de interne markt. Het falen van dergelijke instellingen heeft niet alleen gevolgen voor de financiële stabiliteit van de markten waarop zij rechtstreeks actief zijn, maar ook voor de financiële markt van de Unie als geheel. De voltooiing van de interne markt voor financiële diensten heeft de onderlinge verwevenheid van de verschillende nationale financiële systemen versterkt. De instellingen zijn immers buiten hun lidstaat van vestiging actief en zijn onderling vervlochten via de interbancaire en andere markten, die in wezen pan-Europees zijn. Het garanderen van een doeltreffende financiering van de afwikkeling van dergelijke instellingen in alle lidstaten is niet alleen in het belang van de lidstaten waarin zij opereren, maar van alle lidstaten in het algemeen als middel om gelijke concurrentievoorwaarden te waarborgen en een betere werking van de interne financiële markt te bewerkstelligen. Het opzetten van een Europees systeem van financieringsregelingen zou ervoor zorgen dat voor alle instellingen die in de Unie actief zijn, even doeltreffende financieringsregelingen voor de afwikkeling bestaan en zou ook de stabiliteit van de interne markt mede in de hand werken.

(109)

Om de weerbaarheid van het Europees systeem van financieringsregelingen te versterken en overeenkomstig de doelstelling om te eisen dat de financiering vooral van de aandeelhouders en schuldeisers van de instelling in afwikkeling en vervolgens van de sector veeleer dan uit de overheidsbegrotingen dient te komen, kunnen financieringsregelingen in noodsituaties erom verzoeken van andere financieringsregelingen te kunnen lenen. Zij moeten tevens gemachtigd zijn leningen te verstrekken aan andere regelingen die in nood verkeren. Het verstrekken van dergelijke leningen moet strikt op vrijwillige basis geschieden. Het besluit om aan andere regelingen te lenen, moet worden genomen door de financieringsregeling die de lening verstrekt, maar gezien de mogelijke gevolgen voor de begroting moeten de lidstaten kunnen verlangen dat met het bevoegde ministerie wordt overlegd of dat diens goedkeuring vereist is.

(110)

Financieringsregelingen worden weliswaar op nationaal niveau opgezet, maar dienen gemutualiseerd te worden in de context van groepsafwikkelingen, mits er tussen de nationale autoriteiten een overeenkomst wordt bereikt over de afwikkeling van de instelling. Deposito’s die door depositogarantiestelsels gedekt zijn, mogen geen verlies lijden in het afwikkelingsproces. Indien een afwikkelingsmaatregel garandeert dat deposanten toegang tot hun deposito’s blijven hebben, dient van de depositogarantiestelsels waarbij een instelling in afwikkeling is aangesloten, een bijdrage te worden verlangd die niet groter is dan het bedrag van de verliezen die zij zouden hebben moeten dragen indien de instelling volgens een normale insolventieprocedure zou zijn geliquideerd.

(111)

Terwijl gedekte deposito’s bij afwikkeling beschermd zijn tegen verliezen, zijn andere in aanmerking komende deposito’s potentieel beschikbaar voor verliesabsorptie. Teneinde een zeker niveau van bescherming te bieden voor natuurlijke personen en kleine, middelgrote en micro-ondernemingen die in aanmerking komende deposito’s aanhouden boven het niveau van de gedekte deposito’s, moeten die deposito’s krachtens het nationale recht dat op normale insolventieprocedures van toepassing is, een hogere prioriteit krijgen dan de vorderingen van gewone concurrente, niet-preferente schuldeisers. De vordering van het depositogarantiestelsel moet krachtens dat nationale recht zelfs een nog hogere prioriteit krijgen dan de voormelde categorieën van in aanmerking komende deposito’s. Harmonisatie van het nationale insolventierecht op dit gebied is noodzakelijk om de blootstelling van de afwikkelingsfondsen van de lidstaten tot een minimum te beperken overeenkomstig het in deze richtlijn bepaalde beginsel dat geen enkele crediteur slechter af mag zijn.

(112)

Indien deposito’s in de context van de afwikkeling van een instelling aan een andere instelling worden overgedragen, mogen de deposanten niet verzekerd zijn boven het dekkingsniveau dat in Richtlijn 2014/49/EU is vastgelegd. Vorderingen met betrekking tot deposito’s die bij de instelling in afwikkeling blijven, moeten derhalve worden beperkt tot het verschil tussen de overgedragen fondsen en het in Richtlijn 2014/49/EU vastgelegde dekkingsniveau. Indien de overgedragen deposito’s het dekkingsniveau overschrijden, mag de deposant geen vordering op het depositogarantiestelsel hebben met betrekking tot deposito’s die bij de instelling in afwikkeling blijven.

(113)

Met het opzetten van financieringsregelingen door de oprichting van het Europees systeem van financieringsregelingen waarin deze richtlijn voorziet, dient een gecoördineerde aanwending te worden verzekerd van de op nationaal niveau voor afwikkeling beschikbare middelen.

(114)

De bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen moet aan de Commissie worden overgedragen om ter vaststelling van de criteria voor het definiëren van „kritieke functies” en „kernbedrijfsonderdelen” voor de toepassing van deze richtlijn; van de omstandigheden waarin de uitsluiting van de vereisten inzake afschrijving of omzetting uit hoofde van deze richtlijn noodzakelijk is; de categorieën regelingen waarvoor de lidstaten gepaste bescherming moeten verzekeren in gedeeltelijke overdrachten; de wijze waarop de bijdragen van instellingen aan financieringsregelingen voor de afwikkeling moeten worden aangepast in verhouding tot hun risicoprofiel; de registratie-, boekhoud- en rapportageverplichtingen en andere verplichtingen om te waarborgen dat de vooraf te betalen bijdragen daadwerkelijk worden betaald; en de omstandigheden waarin en de voorwaarden waaronder een instelling tijdelijk van het achteraf betalen van bijdragen kan worden vrijgesteld. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. Bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen moet de Commissie ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

(115)

Daar waar zulks in deze richtlijn is voorzien, is het passend dat de convergentie van de praktijken van de nationale autoriteiten door de EBA wordt bevorderd aan de hand van richtsnoeren in overeenstemming met artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Voor gebieden die niet onder technische regulerings- en uitvoeringsnormen vallen, kan de EBA op eigen initiatief richtsnoeren en aanbevelingen voor de toepassing van het Unierecht uitvaardigen.

(116)

Het Europees Parlement en de Raad moeten binnen drie maanden na de datum van kennisgeving bezwaar kunnen aantekenen tegen een gedelegeerde handeling. Het Europees Parlement en de Raad moeten de andere instellingen in kennis kunnen stellen van hun voornemen om geen bezwaar aan te tekenen.

(117)

Technische normen voor financiële diensten moeten een consistente harmonisatie en toereikende bescherming van deposanten, beleggers en consumenten in de hele Unie bevorderen. Het zou efficiënt en passend zijn om, in de in deze richtlijn omschreven gevallen, de EBA, als orgaan met hooggespecialiseerde expertise, te belasten met de uitwerking van aan de Commissie voor te leggen ontwerpen van technische regulerings- en uitvoeringsnormen die geen beleidskeuzen inhouden.

(118)

De Commissie dient de door de EBA ontwikkelde ontwerpen van technische reguleringsnormen vast te stellen door middel van gedelegeerde handelingen op grond van artikel 290 VWEU en in overeenstemming met de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. De Commissie dient de door de EBA ontwikkelde ontwerpen van technische uitvoeringsnormen vast te stellen door middel van gedelegeerde handelingen op grond van artikel 291 VWEU en in overeenstemming met artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

(119)

Richtlijn 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 (15) regelt de wederzijdse erkenning en handhaving in alle lidstaten van besluiten met betrekking tot de sanering of liquidatie van instellingen die bijkantoren hebben in andere lidstaten dan die waarin ze hun statutaire zetel hebben. Deze richtlijn zorgt ervoor dat alle activa en passiva van de instelling, ongeacht het land waarin deze zich bevinden, in één enkele procedure in de lidstaat van herkomst worden behandeld en dat de schuldeisers in de lidstaten van ontvangst op dezelfde manier als de schuldeisers in de lidstaat van herkomst worden behandeld. Om tot een doeltreffende afwikkeling te komen, moet Richtlijn 2001/24/EG ook bij het gebruik van afwikkelingsinstrumenten gelden, zowel wanneer deze instrumenten op instellingen worden toegepast, als wanneer ze worden toegepast op andere entiteiten die onder de afwikkelingsregeling vallen. Richtlijn 2001/24/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(120)

De Unierichtlijnen inzake vennootschapsrecht bevatten verplichte regels voor de bescherming van aandeelhouders en schuldeisers van instellingen die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijnen vallen. In situaties waarin afwikkelingsautoriteiten snel moeten handelen, kunnen deze regels een doeltreffend optreden van de afwikkelingsautoriteiten en het gebruik, door die autoriteiten, van afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden belemmeren; daarvoor zouden passende afwijkingen in deze richtlijn moeten worden opgenomen. Om maximale rechtszekerheid voor de belanghebbende partijen te garanderen, moeten de afwijkingen duidelijk en precies worden omschreven en mogen ze alleen in het algemeen belang worden gebruikt, mits is voldaan aan de voorwaarden om tot afwikkeling over te gaan. Aan het gebruik van afwikkelingsinstrumenten is de voorwaarde verbonden dat de in deze richtlijn neergelegde afwikkelingsdoelstellingen en -voorwaarden worden vervuld.

(121)

Richtlijn 2012/30/EU van het Europees Parlement en de Raad (16) bevat regels betreffende het recht van aandeelhouders om besluiten te nemen over kapitaalverhogingen en -verminderingen, over hun recht om deel te nemen aan elke nieuwe uitgifte van aandelen voor inbreng in geld, over de bescherming van crediteuren bij een kapitaalvermindering en over het bijeenroepen van een aandeelhoudersvergadering in het geval van een ernstig kapitaalverlies. Deze regels kunnen het snelle optreden van afwikkelingsautoriteiten belemmeren en er dient dan ook in passende afwijkingen te worden voorzien.

(122)

Richtlijn 2011/35/EU van het Europees Parlement en de Raad (17) bevat regels inzake onder meer de goedkeuring van fusies door de algemene vergadering van elk van de vennootschappen die de fusie aangaan, inzake vereisten met betrekking tot ontwerpvoorwaarden voor fusie, het beheersverslag en het deskundigenverslag, en de bescherming van schuldeisers. Richtlijn 82/891/EEG van de Raad (18) bevat vergelijkbare regels met betrekking tot de splitsing van naamloze vennootschappen. Richtlijn 2005/56/EG van het Europees Parlement en de Raad (19) bevat overeenkomstige regels met betrekking tot grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen. Passende afwijkingen van deze richtlijnen zouden mogelijk moeten zijn om afwikkelingsautoriteiten in staat te stellen snel te handelen.

(123)

In Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad (20) is de verplichting vastgelegd om op alle aandelen van de vennootschap een openbaar overnamebod tegen een billijke prijs, als omschreven in de richtlijn, uit te brengen indien een aandeelhouder rechtstreeks of middellijk en alleen of samen met in onderling overleg met hem handelende personen een bepaald, in het nationale recht vastgelegd percentage van de aandelen van deze vennootschap verwerft waarmee hij zeggenschap over de vennootschap verkrijgt. Doel van het verplichte bod is het beschermen van de minderheidsaandeelhouders bij een wijziging van zeggenschap. Het vooruitzicht van een dergelijke dure verplichting kan mogelijke investeerders in de getroffen instelling echter afschrikken, waardoor het moeilijk kan zijn voor de afwikkelingsautoriteiten om al hun afwikkelingsbevoegdheden uit te oefenen. Passende afwijkingen van de regel inzake het verplichte bod zouden mogelijk moeten zijn voor zover dat nodig is om van de afwikkelingsbevoegdheden gebruik te kunnen maken. Na de afwikkelingsperiode zou de regel van het verplichte bod echter wederom moeten gelden voor iedere aandeelhouder die zeggenschap over de getroffen instelling verkrijgt.

(124)

In Richtlijn 2007/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (21) zijn de procedurele aandeelhoudersrechten met betrekking tot algemene vergaderingen vastgelegd. In Richtlijn 2007/36/EG is onder andere de minimale oproepingsperiode voor algemene vergaderingen en de inhoud van de oproeping voor algemene vergaderingen vastgelegd. Deze regels kunnen een snel optreden van de afwikkelingsautoriteiten bemoeilijken; er dient dan ook in passende afwijkingen van de richtlijn te worden voorzien. Voorafgaand aan de afwikkeling kan het nodig zijn het kapitaal snel te verhogen indien de instelling niet voldoet of waarschijnlijk niet zal voldoen aan de vereisten van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU en het waarschijnlijk is dat een kapitaalverhoging de financiële positie zal herstellen en zal voorkomen dat er een situatie ontstaat waarin de drempelvoorwaarden voor afwikkeling zijn vervuld. In dergelijke situaties zou het toegestaan moeten zijn om op korte termijn een algemene vergadering bijeen te roepen. De aandeelhouders moeten echter hun beslissingsbevoegdheid ten aanzien van de kapitaalverhoging en de inkorting van de oproepingsperiode voor algemene vergaderingen behouden. Voor de instelling van dit mechanisme zou in passende afwijkingen van Richtlijn 2007/36/EG moeten worden voorzien.

(125)

Om te garanderen dat de afwikkelingsautoriteiten in de bij Verordening (EU) nr. 1092/2010, Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad (22) en Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (23) opgerichte Europese Raad voor systeemrisico’s vertegenwoordigd zijn en ervoor te zorgen dat de EBA over de nodige deskundigheid beschikt om de haar bij deze richtlijn toebedeelde taken uit te voeren, dient Verordening (EU) nr. 1093/2010 te worden gewijzigd om het bij genoemde verordening vastgestelde concept van bevoegde autoriteiten uit te breiden tot de nationale afwikkelingsautoriteiten als omschreven in deze richtlijn. Een dergelijke gelijkstelling van afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1093/2010 is consistent met de overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA toevertrouwde functies om actief bij te dragen en deel te nemen aan de ontwikkeling van herstel- en afwikkelingsplannen en om de afwikkeling van falende instellingen, en in het bijzonder van grensoverschrijdende groepen, te vergemakkelijken.

(126)

Opdat instellingen, de personen die hun bedrijf feitelijk leiden en hun leidinggevend orgaan aan de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen voldoen en in de gehele Unie op dezelfde wijze worden behandeld, dient van de lidstaten te worden verlangd dat zij voorzien in administratieve sancties en andere administratieve maatregelen die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Daarom moeten de door de lidstaten vastgestelde administratieve sancties en andere administratieve maatregelen aan bepaalde essentiële vereisten voldoen op het gebied van adressaten, in aanmerking te nemen criteria bij het opleggen van een sanctie of andere administratieve maatregel, bekendmaking van sancties of andere administratieve maatregelen, essentiële sanctiebevoegdheden en omvang van administratieve geldboeten. De EBA moet met strikte inachtneming van het beroepsgeheim een centrale gegevensbank bijhouden met alle administratieve sancties en informatie over de beroepen die haar door de bevoegde autoriteiten en de afwikkelingsautoriteiten zijn gemeld.

(127)

Deze richtlijn heeft betrekking op zowel administratieve sancties als andere administratieve maatregelen, zodat alle acties worden bestreken die worden ondernomen nadat een inbreuk heeft plaatsgevonden, en die bedoeld zijn om verdere inbreuken te voorkomen, ongeacht of deze in nationaal recht als een sanctie dan wel als een andere administratieve maatregel worden aangemerkt.

(128)

Hoewel niets de lidstaten belet regels voor zowel administratieve als strafrechtelijke sancties vast te stellen voor dezelfde inbreuken, mag van de lidstaten niet worden verlangd dat zij regels voor administratieve sancties vaststellen voor overtredingen van deze richtlijn die onder hun nationale strafrecht vallen. Overeenkomstig hun nationale recht zijn de lidstaten niet verplicht zowel administratieve als strafrechtelijke sancties op te leggen voor hetzelfde strafbare feit, maar kunnen zij dat doen indien hun nationale recht zulks toelaat. Het handhaven van strafrechtelijke sancties in plaats van administratieve sancties of andere administratieve maatregelen voor overtredingen van deze richtlijn mag de afwikkelingsautoriteiten en de bevoegde autoriteiten evenwel niet beperken of anderszins beïnvloeden in hun vermogen om voor de toepassing van deze richtlijn tijdig met afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten in andere lidstaten samen te werken, toegang te hebben tot informatie en informatie uit te wisselen, ook nadat de desbetreffende inbreuken naar de bevoegde rechterlijke instanties zijn verwezen voor vervolging.

(129)

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken (24) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om, in gerechtvaardigde gevallen, de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd.

(130)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en strookt met de rechten, vrijheden en beginselen die met name in het Handvest zijn erkend, en in het bijzonder het recht op eigendom, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, en de rechten van de verdediging.

(131)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de harmonisatie van de regels en procedures voor de afwikkeling van instellingen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar, gezien de effecten van het falen van een instelling in de hele Unie, beter kan worden verwezenlijkt op het niveau van de Unie, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(132)

Bij het nemen van besluiten of maatregelen op grond van deze richtlijn moeten de bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten steeds terdege rekening houden met de gevolgen van hun besluiten en maatregelen voor de financiële stabiliteit in andere lidstaten en de economische situatie in andere lidstaten, en moeten zij het belang in acht nemen dat een dochteronderneming of bijkantoor heeft voor de financiële sector en de economie van de lidstaat waar die dochteronderneming of dat bijkantoor is gevestigd of zich bevindt, ook als de betrokken dochteronderneming of het betrokken bijkantoor van minder belang is voor de geconsolideerde groep.

(133)

De Commissie zal de algemene toepassing van deze richtlijn te evalueren en meer bepaald, in het licht van een krachtens een rechtshandeling van de Unie getroffen regeling waarbij een voor meer dan één lidstaat geldend afwikkelingsmechanisme wordt ingesteld, na te gaan hoe de EBA haar bevoegdheden krachtens deze richtlijn uitoefent wat betreft bemiddeling tussen een afwikkelingsautoriteit in een lidstaat die aan het mechanisme deelneemt, en een afwikkelingsautoriteit in een lidstaat die niet daaraan deelneemt,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

TITEL I

TOEPASSINGSGEBIED, DEFINITIES EN AUTORITEITEN

Artikel 1

Voorwerp en toepassingsgebied

1.   In deze richtlijn worden de regels en procedures vastgelegd voor het herstel en de afwikkeling van de volgende entiteiten:

a)

in de Unie gevestigde instellingen;

b)

in de Unie gevestigde financiële instellingen indien zij dochterondernemingen zijn van een kredietinstelling of beleggingsonderneming, dan wel van een in punt c) of d) bedoelde onderneming, en onder het toezicht op geconsolideerde basis op de moederonderneming vallen in overeenstemming met artikelen 6 tot en met 17 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

c)

in de Unie gevestigde financiële holdings, gemengde financiële holdings en gemengde holdings;

d)

financiële moederholdings in een lidstaat, financiële Unie-moederholdings, gemengde financiële moederholdings in een lidstaat, gemengde financiële Unie-moederholdings;

e)

bijkantoren van instellingen die buiten de Unie gevestigd zijn onder de specifieke voorwaarden die in deze richtlijn zijn vastgelegd.

Behoudens specifieke bepalingen houden afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten, wanneer zij de voorschriften uit hoofde van deze richtlijn vaststellen en toepassen en wanneer zij de verschillende hen ter beschikking staande instrumenten gebruiken ten aanzien van een in de eerste alinea bedoelde entiteit, rekening met: de aard van haar bedrijfsactiviteiten; haar aandeelhoudersstructuur; haar rechtsvorm; haar risicoprofiel, omvang en juridische status; haar verwevenheid met andere instellingen of met het financiële stelsel als geheel; de reikwijdte en de complexiteit van haar activiteiten; haar deelname aan een institutioneel protectiestelsel (IPS) dat voldoet aan de vereisten van artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013 of aan andere coöperatieve, op wederzijdse solidariteit gebaseerde systemen als bedoeld in artikel 113, lid 6, van die richtlijn; en de vraag of zij beleggingsdiensten of -activiteiten als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt 2, van Richtlijn 2004/65/EU verricht.

2.   Lidstaten mogen regels vaststellen of handhaven die strikter zijn dan of aanvullend zijn op de in deze richtlijn neergelegde regels of de op grond van deze richtlijn vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen vastgestelde regels, mits deze van algemene strekking zijn en niet in strijd zijn met deze richtlijn en van de op grond van deze richtlijn vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen.

Artikel 2

Definities

1.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.   „afwikkeling”: de toepassing van een afwikkelingsinstrument of een in artikel 37, lid 9, bedoeld instrument ter verwezenlijking van een of meer van de in artikel 31, lid 2, bedoelde afwikkelingsdoelstellingen;

2.   „kredietinstelling”: een kredietinstelling als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, met uitzondering van de in artikel 2, lid 5, van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde entiteiten;

3.   „beleggingsonderneming”: een beleggingsonderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 die onderworpen is aan het aanvangskapitaalvereiste als opgenomen in artikel 28, lid 2, van Richtlijn 2013/36/EU;

4.   „financiële instelling”: een financiële instelling als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 26, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

5.   „dochteronderneming”: een dochteronderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 16, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

6.   „moederonderneming”: een moederonderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 15, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

7.   „geconsolideerde basis”: de basis van de geconsolideerde positie als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 47, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

8.   „institutioneel protectiestelsel” of „IPS”: een institutioneel protectiestelsel (IPS) dat voldoet aan de in artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgestelde vereisten;

9.   „financiële holding”: een financiële holding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 20, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

10.   „gemengde financiële holding”: een gemengde financiële holding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 21, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

11.   „gemengde holding”: een gemengde holding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 22, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

12.   „financiële moederholding in een lidstaat”: een financiële moederholding in een lidstaat als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 30, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

13.   „financiële Unie-moederholding”: een financiële EU-moederholding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 31, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

14.   „gemengde financiële moederholding in een lidstaat”: een gemengde financiële moederholding in een lidstaat als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 32, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

15.   „gemengde financiële Unie-moederholding”: een gemengde financiële EU-moederholding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 33, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

16.   „afwikkelingsdoelstellingen”: de in artikel 31, lid 2, bedoelde afwikkelingsdoelstellingen;

17.   „bijkantoor”: een bijkantoor als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 17, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

18.   „afwikkelingsautoriteit”: een door een lidstaat overeenkomstig artikel 3 aangewezen autoriteit;

19.   „afwikkelingsinstrument”: een afwikkelingsinstrument als bedoeld in artikel 37, lid 3;

20.   „afwikkelingsbevoegdheid”: een bevoegdheid als bedoeld in de artikelen 63 tot en met 72;

21.   „bevoegde autoriteit”: bevoegde autoriteit als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 40, van Verordening (EU) nr. 575/2013, met inbegrip van de Europese Centrale Bank wat betreft specifieke taken die haar bij Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad (25) zijn toegewezen;

22.   „bevoegde ministeries”: ministeries van Financiën of andere ministeries van de lidstaten die uit hoofde van hun nationale bevoegdheden verantwoordelijk zijn voor economische, financiële en begrotingsbeslissingen op nationaal niveau en die overeenkomstig artikel 3, lid 5, zijn aangewezen;

23.   „instelling”: een kredietinstelling of beleggingsonderneming;

24.   „leidinggevend orgaan”: een leidinggevend orgaan als omschreven in artikel 3, lid 1, punt 7, van Richtlijn 2013/36/EU;

25.   „hoger management”: directie als omschreven in artikel 3, lid 1, punt 9, van Richtlijn 2013/36/EU;

26.   „groep”: een moederonderneming en haar dochterondernemingen;

27.   „grensoverschrijdende groep”: een groep met in meer dan één lidstaat gevestigde groepsentiteiten;

28.   „buitengewone openbare financiële steun”: staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU of elke andere openbare financiële steun op supranationaal niveau die als hij op nationaal niveau werd verstrekt, staatssteun zou vormen, die wordt verstrekt om de levensvatbaarheid, liquiditeit of solvabiliteit te vrijwaren of te herstellen van een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), of van een groep waarvan een dergelijke instelling of entiteit deel uitmaakt;

29.   „noodliquiditeitssteun”: de verstrekking door een centrale bank van geld van de centrale bank of elke andere steun die de geldhoeveelheid van de centrale bank doet toenemen, aan een solvente financiële instelling, of een groep van solvente financiële instellingen, die met tijdelijke liquiditeitsproblemen wordt geconfronteerd, zonder dat deze operatie deel uitmaakt van het monetaire beleid;

30.   „systeemcrisis”: een verstoring van het financiële stelsel met mogelijk ernstige negatieve gevolgen voor de interne markt en de reële economie; alle soorten financiële intermediairs, markten en infrastructuur kunnen tot op zekere hoogte potentieel systeemrelevant zijn;

31.   „groepsentiteit”: een rechtspersoon die deel uitmaakt van een groep;

32.   „herstelplan”: een herstelplan dat door een instelling in overeenstemming met artikel 5 wordt opgesteld en bijgehouden;

33.   „groepsherstelplan”: een groepsherstelplan dat in overeenstemming met artikel 7 wordt opgesteld en bijgehouden;

34.   „significant bijkantoor”: een bijkantoor dat overeenkomstig artikel 51 bis, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU in een lidstaat van ontvangst als significant zou worden aangemerkt;

35.   „kritieke functies”: activiteiten, diensten of bedrijfsactiviteiten waarvan de onderbreking naar alle waarschijnlijkheid in een of meer lidstaten tot een verstoring van essentiële diensten aan de reële economie zal leiden of, wegens de omvang of het marktaandeel van een instelling of groep, haar verwevenheid met entiteiten binnen en buiten een groep, haar complexiteit of haar grensoverschrijdende activiteiten, de financiële stabiliteit zal verstoren, vooral wat de vervangbaarheid ervan betreft;

36.   „kernbedrijfsonderdelen”: bedrijfsonderdelen en daarmee samenhangende diensten die materiële bronnen van inkomsten, winst of franchisewaarde vormen voor een instelling of voor een groep waarvan een instelling deel uitmaakt;

37.   „consoliderende toezichthouder”: consoliderende toezichthouder als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 41, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

38.   „eigen vermogen”: eigen vermogen als omschreven in artikel 1, lid 1, punt 118, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

39.   „afwikkelingsvoorwaarden”: de in artikel 32, lid 1, bedoelde voorwaarden;

40.   „afwikkelingsmaatregel”: het overeenkomstig artikel 32 of artikel 33 genomen besluit om een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), af te wikkelen, de toepassing van een afwikkelingsinstrument, of de uitoefening van een of meer afwikkelingsbevoegdheden;

41.   „afwikkelingsplan”: een afwikkelingsplan dat overeenkomstig artikel 10 voor een instelling is opgesteld;

42.   „groepsafwikkeling”: hetzij:

a)

het nemen van een afwikkelingsmaatregel op het niveau van een moederonderneming of van een instelling waarop toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend, of

b)

de coördinatie van de toepassing van afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden door afwikkelingsautoriteiten met betrekking tot groepsentiteiten die aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoen;

43.   „groepsafwikkelingsplan”: een plan voor groepsafwikkeling dat overeenkomstig de artikelen 12 en 13 is opgesteld;

44.   „afwikkelingsautoriteit op groepsniveau”: de afwikkelingsautoriteit in de lidstaat waar de consoliderende toezichthouder is gevestigd;

45.   „groepsafwikkelingsregeling”: een plan dat met het oog op een groepsafwikkeling overeenkomstig artikel 91 is opgesteld;

46.   „afwikkelingscollege”: een college dat overeenkomstig artikel 88 is opgericht voor het uitvoeren van de in artikel 88, lid 1, bedoelde taken;

47.   „normale insolventieprocedures”: de collectieve insolventieprocedures die ertoe leiden dat de debiteur het beheer en de beschikking over zijn vermogen geheel of gedeeltelijk verliest en dat een liquidateur of een bewindvoerder wordt aangewezen, die normaal gesproken op grond van het nationaal recht op instellingen van toepassing zijn, en die ofwel specifiek voor die instellingen gelden, ofwel algemeen op alle natuurlijke en rechtspersonen van toepassing zijn;

48.   „schuldinstrumenten” als bedoeld in artikel 63, lid 1, onder g) en j): obligaties en andere vormen van overdraagbare schuld, instrumenten die een schuld creëren of erkennen en instrumenten die recht geven op het verwerven van schuldinstrumenten;

49.   „moederinstelling in een lidstaat”: een moederinstelling in een lidstaat als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 28, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

50.   „EU-moederinstelling”: een EU-moederinstelling als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 29, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

51.   „eigenvermogensvereisten”: de vereisten als vastgesteld in de artikelen 92 tot en met 98 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

52.   „toezichtcollege”: een overeenkomstig artikel 116 van Richtlijn 2013/36/EU opgericht college van toezichthouders;

53.   „staatssteunregels van de Unie”: het kader dat is vastgesteld bij de artikelen 107, 108 en 109 VWEU en de verordeningen en alle handelingen van de Unie, met inbegrip van richtsnoeren, mededelingen en bekendmakingen, die krachtens artikel 108, lid 4, of artikel 109 VWEU zijn uitgevaardigd of aangenomen;

54.   „liquidatie”: het te gelde maken van activa van een instelling of entiteit bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d);

55.   „instrument van afsplitsing van activa”: het mechanisme voor het verrichten van een overdracht door een afwikkelingsautoriteit van activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling aan een vehikel voor activabeheer, in overeenstemming met artikel 42;

56.   „vehikel voor activabeheer”: een rechtspersoon die voldoet aan de vereisten als opgenomen in artikel 42, lid 2;

57.   „instrument van bail-in”: het mechanisme voor het verrichten van de uitoefening door een afwikkelingsautoriteit van de bevoegdheden voor het afschrijven of omzetten van de passiva van een instelling in afwikkeling, in overeenstemming met artikel 43;

58.   „instrument van verkoop van de onderneming”: het mechanisme voor het verrichten van een overdracht door een afwikkelingsautoriteit van door een instelling in afwikkeling uitgegeven aandelen of andere eigendomsinstrumenten of van activa, rechten of passiva en van een instelling in afwikkeling aan een verkrijger die geen overbruggingsinstelling is, in overeenstemming met artikel 38;

59.   „overbruggingsinstelling”: een rechtspersoon die voldoet aan de vereisten van artikel 40, lid 2;

60.   „instrument van de overbruggingsinstelling”: het mechanisme het overdragen van aandelen of andere door een instelling in afwikkeling uitgegeven eigendomsinstrumenten, of van activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling aan een overbruggingsinstelling, in overeenstemming met artikel 40;

61.   „eigendomsinstrumenten”: aandelen, andere instrumenten die recht geven op eigendom, instrumenten die kunnen worden omgezet in of recht geven op de verwerving van aandelen of andere eigendomsinstrumenten, en instrumenten die belangen in aandelen of andere eigendomsinstrumenten vertegenwoordigen;

62.   „aandeelhouders”: aandeelhouders of houders van andere eigendomsinstrumenten;

63.   „overdrachtsbevoegdheden”: de in artikel 63, lid 1, onder c) of d), bedoelde bevoegdheden voor het overdragen van aandelen, andere eigendomsinstrumenten, schuldinstrumenten, activa, rechten of passiva, dan wel een willekeurige combinatie daarvan door een instelling in afwikkeling aan een ontvanger;

64.   „centrale tegenpartij”: een CTP als omschreven in artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012;

65.   „derivaat”: een derivaat als omschreven in artikel 2, punt 5, van Verordening (EU) nr. 648/2012;

66.   „afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden”: de bevoegdheden als bedoeld in artikel 59, lid 2, en in artikel 63, lid 1, onder e) tot en met i);

67.   „door zekerheid gedekte verplichting”: een verplichting waarbij het recht van de crediteur op betaling of een andere vorm van verrichting gedekt wordt door een verpanding, een pand of pandrecht, of zekerheidsregelingen, met inbegrip van verplichtingen die voortvloeien uit retrocessietransacties en andere zekerheidsovereenkomsten die tot overdracht van eigendom/gerechtigdheid leiden;

68.   „tier 1-kernkapitaalinstrumenten”: kapitaalinstrumenten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 28, leden 1 tot en met 4, artikel 29, leden 1 tot en met 5, of artikel 31, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

69.   „aanvullende tier 1-instrumenten”: kapitaalinstrumenten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 52, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

70.   „totaalbedrag”: het totale bedrag op basis waarvan de afwikkelingsautoriteit heeft geoordeeld dat de in aanmerking komende passiva in overeenstemming met artikel 46, lid 1, moeten worden afgeschreven of omgezet;

71.   „in aanmerking komende passiva”: de passiva en kapitaalinstrumenten die niet kunnen worden gerekend tot uit gewone aandelen bestaande tier 1-instrumenten, aanvullend-tier 1- of tier 2-instrumenten van een instelling of entiteit bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), die krachtens artikel 44, lid 2, niet van de toepassing van het instrument bail-in zijn uitgesloten;

72.   „depositogarantiestelsel”: een overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2014/49/EU door een lidstaat ingevoerd en officieel erkend depositogarantiestelsel;

73.   „tier 2-instrumenten”: kapitaalinstrumenten of achtergestelde schuldinstrumenten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 63 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

74.   „relevante kapitaalinstrumenten” voor de toepassing van titel IV, hoofdstuk IV, afdeling 5, en titel IV, hoofdstuk V: aanvullend-tier 1-instrumenten en tier 2-instrumenten;

75.   „omzettingskoers”: de factor die het aantal aandelen of andere eigendomsinstrumenten bepaalt waarin een passief van een bepaalde categorie zal worden omgezet, met verwijzing naar hetzij een enkel instrument van de betrokken categorie, hetzij een welbepaalde waarde-eenheid van een schuldvordering;

76.   „getroffen crediteur”: een crediteur wiens vordering betrekking heeft op een verplichting die verlaagd is of in aandelen of andere eigendomsinstrumenten is omgezet middels de uitoefening van de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheid in het kader van het gebruik van het instrument van bail-in;

77.   „getroffen houder”: een houder van eigendomsinstrumenten wiens eigendomsinstrumenten zijn ingetrokken middels de in artikel 63, lid 1, onder h), bedoelde bevoegdheid;

78.   „geëigende autoriteit”: de overeenkomstig artikel 61 aangewezen autoriteit van de lidstaat die op grond van het nationale recht van deze lidstaat bevoegd is voor het doen van de in de artikelen 59, lid 3, bedoelde vaststellingen;

79.   „relevante moederinstelling”: een moederinstelling in een lidstaat, een EU-moederinstelling, een financiële holding, een gemengde financiële holding, een gemengde holding, een financiële moederholding in een lidstaat, een financiële EU-moederholding, een gemengde financiële moederholding in een lidstaat of een gemengde financiële EU-moederholding in verband waarmee het instrument van bail-in wordt toegepast;

80.   „ontvanger”: de entiteit waaraan aandelen, andere eigendomsinstrumenten, schuldinstrumenten, activa, rechten of passiva of een willekeurige combinatie daarvan door een instelling in afwikkeling worden overgedragen;

81.   „werkdag”: een andere dag dan een zaterdag, een zondag of een nationale feestdag in de betrokken lidstaat;

82.   „beëindigingsrecht”: een recht om een contract te beëindigen, een recht om verplichtingen te versnellen, voortijdig te beëindigen of te verrekenen, dan wel een eventuele soortgelijke bepaling die een verplichting van een partij bij het contract opschort, wijzigt of nietig verklaart of een bepaling die het ontstaan belet van een verplichting uit hoofde van het contract die anders zou zijn ontstaan;

83.   „instelling in afwikkeling”: een instelling, een financiële instelling, een financiële holding, een gemengde financiële holding, een gemengde holding, een financiële moederholding in een lidstaat, een financiële EU-moederholding, een gemengde financiële moederholding in een lidstaat of een gemengde financiële EU-moederholding ten aanzien waarvan een afwikkelingsmaatregel wordt genomen;

84.   „EU-dochterinstelling”: een instelling die in een lidstaat gevestigd is en die een dochteronderneming is van een instelling van een derde land of een derdeland- moederonderneming;

85.   „EU-moederonderneming”: een EU- moederinstelling, een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding;

86.   „derdeland-instelling”: een entiteit waarvan het hoofdkantoor zich in een derde land bevindt, die, indien zij in de Unie gevestigd zou zijn, onder de definitie van een instelling zou vallen;

87.   „derdeland-moederonderneming”: een in een derde land gevestigde moederonderneming, een financiële moederholding of een gemengde financiële moederholding;

88.   „afwikkelingsmaatregelen van een derde land”: maatregelen naar het recht van een derde land om het falen van een derdeland-instelling of een derdeland-moederonderneming te beheren die, wat de doelstellingen en de te verwachten resultaten betreft, vergelijkbaar is met afwikkelingsmaatregelen uit hoofde van deze richtlijn;

89.   „EU-bijkantoor”: een bijkantoor van een instelling van een derde land, dat in een lidstaat is gevestigd;

90.   „betrokken autoriteit van een derde land”: een autoriteit van een derde land die verantwoordelijk is voor de uitoefening van functies die vergelijkbaar zijn met die van afwikkelingsautoriteiten of bevoegde autoriteiten uit hoofde van deze richtlijn;

91.   „groepsfinancieringsregeling”: de financieringsregeling of -regelingen van de lidstaat van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau;

92.   „back-to-backtransactie”: een transactie die plaatsvindt tussen twee groepsentiteiten voor het geheel of gedeeltelijk overdragen van het risico dat wordt gegenereerd door een andere transactie die tussen een van deze groepsentiteiten en een derde heeft plaatsgevonden;

93.   „garantie binnen de groep”: een contract waarmee één groepsentiteit zich garant stelt voor de verplichtingen van een andere groepsentiteit jegens een derde;

94.   „gedekte deposito’s”: gedekte deposito’s als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 5, van Richtlijn 2014/49/EU;

95.   „in aanmerking komende deposito’s”: in aanmerking komende deposito’s als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 4, van Richtlijn 2014/49/EU;

96.   „gedekte obligatie”: een instrument als bedoeld in artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (26);

97.   „financiëlezekerheidsovereenkomst die leidt tot overdracht”: een financiëlezekerheidsovereenkomst die leidt tot overdracht als omschreven in artikel 2, lid 1, onder b), van Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad (27);

98.   „salderingsovereenkomst”: een overeenkomst waarbij een aantal vorderingen of verplichtingen in één enkele nettovordering kunnen worden omgezet, met inbegrip van overeenkomsten tot saldering bij vroegtijdige beëindiging waarbij, wanneer zich een afdwingingsgrond voordoet (hoe ook of waar ook gedefinieerd), de verplichtingen van de partijen worden versneld zodat deze onmiddellijk verschuldigd zijn of beëindigd worden, en in ieder geval in één enkele nettovordering worden omgezet of erdoor worden vervangen, met inbegrip van „clausules tot saldering bij vroegtijdige beëindiging” als omschreven in artikel 2, lid 1, onder n), i), van Richtlijn 2002/47/EG, en „verrekening (netting)” als omschreven in artikel 2, onder k), van Richtlijn 98/26/EG;

99.   „verrekeningsovereenkomst”: een overeenkomst waarbij twee of meer vorderingen of verplichtingen tussen de instelling in afwikkeling en een tegenpartij met elkaar kunnen worden verrekend;

100.   „financiële contracten”: dit omvat de volgende contracten en overeenkomsten:

a)

effectencontracten, met inbegrip van:

i)

contracten voor de aankoop, verkoop of lening van een effect of een groep of index van effecten;

ii)

opties op een effect of een groep of index van effecten;

iii)

retrocessie- of omgekeerde retrocessietransacties met betrekking tot een dergelijk effect of een dergelijke groep of index;

b)

grondstoffencontracten, met inbegrip van:

i)

contracten voor de aankoop, verkoop of lening van een grondstof of een groep of index van grondstoffen voor de levering ervan in de toekomst;

ii)

opties op een grondstof of een groep of index van grondstoffen;

iii)

retrocessie- of omgekeerde retrocessietransacties met betrekking tot een dergelijke grondstof, groep of index;

c)

future- en termijncontracten, met inbegrip van contracten (die geen grondstoffencontracten zijn) voor de aankoop, verkoop of overdracht van een grondstof of eigendom van enigerlei andere aard, dienst, recht of belang tegen een vastgestelde prijs op een tijdstip in de toekomst;

d)

swapovereenkomsten, met inbegrip van:

i)

swaps en opties met betrekking tot rentetarieven, spot- of andere overeenkomsten met betrekking tot wisselkoersen, valuta’s, een aandelenindex of aandelen, een schuldindex of schuld, grondstoffenindexen of grondstoffen, weer, emissies of inflatie;

ii)

totale opbrengsten-, kredietspreidings- of kredietswaps;

iii)

overeenkomsten of transacties die vergelijkbaar zijn met een in subpunt i) of ii) bedoelde overeenkomst die herhaaldelijk op de swaps- of derivatenmarkten wordt verhandeld;

e)

interbancaire leningsovereenkomsten indien de leningstermijn ten hoogste drie maanden bedraagt;

f)

raamovereenkomsten met betrekking tot de onder a) tot en met e) bedoelde contracten of overeenkomsten;

101.   „crisispreventiemaatregel”: de uitoefening van bevoegdheden voor het onmiddellijk wegnemen van tekortkomingen of belemmeringen voor herstel uit hoofde van artikel 6, lid 6, de uitoefening van bevoegdheden voor het aanpakken of wegnemen van belemmeringen voor de afwikkelbaarheid uit hoofde van artikel 17 of artikel 18, de toepassing van vroegtijdige-interventiemaatregelen uit hoofde van artikel 27, de aanstelling van een tijdelijk bewindvoerder uit hoofde van artikel 29 of de uitoefening van de afschrijvings- of de omzettingsbevoegdheid uit hoofde van artikel 59;

102.   „crisisbeheersingsmaatregel”: een afwikkelingsmaatregel, dan wel de aanstelling van een bijzonder bestuurder uit hoofde van artikel 35, of een persoon uit hoofde van artikel 51, lid 2, of van artikel 72, lid 1;

103.   „herstelcapaciteit”: het vermogen van een instelling om haar financiële positie te herstellen na een aanzienlijke verslechtering;

104.   „deposant”: een deposant als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 6, van Richtlijn 2014/49/EU;

105.   „belegger”: een belegger in de zin van artikel 1, punt 4, van Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad (28);

106.   „aangewezen nationale macroprudentiële autoriteit”: de autoriteit die is belast met het voeren van macroprudentieel beleid als bedoeld in aanbeveling B1 van de Aanbeveling van het Europees Comité voor systeemrisico’s van 22 december 2011 betreffende het macroprudentiële mandaat van nationale autoriteiten (ESRB/2011/3);

107.   „kleine, middelgrote en micro-ondernemingen”: kleine, middelgrote en micro-ondernemingen als met betrekking tot het criterium jaaromzet omschreven in artikel 2, punt 1, van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361 van de Commissie (29);

108.   „gereglementeerde markt”: een gereglementeerde markt als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 21, van Richtlijn 2014/65/EU.

2.   De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere bepaling van de criteria voor de vaststelling van de in de eerste alinea, punt 35, in verband met de definitie van „kritieke functies” bedoelde activiteiten, diensten en bedrijfsactiviteiten, alsmede van de criteria voor het vaststellen van de in punt 36 in verband met de definitie van „kernbedrijfsonderdelen” bedoelde bedrijfsonderdelen en daarmee samenhangende diensten.

Artikel 3

Aanwijzing van de voor afwikkeling verantwoordelijke autoriteiten

1.   Elke lidstaat wijst een of, in buitengewone gevallen, meer afwikkelingsautoriteiten aan waaraan de bevoegdheid wordt verleend om de afwikkelingsinstrumenten toe te passen en de afwikkelingsbevoegdheden uit te oefenen.

2.   De afwikkelingsautoriteit dient een overheidsorgaan of een met bevoegdheden van openbaar bestuur belaste autoriteit te zijn.

3.   Afwikkelingsautoriteiten kunnen een van de volgende instanties zijn: nationale centrale banken, bevoegde ministeries of andere overheidsorganen, of autoriteiten waaraan bevoegdheden van openbaar bestuur zijn verleend. Bij wijze van uitzondering kunnen de lidstaten bepalen dat de bevoegde autoriteiten voor de uitoefening van het toezicht voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU de afwikkelingsautoriteit zijn. Er worden passende structurele regelingen getroffen om operationele onafhankelijkheid te garanderen en belangenconflicten te voorkomen tussen de toezichtfuncties op grond van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU of van de andere functies van de betrokken autoriteit en de functies van afwikkelingsautoriteiten op grond van deze richtlijn, onverminderd de verplichtingen inzake informatie-uitwisseling en samenwerking uit hoofde van lid 4. De lidstaten dragen er met name zorg voor dat er binnen de bevoegde autoriteiten, nationale centrale banken, bevoegde ministeries of andere autoriteiten een operationele onafhankelijkheid bestaat tussen de afwikkelingsfunctie en de toezicht- of andere functies van de betrokken autoriteit.

Personeelsleden die betrokken zijn bij de uitvoering van de functies van de afwikkelingsautoriteit op grond van deze richtlijn zijn structureel gescheiden van, en vallen onder andere rapportagelijnen dan, personeelsleden die betrokken zijn bij de uitvoering van de taken op grond van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU, of met betrekking tot andere functies van de betrokken autoriteit.

Voor de uitvoering van dit lid stellen de lidstaten of de afwikkelingsautoriteit alle nodige interne regels ter zake vast, waaronder regels egels inzake het beroepsgeheim en inzake informatie-uitwisseling tussen de verschillende functionele gebieden, en maakt zij deze openbaar.

4.   De lidstaten eisen dat autoriteiten die toezicht- en afwikkelingsfuncties uitoefenen en personen die deze functies namens die autoriteiten uitoefenen, nauw samenwerken bij de voorbereiding, planning en toepassing van afwikkelingsbesluiten, zowel indien de afwikkelingsautoriteit en de bevoegde autoriteit afzonderlijke entiteiten zijn als indien die functies binnen dezelfde entiteit worden verricht.

5.   Elke lidstaat wijst één ministerie aan dat verantwoordelijk is voor de uitoefening van de functies van het bevoegde ministerie uit hoofde van deze richtlijn.

6.   Indien de afwikkelingsautoriteit in een lidstaat niet het bevoegde ministerie is, stelt zij het bevoegde ministerie in kennis van de besluiten op grond van deze richtlijn en, tenzij de nationale wetgeving anders bepaalt, krijgt zij goedkeuring van het ministerie alvorens zij besluiten uitvoert die rechtstreekse budgettaire gevolgen of systeemimplicaties hebben.

7.   In besluiten die de bevoegde autoriteiten, de afwikkelingsautoriteiten en de EBA overeenkomstig deze richtlijn nemen, wordt rekening gehouden met de mogelijke gevolgen van het besluit in alle lidstaten waar de instelling of de groep actief is en worden de negatieve gevolgen voor de financiële stabiliteit en negatieve economische en sociale gevolgen in die lidstaten zoveel mogelijk beperkt. Op besluiten van de EBA is artikel 38 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van toepassing.

8.   De lidstaten dragen er zorg voor dat elke afwikkelingsautoriteit de deskundigheid, middelen en operationele capaciteit heeft om afwikkelingsmaatregelen uit te voeren en haar bevoegdheden kan uitoefenen met de snelheid en flexibiliteit die nodig zijn om de afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken.

9.   De EBA ontwikkelt in samenwerking met de bevoegde autoriteiten en de afwikkelingsautoriteiten de nodige deskundigheid, middelen en operationele capaciteit en houdt, onder meer door periodieke collegiale toetsingen, toezicht op de uitvoering van lid 8.

10.   Indien een lidstaat in overeenstemming met lid 1 meerdere autoriteiten aanwijst voor het toepassen van de afwikkelingsinstrumenten en het uitoefenen van de afwikkelingsbevoegdheden, stelt hij de EBA en de Commissie daarvan met volledige opgave van redenen in kennis en verdeelt hij de functies en bevoegdheden duidelijk tussen deze autoriteiten, zorgt hij voor toereikende coördinatie tussen de autoriteiten en wijst hij één autoriteit aan als contactautoriteit voor de samenwerking en coördinatie met de betrokken autoriteiten van andere lidstaten.

11.   De lidstaten stellen de EBA in kennis van de als afwikkelingsautoriteit aangewezen nationale autoriteit of autoriteiten en de contactautoriteit en, in voorkomend geval, van hun specifieke functies en verantwoordelijkheden. De EBA publiceert een lijst van die afwikkelingsautoriteiten en contactautoriteiten.

12.   Onverminderd artikel 85 kunnen de lidstaten de aansprakelijkheid van de afwikkelingsautoriteit, de bevoegde autoriteit en hun respectieve personeelsleden overeenkomstig het nationaal recht beperken voor handelingen en nalatigheden in het kader van de uitoefening van hun functies uit hoofde van deze richtlijn.

TITEL II

VOORBEREIDING

HOOFDSTUK I

Herstel- en afwikkelingsplanning

Afdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 4

Vereenvoudigde verplichtingen voor bepaalde instellingen

1.   Rekening houdend met het effect dat het falen van een instelling kan hebben als gevolg van de aard van haar bedrijfsactiviteiten, haar aandeelhoudersstructuur, haar rechtsvorm, haar risicoprofiel, omvang en juridische status, haar verwevenheid met andere instellingen of met het financiële stelsel als geheel, de reikwijdte en de complexiteit van haar activiteiten, haar deelname aan een IPS of andere coöperatieve, op wederzijdse solidariteit gebaseerde systemen als bedoeld in artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013, en de verrichting van beleggingsdiensten of -activiteiten als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 2, van Richtlijn 2014/65/EU, en met de vraag of het falen en de daaropvolgende afwikkeling van die instelling volgens de normale insolventieprocedure waarschijnlijk een aanzienlijk negatief effect zou hebben op de financiële markten, op andere instellingen, op de financieringsvoorwaarden of op de economie in ruimere zin, dragen de lidstaten er zorg voor dat bevoegde en afwikkelingsautoriteiten het volgende bepalen:

a)

de inhoud en bijzonderheden van de afwikkelings- en herstelplannen waarin de artikelen 5 tot en met 12 voorzien;

b)

de datum waarop de eerste afwikkelings- en herstelplannen uiterlijk moeten worden opgesteld en de frequentie waarmee afwikkelings- en herstelplannen moeten worden bijgewerkt, die lager kan zijn dan de in de artikel 5, lid 2, artikel 7, lid 5, artikel 10, lid 6, en artikel 13, lid 3, vastgestelde frequentie.

c)

de inhoud en bijzonderheden van instellingen wordt verlangd overeenkomstig artikel 5, lid 5, artikel 11, lid 1, en artikel 12, lid 2, en de delen A en B van de bijlage;

d)

de mate van detail voor het beoordelen van de afwikkelbaarheid overeenkomstig de artikelen 15 en 16 en deel C van de bijlage.

2.   De bevoegde autoriteiten en, waar passend, de afwikkelingsautoriteiten verrichten de in lid 1 bedoelde beoordeling, in voorkomend geval, na raadpleging van de nationale macroprudentiële autoriteit.

3.   De lidstaten dragen er zorg voor dat indien er vereenvoudigde verplichtingen worden toegepast, de bevoegde autoriteiten en, waar passend, de afwikkelingsautoriteiten te allen tijde volledige, niet-vereenvoudigde verplichtingen kunnen opleggen.

4.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de toepassing van enkel vereenvoudigde verplichtingen geen invloed heeft op de bevoegdheden van de bevoegde autoriteit en, indien relevant, van de afwikkelingsautoriteit om een crisispreventiemaatregel of een crisisbeheersingsmaatregel te nemen.

5.   De EBA stelt in overeenstemming met artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 uiterlijk op 3 juli 2015 richtsnoeren op tot nadere bepaling van de in lid 1 bedoelde criteria voor het overeenkomstig dit lid beoordelen van het effect van het falen van een instelling op de financiële markten, op andere instellingen en op de financieringsvoorwaarden.

6.   EBA stelt, in voorkomend geval rekening houdend met de ervaring die met de toepassing van de in lid 5 bedoelde richtsnoeren is opgedaan, ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de in lid 1 bedoelde criteria voor het overeenkomstig dit lid beoordeling van het effect van het falen van een instelling op de financiële markten, op andere instellingen en op de financieringsvoorwaarden te beoordelen.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2017 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

7.   De bevoegde autoriteiten en de afwikkelingsautoriteiten stellen de EBA in kennis van de wijze waarop zij de leden 1, 8, 9 en 10 op instellingen in hun rechtsgebied hebben toegepast. De EBA brengt uiterlijk op 31 december 2017 aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie verslag uit over de toepassing van de leden 1, 8, 9 en 10. In dit verslag wordt in het bijzonder ingegaan op afwijkingen wat de toepassing van de leden 1, 8, 9 en 10 op nationaal niveau betreft.

8.   Behoudens de leden 9 en 10 dragen de lidstaten er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten en, waar relevant, de afwikkelingsautoriteiten ontheffing kunnen verlenen van de toepassing van:

a)

de vereisten van afdelingen 2 en 3 van dit hoofdstuk aan instellingen die bij een centraal orgaan zijn aangesloten en die overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2013/36/EU geheel of gedeeltelijk zijn vrijgesteld van prudentiële regels in het nationale recht;

b)

de vereisten van afdeling 2 aan instellingen die lid zijn van een institutioneel protectiestelsel.

9.   Indien uit hoofde van lid 8 een ontheffing wordt verleend:

a)

passen de lidstaten de vereisten van de afdelingen 2 en 3 van dit hoofdstuk op geconsolideerde basis toe op het centrale orgaan en de daarbij aangesloten instellingen in de zin van artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

b)

verplichten de lidstaten het institutioneel protectiestelsel om aan in samenwerking met elk van zijn leden waaraan ontheffing is verleend, aan de vereisten van afdeling 2 te voldoen.

Daartoe is elke verwijzing in de afdelingen 2 en 3 van dit hoofdstuk naar een groep ook een verwijzing naar een centraal orgaan en de daarbij aangesloten instellingen in de zin van artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en hun dochterondernemingen, en is elke verwijzing naar moederondernemingen of instellingen waarop krachtens de artikel 111 van Richtlijn 2013/36/EU toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend, ook een verwijzing naar het centraal orgaan.

10.   Instellingen die overeenkomstig artikel 6, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 onder rechtstreeks toezicht van de Europese Centrale Bank staan of die een aanzienlijk deel van het financiële stelsel van die lidstaat uitmaken, stellen hun eigen herstelplannen op overeenkomstig afdeling 2 van dit hoofdstuk en vallen onder afzonderlijke afwikkelingsplannen overeenkomstig afdeling 3.

Voor de toepassing van dit lid worden de bedrijfsactiviteiten van een instelling geacht een aanzienlijk deel van het financiële stelsel van die lidstaat uit te maken indien aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

de totale waarde van haar activa bedraagt meer dan 30 000 000 000 EUR; of

b)

de verhouding tussen haar totale activa en het bbp van de lidstaat waar zij gevestigd is, bedraagt meer dan 20 %, tenzij de totale waarde van haar activa minder dan 5 000 000 000 EUR bedraagt.

11.   De EBA stelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op ter specificatie van eenvormige formats, templates en definities voor de identificatie en doorgifte van informatie door de bevoegde autoriteiten en de afwikkelingsautoriteiten aan de EBA voor de toepassing van lid 7, onder voorbehoud van het evenredigheidsbeginsel.

De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen in overeenstemming met artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Afdeling 2

Herstelplanning

Artikel 5

Herstelplannen

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat elke instelling die geen deel is van een groep waarop op grond van de artikelen 111 en 112 van Richtlijn 2013/36/EU toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend, een herstelplan opstelt en bijhoudt dat voorziet in maatregelen die door de instelling worden genomen om haar financiële positie te herstellen nadat een aanzienlijke verslechtering ervan heeft plaatsgevonden. Herstelplannen worden als een governancesysteem in de zin van artikel 74 van Richtlijn 2013/36/EU beschouwd.

2.   De bevoegde autoriteiten dragen er zorg voor dat de instellingen hun herstelplannen ten minste een keer per jaar bijwerken of na een verandering in de juridische of organisatiestructuur van de instelling, haar bedrijfsactiviteiten of haar financiële positie, welke een wezenlijk effect op het herstelplan kan hebben of een wijziging hierin noodzakelijk maakt. De bevoegde autoriteiten kunnen van de instellingen eisen dat deze hun herstelplannen vaker bijwerken.

3.   De herstelplannen gaan niet uit van toegang tot of ontvangst van buitengewone openbare financiële steun.

4.   In de herstelplannen wordt, in voorkomend geval, geanalyseerd hoe en wanneer een instelling onder de in het plan vermelde omstandigheden een verzoek om het gebruik van centrale bankfaciliteiten mag indienen, en wordt aangegeven welke activa naar verwachting als zekerheid in aanmerking zouden komen.

5.   Onverminderd artikel 4 dragen de lidstaten er zorg voor dat de herstelplannen de informatie bevatten die in deel A van de bijlage is vermeld. De lidstaten kunnen eisen dat er aanvullende informatie in de herstelplannen wordt opgenomen.

In de afwikkelingsplannen worden ook mogelijke maatregelen vermeld die de instelling moet nemen als aan de voorwaarden voor vroegtijdige interventie overeenkomstig artikel 27 wordt voldaan

6.   De lidstaten eisen dat in de herstelplannen passende voorwaarden en procedures ter waarborging van de tijdige uitvoering van herstelmaatregelen, alsook een breed scala van mogelijkheden tot herstel zijn opgenomen. De lidstaten eisen dat in de herstelplannen rekening wordt gehouden met een reeks scenario’s van ernstige, voor de specifieke omstandigheden van de instelling relevante macro-economische en financiële stress, waaronder systeembrede gebeurtenissen, en stress die specifiek is voor afzonderlijke rechtspersonen en voor groepen.

7.   Uiterlijk op 3 juli 2015 vaardigt de EBA, in overeenstemming met artikel 16, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 en in nauwe samenwerking met het Europees Comité voor systeemrisico’s (ECSR), richtsnoeren uit tot nadere bepaling van de reeks scenario’s die voor de toepassing van lid 6 van dit artikel moet worden gebruikt.

8.   De lidstaten kunnen bepalen dat de bevoegde autoriteiten bevoegd zijn van een instelling te vereisen om gedetailleerde gegevens bij te houden over financiële contracten waarbij die instelling partij is.

9.   Het leidinggevend orgaan van de in lid 1 bedoelde instelling beoordeelt het herstelplan en keurt het goed alvorens het in te dienen bij de bevoegde autoriteit.

10.   De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling, onverminderd artikel 4, van de informatie die in het in lid 5 van dit artikel bedoelde herstelplan moet worden vermeld.

De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 6

Beoordeling van herstelplannen

1.   De lidstaten eisen van instellingen die krachtens artikel 5, lid 1, en artikel 7, lid 1, herstelplannen moeten opstellen, dat zij die herstelplannen ter evaluatie aan de bevoegde autoriteit voorleggen. De lidstaten eisen van de instellingen dat zij ten genoegen van de bevoegde autoriteit aantonen dat die plannen aan de criteria van lid 2 voldoen.

2.   De bevoegde autoriteit evalueert elk plan binnen zes maanden na de indiening ervan en na raadpleging van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar significante bijkantoren zijn gevestigd, voor zover een en ander relevant is voor dat bijkantoor, en beoordeelt in hoeverre het aan de in artikel 5 vastgelegde eisen en aan de volgende criteria voldoet:

a)

de tenuitvoerlegging van de in het plan voorgestelde regelingen zal redelijkerwijs de levensvatbaarheid en financiële positie van de instelling of de groep in stand houden of herstellen, gelet op de voorbereidende maatregelen die de instelling heeft getroffen of voornemens is te treffen;

b)

het plan en specifieke keuzemogelijkheden in het plan kunnen redelijkerwijs snel en effectief worden uitgevoerd in situaties van financiële stress, terwijl significante nadelige gevolgen voor het financiële stelsel zoveel mogelijk worden voorkomen, ook in scenario’s die andere instellingen ertoe zouden brengen in dezelfde periode herstelplannen uit te voeren.

3.   Bij het beoordelen van de gepastheid van de herstelplannen neemt de bevoegde autoriteit in overweging in hoeverre de kapitaals- en financieringsstructuur van de instelling passend is bij de mate van complexiteit van de organisatiestructuur en het risicoprofiel van de instelling.

4.   De bevoegde autoriteit doet het herstelplan aan de afwikkelingsautoriteit toekomen. De afwikkelingsautoriteit kan het herstelplan onderzoeken met als doel om die maatregelen in het herstelplan aan te wijzen die de mogelijkheid tot het afwikkelen van de instelling negatief kunnen beïnvloeden, en kan daarover aanbevelingen doen aan de bevoegde autoriteit.

5.   Indien de bevoegde autoriteit oordeelt dat het herstelplan wezenlijke tekortkomingen vertoont of dat er wezenlijke belemmeringen zijn voor de tenuitvoerlegging ervan, stelt zij de instelling of de moederonderneming van de groep in kennis van haar beoordeling en eist zij dat de instelling binnen twee maanden, met de toestemming van de autoriteiten verlengbaar met een maand, een herzien plan indient waaruit blijkt hoe de tekortkomingen of belemmeringen worden aangepakt.

Alvorens te eisen dat een instelling opnieuw een herstelplan indient, biedt de bevoegde autoriteit de instelling de gelegenheid haar mening te uiten over die eis.

Indien de bevoegde autoriteit oordeelt dat de tekortkomingen en belemmeringen niet naar behoren zijn aangepakt in het herziene plan, kan zij de instelling opdragen specifieke wijzigingen in het plan aan te brengen.

6.   Als de instelling geen herzien herstelplan indient of als de bevoegde autoriteit vaststelt dat het herziene herstelplan de in de oorspronkelijke beoordeling gesignaleerde tekortkomingen en potentiële belemmeringen onvoldoende oplost, en de tekortkomingen of belemmeringen niet middels een opdracht tot het aanbrengen van specifieke wijzigingen in het plan kunnen worden verholpen, eist de bevoegde autoriteit dat de instelling binnen een redelijke termijn nagaat welke wijzigingen zij in haar bedrijfsactiviteiten kan aanbrengen om de tekortkomingen bij of de belemmeringen voor de uitvoering van het herstelplan aan te pakken.

Als de instelling deze wijzigingen niet binnen de door de bevoegde autoriteit vastgestelde termijn aangeeft, of als de bevoegde autoriteit oordeelt dat met de door de instelling voorgestelde maatregelen de tekortkomingen of belemmeringen onvoldoende verholpen zouden worden, kan de bevoegde autoriteit de instelling opdragen elke maatregel te treffen die zij noodzakelijk en evenredig acht, rekening houdend met de ernst van de tekortkomingen en belemmeringen en met de gevolgen van de maatregelen voor de bedrijfsactiviteiten van de instelling.

De bevoegde autoriteit kan de instelling, onverminderd artikel 104 van Richtlijn 2013/36/EU, opdragen om:

a)

het risicoprofiel van de instelling, met inbegrip van het liquiditeitsrisico, te verminderen;

b)

tijdige herkapitalisatiemaatregelen mogelijk te maken;

c)

de strategie en de structuur van de instelling te herzien;

d)

wijzigingen in de financieringsstrategie aan te brengen om zo de weerbaarheid van de kernbedrijfsonderdelen en de kritieke functies te vergroten;

e)

wijzigingen in de governancestructuur van de instelling aan te brengen.

De lijst van maatregelen als bedoeld in dit lid belet de lidstaten niet om de bevoegde autoriteiten toestemming te geven tot het nemen van bijkomende maatregelen krachtens nationaal recht.

7.   Wanneer de bevoegde autoriteit van een instelling eist dat zij maatregelen neemt overeenkomstig lid 6, is haar besluit gemotiveerd en evenredig.

Het besluit wordt schriftelijk ter kennis van de instelling gebracht en is vatbaar voor beroep.

8.   De EBA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter specificatie van de minimumcriteria die de bevoegde autoriteiten moet beoordelen in het kader van de in lid 2 van dit artikel en artikel 8, lid 1, bedoelde beoordeling.

De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 7

Groepsherstelplannen

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat EU-moederondernemingen een groepsherstelplan opstellen en bij de consoliderende toezichthouder indienen. Groepsherstelplannen bestaan uit een herstelplan voor de door de EU-moederonderneming geleide groep als geheel. Het groepsherstelplan bevat maatregelen die misschien op het niveau van de EU-moederonderneming en elke individuele dochteronderneming zullen moeten worden uitgevoerd.

2.   Overeenkomstig artikel 8 kunnen de bevoegde autoriteiten eisen dat dochterondernemingen herstelplannen op individuele basis opstellen en indienen.

3.   Mits de bij deze richtlijn vastgestelde vertrouwelijkheidsvereisten worden toegepast, deelt de consoliderende toezichthouder de groepsherstelplannen mee aan:

a)

de in de artikelen 115 en 116 van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde betrokken bevoegde autoriteiten;

b)

de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar significante bijkantoren zijn gevestigd, voor zover een en ander relevant is voor het betrokken bijkantoor;

c)

de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau; en

d)

de afwikkelingsautoriteiten van dochterondernemingen.

4.   Het groepsherstelplan is gericht op de stabilisatie van de groep als geheel of van elke instelling van de groep als deze in een moeilijke situatie verkeert en heeft ten doel de oorzaken van de moeilijkheden aan te pakken of weg te nemen en de financiële positie van de groep of de instelling in kwestie te herstellen, waarbij ook de financiële positie van andere groepsentiteiten in aanmerking wordt genomen.

Het groepsherstelplan bevat regelingen met het oog op het waarborgen van de coördinatie en consistentie van de maatregelen die moeten worden genomen op het niveau van de EU-moederondernemingen en op het niveau van de in artikel 1, lid 1, onder c) en d), bedoelde entiteiten, alsook van de op het niveau van dochterondernemingen en, indien van toepassing, overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU, op het niveau van significante bijkantoren te nemen maatregelen.

5.   Het groepsherstelplan, alsook elk plan dat voor een individuele dochteronderneming wordt opgesteld, bevat de in artikel 5 vermelde elementen. Deze plannen bevatten, indien van toepassing, regelingen voor het verlenen van financiële steun binnen de groep welke zijn aangenomen op grond van een overeenkomstig hoofdstuk III gesloten overeenkomst voor het verlenen van financiële steun binnen de groep.

6.   Groepsherstelplannen omvatten een reeks mogelijkheden tot herstel waarbij maatregelen worden geformuleerd om in te spelen op de in artikel 5, lid 6, bedoelde scenario’s.

Voor elk van de scenario’s wordt in het groepsherstelplan vastgesteld of er belemmeringen zijn voor de tenuitvoerlegging van herstelmaatregelen binnen de groep, ook op het niveau van de individuele entiteiten die onder het plan vallen, en of er wezenlijke praktische of juridische belemmeringen zijn voor de snelle overdracht van eigen vermogen of voor het terugbetalen van activa of passiva binnen de groep.

7.   Het leidinggevend orgaan van de entiteit die het groepsherstelplan overeenkomstig lid 1 opstelt, beoordeelt het groepsherstelplan en keurt het goed voordat het bij de consoliderende toezichthouder wordt ingediend.

Artikel 8

Beoordeling van groepsherstelplannen

1.   De consoliderende toezichthouder evalueert, samen met de bevoegde autoriteiten van de dochterondernemingen, na raadpleging van de in artikel 116 van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde bevoegde autoriteiten en met de bevoegde autoriteiten van significante bijkantoren, voor zover een en ander relevant is voor het significante bijkantoor, het groepsherstelplan en beoordeelt de mate waarin dit plan aan de in de artikelen 6 en 7 vastgelegde voorwaarden en criteria voldoet. Deze beoordeling vindt plaats volgens de procedure van artikel 6 en overeenkomstig het bepaalde in dit artikel, waarbij rekening wordt gehouden met de mogelijke gevolgen van de herstelmaatregelen voor de financiële stabiliteit in alle lidstaten waar de groep actief is.

2.   De consoliderende toezichthouder en de bevoegde autoriteiten van de dochterondernemingen streven ernaar tot een gezamenlijk besluit te komen over:

a)

de evaluatie en beoordeling van het groepsherstelplan;

b)

de vraag of een herstelplan op individuele basis wordt opgesteld voor instellingen die deel uitmaken van de groep; en

c)

de toepassing van de in artikel 6, leden 5 en 6, bedoelde maatregelen.

De partijen streven ernaar tot een gezamenlijk besluit te komen binnen vier maanden na de datum van de mededeling door de consoliderende toezichthouder van het groepsherstelplan overeenkomstig artikel 7, lid 3.

Op verzoek van een bevoegde autoriteit kan de EBA overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 de bevoegde autoriteiten helpen bij het bereiken van een gezamenlijk besluit.

3.   Indien de bevoegde autoriteiten er niet in slagen binnen vier maanden na de datum van mededeling een gezamenlijk besluit te nemen over de evaluatie en beoordeling van het groepsherstelplan of over maatregelen die de EU-moederondernemingen overeenkomstig artikel 6, leden 5 en 6, dient te nemen, neemt de consoliderende toezichthouder daarover zelf een besluit. De consoliderende toezichthouder neemt zijn besluit met inachtneming van de standpunten en voorbehouden die gedurende de periode van vier maanden door de andere bevoegde autoriteiten kenbaar zijn gemaakt. De consoliderende toezichthouder stelt de EU-moederonderneming en de andere bevoegde autoriteiten van het besluit in kennis.

Indien een van de in lid 2 bedoelde bevoegde autoriteiten aan het einde van die periode van vier maanden een zaak als vermeld in lid 7 overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stelt de consoliderende toezichthouder zijn besluit uit en wacht hij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en neemt hij zijn besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De periode van vier maanden wordt beschouwd als verzoeningsperiode in de zin van die verordening. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na het einde van de periode van vier maanden of nadat een gezamenlijk besluit is genomen. Indien de EBA er niet in slaagt binnen één maand een besluit te nemen, is het besluit van de consoliderende toezichthouder van toepassing.

4.   Indien een gemeenschappelijke beslissing tussen de bevoegde autoriteiten binnen die vier maanden vanaf de datum van mededeling uitblijft over:

a)

de vraag of een herstelplan op individuele basis moet worden opgesteld voor de instellingen in hun rechtsgebied; of

b)

de toepassing van de in artikel 6, leden 5 en 6, bedoelde maatregelen op dochterondernemingsniveau.

neemt elke bevoegde autoriteit een eigen besluit ter zake.

Indien een van de betrokken bevoegde autoriteiten aan het einde van de periode van vier maanden een zaak als vermeld in lid 7 overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stelt de bevoegde autoriteit van de dochteronderneming haar besluit uit en wacht zij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en neemt zij haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De periode van vier maanden wordt beschouwd als verzoeningsperiode in de zin van die verordening. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na het einde van de periode van vier maanden of nadat een gezamenlijk besluit is genomen. Indien de EBA er niet in slaagt binnen één maand een besluit te nemen, is het besluit van de op individueel niveau voor de dochteronderneming verantwoordelijke bevoegde autoriteit van toepassing.

5.   De overige bevoegde autoriteiten die het niet oneens zijn uit hoofde van lid 4 kunnen een gezamenlijk besluit bereiken over een groepsherstelplan dat de groepsentiteiten in hun rechtsgebieden bestrijkt.

6.   Het in lid 2 of 5 bedoelde gezamenlijk besluit en de leden 3 en 4 bedoelde besluiten die de bevoegde autoriteiten hebben genomen bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit, worden als definitief erkend en door de bevoegde autoriteiten in de betrokken lidstaten toegepast.

7.   Op verzoek van een bevoegde autoriteit overeenkomstig lid 3 of lid 4, kan de EBA de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 19, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 alleen helpen bij het bereiken van overeenstemming over de beoordeling van herstelplannen en de uitvoering van de maatregelen van artikel 6, lid 6, onder a), b) en d).

Artikel 9

Indicatoren voor herstelplannen

1.   Voor de toepassing van de artikelen 5 tot en met 8 verlangen de bevoegde autoriteiten dat elk herstelplan een door de instelling vastgesteld raamwerk van indicatoren omvat voor het bepalen van de punten waarop de in het plan bedoelde passende maatregelen kunnen worden genomen. Deze indicatoren worden door de bevoegde autoriteiten overeengekomen wanneer zij de herstelplannen overeenkomstig de artikelen 6 en 8 beoordelen. De indicatoren betreffende de financiële positie van de instelling kunnen van kwalitatieve of van kwantitatieve aard zijn en zijn gemakkelijk te monitoren. De bevoegde autoriteiten dragen er zorg voor dat de instellingen passende regelingen voor periodieke monitoring van de indicatoren invoeren.

Niettegenstaande de eerste alinea kan een instelling:

a)

maatregelen in het kader van haar herstelplan nemen indien de betrokken indicator weliswaar niet is gehaald, maar het leidinggevend orgaan van de instelling zulks in het licht van de omstandigheden passend acht; of

b)

geen maatregelen nemen indien het leidinggevend orgaan van de instelling zulks in het licht van de omstandigheden niet passend acht.

Een besluit om een in het herstelplan bedoelde maatregel te nemen of een besluit om dit niet te doen wordt onverwijld meegedeeld aan de bevoegde autoriteit.

2.   De EBA vaardigt uiterlijk op 3 juli 2015 richtsnoeren in overeenstemming met artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 uit tot nadere bepaling van de in lid 1 bedoelde minimumlijst van kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren.

Afdeling 3

Afwikkelingsplanning

Artikel 10

Afwikkelingsplannen

1.   Na raadpleging van de bevoegde autoriteit en na overleg met de afwikkelingsautoriteiten van de jurisdicties waar significante bijkantoren gevestigd zijn, voor zover een en ander relevant is voor het significante bijkantoor, stelt de afwikkelingsautoriteit een afwikkelingsplan op voor elke instelling die geen deel uitmaakt van een groep waarop krachtens de artikelen 111 en 112 van Richtlijn 2013/36/EU toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend. Het afwikkelingsplan voorziet in de afwikkelingsmaatregelen die de afwikkelingsautoriteit kan nemen wanneer de instelling aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoet. De in lid 7, onder a), bedoelde informatie wordt bekendgemaakt aan de betrokken instelling.

2.   Bij het opstellen van het afwikkelingsplan identificeert de afwikkelingsautoriteit eventuele wezenlijke belemmeringen voor de afwikkelbaarheid en schetst zij, indien zulks noodzakelijk en evenredig is, de nodige maatregelen om die belemmeringen overeenkomstig hoofdstuk II van deze titel weg te nemen.

3.   In het afwikkelingsplan wordt rekening gehouden met relevante scenario’s, met inbegrip van de mogelijkheid dat het falen idiosyncratisch is of in een tijd van bredere financiële instabiliteit of systeembrede gebeurtenissen plaatsvindt. In het afwikkelingsplan wordt niet uitgegaan van het volgende:

a)

buitengewone openbare financiële steun, afgezien van het gebruik van de overeenkomstig artikel 100 getroffen financieringsregelingen;

b)

noodliquiditeitssteun van een centrale bank; of

c)

liquiditeitssteun van een centrale bank onder niet-standaardvoorwaarden inzake zekerheidstelling, looptijd en rentevoet.

4.   In het afwikkelingsplan wordt geanalyseerd hoe en wanneer een instelling onder de in het plan vermelde omstandigheden een verzoek om het gebruik van centrale bankfaciliteiten mag indienen, en wordt aangegeven welke activa naar verwachting als zekerheid in aanmerking zouden komen.

5.   Afwikkelingsautoriteiten kunnen van instellingen eisen dat zij hen helpen bij het opstellen en bijwerken van de plannen.

6.   De afwikkelingsplannen worden geëvalueerd en, indien nodig, bijgewerkt, en dat ten minste een keer per jaar, alsmede na elke materiële verandering in de juridische of organisatiestructuur van de instelling of in haar bedrijfsactiviteiten of financiële positie welke een wezenlijk effect op de doeltreffendheid van het plan kan hebben of anderszins een herziening in het afwikkelingsplan noodzakelijk maakt.

Ten behoeve van de in de eerste alinea bedoelde evaluatie of bijwerking van de afwikkelingsplannen brengen de instellingen en de bevoegde autoriteiten de afwikkelingsautoriteiten onverwijld op de hoogte van alle veranderingen die een dergelijke evaluatie of bijwerking van het afwikkelingsplan nodig maken.

7.   Onverminderd artikel 4, beschrijft het afwikkelingsplan mogelijkheden voor de toepassing van de in titel IV bedoelde afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden op de instelling. Het plan bevat, indien passend en mogelijk gekwantificeerd:

a)

een samenvatting van de belangrijkste elementen van het plan;

b)

een samenvatting van de wezenlijke veranderingen in de instelling welke zich sinds de indiening van de laatste afwikkelingsinformatie hebben voorgedaan;

c)

een demonstratie van de wijze waarop de kritieke functies en kernbedrijfsonderdelen juridisch en economisch voldoende van de overige functies kunnen worden gescheiden om bij falen van de instelling de continuïteit te waarborgen;

d)

een schatting van het tijdsbestek voor de uitvoering van elk materieel aspect van het plan;

e)

een gedetailleerde beschrijving van de overeenkomstig lid 2 van dit artikel en artikel 15 uitgevoerde beoordeling van de afwikkelbaarheid;

f)

een beschrijving van de eventueel op grond van artikel 17 vereiste maatregelen voor het aanpakken of wegnemen van belemmeringen voor de afwikkelbaarheid die als gevolg van de overeenkomstig artikel 15 uitgevoerde beoordeling zijn vastgesteld;

g)

een beschrijving van de procedures voor het bepalen van de waarde en verkoopbaarheid van de kritieke functies, kernbedrijfsonderdelen en activa van de instelling;

h)

een gedetailleerde beschrijving van de regelingen die ervoor moeten zorgen dat de op grond van artikel 11 vereiste informatie actueel is en te allen tijde voor de afwikkelingsautoriteiten beschikbaar is;

i)

een toelichting door de afwikkelingsautoriteit van de wijze waarop de afwikkelingsmogelijkheden kunnen worden gefinancierd zonder dat van het volgende wordt uitgegaan;

i)

buitengewone openbare financiële steun, afgezien van het gebruik van de overeenkomstig artikel 100 getroffen financieringsregelingen;

ii)

noodliquiditeitssteun van een centrale bank; of

iii)

liquiditeitssteun van een centrale bank onder niet-standaardvoorwaarden inzake zekerheidstelling, looptijd en rentevoet;

j)

een gedetailleerde beschrijving van de verschillende afwikkelingsstrategieën die binnen de verschillende mogelijke scenario’s kunnen worden toegepast en de betreffende tijdsbestekken;

k)

een beschrijving van kritieke onderlinge afhankelijkheden;

l)

een beschrijving van de mogelijkheden voor het vrijwaren van de toegang tot betalingen en clearingdiensten en andere infrastructuren en een beoordeling van de overdraagbaarheid van de posities van cliënten;

m)

een analyse van de gevolgen van het plan voor de werknemers van de instelling, met een beoordeling van eventueel daarmee gepaard gaande kosten, en een beschrijving van de beoogde procedures om de werknemers te raadplegen tijdens het afwikkelingsproces, waarbij, in voorkomend geval, rekening wordt gehouden met nationale stelsels voor een dialoog met de sociale partners;

n)

een plan om met de media en het publiek te communiceren;

o)

het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva krachtens artikel 45, lid 1, en een termijn voor het bereiken van dat niveau, in voorkomend geval;

p)

in voorkomend geval, het minimumvereiste voor eigen vermogen en contractuele instrumenten van de inbreng van de particuliere sector krachtens artikel 45, lid 1, en een termijn voor het bereiken van dat niveau, in voorkomend geval;

q)

een beschrijving van essentiële verrichtingen en systemen om de continue werking van de bedrijfsprocessen van de instelling te waarborgen;

r)

indien van toepassing, eventuele adviezen van de instelling betreffende het afwikkelingsplan.

8.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten over de bevoegdheid beschikken om een instelling en een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), te verplichten gedetailleerde gegevens bij te houden aangaande financiële contracten waarbij zij partij zijn. De afwikkelingsautoriteit kan een termijn bepalen binnen welke de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), in staat moeten zijn die gegevens over te leggen. Dezelfde termijn is van toepassing op alle instellingen en alle entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) en d), in haar jurisdictie. De afwikkelingsautoriteit kan ertoe besluiten verschillende termijnen voor verschillende soorten financiële contracten, als omschreven in artikel 2, punt 100, te stellen. Dit lid laat de informatievergaringsbevoegdheden van de bevoegde autoriteit onverlet.

9.   De EBA stelt, na raadpleging van het ECSR, ontwerpen van technische reguleringsnormen waarin de inhoud van het afwikkelingsplan nader wordt beschreven.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 11

Informatie voor de opstelling en uitvoering van afwikkelingsplannen en medewerking van de instelling

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid hebben om van instellingen te verlangen dat zij:

a)

bij de opstelling van de afwikkelingsplannen zoveel samenwerken als nodig is;

b)

hun hetzij rechtstreeks, hetzij via de bevoegde autoriteit, alle informatie verstrekken die nodig is om afwikkelingsplannen op te stellen en uit te voeren.

De afwikkelingsautoriteiten hebben met name de bevoegdheid om onder meer de in deel B van de bijlage vermelde informatie en analyse op te vragen.

2.   De bevoegde autoriteiten in de betrokken lidstaten werken met de afwikkelingsautoriteiten samen om na te gaan of alle of een deel van de in lid 1 bedoelde informatie reeds beschikbaar is. Indien die informatie beschikbaar is, verstrekken de bevoegde autoriteiten deze aan de afwikkelingsautoriteiten.

3.   De EBA stelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op tot nadere bepaling van de procedures en van een minimale reeks standaardformulieren en templates voor de informatieverstrekking uit hoofde van dit artikel.

De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 12

Groepsafwikkelingsplannen

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau samen met de afwikkelingsautoriteiten van dochterondernemingen, na raadpleging van de afwikkelingsautoriteiten van significante bijkantoren, voor zover een en ander relevant is voor het significante bijkantoor, groepsafwikkelingsplannen opstellen. Groepsafwikkelingsplannen bevatten een plan voor de afwikkeling van de door de EUmoederonderneming geleide groep als geheel, hetzij door het afwikkelen van de EU-moederonderneming als geheel, hetzij door het opbreken en afwikkelen van de dochterondernemingen. Het groepsafwikkelingsplan bevat maatregelen voor de afwikkeling van:

a)

de EU-moederonderneming;

b)

de dochterondernemingen die deel uitmaken van de groep en die in de Unie gevestigd zijn;

c)

de in artikel 1, lid 1, onder c) en d), bedoelde entiteiten; en

d)

behoudens titel VI, de dochterondernemingen die deel uitmaken van de groep en die buiten de Unie gevestigd zijn;

2.   Het groepsafwikkelingsplan wordt op basis van de krachtens artikel 11 verstrekte informatie opgesteld.

3.   Het groepsafwikkelingsplan:

a)

beschrijft de in het kader van de in artikel 10, lid 3, bedoelde scenario’s te nemen afwikkelingsmaatregelen ten aanzien van groepsentiteiten en bevat zowel de afwikkelingsmaatregelen met betrekking tot de in artikel 1, lid 1, onder b), c) en d), bedoelde entiteiten, de moederonderneming en de dochterinstellingen, als de gecoördineerde afwikkelingsmaatregelen met betrekking tot dochterinstellingen;

b)

onderzoekt in welke mate de afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden op gecoördineerde wijze op in de Unie gevestigde groepsentiteiten kunnen worden toegepast en uitgeoefend, en bevat maatregelen die de aankoop door een derde van de groep als geheel of van afzonderlijke bedrijfsonderdelen of -activiteiten van een aantal of van bepaalde groepsentiteiten faciliteren, en signaleert potentiële belemmeringen voor een gecoördineerde afwikkeling;

c)

stelt, ingeval de groep entiteiten omvat die in derde landen zijn gevestigd, passende regelingen vast voor de samenwerking en coördinatie met de betrokken autoriteiten van die derde landen en de gevolgen voor afwikkeling binnen de Unie;

d)

geeft aan welke maatregelen, waaronder de juridische en economische afsplitsing van bepaalde functies of bedrijfsonderdelen, nodig zijn om de afwikkeling van de groep te vergemakkelijken wanneer aan de voorwaarden voor groepsafwikkeling wordt voldaan;

e)

stelt eventuele niet in deze richtlijn beschreven aanvullende maatregelen vast die de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau voornemens is te nemen ten aanzien van de afwikkeling van de groep;

f)

geeft aan hoe de groepsafwikkelingsmaatregelen kunnen worden gefinancierd en zet indien de financieringsregeling nodig is, de beginselen uiteen voor de verdeling van de verantwoordelijkheid voor deze financiering over de financieringsbronnen in de verschillende lidstaten. In het afwikkelingsplan wordt niet uitgegaan van het volgende:

i)

buitengewone openbare financiële steun, afgezien van het gebruik van de overeenkomstig artikel 100 getroffen financieringsregelingen;

ii)

noodliquiditeitssteun van een centrale bank; of

iii)

liquiditeitssteun van een centrale bank onder niet-standaardvoorwaarden inzake zekerheidstelling, looptijd en rentevoet.

Deze beginselen worden vastgesteld op basis van billijke en evenwichtige criteria en houden met name rekening met artikel 107, lid 5, en met het effect op de financiële stabiliteit in alle betrokken lidstaten.

4.   De beoordeling van de afwikkelbaarheid van de groep op grond van artikel 16 geschiedt op hetzelfde moment als het opstellen en bijwerken van het groepsafwikkelingsplan overeenkomstig dit artikel. In het groepsafwikkelingsplan wordt een gedetailleerde beschrijving van de overeenkomstig artikel 16 verrichte beoordeling van de afwikkelbaarheid opgenomen.

5.   Het groepsafwikkelingsplan mag geen onevenredige gevolgen hebben voor een lidstaat.

6.   De EBA stelt, na raadpleging van het ECSR, ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarin de inhoud van de groepsafwikkelingsplannen nader wordt beschreven, rekening houdend met de verscheidenheid aan bedrijfsmodellen op de interne markt.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 13

Vereisten en procedure voor groepsafwikkelingsplannen

1.   EU-moederondernemingen dienen de informatie die krachtens artikel 11 vereist kan zijn, in bij de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau. Deze informatie heeft betrekking op de EU-moederonderneming en, voor zover noodzakelijk, op elk van de groepsentiteiten, met inbegrip van de in artikel 1, lid 1, onder c) en d), bedoelde entiteiten.

Mits de bij deze richtlijn vastgestelde vertrouwelijkheidsvereisten worden toegepast, geeft de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau de overeenkomstig dit lid verstrekte informatie door aan:

a)

de EBA;

b)

de afwikkelingsautoriteiten van dochterondernemingen;

c)

de afwikkelingsautoriteiten in de jurisdicties waar significante bijkantoren zijn gevestigd, voor zover een en ander relevant is voor het significante bijkantoor;

d)

de in de artikelen 115 en 116 van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde betrokken bevoegde autoriteiten; en

e)

de afwikkelingsautoriteiten van de lidstaten waar de in artikel 1, lid 1, onder c) en d), bedoelde entiteiten zijn gevestigd.

De informatie die door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau wordt verstrekt aan de afwikkelingsautoriteiten en de voor de dochterondernemingen bevoegde autoriteiten, aan de afwikkelingsautoriteiten in de rechtsgebieden waar significante bijkantoren zijn gevestigd, en aan de in de artikelen 115 en 116 van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde betrokken bevoegde autoriteiten, omvat ten minste alle informatie die relevant is voor de dochteronderneming of het significante bijkantoor. De informatie die aan de EBA wordt verstrekt, omvat alle informatie die relevant is voor de rol van de EBA met betrekking tot de groepsafwikkelingsplannen. Betreft het informatie in verband met dochterondernemingen in derde landen, dan is de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau niet verplicht die informatie door te geven zonder toestemming van de toezichthoudende autoriteit of de afwikkelingsautoriteit van het betrokken derde land.

2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau, gezamenlijk handelend met de in lid 1, tweede alinea, van dit artikel bedoelde afwikkelingsautoriteiten in afwikkelingscolleges en na raadpleging van de betrokken bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de bevoegde autoriteiten van de jurisdicties waar significante bijkantoren gevestigd zijn, groepsafwikkelingsplannen opstellen en bijhouden. Afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau mogen naar eigen inzicht, mits zij voldoen aan de vertrouwelijkheidsvereisten van artikel 98 van deze richtlijn, afwikkelingsautoriteiten van derde landen in de jurisdictie waarvan de groep dochterondernemingen, financiële holdings of significante bijkantoren als bedoeld in artikel 51 van Richtlijn 2013/36/EU heeft gevestigd, betrekken bij het opstellen en bijhouden van groepsafwikkelingsplannen.

3.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de groepsafwikkelingsplannen ten minste één keer per jaar worden geëvalueerd en zo nodig bijgewerkt, alsook na elke verandering in de juridische of organisatiestructuur, de bedrijfsactiviteiten of de financiële positie van de groep, inclusief eventuele groepsentiteiten, die een wezenlijk effect op de plannen kan hebben of een wijziging ervan kan vergen.

4.   De vaststelling van het groepsafwikkelingsplan heeft de vorm van een gezamenlijk besluit van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau en de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen.

Deze afwikkelingsautoriteiten komen tot een gezamenlijk besluit binnen vier maanden te rekenen vanaf de datum van de toezending van de in lid 1, tweede alinea, bedoelde informatie door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau.

Op verzoek van een afwikkelingsautoriteit kan de EBA overeenkomstig artikel 31, onder c), van Verordening (EU) nr. 1093/2010 de afwikkelingsautoriteiten helpen bij het bereiken van een gezamenlijk besluit.

5.   Indien de afwikkelingsautoriteiten er niet in slagen binnen vier maanden een gezamenlijk besluit te nemen, neemt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau zelf een besluit over het groepsafwikkelingsplan. Het besluit wordt volledig gemotiveerd en houdt rekening met de standpunten en voorbehouden van andere afwikkelingsautoriteiten. Het besluit wordt door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau aan de EU-moederonderneming verstrekt.

Behoudens lid 9 van dit artikel, stelt de afwikkelingsautoriteit haar besluit uit indien een afwikkelingsautoriteit aan het einde van de periode van vier maanden de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, en wacht zij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en neemt zij haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De periode van vier maanden wordt beschouwd als verzoeningsperiode in de zin van die verordening. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na afloop van de periode van vier maanden of nadat er een gezamenlijk besluit is genomen. Indien de EBA er niet in slaagt binnen één maand een besluit te nemen, is het besluit van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau van toepassing.

6.   Indien de afwikkelingsautoriteiten er niet in slagen binnen vier maanden een gezamenlijk besluit te nemen, neemt elke voor een dochteronderneming verantwoordelijke afwikkelingsautoriteit zelf een besluit en stelt zij een afwikkelingsplan op — dat zij bijhoudt — voor de entiteiten in haar rechtsgebied. Elk van die afzonderlijke besluiten wordt volledig gemotiveerd, bevat de redenen waarom de betrokken autoriteit het niet eens is met het voorgestelde groepsafwikkelingsplan en houdt rekening met de standpunten en voorbehouden van de andere bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten. Elke afwikkelingsautoriteit brengt haar besluit ter kennis van de andere leden van het afwikkelingscollege.

Behoudens lid 9 van dit artikel, stelt de desbetreffende afwikkelingsautoriteit haar besluit uit indien een afwikkelingsautoriteit aan het einde van de periode van vier maanden de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, en wacht zij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en neemt zij haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De periode van vier maanden wordt beschouwd als verzoeningsperiode in de zin van die verordening. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na afloop van de periode van vier maanden of nadat er een gezamenlijk besluit is genomen. Indien de EBA er niet in slaagt binnen één maand een besluit te nemen, is het besluit van de afwikkelingsautoriteit van de dochteronderneming van toepassing.

7.   De overige afwikkelingsautoriteiten die het niet oneens zijn uit hoofde van lid 6 kunnen een gezamenlijk besluit bereiken over een groepsafwikkelingsplan dat groepsentiteiten in hun rechtsgebieden bestrijkt.

8.   De in de leden 4 en 7 bedoelde gezamenlijke besluiten en de in de leden 5 en 6 bedoelde besluiten die de afwikkelingsautoriteiten hebben genomen bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit, worden als definitief erkend en door de andere betrokken afwikkelingsautoriteiten toegepast.

9.   Overeenkomstig de leden 5 en 6 van dit artikel kan de EBA op verzoek van een afwikkelingsautoriteit de afwikkelingsautoriteiten overeenkomstig artikel 19, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 helpen bij het bereiken van overeenstemming, tenzij een betrokken afwikkelingsautoriteit oordeelt dat het onderwerp waarover onenigheid bestaat, op de ene of andere wijze afbreuk kan doen aan de budgettaire verantwoordelijkheden van haar lidstaat.

10.   Indien gezamenlijke besluiten overeenkomstig de leden 4 en 7 worden genomen en indien een afwikkelingsautoriteit overeenkomstig lid 9 oordeelt dat het onderwerp waarover onenigheid bestaat, afbreuk doet aan de budgettaire verantwoordelijkheden van haar lidstaat, neemt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau het initiatief tot een herbeoordeling van het groepsafwikkelingsplan, met inbegrip van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva.

Artikel 14

Toezending van de afwikkelingsplannen aan de bevoegde autoriteiten

1.   De afwikkelingsautoriteit zendt de afwikkelingsplannen en eventuele wijzigingen daarvan toe aan de betrokken bevoegde autoriteiten.

2.   De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau zendt de groepsafwikkelingsplannen en eventuele wijzigingen daarvan toe aan de betrokken bevoegde autoriteiten.

HOOFDSTUK II

Afwikkelbaarheid

Artikel 15

Beoordeling van de afwikkelbaarheid voor instellingen

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteit, nadat deze de bevoegde autoriteit heeft geraadpleegd alsook de afwikkelingsautoriteiten van de jurisdicties waar significante bijkantoren gevestigd zijn, voor zover een en ander relevant is voor het significante bijkantoor, beoordeelt in welke mate een instelling die geen deel uitmaakt van een groep, afwikkelbaar is zonder dat van het volgende wordt uitgegaan:

a)

buitengewone openbare financiële steun, afgezien van het gebruik van de overeenkomstig artikel 100 getroffen financieringsregelingen;

b)

noodliquiditeitssteun van een centrale bank;

c)

liquiditeitssteun van een centrale bank onder niet-standaardvoorwaarden inzake zekerheidstelling, looptijd en rentevoet.

Een instelling wordt geacht afwikkelbaar te zijn indien het haalbaar en geloofwaardig is dat de afwikkelingsautoriteit deze ofwel volgens een normale insolventieprocedure liquideert, ofwel afwikkelt door de verschillende afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden op de instelling toe te passen, terwijl significante nadelige gevolgen voor het financiële stelsel zoveel mogelijk worden voorkomen, met inbegrip van algemenere financiële instabiliteit of systeembrede gebeurtenissen, van de lidstaat waarin de instelling is gevestigd, dan wel van andere lidstaten of de Unie en met het oog op het garanderen van de continuïteit van de kritieke functies die door de instelling worden uitgevoerd. De afwikkelingsautoriteiten stellen de EBA tijdig in kennis wanneer een instelling niet afwikkelbaar wordt geacht.

2.   Voor de in lid 1 bedoelde beoordeling van de afwikkelbaarheid onderzoekt de afwikkelingsautoriteit ten minste de in deel C van de bijlage vermelde aangelegenheden.

3.   De beoordeling van de afwikkelbaarheid overeenkomstig dit artikel wordt door de afwikkelingsautoriteit tegelijkertijd met en met het oog op het opstellen en bijwerken van het afwikkelingsplan overeenkomstig artikel 10 verricht.

4.   Na raadpleging van het ECSR ontwikkelt de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen met het oog op de bepaling van de aangelegenheden als voorzien in lid 2 van dit artikel en in artikel 16 en criteria die bij de beoordeling van de afwikkelbaarheid van instellingen of groepen moeten worden onderzocht.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 16

Beoordeling van de afwikkelbaarheid voor groepen

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau, samen met de afwikkelingsautoriteiten van dochterondernemingen, na raadpleging van de consoliderende toezichthouder, de bevoegde autoriteiten voor dergelijke dochterondernemingen en de afwikkelingsautoriteiten van de jurisdicties waar significante bijkantoren gevestigd zijn, voor zover een en ander relevant is voor het significante bijkantoor, beoordelen in welke mate groepen afwikkelbaar zijn zonder dat van het volgende wordt uitgegaan:

a)

buitengewone openbare financiële steun, afgezien van het gebruik van de overeenkomstig artikel 100 getroffen financieringsregelingen;

b)

noodliquiditeitssteun van een centrale bank;

c)

liquiditeitssteun van een centrale bank onder niet-standaardvoorwaarden inzake zekerheidstelling, looptijd en rentevoet.

Een groep wordt geacht afwikkelbaar te zijn indien het haalbaar en geloofwaardig is dat de afwikkelingsautoriteiten deze ofwel volgens een normale insolventieprocedure liquideren, ofwel groepsentiteiten afwikkelen door afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden op groepsentiteiten toe te passen, terwijl significante nadelige gevolgen voor het financiële stelsel zoveel mogelijk worden voorkomen, met inbegrip van algemenere financiële instabiliteit of systeembrede gebeurtenissen, van de lidstaten waarin de groepsentiteiten zijn gevestigd, dan wel van andere lidstaten of de Unie en met het oog op het garanderen van de continuïteit van de kritieke functies die door de groepsentiteiten worden uitgevoerd, indien deze gemakkelijk en snel kunnen worden afgesplitst, of via andere middelen. De afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau stellen de EBA tijdig in kennis wanneer een groep niet afwikkelbaar wordt geacht.

De beoordeling van de afwikkelbaarheid van een groep wordt door de in artikel 88 bedoelde afwikkelingscolleges in acht genomen.

2.   Voor de beoordeling van de afwikkelbaarheid van een groep onderzoeken de afwikkelingsautoriteiten ten minste de in deel C van de bijlage vermelde aangelegenheden.

3.   De beoordeling van de afwikkelbaarheid van een groep uit hoofde van dit artikel wordt tegelijkertijd met, en met het oog op, het opstellen en bijwerken van de groepsafwikkelingsplannen overeenkomstig artikel 12 verricht. De beoordeling geschiedt volgens de besluitvormingsprocedures als vastgesteld in artikel 13.

Artikel 17

Bevoegdheden voor het aanpakken of wegnemen van belemmeringen voor de afwikkelbaarheid

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat indien een afwikkelingsautoriteit op grond van een overeenkomstig de artikelen 15 en 16 uitgevoerde beoordeling van de afwikkelbaarheid voor een instelling, na raadpleging van de bevoegde autoriteit, vaststelt dat er wezenlijke belemmeringen voor de afwikkelbaarheid van die instelling bestaan, zij deze vaststelling schriftelijk ter kennis brengt van de betrokken instelling, van de bevoegde autoriteit en van de afwikkelingsautoriteiten in de jurisdicties waar significante bijkantoren gevestigd zijn.

2.   De vereiste dat de afwikkelingsautoriteiten afwikkelingsplannen moeten opstellen en dat de betrokken afwikkelingsautoriteiten tot een gezamenlijk besluit over de groepsafwikkelingsplannen uit hoofde van artikel 10, lid 1, respectievelijk artikel 13, lid 4, worden na de in lid 1 van dit artikel bedoelde kennisgeving opgeschort tot de maatregelen om de wezenlijke belemmeringen voor de afwikkelbaarheid weg te nemen, overeenkomstig lid 3 van dit artikel door de afwikkelingsautoriteit zijn aanvaard of overeenkomstig lid 4 van dit artikel zijn vastgesteld.

3.   Binnen vier maanden na de datum van ontvangst van een overeenkomstig lid 1 verrichte kennisgeving stelt de instelling aan de afwikkelingsautoriteit mogelijke maatregelen voor om de in de kennisgeving genoemde wezenlijke belemmeringen aan te pakken of weg te nemen. Na raadpleging van de bevoegde autoriteit beoordeelt de afwikkelingsautoriteit of deze maatregelen de desbetreffende wezenlijke belemmeringen effectief aanpakken of wegnemen.

4.   Indien de afwikkelingsautoriteit oordeelt dat de maatregelen die een instelling overeenkomstig lid 3 voorstelt, de betrokken belemmeringen niet daadwerkelijk aanpakken of wegnemen, eist zij, hetzij rechtstreeks hetzij via de bevoegde autoriteit, van de instelling dat zij alternatieve maatregelen neemt waarmee dat doel kan worden bereikt en brengt zij deze maatregelen schriftelijk ter kennis van de instelling, die binnen een maand een plan voorstelt om daaraan te voldoen.

Bij het vaststellen van alternatieve maatregelen toont de afwikkelingsautoriteit aan waarom de door de instelling voorgestelde maatregelen de belemmeringen voor de afwikkelbaarheid niet zouden kunnen wegnemen en waarom de voorgestelde alternatieve maatregelen voor het wegnemen van de belemmeringen evenredig zijn. De afwikkelingsautoriteit houdt rekening met de bedreiging welke van die belemmeringen voor de afwikkelbaarheid uitgaat voor de financiële stabiliteit, en met de gevolgen van de maatregelen voor de bedrijfsactiviteiten van de instelling, haar stabiliteit en haar vermogen om een bijdrage te leveren aan de economie.

5.   Voor de toepassing van lid 4 hebben de afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid om een of meer van de volgende maatregelen te nemen:

a)

eisen dat de instelling eventuele financieringsregelingen binnen de groep herziet of de afwezigheid daarvan heroverweegt, of dienstverleningsovereenkomsten, binnen de groep of met derden, opstelt om het verrichten van kritieke functies in te dekken;

b)

eisen dat de instelling haar maximale afzonderlijke en samengevoegde blootstellingen beperkt;

c)

specifieke of periodiek in acht te nemen aanvullende informatievereisten opleggen die relevant zijn voor afwikkelingsdoeleinden;

d)

eisen dat de instelling specifieke activa afstoot;

e)

eisen dat de instelling specifieke bestaande of voorgestelde activiteiten beperkt of staakt;

f)

de ontwikkeling van nieuwe of bestaande bedrijfsonderdelen of de verkoop van nieuwe of bestaande producten beperken of verhinderen;

g)

wijzigingen eisen in de juridische of operationele structuren van de instelling of eventuele groepsentiteiten waarover zij direct of indirect zeggenschap heeft, om de complexiteit ervan te verminderen teneinde ervoor te zorgen dat kritieke functies juridisch en operationeel van de andere functies kunnen worden afgesplitst door toepassing van de afwikkelingsinstrumenten;

h)

eisen dat een instelling of een moederonderneming een financiële moederholding in een lidstaat of een financiële EU-moederholding opzet;

i)

eisen dat een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), in aanmerking komende passiva uitgeeft om aan de in de artikel 45, gestelde eisen te voldoen;

j)

eisen dat een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), andere maatregelen neemt om aan het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva overeenkomstig artikel 45 te voldoen, en er met name naar streeft opnieuw te onderhandelen over elk daarvoor in aanmerking komend passief, aanvullend-tier 1-kapitaalinstrument of tier 2-kapitaalinstrument dat zij heeft uitgegeven, om ervoor te zorgen dat een eventueel besluit van de afwikkelingsautoriteit om dat passief of kapitaalinstrument af te schrijven of om te zetten, wordt uitgevoerd krachtens het recht van het rechtsgebied waaronder dat passiеf of kapitaalinstrument ressorteert; en

k)

indien de instelling een dochteronderneming van een gemengde holding is, eisen dat de gemengde holding een afzonderlijke financiële holding opzet om zeggenschap over de instelling uit te oefenen, als dat nodig is om de afwikkeling van de instelling te vergemakkelijken en om te voorkomen dat de toepassing van de in titel IV bedoelde afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden nadelige gevolgen voor het niet-financiële deel van de groep hebben.

6.   Een in de leden 1 of 4 bedoeld besluit voldoet aan de volgende eisen:

a)

het wordt onderbouwd met een motivering van de beoordeling of vaststelling in kwestie;

b)

in het besluit wordt aangegeven hoe die beoordeling of vaststelling voldoet aan het in lid 4 vastgelegde vereiste van evenredige toepassing; en

c)

het besluit is vatbaar voor beroep.

7.   Bij de vaststelling van een in lid 4 bedoelde maatregel houdt de afwikkelingsautoriteit, na raadpleging van de bevoegde autoriteit en, indien passend, de aangewezen nationale macroprudentiële autoriteit, terdege rekening met het potentiële effect van die maatregelen op de betreffende instelling, op de interne markt voor financiële diensten en op de financiële stabiliteit in andere lidstaten en in de Unie als geheel.

8.   De EBA vaardigt uiterlijk op 3 juli 2015 richtsnoeren in overeenstemming met artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 uit tot nadere bepaling van de in lid 5 bedoelde maatregelen en van de omstandigheden waarin elke maatregel mag worden toegepast.

Artikel 18

Bevoegdheden voor het aanpakken of wegnemen van belemmeringen voor de afwikkelbaarheid: groepsbehandeling

1.   Na raadpleging van het toezichtcollege en de afwikkelingsautoriteiten in de jurisdicties waar bijkantoren gevestigd zijn, voor zover een en ander relevant is voor het significante bijkantoor, neemt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau samen met de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen de krachtens artikel 16 vereiste beoordeling in acht in het afwikkelingscollege, en neemt zij alle redelijke maatregelen om tot een gezamenlijk besluit te komen over de toepassing van de overeenkomstig artikel 17, lid 4, vastgestelde maatregelen met betrekking tot alle instellingen die deel uitmaken van de groep.

2.   De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau stelt in samenwerking met de consoliderende toezichthouder en, op grond van artikel 25, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1093/2010, in samenwerking met de EBA een verslag op en dient dit in bij de EU-moederonderneming, bij de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen, die het doorzenden aan de dochterondernemingen die onder hun toezicht staan, en bij de afwikkelingsautoriteiten in de rechtsgebieden waar significante bijkantoren gevestigd zijn. Het verslag wordt opgesteld na raadpleging van de bevoegde autoriteiten en bevat een analyse van de materiële belemmeringen voor de doeltreffende toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden. In het verslag wordt de impact op het business model van de instelling overwogen en worden de maatregelen aanbevolen die volgens de autoriteit nodig of passend zijn om deze belemmeringen weg te nemen.

3.   Binnen vier maanden na de datum van ontvangst van het verslag kan de EU-moederonderneming opmerkingen indienen en aan de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau alternatieve maatregelen voorstellen waarmee de in het verslag genoemde belemmeringen kunnen worden weggenomen.

4.   De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau deelt elke maatregel die wordt voorgesteld door de EU-moederonderneming, mee aan de consoliderende toezichthouder, de EBA, de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen en de afwikkelingsautoriteiten in de jurisdicties waar significante bijkantoren gevestigd zijn, voor zover een en ander relevant is voor het significante bijkantoor. Na raadpleging van de bevoegde autoriteiten en met de afwikkelingsautoriteiten in de jurisdicties waar significante bijkantoren gevestigd zijn, stellen de afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau en de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen alles in het werk om binnen het afwikkelingscollege een gezamenlijk besluit te nemen met betrekking tot de vaststelling van de wezenlijke belemmeringen en, indien nodig, de beoordeling van de maatregelen die zijn voorgesteld door de EU-moederonderneming, alsmede van de door de autoriteiten geëiste maatregelen om de belemmeringen aan te pakken of weg te nemen, waarbij rekening gehouden wordt met de mogelijke gevolgen van de maatregelen in alle lidstaten waar de groep actief is.

5.   Het gezamenlijke besluit wordt genomen binnen vier maanden na de indiening van opmerkingen door de EU-moederonderneming, of bij het verstrijken van de periode van vier maanden als bedoeld in lid 3 als deze datum eerder valt. Het wordt gemotiveerd en vastgelegd in een document dat door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau wordt verstrekt aan de EU-moederonderneming.

Op verzoek van een afwikkelingsautoriteit kan de EBA overeenkomstig artikel 31, onder c), van Verordening (EU) nr. 1093/2010 de afwikkelingsautoriteiten helpen bij het bereiken van een gezamenlijk besluit.

6.   Indien binnen de in lid 5 bedoelde periode geen gezamenlijk besluit is genomen, neemt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau zelf een besluit over de passende maatregelen die overeenkomstig artikel 17, lid 4, op groepsniveau moeten worden genomen.

Het besluit wordt volledig gemotiveerd en houdt rekening met de standpunten en voorbehouden van andere afwikkelingsautoriteiten. Het besluit wordt door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau aan de EU-moederonderneming verstrekt.

Indien een afwikkelingsautoriteit aan het einde van de periode van vier maanden een zaak als vermeld in lid 9 van dit artikel overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stelt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau haar besluit uit en wacht zij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en neemt zij haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De periode van vier maanden wordt beschouwd als verzoeningsperiode in de zin van die verordening. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na het einde van de periode van vier maanden of nadat een gezamenlijk besluit is genomen. Indien de EBA er niet in slaagt binnen één maand een besluit te nemen, is het besluit van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau van toepassing.

7.   Bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit nemen de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen zelf een besluit over de passende maatregelen die de dochterondernemingen overeenkomstig artikel 17, lid 4, op individueel niveau moeten nemen. Het besluit wordt volledig gemotiveerd en houdt rekening met de standpunten en voorbehouden van de andere afwikkelingsautoriteiten. Het besluit wordt aan de betrokken dochteronderneming en aan de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau verstrekt.

Indien een afwikkelingsautoriteit aan het einde van de periode van vier maanden een zaak als vermeld in lid 9 van dit artikel overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stelt de afwikkelingsautoriteit van de dochteronderneming haar besluit uit en wacht zij het eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en neemt zij haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De periode van vier maanden wordt beschouwd als verzoeningsperiode in de zin van die verordening. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na afloop van de periode van vier maanden of nadat er een gezamenlijk besluit is genomen. Indien de EBA er niet in slaagt binnen één maand een besluit te nemen, is het besluit van de afwikkelingsautoriteit van de dochteronderneming van toepassing.

8.   Het in lid 5 bedoelde gezamenlijk besluit en de in de lid 6 bedoelde besluiten die de afwikkelingsautoriteiten hebben genomen bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit, worden als definitief erkend en door de andere betrokken afwikkelingsautoriteiten toegepast.

9.   Bij het uitblijven van een gezamenlijk besluit over het nemen van maatregelen als bedoeld in artikel 17, lid 5, onder g), h) of k), kan de EBA, op verzoek van een afwikkelingsautoriteit overeenkomstig leden 6 of 7 van dit artikel, de afwikkelingsautoriteiten overeenkomstig artikel 19, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 assistentie verlenen bij het bereiken van overeenstemming.

HOOFDSTUK III

Financiële steun binnen de groep

Artikel 19

Overeenkomst voor het verlenen van financiële steun binnen de groep

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat een moederinstelling in een lidstaat, een EU-moederinstelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder c) of d), en haar dochterondernemingen in andere lidstaten of in derde landen die instellingen of financiële instellingen zijn welke vallen onder het toezicht op geconsolideerde basis dat op de moederonderneming wordt uitgeoefend, een overeenkomst kunnen aangaan voor het verlenen van financiële steun aan een andere partij bij de overeenkomst die voldoet aan de voorwaarden voor vroegtijdige interventie op grond van artikel 27, mits de voorwaarden van dit hoofdstuk ook zijn vervuld.

2.   Dit hoofdstuk is niet van toepassing op financiële regelingen binnen de groep, met inbegrip van financieringsregelingen en de toepassing van gecentraliseerde financieringsregelingen, mits geen van de partijen bij dergelijke regelingen aan de voorwaarden voor vroegtijdige interventie voldoet.

3.   Een overeenkomst voor het verlenen van financiële steun binnen de groep mag geen vereiste inhouden:

a)

om financiële steun te verlenen aan een entiteit binnen de groep die financiële problemen krijgt indien de instelling dat van geval tot geval en conform het beleid van de groep besluit te doen, als dit geen risico inhoudt voor de groep als geheel; of

b)

om actief te zijn in een lidstaat.

4.   De lidstaten nemen elke juridische belemmering in het nationale recht weg voor overeenkomstig dit hoofdstuk verrichte transacties in het kader van financiële steun binnen de groep, mits niets in dit hoofdstuk de lidstaten belet om voor transacties binnen de groep beperkingen op te leggen die betrekking hebben op nationale wetgeving ter uitoefening van de opties als voorzien in Verordening (EU) nr. 575/2013, ter omzetting van Richtlijn 2013/36/EG of uit hoofde waarvan delen van een groep of activiteiten binnen een groep omwille van de financiële stabiliteit gescheiden moeten worden.

5.   De overeenkomst inzake financiële steun binnen de groep kan:

a)

op een of meer dochterondernemingen van de groep betrekking hebben en voorzien in financiële steun van de moederonderneming aan dochterondernemingen, van dochterondernemingen aan de moederonderneming, tussen dochterondernemingen van de groep die partij zijn bij de overeenkomst, of elke combinatie van deze entiteiten;

b)

voorzien in financiële steun in de vorm van een lening, de verlening van garanties, de verstrekking van activa die als zekerheid kunnen worden gebruikt, of elke combinatie van deze vormen van financiële steun bij een of meer transacties, onder meer tussen de begunstigde van de steun en een derde.

6.   Indien een groepsentiteit overeenkomstig de bepalingen van de overeenkomst inzake financiële steun binnen de groep akkoord gaat met de verlening van financiële steun aan een andere groepsentiteit, kan de overeenkomst een wederkerige overeenkomst bevatten van de groepsentiteit die de steun ontvangt, om financiële steun te verlenen aan de groepsentiteit die de steun verleent.

7.   In de overeenkomst inzake financiële steun binnen de groep worden de beginselen voor de berekening van de vergoeding vastgelegd voor elke transactie die krachtens de overeenkomst plaatsvindt. Die beginselen bevatten het vereiste dat de vergoeding wordt vastgesteld op het tijdstip van verlening van de financiële steun. De overeenkomst, met inbegrip van de beginselen voor de berekening van de vergoeding voor de verlening van financiële steun en de andere bepalingen van de overeenkomst, beantwoordt aan de volgende beginselen:

a)

elke partij moet vrij handelen bij toetreding tot de overeenkomst;

b)

bij toetreding tot de overeenkomst en bij het vaststellen van de vergoeding voor de verlening van financiële steun moet elke partij haar eigen belangen behartigen, hetgeen kan inhouden dat rekening wordt gehouden met eventuele directe of indirecte voordelen die voor een partij uit de verlening van de financiële steun kunnen voortvloeien;

c)

elke partij die financiële steun verleent, moet volledig toegang hebben tot relevante informatie van elke partij die financiële steun ontvangt, voordat de vergoeding voor de verlening van financiële steun wordt vastgesteld en voordat een besluit tot verlening van financiële steun wordt genomen;

d)

bij de vergoeding voor de verlening van financiële steun kan rekening worden gehouden met informatie die in het bezit is van de partij die financiële steun verleent op grond van het feit dat zij deel uitmaakt van dezelfde groep als de partij die financiële steun ontvangt, en welke informatie niet beschikbaar is op de markt; en

e)

in de beginselen voor het berekenen van de vergoeding voor de verlening van financiële steun hoeft geen rekening te worden gehouden met eventuele verwachte tijdelijke gevolgen voor de marktprijzen van gebeurtenissen buiten de groep om.

8.   De overeenkomst inzake financiële steun binnen de groep mag alleen worden gesloten indien op het moment dat de voorgenomen overeenkomst wordt opgesteld, naar het oordeel van de respectieve bevoegde autoriteiten geen van de partijen voldoet aan de voorwaarden voor vroegtijdige interventie.

9.   De lidstaten dragen er zorg voor dat alle uit de overeenkomst inzake financiële steun binnen de groep voortvloeiende rechten, vorderingen en maatregelen alleen door de partijen bij de overeenkomst kunnen worden uitgeoefend, met uitsluiting van derden.

Artikel 20

Evaluatie door de bevoegde autoriteiten van de voorgenomen overeenkomst en bemiddeling

1.   De EU-moederinstelling vraagt toestemming aan de consoliderende toezichthouder om een overeenkomstig artikel 19 voorgenomen overeenkomst voor financiële steun binnen de groep te mogen sluiten. Het verzoek om toestemming bevat de tekst van de voorgenomen overeenkomst en vermeldt de groepsentiteiten die als partijen worden voorgesteld.

2.   De consoliderende toezichthouder stuurt het verzoek onverwijld door naar de bevoegde autoriteiten van elke dochteronderneming die voornemens is partij bij de overeenkomst te zijn, teneinde tot een gezamenlijk besluit te komen.

3.   De consoliderende toezichthouder verleent, volgens de procedure van de leden 5 en 6 van dit artikel, de gevraagde toestemming indien de voorwaarden van de voorgenomen overeenkomst stroken met de in artikel 23 gestelde voorwaarden voor het verlenen van financiële steun.

4.   De consoliderende toezichthouder kan, volgens de procedure van de leden 5 en 6 van dit artikel, de sluiting van de voorgenomen overeenkomst verbieden indien deze wordt geacht niet te stroken met de in artikel 23 gestelde voorwaarden voor financiële steun.

5.   De bevoegde autoriteiten stellen alles in het werk om binnen vier maanden na de datum waarop de consoliderende toezichthouder de aanvraag heeft ontvangen, tot een gezamenlijk besluit te komen, waarbij rekening wordt gehouden met het mogelijke effect — met inbegrip van gevolgen voor de begroting — van de uitvoering van de overeenkomst in alle lidstaten waar de groep actief is, met betrekking tot de vraag of de voorwaarden van de voorgenomen overeenkomst stroken met de in artikel 23 vastgestelde voorwaarden voor het verlenen van financiële steun. Het gezamenlijke besluit wordt in een document opgenomen dat het volledig gemotiveerde besluit bevat en dat door de consoliderende toezichthouder aan de aanvrager wordt verstrekt.

Op verzoek van de bevoegde autoriteiten kan de EBA overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 een bevoegde autoriteit helpen bij het bereiken van overeenstemming.

6.   Indien de bevoegde autoriteiten er niet in slagen binnen vier maanden een gezamenlijk besluit te nemen, neemt de consoliderende toezichthouder zelf een besluit over het verzoek. Het besluit wordt vastgelegd in een document waarin het volledig wordt gemotiveerd, en in het besluit wordt rekening gehouden met de standpunten en voorbehouden die gedurende de periode van vier maanden door de andere bevoegde autoriteiten kenbaar zijn gemaakt. De consoliderende toezichthouder stelt de aanvrager en de andere bevoegde autoriteiten van zijn besluit in kennis.

7.   Indien een van de betrokken bevoegde autoriteiten aan het einde van de termijn van vier maanden de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stelt de consoliderende toezichthouder zijn besluit uit en wacht hij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en neemt hij zijn besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De periode van vier maanden wordt beschouwd als verzoeningsperiode in de zin van die verordening. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na het einde van de periode van vier maanden of nadat een gezamenlijk besluit is genomen.

Artikel 21

Goedkeuring van de voorgenomen overeenkomst door de aandeelhouders

1.   De lidstaten eisen dat elke voorgenomen overeenkomst waarvoor de bevoegde autoriteiten toestemming hebben verleend, ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de aandeelhouders van elke groepsentiteit die de overeenkomst wil aangaan. In een dergelijk geval is de overeenkomst alleen geldig voor de partijen waarvan de aandeelhouders de overeenkomst in overeenstemming met lid 2 hebben goedgekeurd.

2.   Een overeenkomst voor het verlenen van financiële steun binnen de groep geldt alleen voor een groepsentiteit indien haar aandeelhouders het leidinggevend orgaan van die groepsentiteit hebben toegestaan het besluit te nemen dat de groepsentiteit onder de voorwaarden van de overeenkomst en in overeenstemming met de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden financiële steun verleent of ontvangt, en die toestemming van de aandeelhouders niet is ingetrokken.

3.   Het leidinggevend orgaan van elke entiteit die partij is bij een overeenkomst brengt jaarlijks aan de aandeelhouders verslag uit over de uitvoering van de overeenkomst en van alle op grond van de overeenkomst genomen besluiten.

Artikel 22

Toezending van de overeenkomsten voor financiële steun binnen de groep aan de afwikkelingsautoriteiten

De bevoegde autoriteiten zenden de overeenkomsten voor financiële steun binnen de groep waarvoor zij toestemming hebben verleend, en alle wijzigingen daarvan, toe aan de betrokken afwikkelingsautoriteiten.

Artikel 23

Voorwaarden voor het verlenen van financiële steun binnen de groep

1.   Financiële steun van een groepsentiteit overeenkomstig artikel 19 mag slechts worden verleend als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

er is een redelijk vooruitzicht dat de verleende steun de financiële moeilijkheden van de groepsentiteit die de steun ontvangt, in wezenlijke mate oplost;

b)

het verlenen van financiële steun heeft tot doel de financiële stabiliteit van de groep als geheel of een van de entiteiten van de groep te vrijwaren of te herstellen, en is in het belang van de groepsentiteit die de steun verleent;

c)

de financiële steun wordt verleend onder voorwaarden, waaronder een vergoeding overeenkomstig artikel 19, lid 7;

d)

afgaande op de informatie waarover het leidinggevend orgaan van de groepsentiteit die financiële steun verleent, beschikt op het moment dat het besluit tot verlenen van financiële steun wordt genomen, is er een redelijk vooruitzicht dat de groepsentiteit die de steun ontvangt, de vergoeding voor de steun zal betalen en dat zij, indien de steun in de vorm van een lening wordt verstrekt, de lening zal terugbetalen. Indien de steun wordt verstrekt in de vorm van een garantie of andere zekerheid, geldt voor de daaruit voortvloeiende verplichting voor de ontvangende entiteit dezelfde voorwaarde als de garantie of zekerheid wordt afgedwongen;

e)

de verlening van de financiële steun zou de liquiditeit of de solvabiliteit van de groepsentiteit die de steun verleent, niet in gevaar brengen;

f)

de verlening van de financiële steun zou geen bedreiging inhouden voor de financiële stabiliteit, met name in de lidstaat van de groepsentiteit die de steun verleent;

g)

op het moment dat de steun wordt verleend, voldoet de groepsentiteit die de steun verleent aan de vereisten van Richtlijn 2013/36/EU met betrekking tot kapitaal of liquiditeit en aan alle op grond van artikel 104, lid 2, van Richtlijn 2013/36/EU opgelegde vereisten, en het verlenen van financiële steun leidt er niet toe dat de groepsentiteit die vereisten overtreedt, tenzij zulks wordt toegestaan door de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor toezicht op individuele basis op de entiteit die de steun verleent;

h)

op het moment dat de steun wordt verleend, voldoet de groepsentiteit die de steun verleent, aan de vereisten inzake grote risicoblootstellingen als vastgelegd in Verordening (EU) nr. 575/2013 en in Richtlijn 2013/36/EU, inclusief aan de nationale wetgeving om van de daarin vervatte mogelijkheden gebruik te maken, en het verlenen van financiële steun leidt er niet toe dat de groepsentiteit die vereisten overtreedt, tenzij zulks wordt toegestaan door de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor toezicht op individuele basis op de groepsentiteit die de steun verleent;

i)

de verlening van de financiële steun zou de afwikkelbaarheid van de groepsentiteit die de steun verleent, niet ondermijnen.

2.   De EBA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op tot bepaling van de in lid 1, onder a), c), e) en i), vastgestelde voorwaarden.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

3.   De EBA brengt uiterlijk op 3 januari 2016, overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, richtsnoeren uit om te bevorderen dat de praktijken tot nadere bepaling van de voorwaarden die zijn vastgesteld in lid 1, onder b), d), f), g) en h), van dit artikel op één lijn worden gebracht.

Artikel 24

Besluit tot het verlenen van financiële steun

Het besluit om op grond van de overeenkomst financiële steun binnen de groep te verlenen, wordt genomen door het leidinggevende orgaan van de groepsentiteit die de financiële steun verleent. Dat besluit wordt gemotiveerd en vermeldt het doel van de voorgenomen financiële steun. In het besluit wordt in het bijzonder vermeld hoe met de verlening van de financiële steun aan de in artikel 23, lid 1, vastgestelde voorwaarden wordt voldaan. Het besluit om op grond van de overeenkomst financiële steun binnen de groep te aanvaarden, wordt genomen door het leidinggevend orgaan van de groepsentiteit die de financiële steun ontvangt.

Artikel 25

Recht van bevoegde autoriteiten om bezwaar aan te tekenen

1.   Voordat er op grond van een overeenkomst voor het verlenen van financiële steun binnen de groep steun wordt verstrekt, brengt het leidinggevend orgaan van een groepsentiteit die voornemens is financiële steun te verlenen, dit ter kennis van:

a)

haar bevoegde autoriteit;

b)

in voorkomend geval, de consoliderende toezichthouder, indien deze niet een van de onder a) en c) bedoelde autoriteiten is;

c)

de bevoegde autoriteit van de groepsentiteit die de steun ontvangt, indien deze niet een van de onder a) en b) bedoelde autoriteiten is; en

d)

de EBA.

De kennisgeving omvat het gemotiveerde besluit van het leidinggevend orgaan overeenkomstig artikel 24 en nadere gegevens over de voorgenomen financiële steun, samen met een exemplaar van de overeenkomst voor het verlenen van financiële steun binnen de groep.

2.   Binnen vijf werkdagen na de datum van ontvangst van een volledige kennisgeving kan de bevoegde autoriteit van de groepsentiteit die financiële steun verleent de verlening van financiële steun goedkeuren, dan wel verbieden of beperken indien zij oordeelt dat niet aan de bij artikel 23 vastgestelde voorwaarden voor het verlenen van financiële steun binnen de groep is voldaan. Een besluit van de bevoegde autoriteit om de financiële steun te verbieden of beperken, wordt gemotiveerd.

3.   Een besluit van de bevoegde autoriteit om de financiële steun goed te keuren, te verbieden of beperken, wordt onmiddellijk ter kennis gebracht van:

a)

de consoliderende toezichthouder;

b)

de bevoegde autoriteit van de groepsentiteit die de steun ontvangt; en

c)

de EBA.

De consoliderende toezichthouder stelt onmiddellijk de andere leden van het toezichtcollege en de leden van het afwikkelingscollege in kennis.

4.   Indien de consoliderende toezichthouder of de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor de groepsentiteit die de steun ontvangt, bezwaren heeft met betrekking tot het besluit om de financiële steun te verbieden of beperken, kan deze de zaak binnen twee dagen aan de EBA voorleggen en haar overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 om hulp vragen.

5.   Indien de bevoegde autoriteit de financiële steun niet binnen de in lid 2 genoemde termijn verbiedt of beperkt, of die steun voor het einde van die termijn heeft goedgekeurd, kan er financiële steun worden verleend in overeenstemming met de voorwaarden die aan de bevoegde autoriteit zijn voorgelegd.

6.   Het besluit van het leidinggevend orgaan van de instelling om financiële steun te verlenen, wordt toegezonden aan:

a)

de bevoegde autoriteit;

b)

in voorkomend geval, de consoliderende toezichthouder, indien deze niet een van de onder a) en c) bedoelde autoriteiten is;

c)

de bevoegde autoriteit van de groepsentiteit die de steun ontvangt, indien deze niet een van de onder a) en b) bedoelde autoriteiten is; en

d)

de EBA.

De consoliderende toezichthouder stelt onmiddellijk de andere leden van het toezichtcollege en de leden van het afwikkelingscollege in kennis.

7.   Indien de bevoegde autoriteit de financiële steun van de groep overeenkomstig lid 2 van dit artikel beperkt of verbiedt en indien het groepsherstelplan overeenkomstig artikel 7, lid 5, financiële steun binnen de groep vermeldt, kan de bevoegde autoriteit van de groepsentiteit ten aanzien waarvan de steun wordt beperkt of verboden, de consoliderende toezichthouder verzoeken overeenkomstig artikel 8 het initiatief te nemen tot een herbeoordeling van het groepsafwikkelingsplan of, indien er een herstelplan op individuele basis is opgesteld, de groepsentiteit verzoeken een herzien herstelplan in te dienen.

Artikel 26

Openbaarmaking

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat groepsentiteiten openbaar maken of zij al dan niet overeenkomstig artikel 19 een overeenkomst voor het verlenen van financiële steun binnen de groep zijn aangegaan, een beschrijving van de algemene voorwaarden van een eventuele dergelijke overeenkomst en de namen van de groepsentiteiten die partij zijn bij de overeenkomst openbaar maken, en deze informatie ten minste eenmaal per jaar bijwerken.

De artikelen 431 tot en met 434 van Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn van toepassing.

2.   De EBA stelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op tot nadere bepaling van de vorm en de inhoud van de in lid 1 bedoelde beschrijving.

De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

TITEL III

VROEGTIJDIGE INTERVENTIE

Artikel 27

Vroegtijdige-interventiemaatregelen

1.   Wanneer een instelling de voorschriften van Verordening (EU) nr. 575/2013, Richtlijn 2011/36/EU, titel II van Richtlijn 2014/65/EU of een van de voorschriften van de artikelen 3 tot en met 7, de artikelen 14 tot en met 17, en de artikelen 24, 25 en 26 van Verordening (EU) nr. 600/2014, overtreedt of wegens een snel verslechterende financiële toestand, waaronder begrepen een verslechterende liquiditeitssituatie, een toenemende mate van hefboomfinanciering, hoeveelheid slechte leningen of concentratie van risico’s, beoordeeld aan de hand van een reeks voorwaarden, waaronder eventueel het vereiste aan eigen vermogen van de instelling plus 1,5 procentpunten, waarschijnlijk in de nabije toekomst zal overtreden, dragen de lidstaten er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten, onverminderd de in artikel 104 van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde maatregelen, in voorkomend geval, ten minste de volgende maatregelen ter beschikking hebben:

a)

van het leidinggevend orgaan van de instelling vereisen een of meer van de in het herstelplan vastgelegde regelingen of maatregelen uit te voeren, of een dergelijk herstelplan overeenkomstig artikel 5, lid 2, bij te werken indien de omstandigheden die de aanleiding vormden tot de vroegtijdige interventie anders zijn dan de aannamen die in het oorspronkelijke herstelpan zijn beschreven, en binnen een bepaald tijdsbestek een of meer van de in het bijgewerkte plan vermelde regelingen of maatregelen uitvoert om ervoor te zorgen dat de in de aanhef bedoelde omstandigheden niet langer van toepassing zijn;

b)

van het leidinggevend orgaan van de instelling vereisen de situatie te onderzoeken, maatregelen aan te geven om de eventueel vastgestelde problemen weg te nemen en een actieprogramma voor het oplossen van deze problemen en een tijdschema voor de tenuitvoerlegging van het actieprogramma op te stellen;

c)

van het leidinggevend orgaan van de instelling vereisen een vergadering van aandeelhouders van de instelling bijeen te roepen, of, indien het leidinggevend orgaan niet aan die eis voldoet, zelf rechtstreeks een aandeelhoudersvergadering bijeen te roepen, en in beide gevallen de agenda vast te stellen en verlangen dat bepaalde besluiten ter aanneming door de aandeelhouders worden voorgelegd;

d)

vereisen dat een of meer leden van het leidinggevend orgaan of van het hogere management van hun functie worden ontheven of worden vervangen indien deze personen overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2013/36/EU of artikel 9 van Richtlijn 2014/65/EU voor de uitvoering van hun taken ongeschikt worden geacht;

e)

van het leidinggevend orgaan van de instelling vereisen een plan op te stellen voor het voeren van onderhandelingen met enkele of alle schuldeisers over de herstructurering van de schulden, in voorkomend geval overeenkomstig het herstelplan;

f)

vereisen dat de bedrijfsstrategie van de instelling wordt aangepast;

g)

vereisen dat de juridische of de operationele structuur van de instelling wordt aangepast; en

h)

alle informatie verkrijgen, onder meer via inspecties ter plaatse, die noodzakelijk is om het afwikkelingsplan bij te werken en om de mogelijke afwikkeling van de instelling en de waardering van de activa en passiva van de instelling overeenkomstig artikel 36 voor te bereiden, en deze informatie aan de afwikkelingsautoriteit te verstrekken;

2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten de afwikkelingsautoriteiten onverwijld in kennis stellen zodra zij vaststellen dat voor een bepaalde instelling aan de in lid 1 opgenomen voorwaarden is voldaan, en dat de afwikkelingsautoriteiten onder meer de bevoegdheid hebben om van de instelling te eisen dat zij met potentiële verkrijgers contact opneemt om de afwikkeling van de instelling voor te bereiden, met inachtneming van de in artikel 39, lid 2, opgenomen voorwaarden en de in artikel 84 opgenomen vertrouwelijkheidsvoorschriften;

3.   Voor elk van de in lid 1 bedoelde maatregelen stellen de bevoegde autoriteiten een termijn vast binnen dewelke deze moet worden voltooid, zodat de bevoegde autoriteiten de doeltreffendheid van de maatregel kunnen beoordelen.

4.   De EBA vaardigt uiterlijk op 3 juli 2015 overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren uit om de consequente toepassing van de voorwaarden voor gebruikmaking van de in lid 1 bedoelde maatregelen te bevorderen.

5.   In voorkomend geval rekening houdend met de ervaring die met de toepassing van de in lid 4 bedoelde richtsnoeren is opgedaan, kan de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen ter nadere bepaling van een minimale reeks voorwaarden voor gebruikmaking van de in lid 1 bedoelde maatregelen.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 28

Afzetting van het hogere management en het leidinggevend orgaan

In geval van een significante verslechtering van de financiële positie van een instelling, bij ernstige overtredingen van wetten, reglementen of van de statuten van de instelling of ernstige administratieve onregelmatigheden, waarbij andere overeenkomstig artikel 27 genomen maatregelen niet volstaan om die verslechtering te keren, dragen de lidstaten er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten de afzetting van het volledige hogere management of leidinggevende orgaan van de instelling, dan wel van individuele leden daarvan kunnen eisen. De aanstelling van het nieuwe hogere management of leidinggevende orgaan geschiedt in overeenstemming met het nationale recht en het Unierecht en is onderworpen aan de goedkeuring of instemming van de bevoegde autoriteit.

Artikel 29

Tijdelijk bewindvoerder

1.   Indien de bevoegde autoriteit van oordeel is dat de in artikel 28 bedoelde vervanging van het hogere management of het leidinggevend orgaan niet volstaat om de situatie te verhelpen, dragen de lidstaten er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten een of meer tijdelijk bewindvoerders van de instelling kunnen aanstellen. De bevoegde autoriteiten kunnen een tijdelijk bewindvoerder aanstellen die, naargelang van de omstandigheden, het bestuur van de instelling tijdelijk vervangt, dan wel tijdelijk met het bestuur van de instelling samenwerkt; de bevoegde autoriteit deelt bij de aanstelling van de bestuurder mee welke optie zij verkiest. Indien de bevoegde autoriteit de tijdelijk bewindvoerder aanstelt om met het bestuur van de instelling samen te werken, deelt zij bij de aanstelling mee welke rol, taken en bevoegdheden aan de tijdelijk bewindvoerder worden toegekend, en aan welke regels aangaande het raadplegen van de tijdelijk bewindvoerder of het verkrijgen van diens goedkeuring het bestuur van de instelling zich dient te houden alvorens bepaalde besluiten of maatregelen te nemen. De bevoegde autoriteit moet de aanstelling van een tijdelijk bewindvoerder openbaar maken, tenzij de tijdelijk bewindvoerder geen bevoegdheid heeft om de instelling te vertegenwoordigen. De lidstaten waarborgen voorts dat de tijdelijk bewindvoerder de vereiste kwalificaties, vaardigheden en kennis heeft om zijn functies uit te oefenen en geen conflicterende belangen heeft.

2.   Welke bevoegdheden de tijdelijk bewindvoerder heeft, wordt bij zijn aanstelling door de bevoegde autoriteit naargelang van de omstandigheden bepaald. Deze bevoegdheden kunnen sommige of alle bevoegdheden omvatten die het bestuur van de instelling krachtens de statuten van de instelling en het nationale recht heeft, met inbegrip van de bevoegdheid om sommige of alle bestuurlijke taken van het bestuur van de instelling uit te oefenen. De bevoegdheden van de tijdelijk bewindvoerder met betrekking tot de instelling moeten voldoen aan het toepasselijke vennootschapsrecht.

3.   De rol en de taken van de tijdelijk bewindvoerder worden bij diens aanstelling omschreven door de bevoegde autoriteit, en kunnen onder meer het volgende omvatten: het beoordelen van de financiële positie van de instelling, de gedeeltelijke of volledige bedrijfsvoering van de instelling met als doel de financiële positie ervan te vrijwaren of te herstellen en het nemen van maatregelen om de gezonde en prudente bedrijfsvoering van de instelling te herstellen. De bevoegde autoriteit bakent bij de aanstelling van de tijdelijk bewindvoerder de grenzen van diens rol en taken af.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten de exclusieve bevoegdheid hebben om de tijdelijk bewindvoerder aan te stellen en van zijn functie te ontheffen. De bevoegde autoriteit kan de tijdelijk bewindvoerder te allen tijde om welke reden dan ook van zijn functie ontheffen. De bevoegde autoriteit kan de aanstellingsvoorwaarden voor een tijdelijk bewindvoerder te allen tijde wijzigen, met inachtneming van dit artikel.

5.   De bevoegde autoriteit kan eisen dat voor bepaalde handelingen van een tijdelijk bewindvoerder haar voorafgaande goedkeuring is vereist. Deze vereisten worden door de bevoegde autoriteit bij de aanstelling van een tijdelijk bewindvoerder, of bij een eventuele wijziging van de voorwaarden voor diens aanstelling nader omschreven.

Hoe dan ook mag de tijdelijk bewindvoerder de bevoegdheid om de algemene aandeelhoudersvergadering van de instelling bijeen te roepen en de agenda van die vergadering vast te stellen alleen uitoefenen na voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit.

6.   De bevoegde autoriteit kan eisen dat een tijdelijk bewindvoerder met tussenpozen die door de bevoegde autoriteit worden vastgesteld, en aan het einde van zijn mandaat verslagen opstelt over de financiële positie van de instelling en over de handelingen die hij gedurende zijn mandaat heeft verricht.

7.   Een tijdelijk bewindvoerder wordt aangesteld voor niet meer dan een jaar. Deze periode kan in uitzonderlijke situaties worden verlengd indien de voorwaarden voor het aanstellen van de tijdelijk bewindvoerder nog steeds gelden. Het is de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit om uit te maken of het in de heersende omstandigheden passend is een tijdelijk bewindvoerder te handhaven en om een dergelijk besluit aan de aandeelhouders te verantwoorden.

8.   De aanstelling van een tijdelijk bewindvoerder laat, onder voorbehoud van dit artikel, de rechten van de aandeelhouders overeenkomstig het vennootschapsrecht van de Unie of van de betreffende lidstaat onverlet.

9.   De lidstaten kunnen de uit hoofde van het nationaal recht voor een tijdelijk bewindvoerder geldende aansprakelijkheid voor handelingen en nalatigheden in het kader van de vervulling van zijn taken als tijdelijk bewindvoerder overeenkomstig lid 3 beperken.

10.   De krachtens dit artikel aangestelde tijdelijk bewindvoerder wordt niet geacht een schaduwdirecteur of een feitelijke directeur op grond van het nationale recht te zijn.

Artikel 30

Coördinatie van vroegtijdige-interventiemaatregelen en aanstelling van een tijdelijk bewindvoerder met betrekking tot groepen

1.   Indien aan de voorwaarden voor het opleggen van eisen uit hoofde van artikel 27 of voor de aanstelling van een tijdelijk bewindvoerder overeenkomstig artikel 29 is voldaan met betrekking tot een Uniemoederonderneming, stelt de consoliderende toezichthouder de EBA in kennis en raadpleegt hij de andere bevoegde autoriteiten in het toezichtcollege.

2.   Ten vervolge op deze kennisgeving en raadpleging besluit de consoliderende toezichthouder eventueel tot het toepassen van de maatregelen van artikel 27 of de aanstelling van een tijdelijk bewindvoerder uit hoofde van artikel 29 voor de betrokken EU-moederonderneming, rekening houdend met het effect van deze maatregelen op de groepsentiteiten in andere lidstaten. De consoliderende toezichthouder stelt de andere bevoegde autoriteiten binnen het toezichtcollege alsook de EBA van het besluit in kennis.

3.   Indien aan de voorwaarden voor het opleggen van eisen uit hoofde van artikel 27 of voor de aanstelling van een tijdelijk bewindvoerder uit hoofde van artikel 29 is voldaan met betrekking tot een dochteronderneming van een EU-moederonderneming, stelt de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor toezicht op individuele basis en die voornemens is in overeenstemming met deze artikelen een maatregel te nemen, de EBA in kennis en raadpleegt zij de consoliderende toezichthouder.

Na ontvangst van de kennisgeving kan de consoliderende toezichthouder beoordelen welke gevolgen het opleggen van eisen uit hoofde van artikel 27 of het aanstellen van een tijdelijk bewindvoerder overeenkomstig artikel 29 naar verwachting op de betrokken instelling, de groep of de groepsentiteiten in andere lidstaten zal hebben. De bevoegde autoriteit wordt door de consoliderende toezichthouder binnen drie dagen van deze beoordeling in kennis gesteld.

Na deze kennisgeving en raadpleging besluit de bevoegde autoriteit eventueel tot het toepassen van maatregelen uit hoofde van artikel 27 of de aanstelling van een tijdelijk bewindvoerder uit hoofde van artikel 29. Daarbij wordt naar behoren rekening gehouden met een eventuele beoordeling van de consoliderende toezichthouder. De bevoegde autoriteit stelt de consoliderende toezichthouder en andere bevoegde autoriteiten binnen het toezichtcollege alsook de EBA van het besluit in kennis.

4.   Indien meerdere bevoegde autoriteiten voornemens zijn een tijdelijk bewindvoerder aan te stellen of een van de maatregelen van artikel 27 toe te passen voor meerdere instellingen in dezelfde groep, gaan de consoliderende toezichthouder en de andere betrokken bevoegde autoriteiten na of het de voorkeur verdient voor alle betrokken entiteiten dezelfde tijdelijk bewindvoerder aan te stellen, dan wel de toepassing van de maatregelen van artikel 27 op meerdere instellingen te coördineren teneinde oplossingen te faciliteren waarmee de financiële positie van de betrokken instelling wordt hersteld. De beoordeling neemt de vorm aan van een gezamenlijk besluit van de consoliderende toezichthouder en de andere betrokken bevoegde autoriteiten. Het gezamenlijk besluit wordt binnen vijf dagen na de datum van de in lid 1 bedoelde kennisgeving genomen. Het gezamenlijk besluit wordt gemotiveerd en vastgelegd in een document dat door de consoliderende toezichthouder wordt verstrekt aan de EU-moederonderneming.

Op verzoek van de bevoegde autoriteiten kan de EBA overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 een bevoegde autoriteit assistentie verlenen bij het bereiken van overeenstemming.

Indien niet binnen vijf dagen een gezamenlijk besluit is genomen, kunnen de consoliderende toezichthouder en de bevoegde autoriteiten van de dochterondernemingen individuele besluiten nemen over de aanstelling van een tijdelijk bewindvoerder voor de instellingen waarvoor zij verantwoordelijk zijn en over de toepassing van maatregelen van artikel 27.

5.   Indien een desbetreffende bevoegde autoriteit het niet eens is met het besluit waarvan overeenkomstig lid 1 of 3 kennis is gegeven, of indien geen gezamenlijk besluit is genomen als bedoeld in lid 4, kan de bevoegde autoriteit de zaak overeenkomstig lid 6 voorleggen aan de EBA.

6.   De EBA kan op verzoek van een bevoegde autoriteit de bevoegde autoriteiten die voornemens zijn een of meer van de maatregelen in artikel 27, lid 1, onder a), van deze richtlijn met betrekking tot de punten 4, 10, 11 en 19 van deel A van de bijlage bij deze richtlijn, in artikel 27, lid 1, onder e), van deze richtlijn of in artikel 27, lid 1, onder g,) van deze richtlijn toe te passen, helpen bij het bereiken van overeenstemming.

7.   Het besluit van elke bevoegde autoriteit wordt gemotiveerd. In het besluit wordt rekening gehouden met de standpunten en voorbehouden van de andere bevoegde autoriteiten die zij gedurende de in lid 1 of lid 3 bedoelde raadplegingsperiode of de in lid 4 bedoelde periode van vijf dagen kenbaar hebben gemaakt alsook met het potentiële effect van het besluit op de financiële stabiliteit in de betrokken lidstaten. De besluiten worden aan de EU-moederonderneming verstrekt door de consoliderende toezichthouder en aan de dochterondernemingen door de respectieve bevoegde autoriteiten.

Indien een van de desbetreffende bevoegde autoriteiten in de in lid 6 van dit artikel bedoelde gevallen vóór het einde van de in de leden 1 en 3 van dit artikel bedoelde raadplegingsperiode of aan het einde van de in lid 4 van dit artikel bedoelde periode van vijf dagen de zaak overeenkomstig artikel 19, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stellen de consoliderende toezichthouder en de andere bevoegde autoriteiten hun besluit uit en wachten zij het besluit af dat de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van genoemde verordening kan nemen en nemen zij hun besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De periode van vijf dagen wordt als de verzoeningsperiode in de zin van genoemde verordening beschouwd. De EBA neemt binnen drie dagen haar besluit. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na het einde van de periode van vijf dagen of nadat een gezamenlijk besluit is genomen.

8.   Indien de EBA niet binnen drie dagen een besluit heeft genomen, zijn de overeenkomstig lid 1, lid 3 of lid 4, tweede alinea, genomen individuele besluiten van toepassing.

TITEL IV

AFWIKKELING

HOOFDSTUK I

Doelstellingen, voorwaarden en algemene beginselen

Artikel 31

Doelstellingen van de afwikkeling

1.   Bij de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden houden de afwikkelingsautoriteiten rekening met de doelstellingen van de afwikkeling en kiezen zij de instrumenten en bevoegdheden waarmee de doelstellingen die gezien de omstandigheden van de zaak relevant zijn, het best kunnen worden verwezenlijkt.

2.   De in lid 1 bedoelde afwikkelingsdoelstellingen zijn:

a)

de continuïteit van kritieke functies garanderen;

b)

significante nadelige gevolgen voor het financiële stelsel vermijden, met name door besmetting, onder meer van de marktinfrastructuur, te voorkomen en door de marktdiscipline te handhaven;

c)

overheidsmiddelen beschermen door het beroep op buitengewone openbare financiële steun zoveel mogelijk te beperken;

d)

beschermen van deposanten die onder Richtlijn 2014/49/EU vallen en van beleggers die onder Richtlijn 97/9/EG vallen;

e)

de gelden en activa van cliënten beschermen.

Bij het nastreven van de bovengenoemde doelstellingen poogt de afwikkelingsautoriteit de afwikkelingskosten zoveel mogelijk te beperken en waardevernietiging te vermijden, tenzij die noodzakelijk is om de afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken.

3.   Behoudens diverse bepalingen van deze richtlijn zijn alle afwikkelingsdoelstellingen even relevant, en is het gewicht dat de afwikkelingsautoriteiten eraan toekennen, afhankelijk van de aard en de omstandigheden van elke zaak.

Artikel 32

Afwikkelingsvoorwaarden

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten pas een afwikkelingsmaatregel met betrekking tot een in artikel 1, lid 1, onder a), bedoelde instelling nemen indien de afwikkelingsautoriteit oordeelt dat aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:

a)

de vaststelling dat de instelling faalt of waarschijnlijk zal falen, is door de bevoegde autoriteit gemaakt, na raadpleging van de afwikkelingsautoriteit of, onder de in lid 2 gestelde voorwaarden, door de afwikkelingsautoriteit na raadpleging van de bevoegde autoriteit.

b)

gezien de timing en andere ter zake doende omstandigheden valt het redelijkerwijze niet te verwachten dat ten aanzien van de instelling genomen alternatieve maatregelen van de particuliere sector, met inbegrip van maatregelen van een IPS, of maatregelen van een toezichthouder, met inbegrip van vroegtijdige-interventiemaatregelen of de afschrijving of omzetting van relevante kapitaalinstrumenten overeenkomstig artikel 59, lid 2, het falen van de instelling binnen een redelijk tijdsbestek zou voorkomen;

c)

een afwikkelingsmaatregel is noodzakelijk in het algemeen belang als bedoeld in lid 5.

2.   De lidstaten kunnen bepalen dat de vaststelling uit hoofde van lid 1, onder a), dat de instelling faalt of waarschijnlijk zal falen niet alleen door de bevoegde autoriteit, maar ook door de afwikkelingsautoriteit kan worden gemaakt, na raadpleging van de bevoegde autoriteit, indien de afwikkelingsautoriteiten krachtens het nationale recht beschikken over de nodige instrumenten om die vaststelling te maken, en in het bijzonder een passende toegang tot de relevante informatie. De bevoegde autoriteit verstrekt de afwikkelingsautoriteit alle relevante informatie waarom deze de afwikkelingsautoriteit vraagt om onverwijld haar beoordeling te kunnen maken.

3.   Het nemen van een vroegtijdige-interventiemaatregel overeenkomstig artikel 27 is geen voorwaarde voor het nemen van een afwikkelingsmaatregel.

4.   Voor de toepassing van lid 1, onder a), wordt een instelling geacht te falen of waarschijnlijk te zullen falen onder ten minste één van de volgende omstandigheden:

a)

de instelling overtreedt de voor het behouden van de vergunning in acht te nemen vereisten, of er bestaan objectieve elementen ter ondersteuning van de vaststelling dat de instelling in de nabije toekomst deze op zodanige wijze zal overtreden, op zodanige wijze dat intrekking van de vergunning door de bevoegde autoriteit gerechtvaardigd zou zijn onder meer, doch niet uitsluitend omdat de instelling verliezen heeft geleden of waarschijnlijk verliezen zal lijden die haar eigen vermogen geheel of aanmerkelijk uitputten;

b)

de activa van de instelling zijn geringer, of er bestaan objectieve elementen ter ondersteuning van de vaststelling dat de activa van de instelling in de nabije toekomst waarschijnlijk geringer zullen zijn dan haar passiva;

c)

de instelling is niet in staat of er bestaan objectieve elementen ter ondersteuning van de vaststelling dat de instelling in de nabije toekomst niet in staat zal zijn haar schulden of andere passiva te betalen wanneer deze opeisbaar worden;

d)

er is buitengewone openbare financiële steun nodig, behalve wanneer, teneinde een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat te vermijden of te verhelpen en de financiële stabiliteit te vrijwaren, de buitengewone openbare financiële steun een van de volgende vormen aanneemt:

i)

een staatsgarantie ter dekking van liquiditeitsfaciliteiten die door centrale banken tegen de voor centrale banken geldende voorwaarden worden verschaft;

ii)

een staatsgarantie met betrekking tot nieuwe verplichtingen; of

iii)

een injectie met eigen vermogen of aankoop van kapitaalinstrumenten tegen prijzen en onder voorwaarden die de instelling geen voordeel verschaffen, indien noch de onder a), b), of c) van dit lid bedoelde omstandigheden, noch die bedoeld in artikel 59, lid 3, zich voordoen op het moment dat de publieke steun wordt verleend.

In elk van de in punt d), onder i), ii) en iii), van de eerste alinea genoemde gevallen blijven de garantiemaatregelen of de daarin bedoelde gelijkwaardige maatregelen beperkt tot solvabele instellingen, en is goedkeuring op grond van het kader voor staatssteun van de Unie vereist. Het betreft voorzorgsmaatregelen van tijdelijke aard die evenredig moeten zijn aan het doel om de gevolgen van de ernstige verstoring te verhelpen en niet mogen worden ingezet ter compensatie van verliezen die door de instelling zijn of waarschijnlijk in de nabije toekomst worden gemaakt.

Steunmaatregelen overeenkomstig punt d), iii), van de eerste alinea blijven beperkt tot injecties die noodzakelijk zijn om kapitaaltekorten aan te zuiveren die bij de door de Europese Centrale Bank, de EBA of nationale autoriteiten verrichte nationale of Unie- of GTM-brede stresstests, doorlichtingen van de kwaliteit van activa of andere exercities zijn vastgesteld en, waar van toepassing, door de bevoegde autoriteit zijn bevestigd.

De EBA vaardigt uiterlijk op 3 januari 2015 richtsnoeren in overeenstemming met artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 uit betreffende de soorten bovengenoemde tests, doorlichtingen of exercities die tot dergelijke steun kunnen leiden.

Uiterlijk op 31 december 2015 beoordeelt de Commissie of het nog steeds noodzakelijk is om de steunmaatregelen overeenkomstig punt d), iii), van de eerste alinea toe te staan en aan welke voorwaarden in geval van voortzetting moet worden voldaan, en brengt zij daarover verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad. Indien nodig wordt bij dat verslag een wetgevingsvoorstel gevoegd.

5.   Voor de toepassing van lid 1, onder c), van dit artikel wordt een afwikkelingsmaatregel behandeld als zijnde in het algemeen belang indien hij noodzakelijk is om een of meer van de in artikel 31 bedoelde afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken en daarmee evenredig is, en indien deze doelstellingen met een liquidatie van de instelling volgens een normale insolventieprocedure niet in dezelfde mate zouden worden bereikt.

6.   De EBA vaardigt uiterlijk op 3 juli 2015 overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren uit ter bevordering van de convergentie van toezicht- en afwikkelingspraktijken op het gebied van de uitlegging van de verschillende omstandigheden waaronder een instelling beschouwd wordt als een instelling die faalt of waarschijnlijk gaat falen.

Artikel 33

Afwikkelingsvoorwaarden voor financiële instellingen en holdings

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten een afwikkelingsmaatregel ten aanzien van een in artikel 1, lid 1, onder b), bedoelde financiële instelling kunnen nemen indien aan de in artikel 32, lid 1, opgenomen voorwaarden is voldaan, zowel wat betreft de financiële instelling als wat betreft de moederonderneming waarop toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend.

2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten een afwikkelingsmaatregel ten aanzien van een in artikel 1, lid 1, onder c) of d), bedoelde entiteit kunnen nemen indien aan de in artikel 32, lid 1, opgenomen voorwaarden is voldaan, zowel wat betreft de in artikel 1, lid 1, onder c) of d), bedoelde entiteit als wat betreft de dochteronderneming(en) die (een) instelling(en) is (zijn), of, als de dochteronderneming niet in de Unie is gevestigd, indien de autoriteit van het derde land heeft vastgesteld dat zij krachtens de wetgeving van dat derde land aan de voorwaarden voor afwikkeling voldoet.

3.   Indien de dochterinstellingen van een gemengde holding direct of indirect in handen zijn van een financiële tussenholding, dragen de lidstaten er zorg voor dat ten aanzien van de financiële tussenholding afwikkelingsmaatregelen met het oog op de afwikkeling van een groep worden genomen, en nemen zij geen afwikkelingsmaatregelen met het oog op de afwikkeling van de groep ten aanzien van de gemengde holding.

4.   Behoudens lid 3 van dit artikel, kunnen afwikkelingsautoriteiten niettegenstaande het feit dat een in artikel 1, lid 1, onder c) of d), bedoelde entiteit mogelijk niet aan de in artikel 32, lid 1, gestelde voorwaarden voldoet, afwikkelingsmaatregelen ten aanzien van een in artikel 1, lid 1, onder c) of d), bedoelde entiteit nemen indien een of meer dochterondernemingen die instellingen zijn aan de in artikel 32, leden 1, 4 en 5, gestelde voorwaarden voldoen en in een dusdanige vermogenssituatie verkeren dat het falen een bedreiging vormt voor een instelling of de groep als geheel of indien er in het kader van het insolventierecht van de lidstaat een verplichting bestaat de groep als geheel te behandelen en het noodzakelijk is om ten aanzien van de in artikel 1, lid 1, onder c) of d), bedoelde entiteit afwikkelingsmaatregelen te nemen die noodzakelijk zijn voor de afwikkeling van die dochterondernemingen die instellingen zijn, dan wel voor de afwikkeling van de groep als geheel.

Voor de toepassing van lid 2 en de eerste alinea van dit lid kunnen de afwikkelingsautoriteit van de instelling en de afwikkelingsautoriteit van de in artikel 1, lid 1, onder c) of d), bedoelde entiteit, wanneer zij beoordelen of aan de voorwaarden van artikel 32, lid 1, is voldaan met betrekking tot een of meer dochterondernemingen die instellingen zijn, onderling overeenkomen om een eventuele overdracht van kapitaal of verliezen tussen de entiteiten binnen de groep, met inbegrip van de uitoefening van afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden, te negeren.

Artikel 34

Algemene beginselen met betrekking tot afwikkeling

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten bij de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden alle passende maatregelen nemen om te waarborgen dat de afwikkelingsmaatregel in overeenstemming met de volgende beginselen wordt genomen:

a)

de aandeelhouders van de instelling in afwikkeling dragen de eerste verliezen;

b)

schuldeisers van de instelling in afwikkeling dragen verliezen na de aandeelhouders volgens de rangorde van hun vorderingen overeenkomstig normale insolventieprocedures, tenzij in deze richtlijn uitdrukkelijk anders is bepaald;

c)

het leidinggevend orgaan en het hogere management van de instelling in afwikkeling worden vervangen, tenzij in de gevallen waarin het aanblijven van het leidinggevend orgaan en het hogere management of een deel ervan, naargelang van de omstandigheden, voor het verwezenlijken van de afwikkelingsdoelstellingen noodzakelijk wordt geacht;

d)

het leidinggevend orgaan en het hogere management van de instelling in afwikkeling verstrekken alle steun die voor het verwezenlijken van de afwikkelingsdoelstellingen nodig is;

e)

natuurlijke personen en rechtspersonen worden, behoudens het recht van de lidstaat, op grond van het burgerlijk of strafrecht aansprakelijk gesteld voor hun verantwoordelijkheid voor het falen van de instelling;

f)

tenzij in deze richtlijn anders is bepaald, worden schuldeisers van dezelfde categorie op gelijkwaardige wijze behandeld;

g)

geen enkele crediteur lijdt grotere verliezen dan hij zou hebben geleden in het kader van een normale insolventieprocedure ten aanzien van de instelling of de in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), bedoelde entiteit, overeenkomstig de waarborgen in de artikelen 73 tot en met 75;

h)

gedekte deposito’s zijn volledig beschermd; en

i)

de afwikkelingsmaatregelen worden genomen met inachtneming van de in deze richtlijn vastgestelde waarborgen.

2.   Indien een instelling een groepsentiteit is, leveren de afwikkelingsautoriteiten, onverminderd artikel 31, redelijke inspanningen om afwikkelingsinstrumenten op zodanige wijze toe te passen en afwikkelingsbevoegdheden op zodanige wijze uit te oefenen dat het effect ervan op andere groepsentiteiten en op de groep als geheel zo beperkt mogelijk blijft, en dat de nadelige gevolgen ervan voor de financiële stabiliteit van de Unie en haar lidstaten, en met name in de landen waar de groep actief is, eveneens zo beperkt mogelijk blijven.

3.   Bij de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en bij de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden dragen de lidstaten er, in voorkomend geval, zorg voor dat aan de staatssteunregels van de Unie is voldaan.

4.   Indien het instrument van verkoop van de onderneming, het instrument van de overbruggingsinstelling of het instrument van afsplitsing van activa op een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c), of d), wordt toegepast, wordt die instelling of entiteit voor de toepassing van artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2001/23/EG van de Raad (30) beschouwd als zijnde verwikkeld in een faillissementsprocedure of in een soortgelijke insolventieprocedure.

5.   Bij het toepassen van de afwikkelingsinstrumenten en het uitoefenen van afwikkelingsbevoegdheden informeren en raadplegen de afwikkelingsautoriteiten in voorkomend geval de werknemersvertegenwoordigers.

6.   Afwikkelingsautoriteiten passen afwikkelingsinstrumenten toe en oefenen hun afwikkelingsbevoegdheden uit, onverminderd de vertegenwoordiging van werknemers in de leidinggevende organen overeenkomstig de nationale wetgeving of praktijk.

HOOFDSTUK II

Bijzonder bestuur

Artikel 35

Bijzonder bestuur

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten een bijzonder bestuurder kunnen aanstellen ter vervanging van het leidinggevend orgaan van de instelling in afwikkeling. De afwikkelingsautoriteiten maken de aanstelling van een bijzonder bestuurder openbaar. De lidstaten waarborgen voorts dat de bijzonder bestuurder de vereiste kwalificaties, vaardigheden en kennis heeft om zijn of haar functies uit te oefenen.

2.   De bijzonder bestuurder heeft alle bevoegdheden van de aandeelhouders en het leidinggevend orgaan van de instelling. De bijzonder bestuurder mag deze bevoegdheden echter slechts uitoefenen onder toezicht van de afwikkelingsautoriteit.

3.   De bijzonder bestuurder heeft de wettelijke plicht om alle noodzakelijke maatregelen te nemen om de in artikel 31 genoemde afwikkelingsdoelstellingen in de hand te werken en afwikkelingsmaatregelen uit te voeren overeenkomstig het besluit van de afwikkelingsautoriteit. Ingeval zulks noodzakelijk is, heeft deze plicht voorrang boven elke andere bestuursplicht op grond van de statuten van de instelling of het nationale recht ingeval deze niet consistent zijn. Mogelijke maatregelen kunnen zijn: een verhoging van het kapitaal, een reorganisatie van de eigendomsstructuur van de instelling of overnames door instellingen die financieel en organisatorisch gezond zijn, overeenkomstig de in hoofdstuk IV bedoelde afwikkelingsinstrumenten.

4.   De afwikkelingsautoriteiten kunnen grenzen stellen aan het optreden van de bijzonder bestuurder of eisen dat voor bepaalde handelingen van de bijzonder bestuurder voorafgaande toestemming van de afwikkelingsautoriteit is vereist. De afwikkelingsautoriteiten kunnen de bijzonder bestuurder op elk moment uit zijn functie ontheffen.

5.   De lidstaten eisen dat een bijzonder bestuurder met regelmatige tussenpozen die door de afwikkelingsautoriteit worden vastgesteld en aan het begin en einde van zijn mandaat verslagen ten behoeve van de aanstellende afwikkelingsautoriteit opstelt over de economische en financiële positie van de instelling en over de handelingen die hij bij de uitoefening van zijn taken heeft verricht.

6.   Een bijzonder bestuurder wordt voor niet langer dan een jaar aangesteld. Deze termijn kan bij wijze van uitzondering worden verlengd als de afwikkelingsautoriteit van oordeel is dat nog steeds aan de voorwaarden voor de aanstelling van een bijzonder bestuurder wordt voldaan.

7.   Indien meerdere afwikkelingsautoriteiten voornemens zijn een bijzonder bestuurder met betrekking tot een entiteit binnen een groep aan te stellen, overwegen zij of het passender zou zijn om dezelfde bijzonder bestuurder voor alle betrokken entiteiten aan te stellen om oplossingen die de financiële soliditeit van de betrokken entiteiten herstellen te vergemakkelijken.

8.   Indien de nationale wetgeving bepaalt dat er in geval van insolventie een curator wordt aangesteld, kan deze de bijzondere bestuurder in de zin van dit artikel zijn.

HOOFDSTUK III

Waardering

Artikel 36

Waardering met het oog op afwikkeling

1.   Vóór het nemen van afwikkelingsmaatregelen of het uitoefenen van de bevoegdheid om relevante kapitaalinstrumenten af te schrijven, dragen de afwikkelingsautoriteiten er zorg voor dat een eerlijke, prudente en realistische waardering van de activa en passiva van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), wordt verricht door een persoon die onafhankelijk is van zowel een overheidsinstantie, met inbegrip van de afwikkelingsautoriteit, als de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d). Behoudens lid 13 van dit artikel en behoudens artikel 85 wordt de waardering, mits aan alle vereisten van dit artikel is voldaan, als definitief beschouwd.

2.   Indien onafhankelijke waardering overeenkomstig lid 1 onmogelijk is, mogen de afwikkelingsautoriteiten een voorlopige waardering van de activa en passiva van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), verrichten overeenkomstig lid 9 van dit artikel.

3.   De waardering heeft tot doel de waarde te bepalen van de activa en passiva van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), die aan de afwikkelingsvoorwaarden van de artikelen 32 en 33 voldoet.

4.   De waardering heeft tot doel:

a)

vorm te geven aan de vaststelling of is voldaan aan de voorwaarden voor afwikkeling of aan de voorwaarden voor de afschrijving of omzetting van kapitaalinstrumenten;

b)

indien aan de voorwaarden voor afwikkeling is voldaan, vorm te geven aan het besluit over de passende afwikkelingsmaatregel voor de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d);

c)

wanneer de bevoegdheid tot afschrijving of omzetting van relevante kapitaalinstrumenten wordt uitgeoefend, vorm te geven aan het besluit over de omvang van de intrekking of verwatering van aandelen of andere eigendomsinstrumenten, en de omvang van de afschrijving of omzetting van relevante kapitaalinstrumenten;

d)

wanneer het instrument van bail-in wordt toegepast, vorm te geven aan het besluit over de omvang van de afschrijving of omzetting van in aanmerking komende passiva;

e)

wanneer het instrument van de overbruggingsinstelling of het instrument van afsplitsing van activa wordt toegepast, vorm te geven aan het besluit over de activa, de rechten, de passiva, of de aandelen of andere eigendomsinstrumenten die moeten worden overgedragen en voor het besluit over de waarde van elke aan de instelling in afwikkeling of, in voorkomend geval, aan de eigenaars van de aandelen of andere eigendomsinstrumenten te betalen vergoeding;

f)

wanneer het instrument van verkoop van de onderneming wordt toegepast, vorm te geven aan het besluit over de activa, de rechten, de passiva, of de aandelen of andere eigendomsinstrumenten die moeten worden overgedragen, alsook aan de opvatting van de afwikkelingsautoriteit over wat commerciële voorwaarden zijn voor de toepassing van artikel 38;

g)

er in alle gevallen zorg voor te dragen dat ieder verlies met betrekking tot de activa van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), volledig is erkend op het ogenblik waarop de afwikkelingsinstrumenten worden toegepast of de bevoegdheid tot afschrijving of omzetting van relevante kapitaalinstrumenten wordt uitgeoefend.

5.   Onverminderd de staatssteunregels van de Unie is, in voorkomend geval, de waardering gebaseerd op prudente aannamen, onder meer met betrekking tot wanbetalingspercentages en de ernst van de verliezen. Bij de waardering wordt niet uitgegaan van een eventuele toekomstige toekenning van buitengewone openbare financiële steun noodliquiditeitssteun van een centrale bank of liquiditeitssteun van een centrale bank onder niet-standaardvoorwaarden inzake zekerheidstelling, looptijd en rentevoet aan de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), vanaf het ogenblik waarop een afwikkelingsmaatregel is genomen of de bevoegdheid tot afschrijving of omzetting van relevante kapitaalinstrumenten wordt uitgeoefend. Daarnaast wordt bij de waardering in aanmerking genomen dat, indien een afwikkelingsinstrument wordt toegepast:

a)

de afwikkelingsautoriteit en elke krachtens artikel 101 handelende financieringsregeling alle redelijke en op rechtmatige wijze gemaakte kosten kunnen terugvorderen van de instelling in afwikkeling, overeenkomstig artikel 37, lid 7;

b)

de financieringsregeling voor de afwikkeling kan voorzien in rente of vergoedingen voor elke aan de instelling in afwikkeling toegekende lening of waarborg, overeenkomstig artikel 101.

6.   De waardering wordt aangevuld met de volgende informatie zoals vermeld in de boekhouding van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d):

a)

een geactualiseerde balans en een verslag over de financiële positie van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d);

b)

een analyse en een raming van de nominale waarde van de activa;

c)

de lijst van de uitstaande buitenbalans- en balansverplichtingen zoals die voorkomt in de boeken en bescheiden van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), met vermelding van de respectieve kredieten en de respectieve prioriteitsniveaus volgens het toepasselijke insolventierecht.

7.   Waar passend kan, teneinde vorm te geven aan de besluiten bedoeld in lid 4, onder e) en f), de informatie in lid 6, onder b), worden aangevuld met een analyse en een schatting van de waarde van de activa en passiva van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c), of d) op basis van de marktwaarde.

8.   Bij de waardering wordt de onderverdeling van de schuldeisers in categorieën in overeenstemming met hun prioriteitsniveau volgens het toepasselijke insolventierecht aangegeven, samen met een inschatting van de behandeling die elke categorie van aandeelhouders en schuldeisers van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c), of d) naar verwachting had gekregen bij een normale insolventieprocedure.

Deze waardering doet geen afbreuk aan de toepassing van het beginsel dat geen enkele crediteur slechter af mag zijn overeenkomstig artikel 74.

9.   Indien wegens de spoedeisende omstandigheden van de zaak hetzij onmogelijk aan de vereisten van de leden 6 en 8 kan worden voldaan, hetzij lid 2 van toepassing is, wordt een voorlopige waardering verricht. De voorlopige waardering voldoet aan de vereisten van lid 3 en, voor zover dit gezien de omstandigheden redelijkerwijze haalbaar is, aan de vereisten van de leden 1, 6 en 8.

De in dit lid bedoelde voorlopige waardering omvat een buffer voor bijkomende verliezen, die passend wordt gemotiveerd.

10.   Een waardering die niet aan alle vereisten van dit artikel voldoet, wordt als voorlopig beschouwd totdat een onafhankelijk persoon een waardering heeft verricht die ten volle aan alle in dit artikel vastgestelde vereisten voldoet. Deze definitieve waardering ex post wordt zo spoedig mogelijk verricht. Zij kan hetzij afzonderlijk van de in artikel 74 bedoelde waardering, hetzij tegelijk met en door dezelfde onafhankelijke persoon als die waardering worden verricht, maar staat los van die waardering.

De definitieve waardering ex post heeft tot doel:

a)

er zorg voor te dragen dat ieder verlies met betrekking tot de activa van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), ten volle wordt erkend in de boekhouding van die instelling of entiteit;

b)

vorm te geven aan een besluit om de vorderingen van de schuldeisers terug te nemen of de waarde van de betaalde vergoeding te verhogen, overeenkomstig lid 11.

11.   Indien de geschatte definitieve waardering ex post van de nettowaarde van de activa van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), hoger is dan de geschatte voorlopige waardering van de nettowaarde van de activa van die instelling of entiteit, kan de afwikkelingsautoriteit:

a)

haar bevoegdheid om de waarde te verhogen van de vorderingen van de schuldeisers of eigenaars van relevante kapitaalinstrumenten die zijn afgeschreven uit hoofde van het instrument van bail-in uitoefenen;

b)

een bruginstelling of een vehikel voor activabeheer de opdracht geven een verdere betaling van de vergoeding met betrekking tot de activa, de rechten, de passiva te verrichten aan de instelling in afwikkeling, of in voorkomend geval, van de vergoeding met betrekking tot de aandelen of eigendomsinstrumenten aan de eigenaars van de aandelen of andere eigendomsinstrumenten.

12.   Niettegenstaande lid 1 vormt een overeenkomstig de leden 9 en 10 verrichte voorlopige waardering voor de afwikkelingsautoriteiten een geldige basis om afwikkelingsmaatregelen te nemen, met inbegrip van het overnemen van de zeggenschap over een falende instelling of entiteit bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), of om de bevoegdheid tot het afschrijven of omzetten van kapitaalinstrumenten uit te oefenen.

13.   De waardering vormt een integrerend onderdeel van het besluit om een afwikkelingsinstrument toe te passen of een afwikkelingsbevoegdheid uit te oefenen of van het besluit om de bevoegdheid tot het afschrijven of omzetten van kapitaalinstrumenten uit te oefenen. De waardering zelf is niet vatbaar voor een afzonderlijk beroep maar kan vatbaar zijn voor een beroep samen met het besluit in overeenstemming met artikel 85.

14.   De EBA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter nadere bepaling van omstandigheden waaronder een persoon voor de toepassing van de leden 1 en 2 van dit artikel en voor de toepassing van artikel 74 onafhankelijk is van zowel de afwikkelingsautoriteit als de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d).

15.   De EBA kan ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen met het oog op de vaststelling van de volgende criteria voor de toepassing van de leden 1, 3 en 9 van dit artikel en voor de toepassing van artikel 74:

a)

de methode voor de bepaling van de marktwaarde van de activa en passiva van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d);

b)

de scheiding van de waarderingen krachtens de artikelen 36 en 74;

c)

de methode voor het berekenen van een buffer voor bijkomende verliezen en het opnemen ervan in de voorlopige waardering.

16.   De EBA legt de in lid 14 bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de leden 14 en 15 bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

HOOFDSTUK IV

Afwikkelingsinstrumenten

Afdeling 1

Algemene Beginselen

Artikel 37

Algemene beginselen van afwikkelingsinstrumenten

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten over de nodige bevoegdheden beschikken om de afwikkelingsinstrumenten toe te passen op instellingen en entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), entiteiten die aan de toepasselijke afwikkelingsvoorwaarden voldoen.

2.   Indien een afwikkelingsautoriteit besluit een afwikkelingsinstrument op een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), toe te passen, en deze afwikkelingsmaatregel tot gevolg zou hebben dat schuldeisers verliezen lijden of dat hun vorderingen zouden worden omgezet, oefent de afwikkelingsautoriteit haar bevoegdheid om kapitaalinstrumenten af te schrijven en om te zetten uit overeenkomstig artikel 59, onmiddellijk voordat zij het afwikkelingsinstrument toepast dan wel op hetzelfde tijdstip.

3.   De in lid 1 bedoelde afwikkelingsinstrumenten zijn:

a)

het instrument van verkoop van de onderneming;

b)

het instrument van de overbruggingsinstelling;

c)

het instrument van afsplitsing van activa;

d)

het instrument van bail-in.

4.   Behoudens lid 5 mogen de afwikkelingsautoriteiten de afwikkelingsinstrumenten zowel afzonderlijk als in combinatie toepassen.

5.   De afwikkelingsautoriteiten mogen het instrument van afsplitsing van activa uitsluitend samen met een ander afwikkelingsinstrument toepassen.

6.   Indien enkel de in lid 3, onder a) of b), van dit artikel bedoelde afwikkelingsinstrumenten worden gebruikt en zij worden gebruikt om een deel van de activa, rechten of passiva van de instelling in afwikkeling over te dragen, wordt het resterende deel van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), waarvan activa, rechten of passiva zijn overgedragen, volgens een normale insolventieprocedure geliquideerd. Deze liquidatie geschiedt binnen een redelijke termijn, waarbij ermee rekening wordt gehouden dat het eventueel noodzakelijk kan zijn dat de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), overeenkomstig artikel 65 diensten of steun verleent om de ontvanger in staat te stellen de door middel van die overdracht verworven activiteiten of diensten te verrichten, alsook met andere redenen waarom het voortbestaan van de rest van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), noodzakelijk is om de afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken of aan de in artikel 34 bedoelde beginselen te voldoen.

7.   De afwikkelingsautoriteit en elke financieringsregeling overeenkomstig artikel 101 kunnen redelijke uitgaven die rechtmatig in verband met het gebruik van de afwikkelingsinstrumenten of de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden of overheidsinstrumenten voor financiële stabilisatie zijn gedaan, terugkrijgen op een of meer van de volgende wijzen:

a)

het bedrag in mindering brengen op de vergoedingen die een ontvanger aan de instelling in afwikkeling of, in voorkomend geval, aan de eigenaars van aandelen of andere eigendomsinstrumenten heeft betaald;

b)

van de instelling in afwikkeling, als preferente crediteur; of

c)

uit de opbrengsten die voortvloeien uit de beëindiging van het functioneren van de overbruggingsinstelling of van het vehikel voor activabeheer, als preferente crediteur.

8.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de voorschriften van het nationale insolventierecht betreffende de nietigheid of niet-tegenwerpbaarheid van de voor de schuldeisers nadelige rechtshandelingen niet van toepassing zijn op de overdracht van activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling aan een andere entiteit ingevolge de toepassing van een afwikkelingsinstrument of de uitoefening van een afwikkelingsbevoegdheid of van overheidsinstrumenten voor financiële stabilisatie.

9.   De lidstaten mogen aan de afwikkelingsautoriteiten aanvullende instrumenten en bevoegdheden toekennen, die kunnen worden toegepast en uitgeoefend indien een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), voldoet aan de afwikkelingsvoorwaarden, mits:

a)

deze aanvullende bevoegdheden, in geval van toepassing op een grensoverschrijdende groep, geen belemmering voor een doeltreffende groepsafwikkeling vormen; en

b)

zij in overeenstemming zijn met de afwikkelingsdoelstellingen en met de in de artikelen 31 en 34 bedoelde algemene beginselen die voor de afwikkeling gelden.

10.   In de zeer uitzonderlijke toestand van systeemcrisis kan de afwikkelingsautoriteit alternatieve financieringsregelingen trachten te verkrijgen met gebruikmaking van overheidsinstrumenten voor stabilisatie als bedoeld in de artikelen 56 tot en met 58 op voorwaarde dat:

a)

door de aandeelhouders en de houders van andere eigendomsinstrumenten, de houders van relevante kapitaalinstrumenten en andere in aanmerking komende passiva middels afschrijving, omzetting of anderszins een bijdrage is geleverd aan het opvangen van verliezen en aan de herkapitalisatie voor een bedrag van ten minste 8 % van de totale passiva, met inbegrip van het eigen vermogen, van de instelling in afwikkeling, gemeten op het tijdstip van de afwikkelingsmaatregel overeenkomstig de waardering waarin in artikel 36 is voorzien;

b)

voorafgaande en definitieve goedkeuring op grond van het kader voor staatssteun van de Unie vereist is.

Afdeling 2

Het instrument van verkoop van de onderneming

Artikel 38

Het instrument van verkoop van de onderneming

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid hebben het volgende over te dragen aan een verkrijger die geen overbruggingsinstelling is:

a)

aandelen of andere eigendomsinstrumenten die zijn uitgegeven door een instelling in afwikkeling;

b)

alle of bepaalde activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling;

Behoudens de leden 8 en 9 van dit artikel en artikel 85 vindt de in de eerste alinea bedoelde overdracht plaats zonder de toestemming van de aandeelhouders van de instelling in afwikkeling of van derden die geen verkrijger zijn te moeten vragen en zonder te moeten voldoen aan andere procedurele voorschriften van het vennootschaps- of effectenrecht dan die genoemd in artikel 39.

2.   Een overdracht overeenkomstig lid 1 wordt verricht onder commerciële voorwaarden, rekening houdend met de omstandigheden en in overeenstemming met het kader voor staatssteun van de Unie.

3.   In overeenstemming met lid 2 van dit artikel ondernemen de afwikkelingsautoriteiten alle redelijke stappen om voor de overdracht commerciële voorwaarden te bedingen die in overeenstemming zijn met de overeenkomstig artikel 36 verrichte waardering, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak.

4.   Behoudens artikel 37, lid 7, valt elke door de verkrijger betaalde vergoeding toe aan:

a)

de eigenaars van de aandelen of eigendomsinstrumenten indien de verkoop van de onderneming is uitgevoerd door aandelen of eigendomsinstrumenten die door de instelling in afwikkeling zijn uitgegeven, van de houders van die aandelen of instrumenten aan de verkrijger over te dragen;

b)

de instelling in afwikkeling indien de verkoop van de onderneming is uitgevoerd door alle of een deel van de activa of passiva van de instelling in afwikkeling aan de verkrijger over te dragen.

5.   Bij de toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming mag de afwikkelingsautoriteit de overdrachtsbevoegdheid meerdere malen uitoefenen om aanvullende overdrachten van door een instelling in afwikkeling uitgegeven aandelen of andere eigendomsinstrumenten, dan wel, al naargelang het geval, van activa, rechten of passiva van de instelling in afwikkeling te verrichten.

6.   Na toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming mogen de afwikkelingsautoriteiten, met de toestemming van de verkrijger, de overdrachtsbevoegdheden ten aanzien van activa, rechten of passiva die aan de verkrijger zijn overgedragen, uitoefenen om de activa, rechten of passiva terug aan de instelling in afwikkeling over te dragen, of om de aandelen of andere eigendomsinstrumenten terug aan de oorspronkelijke eigenaars over te dragen, waarbij de instelling in afwikkeling of de oorspronkelijke eigenaars verplicht zijn deze activa, rechten of passiva of deze aandelen of andere eigendomsinstrumenten terug te nemen.

7.   Een verkrijger dient te beschikken over de benodigde vergunning om, nadat de overdracht overeenkomstig lid 1 heeft plaatsgevonden, het bedrijf dat hij verwerft voort te zetten. De bevoegde autoriteiten dragen er zorg voor dat een vergunningsaanvraag, in combinatie met de overdracht, tijdig in overweging wordt genomen.

8.   Indien, in afwijking van de artikelen 22 tot en met 25 van Richtlijn 2013/36/EG, van het vereiste om de bevoegde autoriteiten op de hoogte te stellen als bedoeld in artikel 26 van Richtlijn 2013/36/EU, van artikel 10, lid 3, artikel 11, lid 1 en lid 2, en artikelen 12 en 13 van Richtlijn 2014/65/EU en van het vereiste om een kennisgeving in te dienen als bedoeld in artikel 11, lid 3, van die richtlijn, een overdracht van aandelen of andere eigendomsinstrumenten uit hoofde van de toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming zou resulteren in de verwerving of een verhoging van een gekwalificeerde deelneming in een instelling zoals bedoeld in artikel 22, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU of artikel 11, lid 1, van Richtlijn 2014/65/EU verricht de bevoegde autoriteit van die instelling de door die artikelen vereiste beoordeling op een manier die de toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming niet vertraagt, noch verhindert dat met de afwikkelingsmaatregel de relevante doelstellingen van de afwikkeling worden verwezenlijkt.

9.   De lidstaten dragen er zorg voor dat, indien de bevoegde autoriteit van die instelling de in lid 8 bedoelde beoordeling niet heeft verricht vanaf datum van overdracht van aandelen of andere eigendomsinstrumenten in het kader van de toepassing, door de afwikkelingsautoriteit, van het instrument van verkoop van de onderneming, de volgende bepalingen van toepassing zijn:

a)

die overdracht van aandelen of andere eigendomsinstrumenten aan de koper heeft onmiddellijk rechtsgevolg;

b)

tijdens de beoordelingsperiode en tijdens elke in punt f) bepaalde afstotingsperiode wordt het stemrecht van de koper met betrekking tot die aandelen of andere eigendomsinstrumenten geschorst en heeft alleen de afwikkelingsautoriteit stemrecht, zonder dat zij verplicht is het uit te oefenen, noch aansprakelijk is voor de uitoefening of het afzien van de uitoefening ervan;

c)

tijdens de beoordelingsperiode en tijdens elke in punt f) bepaalde afstotingsperiode zijn de sancties en andere maatregelen die in de artikelen 66, 67, en 68 van Richtlijn 2013/36/EU zijn beoogd voor overtredingen op de voorschriften aangaande verwerving of vervreemding van gekwalificeerde holdings niet van toepassing op die overdracht van aandelen of andere eigendomsinstrumenten;

d)

onmiddellijk na de voltooiing van haar beoordeling stelt de bevoegde autoriteit de afwikkelingsautoriteit en de koper schriftelijk ervan in kennis dat zij die overdracht van aandelen of andere eigendomsinstrumenten aan de koper goedkeurt dan wel, overeenkomstig artikel 22, lid 5 van Richtlijn 2013/36/EU daartegen is gekant;

e)

indien de bevoegde autoriteit die overdracht van aandelen of andere eigendomsinstrumenten aan de koper goedkeurt, dan wordt het stemrecht met betrekking tot die aandelen of andere eigendomsinstrumenten geacht ten volle bij de koper te liggen zodra de afwikkelingsautoriteit en de koper de kennisgeving van de goedkeuring door de bevoegde autoriteit hebben ontvangen;

f)

indien de bevoegde autoriteit gekant is tegen die overdracht van aandelen of andere eigendomsinstrumenten aan de koper, dan:

i)

blijft het stemrecht met betrekking tot die aandelen of andere eigendomsinstrumenten als bedoeld in punt b) volledig van kracht;

ii)

kan de afwikkelingsautoriteit van de koper verlangen dat hij afstand doet van die aandelen of andere eigendomsinstrumenten binnen een afstotingsperiode die door de afwikkelingsautoriteit is vastgesteld, rekening houdend met de heersende marktomstandigheden; en

iii)

indien de koper de afstoting niet voltooit binnen de door de afwikkelingsautoriteit vastgestelde afstotingsperiode, kan de bevoegde autoriteit, met toestemming van de afwikkelingsautoriteit, de koper de sancties en andere maatregelen opleggen die in de artikelen 66, 67 en 68 van Richtlijn 2013/36/EU zijn beoogd voor overtredingen op de voorschriften inzake verwerving of afstoting van gekwalificeerde holdings.

10.   Overdrachten door middel van het instrument van verkoop van de onderneming zijn onderworpen aan de in titel IV, hoofdstuk VII, bedoelde waarborgen.

11.   Voor de uitoefening van het recht om overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU of Richtlijn 2014/65/EU in een andere lidstaat diensten te verrichten of zich in een andere lidstaat te vestigen, wordt de verkrijger beschouwd als een voortzetting van de instelling in afwikkeling, en mag deze alle rechten blijven uitoefenen die door de instelling in afwikkeling werden uitgeoefend met betrekking tot de overgedragen activa, rechten of verplichtingen.

12.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde verkrijger de rechten van lidmaatschap van en toegang tot betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen, beurzen, beleggerscompensatiestelsels en depositogarantiestelsels van de instelling in afwikkeling kan blijven uitoefenen, op voorwaarde dat deze voldoet aan de criteria voor lidmaatschap van en deelname aan dergelijke systemen.

Niettegenstaande lid 1, dragen de lidstaten ervoor zorg dat:

a)

toegang niet wordt geweigerd omdat de verkrijger niet over een rating van een kredietratingbureau beschikt of omdat die rating niet spoort met de ratingniveaus die zijn vereist om toegang tot in de eerste alinea genoemde stelsels te krijgen;

b)

de in de eerste alinea genoemde rechten, indien de verkrijger niet voldoet aan de lidmaatschaps- of deelnemingscriteria van de betreffende betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen of de betreffende beurzen, beleggerscompensatiestelsels en depositogarantiestelsels, worden uitgeoefend voor een door de afwikkelingsautoriteit te bepalen periode van maximaal 24 maanden, die op verzoek van de verkrijger door de afwikkelingsautoriteit kan worden verlengd.

13.   Onverminderd titel IV, hoofdstuk VII, hebben aandeelhouders of schuldeisers van de instelling in afwikkeling en andere derden wier activa, rechten of passiva niet zijn overgedragen, geen rechten op of met betrekking tot de overgedragen activa, rechten of passiva.

Artikel 39

Instrument van verkoop van de onderneming: procedurevoorschriften

1.   Behoudens lid 3 van dit artikel verkoopt een afwikkelingsautoriteit, bij de toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming op een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c), of d), de betrokken instelling of de activa, rechten, passiva of andere eigendomsinstrumenten van die instelling die de autoriteit wil overdragen, of treft zij regelingen voor de verkoop ervan. Pools van rechten, activa en passiva kunnen afzonderlijk worden verkocht.

2.   Onverminderd de staatssteunregels van de Unie, voor zover deze van toepassing zijn, vindt de in lid 1 bedoelde verkoop plaats met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a)

de verkoop is zo transparant mogelijk en er wordt geen wezenlijk onjuiste voorstelling gegeven van de activa, rechten, passiva of andere eigendomsinstrumenten van die instelling die de autoriteit wil overdragen, rekening houdend met de omstandigheden en in het bijzonder met de noodzaak om de financiële stabiliteit in stand te houden;

b)

ongepaste bevoordeling of discriminatie van potentiële verkrijgers is niet toegestaan;

c)

de verkoop is vrij van belangenconflicten;

d)

bij de verkoop wordt geen enkele potentiële verkrijger ongerechtvaardigd bevoordeeld;

e)

er wordt rekening gehouden met de noodzaak van een snelle afwikkelingmaatregel;

f)

voor zover mogelijk wordt beoogd de verkoopprijs van de betrokken aandelen of andere eigendomsinstrumenten, activa, rechten of passiva te maximaliseren.

Behoudens punt b) van de eerste alinea beletten de in dit lid bedoelde beginselen de afwikkelingsautoriteit niet om specifieke potentiële verkrijgers te benaderen.

Elke openbaarmaking van de verkoop van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, onder b), c) of d), van deze richtlijn die normaliter op grond van artikel 17, lid 1, van Verordening (EU) nr. 596/2014 zou zijn voorgeschreven, mag overeenkomstig artikel 17, lid 4 of 5, van die verordening worden uitgesteld.

3.   De afwikkelingsautoriteit mag het instrument van verkoop van de onderneming toepassen zonder aan de in lid 1 vastgestelde voorwaarden voor de verkoop te voldoen wanneer zij besluit dat inachtneming van deze voorwaarden waarschijnlijk een of meer van de afwikkelingsdoelstellingen zou ondermijnen, en met name indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

zij is van oordeel dat het falen of waarschijnlijk falen van de instelling in afwikkeling een wezenlijke bedreiging van de financiële stabiliteit vormt of die bedreiging verergert; en

b)

zij is van oordeel dat inachtneming van die vereisten de doelmatigheid van het instrument van verkoop van de onderneming bij het wegnemen van die bedreiging of het verwezenlijken van de in artikel 31, lid 2, onder b), bedoelde afwikkelingsdoelstelling zou ondermijnen.

4.   De EBA vaardigt uiterlijk op 3 juli 2015 richtsnoeren uit in overeenstemming met artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 tot nadere bepaling van de feitelijke omstandigheden die een wezenlijke bedreiging vormen en de in lid 3, onder a) en b), bedoelde elementen die de met doeltreffendheid van het instrument van verkoop van de onderneming verband houden.

Afdeling 3

Het instrument van de overbruggingsinstelling

Artikel 40

Instrument van de overbruggingsinstelling

1.   Teneinde uitvoering te geven aan het instrument van de overbruggingsinstelling en gelet op de noodzaak kritieke functies in de overbruggingsinstelling te handhaven, dragen de lidstaten er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten bevoegd zijn aan een overbruggingsinstelling het volgende over te dragen:

a)

aandelen of andere eigendomsinstrumenten die zijn uitgegeven door een of meer instellingen in afwikkeling;

b)

alle of bepaalde activa, rechten of verplichtingen van een of meer instellingen in afwikkeling.

Behoudens artikel 85 kan de in de eerste alinea bedoelde overdracht worden uitgevoerd zonder toestemming van de aandeelhouders van de instellingen in afwikkeling of van andere derden dan de overbruggingsinstelling te moeten vragen en zonder te moeten voldoen aan procedurele voorschriften van het vennootschaps- of effectenrecht.

2.   De overbruggingsinstelling is een rechtspersoon die aan al de onderstaande vereisten voldoet:

a)

zij is geheel of gedeeltelijk eigendom van een of meer overheidsinstanties, waarvan de afwikkelingsautoriteit of de financieringsregeling voor de afwikkeling deel kan uitmaken, en staat onder zeggenschap van de afwikkelingsautoriteit;

b)

zij is opgericht voor het ontvangen en houden van sommige of alle door een instelling in afwikkeling uitgegeven aandelen of andere eigendomsinstrumenten, of van sommige of alle activa, rechten en passiva van een of meer instellingen in afwikkeling met als doel de toegang tot kritieke functies in stand te houden en de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), te verkopen.

De toepassing van het instrument van bail-in ter verwezenlijking van het in artikel 43, lid 2, onder b), bedoelde doel, doet geen afbreuk aan het vermogen van de afwikkelingsautoriteit om zeggenschap uit te oefenen over de overbruggingsinstelling.

3.   Bij de toepassing van het instrument van de overbruggingsinstelling draagt de afwikkelingsautoriteit er zorg voor dat de totale waarde van de aan de overbruggingsinstelling overgedragen passiva de totale waarde van de door de instelling in afwikkeling overgedragen of uit andere bronnen afkomstige rechten en activa niet overtreft.

4.   Behoudens artikel 37, lid 7, valt elke door de overbruggingsinstelling betaalde vergoeding toe aan:

a)

de eigenaars van de aandelen of eigendomsinstrumenten indien de overdracht aan de overbruggingsinstelling is uitgevoerd door aandelen of eigendomsinstrumenten die door de instelling in afwikkeling zijn uitgegeven, van de houders van die aandelen of instrumenten aan de overbruggingsinstelling over te dragen;

b)

de instelling in afwikkeling indien de overdracht aan de overbruggingsinstelling is uitgevoerd door alle of een deel van de activa of passiva van de instelling in afwikkeling aan de overbruggingsinstelling over te dragen.

5.   Bij de toepassing van het instrument van de overbruggingsinstelling mag de afwikkelingsautoriteit de overdrachtsbevoegdheid meerdere malen uitoefenen om aanvullende overdrachten van door de instelling in afwikkeling uitgegeven aandelen of andere eigendomsinstrumenten, dan wel, al naargelang het geval, van activa, rechten of passiva van de instelling in afwikkeling te verrichten.

6.   Na toepassing van het instrument van de overbruggingsinstelling mag de afwikkelingsautoriteit:

a)

een retouroverdracht van rechten, activa of passiva verrichten van de overbruggingsinstelling aan de instelling in afwikkeling, of een retouroverdracht van de aandelen of andere eigendomsinstrumenten aan de oorspronkelijke eigenaars, waarbij de instelling in afwikkeling dan wel de oorspronkelijke eigenaars verplicht zijn deze activa, rechten of passiva of deze aandelen of andere eigendomsinstrumenten terug te nemen, mits aan de in lid 7 opgenomen voorwaarden is voldaan;

b)

aandelen of andere eigendomsinstrumenten, of activa, rechten of passiva van de overbruggingsinstelling aan een derde partij overdragen.

7.   De afwikkelingsautoriteiten kunnen een retouroverdracht van aandelen of andere eigendomsinstrumenten of activa, rechten of passiva verrichten vanuit de overbruggingsinstelling in een van de onderstaande situaties:

a)

de mogelijkheid van een retouroverdracht van de specifieke aandelen of andere eigendomsinstrumenten, activa, rechten, of passiva, is uitdrukkelijk vermeld in het instrument waarbij de overdracht is verricht;

b)

de specifieke aandelen of andere eigendomsinstrumenten, activa, rechten of passiva vallen feitelijk niet in de categorieën van, of voldoen niet aan de voorwaarden voor de overdracht van aandelen of andere eigendomsinstrumenten, activa, rechten, of passiva die zijn gespecificeerd in het instrument waarbij de overdracht is verricht.

Die retouroverdracht kan binnen de in de maatregel voor het betreffende doel gestelde termijn worden verricht, en voldoet aan alle andere voorwaarden die in het genoemde instrument worden vermeld.

8.   Overdrachten tussen de instelling in afwikkeling of de oorspronkelijke eigenaren van aandelen of andere eigendomsinstrumenten enerzijds, en de overbruggingsinstelling anderzijds, geschieden met inachtneming van de in Titel IV, hoofdstuk VII, bedoelde waarborgen.

9.   Voor de uitoefening van het recht om overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU of Richtlijn 2014/65/EU in een andere lidstaat diensten te verrichten of zich in een andere lidstaat te vestigen, wordt een overbruggingsinstelling beschouwd als een voortzetting van de instelling in afwikkeling, en mag deze alle rechten blijven uitoefenen die door de instelling in afwikkeling werden uitgeoefend met betrekking tot de overgedragen activa, rechten of passiva.

Voor andere doeleinden kunnen de afwikkelingsautoriteiten verlangen dat een overbruggingsinstelling wordt beschouwd als een voortzetting van de instelling in afwikkeling, en dat deze alle rechten mag blijven uitoefenen die door de instelling in afwikkeling werden uitgeoefend met betrekking tot de overgedragen activa, rechten of passiva.

10.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de overbruggingsinstelling de rechten van lidmaatschap van en toegang tot betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen, beurzen, beleggerscompensatiestelsels en depositogarantiestelsels van de instelling in afwikkeling kan blijven uitoefenen, op voorwaarde dat deze voldoet aan de criteria voor lidmaatschap van en deelname aan dergelijke systemen.

Niettegenstaande de eerste alinea, dragen de lidstaten er zorg voor dat:

a)

toegang niet wordt geweigerd op grond van de overweging dat de overbruggingsinstelling niet over een rating van een kredietratingbureau beschikt of omdat die rating niet spoort met de ratingniveaus die zijn vereist om toegang tot de in de eerste alinea bedoelde stelsels te krijgen;

b)

de in de eerste alinea genoemde rechten, indien de overbruggingsinstelling niet voldoet aan de lidmaatschaps- of deelnemingscriteria van de betreffende betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen of de betreffende beurzen, beleggerscompensatiestelsels en depositogarantiestelsels, worden uitgeoefend voor een door de afwikkelingsautoriteit te bepalen periode van maximaal 24 maanden, die op verzoek van de overbruggingsinstelling door de afwikkelingsautoriteit kan worden verlengd.

11.   Onverminderd titel IV, hoofdstuk VII, hebben aandeelhouders of schuldeisers van de instelling in afwikkeling en andere derden wier activa, rechten of passiva niet aan de overbruggingsinstelling zijn overgedragen, geen rechten op of met betrekking tot de aan de overbruggingsinstelling overgedragen activa, rechten of passiva of haar leidinggevend orgaan of hoger management.

12.   De doelstellingen van de overbruggingsinstelling houden geen verplichtingen of verantwoordelijkheden jegens de aandeelhouders of schuldeisers van de instelling in afwikkeling in, en het leidinggevend orgaan of het hogere management zijn jegens deze aandeelhouders of schuldeisers niet aansprakelijk voor handelingen of omissies in het kader van de vervulling van hun taken, tenzij de handelingen of omissies overeenkomstig het nationale recht neerkomen op een grove nalatigheid of een ernstige fout die rechtstreeks van invloed is op de rechten van deze aandeelhouders of schuldeisers.

De lidstaten kunnen de uit hoofde van het nationaal recht geldende aansprakelijkheid van een overbruggingsinstelling en het leidinggevend orgaan of het hogere management ervan voor handelingen en nalatigheden in het kader van de vervulling van hun taken verder beperken.

Artikel 41

Functioneren van een overbruggingsinstelling

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat het functioneren van een overbruggingsinstelling voldoet aan de volgende vereisten:

a)

de inhoud van de oprichtingsdocumenten van de overbruggingsinstelling wordt door de afwikkelingsautoriteit goedgekeurd;

b)

de afwikkelingsautoriteit benoemt het leidinggevend orgaan van de overbruggingsinstelling of keurt deze goed, afhankelijk van de eigendomsstructuur van de overbruggingsinstelling;

c)

de afwikkelingsautoriteit keurt de beloning van de leden van het leidinggevend orgaan goed en stelt hun passende verantwoordelijkheden vast;

d)

de afwikkelingsautoriteit keurt de strategie en het risicoprofiel van de overbruggingsinstelling goed;

e)

voor zover van toepassing wordt aan de overbruggingsinstelling overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU of Richtlijn 2014/65/EU vergunning verleend, en krijgt zij de noodzakelijke vergunning overeenkomstig het toepasselijk nationaal recht voor het verrichten van de activiteiten of diensten die zij door middel van een overdracht overeenkomstig artikel 63 van deze richtlijn verwerft;

f)

de overbruggingsinstelling voldoet aan de voorschriften van, en valt onder het toezicht overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 en de Richtlijnen 2013/36/EU en 2014/65/EU, voor zover van toepassing;

g)

het functioneren van de overbruggingsinstelling is in elk geval in overeenstemming met de staatssteunregels van de Unie en de afwikkelingsautoriteit kan haar dienovereenkomstig operationele beperkingen opleggen.

Niettegenstaande de onder e) en f) van de eerste alinea bedoelde bepalingen en indien dit noodzakelijk is om de doelstellingen te verwezenlijken, kan de overbruggingsinstelling worden opgericht en gedurende korte tijd een vergunning ontvangen zonder dat bij de aanvang van haar functioneren van Richtlijn 2013/36/EU of Richtlijn 2014/65/EU worden nageleefd. De afwikkelingsautoriteit legt daartoe een aanvraag in die zin voor aan de bevoegde autoriteit. Indien de bevoegde autoriteit besluit die vergunning te verlenen, geeft zij aan voor welke periode de overbruggingsinstelling ontheffing van de voorschriften van de richtlijnen is verleend.

2.   Behoudens alle beperkingen die overeenkomstig de mededingingsvoorschriften op het niveau van de Unie en op nationaal niveau worden opgelegd, leidt het bestuur van de overbruggingsinstelling die instelling met als doel de toegang tot kritieke functies in stand te houden en de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), haar activa, rechten of passiva, aan een of meer verkrijgers uit de particuliere sector te verkopen, indien de voorwaarden passend zijn en binnen de in lid 4 van dit artikel of, waar van toepassing, lid 6 van dit artikel vermelde termijn.

3.   In een van de volgende situaties, al naargelang welke zich het eerst voordoet, besluit de afwikkelingsautoriteit dat de overbruggingsinstelling niet langer een overbruggingsinstelling in de zin van artikel 40, lid 2, is:

a)

de overbruggingsinstelling fuseert met een andere entiteit;

b)

de bruginstelling voldoet niet langer aan de vereisten van artikel 40, lid 2;

c)

alle of vrijwel alle activa, rechten of passiva van de overbruggingsinstelling worden verkocht aan een derde;

d)

de termijn die in lid 5 of, in voorkomend geval, lid 6 is vermeld, is verstreken;

e)

de activa van de overbruggingsinstelling zijn volledig geliquideerd en de passiva zijn volledig voldaan.

4.   Indien de afwikkelingsautoriteit de verkoop van de overbruggingsinstelling of van haar activa, rechten of passiva nastreeft, dragen de lidstaten er zorg voor dat de overbruggingsinstelling of de relevante activa of passiva openlijk en transparant worden aangeboden, dat zij bij de verkoop niet wezenlijk onjuist worden voorgesteld en dat potentiële verkrijgers niet op ongepaste wijze worden bevoordeeld of benadeeld.

Een dergelijke verkoop vindt plaats onder commerciële voorwaarden, rekening houdend met de omstandigheden en in overeenstemming met de staatssteunregels van de Unie.

5.   Indien geen van de in lid 3, onder a), b), c), en e), bedoelde situaties zich voordoet, beëindigt de afwikkelingsautoriteit het functioneren van een overbruggingsinstelling zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen twee jaar na de datum waarop de laatste overdracht vanuit een instelling in afwikkeling uit hoofde van het instrument van de overbruggingsinstelling plaatsvond.

6.   De afwikkelingsautoriteit kan de in lid 5 bedoelde termijn met een of meer extra termijnen van een jaar verlengen indien een dergelijke verlenging:

a)

een van de in lid 3, onder a), b), c) of e), bedoelde situaties in de hand werkt; of

b)

noodzakelijk is om de continuïteit van essentiële bank- of financiële diensten te verzekeren.

7.   Ieder besluit van de afwikkelingsautoriteit om de in lid 5 bedoelde periode te verlengen wordt gemotiveerd en bevat een gedetailleerde beoordeling van de situatie, met name wat betreft de marktomstandigheden en -vooruitzichten, die de verlenging rechtvaardigt.

8.   Indien de bedrijfsactiviteiten van een overbruggingsinstelling in de in lid 3, onder c) of d), bedoelde situaties worden beëindigd, wordt de overbruggingsinstelling volgens een normale insolventieprocedure geliquideerd.

Behoudens artikel 37, lid 7), vallen alle opbrengsten die voortvloeien uit de beëindiging van het functioneren van de overbruggingsinstelling toe aan de aandeelhouders van de overbruggingsinstelling.

9.   Indien een overbruggingsinstelling voor de overdracht van activa en passiva van meer dan een instelling in afwikkeling wordt gebruikt, heeft de in lid 8 bedoelde verplichting betrekking op de activa en passiva die vanuit elk van de instellingen in afwikkeling zijn overgedragen, en niet op de overbruggingsinstelling zelf.

Afdeling 4

Het instrument van afsplitsing van activa

Artikel 42

Instrument van afsplitsing van activa

1.   Om aan het instrument van afsplitsing van activa uitvoering te geven, dragen de lidstaten er zorg voor dat afwikkelingsautoriteiten bevoegd zijn om activa, rechten en passiva van een instelling in afwikkeling of van een overbruggingsinstelling over te dragen aan een of meer vehikels voor activabeheer.

Behoudens artikel 85 kan de in de eerste alinea bedoelde overdracht worden uitgevoerd zonder toestemming van de aandeelhouders van de instellingen in afwikkeling of van andere derden dan de overbruggingsinstelling te moeten vragen en zonder te moeten voldoen aan procedurele voorschriften van het vennootschaps- of effectenrecht.

2.   Voor de toepassing van het instrument van afsplitsing van activa wordt onder vehikel voor activabeheer een rechtspersoon verstaan die aan alle onderstaande vereisten voldoet:

a)

hij is geheel of gedeeltelijk eigendom van een of meer overheidsinstanties, waarvan de afwikkelingsautoriteit of de financieringsregeling voor de afwikkeling deel kan uitmaken, en staat onder zeggenschap van de afwikkelingsautoriteit;

b)

hij is opgericht voor het ontvangen van sommige of alle activa, rechten en passiva van een of meer instellingen in afwikkeling of van een overbruggingsinstelling.

3.   Het vehikel voor activabeheer beheert de aan hem overgedragen activa met het doel de waarde ervan bij de uiteindelijke verkoop of ordelijke liquidatie te maximaliseren.

4.   De lidstaten dragen er zorg voor dat het functioneren van een vehikel voor activabeheer voldoet aan de volgende bepalingen:

a)

de inhoud van de oprichtingsdocumenten van het vehikel voor activabeheer wordt door de afwikkelingsautoriteit goedgekeurd;

b)

de afwikkelingsautoriteit benoemt het leidinggevend orgaan van het vehikel of keurt dit goed, afhankelijk van de eigendomsstructuur van het vehikel voor activabeheer;

c)

de afwikkelingsautoriteit keurt de beloning van de leden van het leidinggevend orgaan goed en stelt hun passende verantwoordelijkheden vast;

d)

de afwikkelingsautoriteit keurt de strategie en het risicoprofiel van het vehikel voor activabeheer goed.

5.   De afwikkelingsautoriteiten mogen de in lid 1 bedoelde bevoegdheid tot overdracht van activa, rechten of passiva slechts uitoefenen indien:

a)

de situatie van de specifieke markt voor die activa van dien aard is dat liquidatie van die activa volgens een normale insolventieprocedure nadelige gevolgen voor een of meer financiële markten zou kunnen hebben;

b)

die overdracht noodzakelijk is om het goede functioneren van de instelling in afwikkeling of de overbruggingsinstelling te verzekeren; of

c)

die overdracht noodzakelijk is om de opbrengsten van de liquidatie te maximaliseren.

6.   Bij de toepassing van het instrument van afsplitsing van activa stellen de afwikkelingsautoriteiten, overeenkomstig de in artikel 36 vastgelegde beginselen en in overeenstemming met de staatssteunregels van de Unie, de vergoeding vast waartegen de activa, rechten en passiva aan het vehikel voor activabeheer worden overgedragen. Dit lid belemmert niet dat de vergoeding een nominale of negatieve waarde heeft.

7.   Behoudens artikel 37, lid 7, valt elke door het vehikel voor activabeheer met betrekking tot de rechtsreeks van de instelling in afwikkeling verworven activa, rechten of passiva betaalde vergoeding toe aan de instelling in afwikkeling. Vergoedingen kunnen betaald worden in de vorm van door het vehikel voor activabeheer uitgegeven schuldpapier.

8.   Indien het instrument van een overbruggingsinstelling is toegepast, kan een vehikel voor activabeheer, ten vervolge van de toepassing van het instrument van een overbruggingsinstelling, activa, rechten of passiva van de overbruggingsinstelling verwerven.

9.   De afwikkelingsautoriteiten kunnen activa, rechten of passiva meermaals van de instelling in afwikkeling aan een of meer vehikels voor activabeheer overdragen, en activa, rechten of passiva terug overdragen van een of meer vehikels voor activabeheer aan de instelling in afwikkeling, mits aan de voorwaarden van lid 10 is voldaan.

De instelling in afwikkeling is verplicht die activa, rechten of passiva terug te nemen.

10.   De afwikkelingsautoriteiten mogen in een van de volgende gevallen rechten, activa of verplichtingen terug overdragen van het vehikel voor activabeheer aan de instelling in afwikkeling:

a)

de mogelijkheid dat de specifieke rechten, activa of passiva terug worden overgedragen, is uitdrukkelijk vermeld in het instrument waarmee de overdracht is verricht;

b)

de specifieke rechten, activa of passiva vallen feitelijk niet in de categorieën van, of voldoen niet aan de voorwaarden voor de overdracht van rechten, activa of passiva die zijn neergelegd in het instrument waarmee de overdracht is verricht.

In elk van de onder a) en b) bedoelde gevallen kan de heroverdracht binnen een bepaalde termijn worden verricht, en voldoet deze aan alle andere voorwaarden die in dat instrument voor het desbetreffende doel worden vermeld.

11.   Overdrachten tussen de instelling in afwikkeling en het vehikel voor activabeheer zijn onderworpen aan de in titel IV, hoofdstuk VII, vermelde waarborgen voor gedeeltelijke eigendomsoverdrachten.

12.   Onverminderd titel IV, hoofdstuk VII, hebben aandeelhouders of schuldeisers van de instelling in afwikkeling en andere derden wier activa, rechten of passiva niet aan het vehikel voor activabeheer zijn overgedragen, geen rechten op of met betrekking tot de aan het vehikel voor activabeheer of het leidinggevend orgaan of hogere management daarvan overgedragen activa, rechten of passiva.

13.   De doelstellingen van het vehikel voor activabeheer houden geen verplichtingen of verantwoordelijkheden jegens de aandeelhouders of schuldeisers van de instelling in afwikkeling in, en het leidinggevend orgaan of het hogere management zijn jegens deze aandeelhouders of schuldeisers niet aansprakelijk voor handelingen of nalatingen in het kader van de vervulling van hun taken, tenzij de handelingen of nalatingen overeenkomstig het nationale recht neerkomen op een grove nalatigheid of een ernstige fout die rechtstreeks van invloed is op de rechten van deze aandeelhouders of schuldeisers.

De lidstaten kunnen daarnaast de uit hoofde van het nationaal recht geldende aansprakelijkheid van een vehikel voor activabeheer en het leidinggevend orgaan of het hogere management ervan wat betreft handelingen en nalatingen in het kader van de vervulling van hun taken beperken.

14.   Overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 vaardigt de EBA uiterlijk op 3 juli 2015 richtsnoeren uit ter bevordering van de convergentie van de toezicht- en afwikkelingspraktijken bij het uitmaken wanneer overeenkomstig lid 5 van dit artikel de liquidatie van de activa of passiva volgens een normale insolventieprocedure nadelige gevolgen voor een of meer financiële markt zou kunnen hebben.

Afdeling 5

Het instrument van bail-in

Onderafdeling 1

Doel en toepassingsgebied van het instrument van bail-in

Artikel 43

Het instrument van bail-in

1.   Om aan het instrument van bail-in uitvoering te geven, dragen de lidstaten er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten over de in artikel 63, lid 1, bedoelde afwikkelingsbevoegdheden beschikken.

2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten het instrument van bail-in ter verwezenlijking van de in artikel 31 genoemde afwikkelingsdoelstellingen in overeenstemming met de in artikel 34 bedoelde afwikkelingsbeginselen voor de volgende doeleinden kunnen toepassen:

a)

voor de herkapitalisatie van een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), van deze richtlijn die in zoverre aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoet dat ervoor kan worden gezorgd dat zij weer aan de vergunningsvoorwaarden voldoet (voor zover die voorwaarden op de entiteit toepasselijk zijn) en de werkzaamheden kan blijven uitoefenen waarvoor haar overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU of Richtlijn 2014/65/EU vergunning is verleend, indien aan de entiteit overeenkomstig deze richtlijnen vergunning is verleend, alsook om voldoende marktvertrouwen in de instelling of entiteit te handhaven;

b)

voor de omzetting in eigen vermogen of de verlaging van de hoofdsom van de vorderingen of schuldinstrumenten die zijn overgedragen:

i)

aan een overbruggingsinstelling teneinde kapitaal voor die overbruggingsinstelling te verschaffen; of

ii)

met toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming of van het instrument van afsplitsing van activa.

3.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten het instrument van bail-in slechts voor het in lid 2, onder a), van dit artikel bedoelde doel kunnen toepassen indien er een redelijk vooruitzicht is dat de toepassing van dat instrument — in combinatie met andere relevante maatregelen, waaronder maatregelen die overeenkomstig het bij artikel 52 voorgeschreven bedrijfssaneringsplan zijn genomen — niet alleen tot de verwezenlijking van de relevante afwikkelingsdoelstellingen leidt, maar ook de financiële soliditeit en de levensvatbaarheid op de lange termijn van de betrokken instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), herstelt.

De lidstaten zorgen ervoor dat indien niet aan de in de eerste alinea bedoelde voorwaarden is voldaan de afwikkelingsautoriteiten een van de in artikel 37, lid 3, onder a), b) of c), bedoelde afwikkelingsinstrumenten en het in lid 2, onder b), van dit artikel bedoelde instrument van bail-in kunnen toepassen.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de afwikkelingsautoriteiten het instrument van bail-in op alle instellingen of entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), kunnen toepassen, met in beide gevallen inachtneming van de rechtsvorm van de instelling of entiteit in kwestie, of de rechtsvorm kunnen wijzigen.

Artikel 44

Toepassingsgebied van het instrument van bail-in

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat het instrument van bail-in kan worden toegepast op alle passiva van een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), die niet op grond van lid 2 of 3 van dit artikel van het toepassingsgebied van dat instrument zijn uitgesloten.

2.   De afwikkelingsautoriteiten oefenen hun afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden niet uit met betrekking tot de volgende verplichtingen indien die vallen onder het recht van een lidstaat of van een derde land:

a)

gedekte deposito’s;

b)

door zekerheid gedekte passiva, met inbegrip van gedekte obligaties en passiva in de vorm van financiële instrumenten voor hedgingdoeleinden die integraal deel uitmaken van de pool van onderliggende activa en volgens nationaal recht op gelijke wijze als gedekte obligaties gedekt zijn.

c)

elke verplichting die ontstaat doordat de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), van deze richtlijn activa of geld van cliënten aanhoudt, met inbegrip van activa die of geld dat gedeponeerd zijn c.q. is door of namens icbe’s als gedefinieerd in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG of abi’s als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, onder a), van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (31) van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen, op voorwaarde dat de cliënten in kwestie bescherming genieten uit hoofde van de toepasselijke insolventiewetgeving;

d)

elke verplichting die ontstaat doordat er een fiduciaire relatie tussen de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), (als vertrouwenspersoon) en een andere persoon (als begunstigde) bestaat, op voorwaarde dat de begunstigde in kwestie bescherming geniet uit hoofde van de toepasselijke insolventie- of civielrechtelijke wetgeving;

e)

verplichtingen jegens instellingen, met uitzondering van entiteiten die tot dezelfde groep behoren, met een oorspronkelijke looptijd van minder dan zeven dagen;

f)

verplichtingen met een resterende looptijd van minder dan zeven dagen jegens systemen of exploitanten van systemen als bedoeld in Richtlijn 98/26/EG of hun deelnemers die uit de deelname aan een dergelijk systeem voortvloeien;

g)

verplichtingen ten aanzien van:

i)

werknemers, met betrekking tot hun loon, pensioenuitkeringen of andere vaste vergoedingen, met uitzondering van de niet bij wet of bij collectieve arbeidsovereenkomst geregelde variabele component van de beloning;

ii)

commerciële of handelscrediteuren welke voortvloeien uit de levering van goederen of diensten aan de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), die van kritiek belang zijn voor de dagelijkse bedrijfsactiviteiten ervan, zoals IT-diensten, nutsvoorzieningen en de huur, exploitatie en het onderhoud van bedrijfsruimten;

iii)

belastingautoriteiten en socialezekerheidsinstanties mits het, volgens het toepasselijke recht, preferente verplichtingen betreft;

iv)

depositogarantiestelsels welke voortvloeien uit bijdragen die verschuldigd zijn uit hoofde van Richtlijn 2014/49/EU.

Punt g, onder i), van de eerste alinea, is niet van toepassing op de variabele component van de beloning van medewerkers die materiële risico’s nemen als bedoeld in artikel 92, lid 2, van Richtlijn 2013/36/EU.

De lidstaten zorgen ervoor dat alle zekergestelde activa in verband met een dekkingspool van gedekte obligaties onaangeroerd en gescheiden blijven en over voldoende vermogen blijven beschikken. Noch dit vereiste, noch het bepaalde in de eerste alinea, onder b), weerhoudt de afwikkelingsautoriteiten ervan om, in voorkomend geval, deze bevoegdheden uit te oefenen met betrekking tot die delen van door zekerheden of anderszins gedekte verplichtingen die de waarde van de activa, het pand, het pandrecht of de zakelijke zekerheid waarmee zij zijn gedekt, overschrijden.

Het bepaalde in de eerste alinea, onder a), weerhoudt de afwikkelingsautoriteiten er niet van om, in voorkomend geval, deze bevoegdheden uit te oefenen met betrekking tot het bedrag van een deposito dat het niveau van de in artikel 6 van Richtlijn 2014/49/EU bepaalde dekking overschrijdt.

Onverminderd het in Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU bepaalde met betrekking tot grote blootstellingen, zorgen de lidstaten ervoor dat de afwikkelingsautoriteiten teneinde te voorzien in de afwikkelbaarheid van instellingen en groepen de mate waarin instellingen passiva aanhouden die voor toepassing van het instrument van bail-in in aanmerking komen, met uitzondering van passiva die worden aangehouden door entiteiten die tot dezelfde groep behoren, beperken in overeenstemming met artikel 17, lid 5, onder b), van deze richtlijn.

3.   In uitzonderlijke omstandigheden mag de afwikkelingsautoriteit, wanneer het instrument van bail-in wordt toegepast, bepaalde passiva geheel of gedeeltelijk van de toepassing van de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden uitsluiten, indien:

a)

voor die passiva niet binnen een redelijke termijn in een inbreng van de particuliere sector kan worden voorzien, ondanks de inspanningen te goeder trouw van de afwikkelingsautoriteit;

b)

de uitsluiting strikt noodzakelijk is en evenredig is aan het doel om de continuïteit van kritieke functies en kernbedrijfsonderdelen te garanderen op een wijze die de instelling in afwikkeling in staat blijft stellen de kernactiviteiten, -diensten en -transacties voort te zetten;

c)

de uitsluiting strikt noodzakelijk is en evenredig is aan het doel om te voorkomen dat een wijdverbreide besmetting ontstaat, met name in verband met in aanmerking komende deposito’s van natuurlijke personen en kleine en middelgrote ondernemingen, die de werking van de financiële markten, met inbegrip van de infrastructuur van de financiële markten, ernstig zou verstoren op een wijze die de economie van een lidstaat of van de Unie ernstig kan ontwrichten; of

d)

de toepassing van het instrument van bail-in op deze passiva een zodanige waardevernietiging tot gevolg zou hebben dat het door andere schuldeisers geleden verlies groter zou zijn dan in het geval deze passiva van de toepassing van het instrument van bail-in waren uitgesloten.

Indien een afwikkelingsautoriteit besluit een in aanmerking komend passivum of een categorie van in aanmerking komende passiva in het kader van dit lid geheel of gedeeltelijk uit te sluiten, mag het niveau van afschrijving of omzetting dat op andere in aanmerking komende passiva wordt toegepast, worden verhoogd om met die uitsluitingen rekening te houden, mits het niveau van afschrijving of omzetting dat op andere in aanmerking komende passiva wordt toegepast het in artikel 34, lid 1, onder g), vervatte beginsel naleeft.

4.   Indien een afwikkelingsautoriteit overeenkomstig dit artikel besluit om bepaalde in aanmerking komende passiva of een categorie van in aanmerking komende passiva geheel of gedeeltelijk uit te sluiten en de verliezen die ten laste van die passiva zouden zijn, niet volledig aan andere schuldeisers zijn doorgegeven, kan de financieringsregeling voor de afwikkeling een bijdrage aan de instelling in afwikkeling leveren om één of beide van het volgende te doen:

a)

eventuele verliezen te dekken die niet door in aanmerking komende passiva zijn opgevangen, en de intrinsieke waarde van de instelling in afwikkeling tot nul terug te brengen overeenkomstig artikel 46, lid 1, onder a);

b)

aandelen of andere eigendomsinstrumenten of kapitaalinstrumenten in de instelling in afwikkeling te verwerven, met als doel de instelling te herkapitaliseren overeenkomstig artikel 46, lid 1, onder b).

5.   De financieringsregeling voor de afwikkeling kan alleen een bijdrage als bedoeld in lid 4 leveren indien:

a)

de aandeelhouders, de houders van andere eigendomsinstrumenten en de houders van relevante kapitaalinstrumenten en andere in aanmerking komende passiva via afschrijving, omzetting of anderszins een bijdrage hebben geleverd om verliezen op te vangen en een herkapitalisatie te bewerkstelligen die ten minste gelijk is aan 8 % van de totale passiva, met inbegrip van het eigen vermogen van de instelling in afwikkeling, bepaald volgens de in artikel 36 beschreven waarderingsmethode op het moment waarop de afwikkelingsmaatregel is genomen; alsmede

b)

de bijdrage van de financieringsregeling voor de afwikkeling niet hoger is dan 5 % van de totale passiva, met inbegrip van het eigen vermogen, van de instelling in afwikkeling, gemeten op het tijdstip van de afwikkelingsmaatregel overeenkomstig de waardering waarin in artikel 36 is voorzien.

6.   De in lid 5 bedoelde bijdrage van de financieringsregeling voor de afwikkeling kan worden gefinancierd door:

a)

het voor de afwikkelingsfinancieringsregeling beschikbare bedrag dat is bijeengebracht door bijdragen van instellingen en EU-bijkantoren overeenkomstig artikel 100, lid 6, en artikel 103;

b)

het bedrag dat overeenkomstig artikel 104 binnen een periode van drie jaar kan worden bijeengebracht door middel van achteraf te betalen bijdragen; alsmede

c)

indien de onder a) en b) van dit lid bedoelde bedragen niet volstaan, bedragen die worden geïnd uit alternatieve financieringsregelingen overeenkomstig artikel 105.

7.   In buitengewone omstandigheden kan de afwikkelingsautoriteit verdere middelen uit alternatieve financieringsbronnen trachten te verkrijgen nadat:

a)

de in lid 5, onder b), bedoelde limiet van 5 % is bereikt; alsmede

b)

alle concurrente, niet-preferente passiva, met uitzondering van in aanmerking komende deposito’s, volledig zijn afgeschreven of omgezet.

Als alternatief of aanvullend kan de afwikkelingsfinancieringsregeling, mits de voorwaarden van de eerste alinea zijn vervuld, een bijdrage leveren uit middelen die zijn bijeengebracht door vooraf te betalen bijdragen overeenkomstig artikel 100, lid 6, en artikel 103 en die nog niet zijn gebruikt.

8.   In afwijking van lid 5, onder a) kan de afwikkelingsfinancieringsregeling tevens een bijdrage als bedoeld in lid 4 ter leveren, mits:

a)

de in lid 5, onder a), bedoelde bijdrage aan het opvangen van verliezen en herkapitalisatie gelijk is aan een bedrag van ten minste 20 % van de risicogewogen activa van de betrokken instelling;

b)

de afwikkelingsfinancieringsregeling van de betrokken lidstaat aan overeenkomstig artikel 100, lid 6, en artikel 103 geïnde vooraf te betalen bijdragen (bijdragen aan een depositogarantiestelsel daarbij niet inbegrepen) beschikt waarvan het bedrag ten minste gelijk is aan 3 % van de gedekte deposito’s van alle kredietinstellingen waaraan op het grondgebied van die lidstaat vergunning is verleend; alsmede

c)

de betrokken instelling minder dan 900 miljard EUR aan activa op geconsolideerde basis heeft.

9.   Bij de uitoefening van hun discretionaire bevoegdheden krachtens lid 3 houdent de afwikkelingsautoriteiten terdege rekening met:

a)

het beginsel dat verliezen in de eerste plaats door aandeelhouders dienen te worden gedragen en vervolgens, in het algemeen, door schuldeisers van de instelling in afwikkeling in volgorde van voorrang;

b)

de resterende capaciteit voor het opvangen van verliezen van de instelling in afwikkeling bij uitsluiting van het passivum of de categorie van passiva; alsmede

c)

de noodzaak passende middelen voor de financiering van de afwikkeling aan te houden.

10.   Van uitsluiting volgens lid 3 kan toepassing worden gemaakt om een passivum volledig van de afschrijving uit te sluiten of om de omvang van de op dat passivum toegepaste afschrijving te beperken.

11.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere bepaling van de omstandigheden waarin uitsluiting noodzakelijk is om de in lid 3 van dit artikel beschreven doelstellingen te verwezenlijken.

12.   Voordat de afwikkelingsautoriteit de in lid 3 bedoelde discretionaire bevoegdheid uitoefent om bepaalde passiva uit te sluiten, stelt zij de Commissie daarvan in kennis. Indien de uitsluiting een bijdrage van de financieringsregeling voor de afwikkeling of uit een alternatieve financieringsbron overeenkomstig lid 4 tot 8 vereist, kan de Commissie binnen 24 uur na de ontvangst van die kennisgeving of, met de instemming van de afwikkelingsautoriteit, binnen een langere termijn, de voorgestelde uitsluiting verbieden of eisen dat daar wijzigingen aan worden aangebracht indien niet wordt voldaan aan de in dit artikel en in de gedelegeerde handelingen vastgelegde voorschriften teneinde de integriteit van de interne markt te beschermen. Dit geldt nverminderd de toepassing door de Commissie van het kader voor staatssteun van de Unie.

Onderafdeling 2

Minimumvereiste voor eigen middelen en in aanmerking komende passiva

Artikel 45

Toepassing van het minimumvereiste

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat instellingen te allen tijde voldoen aan een minimumvereiste voor eigen middelen en in aanmerking komende passiva. Het minimumvereiste wordt berekend als het bedrag aan eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, uitgedrukt als percentage van de totale passiva en het eigen vermogen van de instelling.

Voor de toepassing van de eerste alinea vormen uit derivaten voortvloeiende passiva onderdeel van de totale passiva gezien het feit dat de salderingsrechten van tegenpartijen volledig worden erkend.

2.   De EBA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter specificatie van de in lid 6, onder a) tot en met f), bedoelde beoordelingscriteria aan de hand waarvan voor elke instelling een minimumbedrag aan eigen vermogen en in aanmerking komende passiva moet worden bepaald, met inbegrip van achtergestelde schuld en niet-achtergestelde ongedekte schuld met een nog resterende looptijd van ten minste twaalf maanden die valt onder de bevoegdheid een inbreng van de particuliere sector en die welke zich kwalificeren als eigen vermogen.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de technische reguleringsnormen als bedoeld in de eerste alinea overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 vast te stellen.

De lidstaten kunnen aanvullende criteria vaststellen voor het bepalen van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva.

3.   Niettegenstaande lid 1 verlenen de afwikkelingsautoriteiten aan instellingen voor hypothecair krediet die door gedekte obligaties worden gefinancierd die volgens nationaal recht geen deposito’s mogen ontvangen, vrijstelling van de verplichting om te allen tijde te voldoen aan het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, omdat:

a)

deze instellingen via nationale insolventieprocedures of andere, voor hen vastgestelde soorten procedures in overeenstemming met artikel 38, 40 of 42 van deze richtlijn worden geliquideerd; en

b)

dergelijke nationale insolventieprocedures of andere soorten procedures ervoor zorgen dat de schuldeisers van deze instellingen, met inbegrip van, in voorkomend geval, de houders van gedekte obligaties, verliezen lijden op een wijze die bijdraagt aan de verwezenlijking van de afwikkelingsdoelstellingen.

4.   In aanmerking komende passiva mogen pas in het in lid 1 bedoelde bedrag van het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva worden opgenomen indien zij aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

het instrument is uitgegeven en volgestort;

b)

de passiva zijn niet verschuldigd aan de instelling zelf, noch door deze gedekt met een zekerheid of gegarandeerd;

c)

de aankoop van het instrument is niet direct noch indirect door de instelling gefinancierd;

d)

de passiva hebben een resterende looptijd van ten minste een jaar;

e)

de passiva vloeien niet voort uit een derivaat;

f)

de passiva vloeien niet voort uit een deposito dat voorrang geniet in de nationale insolventiehiërarchie overeenkomstig artikel 108.

Voor de toepassing van punt d) is de vervaldatum van de passiva die de eigenaar ervan het recht op vroegtijdige terugbetaling verlenen, de eerste datum waarop dat recht tot stand komt.

5.   Indien passiva onderworpen zijn aan het recht van een derde land, kunnen de afwikkelingsautoriteiten verlangen dat de instelling aantoont dat elk besluit van een afwikkelingsautoriteit tot afschrijving of omzetting van die passiva zal worden uitgevoerd krachtens het recht van dat derde land, rekening houdend met de voorwaarden van het contract betreffende die passiva alsook met internationale overeenkomsten inzake de erkenning van afwikkelingsprocedures en andere relevante aangelegenheden. Indien volgens de afwikkelingsautoriteit niet voldoende is aangetoond dat elk besluit volgens het recht van dat derde land zal worden uitgevoerd, worden de passiva niet in aanmerking genomen voor het minimumvereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva.

6.   Het in lid 1 bedoelde minimumvereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva van elke instelling wordt vastgesteld door de afwikkelingsautoriteit, na raadpleging van de bevoegde autoriteit, ten minste op basis van de volgende criteria:

a)

de noodzaak om ervoor te zorgen dat de instelling middels de toepassing van afwikkelingsinstrumenten, eventueel met inbegrip van het instrument van bail-in, op zodanige wijze kan worden afgewikkeld dat aan de afwikkelingsdoelstellingen is voldaan;

b)

de noodzaak om er in passende gevallen voor te zorgen dat de instelling over voldoende in aanmerking komende passiva beschikt om te garanderen dat, indien het instrument van bail-in zou worden toegepast, de verliezen kunnen worden opgevangen en de tier 1-kernkapitaalratio van de instelling wederom op een peil kan worden gebracht dat noodzakelijk is om de instelling in staat te stellen aan de vergunningsvoorwaarden te blijven voldoen en de werkzaamheden te blijven uitoefenen waarvoor haar overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU of Richtlijn 2014/65/EU vergunning is verleend, alsook om voldoende marktvertrouwen in de instelling of entiteit te handhaven;

c)

de noodzaak om ervoor te zorgen dat, indien het afwikkelingsplan ermee rekening houdt dat bepaalde categorieën van in aanmerking komende passiva kunnen worden uitgesloten van de inbreng van de particuliere sector overeenkomstig artikel 44, lid 3, of dat bepaalde categorieën van in aanmerking komende passiva volledig aan een ontvanger kunnen worden overgedragen bij een gedeeltelijke overdracht, de instelling voldoende andere in aanmerking komende passiva heeft om te garanderen dat de verliezen kunnen worden opgevangen en de tier 1-kernkapitaalratio van de instelling wederom op een peil kan worden gebracht dat noodzakelijk is om de instelling in staat te stellen aan de vergunningsvoorwaarden te blijven voldoen en de werkzaamheden te blijven uitoefenen waarvoor haar overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU of Richtlijn 2014/65/EU vergunning is verleend;

d)

de omvang, het bedrijfsmodel, het financieringsmodel en het risicoprofiel van de instelling;

e)

de mate waarin het depositogarantiestelsel overeenkomstig artikel 109 aan de afwikkelingsfinanciering zou kunnen bijdragen;

f)

de mate waarin het falen van de instelling nadelige gevolgen voor de financiële stabiliteit zou hebben, onder meer wegens de verwevenheid ervan met andere instellingen of met de rest van het financiële stelsel, via besmetting van andere instellingen.

7.   De instellingen voldoen op individuele basis aan de in dit artikel opgenomen minimumvoorwaarden.

Een afwikkelingsautoriteit kan, na raadpleging vaneen bevoegde autoriteit, besluiten de in dit artikel opgenomen minimumvoorwaarde toe te passen op een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d).

8.   EU-moederondernemingen voldoen aan lid 7 en daarnaast ook aan de in dit artikel opgenomen minimumvoorwaarden op geconsolideerde basis.

Het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva op geconsolideerde basis dat een EU-moederondeneming ten minste moet aanhouden, wordt na raadpleging van de consoliderende toezichthouder door de afwikkelingsautoriteit bepaald op groepsniveau, in overeenstemming met lid 9 en ten minste op basis van de criteria als vastgesteld in lid 6 en de vraag of de dochterondernemingen van de groep in derde landen afzonderlijk worden afgewikkeld overeenkomstig het afwikkelingsplan.

9.   De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau en de afwikkelingsautoriteiten die bevoegd zijn voor de dochterondernemingen op individuele basis, stellen alles in het werk om een gezamenlijk besluit te bereiken over het niveau van het minimumvereiste dat op geconsolideerd niveau wordt toegepast.

Het gezamenlijk besluit wordt volledig gemotiveerd en wordt door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau aan de EU-moederonderneming verstrekt.

Indien er binnen vier maanden geen gezamenlijk besluit is genomen, neemt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau een besluit over het geconsolideerde minimumvereiste, na de beoordeling van de dochterondernemingen door de betrokken afwikkelingsautoriteiten naar behoren in aanmerking te hebben genomen. Indien een van de afwikkelingsautoriteiten in kwestie aan het einde van de periode van vier maanden de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stelt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau haar besluit uit en wacht zij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af, en neemt zij haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De periode van vier maanden wordt beschouwd als verzoeningsperiode in de zin van die verordening. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na afloop van de periode van vier maanden of nadat er een gezamenlijk besluit is genomen. Indien de EBA er niet in slaagt binnen één maand een besluit te nemen, is het besluit van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau van toepassing.

Het gezamenlijk besluit en het besluit dat de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau heeft genomen bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit, zijn bindend voor de afwikkelingsautoriteiten in de betrokken lidstaten.

Het gezamenlijk besluit en elk besluit dat is genomen bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit, worden regelmatig geëvalueerd en waar nodig bijgewerkt.

10.   De afwikkelingsautoriteiten stellen het minimumvereiste vast dat op individuele basis moet worden toegepast op de dochterondernemingen. Dat minimumvereiste wordt vastgesteld op een niveau dat passend is voor de dochterondernemingen, rekening houdend met:

a)

de criteria in lid 6, met name de omvang, het bedrijfsmodel en het risicoprofiel van de dochteronderneming, waaronder haar eigen vermogen; en

b)

het geconsolideerde vereiste dat voor de groep is vastgesteld overeenkomstig lid 9.

De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau en de afwikkelingsautoriteiten die bevoegd zijn voor de dochterondernemingen op individuele basis, stellen alles in het werk om een gezamenlijk besluit te bereiken over het niveau van het minimumvereiste dat op elke dochteronderneming individueel moet worden toegepast.

Het gezamenlijk besluit wordt volledig gemotiveerd en wordt door de afwikkelingsautoriteit van de dochterondernemingen en door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau bezorgd aan respectievelijk de dochterondernemingen en de EU-moederinstelling.

Indien de afwikkelingsautoriteiten niet binnen vier maanden een gezamenlijk besluit hebben genomen, wordt het besluit genomen door de respectieve afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de standpunten en voorbehouden van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau.

Indien een afwikkelingsautoriteit op groepsniveau aan het einde van de periode van vier maanden de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stellen de afwikkelingsautoriteiten die bevoegd zijn voor de dochterondernemingen op individuele basis hun besluit uit en wachten zij het eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af, en nemen zij hun besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De periode van vier maanden wordt beschouwd als verzoeningsperiode in de zin van die verordening. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na afloop van de periode van vier maanden of nadat er een gezamenlijk besluit is genomen. De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau mag de zaak niet voor bindende bemiddeling aan de EBA voorleggen indien het niveau dat is vastgesteld door de afwikkelingsautoriteit van de dochteronderneming, binnen één procentpunt van het overeenkomstig lid 9 van dit artikel ter vastgestelde geconsolideerde niveau ligt.

Indien de EBA binnen één maand geen besluit neemt, zijn de besluiten van de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen van toepassing.

Het gezamenlijke besluit en de besluiten die de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit hebben genomen, zijn bindend voor de betrokken afwikkelingsautoriteiten.

Het gezamenlijk besluit en elk besluit dat is genomen bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit, worden regelmatig geëvalueerd en waar nodig bijgewerkt.

11.   De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau kan ontheffing verlenen van de toepassing van het individuele minimumvereiste op een EU-moederinstelling indien:

a)

de EU-moederinstelling op geconsolideerde basis voldoet aan het overeenkomstig lid 8 vastgestelde minimumvereiste; en

b)

de bevoegde autoriteit van de EU-moederinstelling volledige ontheffing heeft verleend van de toepassing op de instelling van individuele kapitaalvereisten overeenkomstig artikel 7, lid 3, van Richtlijn 575/2013.

12.   De afwikkelingsautoriteit van een dochteronderneming kan volledige ontheffing verlenen van de toepassing van lid 7 op die dochteronderneming indien:

a)

de dochteronderneming en haar moederonderneming onder de vergunningvereisten en het toezicht van dezelfde lidstaat vallen;

b)

de dochteronderneming betrokken is in het toezicht op geconsolideerde basis van de instelling die de moederonderneming is;

c)

de in de lidstaat van de dochteronderneming hoogst geplaatste instelling van de groep, indien dat niet de EU-moederinstelling is, op gesubconsolideerde basis voldoet aan het overeenkomstig lid 7 vastgestelde minimumvereiste;

d)

er geen feitelijke of juridische belemmering van wezenlijk belang aanwezig of te voorzien is die een onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of terugbetaling van passiva aan de dochteronderneming door haar moederonderneming kan verhinderen;

e)

ofwel de moederonderneming de bevoegde autoriteit waarborgen ten aanzien van het zorgvuldige beheer van de dochteronderneming verstrekt en, met instemming van de bevoegde autoriteit, verklaart dat zij garant staat voor de door de dochteronderneming aangegane verplichtingen, ofwel de risico’s ten aanzien van de dochteronderneming verwaarloosbaar zijn;

f)

de dochteronderneming in de risicobeoordelings-, meet- en controleprocedures van de moederonderneming wordt betrokken;

g)

de moederonderneming meer dan 50 % van de stemrechten bezit die verbonden zijn aan aandelen in het kapitaal van de dochteronderneming, of het recht heeft het grootste deel van de leden van het leidinggevend orgaan van de dochteronderneming aan te stellen of te ontslaan; en

h)

de bevoegde autoriteit van de dochteronderneming volledige ontheffing heeft verleend van de toepassing op de dochteronderneming van individuele kapitaalvereisten overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

13.   De overeenkomstig dit artikel genomen besluiten kunnen erin voorzien dat op geconsolideerd niveau of op individueel niveau gedeeltelijk is voldaan aan het minimumvereiste voor eigen vermogen en voor in aanmerking komende passiva door middel van contractuele instrumenten van inbreng van de particuliere sector.

14.   Om uit hoofde van lid 13 te worden beschouwd als contractueel instrument van bail-in, dient de afwikkelingsautoriteit vast te stellen dat het instrument:

a)

een contractuele clausule bevat waarin is bepaald dat, indien een afwikkelingsautoriteit besluit op de instelling het instrument van bail-in toe te passen, het instrument wordt afgeschreven of omgezet in de vereiste mate voor andere in aanmerking komende passiva worden afgeschreven of omgezet; en

b)

onderworpen is aan een bindende achterstellingsovereenkomst, -toezegging of -bepaling uit hoofde waarvan het instrument bij een normale insolventieprocedure achtergesteld is aan andere in aanmerking komende passiva en niet kan worden terugbetaald totdat andere op dat ogenblik uitstaande, in aanmerking komende passiva zijn afgewikkeld.

15.   In overleg met de bevoegde autoriteiten verlangen en verifiëren de afwikkelingsautoriteiten of de instellingen voldoen aan het in lid 1 opgenomen minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva en, in voorkomend geval, aan het in lid 13 opgenomen vereiste, en nemen alle besluiten ingevolge dit artikel parallel met het opstellen en het bijhouden van de afwikkelingsplannen.

16.   In overleg met de bevoegde autoriteiten stellen de afwikkelingsautoriteiten de EBA in kennis van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva en, in voorkomend geval, het in lid 13 opgenomen vereiste, die voor elke instelling in hun jurisdictie zijn vastgesteld.

17.   De EBA stelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op ter specificatie van eenvormige formats, templates en definities voor de identificatie en doorgifte van informatie door de afwikkelingsautoriteiten, in overleg met de bevoegde autoriteiten, aan de EBA ter uitvoering van lid 16.

De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijkop 3 juli 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen volgens artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

18.   Op basis van de bevindingen in het in lid 19 bedoelde verslag dient de Commissie, indien passend, uiterlijk op 31 december 2016 bij het Europees Parlement en de Raad een wetgevingsvoorstel in over de geharmoniseerde toepassing van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva. Dat voorstel omvat, waar passend, voorstellen voor de invoering van een passend aantal minimumniveaus van het minimumvereiste, rekening houdend met de verschillende bedrijfsmodellen van instellingen en groepen. Het voorstel bevat tevens passende aanpassingen aan de parameters van het minimumvereiste en, zo nodig, passende wijzigingen in de toepassing van het minimumvereiste op groepen.

19.   De EBA legt uiterlijk 31 oktober 2016 de Commissie verslag voor over ten minste het volgende:

a)

hoe het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva op nationaal niveau is uitgevoerd, en in het bijzonder of zich verschillen hebben voorgedaan in de niveaus die in de diverse lidstaten voor vergelijkbare instellingen zijn vastgesteld;

b)

hoe in de diverse lidstaten de bevoegdheid is uitgeoefend om van instellingen te verlangen dat zij voldoen aan het minimumvereiste middels contractuele instrumenten van inbreng van de particuliere sector, en of zich verschillen in aanpak hebben voorgedaan;

c)

de aanwijzing van bedrijfsmodellen die een afspiegeling zijn van de algehele risicoprofielen van de instellingen;

d)

het passende niveau van het minimumvereiste voor elk van de uit hoofde van punt c) geïdentificeerde bedrijfsmodellen;

e)

of er een bereik voor het niveau van het minimumvereiste van elk bedrijfsmodel moet worden vastgesteld;

f)

de passende overgangsperiode waarbinnen instellingen moeten bereiken dat aan voorgeschreven geharmoniseerde minimumniveaus wordt voldaan;

g)

of de in artikel 45 opgenomen vereisten volstaan om te garanderen dat elke instelling in voldoende mate verliezen kan opvangen en, zo niet, welke vereisten verder moeten worden aangescherpt om ervoor te zorgen dat dit doel wordt bereikt;

h)

of de bij dit artikel vastgestelde berekeningsmethode wijzigingen behoeft om ervoor te zorgen dat het minimumvereiste te gebruiken is als een passende indicator van de capaciteit van een instelling voor het opvangen van verliezen;

i)

of het passend is het vereiste te baseren op totale passiva en eigen vermogen, en met name of het passender is de risicogewogen activa van de instelling als noemer voor het vereiste te gebruiken;

j)

of de bij dit artikel vastgestelde aanpak voor de toepassing van het minimumvereiste op groepen passend is, en met name of met deze aanpak naar behoren wordt gegarandeerd dat in de groep de capaciteit voor het opvangen van verliezen zich bevindt in, of toegankelijk is voor, de entiteiten waar zich verliezen kunnen voordoen;

k)

of de voorwaarden voor vrijstellingen van het minimumvereiste passend zijn, en met name of dergelijke vrijstellingen op grensoverschrijdende basis beschikbaar moeten zijn voor dochterondernemingen;

l)

of het passend is dat afwikkelingsautoriteiten kunnen verlangen dat aan het minimumvereiste wordt voldaan middels contractuele instrumenten van inbreng van de particuliere sector, en of verdere harmonisatie van de aanpak voor contractuele instrumenten van inbreng van de particuliere sector passend is;

m)

of de vereisten voor contractuele instrumenten van inbreng van de particuliere sector als opgenomen in lid 14 passend zijn; en

n)

of het passend is om van instellingen en groepen te verlangen dat zij hun minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva of het niveau van hun eigen vermogen en in aanmerking komende passiva openbaar maken en, zo ja, de frequentie waarmee en het format waarin die informatie openbaar wordt gemaakt.

20.   Het in lid 19 bedoelde verslag bestrijkt ten minste de periode van 2 juli 2014 tot en met 30 juni 2016 en houdt rekening met ten minste het volgende:

a)

het effect van het minimumvereiste, en van eventuele voorgestelde geharmoniseerde niveaus van het minimumvereiste, op:

i)

de financiële markten in het algemeen en de markten voor ongedekte schuld en derivaten in het bijzonder;

ii)

de bedrijfsmodellen en de balansindelingen van instellingen, met name het financieringsprofiel en de financieringsstrategie van instellingen en de juridische en organisatorische structuur van groepen;

iii)

de winstgevendheid van instellingen, met name hun financieringskosten;

iv)

de migratie van risicoblootstellingen naar entiteiten die niet aan prudentieel toezicht zijn onderworpen;

v)

financiële innovatie;

vi)

de prevalentie van contractuele instrumenten van inbreng van de particuliere sector, en de aard en de verhandelbaarheid van die instrumenten;

vii)

het risicogedrag van instellingen;

viii)

de mate van bezwaring van activa van instellingen;

ix)

de maatregelen van instellingen om aan de minimumvereisten te voldoen, en met name de mate waarin er aan minimumvereisten is voldaan door middel van schuldafbouw, uitgifte van langlopend schuldpapier en het aantrekken van kapitaal; en

x)

de omvang van de kredietverlening door kredietinstellingen, met bijzondere aandacht voor kredietverlening aan kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, lokale en regionale overheden en publiekrechtelijke lichamen, en voor handelsfinanciering, met inbegrip van kredietverlening in het kader van officiële exportkredietverzekeringsregelingen;

b)

de interactie van de minimumvereisten met de eigenvermogensvereisten, de hefboomratio en de liquiditeitsvereisten als opgenomen in Verordening (EU) nr. 575/2013 en in Richtlijn 2013/36/EU;

c)

het vermogen van instellingen om op onafhankelijke wijze kapitaal of financiering van markten aan te trekken teneinde aan eventuele voorgestelde geharmoniseerde minimumvereisten te voldoen.

d)

de consistentie met de minimumvereisten met betrekking tot door internationale fora ontwikkelde internationale normen.

Onderafdeling 3

Tenuitvoerlegging van het instrument van bail-in

Artikel 46

Raming van het bedrag aan bail-in

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat, wanneer zij het instrument van bail-in toepassen, de afwikkelingsautoriteiten op basis van een waardering die aan artikel 36 voldoet het totaal ramen van:

a)

indien van toepassing, het bedrag waarmee de in aanmerking komende passiva moeten worden afgeschreven om ervoor te zorgen dat de nettowaarde van de activa van de instelling in afwikkeling gelijk is aan nul; en

b)

indien van toepassing, het bedrag waarvoor in aanmerking komende passiva in aandelen of andere soorten kapitaalinstrumenten moeten worden omgezet om de tier 1-kernkapitaalratio te herstellen van:

i)

de instelling in afwikkeling; of

ii)

de overbruggingsinstelling.

2.   Bij de in lid 1 van dit artikel bedoelde raming wordt het bedrag vastgesteld waarmee de in aanmerking komende passiva moeten worden afgeschreven of omgezet om de tier 1-kernkapitaalratio van de instelling in afwikkeling of, indien van toepassing, de overbruggingsinstelling, te herstellen, rekening houdend met de inbreng van kapitaal door het afwikkelingsfonds uit hoofde van artikel 101, lid 1, onder d), van deze richtlijn, alsook voldoende marktvertrouwen in de instelling in afwikkeling of overbruggingsinstelling te wekken en deze in staat te stellen gedurende ten minste een jaar aan de voorwaarden voor vergunningverlening te blijven voldoen en de werkzaamheden te blijven uitoefenen waarvoor haar op grond van Richtlijn 2013/36/EU of Richtlijn 2014/65/EU vergunning is verleend.

Wanneer de afwikkelingsautoriteiten voornemens zijn om gebruik te maken van het instrument van afsplitsing van activa als bedoeld in artikel 42, houdt het bedrag waarmee de in aanmerking komende passiva moeten worden verminderd in voorkomend geval rekening met een prudente raming van de kapitaalbehoeften van het vehikel voor activabeheer.

3.   Als in overeenstemming met de artikelen 59 tot en met 62 kapitaal is afgeschreven en het instrument van bail-in krachtens artikel 43, lid 2, is toegepast en als is gebleken dat het niveau van de afschrijvingen op basis van de voorlopige waardering overeenkomstig artikel 36 hoger is dan de vereisten wanneer dit niveau wordt vergeleken met dat van de definitieve waardering overeenkomstig artikel 36, lid 10, kan van een opwaarderingsregeling gebruik worden gemaakt om de schuldeisers en vervolgens de aandeelhouders voor zover dat nodig is terug te betalen.

4.   Afwikkelingsautoriteiten stellen regelingen vast en houden deze in stand om ervoor te zorgen dat de beoordeling en waardering gebaseerd is op informatie over de activa en passiva van de instelling in afwikkeling die zo actueel en zo uitvoerig is als redelijkerwijs mogelijk is.

Artikel 47

Behandeling van aandeelhouders in het kader van bail-in, afschrijving of omzetting van kapitaalinstrumenten

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat bij de toepassing van het instrument van bail-in in artikel 43, lid 2, of de afschrijving of omzetting van kapitaalinstrumenten in artikel 59, de afwikkelingsautoriteiten ten aanzien van de aandeelhouders en houders van andere eigendomsinstrumenten een of meer van de volgende maatregelen treffen:

a)

het intrekken van bestaande aandelen of andere eigendomsinstrumenten, of de overdracht daarvan op schuldeisers waarop het instrument van bail-in is toegepast;

b)

mits de nettowaarde van de instelling in afwikkeling volgens de uit hoofde van artikel 36 verrichte waardering positief is, het doen verwateren van bestaande aandelenpakketten en andere eigendomsinstrumenten als gevolg van de omzetting passiva in aandelen of andere eigendomsinstrumenten van:

i)

relevante kapitaalsinstrumenten die door de instelling zijn uitgegeven op grond van de in artikel 59, lid 2, bedoelde bevoegdheid; of

ii)

in aanmerking komende die zijn uitgegeven door de instelling in afwikkeling op grond van de in artikel 63, lid 1, onder f), bedoelde bevoegdheid,.

Wat punt b) van de eerst alinea betreft, geschiedt de omzetting tegen een omzettingskoers die bestaande aandelenpakketten of andere eigendomsinstrumenten sterk verwatert.

2.   De in lid 1 bedoelde maatregelen worden ook genomen ten aanzien van aandeelhouders en houders van andere eigendomsinstrumenten wier aandelen of andere eigendomsinstrumenten in de volgende omstandigheden werden uitgegeven of toegekend:

a)

uit hoofde van de omzetting van schuldinstrumenten in aandelen of andere eigendomsinstrumenten in overeenstemming met de contractuele voorwaarden van de oorspronkelijke schuldinstrumenten bij een gebeurtenis die voorafging aan of zich tezelfdertijd voordeed als de beoordeling door de afwikkelingsautoriteit dat de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), de afwikkelingsvoorwaarden vervulde;

b)

uit hoofde van de omzetting van relevante kapitaalinstrumenten in tier 1-kernkapitaalinstrumenten in overeenstemming met artikel 60.

3.   Wanneer afwikkelingsautoriteiten overwegen welke maatregelen overeenkomstig lid 1 moeten worden genomen, houden zij rekening met:

a)

de overeenkomstig artikel 36 uitgevoerde waardering;

b)

het bedrag waarmee de afwikkelingsautoriteit heeft geoordeeld dat de uit gewone aandelen bestaande tier 1-bestanddelen verminderd moeten worden en waarmee relevante kapitaalinstrumenten afgeschreven of omgezet moeten worden krachtens artikel 60, lid 1; en

c)

het door de afwikkelingsautoriteit in overeenstemming met artikel 46 vastgestelde totaalbedrag.

4.   In afwijking van de artikelen 22 tot en met 25 van Richtlijn 2013/36/EU, het vereiste van kennisgeving als bedoeld in artikel 26 van Richtlijn 2013/36/EU, artikelen 10, lid 3, artikel 11, lid 1 en lid 2, en artikelen 12 en 13. van Richtlijn 2014/65/EU, en het vereiste van kennisgeving als bedoeld in artikel 11, lid 3, Richtlijn 2014/65/EU, indien de toepassing van het instrument van inbreng van de particuliere sector of de omzetting van kapitaalinstrumenten zou resulteren in de verwerving of een verhoging van een gekwalificeerde deelneming in een instelling als bedoeld in artikel 22, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU of artikel 11, lid 1, van Richtlijn 2014/65/EU, verrichten de bevoegde autoriteiten de krachtens deze artikelen vereiste beoordeling op een manier die de toepassing van het instrument van bail-in of de omzetting van kapitaalinstrumenten niet vertraagt, noch verhindert dat met de afwikkelingsmaatregel de relevante doelstellingen van de afwikkeling worden verwezenlijkt;

5.   Indien de bevoegde autoriteit van die instelling de uit hoofde van lid 4 vereiste beoordeling op de datum van toepassing van het instrument van bail-in of de omzetting van kapitaalinstrumenten niet heeft voltooid, geldt artikel 38, lid 9, voor alle verwervingen of verhogingen van een gekwalificeerde deelneming door een verwerver die het resultaat is van de toepassing van het instrument van bail-in of de omzetting van kapitaalinstrumenten.

6.   Overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 vaardigt de EBA uiterlijk op 3 juli 2016 richtsnoeren uit met betrekking tot de omstandigheden waarin elk van de in lid 1 van dit artikel vermelde maatregelen passend zou zijn, rekening houdend met de in lid 3 van dit artikel vermelde factoren.

Artikel 48

Volgorde van afschrijvingen en omzettingen

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten bij de toepassing van het instrument van bail-in, behoudens de uitzonderingen in artikel 44, leden 2 en 3, de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden met inachtneming van de volgende vereisten uitoefenen:

a)

tier 1-kernkapitaalposten worden verlaagd overeenkomstig artikel 60, lid 1, onder a);

b)

indien, en alleen indien, de totale verlaging overeenkomstig punt a) minder dan de som van de in artikel 47, lid 3, onder b) en c), bedoelde bedragen is, verlagen de autoriteiten de hoofdsom van de aanvullende tier 1-instrumenten in de mate die noodzakelijk is en in de mate van hun vermogen;

c)

indien, en alleen indien, de totale verlaging overeenkomstig punt a) en punt b) minder dan de som van de in artikel 47, lid 3, onder b) en c), bedoelde bedragen is, verlagen de autoriteiten de hoofdsom van de aanvullende tier 2-instrumenten in de mate die noodzakelijk is en in de mate van hun vermogen;

d)

indien, en alleen indien, de totale vermindering van de aandelen of andere eigendomsinstrumenten en de relevante kapitaalinstrumenten overeenkomstig de punten a), b) en c) minder dan de som van de in artikel 47, lid 3, onder b) en c), bedoelde bedragen is, verlagen de autoriteiten volgens de rangorde van vorderingen in normale insolventieprocedures de hoofdsom van de achtergestelde schuld die geen aanvullend tier 1- of tier 2-kapitaal is, in combinatie met de afschrijving ingevolge de punten a), b) en c), in de mate die noodzakelijk is om de som van de in de punten b) en c) van artikel 47, lid 3, bedoelde bedragen te verkrijgen;

e)

indien, en alleen indien, de totale vermindering van de aandelen of andere eigendomsinstrumenten, de relevante kapitaalinstrumenten en de in aanmerking komende passiva overeenkomstig de punten a) tot en met d) van dit lid minder dan de som van de in artikel 47, lid 3, onder b) en d), bedoelde bedragen is, verlagen de autoriteiten overeenkomstig artikel 44 de hoofdsom van, of het uitstaande verschuldigde bedrag met betrekking tot, de rest van de in aanmerking komende passiva volgens de rangorde van vorderingen in normale insolventieprocedures, daaronder begrepen de rangorde van deposito’s in artikel 108, in combinatie met de afschrijving ingevolge de punten a), b), c), en d) van dit lid, in de mate die noodzakelijk is om de som van de in de punten b) en c) van artikel 47, lid 3, bedoelde bedragen te verkrijgen.

2.   Wanneer zij de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden uitoefenen, verdelen de afwikkelingsautoriteiten de verliezen die vertegenwoordigd worden door de som van de in artikel 47, lid 3, onder b) en c), bedoelde bedragen gelijkelijk over de aandelen en andere eigendomsinstrumenten en de in aanmerking komende passiva van dezelfde rang door de hoofdsom van, of het uitstaande verschuldigde bedrag met betrekking tot, die aandelen en andere eigendomsinstrumenten en in aanmerking komende passiva in dezelfde mate naar rato van de waarde ervan te verlagen, behalve indien een andere verdeling van de verliezen over passiva van dezelfde rang onder de in artikel 44, lid 3, bedoelde voorwaarden is toegestaan.

Dit lid belemmert niet dat passiva die overeenkomstig artikel 44, leden 2 en 3, van inbreng uit de particuliere sector uitgesloten zijn, een gunstiger behandeling krijgen dan de in aanmerking komende passiva die in normale insolventieprocedures tot dezelfde rang behoren.

3.   Alvorens de in lid 1, onder e), bedoelde afschrijving of omzetting toe te passen, verrichten de afwikkelingsautoriteiten een omzetting of een verlaging van de hoofdsom met betrekking tot de in lid 1, onder b), c), en d), bedoelde instrumenten wanneer aan deze instrumenten de volgende voorwaarden verbonden waren en nog niet zijn omgezet:

a)

voorwaarden waarin wordt bepaald dat de hoofdsom van het instrument wordt verlaagd bij het plaatsvinden van een gebeurtenis die van invloed is op de financiële positie, de solvabiliteit of het niveau van het eigen vermogen van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d);

b)

voorwaarden die voorzien in de omzetting van de instrumenten in aandelen of andere eigendomsinstrumenten bij het plaatsvinden van een dergelijke gebeurtenis.

4.   Indien de hoofdsom van een instrument in overeenstemming met de voorwaarden van het in lid 3, onder a), bedoelde type werd verlaagd, maar niet tot nul, vóór de toepassing van het instrument van bail-in of ingevolge lid 1, passen de afwikkelingsautoriteiten overeenkomstig lid 1 de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden toe op het resterende bedrag van deze hoofdsom.

5.   Wanneer zij beslissen of passiva moeten worden afgeschreven of in aandelen moeten worden omgezet, mogen de afwikkelingsautoriteiten niet een categorie passiva omzetten terwijl een categorie passiva die aan die categorie passiva achtergesteld is, grotendeels niet in aandelen wordt omgezet of niet wordt afgeschreven, tenzij anders bepaald in artikel 44, leden 2 en 3.

6.   Voor de toepassing van dit artikel, vaardigt EBA uiterlijk op 3 januari 2016, richtsnoeren uit overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 voor de interpretatie van het onderlinge verband tussen de bepalingen van deze richtlijn en de bepalingen van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU.

Artikel 49

Derivaten

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat dit artikel in acht wordt genomen wanneer afwikkelingsautoriteiten de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden toepassen op passiva die uit derivaten voortvloeien.

2.   De afwikkelingsautoriteiten oefenen de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden met betrekking tot een passief dat uit een derivaat ontstaat, pas uit wanneer of nadat de derivatenpositie gesloten is. Indien tot afwikkeling wordt overgegaan, zijn de afwikkelingsautoriteiten bevoegd alle derivatencontracten te dien einde te beëindigen en de posities te sluiten.

Indien een uit een derivaat voortvloeiend passief van de toepassing van het instrument van inbreng van de particuliere sector uit hoofde van artikel 44, lid 3, is uitgesloten, zijn de afwikkelingsautoriteiten niet verplicht het derivatencontract te beëindigen of de positie te sluiten.

3.   Indien derivatentransacties aan een verrekeningsovereenkomst zijn onderworpen, bepaalt de afwikkelingsautoriteit of een onafhankelijke schatter, in het kader van de waardering uit hoofde van artikel 36, de uit deze transacties voortvloeiende passiva op nettobasis overeenkomstig de voorwaarden van de overeenkomst.

4.   De afwikkelingsautoriteiten bepalen de waarde van uit derivaten voortvloeiende passiva op basis van het volgende:

a)

passende methodieken voor het bepalen van de waarde van categorieën van derivaten, waaronder transacties die aan salderingsovereenkomsten zijn onderworpen;

b)

beginselen voor het bepalen van het relevante tijdstip waarop de waarde van een derivatenpositie moet worden vastgelegd; en

c)

passende methoden voor het vergelijken van de waardevernietiging die het gevolg zou zijn van het afsluiten van de derivatenposities en de inbreng van de particuliere sector voor derivaten, met de omvang van de verliezen die door derivaten wordt gegenereerd in geval van inbreng van de particuliere sector.

5.   De EBA stelt, na raadpleging van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (European Supervisory Authority (European Securities and Markets Authority)) (ESMA), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010, ontwerpen van technische reguleringsnormen op met het oog op de vaststelling van de in lid 4, onder a), b) en c), bedoelde methoden en beginselen voor de waardering van uit derivaten voortvloeiende passiva.

Met betrekking tot derivatentransacties die aan een verrekeningsovereenkomst zijn onderworpen, houdt de EBA rekening met de methode voor het sluiten van de positie in de verrekeningsovereenkomst.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2016 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 50

Koers voor de omzetting van vreemd vermogen in eigen vermogen

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten bij het uitoefenen van de in artikel 59, lid 3, en artikel 63, lid 1, onder f), omschreven bevoegdheden, overeenkomstig één of beide van de in de leden 2 en 3 van dit artikel bedoelde beginselen, een verschillende omzettingskoers op verschillende categorieën van kapitaalinstrumenten en passiva kunnen toepassen.

2.   De omzettingskoers biedt de getroffen crediteur een passende vergoeding voor het als gevolg van de uitoefening van de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden geleden verlies.

3.   Indien overeenkomstig lid 1 verschillende omzettingspercentages worden toegepast, is de omzettingskoers die toepasselijk is op verplichtingen die overeenkomstig de toepasselijke insolventiewetgeving niet-achtergesteld worden beschouwd hoger dan de op achtergestelde verplichtingen toepasselijke omzettingskoers.

4.   Overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 vaardigt de EBA uiterlijk op 3 januari 2016 richtsnoeren uit voor de vaststelling van omzettingskoersen.

Deze richtsnoeren geven in het bijzonder aan hoe getroffen schuldeisers op passende wijze door middel van de omzettingskoersen kunnen worden vergoed, en geven de relatieve omzettingskoersen aan die geschikt zouden kunnen zijn om de rangorde van niet-achtergestelde verplichtingen naar het toepasselijke insolventierecht te weerspiegelen.

Artikel 51

Herstel- en saneringsmaatregelen waarmee bail-in vergezeld gaat

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat wanneer de afwikkelingsautoriteiten het instrument van bail-in toepassen om een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c), of d), overeenkomstig artikel 43, lid 2, te herkapitaliseren, regelingen worden vastgesteld om te garanderen dat voor deze instelling of entiteit overeenkomstig artikel 52 een bedrijfssaneringsplan wordt opgesteld en uitgevoerd.

2.   De in lid 1 bedoelde regelingen kunnen mede inhouden dat de afwikkelingsautoriteit overeenkomstig artikel 72, lid 1, een persoon of personen aanstelt met als doel het opstellen en uitvoeren van het op grond van artikel 52 vereiste bedrijfssaneringsplan.

Artikel 52

Bedrijfssaneringsplan

1.   De lidstaten schrijven voor dat binnen een maand na de toepassing overeenkomstig artikel 43, lid 2, onder a), van het instrument van bail-in op een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c), of d), het op grond van artikel 72, lid 1, aangestelde leidinggevend orgaan of de op grond van dat artikel aangestelde persoon of personen een aan de vereisten van de leden 4 en 5 van dit artikel beantwoordend bedrijfssaneringsplan moet opstellen en aan de afwikkelingsautoriteit moet voorleggen. Ingeval de staatssteunregels van de Unie van toepassing zijn, dragen de lidstaten er zorg voor dat dit plan verenigbaar is met het herstructureringsplan dat de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), krachtens deze regels bij de Commissie moet indienen.

2.   Indien het instrument van bail-in als bedoeld in artikel 43, lid 2, onder a), op twee of meer groepsentiteiten wordt toegepast, wordt het bedrijfssaneringsplan opgesteld door de EU-moederinstelling en heeft het betrekking op alle instellingen in de groep volgens de procedure die nader is omschreven in de artikelen 7 en 8, en wordt het ingediend bij de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau. De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau geeft het plan door aan de andere betrokken afwikkelingsautoriteiten en aan de EBA.

3.   In buitengewone omstandigheden en indien dit nodig is voor het bereiken van de afwikkelingsdoelstellingen kan de afwikkelingsautoriteit de in lid 1 bedoelde periode verlengen tot ten hoogste twee maanden na de toepassing van het instrument van bail-in.

Indien het bedrijfssaneringsplan in het kader voor staatssteun van de Unie moet worden ingediend, kan de afwikkelingsautoriteit de in lid 1 bedoelde periode verlengen tot ten hoogste twee maanden na de toepassing van het instrument van bail-in of tot de in het kader voor staatssteun van de Unie vastgestelde deadline, al naargelang hetgeen eerder is.

4.   In een bedrijfssaneringsplan worden de maatregelen vastgelegd die erop gericht zijn de levensvatbaarheid op lange termijn van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), of delen van haar bedrijfsactiviteiten binnen een redelijk tijdsbestek te herstellen. Deze maatregelen zijn gebaseerd op realistische aannames wat de economische omstandigheden en de op de financiële markten gehanteerde voorwaarden betreft waaronder de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), actief zal zijn.

In het bedrijfssaneringsplan wordt onder meer rekening gehouden met de actuele stand van en toekomstige vooruitzichten voor de financiële markten, op basis van optimistische en pessimistische aannames, zoals een combinatie van situaties op grond waarvan de belangrijkste zwakke punten van de instelling kunnen worden vastgesteld. De aannames worden vergeleken met passende sectorbrede benchmarks.

5.   Een bedrijfssaneringsplan bevat ten minste de volgende elementen:

a)

een gedetailleerde diagnose van de factoren en problemen waardoor de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c), of d), faalt of waarschijnlijk zal falen, en de omstandigheden die ten grondslag lagen aan de moeilijkheden waarmee de instelling of entiteit te kampen had;

b)

een beschrijving van de te nemen maatregelen die gericht zijn op het herstellen van de levensvatbaarheid op lange termijn van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d);

c)

een tijdschema voor de tenuitvoerlegging van deze maatregelen.

6.   Maatregelen gericht op het herstel van de levensvatbaarheid op lange termijn van een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), zijn onder meer:

a)

de reorganisatie van de werkzaamheden van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d);

b)

wijzigingen in de operationele systemen en de infrastructuur in de instelling;

c)

het staken van verliesgevende activiteiten;

d)

de herstructurering van bestaande activiteiten die winstgevend kunnen worden gemaakt;

e)

de verkoop van activa of van bedrijfsonderdelen.

7.   Binnen een maand na de datum van voorlegging van het bedrijfssaneringsplan beoordeelt de betrokken afwikkelingsautoriteit de waarschijnlijkheid dat het plan, indien uitgevoerd, de levensvatbaarheid op lange termijn van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d) zal herstellen. De beoordeling wordt in overleg met de betrokken autoriteit verricht.

Indien de afwikkelingsautoriteit en de bevoegde autoriteit ervan overtuigd zijn dat met de uitvoering van het plan deze doelstelling zou worden verwezenlijkt, keurt de afwikkelingsautoriteit het plan goed.

8.   Indien de afwikkelingsautoriteit er niet van overtuigd is dat met de uitvoering van het plan de in lid 7 bedoelde doelstelling zou worden verwezenlijkt, stelt zij, in overleg met de bevoegde autoriteit, het leidinggevend orgaan of de persoon of personen die in overeenstemming met artikel 72, lid 1, zijn benoemd in kennis van haar bezorgdheden en eist zij dat het plan zodanig wordt gewijzigd dat deze bezorgdheden worden aangepakt.

9.   Binnen twee weken te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de in lid 8 bedoelde kennisgeving legt het leidinggevend orgaan of de persoon of personen die in overeenstemming met artikel 72, lid 1, zijn benoemd aan de afwikkelingsautoriteit een gewijzigd plan ter goedkeuring voor. De afwikkelingsautoriteit beoordeelt het gewijzigde plan en laat het leidinggevend orgaan of de persoon of personen die in overeenstemming met artikel 72, lid 1, zijn benoemd de binnen een week weten of zij ervan overtuigd is dat het plan, zoals gewijzigd, de gemelde bezorgdheden aanpakt, of dat er verdere wijzigingen zijn vereist.

10.   Het leidinggevend orgaan of de in overeenstemming met artikel 72, lid 1, benoemde persoon of personen voert respectievelijk voeren het saneringsplan zoals overeengekomen met de afwikkelingsautoriteit en de bevoegde autoriteit uit en legt respectievelijk leggen ten minste om de zes maanden verslag aan de afwikkelingsautoriteit voor over de gemaakte vorderingen bij de uitvoering van het plan.

11.   Het leidinggevend orgaan of de persoon of personen die in overeenstemming met artikel 72, lid 1, zijn benoemd herziet/herzien het plan indien dat naar het inzicht van de afwikkelingsautoriteit, met de instemming van de bevoegde autoriteit, nodig is om de in lid 4 bedoelde doelstelling te verwezenlijken, en legt/leggen elke herziening ter goedkeuring voor aan de afwikkelingsautoriteit.

12.   De EBA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op met het oog op de nadere bepaling van:

a)

de minimumelementen die overeenkomstig lid 5 in een bedrijfssaneringsplan dienen te worden opgenomen; en

b)

de minimuminhoud van de op grond van lid 10 vereiste verslagen.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 januari 2016 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

13.   Overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 vaardigt de EBA uiterlijk op 3 januari 2016 richtsnoeren uit voor het nader vaststellen van de minimumcriteria waaraan een bedrijfssaneringsplan moet voldoen om overeenkomstig lid 7 door de afwikkelingsautoriteit te worden goedgekeurd.

14.   Rekening houdend met, in voorkomend geval, de ervaring die met de toepassing van de in lid 13 bedoelde richtsnoeren is opgedaan, kan de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen uitwerken voor het nader vaststellen van de minimumcriteria waaraan een bedrijfssaneringsplan moet voldoen om overeenkomstig lid 7 door de afwikkelingsautoriteit te worden goedgekeurd.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Onderafdeling 4

Het instrument van bail-in: aanvullende bepalingen

Artikel 53

Werking van bail-in

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat zodra een afwikkelingsautoriteit een van de in artikel 59, lid 2, en artikel 63, lid 1, onder e) tot en met i), bedoelde bevoegdheden uitoefent, de vermindering van de hoofdsom of van het nog uitstaande verschuldigde bedrag, de omzetting of de intrekking van kracht wordt en onmiddellijk bindend is voor de instelling in afwikkeling en de getroffen schuldeisers en aandeelhouders.

2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteit de bevoegdheid heeft voor het verrichten of doen verrichten van alle administratieve en procedurele taken die noodzakelijk zijn om aan de uitoefening van een in artikel 59, lid 2, en artikel 63, lid 1, onder e) tot en met i), bedoelde bevoegdheid gevolg te geven, zoals onder meer:

a)

de wijziging van alle relevante registers;

b)

het uit de notering of uit de handel nemen van aandelen of andere eigendomsinstrumenten of schuldinstrumenten;

c)

de notering of toelating tot de handel van nieuwe aandelen of andere eigendomsinstrumenten;

d)

het opnieuw noteren of tot de handel toelaten van schuldinstrumenten die zijn afgeschreven, zonder dat overeenkomstig Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad (32) een prospectus moet worden uitgegeven.

3.   Indien een afwikkelingsautoriteit de hoofdsom of het uitstaande verschuldigde bedrag van een verplichting met gebruikmaking van de in artikel 63, lid 1, onder e), bedoelde bevoegdheid tot nul verlaagt, dan worden die verplichting en eventuele verplichtingen of vorderingen die daaruit voortvloeien en die niet vorderbaar waren op het moment waarop de bevoegdheid werd uitgeoefend, als voldaan beschouwd voor alle doeleinden en kunnen zij niet worden ingebracht in het kader van eventuele latere procedures met betrekking tot de instelling in afwikkeling of een eventuele opvolgende entiteit bij een latere liquidatie.

4.   Wanneer een afwikkelingsautoriteit de hoofdsom of het uitstaande verschuldigde bedrag van een verplichting met gebruikmaking van de in artikel 63, lid 1, onder e), bedoelde bevoegdheid verlaagt maar niet tot nul reduceert:

a)

wordt de verplichting als voldaan beschouwd ten belope van het verminderde bedrag;

b)

blijft het betrokken instrument of de betrokken overeenkomst waarop de oorspronkelijke verplichting is gebaseerd, van toepassing op het resterende bedrag van de hoofdsom of het uitstaande verschuldigde bedrag van de verplichting, behoudens een eventuele wijziging van het verschuldigde rentebedrag om de verlaging van het bedrag van de hoofdsom weer te geven, en een eventuele verdere wijziging van de voorwaarden die de afwikkelingsautoriteit zou kunnen aanbrengen met gebruikmaking van de in artikel 63, lid 1, onder j), bedoelde bevoegdheid.

Artikel 54

Wegnemen van procedurele belemmeringen voor bail-in

1.   Onverminderd artikel 63, lid 1, onder i), eisen de lidstaten in voorkomend geval van de instellingen en entiteiten als bedoeld de in artikel 1, lid 1, onder b), c) en d), dat zij te allen tijde voldoende maatschappelijk kapitaal of andere tier 1-kernkapitaalinstrumenten aanhouden zodat, ingeval de afwikkelingsautoriteit de in artikel 63, lid 1, onder e) en f), bedoelde bevoegdheden met betrekking tot een instelling of een in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d) bedoelde entiteit of een van haar dochterondernemingen uitoefent, deze instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) en d), er niet van wordt weerhouden voldoende nieuwe aandelen of andere eigendomsinstrumenten uit te geven om ervoor te zorgen dat de omzetting van passiva in gewone aandelen of andere eigendomsinstrumenten daadwerkelijk kan plaatsvinden.

2.   De afwikkelingsautoriteiten beoordelen of het passend is een bepaalde instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), het vereiste van lid 1 op te leggen in het kader van het opstellen en bijhouden van het afwikkelingsplan voor die instelling of groep, met name in het licht van de in dat plan overwogen afwikkelingsmaatregelen. Indien het afwikkelingsplan in de mogelijke toepassing van het instrument van bail-in voorziet, verifiëren de autoriteiten of het maatschappelijk kapitaal of andere uit gewone aandelen bestaande tier 1-bestanddelen toereikend zijn om de som van de in artikel 47, lid 3, onder b) en c)? bedoelde bedragen te dekken.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de omzetting van passiva in gewone aandelen of andere eigendomsinstrumenten niet stuit op procedurele belemmeringen die uit hun oprichtingsakte of statuten voortvloeien, zoals voorkeurrechten voor aandeelhouders of het vereiste dat aandeelhouders toestemming moeten verlenen voor een kapitaalverhoging.

4.   Dit artikel laat de in titel X van deze richtlijn beschreven wijzigingen van de Richtlijnen 82/891/EEG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU en Richtlijn 2012/30/EU onverlet.

Artikel 55

Contractuele erkenning van bail-in

1.   De lidstaten verplichten de instellingen en entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), om een contractuele bepaling op te nemen, waarbij de schuldeiser of partij bij de overeenkomst waarbij de passiva tot stand komen, erkent dat de passiva aan de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden onderworpen kunnen zijn en erin toestemt gebonden te zijn door elke verlaging van de hoofdsom of van het uitstaande verschuldigde bedrag, omzetting of intrekking die door de uitoefening van deze bevoegdheden door een afwikkelingsautoriteit wordt teweeggebracht, voor zover die passiva:

a)

niet zijn uitgesloten op grond van artikel 44, lid 2;

b)

geen deposito zijn als bedoeld in artikel 108, onder a);

c)

onder het recht vallen van een derde land; en

d)

zijn uitgegeven of zijn aangegaan na de datum waarop een lidstaat de bepalingen toepast ter omzetting van deze afdeling.

De eerste alinea 1 is niet van toepassing indien de afwikkelingsautoriteit van een lidstaat vaststelt dat de in de eerste alinea bedoelde passiva of instrumenten onderworpen kunnen zijn aan de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden van de afwikkelingsautoriteit van een lidstaat krachtens het recht van een derde land of een met dat derde land gesloten bindende overeenkomst.

De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten van de instellingen en entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) en d), kunnen verlangen dat zij aan de autoriteiten een juridisch advies verstrekken over de juridische afdwingbaarheid en de doeltreffendheid van een dergelijke clausule.

2.   Indien een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), nalaat in de contractuele bepalingen met betrekking tot relevante passiva een overeenkomstig lid 1 vereiste voorwaarde op te nemen, weerhoudt dit verzuim de afwikkelingsautoriteit er niet van om de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden met betrekking tot die passiva uit te oefenen.

3.   De EBA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen om de lijst van passiva waarvoor de in lid 1 bedoelde uitzondering geldt en de inhoud van de bij dat lid gestelde voorwaarde nader te bepalen, rekening houdend met de verschillende bedrijfsmodellen van banken.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 56

Overheidinstrumenten voor financiële stabilisatie

1.   De lidstaten mogen in overeenstemming met lid 3 van dit artikel, artikel 37, lid 10, en met het kader voor staatssteun van de Unie buitengewone openbare financiële steun verlenen door middel van aanvullende instrumenten voor financiële stabilisatie om in de afwikkeling van een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), te participeren, waaronder door rechtstreeks in te grijpen om de liquidatie ervan te voorkomen, teneinde de in artikel 31, lid 2, genoemde afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken met betrekking tot de lidstaat of de Unie als geheel. Dit geschiedt onder leiding van het bevoegde ministerie of de bevoegde overheidsdienst en in nauwe samenwerking met de afwikkelingsautoriteit.

2.   Om aan de overheidsinstrumenten voor financiële stabilisatie uitvoering te geven, dragen de lidstaten er zorg voor dat hun bevoegde ministeries of overheidsdiensten over de in de artikelen 63 tot en met 72 bedoelde afwikkelingsbevoegdheden beschikken, en dat de artikelen 66, 68, 83 en 117 van toepassing zijn.

3.   De overheidsinstrumenten voor financiële stabilisatie worden als laatste redmiddel gebruikt nadat de overige afwikkelingsinstrumenten zijn beoordeeld en zoveel mogelijk zijn benut met behoud van de financiële stabiliteit, volgens het oordeel van het bevoegde ministerie of de bevoegde overheidsdienst, na raadpleging van de afwikkelingsautoriteit.

4.   Wanneer zij de overheidinstrumenten voor financiële stabilisatie gebruiken, dragen de lidstaten er zorg voor dat hun bevoegde ministeries of overheidsdiensten en de afwikkelingsautoriteit de instrumenten slechts gebruiken als aan alle voorwaarden van artikel 32, lid 1, alsook aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

het bevoegde ministerie of de bevoegde overheidsdienst en de afwikkelingsautoriteit zijn, na raadpleging van de centrale bank en de bevoegde autoriteit, van oordeel dat het gebruik van de afwikkelingsinstrumenten niet zou volstaan om significante nadelige gevolgen voor het financiële stelsel te voorkomen;

b)

het bevoegde ministerie of de bevoegde overheidsdienst en de afwikkelingsautoriteit zijn van oordeel dat het gebruik van de afwikkelingsinstrumenten niet zou volstaan om het algemeen belang te beschermen, indien de instelling eerder al buitengewone liquiditeitssteun van de centrale bank heeft gekregen;

c)

het bevoegde ministerie of de bevoegde overheidsdienst is, na raadpleging van de bevoegde autoriteit en de afwikkelingsautoriteit, wat het tijdelijke-overheidseigendomsinstrument betreft, van oordeel dat het gebruik van de afwikkelingsmaatregelen niet zou volstaan om het algemeen belang te beschermen, indien de instelling eerder al van de overheid kapitaalsteun middels het instrument voor kapitaalsteun heeft gekregen.

5.   De instrumenten voor financiële stabilisatie bestaan uit het volgende:

a)

het publieke-kapitaalsteuninstrument als bedoeld in artikel 57;

b)

het tijdelijke-overheidseigendomsinstrument als bedoeld in artikel 58.

Artikel 57

Publieke-kapitaalsteuninstrument

1.   De lidstaten kunnen, met inachtneming van het nationale vennootschapsrecht en behoudens het bepaalde in Verordening (EU) nr. 575/2013, in de herkapitalisatie van een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), van deze richtlijn participeren door deze kapitaal te verschaffen in ruil voor de volgende instrumenten:

a)

tier 1-kernkapitaalinstrumenten;

b)

aanvullende tier 1-instrumenten, of tier 2-instrumenten.

2.   Voor zover hun aandelenparticipatie in een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), dat toelaat, dragen de lidstaten er zorg voor dat instellingen of entiteiten die kapitaalsteun krijgen als bedoeld in dit artikel, op commerciële en professionele wijze worden beheerd.

3.   Wanneer een lidstaat overeenkomstig dit artikel kapitaalsteun verleent, zorgt hij ervoor dat zijn participatie in de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), opnieuw in particuliere handen komt zodra de commerciële en financiële omstandigheden dat toelaten.

Artikel 58

Instrument voor tijdelijke overheidseigendom

1.   De lidstaten kunnen een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), tijdelijk in overheidseigendom nemen.

2.   Daartoe kan een lidstaat een of meer opdrachten tot aandelenoverdracht geven waarbij de overnemer:

a)

een gevolmachtigde van de lidstaat is; of

b)

een bedrijf is dat volledig in eigendom van de lidstaat is.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat instellingen of entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), waarop in overeenstemming met dit artikel het instrument voor tijdelijke overheidseigendom wordt toegepast op commerciële en professionele wijze worden beheerd en dat zij opnieuw in particuliere handen komen zodra de commerciële en financiële omstandigheden dat toelaten

HOOFDSTUK V

Afschrijving van kapitaalinstrumenten

Artikel 59

Vereiste van afschrijving of omzetting van kapitaalinstrumenten

1.   De bevoegdheid om kapitaalinstrumenten af te schrijven of om te zetten kan als volgt worden uitgeoefend:

a)

onafhankelijk van afwikkelingsmaatregelen; of

b)

in combinatie met een afwikkelingsmaatregel, ingeval tevens aan de in artikel 32 en 33 vermelde voorwaarden voor afwikkeling is voldaan.

2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid hebben om de relevante kapitaalinstrumenten af te schrijven of om te zetten in aandelen of andere eigendomsinstrumenten van instellingen en entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) en d).

3.   De lidstaten schrijven voor dat de afwikkelingsautoriteiten onverwijld overeenkomstig artikel 60 de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheid moeten uitoefenen met betrekking tot de relevante kapitaalinstrumenten die door een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), zijn uitgegeven, indien een of meer van de volgende omstandigheden van toepassing is of zijn:

a)

vastgesteld is dat de in de artikelen 32 en 33 bedoelde afwikkelingsvoorwaarden zijn vervuld, alvorens een afwikkelingsmaatregel te nemen;

b)

de geëigende autoriteit stelt vast dat, tenzij die bevoegdheid met betrekking tot de relevante kapitaalinstrumenten wordt uitgeoefend, de instelling of de in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), bedoelde entiteit niet langer levensvatbaar zal zijn;

c)

in het geval van door een dochteronderneming uitgegeven kapitaalinstrumenten die voor het vervullen van de eigenvermogensvereisten op individuele en geconsolideerde basis zijn erkend, doen de geëigende autoriteit van de lidstaat van de consoliderende toezichthouder en de geëigende autoriteit van de lidstaat van de dochteronderneming een gezamenlijke vaststelling in de vorm van een gezamenlijk besluit uit hoofde van artikel 92, leden 3 en 4, dat luidt dat de groep niet langer levensvatbaar zal zijn, tenzij met betrekking tot deze instrumenten de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheid wordt uitgeoefend;

d)

in het geval van door de moederonderneming uitgegeven kapitaalinstrumenten die voor het vervullen van de eigenvermogensvereisten op individuele basis op het niveau van de moederonderneming voor het voldoen aan de eigenvermogensvereisten of op geconsolideerde basis zijn erkend, stelt de geëigende autoriteit van de lidstaat van de consoliderende toezichthouder vast dat de groep niet langer levensvatbaar zal zijn, tenzij de afschrijvings- of de omzettingsbevoegdheid met betrekking tot deze instrumenten wordt uitgeoefend;

e)

de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), heeft buitengewone openbare financiële steun nodig, behoudens in een of meer van de in artikel 32, lid 4, onder d), iii), vermelde situaties.

4.   Voor de toepassing van lid 3 wordt een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), of een groep alleen geacht niet langer levensvatbaar te zijn indien beide onderstaande voorwaarden zijn vervuld:

a)

de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c), of d), of de groep faalt of waarschijnlijk zal falen;

b)

gezien de timing en andere ter zake doende omstandigheden valt het redelijkerwijze niet te verwachten dat een andere maatregel, daaronder begrepen een alternatieve maatregel van de particuliere sector of van een toezichthouder (met inbegrip van vroegtijdige-interventiemaatregelen), dan de afschrijving of omzetting van kapitaalinstrumenten, hetzij afzonderlijk, hetzij in combinatie met een afwikkelingsmaatregel, het failissement van de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), of de groep binnen een redelijk tijdsbestek zou voorkomen.

5.   Voor de toepassing van lid 4, onder a), van dit artikel wordt een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d) geacht te falen of waarschijnlijk te zullen falen indien zich een of meer van de in artikel 32, lid 4, vermelde situaties voordoen.

6.   Voor de toepassing van lid 4, onder a), van dit artikel, wordt een groep geacht te falen of waarschijnlijk te zullen falen indien de groep zijn geconsolideerde prudentiële vereisten op zodanige wijze overtreedt, of er objectieve elementen bestaan ter ondersteuning van de vaststelling dat de groep de genoemde vereisten in de nabije toekomst op zodanige wijze zal overtreden dat een optreden door de bevoegde autoriteit gerechtvaardigd zou zijn, onder meer, doch niet uitsluitend omdat de groep verliezen heeft geleden of waarschijnlijk zal lijden die haar eigen vermogen geheel of in aanzienlijke mate uitputten.

7.   Door een dochteronderneming uitgegeven kapitaalinstrumenten worden niet in grotere mate afgeschreven of tegen ongunstiger voorwaarden omgezet als bedoeld in lid 3, onder c), dan kapitaalinstrumenten van dezelfde rang die op het niveau van de moederonderneming zijn afgeschreven of omgezet.

8.   Indien een geëigende autoriteit een in lid 3 van dit artikel bedoelde vaststelling doet, stelt zij onmiddellijk de voor de betrokken instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), verantwoordelijke afwikkelingsautoriteit, indien deze verschillend is, daarvan in kennis.

9.   Voordat de geëigende autoriteit een in lid 3, onder c), van dit artikel bedoelde vaststelling doet met betrekking tot een dochteronderneming die relevante kapitaalinstrumenten uitgeeft die voor het vervullen van de eigenvermogensvereisten op individuele en geconsolideerde basis zijn erkend, voldoet zij aan de in artikel 62 vastgelegde kennisgevings- en raadplegingsvereisten.

10.   Alvorens de bevoegdheid om kapitaalinstrumenten af te schrijven of om te zetten uit te oefenen, dragen de afwikkelingsautoriteiten er zorg voor dat een waardering van de activa en passiva van de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), wordt verricht overeenkomstig artikel 36. Die waardering vormt de basis voor de berekening van de afschrijving die op de relevante kapitaalinstrumenten moet worden toegepast om de verliezen te absorberen, en van de omvang van de omzetting die op de relevante kapitaalinstrumenten moet worden toegepast om de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), te herkapitaliseren.

Artikel 60

Voorschriften voor de afschrijving of omzetting van kapitaalinstrumenten

1.   Bij het voldoen aan het in artikel 59 vastgelegde vereiste oefenen de afwikkelingsautoriteiten, met inachtneming van de rangorde van vorderingen in het kader van een normale insolventieprocedure, de afschrijvings- of de omzettingsbevoegdheid op zodanige wijze uit dat dit de volgende resultaten oplevert:

a)

tier 1-kernkapitaalinstrumenten worden eerst verlaagd in verhouding tot de verliezen en tot de volledige omvang ervan. De afwikkelingsautoriteit neemt jegens houders van tier 1-kernkapitaalinstrumenten een of meer maatregelen als bedoeld in artikel 47, lid 1;

b)

de hoofdsom van de aanvullende tier 1-instrumenten wordt afgeschreven of omgezet in tier 1-kernkapitaalinstrumenten, dan wel beide, in de mate die noodzakelijk is om de in artikel 31 bedoelde afwikkelingsdoelstellingen te bereiken of tot de volledige omvang van de relevante kapitaalinstrumenten, al naargelang hetgeen lager is;

c)

de hoofdsom van de aanvullende tier 2-instrumenten wordt afgeschreven of omgezet in tier 1-kernkapitaalinstrumenten, dan wel beide, in de mate die noodzakelijk is om de in artikel 31 bedoelde afwikkelingsdoelstellingen te bereiken of tot de volledige omvang van de relevante kapitaalinstrumenten, al naargelang hetgeen lager is.

2.   Bij afschrijving van de hoofdsom van een relevant kapitaalinstrument:

a)

is de verlaging van deze hoofdsom permanent, behoudens een opwaardering in overeenstemming met het terugbetalingsmechanisme in artikel 46, lid 3;

b)

resteert voor de houder van het relevante kapitaalinstrument geen verplichting uit hoofde van of in verband met de som die met betrekking tot dit instrument is afgeschreven, met uitzondering van alle reeds te betalen verplichtingen en elke schadevergoedingsverplichting die is ontstaan uit een beroep ingesteld ter betwisting van de rechtmatigheid van de uitoefening van de afschrijvingsbevoegdheid kunnen voortvloeien;

c)

wordt aan houders van de relevante kapitaalinstrumenten wordt geen compensatie betaald, behalve in overeenstemming met lid 3.

Punt b) belet niet dat in overeenstemming met lid 3 tier 1-kernkapitaalinstrumenten aan een houder van relevante kapitaalinstrumenten worden verstrekt.

3.   Met het oog op de omzetting van relevante kapitaalinstrumenten uit hoofde van lid 1, onder b), van dit artikel kunnen de afwikkelingsautoriteiten verlangen dat instellingen en entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) en d), tier 1-kernkapitaalinstrumenten verstrekken aan de houders van de relevante kapitaalinstrumenten. Voor het omzetten van relevante kapitaalinstrumenten moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

a)

deze tier 1-kernkapitaalinstrumenten zijn uitgegeven door de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), of door een moederonderneming van de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), met de instemming van de afwikkelingsautoriteit van de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), of, indien van toepassing, de afwikkelingsautoriteit van de moederonderneming;

b)

deze tier 1-kernkapitaalinstrumenten zijn uitgegeven voordat de instelling of in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), bedoelde entiteit aandelen of eigendomsinstrumenten heeft uitgegeven met het oog op de verschaffing van eigen vermogen door de staat of een overheidsentiteit;

c)

deze tier 1-kernkapitaalinstrumenten zijn onmiddellijk na de uitoefening van de omzettingsbevoegdheid toegekend en overgedragen;

d)

de omzettingskoers die bepaalt hoeveel tier 1-kernkapitaalinstrumenten in ruil voor elk relevant kapitaalinstrument worden verstrekt, voldoet aan de in artikel 50 neergelegde beginselen en aan alle richtsnoeren die de EBA overeenkomstig artikel 50, lid 4, heeft ontwikkeld.

4.   Met het oog op de verstrekking van tier 1-kernkapitaalinstrumenten in overeenstemming met lid 3 kunnen de afwikkelingsautoriteiten voorschrijven dat de instellingen en entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) en d), te allen tijde de vereiste voorafgaande toestemming voor de uitgifte van het relevante aantal tier 1-kernkapitaalinstrumenten moeten handhaven.

5.   Wanneer een instelling aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoet en de afwikkelingsautoriteit besluit een afwikkelingsinstrument op deze instelling toe te passen, voldoet de afwikkelingsautoriteit aan het in artikel 59, lid 3, vastgelegde vereiste voordat zij tot de toepassing van het afwikkelingsinstrument overgaat.

Artikel 61

Voor het doen van de vaststellingen verantwoordelijke autoriteiten

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de in de artikel 59, lid 3, bedoelde vaststellingen, de in dit artikel vermelde autoriteiten zijn.

2.   Iedere lidstaat wijst in het nationaal recht de geëigende autoriteit aan die verantwoordelijk is voor het doen van vaststellingen overeenkomstig artikel 59. De geëigende autoriteit kan de bevoegde autoriteit of de afwikkelingsautoriteit zijn als bedoeld in artikel 32.

3.   Indien de relevante kapitaalinstrumenten overeenkomstig artikel 92 van Richtlijn (EU) nr. 575/2013 voor het vervullen van de eigenvermogensvereisten op individuele basis zijn erkend, is de autoriteit die verantwoordelijk is voor het doen van de in artikel 59, lid 3, van deze richtlijn bedoelde vaststelling de geëigende autoriteit van de lidstaat waar overeenkomstig titel III van Richtlijn 2013/36/EU aan de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), vergunning is verleend.

4.   Indien de relevante kapitaalinstrumenten zijn uitgegeven door een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), die een dochteronderneming is en voor het vervullen van de eigenvermogensvereisten op individuele en op geconsolideerde basis zijn erkend, is de autoriteit die verantwoordelijk is voor het doen van de in artikel 59, lid 3, bedoelde vaststellingen de volgende:

a)

de geëigende autoriteit van de lidstaat waar de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), van deze richtlijn is gevestigd die deze instrumenten heeft uitgegeven overeenkomstig titel III van Richtlijn 2013/36/EU, is verantwoordelijk voor het doen van de in artikel 59, lid 3, onder b), van deze richtlijn bedoelde vaststellingen;

b)

de geëigende autoriteit van de lidstaat van de consoliderende toezichthouder en de geëigende autoriteit van de lidstaat waar de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), van deze richtlijn is gevestigd die deze instrumenten heeft uitgegeven overeenkomstig titel III van Richtlijn 2013/36/EU, is verantwoordelijk voor het doen van de gezamenlijke vaststelling in de vorm van een gezamenlijk besluit als bedoeld in artikel 59, lid 3, onder c), van deze richtlijn.

Artikel 62

Toepassing op geconsolideerde basis: procedure voor het doen van vaststellingen

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de geëigende autoriteiten aan de volgende voorwaarden voldoen voordat zij een in artikel 59, lid 3, onder b), c), d), of e), bedoelde vaststelling doen ten aanzien van een dochteronderneming die relevante kapitaalinstrumenten uitgeeft die voor het vervullen van de eigenvermogensvereisten op individuele en geconsolideerde basis zijn erkend:

a)

een geëigende autoriteit die overweegt een in artikel 59, lid 3, onder b), c), d), of e), bedoelde vaststelling te doen, stelt de consoliderende toezichthouder onverwijld daarvan in kennis alsook, indien deze verschillend is, de geëigende autoriteit in de lidstaat waar de consoliderende toezichthouder zich bevindt;

b)

een geëigende autoriteit die overweegt een in artikel 59, lid 3, onder c), bedoelde vaststelling te doen, stelt de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor elke instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), die de relevante kapitaalinstrumenten heeft uitgegeven ten aanzien waarvan de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheid moet worden uitgeoefend indien de vaststelling in kwestie zou worden gedaan, onverwijld daarvan in kennis, alsook, indien deze verschillend is, de geëigende autoriteiten in de lidstaten waar deze bevoegde autoriteiten en de consoliderende toezichthouder zich bevinden.

2.   Bij het doen van de in artikel 59, lid 3, onder c), d) of e), bedoelde vaststelling in het geval van een instelling of een groep met grensoverschrijdende activiteiten, houden de geëigende autoriteiten rekening met de mogelijke gevolgen van de afwikkeling in alle lidstaten waar de instelling of de groep actief is.

3.   Een geëigende autoriteit laat een overeenkomstig lid 1 gedane kennisgeving vergezeld gaan van een toelichting van de redenen waarom zij overweegt de vaststelling in kwestie te doen.

4.   Indien een kennisgeving overeenkomstig lid 1 is gedaan, gaat de geëigende autoriteit, na raadpleging van de in kennis gestelde bevoegde autoriteiten, het volgende na:

a)

of een alternatieve maatregel voor de uitoefening van de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheid overeenkomstig artikel 59, lid 3, beschikbaar is;

b)

indien een dergelijke alternatieve maatregel beschikbaar is, of deze daadwerkelijk kan worden toegepast;

c)

indien een dergelijke alternatieve maatregel daadwerkelijk kan worden toegepast, of er realistische vooruitzichten zijn dat de maatregel binnen een adequaat tijdsbestek de omstandigheden zou aanpakken die anders een in artikel 59, lid 3, bedoelde vaststelling zouden vereisen.

5.   Voor de toepassing van lid 4 van dit artikel worden onder „alternatieve omstandigheden” de in artikel 27 bedoelde vroegtijdige-interventiemaatregelen, de in artikel 104, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde maatregelen of een middelen- of kapitaaloverdracht van de moederonderneming verstaan.

6.   Wanneer de geëigende autoriteit, na overleg met de in kennis gestelde autoriteiten, overeenkomstig lid 4 oordeelt dat een of meer alternatieve maatregelen beschikbaar zijn, daadwerkelijk kunnen worden toegepast en de in lid 3, onder c), bedoelde uitkomst zouden opleveren, zorgt zij ervoor dat deze maatregelen worden toegepast.

7.   Wanneer de geëigende autoriteit, in een situatie als bedoeld in lid 1, onder a), na overleg met de in kennis gestelde autoriteiten, en overeenkomstig lid 4 van dit artikel oordeelt dat geen alternatieve maatregelen beschikbaar zijn die de in lid 4, onder c), bedoelde uitkomst zouden opleveren, besluit de geëigende autoriteit of de in artikel 59, lid 3, bedoelde vaststelling die in overweging is genomen, passend is.

8.   Indien een geëigende autoriteit besluit overeenkomstig artikel 59, lid 3, onder c), een vaststelling te doen, stelt zij de geëigende autoriteiten van de lidstaten waar de getroffen dochterondernemingen zich bevinden onverwijld daarvan in kennis en neemt de vaststelling de vorm aan van een gezamenlijk besluit in de zin van artikel 92, leden 3 en 4. Bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit wordt geen vaststelling uit hoofde van artikel 59, lid 3, onder c), gedaan.

9.   De afwikkelingsautoriteiten van de lidstaten waar elk van de getroffen dochterondernemingen zich bevinden, geeft terstond uitvoering aan een besluit om overeenkomstig dit artikel kapitaalinstrumenten af te schrijven of om te zetten, daarbij naar behoren rekening houdend met de spoedeisendheid van de omstandigheden.

HOOFDSTUK VI

Afwikkelingsbevoegdheden

Artikel 63

Algemene bevoegdheden

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten over alle nodige bevoegdheden beschikken om de afwikkelingsinstrumenten toe te passen op de instellingen en entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) en d), die aan de toepasselijke afwikkelingsvoorwaarden voldoen. De afwikkelingsautoriteiten hebben in het bijzonder de volgende afwikkelingsbevoegdheden, die zij afzonderlijk, of in elke combinatie met elkaar kunnen uitoefenen:

a)

de bevoegdheid om van een persoon te verlangen dat hij alle informatie verstrekt die de afwikkelingsautoriteit nodig heeft om een besluit te nemen over een afwikkelingsmaatregel en deze voor te bereiden, met inbegrip van bijwerkingen en aanvullingen van de informatie die in de afwikkelingsplannen wordt verstrekt, en dat hij informatie verstrekt in het kader van inspecties ter plaatse;

b)

de bevoegdheid om de zeggenschap over een instelling in afwikkeling over te nemen en alle aan de aandeelhouders, andere eigenaars en het leidinggevend orgaan van de instelling in afwikkeling verleende bevoegdheden uit te oefenen;

c)

de bevoegdheid om door een instelling in afwikkeling uitgegeven aandelen of andere eigendomsinstrumenten over te dragen;

d)

de bevoegdheid om rechten, activa en passiva van een instelling in afwikkeling aan een andere entiteit over te dragen, met toestemming van die entiteit;

e)

de bevoegdheid om de hoofdsom of het uitstaande verschuldigde bedrag met betrekking tot in aanmerking komende passiva van een instelling in afwikkeling (tot nul) te verlagen;

f)

de bevoegdheid om in aanmerking komende passiva van een instelling in afwikkeling om te zetten in aandelen of andere eigendomsinstrumenten van die instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c), of d), een relevante moederinstelling of een overbruggingsinstelling waaraan activa, rechten of verplichtingen van de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), worden overgedragen;

g)

de bevoegdheid om door een instelling in afwikkeling uitgegeven schuldinstrumenten in te trekken, tenzij het gaat om door zekerheid gedekte passiva als bedoeld in artikel 44, lid 2;

h)

de bevoegdheid om het nominaal aantal aandelen of andere eigendomsinstrumenten van een instelling in afwikkeling te verminderen of tot nul te herleiden en deze aandelen of andere eigendomsinstrumenten in te trekken;

i)

de bevoegdheid om een instelling in afwikkeling of een relevante moederinstelling te verplichten nieuwe aandelen of andere eigendomsinstrumenten of andere kapitaalinstrumenten, met inbegrip van preferente aandelen en voorwaardelijk converteerbare instrumenten, uit te geven;

j)

de bevoegdheid om de looptijd van door een instelling in afwikkeling uitgegeven schuldinstrumenten en andere in aanmerking komende passiva te wijzigen of het bedrag van de in het kader van dergelijke instrumenten en andere in aanmerking komende passiva verschuldigde rente of de datum waarop de rente moet worden betaald te wijzigen, met inbegrip van een tijdelijke opschorting van betaling, tenzij het gaat om door zekerheid gedekte passiva als bedoeld in artikel 44, lid 2;

k)

de bevoegdheid om financiële contracten of derivatencontracten voor de toepassing van artikel 49 te vereffenen en te beëindigen;

l)

de bevoegdheid om het leidinggevend orgaan en het hogere management van een instelling in afwikkeling te ontslaan of te vervangen.

m)

de bevoegdheid om de bevoegde autoriteit opdracht te geven de koper van een gekwalificeerde deelneming tijdig en in afwijking van de in artikel 22 van Richtlijn 2013/36/EU en in artikel 12 van Richtlijn 2014/65/EU vastgestelde termijnen te beoordelen.

2.   De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de afwikkelingsautoriteiten bij de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden niet onderworpen zijn aan een van de volgende vereisten die anders krachtens het nationale recht, een contract of een andere rechtsgrondslag van toepassing zouden zijn:

a)

behoudens artikel 3, lid 6, en artikel 85, lid 1, vereisten om de goedkeuring of toestemming van een publieke of privépersoon, met inbegrip van aandeelhouders of schuldeisers van de instelling in afwikkeling, te verkrijgen;

b)

voorafgaand aan de uitoefening van de bevoegdheid, procedurele vereisten om een persoon in kennis te stellen, met inbegrip van vereisten om kennisgevingen of prospectussen te publiceren, of documenten bij andere autoriteiten neer te leggen of te laten registreren.

De lidstaten dragen er met name zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheden op grond van dit artikel kunnen uitoefenen zonder dat voor de overdracht van de desbetreffende financiële instrumenten, rechten, activa of verplichtingen een anders van toepassing zijnde beperking of toestemmingseis geldt.

Punt b) van de eerste alinea laat de in de artikelen 81 en 83 vastgestelde vereisten en eventuele kennisgevingsvereisten in het kader van de staatssteunregels van de Unie onverlet.

3.   De lidstaten dragen er zorg voor dat, voor zover enige in lid 1 van dit artikel genoemde bevoegdheid niet toepasselijk is op een onder de werkingssfeer van artikel 1 vallende entiteit wegens de specifieke juridische vorm ervan, de afwikkelingsautoriteiten bevoegdheden hebben die zo gelijkend mogelijk zijn wat hun rechtsgevolgen betreft.

4.   De lidstaten dragen er zorg voor dat, wanneer de afwikkelingsautoriteiten de in lid 3 bedoelde bevoegdheden uitoefenen, de in deze richtlijn bedoelde vriijwaringsmaatregelen, of vrijwaringsmaatregelen met hetzelfde effect, worden toegepast op de betroffen personen, met inbegrip van aandeelhouders, schuldeisers en tegenpartijen.

Artikel 64

Aanvullende bevoegdheden

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten bij de uitoefening van een afwikkelingsbevoegdheid over de bevoegdheid beschikken om het volgende te doen:

a)

er, met inachtneming van artikel 78, voor zorgen dat een overdracht op zodanige wijze plaatsvindt dat de overgedragen financiële instrumenten, rechten, activa of passiva vrij zijn van enige aansprakelijkheid of bezwaring; voor de toepassing hiervan wordt het recht op compensatie als bedoeld in deze richtlijn niet als een aansprakelijkheid of een bezwaring beschouwd;

b)

intrekken van rechten om verdere aandelen of andere eigendomsinstrumenten te verwerven;

c)

de bevoegde autoriteit opdragen de toelating tot de handel op een gereglementeerde markt in te trekken of de officiële notering van financiële instrumenten overeenkomstig Richtlijn 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad (33) op te schorten;

d)

ervoor zorgen dat de ontvanger als de instelling in afwikkeling wordt behandeld met betrekking tot alle rechten of verplichtingen van de instelling of door de instelling in afwikkeling genomen maatregelen, met inbegrip van, behoudens de artikelen 38 en 40, alle rechten of verplichtingen in verband met de deelneming in een marktinfrastructuur;

e)

de instelling in afwikkeling of de ontvanger verplichten de ander informatie en bijstand te verstrekken; en

f)

de voorwaarden van een contract waarbij de instelling in afwikkeling partij is, annuleren of wijzigen, of een ontvanger als partij vervangen;

2.   De afwikkelingsautoriteiten oefenen de in lid 1 vermelde bevoegdheden uit indien dat door de afwikkelingsautoriteit passend wordt geacht om ervoor te helpen zorgen dat een afwikkelingsmaatregel doeltreffend is of om een of meer afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken.

3.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten bij de uitoefening van een afwikkelingsbevoegdheid bevoegd zijn om in de benodigde continuïteitsregelingen te voorzien om te garanderen dat de afwikkelingsmaatregel doeltreffend is en, in voorkomend geval, de overgedragen bedrijfsactiviteiten door de ontvanger mogen worden uitgeoefend. Deze continuïteitsregelingen omvatten met name:

a)

de continuïteit van door de instelling in afwikkeling aangegane contracten, zodat de ontvanger de rechten en verplichtingen van de instelling in afwikkeling met betrekking tot elk overgedragen financieel instrument, recht of activum of elke overgedragen verplichting overneemt en de instelling in afwikkeling (expliciet of impliciet) in alle relevante contractuele documenten vervangt;

b)

de vervanging van de instelling in afwikkeling door de ontvanger in elke juridische procedure met betrekking tot elk overgedragen financieel instrument, recht of activum of elke overgedragen verplichting.

4.   De in lid 1, onder d), en in lid 3, onder b), bedoelde bevoegdheden hebben geen invloed op het volgende:

a)

het recht van een werknemer van de instelling in afwikkeling om een arbeidscontract te beëindigen;

b)

behoudens het bepaalde in de artikelen 69, 70 en 71, ieder recht van een partij bij een contract om rechten op grond van het contract uit te oefenen, waaronder het recht om het te beëindigen indien dit overeenkomstig de contractvoorwaarden is toegestaan wegens een handeling of een nalatigheid van de instelling in afwikkeling vóór de betrokken overdracht, of van de ontvanger na de betrokken overdracht.

Artikel 65

Bevoegdheid om het verschaffen van diensten en faciliteiten te eisen

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid hebben om een instelling in afwikkeling, of groepsentiteiten daarvan, ertoe te verplichten alle diensten en faciliteiten te verschaffen die nodig zijn om de ontvanger in staat te stellen de aan hem overgedragen bedrijfsactiviteiten effectief uit te oefenen.

De eerste alinea is ook van toepassing indien de instelling in afwikkeling of betreffende groepsentiteit zich in een normale insolventieprocedure bevindt.

2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat hun afwikkelingsautoriteiten over de nodige bevoegdheden beschikken om de nakoming af te dwingen van de verplichtingen die overeenkomstig lid 1 door afwikkelingsautoriteiten in andere lidstaten aan op hun grondgebied gevestigde groepsentiteiten zijn opgelegd.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde diensten en faciliteiten zijn beperkt tot operationele diensten en faciliteiten en omvatten geen enkele vorm van financiële steun.

4.   De overeenkomstig de leden 1 en 2 verschafte diensten en faciliteiten worden onder de volgende voorwaarden verschaft:

a)

onder dezelfde voorwaarden indien de diensten en faciliteiten onmiddellijk voordat de afwikkelingsmaatregel is genomen in het kader van een overeenkomst aan de instelling in afwikkeling werden verschaft, en voor de duur van die overeenkomst;

b)

onder redelijke voorwaarden indien er geen overeenkomst is of de looptijd van de overeenkomst is verstreken.

5.   De EBA vaardigt uiterlijk op 3 juli 2015 in overeenstemming met artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren uit ter specificatie van de minimumlijst van diensten of faciliteiten die nodig zijn om de ontvanger in staat te stellen een aan hem overgedragen bedrijfsactiviteit effectief uit te oefenen.

Artikel 66

Bevoegdheid tot handhaving van door andere lidstaten genomen crisisbeheersingsmaatregelen of crisispreventiemaatregelen

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat, indien een overdracht van aandelen, andere eigendomsinstrumenten, of activa, rechten of verplichtingen, activa omvat die zich in een andere lidstaat dan de staat van de afwikkelingsautoriteit bevinden, dan wel rechten of verplichtingen naar het recht van een andere lidstaat dan de staat van de afwikkelingsautoriteit, de overdracht in of volgens het recht van die andere lidstaat uitwerking heeft.

2.   De lidstaten verlenen de afwikkelingsautoriteit die de overdracht heeft uitgevoerd of voornemens is uit te voeren, alle redelijke bijstand om te waarborgen dat de aandelen of andere eigendomsinstrumenten of activa, rechten of verplichtingen overeenkomstig alle toepasselijke vereisten van het nationale recht aan de ontvanger worden overgedragen.

3.   De lidstaten dragen er zorg voor dat aandeelhouders, schuldeisers en derden die door de in lid 1 bedoelde overdracht van aandelen, andere eigendomsinstrumenten, activa, rechten of passiva worden getroffen, niet gerechtigd zijn de overdracht te verhinderen, te betwisten of te vernietigen op grond van een rechtsbepaling van de lidstaat waar de activa zich bevinden of op grond van het op de aandelen, andere eigendomsinstrumenten, rechten of passiva toepasselijk recht.

4.   Indien een afwikkelingsautoriteit van een lidstaat (lidstaat A) de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden uitoefent, onder meer met betrekking tot kapitaalinstrumenten in overeenstemming met artikel 59, en de in aanmerking komende passiva of relevante kapitaalinstrumenten van de instelling in afwikkeling het volgende omvatten:

a)

instrumenten of passiva die vallen onder het recht van een andere lidstaat dan de staat van de afwikkelingsautoriteit die de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden heeft uitgeoefend (lidstaat B);

b)

aan in lidstaat B gevestigde schuldeisers verschuldigde passiva,

draagt lidstaat B er zorg voor dat de hoofdsom van deze passiva of instrumenten wordt verlaagd of dat de passiva of instrumenten worden omgezet op grond van de uitoefening van de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden door de afwikkelingsautoriteit van lidstaat A.

5.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de door de in lid 4 bedoelde uitoefening van afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden getroffen schuldeisers niet gerechtigd zijn krachtens een rechtsbepaling van lidstaat B om de verlaging van de hoofdsom van het instrument of het passivum, dan wel de omzetting ervan, al naargelang het geval, te betwisten.

6.   Elke lidstaat draagt er zorg voor dat het volgende overeenkomstig het recht van de lidstaat van de afwikkelingsautoriteit wordt bepaald:

a)

het recht voor aandeelhouders, schuldeisers en derden om door het instellen van beroep op grond van artikel 85 een overdracht te betwisten van in lid 1 van dit artikel bedoelde aandelen, andere eigendomsinstrumenten, activa, rechten of passiva;

b)

het recht voor schuldeisers om door het instellen van beroep op grond van artikel 85 de verlaging van de hoofdsom of de omzetting van een onder lid 4, onder a) of b), van dit artikel vallend instrument of passivum te betwisten;

c)

de in hoofdstuk VII bedoelde waarborgen voor gedeeltelijke overdrachten van in lid 1 bedoelde activa, rechten of passiva.

Artikel 67

Bevoegdheid met betrekking tot activa, rechten, passiva, aandelen en andere eigendomsinstrumenten die zich in derde landen bevinden

1.   De lidstaten bepalen dat ingeval bij een afwikkelingsmaatregel actie wordt ondernomen ten aanzien van activa die zich in een derde land bevinden, dan wel aandelen, andere eigendomsinstrumenten, rechten of passiva die onder het recht van een derde land vallen, de afwikkelingsautoriteiten kunnen verlangen dat:

a)

de bewindvoerder, curator of andere persoon die zeggenschap over de instelling in afwikkeling uitoefent en de ontvanger verplicht zijn alle noodzakelijke stappen te nemen om ervoor te zorgen dat de overdracht, de afschrijving, de omzetting of de maatregel van kracht wordt;

b)

de bewindvoerder, curator of andere persoon die zeggenschap over de instelling in afwikkeling uitoefent, verplicht is de aandelen, andere eigendomsinstrumenten, activa of rechten te houden of de passiva namens de ontvanger te voldoen totdat de overdracht, de afschrijving, de omzetting of de maatregel van kracht wordt;

c)

de redelijke uitgaven die de ontvanger bij het uitvoeren van een overeenkomstig de punten a) en b) van dit lid vereiste maatregel rechtmatig heeft gemaakt op een van de manieren als bedoeld in artikel 37, lid 7, worden vergoed.

2.   Wanneer de afwikkelingsautoriteit vaststelt dat het, ondanks alle noodzakelijke, door de bewindvoerder, curator of andere persoon genomen maatregelen als bedoeld in lid 1, onder a), uiterst twijfelachtig is of de overdracht, de omzetting of de maatregel met betrekking tot bepaalde activa in een derde land of bepaalde aandelen, andere eigendomsinstrumenten, rechten of passiva die onder het recht van een derde land vallen, van kracht wordt, gaat de afwikkelingsautoriteit niet over tot de overdracht, de omzetting of de maatregel in kwestie. Indien de afwikkelingsautoriteit reeds opdracht tot de overdracht, de afschrijving, de omzetting of de maatregel heeft gegeven, is deze opdracht met betrekking tot de desbetreffende aandelen, eigendomsinstrumenten, activa, rechten of passiva nietig.

Artikel 68

Uitsluiting van bepaalde contractuele voorwaarden in geval van vroegtijdige interventie en afwikkeling

1.   Een op zichzelf staande crisispreventiemaatregel of een crisisbeheersingsmaatregel die in overeenstemming met deze richtlijn jegens een entiteit is genomen, die een gebeurtenis omvat die rechtstreeks verband houdt met de toepassing van een dergelijke maatregel, wordt op zich uit hoofde van een door die entiteit aangegaan contract niet als een afdwingingsgrond in de zin van Richtlijn 2002/47/EG of als een insolventieprocedure in de zin van Richtlijn 98/26/EG erkend, mits bij voortduring aan de materiële verplichtingen uit hoofde van het contract, daaronder begrepen de betalings- en leveringsverplichtingen, wordt voldaan en het verschaffen van zekerheden wordt voortgezet.

Voorts wordt een crisispreventiemaatregel of crisisbeheersingsmaatregel op zichzelf niet beschouwd als een uitoefening van handhaving of als een insolventieprocedure uit hoofde van een overeenkomst die is aangegaan door:

a)

een dochteronderneming van de instelling, welke verplichtingen omvat die door de moederonderneming of enig andere entiteit in de groep zijn gegarandeerd of anderszins worden gedragen; of

b)

enige entiteit in een groep, welke kruiselingse wanbetalingsvoorzieningen (cross-default provisions) bevat.

2.   Indien afwikkelingsmaatregelen van een derde land uit hoofde van artikel 94 worden erkend, of indien een afwikkelingsautoriteit anderszins aldus besluit, worden deze maatregelen voor de toepassing van dit artikel als een crisisbeheersingsmaatregel beschouwd.

3.   Mits bij voortduring aan de materiële verplichtingen uit hoofde van het contract, daaronder begrepen de betalings- en leveringsverplichtingen, wordt voldaan en het verschaffen van zekerheden wordt voortgezet, biedt een op zichzelf staande crisispreventiemaatregel of een crisisbeheersingsmaatregel, daaronder begrepen een gebeurtenis die rechtstreeks met de toepassing van een dergelijke maatregel verband houdt, op zich niemand de mogelijkheid om:

a)

recht op beëindiging, opschorting, wijziging, saldering of verrekening uit te oefenen, waaronder in verband met een overeenkomst die is gesloten door:

i)

door een dochteronderneming waarbij de verplichtingen door een groepsentiteit worden gegarandeerd of anderszins worden gewaarborgd,

ii)

door een groepsentiteit, waarbij de overeenkomst wederzijdse tekortkomingsbepalingen (cross-default provisions) omvat;

b)

het bezit te verwerven van, de zeggenschap uit te oefenen over of het uitoefenen van een zekerheidsrecht jegens de eigendom van de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), of elke andere groepsentiteit in verband met een overeenkomst die wederzijdse tekortkomingsbepalingen omvat;

c)

afbreuk te doen aan de contractuele rechten van de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), of elke andere groepsentiteit in verband met een overeenkomst die wederzijdse tekortkomingsbepalingen omvat;.

4.   Dit artikel laat het recht van een persoon om tot een in lid 3 bedoelde handeling over te gaan onverlet indien dit recht ontstaat uit hoofde van een andere gebeurtenis dan de crisispreventiemaatregel, de crisisbeheersingsmaatregel of een gebeurtenis die rechtstreeks met de toepassing van een dergelijke maatregel verband houdt.

5.   Een opschorting of beperking uit hoofde van de artikelen 69, 70 en 71 wordt voor de toepassing van de leden 1 en 2 van dit artikel niet beschouwd als het niet naleven van een contractuele verplichting.

6.   De bepalingen van dit artikel zijn te beschouwen als bepalingen van bijzonder dwingend recht in de zin van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad (34).

Artikel 69

Bevoegdheid om bepaalde verplichtingen op te schorten

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid hebben om betalings- of leveringsverplichtingen ingevolge elk contract waarbij een instelling in afwikkeling een partij is, op te schorten vanaf de bekendmaking overeenkomstig artikel 83, lid 4, van een bericht van de opschorting tot middernacht aan het eind van de werkdag volgend op die bekendmaking in de lidstaat waar de voor de afwikkeling van de instelling in afwikkeling bevoegde autoriteit is gevestigd.

2.   Indien tijdens de periode van opschorting uitvoering moet worden gegeven aan een betalings- of leveringsverplichting, is de betaling of levering bij het verstrijken van die periode onmiddellijk verschuldigd.

3.   Indien voor een instelling in afwikkeling in het kader van een contract geldende betalings- of leveringsverplichtingen op grond van lid 1 worden opgeschort, worden de ingevolge dat contract voor de tegenpartijen van de instelling in afwikkeling geldende betalings- of leveringsverplichtingen voor dezelfde periode opgeschort.

4.   Een opschorting op grond van lid 1 is niet van toepassing op:

a)

in aanmerking komende deposito’s;

b)

betalings- en leveringsverplichtingen ten aanzien van systemen of exploitanten van systemen bestemd voor de doelstellingen van Richtlijn 98/26/EG, centrale tegenpartijen en centrale banken;

c)

in aanmerking komende vorderingen, voor de toepassing van Richtlijn 97/9/EG.

5.   Bij het uitoefenen van een bevoegdheid uit hoofde van dit artikel houden de afwikkelingsautoriteiten rekening met de gevolgen die dit zou kunnen hebben voor de ordelijke werking van de financiële markten.

Artikel 70

Bevoegdheid om de afdwinging van zekerheidsrechten te beperken

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat afwikkelingsautoriteiten bevoegd zijn om schuldeisers met een zekerheid van een instelling in afwikkeling te beperken in hun mogelijkheden om hun zekerheidsrechten in verband met activa van die instelling in afwikkeling af te dwingen vanaf de bekendmaking overeenkomstig artikel 83, lid 4, van een bericht betreffende de beperking tot middernacht aan het eind van de werkdag volgend op die bekendmaking in de lidstaat waar de instelling in afwikkeling is gevestigd.

2.   De afwikkelingsautoriteiten oefenen de in lid 1 bedoelde bevoegdheid niet uit met betrekking tot een zekerheidsrecht van systemen of exploitanten van systemen die zijn aangewezen in het kader van de toepassing van Richtlijn 98/26/EG, centrale tegenpartijen en centrale banken in verband met activa die de instelling in afwikkeling bij wijze van margestorting of zekerheid heeft toegezegd of verstrekt.

3.   Indien artikel 80 van toepassing is, zorgen de afwikkelingsautoriteiten ervoor dat alle beperkingen die uit hoofde van de in lid 1 van dit artikel bedoelde bevoegdheid zijn opgelegd, consistent zijn voor alle groepsentiteiten ten aanzien waarvan een afwikkelingsmaatregel is genomen.

4.   Bij het uitoefenen van een bevoegdheid uit hoofde van dit artikel houden de afwikkelingsautoriteiten rekening met de gevolgen die dit zou kunnen hebben voor de ordelijke werking van de financiële markten.

Artikel 71

Bevoegdheid tot tijdelijke opschorting van beëindigingsrechten

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid hebben tot opschorting van de beëindigingsrechten van een partij bij een financieel contract met een instelling in afwikkeling vanaf de bekendmaking overeenkomstig artikel 83, lid 4, van het bericht tot middernacht aan het eind van de werkdag volgend op die bekendmaking in de lidstaat waar de instelling in afwikkeling is gevestigd, mits de uitoefening van de betalings- en leveringsverplichtingen, alsook het verschaffen van zekerheden wordt voortgezet.

2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid hebben de beëindigingsrechten van een partij bij een contract met een dochteronderneming van een instelling in afwikkeling, op te schorten indien:

a)

de verplichtingen uit hoofde van dat contract door de instelling in afwikkeling gegarandeerd of anderszins ondersteund worden;

b)

de beëindigingsrechten uit hoofde van dat contract uitsluitend op de insolvabiliteit of de financiële positie van de instelling in afwikkeling zijn gebaseerd; en

c)

in het geval met betrekking tot de instelling in afwikkeling een overdrachtsbevoegdheid is uitgeoefend of kan worden uitgeoefend, hetzij:

i)

alle activa en passiva van de dochteronderneming in verband met dat contract aan de ontvanger zijn of kunnen worden overgedragen en door hem zijn of kunnen worden overgenomen; hetzij

ii)

de afwikkelingsautoriteit op een andere wijze passende bescherming biedt voor dergelijke verplichtingen.

De opschorting treedt in werking vanaf de bekendmaking van het bericht overeenkomstig artikel 83, lid 4, tot middernacht op de werkdag volgend op die bekendmaking in de lidstaat waar de dochteronderneming van de instelling in afwikkeling is gevestigd.

3.   Opschortingen uit hoofde van lid 1 of lid 2 gelden niet voor systemen of exploitanten van systemen die zijn aangewezen in het kader van de toepassing van Richtlijn 98/26/EG aangewezen, centrale tegenpartijen of centrale banken.

4.   Een persoon kan een beëindigingsrecht ingevolge een contract uitoefenen voor het einde van de in lid 1 of lid 2 bedoelde termijn indien die persoon bericht van de afwikkelingsautoriteit ontvangt dat de onder het contract vallende rechten en verplichtingen niet:

a)

niet aan een een andere entiteit worden overgedragen; of

b)

bij toepassing van het instrument van bail-in overeenkomstig artikel 43, lid 2, onder a), niet aan afschrijving of omzetting onderworpen zijn.

5.   Indien een afwikkelingsautoriteit de in lid 1 of lid 2 van dit artikel vermelde bevoegdheid tot opschorting van beëindigingsrechten uitoefent en geen bericht is bekendgemaakt overeenkomstig lid 4 van dit artikel, mogen deze rechten na afloop van de opschortingstermijn met inachtneming van artikel 68 als volgt worden uitgeoefend:

a)

indien de onder het contract vallende rechten en verplichtingen aan een andere entiteit zijn overgedragen, mag een tegenpartij beëindigingsrechten volgens de voorwaarden van dat contract alleen uitoefenen indien zich aan de zijde van de ontvanger een afdwingingsgrond blijft voordoen of zich later voordoet;

b)

indien de onder het contract vallende rechten en verplichtingen bij de instelling in afwikkeling blijven en de afwikkelingsautoriteit ten aanzien van deze instelling niet overeenkomstig artikel 43, lid 2, onder a), het instrument van bail-in op dat contract heeft toegepast, kan een tegenpartij bij het verstrijken van de opschorting uit hoofde van lid 1 beëindigingsrechten uitoefenen overeenkomstig de voorwaarden van dat contract.

6.   Bij het uitoefenen van een bevoegdheid uit hoofde van dit artikel houden de afwikkelingsautoriteiten rekening met de gevolgen die dit zou kunnen hebben voor de ordelijke werking van de financiële markten.

7.   De bevoegde autoriteiten of de afwikkelingsautoriteiten kunnen van een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), eisen dat zij gedetailleerde gegevens over financiële contracten bijhoudt.

Overeenkomstig artikel 81 van Verordening (EU) nr. 648/2012 wordt, op verzoek van een bevoegde autoriteit of een afwikkelingsautoriteit, in een transactieregister de nodige informatie ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteiten of de afwikkelingsautoriteiten om hen in staat te stellen hun verantwoordelijkheden en taken te vervullen.

8.   De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen met het oog op de bepaling van de volgende elementen voor de toepassing van lid 7:

a)

een minimumpakket aan informatie over financiële contracten die in de gedetailleerde gegevens moet zijn vervat; en

b)

de omstandigheden waaronder het vereiste dient te worden opgelegd.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 72

Uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten bij het nemen van een afwikkelingsmaatregel zeggenschap over de instelling in afwikkeling kunnen uitoefenen, teneinde:

a)

de activiteiten en diensten van de instelling in afwikkeling te verrichten met alle bevoegdheden van de aandeelhouders en het leidinggevend orgaan; en

b)

de activa en eigendom van de instelling in afwikkeling te kunnen beheren en vervreemden.

De in de eerste alinea bedoelde zeggenschap kan rechtstreeks door de afwikkelingsautoriteit of onrechtstreeks door (een) door de afwikkelingsautoriteit aangewezen persoon of personen worden uitgeoefend. De lidstaten dragen er zorg voor dat de met aandelen of andere eigendomsinstrumenten van de instelling in afwikkeling verbonden stemrechten niet kunnen worden uitgeoefend in de afwikkelingsperiode.

2.   Behoudens artikel 85, lid 1, dragen de lidstaten er tevens zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten op grond van nationale administratieve bevoegdheden en procedures via een bestuursmaatregel een afwikkelingsmaatregel kunnen nemen, zonder zeggenschap over de instelling in afwikkeling uit te oefenen.

3.   De afwikkelingsautoriteiten besluiten per geval of het passend is de afwikkelingsmaatregel met behulp van de in lid 1 of lid 2 vermelde middelen uit te voeren, rekening houdend met de afwikkelingsdoelstellingen en de algemene afwikkelingsbeginselen, de specifieke omstandigheden van de betrokken instelling in afwikkeling en de noodzaak de doeltreffende afwikkeling van grensoverschrijdende groepen te vergemakkelijken.

4.   De afwikkelingsautoriteiten worden niet geacht een schaduwdirecteur of een feitelijke directeur op grond van nationaal recht.

HOOFDSTUK VII

Waarborgen

Artikel 73

Behandeling van aandeelhouders en schuldeisers in geval van gedeeltelijke overdrachten en toepassing van het instrument van bail-in

De lidstaten dragen er zorg voor dat, na toepassing van een of meer afwikkelingsinstrumenten, en met name voor de toepassing van artikel 75:

a)

behalve indien punt b) toepassing vindt, ingeval afwikkelingsautoriteiten slechts delen van de rechten, activa en passiva van de instelling in afwikkeling overdragen, de aandeelhouders en die schuldeisers wier vorderingen niet zijn overgedragen, ter voldoening van hun vorderingen ten minste evenveel ontvangen als zij zouden hebben ontvangen mocht op het moment dat het in artikel 82 bedoelde besluit werd genomen de instelling in afwikkeling volgens een normale insolventieprocedure zijn geliquideerd;

b)

ingeval afwikkelingsautoriteiten het instrument van bail-in toepassen, de aandeelhouders en de schuldeisers wier vorderingen zijn afgeschreven of in aandelen zijn omgezet, geen grotere verliezen lijden dan zij zouden hebben geleden mocht op het moment dat het in artikel 82 bedoelde besluit werd genomen de instelling in afwikkeling vlak voor de afschrijving of omzetting volgens een normale insolventieprocedure zijn geliquideerd.

Artikel 74

Waardering van verschillen in behandeling

1.   Om te beoordelen of de aandeelhouders en de schuldeisers beter zouden zijn behandeld mocht een normale insolventieprocedure zijn geopend ten aanzien van de instelling in afwikkeling, met inbegrip van, maar niet beperkt tot de toepassing van artikel 73, dragen de lidstaten er zorg voor dat op zo kort mogelijke termijn nadat de afwikkelingsmaatregel of afwikkelingsmaatregelen heeft c.q. hebben plaatsgevonden een waardering door een onafhankelijke persoon wordt verricht. De waardering staat los van de waardering die uit hoofde van artikel 36 is verricht.

2.   Bij de waardering in de zin van lid 1 wordt het volgende bepaald:

a)

de behandeling die aandeelhouders en schuldeisers, of de desbetreffende depositogarantiestelsels, zouden hebben genoten, mocht op het moment dat het in artikel 82 bedoelde besluit werd genomen een normale insolventieprocedure zijn geopend ten aanzien van de instelling in afwikkeling waarop de afwikkelingsmaatregel of afwikkelingsmaatregelen betrekking had c.q. hadden;

b)

de daadwerkelijke behandeling die aandeelhouders en schuldeisers hebben genoten bij de afwikkeling van de instelling in afwikkeling; en;

c)

of er sprake is van een verschil tussen de onder a) bedoelde behandeling en de onder b) bedoelde behandeling.

3.   Bij de waardering wordt:

a)

aangenomen dat tegen de instelling in afwikkeling waarop de afwikkelingsmaatregel of afwikkelingsmaatregelen betrekking had c.q. hadden, op het moment dat het in artikel 82 bedoelde besluit werd genomen een normale insolventieprocedure zou zijn geopend;

b)

aangenomen dat de afwikkelingsmaatregel of afwikkelingsmaatregelen niet had c.q. hadden plaatsgevonden;

c)

geen rekening gehouden met de toekenning van buitengewone financiële overheidssteun aan de instelling in afwikkeling.

4.   De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen met het oog op de vaststelling van de methode om de waardering in de zin van dit artikel uit te voeren, in het bijzonder de methode ter beoordeling van de behandeling die aandeelhouders en schuldeisers zouden hebben genoten, mocht op het moment dat het in artikel 82 bedoelde besluit werd genomen een insolventieprocedure zijn geopend ten aanzien van de instelling in afwikkeling.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 75

Waarborg voor aandeelhouders en schuldeisers

De lidstaten dragen er zorg voor dat, indien bij de overeenkomstig artikel 74 verrichte waardering blijkt dat enige in artikel 73, bedoelde aandeelhouder of schuldeiser, of het in artikel 109, lid 1, bedoelde depositogarantiestelsel grotere verliezen heeft geleden dan deze in het kader van een normale insolventieprocedure zouden hebben geleden, deze recht heeft op de betaling van het verschil uit de financieringsregelingen voor de afwikkeling.

Artikel 76

Waarborg voor tegenpartijen bij gedeeltelijke overdrachten

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de in lid 2 beschreven bescherming in de volgende omstandigheden van toepassing is:

a)

een afwikkelingsautoriteit draagt sommige, maar niet alle, activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling over aan een andere entiteit of, in het geval de toepassing van een afwikkelingsinstrument, van een overbruggingsinstelling of vehikel voor activabeheer aan een andere persoon;

b)

een afwikkelingsautoriteit oefent de in artikel 64, lid 1, onder f), vermelde bevoegdheden uit.

2.   De lidstaten zorgen voor een adequate bescherming van de volgende regelingen en van de tegenpartijen bij de volgende regelingen:

a)

zekerheidsregelingen, waarbij een persoon bij wijze van zekerheid een werkelijk of voorwaardelijk belang in de over te dragen activa of rechten heeft, ongeacht of dat belang door specifieke activa of rechten, dan wel door middel van een vlottende zekerheid of soortgelijke regeling is gedekt;

b)

financiëlezekerheidsovereenkomsten die tot overdracht van eigendom/gerechtigdheid leiden waarbij ter dekking van de uitvoering van welbepaalde verplichtingen een zekerheid wordt verstrekt door de overdracht van de volledige eigendom van activa van de zekerheidsgever aan de zekerheidsnemer, onder voorwaarden waarin is bepaald dat de zekerheidsnemer de activa overdraagt indien die welbepaalde verplichtingen zijn uitgevoerd;

c)

verrekeningsovereenkomsten waarbij twee of meer vorderingen of verplichtingen tussen de instelling in afwikkeling en een tegenpartij met elkaar kunnen worden verrekend;

d)

salderingsovereenkomsten;

e)

gedekte obligaties;

f)

gestructureerde financieringsregelingen, met inbegrip van securitisaties en instrumenten voor hedgingdoeleinden die integraal deel uitmaken van de pool van onderliggende activa en volgens nationaal recht op gelijke wijze als gedekte obligaties gedekt zijn, die het verstrekken en aanhouden van zekerheden door een partij bij de regeling of een trustee, lasthebber of gevolmachtigde inhouden.

De adequate bescherming voor de onder a) tot en met f) van dit lid vermelde categorieën regelingen wordt verder gepreciseerd in de artikelen 77 tot en met 80, en is onderworpen aan de in de artikelen 68 tot en met 71 vermelde beperkingen.

3.   Het vereiste van lid 2 is van toepassing ongeacht het aantal partijen bij de regelingen en ongeacht of de regelingen:

a)

bij overeenkomst, trust, of andere middelen zijn opgezet, dan wel van rechtswege automatisch zijn ontstaan;

b)

ontstaan uit hoofde van, dan wel geheel of gedeeltelijk worden beheerst door het recht van een andere lidstaat of van een derde land;

4.   De Commissie stelt middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 115 maatregelen vast ter nadere bepaling van de categorieën regelingen die onder het toepassingsgebied van lid 2, onder a) tot en met f), van dit artikel vallen.

Artikel 77

Bescherming voor financiële zekerheden en verrekenings- en salderingsovereenkomsten

1.   De lidstaten dragen zorg voor een adequate bescherming van financiëlezekerheidsovereenkomsten die tot overdracht van eigendom/gerechtigdheid leiden en van verrekenings- en salderingsovereenkomsten, om te voorkomen dat sommige, maar niet alle van de rechten en verplichtingen die worden beschermd door een financiëlezekerheidsovereenkomst die leidt tot overdracht of door een verrekenings- of een salderingsovereenkomst tussen de instelling in afwikkeling en een andere persoon worden overgedragen, en om te voorkomen dat die rechten en verplichtingen die worden beschermd door een dergelijke financiëlezekerheidsovereenkomst die leidt tot overdracht of door een verrekenings- of een salderingsovereenkomst door de uitoefening van aanvullende bevoegdheden worden gewijzigd of beëindigd.

Voor de toepassing van de eerste alinea worden rechten en verplichtingen geacht door een dergelijke overeenkomst beschermd te zijn indien de partijen bij de overeenkomst recht hebben op de verrekening of saldering van deze rechten en verplichtingen.

2.   Niettegenstaande lid 1 mogen de afwikkelingsautoriteiten, waar nodig om de beschikbaarheid van de gedekte deposito’s zeker te stellen:

a)

gedekte deposito’s overdragen die onder de in lid 1 bedoelde regelingen vallen zonder andere activa, rechten en passiva over te dragen die onder dezelfde regeling vallen; en

b)

die activa, rechten en passiva overdragen, wijzigen of beëindigen zonder de gedekte deposito’s over te dragen.

Artikel 78

Bescherming voor zekerheidsregelingen

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat er voor verplichtingen die door een zekerheidsregeling zijn gedekt, in adequate bescherming is voorzien, zodat wordt voorkomen dat er zich een van de volgende gevallen voordoet:

a)

de overdracht van de activa waarmee de verplichting is gedekt, tenzij die verplichting en het voordeel van de zekerheid ook worden overgedragen;

b)

de overdracht van een gedekte verplichting, tenzij het voordeel van de zekerheid ook wordt overgedragen;

c)

de overdracht van het voordeel van de zekerheid, tenzij de gedekte verplichting ook wordt overgedragen;

d)

de wijziging of beëindiging van een zekerheidsregeling door de uitoefening van aanvullende bevoegdheden, indien deze wijziging of beëindiging tot gevolg heeft dat de verplichting niet langer wordt gedekt.

2.   Niettegenstaande lid 1 mogen de afwikkelingsautoriteiten, waar nodig om de beschikbaarheid van de gedekte deposito’s zeker te stellen:

a)

gedekte deposito’s overdragen die onder de in lid 1 bedoelde regelingen vallen zonder andere activa, rechten en passiva over te dragen die onder dezelfde regeling vallen; en

b)

die activa, rechten en passiva overdragen, wijzigen of beëindigen zonder de gedekte deposito’s over te dragen.

Artikel 79

Bescherming voor gestructureerde financieringsregelingen en gedekte obligaties

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat er voor gestructureerde financieringsregelingen, met inbegrip van de in artikel 76, lid 2, onder e) en f), bedoelde regelingen, in adequate bescherming is voorzien, zodat wordt voorkomen dat er zich een van de volgende gevallen voordoet:

a)

de overdracht van sommige, maar niet alle activa, rechten en passiva die een gestructureerde financieringsregeling of een onderdeel ervan vormen, met inbegrip van de in artikel 76, lid 2, onder e) en f), bedoelde regelingen, waarvan een van de partijen de instelling in afwikkeling is;

b)

de beëindiging of wijziging door de uitoefening van aanvullende bevoegdheden van de activa, rechten en passiva die een gestructureerde financieringsregeling of een onderdeel ervan vormen, met inbegrip van de in artikel 76, lid 2, onder e) en f), bedoelde regelingen, waarvan een van de partijen de instelling in afwikkeling is.

2.   Niettegenstaande lid 1 mogen de afwikkelingsautoriteiten, waar nodig om de beschikbaarheid van de gedekte deposito’s zeker te stellen:

a)

gedekte deposito’s overdragen die onder de in lid 1 bedoelde regelingen vallen zonder andere activa, rechten en passiva over te dragen die onder dezelfde regeling vallen; en

b)

die activa, rechten en passiva overdragen, wijzigen of beëindigen zonder de gedekte deposito’s over te dragen

Artikel 80

Gedeeltelijke overdrachten: bescherming van handels-, clearing- en afwikkelingssystemen

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de toepassing van een afwikkelingsinstrument geen afbreuk doet aan het functioneren van systemen en regels van systemen die onder Richtlijn 98/26/EG vallen wanneer de afwikkelingsautoriteit:

a)

sommige, maar niet alle, activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling aan een andere entiteit overdraagt;

b)

bevoegdheden op grond van artikel 64 uitoefent om de voorwaarden van een contract waarvan een van de partijen de instelling in afwikkeling is, te annuleren of te wijzigen, dan wel om een ontvanger als partij te vervangen.

2.   Met name mag een in lid 1 van dit artikel bedoelde overdracht, annulering of wijziging een overboekingsopdracht niet herroepen in strijd met artikel 5 van Richtlijn 98/26/EG; evenmin mag de afdwingbaarheid worden gewijzigd of tenietgedaan van overboekingsopdrachten en verrekening zoals voorgeschreven bij de artikelen 3 en 5 van die richtlijn, van het gebruik van middelen, effecten of kredietfaciliteiten zoals voorgeschreven bij artikel 4 daarvan of van de bescherming van zakelijke zekerheden zoals voorgeschreven bij artikel 9 daarvan.

HOOFDSTUK VIII

Procedurele verplichtingen

Artikel 81

Kennisgevingsvereisten

1.   De lidstaten eisen dat het leidinggevend orgaan van een instelling of een in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), bedoelde entiteit de bevoegde autoriteit in kennis stelt wanneer het van oordeel is dat de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), faalt of waarschijnlijk gaat falen in de zin van artikel 32, lid 4.

2.   De bevoegde autoriteiten brengen de betrokken afwikkelingsautoriteiten op de hoogte van elke kennisgeving als bedoeld in lid 1 van dit artikel, en van elke crisipreventiemaatregel of maatregelen als bedoeld in artikel 104 van Richtlijn 2013/36/EU die zij een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), van deze richtlijn verplichten te nemen.

3.   Indien een bevoegde autoriteit of afwikkelingsautoriteit oordeelt dat met betrekking tot een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), aan de in artikel 32, lid 1, onder a) en b), gestelde voorwaarden is voldaan, deelt zij dit oordeel onverwijld aan de volgende autoriteiten mee, indien deze van de bevoegde autoriteit verschillen:

a)

de afwikkelingsautoriteit voor die instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d);

b)

de bevoegde autoriteit voor die instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d);

c)

de bevoegde autoriteit voor elk bijkantoor van die instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d);

d)

de afwikkelingsautoriteit voor elk bijkantoor van die instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d);

e)

de centrale bank;

f)

het depositogarantiestelsel waarbij een kredietinstelling is aangesloten indien zulks noodzakelijk is voor het vervullen van de functies van het depositogarantiestelsel;

g)

het voor de financieringsregelingen voor de afwikkeling bevoegde orgaan, indien zulks noodzakelijk is voor het vervullen van de functies van het depositogarantiestelsel;

h)

in voorkomend geval, de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau;

i)

het bevoegde ministerie;

j)

indien er krachtens titel VII, hoofdstuk 3, van Richtlijn 2013/36/EU toezicht op geconsolideerde basis op de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), van deze richtlijn wordt uitgeoefend, de consoliderende toezichthouder; en

k)

de ESRB en de aangewezen nationale macroprudentiële autoriteit.

4.   Wanneer de doorgifte van informatie als bedoeld in de leden 3, onder f) en g), niet het vereiste niveau van vertrouwelijkheid garandeert, stelt de bevoegde autoriteit of de afwikkelingsautoriteit alternatieve communicatieprocedures vast die én de verwezenlijking van dezelfde doelstellingen én het passende niveau van vertrouwelijkheid garanderen.

Artikel 82

Besluit van de afwikkelingsautoriteit

1.   Bij ontvangst van een mededeling van de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 81, lid 3, of op eigen initiatief, beoordeelt de afwikkelingsautoriteit of de in artikel 32, lid 1, en artikel 33 gestelde voorwaarden met betrekking tot de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), in kwestie zijn vervuld.

2.   Een besluit betreffende het al dan niet nemen van afwikkelingsmaatregelen met betrekking tot een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), wordt uiteengezet in een bericht dat de volgende informatie bevat:

a)

de redenen voor dat besluit, met inbegrip van de vaststelling dat de instelling wel of niet voldoet aan de voorwaarden voor afwikkeling;

b)

de maatregel die de afwikkelingsautoriteit voornemens is te treffen, met inbegrip van, in voorkomend geval, het besluit om liquidatie aan te vragen, de benoeming van een bewindvoerder en enige andere maatregel in het kader van normale insolventieprocedures of, met inachtneming van artikel 37, lid 9, krachtens de nationale wetgeving.

3.   De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen met het oog op de vaststelling van de procedures en inhoud met betrekking tot de volgende vereisten:

a)

de in artikel 81, leden 1, 2 en3, bedoelde kennisgevingen;

b)

de in lid 83 bedoelde kennisgeving van een opschorting.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 vast te stellen.

Artikel 83

Procedurele verplichtingen van afwikkelingsautoriteiten

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk na het nemen van een afwikkelingsmaatregel voldoen aan de in de leden 2, 3 en 4 vastgelegde vereisten.

2.   De afwikkelingsautoriteit stelt de instelling in afwikkeling en de onderstaande autoriteiten, indien deze verschillend zijn, in kennis:.

a)

de bevoegde autoriteit voor de instelling in afwikkeling;

b)

de bevoegde autoriteit van elk bijkantoor van de instelling in afwikkeling;

c)

de centrale bank;

d)

het depositogarantiestelsel waarbij de kredietinstelling in afwikkeling is aangesloten;

e)

het voor de financieringsregelingen voor de afwikkeling bevoegde orgaan;

f)

in voorkomend geval, de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau;

g)

het bevoegde ministerie;

h)

indien er krachtens titel VII, hoofdstuk 3, van Richtlijn 2013/36/EU toezicht op geconsolideerde basis op de instelling in afwikkeling wordt uitgeoefend, de consoliderende toezichthouder;

i)

de aangewezen nationale macroprudentiële autoriteit en de ESRB;

j)

de Commissie, de Europese Centrale Bank, de EAEM, de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) („EIOPA”), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 en de EBA;

k)

indien de instelling in afwikkeling een instelling is in de zin van artikel 2, onder b), van Richtlijn 98/26/EG, de exploitanten van de systemen waaraan zij deelneemt.

3.   Een in lid 2 bedoelde kennisgeving bevat een kopie van elke maatregel of elk instrument door middel waarvan de desbetreffende bevoegdheden worden uitgeoefend en geeft de datum aan vanaf wanneer de afwikkelingsmaatregel of afwikkelingsmaatregelen van kracht is c.q. zijn.

4.   De afwikkelingsautoriteit maakt via de volgende middelen hetzij een kopie van de maatregel of het instrument door middel waarvan de afwikkelingsmaatregel is genomen, hetzij een bericht waarin de gevolgen van de afwikkelingsmaatregel, en met name de gevolgen ervan voor kleine klanten en, in voorkomend geval, de voorwaarden en de in de artikelen 69, 70 en 71 bedoelde opschortings- of beperkingsperiode, worden samengevat, bekend of laat een dergelijke kopie of een dergelijk bericht bekendmaken:

a)

op haar officiële website;

b)

op de website van de bevoegde overheid indien deze verschilt van de afwikkelingsautoriteit, en op de website van de EBA;

c)

op de website van de instelling in afwikkeling;

d)

indien de aandelen, andere eigendomsinstrumenten of schuldinstrumenten van de instelling in afwikkeling ter verhandeling op een gereglementeerde markt worden toegelaten, de voor de bekendmaking van gereglementeerde informatie met betrekking tot de instelling in afwikkeling overeenkomstig artikel 21, lid 1, van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad (35) gebruikte middelen.

5.   Indien de aandelen, eigendomsinstrumenten of schuldinstrumenten niet ter verhandeling op een gereglementeerde markt worden toegelaten, draagt de afwikkelingsautoriteit er zorg voor dat de documenten die als bewijsstuk van de in lid 4 bedoelde instrumenten fungeren, worden toegezonden aan de aandeelhouders en schuldeisers van de instelling in afwikkeling die bekend zijn van de aan de afwikkelingsautoriteit ter beschikking staande registers of gegevensbanken van de instelling in afwikkeling.

Artikel 84

Vertrouwelijkheid

1.   De volgende personen zijn aan de vereisten van het beroepsgeheim gebonden:

a)

de afwikkelingsautoriteiten;

b)

bevoegde autoriteiten en de EBA;

c)

bevoegde ministeries;

d)

krachtens deze richtlijn aangestelde bijzondere bestuurders of tijdelijke bewindvoerders;

e)

potentiële verwervers met wie door de bevoegde autoriteiten contact wordt opgenomen of die door de afwikkelingsautoriteiten worden benaderd, ongeacht of dat contact of verzoek ter voorbereiding van het gebruik van het instrument van verkoop van de onderneming plaatsvond, en ongeacht of het verzoek in een verwerving uitmondde;

f)

auditors, boekhouders, juridische en professionele adviseurs, taxateurs en andere deskundigen die rechtstreeks of onrechtstreeks door de afwikkelingsautoriteiten, de bevoegde autoriteiten, de bevoegde ministeries of onder e) bedoelde potentiële verwervers in de arm zijn genomen;

g)

organen die depositogarantiestelsels beheren;

h)

organen die beleggercompensatiestelsels beheren

i)

het voor de financieringsregelingen voor de afwikkeling bevoegde orgaan;

j)

centrale banken en andere bij het afwikkelingsproces betrokken autoriteiten;

k)

een overbruggingsinstelling of een vehikel voor activabeheer;

l)

alle andere personen die rechtstreeks of onrechtstreeks, op permanente basis of incidenteel, aan de onder a) tot en met k) bedoelde personen diensten verlenen of hebben verleend;

m)

het hogere management, leden van het leidinggevend orgaan, en werknemers van de onder a) tot en met k) bedoelde organen of entiteiten, voor, tijdens en na hun benoeming.

2.   Om te waarborgen dat de in lid 1 en lid 3 vastgestelde vertrouwelijkheidsvereisten worden nageleefd dragen de in de punten a), b), c), g), h), j) en k) van lid 1 bedoelde personen er zorg voor dat er interne regels met betrekking tot vertrouwelijkheid worden vastgesteld, waaronder regels die specifiek tot doel hebben de vertrouwelijkheid te waarborgen van informatie die wordt uitgewisseld tussen de personen die rechtstreeks bij het afwikkelingsproces betrokken zijn.

3.   Onverminderd de algemene strekking van de vereisten van lid 1, mogen de in dat lid bedoelde personen aan geen enkele persoon of autoriteit vertrouwelijke informatie bekendmaken waarvan zij bij de uitoefening van hun beroepswerkzaamheden of via een bevoegde autoriteit of afwikkelingsautoriteit in verband met hun taken als bedoeld in deze richtlijn kennis hebben gekregen, behalve, het kader van de uitoefening van zijn taken als bedoeld in deze richtlijn, in een zodanig samengevatte of geaggregeerde vorm dat individuele instellingen of entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), niet kunnen worden geïdentificeerd of met de uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming van de autoriteit of de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), die de informatie had verschaft.

De lidstaten dragen er zorg voor dat geen vertrouwelijke informatie bekend wordt gemaakt door de in lid 1 bedoelde personen en dat de mogelijke effecten van de bekendmaking van informatie op het openbaar belang met betrekking tot het financieel, monetair of economisch beleid, op de commerciële belangen van natuurlijke en rechtspersonen, en op het doel van inspecties, op onderzoeken en op controles, worden beoordeeld.

De procedure voor het controleren van de effecten van de bekendmaking van informatie houdt onder meer in dat in het bijzonder wordt gekeken naar de effecten van een mogelijke bekendmaking van de inhoud en de details van het herstel- en afwikkelingsplan als bedoeld in de artikelen 5, 7, 10, 11 en 12, en van de resultaten van beoordelingen als bedoeld in de artikelen 6, 8 en 15.

Elke in lid 1 bedoelde persoon of entiteit is in overeenstemming met de nationale wetgeving civielrechtelijk aansprakelijk in het geval van een overtreding op het bepaalde in dit artikel.

4.   De bepalingen van dit artikel beletten niet dat:

a)

werknemers en deskundigen van de in lid 1, onder a) tot en met j), vermelde organen of entiteiten onderling binnen elk orgaan of entiteit informatie delen; of

b)

de afwikkelingsautoriteiten en de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van hun werknemers en deskundigen, informatie delen met elkaar en met andere afwikkelingsautoriteiten in de Unie, andere bevoegde autoriteiten in de Unie, bevoegde ministeries, centrale banken, depositogarantiestelsels, beleggercompensatiestelsels, voor normale insolventieprocedures bevoegde autoriteiten, autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het handhaven van het stabiliteit van het financiële systeem in lidstaten door het gebruik van macroprudentiële regels, personen die belast zijn met het uitvoeren van wettelijke controles van rekeningen, de EBA, of, behoudens artikel 98, autoriteiten van derde landen die taken uitoefenen die gelijkwaardig zijn aan de taken van de afwikkelingsautoriteiten, of, behoudens strikte eisen inzake vertrouwelijkheid, van een potentiële verwerver of in voorkomend geval ieder ander persoon, met het oog op het plannen of uitvoeren van een afwikkelingsmaatregel.

5.   Niettegenstaande andere bepalingen van dit artikel, kunnen de lidstaten toestaan dat de uitwisseling van informatie plaatsvindt met elk van de volgende partijen:

a)

elk ander persoon, behoudens strikte vertrouwelijkheidsvereisten, waar dit noodzakelijk is voor het plannen of uitvoeren van een afwikkelingsmaatregelen;

b)

parlementaire onderzoekscommissies in hun lidstaat, de rekenkamer of rekenkamers van hun lidstaat en andere entiteiten die belast zijn met onderzoek in hun lidstaat, onder passende voorwaarden; en

c)

nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op systemen voor het betalingsverkeer, de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor gewone insolventieprocedures, de autoriteiten aan welke van overheidswege het toezicht op andere entiteiten uit de financiële sector is opgedragen, de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op financiële markten en verzekeringsondernemingen de inspecteurs die namens hen optreden, de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het bewaren van de stabiliteit van het financiële stelsel in de lidstaten door middel van macroprudentiële regels, de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het zekerstellen van de stabiliteit van het financiële stelsel, en personen die belast zijn met het uitvoeren van de controle op de financiële overzichten;

6.   Dit artikel laat de nationale wetgeving betreffende het bekendmaken van informatie voor juridische procedures in strafrecht- of civielrechtelijke zaken onverlet.

7.   De EBA vaardigt uiterlijk op 3 juli 2015 overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren uit met het oog op de bepaling van de wijze waarop informatie in een samengevatte of geaggregeerde vorm moet worden verschaft voor de toepassing van lid 3.

HOOFDSTUK IX

Recht van beroep en uitsluiting van andere acties

Artikel 85

Voorafgaande rechterlijke goedkeuring en het recht van betwisting van besluiten

1.   De lidstaten kunnen verlangen dat voor een besluit tot het nemen van een crisispreventie- of crisisbeheersingsmaatregel voorafgaande rechterlijke goedkeuring vereist is, mits met betrekking tot een beslissing tot het nemen van een crisisbeheersingsmaatregel overeenkomstig het nationaal recht, de procedures voor de goedkeuring van de aanvraag en de beoordeling van de aanvraag door de rechtbank snel worden afgerond.

2.   De lidstaten nemen in hun nationale recht een recht op beroep op dat kan worden ingesteld tegen een besluit tot het nemen van een crisispreventiemaatregel of een besluit tot het uitoefenen, krachtens deze richtlijn, van een bevoegdheid anders dan een crisisbeheersingsmaatregel.

3.   De lidstaten dragen er zorg dat alle personen die getroffen worden door een besluit tot het nemen van een crisisbeheersingsmaatregel het recht hebben om beroep tegen dat besluit in te stellen. De lidstaten dragen er zorg voor dat de rechterlijke toetsing snel wordt afgerond en dat de nationale rechtbanken zich bij hun eigen toetsing baseren op de gedetailleerde economische beoordeling van de feiten zoals uitgevoerd door de afwikkelingsautoriteit.

4.   Het recht op beroep als bedoeld in lid 3 is onderworpen aan de volgende bepalingen:

a)

het instellen van beroep leidt niet tot automatische opschorting van de gevolgen van het betwiste besluit;

b)

het besluit van de afwikkelingsautoriteit is onmiddellijk afdwingbaar en geeft aanleiding tot een weerlegbaar vermoeden dat een opschorting van de handhaving ervan tegen het algemeen belang indruist.

Indien zulks noodzakelijk is om de belangen te beschermen van te goeder trouw handelende derden die uit hoofde van het gebruik van afwikkelingsinstrumenten of de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden door een afwikkelingsautoriteit aandelen, andere eigendomsinstrumenten, activa, rechten of passiva van de instelling in afwikkeling hebben gekocht, laat de annulering van een besluit van een afwikkelingsautoriteit de latere administratieve handelingen of transacties van de afwikkelingsautoriteit in kwestie welke op het geannuleerde besluit van de afwikkelingsautoriteit zijn gebaseerd onverlet. In dat geval zijn rechtsmiddelen voor een onrechtmatig besluit of onrechtmatige maatregel van de afwikkelingsautoriteiten beperkt tot compensatie voor het door de verzoeker als gevolg van het besluit of de maatregel geleden verlies.

Artikel 86

Beperkingen op andere procedures

1.   Onverminderd artikel 82, lid 2, onder b), dragen de lidstaten er zorg voor dat geen normale insolventieprocedures mogen worden geopend met betrekking tot een instelling in afwikkeling of een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), waarvoor is vastgesteld dat aan de afwikkelingsvoorwaarden is voldaan, behalve op initiatief van de afwikkelingsautoriteit, en dat een besluit om een normale insolventieprocedure te openen ten aanzien van een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), uitsluitend met toestemming van de afwikkelingsautoriteit mag worden genomen.

2.   Voor de toepassing van lid 1 dragen de lidstaten er zorg voor dat:

a)

de bevoegde autoriteiten en de afwikkelingsautoriteiten onverwijld in kennis worden gesteld van aanvragen tot het openen van normale insolventieprocedures ten aanzien van een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), ongeacht of die instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), in afwikkeling is, dan wel overeenkomstig artikel 83, leden 4 en 5, een besluit is bekendgemaakt;

b)

niet over de aanvraag mag worden beslist, tenzij de onder a) bedoelde kennisgeving is gedaan en er zich een van de volgende situaties voordoet:

i)

de afwikkelingsautoriteit heeft de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de normale insolventieprocedure in kennis gesteld van het feit dat zij niet voornemens is een afwikkelingsmaatregel te nemen met betrekking tot de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) en d);

ii)

er is een termijn van zeven dagen verstreken vanaf de datum waarop de onder a) bedoelde kennisgevingen zijn gedaan.

3.   Onverminderd een ingevolge artikel 70 opgelegde beperking van de afdwinging van zekerheidsrechten, dragen de lidstaten er zorg voor dat, indien zulks voor de doeltreffende toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden noodzakelijk is, de afwikkelingsautoriteiten de rechtbank kunnen verzoeken gedurende een in het licht van de nagestreefde doelstelling passende termijn opschorting te verlenen van een gerechtelijke maatregel of procedure waarbij een instelling in afwikkeling een partij is of wordt.

TITEL V

GRENSOVERSCHRIJDENDE GROEPSAFWIKKELING

Artikel 87

Algemene beginselen inzake besluitvorming waarbij verscheidene lidstaten betrokken zijn

Bij het nemen van besluiten of maatregelen op grond van deze richtlijn die in een of meer lidstaten effect kunnen hebben, dragen de lidstaten er zorg voor dat hun autoriteiten de volgende algemene beginselen in acht nemen:

a)

de besluitvorming moet doeltreffend zijn en de afwikkelingskosten moeten zo laag mogelijk worden gehouden wanneer afwikkelingsmaatregelen worden genomen;

b)

besluiten en maatregelen moeten tijdig en met gepaste spoed worden gemaakt indien zulks is vereist;

c)

de afwikkelingsautoriteiten, de bevoegde en de andere autoriteiten werken samen om ervoor te zorgen dat besluiten en maatregelen gecoördineerd en efficiënt worden genomen;

d)

rollen en verantwoordelijkheden van de bevoegde autoriteiten in elke lidstaatworden duidelijk omschreven;

e)

de belangen van de lidstaten waar de EU-moederondernemingen zijn gevestigd, worden zorgvuldig meegewogen en in het bijzonder het effect van een besluit of maatregel, of het uitblijven daarvan, op de financiële stabiliteit, de begrotingsmiddelen, het afwikkelingsfonds, het depositogarantiestelsel of het beleggerscompensatiestelsel van die lidstaten;

f)

de belangen van elke individuele lidstaat waar een dochteronderneming is gevestigd, worden zorgvuldig meegewogen en in het bijzonder het effect van een besluit of maatregel, of het uitblijven daarvan, op de financiële stabiliteit, de begrotingsmiddelen, het afwikkelingsfonds, het depositogarantiestelsel of het beleggerscompensatiestelsel van die lidstaten;

g)

de belangen van elke lidstaat waar zich significante bijkantoren bevinden, worden zorgvuldig meegewogen en in het bijzonder het effect van een besluit of maatregel, of het uitblijven daarvan, op de financiële stabiliteit van die lidstaten;

h)

de doelstelling de belangen van de verschillende betrokken lidstaten af te wegen en te voorkomen dat de belangen van een specifieke lidstaat of lidstaten worden geschaad of onbillijk worden beschermd, en dat de lasten oneerlijk worden verdeeld tussen de lidstaten, wordt naar behoren in acht genomen;

i)

elke verplichting uit hoofde van deze richtlijn om een autoriteit te raadplegen alvorens een besluit of maatregel te nemen houdt ten minste de verplichting in die autoriteit te raadplegen ten aanzien van die elementen van het voorgestelde besluit of de voorgestelde maatregel die waarschijnlijk een effect op:

i)

de EU-moederonderneming, de dochteronderneming of het bijkantoor; en

ii)

de stabiliteit van de lidstaat waar de EU-moederonderneming, de dochteronderneming of het bijkantoor gevestigd is of zich bevindt;

j)

afwikkelingsautoriteiten houden bij het nemen van afwikkelingsmaatregelen rekening met, en geven gevolg aan de in artikel 13 bedoelde afwikkelingsplannen, tenzij de afwikkelingsautoriteiten, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, van oordeel zijn dat de afwikkelingsdoelstellingen op doeltreffender wijze kunnen worden verwezenlijkt door maatregelen waarin in de afwikkelingsplannen niet is voorzien;

k)

het transparantievereiste, indien een voorgesteld besluit of een voorgestelde maatregel waarschijnlijk gevolgen heeft voor de financiële stabiliteit, de begrotingsmiddelen, het afwikkelingsfonds, het depositogarantiestelsel of het beleggerscompensatiestelsel van elke betrokken lidstaat; en

l)

de onderkenning dat coördinatie en samenwerking waarschijnlijk tot een resultaat leiden waarbij de totale afwikkelingskosten lager uitvallen.

Artikel 88

Afwikkelingscolleges

1.   Afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau richten afwikkelingscolleges op om de in de artikelen 12, 13, 16, 18, 45, 91 en 92 bedoelde taken uit te voeren en, in voorkomend geval, de samenwerking en coördinatie met afwikkelingsautoriteiten van derde landen te verzekeren.

Afwikkelingscolleges verschaffen met name een kader voor de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau en de andere betrokken afwikkelingsautoriteiten en, in voorkomend geval, bevoegde autoriteiten en consoliderende toezichthouders om de volgende taken uit te voeren:

a)

uitwisselen van informatie die relevant is voor de opstelling van groepsafwikkelingsplannen, voor de uitoefening op groepen van voorbereidende en preventiebevoegdheden en voor groepsafwikkeling;

b)

opstellen van groepsafwikkelingsplannen uit hoofde van de artikelen 12 en 13;

c)

beoordelen van de afwikkelbaarheid van groepen uit hoofde van artikel 16;

d)

uitoefenen van bevoegdheden om obstakels voor de afwikkelbaarheid van groepen overeenkomstig artikel 18 aan te pakken of te verwijderen;

e)

een beslissing nemen inzake de noodzaak van het opzetten van een groepsafwikkelingsregeling als bedoeld in de artikelen 91 of 92;

f)

een akkoord sluiten over een overeenkomstig artikel 91 of 92 voorgestelde groepsafwikkelingsregeling;

g)

coördineren van de openbare communicatie van groepsafwikkelingsstrategieën en -plannen;

h)

coördineren van het gebruik van op grond van titel VII opgezette financieringsregelingen;

i)

vaststellen van de minimumvereisten voor groepen op geconsolideerd en subsidiair niveau overeenkomstig artikel 45.

Voorts kunnen afwikkelingscolleges worden benut als discussieforum voor vraagstukken betreffende grensoverschrijdende groepsafwikkeling.

2.   De volgende entiteiten zijn leden van het afwikkelingscollege:

a)

de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau;

b)

de afwikkelingsautoriteiten van elke lidstaat waarin een aan toezicht op geconsolideerde basis onderworpen dochteronderneming is gevestigd;

c)

de afwikkelingsautoriteiten van de lidstaten waar een moederonderneming van een of meer instellingen van de groep, die een in artikel 1, lid 1, onder d), bedoelde entiteit is, gevestigd is;

d)

de afwikkelingsautoriteiten van lidstaten waar significante bijkantoren zijn gevestigd;

e)

de consoliderende toezichthouder en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten indien de afwikkelingsautoriteit een lid van het afwikkelingscollege is. Wanneer de bevoegde autoriteit van een lidstaat niet de centrale bank van de lidstaat is, kan de bevoegde autoriteit besluiten zich door een vertegenwoordiger van de centrale bank van de lidstaat te laten vergezellen;

f)

de bevoegde ministeries, indien de afwikkelingsautoriteiten die lid zijn van het afwikkelingscollege, niet de bevoegde ministeries zijn;

g)

de voor de depositogarantiestelsels bevoegde overheidsinstantie van een lidstaat, indien de afwikkelingsautoriteit van die lidstaat lid is van een afwikkelingscollege;

h)

de EBA, behoudens lid 4.

3.   De afwikkelingsautoriteiten van derde landen kunnen, indien een moederonderneming of een in de Unie gevestigde instelling een zich in die landen bevindende dochterinstelling of een bijkantoor heeft dat als significant zou worden beschouwd indien het zich in de Unie bevond, op hun verzoek uitgenodigd worden om als waarnemer deel te nemen aan het afwikkelingscollege, mits zij onderworpen zijn aan vertrouwelijkheidsvereisten die naar het oordeel van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau gelijkwaardig zijn aan die welke bij artikel 98 zijn vastgelegd.

4.   De EBA draagt bij tot het bevorderen en monitoren van de efficiënte, doeltreffende en consistente werking van afwikkelingscolleges overeenkomstig internationale normen. Te dien einde wordt de EBA uitgenodigd om aan de vergaderingen van het afwikkelingscollege deel te nemen. De EBA heeft geen stemrecht bij stemmingen in het afwikkelingscollege.

5.   De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau is voorzitter van het afwikkelingscollege. In die hoedanigheid zal zij:

a)

schriftelijke regelingen en procedures voor de werking van het afwikkelingscollege opstellen, na raadpleging van de andere leden van het afwikkelingscollege;

b)

alle werkzaamheden van het afwikkelingscollege coördineren;

c)

alle vergaderingen bijeenroepen en voorzitten, en alle leden van het afwikkelingscollege vooraf volledig informeren over de organisatie van vergaderingen van het afwikkelingscollege, de voornaamste agendapunten en de in overweging te nemen punten;

d)

de leden van het afwikkelingscollege op de hoogte houden van geplande vergaderingen zodat zij kunnen verzoeken deel te nemen;

e)

beslissen, op basis van de specifieke behoeften, welke leden en waarnemers voor bepaalde vergaderingen van het afwikkelingscollege moeten worden uitgenodigd, met inachtneming van het belang van het te bespreken punt voor die leden en waarnemers, met name het potentiële effect op de financiële stabiliteit in de betrokken lidstaten;

f)

alle leden van het college tijdig informeren over de besluiten en resultaten van die vergaderingen.

De aan het afwikkelingscollege deelnemende leden werken nauw samen.

In afwijking van punt e) hebben de afwikkelingsautoriteiten het recht aan de vergaderingen van het afwikkelingscollege deel te nemen wanneer er punten op de agenda staan waarover een gezamenlijk besluit moet worden genomen of er agendapunten zijn die een in hun lidstaat gelegen groepsentiteit betreffen.

6.   Afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau zijn niet verplicht een afwikkelingscollege op te richten indien andere groepen of colleges dezelfde functies vervullen en dezelfde taken uitvoeren als die welke in dit artikel zijn vermeld en alle in dit artikel en artikel 90 vastgelegde voorwaarden en procedures, met inbegrip van die betreffende lidmaatschap van en deelname aan afwikkelingscolleges, in acht nemen. In een dergelijk geval worden alle in deze richtlijn voorkomende verwijzingen naar afwikkelingscolleges tevens beschouwd als verwijzingen naar deze andere groepen of colleges.

7.   De EBA ontwikkelt, rekening houdend met internationale normen, ontwerpen van technische reguleringsnormen met het oog op de bepaling van de operationele werking van de afwikkelingscolleges voor het verrichten van de in lid 1 bedoelde taken.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de in de eerste alinea bedoelde reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 89

Europese afwikkelingscolleges

1.   Indien een instelling van een derde land of een moederonderneming van een derde land EU-dochterinstellingen heeft in twee of meer lidstaten, of twee of meer EU-bijkantoren die door twee of meer lidstaten significant worden beschouwd, richten de afwikkelingsautoriteiten van de lidstaten waar deze EU-dochterinstellingen gevestigd zijn of waar deze significante bijkantoren zich bevinden, een Europees afwikkelingscollege op.

2.   Met betrekking tot de dochterinstellingen en, indien het om voor bijkantoren relevante taken gaat, de bijkantoren vervult het Europees afwikkelingscollege de functies en voert het de taken uit die in artikel 88 zijn vermeld.

3.   Indien een overeenkomstig artikel 127, lid 3, derde alinea, van Richtlijn 2013/36/EU in de Unie opgerichte financiële holding EU-dochterondernemingen of significante bijkantoren heeft, wordt het Europees afwikkelingscollege met het oog op het toezicht op geconsolideerde basis op grond van die richtlijn, voorgezeten door de afwikkelingsautoriteit van de lidstaat waarin de consoliderende toezichthouder zich bevindt.

Indien de eerste alinea niet van toepassing is, bereiken de leden van het Europees afwikkelingscollege een akkoord over de voorzitter en benoemen hem of haar.

4.   De lidstaten kunnen, indien alle betrokken partijen daarmee instemmen, afzien van het vereiste een Europees afwikkelingscollege op te richten indien andere groepen of colleges, met inbegrip van een krachtens artikel 88 opgericht afwikkelingscollege, dezelfde functies vervullen en dezelfde taken uitvoeren die in dit artikel zijn bepaald, en voldoen aan alle in dit artikel en artikel 90 vastgelegde voorwaarden en procedures, met inbegrip van die betreffende het lidmaatschap van en de deelname aan Europese afwikkelingscolleges. In een dergelijk geval worden alle in deze richtlijn voorkomende verwijzingen naar Europese afwikkelingscolleges tevens beschouwd als verwijzingen naar deze andere groepen of colleges.

5.   Behoudens de leden 3 en 4 functioneert een Europees afwikkelingscollege anders overeenkomstig artikel 88.

Artikel 90

Informatie-uitwisseling

1.   Behoudens artikel 84 verstrekken de afwikkelingsautoriteiten en de bevoegde autoriteiten elkaar op verzoek alle informatie die relevant is voor de uitoefening van de taken waarmee de andere autoriteiten krachtens deze richtlijn zijn belast.

2.   De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau coördineert de stroom van alle relevante informatie tussen afwikkelingsautoriteiten. De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau verstrekt de afwikkelingsautoriteiten in andere lidstaten met name tijdig alle relevante informatie met het oog op het vergemakkelijken van de uitoefening van de in artikel 88, lid 1, tweede alinea, onder b) tot en met i), bedoelde taken.

3.   Wanneer zij van een afwikkelingsautoriteit van een derde land een verzoek om informatie ontvangt, vraagt de afwikkelingsautoriteit de goedkeuring van de afwikkelingsautoriteit van het derde land voor het verder doorsturen van die informatie, behalve indien de afwikkelingsautoriteit van een derde land reeds met de doorsturing van die informatie heeft ingestemd.

De afwikkelingsautoriteiten zijn niet verplicht informatie door te sturen die verstrekt is door de afwikkelingsautoriteit van een derde land indien de afwikkelingsautoriteit van het derde land niet met de doorsturing van die informatie heeft ingestemd.

4.   De afwikkelingsautoriteiten delen informatie met het bevoegde ministerie indien deze informatie verband houdt met een besluit of een aangelegenheid waarvan het bevoegde ministerie op de hoogte moet worden gesteld, over moet worden geraadpleegd of mee moet instemmen, of mogelijkerwijs gevolgen heeft voor overheidsmiddelen.

Artikel 91

Groepsafwikkeling waarbij een dochteronderneming van de groep is betrokken

1.   Indien een afwikkelingsautoriteit besluit dat een instelling of in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), bedoelde entiteit die dochteronderneming in een groep is, voldoet aan de in de artikelen 32 of 33 gestelde voorwaarden, stelt de autoriteit de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, indien deze verschillend is, de consoliderende toezichthouder en de leden van het afwikkelingscollege voor de groep in kwestie onverwijld in kennis van het volgende:

a)

het besluit dat de instelling of in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), bedoelde entiteit aan de in artikel 32 of artikel 33 gestelde voorwaarden voldoet;

b)

de afwikkelingsmaatregelen of insolventiemaatregelen die de afwikkelingsautoriteit voor die instelling of die in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), bedoelde entiteit passend acht.

2.   Na ontvangst van een kennisgeving op grond van lid 1 beoordeelt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, na overleg met de andere leden van het betrokken afwikkelingscollege, de waarschijnlijke invloed van de overeenkomstig lid 1, onder b), ter kennis gebrachte afwikkelingsmaatregelen of andere maatregelen, op de groep en op groepsentiteiten in andere lidstaten, en met name of de afwikkelingsmaatregel of andere maatregelen de kans doen toenemen dat een groepsentiteit in een andere lidstaat aan de afwikkelingsvoorwaarden zal voldoen.

3.   Indien de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, na overleg met de andere leden van het afwikkelingscollege oordeelt dat de overeenkomstig lid 1, onder b), ter kennis gebrachte afwikkelingsmaatregelen of andere maatregelen, de kans niet doet toenemen dat een groepsentiteit in een andere lidstaat aan de in artikel 32 of in artikel 33 gestelde afwikkelingsvoorwaarden zal voldoen, kan de voor die instelling of in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), bedoelde entiteit verantwoordelijke afwikkelingsautoriteit de overeenkomstig lid 1, onder b), van dit artikel gemelde afwikkelingsmaatregelen of andere maatregelen treffen.

4.   Indien de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, na overleg met de andere leden van het afwikkelingscollege oordeelt dat de overeenkomstig lid 1, onder b), van dit artikel ter kennis gebrachte afwikkelingsmaatregelen of andere maatregelen, de kans doen toenemen dat een groepsentiteit in een andere lidstaat aan de in artikel 32 of artikel 33 gestelde voorwaarden zal voldoen, stelt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau uiterlijk 24 uur na ontvangst van de kennisgeving op grond van lid 1 een groepsafwikkelingsregeling voor, die zij aan het afwikkelingscollege voorlegt. Deze termijn van 24 uur kan worden verlengd met de instemming van de afwikkelingsautoriteit die de in lid 1 van dit artikel bedoelde kennisgeving heeft gedaan.

5.   Indien de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau niet binnen een termijn van 24 uur, of een langere termijn, indien dat is overeengekomen, na ontvangst van de in lid 1 bedoelde kennisgeving een beoordeling verricht, kan de afwikkelingsautoriteit die de in lid 1 bedoelde kennisgeving heeft gedaan de afwikkelingsmaatregelen of andere maatregelen nemen als vermeld in de onder b) van dat lid bedoelde kennisgeving.

6.   In het kader van een op grond van lid 4 vereiste groepsafwikkelingsregeling:

a)

wordt rekening gehouden met en gevolg gegeven aan de in artikel 13 bedoelde afwikkelingsplannen, tenzij de afwikkelingsautoriteiten, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, van oordeel zijn dat de doelstellingen op doeltreffender wijze kunnen worden verwezenlijkt door maatregelen waarin in de afwikkelingsplannen niet is voorzien.

b)

worden de afwikkelingsmaatregelen geschetst die door de betrokken afwikkelingsautoriteiten met betrekking tot de EU-moederonderneming of bepaalde groepsentiteiten moeten worden genomen teneinde tegemoet te komen aan de in de artikelen 31 en 34 bedoelde afwikkelingsdoelstellingen en -beginselen;

c)

wordt beschreven hoe deze afwikkelingsmaatregelen moeten worden gecoördineerd.

d)

wordt een financieringsplan vastgesteld waarin rekening wordt gehouden met het groepsafwikkelingsplan, de overeenkomstig artikel 12, lid 3, onder f), vastgestelde beginselen voor de verdeling van de verantwoordelijkheid en de in artikel 107 bedoelde mutualisatie.

7.   Behoudens lid 8 neemt de groepsafwikkelingsregeling de vorm aan van een gezamenlijk besluit van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau en de afwikkelingsautoriteiten die bevoegd zijn voor de onder de groepsafwikkelingsregeling vallende dochterondernemingen.

De EBA kan, op verzoek van een afwikkelingsautoriteit, overeenkomstig artikel 31, onder c), van Verordening (EU) nr. 1093/2010 de afwikkelingsautoriteiten helpen bij het bereiken van een gezamenlijk besluit.

8.   Indien een afwikkelingsautoriteit het niet eens is met of afwijkt van de door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau voorgestelde groepsafwikkelingsregeling of om redenen van financiële stabiliteit meent onafhankelijke afwikkelingsmaatregelen ten aanzien van een instelling of een entiteit als bedoeld n artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), te moeten nemen die verschillen van die welke in het kader van de regeling zijn voorgesteld, motiveert zij gedetailleerd waarom zij het daar niet mee eens is of waarom zij daarvan afwijkt, brengt zij deze motivering ter kennis van de groepsafwikkelingsautoriteit en de andere afwikkelingsautoriteiten die onder de groepsafwikkelingsregeling vallen en deelt zij mede welke maatregelen zij voornemens is te nemen. Wanneer deze afwikkelingsautoriteit haar verschil van mening motiveert, houdt zij rekening met de in artikel 13 bedoelde afwikkelingsplannen, de mogelijke gevolgen voor de financiële stabiliteit in de betrokken lidstaten, alsmede met de mogelijke gevolgen van de maatregelen op de andere delen van de groep.

9.   De afwikkelingsautoriteiten die het niet oneens zijn zoals bedoeld in lid 8 kunnen een gezamenlijk besluit bereiken over een groepsafwikkelingsregeling die de groepsentiteiten in hun lidstaat bestrijkt.

10.   Het in lid 7 of 9 bedoelde gezamenlijk besluit en de in lid 8 bedoelde besluiten die de afwikkelingsautoriteiten bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit nemen, worden als definitief erkend en door de afwikkelingsautoriteiten in de betrokken lidstaten toegepast.

11.   De autoriteiten voeren alle in dit artikel bedoelde handelingen onverwijld en met inachtneming van het spoedeisende karakter van de situatie uit.

12.   Indien een groepsafwikkelingsregeling niet is uitgevoerd en de afwikkelingsautoriteiten afwikkelingsmaatregelen met betrekking tot een groepsentiteit treffen, werken die afwikkelingsautoriteiten hoe dan ook nauw samen met het afwikkelingscollege met het oog op de verwezenlijking van een gecoördineerde afwikkelingsstrategie voor alle groepsentiteiten die falen of waarschijnlijk gaan falen.

13.   Afwikkelingsautoriteiten die een afwikkelingsmaatregel met betrekking tot een groepsentiteit treffen, houden de leden van het afwikkelingscollege regelmatig en volledig op de hoogte van deze maatregelen en van de bij de tenuitvoerlegging daarvan gemaakte vorderingen.

Artikel 92

Groepsafwikkeling

1.   Indien een afwikkelingsautoriteit op groepsniveau besluit dat een EU-moederonderneming waarvoor zij verantwoordelijk is, voldoet aan de in de artikelen 32 of 33 gestelde voorwaarden, stelt zij de consoliderende toezichthouder, indien verschillend, en de andere leden van het afwikkelingscollege van de groep in kwestie onverwijld in kennis van de in artikel 91, lid 1, onder a) en b), bedoelde informatie.

De afwikkelingsmaatregelen of insolventiemaatregelen voor de toepassing van artikel 91, lid 1, onder b), kunnen de uitvoering van een overeenkomstig artikel 91, lid 6, opgestelde groepsafwikkelingsregeling omvatten in één of meer van de volgende omstandigheden:

a)

de overeenkomstig artikel 91, lid 1, onder b), ter kennis gebrachte afwikkelingsmaatregelen of andere maatregelen op het niveau van de moederonderneming maken het aannemelijk dat een groepsentiteit in een andere lidstaat aan de in artikel 32 of artikel 33 gestelde voorwaarden zal voldoen;

b)

de afwikkelingsmaatregelen of andere maatregelen op het niveau van de moederonderneming volstaan niet om de situatie stabiel te maken of zullen wellicht geen optimaal resultaat opleveren;

c)

een of meer dochterondernemingen voldoen naar het oordeel van de voor deze dochterondernemingen bevoegde afwikkelingsautoriteiten aan de voorwaarden van artikel 32 of artikel 33; of

d)

de afwikkelingsmaatregelen of andere maatregelen op groepsniveau komen de dochterondernemingen van de groep op zodanige wijze ten goede dat een groepsafwikkelingsregeling passend wordt.

2.   Indien de door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau voorgestelde maatregel krachtens lid 1 geen groepsafwikkelingsregeling omvat, neemt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau haar besluit na raadpleging van de leden van het afwikkelingscollege.

Het besluit van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau houdt rekening met:

a)

en geeft gevolg aan de in artikel 13 bedoelde afwikkelingsplannen, tenzij de afwikkelingsautoriteiten, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, van oordeel zijn dat de doelstellingen op doeltreffender wijze kunnen worden verwezenlijkt door maatregelen waarin in de afwikkelingsplannen niet is voorzien;

b)

de financiële stabiliteit van de lidstaten in kwestie.

3.   Indien de door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau uit hoofde van lid 1 voorgestelde maatregelen een groepsafwikkelingsregeling omvatten, neemt deze regeling de vorm aan van een gezamenlijk besluit van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau en de afwikkelingsautoriteiten die bevoegd zijn voor de dochterondernemingen die onder de groepsafwikkelingsregeling vallen.

De EBA kan, op verzoek van een afwikkelingsautoriteit, overeenkomstig artikel 31, onder c), van Verordening (EU) nr. 1093/2010 de afwikkelingsautoriteiten helpen bij het bereiken van een gezamenlijk besluit.

4.   Indien een afwikkelingsautoriteit het niet eens is met of afwijkt van de door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau voorgestelde groepsafwikkelingsregeling of om redenen van financiële stabiliteit meent onafhankelijke afwikkelingsmaatregelen ten aanzien van een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), te moeten nemen die verschillen van die welke in het kader van de regeling zijn voorgesteld, motiveert zij gedetailleerd waarom zij het daar niet mee eens is of waarom zij daarvan afwijkt, brengt zij deze motivering ter kennis van de groepsafwikkelingsautoriteit en de andere afwikkelingsautoriteiten die onder de groepsafwikkelingsregeling vallen en deelt zij mede welke maatregelen zij voornemens is te nemen. Wanneer deze afwikkelingsautoriteit haar verschil van mening motiveert, houdt zij rekening met de in artikel 13 bedoelde afwikkelingsplannen, de mogelijke gevolgen voor de financiële stabiliteit in de betrokken lidstaten, alsmede met de mogelijke gevolgen van de maatregelen op de andere delen van de groep.

5.   De afwikkelingsautoriteiten die het niet oneens zijn met de groepsafwikkelingsregeling zoals bedoeld in lid 4 kunnen een gezamenlijk besluit bereiken over een groepsafwikkelingsregeling die de groepsentiteiten in hun lidstaat bestrijkt.

6.   Het in lid 3 of 5 bedoelde gezamenlijk besluit en de in lid 4 bedoelde besluiten die de afwikkelingsautoriteiten bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit hebben genomen, worden als definitief erkend en door de afwikkelingsautoriteiten in de betrokken lidstaten toegepast.

7.   De autoriteiten voeren alle in dit artikel bedoelde handelingen onverwijld en met inachtneming van het spoedeisende karakter van de situatie uit.

Indien een groepsafwikkelingsregeling niet is uitgevoerd en de afwikkelingsautoriteiten afwikkelingsmaatregelen met betrekking tot een groepsentiteit treffen, werken die afwikkelingsautoriteiten hoe dan ook nauw samen met de afwikkelingscolleges met het oog op de verwezenlijking van een gecoördineerde afwikkelingsstrategie voor alle getroffen groepsentiteiten.

Afwikkelingsautoriteiten die een afwikkelingsmaatregel met betrekking tot een groepsentiteit treffen, houden de leden van het afwikkelingscollege regelmatig en volledig op de hoogte van deze maatregelen en van de bij de tenuitvoerlegging daarvan gemaakte vorderingen.

TITEL VI

BETREKKINGEN MET DERDE LANDEN

Artikel 93

Overeenkomsten met derde landen

1.   Overeenkomstig artikel 218 VWEU kan de Commissie bij de Raad voorstellen indienen voor het voeren van onderhandelingen over overeenkomsten met een of meer derde landen met betrekking tot de middelen voor samenwerking tussen de afwikkelingsautoriteiten en de betrokken autoriteiten van derde landen, onder meer met het oog op informatie-uitwisseling over herstel- en afwikkelingsplanning met betrekking tot instellingen, financiële instellingen, moederondernemingen en instellingen van derde landen, wat de volgende situaties betreft:

a)

in gevallen waarin een moederonderneming van een derde land dochterondernemingen of significante bijkantoren heeft in twee of meer lidstaten;

b)

in gevallen waarin een in een bepaalde lidstaat gevestigde moederonderneming met een dochteronderneming of een significant bijkantoor in ten minste één andere lidstaat een of meer dochterondernemingen in derde landen heeft;

c)

in gevallen waarin een in een bepaalde lidstaat gevestigde instelling met een moederonderneming, een dochteronderneming of een significant bijkantoor in ten minste één andere lidstaat een of meer bijkantoren in een of meer derde landen heeft.

2.   Met de in lid 1 bedoelde overeenkomsten wordt met name de vaststelling beoogd van procedures en regelingen tussen de afwikkelingsautoriteiten en de betrokken autoriteiten van derde landen om samen te werken bij de uitvoering van sommige of alle taken en bij de uitoefening van sommige of alle bevoegdheden die in artikel 97 zijn vermeld.

3.   De in lid 1 bedoelde overeenkomsten bevatten geen bepalingen met betrekking tot afzonderlijke instellingen, financiële instellingen, moederondernemingen of instellingen van derde landen.

4.   Totdat er een overeenkomst als bedoeld in lid 1 met dat land in werking treedt, mogen de lidstaten bilaterale overeenkomsten met een derde land aangaan betreffende de in de leden 1 en 2 bedoelde aangelegenheden, mits die bilaterale overeenkomsten niet strijdig zijn met de onderhavige titel.

Artikel 94

Erkenning en handhaving van afwikkelingsprocedures van derde landen

1.   Dit artikel is van toepassing op afwikkelingsprocedures van derde landen tenzij en totdat een internationale overeenkomst als bedoeld in artikel 93, lid 1, met het betrokken derde land in werking treedt. Het blijft van toepassing na de inwerkingtreding van een internationale overeenkomst als bedoeld in artikel 93, lid 1, met het betrokken derde land, en voor zover de erkenning en handhaving van afwikkelingsprocedures van derde landen niet door die overeenkomst worden geregeld.

2.   Indien er een in overeenstemming met artikel 89 opgericht Europees afwikkelingscollege is, neemt dit een gezamenlijk besluit over de erkenning, behoudens het bepaalde in artikel 95, van afwikkelingsprocedures van derde landen met betrekking tot een instelling of een moederonderneming van een derde land die:

a)

EU-dochterinstellingen heeft die gevestigd zijn in, of binnenlandse bijkantoren die zich bevinden in en die als significant worden erkend door, twee of meer lidstaten; of

b)

activa, rechten of passiva in of vallend onder het recht van twee of meer lidstaten heeft.

Indien een gezamenlijk besluit over de erkenning van de afwikkelingsprocedures van een derde land wordt bereikt, zorgen de nationale afwikkelingsautoriteiten in kwestie ervoor dat de erkende afwikkelingsprocedures van derde landen in overeenstemming met hun nationale wetgeving wordt gehandhaafd.

3.   Bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit van de afwikkelingsautoriteiten die in het Europees afwikkelingscollege participeren, of indien er geen Europees afwikkelingscollege is, besluit elke betrokken afwikkelingsautoriteit afzonderlijk over de erkenning en handhaving, behoudens het bepaalde in artikel 95, van de afwikkelingsprocedures van een derde land met betrekking tot een instelling of moederonderneming van een derde land.

Het besluit houdt terdege rekening met de belangen van elke afzonderlijke lidstaat waar een instelling of moederonderneming van een derde land actief is, en met name met de mogelijke effecten van de erkenning en handhaving van de afwikkelingsprocedures van een derde land op de andere onderdelen van de groep en de financiële stabiliteit in die lidstaten.

4.   De lidstaten dragen er zorg voor dat aan afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid wordt verleend om:

a)

de afwikkelingsbevoegdheden uit te oefenen ten aanzien van het volgende:

i)

activa van een instelling of moederonderneming van een derde land die zich in hun lidstaat bevinden of aan het recht van hun lidstaat zijn onderworpen;

ii)

rechten of passiva van een instelling van een derde land die door het EU-bijkantoor in hun lidstaat zijn geboekt, aan het recht van hun lidstaat zijn onderworpen, dan wel ingeval met dergelijke rechten en verplichtingen samenhangende vorderingen in hun lidstaat afdwingbaar zijn;

b)

een overdracht van aandelen of eigendomsinstrumenten van een in hun lidstaat gevestigde EU-dochterinstelling aan derden tegenwerpbaar te maken, onder meer door een andere persoon ertoe te verplichten actie te ondernemen om de overdracht aan derden tegenwerpbaar te maken;

c)

de in de artikelen 69, 70 of 71 bedoelde bevoegdheden uit te oefenen met betrekking tot de rechten van elke partij bij een contract met een in lid 2 van dit artikel bedoelde entiteit, indien die bevoegdheden nodig zijn om de afwikkelingsprocedures van derde landen te handhaven; en

d)

elk recht niet-handhaafbaar te maken om contracten te beëindigen, te liquideren of versneld uit te voeren van, of afbreuk te doen aan de contractuele rechten van entiteiten als bedoeld in lid 2 en andere groepsentiteiten niet-handhaafbaar te maken, indien die rechten voortvloeien uit afwikkelingshandelingen met betrekking tot de derde-landinstellingen, de moederondernemingen van dergelijke entiteiten of andere groepsentiteiten, van hetzij de afwikkelingsautoriteit van het derde land in kwestie, hetzij krachtens de wettelijke of regelgevingsvereisten op het gebied van afwikkeling in dat land, mits bij voortduring aan de materiële verplichtingen uit hoofde van het contract, daaronder begrepen de betalings- en leveringsverplichtingen, wordt voldaan en het verschaffen van zekerheden wordt voortgezet.

5.   De afwikkelingsautoriteiten kunnen, indien nodig in verband met het openbaar belang afwikkelingsmaatregelen nemen ten aanzien van een moederonderneming als de betrokken autoriteit van een derde land van oordeel is dat een instelling die in dat derde land gevestigd is, aan de voorwaarden voor afwikkeling uit hoofde van de wetgeving van dat derde land voldoet. Daartoe zorgen de lidstaten ervoor dat de afwikkelingsautoriteiten bevoegd zijn om het even welke afwikkelingsbevoegdheid ten aanzien van die moederonderneming uit te oefenen, en is artikel 68 van toepassing.

6.   De erkenning en handhaving van afwikkelingsprocedures van derde landen doen geen afbreuk aan de toepassing van de normale insolventieprocedures uit hoofde van het toepasselijke nationale recht, in voorkomend geval overeenkomstig deze richtlijn.

Artikel 95

Recht tot weigering van de erkenning of handhaving van afwikkelingsprocedures van derde landen

De afwikkelingsautoriteit mag, na raadpleging van andere afwikkelingsautoriteiten, indien uit hoofde van artikel 89 een Europees afwikkelingscollege is ingesteld, krachtens artikel 94, lid 2, weigeren om afwikkelingsprocedures van derde landen te erkennen of te handhaven, indien zij van oordeel is:

a)

dat de afwikkelingsprocedures van een derde land nadelige gevolgen zou hebben voor de financiële stabiliteit in de lidstaat waar de afwikkelingsautoriteit is gevestigd, of dat de procedures nadelige gevolgen zouden hebben voor de financiële stabiliteit in een andere lidstaat;

b)

dat een onafhankelijke afwikkelingsmaatregel uit hoofde van artikel 96 met betrekking tot een EU-bijkantoor noodzakelijk is om een of meer afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken;

c)

dat schuldeisers, onder wie met name deposanten die in een lidstaat zijn gevestigd of moeten worden betaald, in het kader van een afwikkelingsprocedure van het derde land niet op dezelfde wijze worden behandeld als schuldeisers en deposanten met vergelijkbare wettelijke rechten krachtens de binnenlandse afwikkelingsprocedures van het derde land;

d)

dat de erkenning of handhaving van de afwikkelingsprocedures van een derde land ingrijpende begrotingsgevolgen voor de lidstaat zou hebben; of

e)

dat de gevolgen van de erkenning of handhaving in strijd zouden zijn met de nationale wetgeving.

Artikel 96

Afwikkeling van EU-bijkantoren

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat afwikkelingsautoriteiten over de nodige bevoegdheden beschikken om een maatregel te nemen ten aanzien van een EU-bijkantoor dat niet onder een afwikkelingsprocedure van een derde land valt of dat onder een procedure van een derde land valt en waarvoor één van de in artikel 95 bedoelde voorwaarden geldt.

De lidstaten dragen er zorg voor dat artikel 68 op de uitoefening van dergelijke bevoegdheden van toepassing is.

2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de krachtens lid 1 vereiste bevoegdheden door de afwikkelingsautoriteiten mogen worden uitgeoefend indien de afwikkelingsautoriteit oordeelt dat een maatregel noodzakelijk is in het algemeen belang en aan een of meer van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

het EU-bijkantoor vervult niet langer, of vervult waarschijnlijk niet langer, de door het nationale recht opgelegde voorwaarden voor het verlenen van de vergunning en de uitoefening van de werkzaamheden binnen de betrokken lidstaat, en het valt niet te verwachten dat een maatregel van de particuliere sector, een toezichthouder of een betrokken derde land ervoor zou zorgen dat het bijkantoor wederom aan de voorwaarden voldoet, dan wel het falen van het bijkantoor binnen een redelijk tijdsbestek zou voorkomen;

b)

de instelling van het derde land is, naar het oordeel van de afwikkelingsautoriteit, niet bereid of niet in staat of waarschijnlijk niet in staat te voldoen aan haar verplichtingen jegens schuldeisers uit de Unie of aan via het bijkantoor ontstane of geboekte verplichtingen wanneer deze opeisbaar worden, en de afwikkelingsautoriteit is ervan overtuigd dat er ten aanzien van die instelling van het derde land binnen een redelijke termijn geen afwikkelingsprocedures of insolventieprocedures van een derde land zijn geopend of zullen worden geopend;

c)

de betrokken autoriteit van een derde land heeft afwikkelingsprocedures van een derde land ten aanzien van de instelling van het derde land geopend, of heeft de afwikkelingsautoriteit in kennis gesteld van haar voornemen om een dergelijke procedure te openen.

3.   Indien een afwikkelingsautoriteit een onafhankelijke maatregel met betrekking tot een EU-bijkantoor treft, houdt zij rekening met de afwikkelingsdoelstellingen en treft zij de maatregel overeenkomstig de volgende beginselen en vereisten, voor zover deze relevant zijn:

a)

de in artikel 34 vastgelegde beginselen;

b)

de vereisten van titel IV, hoofdstuk III, met betrekking tot de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten.

Artikel 97

Samenwerking met autoriteiten van derde landen

1.   Dit artikel is van toepassing op samenwerking met derde landen tenzij en totdat een in artikel 93, lid 1, bedoelde internationale overeenkomst met het betrokken derde land in werking treedt. Het blijft van toepassing na de inwerkingtreding van een internationale overeenkomst als bedoeld in artikel 93, lid 1, met het betrokken derde land voor zover de materie van dit artikel niet door deze overeenkomst wordt geregeld.

2.   De EBA kan niet-bindende kaderovereenkomsten sluiten voor samenwerking met de volgende betrokken autoriteiten van derde landen:

a)

in gevallen waarin een Unie-dochterinstelling in twee of meer lidstaten is gevestigd, de betrokken autoriteiten van het derde land waar de moederonderneming of een in artikel 1, lid 1, onder c) en d), bedoelde holding is/zijn gevestigd;

b)

in gevallen waarin een instelling van een derde land EU-bijkantoren in twee of meer lidstaten heeft, de betrokken autoriteit van het derde land waar die instelling is gevestigd;

c)

in gevallen waarin een moederonderneming of een in artikel 1, lid 1, onder c) en d), bedoelde holding gevestigd in een lidstaat met een dochteronderneming of een significant bijkantoor in een andere lidstaat ook een of meer dochterinstellingen in derde landen heeft, de betrokken autoriteiten van de derde landen waar deze dochterinstellingen zijn gevestigd;

d)

in gevallen waarin een instelling met een dochterinstelling of een significant bijkantoor in een andere lidstaat een of meer bijkantoren in een of meer derde landen heeft, de betrokken autoriteiten van de derde landen waar deze bijkantoren zich bevinden.

De in dit lid bedoelde overeenkomsten bevatten geen bepalingen met betrekking tot specifieke instellingen. Zij kunnen lidstaten geen wettelijke verplichtingen opleggen.

3.   In de in lid 2 bedoelde kaderovereenkomsten voor samenwerking worden procedures en regelingen vastgesteld tussen de deelnemende autoriteiten voor het delen van noodzakelijke informatie voor en samenwerking bij de uitvoering van sommige of alle volgende taken en bij de uitoefening van sommige of alle volgende bevoegdheden met betrekking tot de in lid 2, onder a) tot en met d), bedoelde instellingen of groepen die dergelijke instellingen omvatten:

a)

de opstelling van afwikkelingsplannen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 13 en soortgelijke in het recht van de betrokken derde landen neergelegde vereisten;

b)

de beoordeling van de afwikkelbaarheid van dergelijke instellingen en groepen overeenkomstig artikelen 15 en 16 en soortgelijke in het recht van de betrokken derde landen neergelegde vereisten;

c)

de toepassing van bevoegdheden om belemmeringen voor de afwikkeling aan te pakken of te verwijderen overeenkomstig de artikelen 17 en 18 en enigerlei soortgelijke in het recht van de betrokken derde landen neergelegde bevoegdheden;

d)

de toepassing van vroegtijdige-interventiemaatregelen overeenkomstig artikel 27 en soortgelijke in het recht van de betrokken derde landen neergelegde bevoegdheden;

e)

de toepassing van afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden en vergelijkbare bevoegdheden die door de betrokken autoriteiten van een derde land kunnen worden uitgeoefend.

4.   Wanneer zulks passend is, sluiten bevoegde autoriteiten of afwikkelingsautoriteiten niet-bindende samenwerkingsovereenkomsten die in de lijn liggen van de EBA-kaderovereenkomst met de in lid 2 bedoelde betrokken autoriteiten van derde landen.

Dit artikel vormt voor de lidstaten en hun bevoegde autoriteiten geen beletsel om bilaterale of multilaterale overeenkomsten met derde landen te sluiten overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

5.   Overeenkomstig dit artikel gesloten samenwerkingsovereenkomsten tussen afwikkelingsautoriteiten van lidstaten en derde landen kunnen bepalingen bevatten met betrekking tot de volgende aangelegenheden:

a)

de uitwisseling van de informatie die nodig is voor het opstellen en bijhouden van afwikkelingsplannen;

b)

overleg en samenwerking bij het opstellen van afwikkelingsplannen, met inbegrip van beginselen voor de uitoefening van bevoegdheden uit hoofde van de artikelen 94 en 96 en soortgelijke in het recht van de betrokken derde landen neergelegde bevoegdheden;

c)

de uitwisseling van de informatie die nodig is voor de toepassing van afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden en soortgelijke in het recht van de betrokken derde landen neergelegde bevoegdheden;

d)

vroegtijdige waarschuwing van of overleg met partijen bij de samenwerkingsovereenkomst voordat een belangrijke maatregel uit hoofde van deze richtlijn of het recht van het betrokken derde land wordt genomen die de instelling of de groep treft waarop de overeenkomst betrekking heeft;

e)

de coördinatie van openbare communicatie in geval van gezamenlijke afwikkelingsmaatregelen;

f)

procedures en regelingen om overeenkomstig de punten a) tot en met e) informatie uit te wisselen en samen te werken, onder meer, in voorkomend geval, door crisismanagementgroepen op te zetten en te beheren.

6.   De lidstaten stellen de EBA in kennis van elke samenwerkingsregeling die afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten overeenkomstig dit artikel hebben gesloten.

Artikel 98

Uitwisseling van vertrouwelijke informatie

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat afwikkelingsautoriteiten, bevoegde autoriteiten en bevoegde ministeries alleen vertrouwelijke informatie, met inbegrip van afwikkelingsplannen, met betrokken autoriteiten van derde landen uitwisselen indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de betrokken autoriteiten van derde landen zijn onderworpen aan vereisten en normen inzake het beroepsgeheim die door de betrokken autoriteiten ten minste gelijk worden geacht met de door artikel 84 opgelegde vereisten en normen.

Voor zover als de uitwisseling van informatie ook persoonsgegevens omvat, geldt voor de verwerking en doorgifte van deze persoonsgegevens aan de autoriteiten van derde landen het toepasselijke recht van de Unie en de lidstaten inzake gegevensbescherming.

b)

de informatie is nodig voor het uitvoeren door de betrokken autoriteiten van derde landen van hun afwikkelingstaken naar nationaal recht die vergelijkbaar zijn met die uit hoofde van deze richtlijn, en wordt, met inachtneming van punt a), van dit lid niet voor andere doeleinden gebruikt.

2.   Indien vertrouwelijke informatie in een andere lidstaat haar oorsprong vindt, maken afwikkelingsautoriteiten, bevoegde autoriteiten en bevoegde ministeries die informatie niet bekend aan de betrokken autoriteiten van derde landen tenzij aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de betrokken autoriteit van de lidstaat waar de informatie haar oorsprong vond (de autoriteit van oorsprong) gaat akkoord met de bekendmaking ervan;

b)

de informatie wordt alleen voor de door de autoriteit van oorsprong toegestane doeleinden bekendgemaakt.

3.   Voor de toepassing van dit artikel wordt informatie als vertrouwelijk beschouwd indien deze aan de vertrouwelijkheidsvereisten uit hoofde van het recht van de Unie is onderworpen.

TITEL VII

FINANCIERINGSREGELINGEN

Artikel 99

Europees systeem van financieringsregelingen

Een Europees systeem van financieringsregelingen wordt ingesteld en bestaat uit:

a)

overeenkomstig artikel 100 opgezette nationale financieringsregelingen;

b)

de leningen tussen nationale financieringsregelingen als omschreven in artikel 106;

c)

de mutualisatie van nationale financieringsregelingen in geval van een groepsafwikkeling als bedoeld in artikel 107.

Artikel 100

Vereiste om financieringsregelingen voor de afwikkeling op te zetten

1.   De lidstaten zetten een of meer financieringsregelingen op met het oog op een doeltreffende toepassing door de afwikkelingsautoriteit van de afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden.

De lidstaten dragen er zorg voor dat het gebruik van de financieringsregelingen door een aangewezen overheidsinstantie of een autoriteit die met publieke administratieve bevoegdheden is belast, kan worden geactiveerd.

De financieringsregelingen worden alleen in overeenstemming met de afwikkelingsdoelstellingen en de in de artikelen 31 en 34 opgenomen beginselen gebruikt.

2.   De lidstaten kunnen de administratieve structuur van hun financieringsregelingen ook voor hun depositogarantieregeling gebruiken.

3.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de financieringsregelingen over toereikende financiële middelen beschikken.

4.   Voor de toepassing van lid 3 hebben financieringsregelingen met name de bevoegdheid tot:

a)

inning van vooraf te betalen bijdragen als bedoeld in artikel 103 met de bedoeling het in artikel 102 vermelde streefbedrag te bereiken;

b)

inning van achteraf te betalen buitengewone bijdragen als bedoeld in artikel 104 indien de bijdragen zoals omschreven onder a) onvoldoende zijn; en

c)

het verkrijgen van leningen en van andere vormen van steun als bedoeld in artikel 105.

5.   Behoudens toegestaan krachtens lid 6 zet elke lidstaat zijn nationale financieringsregeling op door middel van een fonds, waarvan het gebruik door zijn afwikkelingsautoriteit voor de in artikel 101, lid 1, vermelde doelstellingen kan worden geactiveerd.

6.   In afwijking van lid 5 van dit artikel kan een lidstaat, om aan zijn verplichtingen uit hoofde van lid 1 te voldoen, zijn nationale financieringsregeling opzetten middels verplichte bijdragen van instellingen waaraan op zijn grondgebied vergunning is verleend; die bijdragen berusten op de in artikel 103, lid 7, bedoelde criteria en worden niet aangehouden via een fonds dat onder zeggenschap staat van zijn afwikkelingsautoriteit, mits alle volgende voorwaarden zijn vervuld:

a)

het door bijdragen bijeengebrachte bedrag is ten minste gelijk aan het bedrag dat krachtens artikel 102 moet worden bijeengebracht;

b)

de afwikkelingsautoriteit van de lidstaat heeft recht op een bedrag dat gelijk is aan het bedrag van dergelijke bijdragen, dat op verzoek van die afwikkelingsautoriteit onmiddellijk aan haar beschikbaar wordt gesteld door die lidstaat, en uitsluitend voor de in artikel 101 vermelde doeleinden kan worden gebruikt; en

c)

de lidstaat stelt de Commissie in kennis van zijn besluit om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid om zijn financieringsregeling overeenkomstig dit lid te structureren;

d)

de lidstaat stelt de Commissie jaarlijks in kennis van het onder b) bedoelde bedrag; en

e)

de financieringsregelingen voldoen aan de vereisten van de artikelen 99 tot en met 102, artikel 103, leden 1 tot en met 4 en lid 6, en de artikelen 104 tot en met 109, tenzij in dit lid anders is bepaald.

Voor de toepassing van dit lid kunnen de beschikbare financiële middelen die in aanmerking moeten worden genomen om het bij artikel 102 bepaalde streefbedrag te bereiken, verplichte bijdragen omvatten afkomstig uit een door een lidstaat op een datum tussen 17 juni 2010 en 2 juli 2014 opgezette regeling voor verplichte bijdragen van instellingen op diens grondgebied ter dekking van de kosten die gemoeid zijn met systeemrisico, falen en afwikkeling van instellingen, mits de lidstaat aan het bepaalde in deze titel voldoet. Bijdragen aan depositogarantiestelsels tellen niet mee voor het bij artikel 102 bepaalde streefbedrag voor afwikkelingsfinancieringsregelingen.

Artikel 101

Gebruik van de financieringsregelingen voor de afwikkeling

1.   De overeenkomstig artikel 100 opgezette financieringsregelingen kunnen, enkel voor zover noodzakelijk om de effectieve toepassing van de afwikkelingsinstrumenten te verzekeren, door de afwikkelingsautoriteit worden gebruikt voor de volgende doeleinden:

a)

om de activa of verplichtingen van de instelling in afwikkeling, haar dochterondernemingen, een overbruggingsinstelling of een vehikel voor activabeheer te garanderen;

b)

voor het verstrekken van leningen aan de instelling in afwikkeling, haar dochterondernemingen, een overbruggingsinstelling of een vehikel voor activabeheer;

c)

voor de aankoop van activa van de instelling in afwikkeling;

d)

om bij te dragen aan een overbruggingsinstelling en een vehikel voor activabeheer;

e)

voor het compenseren van aandeelhouders en schuldeisers overeenkomstig artikel 75;

f)

om een bijdrage te leveren aan de instelling in afwikkeling in plaats van het afschrijven of omzetten van passiva van bepaalde schuldeisers wanneer de inbreng van de particuliere sector wordt toegepast en de afwikkelingsautoriteit besluit bepaalde schuldeisers uit te sluiten van het toepassingsgebied van het instrument van bail-in overeenkomstig artikel 44, leden 3 tot en met 8;

g)

om overeenkomstig artikel 106 op vrijwillige basis te lenen aan andere financieringsregelingen;

h)

om een combinatie van de onder a) tot en met g) genoemde maatregelen te nemen.

De financieringregelingen mogen ook worden gebruikt om in de context van het instrument van verkoop van de onderneming de in de eerste alinea genoemde maatregelen te nemen met betrekking tot de verkrijger.

2.   Een financieringsregeling voor de afwikkeling mag niet gebruikt worden om rechtstreeks de verliezen van een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), op te vangen, noch om een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), te herkapitaliseren. Indien het gebruik van een financieringsregeling voor de afwikkeling voor de in lid 1 van dit artikel bedoelde doeleinden er indirect toe leidt dat een deel van de verliezen van een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), ondergebracht wordt in de financieringsregeling voor de afwikkeling, gelden de beginselen betreffende het gebruik van de bij artikel 44 vastgestelde financieringsregeling voor de afwikkeling.

Artikel 102

Streefbedrag

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat uiterlijk op 31 december 2024 de beschikbare financiële middelen van hun financieringsregelingen ten minste gelijk zijn aan 1 % van het bedrag aan de gedekte deposito’s van alle instellingen waaraan op hun grondgebied vergunning is verleend. De lidstaten kunnen hogere streefbedragen vaststellen.

2.   Tijdens de in lid 1 bedoelde initiële termijn worden de overeenkomstig artikel 103 geïnde bijdragen aan de financieringsregelingen zo gelijk mogelijk in de tijd gespreid totdat het streefbedrag is bereikt, waarbij terdege rekening moet worden gehouden met de conjunctuurcyclus en de mogelijke effecten van procyclische bijdragen op de financiële positie van de instellingen die de bijdragen betalen.

De lidstaten kunnen de initiële termijn met maximaal vier jaar verlengen indien de financieringsregelingen gecumuleerde uitbetalingen hebben verricht van meer dan 0,5 % van de krachtens Richtlijn 2014/19/EG gedekte deposito’s van alle instellingen waaraan op hun grondgebied krachtens Richtlijn 2014/49/EU vergunning is verleend.

3.   Indien de beschikbare financiële middelen na de in lid 1 bedoelde initiële termijn dalen tot onder het in dat lid vermelde streefbedrag, worden opnieuw overeenkomstig artikel 103 normale bijdragen geïnd totdat het streefbedrag is bereikt. Indien de beschikbare financiële middelen, nadat het streefbedrag voor het eerst is bereikt, vervolgens zijn gereduceerd tot minder dan twee derde van het streefbedrag, worden de normale bijdragen vastgesteld op een niveau dat het mogelijk maakt het streefbedrag binnen zes jaar te bereiken.

Bij de vaststelling van de normale bijdrage wordt terdege rekening houden met de conjunctuurcyclus en met de mogelijke effecten van procyclische bijdragen zoals vastgesteld in het kader van dit lid.

4.   De EBA dient uiterlijk 31 oktober 2016 bij de Commissie een verslag in met daarin aanbevelingen over het passende referentiepunt voor het vaststellen van het streefbedrag voor de financieringsregeling voor de afwikkeling, en in het bijzonder over de vraag of totale passiva een betere grondslag biedt dan gedekte deposito’s.

5.   Op basis van de bevindingen in het in lid 4 bedoelde verslag dient de Commissie, indien passend, uiterlijk op 31 december 2016 bij het Europees Parlement en de Raad een wetgevingsvoorstel in over de grondslag voor het streefbedrag voor financieringsregelingen voor de afwikkeling

Artikel 103

Vooraf te betalen bijdragen

1.   Om het in artikel 102 vermelde streefbedrag te halen, dragen de lidstaten er zorg voor dat ten minste jaarlijks bijdragen worden geïnd van de instellingen, met inbegrip van EU-bijkantoren, waaraan op hun grondgebied vergunning is verleend.

2.   De bijdrage van elke instelling is gelijk aan het verhoudingsgetal tussen, enerzijds, het bedrag van haar passiva (exclusief eigen vermogen) minus gedekte deposito’s, en, anderzijds, het totaalbedrag van de passiva (exclusief eigen vermogen) minus gedekte deposito’s van alle instellingen waaraan op het grondgebied van de lidstaat vergunning is verleend.

Die bijdragen worden op basis van de overeenkomstig lid 7 van dit artikel vastgestelde criteria aan het risicoprofiel van de instellingen aangepast.

3.   De in aanmerking te nemen beschikbare financiële middelen om het in artikel 102 vermelde streefbedrag te bereiken, kunnen ook niet-herroepbare betalingstoezeggingen omvatten die volledig zijn gedekt door zekerheden of activa met een laag risico die niet met rechten van derden zijn bezwaard, waarover vrij kan worden beschikt en waarvan uitsluitend gebruik kan worden gemaakt door de afwikkelingsautoriteiten voor de in artikel 101, lid 1, genoemde doeleinden. Het aandeel van onherroepelijke betalingstoezeggingen is niet hoger dan 30 % van het totaalbedrag dat overeenkomstig dit artikel wordt geïnd.

4.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de verplichting tot betaling van de in dit artikel bedoelde bijdragen in rechte afdwingbaar is en dat verschuldigde bijdragen volledig worden betaald.

De lidstaten leggen passende regelgevings-, boekhoud-, rapportage- en andere verplichtingen op om te waarborgen dat verschuldigde bijdragen volledig worden betaald. De lidstaten nemen ook maatregelen om te waarborgen dat naar behoren wordt geverifieerd of de bijdragen correct zijn betaald. De lidstaten nemen maatregelen om fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen.

5.   De overeenkomstig dit artikel geïnde bedragen worden alleen aangewend voor de in artikel 101, lid 1, beschreven doeleinden.

6.   Behoudens het bepaalde in de artikelen 37, 38, 40, 41 en 42, kunnen de van de instelling in afwikkeling of de overbruggingsinstelling ontvangen bedragen, de rente en andere beleggingsopbrengsten, alsook alle andere opbrengsten toekomen aan de financieringsregelingen.

7.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere omschrijving van het in lid 2 van dit artikel bedoelde begrip „aanpassen van de bijdragen aan de financieringsregelingen aan het risicoprofiel van de instellingen”, rekening houdend met al hetgeen volgt:

a)

de risicoblootstelling van de instelling, waaronder het belang van haar handelsactiviteiten, haar risicoposities buiten de balanstelling en de omvang van de hefboomfinanciering;

b)

de stabiliteit en diversiteit van de financieringsbronnen en de onbezwaarde zeer liquide activa van de holding;

c)

de financiële toestand van de instelling;

d)

de waarschijnlijkheid dat tot afwikkeling van de instelling wordt overgegaan;

e)

de mate waarin de instelling eerder van buitengewone financiële overheidssteun heeft geprofiteerd;

f)

de complexiteit van de structuur van de instelling en de afwikkelbaarheid daarvan;

g)

het belang van de instelling voor de stabiliteit van het financiële stelsel of de economie van een of meer lidstaten of van de Unie;

h)

het feit dat de instelling deel uitmaakt van een IPS.

8.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen om het volgende te specificeren:

a)

de registratie-, boekhoud- en rapportageverplichtingen en andere in lid 4 bedoelde verplichtingen om te waarborgen dat de bijdragen daadwerkelijk worden betaald;

b)

de in lid 4 bedoelde maatregelen om te waarborgen dat naar behoren wordt geverifieerd of de bijdragen correct zijn betaald.

Artikel 104

Buitengewone achteraf te betalen bijdragen

1.   Indien de beschikbare financiële middelen ontoereikend zijn om de verliezen, kosten of andere uitgaven als gevolg van het beroep op de financieringsregeling te dekken, dragen de lidstaten er zorg voor dat ter dekking van de extra bedragen buitengewone achteraf te betalen bijdragen kunnen worden geïnd bij de instellingen waaraan op hun grondgebied vergunning is verleend. Deze buitengewone achteraf te betalen bijdragen worden overeenkomstig de in artikel 103, lid 2, vastgestelde regels over de instellingen verdeeld.

Buitengewone achteraf te betalen bijdragen bedragen niet meer dan drie keer het jaarlijkse bedrag van bijdragen als vastgesteld in overeenstemming met artikel 103.

2.   Op de uit hoofde van dit artikel geïnde bijdragen is artikel 103, leden 4 tot en met 8, van toepassing.

3.   De afwikkelingsautoriteit kan een betaling door een instelling van buitengewone achteraf te betalen bijdragen aan de afwikkelingsfinancieringsregeling geheel of gedeeltelijk opschorten als de bijdragen de liquiditeit of de solvabiliteit van de instelling zouden bedreigen. Een zodanige opschorting wordt niet verleend voor een periode langer dan zes maanden maar kan op verzoek van de instelling worden verlengd. De uit hoofde van dit lid opgeschorte bijdragen worden betaald op het moment dat de betaling niet langer de liquiditeit of solvabiliteit van de instelling bedreigt.

4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de omstandigheden en voorwaarden te bepalen waaronder de door een instelling te betalen bijdragen tijdelijk kan worden opgeschort krachtens lid 3 van dit artikel.

Artikel 105

Alternatieve financieringsmiddelen

De lidstaten dragen er zorg voor dat onder hun jurisdictie vallende financieringsregelingen in staat zijn leningen of andere vormen van steun van instellingen, financiële instellingen of andere derden te verkrijgen ingeval de overeenkomstig artikel 103 geïnde bedragen ontoereikend zijn om de verliezen, kosten of andere uitgaven als gevolg van het beroep op de financieringsregelingen te dekken en de buitengewone achteraf te betalen bijdragen waarin artikel 104 voorziet, niet onmiddellijk beschikbaar zijn of niet volstaan.

Artikel 106

Leningen tussen financieringsregelingen

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat onder hun jurisdictie vallende financieringsregelingen een verzoek mogen indienen om van alle andere financieringsregelingen binnen de Unie te lenen ingeval:

a)

de overeenkomstig artikel 103 geïnde bedragen ontoereikend zijn om de verliezen, kosten of andere uitgaven als gevolg van het beroep op de financieringsregelingen te dekken;

b)

de buitengewone achteraf te betalen bijdragen als voorzien in artikel 104 niet onmiddellijk beschikbaar zijn; en

c)

de alternatieve financieringsmiddelen als voorzien in artikel 105 niet onmiddellijk beschikbaar zijn onder redelijke voorwaarden.

2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat onder hun jurisdictie vallende financieringsregelingen onder de in lid 1 beschreven omstandigheden bevoegd zijn te lenen aan andere financieringsregelingen binnen de Unie.

3.   Na een verzoek als bedoeld in lid 1 beslist elke andere financieringsregeling in de Unie of zij zal lenen aan de verzoekende financieringsregeling. De lidstaten kunnen eisen dat dat besluit genomen wordt na overleg met of met de instemming van het bevoegde ministerie of de bevoegde overheidsdienst. Dit besluit wordt met de nodige spoed genomen.

4.   De rentevoet, de aflossingsperiode en de overige leenvoorwaarden worden bepaald door de lenende financieringsregeling en de andere financieringsregelingen die besloten hebben deel te nemen. De leningen van elke deelnemende financieringsregeling hebben dezelfde rentevoet, aflossingsperiode en overige voorwaarden, tenzij alle deelnemende financieringsregelingen anders bepalen.

5.   Het door elke deelnemende afwikkelingsfinancieringsregeling geleende bedrag staat in verhouding tot het bedrag aan gedekte deposito’s in de lidstaat van die afwikkelingsfinancieringsregeling, met betrekking tot het totaal aan gedekte deposito’s in de lidstaten van de deelnemende afwikkelingsfinancieringsregelingen. De hoogte van deze bijdragen kan variëren indien alle deelnemende financieringsregelingen daarmee instemmen.

6.   Een uitstaande lening aan een afwikkelingsfinancieringsregeling van een andere lidstaat in het kader van dit artikel wordt behandeld als activa van de afwikkelingsfinancieringsregeling die de lening heeft verstrekt en mag meegeteld worden bij het streefbedrag van die financieringsregeling.

Artikel 107

Mutualisatie van nationale financieringsregelingen in geval van een groepsafwikkeling

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat ingeval er van een in artikel 91 of 92 bedoelde groepsafwikkeling sprake is, de nationale financieringsregeling van elke instelling die deel uitmaakt van een groep, overeenkomstig dit artikel tot de financiering van de groepsafwikkeling bijdragen.

2.   Voor de toepassing van lid 1 stelt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau na overleg met de afwikkelingsautoriteiten van de instellingen die deel uitmaken van de groep, indien nodig voordat een afwikkelingsmaatregel wordt genomen, een financieringsplan voor als onderdeel van de in de artikelen 91 en 92 bedoelde groepsafwikkelingsregeling.

Het financieringsplan wordt aangenomen volgens de in de artikelen 91 en 92 bedoelde besluitvormingsprocedure.

3.   Het financieringsplan omvat:

a)

een waardering als bedoeld in artikel 36 ten aanzien van de betroffen groepsentiteiten;

b)

de verliezen die elke getroffen groepsentiteit moet onderkennen op het moment dat de afwikkelingsinstrumenten worden benut;

c)

voor elke getroffen groepsentiteit, de verliezen die elke categorie van aandeelhouders en schuldeisers zou lijden;

d)

elke bijdrage die depositogarantiestelsels moeten leveren overeenkomstig artikel 109, lid 1;

e)

de totale bijdrage door financieringsregelingen voor de afwikkeling en het doel en de vorm van de bijdrage;

f)

de basis voor de berekening van het bedrag dat elke nationale financieringsregeling van de lidstaten waar de getroffen groepsentiteiten gevestigd zijn, moet bijdragen aan de financiering van de groepsafwikkeling tot opbouw van de in punt e) bedoelde bijdrage;

g)

het bedrag dat de nationale financieringsregeling van elke getroffen groepsentiteit moet bijdragen aan de financiering van de groepsafwikkeling, alsmede de vorm van die bijdragen;

h)

het bedrag aan leningen dat de financieringsregelingen van de lidstaten waar de getroffen groepsentiteiten gevestigd zijn, zullen betrekken van instellingen, financiële instellingen en andere partijen, overeenkomstig artikel 105;

i)

de termijn voor het gebruik van de financieringsregelingen van de lidstaten waar de getroffen entiteiten gevestigd zijn, welke in voorkomend geval verlengd moet kunnen worden.

4.   De basis voor het verdelen van de in lid 3, onder e), bedoelde bijdrage dient te stroken met lid 5 van dit artikel en met de overeenkomstig artikel 12, lid 3, onder f), in het groepsafwikkelingsplan opgenomen beginselen, tenzij in het financieringsplan anders is bepaald.

5.   De berekening van de bijdrage van elke nationale financieringsregeling is, tenzij anders in het financieringsplan is bepaald, met name gebaseerd op:

a)

de omvang van de risicogewogen activa van de groep aangehouden door de instellingen en entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) en d), die gevestigd zijn in de lidstaat van die afwikkelingsfinancieringsregeling;

b)

de omvang van de activa van de groep aangehouden door de instellingen en entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) en d), die gevestigd zijn in de lidstaat van die afwikkelingsfinancieringsregeling;

c)

de omvang van de verliezen die geleid hebben tot de noodzaak van een groepsafwikkeling die haar oorsprong vindt in groepsentiteiten onder toezicht van de bevoegde autoriteiten in de lidstaat van die afwikkelingsfinancieringsregeling; en

d)

de omvang van de middelen van de financieringsregeling van de groep die in het kader van het financieringsplan naar verwachting rechtstreeks gebruikt zullen worden voor groepsentiteiten die gevestigd zijn in de lidstaat van die afwikkelingsfinancieringsregeling.

6.   De lidstaten stellen van tevoren regels en procedures vast om te waarborgen dat elke nationale financieringsregeling onmiddellijk haar bijdrage aan de financiering van de groepsafwikkeling kan leveren onverminderd het bepaalde in lid 2.

7.   Voor de toepassing van dit artikel dragen de lidstaten er zorg voor dat het groepsfinancieringsregelingen onder de in artikel 105 gestelde voorwaarden is toegestaan leningen of andere vormen van steun van instellingen, financiële instellingen of andere derden te verkrijgen.

8.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de onder hun jurisdictie vallende nationale financieringsregelingen alle overeenkomstig lid 7 door de groepsfinancieringsregelingen aangegane leningen kunnen garanderen.

9.   De lidstaten dragen er zorg voor dat alle opbrengsten of voordelen die het gebruik van de groepsfinancieringsregelingen opleveren, aan nationale financieringsregelingen worden toegewezen naar rato van hun overeenkomstig lid 2 vastgestelde bijdragen aan de financiering van de afwikkeling.

Artikel 108

Rang van de deposito’s in de insolventierangorde

De lidstaten dragen er zorg voor dat in hun nationale, op gewone insolventieprocedures toepasselijk recht:

a)

de volgende onderdelen een gelijke rangorde hebben die voorrang heeft op vorderingen van gewone concurrente, niet-preferente schuldeisers:

i)

het gedeelte van in aanmerking komende deposito’s afkomstig van natuurlijke personen en van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen dat het in artikel 6 van Richtlijn 2014/49/EU bepaalde dekkingsniveau overschrijdt;

ii)

deposito's afkomstig van natuurlijke personen en van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen die in aanmerking komende deposito's zouden zijn indien zij niet waren verricht in zich buiten de Unie bevindende bijkantoren van in de Unie gevestigde instellingen.

b)

de volgende onderdelen een gelijke rangorde hebben die voorrang heeft op de onder a) bepaalde rangorde:

i)

gedekte deposito’s;

ii)

depositogarantiestelsels die middels subrogatie in de rechten en verplichtingen van de gedekte deposanten getreden zijn, bij insolventie.

Artikel 109

Gebruik van depositogarantiestelsels in het kader van de afwikkeling

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat, wanneer de afwikkelingsautoriteiten afwikkelingsmaatregelen nemen en mits die maatregel garandeert dat deposanten toegang tot hun deposito’s blijven hebben, het depositogarantiestelsel waarbij de instelling is aangesloten, verantwoordelijk is voor:

a)

wanneer het instrument van bail-in wordt gebruikt, het bedrag dat bij de gedekte deposito’s zou worden afgeboekt om de verliezen van de instelling overeenkomstig artikel 46, lid 1, onder a), te absorberen, indien gedekte deposito’s binnen het toepassingsgebied van de inbreng van de particuliere sector zouden vallen en in dezelfde mate afgeboekt zouden worden als schuldeisers met een even hoge prioriteit volgens het nationaal recht inzake normale insolventieprocedures; of

b)

wanneer er één of meer andere afwikkelingsinstrumenten dan de inbreng van de particuliere sector worden gebruikt, het bedrag aan verliezen dat gedekte deposanten zouden lijden, indien gedekte deposanten verliezen zouden lijden die in verhouding staan tot de verliezen van schuldeisers met een even hoge prioriteit volgens het nationaal recht inzake normale insolventieprocedures.

De aansprakelijkheid van het depositogarantiestelsel is in geen geval groter dan het bedrag van de verliezen die het had moeten dragen zou de instelling volgens een normale insolventieprocedure zijn geliquideerd.

Wanneer het instrument van bail-in wordt gebruikt, hoeft het depositogarantiestelsel geen bijdrage te leveren aan de kosten van de herkapitalisering van de instelling of overbruggingsinstelling uit hoofde van artikel 46, lid 1, onder b).

Indien bij een waardering uit hoofde van artikel 74 wordt vastgesteld dat de bijdrage van het depositogarantiestelsel aan de afwikkeling groter was dan de netto verliezen die het zou hebben geleden, indien de instelling zou zijn afgewikkeld op grond van een normale insolventieprocedure, heeft het depositogarantiestelsel recht op de betaling van het verschil met de afwikkelingsfinancieringsregeling overeenkomstig artikel 75.

2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat bij de vaststelling van het bedrag waarvoor het depositogarantiestelsel overeenkomstig lid 1 aansprakelijk is, aan de in artikel 36 bedoelde voorwaarden wordt voldaan.

3.   De bijdrage van het depositogarantiestelsel voor de toepassing van lid 1 wordt in contanten geleverd.

4.   Ingeval in aanmerking komende deposito’s bij een instelling in afwikkeling aan een andere entiteit worden overgedragen via het instrument van verkoop van de onderneming of het instrument van de overbruggingsinstelling, hebben de deposanten geen vordering uit hoofde van Richtlijn 2014/49/EU op het depositogarantiestelsel met betrekking tot enigerlei deel van hun deposito’s bij de instelling in afwikkeling die niet zijn overgedragen, mits het bedrag van de overgedragen middelen gelijk is aan of groter is dan het totale in artikel 6 van Richtlijn 2014/49/EUvoorziene dekkingsniveau is vastgelegd.

5.   Niettegenstaande het bepaalde in lid 1 tot en met 4, wordt de normale bijdrage aan een depositogarantiestelsel vastgesteld op een niveau dat het mogelijk maakt het streefbedrag binnen zes jaar te bereiken als de beschikbare financiële middelen van het depositogarantiestelsel in overeenstemming daarmee worden gebruikt en vervolgens worden gereduceerd tot minder dan twee derde van het streefbedrag.

In geen geval is de aansprakelijkheid van een depositogarantiestelsel groter dan het bedrag gelijk aan 50 % van het streefniveauervan krachtens artikel 10 van Richtlijn 2014/49/EU. De lidstaten mogen, rekening houdend met de specifieke kenmerken van hun nationale bankensector, een percentage vaststellen dat hoger is dan 50 %.

In geen geval is de bijdrage van de depositogarantieregeling uit hoofde van deze richtlijn hoger dan de verliezen die geleden zouden zijn bij een faillissement op basis van een normale insolventieprocedure.

TITEL VIII

SANCTIES

Artikel 110

Administratieve sancties en andere administratieve maatregelen

1.   Onverminderd het recht van de lidstaten strafrechtelijke sancties vast te stellen en op te leggen, stellen zij regels vast voor administratieve sancties en andere administratieve maatregelen die van toepassing zijn indien de ter omzetting van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen niet worden nageleefd, en nemen zij alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze worden uitgevoerd. Indien de lidstaten besluiten geen administratieve sancties voor overtredingen vast te stellen voor inbreuken waarop hun nationale strafrecht van toepassing is, delen zij de Commissie de toepasselijke strafrechtelijke bepalingen mede. De administratieve sancties en andere administratieve maatregelen zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat als instellingen, financiële instellingen en EU-moederondernemingen aan de in lid 1 vermelde verplichtingen onderworpen zijn, bij een overtreding van deze verplichtingen administratieve sancties onder de door het nationale recht vastgelegde voorwaarden kunnen worden opgelegd aan de leden van het leidinggevend orgaan en aan andere natuurlijke personen die uit hoofde van het nationale recht voor de overtreding verantwoordelijk zijn.

3.   De bevoegdheid om de in deze richtlijn voorziene administratieve sancties op te leggen, wordt afhankelijk van het type overtreding toegekend aan hetzij de afwikkelingsautoriteiten hetzij, indien dit andere autoriteiten betreft, de bevoegde autoriteiten. Aan de afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten worden alle bevoegdheden voor het vergaren van informatie en onderzoeksbevoegdheden toegekend die nodig zijn voor de vervulling van hun respectieve taken. Bij de uitoefening van hun bevoegdheden om sancties op te leggen, werken de afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten nauw met elkaar samen om ervoor te zorgen dat de administratieve sancties of andere administratieve maatregelen het gewenste resultaat opleveren, en om hun optreden te coördineren wanneer het om grensoverschrijdende zaken gaat.

4.   De afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten oefenen hun administratieve sanctiebevoegdheden uit overeenkomstig deze richtlijn en het nationaal recht op een van de volgende wijzen:

a)

rechtstreeks;

b)

in samenwerking met andere autoriteiten;

c)

onder hun verantwoordelijkheid middels delegatie aan bevoegde autoriteiten;

d)

door middel van een verzoek aan de bevoegde rechterlijke instanties.

Artikel 111

Specifieke bepalingen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen voorzien in sancties en maatregelen in ten minste de volgende gevallen:

a)

het nalaten in overtreding van artikel 5 of 7 om herstelplannen en groepsherstelplannen op te stellen, bij te houden en bij te werken;

b)

het nalaten in overtreding van artikel 25 om de bevoegde autoriteit in kennis te stellen van een voornemen om financiële steun binnen de groep te verlenen;

c)

het nalaten in overtreding van artikel 11 om alle voor de opstelling van afwikkelingsplannen vereiste informatie te verstrekken;

d)

het nalaten in overtreding van artikel 81, lid 1, van het leidinggevend orgaan van een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), om de bevoegde autoriteit in kennis te stellen wanneer die instelling of in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), bedoelde entiteit faalt of waarschijnlijk gaat falen.

2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat in de in lid 1 bedoelde gevallen ten minste onder meer de volgende administratieve sancties en andere administratieve maatregelen kunnen worden opgelegd:

a)

een publieke verklaring waarin de voor de schending verantwoordelijke natuurlijke persoon, instelling, financiële instelling, EU-moederonderneming of andere rechtspersoon en de aard van de overtreding worden vermeld;

b)

een bevel waarin wordt geëist dat de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon het gedrag staakt en niet meer herhaalt;

c)

een voorlopig verbod voor een lid van het leidinggevend orgaan van de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), dat, dan wel enigerlei andere natuurlijke persoon die voor de schending verantwoordelijk wordt gehouden, om managementfuncties in dergelijke instellingen of entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), bedoelde entiteiten te bekleden;

d)

ingeval het een rechtspersoon betreft, administratieve geldboeten oplopend tot 10 % van de totale jaarlijkse netto-omzet van de rechtspersoon in het voorgaande boekjaar. Indien de rechtspersoon een dochteronderneming is van een moederonderneming, is de desbetreffende jaaromzet gelijk aan de jaaromzet die blijkt uit de geconsolideerde rekeningen van de uiteindelijke moederonderneming in het voorgaande boekjaar;

e)

ingeval het een natuurlijke persoon betreft, administratieve geldboeten oplopend tot 5 000 000 EUR of, in de lidstaten waar de euro niet de officiële valuta is, het overeenkomstige bedrag in de nationale valuta op 2 juli 2014;

f)

administratieve geldboeten oplopend tot tweemaal het bedrag van de aan de overtreding ontleende winst indien deze kan worden bepaald.

Artikel 112

Bekendmaking van administratieve sancties

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten ten minste alle administratieve sancties die hen worden opgelegd wegens overtreding van de nationale voorschriften tot omzetting van deze richtlijn, bekendmaken op hun officiële website, indien tegen deze sancties geen beroep is ingesteld of het recht om beroep in te stellen uitputtend werd gebruikt. Deze bekendmaking geschiedt onverwijld nadat de natuurlijke persoon of rechtspersoon van dat besluit in kennis is gesteld, met inbegrip van informatie over het type en de aard van de overtreding en de identiteit van een natuurlijke of rechtspersoon aan wie de sanctie is opgelegd.

Indien de lidstaten bekendmaking van voor beroep vatbare sancties toestaan, maken de afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten op hun officiële website zonder onnodige vertraging eveneens informatie inzake de status van dat beroep en het resultaat van de behandeling daarvan bekend.

2.   De afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten maken, in de onderstaande situaties, de door hen opgelegde sancties overeenkomstig het nationaal recht bekend zonder vermelding van namen:

a)

indien de sanctie wordt opgelegd aan een natuurlijke persoon en, op basis van een verplichte voorafgaande evenredigheidsbeoordeling, de bekendmaking van de persoonlijke gegevens onevenredig blijkt;

b)

indien de bekendmaking de stabiliteit van de financiële markten in gevaar zou brengen of een lopend strafrechtelijk onderzoek zou ondermijnen;

c)

indien de bekendmaking, voor zover dat kan worden vastgesteld, onevenredige schade zou berokkenen aan de instellingen of entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), of de betrokken natuurlijke personen.

Bij wijze van alternatief kan in dergelijke gevallen de bekendmaking van de betrokken gegevens voor een redelijke periode worden uitgesteld indien verwacht kan worden dat de redenen voor anonieme bekendmaking in die periode zullen vervallen.

3.   De afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat alle informatie die overeenkomstig dit artikel wordt bekendgemaakt, gedurende een periode van ten minste vijf jaar op hun officiële website blijft staan. De bekendgemaakte persoonlijke gegevens blijven niet langer dan nodig is op de officiële website van de afwikkelingsautoriteit of bevoegde autoriteit staan, overeenkomstig de toepasselijke regels voor gegevensbescherming.

4.   Uiterlijk op 3 juli 2016 legt de EBA aan de Commissie een verslag voor over de bekendmaking door de lidstaten van sancties zonder vermelding van namen als bepaald in lid 2, in het bijzonder indien er in dat opzicht tussen de lidstaten aanmerkelijke verschillen zijn geweest. in dat verslag wordt ook ingegaan op eventuele wezenlijke verschillen in de bij het nationale recht van de lidstaten voorgeschreven duur van de bekendmaking van sancties.

Artikel 113

Door de EBA bijgehouden centrale gegevensbank

1.   Behoudens de in artikel 84 bedoelde bepalingen inzake het beroepsgeheim stellen de afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten de EBA op de hoogte van alle door hen uit hoofde van artikel 111 opgelegde administratieve sancties mee en van de status van eventueel ingestelde beroepen en het resultaat daarvan. De EBA houdt, enkel voor de uitwisseling van informatie tussen de afwikkelingsautoriteiten, een centrale gegevensbank van de gemelde sancties bij die alleen toegankelijk is voor de afwikkelingsautoriteiten en aan de hand van de door de afwikkelingsautoriteiten verstrekte informatie geactualiseerd wordt. De EBA houdt, enkel voor de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten, een centrale gegevensbank van de gemelde sancties bij die alleen toegankelijk is voor de bevoegde autoriteiten en aan de hand van de door de bevoegde autoriteiten verstrekte informatie geactualiseerd wordt.

2.   De EBA houdt een webpagina bij met links naar de door alle afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten krachtens artikel 112 verrichte bekendmakingen van sancties en vermeldt voor elke lidstaat de duur van de bekendmaking van sancties.

Artikel 114

Effectieve toepassing van sancties en uitoefening van sanctiebevoegdheden door bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten

De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten bij de vaststelling van de aard van administratieve sancties of andere administratieve maatregelen en van de omvang van administratieve geldboeten alle relevante omstandigheden in aanmerking nemen, zoals onder meer, waar passend:

a)

de ernst en duur van de overtreding;

b)

de mate waarin de verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld;

c)

de financiële draagkracht van de voor de inbreuk aansprakelijke natuurlijke of rechtspersoon, bijvoorbeeld zoals deze blijkt uit de totale omzet van de voor de inbreuk aansprakelijke rechtspersoon of het jaarinkomen van de voor de inbreuk aansprakelijke natuurlijke persoon;

d)

het bedrag van de door de aansprakelijke natuurlijke of rechtspersoon behaalde winsten of vermeden verliezen, voor zover deze kunnen worden bepaald;

e)

de verliezen die derden wegens de inbreuk hebben geleden, voor zover deze kunnen worden bepaald;

f)

de mate waarin de voor de schending aansprakelijke natuurlijke of rechtspersoon met de bevoegde autoriteit of afwikkelingsautoriteit meewerkt;

g)

eerdere overtredingen van de voor de schending aansprakelijke natuurlijke of rechtspersoon;

h)

eventuele gevolgen van de overtreding voor het systeem.

TITEL IX

UITVOERINGSBEVOEGDHEDEN

Artikel 115

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, artikel 44, lid 11, artikel 76, lid 4, artikel 103, leden 7 en 8 en artikel 104, lid 4 vast te stellen, wordt met ingang van 2 juli 2014 voor onbepaalde tijd aan de Commissie toegekend.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 2, lid 2, artikel 44, lid 11, artikel 76, lid 4, artikel 103, leden 7 en 8, en artikel 104, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 2, lid 2, artikel 44, lid 11, artikel 76, lid 4, artikel 103, leden 7 en 8, of artikel 104, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.

6.   De Commissie stelt geen gedelegeerde handelingen vast indien de onderzoekstijd van het Europees Parlement — inclusief verlenging — als gevolg van het reces minder dan vijf maanden bedraagt.

TITEL X

WIJZIGING VAN DE RICHTLIJNEN 82/891/EEG, 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU EN 2012/30/EU EN 2013/36/EU EN VAN DE VERORDENINGEN (EU) Nr. 1093/2010 EN (EU) Nr. 648/2012

Artikel 116

Wijziging van Richtlijn 82/891/EEG

Artikel 1, lid 4, van Richtlijn 82/891/EEG wordt vervangen door:

„4.   Artikel 1, leden 2, 3 en 4, van Richtlijn 2011/35/EU van het Europees Parlement en de Raad (36) is van toepassing.

Artikel 117

Wijziging van Richtlijn 2001/24/EG

Richtlijn 2001/24/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 1 worden de volgende leden toegevoegd:

„3.   Deze richtlijn is ook van toepassing op beleggingsondernemingen, als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 2, van Verordening (EU)nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (37), en de bijkantoren die zich bevinden in andere lidstaten dan die waarin hun hoofdkantoren zijn gevestigd.

4.   In geval van toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden waarin Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (38) voorziet, is genoemde richtlijn ook van toepassing op de financiële instellingen, ondernemingen en moederondernemingen die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2014/59/EU vallen.

5.   Artikelen 4 en 7 van deze richtlijn zijn niet van toepassing indien artikel 83 van Richtlijn 2014/59/EU van toepassing is.

6.   Artikel 33 van deze richtlijn is niet van toepassing indien artikel 84 van Richtlijn 2014/59/EU van toepassing is.

(37)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1)."

(38)  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EU, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).”."

2)

Artikel 2 wordt vervangen door:

„Artikel 2

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

—   „lidstaat van herkomst”: de lidstaat van herkomst als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 43, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

—   „lidstaat van ontvangst”: de lidstaat van ontvangst als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 44, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

—   „bijkantoor”: een bijkantoor als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 17, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

—   „bevoegde autoriteit”: een bevoegde autoriteit als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 40, van Verordening (EU) nr. 575/2013 of een afwikkelingsautoriteit in de zin van artikel 2, lid 1, punt 18, van Richtlijn 2014/59/EU met betrekking tot uit hoofde van die richtlijn genomen maatregelen;

—   „bewindvoerder”: elke persoon of elk orgaan, aangewezen door de administratieve of rechterlijke instanties om het beheer over saneringsmaatregelen te voeren;

—   „administratieve of rechterlijke instanties”: de administratieve of rechterlijke instanties van de lidstaten die bevoegd zijn ter zake van saneringsmaatregelen of liquidatieprocedures;

—   „saneringsmaatregelen”: maatregelen die bestemd zijn om de financiële positie van een kredietinstelling of beleggingsonderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 in stand te houden of te herstellen, en die de bestaande rechten van derden zouden kunnen aantasten, met inbegrip van maatregelen die tot opschorting van de betaling, opschorting van handhavingsmaatregelen of verlaging van de schuldvorderingen kunnen leiden; tot deze maatregelen behoort ook de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden waarin Richtlijn 2014/59/EU voorziet;

—   „liquidateur”: elke persoon of elk orgaan, aangewezen door de administratieve of rechterlijke instanties om het beheer over een liquidatieprocedure te voeren;

—   „liquidatieprocedure”: een collectieve procedure, die door een administratieve of rechterlijke instantie van een lidstaat wordt ingeleid en gecontroleerd, teneinde de activa onder toezicht van deze instanties te gelde te maken, ook indien deze procedure wordt afgesloten met een gerechtelijk akkoord of vergelijkbare maatregel;

—   „gereglementeerde markt”: een gereglementeerde markt als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 21, van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (39);

—   „instrument”: een financieel instrument als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 50, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013.

(39)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten (PB L …) en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).”."

3)

Artikel 25 wordt vervangen door:

„Artikel 25

Overeenkomsten inzake verrekening

Verrekeningsovereenkomsten worden uitsluitend geregeld door het recht dat van toepassing is op dergelijke overeenkomsten, onverminderd de artikelen 68 en 71 van Richtlijn 2014/59/EU.”.

4)

Artikel 26 wordt vervangen door:

„Artikel 26

Retrocessieovereenkomsten

Retrocessieovereenkomsten worden uitsluitend geregeld door het recht dat van toepassing is op dergelijke overeenkomsten, onverminderd de artikelen 68 en 71 van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 24 van deze richtlijn.”.

Artikel 118

Wijziging van Richtlijn 2002/47/EG

Richtlijn 2002/47/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 1 wordt het volgende lid toegevoegd:

„6.   De artikelen 4 tot en met 7 zijn niet van toepassing op elke beperking van de afdwingbaarheid van financiëlezekerheidsovereenkomsten of elke beperking van het effect van een financiëlezekerheidsovereenkomst, saldering bij vroegtijdige beëindiging of een verrekeningsbepaling die krachtens titel IV, hoofdstuk V of VI van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (40) wordt opgelegd, of elke dergelijke beperking die krachtens soortgelijke bevoegdheden uit hoofde van de nationale wetgeving van een lidstaat wordt opgelegd ter vergemakkelijking van de ordelijke afwikkeling van een in lid 2, onder c), iv, en onder d), genoemde entiteit waarvoor waarborgen gelden die ten minste gelijkwaardig zijn met de in titel IV, hoofdstuk VII, van Richtlijn 2014/59/EU vermelde waarborgen.

(40)  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EU, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).”."

2)

Artikel 9 bis van Richtlijn 2002/47/EG wordt vervangen door:

„Artikel 9 bis

Richtlijnen 2008/48/EG en 2014/59/EU

Deze richtlijn geldt onverminderd het bepaalde in Richtlijn 2008/48/EG en Richtlijn 2014/59/EU.”.

Artikel 119

Wijziging van Richtlijn 2004/25/EG

Aan artikel 4, lid 5, van Richtlijn 2004/25/EG wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De lidstaten dragen er zorg voor dat artikel 5, lid 1, van deze richtlijn niet van toepassing is ingeval gebruik wordt gemaakt van de afwikkelingsinstrumenten, -bevoegdheden en -mechanismen waarin titel IV van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (41) voorziet.

Artikel 120

Wijziging van Richtlijn 2005/56/EG

Aan artikel 3 van Richtlijn 2005/56/EEG wordt het volgende lid toegevoegd:

„4.   De lidstaten dragen er zorg voor dat deze richtlijn niet van toepassing is op de vennootschap of vennootschappen ten aanzien waarvan wordt gebruikgemaakt van de afwikkelingsinstrumenten, -bevoegdheden en -mechanismen waarin titel IV van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (42) voorziet.

Artikel 121

Wijziging van Richtlijn 2007/36/EG

Richtlijn 2007/36/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 1 wordt het volgende lid toegevoegd:

„4.   De lidstaten dragen er zorg voor dat deze richtlijn niet van toepassing is ingeval gebruik wordt gemaakt van de afwikkelingsinstrumenten, -bevoegdheden en -mechanismen waarin titel IV van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (43) voorziet.

(43)  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EU, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).”."

2)

In artikel 5 worden de volgende leden toegevoegd:

„5.   De lidstaten dragen er zorg voor dat voor de toepassing van Richtlijn 2014/59/EU de algemene vergadering met een tweederde meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen kan bepalen dat de statuten voorschrijven, of de statuten in die zin kan wijzigen dat zij voorschrijven, dat een oproeping tot een algemene vergadering om een besluit te nemen over een kapitaalverhoging plaatsvindt binnen een kortere termijn dan in lid 1 van dit artikel is bepaald, op voorwaarde dat deze vergadering niet binnen tien kalenderdagen na de oproeping plaatsvindt, dat aan de voorwaarden van artikel 27 of 29 van Richtlijn 2014/59/EU is voldaan en dat de kapitaalverhoging noodzakelijk is om de in de artikelen 32 en 33 van genoemde richtlijn vastgelegde afwikkelingsvoorwaarden te vermijden.

6.   Voor de toepassing van lid 5 zijn de verplichting voor elke lidstaat één specifieke termijn vast te stellen volgens artikel 6, lid 3, de verplichting een herziene agenda tijdig beschikbaar te stellen volgens artikel 6, lid 4, en de verplichting voor elke lidstaat één registratiedatum vast te stellen volgens artikel 7, lid 3, niet van toepassing.”.

Artikel 122

Wijziging van Richtlijn 2011/35/EU

In artikel 1 van Richtlijn 2011/35/EU wordt de volgende alinea ingevoegd:

„4.   De lidstaten dragen er zorg voor dat deze richtlijn niet van toepassing is op de vennootschap of vennootschappen ten aanzien waarvan wordt gebruikgemaakt van de afwikkelingsinstrumenten, -bevoegdheden en -mechanismen waarin titel IV van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (44) voorziet.

Artikel 123

Wijziging van Richtlijn 2012/30/EU

Aan artikel 45 van Richtlijn 2012/30/EU wordt het volgende lid toegevoegd:

„3.   De lidstaten dragen er zorg voor dat artikel 10, artikel 19, lid 1, artikel 29, leden 1, 2 en 3, artikel 31, lid 2, eerste alinea, en artikel 33 tot en met 36, en artikel 40 tot en met 42 van deze richtlijn niet van toepassing zijn ingeval gebruik wordt gemaakt van de afwikkelingsinstrumenten, -bevoegdheden en -mechanismen waarin titel IV van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (45) voorziet.

Artikel 124

Wijziging van Richtlijn 2013/36/EU

In artikel 74 van Richtlijn 2013/36/EU wordt lid 4 geschrapt.

Artikel 125

Wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010

Verordening (EU) nr. 1093/2010 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 4 wordt punt 2 vervangen door:

„2.   „bevoegde autoriteit”:

i)

een bevoegde autoriteit als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 40, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en als bedoeld in de Richtlijnen 2007/64/EG en 2009/110/EG;

ii)

wat de Richtlijnen 2002/65/EG en 2005/60/EG betreft, de autoriteiten die de naleving van de vereisten van die richtlijnen door de kredietinstellingen en financiële instellingen moeten garanderen;

iii)

wat Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad (46) betreft, een aangewezen autoriteit als omschreven in artikel 2, lid 1, onder 18), van die richtlijn; en

iv)

wat Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (47) betreft, een afwikkelingsautoriteit als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 18), van die richtlijn.

(46)  Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake depositogarantiestelsels (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 149)."

(47)  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EU, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).”."

2)

In artikel 40, lid 6, wordt de volgende alinea ingevoegd:

„Het in lid 1, onder b), bedoelde lid van de raad van toezichthouders kan, wanneer hij binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2014/59/EU handelt, zich in voorkomend geval laten vergezellen door een, niet stemgerechtigde, vertegenwoordiger van de afwikkelingsautoriteit in elke lidstaat.”.

Artikel 126

Wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012

Aan artikel 81, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 wordt het volgende punt toegevoegd:

„k)

de afwikkelingsautoriteiten die aangewezen zijn overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (48).

TITEL XI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 127

Afwikkelingscomité van de EBA

Overeenkomstig artikel 41 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richt de EBA een permanent intern comité op voor de voorbereiding van de EBA-besluiten die in overeenstemming met artikel 44 van die verordening moeten worden genomen, met inbegrip van besluiten betreffende ontwerpen van technische reguleringsnormen en ontwerpen van technische uitvoeringsnormen ten aanzien van taken die aan afwikkelingsautoriteiten zijn overgedragen als bedoeld in deze richtlijn. Met name ziet de EBA er overeenkomstig artikel 38, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 op toe dat in dat artikel bedoelde besluiten in geen enkel opzicht afbreuk doet aan de budgettaire verantwoordelijkheden van de lidstaten. Dat intern comité is samengesteld uit de in artikel 3 van deze richtlijn bedoelde afwikkelingsautoriteiten.

Voor de toepassing van deze richtlijn werkt de EBA samen met de EIOPA en de ESMA en in het kader van het gemengd comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten dat bij artikel 54 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010 is opgericht.

Voor de toepassing van deze richtlijn zorgt de EBA voor een organisatorische scheiding tussen het afwikkelingscomité en andere in Verordening (EU) nr. 1093/2010 uiteengezette functies. Het afwikkelingscomité bevordert de ontwikkeling en coördinatie van afwikkelingsplannen, en ontwikkelt methoden voor de afwikkeling van falende financiële instellingen.

Artikel 128

Samenwerking met de EBA

De bevoegde autoriteiten en de afwikkelingsautoriteiten werken voor de toepassing van deze richtlijn samen met de EBA overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1093/2010.

De bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten verstrekken de EBA onverwijld alle informatie die zij nodig heeft voor de uitoefening van haar taken overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 129

Evaluatie

Vóór 1 juni 2018 evalueert de Commissie de uitvoering van deze richtlijn en legt zij hierover een verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad. Zij gaat met name het volgende na:

a)

op basis van het in artikel 4, lid 7, bedoelde verslag van de EBA, of enige wijziging vereist is om de verschillen op nationaal niveau zoveel mogelijk te beperken;

b)

op basis van het in artikel 45, lid 19, bedoelde verslag van de EBA, of enige wijziging vereist is om de verschillen op nationaal niveau zoveel mogelijk te beperken;

c)

de werking en de efficiëntie van de uit hoofde van deze richtlijn aan de EBA toegekende taken, met inbegrip van bemiddeling.

Dat verslag gaat, in voorkomend geval, vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

Niettegenstaande de evaluatie waarin in de eerste alinea is voorzien, toetst de Commissie uiterlijk op 3 juli 2017 specifiek de toepassing van de artikelen 13, 18 en 45 wat betreft de bevoegdheden van de EBA voor het verrichten van bindende bemiddeling teneinde toekomstige ontwikkelingen in het recht inzake financiële diensten in aanmerking te nemen. Het desbetreffende verslag en, in voorkomend geval, eventuele begeleidende voorstellen worden bij het Europees Parlement en de Raad ingediend.

Artikel 130

Omzetting

1.   De lidstaten dienen uiterlijk 31 december 2014 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de tekst van die bepalingen onverwijld mede aan de Commissie.

De lidstaten passen die bepalingen toe met ingang van 1 januari 2015.

De lidstaten passen evenwel uiterlijk vanaf 1 januari 2016 de bepalingen toe die zij hebben vastgesteld om aan titel IV, hoofdstuk IV, afdeling 5, te voldoen.

2.   Wanneer de lidstaten de in lid 1 bedoelde bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

3.   De lidstaten stellen de Commissie en de EBA in kennis van de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 131

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 124 treedt op 1 januari 2015 in werking.

Artikel 132

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 15 mei 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  PB C 39 van 12.2.2013, blz. 1.

(2)  PB C 44 van 15.2.2013, blz. 68.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 15 april 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 6 mei 2014.

(4)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(5)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raadvan 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(6)  Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 7.2.2012, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).

(9)  Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico’s (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1).

(10)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

(11)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2011/61/EU (zie bladzijde 349 van dit Publicatieblad).

(12)  Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (Verordening marktmisbruik) en houdende intrekking van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijnen 2003/124, 2003/125/EG en 2004/72/EG van de Commissie (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

(13)  Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake depositogarantiestelsels (zie bladzijde 149 van dit Publicatieblad).

(14)  Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen (PB L 166 van 11.6.1998, blz. 45).

(15)  Richtlijn 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 betreffende de sanering en de liquidatie van kredietinstellingen (PB L 125 van 5.5.2001, blz. 15).

(16)  Richtlijn 2012/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 strekkende tot het coördineren van de waarborgen welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van artikel 54, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 74).

(17)  Richtlijn 2011/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende fusies van naamloze vennootschappen (PB L 110 van 29.4.2011, blz. 1).

(18)  Zesde Richtlijn 82/891/EEG van de Raad van 17 december 1982 op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag betreffende splitsingen van naamloze vennootschappen (PB L 378 van 31.12.1982, blz. 47).

(19)  Richtlijn 2005/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen (PB L 310 van 25.11.2005, blz. 1).

(20)  Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (PB L 142 van 30.4.2004, blz. 12).

(21)  Richtlijn 2007/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende de uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde vennootschappen (PB L 184 van 14.7.2007, blz. 17).

(22)  Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48).

(23)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).

(24)  PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.

(25)  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).

(26)  Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).

(27)  Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2002 betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten (PB L 168 van 27.6.2002, blz. 43).

(28)  Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels (PB L 84 van 26.3.1997, blz. 22).

(29)  Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

(30)  Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (PB L 82 van 22.3.2001, blz. 16).

(31)  Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).

(32)  Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PB L 345 van 31.12.2003, blz. 64).

(33)  Richtlijn 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd (PB L 184 van 6.7.2001, blz. 1).

(34)  Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB L 177 van 4.7.2008, blz. 6).

(35)  Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38).


BIJLAGE

DEEL A

Informatie die in herstelplannen moet worden opgenomen

Het herstelplan bevat de volgende informatie:

1.

een samenvatting van de voornaamste elementen van het plan en een samenvatting van de totale herstelcapaciteit;

2.

een samenvatting van de wezenlijke wijzigingen in de instelling sinds het laatst ingediende herstelplan;

3.

een communicatie- en openbaarmakingsplan waarin is beschreven hoe de onderneming van plan is eventuele negatieve marktreacties te beheersen;

4.

een reeks kapitaal- en liquiditeitsmaatregelen die vereist zijn om de levensvatbaarheid en de financiële positie van de instelling in stand te houden of te herstellen;

5.

een schatting van het tijdsbestek voor de uitvoering van elk materieel aspect van het plan;

6.

een gedetailleerde beschrijving van alle eventuele wezenlijke belemmeringen voor de doeltreffende en tijdige uitvoering van het plan, met inbegrip van een analyse van het effect ervan op de rest van de groep, de klanten en de tegenpartijen;

7.

identificatie van kritieke functies;

8.

een gedetailleerde beschrijving van de procedures voor het bepalen van de waarde en verkoopbaarheid van de kernbedrijfsonderdelen, bedrijfsactiviteiten en activa van de instelling;

9.

een gedetailleerde beschrijving van de wijze waarop de herstelplanning in de governancestructuur van de instelling is geïntegreerd, alsook van het beleid en de procedures met betrekking tot de goedkeuring van het herstelplan en de identificatie van de personen in de organisatie die voor de opstelling en uitvoering van het plan verantwoordelijk zijn;

10.

regelingen en maatregelen om het eigen vermogen van de instelling in stand te houden of te herstellen;

11.

regelingen en maatregelen om ervoor te zorgen dat de instelling voldoende toegang tot noodfinancieringsbronnen, met inbegrip van potentiële liquiditeitsbronnen, heeft een beoordeling van de beschikbare zekerheden en een beoordeling van de mogelijkheid om liquiditeit tussen groepsentiteiten en bedrijfsonderdelen over te dragen om ervoor te zorgen dat de instelling haar bedrijfsactiviteiten kan blijven uitoefenen en aan haar verplichtingen kan voldoen wanneer deze opeisbaar worden;

12.

regelingen en maatregelen om risico’s en hefboomfinanciering te beperken;

13.

regelingen en maatregelen om passiva te herstructureren;

14.

regelingen en maatregelen om bedrijfsonderdelen te herstructureren;

15.

regelingen en maatregelen die nodig zijn om continue toegang tot de infrastructuren van de financiële markten te behouden;

16.

regelingen en maatregelen die nodig zijn om de continue werking van de bedrijfsprocessen van de instelling te waarborgen, waaronder infrastructuur en IT-diensten;

17.

voorbereidende regelingen om de verkoop van activa of bedrijfsonderdelen mogelijk te maken binnen een tijdskader dat passend is voor het herstel van de financiële soliditeit;

18.

andere bestuursmaatregelen of -strategieën om de financiële soliditeit te herstellen en het verwachte financiële effect van die maatregelen of strategieën;

19.

voorbereidende maatregelen die de instelling heeft genomen of voornemens is te treffen om de uitvoering van het herstelplan te vergemakkelijken, met inbegrip van de maatregelen die nodig zijn voor een tijdige herkapitalisatie van de instelling;

20.

een raamwerk van indicatoren voor het bepalen van de punten waarop de in het plan bedoelde passende maatregelen kunnen worden genomen.

DEEL B

Informatie die afwikkelingsautoriteiten bij de instellingen kunnen opvragen voor het opstellen en bijhouden van afwikkelingsplannen

De afwikkelingsautoriteiten kunnen bij de instellingen ten minste de volgende informatie opvragen voor het opstellen en bijhouden van afwikkelingsplannen:

1.

een gedetailleerde beschrijving van de organisatiestructuur van de instelling, waaronder een lijst van alle rechtspersonen;

2.

identificatie van de rechtstreekse houder en het percentage van stemrechten en niet-stemrechten van elke rechtspersoon;

3.

de locatie, het oprichtingsrechtsgebied, de licenties en het voornaamste management van elke rechtspersoon;

4.

een overzicht van de kritieke bedrijfsactiviteiten en kernbedrijfsonderdelen van de instelling, met inbegrip van de materiële activa en passiva die met deze activiteiten en bedrijfsonderdelen verband houden, onder vermelding van de rechtspersonen;

5.

een gedetailleerde beschrijving van de samenstelling van de passiva van de instelling en van de passiva van al haar rechtspersonen, waarbij minimaal onderscheid wordt gemaakt tussen de categorieën en bedragen van de kort- en langlopende schulden en van de gedekte, ongedekte en achtergestelde verplichtingen;

6.

details van de in aanmerking komende passiva van de instelling;

7.

de procedures die nodig zijn om te bepalen aan wie de instelling een zekerheid heeft verschaft, wie deze zekerheid aanhoudt en in welk rechtsgebied deze zekerheid zich bevindt;

8.

een beschrijving van de risicoposities buiten de balanstelling van de instelling en haar rechtspersonen, waaronder een overzicht van de kritieke bedrijfsactiviteiten en kernbedrijfsonderdelen;

9.

de materiële hedges van de instelling, waaronder een uitsplitsing naar rechtspersonen;

10.

identificatie van de belangrijkste of meest kritieke tegenpartijen van de instelling en een analyse van het effect van het falen van de belangrijkste tegenpartijen op de financiële positie van de instelling;

11.

elk systeem waarin de instelling voor een wezenlijk aantal of een wezenlijke waarde aan transacties uitvoert, met inbegrip van een uitsplitsing naar de rechtspersonen van de instelling en de kritieke bedrijfsactiviteiten en kernbedrijfsonderdelen;

12.

elk betalings-, clearings- of afwikkelingssysteem waaraan de instelling direct of indirect deelneemt, met inbegrip van een uitsplitsing naar de rechtspersonen van de instelling en de kritieke bedrijfsactiviteiten en kernbedrijfsonderdelen;

13.

een gedetailleerde inventarisatie en beschrijving van de essentiële managementinformatiesystemen, zoals onder meer die voor risicomanagement, boekhouding en financiële en toezichtrapportage, die door de instelling worden gebruikt, met inbegrip van een uitsplitsing naar de rechtspersonen van de instelling en de kritieke bedrijfsactiviteiten en kernbedrijfsonderdelen;

14.

een identificatie van de eigenaars van de in punt 13 bedoelde systemen, de overeenkomsten inzake het dienstverleningsniveau met betrekking daartoe en eventuele software en systemen of licenties, met inbegrip van een uitsplitsing naar hun rechtspersonen en de kritieke bedrijfsactiviteiten en kernbedrijfsonderdelen;

15.

een identificatie en overzicht van de rechtspersonen en de onderlinge verbanden en afhankelijkheden tussen de verschillende rechtspersonen, zoals:

gemeenschappelijke of gedeelde medewerkers, faciliteiten en systemen;

regelingen voor kapitaal, financiering of liquiditeit;

bestaande of voorwaardelijke kredietrisico’s;

kruiselingse garantieovereenkomsten, kruiselingse zekerheidsregelingen, kruiselingse wanbetalingsvoorzieningen en kruiselingse salderingsregelingen tussen verbonden entiteiten;

risico-overdrachten en back-to-backhandelsregelingen; overeenkomsten inzake dienstverleningsniveau;

16.

de bevoegde autoriteit en de afwikkelingsautoriteit van elke rechtspersoon;

17.

het lid van het leidinggevend orgaan dat verantwoordelijk is voor het verstrekken van de informatie die nodig is voor het opstellen van het afwikkelingsplan van de instelling en, indien dit andere personen zijn, de personen die verantwoordelijk zijn voor de verschillende rechtspersonen, kritieke bedrijfsactiviteiten en kernbedrijfsonderdelen;

18.

een beschrijving van de regelingen die de instelling heeft ingevoerd om ervoor te zorgen dat de afwikkelingsautoriteit in geval van een afwikkeling over alle benodigde informatie, zoals door de afwikkelingsautoriteit is bepaald, voor de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden bezit;

19.

alle overeenkomsten die de instelling en haar rechtspersonen met derden zijn aangegaan en die kunnen worden beëindigd als de autoriteiten besluiten een afwikkelingsinstrument toe te passen, en of de gevolgen van de beëindiging van invloed kunnen zijn op de toepassing van het afwikkelingsinstrument.

20.

een beschrijving van mogelijke liquiditeitsbronnen voor de ondersteuning van de afwikkeling;

21.

informatie over bezwaring van activa, liquide activa, activiteiten buiten de balanstelling, hedgingstrategieën en boekingspraktijken.

DEEL C

Zaken die de afwikkelingsautoriteit moet beoordelen bij het beoordelen van de afwikkelbaarheid van een instelling of groep

Bij het beoordelen van de afwikkelbaarheid van een instelling of groep let de afwikkelingsautoriteit op het volgende:

Bij het beoordelen van de afwikkelbaarheid van een groep, worden verwijzingen naar een instelling geacht ook betrekking te hebben op instellingen of entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder c) of d) binnen een groep:

1.

de mate waarin de instelling in staat is om de kernbedrijfsonderdelen en kritieke bedrijfsactiviteiten uit te splitsen naar de rechtspersonen;

2.

de mate waarin de juridische en bedrijfsstructuren met de kernbedrijfsonderdelen en kritieke bedrijfsactiviteiten overeenstemmen;

3.

de mate waarin regelingen zijn ingesteld om te zorgen voor essentieel personeel, infrastructuur, financiering, liquiditeit en kapitaal voor het ondersteunen en onderhouden van de kernbedrijfsonderdelen en kritieke bedrijfsactiviteiten;

4.

de mate waarin de dienstverleningsovereenkomsten van de instelling volledig afdwingbaar zijn in geval van de afwikkeling van de instelling;

5.

de mate waarin de governancestructuur van de instelling berekend is op het beheren en garanderen van de naleving van het interne beleid van de instelling met betrekking tot de overeenkomsten inzake dienstverleningsniveau;

6.

de mate waarin de instelling een procedure heeft voor de overdracht van de in het kader van de overeenkomsten inzake dienstverleningsniveau verleende diensten aan derden in het geval van de afsplitsing van kritieke functies of kernbedrijfsonderdelen;

7.

de mate waarin er in noodplannen en maatregelen is voorzien om de continuïteit van de toegang tot betalings- en afwikkelingssystemen te waarborgen;

8.

de mate waarin de managementinformatiesystemen ervoor kunnen zorgen dat de afwikkelingsautoriteiten correcte en volledige informatie kunnen verzamelen over de kernbedrijfsonderdelen en kritieke bedrijfsactiviteiten om een snelle besluitvorming te bevorderen;

9.

de mate waarin de managementinformatiesystemen te allen tijde de informatie kunnen leveren die essentieel is voor de doeltreffende afwikkeling van de instelling, ook in snel veranderende omstandigheden;

10.

de mate waarin de instelling de managementinformatiesystemen in de door de afwikkelingsautoriteit vastgestelde stressscenario’s heeft getest;

11.

de mate waarin de instelling de continuïteit van de managementinformatiesystemen kan waarborgen, zowel voor de getroffen instelling als voor de nieuwe instelling ingeval de kritieke bedrijfsactiviteiten en kernbedrijfsonderdelen van de rest van de bedrijfsactiviteiten en -onderdelen worden afgesplitst;

12.

de mate waarin de instelling adequate procedures heeft ingesteld om ervoor te zorgen dat de informatie die voor het identificeren van de deposanten en voor het bepalen van de door de depositogarantiestelsels gedekte bedragen is vereist, aan de afwikkelingsautoriteiten wordt verstrekt;

13.

indien de groep gebruik maakt van garanties binnen de groep, de mate waarin die garanties tegen marktvoorwaarden worden verstrekt en de soliditeit van de risicomanagementsystemen met betrekking tot die garanties;

14.

indien de groep back-to-backtransacties sluit, de mate waarin die transacties tegen marktvoorwaarden worden uitgevoerd en de soliditeit van de risicomanagementsystemen met betrekking tot die transacties;

15.

de mate waarin het gebruik van garanties binnen de groep of back-to-backboekingstransacties de kans op besmetting van de gehele groep vergroot;

16.

de mate waarin de juridische structuur van de groep de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten verhindert als gevolg van het aantal rechtspersonen, de complexiteit van de groepsstructuur of de moeilijkheid om bedrijfsonderdelen met groepsentiteiten in overeenstemming te brengen;

17.

het bedrag en het type van de in aanmerking komende passiva van de instelling;

18.

indien de beoordeling betrekking heeft op een gemengde holding, de mate waarin de afwikkeling van groepsentiteiten die instellingen of financiële instellingen zijn, een negatieve invloed op het niet-financiële deel van de groep kan hebben;

19.

het bestaan en de deugdelijkheid van overeenkomsten inzake dienstverleningsniveau;

20.

of de autoriteiten van derde landen over de nodige afwikkelingsinstrumenten beschikken om afwikkelingsmaatregelen van afwikkelingsautoriteiten van de Unie te ondersteunen en de mogelijkheden voor een gecoördineerd optreden van de Unieautoriteiten en de autoriteiten van derde landen;

21.

in hoeverre het haalbaar is om afwikkelingsinstrumenten op zodanige wijze te gebruiken dat de afwikkelingsdoelstellingen worden verwezenlijkt, gezien de beschikbare instrumenten en de structuur van de instelling;

22.

de mate waarin de groepsstructuur de afwikkelingsautoriteit de mogelijkheid biedt de gehele groep of een of meer entiteiten daarvan af te wikkelen zonder dat zulks significante direct of indirect nadelige gevolgen voor het financiële stelsel, het marktvertrouwen of de economie als geheel heeft en met de bedoeling de waarde van de groep als geheel te maximaliseren;

23.

de regelingen en middelen waarmee de afwikkeling kan worden gefaciliteerd bij groepen met dochterondernemingen die in verschillende jurisdicties gevestigd zijn;

24.

de geloofwaardigheid van het feit dat afwikkelingsinstrumenten op zodanige wijze kunnen worden gebruikt dat de afwikkelingsdoelstellingen worden verwezenlijkt, gezien de mogelijke gevolgen voor schuldeisers, tegenpartijen, klanten en werknemers en de mogelijke maatregelen die autoriteiten van derde landen kunnen nemen;

25.

de mate waarin het effect van de afwikkeling van de instelling op het financiële stelsel en op het vertrouwen van de financiële markten op adequate wijze kan worden beoordeeld;

26.

de mate waarin de afwikkeling van de instelling significante direct of indirect nadelige gevolgen voor het financiële stelsel, het marktvertrouwen of de economie kan hebben;

27.

de mate waarin de besmetting van andere instellingen of van de financiële markten zou kunnen worden beperkt door middel van de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden;

28.

de mate waarin van de afwikkeling van de instelling een significant effect op de werking van betalings- en afwikkelingssystemen kan uitgaan.


12.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 173/349


RICHTLIJN 2014/65/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 mei 2014

betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU

(herschikking)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 53, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (5). Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van deze richtlijn te worden overgegaan.

(2)

Met Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (6) werd ernaar gestreefd de voorwaarden te scheppen waaronder vergunninghoudende beleggingsondernemingen en banken in andere lidstaten specifieke diensten konden verlenen of bijkantoren konden vestigen op grond van een vergunning en onder het toezicht van de lidstaat van herkomst. Te dien einde beoogde de richtlijn de voorschriften voor de initiële vergunningverlening aan en de bedrijfsuitoefening van beleggingsondernemingen, met inbegrip van de gedragsregels, te harmoniseren. Zij harmoniseerde tevens een aantal voorwaarden betreffende de werking van gereglementeerde markten.

(3)

De afgelopen jaren zijn op de financiële markten steeds meer beleggers actief geworden, aan wie een ruim gamma alsmaar complexer wordende diensten en instrumenten wordt aangeboden. In het licht van deze ontwikkelingen is het van belang dat het wettelijk kader van de Unie het gehele gamma aan op de beleggers gerichte werkzaamheden bestrijkt. Om deze doelstelling te bereiken, moet een zodanige harmonisatie worden bewerkstelligd dat beleggers een hoog niveau van bescherming wordt geboden en dat beleggingsondernemingen in staat zijn overal in de Unie, die een interne markt vormt, diensten te verlenen, op basis van toezicht door de lidstaat van herkomst. Richtlijn 93/22/EEG is derhalve vervangen door Richtlijn 2004/39/EG.

(4)

De financiële crisis heeft tekortkomingen blootgelegd in de werking en de transparantie van financiële markten. De ontwikkeling van de financiële markten heeft duidelijk gemaakt dat het toezicht- en regelgevingskader voor markten in financiële instrumenten moet worden versterkt, inclusief voor de onderhandse handel op deze markten, teneinde een grotere transparantie te bewerkstelligen, beleggers beter te beschermen, het vertrouwen te bevorderen, niet-gereglementeerde terreinen aan te pakken en ervoor te zorgen dat toezichthouders over de nodige bevoegdheden beschikken om hun taken te vervullen.

(5)

Regelgevende instanties op internationaal niveau zijn het erover eens dat tekortkomingen in de corporate governance van een aantal financiële instellingen, zoals onder meer het ontbreken van doeltreffende interne controlemechanismen, een factor vormen die tot het ontstaan van de financiële crisis heeft bijgedragen. Het nemen van buitensporige en onverantwoorde risico’s kan tot de ondergang van individuele instellingen leiden en niet alleen in de lidstaten maar in de hele wereld systeemproblemen veroorzaken. Incorrect gedrag van ondernemingen die diensten aan cliënten verlenen, kan beleggers schade berokkenen en het beleggersvertrouwen aantasten. Om het potentieel schadelijke effect van deze tekortkomingen in corporate-governanceregelingen aan te pakken, dient Richtlijn 2004/39/EG met gedetailleerder beginselen en minimumnormen te worden aangevuld. Bij de toepassing van deze beginselen en normen dient rekening te worden gehouden met de aard, de schaal en de complexiteit van beleggingsondernemingen.

(6)

De Groep op hoog niveau financieel toezicht in de EU de Unie verzocht een beter geharmoniseerde financiële regelgeving te ontwikkelen. Ook de Europese Raad van 18 en 19 juni 2009 heeft in de context van de toekomstige Europese toezichtarchitectuur benadrukt dat het noodzakelijk is één Europees „rulebook” op te stellen dat op alle financiële instellingen in de interne markt van toepassing is.

(7)

Richtlijn 2004/39/EG moet derhalve deels herschikt worden in de vorm van deze richtlijn en deels vervangen worden door Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad (7). De twee rechtsinstrumenten zouden samen het rechtskader moeten vormen voor de vereisten die gelden voor beleggingsondernemingen, gereglementeerde markten, aanbieders van datarapporteringsdiensten en ondernemingen van derde landen die in de Unie beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten. De richtlijn dient derhalve samen met die verordening te worden gelezen. Deze richtlijn bevat de voorschriften betreffende de verlening van de vergunning tot bedrijfsuitoefening, de verwerving van gekwalificeerde deelnemingen, de uitoefening van de vrijheid van vestiging en van het recht tot het vrij verrichten van diensten, de aan de bedrijfsuitoefening van beleggingsondernemingen gestelde voorwaarden ter bescherming van de beleggers, de bevoegdheden van toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst en de lidstaat van ontvangst, en het regime voor het opleggen van sancties. Aangezien het voornaamste doel en onderwerp van deze richtlijn de harmonisatie van de nationale voorschriften op de genoemde terreinen is, dient zij te worden gebaseerd op artikel 53, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Het werd passend geacht de vorm van een richtlijn te hanteren, zodat uitvoeringsbepalingen op de onder deze richtlijn vallende gebieden, indien nodig, aan eventuele specifieke kenmerken van de markt en het rechtsstelsel in elke lidstaat kunnen worden aangepast.

(8)

Het is aangewezen in de lijst van financiële instrumenten ook van grondstoffen afgeleide instrumenten op te nemen alsmede andere instrumenten die zodanig zijn ontworpen en zodanig worden verhandeld dat zij regelgevingskwesties doen rijzen die vergelijkbaar zijn met die welke zich voordoen in verband met traditionele financiële instrumenten.

(9)

Het toepassingsgebied van financiële instrumenten omvat door materiële levering afgewikkelde energiecontracten die op een georganiseerde handelsfaciliteit (OTF) worden verhandeld, behalve die welke reeds bij Verordening (EU) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad (8) zijn gereglementeerd. Er zijn verscheidene maatregelen genomen om het effect van dit toepassingsgebied op ondernemingen die deze producten verhandelen, te beperken. Deze ondernemingen zijn thans vrijgesteld van de eigenvermogenvereisten van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (9) en deze vrijstelling zal opnieuw worden bekeken overeenkomstig artikel 493, lid 1, van die verordeningvoor het einde van de geldigheidsperiode ervan uiterlijk eind 2017. Aangezien deze contracten financiële instrumenten zijn, zullen de vereisten van de wetgeving inzake de financiële markten van meet af aan van toepassing zijn, en zullen de vereisten inzake positielimieten, melding van transacties en marktmisbruik dus van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn en van Verordening (EU) nr. 600/2014. Voor de toepassing van de clearingverplichting en de marginvereisten van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (10) is evenwel in een overgangsperiode van 42 maanden voorzien.

(10)

De beperking van het toepassingsgebied wat betreft door materiële levering afgewikkelde grondstoffenderivaten die op een OTF worden verhandeld, moet beperkt blijven opdat het geen lacune wordt die tot regelgevingsarbitrage zou kunnen leiden. Daarom moet worden voorzien in een gedelegeerde handeling waarin nader wordt bepaald wat met de uitdrukking „moeten worden afgewikkeld door middel van materiële levering” wordt bedoeld, waarbij er ten minste een afdwingbare en bindende verplichting moet worden opgelegd om fysiek te leveren, die niet ongedaan kan worden gemaakt, en zonder recht op afrekening in contanten of compensatietransacties, behalve in geval van overmacht, wanbetaling of een andere bona fide reden waarom de verplichtingen niet kunnen worden nagekomen.

(11)

Op secundaire spotmarkten voor EU-emissierechten is een reeks frauduleuze praktijken vastgesteld die het vertrouwen kunnen ondermijnen in het bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (11) opgezette emissiehandelssysteem. Er wordt dan ook gewerkt aan maatregelen om het systeem van registers van EU-emissierechten te versterken en de voorwaarden voor het openen van een rekening voor het verhandelen van EU-emissierechten aan te scherpen. Ter bevordering van de integriteit van deze markten en ter vrijwaring van de efficiënte werking ervan, onder meer door een alomvattend toezicht op de handelsactiviteit te waarborgen, is het raadzaam de uit hoofde van Richtlijn 2003/87/EG genomen maatregelen aan te vullen door emissierechten volledig onder het toepassingsgebied van deze richtlijn en Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad (12) te brengen door hen als financiële instrumenten te classificeren.

(12)

Deze richtlijn dient te gelden voor ondernemingen waarvan het gewone beroep of bedrijf bestaat in het beroepsmatig verlenen van beleggingsdiensten en/of verrichten van beleggingsactiviteiten. Bijgevolg moeten alle personen met een andere beroepsactiviteit van het toepassingsgebied van de richtlijn worden uitgesloten.

(13)

Er dient een alomvattend regelgevingskader voor de uitvoering van transacties in financiële instrumenten — ongeacht de voor de uitvoering van deze transacties gehanteerde verhandelingsmethode — te worden vastgesteld om te garanderen dat de uitvoering van transacties van beleggers aan de hoogste normen beantwoordt en dat de integriteit en algemene efficiëntie van het financiële stelsel gehandhaafd blijft. Er moet een samenhangend en op de risico’s afgestemd regelgevingskader tot stand worden gebracht voor de voornaamste soorten systemen die momenteel op de Europese financiële markt bestaan voor de uitvoering van orders. Er moet rekening mee worden gehouden dat er zich parallel met de gereglementeerde markten een nieuwe generatie georganiseerde handelssystemen aan het ontwikkelen is die moeten worden onderworpen aan verplichtingen waarmee wordt beoogd de goede en ordelijke werking van de financiële markten te waarborgen en er moet worden gewaarborgd dat dergelijke georganiseerde handelssystemen niet profiteren van lacunes in de regelgeving.

(14)

Alle handelsplatformen, namelijk gereglementeerde markten, multilaterale handelsfaciliteiten (MTF’s) en OTF’s, dienen transparante en niet-discriminerende regels voor de toegang tot de faciliteit vast te stellen. Anders dan gereglementeerde markten en MTF’s, waarvoor vergelijkbare vereisten moeten blijven gelden ten aanzien van degenen die zij als leden of deelnemers toelaten, moeten OTF’s echter in staat zijn de toegang te bepalen en te beperken op grond van onder meer hun rol en verplichtingen jegens hun cliënten. In dit verband moeten handelsplatformen parameters kunnen vaststellen die het systeem regelen, zoals minimale latentie, mits dit op een open en transparante manier gebeurt en geen discriminatie door de exploitant van het handelsplatform inhoudt.

(15)

Een centrale tegenpartij (CTP) wordt in Verordening (EU) nr. 648/2012 gedefinieerd als een rechtspersoon die zich tussen de partijen bij de contracten die worden verhandeld binnen één of meer financiële markten plaatst en de koper voor elke verkoper en de verkoper voor elke koper wordt. CTP’s vallen niet onder de term OTF als gedefinieerd in deze richtlijn.

(16)

Personen die toegang hebben tot gereglementeerde markten of MTF’s worden leden of deelnemers genoemd. Beide termen kunnen door elkaar worden gebruikt. Deze termen omvatten niet, gebruikers die uitsluitend langs directe elektronische weg toegang hebben tot handelsplatformen.

(17)

Beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling moeten worden gedefinieerd als beleggingsondernemingen die op georganiseerde basis, regelmatig, systematisch en in aanzienlijke mate voor eigen rekening handelen bij het uitvoeren van orders van cliënten buiten een gereglementeerde markt, een MTF of een OTF. Om de objectieve en effectieve toepassing van deze definitie op beleggingsondernemingen te garanderen, moet elke bilaterale handel die wordt uitgevoerd met cliënten relevant zijn en moeten er criteria worden ontwikkeld voor de identificatie van beleggingsondernemingen die zich moeten registreren als beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling. Handelsplatformen zijn faciliteiten waarbinnen een interactie tussen meerdere koop- en verkoopintenties van derden plaatsvindt, terwijl het een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling niet toegestaan mag zijn koop- en verkoopintenties van derden op functioneel dezelfde wijze als een handelsplatform samen te brengen.

(18)

Personen die hun eigen vermogen en ondernemingen beheren en geen beleggingsdiensten verlenen noch beleggingsactiviteiten verrichten, anders dan handelen voor eigen rekening in financiële instrumenten die geen grondstoffenderivaten, emissierechten of derivaten daarvan zijn, dienen niet onder deze richtlijn te vallen, tenzij zij market makers of leden of deelnemers van een gereglementeerde markt of een MTF zijn, directe elektronische toegang tot een handelsplatform hebben, een techniek voor hoogfrequentie algoritmische handel (high-frequency algorithmic trading) toepassen of voor eigen rekening handelen door orders van cliënten uit te voeren.

(19)

In het communiqué van de ministers van Financiën en de presidenten van de centrale banken van de G20 van 15 april 2011 staat dat deelnemers aan grondstoffenderivatenmarkten aan adequaat toezicht en passende regelgeving onderworpen moeten zijn en dat daarom een aantal vrijstellingen van Richtlijn 2004/39/EG moeten worden aangepast.

(20)

Personen die voor eigen rekening handelen, met inbegrip van market makers met betrekking tot grondstoffenderivaten, emissierechten of derivaten daarvan, met uitzondering van personen die voor eigen rekening handelen wanneer zij orders van cliënten uitvoeren, of die beleggingsdiensten in grondstoffenderivaten, emissierechten of derivaten daarvan verlenen voor de cliënten of leveranciers van hun hoofdbedrijf, dienen niet onder deze richtlijn te vallen, mits deze activiteit een nevenactiviteit is van hun hoofdbedrijf op groepsniveau, en die hoofdactiviteit niet bestaat in het verlenen van beleggingsdiensten in de zin van deze richtlijn of bankactiviteiten in de zin van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (13), noch in market making in grondstoffenderivaten, en deze personen geen techniek voor hoogfrequentie algoritmische handel toepassen. De technische criteria om uit te maken of een activiteit een nevenactiviteit is van een dergelijk hoofdbedrijf, dienen door middel van technische reguleringsnormen te worden verduidelijkt, rekening houdend met de in deze richtlijn vastgestelde criteria.

Die criteria moeten ervoor zorgen dat niet-financiële ondernemingen die in financiële instrumenten handelen in een mate die niet in verhouding staat tot de omvang van de investeringen in het hoofdbedrijf, onder deze richtlijn vallen. Daartoe moet in de criteria ten minste rekening worden gehouden met het feit dat de nevenactiviteiten een minderheid van de activiteiten moeten vormen op groepsniveau en met de omvang van hun handelsactiviteit ten opzichte van de totale markthandelsactiviteit in die categorie activa. Indien de verplichting een handelsplatform van liquiditeit te voorzien, is opgelegd door de regelgevende autoriteiten overeenkomstig Uniale of nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen of door handelsplatformen, dienen de transacties die worden aangegaan om aan een die verplichting te voldoen, niet mee te tellen wanneer wordt beoordeeld of de activiteit een nevenactiviteit is.

(21)

Voor de toepassing van deze richtlijn en Verordening (EU) nr. 600/2014, die zowel otc-derivaten als op de beurs verhandelde derivaten reguleren in de zin van Verordening (EU) nr. 600/2014, moeten activiteiten waarvan objectief kan worden vastgesteld dat zij risico’s verminderen die rechtstreeks verband houden met de commerciële activiteiten of de activiteiten betreffende kasbeheer en intragroeptransacties, worden bezien op een wijze die coherent is met Verordening (EU) nr. 648/2012.

(22)

Personen die in grondstoffenderivaten, emissierechten en derivaten daarvan handelen, mogen in het kader van bedrijfsmatig risicobeheer met betrekking tot de kasmiddelen, ook in andere financiële instrumenten handelen om zich te beschermen tegen risico’s, zoals het wisselkoersrisico. Het is daarom belangrijk duidelijk te bepalen dat vrijstellingen cumulatief van toepassing zijn. Zo kunnen de vrijstellingen die in de punten j) en d) van artikel 2, lid 1, zijn bepaald, worden gecombineerd.

(23)

Om echter te vermijden dat van vrijstellingen misbruik kan worden gemaakt, moet deze richtlijn van toepassing zijn op andere market makers in financiële instrumenten dan market makers in grondstoffenderivaten, emissierechten en derivaten daarvan, mits deze market making-activiteit een nevenactiviteit is van hun hoofdbedrijf op groepsniveau, en mits zij geen techniek voor hoogfrequentie algoritmische handel toepassen; zij mogen geen gebruik kunnen maken van vrijstellingen. Deze richtlijn dient ook van toepassing te zijn op personen die voor eigen rekening handelen bij het uitvoeren van orders van cliënten en op personen die een techniek voor hoogfrequentie algoritmische handel; zij mogen geen gebruik kunnen maken van vrijstellingen.

(24)

Handelen voor eigen rekening bij het uitvoeren van orders van cliënten dient ook te slaan op ondernemingen die orders van verschillende cliënten uitvoeren door deze te matchen op matched principal-basis (back-to-backhandel); dergelijke ondernemingen moeten worden geacht als opdrachtgever op te treden en daarom moeten zij zowel aan de bepalingen van deze richtlijn betreffende het uitvoeren van orders voor rekening van cliënten als aan de bepalingen betreffende het handelen voor eigen rekening worden onderworpen.

(25)

Het uitvoeren van orders met betrekking tot financiële instrumenten als een nevenactiviteit tussen twee personen wier hoofdbedrijf op groepsniveau noch in het verlenen van beleggingsdiensten in de zin van deze richtlijn noch in het verlenen van bankdiensten in de zin van Richtlijn 2013/36/EU bestaat, dient niet als handelen voor eigen rekening bij het uitvoeren van orders van cliënten te worden aangemerkt.

(26)

Waar in de tekst sprake is van personen moeten daaronder zowel natuurlijke als rechtspersonen worden begrepen.

(27)

Verzekeringsondernemingen waarvan de werkzaamheden onder passend toezicht staan van voor de uitoefening van het bedrijfseconomisch toezicht bevoegde autoriteiten en die onderworpen zijn aan Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad (14) dienen buiten het toepassingsgebied van de onderhavige richtlijn te worden gelaten wanneer zij de in eerstgenoemde richtlijn bedoelde activiteiten verrichten.

(28)

Personen die geen diensten aan derden verlenen, maar waarvan de activiteit bestaat uit het uitsluitend aan hun moedermaatschappijen, hun dochterondernemingen of andere dochterondernemingen van hun moedermaatschappijen verlenen van beleggingsdiensten, dienen niet door deze richtlijn te worden bestreken.

(29)

Sommige plaatselijke energienutsbedrijven en sommige exploitanten van industriële installaties die onder de EU-regeling voor de emissiehandel vallen, bundelen hun handelsactiviteiten voor het afdekken van commerciële risico’s en besteden ze uit aan niet-geconsolideerde dochterondernemingen. Die joint ventures verrichten geen andere diensten en vervullen exact dezelfde functie als de personen bedoeld in overweging 28. Om gelijke spelregels te waarborgen, moet het ook mogelijk zijn joint ventures van het toepassingsgebied van deze richtlijn uit te sluiten, mits zij in het gezamenlijke bezit zijn van plaatselijke energienutsbedrijven of exploitanten die onder artikel 3, punt f), van Richtlijn 2003/87/EG vallen, en zij geen andere diensten dan beleggingsdiensten verlenen voor plaatselijke energienutsbedrijven of exploitanten die onder artikel 3, punt f), van Richtlijn 2003/87/EG vallen, en mits die plaatselijke energienutsbedrijven of exploitanten uit hoofde van artikel 2, lid 1, onder j), zullen worden vrijgesteld mochten zij die beleggingsdiensten zelf verlenen. Opdat echter passende waarborgen worden geboden en opdat beleggers voldoende worden beschermd, moeten lidstaten die ervoor kiezen dergelijke joint ventures vrij te stellen, aan die joint ventures eisen stellen die ten minste analoog zijn aan die welke in deze richtlijn worden gesteld, met name bij de vergunningverlening, bij de beoordeling van hun reputatie en ervaring en van de geschiktheid van enige aandeelhouders, bij de toetsing van de voorwaarden die in het kader van de initiële vergunningverlening en het permanente toezicht worden gesteld, alsook in de gedragsregels.

(30)

Personen die slechts incidenteel beleggingsdiensten verlenen in het kader van een beroepsactiviteit, dienen eveneens buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn te worden gelaten voor zover die beroepsactiviteit aan regels is onderworpen en het incidenteel verlenen van beleggingsdiensten op grond van die regels niet is uitgesloten.

(31)

Personen die beleggingsdiensten verlenen welke uitsluitend in het beheer van een werknemersparticipatieplan bestaan en die derhalve geen beleggingsdiensten voor derden verlenen, dienen niet onder deze richtlijn te vallen.

(32)

Centrale banken en andere instellingen met een soortgelijke functie, alsmede overheidsinstellingen die belast zijn met het beheer van de overheidsschuld (waarmee ook de plaatsing ervan bedoeld wordt) of bij dat beheer betrokken zijn, dienen buiten het toepassingsgebied van de richtlijn te worden gelaten, met uitzondering van instellingen die geheel of gedeeltelijk in het bezit van de staat zijn en die een commerciële opdracht hebben of waarvan de opdracht verband houdt met het verwerven van deelnemingen.

(33)

Ter bevordering van de helderheid van de vrijstellingsregeling voor het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB), andere nationale instellingen met een soortgelijke functie en instellingen die bij het beheer van de overheidsschuld betrokken zijn, is het raadzaam deze vrijstellingen te beperken tot de instellingen die hun functies in overeenstemming met het recht van één lidstaat of in overeenstemming met de wetgeving van de Unie uitoefenen, alsook tot internationale instellingen waarvan twee of meer lidstaten lid zijn en die ten doel hebben middelen bijeen te brengen en financiële bijstand te verlenen ten behoeve van hun leden die te maken hebben met of de dreiging ondergaan van ernstige financiële problemen, zoals het Europees Stabiliteitsmechanisme.

(34)

Deze richtlijn dient evenmin van toepassing te zijn op instellingen voor collectieve belegging en pensioenfondsen, ongeacht of deze al dan niet op het niveau van de Unie gecoördineerd zijn, en op de bewaarders en beheerders van zulke instellingen mits zij onderworpen zijn aan een specifieke regelgeving die direct op hun werkzaamheden is toegespitst.

(35)

Transmissiesysteembeheerders als omschreven in artikel 2, punt 4, van Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement (15) en de Raad of artikel 2, punt 4, van Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad (16) moeten van het toepassingsgebied van de onderhavige richtlijn worden uitgesloten wanneer zij hun taken uit hoofde van de genoemde richtlijnen, uit hoofde van Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad (17), uit hoofde van Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad (18) of uit hoofde van overeenkomstig die wetgevingshandelingen vastgestelde netwerkcodes of richtsnoeren uitvoeren. Overeenkomstig deze wetgevingshandelingen hebben transmissiesysteembeheerders specifieke verplichtingen en verantwoordelijkheden, moeten zij een specifieke certificeringsprocedure doorlopen en staan zij onder controle van sectorspecifieke bevoegde instanties. Transmissiesysteembeheerders moeten deze vrijstelling ook genieten wanneer zij een beroep doen op andere personen die in hun naam als dienstverlener optreden teneinde hun taken uit hoofde van die wetgevingshandelingen of overeenkomstig deze verordeningen vastgestelde netwerkcodes of richtsnoeren uit te voeren. Transmissiesysteembeheerders mogen niet voor deze vrijstelling in aanmerking komen wanneer zij beleggingsdiensten verlenen of activiteiten in financiële instrumenten verrichten, of wanneer zij een platform voor secundaire handel in financiële transmissierechten exploiteren.

(36)

Om voor de in deze richtlijn neergelegde vrijstellingen in aanmerking te komen, dient de betrokken persoon de voor die vrijstellingen gestelde voorwaarden doorlopend na te komen. Meer bepaald dient een persoon die beleggingsdiensten verleent of beleggingsactiviteiten verricht en voor vrijstelling van deze richtlijn in aanmerking komt omdat die diensten of activiteiten, op groepsbasis beschouwd, een nevenactiviteit van hun hoofdbedrijf vormen, niet meer onder de vrijstelling in verband met nevenactiviteiten te vallen indien het verlenen van die diensten of het verrichten van die activiteiten niet langer een nevenactiviteit van hun hoofdbedrijf vormt.

(37)

De personen die door deze richtlijn bestreken beleggingsdiensten verlenen en/of beleggingsactiviteiten verrichten, moeten aan een door hun lidstaat van herkomst verleende vergunning onderworpen zijn ter bescherming van de beleggers en de stabiliteit van het financieel stelsel.

(38)

Kredietinstellingen waaraan overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU vergunning is verleend moeten krachtens deze richtlijn geen andere vergunning nodig hebben om beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten. Wanneer een kredietinstelling besluit om beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten dienen de bevoegde autoriteiten alvorens een vergunning uit hoofde van Richtlijn 2013/36/EU te verlenen zich ervan te vergewissen dat de kredietinstelling voldoet aan de relevante bepalingen van deze richtlijn.

(39)

Gestructureerde deposito’s maken opgang als beleggingsproduct maar op het niveau van de Unie vallen dergelijke deposito’s nog onder geen enkele wetgevingshandeling ter bescherming van de beleggers, terwijl voor andere gestructureerde beleggingen wel dergelijke wetgevingshandelingen gelden. Het verdient daarom aanbeveling het beleggersvertrouwen te versterken en voor een eenvormiger wettelijke behandeling van de distributie van verschillende pakketproducten voor retailbeleggingen te zorgen, teneinde overal in de Unie een adequaat niveau van beleggersbescherming tot stand te brengen. Om die reden is het raadzaam het toepassingsgebied van deze richtlijn tot gestructureerde deposito’s uit te breiden. In dat verband moet worden verduidelijkt dat aangezien gestructureerde deposito’s een beleggingsproduct zijn, zij geen deposito’s omvatten die enkel aan rentetarieven, zoals Euribor or Libor, gekoppeld zijn, waarbij het niet uitmaakt of de rentetarieven van tevoren zijn vastgesteld, dan wel vast of variabel zijn. Dergelijke deposito’s moeten dan ook buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen.

(40)

De toepassing van deze richtlijn op beleggingsondernemingen en kredietinstellingen wanneer deze verkopen verrichten of advies verstrekken aan cliënten in verband met gestructureerde deposito’s moet worden begrepen als wanneer zij als tussenpersoon optreden voor deze producten welke zijn uitgegeven door kredietinstellingen die deposito’s in ontvangst kunnen nemen overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU.

(41)

Centrale effectenbewaarinstellingen (Central securities depositaries — CSD’s) zijn systeemrelevante instellingen voor financiële markten die zorgen voor de initiële registratie van effecten, het bijhouden van de rekeningen met de uitgegeven effecten en de afwikkeling van nagenoeg alle effectentransacties. CSD’s dienen specifiek door Unierecht gereglementeerd te worden en dienen met name onderworpen te worden aan vergunningverlening en bepaalde voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening. Naast de kerndiensten als bedoeld in ander Unierecht kunnen CSD’s evenwel ook beleggingsdiensten verlenen en beleggingsactiviteiten verrichten die krachtens deze richtlijn worden gereglementeerd.

Om te waarborgen dat alle entiteiten die beleggingsdiensten verlenen en beleggingsactiviteiten verrichten onder hetzelfde regelgevingskader vallen, moet ervoor worden gezorgd dat de vereisten van deze richtlijn betreffende de vergunningverlening en bepaalde voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening niet van toepassing zijn op dergelijke CSD’s, maar dat in het Unierecht waarmee CSD’s als zodanig gereglementeerd worden wordt zekergesteld dat de bepalingen van deze richtlijn op die CSD’s van toepassing zijn wanneer zij beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten naast de diensten als bedoeld in dat Unierecht.

(42)

Om beleggers in de Unie een betere bescherming te bieden, is het raadzaam strikte voorwaarden vast te stellen waaronder het de lidstaten is toegestaan deze richtlijn niet toe te passen op personen die beleggingsdiensten aan cliënten verlenen, waardoor deze cliënten dus geen bescherming uit hoofde van deze richtlijn genieten. Het verdient met name aanbeveling van de lidstaten te verlangen dat zij eisen stellen die ten minste analoog zijn aan die welke in deze richtlijn aan dergelijke personen worden gesteld, met name bij de vergunningverlening, bij de beoordeling van hun reputatie en ervaring en van de geschiktheid van enige aandeelhouders, bij de toetsing van de voorwaarden die in het kader van de initiële vergunningverlening en het permanente toezicht worden gesteld, alsook in de gedragsregels.

Voorts moeten buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn gelaten personen onder een beleggerscompensatiestelsel vallen dat is erkend overeenkomstig Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad (19) of onder een beroepsaansprakelijkheidsverzekering die hun cliënten in de onder die richtlijn vallende situaties een gelijkwaardige bescherming biedt.

(43)

Wanneer een beleggingsonderneming op niet-regelmatige basis een of meer beleggingsdiensten verleent of een of meer beleggingsactiviteiten verricht die niet door haar vergunning worden bestreken, dient zij geen bijkomende, krachtens deze richtlijn verleende vergunning nodig te hebben.

(44)

Het ontvangen en doorgeven van orders behelst voor de toepassing van deze richtlijn ook het met elkaar in contact brengen van twee of meer beleggers waardoor tussen deze beleggers een transactie tot stand kan komen.

(45)

Beleggingsondernemingen en kredietinstellingen die door henzelf uitgegeven financiële instrumenten verhandelen, dienen aan deze richtlijn onderworpen te zijn wanneer zij beleggingsadvies aan hun cliënten verstrekken. Om onzekerheid uit te sluiten en beleggers beter te beschermen, verdient het aanbeveling in de toepassing van deze richtlijn te voorzien wanneer beleggingsondernemingen en kredietinstellingen op de primaire markt door henzelf uitgegeven financiële instrumenten verhandelen zonder enig advies te verstrekken. Daartoe dient de definitie van de dienst „uitvoering van orders voor rekening van cliënten” te worden uitgebreid.

(46)

De beginselen van wederzijdse erkenning en van toezicht door de lidstaat van herkomst vereisen dat de bevoegde autoriteiten van elke lidstaat een vergunning weigeren of intrekken wanneer uit bepaalde gegevens, zoals de inhoud van het programma van werkzaamheden, de geografische spreiding of de feitelijk uitgeoefende werkzaamheden, op ondubbelzinnige wijze blijkt dat een beleggingsonderneming het rechtsstelsel van een lidstaat heeft gekozen om zich te onttrekken aan de strengere normen van een andere lidstaat, waar zij het grootste deel van haar werkzaamheden uitoefent of voornemens is uit te oefenen. Aan een beleggingsonderneming die een rechtspersoon is, moet vergunning worden verleend in de lidstaat waar haar statutaire zetel is gelegen. Aan een beleggingsonderneming die geen rechtspersoon is, moet vergunning worden verleend in de lidstaat waar haar hoofdkantoor is gelegen. De lidstaten moeten tevens eisen dat het hoofdkantoor van een beleggingsonderneming zich steeds bevindt in haar lidstaat van herkomst en dat zij daar feitelijk werkzaam is.

(47)

In Richtlijn 2007/44/EG van het Europees Parlement en de Raad (20) zijn gedetailleerde criteria vastgelegd voor de prudentiële beoordeling van voorgenomen verwervingen van deelnemingen in een beleggingsonderneming en wordt tevens voorzien in een procedure voor de toepassing van deze criteria. Om te zorgen voor de nodige rechtszekerheid, duidelijkheid en voorspelbaarheid met betrekking tot het beoordelingsproces en het resultaat ervan dienen de criteria en het proces van prudentiële beoordeling die in die richtlijn zijn vastgelegd, te worden bevestigd.

De bevoegde autoriteiten dienen meer in het bijzonder de geschiktheid van de kandidaat-verwerver en de financiële soliditeit van de voorgenomen verwerving te toetsen aan alle volgende criteria: de reputatie van de kandidaat-verwerver; de reputatie en ervaring van de personen die het bedrijf van de beleggingsonderneming als gevolg van de voorgenomen verwerving feitelijk gaan leiden; de financiële soliditeit van de kandidaat-verwerver, of de beleggingsonderneming zal kunnen voldoen aan de prudentiële voorschriften die zijn vastgesteld op grond van deze richtlijn en op grond van andere richtlijnen, met name Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (21) en Richtlijn 2013/36/EU, en of er goede redenen zijn om te vermoeden dat in verband met de voorgenomen verwerving geld wordt of werd witgewassen of terrorisme wordt of werd gefinancierd, dat gepoogd wordt of werd geld wit te wassen of terrorisme te financieren in de zin van artikel 1 van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (22), of dat de voorgenomen verwerving het risico op dergelijk gedrag zou kunnen vergroten.

(48)

Een beleggingsonderneming waaraan in haar lidstaat van herkomst vergunning is verleend, mag in de gehele Unie beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten zonder te moeten verzoeken om een afzonderlijke vergunning van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar zij die diensten wil verlenen of activiteiten wil verrichten.

(49)

Sommige beleggingsondernemingen die van bepaalde verplichtingen van Richtlijn 2013/36/EU vrijgesteld zijn moeten ertoe worden verplicht in het bezit te zijn van een minimumbedrag aan aanvangskapitaal, een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een combinatie van beide. Bij de aanpassingen van de bedragen van die verzekering moet rekening worden gehouden met de aanpassingen die in het kader van Richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad (23) worden aangebracht. Deze bijzondere behandeling op het gebied van de kapitaaltoereikendheid mag geen gevolgen hebben voor eventuele beslissingen betreffende de passende behandeling van deze ondernemingen bij toekomstige wijzigingen in het recht van de Unie inzake kapitaaltoereikendheid.

(50)

Aangezien de reikwijdte van de prudentiële regelgeving moet worden beperkt tot de entiteiten die beroepsmatig een handelsportefeuille beheren en daardoor een bron van een tegenpartijrisico voor andere marktdeelnemers vormen, dienen entiteiten die voor eigen rekening handelen in andere financiële instrumenten dan grondstoffenderivaten, emissierechten of derivaten daarvan, buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn te worden gelaten, mits zij geen market makers zijn, niet voor eigen rekening handelen bij het uitvoeren van orders van cliënten, geen leden van of deelnemers aan een gereglementeerde markt of MTF zijn of geen directe elektronische toegang tot een handelsplatform hebben, of geen techniek voor algoritmische handel toepassen.

(51)

Ter bescherming van de eigendomsrechten en andere soortgelijke rechten van de belegger op de waardepapieren, alsmede van zijn rechten op de aan een onderneming toevertrouwde gelden, moeten deze rechten van de rechten van de onderneming worden onderscheiden. Dit beginsel mag de onderneming evenwel niet beletten in eigen naam, maar voor rekening van de belegger, transacties uit te voeren indien de aard van de transactie zulks vereist en de belegger daarmee instemt, bijvoorbeeld in het geval van effectenleningen.

(52)

De voorschriften op het gebied van de bescherming van activa van cliënten zijn van cruciaal belang voor de bescherming van cliënten bij het verlenen van diensten en verrichten van activiteiten. Deze voorschriften kunnen buiten werking worden gesteld wanneer de eigendom van gelden en financiële instrumenten volledig aan een beleggingsonderneming wordt overgedragen ter dekking van huidige of toekomstige, dan wel feitelijke of voorwaardelijke verplichtingen. Deze algemene mogelijkheid kan tot onzekerheid leiden en afbreuk doen aan de doeltreffendheid van de voorschriften betreffende de vrijwaring van de activa van cliënten. Bijgevolg is het raadzaam, althans wanneer het activa van particuliere cliënten betreft, om de mogelijkheid te beperken voor beleggingsondernemingen om financiëlezekerheidsovereenkomsten die leiden tot overdracht van eigendom/gerechtigdheid, als omschreven in Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad (24), te sluiten met de bedoeling hun verplichtingen te waarborgen of anderszins af te dekken.

(53)

De rol van de leidinggevende organen van beleggingsondernemingen, gereglementeerde markten en aanbieders van datarapporteringsdiensten moet worden versterkt op het gebied van het waarborgen van een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de ondernemingen en het bevorderen van de integriteit van de markt en de belangen van de beleggers. Het leidinggevend orgaan van beleggingsondernemingen, gereglementeerde markten en aanbieders van datarapporteringsdiensten zou steeds genoeg tijd moeten uittrekken en over voldoende collectieve vaardigheden, kennis en ervaring moeten beschikken om inzicht te hebben in de activiteiten van de onderneming en in de voornaamste risico’s waaraan zij is blootgesteld. Om groepsdenken te vermijden en onafhankelijke meningen en een kritische ingesteldheid te bevorderen, dienen leidinggevende organen daarom te worden gekenmerkt door voldoende diversiteit wat leeftijd, geslacht, geografische herkomst, opleiding en professionele achtergrond betreft, zodat daarin een grote verscheidenheid aan standpunten en ervaringen is vertegenwoordigd. Werknemersvertegenwoordiging in leidinggevende organen kan ook worden beschouwd als een positieve manier om tot meer diversiteit te komen, aangezien dergelijke vertegenwoordiging zorgt voor een bijkomend belangrijk perspectief en een echte kennis van de interne werking van de ondernemingen. Diversiteit dient bijgevolg een van de criteria te zijn die een rol speelt in de samenstelling van leidinggevende organen. Diversiteit dient ook aan bod te komen in het aanwervingsbeleid van ondernemingen in meer algemene zin. Dat beleid zou de instellingen er bijvoorbeeld toe moeten aanmoedigen kandidaten te selecteren uit shortlists met zowel mannen als vrouwen. Om met betrekking tot corporate governance tot een coherente aanpak te komen, moeten de vereisten voor beleggingsondernemingen zoveel mogelijk overeenkomen met die van Richtlijn 2013/36/EU.

(54)

Met het oog op een doeltreffend toezicht op en een effectieve controle van de activiteiten van beleggingsondernemingen, gereglementeerde markten en aanbieders van datarapporteringsdiensten dient het leidinggevend orgaan verantwoordelijk te zijn en verantwoording af te leggen voor de algemene strategie van de onderneming, rekening houdend met de bedrijfsactiviteiten en het risicoprofiel van de onderneming. Het leidinggevend orgaan dient over de gehele activiteitscyclus van de onderneming duidelijke verantwoordelijkheden op zich te nemen op de volgende terreinen: de vaststelling en omschrijving van de strategische doelstellingen, de risicostrategie en de interne governance van de onderneming, de goedkeuring van de interne organisatie van de onderneming (met inbegrip van criteria voor de selectie en opleiding van het personeel), doeltreffend toezicht op de directie en de vaststelling van het algemene beleid op het gebied van het verlenen van diensten en het verrichten van activiteiten (met inbegrip van de beloning van verkooppersoneel en de goedkeuring van nieuwe producten voor distributie aan cliënten). Door de strategische doelstellingen van de onderneming, haar interne organisatie en haar beleid voor het verlenen van diensten en verrichten van activiteiten periodiek te monitoren en te beoordelen, moeten zij in staat zijn steeds een gezonde en prudente bedrijfsvoering te garanderen in het belang van de integriteit van de markten en de bescherming van de beleggers. Het combineren van een te groot aantal bestuursfuncties zou een lid van het leidinggevend orgaan kunnen beletten genoeg tijd te besteden aan het vervullen van die toezichthoudende rol.

Daarom is het noodzakelijk het aantal bestuursfuncties dat een lid van het leidinggevend orgaan van een instelling tegelijkertijd in verschillende entiteiten kan vervullen, te beperken. Bestuursfuncties in organisaties die niet hoofdzakelijk commerciële doelen nastreven, zoals organisaties zonder winstoogmerk of liefdadigheidsorganisaties, dienen bij het toepassen van die beperking evenwel buiten beschouwing te blijven.

(55)

Door de lidstaten heen worden verschillende governancestructuren gebruikt. In de meeste gevallen wordt een monistisch of een dualistisch bestuursmodel gebruikt. De in deze richtlijn gebruikte definities beogen betrekking te hebben op alle bestaande modellen, zonder een bepaald model te bepleiten. Zij zijn louter functioneel voor de vaststelling van voorschriften waarmee een bepaald resultaat wordt beoogd, ongeacht het nationale vennootschapsrecht dat in een lidstaat op een instelling van toepassing is. De definities dienen daarom de algemene bevoegdheidsverdeling overeenkomstig het nationale vennootschapsrecht onverlet te laten.

(56)

Doordat tal van beleggingsondernemingen almaar meer verschillende werkzaamheden gelijktijdig uitoefenen, neemt de kans toe dat belangenconflicten ontstaan tussen deze verschillende werkzaamheden en de belangen van hun cliënten. Daarom is het noodzakelijk regels vast te stellen om te voorkomen dat dergelijke conflicten de belangen van hun cliënten schaden. Ondernemingen hebben de plicht daadwerkelijke stappen te ondernemen om belangenconflicten te onderkennen, te voorkomen en te beheren en de mogelijke gevolgen van die risico’s zoveel mogelijk te beperken. Indien er toch een restrisico blijft bestaan dat de belangen van de cliënt schaadt, dan moeten de algemene aard en/of de bronnen van belangenconflicten alsmede de stappen die zijn ondernomen om die risico’s te beperken, op heldere wijze aan de cliënt bekend worden gemaakt alvorens voor zijn rekening zaken worden gedaan.

(57)

Krachtens Richtlijn 2006/73/EG van de Commissie (25) mogen lidstaten, in de context van de voor beleggingsondernemingen geldende organisatorische eisen, verplichtingen opleggen die betrekking hebben op het opnemen of opslaan van telefoongesprekken of elektronische mededelingen die met orders van cliënten verband houden. Het opnemen of opslaan van telefoongesprekken of elektronische mededelingen die met orders van cliënten verband houden, is verenigbaar met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) en is gerechtvaardigd om een betere beleggersbescherming, een beter markttoezicht en een grotere rechtszekerheid te waarborgen in het belang van beleggingsondernemingen en hun cliënten. Ook in het technische advies dat op 29 juli 2010 door het Comité van Europese effectenregelgevers aan de Commissie is uitgebracht, wordt op het belang van dergelijke opnames of opslag gewezen. Met die gegevens moet voor bewijs worden gezorgd met betrekking tot de voorwaarden van de door cliënten gegeven orders en de overeenstemming met transacties die door de beleggingsondernemingen zijn verricht, en moet gedrag kunnen worden opgespoord dat relevant kan zijn uit het oogpunt van marktmisbruik, ook wanneer ondernemingen voor eigen rekening handelen.

Daarom zijn er gegevens nodig van alle gesprekken met vertegenwoordigers van een onderneming bij handel, of beoogde handel, voor eigen rekening. Indien cliënten hun orders via andere kanalen plaatsen dan per telefoon, moet dit gebeuren met gebruikmaking van duurzame dragers, zoals brieven, faxen, e-mails, of documentatie betreffende orders die tijdens bijeenkomsten door de betrokken cliënten zijn geplaatst. De inhoud van relevante rechtstreekse gesprekken met een cliënt kan bijvoorbeeld worden geregistreerd door middel van notulen of notities. Aldus geplaatste orders moeten worden gelijkgesteld met telefonisch ontvangen orders. Indien er notulen worden gemaakt van rechtstreekse gesprekken met cliënten, moeten de lidstaten er zorg voor dragen dat er passende waarborgen worden geboden om te voorkomen dat de cliënt de dupe is als de communicatie tussen de partijen onjuist is opgetekend in de notulen. Deze waarborgen mogen niet inhouden dat de cliënt de aansprakelijkheid op zich neemt.

Om rechtszekerheid te scheppen ten aanzien van het toepassingsgebied van de verplichting, moet deze worden toegepast op alle uitrusting die door de onderneming wordt verstrekt of die de beleggingsonderneming mag gebruiken, en moet van de beleggingsondernemingen worden verlangd dat zij alle redelijke maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat er geen privé-uitrusting wordt gebruikt in verband met transacties. Die gegevens dienen ter beschikking van de bevoegde autoriteiten te worden gesteld bij de uitvoering van hun toezichtstaken en van handhavingsacties uit hoofde van deze richtlijn, Verordening (EU) nr. 600/2014, Verordening (EU) nr. 596/2014 en Richtlijn 2014/57/EU van het Europees Parlement en de Raad (26), om hen te helpen gedragingen op te sporen die niet stroken met het rechtskader voor de activiteit van beleggingsondernemingen. Ze dienen ook ter beschikking worden gesteld van beleggingsondernemingen en cliënten gesteld om de ontwikkeling van hun relatie aan te tonen wat betreft de door cliënten doorgegeven orders en de door ondernemingen verrichte transacties. Om die redenen verdient het aanbeveling in deze richtlijn de beginselen vast te leggen voor een algemene regeling betreffende het opnemen of opslaan van telefoongesprekken of elektronische mededelingen die met orders van cliënten verband houden.

(58)

In overeenstemming met de conclusies van de Raad van juni 2009 over de versterking van het Europese financiële toezicht en om tot de totstandkoming van één enkel rulebook voor de financiële markten van de Unie bij te dragen, de verdere totstandbrenging van een gelijk speelveld voor lidstaten en marktdeelnemers in de hand te werken, voor een betere beleggersbescherming te zorgen en het toezicht en de handhaving te verbeteren, streeft de Unie ernaar om, waar mogelijk, de keuzemogelijkheden die overal in de financiëledienstenwetgeving van de Unie aan de lidstaten worden geboden, tot een minimum te beperken. Naast de invoering in het kader van deze richtlijn van een gemeenschappelijke regeling voor het opnemen of opslaan van telefoongesprekken of elektronische mededelingen die met orders van cliënten verband houden, verdient het aanbeveling over te gaan tot het terugschroeven van de aan de bevoegde autoriteiten geboden mogelijkheid om in bepaalde gevallen toezichttaken te delegeren, alsook tot het beperken van de manoeuvreerruimte wat de vereisten voor verbonden agenten en de rapportage van bijkantoren betreft.

(59)

De technologie op het gebied van de effectenhandel heeft de afgelopen tien jaar een sterke ontwikkeling doorgemaakt en wordt thans op grote schaal door marktdeelnemers gebruikt. Momenteel maken veel marktdeelnemers gebruik van algoritmische handel, waarbij een geautomatiseerd algoritme automatisch aspecten van orders bepaalt met weinig of geen menselijk ingrijpen. Risico’s die voortvloeien uit algoritmische handel moeten worden gereglementeerd. Het gebruik van algoritmen bij de verwerking achteraf van uitgevoerde transacties is evenwel geen algoritmische handel. Een beleggingsonderneming die algoritmische handel aanwendt ter uitvoering van een marketmakingstrategie dient gedurende een gespecificeerd deel van de handelstijden van het handelsplatform doorlopend met dit onderhouden van de markt bezig te zijn. Met technische reguleringsnormen moet worden verduidelijkt waarin een gespecificeerd deel van de handelstijden van het handelsplatform bestaat, door ervoor te zorgen dat dit gespecificeerde deel significant is in verhouding tot de totale handelstijden, rekening houdend met de liquiditeit, de schaal en de aard van de specifieke markt en met de kenmerken van de verhandelde instrumenten.

(60)

Beleggingsondernemingen die algoritmische handel aanwenden met het oog op de uitvoering van een marketmakingstrategie moeten over passende systemen en controles voor die activiteit beschikken. Een dergelijke activiteit moet binnen de specifieke context en doelstelling ervan worden verstaan. De definitie van een dergelijke activiteit staat derhalve los van definities zoals die van „activiteiten van marketmakers” in Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad (27).

(61)

Een specifieke subcategorie van algoritmische handel is hoogfrequentie algoritmische handel, waarbij een handelssysteem met hoge snelheid marktgegevens of -signalen analyseert en vervolgens binnen een zeer korte tijdsspanne grote aantallen orders doorzendt of aanpast in reactie op deze analyse. Meer bepaald kan hoogfrequentie algoritmische handel elementen omvatten zoals initiëren, genereren, geleiden en uitvoeren, die zonder menselijke interventie door het systeem worden bepaald voor iedere afzonderlijke transactie of order, een korte tijdsspanne voor het bepalen en liquideren van posities, een hoge dagelijkse omloopsnelheid van de portefeuille, een hoge order-tot-transactie ratio binnen de handelsdag en het afsluiten van de handelsdag op of dichtbij hetzelfde niveau als de dag voordien. Hoogfrequentie algoritmische handel wordt onder meer gekenmerkt door een groot aantal berichten binnen de handelsdag die orders, noteringen of annuleringen vormen. Bij het bepalen van wat wordt verstaan onder hoge berichtenfrequenties per dag, moet rekening worden gehouden met de identiteit van de cliënt die uiteindelijk achter de activiteit schuilgaat, de duur van de waarnemingsperiode, de vergelijking met de totale marktactiviteit gedurende die periode en de relatieve concentratie of fragmentatie van de activiteit. Hoogfrequentie algoritmische handel wordt doorgaans aangewend door handelaren die met eigen kapitaal handelen en is doorgaans geen strategie op zich maar het gevolg van het gebruik van geavanceerde technologie waarmee meer traditionele handelsstrategieën, zoals market making of arbitrage, worden uitgevoerd.

(62)

Door de technische vooruitgang is hoogfrequentiehandel mogelijk geworden en hebben de bedrijfsmodellen zich ontwikkeld. Hoogfrequentiehandel wordt gefaciliteerd door de colocatie van de voorzieningen van marktdeelnemers in dichte fysieke nabijheid van de matchingmachine van een handelsplatform. Om ordelijke en billijke handelsvoorwaarden te garanderen is het van essentieel belang handelsplatformen te verplichten de colocatiediensten te verstrekken op niet-discriminerende, billijke en transparante wijze. Het gebruik van handelstechnologie heeft de handel van beleggers aan snelheid, capaciteit en complexiteit doen winnen. Tevens heeft het marktdeelnemers in staat gesteld de elektronische toegang van hun cliënten tot de markten te faciliteren via het gebruik van hun handelsfaciliteiten, via directe markttoegang of via gesponsorde toegang. De technologie voor hoogfrequentiehandel heeft voordelen voor de markt en voor de marktdeelnemers in het algemeen opgeleverd, zoals een ruimere marktdeelneming, een toegenomen liquiditeit, kleinere spreads, minder volatiliteit op korte termijn en een betere uitvoering van orders van cliënten. Deze handelstechnologie brengt echter ook een aantal potentiële risico’s met zich mee, zoals een groter risico op overbelasting van de systemen van handelsplatformen als gevolg van grote hoeveelheden orders en het risico dat algoritmische handel tot dubbele of foutieve orders leidt of anderszins een zodanige storing teweegbrengt dat een chaotische markt het gevolg kan zijn.

Daarnaast bestaat het risico dat systemen voor algoritmische handel buitenproportioneel reageren op andere marktgebeurtenissen, wat in het geval van een reeds bestaand marktprobleem de volatiliteit nog kan vergroten. Ten slotte kunnen algoritmische handel of hoogfrequentie algoritmische handelstechnieken zich, net als elke andere handelsvorm, lenen voor bepaalde misbruiken, die moeten worden verboden uit hoofde van Verordening (EU) nr. 596/2014. Vanwege het informatievoordeel dat hoogfrequentiehandel hoogfrequentiehandelaren biedt, kan deze handel beleggers er eveneens toe aanzetten ervoor te kiezen handel te drijven op platformen waar zij interactie met hoogfrequentiehandelaren kunnen vermijden. Het is passend hoogfrequentie algoritmische handelstechnieken die bepaalde gespecificeerde kenmerken hebben, te onderwerpen aan bijzonder toezicht door regelgevers. Terwijl het hier hoofdzakelijk gaat om technieken die uitgaan van handelen voor eigen rekening, moet dit toezicht eveneens worden toegepast wanneer de uitvoering van de handelstechniek zodanig is gestructureerd dat wordt vermeden dat de uitvoering voor eigen rekening geschiedt.

(63)

Deze potentiële risico’s die aan een toegenomen gebruik van technologie verbonden zijn, kunnen het best worden verminderd met behulp van een combinatie van maatregelen en specifieke risicocontroles toegespitst op ondernemingen die algoritmische of hoogfrequentie algoritmische handelstechnieken aanwenden, ondernemingen die rechtstreekse elektronische toegang aanbieden, en andere maatregelen toegespitst op exploitanten van handelsplatformen waarop dergelijke ondernemingen actief zijn. Teneinde het vermogen van de markten te versterken om rekening te houden met technologische ontwikkelingen, moeten deze maatregelen een weerspiegeling en een voortzetting vormen van de door de bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 het Europees Parlement en de Raad (28) opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) („ESMA”) in februari 2012 gepubliceerde richtlijnen over interne beheersing in een geautomatiseerde handelsomgeving voor handelsplatformen, beleggingsondernemingen en bevoegde autoriteiten (ESMA/2012/122). Tevens is het wenselijk alle ondernemingen die hoogfrequentie algoritmische handel aanwenden, vergunningsplichtig te maken. Een dergelijke vergunningsplicht dient te garanderen dat deze ondernemingen aan de organisatorische eisen van deze richtlijn onderworpen zijn en onder deugdelijk toezicht staan. Entiteiten die uit hoofde van het Unierecht voor de financiële sector een vergunning hebben gekregen en onder toezicht staan en van het bepaalde in deze richtlijn zijn vrijgesteld, maar die technieken inzake algoritmische handel of inzake hoogfrequentie algoritmische handel aanwenden, dienen evenwel geen bijkomende, krachtens deze richtlijn verleende vergunning nodig te hebben en dienen slechts te worden onderworpen aan de maatregelen en controles die gericht zijn op het aanpakken van het specifieke, uit deze vormen van handel voortvloeiende risico. In dit verband komt ESMA een belangrijke coördinerende rol toe bij de vaststelling van passende minimale noteringseenheden, teneinde de ordelijke werking van de markt op het niveau van de Unie te waarborgen.

(64)

Zowel beleggingsondernemingen als handelsplatformen dienen robuuste maatregelen te treffen om te voorkomen dat algoritmische handel of hoogfrequentie algoritmische handelstechnieken tot een onordelijke markt leiden en kunnen worden misbruikt. Handelsplatformen moeten er ook op toezien dat hun handelssystemen veerkrachtig zijn en naar behoren zijn getest om aan grotere orderstromen of marktspanningen het hoofd te kunnen bieden, en dat de handelsplatformen met handelsonderbrekers zijn toegerust om de handel tijdelijk te kunnen stilleggen of te beperken ingeval er zich plotse, onverwachte koersschommelingen voordoen.

(65)

Er moet ook voor worden gezorgd dat de vergoedingsstructuren van de handelsplatformen transparant, niet-discriminerend en billijk zijn en dat de structuur ervan geen handelsvoorwaarden bevordert die de ordelijke werking van de markt verstoren. Daarom moet handelsplatformen worden toegestaan hun vergoedingen voor geannuleerde orders aan te passen aan de tijdspanne tijdens welke de order gold en de vergoedingen aan te passen aan elk financieel instrument waarvoor zij gelden. De lidstaten moeten handelsplatformen ook kunnen toestaan een hogere vergoeding aan te rekenen voor het plaatsen van orders die vervolgens worden geannuleerd, aan deelnemers met een hoge ratio geannuleerde orders, en aan deelnemers die een hoogfrequentie algoritmische handelstechniek aanwenden, omdat zij de systeemcapaciteit zwaarder belasten zonder dat dit andere marktdeelnemers noodzakelijkerwijze ten goede komt.

(66)

Het is raadzaam om, afgezien van het treffen van maatregelen in verband met de techniek van algoritmische handel en hoogfrequentie algoritmische handel, beleggingsondernemingen te verbieden hun cliënten directe elektronische markttoegang te bieden indien dergelijke toegang niet aan de nodige systemen en controles onderworpen is. Ongeacht de vorm van de geboden directe toegang moeten ondernemingen die dergelijke toegang bieden, de geschiktheid van cliënten die van deze dienst gebruikmaken, toetsen en beoordelen en ervoor zorgen dat het gebruik van de dienst aan risicocontroles wordt onderworpen is en dat die ondernemingen verantwoordelijk blijven voor transacties die door hun cliënten zijn ingegeven met gebruikmaking van hun systemen of hun handelscodes. Het verdient aanbeveling dat aan deze nieuwe handelsvormen gedetailleerde organisatorische eisen worden gesteld, die nader moeten worden uitgewerkt in technische reguleringsnormen. Dit moet garanderen dat de eisen indien nodig kunnen worden aangepast om op verdere innovatie en ontwikkelingen op dit terrein te kunnen inspelen.

(67)

Om effectief toezicht te waarborgen en de bevoegde autoriteiten in staat te stellen tijdig passende maatregelen te nemen tegen gebrekkige of op hol geslagen algoritmestrategieën moeten alle via algoritmische handel gegenereerde orders worden gemarkeerd. Door markering moeten de bevoegde autoriteiten in de mogelijkheid gesteld worden orders die van verschillende algoritmes afkomstig zijn, te identificeren en te onderscheiden en de door algoritmehandelaren gebruikte strategieën efficiënt te reconstrueren en te beoordelen. Daardoor moet het risico worden beperkt dat orders niet ondubbelzinnig aan een algoritmestrategie en een handelaar worden toegewezen. Het markeren stelt de bevoegde autoriteiten in staat doeltreffend en doelmatig op te treden tegen algoritmehandelsstrategieën die zich voor misbruikpraktijken lenen of risico’s voor de ordelijke werking van de markt meebrengen.

(68)

Om ervoor te zorgen dat de marktintegriteit gehandhaafd blijft in het licht van technologische ontwikkelingen op de financiële markten, moet ESMA nationale deskundigen regelmatig om input vragen over handelstechnologie, waaronder hoogfrequentiehandel en nieuwe werkwijzen die marktmisbruik zouden kunnen vormen, teneinde doeltreffende strategieën vast te stellen en te bevorderen om dergelijk misbruik te voorkomen en tegen te gaan.

(69)

Momenteel is er in de Unie een veelheid aan handelsplatformen actief en op een aantal daarvan worden identieke instrumenten verhandeld. Om potentiële risico’s voor de belangen van de beleggers aan te pakken, is het noodzakelijk over te gaan tot een formalisatie en verdere coördinatie van de processen die op de gevolgen voor de handel op andere handelsplatformen betrekking hebben indien een beleggingsonderneming of een marktdeelnemer die een handelsplatform exploiteert, besluit de handel in een financieel instrument op te schorten of een financieel instrument van de handel uit te sluiten. In het belang van de rechtszekerheid en met het oog op een adequate aanpak van belangenconflicten wanneer wordt besloten de handel in een financieel instrument op te schorten of een financieel instrument van de handel uit te sluiten, dient te worden gewaarborgd dat als een beleggingsonderneming of een marktdeelnemer die een handelsplatform exploiteert, de handel stopzet omdat niet aan hun voorschriften wordt voldaan, de overige handelsplatformen zich bij dat besluit aansluiten als hun bevoegde autoriteiten daartoe besluiten, tenzij voortzetting van de handel onder uitzonderlijke omstandigheden gerechtvaardigd kan zijn. Bovendien is het noodzakelijk de gegevensuitwisseling en de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten met betrekking tot de opschorting van de handel in een financieel instrument en de uitsluiting van een financieel instrument van de handel op een handelsplatform te formaliseren en te verbeteren. Deze regelingen moeten op dergelijke wijze worden toegepast dat wordt voorkomen dat handelsplatformen gebruikmaken van informatie verstrekt in het kader van een opschorting van de handel in een instrument of de uitsluiting van een financieel instrument van de handel voor commerciële doeleinden.

(70)

Alsmaar meer beleggers zijn op de financiële markten actief en zij krijgen een alsmaar complexer en uiteenlopender scala aan diensten en instrumenten aangeboden. In het licht van deze ontwikkelingen is het dan ook noodzakelijk een zekere mate van harmonisatie tot stand te brengen om beleggers overal in de Unie een hoog niveau van bescherming te bieden. Bij de vaststelling van Richtlijn 2004/39/EG noopte de steeds grotere afhankelijkheid van beleggers van persoonlijke aanbevelingen tot de opneming van de verstrekking van beleggingsadvies als een beleggingsdienst waarvoor een vergunning is vereist en waarvoor specifieke gedragsregels gelden. Aangezien persoonlijke aanbevelingen voor cliënten van belang blijven en diensten en instrumenten steeds complexer worden, dienen de gedragsregels te worden aangescherpt om beleggers beter te beschermen.

(71)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat beleggingsondernemingen overeenkomstig de belangen van hun cliënten handelen en in staat zijn hun verplichtingen krachtens deze richtlijn na te komen. Beleggingsondernemingen moeten dienovereenkomstig de kenmerken van de aangeboden of aanbevolen financiële instrumenten begrijpen en effectieve gedragsregels en regelingen vaststellen en herzien om vast te stellen aan welke categorie cliënten producten en diensten mogen worden aangeboden. De lidstaten moeten erop toezien dat de beleggingsondernemingen die financiële instrumenten ontwikkelen, ervoor zorgen dat die producten worden ontwikkeld om te beantwoorden aan de behoeften van een geïdentificeerde doelmarkt van eindcliënten binnen de relevante categorie cliënten, redelijke stappen ondernemen om ervoor te zorgen dat de financiële instrumenten worden verdeeld op de geïdentificeerde doelmarkt en de identificatie van de doelmarkt en de prestaties van de producten die zij aanbieden, periodiek opnieuw bekijken. Beleggingsondernemingen die hun cliënten financiële instrumenten aanbieden of aanbevelen die zij niet zelf hebben ontwikkeld, moeten de nodige regelingen treffen om de relevante informatie over de procedure voor de goedkeuring van het product te verkrijgen en te begrijpen, met inbegrip van de geïdentificeerde doelmarkt en de kenmerken van het product dat zij aanbieden of aanbevelen. Deze verplichting moet van toepassing zijn onverminderd een beoordeling van de adequatie of geschiktheid die de beleggingsonderneming eventueel later verricht bij de verlening van beleggingsdiensten aan individuele cliënten op basis van hun persoonlijke behoeften, kenmerken en doelstellingen.

Om ervoor te zorgen dat financiële instrumenten slechts worden aangeboden of aangeraden als dat in het belang van de cliënt is, moeten beleggingsondernemingen die een product aanbieden of aanbevelen dat is ontwikkeld door ondernemingen die niet aan de productgovernancevoorschriften van deze richtlijn hoeven te voldoen of door ondernemingen van derde landen, ook de nodige regelingen treffen om voldoende informatie over de financiële instrumenten te verkrijgen.

(72)

Opdat aan beleggers alle relevante informatie wordt meegedeeld, moet van beleggingsondernemingen die beleggingsadvies verstrekken worden verlangd dat zij bekendmaken hoeveel hun advies kost, verduidelijken waarop zij hun advies baseren, en met name aangeven welk productengamma zij in aanmerking nemen bij het doen van gepersonaliseerde aanbevelingen aan cliënten, of zij beleggingsadvies op onafhankelijke basis verstrekken, en of zij cliënten een periodieke beoordeling verstrekken van de geschiktheid van de financiële instrumenten die zij hun hebben aanbevolen. Tevens is het raadzaam van beleggingsondernemingen te verlangen dat zij hun cliënten uitleggen waarom zij hun een bepaald advies hebben verstrekt.

(73)

Teneinde het toezicht- en regelgevingskader voor de verstrekking van beleggingsadvies verder vorm te geven en tegelijkertijd de keuze aan beleggingsondernemingen en cliënten te laten, verdient het aanbeveling de voorwaarden voor het verlenen van deze dienst vast te stellen wanneer ondernemingen cliënten meedelen dat de dienst op onafhankelijke basis wordt verleend. Wanneer op onafhankelijke basis advies wordt verstrekt, moet een toereikende verscheidenheid van producten van productaanbieders worden beoordeeld vooraleer een persoonlijke aanbeveling wordt gedaan. Het is niet nodig dat de adviesverstrekker de op de markt beschikbare beleggingsproducten van alle productaanbieders of emittenten beoordeelt, maar het gamma financiële instrumenten mag niet worden beperkt tot financiële instrumenten die worden geëmitteerd of aangeboden door entiteiten die nauwe banden hebben met de beleggingsonderneming of er in een ander nauw juridisch of economisch verband mee staan, zoals in contractueel verband, dat zo nauw is dat het de onafhankelijke basis van het verstrekte advies in gevaar kan brengen.

(74)

Om beleggers beter te beschermen en cliënten meer duidelijkheid te verschaffen omtrent de dienst die zij ontvangen, is het ook passend de mogelijkheid te beperken voor ondernemingen die diensten op het vlak van onafhankelijk beleggingsadvies en vermogensbeheer verlenen, om vergoedingen, commissies en geldelijke of niet-geldelijke voordelen te aanvaarden of te ontvangen van derden, zoals met name emittenten of aanbieders van producten. Dit houdt in dat alle provisies, commissies of geldelijke tegemoetkomingen die door een derde partij of persoon worden betaald of verstrekt, zo spoedig mogelijk nadat de onderneming deze betalingen ontvangt, volledig aan de cliënt moeten worden overgedragen en dat de onderneming betalingen van derden niet mag verrekenen met de vergoedingen die de cliënt de onderneming verschuldigd is. De cliënt moet correct en zo nodig periodiek worden geïnformeerd over alle provisies, commissies en tegemoetkomingen die de onderneming in verband met de beleggingsdienst heeft ontvangen en aan de cliënt heeft overgedragen. Ondernemingen die onafhankelijk advies verstrekken of vermogensbeheer aanbieden, moeten in het kader van hun organisatorische eisen ook gedragsregels hebben om ervoor te zorgen dat betalingen die zij van derden ontvangen, aan de cliënten worden toegewezen en overgedragen. Alleen kleine niet-geldelijke voordelen worden toegestaan, op voorwaarde dat dergelijke voordelen duidelijk worden bekendgemaakt aan de cliënt, dat zij de kwaliteit van de verleende dienst kunnen verbeteren en dat zij niet kunnen worden geacht afbreuk te doen aan het vermogen van beleggingsondernemingen om optimaal in het belang van hun cliënten te handelen.

(75)

Wanneer diensten op het vlak van onafhankelijk beleggingsadvies en vermogensbeheer worden verleend, zijn provisies, commissies of geldelijke tegemoetkomingen die door een persoon namens de cliënt worden betaald of verstrekt, slechts toegestaan indien de persoon er zich van bewust is dat deze betalingen namens hem zijn verricht en dat het bedrag en de frequentie van de betalingen zijn overeengekomen tussen de cliënt en de beleggingsonderneming, en niet door een derde partij zijn vastgesteld. Aan dit vereiste wordt bijvoorbeeld voldaan indien de factuur van de onderneming rechtstreeks door de cliënt wordt betaald of wordt betaald door een derde die geen banden met de beleggingsonderneming heeft wat de aan de cliënt verleende beleggingsdienst betreft en slechts op instructie van de cliënt handelt, of indien de cliënt over een provisie voor een door een beleggingsonderneming verleende dienst onderhandelt en die provisie betaalt. Dit is meestal het geval wanneer accountants of advocaten op duidelijke instructie van de cliënt betalen of wanneer een persoon louter als betalingskanaal optreedt.

(76)

Deze richtlijn voorziet in voorwaarden en procedures die de lidstaten in acht moeten nemen wanneer zij aanvullende eisen willen opleggen. Die eisen kunnen onder meer bestaan in het verbieden of verder beperken van het aanbieden of aanvaarden van provisies, commissies en geldelijke en niet-geldelijke tegemoetkomingen die worden betaald of verstrekt door een derde partij of een persoon die in verband met de dienstverlening aan cliënten voor rekening van een derde partij handelt.

(77)

Om de consument verder te beschermen dient er ook voor te worden gezorgd dat beleggingsondernemingen de prestaties van hun personeel niet belonen of beoordelen op een wijze die strijdig is met de verplichting van de ondernemingen om in het belang van hun cliënten te handelen, bijvoorbeeld door beloning, verkoopdoelstellingen of andere stimulansen om een bepaald financieel instrument bij voorkeur aan te bevelen of te verkopen, ook als een ander instrument mogelijk beter aan de behoeften van de cliënt voldoet.

(78)

Indien er overeenkomstig ander Unierecht voldoende informatie wordt verstrekt over de kosten en bijbehorende lasten of over de risico’s die aan het financiële instrument verbonden zijn, moet die informatie worden beschouwd als passend voor de informatieverstrekking aan cliënten krachtens deze richtlijn. Beleggingsondernemingen die dat financiële instrument verdelen, moeten hun cliënten evenwel aanvullende informatie verstrekken over alle overige kosten en bijbehorende lasten die verbonden zijn aan hun verlening van beleggingsdiensten in verband met dat financiële instrument.

(79)

Vanwege de complexiteit van beleggingsproducten en de voortdurende vernieuwingen waaraan zij zijn onderworpen is het ook belangrijk te waarborgen dat werknemers die aan niet-professionele cliënten adviezen over beleggingsproducten verstrekken of deze verkopen, over voldoende kennis en bekwaamheid beschikken met betrekking tot de aangeboden producten. Beleggingsondernemingen dienen hun personeel voldoende tijd en middelen te geven om deze kennis en bekwaamheid te verwerven en deze te gebruiken bij de dienstverstrekking aan cliënten.

(80)

Het is beleggingsondernemingen toegestaan beleggingsdiensten te verlenen die uitsluitend bestaan in het uitvoeren en/of het ontvangen en doorgeven van orders van cliënten, zonder dat informatie behoeft te worden ingewonnen over de kennis en ervaring van de cliënt om de geschiktheid van de dienst of het finacieel instrument voor de cliënt te beoordelen. Aangezien dergelijke diensten een belangrijke vermindering van de bescherming van cliënten met zich brengen, is het raadzaam de voorwaarden voor het verlenen ervan te verbeteren. Het verdient met name aanbeveling de mogelijkheid uit te sluiten dat deze diensten worden verleend in combinatie met de nevendienst van het verstrekken van kredieten of leningen aan beleggers om deze in staat te stellen een transactie te sluiten waarbij de beleggingsonderneming als partij optreedt, omdat dit de transactie complexer maakt en het begrijpen van het gelopen risico bemoeilijkt. Ook dient een betere beschrijving te worden gegeven van de criteria voor de selectie van de financiële instrumenten waarop deze diensten betrekking moeten hebben, teneinde bepaalde financiële instrumenten uit te sluiten, met inbegrip van die welke een derivaat of een structuur behelzen die het moeilijk maakt voor de cliënt om het gelopen risico te begrijpen, aandelen in instellingen die geen instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (andere instellingen voor collectieve belegging dan icbe’s) zijn en gestructureerde icbe’s als bedoeld in artikel 36, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 583/2010 van de Commissie (29). De behandeling van bepaalde icbe’s als complexe producten mag geen afbreuk doen aan toekomstig Unierecht waarin het toepassingsgebied en de regels voor die producten worden vastgesteld.

(81)

Cross-selling is een gebruikelijke strategie die door aanbieders van financiële diensten voor consumenten in de hele Unie wordt toegepast. Een dergelijke strategie kan weliswaar voordelen voor niet-professionele cliënten opleveren, maar hij kan ook de vorm aannemen van praktijken waarbij onvoldoende met de belangen van de cliënt rekening wordt gehouden. Zo kunnen bepaalde vormen van koppelverkoop, namelijk koppelpraktijken waarbij twee of meer financiële diensten samen als één pakket worden verkocht en ten minste een van deze diensten niet afzonderlijk verkrijgbaar is, de concurrentie verstoren en een negatief effect sorteren op de mobiliteit van cliënten en hun vermogen om met kennis van zaken te kiezen. Als voorbeeld van koppelpraktijken kan de verplichte opening van een rekening-courant worden genoemd wanneer een beleggingsdienst voor een niet-professionele cliënt wordt verstrekt. Bundelingspraktijken, waarbij twee of meer financiële diensten samen als één pakket worden verkocht, maar elk van de diensten ook afzonderlijk kan worden gekocht, kunnen weliswaar ook de concurrentie verstoren en een negatief effect sorteren op de mobiliteit van cliënten en hun vermogen om met kennis van zaken te kiezen, maar zij laten de keuze ten minste over aan de cliënt en houden daarom wellicht minder risico in voor de nakoming door beleggingsondernemingen van hun verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn. De toepassing van dergelijke praktijken moet nauwlettend worden gevolgd teneinde de concurrentie te bevorderen en de consument meer keuze te bieden.

(82)

Bij het verstrekken van beleggingsadvies moet de beleggingsonderneming in een schriftelijke geschiktheidsverklaring specificeren hoe het verstrekte advies aan de voorkeuren, behoeften en andere kenmerken van de particuliere cliënt beantwoordt. De verklaring moet op een duurzame drager en in elektronische vorm worden verstrekt. De verantwoordelijkheid voor het verrichten van de beoordeling van de geschiktheid en het verschaffen van een correct geschiktheidsrapport aan de cliënt moet bij de beleggingsonderneming berusten, en er moeten passende waarborgen worden geboden opdat de cliënt geen verlies lijdt als in het rapport een onjuiste of oneerlijke voorstelling van de persoonlijke aanbeveling wordt gegeven, bijvoorbeeld of de aanbeveling wel geschikt is voor de cliënt en wat de nadelen van de aanbevolen werkwijze zijn.

(83)

Bij het bepalen van wat het verstrekken van informatie geruime tijd voor een in deze richtlijn genoemd tijdstip is, moet een beleggingsonderneming er, met inachtneming van de urgentie van de situatie, rekening mee houden dat de cliënt voldoende tijd moet hebben om deze te lezen en te begrijpen alvorens hij een beleggingsbeslissing neemt. Cliënten zullen informatie over ingewikkelde of hun onbekende producten of diensten, of producten of diensten waarmee zij geen ervaring hebben, minder snel kunnen doornemen dan cliënten die eenvoudigere of meer bekende producten of diensten, of producten of diensten waarmee zij relevante eerdere ervaringen hebben, overwegen.

(84)

Deze richtlijn mag niet voorschrijven dat beleggingsondernemingen alle vereiste informatie over de beleggingsonderneming, financiële instrumenten, kosten en bijbehorende lasten of over de vrijwaring van financiële instrumenten of gelden van cliënten onmiddellijk en gelijktijdig moeten verstrekken, mits zij voldoen aan de algemene verplichting om de relevante informatie geruime tijd voor het in deze richtlijn genoemde tijdstip te verstrekken. Als de informatie geruime tijd voor het verlenen van de dienst aan de cliënt wordt verstrekt, schrijft deze richtlijn niet voor dat de ondernemingen de informatie hetzij apart moeten verschaffen, hetzij in het contract moeten opnemen.

(85)

Een dienst wordt geacht verleend te zijn op initiatief van een cliënt, tenzij de cliënt om de dienst vraagt in antwoord op een gepersonaliseerde tot die bewuste cliënt gerichte mededeling van of namens de onderneming, die een uitnodiging behelst of bedoeld is om de cliënt te beïnvloeden met betrekking tot een specifiek financieel instrument of een specifieke transactie. Een dienst kan worden beschouwd als verleend op initiatief van de cliënt niettegenstaande dat de cliënt daarom vraagt op grond van enigerlei mededeling bevattende een promotie of aanbieding van financiële instrumenten met enig middel dat van algemene aard en tot het publiek of tot een brede groep of categorie cliënten of potentiële cliënten gericht is.

(86)

Deze richtlijn strekt onder meer tot bescherming van de beleggers. Maatregelen ter bescherming van de belegger dienen daarom te worden aangepast aan de bijzondere kenmerken van elke beleggerscategorie (particuliere beleggers, professionele beleggers en tegenpartijen). Ter versterking van het op het verlenen van diensten toepasselijke toezicht- en regelgevingskader, ongeacht de betrokken categorie cliënten, is het raadzaam duidelijk te stellen dat het beginsel om op loyale, billijke en professionele wijze te handelen en de verplichting om correct, duidelijk en niet misleidend te zijn, voor de betrekkingen met alle cliënten gelden.

(87)

Vaak worden investeringen via verzekeringscontracten aan cliënten aangeboden als alternatief voor of ter vervanging van financiële instrumenten die onder deze richtlijn vallen. Om niet-professionele cliënten consequent te beschermen en voor gelijke concurrentievoorwaarden tussen soortgelijke producten te zorgen, is het van belang dat verzekeringsgerelateerde beleggingsproducten aan passende voorschriften onderworpen zijn. Hoewel de beleggersbeschermingsvereisten van deze richtlijn ook voor die in verzekeringspolissen verpakte beleggingen moeten gelden, is het wegens hun verschillende marktstructuren en productkenmerken wenselijker om de gedetailleerde vereisten niet in deze richtlijn vast te stellen, maar wel bij de aan de gang zijnde herziening van Richtlijn 2002/92/EG. Toekomstig Unierecht inzake de activiteiten van verzekeringstussenpersonen en verzekeringsmaatschappijen moet dus naar behoren zorgen voor een consequente regelgevingsaanpak van de verdeling van verschillende financiële producten die op soortgelijke beleggersbehoeften inspelen en waaraan soortgelijke problemen met de beleggersbescherming verbonden zijn. De Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) („EIOPA”), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad (30) en ESMA moeten samenwerken met het oog op een zo consequent mogelijke aanpak van de gedragsnormen voor deze beleggingsproducten. Deze nieuwe vereisten voor verzekeringsgerelateerde beleggingsproducten moeten worden vastgesteld in Richtlijn 2002/92/EG.

(88)

Om de regels betreffende belangenconflicten, algemene beginselen en informatieverstrekking aan cliënten onderling af te stemmen en de lidstaten in staat te stellen de beloning van verzekeringstussenpersonen te beperken, moet Richtlijn 2002/92/EG dienovereenkomstig worden aangepast.

(89)

Op verzekering gebaseerde beleggingsproducten die geen beleggingskansen bieden en deposito’s die alleen aan rentetarieven gebonden zijn, dienen van het toepassingsgebied van deze richtlijn te worden uitgesloten. Individuele en bedrijfspensioenproducten, die als primaire doelstelling hebben de belegger tijdens zijn pensioen van een inkomen te voorzien, moeten omwille van hun bijzonderheden en doelstellingen van het toepassingsgebied van deze richtlijn worden uitgesloten.

(90)

In afwijking van het beginsel dat in het kader van de vestiging van bijkantoren de lidstaat van herkomst verantwoordelijk is voor de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving van de verplichtingen, is het aangewezen dat de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst de verantwoordelijkheid op zich neemt voor de naleving van bepaalde, in deze richtlijn nader aangeduide verplichtingen met betrekking tot het zakendoen via een bijkantoor binnen het grondgebied waar het bijkantoor gevestigd is, aangezien deze autoriteit het dichtst bij het bijkantoor staat en derhalve in een betere positie verkeert om inbreuken op voor de werkzaamheden van het bijkantoor geldende regels op te sporen en aan te pakken.

(91)

Het is noodzakelijk een effectieve verplichting tot „optimale uitvoering” van orders op te leggen om te waarborgen dat beleggingsondernemingen orders van cliënten tegen de voor de cliënt voordeligste voorwaarden uitvoeren. Deze verplichting moet gelden indien een onderneming contractuele verplichtingen of een zorgplicht jegens de cliënt heeft.

(92)

Aangezien er thans in de Unie een grotere keuze aan plaatsen van uitvoering beschikbaar is, moet het kader inzake optimale uitvoering voor niet-professionele beleggers worden versterkt. Bij de toepassing van het kader inzake optimale uitvoering overeenkomstig artikel 27, lid 1, tweede en derde alinea, dient rekening te worden gehouden met technologische vernieuwingen op dat vlak.

(93)

Om te bepalen wat de beste uitvoering van orders van niet-professionele cliënten is, moeten de uitvoeringskosten de eigen commissies of provisies omvatten die de beleggingsonderneming de cliënt voor beperkte doeleinden aanrekent, indien meer dan één plaats van uitvoering die in het uitvoeringsbeleid van de onderneming vermeld is, in staat is om een bepaalde order uit te voeren. In dergelijke gevallen moeten rekening worden gehouden met de eigen commissies of provisies die de onderneming aanrekent voor de uitvoering van de order op elk van de in aanmerking komende plaatsen van uitvoering, om te beoordelen en te vergelijken welke resultaten de uitvoering van de order op elk van deze plaatsen voor de cliënt zou opleveren. Het is echter niet de bedoeling van een onderneming te vereisen dat zij de resultaten die haar eigen uitvoeringsbeleid en haar eigen commissies en provisies voor haar cliënt zouden opleveren, vergelijkt met de resultaten die een andere beleggingsonderneming met een ander uitvoeringsbeleid of een andere commissie- of provisiestructuur voor dezelfde cliënt zouden opleveren. Het is evenmin de bedoeling van een onderneming te vereisen dat zij de verschillen tussen haar eigen commissies vergelijkt als die toe te schrijven zijn aan verschillen in de aard van de diensten die zij aan haar cliënten levert.

(94)

De bepaling van deze richtlijn dat de uitvoeringskosten de eigen commissies en provisies moeten omvatten die de beleggingsonderneming de cliënt aanrekent voor de verlening van een beleggingsdienst, dient niet van toepassing te zijn wanneer het erom gaat te bepalen welke plaatsen van uitvoering voor de toepassing van artikel 24, lid 5, van deze richtlijn in het uitvoeringsbeleid van de onderneming moeten worden opgenomen.

(95)

Een beleggingsonderneming moet worden geacht plaatsen van uitvoering ongelijk te behandelen als zij voor de uitvoering van orders op de diverse plaatsen van uitvoering vergoedingen of spreads in rekening brengt die onderling uiteenlopen zonder dat deze verschillen samenhangen met feitelijke verschillen in kosten die de onderneming voor de uitvoering van orders op deze plaatsen maakt.

(96)

Met het oog op een verbetering van de voorwaarden waaronder beleggingsondernemingen hun in deze richtlijn neergelegde verplichting nakomen om orders tegen de voor de cliënt voordeligste voorwaarden uit te voeren, is het passend om voor financiële instrumenten die die onder de handelsverplichting van de artikelen 23 en 28 van Verordening (EU) nr. 600/2014 vallen, te verlangen dat elk handelsplatform en elke beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling, en voor andere financiële instrumenten te verlangen dat elke plaats van uitvoering gegevens over de kwaliteit van de uitvoering van transacties op elke plaats van uitvoering openbaar maakt.

(97)

Door beleggingsondernemingen aan cliënten verschafte informatie over hun uitvoeringsbeleid heeft vaak een generisch en standaardkarakter en maakt het niet mogelijk voor cliënten om inzicht te verwerven in de wijze waarop een order zal worden uitgevoerd en om te verifiëren of ondernemingen voldoen aan hun verplichting om orders tegen de voor hun cliënten voordeligste voorwaarden uit te voeren. Ter versterking van de beleggersbescherming is het raadzaam beginselen vast te stellen met betrekking tot de door beleggingsondernemingen aan hun cliënten te verstrekken informatie over het uitvoeringsbeleid, en tevens van beleggingsondernemingen te verlangen dat zij jaarlijks voor elke categorie financiële instrumenten een overzicht openbaar maken van de belangrijkste vijf plaatsen van uitvoering waar zij tijdens het voorgaande jaar orders van cliënten hebben uitgevoerd en dat met deze informatie en met de door plaatsen van uitvoering gepubliceerde informatie over de kwaliteit van de uitvoering zij rekening houden in hun beleid inzake optimale uitvoering.

(98)

Bij het regelen van de zakelijke betrekkingen met de cliënt kan de beleggingsonderneming de cliënt of de potentiële cliënt vragen tegelijkertijd in te stemmen met het orderuitvoeringsbeleid en ook met de mogelijkheid dat zijn orders buiten een handelsplatform worden uitgevoerd.

(99)

Met uitzondering van bepaalde vrijgestelde personen dienen personen die voor rekening van meer dan één beleggingsonderneming beleggingsdiensten verlenen, niet als verbonden agenten maar als beleggingsondernemingen te worden beschouwd indien zij onder de in deze richtlijn vastgestelde definitie vallen.

(100)

Deze richtlijn dient het recht van verbonden agenten onverlet te laten om, ook voor rekening van onderdelen van dezelfde financiële groep, onder andere richtlijnen vallende werkzaamheden uit te oefenen alsook aanverwante werkzaamheden met betrekking tot financiële diensten of producten die niet onder deze richtlijn vallen.

(101)

De voorwaarden om activiteiten buiten de bedrijfsruimten van de beleggingsonderneming (huis-aan-huis-verkopen) te ontplooien, hoeven niet onder deze richtlijn te vallen.

(102)

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten mogen geen registerinschrijving toekennen of moeten een registerinschrijving doorhalen indien uit de feitelijk uitgeoefende werkzaamheden op ondubbelzinnige wijze blijkt dat een verbonden agent het rechtsstelsel van een lidstaat heeft gekozen om zich te onttrekken aan de strengere voorschriften van een andere lidstaat, op het grondgebied waarvan hij het grootste deel van zijn werkzaamheden uitoefent of voornemens is uit te oefenen.

(103)

Voor de toepassing van deze richtlijn moeten in aanmerking komende tegenpartijen worden beschouwd als optredend als cliënten.

(104)

De financiële crisis heeft aangetoond dat er grenzen zijn aan het vermogen van professionele cliënten om het aan hun beleggingen verbonden risico in te schatten. Het lijdt weliswaar geen twijfel dat de hand moet worden gehouden aan de gedragsregels ter bescherming van de beleggers voor wie dat het meest nodig is, maar dat neemt niet weg dat het ook raadzaam is dat de op de verschillende categorieën cliënten toepasselijke vereisten beter worden gekalibreerd. In die zin is het passend een aantal informatie- en rapportagevereisten tot de betrekkingen met in aanmerking komende tegenpartijen uit te breiden. De desbetreffende vereisten dienen met name betrekking te hebben op de vrijwaring van financiële instrumenten en middelen van cliënten, alsook op de informatie- en rapportagevereisten betreffende complexere financiële instrumenten en transacties. Met het oog op een betere indeling van gemeenten en lokale overheden verdient het aanbeveling deze duidelijk van de lijst van in aanmerking komende tegenpartijen en van cliënten die als professioneel worden aangemerkt uit te sluiten, maar tegelijkertijd nog steeds toe te staan dat deze cliënten op verzoek als professionele cliënten kunnen worden behandeld.

(105)

Bij tussen in aanmerking komende tegenpartijen uitgevoerde transacties, is de verplichting om limietorders van cliënten bekend te maken alleen van toepassing wanneer de tegenpartij een limietorder aan de beleggingsonderneming toezendt met de uitdrukkelijke bedoeling dat deze wordt uitgevoerd.

(106)

De lidstaten moeten toezien op de eerbiediging van het recht op de bescherming van persoonsgegevens in overeenstemming met Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (31) en Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad (32), die de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de toepassing van deze richtlijn regelen. De verwerking van persoonsgegevens door ESMA voor de toepassing van deze richtlijn is onderworpen aan Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (33).

(107)

Alle beleggingsondernemingen moeten over dezelfde mogelijkheden beschikken om lid te worden van alle gereglementeerde markten uit de gehele Unie of toegang te krijgen tot die markten. Ongeacht de wijze waarop transacties in de lidstaten momenteel georganiseerd zijn, is het van belang om de technische en juridische beperkingen op de toegang tot gereglementeerde markten af te schaffen.

(108)

Teneinde de afhandeling van grensoverschrijdende transacties te vergemakkelijken, is het aangewezen alle clearing- en afwikkelingssystemen uit de gehele Unie toegankelijk te maken voor beleggingsondernemingen, ongeacht of de transacties zijn uitgevoerd op gereglementeerde markten in de betrokken lidstaat. Van beleggingsondernemingen die rechtstreeks aan afwikkelingssystemen van andere lidstaten wensen deel te nemen, moet worden verlangd dat zij aan de toepasselijke operationele en zakelijke vereisten voor het lidmaatschap voldoen en zich voegen naar de prudentiële maatregelen om de goede en ordelijke werking van de financiële markten te waarborgen.

(109)

Het verrichten van diensten in de Unie door ondernemingen van derde landen is aan nationale regelingen en voorschriften onderworpen. Ondernemingen waaraan overeenkomstig deze regelingen vergunning is verleend, zijn niet vrij diensten te verrichten en zich te vestigen in andere lidstaten dan die waar zij gevestigd zijn. Indien een lidstaat van oordeel is dat het passende niveau van bescherming voor niet-professionele cliënten of niet-professionele cliënten die erom hebben verzocht als professionele cliënten te worden behandeld, kan worden bewerkstelligd als de onderneming uit het derde land een bijkantoor opricht, is het passend om op EU-niveau een minimaal gemeenschappelijk regelgevingskader in te voeren betreffende de vereisten die op die bijkantoren van toepassing zijn, gezien het beginsel dat ondernemingen van derde landen niet gunstiger mogen worden behandeld dan Unie-ondernemingen.

(110)

Wanneer zij de bepalingen van deze richtlijn ten uitvoer leggen, moeten de lidstaten rekening houden met de aanbevelingen van de Financiële Actiegroep (FATF) over rechtsgebieden die strategische tekortkomingen vertonen wat de bestrijding van witwassen en van de financiering van terrorisme betreft en tegen welke tegenmaatregelen zijn genomen, en over rechtsgebieden die die strategische tekortkomingen vertonen wat de bestrijding van witwassen en van de financiering van terrorisme betreft en nog geen voldoende vooruitgang hebben geboekt met het verhelpen van die tekortkomingen of zich er niet toe hebben verbonden een samen het de FATF ontwikkeld actieplan uit te voeren om die tekortkomingen te verhelpen.

(111)

Het bepaalde in deze richtlijn tot regulering van het verlenen van beleggingsdiensten of het verrichten van beleggingsactiviteiten in de Unie door ondernemingen van derde landen dient de mogelijkheid onverlet te laten dat in de Unie gevestigde personen uitsluitend op eigen initiatief beleggingsdiensten van een onderneming van een derde land ontvangen. Indien een onderneming van een derde land uitsluitend op eigen initiatief van een in de Unie gevestigde persoon diensten verleend, dienen de diensten in kwestie niet te worden aangemerkt als diensten die op het grondgebied van de Unie worden verleend. Indien een onderneming van een derde land diensten aan cliënten of potentiële cliënten in de Unie aanbiedt, dan wel beleggingsdiensten of -activiteiten samen met nevendiensten in de Unie promoot of daarvoor reclame maakt, dan dienen deze diensten niet te worden aangemerkt als diensten die uitsluitend op eigen initiatief van de cliënt worden verleend.

(112)

De vergunning om een gereglementeerde markt te exploiteren moet alle werkzaamheden bestrijken die rechtstreeks verband houden met de weergave, verwerking, uitvoering, bevestiging en kennisgeving van orders vanaf het tijdstip waarop deze orders door de gereglementeerde markt worden ontvangen tot het tijdstip waarop zij worden doorgegeven voor de afhandeling ervan, alsmede de werkzaamheden die verband houden met de toelating van financiële instrumenten tot de handel. Ook transacties die met tussenkomst van door de gereglementeerde markt aangewezen „market makers” volgens de systemen van die markt en overeenkomstig de regels van die systemen worden uitgevoerd, moeten onder die vergunning vallen. Niet alle door leden of deelnemers van de gereglementeerde markt, de MTF of de OTF uitgevoerde transacties dienen te worden beschouwd als binnen de systemen van de gereglementeerde markt, de MTF of de OTF uitgevoerde transacties. Door leden of deelnemers op bilaterale basis uitgevoerde transacties die niet voldoen aan de uit hoofde van deze richtlijn aan een gereglementeerde markt, een MTF of een OTF gestelde eisen, dienen voor de toepassing van de definitie van onderneming met systematische interne afhandeling als buiten een gereglementeerde markt, een MTF of een OTF uitgevoerde transacties te worden beschouwd. In dat geval is de verplichting voor beleggingsondernemingen om vaste koersen openbaar te maken van toepassing, indien aan de voorwaarden van de onderhavige richtlijn en Verordening (EU) nr. 600/2014 is voldaan.

(113)

Gezien het belang van liquiditeitsverschaffing voor de goede en doeltreffende werking van de markten moeten beleggingsondernemingen die algoritmische handel aanwenden om een marketmakingstrategie uit te voeren, schriftelijke overeenkomsten met handelsplatformen hebben waarin hun verplichtingen om liquiditeit aan de markt te verschaffen, worden verduidelijkt.

(114)

In deze richtlijn moeten de bevoegde autoriteiten niet verplicht worden de schriftelijke overeenkomst tussen de gereglementeerde markt en de beleggingsonderneming die door de deelname aan een marketmakingregeling is vereist, inhoudelijk goed te keuren of te onderzoeken. Het wordt hun echter ook niet belet, voor zover die goedkeuring of dat onderzoek alleen gebaseerd is op de nakoming door de gereglementeerde markten van hun verplichtingen uit hoofde van artikel 48.

(115)

Het verlenen van kerndiensten op het gebied van marktgegevens welke van essentieel belang zijn voor gebruikers om zich het gewenste beeld van de handelsactiviteit op de financiële markten in de gehele Unie te kunnen vormen, alsook voor bevoegde autoriteiten om accurate en uitvoerige informatie over relevante transacties te ontvangen, dient aan een vergunning en toezicht te zijn onderworpen om het vereiste kwaliteitsniveau te garanderen.

(116)

De invoering van goedgekeurde publicatieregelingen (approved publication arrangements — APA’s) moet in een betere kwaliteit van de in de otc-sfeer bekendgemaakte gegevens op het gebied van de handelstransparantie resulteren en er in belangrijke mate toe bijdragen dat deze gegevens worden gepubliceerd in een vorm die de consolidatie ervan met door handelsplatformen bekendgemaakte gegevens vergemakkelijkt.

(117)

Nu er een marktstructuur is die mededinging tussen meer handelsplatformen mogelijk maakt, is het van essentieel belang dat zo spoedig mogelijk een effectieve en volledige geconsolideerde transactiemeldingsregeling operationeel wordt. De invoering van een commerciële oplossing voor een geconsolideerde transactiemeldingsregeling voor aandelen en aan aandelen verwante financiële instrumenten moet bijdragen tot de totstandkoming van een sterker geïntegreerde Europese markt en marktdeelnemers vlotter toegang bieden tot een geconsolideerd overzicht van de beschikbare informatie op het gebied van de handelstransparantie. De beoogde oplossing is gebaseerd op de verlening van een vergunning aan aanbieders die zich bij hun werkzaamheden laten leiden door van tevoren vastgestelde parameters waarop toezicht wordt uitgeoefend die elkaar beconcurreren om te komen tot technisch zeer geavanceerde en innovatieve oplossingen die zoveel mogelijk ten dienste staan van de markt en die ervoor zorgen dat consistente en nauwkeurige marktgegevens ter beschikking worden gesteld. Door alle verstrekkers van de consolidated tape te verplichten alle gegevens van APA’s en handelsplatformen te consolideren wordt voor concurrentie gezorgd op basis van de kwaliteit van de dienstverlening aan de cliënten, en niet op basis van de reikwijdte van de ter beschikking gestelde gegevens. Het is echter passend nu te voorzien in de invoering van een geconsolideerde transactiemeldingsregeling via een aanbestedingsprocedure indien het overwogen mechanisme niet leidt tot de tijdige ontwikkeling van een effectieve en volledige geconsolideerde transactiemeldingsregeling voor eigen vermogen en financiële instrumenten die op eigen vermogen lijken.

(118)

Het opzetten van een geconsolideerde transactiemeldingsregeling voor andere financiële instrumenten dan eigenvermogensinstrumenten wordt moeilijker geacht dan het opzetten van een geconsolideerde transactiemeldingsregeling voor eigenvermogensinstrumenten; potentiële aanbieders van dergelijke regelingen moeten derhalve de kans krijgen ervaring met laatstgenoemde regelingen op te doen alvorens eerstgenoemde regelingen op te zetten. Teneinde het opzetten van een naar behoren functionerende geconsolideerde transactiemeldingsregeling voor andere dan eigenvermogensinstrumenten te vergemakkelijken, verdient het bijgevolg aanbeveling in een latere datum voor de toepassing van de nationale maatregelen tot omzetting van de desbetreffende bepaling te voorzien. Het is echter passend nu te voorzien in de invoering van een geconsolideerde transactiemeldingsregeling via een aanbestedingsprocedure indien het overwogen mechanisme niet leidt tot de tijdige ontwikkeling van een effectieve en volledige geconsolideerde transactiemeldingsregeling voor andere financiële instrumenten dan eigenvermogensinstrumenten.

(119)

Bij het bepalen, wat betreft andere financiële instrumenten dan eigenvermogensinstrumenten, van de handelsplatformen en de APA’s die inbegrepen moeten worden in de door de verstrekker van consolidated tape te verspreiden informatie, dient ESMA ervoor te zorgen dat de doelstelling van de oprichting van een geïntegreerde Uniemarkt voor deze financiële instrumenten wordt verwezenlijkt, alsmede te zorgen voor een niet-discriminerende behandeling van APA’s en handelsplatformen.

(120)

In het Unierecht en de vereisten inzake eigen vermogen dienen de minimumkapitaalvereisten te worden neergelegd die gereglementeerde markten moeten naleven om een vergunning te krijgen, en daarbij dient rekening te worden gehouden met de specifieke aard van de risico’s die met dergelijke markten verbonden zijn.

(121)

Exploitanten van een gereglementeerde markt moeten tevens een MTF of een OTF kunnen exploiteren overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van deze richtlijn.

(122)

De bepalingen van deze richtlijn betreffende de toelating van financiêle instrumenten tot de handel volgens de door de gereglementeerde markt opgelegde regels dienen de toepassing onverlet te laten van Richtlijn 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad (34) en Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad (35). Een gereglementeerde markt mag niet worden belet strengere dan de bij deze richtlijn opgelegde eisen te stellen aan emittenten van financiële instrumenten welke zij overweegt tot de handel toe te laten.

(123)

De lidstaten moeten verschillende bevoegde autoriteiten kunnen aanwijzen om de brede verplichtingen die in deze richtlijn zijn neergelegd, te doen nakomen. Deze autoriteiten moeten een publiek karakter hebben, zodat zij onafhankelijk zijn van economische actoren en belangenconflicten worden vermeden. De lidstaten moeten er overeenkomstig hun nationale wetgeving voor zorgen dat de bevoegde autoriteit over passende middelen kan beschikken. De aanwijzing van openbare autoriteiten mag niet uitsluiten dat taken worden gedelegeerd onder de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit.

(124)

Om te waarborgen dat de mededeling tussen bevoegde autoriteiten van opschortingen, uitsluitingen, storingen, handelsvoorwaarden die het ordelijk functioneren van de markt verstoren en omstandigheden die op marktmisbruik kunnen wijzen, efficiënt en tijdig verloopt, is een doeltreffend communicatie- en coördinatieproces tussen de nationale bevoegde autoriteiten nodig, dat tot stand zal worden gebracht door middel van door ESMA ontwikkelde regelingen.

(125)

Tijdens de top van de G20 die op 25 september 2009 te Pittsburgh heeft plaatsgevonden, is afgesproken dat verbeteringen zullen worden aangebracht in de regulering, werking en transparantie van de financiële en de grondstoffenmarkten om de buitensporige volatiliteit van de grondstoffenprijzen te temperen. In de Commissiemededelingen van 28 oktober 2009 over een beter werkende voedselvoorzieningsketen in Europa en van 2 februari 2011 met als titel „Grondstoffen en grondstoffenmarkten: uitdagingen en oplossingen” worden maatregelen geschetst die in het kader van de herziening van Richtlijn 2004/39/EG dienen te worden genomen. In september 2011 heeft de Internationale organisatie van effectentoezicht de beginselen van de regulering van en het toezicht op de markten voor grondstoffenderivaten gepubliceerd. Deze beginselen zijn onderschreven door de top van de G20 in Cannes op 4 november 2011, tijdens welke is verklaard dat de regelgevende instanties formele bevoegdheden inzake positiemanagement moeten krijgen, zoals de bevoegdheid om waar nodig ex-antepositielimieten vast te stellen.

(126)

De bevoegdheden die aan de bevoegde autoriteiten zijn verleend, moeten worden aangevuld met uitdrukkelijke bevoegdheden die hen in staat stellen om van elke persoon informatie te verkrijgen over de omvang en het doel van een positie in met grondstoffen verband houdende derivatencontracten en om de persoon in kwestie te vragen stappen te ondernemen om de omvang van de positie in de derivatencontracten af te bouwen.

(127)

Om te zorgen voor meer coördinatie en samenhang bij de toepassing van de G20-overeenkomst is een geharmoniseerde regeling voor positielimieten nodig, met name voor contracten die in de hele Unie worden verhandeld. Daarom moeten aan de bevoegde autoriteiten uitdrukkelijke bevoegdheden worden verleend om aan de hand van een door ESMA vastgestelde methode limieten vast te stellen voor de posities die een persoon te allen tijde op geaggregeerd groepsniveau mag aanhouden in een met een grondstof verband houdend derivatencontract, ter voorkoming van marktmisbruik, ook wat het naar zich toetrekken („cornering”) van de markt betreft, en ter bevordering van ordelijke koersvormings- en afwikkelingsvoorwaarden, waaronder de voorkoming van marktverstorende posities. Deze limieten moeten de integriteit van de markt voor het derivaat en de onderliggende grondstof bevorderen zonder afbreuk te doen aan de koersvorming op de markt voor de onderliggende grondstof, en dienen niet van toepassing te zijn op posities die risico’s die rechtstreeks met de commerciële bedrijvigheid met betrekking tot de grondstof verband houden, objectief verminderen. Het onderscheid tussen spotcontracten voor grondstoffen en grondstoffenderivatencontracten moet eveneens worden verduidelijkt. Om de geharmoniseerde regeling te bewerkstelligen, is het ook passend dat ESMA toezicht houdt op de toepassing van de positielimieten en dat de bevoegde autoriteiten samenwerkingsovereenkomsten sluiten die de onderlinge uitwisseling van relevante gegevens alsook toezicht op en handhaving van de limieten mogelijk maken.

(128)

Alle handelsplatformen waarop grondstoffenderivaten kunnen worden verhandeld, moeten over passende positiebeheerscontroles beschikken, die ten minste in de nodige bevoegdheden voorzien om toezicht te houden op en toegang te krijgen tot informatie over posities in grondstoffenderivaten, om te verlangen dat deze posities worden verminderd of beëindigd, en om te verlangen dat er weer liquiditeit aan de markt wordt verschaft om de gevolgen van een grote of dominante positie te matigen. ESMA dient een lijst bij te houden en te publiceren van alle geldende positielimieten en positiebeheerscontroles. Die limieten en regelingen dienen op consistente wijze te worden toegepast en rekening te houden met de specifieke kenmerken van de markt in kwestie. Er moet duidelijk worden aangegeven op welke wijze zij van toepassing zijn en welke kwantitatieve drempels de limieten zijn of tot andere verplichtingen aanleiding kunnen geven.

(129)

Handelsplatformen dienen een geaggregeerde wekelijkse uitsplitsing te publiceren van de posities van de verschillende categorieën personen voor de verschillende grondstoffenderivatencontracten, emissierechten en derivaten daarvan die op hun platform worden verhandeld. Aan de bevoegde autoriteiten dient ten minste dagelijks een volledige en gedetailleerde uitsplitsing van de posities van alle personen te worden bezorgd. De rapportageregelingen krachtens deze richtlijn moeten in voorkomend geval rekening houden met de rapportagevereisten die reeds overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) nr. 1227/2011 worden opgelegd.

(130)

De methode die voor de berekening van de positielimieten wordt gebruikt, mag geen belemmeringen opwerpen voor de ontwikkeling van nieuwe grondstoffenderivaten, maar ESMA moet er bij de vaststelling van de berekeningsmethode op toezien dat de ontwikkeling van nieuwe grondstoffenderivaten niet kan worden gebruikt om de regeling voor positielimieten te omzeilen.

(131)

Er moeten positielimieten worden vastgesteld voor elk grondstoffenderivatencontract afzonderlijk. Om te voorkomen dat de regeling voor positielimieten wordt omzeild door het voortdurend ontwikkelen van nieuwe grondstoffenderivatencontracten, moet ESMA erop toezien dat de berekeningsmethode omzeiling onmogelijk maakt door rekening te houden met de totale openstaande grondstoffenderivatencontracten in andere grondstoffenderivaten met dezelfde onderliggende grondstof.

(132)

Het is wenselijk het midden- en kleinbedrijf (mkb) een vlottere toegang tot kapitaal te bieden en de verdere ontwikkeling te bevorderen van gespecialiseerde markten die op de behoeften van kleinere en middelgrote emittenten willen inspelen. Deze markten die in het kader van deze richtlijn doorgaans als MTF’s worden geëxploiteerd, worden ook wel mkb-groeimarkten, groeimarkten of „junior markets” genoemd. Het creëren van een nieuwe subcategorie, mkb-groeimarkt, binnen de MTF-categorie en het registreren van deze markten, zou hun zichtbaarheid en herkenbaarheid moeten verbeteren en zou tot de ontwikkeling van gemeenschappelijke reguleringsnormen in de Unie voor deze markten moeten bijdragen. Er moet vooral aandacht worden besteed aan hoe de toekomstige regelgeving het gebruik van deze markt verder kan bevorderen en deze aantrekkelijk kan maken voor investeerders, de administratieve lasten kan verlichten en het mkb verder kan stimuleren om via mkb-groeimarkten toegang te krijgen tot de kapitaalmarkten.

(133)

De voor deze nieuwe categorie van markten geldende vereisten moeten flexibel genoeg zijn teneinde rekening te houden met het scala aan succesvolle marktmodellen dat nu her en der in Europa bestaat. Die vereisten dienen tevens het juiste evenwicht te bewaren tussen het handhaven van een hoog niveau van beleggersbescherming — wat belangrijk is voor het vertrouwen van beleggers in de emittenten op deze markten — en het tot een minimum beperken van de administratieve lasten voor die emittenten. Voorgesteld wordt om de meer gedetailleerde vereisten voor de mkb-groeimarkten, bijvoorbeeld met betrekking tot de criteria voor de toelating tot de handel op een dergelijke markt, vast te stellen door middel van gedelegeerde handelingen of technische normen.

(134)

Aangezien het belangrijk is dat bestaande succesvolle markten geen nadeel ondervinden, moeten exploitanten van reeds op kleinere en middelgrote emittenten toegesneden markten ervoor kunnen blijven kiezen die markten conform de vereisten van deze richtlijn te blijven exploiteren zonder de registratie als mkb-groeimarkt aan te vragen. Een emittent van de categorie mkb dient er niet toe te worden verplicht een aanvraag voor toelating van zijn financiële instrumenten tot de handel op een mkb-groeimarkt in te dienen.

(135)

Deze nieuwe categorie markten kan pas voordelig zijn voor het mkb als ten minste 50 % van de emittenten van wie de financiële instrumenten op een mkb-groeimarkt worden verhandeld, in de categorie mkb valt. Dat moet jaarlijks worden beoordeeld. Het criterium van 50 % moet flexibel worden toegepast. Als het criterium tijdelijk niet wordt gehaald, hoeft de registratie van het handelsplatform als mkb-groeimarkt niet onmiddellijk te worden geannuleerd of geweigerd, mits er een redelijk vooruitzicht is dat met ingang van het volgende jaar aan het criterium van 50 % zal worden voldaan. De beoordeling of een emittent tot de categorie mkb behoort moet worden gemaakt op basis van de marktkapitalisatie van de drie voorgaande kalenderjaren. Dat moet zorgen voor een soepeler overgang voor deze emittenten van deze gespecialiseerde markten naar de hoofdmarkten.

(136)

Vertrouwelijke gegevens die het contactpunt van een lidstaat ontvangt via het contactpunt van een andere lidstaat mogen niet als louter binnenlandse gegevens worden beschouwd.

(137)

De convergentie van de bevoegdheden van de bevoegde autoriteiten moet in de hand worden gewerkt om ervoor te zorgen dat overal op de geïntegreerde financiële markt even intensief toezicht wordt gehouden op de naleving van de voorschriften. Een gemeenschappelijk minimumpakket van bevoegdheden in combinatie met voldoende middelen moet de doelmatigheid van het toezicht garanderen. Daarom moet deze richtlijn voorzien in een minimumreeks bevoegdheden op het vlak van toezicht en onderzoek die de bevoegde autoriteiten van de lidstaten overeenkomstig de nationale wetgeving ter beschikking moet worden gesteld. Deze bevoegdheden moeten, indien de nationale wetgeving zulks vereist, worden uitgeoefend middels een verzoek aan de bevoegde justitiële autoriteiten. Bij de uitoefening van hun bevoegdheden uit hoofde van deze richtlijn stellen de bevoegde autoriteiten zich objectief en onpartijdig op, en zij waarborgen autonomie in hun besluitvormingsproces.

(138)

Hoewel in deze richtlijn een minimumreeks aan bevoegdheden wordt vastgesteld waarover bevoegde autoriteiten moeten beschikken, moet de uitoefening van deze bevoegdheden plaatsvinden binnen een afgerond systeem van nationale wetgeving dat waarborgen bevat betreffende de eerbiediging van grondrechten, met inbegrip van het recht op privacy. Met het oog op de uitoefening van deze bevoegdheden, waarbij het tot ernstige inbreuken op het recht op privacy en een gezinsleven, op de integriteit van de eigen woning en op het telecommunicatiegeheim zou kunnen komen, moeten de lidstaten passende en doeltreffende vrijwaringsmaatregelen treffen tegen elke vorm van misbruik, bijvoorbeeld een maatregel waarbij een passende voorafgaande goedkeuring door de justitiële autoriteiten van de lidstaat in kwestie vereist is. De lidstaten moeten de bevoegde autoriteiten toestaan dergelijke ingrijpende bevoegdheden uit te oefenen voor zover dit noodzakelijk is voor een gedegen onderzoek van ernstige gevallen, en indien er geen alternatieve mogelijkheden zijn om hetzelfde resultaat te behalen.

(139)

Bij de uitoefening van hun taken mogen de bevoegde autoriteiten noch ESMA maatregelen nemen waarmee een lidstaat of een groep van lidstaten als platform voor het verlenen van beleggingsdiensten en het verrichten van beleggingsactiviteiten in welke valuta dan ook rechtstreeks of onrechtstreeks wordt gediscrimineerd.

(140)

In het licht van het aanzienlijke effect en marktaandeel van diverse MTF’s is het raadzaam ervoor te zorgen dat er adequate samenwerkingsregelingen bestaan tussen de bevoegde autoriteit van de MTF en die van het rechtsgebied waar de MTF diensten verleent. Om op eventuele soortgelijke ontwikkelingen te anticiperen, dient dit ook te gelden voor OTF’s.

(141)

Opdat beleggingsondernemingen, marktexploitanten die een vergunning hebben om een MTF of een OTF te exploiteren, gereglementeerde markten, APA’s, verstrekkers van de consolidated tape of goedgekeurde meldingsmechanismen (approved reporting mechanisms — ARM’s), de personen die hun bedrijf feitelijk leiden en de leden van het leidinggevend orgaan van de beleggingsondernemingen en gereglementeerde markten aan de uit deze richtlijn en Verordening (EU) nr. 600/2014 voortvloeiende verplichtingen voldoen en in de gehele Unie op dezelfde wijze worden behandeld, dient van de lidstaten te worden verlangd dat zij voorzien in sancties enmaatregelen die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De door de lidstaten vastgestelde administratieve sancties en maatregelen moeten aan bepaalde essentiële vereisten voldoen op het gebied van adressaten, in aanmerking te nemen criteria bij het opleggen van een sanctie of maatregel, bekendmaking van sancties of maatregelen, essentiële sanctiebevoegdheden en omvang van administratieve geldboetes.

(142)

De bevoegde autoriteiten moeten met name worden gemachtigd om geldboeten op te leggen die hoog genoeg zijn om de te verwachten winsten teniet te doen en die zelfs op grotere instellingen en de bestuurders daarvan een afschrikkend effect hebben.

(143)

De bevoegde autoriteiten moeten ook, overeenkomstig de nationale wetgeving en het Handvest, toegang kunnen krijgen tot de lokalen van natuurlijke en rechtspersonen. De toegang tot dergelijke lokalen is noodzakelijk wanneer er een gegrond vermoeden bestaat dat documenten en andere gegevens die met het onderwerp van een onderzoek verband houden, bestaan en zouden kunnen helpen om een inbreuk op deze richtlijn of Verordening (EU) nr. 600/2014 aan te tonen. Daarnaast is de toegang tot dergelijke lokalen noodzakelijk indien de persoon die reeds om informatie is verzocht geheel of gedeeltelijk nalaat aan dit verzoek te voldoen, of indien er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat mocht een verzoek worden gedaan, dat hieraan niet zou worden meegewerkt of dat de documenten of informatie waarop het verzoek betrekking heeft, zouden worden verwijderd, aangepast of vernietigd. Indien overeenkomstig de nationale wetgeving voorafgaande toestemming van de gerechtelijke instantie van de desbetreffende lidstaat is vereist, dient de bevoegdheid om toegang te hebben tot de lokalen, te worden gebruikt na het verkrijgen van die voorafgaande juridische toestemming.

(144)

Bestaande opnamen van telefoongesprekken en overzichten van dataverkeer van beleggingsondernemingen die transacties staven, alsook bestaande overzichten van telefoon- en dataverkeer van telecommunicatie- operatoren vormen cruciaal en soms het enige bewijs waarmee het bestaan van marktmisbruik aan het licht kan worden gebracht en bewezen en waarmee kan worden nagegaan of ondernemingen de beleggersbeschermings- en andere vereisten van deze richtlijn of Verordening (EU) nr. 600/2014 naleven. Daarom moeten de bevoegde autoriteiten bestaande opnamen van telefoongesprekken, elektronische mededelingen en overzichten van dataverkeer waarover een beleggingsonderneming of kredietinstelling beschikt, kunnen opvragen. Toegang tot overzichten van data- en telefoonverkeer is noodzakelijk om marktmisbruik of inbreuken op vereisten die zijn uitgewerkt in deze richtlijn of in Verordening (EU) nr. 600/2014 aan het licht te brengen en te sanctioneren.

Om een gelijk speelveld binnen de Unie te scheppen met betrekking tot de toegang tot bestaande overzichten van telefoon- en dataverkeer waarover een telecommunicatie-exploitant beschikt of de bestaande opnamen van telefoongesprekken en overzichten van dataverkeer waarover een beleggingsonderneming beschikt, moeten de bevoegde autoriteiten in overeenstemming met het nationale recht bestaande overzichten van telefoon- en dataverkeer waarover een telecommunicatie-exploitant beschikt, voor zover dit is toegestaan in overeenstemming met de nationale wetgeving, en bestaande opnamen van telefoongesprekken, alsook dataverkeer waarover een beleggingsonderneming beschikt, kunnen opvragen in gevallen waarin er een redelijk vermoeden bestaat dat dergelijke, met het voorwerp van de inspectie of het onderzoek verband houdende overzichten, relevant kunnen zijn als bewijs van door Verordening (EU) nr. 596/2014 verboden gedragingen of inbreuken op de vereisten van deze richtlijn of Verordening (EU) nr. 600/2014. Toegang tot overzichten van telefoon- en dataverkeer waarover een telecommunicatie-exploitant beschikt, mag niet de inhoud van telefoongesprekken betreffen.

(145)

Teneinde een consistente toepassing van de sancties in de hele Unie te garanderen, dient van de lidstaten te worden verlangd dat zij er zorg voor dragen dat de bevoegde autoriteiten bij de vaststelling van de aard van de bestuursrechtelijke sancties of maatregelen en van de omvang van de bestuursrechtelijke geldboetes alle relevante omstandigheden in aanmerking nemen.

(146)

Om te garanderen dat sancties een afschrikkend effect hebben op het grote publiek, dienen zij steeds te worden bekendgemaakt. De bekendmaking van beslissingen is voor de bevoegde autoriteiten tevens een belangrijk instrument om marktdeelnemers erover te informeren welk gedrag in strijd wordt geacht met deze richtlijn en om de ruime verspreiding van goed gedrag onder marktdeelnemers te stimuleren. Indien de bekendmaking de persoon in kwestie onevenredig veel schade berokkent, de stabiliteit van de financiële markten of een lopend onderzoek in gevaar brengt, moet de bevoegde autoriteit de sancties en maatregelen op geanonimiseerde wijze en in overeenstemming met het nationale recht bekendmaken, of de bekendmaking uitstellen.

De bevoegde autoriteiten moeten kunnen besluiten de sancties niet bekend te maken in gevallen waarin geanonimiseerde bekendmaking of uitstel van de bekendmaking niet voldoende wordt geacht om schade aan de stabiliteit van de financiële markten te vermijden. De bevoegde autoriteiten moeten kunnen afzien van de bekendmaking van maatregelen die geacht worden minder zwaarwegend van aard te zijn wanneer de bekendmaking ervan disproportioneel zou zijn. Er dient te worden voorzien in een mechanisme om niet-bekendgemaakte sancties aan ESMA te rapporteren zodat de bevoegde autoriteiten er bij hun voortdurende toezicht rekening mee kunnen houden. Deze richtlijn houdt geen vereiste in, maar mag geen beletsel vormen om strafrechtelijke sancties wegens inbreuken op deze richtlijn of Verordening (EU) nr. 600/2014 bekend te maken.

(147)

De bevoegde autoriteiten dienen over de nodige onderzoeksbevoegdheden te beschikken om mogelijke schendingen op te sporen, en dienen tevens doeltreffende en betrouwbare mechanismen op te zetten om de melding van mogelijke of feitelijke schendingen aan te moedigen, waaronder de bescherming van werknemers die schendingen in hun eigen instelling rapporteren. Deze mechanismen mogen geen afbreuk doen aan adequate waarborgen voor beschuldigden. Er dienen passende procedures te worden vastgesteld om een beschuldigde persoon naar behoren beschermen, met name met betrekking tot het recht op bescherming van persoonsgegevens van die persoon en procedures om te garanderen dat de beschuldigde persoon vóór het nemen van een besluit dat hem betreft, zijn recht van verdediging en zijn recht om te worden gehoord kan uitoefenen, en tevens het recht op een doeltreffende voorziening in rechte heeft ten aanzien van een besluit dat hem betreft.

(148)

Deze richtlijn dient betrekking te hebben op zowel sancties als maatregelen, zodat alle acties worden bestreken die worden ondernomen nadat een inbreuk heeft plaatsgevonden en die bedoeld zijn om verdere inbreuken te voorkomen, ongeacht of deze naar nationaal recht als een sanctie dan wel als een maatregel worden aangemerkt.

(149)

Deze richtlijn dient alle in de wetgeving van de lidstaten voorkomende bepalingen met betrekking tot strafrechtelijke sancties onverlet te laten.

(150)

Hoewel niets de lidstaten belet om voor dezelfde inbreuken voorschriften voor zowel bestuurlijke als strafrechtelijke sancties vast te stellen, dient van de lidstaten niet te worden verlangd dat zij voorschriften voor bestuursrechtelijke sancties vaststellen voor inbreuken op deze richtlijn of op Verordening (EU) nr. 600/2014 waarop het nationale strafrecht van toepassing is. Overeenkomstig nationaal recht zijn de lidstaten niet verplicht zowel bestuurlijke als strafrechtelijke sancties voor dezelfde inbreuk op te leggen, maar zij moeten dit wel kunnen doen indien hun nationaal recht zulks toestaat. Het handhaven van strafrechtelijke sancties in plaats van bestuurlijke sancties voor inbreuken op deze richtlijn of Verordening (EU) nr. 600/2014 mag de bevoegde autoriteiten evenwel niet beperken of anderszins beïnvloeden in hun vermogen om voor de toepassing van deze richtlijn en Verordening (EU) nr. 600/2014 tijdig met bevoegde autoriteiten in andere lidstaten samen te werken, toegang te hebben tot hun informatie en informatie uit te wisselen, ook nadat de betrokken inbreuken naar de bevoegde rechterlijke instanties zijn verwezen voor strafrechtelijke vervolging.

(151)

Ter bescherming van de cliënten en onverminderd hun recht om een gerechtelijke procedure in te leiden, is het aangewezen dat de lidstaten openbare of particuliere organen voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting aanmoedigen samen te werken bij de oplossing van grensoverschrijdende geschillen, rekening houdend met Aanbeveling 98/257/EG van de Commissie (36) en Aanbeveling 2001/310/EG van de Commissie (37). De lidstaten worden ertoe aangemoedigd om bij de toepassing van de voorschriften betreffende klachten- en verhaalsprocedures voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting gebruik te maken van bestaande grensoverschrijdende samenwerkingsregelingen, in het bijzonder het Verhaalsnetwerk voor geschillen over financiële diensten (Financial Services Complaints Network — FIN-NET).

(152)

Het uitwisselen of doorgeven van informatie tussen bevoegde autoriteiten, andere autoriteiten, instanties of personen dient in overeenstemming te zijn met de voorschriften betreffende het doorgeven van persoonsgegevens aan derde landen neergelegd in Richtlijn 95/46/EG. Het uitwisselen of doorgeven van persoonsgegevens door ESMA moet in overeenstemming zijn met de voorschriften betreffende het doorgeven van persoonsgegevens die zijn neergelegd in Verordening (EG) nr. 45/2001.

(153)

Het is nodig om de bepalingen betreffende de gegevensuitwisseling tussen nationale bevoegde autoriteiten aan te scherpen en de bijstands- en medewerkingsplicht die zij jegens elkaar hebben, te versterken. Wegens de toenemende grensoverschrijdende activiteiten dienen de bevoegde autoriteiten elkaar alle gegevens te verschaffen die dienstig zijn voor de uitoefening van hun taken, teneinde een effectieve toepassing van deze richtlijn ook te garanderen in situaties waarin inbreuken of vermoedelijke inbreuken op de richtlijn de autoriteiten in twee of meer lidstaten kunnen aangaan. Bij de uitwisseling van gegevens is een strikte inachtneming van het beroepsgeheim onontbeerlijk om een vlotte uitwisseling van deze informatie en de eerbiediging van de rechten van de betrokken personen te waarborgen.

(154)

Indien de werkzaamheden van een handelsplatform dat in een lidstaat van ontvangst voorzieningen heeft geïnstalleerd, van aanzienlijk belang zijn geworden voor de werking van de effectenmarkten en de bescherming van de beleggers in die lidstaat van ontvangst, moet voor de te sluiten evenredige samenwerkingsregelingen een vorm van samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten worden gekozen die in verhouding staat tot de behoefte aan grensoverschrijdende samenwerking tussen toezichthouders, die met name resulteert uit de aard en de omvang van het effect op de werking van de effectenmarkten en de bescherming van de beleggers in de lidstaat van ontvangst, zoals ad-hoc- of periodieke informatie-uitwisseling, raadpleging en bijstand.

(155)

Teneinde de doelstellingen van deze richtlijn te bereiken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de nadere bijzonderheden in verband met vrijstellingen, de verduidelijking van definities, de criteria voor de toetsing van voorgenomen verwervingen door een beleggingsonderneming, de voor beleggingsondernemingen, APA’s en verstrekkers van de consolidated tape geldende organisatorische eisen, het beheer van belangenconflicten, gedragsregels voor het verlenen van beleggingsdiensten, de uitvoering van orders tegen de voor de cliënt voordeligste voorwaarden, de verwerking van orders van cliënten, transacties met in aanmerking komende tegenpartijen, de omstandigheden waarin een verplichting tot informatieverstrekking ontstaat voor beleggingsondernemingen, marktexploitanten die een MTF of een OTF exploiteren en exploitanten van een gereglementeerde markt, de omstandigheden waaronder de belangen van de beleggers of de ordelijke werking van de markt aanzienlijk worden geschaad ten behoeve van de opschorting dan wel uitsluiting van financiële instrumenten van de handel op een MTF, een OTF of gereglementeerde markt, mkb-groeimarkten, de drempelwaarden waarboven posities moeten worden gerapporteerd en.de criteria op grond waarvan de werkzaamheden van een handelsplatform in een lidstaat van ontvangst kunnen worden beschouwd als zijnde van aanzienlijk belang voor het functioneren van de effectenmarkten en de bescherming van de beleggers. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(156)

De uitvaardiging van technische normen op het gebied van financiële diensten moet resulteren in een consistente harmonisatie en adequate bescherming van beleggers, ook als zij in gestructureerde deposito’s beleggen, en consumenten in de gehele Unie. Het is efficiënt en passend om ESMA, als orgaan met hooggespecialiseerde expertise, te belasten met de uitwerking van ontwerpen van technische regulerings- en uitvoeringsnormen die geen beleidskeuzen inhouden, met het oog op de voorlegging ervan aan de Commissie. Om in alle sectoren van de financiële dienstverlening een consequente bescherming van beleggers en consumenten te garanderen, dient ESMA haar taken voor zover mogelijk in nauwe samenwerking met de Europese Toezichtautoriteit (Europese Bankautoriteit) („EBA”) opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (38) en EIOPA uit te oefenen.

(157)

De Commissie dient de ontwerpen van technische reguleringsnormen vast te stellen die door ESMA zijn ontwikkeld betreffende vrijstellingen die verband houden met activiteiten die als nevenactiviteit van het hoofdbedrijf worden beschouwd, betreffende de te verstrekken informatie en bepaalde vereisten in verband met de procedures voor de verlening en weigering van vergunningen aan beleggingsondernemingen, betreffende de verwerving van de gekwalificeerde deelnemingen, betreffende algoritmische handel, betreffende de definitie van matched principal trading, betreffende de verplichting om orders tegen de voor cliënten voordeligste voorwaarden uit te voeren, betreffende de opschorting dan wel uitsluiting van financiële instrumenten van de handel op een gereglementeerde markt of een MTF of een OTF, betreffende het vrij verlenen van beleggingsdiensten en verrichten van beleggingsctiviteiten, betreffende de vestiging van een bijkantoor, betreffende de veerkrachtigheid van systemen, handelsonderbrekers en elektronische handel, betreffende verhandelingseenheden, betreffende synchronisatie van beursklokken, betreffende toelating van financiële instrumenten tot de handel, betreffende de positielimieten en positiebeheerscontroles in grondstoffenderivaten, betreffende procedures voor de verlening en weigering van vergunningen aan aanbieders van datarapporteringsdiensten, betreffende organisatorische eisen voor APA’s, verstrekkers van de consolidated tape en ARM’s en betreffende samenwerking tussen bevoegde autoriteiten. De Commissie dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen vast te stellen via gedelegeerde handelingen krachtens artikel 290 VWEU en in overeenstemming met de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

(158)

De Commissie dient ook bevoegd te zijn technische uitvoeringsnormen vast te stellen door middel van gedelegeerde handelingen krachtens artikel 291 VWEU en in overeenstemming met artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010. ESMA dient te worden belast met het ontwikkelen van aan de Commissie voor te leggen technische uitvoeringsnormen betreffende procedures voor de verlening en weigering van vergunningen aan beleggingsondernemingen, betreffende de verwerving van gekwalificeerde deelnemingen, betreffende het handelsproces en de afwikkeling van transacties in MTF’s en OTF’s, betreffende de opschorting van de handel in instrumenten en de uitsluiting van instrumenten van de handel, betreffende het vrij verlenen van beleggingsdiensten en verrichten van beleggingsactiviteiten, betreffende de vestiging van een bijkantoor, betreffende positierapportage door categorieën positiehouders, betreffende procedures voor de verlening en weigering van vergunningen, betreffende de procedures en formulieren voor de verstrekking van informatie in verband met de bekendmaking van besluiten, betreffende de verplichting tot samenwerking, betreffende samenwerking tussen bevoegde autoriteiten, betreffende uitwisseling van gegevens en betreffende overleg voordat aan een beleggingsonderneming een vergunning wordt verleend.

(159)

De Commissie moet bij het Europees Parlement en de Raad een rapport indienen met een beoordeling van de werking van georganiseerde handelsfaciliteiten, de werking van de regeling voor mkb-groeimarkten, het effect van de voorschriften betreffende geautomatiseerde en hoogfrequentiehandel, de ervaring die met het mechanisme voor het bannen van bepaalde producten of praktijken is opgedaan, en het effect van de maatregelen ten aanzien van grondstoffenderivatenmarkten.

(160)

Uiterlijk op 1 januari 2018 moet de Commissie een rapport opstellen waarin wordt onderzocht welk effect de overgangsperiode voor de toepassing van de clearingverplichting en de marginvereisten van Verordening (EU) nr. 648/2012 zou kunnen hebben op de energieprijzen en op de werking van de energiemarkt. Zo nodig moet de Commissie een wetgevingsvoorstel indienen om de desbetreffende wetgeving, met inbegrip van specifieke sectorale wetgeving zoals Verordening (EU) nr. 1227/2011, vast te stellen of te wijzigen.

(161)

Overeenkomstig Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (39) mogen de lidstaten beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (AIFM’s) een vergunning verlenen geven om, naast het collectieve beheer van alternatieve beleggingsfondsen (AIF’s) bepaalde beleggingsdiensten te verlenen, zoals het beheer van beleggingsportefeuilles, beleggingsadvies, de bewaring en het beheer van aandelen of rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging, en het ontvangen en doorgeven van orders met betrekking tot financiële instrumenten. Aangezien de vereisten voor de verlening van die diensten binnen de Unie geharmoniseerd zijn, dienen AIFM’s die van de bevoegde autoriteiten van hun lidstaat van herkomst een vergunning hebben gekregen om die diensten te verlenen, niet te worden onderworpen aan een extra vergunningverlening in de lidstaten van ontvangst of andere maatregelen met hetzelfde effect.

(162)

Overeenkomstig het huidige kader moeten AIFM’s die een vergunning hebben om die beleggingsdiensten te verlenen en die in andere lidstaten dan hun lidstaat van oorsprong wensen te verlenen, aan extra nationale vereisten voldoen, zoals de oprichting van een afzonderlijke juridische entiteit. Om belemmeringen voor de grensoverschrijdende verlening van geharmoniseerde diensten uit de weg te ruimen en voor gelijke concurrentievoorwaarden te zorgen tussen entiteiten die overeenkomstig dezelfde wettelijke voorschriften dezelfde beleggingsdiensten verlenen, moet een AIFM die een vergunning heeft om die diensten te verlenen, die over de grenzen heen kunnen verlenen, met inachtneming van passende kennisgevingseisen en overeenkomstig de door de bevoegde autoriteiten van zijn lidstaat van oorsprong verleende vergunning.

(163)

Richtlijn 2011/61/EU moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(164)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de totstandbrenging van een geïntegreerde financiële markt waarop de beleggers afdoende bescherming genieten en de efficiëntie en integriteit van de markt als geheel gewaarborgd zijn, de vaststelling vereist van een gemeenschappelijke regelgeving die geldt voor alle beleggingsondernemingen, ongeacht waar in de Unie zij een vergunning hebben verkregen, en die tevens de werking van gereglementeerde markten en andere handelssystemen regelt om te voorkomen dat de ondoorzichtigheid of verstoring van één markt de efficiënte werking van het gehele financiële stelsel van de Unie ondermijnt, hetgeen niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter, vanwege het toepassingsgebied en de effecten van deze richtlijn, door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(165)

Met het oog op de toename van het aantal door deze richtlijn en Verordening (EU) nr. 600/2014 aan ESMA toevertrouwde taken, dienen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie erop toe te zien dat passende personele en financiële middelen beschikbaar worden gesteld.

(166)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en beginselen die in het Handvest zijn erkend, meer bepaald het recht op de bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op consumentenbescherming, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, en het recht om niet tweemaal voor hetzelfde delict te worden berecht of gestraft, en moet overeenkomstig deze rechten en beginselen worden toegepast,

(167)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd in overeenstemming met artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 en bracht advies uit op 10 februari 2012 (40).

(168)

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken (41) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsteksten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van die stukken gerechtvaardigd.

(169)

De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in intern recht dient te worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte van de vorige richtlijnen materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit de vorige richtlijnen.

(170)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage III, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in intern recht en toepassingsdata van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

TITEL I

TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn is van toepassing op beleggingsondernemingen, marktexploitanten, aanbieders van datarapporteringsdiensten en ondernemingen uit derde landen die beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten via de vestiging van een bijkantoor in de Unie.

2.   Deze richtlijn stelt voorschriften vast ten aanzien van het volgende:

a)

voorwaarden voor de vergunningverlening aan en de bedrijfsuitoefening van beleggingsondernemingen;

b)

verlenen van beleggingsdiensten of verrichten van beleggingsctiviteiten door ondernemingen uit derde landen met een bijkantoor;

c)

vergunningverlening aan en exploitatie van gereglementeerde markten;

d)

vergunningverlening aan aanbieders van datarapporteringsdiensten en hun bedrijfsuitoefening; en

e)

toezicht, samenwerking en handhaving door bevoegde autoriteiten.

3.   De volgende bepalingen zijn tevens van toepassing op kredietinstellingen waaraan overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU vergunning is verleend, wanneer deze één of meer beleggingsdiensten verlenen en/of beleggingsactiviteiten verrichten:

a)

artikel 2, lid 2, artikel 9, lid 3, en de artikelen 14 en 16 tot en met 20;

b)

titel II, hoofdstuk II, met uitzondering van artikel 29, lid 2, tweede alinea;

c)

titel II, hoofdstuk III, met uitzondering van artikel 34, leden 2 en 3, en artikel 35, leden 2 tot en met 6 en 9;

d)

de artikelen 67 tot en met 75 en de artikelen 80, 85 en 86.

4.   De volgende bepalingen zijn tevens van toepassing op beleggingsondernemingen en kredietinstellingen waaraan overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU vergunning is verleend wanneer deze verkopen verrichten of advies verstrekken aan cliënten in verband met gestructureerde deposito’s:

a)

artikel 9, lid 3, artikel 14 en artikel 16, leden 2, 3 en 6;

b)

de artikelen 23 tot en met 26, artikel 28 en artikel 29 met uitzondering van de tweede alinea van lid 2, en artikel 30; en

c)

de artikelen 67 tot en met 75.

5.   Artikel 17, leden 1 tot en met 6, is tevens van toepassing op leden of deelnemers van gereglementeerde markten en MTF’s die krachtens de vrijstellingen in artikel 2, lid 1, punten a), e), i) en j), van deze richtlijn niet vergunningsplichtig zijn.

6.   De artikelen 57 en 58 zijn tevens van toepassing op personen die zijn vrijgesteld uit hoofde van artikel 2.

7.   Ieder multilateraal systeem voor de handel in financiële instrumenten wordt geëxploiteerd overeenkomstig het bepaalde in Titel II met betrekking tot MTF’s of OTF’s, of het bepaalde in Titel III met betrekking tot gereglementeerde markten.

Iedere beleggingsonderneming die op georganiseerde basis, regelmatig, systematisch en in aanzienlijke mate voor eigen rekening handelt bij het uitvoeren van cliëntenorders buiten een gereglementeerde markt, een MTF of een OTF, wordt geëxploiteerd overeenkomstig Titel III van Verordening (EU) nr. 600/2014.

Onverminderd de artikelen 23 en 28 van Verordening (EU) nr. 600/2014 moeten alle in de eerste en de tweede alinea bedoelde transacties in financiële instrumenten die niet via een multilateraal systeem of een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling worden afgewikkeld, voldoen aan de toepasselijke bepalingen van Titel III van Verordening (EU) nr. 600/2014.

Artikel 2

Vrijstellingen

1.   Deze richtlijn is niet van toepassing op:

a)

verzekeringsondernemingen of ondernemingen die de in Richtlijn 2009/138/EG bedoelde werkzaamheden van herverzekering en retrocessie uitoefenen, wanneer zij de in die richtlijn bedoelde activiteiten uitoefenen;

b)

personen die uitsluitend beleggingsdiensten verlenen voor hun moederonderneming, hun dochterondernemingen of andere dochterondernemingen van hun moederonderneming;

c)

personen die een beleggingsdienst verlenen wanneer die dienst incidenteel wordt verleend in het kader van een beroepsactiviteit, indien die activiteit aan wettelijke of bestuursrechtelijke voorschriften of aan een beroepscode is onderworpen en het verlenen van de dienst op grond daarvan niet is uitgesloten;

d)

personen die voor eigen rekening handelen in andere financiële instrumenten dan grondstoffenderivaten of emissierechten of derivaten daarvan, en die geen andere beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten met betrekking tot andere financiële instrumenten dan grondstoffenderivaten ofemissierechten of derivaten daarvan, tenzij deze personen:

i)

market makers zijn;

ii)

leden zijn van of deelnemers zijn in een gereglementeerde markt of een MTF of directe elektronische markttoegang hebben tot een handelsplatform; of

iii)

een techniek van hoogfrequentie algoritmische handel toepassen; of

iv)

voor eigen rekening handelen wanneer zij orders van cliënten uitvoeren.

Personen die krachtens de punten a), i) of j) zijn vrijgesteld, hoeven niet te voldoen aan de in dit punt vastgelegde voorwaarden om te worden vrijgesteld;

e)

exploitanten met nalevingsverplichtingen krachtens Richtlijn 2003/87/EG, die bij het handelen in emissierechten geen orders van cliënten uitvoeren en die geen beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten, anders dan handel voor eigen rekening, op voorwaarde dat deze personen geen techniek voor hoog-frequente algoritmische handel toepassen;

f)

personen van wie de beleggingsdiensten uitsluitend bestaan in het beheer van een werknemersparticipatieplan;

g)

personen die beleggingsdiensten verlenen welke alleen betrekking hebben op zowel het beheer van een werknemersparticipatieplan als het verlenen van beleggingsdiensten uitsluitend voor hun moederonderneming, hun dochterondernemingen of andere dochterondernemingen van hun moederonderneming;

h)

leden van het ESCB en andere nationale instellingen met een soortgelijke functie in de Unie, andere overheidsinstellingen die belast zijn met het beheer van de overheidsschuld of bij dat beheer betrokken zijn in de Unie, alsmede internationale financiële instellingen die zijn opgericht door twee of meer lidstaten en die tot doel hebben middelen bijeen te brengen en financiële bijstand te verlenen ten behoeve van hun leden die te maken hebben met of bedreigd worden door ernstige financiële problemen;

i)

instellingen voor collectieve belegging en pensioenfondsen, ongeacht of zij op het niveau van de Unie gecoördineerd zijn, alsmede de bewaarders en beheerders van deze instellingen;

j)

personen die:

i)

voor eigen rekening handelen, met inbegrip van market makers, in grondstoffenderivaten, emissierechten of derivaten daarvan, met uitzondering van personen die voor eigen rekening handelen bij het uitvoeren van orders van cliënten; of

ii)

andere beleggingsdiensten dan handel voor eigen rekening in grondstoffenderivaten of emissierechten of derivaten daarvan verlenen aanr de cliënten of leveranciers van hun hoofdbedrijf;

mits:

dit in elk van deze gevallen afzonderlijk en op geaggregeerde basis een nevenactiviteit van hun hoofdbedrijf is op groepsbasis beschouwd en mits dit hoofdbedrijf niet bestaat in het verlenen van beleggingsdiensten in de zin van deze richtlijn of bankactiviteiten in de zin van Richtlijn 2013/36/EU, of het optreden als market maker met betrekking tot grondstoffenderivaten,

deze personen geen techniek voor hoogfrequentie algoritmische handel toepassen; en

deze personen jaarlijks de betrokken bevoegde autoriteit ervan in kennis stellen dat zij van deze vrijstelling gebruikmaken en zij op verzoek de bevoegde autoriteit meedelen op welke basis zij van mening zijn dat hun activiteit overeenkomstig de punten i) en ii) een nevenactiviteit is van hun hoofdbedrijf;

k)

personen die tijdens het uitoefenen van een andere, niet onder deze richtlijn vallende beroepsactiviteit beleggingsadvies verstrekken mits er niet specifiek voor deze adviesverstrekking wordt betaald;

l)

verenigingen die door Deense en Finse pensioenfondsen zijn opgericht met de uitsluitende bedoeling de activa van de deelnemende pensioenfondsen te beheren;

m)

„agenti di cambio” waarvan de activiteiten en de functie geregeld zijn bij artikel 201 van de Italiaanse wet nr. 58 van 24 februari 1998;

n)

transmissiesysteembeheerders als omschreven in artikel 2, punt 4, van Richtlijn 2009/72/EG of artikel 2, punt 4, van Richtlijn 2009/73/EG bij de uitvoering van hun taken uit hoofde van deze richtlijnen, of Verordening (EG) nr. 714/2009 of Verordening (EG) nr. 715/2009 of overeenkomstig deze verordeningen vastgestelde netwerkcodes of richtsnoeren, personen die in hun naam als dienstverlener optreden teneinde hun taak uit hoofde van die wetgevingshandelingen of overeenkomstig deze verordeningen vastgestelde netwerkcodes of richtsnoeren uit te voeren, en exploitanten of beheerders van een mechanisme voor de balancering van de energiestromen, dan wel van een pijpleidingennetwerk of van een systeem om de energielevering en -afname in evenwicht te houden, wanneer zij deze taken uitoefenen.

Deze vrijstelling is op personen die betrokken zijn bij de in dit punt genoemde activiteiten enkel van toepassing wanneer zij beleggingsactiviteiten verrichten of beleggingsdiensten verlenen in verband met grondstoffenderivaten met het oog op bovengenoemde activiteiten. Deze vrijstelling is niet van toepassing op de exploitatie van een secundaire markt, inclusief een platform voor secundaire handel in financiële transmissierechten;

o)

CSD’s die worden gereguleerd uit hoofde van Unierecht, voor zover zij door dat Unierecht worden gereguleerd.

2.   De bij deze richtlijn verleende rechten gelden niet voor het verlenen van diensten waarbij als tegenpartij wordt opgetreden bij transacties uitgevoerd door overheidsinstellingen die zich met de overheidsschuld bezighouden of door leden van het ESCB in het kader van de uitoefening van hun taken overeenkomstig het VWEU en Protocol nr. 4 betreffende de Statuten van het Europees stelsel van centrale banken en van de Europese centrale bank dan wel in het kader van de uitoefening van vergelijkbare taken onder toezicht van nationale bepalingen.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter verduidelijking ten aanzien van lid 1, onder c), wanneer een dienst als incidentele activiteit wordt verleend.

4.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling ten behoeve van artikel 2, lid 1, punt j), van de criteria om uit te maken wanneer een activiteit moet worden aangemerkt als een nevenactiviteit van het hoofdbedrijf op groepsniveau.

In deze criteria wordt ten minste met de volgende elementen rekening gehouden:

a)

het feit dat de nevenactiviteiten een minderheid van de activiteiten moeten vormen op groepsniveau;

b)

de omvang van hun handelsactiviteit ten opzichte van de totale markthandelsactiviteit in die categorie activa.

Om te bepalen in welke mate nevenactiviteiten een minderheid van de activiteiten op groepsniveau vormen kan ESMA vaststellen dat rekening dient te worden gehouden met het voor de uitvoering van de nevenactiviteit gebruikte kapitaal ten opzichte van het voor de uitoefening van het hoofdbedrijf gebruikte kapitaal. Deze factor is evenwel in geen geval voldoende om aan te tonen dat de activiteit een nevenactiviteit van het hoofdbedrijf van de groep is.

De in dit lid bedoelde activiteiten worden op groepsniveau bekeken.

De in de tweede alinea bedoelde elementen omvatten niet:

a)

intragroeptransacties als bedoeld in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 648/2012 die liquiditeits- of risicobeheersdoeleinden voor de gehele groep dienen;

b)

transacties in derivaten waarvan objectief kan worden aangetoond dat zij risico’s verminderen die rechtstreeks met de commerciële bedrijvigheid of met de activiteiten betreffende het beheer van de kasmiddelen verband houden;

c)

transacties in grondstoffenderivaten en emissierechten die zijn aangegaan om te voldoen aan de verplichting een handelsplatform van liquiditeit te voorzien, indien deze verplichtingen zijn opgelegd door de regelgevende autoriteiten overeenkomstig het Unierecht of nationaal recht, wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, of door handelsplatforms.

ESMA legt deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 3

Facultatieve vrijstellingen

1.   De lidstaten kunnen besluiten deze richtlijn niet toe te passen op personen van wie zij de lidstaat van herkomst zijn, mits de activiteiten van deze personen op nationaal niveau aan een vergunning onderworpen en gereglementeerd zijn, waarbij deze personen:

a)

geen aan hun cliënten toebehorende gelden en/of effecten mogen aanhouden en daarom jegens hun cliënten nooit in een debiteurspositie mogen verkeren; en

b)

geen beleggingsdiensten mogen verlenen, met uitzondering van het ontvangen en doorgeven van orders in effecten en rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging en/of het beleggingsadvies dat omtrent deze financiële instrumenten wordt verstrekt, en

c)

tijdens het verlenen van die dienst alleen orders mogen doorgeven aan:

i)

overeenkomstig deze richtlijn vergunninghoudende beleggingsondernemingen;

ii)

overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU vergunninghoudende kredietinstellingen;

iii)

bijkantoren van beleggingsondernemingen of van kredietinstellingen waaraan in een derde land vergunning is verleend en die onderworpen zijn en zich houden aan prudentiële regels welke door de bevoegde autoriteiten als minstens even streng worden beschouwd als de regels van deze richtlijn, Verordening (EU) nr. 575/2013 of Richtlijn 2013/36/EU;

iv)

instellingen voor collectieve belegging die uit hoofde van de wetgeving van een lidstaat rechten van deelneming bij het publiek mogen plaatsen en aan de beheerders van dergelijke instellingen; of

v)

beleggingsmaatschappijen met vast kapitaal zoals gedefinieerd in artikel 17, lid 7, van Richtlijn 2012/30/EU van het Europees Parlement en de Raad (42), waarvan de effecten op een gereglementeerde markt van een lidstaat genoteerd zijn of verhandeld worden; of

d)

personen die uitsluitend beleggingsdiensten in grondstoffen, emissierechten en/of derivaten daarvan verlenen met als enig oogmerk de commerciële risico’s van hun cliënten af te dekken, mits deze cliënten uitsluitend lokale elektriciteitsbedrijven zijn als omschreven in artikel 2, punt 35, van Richtlijn 2009/72/EG en/of aardgasbedrijven zijn als omschreven in artikel 2, punt 1, van Richtlijn 2009/73/EG, en mits deze cliënten samen 100 % van het kapitaal of van de stemrechten van deze personen hebben, gezamenlijk zeggenschap uitoefenen en uit hoofde van artikel 2, lid 1, punt j), van deze richtlijn vrijgesteld zijn wanneer zij deze beleggingsdiensten zelf verlenen; of

e)

personen die uitsluitend beleggingsdiensten in emissierechten en/of derivaten daarvan verlenen met als enig oogmerk de commerciële risico’s van hun cliënten af te dekken, mits deze cliënten uitsluitend exploitanten zijn als omschreven in artikel 3, punt f), van Richtlijn 2003/87/EG, en mits deze cliënten samen 100 % van het kapitaal of van de stemrechten van deze personen hebben, gezamenlijk zeggenschap uitoefenen en uit hoofde van artikel 2, lid 1, onder j), van deze richtlijn vrijgesteld zijn wanneer zij deze beleggingsdiensten zelf verlenen.

2.   De regelingen van de lidstaten onderwerpen de in lid 1 vermelde personen aan vereisten die ten minste analoog zijn aan de volgende vereisten uit hoofde van deze richtlijn:

a)

de voorwaarden en procedures voor de vergunningverlening en het doorlopend toezicht vastgelegd in artikel 5, leden 1 en 3, en de artikelen 7 tot en met 10, 21, 22 en 23 en de relevante gedelegeerde handelingen die door de Commissie zijn vastgesteld artikel 91;

b)

de in acht te nemen gedragsregels die zijn vastgelegd in artikel 24, leden 1, 3, 4, 5, 7 en 10, artikel 25, leden 2, 5 en 6, en, indien die personen uit hoofde van de nationale regeling verbonden agenten mogen aanwijzen, artikel 29, en de desbetreffende uitvoeringsmaatregelen;

c)

organisatorische eisen als vastgesteld in artikel 16, lid 3, eerste, zesde en zevende alinea, lid 6 en lid 7, en de gedelegeerde handelingen die zijn vastgesteld door de Commissie overeenkomstig artikel 89.

De lidstaten schrijven voor dat personen die krachtens lid 1 van dit artikel van deze richtlijn zijn vrijgesteld, vallen onder een overeenkomstig Richtlijn 97/9/EG erkend beleggerscompensatiestelsel of onder een stelsel dat hun cliënten gelijkwaardige bescherming biedt. De lidstaten kunnen toestaan dat beleggingsondernemingen niet door een dergelijke regeling gedekt zijn mits zij in het bezit zijn van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering die, rekening houdend met de omvang, het risicoprofiel en de juridische status van de personen die krachtens lid 1 van dit artikel zijn vrijgesteld, hun cliënten gelijkwaardige bescherming biedt.

In afwijking van de tweede alinea van dit lid kunnen de lidstaten die al dergelijke wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen hebben, vóór 2 juli 2014 tot 3 juli 2019 voorschrijven dat indien de krachtens lid 1 van dit artikel van deze richtlijn vrijgestelde personen beleggingsdiensten verlenen die bestaan in het ontvangen en doorgeven van orders en/of het verstrekken van beleggingsadvies inzake rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging en zij optreden als tussenpersoon voor een beheersmaatschappij zoals gedefinieerd in Richtlijn 2009/65/EG, deze personen hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld met de beheersmaatschappij voor schade die de cliënt in verband met deze diensten lijdt.

3.   Personen die krachtens lid 1 niet onder deze richtlijn vallen, komen niet in aanmerking voor het vrij verlenen van beleggingsdiensten noch voor het vrij verrichten van beleggingsactiviteiten overeenkomstig artikel 34, noch voor het vestigen van bijkantoren overeenkomstig artikel 35.

4.   De lidstaten delen de Commissie en ESMA mee of zij van de mogelijkheid van dit artikel gebruikmaken en dragen er zorg voor dat in elke overeenkomstig lid 1 verleende vergunning is vermeld dat zij overeenkomstig dit artikel is toegekend.

5.   De lidstaten delen ESMA de bepalingen van intern recht mee die analoog zijn aan de in lid 2 vermelde vereisten van deze richtlijn.

Artikel 4

Definities

1.   Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de volgende definities:

1.   „beleggingsonderneming”: iedere rechtspersoon waarvan het gewone beroep of bedrijf bestaat in het beroepsmatig verlenen van een of meer beleggingsdiensten voor derden en/of het beroepsmatig verrichten van een of meer beleggingsactiviteiten.

De lidstaten kunnen ook ondernemingen die geen rechtspersoon zijn onder de definitie van beleggingsonderneming laten vallen mits:

a)

het voor die ondernemingen geldende rechtssysteem aan derden een bescherming van hun belangen waarborgt die gelijkwaardig is aan die welke door een rechtspersoon wordt geboden, en

b)

die ondernemingen onderworpen zijn aan een gelijkwaardig prudentieel toezicht dat aan hun rechtsvorm aangepast is.

Wanneer een natuurlijke persoon echter diensten verleend die het aanhouden van aan derden toebehorende gelden of effecten met zich brengen, mag deze persoon voor de toepassing van deze richtlijn en Verordening (EU) nr. 600/2014 alleen als een beleggingsonderneming worden beschouwd, indien hij, onverminderd de overige in deze richtlijn, in Verordening (EU) nr. 600/2014 en in Richtlijn 2013/36/EU gestelde eisen, aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)

de eigendomsrechten van derden ten aanzien van gelden en instrumenten moeten gewaarborgd zijn, met name in geval van insolventie van de onderneming of haar eigenaars, of van beslaglegging, schuldvergelijking of andere rechtsmiddelen, aangewend door de schuldeisers van de onderneming of van haar eigenaars;

b)

de onderneming moet onderworpen zijn aan regels die tot doel hebben toezicht te houden op de solvabiliteit van de onderneming en van haar eigenaars;

c)

de jaarrekening van de onderneming moet worden gecontroleerd door één of meer personen die krachtens de nationale wetgeving bevoegd zijn rekeningen te controleren;

d)

indien de onderneming slechts één eigenaar heeft, moet deze maatregelen nemen ter bescherming van de beleggers in geval van beëindiging van de activiteiten van de onderneming ten gevolge van zijn overlijden, onbekwaamheid of andere vergelijkbare omstandigheden;

2.   „beleggingsdiensten en -activiteiten”: iedere in deel A van bijlage I genoemde dienst of activiteit die betrekking heeft op één van de in deel C van bijlage I genoemde instrumenten.

De Commissie stelt overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast ter nadere bepaling van:

a)

de in bijlage I, deel C, punt 6, bedoelde derivatencontracten die de kenmerken bezitten van voor de groothandel bestemde energieproducten die moeten worden afgewikkeld door middel van materiële levering en de „C.6-energiederivatencontracten”;

b)

de in bijlage I, deel C, punt 7, bedoelde derivatencontracten die de kenmerken van andere afgeleide financiële instrumenten bezitten;

c)

de in bijlage I, deel C, punt 10, bedoelde derivatencontracten de kenmerken van andere afgeleide financiële instrumenten bezitten, waarbij o.a. in aanmerking wordt genomen of zij op een gereglementeerde markt, een MTF of een OTF worden verhandeld;

3.   „nevendiensten”: alle in deel B van bijlage I genoemde diensten;

4.   „beleggingsadvies”: het doen van gepersonaliseerde aanbevelingen aan een cliënt, hetzij op diens verzoek hetzij op initiatief van de beleggingsonderneming, met betrekking tot één of meer transacties die met financiële instrumenten verband houden;

5.   „uitvoering van orders voor rekening van cliënten”: optreden om overeenkomsten te sluiten tot verkoop of aankoop van één of meer financiële instrumenten voor rekening van cliënten, met inbegrip van het sluiten van overeenkomsten tot verkoop van door een beleggingsonderneming of kredietinstelling of uitgegeven financiële instrumenten op het tijdstip van de uitgifte ervan;

6.   „handelen voor eigen rekening”: met eigen kapitaal handelen in één of meer financiële instrumenten, hetgeen resulteert in het uitvoeren van transacties;

7.   „market maker”: een persoon die op de financiële markten doorlopend blijk geeft van de bereidheid voor eigen rekening en met eigen kapitaal te handelen door financiële instrumenten tegen door hem vastgestelde prijzen te kopen en te verkopen;

8.   „vermogensbeheer”: het per cliënt op discretionaire basis beheren van portefeuilles op grond van een door de cliënten gegeven opdracht, voor zover die portefeuilles één of meer financiële instrumenten bevatten;

9.   „cliënt”: iedere natuurlijke of rechtspersoon voor wie een beleggingsonderneming beleggingsdiensten en/of nevendiensten verleent;

10.   „professionele cliënt”: een cliënt die voldoet aan de criteria vastgesteld in bijlage II;

11.   „niet-professionele cliënt”: een cliënt die geen professionele cliënt is;

12.   „mkb-groeimarkt”: een MTF die overeenkomstig artikel 33 als mkb-groeimarkt is geregistreerd;

13.   „kleine of middelgrote ondernemingen (mkb-ondernemingen)”: voor de toepassing van deze richtlijn: ondernemingen die op de grondslag van de eindejaarskoersen van de voorgaande drie kalenderjaren een gemiddelde marktkapitalisatie hadden van minder dan 200 000 000 EUR;

14.   „limietorder”: een order om een financieel instrument tegen de opgegeven limietkoers of een betere koers en voor een gespecificeerde omvang te kopen of te verkopen;

15.   „financieel instrument”: alle instrumenten die zijn genoemd in deel C van bijlage I;

16.   „C.6-energiederivatencontracten”: in bijlage I, deel C, punt 6, genoemde opties-, futures-, swaps- en andere derivatencontracten met betrekking tot kolen of olie, die op een OTF worden verhandeld en die materieel moeten worden afgewikkeld;

17.   „geldmarktinstrumenten”: alle categorieën instrumenten die gewoonlijk op de geldmarkt worden verhandeld, zoals schatkistpapier, depositocertificaten en commercial papers, betaalinstrumenten uitgezonderd;

18.   „marktexploitant”: een persoon of personen die het bedrijf van een gereglementeerde markt beheert, c.q. beheren en/of exploiteert, c.q. exploiteren, en tevens de gereglementeerde markt zelf kan zijn;

19.   „multilateraal systeem”: systeem of faciliteit waarin meerdere koop- en verkoopintenties van derden met betrekking tot financiële instrumenten op elkaar kunnen inwerken;

20.   „beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling”: een beleggingsonderneming die op georganiseerde, frequente, systematische en aanzienlijke basis voor eigen rekening handelt bij het buiten een gereglementeerde markt of een MTF of OTF uitvoeren van orders van cliënten zonder een multilateraal systeem te exploiteren.

Of de uitvoering van transacties op frequente en systematische basis plaatsvindt, wordt gemeten aan de hand van het aantal otc-transacties in het financieel instrument die de beleggingsonderneming voor eigen rekening verricht bij het uitvoeren van orders van cliënten. Of dit op aanzienlijke basis geschiedt, wordt gemeten aan de hand van de omvang van de door de beleggingsonderneming verrichte otc-handel in verhouding tot de totale handel van de beleggingsonderneming in een specifiek financieel instrument, of aan de hand van de omvang van de door de beleggingsonderneming verrichte otc-handel in verhouding tot de totale handel in een specifiek financieel instrument in de Unie. De definitie van beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling is enkel van toepassing, indien de vooraf bepaalde limieten voor frequente en systematische basis en voor een aanzienlijke basis beide worden overschreden of indien een beleggingsonderneming ervoor kiest om onder de regeling voor beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling te vallen;

21.   „gereglementeerde markt”: een door een marktexploitant geëxploiteerd en/of beheerd multilateraal systeem dat meerdere koop- en verkoopintenties van derden met betrekking tot financiële instrumenten — binnen dit systeem en volgens de niet-discretionaire regels van dit systeem — samenbrengt of het samenbrengen daarvan vergemakkelijkt op zodanige wijze dat er een overeenkomst uit voortvloeit met betrekking tot financiële instrumenten die volgens de regels en de systemen van de markt tot de handel zijn toegelaten, en waaraan vergunning is verleend en die regelmatig werkt, overeenkomstig titel III van deze richtlijn;

22.   „multilaterale handelsfaciliteit” of „MTF” (multilateral trading facility): een door een beleggingsonderneming of een marktexploitant geëxploiteerd multilateraal systeem dat meerdere koop- en verkoopintenties van derden met betrekking tot financiële instrumenten — binnen dit systeem en volgens niet-discretionaire regels — samenbrengt op zodanige wijze dat er een overeenkomst uit voortvloeit overeenkomstig titel II van deze richtlijn;

23.   „georganiseerde handelsfaciliteit” of „OTF” (organised trading facility): een multilateraal systeem, anders dan een gereglementeerde markt of een MTF, waarin meerdere koop- en verkoopintenties van derden met betrekking tot obligaties, gestructureerde financiële producten, emissierechten en derivaten op zodanige wijze met elkaar kunnen interageren dat er een overeenkomst uit voortvloeit overeenkomstig titel II van deze richtlijn;

24.   „handelsplatform”: elke gereglementeerde markt, een MTF of een OTF;

25.   „liquide markt”: een markt voor een financieel instrument of een klasse van financiële instrumenten waarop doorlopend bereidwillige kopers en verkopers aanwezig zijn, hetgeen beoordeeld wordt aan de hand van de hierna volgende criteria en rekening houdend met de specifieke marktstructuren van het betrokken financieel instrument of de betrokken klasse van financiële instrumenten:

a)

de gemiddelde frequentie en omvang van de transacties in allerlei marktomstandigheden, gelet op de aard en levenscyclus van producten binnen de klasse van financiële instrumenten;

b)

het aantal en het soort marktdeelnemers, met inbegrip van de verhouding van marktdeelnemers tot verhandelde instrumenten in een bepaald product;

c)

de gemiddelde omvang van de spreads, indien beschikbaar;

26.   „bevoegde autoriteit”: de autoriteit die elke lidstaat van herkomst overeenkomstig artikel 67 aanwijst, tenzij in deze richtlijn anders is gespecificeerd;

27.   „kredietinstellingen”: kredietinstellingen zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

28.   „icbe-beheermaatschappij”: een beheermaatschappij zoals gedefinieerd in Richtlijn 2009/65/EG, artikel 2, lid 1, onder b), van het Europees Parlement en de Raad (43);

29.   „verbonden agent”: een natuurlijke of rechtspersoon die, onder de volledige en onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid van slechts één beleggingsonderneming voor rekening waarvan hij optreedt de beleggings- en/of nevendiensten bij cliënten of potentiële cliënten aanbeveelt, instructies of orders van cliënten met betrekking tot beleggingsdiensten of financiële instrumenten ontvangt en doorgeeft, financiële instrumenten plaatst of advies verstrekt aan cliënten of potentiële cliënten met betrekking tot deze financiële instrumenten of diensten;

30.   „bijkantoor”: een bedrijfszetel die niet het hoofdkantoor is en die een onderdeel zonder rechtspersoonlijkheid vormt van een beleggingsonderneming en beleggingsdiensten en/of beleggingsactiviteiten verricht, en ook nevendiensten kan verlenen waarvoor aan de beleggingsonderneming een vergunning is verleend; alle bedrijfszetels in eenzelfde lidstaat van een beleggingsonderneming met hoofdkantoor in een andere lidstaat worden als één enkel bijkantoor beschouwd;

31.   „gekwalificeerde deelneming”: het rechtstreeks of middellijk bezitten van een deelneming in een beleggingsonderneming van ten minste 10 % van het kapitaal of van de stemrechten, als bedoeld in de artikelen 9 en 10 van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad (44), daarbij rekening houdend met de in artikel 12, leden 4 en 5, van die richtlijn bedoelde voorwaarden voor samenvoeging daarvan, dan wel van een deelneming die het mogelijkheid maakt om invloed van betekenis uit te oefenen op de bedrijfsvoering van de beleggingsonderneming waarin wordt deelgenomen;

32.   „moederonderneming”: een moederonderneming in de zin van de artikelen 2, lid 9, en 22 van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (45);

33.   „dochteronderneming”: een dochteronderneming in de zin van de artikelen 2, lid 10, en 22 van Richtlijn 2013/34/EU, met inbegrip van elke dochteronderneming van een dochteronderneming van een moederonderneming die aan het hoofd van deze ondernemingen staat;

34.   „groep”: groep zoals gedefinieerd inartikel 2, lid 11, van Richtlijn 2013/34/EU;

35.   „nauwe banden”: een situatie waarin twee of meer natuurlijke of rechtspersonen verbonden zijn door:

a)

een „deelneming”, dat wil zeggen het rechtstreeks of door middel van een zeggenschapsband houden van ten minste 20 % van de stemrechten of het kapitaal van een onderneming;

b)

een „zeggenschapsband”, dat wil zeggen de band die bestaat tussen een moederonderneming en een dochteronderneming, in alle gevallen zoals bedoeld in artikel 22, leden 1 en 2, van Richtlijn 2013/34/EU, of een band van dezelfde aard tussen een natuurlijke of rechtspersoon en een onderneming; elke dochteronderneming van een dochteronderneming wordt ook beschouwd als een dochteronderneming van de moederonderneming die aan het hoofd van deze ondernemingen staat;

c)

een situatie waarin zij via een zeggenschapsband duurzaam verbonden zijn met eenzelfde persoon;

36.   „leidinggevend orgaan”: het (de) overeenkomstig het nationale recht aangewezen orgaan (organen) van een beleggingsonderneming, marktexploitant of dienstverlener op het gebied van datarapportage, dat (die) gemachtigd is (zijn) de strategie, doelstellingen en algemene leiding van de entiteit vast te stellen, en fungeert (fungeren) als toezichthouder op en bewaker van de besluitvorming van het management. Het leidinggevend orgaan omvat personen die daadwerkelijk het beleid van de entiteit bepalen.

Wanneer in deze richtlijn verwezen wordt naar het leidinggevend orgaan en de leidinggevende functie en de toezichthoudende functie van het leidinggevend orgaan krachtens nationaal recht worden toegewezen aan verschillende organen of aan verschillende leden binnen één orgaan, wijst de lidstaat de verantwoordelijke organen of de verantwoordelijke leden van het leidinggevend orgaan aan in overeenstemming met diens nationale recht, tenzij in deze richtlijn anders is bepaald;

37.   „directie”: natuurlijke personen die uitvoerende functies in een beleggingsonderneming, marktexploitant of dienstverlener op het gebied van datarapportage uitoefenen en die verantwoordelijk zijn, en verantwoording moeten afleggen aan het leidinggevend orgaan van de entiteit, voor het dagelijkse management van de entiteit, met inbegrip van de toepassing van de gedragslijnen voor de distributie door de onderneming en haar personeel van diensten en producten aan cliënten;

38.   „matched principal trading”: een transactie waarbij degene die faciliteert zich op zodanige wijze tussen de koper en de verkoper bij de transactie plaatst dat zij gedurende de volledige uitvoering van de transactie nooit aan marktrisico’s wordt blootgesteld, en waarbij beide zijden tegelijkertijd worden uitgevoerd en de transactie wordt afgesloten tegen een prijs die degene die faciliteert geen winst of verlies oplevert, afgezien van de vooraf bekendgemaakte provisies, vergoedingen of kosten voor de transactie;

39.   „algoritmische handel”: handel in financiële instrumenten waarbij een computeralgoritme automatisch individuele parameters van orders bepaalt, onder meer of het order moet worden geïnitieerd, het tijdstip, de prijs of de omvang van het order, of hoe het order nadat het is ingevoerd, moet worden beheerd, met weinig of geen menselijk ingrijpen. Een systeem dat alleen wordt gebruikt voor de routering van orders naar een of meer handelsplatforms, dan wel voor het verwerken van orders waarbij geen sprake is van bepaling van handelsparameters, of voor de bevestiging van orders of de posttransactionele verwerking van uitgevoerde transacties, valt niet onder deze definitie;

40.   „techniek van hoogfrequentie algoritmische handel”: elke algoritmische handelstechniek die wordt gekenmerkt door:

a)

infrastructuur die bedoeld is om netwerk- en andere soorten latenties te minimaliseren, daaronder begrepen ten minste één van de volgende faciliteiten voor het invoeren van algoritmische orders: collocatie, proximity hosting of directe elektronische toegang met hoge snelheid;

b)

het initiëren, genereren, geleiden of uitvoeren van orders door het systeem, zonder menselijk ingrijpen, voor afzonderlijke handelstransacties of orders; en

c)

een groot aantal berichten (orders, noteringen of annuleringen) binnen de handelsdag.

41.   „directe elektronische toegang”: een voorziening waarbij een lid of deelnemer of cliënt van een handelsplatform een persoon toestaat van zijn handelscode gebruik te maken, zodat de betrokken persoon in staat is orders met betrekking tot een financieel instrument langs elektronische weg direct aan een handelsplatform door te geven, met inbegrip van een voorziening, waarbij de persoon van de infrastructuur van het lid of de deelnemer of cliënt gebruikmaakt, alsook alle verbindingssystemen die door het lid of de deelnemer of de cliënt beschikbaar worden gesteld om de orders door te geven (directe markttoegang) en regelingen waarbij deze infrastructuur niet wordt gebruikt door deze persoon (gesponsorde toegang);

42.   „koppelverkoop”: het aanbieden van een beleggingsdienst samen met een andere dienst of een ander product als onderdeel van een pakket of als voorwaarde waarvan de overeenkomst of het pakket afhankelijk is gesteld;

43.   „gestructureerd deposito”: een deposito zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt c), van Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad (46) dat op de vervaldatum volledig wordt terugbetaald, waarbij een rente of premie wordt uitbetaald of in het gedrang komt volgens een formule waarin rekening wordt gehouden met factoren als:

a)

een index of een combinatie van indexen, met uitzondering van deposito’s met een variabele rente waarvan het rendement rechtstreeks gekoppeld is aan een rente-index zoals Euribor of Libor;

b)

een onder de MiFID vallend financieel instrument of een combinatie van financiële instrumenten;

c)

een grondstof of een combinatie van grondstoffen of andere materiële of niet-materiële niet-fungibele activa”; of

d)

een buitenlandse wisselkoers of een combinatie van buitenlandse wisselkoersen;

44.   „effecten”: alle categorieën op de kapitaalmarkt verhandelbare waardepapieren, betaalinstrumenten uitgezonderd, zoals:

a)

aandelen in vennootschappen en andere met aandelen in vennootschappen, partnerships of andere entiteiten gelijk te stellen waardepapieren, alsmede aandelencertificaten (depositary receipts);

b)

obligaties en andere schuldinstrumenten, alsmede certificaten (depositary receipts) betreffende dergelijke effecten;

c)

alle andere waardepapieren die het recht verlenen die effecten te verwerven of te verkopen of die aanleiding geven tot een afwikkeling in contanten waarvan het bedrag wordt bepaald op grond van effecten, valuta’s, rentevoeten of rendementen, grondstoffenprijzen of andere indexen of maatstaven;

45.   „representatieve certificaten” (depositary receipts): op de kapitaalmarkt verhandelbare waardepapieren die eigendom vertegenwoordigen van de waardepapieren van een niet-gedomicilieerde uitgevende instelling en kunnen worden toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt en onafhankelijk van de waardepapieren van de niet-gedomicilieerde uitgevende instelling kunnen worden verhandeld;

46.   „beursverhandeld fonds (exchange-traded fund)”: een fonds waarvan ten minste één eenhedenklasse of aandelenklasse gedurende de hele dag wordt verhandeld op ten minste één handelsplatform en waarbij ten minste één market maker ervoor zorgt dat de koers van de eenheden of aandelen van het fonds op het handelsplatform niet aanzienlijk afwijkt van de intrinsieke waarde en, in voorkomend geval, van de indicatieve intrinsieke waarde van de eenheden of aandelen;

47.   „certificaten”: certificaten zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 27, van Verordening (EU) nr. 600/2014;

48.   „gestructureerde financiële producten”: gestructureerde financiële producten zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 28, van Verordening (EU) nr. 600/2014;

49.   „derivaten”: derivaten zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 29, van Verordening (EU) nr. 600/2014;

50.   „grondstoffenderivaten”: grondstoffenderivaten zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 30, van Verordening (EU) nr. 600/2014;

51.   „CTP”: een CTP zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012;

52.   „goedgekeurde publicatieregeling” (approved publication arrangement) of APA’s: een persoon die uit hoofde van deze richtlijn een vergunning heeft voor dienstverlening op het gebied van de publicatie van transactiemeldingen namens beleggingsondernemingen krachtens de artikelen 20 en 21 van Verordening EU) nr. 600/2014;

53.   „verstrekker van een consolidated tape” (consolidated tape provider): een persoon waaraan uit hoofde van deze richtlijn een vergunning is verleend voor dienstverlening op het gebied van het verzamelen van handelsverslagen van gereglementeerde markten, MTF’s, OTF’s en APA’s voor financiële instrumenten die zijn vermeld in de artikelen 6, 7, 10, 12, 13, 20 en 21 van Verordening (EU) nr. 600/2014 en het consolideren daarvan in een doorlopende elektronische live datastroom die per financieel instrument gegevens met betrekking tot prijs en volume geeft;

54.   „goedgekeurd rapporteringsmechanisme” (approved reporting mechanism) of ARM’s: een persoon waaraan uit hoofde van deze richtlijn een vergunning is verleend voor dienstverlening op het gebied van het rapporteren van bijzonderheden van transacties aan bevoegde autoriteiten of ESMA namens beleggingsondernemingen;

55.   „lidstaat van herkomst”:

a)

in het geval van een beleggingsonderneming:

i)

indien de beleggingsonderneming een natuurlijke persoon is, de lidstaat waar deze persoon zijn hoofdkantoor heeft;

ii)

indien de beleggingsonderneming een rechtspersoon is, de lidstaat waar haar statutaire zetel is gelegen;

iii)

indien de beleggingsonderneming overeenkomstig haar nationale wetgeving geen statutaire zetel heeft, de lidstaat waar haar hoofdkantoor is gelegen;

b)

in het geval van een gereglementeerde markt: de lidstaat waar de statutaire zetel van de gereglementeerde markt is gelegen of, indien deze overeenkomstig de wetgeving van deze lidstaat geen statutaire zetel heeft, de lidstaat waar het hoofdkantoor van de gereglementeerde markt is gelegen;

c)

in het geval van een APA, een verstrekker van de consolidated tape of een ARM:

i)

indien de APA, de verstrekker van de consolidated tape of het ARM een natuurlijke persoon is, de lidstaat waar deze persoon zijn hoofdkantoor heeft;

ii)

indien de APA, de verstrekker van de consolidated tape of het ARM een rechtspersoon is, de lidstaat waar haar/zijn statutaire zetel is gelegen;

iii)

indien de APA, de verstrekker van de consolidated tape of het ARM overeenkomstig haar/zijn nationale wetgeving geen statutaire zetel heeft, de lidstaat waar haar/zijn hoofdkantoor is gelegen;

56.   „lidstaat van ontvangst”: de lidstaat die niet de lidstaat van herkomst is en waar de beleggingsonderneming een bijkantoor heeft of beleggingsdiensten verleent en/of beleggingsactiviteiten verricht, of de lidstaat waar een gereglementeerde markt passende voorzieningen treft om de toegang tot de handel in zijn systeem voor in laatstgenoemde lidstaat gevestigde leden of deelnemers op afstand te faciliteren;

57.   „onderneming uit een derde land”: een onderneming die zou gelden als een kredietinstelling die beleggingsdiensten aanbiedt of beleggingsactiviteiten uitvoert, of als een beleggingsonderneming, als haar hoofdkantoor of statutaire zetel zich binnen de Unie zou bevinden;

58.   „voor de groothandel bestemde energieproducten”: voor de groothandel bestemde energieproducten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 4, van Verordening (EU) nr. 1227/2011;

59.   „landbouwgrondstoffenderivaten”: derivatencontracten met betrekking tot producten die zijn vermeld in artikel 1 van, en bijlage I, deel I tot XX en XXIV/1 bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (47);

60.   „overheidsemittent”: een van de onderstaande uitgevers van schuldinstrumenten:

i)

de Unie;

ii)

een lidstaat, met inbegrip van een regeringsdepartement, een agentschap of een special purpose vehicle van de lidstaat;

iii)

in het geval van een lidstaat die een federale staat is, een lid van de federatie;

iv)

een special purpose vehicle voor verschillende lidstaten;

v)

een door twee of meer lidstaten opgerichte internationale financiële instelling die tot doel heeft middelen bijeen te brengen en financiële bijstand te verlenen ten behoeve van haar leden als deze ernstige financiële problemen ondervinden of dreigen te ondervinden; of

vi)

de Europese Investeringsbank;

61.   „overheidsschuld”: een schuldinstrument uitgegeven door een overheidsemittent;

62.   „duurzame drager”: ieder hulpmiddel:

a)

dat een cliënt in staat stelt om persoonlijk aan hem gerichte informatie op zodanige wijze op te slaan dat deze achteraf gedurende een voor het doel van de informatie toereikende periode kan worden geraadpleegd; en

b)

waarmee de opgeslagen informatie ongewijzigd kan worden gereproduceerd;

63.   „aanbieder van datarapporteringsdiensten”: een APA, een verstrekker van de consolidated tape of een ARM.

2.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot maatregelen om een aantal technische elementen van de in lid 1 van dit artikel vervatte definities te specificeren, deze aan te passen aan de marktontwikkelingen, de technologische ontwikkelingen en de ervaring van gedrag dat is verboden uit hoofde van Verordening (EU) nr. 596/2014 en te zorgen voor een uniforme toepassing van deze richtlijn.

TITEL II

VOORWAARDEN VOOR DE VERGUNNINGVERLENING AAN EN DE BEDRIJFSUITOEFENING VAN BELEGGINGSONDERNEMINGEN

HOOFDSTUK I

Voorwaarden en procedures voor de vergunningverlening

Artikel 5

Vergunningsvereisten

1.   Elke lidstaat schrijft voor dat voor het als gewoon beroep of bedrijf beroepsmatig verlenen van beleggingsdiensten en/of verrichten van beleggingsactiviteiten vooraf een vergunning overeenkomstig dit hoofdstuk moet zijn verleend. Deze vergunning wordt verleend door de door de lidstaat van herkomst overeenkomstig artikel 67 aangewezen bevoegde autoriteit.

2.   In afwijking van lid 1 staan de lidstaten elke marktexploitant toe een MTF of een OTF te exploiteren, mits eerst is vastgesteld dat deze dit hoofdstuk naleeft.

3.   De lidstaten schrijven alle beleggingsondernemingen in in een register. Het register is toegankelijk voor het publiek en bevat informatie over de diensten of activiteiten die de beleggingsonderneming op grond van haar vergunning mag verlenen of verrichten. Het register wordt regelmatig bijgewerkt. Elke verlening van een vergunning wordt ter kennis van ESMA gebracht.

ESMA stelt een lijst op van alle beleggingsondernemingen in de Unie. Die lijst bevat informatie over de diensten of activiteiten die elke beleggingsonderneming op grond van haar vergunning mag verlenen of verrichten, en wordt regelmatig bijgewerkt. ESMA maakt deze lijst op haar website bekend en houdt deze actueel.

Indien een bevoegde autoriteit een vergunning heeft ingetrokken overeenkomstig artikel 8, punten b), c) en d), wordt die intrekking op de lijst bekendgemaakt gedurende een periode van vijf jaar.

4.   Elke lidstaat schrijft voor dat:

a)

een beleggingsonderneming die een rechtspersoon is, haar hoofdkantoor heeft in de lidstaat waar ze haar statutaire zetel heeft;

b)

een beleggingsonderneming die geen rechtspersoon is, of een beleggingsonderneming die een rechtspersoon is maar overeenkomstig haar nationale wetgeving geen statutaire zetel heeft, haar hoofdkantoor heeft in de lidstaat waar zij haar activiteiten feitelijk ontplooit.

Artikel 6

Reikwijdte van de vergunning

1.   De lidstaat van herkomst draagt er zorg voor dat in de vergunning de beleggingsdiensten of -activiteiten worden vermeld die de beleggingsonderneming mag verlenen of verrichten. De vergunning kan één of meer van de nevendiensten bedoeld in deel B van bijlage I bestrijken. Onder geen beding mag een vergunning worden verleend voor het uitsluitend verlenen van nevendiensten.

2.   Een beleggingsonderneming die haar werkzaamheden wenst uit te breiden tot andere beleggingsdiensten of -activiteiten of nevendiensten die niet door de initiële vergunning worden bestreken, is verplicht een verzoek tot uitbreiding van haar vergunning in te dienen.

3.   De vergunning is geldig in de gehele Unie en staat een beleggingsonderneming toe overal in de Unie de diensten of activiteiten te verlenen of te verrichten waarvoor haar vergunning is verleend, hetzij door middel van het recht van vestiging, onder meer via een bijkantoor, hetzij het in vrijheid verlenen van diensten.

Artikel 7

Procedures voor de verlening en weigering van een vergunning

1.   De bevoegde autoriteit verleent geen vergunning voordat zij er zich volledig van heeft vergewist dat de aanvrager voldoet aan alle eisen die uit de overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde bepalingen voortvloeien.

2.   De beleggingsonderneming verstrekt alle informatie — met inbegrip van een programma van werkzaamheden, waarin met name de aard van de beoogde activiteiten alsmede de organisatiestructuur worden vermeld — die nodig is opdat de bevoegde autoriteit zich ervan kan vergewissen dat de beleggingsonderneming ten tijde van de initiële vergunningverlening alle noodzakelijke regelingen heeft getroffen om te voldoen aan haar verplichtingen welke uit dit hoofdstuk voortvloeien.

3.   De aanvrager wordt er binnen zes maanden na de indiening van een volledige aanvraag van in kennis gesteld of de vergunning toegekend dan wel geweigerd is.

4.   ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter bepaling van:

a)

de informatie die aan de bevoegde autoriteiten moet worden verstrekt overeenkomstig lid 2 van dit artikel, inclusief het programma van werkzaamheden;

b)

de voorschriften die van toepassing zijn op het leiden van beleggingsondernemingen uit hoofde van in de zin van artikel 9, lid 6, en de informatie uit hoofde van de in artikel 9, lid 5, bedoelde kennisgevingen;

c)

de voorschriften die van toepassing zijn op de aandeelhouders en vennoten met gekwalificeerde deelnemingen, alsook de belemmeringen voor de effectieve uitoefening van de toezichtstaken van de bevoegde autoriteit, uit hoofde van artikel 10, leden 1 en 2.

ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

5.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen met het oog op de vaststelling van de standaardformulieren, templates en procedures voor de in lid 2 van dit artikel en in artikel 9, lid 5, bedoelde kennisgeving of informatieverstrekking.

ESMA legt deze ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 3 januari 2016 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 8

Intrekking van vergunningen

De bevoegde autoriteit mag de vergunning die aan een beleggingsonderneming is verleend, intrekken indien deze beleggingsonderneming:

a)

binnen een termijn van twaalf maanden geen gebruikmaakt van de vergunning, uitdrukkelijk te kennen geeft geen gebruik van de vergunning te zullen maken of tijdens de zes voorafgaande maanden geen beleggingsdiensten heeft verleend of beleggingsactiviteiten heeft verricht, tenzij de betrokken lidstaat voorschrijft dat in die gevallen de vergunning vervalt;

b)

de vergunning heeft verkregen door het afleggen van valse verklaringen of op enige andere onregelmatige wijze;

c)

niet meer voldoet aan de voorwaarden waarop de vergunning is verleend, zoals naleving van de in Verordening (EU) nr. 575/2013 gestelde voorwaarden;

d)

de overeenkomstig deze richtlijn of Verordening (EU) nr. 600/2014 vastgestelde voorschriften betreffende de voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening van beleggingsondernemingen op ernstige wijze en systematisch heeft overtreden;

e)

in één van de gevallen verkeert waarin nationale voorschriften ten aanzien van buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende aangelegenheden in intrekking voorzien.

Elke intrekking van een vergunning wordt ter kennis van ESMA gebracht.

Artikel 9

Leidinggevend orgaan

1.   De bevoegde autoriteiten die de vergunning verlenen overeenkomstig artikel 5 zorgen ervoor dat beleggingsondernemingen en hun leidinggevende organen voldoen aan artikel 88 en artikel 91 van Richtlijn 2013/36/EU.

ESMA en EBA stellen gezamenlijk richtsnoeren vast inzake de punten die zijn opgenomen in artikel 91, lid 12, van Richtlijn 2013/36/EU.

2.   Bij het verlenen van de vergunning overeenkomstig artikel 5 kunnen de bevoegde autoriteiten leden van het leidinggevend orgaan toestemming verlenen om nog één aanvullend niet-uitvoerend bestuursmandaat te bekleden dan is toegestaan overeenkomstig artikel 91, lid 3, van Richtlijn 2013/36/EU. De bevoegde autoriteiten brengen ESMA regelmatig op de hoogte van dergelijke toestemmingen.

EBA en ESMA coördineren de verzameling van informatie als bedoeld in de eerste alinea van dit lid en in artikel 91, lid 6, van Richtlijn 2013/36/EU met betrekking tot beleggingsondernemingen

3.   De lidstaten dragen er zorg voor dat het leidinggevend orgaan governanceregelingen opstelt, toezicht houdt op en verantwoording aflegt voor de uitvoering ervan; deze regelingen garanderen een doeltreffend en prudent bestuur van de beleggingsonderneming en voorzien onder meer in een scheiding van taken in de beleggingsonderneming en in de voorkoming van belangenconflicten, en dit op een wijze die de integriteit van de markt en de belangen van de cliënten bevordert.

Onverminderd de voorschriften zoals vastgelegd in artikel 88, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU, wordt in deze regelingen ook het volgende in acht genomen:

a)

het leidinggevend orgaan bepaalt de organisatie van de onderneming voor het verlenen van beleggingsdiensten en -activiteiten en nevendiensten, zoals onder meer de vereiste kennis, vaardigheden en ervaring van het personeel, de middelen, procedures en regelingen voor het verlenen van diensten en verrichten van activiteiten door de onderneming, rekening houdend met de aard, schaal en complexiteit van haar bedrijfsactiviteiten en alle vereisten waaraan de onderneming moet voldoen; het keurt deze organisatie goed en ziet toe op de uitvoering ervan;

b)

het leidinggevend orgaan bepaalt een beleid op het gebied van diensten, activiteiten, producten en operaties die worden aangeboden of verstrekt, in overeenstemming met de risicotolerantie van de onderneming en de kenmerken en behoeften van de cliënten van de onderneming waaraan deze worden aangeboden of verstrekt, in voorkomend geval, met inbegrip van de uitvoering van passende stresstests; het keurt dit beleid goed en ziet toe op de uitvoering ervan;

c)

het leidinggevend orgaan bepaalt een vergoedingsbeleid voor de personen die bij de dienstverlening aan cliënten betrokken zijn, dat verantwoord ondernemerschap en een billijke behandeling van cliënten aanmoedigt en belangenconflicten in de betrekkingen met de cliënten voorkomt; het keurt dit beleid goed en ziet toe op de uitvoering ervan.

Het leidinggevend orgaan monitort en beoordeelt periodiek de adequaatheid en de implementatie van de strategische doelstellingen van de onderneming bij het verlenen en verrichten van beleggingsdiensten en -activiteiten en nevendiensten, de doeltreffendheid van de governanceregelingen van de beleggingsonderneming en de adequaatheid van de beleidsregels voor het verlenen van diensten aan cliënten, en onderneemt passende stappen om eventuele tekortkomingen aan te pakken.

De leden van het leidinggevend orgaan hebben passende toegang tot alle informatie en documenten die nodig zijn om de besluitvorming van het management te controleren en te monitoren.

4.   De bevoegde autoriteit verleent geen vergunning indien zij er niet van overtuigd is dat de leden van het leidinggevend orgaan van de beleggingsonderneming als voldoende betrouwbaar bekend staan en over voldoende kennis, vaardigheden en ervaring beschikken en voldoende tijd besteden aan de vervulling van hun taken in de beleggingsonderneming, dan wel indien er objectieve en aantoonbare redenen zijn om aan te nemen dat het leidinggevend orgaan van de onderneming een bedreiging kan vormen voor de efficiënte, gezonde en prudente bedrijfsvoering ervan en voor een passende inaanmerkingneming van de belangen van haar cliënten en de integriteit van de markt.

5.   De lidstaten schrijven voor dat de beleggingsonderneming de bevoegde autoriteit in kennis stelt van alle leden van haar leidinggevend orgaan en van eventuele wijzigingen in het lidmaatschap ervan, en tegelijkertijd alle informatie verschaft die nodig is om te beoordelen of de onderneming aan de leden 1, 2 en 3 voldoet.

6.   De lidstaten schrijven voor dat ten minste twee personen die aan de in lid 1 gestelde voorwaarden voldoen, daadwerkelijk het beleid van de aanvragende beleggingsonderneming bepalen.

In afwijking van de eerste alinea mogen de lidstaten vergunning verlenen aan een beleggingsonderneming die een natuurlijke persoon is of aan een beleggingsonderneming die een rechtspersoon is en overeenkomstig haar statuten en nationale wetgeving door één natuurlijke persoon wordt geleid. De lidstaten schrijven evenwel voor dat:

a)

er alternatieve regelingen moeten zijn getroffen om een gezonde en prudente bedrijfsvoering van dergelijke beleggingsondernemingen en een passende inaanmerkingneming van de belangen van haar cliënten en de integriteit van de markt te garanderen;

b)

de betrokken natuurlijke personen als voldoende betrouwbaar bekend moeten staan, over voldoende kennis, vaardigheden en ervaring moeten beschikken en genoeg tijd aan de vervulling van hun taken moeten besteden.

Artikel 10

Aandeelhouders en vennoten met een gekwalificeerde deelneming

1.   De bevoegde autoriteiten verlenen een beleggingsonderneming geen vergunning tot het verlenen van beleggingsdiensten of het verrichten van beleggingsactiviteiten voordat zij in kennis zijn gesteld van de identiteit van de rechtstreekse of middellijke aandeelhouders of vennoten, natuurlijke of rechtspersonen, die daarin een gekwalificeerde deelneming bezitten, alsmede van het bedrag van die deelneming.

De bevoegde autoriteiten weigeren de vergunning indien zij zich, gelet op de noodzaak de gezonde en prudente bedrijfsvoering van een beleggingsonderneming te garanderen, niet hebben vergewist van de geschiktheid van de aandeelhouders of vennoten die een gekwalificeerde deelneming bezitten.

Indien er nauwe banden bestaan tussen de beleggingsonderneming en andere natuurlijke of rechtspersonen, verleent de bevoegde autoriteit de vergunning slechts indien deze banden de juiste uitoefening van de toezichthoudende taak van de bevoegde autoriteit niet belemmeren.

2.   De bevoegde autoriteit weigert de vergunning indien de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een derde land die van toepassing zijn op één of meer natuurlijke of rechtspersonen met wie de onderneming nauwe banden heeft, of moeilijkheden in verband met de toepassing van die bepalingen, een belemmering vormen voor de juiste uitoefening van haar toezichthoudende taken.

3.   De lidstaten schrijven voor dat, indien de door de in de eerste alinea van lid 1 bedoelde personen uitgeoefende invloed een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de beleggingsonderneming zou kunnen belemmeren, de bevoegde autoriteit passende maatregelen treft om aan deze toestand een einde te maken.

Die maatregelen kunnen betrekking hebben op het aanvragen van rechterlijke bevelen of het treffen van sancties tegen bestuurders en degenen die voor het bestuur verantwoordelijk zijn, dan wel het schorsen van de uitoefening van de stemrechten die verbonden zijn aan de aandelen welke door de betrokken aandeelhouders of vennoten worden gehouden.

Artikel 11

Kennisgeving van voorgenomen verwervingen

1.   De lidstaten schrijven voor dat iedere natuurlijke of rechtspersoon of dergelijke in onderlinge overeenstemming handelende personen (de „kandidaat-verwerver”), die besloten hebben om rechtstreeks of middellijk een gekwalificeerde deelneming in een beleggingsonderneming te verwerven dan wel rechtstreeks of middellijk een dergelijke gekwalificeerde deelneming verder te vergroten, waardoor het percentage van de gehouden stemrechten of aandelen in het kapitaal 20 %, 30 % of 50 % bereikt of overschrijdt dan wel de beleggingsonderneming hun dochteronderneming wordt (de „voorgenomen verwerving”), de bevoegde autoriteiten van de beleggingsonderneming waarin zij een gekwalificeerde deelneming willen verwerven dan wel vergroten, daarvan vooraf schriftelijk kennis geven onder vermelding van de omvang van de beoogde deelneming en de in artikel 13, lid 4, bedoelde relevante informatie.

De lidstaten schrijven voor dat iedere natuurlijke of rechtspersoon die heeft besloten rechtstreeks of middellijk zijn gekwalificeerde deelneming in een beleggingsonderneming af te stoten, de bevoegde autoriteiten daarvan vooraf schriftelijk kennis geeft onder vermelding van de omvang van de voorgenomen deelneming. Tot kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten is eveneens gehouden iedere natuurlijke of rechtspersoon die heeft besloten de omvang van zijn gekwalificeerde deelneming zodanig te verkleinen dat het percentage van de door hem gehouden stemrechten of van het kapitaal in zijn bezit onder 20 %, 30 % of 50 % daalt of dat de beleggingsonderneming ophoudt zijn dochteronderneming te zijn.

De lidstaten hoeven de drempel van 30 % niet toe te passen wanneer zij overeenkomstig artikel 9, lid 3, onder a), van Richtlijn 2004/109/EG een drempelwaarde van een derde toepassen.

Om uit te maken of aan de criteria voor een gekwalificeerde deelneming als bedoeld in artikel 10 en in dit artikel wordt voldaan, houden de lidstaten geen rekening met stemrechten of aandelen die beleggingsondernemingen of kredietinstellingen kunnen houden als gevolg van het overnemen van financiële instrumenten en/of plaatsen van financiële instrumenten met plaatsingsgarantie, vermeld in bijlage I, deel A, punt 6, van deze richtlijn, mits die rechten niet worden uitgeoefend of anderszins gebruikt om inspraak uit te oefenen in het bestuur van de emittent, en mits ze binnen één jaar na de verwerving worden overgedragen.

2.   De bevoegde autoriteiten werken in volledig overleg met elkaar samen bij de beoordeling als bedoeld in artikel 13, lid 1 (de „beoordeling”), indien de kandidaat-verwerver een van de volgende personen betreft:

a)

een kredietinstelling, verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming, beleggingsonderneming of icbe-beheermaatschappij, waaraan vergunning is verleend in een andere lidstaat of in een andere sector dan die van de voorgenomen verwerving;

b)

de moederonderneming van een kredietinstelling, verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming, beleggingsonderneming of icbe-beheermaatschappij waaraan vergunning is verleend in een andere lidstaat of in een andere sector dan die van de voorgenomen verwerving; of

c)

een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zeggenschap uitoefent over een kredietinstelling, verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming, beleggingsonderneming of icbe-beheermaatschappij waaraan vergunning is verleend in een andere lidstaat of in een andere sector dan die van de voorgenomen verwerving.

De bevoegde autoriteiten verstrekken elkaar zonder onnodige vertraging alle informatie die voor de beoordeling van essentieel belang of relevant is. Daartoe geven zij elkaar op verzoek alle relevante informatie en delen zij uit eigen beweging alle essentiële informatie mee. In een besluit van de bevoegde autoriteit die aan de beleggingsonderneming welke het doelwit van de verwerving is, vergunning heeft verleend, worden de standpunten en bedenkingen van de voor de kandidaat-verwerver verantwoordelijke bevoegde autoriteit vermeld.

3.   De lidstaten schrijven voor dat zodra een beleggingsonderneming kennis krijgt van verwervingen of afstotingen van deelnemingen in haar kapitaal waardoor stijging tot boven of daling tot onder één van de drempels als bedoeld in de eerste alinea van lid 1 optreedt, zij de bevoegde autoriteit daarvan in kennis stelt.

Tevens stellen beleggingsondernemingen de bevoegde autoriteit ten minste eens per jaar in kennis van de namen van de aandeelhouders en vennoten die gekwalificeerde deelnemingen bezitten, alsmede van de omvang van de deelnemingen zoals deze met name blijken uit de gegevens die worden vastgelegd bij de jaarlijkse algemene vergadering van aandeelhouders of vennoten, of uit de informatie die is ontvangen uit hoofde van de voorschriften die van toepassing zijn op ondernemingen waarvan de effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten.

4.   De lidstaten schrijven voor dat de bevoegde autoriteiten soortgelijke maatregelen nemen als welke in artikel 10, lid 3, zijn bedoeld ten aanzien van personen die de verplichting inzake voorafgaande kennisgeving van de verwerving of vergroting van de gekwalificeerde deelneming niet naleven. Indien ondanks het bezwaar van de bevoegde autoriteit een deelneming wordt verworven, schrijven de lidstaten, onverminderd andere te treffen sancties, voor dat de uitoefening van de betrokken stemrechten wordt geschorst of dat de uitgebrachte stemmen nietig zijn of nietig verklaard kunnen worden.

Artikel 12

Beoordelingsperiode

1.   De bevoegde autoriteiten zenden de kandidaat-verwerver terstond en in elk geval binnen twee werkdagen na ontvangst van de ingevolge artikel 11, lid 1, eerste alinea, vereiste kennisgeving, alsook na ontvangst op een later tijdstip van de in lid 2 bedoelde informatie, een schriftelijke ontvangstbevestiging.

De bevoegde autoriteiten hebben vanaf de datum van de schriftelijke ontvangstbevestiging van de kennisgeving en van alle door de lidstaat vereiste documenten van de in artikel 13, lid 4, bedoelde lijst die bij de kennisgeving gevoegd moeten worden, een termijn van 60 werkdagen (de „beoordelingsperiode”), om de beoordeling uit te voeren.

De bevoegde autoriteiten stellen de kandidaat-verwerver bij de ontvangstbevestiging in kennis van de datum waarop de beoordelingsperiode afloopt.

2.   De bevoegde autoriteiten mogen, indien nodig, tijdens de beoordelingsperiode, doch niet na de vijftigste werkdag daarvan, aanvullende informatie opvragen die noodzakelijk is om de beoordeling af te ronden. In dit verzoek, dat schriftelijk moet worden gedaan, is vermeld welke aanvullende informatie nodig is.

Vanaf de datum van het verzoek van de bevoegde autoriteiten om informatie tot de ontvangst van een antwoord daarop van de kandidaat-verwerver wordt de beoordelingsperiode onderbroken. De onderbreking duurt ten hoogste 20 werkdagen. Eventuele aanvullende verzoeken van de bevoegde autoriteiten ter vervollediging of verduidelijking van de informatie staan ter discretie van de bevoegde autoriteiten maar mogen geen onderbreking van de beoordelingsperiode tot gevolg hebben.

3.   De bevoegde autoriteiten kunnen de in lid 2, tweede alinea, bedoelde onderbreking tot ten hoogste 30 werkdagen verlengen indien de kandidaat-verwerver:

a)

een natuurlijke of rechtspersoon is die buiten de Unie is gevestigd of aan reglementering onderworpen is;

b)

een natuurlijke of rechtspersoon is, en niet onderworpen is aan toezicht uit hoofde van deze richtlijn of Richtlijn 2009/65/EG, Richtlijn 2009/138/EG of Richtlijn 2013/36/EU.

4.   Indien de bevoegde autoriteiten na voltooiing van hun beoordeling besluiten zich te verzetten tegen de voorgenomen verwerving, geven zij de kandidaat-verwerver daarvan binnen twee werkdagen en zonder de beoordelingsperiode te overschrijden schriftelijk kennis en delen zij de redenen voor dat besluit mede. Onverminderd het nationale recht kan een passende motivering van het besluit op verzoek van de kandidaat-verwerver openbaar worden gemaakt. Dit neemt niet weg dat een lidstaat de bevoegde autoriteit kan toestaan deze informatie openbaar te maken zonder dat de kandidaat-verwerver daarom heeft verzocht.

5.   Indien de bevoegde autoriteiten zich binnen de beoordelingsperiode niet schriftelijk tegen de voorgenomen verwerving verzetten, wordt deze geacht te zijn goedgekeurd.

6.   De bevoegde autoriteiten mogen voor de voltooiing van de voorgenomen verwerving een maximumtermijn vaststellen en deze termijn zo nodig verlengen.

7.   De lidstaten mogen geen voorschriften inzake kennisgeving aan en goedkeuring door de bevoegde autoriteiten van rechtstreekse of middellijke verwervingen van stemrechten of kapitaal opleggen die stringenter zijn dan de bepalingen van deze richtlijn.

8.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen ter vaststelling van een uitputtende lijst van de in artikel 13, lid 4, bedoelde informatie, die kandidaat-verwervers in hun kennisgeving moeten opnemen, onverminderd lid 2 van dit artikel.

ESMA legt deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 1 januari 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

9.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen met het oog op de vaststelling van standaardformulieren, templates en procedures voor de modaliteiten van het overlegproces tussen de relevante bevoegde autoriteiten als bedoeld in artikel 11, lid 2.

ESMA legt deze ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 1 januari 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 13

Beoordeling

1.   Bij de beoordeling van de in artikel 11, lid 1, bedoelde kennisgeving en de in artikel 12, lid 2, bedoelde informatie beoordelen de bevoegde autoriteiten, met het oog op de gezonde en prudente bedrijfsvoering van de beleggingsonderneming die het doelwit van de verwerving is en rekening houdend met de waarschijnlijke invloed van de kandidaat-verwerver op de beleggingsonderneming, de geschiktheid van de kandidaat-verwerver en de financiële soliditeit van de voorgenomen verwerving aan de hand van alle navolgende criteria:

a)

de reputatie van de kandidaat-verwerver;

b)

de reputatie en ervaring van de personen die het bedrijf van de beleggingsonderneming als gevolg van de voorgenomen verwerving feitelijk gaan leiden;

c)

de financiële soliditeit van de kandidaat-verwerver, met name met betrekking tot de aard van de werkzaamheden die verricht en beoogd worden in de beleggingsonderneming die het doelwit van de verwerving is;

d)

of de beleggingsonderneming zal kunnen voldoen en blijven voldoen aan de prudentiële voorschriften op grond van deze richtlijn en, in voorkomend geval, aan de prudentiële voorschriften op grond van andere richtlijnen, met name de Richtlijnen 2002/87/EG en 2013/36/EG, met name of de groep waarvan zij deel gaat uitmaken zo gestructureerd is dat effectief toezicht en effectieve uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten mogelijk zijn en dat de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de bevoegde autoriteiten kan worden bepaald;

e)

of er goede redenen zijn om te vermoeden dat in verband met de voorgenomen verwerving geld wordt of werd witgewassen of terrorisme wordt of werd gefinancierd, of dat gepoogd wordt of werd geld wit te wassen of terrorisme te financieren in de zin van artikel 1 van Richtlijn 2005/60/EG, of dat de voorgenomen verwerving het risico daarop zou kunnen vergroten.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarbij de in de eerste alinea van dit lid vastgestelde criteria worden aangepast.

2.   De bevoegde autoriteiten mogen zich alleen tegen de voorgenomen verwerving verzetten indien daarvoor goede redenen zijn op grond van de criteria van lid 1 of indien de door de kandidaat-verwerver verstrekte informatie onvolledig is.

3.   De lidstaten stellen geen voorafgaande voorwaarden aan de omvang van de deelneming die verworven dient te worden, en staan hun bevoegde autoriteiten evenmin toe de voorgenomen verwerving aan de economische marktbehoeften te toetsen.

4.   De lidstaten publiceren een lijst met informatie die nodig is voor de beoordeling en die bij de in artikel 11, lid 1, bedoelde kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten moet worden verstrekt. De vereiste informatie staat in verhouding tot en is afgestemd op de aard van de kandidaat-verwerver en van de voorgenomen verwerving. De lidstaten verlangen geen informatie die niet relevant is voor een prudentiële beoordeling.

5.   Niettegenstaande artikel 12, leden 1, 2 en 3, worden, wanneer de bevoegde autoriteit kennis wordt gegeven van twee of meer voornemens om een gekwalificeerde deelneming in dezelfde beleggingsonderneming te verwerven of te vergroten, de kandidaat-verwervers door deze autoriteit op niet-discriminerende wijze behandeld.

Artikel 14

Lidmaatschap van een erkend beleggerscompensatiestelsel

De bevoegde autoriteit vergewist zich ervan dat elke entiteit die een vergunning als beleggingsonderneming aanvraagt, op het tijdstip waarop haar vergunning wordt verleend, aan haar verplichtingen uit hoofde van Richtlijn 97/9/EG voldoet.

Aan de in de eerste alinea neergelegde verplichting dient te worden voldaan ten aanzien van gestructureerde deposito’s, wanneer het gestructureerde deposito is uitgegeven door een kredietinstelling die lid is van een overeenkomstig Richtlijn 2014/49/EU erkend depositogarantiestelsel.

Artikel 15

Aanvangskapitaal

De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten slechts een vergunning verlenen indien de beleggingsonderneming, gelet op de aard van de betrokken beleggingsdienst of -activiteit, over voldoende aanvangskapitaal beschikt overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013.

Artikel 16

Organisatorische vereisten

1.   De lidstaat van herkomst schrijft voor dat beleggingsondernemingen moeten voldoen aan de in de leden 2 tot en met 10 van dit artikel en in artikel 17 neergelegde organisatorische eisen.

2.   Een beleggingsonderneming stelt adequate beleidsregels en procedures vast om te garanderen dat de onderneming, inclusief haar bestuurders, werknemers en verbonden agenten, de verplichtingen van deze richtlijn nakomen, alsmede passende regels voor persoonlijke transacties van die personen.

3.   Een beleggingsonderneming treft en handhaaft doeltreffende organisatorische en administratieve regelingen om alle redelijke maatregelen te kunnen nemen teneinde te voorkomen dat belangenconflicten als omschreven in artikel 23 de belangen van cliënten schaden.

Een beleggingsonderneming die financiële instrumenten ontwikkelt voor verkoop aan cliënten zorgt voor het onderhoud, de exploitatie en de toetsing van een proces voor de goedkeuring van elk financieel instrument en significante aanpassingen van bestaande financiële instrumenten voor het in de handel wordt gebracht of onder cliënten in omloop wordt gebracht.

In het kader van het productgoedkeuringsproces wordt een geïdentificeerde doelgroep van eindcliënten binnen de relevante categorie van cliënten voor elk financieel instrument gespecificeerd en wordt gewaarborgd dat alle desbetreffende risico’s voor een dergelijke geïdentificeerde doelmarkt geëvalueerd zijn en dat de geplande distributiestrategie is afgestemd op de geïdentificeerde doelgroep.

Een beleggingsonderneming toetst ook regelmatig financiële instrumenten die zij aanbiedt of in de handel brengt, waarbij rekening wordt gehouden met alle gebeurtenissen die materiële gevolgen kunnen hebben voor het potentiële risico voor de geïdentificeerde doelgroep, om ten minste te beoordelen of het financieel instrument blijft beantwoorden aan de behoeften van de geïdentificeerde doelgroep en of de geplande distributiestrategie passend blijft.

Een beleggingsonderneming die financiële instrumenten ontwikkelt, verstrekt aan alle distributeurs adequate informatie over het financieel instrument en het productgoedkeuringsproces, met inbegrip van de geïdentificeerde doelgroep van het financieel instrument

Wanneer een beleggingsonderneming financiële instrumenten aanbiedt of aanbeveelt die zij niet zelf ontwikkelt, beschikt zij over adequate regelingen om de in de vijfde alinea genoemde informatie te verkrijgen en de kenmerken en de beoogde doelgroep van elk financieel instrument te begrijpen.

De maatregelen, processen en regelingen bedoeld in dit lid laten alle andere vereisten van deze Richtlijn en Verordening (EU) nr. 600/2014 onverlet, met inbegrip van de vereisten inzake openbaarmaking, geschiktheid of passendheid, vaststelling van en omgang met belangenconflicten, en „inducements”.

4.   Een beleggingsonderneming treft redelijke maatregelen om continuïteit en regelmatigheid bij het verlenen van beleggingsdiensten en het verrichten van beleggingsactiviteiten te waarborgen. Te dien einde maakt de beleggingsonderneming gebruik van passende en evenredige systemen, middelen en procedures.

5.   Een beleggingsonderneming neemt, wanneer zij een beroep doet op derden voor de uitvoering van operationele taken die van kritiek belang zijn voor een continue en bevredigende dienstverlening aan de cliënten en voor het verrichten van beleggingsactiviteiten op een continue en bevredigende basis, redelijke maatregelen om het operationeel risico niet onnodig te vergroten. Uitbesteding van belangrijke operationele taken mag niet wezenlijk afbreuk doen aan de kwaliteit van haar interne controle en aan het vermogen van de toezichthouder om te controleren of de onderneming alle verplichtingen nakomt.

Een beleggingsonderneming beschikt over een goede administratieve en boekhoudkundige organisatie, adequate interne controlemechanismen, effectieve risicobeoordelingsprocedures en effectieve controle- en beveiligingsvoorzieningen voor informatieverwerkingssystemen.

Onverminderd de mogelijkheid voor de bevoegde autoriteiten om toegang tot communicatie te vragen overeenkomstig deze richtlijn en Verordening (EU) nr. 600/2014 beschikt een beleggingsonderneming over deugdelijke beveiligingsmechanismen om de beveiliging en authentificatie van de middelen voor de informatieoverdracht te garanderen, het risico op datacorruptie en ongeoorloofde toegang tot een minimum te beperken en te voorkomen dat informatie uitlekt door de vertrouwelijkheid van de gegevens te allen tijde te bewaren.

6.   Een beleggingsonderneming zorgt ervoor dat gegevens die worden bijgehouden over alle door haar verleende of verrichte diensten, activiteiten en transacties, toereikend zijn om de bevoegde autoriteit in staat te stellen haar toezichttaken te vervullen en handhavingsacties uit te oefenen uit hoofde van deze richtlijn, Verordening (EU) nr. 600/2014, Richtlijn 2014/57/EU en Verordening (EU) nr. 596/2014, en met name of de beleggingsonderneming heeft voldaan aan alle verplichtingen, ook welke betrekking hebben op haar cliënten of potentiële cliënten en op de integriteit van de markt.

7.   Het bijhouden van gegevens omvat het opnemen van telefoongesprekken of elektronische communicatie die ten minste met in het kader van handel voor eigen rekening gesloten transacties en het verstrekken van diensten betreffende het ontvangen, doorgeven en uitvoeren van cliëntorders verband houden.

Onder deze telefoongesprekken en elektronische communicatie vallen ook de gesprekken en communicatie die bedoeld zijn om te leiden tot in het kader van handel voor eigen rekening gesloten transacties of tot het verstrekken van diensten betreffende het ontvangen, doorgeven en uitvoeren van cliëntorders, zelfs indien deze gesprekken of communicatie niet leiden tot het sluiten van de transacties of tot het verstrekken van de diensten.

Daartoe neemt een beleggingsonderneming alle redelijke maatregelen voor de opname of opslag van relevante telefoongesprekken en elektronische communicatie die tot stand zijn gekomen met, verstuurd zijn vanaf of ontvangen zijn door apparatuur die door de beleggingsonderneming ter beschikking van een werknemer of contractant is gesteld of waarvan het gebruik door een werknemer of contractant door de beleggingsonderneming.

Een beleggingsonderneming stelt nieuwe en bestaande cliënten ervan in kennis dat telefonische communicatie of gesprekken tussen de beleggingsonderneming en haar cliënten die leiden of kunnen leiden tot transacties, zullen worden opgenomen.

Een dergelijke kennisgeving kan eenmaal worden verstrekt, vóór het verlenen van beleggingsdiensten voor nieuwe en bestaande cliënten.

Een beleggingsondernemingen verleent geen telefonische beleggingsdiensten en verricht geen telefonische beleggingsactiviteiten met betrekking tot het ontvangen, doorgeven of uitvoeren van orders van cliënten die niet vooraf ervan in kennis zijn gesteld dat hun telefonische communicatie of gesprekken worden opgenomen.

Cliënten kunnen hun orders langs andere kanalen plaatsen; deze mededelingen moeten evenwel gebeuren door gebruikmaking van duurzame dragers, zoals brieven, faxen, e-mails, of documentatie betreffende orders die tijdens bijeenkomsten door de betrokken cliënten zijn geplaatst. In het bijzonder kan de inhoud van relevante rechtstreekse gesprekken met een cliënt worden geregistreerd door middel van notulen of notities. Aldus geplaatste orders worden gelijkgesteld met telefonisch ontvangen orders.

Een beleggingsonderneming neemt alle redelijke maatregelen om te voorkomen dat een werknemer of contractant relevante telefoongesprekken en elektronische communicatie tot stand brengt, verstuurt of ontvangt op privéapparatuur waarvan de beleggingsonderneming geen gegevens kan opnemen of kopiëren.

Gegevens die overeenkomstig dit lid zijn opgenomen, worden op verzoek aan de betrokken cliënten verstrekt en worden vijf jaar bewaard en, indien de bevoegde autoriteit daarom verzoekt, zeven jaar.

8.   Indien een beleggingsonderneming financiële instrumenten aanhoudt die aan een cliënt toebehoren, treft zij adequate regelingen ter vrijwaring van de eigendomsrechten van de cliënt, met name in het geval van insolventie van de onderneming, en om te voorkomen dat financiële instrumenten van een cliënt voor eigen rekening worden gebruikt, tenzij de cliënt daarmee uitdrukkelijk instemt.

9.   Indien een beleggingsonderneming gelden aanhoudt die aan een cliënt toebehoren, treft zij adequate regelingen ter vrijwaring van de rechten van de cliënt en om, behalve in het geval van kredietinstellingen, te voorkomen dat aan de cliënt toebehorende gelden voor eigen rekening worden gebruikt.

10.   Met niet-professionele cliënten worden door een beleggingsonderneming geen financiëlezekerheidsovereenkomsten die leiden tot overdracht gesloten, met als doel om huidige of toekomstige, dan wel feitelijke of voorwaardelijke verplichtingen van cliënten te waarborgen of af te dekken.

11.   In het geval van een bijkantoor van een beleggingsonderneming doet de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het bijkantoor is gevestigd, de in de leden 6 en 7 neergelegde verplichting nakomen met betrekking tot de door het bijkantoor uitgevoerde transacties, onverminderd de mogelijkheid van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de beleggingsonderneming om rechtstreekse toegang te krijgen tot de desbetreffende gegevens.

De lidstaten kunnen in uitzonderlijke omstandigheden aan beleggingsondernemingen eisen opleggen met betrekking tot de vrijwaring van activa van cliënten in aanvulling op de bepalingen van de leden 8, 9 en 10 en de respectieve gedelegeerde handelingen uit hoofde van lid 12. Dergelijke eisen moeten objectief gerechtvaardigd en evenredig zijn teneinde, wanneer beleggingsondernemingen de activa en gelden van cliënten vrijwaren, specifieke risico’s voor de bescherming van de belegger of voor de integriteit van de markt die van bijzonder belang zijn in de omstandigheden van de marktstructuur van de desbetreffende lidstaat, te ondervangen.

De lidstaten stellen de Commissie, zonder onnodige vertraging, in kennis van alle eisen die zij overeenkomstig dit lid willen opleggen, en wel ten minste twee maanden voor de datum waarop deze van kracht moeten worden. De kennisgeving bevat een motivering van die eisen. De in de artikelen 34 en 35 beschreven rechten van beleggingsondernemingen worden niet ingeperkt of anderszins aangetast door dergelijke aanvullende eisen.

De Commissie geeft binnen twee maanden na de in de derde alinea bedoelde kennisgeving advies over de evenredigheid en de motivering van de aanvullende eisen.

De lidstaten mogen aanvullende eisen handhaven voor zover die aan de Commissie zijn medegedeeld overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2006/73/EG voor 2 juli 2014, en voor zover is voldaan aan de in dat artikel gestelde voorwaarden.

De Commissie geeft de overeenkomstig dit lid opgelegde aanvullende eisen door aan de lidstaten en publiceert deze op haar website.

12.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellenter specificatie van de in de leden 2 tot en met 10 van dit artikel gestelde concrete organisatorische eisen welke moeten worden opgelegd aan beleggingsondernemingen en bijkantoren van derde landen waaraan overeenkomstig artikel 41 vergunning is verleend die verschillende beleggingsdiensten en/of beleggingsactiviteiten en nevendiensten of combinaties daarvan verlenen of verrichten.

Artikel 17

Algoritmische handel

1.   Een beleggingsonderneming die zich met algoritmische handel bezighoudt, heeft voor haar bedrijfsactiviteit geschikte, doeltreffende interne beheersing opgezet om te garanderen dat haar handelssystemen weerbaar zijn en voldoende capaciteit hebben, aan gepaste handelsdrempels en -limieten onderworpen zijn, en voorkomen dat foutieve orders worden verzonden of dat de systemen anderszins op zodanige wijze functioneren dat zulks tot het ontstaan van een onordelijke markt kan leiden of bijdragen. Een dergelijke onderneming heeft ook doeltreffende interne beheersing opgezet om te garanderen dat de handelssystemen niet kunnen worden aangewend voor enigerlei doel dat in strijd is met de Verordening (EU) nr. 596/2014 of met de regels van een handelsplatform waarmee zij is verbonden. De beleggingsonderneming beschikt over doeltreffende regelingen om de bedrijfscontinuïteit bij elke storing van haar handelssystemen op te vangen en ziet erop toe dat haar systemen volledig zijn getest en naar behoren worden gecontroleerd om te garanderen dat zij aan de vereisten van dit lid voldoen.

2.   Een beleggingsonderneming die zich met algoritmische handel bezighoudt in een lidstaat, brengt dit ter kennis van de bevoegde autoriteiten van zijn lidstaat van herkomst en van de lidstaat van het handelsplatform waar de beleggingsonderneming zich met algoritmische handel bezighoudt als lid van of deelnemer aan het handelsplatform.

De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de beleggingsonderneming kan van de beleggingsonderneming verlangen dat zij regelmatig of ad hoc een beschrijving verstrekt van de aard van haar strategieën op het gebied van algoritmische handel, informatie over de handelsparameters of -limieten die voor de systemen gelden, de belangrijkste compliance- en risicocontroles die zij heeft opgezet om ervoor te zorgen dat aan de voorwaarden van lid 1 is voldaan, en informatie over het testen van haar systemen. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de beleggingsonderneming kan een beleggingsonderneming steeds om nadere informatie over haar algoritmische handel en de daartoe gebruikte systemen verzoeken.

De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de beleggingsonderneming geeft, op verzoek van een bevoegde autoriteit van een handelsplatform waar de beleggingsonderneming als lid van of als deelnemer aan dat handelsplatform zich met algoritmische handel bezighoudt, onverwijld kennis van de in de tweede alinea bedoelde gegevens die zij ontvangt van de beleggingsonderneming die zich met algoritmische handel bezig houdt.

De beleggingsonderneming zorgt ervoor dat documentatie in verband met de in dit lid bedoelde aangelegenheden wordt bijgehouden en ziet erop toe dat deze documentatie volstaat om de bevoegde autoriteit in de gelegenheid te stellen de naleving van de vereisten van deze richtlijn te controleren.

Een beleggingsonderneming die zich met een techniek voor hoogfrequentie algoritmische handel bezighoudt, bewaart in een goedgekeurde vorm nauwkeurige en volgens tijdstip gerangschikte gegevens van al haar geplaatste orders, met inbegrip van annuleringen van orders, uitgevoerde orders en prijsopgaven op handelsplatforms en stelt deze op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit.

3.   Een beleggingsonderneming die zich bezighoudt met algoritmische handel ter uitvoering van een market-makingstrategie, dient, rekening houdend met de liquiditeit, de schaal en de aard van de specifieke markt en met de kenmerken van de verhandelde instrumenten:

a)

deze market making doorlopend te verrichten gedurende een gespecificeerd deel van de handelstijden van het handelsplatform, behalve in uitzonderlijke omstandigheden, met als gevolg dat het handelsplatform op regelmatige en voorspelbare wijze van liquiditeit wordt voorzien;

b)

een bindende schriftelijke overeenkomst aan te gaan met het handelsplatform aan, waarin ten minste de verplichtingen van de beleggingsonderneming overeenkomstig punt a gespecificeerd zijn; en

c)

te beschikken over doeltreffende interne beheersing teneinde te waarborgen dat zij zich te allen tijde aan de verplichtingen uit hoofde van de in punt b) genoemde overeenkomst houdt.

4.   Voor de toepassing van dit artikel en artikel 48 van deze richtlijn wordt een beleggingsonderneming die zich bezighoudt met algoritmische handel, als lid van of deelnemer aan één of meer handelsplatformen bij het handelen voor eigen rekening, geacht een market-makingstrategie uit te voeren indien haar strategie er onder meer in bestaat gelijktijdig vaste bied- en laatkoersen van een vergelijkbare omvang en tegen concurrerende prijzen voor één of meer financiële instrumenten op één of meer handelsplatformen bekend te maken, met als resultaat dat de gehele markt op regelmatige en frequente basis van liquiditeit wordt voorzien.

5.   Een beleggingsonderneming die directe elektronische toegang tot een handelsplatform aanbiedt, beschikt over doeltreffende interne beheersing opgezet om te garanderen dat de geschiktheid van cliënten die van de dienst gebruikmaken naar behoren wordt getoetst en beoordeeld, dat cliënten die van de dienst gebruikmaken wordt belet gepaste, vooraf vastgestelde handels- en kredietdrempels te overschrijden, dat de handel door cliënten die van de dienst gebruikmaken naar behoren wordt gecontroleerd, en dat gepaste risicocontroles handel voorkomen die risico’s voor de beleggingsonderneming zelf met zich meebrengt, die tot het ontstaan van een onordelijke markt kan leiden of bijdragen, of die in strijd is met Verordening (EU) nr. 596/2014 of de regels van het handelsplatform. Directe elektronische toegang zonder dergelijke controles is verboden.

Een beleggingsonderneming die directe elektronische toegang aanbiedt, zorgt ervoor dat cliënten die van die dienst gebruikmaken, voldoen aan de vereisten van deze richtlijn en de regels van het handelsplatform. De beleggingsonderneming ziet toe op de transacties opdat inbreuken op deze regels, handelsomstandigheden die de ordelijke werking van de markt verstoren of gedragingen die marktmisbruik kunnen inhouden, kunnen worden onderkend en aan de bevoegde autoriteit worden gemeld. De beleggingsonderneming zorgt ervoor dat er tussen haar en de cliënt een bindende schriftelijke overeenkomst bestaat waarin de uit de dienstverlening voortvloeiende wezenlijke rechten en plichten zijn vastgelegd, en dat de beleggingsonderneming krachtens de overeenkomst verantwoordelijk blijft uit hoofde van deze richtlijn.

Een beleggingsonderneming die directe elektronische toegang tot een handelsplatform verleent, deelt dit dienovereenkomstig mee aan de bevoegde autoriteiten van haar lidstaat van herkomst en aan het handelsplatform waartoe de beleggingsonderneming directe elektronische toegang verleent.

De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de beleggingsonderneming kan van de beleggingsonderneming verlangen dat zij regelmatig of ad hoc een beschrijving verstrekt van de in de eerste alinea bedoelde interne beheersing, alsook een bewijs dat deze zijn toegepast.

De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de beleggingsonderneming geeft, op verzoek van een bevoegde autoriteit van een handelsplatform waartoe de beleggingsonderneming directe elektronische toegang verleent, zonder onnodige vertraging, kennis van de in de vierde alinea bedoelde informatie die zij van de beleggingsonderneming ontvangt.

De beleggingsonderneming zorgt ervoor dat documentatie in verband met de in dit lid bedoelde aangelegenheden wordt bijgehouden en ziet erop toe dat deze documentatie volstaat om de bevoegde autoriteit in de gelegenheid te stellen de naleving van de vereisten van deze richtlijn te controleren.

6.   Een beleggingsonderneming die voor andere personen als een general clearing member optreedt, beschikt over doeltreffende interne beheersing om te garanderen dat clearingdiensten alleen betrekking hebben op personen die geschikt zijn en aan duidelijke criteria voldoen, en dat aan die personen gepaste eisen worden gesteld om de risico’s voor de beleggingsonderneming en de markt te verminderen. De beleggingsonderneming zorgt ervoor dat er tussen haar en de betrokken persoon een bindende schriftelijke overeenkomst bestaat waarin de uit de dienstverlening voortvloeiende wezenlijke rechten en plichten zijn vastgelegd.

7.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen ter specificatie van:

a)

gedetailleerde informatie inzake de in de leden 1 tot en met 6 gestelde organisatorische eisen die moeten worden opgelegd aan beleggingsondernemingen die verschillende beleggingsdiensten en/of beleggingsactiviteiten en nevendiensten of combinaties daarvan verlenen of verrichten. In de gedetailleerde informatie inzake de in lid 5 gestelde organisatorische eisen worden de specifieke vereisten voor directe markttoegang en voor gesponsorde toegang vastgelegd op een wijze die garandeert dat de voor gesponsorde toegang toegepaste controles ten minste gelijkwaardig zijn aan de voor directe markttoegang toegepaste controles;

b)

de omstandigheden waarin een beleggingsonderneming verplicht is aan de in lid 3, punt b), genoemde market-makingovereenkomst deel te nemen en de inhoud van deze overeenkomsten, met inbegrip van het deel van de handelstijden van het handelsplatform als bedoeld in lid 3;

c)

de situaties die aanleiding geven tot de in lid 3 bedoelde uitzonderlijke omstandigheden, zoals omstandigheden die te maken hebben met extreme volatiliteit, politieke en macro-economische aangelegenheden, operationele en systeemkwesties, alsook omstandigheden die het voor de beleggingsonderneming onmogelijk maken het prudentiële risicomanagement als bedoeld in lid 1 te handhaven;

d)

de inhoud en de opmaak van de in lid 2, vijfde alinea, genoemde goedgekeurde vorm en de periode gedurende welke deze gegevens moeten worden bewaard door de beleggingsonderneming.

ESMA legt deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde procedure.

Artikel 18

Handelsproces en afhandeling van transacties in een MTF en een OTF

1.   De lidstaten schrijven voor dat beleggingsondernemingen en marktexploitanten die een MTF of een OTF exploiteren, niet alleen de in artikel 16 gestelde organisatorische eisen in acht nemen, maar ook transparante regels en procedures vaststellen die een billijke en ordelijke handel garanderen, alsmede objectieve criteria voor de efficiënte uitvoering van orders vastleggen. Zij hebben regelingen getroffen die een gezond beheer van de technische werking van de faciliteit garanderen en hebben onder meer doeltreffende voorzorgsmaatregelen genomen om met systeemstoringen verband houdende risico’s te ondervangen.

2.   De lidstaten schrijven voor dat beleggingsondernemingen en marktexploitanten die een MTF of een OTF exploiteren transparante regels opstellen betreffende de criteria aan de hand waarvan wordt vastgesteld welke financiële instrumenten via hun systemen kunnen worden verhandeld.

De lidstaten schrijven voor dat, indien toepasselijk, beleggingsondernemingen en marktexploitanten die een MTF of een OTF exploiteren, voorzien in, of zich vergewissen van het bestaan van toegang tot, voldoende voor het publiek beschikbare informatie opdat haar gebruikers zich een beleggingsoordeel kunnen vormen, rekening houdend met zowel de aard van de gebruikers als de categorieën verhandelde instrumenten.

3.   De lidstaten schrijven voor dat beleggingsondernemingen en marktexploitanten die een MTF of een OTF exploiteren op objectieve criteria gebaseerde transparante en niet-discretionaire regels voor de toegang tot de faciliteit vaststellen, bekendmaken, handhaven en implementeren.

4.   De lidstaten schrijven voor dat beleggingsondernemingen en marktexploitanten die een MTF of een OTF exploiteren, beschikken over regelingen voor het duidelijk onderkennen en aanpakken van potentiële negatieve gevolgen voor de exploitatie van de MTF of de OTF, of voor de leden of deelnemers en gebruikers, van enig belangenconflict tussen de MTF, de OTF, hun eigenaars of de beleggingsonderneming of marktexploitant die de MTF of OTF exploiteert en de goede werking van de MTF of de OTF.

5.   De lidstaten schrijven voor dat beleggingsondernemingen en marktexploitanten die een MTF of een OTF exploiteren voldoen aan de artikelen 50 en 51 en met het oog daarop in alle noodzakelijke doeltreffende systemen, procedures en regelingen voorzien.

6.   De lidstaten schrijven voor dat beleggingsondernemingen en marktexploitanten die een MTF of een OTF exploiteren, de de leden van of deelnemers aan een MTF of een OTF terdege inlichten over hun respectieve verantwoordelijkheden in het kader van de afwikkeling van de via deze faciliteit uitgevoerde transacties. De lidstaten schrijven voor dat beleggingsondernemingen en marktexploitanten die een MTF of een OTF exploiteren de nodige regelingen hebben getroffen om een efficiënte afwikkeling van de volgens de systemen van die MTF of OTF uitgevoerde transacties te bevorderen.

7.   De lidstaten schrijven voor dat MTF’s en OTF’s ten minste drie daadwerkelijk actieve leden of gebruikers hebben, die elk op alle anderen kunnen inwerken met betrekking tot prijsvorming.

8.   Indien een effect dat tot de handel op een gereglementeerde markt is toegelaten, ook in een MTF of een OTF wordt verhandeld zonder dat de emittent daarvoor toestemming heeft verleend, is deze emittent met betrekking tot deze MTF of OTF niet onderworpen aan enigerlei verplichting op het gebied van de initieel, doorlopend of ad hoc te verstrekken financiële informatie.

9.   De lidstaten schrijven voor dat elke beleggingsonderneming en marktexploitant die een MTF of een OTF exploiteert, onmiddellijk gevolg geeft aan elke instructie van haar bevoegde autoriteit krachtens artikel 69, lid 2, om de handel in een financieel instrument op te schorten of een financieel instrument van de handel uit te sluiten.

10.   De lidstaten schrijven voor dat beleggingsondernemingen en marktexploitanten die een MTF of een OTF exploiteren, de bevoegde autoriteit en ESMA een gedetailleerde beschrijving van de werking van de MTF of de OTF verstrekken, waaronder, onverminderd artikel 20, leden 1, 4 en 5, banden met of deelneming van een gereglementeerde markt, een MTF, een OTF of een systematische interne afhandeling in eigendom van dezelfde beleggingsonderneming of marktexploitant, alsmede een lijst van hun leden, deelnemers en/of gebruikers. De bevoegde autoriteiten stellen ESMA op verzoek deze informatie ter beschikking. ESMA wordt in kennis gesteld van elke verlening aan een beleggingsonderneming of een marktexploitant van een vergunning als een MTF en een OTF. ESMA stelt een lijst op van alle MTF’s en OTF’s in de Unie. De lijst bevat informatie over de diensten die door een MTF of een OTF worden verleend en de unieke identificatiecode van de MTF en de OTF die wordt gebruikt in de rapporten die overeenkomstig artikel 23 van deze richtlijn en de artikelen 6, 10 en 26 van Verordening (EU) nr. 600/2014 worden opgesteld. De lijst wordt regelmatig bijgewerkt. ESMA maakt deze lijst op haar website bekend en houdt deze actueel.

11.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen ter specificatie van de inhoud en vorm van de in lid 10 bedoelde beschrijving en kennisgeving.

ESMA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 3 januari 2016 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 19

Specifieke eisen voor MTF’s

1.   De lidstaten schrijven voor dat beleggingsondernemingen en marktexploitanten die een MTF exploiteren, niet alleen aan de in de artikelen 16 en 18 gestelde eisen voldoen, maar ook niet-discretionaire regels voor de uitvoering van orders via het systeem vaststellen en implementeren.

2.   De lidstaten schrijven voor dat de in artikel 18, lid 3, bedoelde regels voor de toegang tot een MTF aan de voorwaarden van artikel 53, lid 3, voldoen.

3.   De lidstaten schrijven voor dat beleggingsondernemingen en marktexploitanten die een MTF exploiteren:

a)

adequaat uitgerust zijn voor het beheer van de risico’s waaraan zij blootgesteld zijn, in gepaste regelingen en systemen voorzien om alle risico’s van betekenis voor de exploitatie te onderkennen, en doeltreffende maatregelen treffen om deze risico’s te beperken;

b)

over doeltreffende regelingen beschikken voor een efficiënte en tijdige afhandeling van de transacties uitgevoerd op haar systemen; en

c)

op het tijdstip van de vergunningverlening en doorlopend over voldoende financiële middelen beschikken om een ordelijke werking te bevorderen, gelet op de aard en omvang van de op de markt uitgevoerde transacties en de aard en omvang van de risico’s waaraan zij zijn blootgesteld.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de artikelen 24en 25, artikel 27, leden 1, 2, en 4 tot en met 10, en artikel 28 niet van toepassing zijn op de uitgevoerde transacties van een MTF tussen haar leden of deelnemers of tussen de MTF en haar leden of deelnemers met betrekking tot het gebruik van de MTF. De leden of deelnemers van een MTF voldoen evenwel aan de verplichtingen van de artikelen 24, 25, 27 en 28 ten aanzien van hun cliënten wanneer zij voor rekening van hun cliënten de orders van die cliënten via de systemen van een MTF uitvoeren.

5.   De lidstaten staan beleggingsondernemingen en marktexploitanten die een MTF exploiteren niet toe cliëntorders met eigen kapitaal uit te voeren, of gebruik te maken van matched principal trading.

Artikel 20

Specifieke eisen voor OTF’s

1.   De lidstaten schrijven voor dat een beleggingsonderneming en een marktexploitant die een OTF exploiteert, regelingen treft om te voorkomen dat orders van cliënten via een OTF worden uitgevoerd door te handelen met het eigen kapitaal van de beleggingsonderneming of marktexploitant die de OTF exploiteert of met dat van een entiteit die tot dezelfde groep of rechtspersoon als de beleggingsonderneming of marktexploitant behoort.

2.   De lidstaten staan beleggingsondernemingen of marktexploitanten die een OTF exploiteren uitsluitend toe gebruik te maken van matched principal trading, gestructureerde financieringsproducten, emissierechten en bepaalde derivaten, en zulks uitsluitend wanneer de cliënt met de verrichting heeft ingestemd.

Een beleggingsonderneming of een marktexploitant die een OTF exploiteert, voert geen cliëntorders via een OTF uit door middel van matched principal trading van derivaten die tot een klasse van derivaten behoren welke overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) nr. 648/2012 aan de clearingverplichting onderworpen is verklaard.

Een beleggingsonderneming of een marktexploitant die een OTF exploiteert, treft regelingen die ervoor zorgen dat de in artikel 4, lid 1, punt 38, vastgelegde definitie van „matched principal trading” in acht wordt genomen.

3.   De lidstaten staan beleggingsondernemingen en marktexploitanten die een OTF exploiteren uitsluitend toe voor eigen rekening te handelen, anders dan matched principal trading, in gevallen waarin het overheidspapier betreft waarvoor geen liquide markt bestaat.

4.   De lidstaten staan niet toe dat de exploitatie van een OTF en een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling binnen dezelfde juridische entiteit plaatsvinden. De verbinding tussen een OTF en een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling is zodanig opgezet dat geen interactie mogelijk is tussen een in een OTF ingevoerde order en een in een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling ingevoerde order of notering. De verbinding tussen een OTF en een andere OTF is zodanig opgezet dat geen interactie tussen via verschillende OTF’s ingevoerde orders mogelijk is.

5.   De lidstaten beletten niet dat een beleggingsonderneming of een marktexploitant die een OTF exploiteert, een andere beleggingsonderneming ermee belast om op onafhankelijke basis market making in een OTF te verrichten.

Voor de toepassing van dit artikel wordt een beleggingsonderneming niet geacht op onafhankelijke basis market making in een OTF te verrichten, indien zij nauwe banden heeft met de beleggingsonderneming of de marktexploitant die de OTF exploiteert.

6.   De lidstaten schrijven voor dat de uitvoering van orders in een OTF op discretionaire basis plaatsvindt.

Een beleggingsonderneming of een marktexploitant die een OTF exploiteert, beschikt alleen in één van beide of beide volgende omstandigheden over discretionaire ruimte:

a)

bij de beslissing tot het plaatsen of intrekken van een order op de OTF die zij exploiteren of tot het intrekken ervan;

b)

bij de beslissing om een specifiek cliëntorder niet te matchen met andere orders die op een gegeven tijdstip in de systemen beschikbaar zijn, mits zij handelen in overeenstemming met de specifieke instructies van een cliënt en met hun verplichtingen overeenkomstig artikel 27.

Voor het systeem dat cliëntenorders matcht, kan de beleggingsonderneming of de marktexploitant die een OTF exploiteert beslissen of, wanneer en hoeveel van twee of meer orders in het systeem zullen worden gematcht. Overeenkomstig de leden 1, 2, 4 en 5, en onverminderd lid 3, kan, voor een systeem dat transacties in andere waardepapieren dan aandelen regelt, de beleggingsonderneming of de marktexploitant die de OTF exploiteert, onderhandelingen tussen cliënten faciliteren teneinde twee of meer potentieel met elkaar verenigbare handelsintenties in een transactie bij elkaar te brengen.

Deze verplichting laat de artikelen 18 en 27 onverlet.

7.   De bevoegde autoriteit kan, wanneer een beleggingsonderneming of marktexploitant voor de exploitatie van een OTF of ad hoc een vergunning aanvraagt, van haar een uitvoerige toelichting verlangen waarom het systeem niet overeenstemt met en niet kan functioneren als een gereglementeerde markt, een MTF of een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling, evenals een gedetailleerde beschrijving van de manier waarop de discretie zal worden uitgeoefend, met name wanneer een order in een OTF kan worden ingetrokken en wanneer en op welke manier twee of meer cliënten in een OTF zullen worden gematcht. Daarnaast verschaft de beleggingsonderneming of de marktexploitant die een OTF exploiteert de bevoegde autoriteit toelichting omtrent het gebruik van matched principal trading. De bevoegde autoriteit ziet toe op het gebruik van matched principal trading van een beleggingsonderneming of marktexploitant om te waarborgen dat deze overeenstemt met de definitie van dergelijke handel en dat het gebruik van matched principal trading niet leidt tot belangenconflicten tussen de beleggingsonderneming of de marktexploitant en haar cliënten.

8.   De lidstaten zorgen ervoor dat de artikelen 24, 25, 27 en 28 op de in een OTF gesloten transacties worden toegepast.

HOOFDSTUK II

Door beleggingsondernemingen in acht te nemen voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening

Afdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 21

Regelmatige toetsing van de voorwaarden voor initiële vergunningverlening

1.   De lidstaten schrijven voor dat beleggingsondernemingen waaraan op hun grondgebied vergunning is verleend te allen tijde voldoen aan de voorwaarden voor de initiële vergunningsverlening in hoofdstuk I.

2.   De lidstaten schrijven voor dat de bevoegde autoriteiten passende methoden uitwerken om erop toe te zien dat beleggingsondernemingen voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van lid 1. Zij schrijven voor dat beleggingsondernemingen de bevoegde autoriteiten kennis geven van elke materiële wijziging van de voorwaarden voor initiële vergunningverlening.

ESMA kan richtsnoeren ontwikkelen met betrekking tot het in dit lid bedoelde toezicht.

Artikel 22

Algemene verplichtingen in verband met het doorlopend toezicht

De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten de werkzaamheden van beleggingsondernemingen controleren om na te gaan of deze de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening in acht nemen. De lidstaten zorgen ervoor dat passende maatregelen zijn getroffen opdat de bevoegde autoriteiten de informatie kunnen verkrijgen die nodig is om na te gaan of beleggingsondernemingen deze verplichtingen nakomen.

Artikel 23

Belangenconflicten

1.   De lidstaten schrijven voor dat een beleggingsonderneming alle passende maatregelen neemt om belangenconflicten te identificeren en te voorkomen of te beheersen welke zich bij het verlenen van beleggingsdiensten en nevendiensten of combinaties daarvan voordoen tussen haarzelf, met inbegrip van haar bestuurders, werknemers en verbonden agenten of een persoon die rechtstreeks of middellijk met haar verbonden is door een zeggenschapsband en haar cliënten of tussen haar cliënten onderling, waaronder ook die veroorzaakt worden door de ontvangst van „inducements” van derden of door de beloning door de beleggingsonderneming zelf en andere aanmoedigingsregelingen.

2.   Indien de door een beleggingsonderneming overeenkomstig artikel 16, lid 3, getroffen organisatorische of administratieve regelingen om te voorkomen dat belangenconflicten de belangen van haar cliënt schaden, ontoereikend zijn om redelijkerwijs te mogen aannemen dat het risico dat de belangen van de cliënt worden geschaad, zal worden voorkomen, maakt de beleggingsonderneming op heldere wijze de algemene aard en/of de bronnen van belangenconflicten, alsook de getroffen maatregelen om dit risico te beperken, bekend aan de cliënt alvorens voor zijn rekening zaken te doen.

3.   De in lid 2 bedoelde bekendmaking:

a)

wordt op een duurzame drager gedaan; en

b)

bevat voldoende details, waarbij rekening wordt gehouden met de aard van de cliënt, om die cliënt in staat te stellen met kennis van zaken een beslissing te nemen over de dienst in verband waarmee het belangenconflict zich voordoet.

4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde:

a)

de maatregelen te omschrijven welke redelijkerwijs van beleggingsondernemingen mogen worden verwacht om belangenconflicten bij het verlenen van de diverse beleggingsdiensten en nevendiensten of combinaties daarvan te identificeren, te voorkomen, te beheersen en openbaar te maken;

b)

passende criteria vast te stellen ter bepaling van de soorten belangenconflicten die de belangen van de cliënten of potentiële cliënten van de beleggingsonderneming zouden kunnen schaden.

Afdeling 2

Bepalingen ter bescherming van de belegger

Artikel 24

Algemene beginselen en informatieverstrekking aan cliënten

1.   De lidstaten schrijven voor dat een beleggingsonderneming zich bij het aan cliënten verlenen van beleggingsdiensten of, in voorkomend geval, nevendiensten, op eerlijke, billijke en professionele wijze inzet voor de belangen van haar cliënten en met name de in dit artikel en in artikel 25 neergelegde beginselen in acht neemt.

2.   Beleggingsondernemingen die financiële instrumenten ontwikkelen voor verkoop aan cliënten zorgen ervoor dat deze financiële instrumenten zo ontworpen zijn dat zij voldoen aan de wensen van een geïdentificeerde doelgroep van eindcliënten binnen de categorie van cliënten in kwestie, dat de strategie voor de distributie van de financiële instrumenten is afgestemd op de geïdentificeerde doelgroep, en de beleggingsonderneming onderneemt redelijke stappen om ervoor te zorgen dat het financieel instrument wordt gedistribueerd aan de geïdentificeerde doelgroep.

Beleggingsondernemingen begrijpen de financiële instrumenten die zij aanbieden of aanbevelen, beoordelen of de financiële instrumenten voldoen aan de behoeften van de cliënten aan wie zij beleggingsdiensten aanbieden, waarbij zij rekening houden met de geïdentificeerde doelgroep van eindcliënten als bedoeld in artikel 16, lid 3, en zorgen ervoor dat financiële instrumenten uitsluitend worden aangeboden of aanbevolen als dit in het belang van de cliënt is.

3.   Alle door de beleggingsonderneming aan cliënten of potentiële cliënten verstrekte informatie, met inbegrip van reclame-uitingen, is correct, duidelijk en niet misleidend. Reclame-uitingen zijn duidelijk als zodanig herkenbaar.

4.   Aan cliënten of potentiële cliënten wordt tijdig passende informatie verstrekt over de beleggingsonderneming en haar diensten, de financiële instrumenten en de voorgestelde beleggingsstrategieën, plaatsen van uitvoering en alle kosten en bijbehorende lasten. Deze informatie omvat met name:

a)

bij het verstrekken van beleggingsadvies moet de beleggingsonderneming, geruime tijd voordat het advies wordt verstrekt, de cliënt laten weten:

i)

of het advies al dan niet op onafhankelijke basis wordt verstrekt;

ii)

of het advies op een brede dan wel beperktere analyse van verschillende soorten financiële instrumenten is gebaseerd en, in het bijzonder of het gamma beperkt is tot financiële instrumenten die worden uitgegeven of verstrekt door entiteiten die nauwe banden met de beleggingsonderneming hebben of er in een ander juridisch of economisch verband mee staan, zoals een contractueel verband, dat zo nauw is dat het risico bestaat dat dit afbreuk doet aan de onafhankelijke basis van het verstrekte advies;

iii)

of de beleggingsonderneming de cliënt een periodieke beoordeling verstrekt van de geschiktheid van de financiële instrumenten die zij aan die cliënt heeft aanbevolen;

b)

de informatie over de financiële instrumenten en voorgestelde beleggingsstrategieënomvatten passende toelichting en waarschuwingen over de risico’s verbonden aan beleggingen in deze instrumenten of aan bepaalde beleggingsstrategieën en of het financiële instrument bestemd is voor niet-professionele of professionele cliënten, rekening houdend met de beoogde doelmarkt overeenkomstig lid 2;

c)

de informatie over alle kosten en bijbehorende lasten betreft zowel beleggings- als nevendiensten waartoe eveneens de kosten voor advies en, in voorkomend geval, de kosten van het financiële instrument dat aan de cliënt wordt aanbevolen of aangeboden behoren en de manier waarop de cliënt deze kan betalen, met inbegrip van eventuele betalingen door derden.

De informatie over alle kosten en lasten, met inbegrip van kosten en lasten in verband met de beleggingsdienst en het financiële instrument, die niet het gevolg zijn van de ontwikkeling van onderliggende marktrisico’s, worden samengevoegd zodat de cliënt inzicht krijgt in de totale kosten, alsook in het cumulatieve effect op het rendement op de belegging, en omvat, indien de cliënt hierom verzoekt, een puntsgewijze uitsplitsing. Indien van toepassing wordt dergelijke informatie regelmatig en ten minste jaarlijks aan de cliënt verstrekt, tijdens de looptijd van de belegging.

5.   De in leden 4 en 9, bedoelde informatie wordt in een begrijpelijke vorm en op zodanige wijze verstrekt dat cliënten of potentiële cliënten redelijkerwijs in staat zijn de aard en de risico’s van de aangeboden beleggingsdienst en van de specifiek aangeboden categorie van financieel instrument te begrijpen en derhalve met kennis van zaken beleggingsbeslissingen te nemen. De lidstaten kunnen toestaan dat deze informatie in gestandaardiseerde vorm wordt verstrekt.

6.   Indien een beleggingsdienst wordt aangeboden als onderdeel van een financieel product dat reeds ressorteert onder andere bepalingen van het recht van de Unie betreffende kredietinstellingen en consumentenkredieten ter zake van informatievereisten, zijn de verplichtingen van de leden 3, 4 en 5 niet eveneens van toepassing op deze dienst.

7.   Indien een beleggingsonderneming de cliënt meedeelt dat beleggingsadvies op onafhankelijke basis wordt verstrekt, geldt het volgende:

a)

de onderneming beoordeelt een voldoende groot aantal op de markt verkrijgbare financiële instrumenten die voldoende divers moeten zijn wat type en emittenten of productaanbieders betreft om ervoor te zorgen dat de beleggingsdoelstellingen van de cliënt naar behoren kunnen worden gerealiseerd en die niet beperkt mogen zijn tot financiële instrumenten die worden uitgegeven of verstrekt;

i)

door de beleggingsonderneming zelf of door entiteiten die nauwe banden met de beleggingsonderneming hebben; of

ii)

andere entiteiten waarmee de beleggingsonderneming in een zodanig nauw juridisch of economisch verband staat, zoals een contractueel verband, dat het risico bestaat dat dit afbreuk doet aan de onafhankelijke basis van het verstrekte advies;

b)

met betrekking tot de dienstverlening aan cliënten aanvaardt en behoudt de beleggingsonderneming geen provisies, commissies of geldelijke of niet-geldelijke tegemoetkomingen die worden betaald of verstrekt door een derde partij of persoon die voor rekening van een derde partij handelt. Kleine niet-geldelijke tegemoetkomingen die de kwaliteit van de aan de cliënt geboden dienst kunnen verhogen en van zodanige omvang en aard zijn dat zij niet kunnen worden geacht afbreuk te doen aan de plicht van de beleggingsonderneming om te handelen in het belang van de cliënt, moeten duidelijk bekend worden gemaakt en zijn van deze bepaling uitgesloten.

8.   Bij het verrichten van vermogensbeheer aanvaardt en behoudt de beleggingsonderneming met betrekking tot de dienstverlening aan cliënten geen provisies, commissies of geldelijke of niet-geldelijke tegemoetkomingen die worden betaald of verstrekt door een derde partij of persoon die voor rekening van een derde partij handelt. Kleine niet-geldelijke tegemoetkomingen die de kwaliteit van de aan de cliënt geboden dienst kunnen verhogen en van zodanige omvang en aard zijn dat zij niet kunnen worden geacht afbreuk te doen aan de plicht van de beleggingsonderneming om te handelen in het belang van de cliënt, worden duidelijk bekendgemaakt en zijn van dit lid uitgesloten.

9.   De lidstaten waarborgen dat beleggingsondernemingen niet aan hun verplichtingen overeenkomstig artikel 23 of overeenkomstig lid 1 van dit artikel hebben voldaan indien zij een provisie of commissie betalen of ontvangen, dan wel een niet-geldelijke tegemoetkoming ontvangen in verband met de verlening van een beleggingsdienst of een nevendienst, aan of van een ander dan de cliënt of een persoon die voor rekening van de cliënt handelt, anders dan indien de betaling of de tegemoetkoming:

a)

bedoeld is om de kwaliteit van de aan de klant verleende dienst te verhogen; en

b)

geen afbreuk doet aan de plicht van de beleggingsonderneming om zich op eerlijke, billijke en professionele wijze in te zetten voor de belangen van haar cliënten.

Vóór de verlening van de desbetreffende beleggings- of nevendienst moet de cliënt op uitvoerige, accurate en begrijpelijke wijze mededeling worden gedaan van het bestaan, de aard en het bedrag van de betaling of de tegemoetkoming zoals bedoeld in de eerste alinea of, wanneer het bedrag niet kan worden achterhaald, van de wijze van berekening van dit bedrag. Indien van toepassing, brengt de beleggingsonderneming de cliënt eveneens op de hoogte van mechanismen voor het doorgeven aan de cliënt van de provisie, de commissie, de geldelijke of de niet-geldelijke tegemoetkoming ontvangen in het kader van de verlening van de beleggings- of nevendienst.

De betaling of tegemoetkoming die de verlening van beleggingsdiensten mogelijk maakt of daarvoor noodzakelijk is, zoals bewaarloon, afwikkelings- en beursvergoedingen en wettelijke heffingen of juridische kosten, en die naar hun aard niet onverenigbaar zijn met de plicht van de beleggingsonderneming om zich op eerlijke, billijke en professionele wijze in te zetten voor de belangen van haar cliënten, is niet onderworpen aan de in de eerste alinea opgenomen vereisten.

10.   Een beleggingsonderneming die cliënten beleggingsdiensten verleent, zorgt ervoor dat zij de prestaties van haar personeel niet zodanig beloont of beoordeelt dat er conflicten ontstaan met haar plicht in het belang van haar cliënten te handelen. Met name hanteert zij op beloningsgebied, op het gebied van verkoopdoelen of op ander gebied geen regeling die haar personeel ertoe kan aanzetten een niet-professionele cliënt een bepaald financieel instrument aan te bevelen, terwijl de beleggingsonderneming een ander financieel instrument zou kunnen aanbieden dat beter aan de behoeften van de desbetreffende cliënt zou voldoen.

11.   Indien een beleggingsdienst samen met een andere dienst of een ander product wordt aangeboden als onderdeel van een pakket of als voorwaarde waarvan de overeenkomst of dat pakket afhankelijk wordt gesteld, deelt de beleggingsonderneming aan de cliënt mee of het mogelijk is de verschillende componenten afzonderlijk te kopen en voorziet zij in een apart bewijsstuk van de kosten van elke component.

Indien de kans bestaat dat de risico’s die uit die overeenkomst of dat pakket, aangeboden aan een niet-professionele cliënt, voortvloeien, verschillen van de risico’s die aan de verschillende componenten afzonderlijk verbonden zijn, geeft de beleggingsonderneming een adequate beschrijving van de verschillende componenten van de overeenkomst of het pakket en van de wijze waarop de interactie ervan de risico’s wijzigt.

ESMA ontwikkelt, in samenwerking met EBA en EIOPA uiterlijk op 3 januari 2016 richtsnoeren voor de beoordeling van en het toezicht op koppelverkoop, waarin met name wordt aangegeven in welke situaties koppelverkoop in strijd is met de in lid 1 vastgestelde verplichtingen, en werkt deze richtsnoeren periodiek bij.

12.   De lidstaten kunnen, in uitzonderlijke gevallen, aan beleggingsondernemingen aanvullende eisen opleggen ten opzichte van de in dit artikel bedoelde zaken. Dergelijke eisen moeten objectief gerechtvaardigd en evenredig zijn teneinde specifieke risico’s voor de bescherming van de belegger of voor de integriteit van de markt die van bijzonder belang zijn in de omstandigheden die eigen zijn aan de marktstructuur van de desbetreffende lidstaat, te ondervangen.

De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van alle eisen die zij overeenkomstig dit lid willen opleggen, en wel ten minste twee maanden voor de datum waarop deze van kracht moeten worden. De kennisgeving bevat een motivering van elk van deze eisen. De in de artikelen 34 en 35 van deze richtlijn beschreven rechten van beleggingsondernemingen worden niet beperkt of anderszins aangetast door dergelijke aanvullende eisen.

De Commissie geeft binnen twee maanden na de in de tweede alinea bedoelde kennisgeving advies over de evenredigheid en de motivering van de aanvullende eisen.

De Commissie geeft de overeenkomstig dit lid opgelegde aanvullende eisen door aan de lidstaten en publiceert deze op haar website.

De lidstaten mogen aanvullende eisen handhaven die aan de Commissie zijn medegedeeld overeenkomstig artikel 4 van de Richtlijn 2006/73/EG vóór 2 juli 2014, voor zover is voldaan aan de in dat artikel gestelde voorwaarden.

13.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen die ten doel hebben dat beleggingsondernemingen de in dit artikel neergelegde beginselen in acht nemen wanneer zij beleggingsdiensten of nevendiensten verlenen aan hun cliënten, waaronder:

a)

de voorwaarden waaraan de informatie moet voldoen om correct, duidelijk en niet misleidend te zijn;

b)

de bijzonderheden over de inhoud en de vorm van informatie aan cliënten met betrekking tot categorisering van cliënten, beleggingsondernemingen en hun diensten, financiële instrumenten, kosten en lasten;

c)

de criteria voor de beoordeling van een reeks op de markt beschikbare financiële instrumenten;

d)

de criteria om te beoordelen of ondernemingen die daartoe worden aangespoord, voldoen aan de verplichting op eerlijke, billijke en professionele wijze te handelen in het belang van de cliënt.

Bij het opstellen van de vereisten voor informatie over financiële instrumenten in verband met lid 4, onder b), moet informatie worden opgenomen over de structuur van het product, indien van toepassing, rekening houdend met elke vorm van relevante gestandaardiseerde informatie zoals vereist uit hoofde van het recht van de Unie.

14.   In de in lid 13 bedoelde gedelegeerde handelingen wordt rekening gehouden met het volgende:

a)

de aard van de aan de cliënt of potentiële cliënt aangeboden of verstrekte dienst(en), rekening houdend met de soort, het voorwerp, de omvang en de frequentie van de transacties;

b)

de aard en de verscheidenheid van de aangeboden of in overweging genomen producten, met inbegrip van verschillende soorten financiële instrumenten;

c)

de niet-professionele of professionele aard van de cliënt of potentiële cliënten, dan wel, in het geval van de leden 4 en 5, de classificatie ervan als in aanmerking komende tegenpartijen.

Artikel 25

Beoordeling van de geschiktheid en adequaatheid en rapporteren aan cliënten

1.   De lidstaten schrijven voor dat beleggingsondernemingen waarborgen en op verzoek van de bevoegde autoriteiten aantonen dat natuurlijke personen die beleggingsadvies of informatie over financiële instrumenten verstrekken, of beleggingsdiensten of nevendiensten aan cliënten verlenen namens de beleggingsonderneming, over de nodige kennis en bekwaamheid beschikken om hun verplichtingen overeenkomstig artikel 24 en onderhavig artikel na te komen. De lidstaten maken de criteria ter beoordeling van deze kennis en bekwaamheid openbaar.

2.   Bij het verstrekken van beleggingsadvies of het verrichten van vermogensbeheer, wint de beleggingsonderneming de nodige informatie in, betreffende de kennis en ervaring van de cliënt of potentiële cliënt op beleggingsgebied met betrekking tot de specifieke soort product of dienst, zijn financiële situatie, met inbegrip van zijn vermogen om verliezen te dragen, en zijn beleggingsdoelstellingen, met inbegrip van zijn risicotolerantie teneinde de beleggingsonderneming in staat te stellen om de cliënt of potentiële cliënt de voor hem geschikte en, met name, met zijn risicotolerantie en vermogen om verliezen te dragen strokende beleggingsdiensten en financiële instrumenten te kunnen aanbevelen.

De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer een beleggingsonderneming beleggingsadvies verstrekt waarbij een overeenkomstig artikel 24, lid 11, gebundeld pakket van diensten of producten wordt aanbevolen, de gehele bundel passend is.

3.   De lidstaten dragen er zorg voor dat een beleggingsonderneming, wanneer zij andere dan de in lid 2 bedoelde beleggingsdiensten verleend, bij de cliënt of de potentiële cliënt informatie inwint over zijn ervaring en kennis op beleggingsgebied met betrekking tot de specifieke soort van product of dienst die men voornemens is aan te bieden of die wordt verlangd, zodat de onderneming kan beoordelen of het aangeboden product of de te verlenen dienst passend is voor de cliënt. Wanneer er overeenkomstig artikel 24, lid 11, een bundel van diensten of producten wordt overwogen, dient bij de beoordeling te worden nagegaan of het gehele gebundelde pakket passend is.

Indien de beleggingsonderneming op grond van de uit hoofde van de eerste alinea ontvangen informatie oordeelt dat het product of de dienst voor de cliënt of de potentiële cliënt ongeschikt is, waarschuwt zij de cliënt of de potentiële cliënt. Deze waarschuwing mag in gestandaardiseerde vorm worden verstrekt.

Indien cliënten of potentiële cliënten de in de eerste alinea bedoelde informatie over hun ervaring en kennis niet verstrekken of indien zij onvoldoende informatie verstrekken, waarschuwt de beleggingsonderneming hen dat zij niet in een positie verkeert om vast te stellen of de aangeboden beleggingsdienst of het aangeboden product voor hen geschikt is. Deze waarschuwing mag in gestandaardiseerde vorm worden verstrekt.

4.   De lidstaten staan beleggingsondernemingen toe, wanneer zij beleggingsdiensten verlenen welke slechts bestaan uit het uitvoeren van orders van cliënten of het ontvangen en doorgeven van deze orders, met of zonder nevendiensten, met uitzondering van het verstrekken van kredieten of leningen als omschreven in bijlage I, deel B, punt 1, die geen bestaande kredietlimieten van leningen, rekeningen-courant en rekening-courantkredieten van cliënten omvatten, die beleggingsdiensten aan hun cliënten te verlenen zonder de in lid 3 bedoelde informatie te hoeven inwinnen of de aldaar bedoelde vaststelling te hoeven doen indien aan de hieronder vermelde voorwaarden wordt voldaan:

a)

de diensten houden verband met de volgende financiële instrumenten:

i)

tot de handel op een gereglementeerde markt of op een gelijkwaardige markt van een derde land of op een MTF toegelaten aandelen, ingeval het aandelen in ondernemingen betreft, met uitzondering van aandelen in andere instellingen voor collectieve belegging dan icbe’s en aandelen die een derivaat behelzen;

ii)

tot de handel op een gereglementeerde markt of op een gelijkwaardige markt van een derde land of op een MTF toegelaten obligaties of andere vormen van gesecuritiseerde schuld, met uitzondering van die welke een derivaat behelzen of een structuur hebben die het moeilijk maakt voor de cliënt om te begrijpen welk risico eraan verbonden is;

iii)

geldmarktinstrumenten, met uitzondering van die welke een derivaat behelzen of een structuur hebben die het moeilijk maakt voor de cliënt om te begrijpen welk risico eraan verbonden is;

iv)

aandelen of rechten van deelneming in icbe’s, met uitzondering van de in artikel 36, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 583/2010 bedoelde gestructureerde icbe’s;

v)

gestructureerde deposito’s, met uitzondering van deposito’s met een structuur die het voor de cliënt moeilijk maakt het rendementsrisico of de kosten van vervroegd uitstappen in te schatten;

vi)

andere niet-complexe financiële instrumenten voor de toepassing van dit lid.

Voor de toepassing van dit punt wordt, indien aan de vereisten en de procedure van artikel 4, lid 1, derde en vierde alinea, van Richtlijn 2003/71/EG is voldaan, een markt van een derde land geacht gelijkwaardig aan een gereglementeerde markt te zijn;

b)

de dienst wordt verleend op initiatief van de cliënt of potentiële cliënt;

c)

de cliënt of de potentiële cliënt is er duidelijk van in kennis gesteld dat de beleggingsonderneming bij het verlenen van deze dienst niet verplicht is de adequaatheid van de te verlenen of aangeboden dienst of het aangeboden financiële instrument te beoordelen en dat hij derhalve niet de bescherming van de toepasselijke gedragsregels geniet. Deze waarschuwing mag in gestandaardiseerde vorm worden verstrekt;

d)

de beleggingsonderneming komt haar verplichtingen uit hoofde van artikel 23 na.

5.   De beleggingsonderneming legt een dossier aan met de tussen de beleggingsonderneming en de cliënt overeengekomen documenten waarin de rechten en plichten van beide partijen worden beschreven, alsmede de overige voorwaarden waaronder de beleggingsonderneming diensten aan de cliënt zal verlenen. De rechten en plichten van beide partijen bij de overeenkomst kunnen worden opgenomen door middel van verwijzing naar andere documenten of wetsteksten.

6.   De beleggingsonderneming verstrekt de cliënt deugdelijke rapporten over de verleende dienst op een duurzame drager. Deze rapporten bevatten periodieke mededelingen aan cliënten, rekening houdend met het type en de complexiteit van de betrokken financiële instrumenten en de aard van de aan de cliënt verleende dienst, alsook, in voorkomend geval, de kosten van de transacties en de diensten die voor rekening van de cliënt werden verricht of verleend.

Bij het verlenen van beleggingsadvies verstrekt de beleggingsonderneming aan de cliënt, vóór het verrichten van de transactie, een geschiktheidsverklaring op een duurzame drager waarin het verleende advies wordt gespecificeerd evenals hoe dat advies aan de voorkeuren, doelstellingen en andere kenmerken van de niet-professionele cliënt beantwoordt.

Indien de overeenkomst tot aankoop of verkoop van een financieel instrument wordt gesloten door middel van een techniek voor communicatie op afstand die de voorafgaande verstrekking van de geschiktheidsverklaring belet, kan de beleggingsonderneming de schriftelijke geschiktheidsverklaring verstrekken op een duurzame drager onmiddellijk nadat de cliënt door een overeenkomst is gebonden, indien aan beide voorwaarden hieronder wordt voldaan:

a)

de cliënt heeft ingestemd met de ontvangst van de geschiktheidsverklaring zonder onnodige vertraging na het sluiten van de transactie; en

b)

de beleggingsonderneming heeft de cliënt de mogelijkheid geboden de transactie uit te stellen teneinde de geschiktheidsverklaring vooraf te ontvangen.

Indien een beleggingsonderneming vermogensbeheer verricht of de cliënt ervan op de hoogte heeft gebracht dat zij een periodieke geschiktheidsbeoordeling zal uitvoeren, bevat het periodieke rapport een bijgewerkte verklaring van de manier waarop de belegging beantwoordt aan de voorkeuren, doelstellingen en andere kenmerken van de niet-professionele cliënt.

7.   Indien in een woningkredietovereenkomst, waarvoor de bepalingen betreffende de beoordeling van de kredietwaardigheid van consumenten als vastgesteld in Richtlijn 2014/17/EU van het Europees Parlement en de Raad (48) gelden, als absolute voorwaarde wordt gesteld dat aan diezelfde consument een beleggingsdienst wordt verleend in verband met specifiek uitgegeven hypothecaire obligatie die de financiering veilig moet stellen en die gelijkluidend is met de hypotheeklening in verband met de woning, opdat de lening kan worden terugbetaald, geherfinancierd of afgelost, is deze dienst niet onderworpen aan de in dit artikel gestelde verplichtingen.

8.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen om ervoor te zorgen dat beleggingsondernemingen de in de leden 2 tot en met 6 van dit artikel neergelegde beginselen in acht nemen wanneer zij beleggingsdiensten of nevendiensten aan hun cliënten verlenen, met inbegrip van informatie die moet worden verkregen voor het beoordelen van de geschiktheid of doeltreffendheid van de diensten en financiële instrumenten voor hun cliënten, criteria voor de beoordeling van niet-complexe financiële instrumenten ten behoeve van lid 4, onder a), vi), van dit artikel en de inhoud en vorm van documenten en overeenkomsten voor het verlenen van diensten aan cliënten en van periodieke rapporten aan cliënten over de verleende diensten. In deze gedelegeerde handelingen wordt rekening gehouden met het volgende:

a)

de aard van de dienst die aan de klant of potentiële klant wordt aangeboden of aan hem wordt verleend, met inachtneming van de soort, het voorwerp, de omvang en de frequentie van de transacties;

b)

de aard van de aangeboden of in overweging genomen producten, met in, begrip van verschillende soorten financiële instrumenten;

c)

de niet-professionele of professionele aard van de cliënt of potentiële cliënten, dan wel, in het geval van lid 6, de classificatie ervan als in aanmerking komende tegenpartijen.

9.   ESMA stelt uitelijk op 3 januari 2016 richtsnoeren vast waarin de criteria worden vastgesteld voor de overeenkomstig lid 1 vereiste beoordeling van kennis en bekwaamheid.

10.   ESMA stelt uiterlijk op 3 januari 2016 richtsnoeren vast voor de beoordeling van:

a)

financiële instrumenten met een structuur die het moeilijk maakt voor de cliënt om de eraan verbonden risico’s te begrijpen, overeenkomstig lid 4, onder a), ii) en iii), en werkt deze richtsnoeren periodiek bij;

b)

gestructureerde deposito’s met een structuur die het moeilijk maakt voor de cliënt om het rendementsrisico of de kosten van vervroegd uitstappen in te schatten, overeenkomstig lid 4, onder a), v).

11.   ESMA kan richtsnoeren ontwikkelen voor de beoordeling van financiële instrumenten die ten behoeve van lid 4, onder a), vi), als niet-complex zijn geclassificeerd, rekening houdend met de uit hoofde van lid 8 vastgestelde gedelegeerde handelingen, en deze richtsnoeren periodiek bijwerken.

Artikel 26

Het verlenen van diensten via een andere beleggingsonderneming

De lidstaten staan toe dat een beleggingsonderneming die via een andere beleggingsonderneming een instructie krijgt om beleggingsdiensten of nevendiensten voor rekening van een cliënt te verlenen, afgaat op de cliëntgegevens die haar worden verstrekt door de beleggingsonderneming die de instructie doorgeeft. De beleggingsonderneming die de instructie doorgeeft, blijft verantwoordelijk voor de volledigheid en juistheid van de verstrekte gegevens.

De beleggingsonderneming die op deze wijze een instructie krijgt om diensten voor rekening van een cliënt te verlenen, mag ook afgaan op eventuele aanbevelingen betreffende de dienst of transactie welke door een andere beleggingsonderneming aan de cliënt zijn gedaan. De beleggingsonderneming die de instructie doorgeeft, blijft verantwoordelijk voor de geschiktheid van de aan de cliënt verstrekte aanbevelingen of adviezen.

De beleggingsonderneming die via een andere beleggingsonderneming instructies of orders van een cliënt ontvangt, blijft verantwoordelijk voor het op basis van bovenbedoelde gegevens of aanbevelingen verlenen van de dienst of sluiten van de transactie in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van deze titel.

Artikel 27

Verplichting om orders tegen de voor de cliënt voordeligste voorwaarden uit te voeren

1.   De lidstaten schrijven voor dat beleggingsondernemingen toereikende maatregelen nemen om bij het uitvoeren van orders het best mogelijke resultaat voor hun cliënten te behalen, rekening houdend met de prijs, de kosten, de snelheid, de waarschijnlijkheid van uitvoering en afwikkeling, de omvang, de aard en alle andere voor de uitvoering van de order relevante aspecten. In geval van een specifieke instructie van de cliënt is de beleggingsonderneming evenwel verplicht de order volgens die specifieke instructie uit te voeren.

Wanneer een beleggingsonderneming een order voor rekening van een cliënt uitvoert, wordt voor de bepaling van het best mogelijke resultaat uitgegaan van de totale tegenprestatie, die bestaat uit de prijs van het financiële instrument en de uitvoeringskosten, die alle uitgaven omvatten die ten laste komen van de cliënt en rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de order, zoals vergoedingen aan de plaats van uitvoering, clearing- en afwikkelingsvergoedingen en alle andere vergoedingen die worden betaald aan derden die bij de uitvoering van de order zijn betrokken.

Om een optimale uitvoering in overeenstemming met de eerste alinea te realiseren wanneer er meer dan een concurrerend platform is om een order voor een financieel instrument uit te voeren, wordt met het oog op een analyse en vergelijking van de resultaten die voor de cliënt zouden worden behaald bij uitvoering van de order op elk van de in het uitvoeringsbeleid van de beleggingsonderneming genoemde plaatsen van uitvoering die deze order kunnen uitvoeren, in deze analyse met de eigen provisies en de kosten voor de uitvoering van de order op elk van de in aanmerking komende plaatsen van uitvoering rekening gehouden.

2.   Een beleggingsonderneming ontvangt geen beloning, korting of niet-geldelijke tegemoetkoming voor de routering van orders van cliënten naar een bepaald handelsplatform of plaats van uitvoering hetgeen in strijd zou zijn met de vereisten inzake belangenconflicten of „inducements” zoals bepaald in lid 1 van dit artikel, artikel 16, lid 3, en de artikelen 23 en 24.

3.   De lidstaten schrijven voor dat voor financiële instrumenten die onder de handelsverplichting opgenomen in artikelen 23 en 28 van Verordening (EU) nr. 600/2014 vallen, elk handelsplatform en elke beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling, en voor andere financiële instrumenten elke plaats van uitvoering, ten minste jaarlijks kosteloos gegevens over de kwaliteit van de uitvoering van transacties op de betrokken plaats openbaar maken, en dat de beleggingsonderneming na de uitvoering van een transactie voor rekening van een cliënt de cliënt meedeelt waar de order werd uitgevoerd. De periodieke rapporten bevatten bijzonderheden over de prijs, de kosten, de snelheid en de waarschijnlijkheid van uitvoering met betrekking tot individuele financiële instrumenten.

4.   De lidstaten schrijven voor dat beleggingsondernemingen doeltreffende regelingen vaststellen en handhaven om aan lid 1 te voldoen. De lidstaten schrijven met name voor dat beleggingsondernemingen een beleid inzake orderuitvoering vaststellen en toepassen dat de beleggingsondernemingen in staat stelt om voor de orders van hun cliënten het best mogelijke resultaat te behalen overeenkomstig het bepaalde in lid 1.

5.   Het orderuitvoeringsbeleid omvat voor elke klasse van financiële instrumenten, informatie over de verschillende plaatsen waar de beleggingsonderneming de orders van haar cliënten uitvoert en de factoren die de keuze van de plaats van uitvoering beïnvloeden. Het omvat ten minste de plaatsen van uitvoering die de beleggingsonderneming in staat stellen om consistent het best mogelijke resultaat voor de uitvoering van orders van cliënten te behalen.

De lidstaten schrijven voor dat beleggingsondernemingen hun cliënten deugdelijke informatie over hun orderuitvoeringsbeleid verstrekken. In die informatie wordt duidelijk, voldoende nauwkeurig en op een voor cliënten gemakkelijk te begrijpen wijze uitgelegd hoe de onderneming orders voor de cliënt zal uitvoeren. De lidstaten schrijven voor dat beleggingsondernemingen vooraf de instemming van hun cliënten met hun orderuitvoeringsbeleid verkrijgen.

De lidstaten schrijven voor dat wanneer het orderuitvoeringsbeleid voorziet in de mogelijkheid om orders buiten een handelsplatform uit te voeren, de beleggingsondernemingen hun cliënten of potentiële cliënten met name van deze mogelijkheid op de hoogte brengen. De lidstaten schrijven voor dat beleggingsondernemingen de uitdrukkelijke toestemming van hun cliënten verkrijgen alvorens orders van cliënten buiten een handelsplatform uit te voeren. De beleggingsonderneming kan deze toestemming hetzij in de vorm van een algemene overeenkomst, hetzij met betrekking tot afzonderlijke transacties verkrijgen.

6.   De lidstaten schrijven voor dat beleggingsondernemingen die orders van cliënten uitvoeren, jaarlijks voor elke categorie financiële instrumenten een overzicht opstellen van de belangrijkste vijf plaatsen van uitvoering in termen van handelsvolumes waar zij tijdens het voorgaande jaar orders van cliënten hebben uitgevoerd en dat overzicht openbaar maken en informatie over de kwaliteit van de uitvoering.

7.   De lidstaten schrijven voor dat beleggingsondernemingen die orders van cliënten uitvoeren, toezicht houden op de doeltreffendheid van hun regelingen en beleid voor orderuitvoering om in voorkomend geval mogelijke tekortkomingen te identificeren en te corrigeren. Zij dienen met name op gezette tijden na te gaan of de in het orderuitvoeringsbeleid opgenomen plaatsen van uitvoering tot het best mogelijke resultaat voor de cliënt leiden dan wel of zij hun uitvoeringsregelingen moeten wijzigen, rekening houdend met, onder andere, de informatie gepubliceerd uit hoofde van de leden 3 en 6. De lidstaten schrijven voor dat beleggingsondernemingen de cliënten met wie zij een doorlopende cliëntenrelatie hebben, kennis geven van wezenlijke wijzigingen in hun orderuitvoeringsregelingen of hun orderuitvoeringsbeleid.

8.   De lidstaten schrijven voor dat beleggingsondernemingen hun cliënten desgevraagd kunnen aantonen dat zij hun orders hebben uitgevoerd in overeenstemming met het orderuitvoeringsbeleid van de beleggingsonderneming en de bevoegde autoriteit desgevraagd kunnen aantonen onderhavig artikel te hebben nageleefd.

9.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)

de criteria ter bepaling van het relatieve gewicht van de verschillende factoren die overeenkomstig lid 1 in aanmerking kunnen worden genomen om het best mogelijke resultaat te bepalen, rekening houdend met de omvang en de soort van de order en met de vraag of de cliënt een particuliere belegger dan wel een professionele cliënt is;

b)

factoren die een beleggingsonderneming in aanmerking kan nemen bij de toetsing van haar uitvoeringsregelingen en van de omstandigheden waarin wijzigingen in die regelingen aangewezen zouden kunnen zijn; meer bepaald de factoren aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke plaatsen van uitvoering de beleggingsondernemingen in staat stellen om consistent het best mogelijke resultaat te bereiken bij de uitvoering van de orders van de cliënten;

c)

de aard en de omvang van de informatie over het orderuitvoeringsbeleid die overeenkomstig lid 5 aan de cliënten moet worden verstrekt.

10.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen teneinde:

a)

de specifieke inhoud, de vorm en de periodiciteit van de overeenkomstig lid 3 openbaar te maken gegevens over de kwaliteit van de uitvoering, rekening houdend met de categorie waartoe de betrokken plaats van uitvoering en het betrokken financieel instrument behoren;

b)

de inhoud en vorm van de informatie die beleggingsondernemingen overeenkomstig lid 6, openbaar moeten maken.

ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 28

Regels voor de verwerking van orders van cliënten

1.   De lidstaten schrijven voor dat beleggingsondernemingen met een vergunning om orders voor rekening van cliënten uit te voeren, procedures en regelingen toepassen die een onmiddellijke, billijke en spoedige uitvoering van orders van cliënten garanderen ten opzichte van orders van andere cliënten of de handelsposities van de beleggingsonderneming.

Deze procedures of regelingen moeten een beleggingsonderneming in staat stellen om voor het overige vergelijkbare orders van cliënten overeenkomstig het tijdstip van ontvangst uit te voeren.

2.   De lidstaten schrijven voor dat ingeval een limietorder van een cliënt inzake tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten, of op een handelsplatform verhandelde aandelen die onder de heersende marktomstandigheden niet onmiddellijk wordt uitgevoerd, de beleggingsonderneming, tenzij de cliënt uitdrukkelijk andere instructies geeft, maatregelen neemt om tot een zo spoedig mogelijke uitvoering van die order bij te dragen door de bewuste limietorder van de cliënt onmiddellijk op zodanige wijze openbaar te maken dat andere marktdeelnemers daar gemakkelijk toegang toe kunnen krijgen. De lidstaten kunnen besluiten dat een beleggingsonderneming deze verplichting naleeft door de limietorder van de cliënt aan een handelsplatform door te geven. De lidstaten bepalen dat de bevoegde autoriteiten ontheffing kunnen verlenen van de verplichting tot openbaarmaking van een limietorder die van aanzienlijke omvang is in verhouding tot de normale marktomvang overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EU) nr. 600/2014.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter omschrijving van:

a)

de voorwaarden en aard van de procedures en regelingen die resulteren in een onmiddellijke, billijke en vlotte uitvoering van orders van cliënten en de situaties waarin of categorieën transacties waarvoor beleggingsondernemingen redelijkerwijs van onmiddellijke uitvoering van orders mogen afwijken teneinde voordeliger voorwaarden voor hun cliënt(en) te bedingen;

b)

de verschillende methoden die een beleggingsonderneming kan volgen om te voldoen aan haar verplichting om niet onmiddellijk uitvoerbare limietorders van cliënten op de markt bekend te maken.

Artikel 29

Verplichtingen van beleggingsondernemingen wanneer zij verbonden agenten aanwijzen

1.   De lidstaten staan een beleggingsonderneming toe verbonden agenten aan te wijzen om de diensten van de beleggingsonderneming te promoten, naar orders te dingen of orders van cliënten of potentiële cliënten te ontvangen en door te geven, financiële instrumenten te plaatsen en advies te verstrekken in verband met deze financiële instrumenten en diensten die door deze beleggingsonderneming worden aangeboden.

2.   De lidstaten schrijven voor dat ingeval een beleggingsonderneming besluit een verbonden agent aan te wijzen, die beleggingsonderneming volledig en onvoorwaardelijk verantwoordelijk blijft voor elke handeling of elk verzuim van de verbonden agent die voor rekening van de beleggingsonderneming optreedt. De lidstaten schrijven voor dat de beleggingsonderneming erop toeziet dat een verbonden agent kenbaar maakt in welke hoedanigheid hij optreedt en welke beleggingsonderneming hij vertegenwoordigt wanneer hij contact opneemt of voordat hij zaken doet met een cliënt of potentiële cliënt.

De lidstaten kunnen in overeenstemming met artikel 16, leden 6, 8 en 9, toestaan dat verbonden agenten die op hun grondgebied in een register zijn ingeschreven, geld en/of financiële instrumenten van cliënten houden voor rekening en onder de volledige verantwoordelijkheid van de beleggingsonderneming waarvoor zij optreden binnen hun grondgebied of, in het geval van een grensoverschrijdende transactie, binnen het grondgebied van een lidstaat die toestaat dat een verbonden agent geld van cliënten houdt.

De lidstaten schrijven voor dat beleggingsondernemingen de werkzaamheden van hun verbonden agenten controleren om te waarborgen dat zij zich doorlopend aan deze richtlijn houden wanneer zij met verbonden agenten werken.

3.   Verbonden agenten worden ingeschreven in het openbaar register in de lidstaat waar zij gevestigd zijn. ESMA publiceert op haar website verwijzingen of hyperlinks naar de openbare registers die uit hoofde van dit artikel zijn aangelegd door de lidstaten die besluiten beleggingsondernemingen toe te staan om verbonden agenten aan te wijzen.

De lidstaten dragen er zorg voor dat de inschrijving van verbonden agenten in het openbaar register slechts mogelijk is wanneer is vastgesteld dat zij voldoende betrouwbaar zijn en dat zij over passende algemene, zakelijke en beroepskennis en bekwaamheid beschikken om in staat te zijn de beleggings- of nevendienst te verlenen en alle relevante informatie betreffende de aangeboden dienst accuraat aan de cliënt of potentiële cliënt mede te delen.

De lidstaten kunnen besluiten dat, onderworpen aan passend toezicht, beleggingsondernemingen kunnen nagaan of de door hen aangewezen verbonden agenten als voldoende betrouwbaar bekend staan en over de kennis en bekwaamheid beschikken als bedoeld in de tweede alinea.

Het register wordt regelmatig bijgewerkt. Het kan worden geraadpleegd door het publiek.

4.   De lidstaten schrijven voor dat beleggingsondernemingen die verbonden agenten aanwijzen afdoende maatregelen treffen ter voorkoming van eventuele negatieve gevolgen die de niet onder deze richtlijn vallende werkzaamheden van de verbonden agent kunnen hebben voor de werkzaamheden die de verbonden agent voor rekening van de beleggingsonderneming verricht.

De lidstaten kunnen de bevoegde autoriteiten toestaan samen te werken met beleggingsondernemingen en kredietinstellingen, hun verenigingen en andere entiteiten bij de registerinschrijving van verbonden agenten en bij het toezien op de naleving van de in lid 3 gestelde eisen door de verbonden agenten. Meer bepaald kunnen verbonden agenten in het register worden ingeschreven door beleggingsondernemingen, kredietinstellingen of hun verenigingen en andere entiteiten onder het toezicht van de bevoegde autoriteit.

5.   De lidstaten schrijven voor dat beleggingsondernemingen uitsluitend verbonden agenten aanwijzen die in de in lid 3 bedoelde openbare registers zijn ingeschreven.

6.   De lidstaten kunnen bepalingen vaststellen of aanhouden die de in dit artikel gestelde eisen aanscherpen of daaraan eisen toevoegen voor in hun rechtsgebied ingeschreven verbonden agenten.

Artikel 30

Transacties met in aanmerking komende tegenpartijen

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat beleggingsondernemingen met een vergunning om orders voor rekening van cliënten en/of voor eigen rekening uit te voeren en/of orders te ontvangen en door te geven, transacties met in aanmerking komende tegenpartijen mogen tot stand brengen of sluiten zonder dat zij ertoe gehouden zijn met betrekking tot deze transacties of met betrekking tot rechtstreeks met deze transacties verband houdende nevendiensten de verplichtingen van de artikelen 24, met uitzondering van leden 4 en 5, 25, met uitzondering van lid 6, artikel 27 en van artikel 28, lid 1, na te komen.

De lidstaten zorgen ervoor dat beleggingsondernemingen in hun relatie met in aanmerking komende tegenpartijen op eerlijke, billijke en professionele wijze optreden en tevens communiceren op een wijze die correct, duidelijk en niet misleidend is, rekening houdend met de aard van de in aanmerking komende tegenpartij en van haar bedrijfsactiviteiten.

2.   Voor de toepassing van dit artikel erkennen de lidstaten als in aanmerking komende tegenpartijen beleggingsondernemingen, kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen, icbe’s en de beheermaatschappijen daarvan, pensioenfondsen en de beheermaatschappijen daarvan, andere krachtens wetgeving van de Unie of het nationale recht van een lidstaat vergunninghoudende of gereglementeerde financiële instellingen, nationale regeringen en hun diensten, met inbegrip van de overheidsinstanties die op nationaal niveau belast zijn met het beheer van de overheidsschuld, centrale banken en supranationale organisaties.

Classificatie als in aanmerking komende tegenpartij overeenkomstig de vorige alinea laat het recht van deze entiteiten onverlet om te verzoeken dat zij, in het algemeen dan wel per transactie, worden behandeld als cliënten waarvan de zakelijke betrekkingen met de beleggingsonderneming onderworpen zijn aan de artikelen 24, 25, 27 en 28.

3.   Als in aanmerking komende tegenpartijen kunnen ook door de lidstaten worden erkend andere ondernemingen die voldoen aan welbepaalde evenredige vereisten, met inbegrip van kwantitatieve drempels. In geval van een transactie waarbij de potentiële tegenpartijen in verschillende rechtsgebieden gevestigd zijn, richt de beleggingsonderneming zich naar de status van de andere onderneming zoals deze is vastgelegd op grond van het recht of de maatregelen van de lidstaat waar deze onderneming gevestigd is.

De lidstaten zorgen ervoor dat een beleggingsonderneming die overeenkomstig lid 1 met dergelijke ondernemingen transacties sluit, van de potentiële tegenpartij de uitdrukkelijke bevestiging verkrijgt dat zij ermee instemt als in aanmerking komende tegenpartij te worden behandeld. De lidstaten staan beleggingsondernemingen toe deze bevestiging in een algemene overeenkomst dan wel per transactie te verkrijgen.

4.   Als in aanmerking komende tegenpartijen kunnen ook door de lidstaten worden erkend entiteiten van derde landen die te vergelijken zijn met de in lid 2 bedoelde categorieën van entiteiten.

Als in aanmerking komende tegenpartijen kunnen ook door de lidstaten worden erkend ondernemingen van derde landen als de in lid 3 bedoelde, onder dezelfde voorwaarden en vereisten als bepaald in lid 3.

5.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter omschrijving van:

a)

de procedures voor verzoeken om uit hoofde van lid 2 als cliënt te worden behandeld;

b)

de procedures voor het verkrijgen van de uitdrukkelijke instemming van potentiële tegenpartijen uit hoofde van lid 3;

c)

de vooraf bepaalde evenredige vereisten, met inbegrip van kwantitatieve drempels, die het mogelijk maken een onderneming als in aanmerking komende tegenpartij te beschouwen uit hoofde van lid 3.

Afdeling 3

Markttransparantie en -integriteit

Artikel 31

Toezien op de naleving van de regels van de MTF of de OTF en van andere wettelijke verplichtingen

1.   De lidstaten schrijven voor dat beleggingsondernemingen en marktexploitanten die een MTF of een OTF exploiteren, voor de MTF of de OTF doeltreffende regelingen en procedures vaststellen en handhaven om stelselmatig toe te zien op de naleving van de regels van die instelling door hun leden of deelnemers of gebruikers. Beleggingsondernemingen en marktexploitanten die een MTF of een OTF exploiteren, waken over de door hun leden of deelnemers of gebruikers volgens hun systemen verzonden orders met inbegrip van annuleringen en verrichte transacties opdat inbreuken op deze regels, handelsvoorwaarden die de ordelijke werking van de markt verstoren, gedragingen die kunnen wijzen op praktijken die verboden zijn uit hoofde van Verordening (EU) nr. 596/2014 of systeemverstoringen in verband met een financieel instrument kunnen worden onderkend, en zij zetten de nodige middelen in om ervoor te zorgen dat dit toezicht doeltreffend is.

2.   De lidstaten verlangen van beleggingsondernemingen en marktexploitanten die een MTF of een OTF exploiteren, dat zij de voor die MTF of OTF bevoegde autoriteit onmiddellijk in kennis stellen van ernstige inbreuken op haar regels, handelsvoorwaarden die de ordelijke werking van de markt verstoren of gedragingen die kunnen wijzen op praktijken die verboden zijn uit hoofde van Verordening (EU) nr. 596/2014 of systeemverstoringen in verband met een financieel instrument.

De bevoegde autoriteiten van de beleggingsondernemingen en marktexploitanten die een MTF of een OTF exploiteren, stellen ESMA en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten in kennis van de in de eerste linea bedoelde informatie.

Wat betreft gedragingen die kunnen wijzen op praktijken die verboden zijn uit hoofde van Verordening (EU) nr. 596/2014, moet een bevoegde autoriteit ervan overtuigd zijn dat een dergelijke praktijk plaatsvindt of heeft plaatsgevonden, voordat zij de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten en ESMA op de hoogte stelt.

3.   De lidstaten schrijven tevens voor dat beleggingsondernemingen en marktexploitanten die een MTF of een OTF exploiteren, ook onverwijld de in lid 2 bedoelde informatie verstrekken aan de bevoegde autoriteit voor het onderzoeken en vervolgen van gevallen van marktmisbruik en dat zij deze autoriteit hun volledige medewerking verlenen bij het onderzoeken en vervolgen van gevallen van marktmisbruik welke zich in of via hun systemen hebben voorgedaan.

4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de omstandigheden waarin een verplichting tot informatieverstrekking ontstaat zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel.

Artikel 32

Opschorting van de handel in financiële instrumenten en uitsluiting van financiële instrumenten van de handel op een MTF of een OTF

1.   Onverminderd het krachtens artikel 69, lid 2, aan de bevoegde autoriteit verleende recht om de opschorting van de handel in een financieel instrument of de uitsluiting van een financieel instrument van de handel te verlangen, kan een beleggingsonderneming of een marktexploitant die een MTF of een OTF exploiteert, de handel in een financieel instrument opschorten of een financieel instrument van de handel uitsluiten wanneer dit instrument niet langer aan de regels van de MTF of de OTF voldoet, tenzij een dergelijke opschorting of uitsluiting de belangen van de beleggers of het ordelijk functioneren van de markt aanzienlijk zou kunnen schaden.

2.   De lidstaten schrijven voor dat een beleggingsonderneming of een marktexploitant die een MTF of een OTF exploiteert en die de handel in een financieel instrument opschort of een financieel instrument van de handel uitsluit, hetzelfde doet met de in de punten 4 tot en met 10 van deel C van bijlage I bij deze richtlijn bedoelde derivaten die verband houden met dat financiële instrument of daarnaar verwijzen indien dit noodzakelijk is ter ondersteuning van de doelstellingen van de opschorting of uitsluiting van het onderliggende financiële instrument. De beleggingsonderneming of marktexploitant die een MTF of een OTF exploiteert maakt deze beslissing over de opschorting of uitsluiting van het financiële instrument en van eventuele hiermee verband houdende derivaten openbaar en stelt de bevoegde autoriteit in kennis van de beslissingen in kwestie.

De bevoegde autoriteit, uit wier rechtsgebied de opschorting of uitsluiting afkomstig is, schrijft voor dat gereglementeerde markten, andere MTF’s, andere OTF’s en beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling, die binnen haar rechtsgebied vallen en handelen in hetzelfde financiële instrument of de in de punten 4 tot en met 10 van deel C van bijlage I bij deze richtlijn bedoelde derivaten die verband houden met dat financiële instrument of daarnaar verwijzen, eveneens de handel in dat financiële instrument opschorten of dat financiële instrument uitsluiten van de handel, indien de opschorting of uitsluiting te wijten is aan vermoedelijk marktmisbruik, een overnamebod of het niet openbaar maken van voorwetenschap over de emittent of het financiële instrument in strijd met de artikelen 7 en 17 van Verordening (EU) nr. 596/2014 behalve indien een dergelijke maatregel de belangen van de beleggers of het ordelijk functioneren van de markt aanzienlijk zou kunnen schaden.

De bevoegde autoriteit maakt een dergelijk besluit onmiddellijk bekend en stelt ESMA en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten daarvan onmiddellijk in kennis.

De in kennis gestelde bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten schrijven voor dat gereglementeerde markten, andere MTF’s, andere OTF’s en beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling, die binnen hun rechtsgebied vallen en handelen in hetzelfde financiële instrument of in de punten 4 tot en met 10 van deel C van bijlage I bedoelde derivaten die verhand houden met dat financiële instrument of daarnaar verwijzen, eveneens de handel in dat financiële instrument opschorten of dat financiële instrument uitsluiten van de handel, indien de opschorting of uitsluiting te wijten is aan vermoedelijk marktmisbruik, een overnamebod of het niet openbaar maken van voorwetenschap over de emittent of het financieel instrument in strijd met de artikelen 7 en 17 van Verordening (EU) nr. 596/2014, behalve indien een dergelijke opschorting of uitsluiting de belangen van de beleggers of het ordelijk functioneren van de markt aanzienlijk zou kunnen schaden.

Elke in kennis gestelde bevoegde autoriteit deelt haar besluit mee aan ESMA en aan andere bevoegde autoriteiten, alsook een toelichting indien niet is besloten tot opschorting of uitsluiting van de handel van het financiële instrument of de in bijlage I, deel C, punten 4 tot en met 10, bedoelde derivaten die verband houden met dat financiële instrument of daarnaar verwijzen.

Dit lid is ook van toepassing bij opheffing van de opschorting of uitsluiting van de handel van het financiële instrument of de in de punten 4 tot en met 10 van deel C van bijlage I bedoelde derivaten die verband houden met dat financiële instrument of daarnaar verwijzen.

De in dit lid bedoelde kennisgevingsprocedure is ook van toepassing in het geval dat het besluit tot opschorting of uitsluiting van de handel van een financieel instrument of van de in bijlage I, deel C, punten 4 tot en met 10, bedoelde derivaten die verband houden met dat financiële instrument of daarnaar verwijzen, wordt genomen door de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 69, lid 2, punten m) en n).

Teneinde te waarborgen dat de verplichting om de handel in dergelijke derivaten op te schorten of deze van de handel uit te sluiten evenredig wordt toegepast ontwikkeltESMA ontwerpen van technische reguleringsnormen om nader te specificeren in welke gevallen het verband tussen een in bijlage I, deel C, punten 4 tot en met 10, als bedoeld derivaat dat verband houdt met of verwijst naar een financieel instrument waarin de handel in opgeschort of die van de handel is uitgesloten, en het oorspronkelijke financiële instrument zodanig is dat de handel in het derivaat ook moet worden opgeschort of dat het derivaat ook van de handel moet worden uitgesloten, teneinde de doelstellingen van de opschorting of uitsluiting van het onderliggende financiële instrument te verwezenlijken.

ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

3.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen ter specificatie van de vorm en timing van de mededelingen en de openbaarmaking als bedoeld in lid 2.

ESMA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 3 januari 2016 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van in lid 1 van dit artikel bedoelde situaties waarin de belangen van de beleggers of het ordelijk functioneren van de markt aanzienlijk worden geschaad.

Afdeling 4

Mkb-markten

Artikel 33

Mkb-groeimarkten

1.   De lidstaten bepalen dat de exploitant van een MTF bij de bevoegde autoriteit van zijn lidstaat van herkomst een aanvraag kan indienen om de MTF als een mkb-groeimarkt te laten registreren.

2.   De lidstaten bepalen dat de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst de MTF als een mkb-groeimarkt kan registreren indien zij een aanvraag als bedoeld in lid 1 ontvangt en ervan overtuigd is dat met betrekking tot de MTF aan de vereisten van lid 3 is voldaan.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat voor de MTF effectieve regels, systemen en procedures gelden die waarborgen dat aan het volgende is voldaan:

a)

ten minste 50 % van de emittenten waarvan de financiële instrumenten tot de handel op de MTF zijn toegelaten, zijn kleine en middelgrote ondernemingen op het tijdstip dat de MTF als mkb-groeimarkt wordt geregistreerd en in elk daaropvolgend kalenderjaar;

b)

er zijn passende criteria vastgesteld voor de initiële en doorlopende toelating tot de handel op de markt van financiële instrumenten van emittenten;

c)

bij de initiële toelating van financiële instrumenten tot de handel op de markt is er voldoende informatie openbaar gemaakt opdat beleggers met kennis van zaken kunnen beslissen om al dan niet in de instrumenten te beleggen, doordat bij een openbare aanbieding in samenhang met de aanvankelijke toelating tot de handel van het financiële instrument op de MTF is overgegaan tot de publicatie van ofwel een geëigend toelatingsdocument, ofwel een prospectus indien de vereisten die zijn vastgesteld in Richtlijn 2003/71/EG van toepassing zijn;

d)

er is sprake van een passende doorlopende periodieke financiële verslaggeving door of namens een emittent op de markt, bijvoorbeeld in de vorm van door een auditor geverifieerde jaarverslagen;

e)

emittenten op de markt zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, punt 21, van Verordening (EU) nr. 596/2014, personen met leidinggevende verantwoordelijkheden binnen de emittent zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, punt 25, van Verordening (EU) nr. 596/2014 en nauw met deze personen gelieerde personen zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, punt 26, van Verordening (EU) nr. 596/2014 voldoen aan de relevante vereisten die krachtens Verordening (EU) nr. 596/2014 op hen van toepassing zijn;

f)

de wettelijk verplichte informatie over emittenten op de markt wordt opgeslagen en publiekelijk verspreid;

g)

er bestaat doeltreffende interne beheersing die erop gericht is marktmisbruik op de markt te voorkomen en op te sporen zoals bij Verordening (EU) nr. 596/2014 is voorgeschreven.

4.   De criteria van lid 3 laten onverlet dat de beleggingsonderneming of de marktexploitant die een MTF exploiteert, moet voldoen aan alle andere voor de exploitatie van MTF’s relevante verplichtingen die in deze richtlijn zijn neergelegd. Evenmin beletten zij de beleggingsonderneming of de marktexploitant die de MTF exploiteert, aanvullende eisen te stellen naast die welke in genoemd lid zijn neergelegd.

5.   De lidstaten bepalen dat de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst in één van de volgende gevallen de registratie van een MTF als een mkb-groeimarkt kan doorhalen:

a)

de beleggingsonderneming of de marktexploitant die de markt exploiteert, verzoekt om de doorhaling van zijn registratie als mkb-groeimarkt;

b)

de MTF voldoet niet langer aan de vereisten van lid 3.

6.   De lidstaten schrijven voor dat als een bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst overeenkomstig dit artikel een MTF als een mkb-groeimarkt registreert of de registratie van een MTF als een mkb-groeimarkt doorhaalt, zij ESMA zo spoedig mogelijk daarvan in kennis stelt. ESMA maakt een lijst van mkb-groeimarkten op haar website bekend en houdt deze actueel.

7.   De lidstaten schrijven voor dat als een financieel instrument van een emittent tot de handel op een mkb-groeimarkt wordt toegelaten, het financiële instrument ook op een andere mkb-groeimarkt mag worden verhandeld, maar alleen indien de emittent hiervan op de hoogte is gebracht en hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt. In een dergelijk geval geldt voor de emittent echter geen enkele verplichting ten aanzien van de corporate governance of de initiële, doorlopende of incidentele informatieverstrekking met betrekking tot laatstgenoemde mkb-groeimarkt.

8.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot maatregelen ter verdere specificatie van de vereisten die zijn vastgesteld in lid 3 van dit artikel. Bij de vaststelling van deze maatregelen wordt ermee rekening gehouden dat een hoog niveau van beleggersbescherming moet worden gehandhaafd ter bevordering van het vertrouwen van beleggers in de betrokken markten, terwijl tegelijkertijd de administratieve lasten voor de emittenten op de markt tot een minimum moeten worden beperkt, alsook dat registraties niet worden geweigerd of doorgehaald als gevolg van het louter tijdelijk niet-nakomen van de voorwaarden in lid 3, onder a), van dit artikel.

HOOFDSTUK III

Rechten van beleggingsondernemingen

Artikel 34

Vrij verlenen van beleggingsdiensten en verrichten van beleggingsactiviteiten

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat een beleggingsonderneming waaraan door de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat vergunning is verleend en waarop door deze autoriteiten toezicht wordt uitgeoefend overeenkomstig het bepaalde in deze richtlijn, en met betrekking tot kredietinstellingen overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 2013/36/EU, op hun grondgebied vrij beleggingsdiensten en/of beleggingsactiviteiten alsmede nevendiensten kunnen verlenen of verrichten, mits deze diensten en activiteiten onder de vergunning vallen. Nevendiensten mogen alleen tezamen met een beleggingsdienst en/of een beleggingsactiviteit worden verleend of verricht.

De lidstaten mogen aan een dergelijke beleggingsonderneming of kredietinstelling geen aanvullende verplichtingen opleggen in verband met de aangelegenheden die door deze richtlijn worden bestreken.

2.   Elke beleggingsonderneming die voor de eerste maal diensten of activiteiten op het grondgebied van een andere lidstaat wil verlenen of verrichten of die het assortiment aldaar verleende diensten of verrichte activiteiten wenst uit te breiden, verstrekt de bevoegde autoriteiten van haar lidstaat van herkomst de volgende informatie:

a)

de lidstaat waarin zij voornemens is werkzaamheden uit te oefenen;

b)

een programma van werkzaamheden waarin met name wordt aangegeven welke beleggingsdiensten en/of beleggingsactiviteiten alsmede nevendiensten zij voornemens is te verlenen of te verrichten op het grondgebied van die lidstaat, alsook of zij van plan is dit te doen door gebruik te maken van verbonden agenten die in haar lidstaat van herkomst zijn gevestigd. Ingeval een beleggingsonderneming van plan is van verbonden agenten gebruik te maken, deelt zij de bevoegde autoriteit van haar lidstaat van herkomst de identiteitsgegevens van deze verbonden agenten mee.

Ingeval een beleggingsonderneming voornemens is gebruik te maken van in haar lidstaat van herkomst gevestigde verbonden agenten op het grondgebied van de lidstaat waar zij van plan is diensten te verlenen, deelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de beleggingsonderneming, uiterlijk een maand na ontvangst van alle informatie, aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst die overeenkomstig artikel 79, lid 1, als contactpunt is aangewezen, de identiteitsgegevens mee van de verbonden agenten die de beleggingsonderneming voornemens is te gebruiken om in die lidstaat beleggingsdiensten te verlenen en beleggingsactiviteiten te verrichten. De lidstaat van ontvangst maakt die informatie openbaar. ESMA kan toegang tot die informatie verzoeken in overeenstemming met de procedure en volgens de voorwaarden die zijn beschreven in artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

3.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst doet deze informatie binnen een maand na de ontvangst ervan toekomen aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst die overeenkomstig artikel 79, lid 1, als contactpunt is aangewezen, waarna de beleggingsonderneming kan aanvangen met het verlenen van de betrokken beleggingsdiensten en het verrichten van de betrokken beleggingsactiviteiten in de lidstaat van ontvangst.

4.   In geval van wijziging van de overeenkomstig lid 2 verstrekte gegevens stelt de beleggingsonderneming de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst schriftelijk van de desbetreffende wijziging in kennis, zulks ten minste een maand voordat de wijziging plaatsvindt. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst in kennis van deze wijziging.

5.   Elke kredietinstelling die overeenkomstig lid 1 beleggingsdiensten of -activiteiten en nevendiensten wil verlenen of verrichten via verbonden agenten, deelt de bevoegde autoriteit van haar lidstaat van herkomst de identiteitsgegevens van deze verbonden agenten mee.

Ingeval de kredietinstelling voornemens is gebruik te maken van in haar lidstaat van herkomst gevestigde verbonden agenten op het grondgebied van de lidstaat waar zij van plan is diensten te verlenen, deelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de kredietinstelling, uiterlijk een maand na ontvangst van alle informatie, aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst die overeenkomstig artikel 79, lid 1, als contactpunt is aangewezen, de identiteitsgegevens mee van de verbonden agenten die de kredietinstelling voornemens is te gebruiken om diensten in die lidstaat te verlenen. De lidstaat van ontvangst maakt die informatie openbaar.

6.   Zonder aanvullende wettelijke of bestuursrechtelijke eisen te stellen, staan de lidstaten beleggingsondernemingen en marktexploitanten uit andere lidstaten die MTF’s en OTF’s exploiteren, toe om op hun grondgebied passende voorzieningen te treffen waardoor op hun grondgebied gevestigde gebruikers, leden of deelnemers op afstand, beter in staat zijn toegang te krijgen tot deze markten en erop te handelen.

7.   De beleggingsonderneming of de marktexploitant die een MTF of een OTF exploiteert, deelt aan de bevoegde autoriteit van zijn lidstaat van herkomst mee in welke lidstaat zij voornemens is dergelijke voorzieningen te treffen. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst deelt deze informatie binnen een maand mee aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de MTF of de OTF voornemens is dergelijke voorzieningen te treffen.

De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de MTF deelt, op verzoek van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst van de MTF, onverwijld de identiteitsgegevens mee van de leden of deelnemers op afstand van de in die lidstaat gevestigde MTF.

8.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen om nader te bepalen welke informatie overeenkomstig de leden 2, 4, 5 en 7 moet worden verstrekt.

ESMA legt die ontwerpen van regelgevende technische normen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

9.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen met het oog op de vaststelling van de standaardformulieren, templates en procedures voor de toezending van de informatie overeenkomstig de leden 3, 4, 5 en 7.

ESMA dient deze ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 31 december 2016 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 35

Vestiging van een bijkantoor

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat beleggingsdiensten en/of beleggingsactiviteiten alsmede nevendiensten overeenkomstig deze richtlijn en Richtlijn 2013/36/EU op hun grondgebied mogen worden verleend of verricht door te voorzien in het recht van vestiging, hetzij door vestiging van een bijkantoor of door het gebruik van een in een lidstaat gevestigde verbonden agent buiten haar lidstaat van herkomst, mits deze diensten en activiteiten onder de vergunning vallen die in de lidstaat van herkomst aan de beleggingsonderneming of de kredietinstelling is verleend. Nevendiensten mogen alleen tezamen met een beleggingsdienst en/of een beleggingsactiviteit worden verleend of verricht.

De lidstaten mogen, met uitzondering van krachtens lid 8 toegestane eisen, geen aanvullende eisen inzake de organisatie en exploitatie van het bijkantoor stellen met betrekking tot de aangelegenheden die door deze richtlijn worden bestreken.

2.   De lidstaten verlangen dat een beleggingsonderneming die een bijkantoor op het grondgebied van een andere lidstaat wenst te vestigen of gebruik wenst te maken van verbonden agenten die zijn gevestigd in een andere lidstaat waar zij geen bijkantoor heeft gevestigd, eerst de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis stelt en deze autoriteit de volgende gegevens verstrekt:

a)

de lidstaten op het grondgebied waarvan zij voornemens is een bijkantoor te vestigen, of de lidstaten waar zij geen bijkantoor heeft gevestigd maar voornemens is een beroep te doen op aldaar gevestigde verbonden agenten;

b)

een programma van werkzaamheden waarin onder meer de aangeboden beleggingsdiensten en/of beleggingsactiviteiten alsmede nevendiensten;

c)

indien zij een vestiging heeft, de organisatiestructuur van het bijkantoor waarbij wordt aangegeven of het bijkantoor voornemens is gebruik te maken van verbonden agenten en welke de identiteitsgegevens van deze verbonden agenten zijn;

d)

indien er een beroep wordt gedaan op verbonden agenten in een lidstaat waar een beleggingsonderneming geen bijkantoor heeft gevestigd, een beschrijving van het beoogde gebruik van de verbonden agent(en) en een organisatiestructuur, met opgave van rapportagelijnen, waarbij wordt aangegeven hoe de agent(en) in de bedrijfsstructuur van de beleggingsonderneming past (passen);

e)

het adres in de lidstaat van ontvangst waar documenten kunnen worden opgevraagd;

f)

de namen van de bestuurders van het bijkantoor of van de verbonden agent.

Ingeval een beleggingsonderneming buiten haar lidstaat van herkomst gebruik maakt van een in een lidstaat gevestigde verbonden agent, wordt die verbonden agent gelijkgesteld aan het bijkantoor indien er een is gevestigd, en wordt hij in elk geval onderworpen aan de in deze richtlijn opgenomen bepalingen betreffende bijkantoren.

3.   Tenzij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, gelet op de voorgenomen werkzaamheden, redenen heeft om te twijfelen aan de deugdelijkheid van de administratieve structuur of van de financiële positie van een beleggingsonderneming, doet zij binnen drie maanden na ontvangst van alle gegevens, mededeling van deze gegevens aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst die overeenkomstig artikel 79, lid 1, als contactpunt is aangewezen en stelt zij de betrokken beleggingsonderneming hiervan in kennis.

4.   Afgezien van de in lid 2 bedoelde gegevens doet de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst mededeling van de gegevens over het erkende compensatiestelsel waarvan de beleggingsonderneming lid is overeenkomstig Richtlijn 97/9/EG. Eventuele wijzigingen in de gegevens worden door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst gemeld.

5.   Wanneer de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst weigert de gegevens aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst te verstrekken, deelt zij de redenen van deze weigering binnen drie maanden na ontvangst van alle gegevens mede aan de betrokken beleggingsonderneming.

6.   Zodra een mededeling van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst is binnengekomen of wanneer deze binnen een termijn van ten hoogste twee maanden, te rekenen vanaf de datum van toezending van de mededeling door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, niet reageert, kan het bijkantoor gevestigd worden en met zijn werkzaamheden aanvangen.

7.   Elke kredietinstelling die gebruik wil maken van een verbonden agent die in een andere lidstaat dan haar lidstaat van herkomst is gevestigd om overeenkomstig deze richtlijn beleggingsdiensten en/of -activiteiten alsmede nevendiensten te verlenen of te verrichten, stelt de bevoegde autoriteit van haar lidstaat van herkomst daarvan in kennis en verstrekt haar de in lid 2 bedoelde gegevens.

Tenzij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst redenen heeft om te twijfelen aan de deugdelijkheid van de administratieve structuur of van de financiële positie van een kredietinstelling, doet zij binnen drie maanden na ontvangst van alle gegevens, mededeling van deze gegevens aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst die overeenkomstig artikel 79, lid 1, als contactpunt is aangewezen en stelt zij de betrokken kredietinstelling hiervan in kennis.

Wanneer de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst weigert de gegevens aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst te verstrekken, deelt zij de redenen van deze weigering binnen drie maanden na ontvangst van alle gegevens mede aan de betrokken kredietinstelling.

Zodra een mededeling van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst is binnengekomen of wanneer deze binnen een termijn van ten hoogste twee maanden, te rekenen vanaf de datum van toezending van de mededeling door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, niet reageert, kan de verbonden agent met zijn werkzaamheden aanvangen. Deze verbonden agent is onderworpen aan de bepalingen van deze richtlijn die op bijkantoren betrekking hebben.

8.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het bijkantoor gevestigd is, neemt de verantwoordelijkheid op zich om ervoor te zorgen dat de door het op zijn grondgebied gevestigde bijkantoor verleende diensten voldoen aan de eisen die in de artikelen 24, 25, 27 en 28 van deze richtlijn en de artikelen 14 tot en met 26 van Verordening (EU) nr. 600/2014 alsmede in de krachtens die bepalingen door de lidstaat van ontvangst genomen maatregelen indien toegestaan overeenkomstig artikel 24, lid 12, worden gesteld.

De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het bijkantoor is gevestigd heeft het recht om de door het bijkantoor getroffen regelingen aan een onderzoek te onderwerpen en de wijzigingen te verlangen die absoluut noodzakelijk zijn om de bevoegde autoriteit in staat te stellen de naleving van de verplichtingen die in de artikelen 24, 25, 27 en 28 van deze richtlijn en de artikelen 14 tot en met 26 van Verordening (EU) nr. 600/2014, alsmede in de krachtens die bepalingen genomen maatregelen zijn gesteld, af te dwingen met betrekking tot de op het grondgebied van die lidstaat door het bijkantoor verleende diensten en/of verrichte activiteiten.

9.   Elke lidstaat draagt er zorg voor dat, wanneer een beleggingsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, op zijn grondgebied een bijkantoor heeft gevestigd, de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de beleggingsonderneming, in het kader van de uitoefening van haar verantwoordelijkheden en na de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst daarvan in kennis te hebben gesteld, zelf in dat bijkantoor inspecties ter plaatse kan verrichten.

10.   In geval van wijziging van de overeenkomstig lid 2 verstrekte gegevens stelt de beleggingsonderneming ten minste één maand vóór de doorvoering van de wijziging de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst schriftelijk van deze wijziging in kennis. Ook de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst wordt door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van deze wijziging in kennis gesteld.

11.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen om nader te bepalen welke informatie overeenkomstig de leden 2, 4, 7 en 10 moet worden verstrekt.

ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

12.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen met het oog op de vaststelling van de standaardformulieren, templates en procedures voor de toezending van de informatie overeenkomstig de leden 3, 4, 7 en 10.

ESMA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 3 januari 2016 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 36

Toegang tot gereglementeerde markten

1.   De lidstaten schrijven voor dat beleggingsondernemingen uit andere lidstaten die een vergunning hebben gekregen om orders van cliënten uit te voeren of voor eigen rekening te handelen, het recht hebben om lid te worden van of toegang hebben tot de op hun grondgebied gevestigde gereglementeerde markten door middel van één van de volgende regelingen:

a)

rechtstreeks, door in de lidstaten van ontvangst een bijkantoor te vestigen;

b)

door lid op afstand te worden van of toegang op afstand te hebben tot de gereglementeerde markt zonder dat het nodig is in de lidstaat van herkomst van de gereglementeerde markt gevestigd te zijn, indien de handelsprocedures en -systemen van de desbetreffende markt geen fysieke aanwezigheid vergen voor het sluiten van transacties op de markt.

2.   De lidstaten leggen beleggingsondernemingen die van het uit hoofde van lid 1 verleende recht gebruikmaken, geen aanvullende regelgevende of administratieve verplichtingen op in verband met de aangelegenheden die door deze richtlijn worden bestreken.

Artikel 37

Toegang tot CTP-, clearing- en afwikkelingsfaciliteiten en het recht om een afwikkelingssysteem aan te wijzen

1.   Onverminderd de titels III, IV of V van Verordening (EU) nr. 648/2012 schrijven de lidstaten voor dat beleggingsondernemingen uit andere lidstaten het recht hebben direct en indirect toegang te krijgen tot CTP-, clearing- en afwikkelingssystemen op hun grondgebied voor de afhandeling van transacties in financiële instrumenten of het treffen van regelingen daarvoor.

De lidstaten schrijven voor dat de directe en indirecte toegang van deze beleggingsondernemingen tot dergelijke systemen onderworpen is aan dezelfde niet-discriminerende, transparante en objectieve criteria als die welke voor plaatselijke leden of deelnemers gelden. De lidstaten beperken het gebruik van deze systemen niet tot de clearing en afwikkeling van transacties in financiële instrumenten die op een handelsplatform op hun grondgebied zijn uitgevoerd.

2.   De lidstaten schrijven voor dat een gereglementeerde markt op hun grondgebied alle leden of deelnemers het recht verleent het systeem aan te wijzen voor de afwikkeling van de op de betrokken gereglementeerde markt verrichte transacties in financiële instrumenten, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

er bestaan zodanige koppelingen en voorzieningen tussen het aangewezen afwikkelingssysteem en enigerlei andere systemen en faciliteiten dat de efficiënte en economische afwikkeling van de transactie in kwestie gegarandeerd is;

b)

de voor het toezicht op de gereglementeerde markt bevoegde autoriteit bevestigt dat de technische voorwaarden voor de afwikkeling van op de betrokken gereglementeerde markt uitgevoerde transacties via een ander afwikkelingssysteem dan datgene dat door de gereglementeerde markt is aangewezen, een goede en ordelijke werking van de financiële markten mogelijk maken.

Deze beoordeling door de bevoegde autoriteit van de gereglementeerde markt doet niet af aan de bevoegdheden van de nationale centrale banken als toezichthouder van afwikkelingssystemen of van andere toezichthoudende autoriteiten die voor zulke systemen bevoegd zijn. De bevoegde autoriteit zal met het reeds bestaande toezicht van deze instellingen rekening houden om ongegronde dubbele controle te voorkomen.

Artikel 38

Bepalingen betreffende CTP-, clearing- en afwikkelingsregelingen ten aanzien van MTF’s

1.   De lidstaten verhinderen beleggingsondernemingen en marktexploitanten die een MTF exploiteren niet passende afspraken met een CTP of clearinginstelling en een afwikkelingssysteem uit een andere lidstaat te maken met het oog op clearing en/of afwikkeling van sommige of alle handelstransacties die de leden of deelnemers via hun systemen hebben uitgevoerd.

2.   De voor beleggingsondernemingen en marktexploitanten die een MTF exploiteren bevoegde autoriteit mag de gebruikmaking van CTP, clearinginstellingen en/of afwikkelingssystemen in andere lidstaten niet verbieden, tenzij kan worden aangetoond dat zulks noodzakelijk is om de ordelijke werking van die MTF te handhaven, rekening houdend met de in artikel 37, lid 2, bepaalde voorwaarden voor afwikkelingssystemen.

Om ongegronde dubbele controle te voorkomen houdt de bevoegde autoriteit rekening met het toezicht op het clearing- en afwikkelingssysteem dat reeds wordt uitgeoefend door de centrale banken als toezichthouders van clearing- en afwikkelingssystemen of door andere ten aanzien van dergelijke systemen bevoegde toezichthoudende autoriteiten.

HOOFDSTUK IV

Verlenen van van beleggingsdiensten en verrichten van beleggingsactiviteiten door ondernemingen uit derde landen

Afdeling 1

Verlenen van diensten of verrichten van -activiteiten door vestiging van een bijkantoor

Artikel 39

Vestiging van een bijkantoor

1.   De lidstaten kunnen voorschrijven dat een onderneming uit een derde land die voornemens is op het grondgebied van de betrokken lidstaten beleggingsdiensten of -activiteiten met of zonder nevendiensten voor niet-professionele cliënten of voor professionele cliënten in de zin van deel II van bijlage II, te verlenen of te verrichten, een bijkantoor in die lidstaat vestigt.

2.   Indien lidstaten bepalen dat een onderneming uit een derde land die voornemens is op hun grondgebied beleggingsdiensten of -activiteiten met of zonder nevendiensten te verlenen of te verrichten, een bijkantoor moet vestigen, moet het bijkantoor vooraf een vergunning van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten verkrijgen waarbij aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

a)

het verlenen van diensten waarvoor de onderneming uit een derde land een vergunning aanvraagt, is onderworpen aan een vergunning van en toezicht door het derde land waar de onderneming is gevestigd en aan de betrokken onderneming is op geldige wijze vergunning verleend, waarbij de bevoegde autoriteit terdege rekening houdt met de aanbevelingen van de Financiële Actiegroep (Financial Action Task Force) in het kader van de bestrijding van het witwassen van geld en van terrorismefinanciering;

b)

tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het bijkantoor zal worden gevestigd en de bevoegde toezichthoudende autoriteiten van het derde land waar de onderneming is gevestigd, bestaan samenwerkingsovereenkomsten die onder meer voorzien in bepalingen die de uitwisseling van informatie regelen met het oog op de handhaving van de integriteit van de markt en de bescherming van de beleggers;

c)

er is voldoende aanvangskapitaal vrij beschikbaar voor het bijkantoor;

d)

er worden een of meer bestuurders van het bijkantoor aangewezen en zij voldoen allemaal aan het in artikel 9, lid 1, vastgestelde vereiste;

e)

het derde land waar de onderneming uit een derde land is gevestigd, heeft met de lidstaat waar het bijkantoor zal worden gevestigd een overeenkomst gesloten die volledig voldoet aan de normen van artikel 26 van het OESO-Modelverdrag inzake dubbele belasting naar inkomen en vermogen, en die doeltreffende informatie-uitwisseling betreffende fiscale aangelegenheden, inclusief eventuele multilaterale belastingovereenkomsten, waarborgt;

f)

de onderneming is aangesloten bij een overeenkomstig Richtlijn 97/9/EG toegelaten of erkend beleggerscompensatiestelsel.

3.   De in lid 1 bedoelde onderneming uit een derde land dient haar aanvraag in bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar zij voornemens is een bijkantoor te vestigen.

Artikel 40

Kennisgevingsplicht

Een onderneming uit een derde land die voornemens is een vergunning aan te vragen voor het verlenen of verrichten van beleggingsdiensten of -activiteiten met of zonder nevendiensten op het grondgebied van een lidstaat via een bijkantoor, stelt de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat in kennis van het volgende:

a)

de naam van de autoriteit die in het betrokken derde land verantwoordelijk is voor het toezicht op de onderneming. Wanneer er meer dan een autoriteit voor het toezicht verantwoordelijk is, worden nadere bijzonderheden over de respectieve bevoegdheidsterreinen verstrekt;

b)

alle relevante bijzonderheden over de onderneming (naam, rechtsvorm, statutaire zetel en adres, leden van het leidinggevend orgaan en relevante aandeelhouders) en een programma van werkzaamheden waarin de aangeboden beleggingsdiensten en/of beleggingsactiviteiten alsmede nevendiensten en de organisatiestructuur van het bijkantoor worden vermeld en een beschrijving wordt gegeven van elke uitbesteding van belangrijke operationele taken;

c)

de naam van de bestuurders van het bijkantoor en de relevante documenten om aan te tonen dat aan de vereisten die zijn vastgesteld in artikel 9, lid 1, is voldaan;

d)

informatie over het aanvangskapitaal dat vrij beschikbaar is voor het bijkantoor.

Artikel 41

Vergunningverlening

1.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de onderneming uit een derde land een bijkantoor heeft gevestigd of voornemens is te vestigen, verleent de vergunning pas de bevoegde autoriteit ervan overtuiigd is dat:

a)

aan de voorwaarden van artikel 39 is voldaan; en

b)

het bijkantoor van de onderneming uit een derde land in staat zal zijn de in lid 2 bedoelde bepalingen in acht te nemen.

De bevoegde autoriteit deelt de onderneming uit een derde land binnen zes maanden na de indiening van een volledige aanvraag mee of de vergunning toegekend dan wel geweigerd is.

2.   Het bijkantoor van de onderneming uit een derde land waaraan overeenkomstig lid 1 vergunning is verleend, voldoet aan de verplichtingen van de artikelen 16 tot en met 20, 23, 24, 25 en 27, artikel 28, lid 1, en de artikelen 30, 31 en 32 van deze richtlijn en van de artikelen 3 tot en met 26 van Verordening (EU) nr. 600/2014 en aan de op grond daarvan vastgestelde maatregelen en staat onder toezicht van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de vergunning is verleend.

De lidstaten leggen in verband met de door deze richtlijn bestreken aangelegenheden geen aanvullende verplichtingen op ten aanzien van de organisatie en bedrijfsuitoefening van het bijkantoor en behandelen bijkantoren van ondernemingen uit derde landen niet gunstiger dan ondernemingen uit de Unie.

Artikel 42

Verlenen van diensten uitsluitend op initiatief van de cliënt

De lidstaten zorgen ervoor dat ingeval een in de Unie gevestigde of gesitueerde niet-professionele of professionele cliënt in de zin van deel II van bijlage II uitsluitend op eigen initiatief de verlening van een beleggingsdienst of de verrichting van een beleggingsactiviteit door een onderneming uit een derde land initieert, de vergunningsvereiste uit hoofde van artikel 39 niet van toepassing is op de verleningvan die dienst of de verrichting die activiteit door de onderneming uit het derde land voor die persoon, noch op een relatie die specifiek verband houdt met het verlenen van die dienst of verrichten van die activiteit. Een door dergelijke cliënten genomen initiatief geeft de onderneming uit het derde land niet het recht om op andere wijze dan via het bijkantoor, indien vereist in overeenstemming met de nationale wetgeving, nieuwe categorieën beleggingsproducten of -diensten aan die clënt aan te bieden.

Afdeling 2

Intrekking van vergunningen

Artikel 43

Intrekking van vergunningen

De bevoegde autoriteit mag de vergunning die overeenkomstig artikel 41 aan een onderneming van een derde land is verleend, intrekken indien deze onderneming:

a)

binnen een termijn van twaalf maanden geen gebruik maakt van de vergunning, uitdrukkelijk te kennen geeft geen gebruik van de vergunning te zullen maken of tijdens de zes voorafgaande maanden geen beleggingsdiensten heeft verleend of beleggingsactiviteiten heeft verricht, tenzij de betrokken lidstaat voorschrijft dat in die gevallen de vergunning vervalt;

b)

de vergunning heeft verworven door middel van valse verklaringen of op enige andere onregelmatige wijze;

c)

niet meer voldoet aan de voorwaarden waarop de vergunning is verleend;

d)

de overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde en op ondernemingen van derde landen toepasselijke voorschriften betreffende de voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening van beleggingsondernemingen op ernstige wijze en systematisch heeft overtreden;

e)

in één van de gevallen verkeert waarin nationale voorschriften ten aanzien van buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende aangelegenheden in intrekking voorzien.

TITEL III

GEREGLEMENTEERDE MARKTEN

Artikel 44

Vergunningverlening en toepasselijk recht

1.   De lidstaten verlenen alleen een vergunning als gereglementeerde markt aan de systemen die aan deze titel voldoen.

Er wordt pas een vergunning als gereglementeerde markt verleend wanneer de bevoegde autoriteit ervan overtuigd is dat zowel de marktexploitant als de systemen van de gereglementeerde markt ten minste voldoen aan de in deze titel vastgelegde voorschriften.

In het geval van een gereglementeerde markt die een rechtspersoon is en beheerd of geëxploiteerd wordt door een marktexploitant die niet de gereglementeerde markt zelf is, stellen de lidstaten vast hoe de verschillende bij deze richtlijn aan de marktexploitant opgelegde verplichtingen worden verdeeld over de gereglementeerde markt en de marktexploitant.

De marktexploitant verstrekt alle informatie — met inbegrip van een programma van werkzaamheden, waarin met name de aard van de beoogde activiteiten alsmede de organisatiestructuur worden vermeld — die nodig is opdat de bevoegde autoriteit zich ervan kan vergewissen dat de gereglementeerde markt ten tijde van de initiële vergunningverlening alle noodzakelijke regelingen heeft getroffen om te voldoen aan haar verplichtingen uit hoofde van deze titel.

2.   De lidstaten schrijven voor dat de marktexploitant de taken die met de organisatie en exploitatie van de gereglementeerde markt verband houden, onder het toezicht van de bevoegde autoriteit vervult. De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteit regelmatig toeziet op de naleving door de gereglementeerde markten van deze titel. Zij dragen er tevens zorg voor dat de bevoegde autoriteiten erop toezien dat gereglementeerde markten te allen tijde voldoen aan de voorwaarden voor de initiële vergunningverlening in deze titel.

3.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de marktexploitant er verantwoordelijk voor is dat de door hem beheerde gereglementeerde markt aan de in deze titel vastgelegde voorschriften voldoet.

De lidstaten dragen er tevens zorg voor dat de marktexploitant de rechten kan uitoefenen die uit hoofde van deze richtlijn toekomen aan de gereglementeerde markt die hij beheert.

4.   Onverminderd eventuele toepasselijke bepalingen van Verordening (EU) nr. 596/2014 of van Richtlijn 2014/57/EU wordt de handel die plaatsvindt volgens de systemen van de gereglementeerde markt beheerst door het publiek recht van de lidstaat van herkomst van de gereglementeerde markt.

5.   De bevoegde autoriteit mag de vergunning die aan een gereglementeerde markt is verleend, intrekken indien deze:

a)

binnen een termijn van twaalf maanden geen gebruik maakt van de vergunning, uitdrukkelijk te kennen geeft geen gebruik van de vergunning te zullen maken of tijdens de zes voorafgaande maanden niet is geëxploiteerd, tenzij de betrokken lidstaat voorschrijft dat in die gevallen de vergunning vervalt;

b)

de vergunning heeft verworven door middel van valse verklaringen of op enige andere onregelmatige wijze;

c)

niet meer voldoet aan de voorwaarden waarop de vergunning is verleend;

d)

de bij deze richtlijn of bij Verordening (EU) nr. 600/2014 vastgestelde bepalingen in ernstige mate en systematisch heeft overtreden;

e)

in een van de overige gevallen verkeert waarvoor de nationale voorschriften in intrekking voorzien.

6.   Elke intrekking van een vergunning wordt ter kennis van ESMA gebracht.

Artikel 45

Eisen voor het leidinggevend orgaan van een marktexploitant

1.   De lidstaten schrijven voor dat alle leden van het leidinggevend orgaan van een marktexploitant steeds als voldoende betrouwbaar bekendstaan, en over voldoende kennis, vaardigheden en ervaring beschikken om hun taken te kunnen uitvoeren. De algemene samenstelling van het leidinggevend orgaan weerspiegelt een voldoende brede waaier van ervaring.

2.   De leden van het leidinggevend orgaan voldoen in het bijzonder aan de volgende eisen:

a)

Alle leden van het leidinggevend orgaan besteden genoeg tijd aan de vervulling van hun taken in de marktexploitant. Het aantal bestuursfuncties dat een lid van het leidinggevend orgaan gelijktijdig in een juridische entiteit kan bekleden, is afhankelijk van de individuele omstandigheden en de aard, schaal en complexiteit van de activiteiten van de marktexploitant.

Behalve als vertegenwoordiger van de lidstaat, bekleden leden van het leidinggevend orgaan van marktexploitanten die significant zijn wat betreft hun omvang, interne organisatie en de aard, reikwijdte en complexiteit van hun werkzaamheden, niet tegelijkertijd meer dan een van de volgende combinaties:

i)

een uitvoerende bestuursfunctie en twee niet-uitvoerende bestuursfuncties;

ii)

vier niet-uitvoerende bestuursfuncties.

Uitvoerende of niet-uitvoerende bestuursfuncties i) binnen dezelfde groep of ii) in ondernemingen waarin de marktexploitant een gekwalificeerde deelneming bezit, worden beschouwd als één enkele bestuursfunctie.

De bevoegde autoriteiten kunnen leden van het leidinggevend orgaan toestemming verlenen om nog één andere niet-uitvoerende bestuursfunctie te bekleden. De bevoegde autoriteiten brengen ESMA regelmatig op de hoogte van dergelijke toestemmingen.

Bestuursfuncties in organisaties die niet hoofdzakelijk commerciële doelen nastreven vallen niet onder de beperking van het aantal bestuursfuncties dat een lid van het leidinggevend orgaan kan bekleden.

b)

Het leidinggevend orgaan beschikt over voldoende kennis, vaardigheden en ervaring om inzicht te hebben in de bedrijfsactiviteiten van de marktexploitant, met inbegrip van de voornaamste risico’s.

c)

Elk lid van het leidinggevend orgaan handelt eerlijk, integer en met onafhankelijkheid van geest om daadwerkelijk de besluiten van de directie te beoordelen en deze aan te vechten indien zulks noodzakelijk is en om daadwerkelijk toe te zien en controle uit te oefenen op de besluitvorming.

3.   De marktexploitanten wijden voldoende personele en financiële middelen aan de introductie en opleiding van leden van het leidinggevend orgaan.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat marktexploitanten die significant zijn wat betreft hun omvang, interne organisatie en de aard, reikwijdte en complexiteit van hun werkzaamheden, een benoemingscomité instellen dat is samengesteld uit leden van het leidinggevend orgaan die bij de betrokken marktexploitant geen uitvoerende functie bekleden.

Het benoemingscomité heeft de volgende taken:

a)

aanwijzen en aanbevelen, voor goedkeuring door het leidinggevend orgaan of voor goedkeuring door de algemene vergadering, van kandidaten voor het vervullen van vacatures in het leidinggevend orgaan. Het benoemingscomité gaat hierbij na hoe de kennis, vaardigheden, diversiteit en ervaring in het leidinggevend orgaan zijn verdeeld. Bovendien geeft het comité een beschrijving van de taken en bekwaamheden die voor een bepaalde benoeming vereist zijn, en beoordeelt hoeveel tijd er aan de functie besteed moet worden. Verder stelt het benoemingscomité een streefcijfer vast voor de vertegenwoordiging van het ondervertegenwoordigde geslacht in het leidinggevend orgaan en stippelt het een beleid uit om het aantal vertegenwoordigers van het ondervertegenwoordigde geslacht in het leidinggevend orgaan te vergroten en op die manier het streefcijfer te halen;

b)

periodiek, en minimaal jaarlijks, evalueren van de structuur, omvang, samenstelling en prestaties van het leidinggevend orgaan en aanbevelingen doen aan het leidinggevend orgaan met betrekking tot wijzigingen;

c)

periodiek, en minimaal jaarlijks, de kennis, vaardigheden en ervaring van individuele leden van het leidinggevend orgaan en van het leidinggevend orgaan als geheel beoordelen, en het leidinggevend orgaan dienovereenkomstig informeren;

d)

periodiek het beleid van het leidinggevend orgaan voor de selectie en benoeming van de directie evalueren, en aanbevelingen doen aan het leidinggevend orgaan.

Bij de vervulling van zijn taken ziet het benoemingscomité, voor zover mogelijk en op permanente basis, er op toe dat één persoon of een kleine groep van personen de besluitvorming van het leidinggevend orgaan niet domineren op een wijze die de belangen van de marktdeelnemer in zijn geheel schade berokkent.

Bij de uitvoering van zijn taken is het benoemingscomité in staat gebruik te maken van alle soorten hulpmiddelen die het geschikt acht, waaronder het inwinnen van extern advies.

Indien het leidinggevend orgaan uit hoofde van de nationale wetgeving geen enkele bevoegdheid heeft in het kader van de procedure voor de selectie en benoeming van zijn leden, is dit lid niet van toepassing.

5.   De lidstaten of de bevoegde autoriteiten schrijven voor dat marktexploitanten en hun respectieve benoemingscomités zorgen voor een breed scala van kenmerken en vaardigheden bij de werving van leden voor het leidinggevend orgaan en dat zij derhalve een beleid ter bevordering van diversiteit binnen het leidinggevend orgaan voeren.

6.   De lidstaten dragen er zorg voor dat het leidinggevend orgaan van een marktexploitant governanceregelingen opstelt en toezicht houdt op de uitvoering ervan; deze regelingen garanderen een doeltreffend en prudent bestuur van een organisatie en voorzien onder meer in een scheiding van taken in de organisatie en in de voorkoming van belangenconflicten, en dit op een wijze die de integriteit van de markt bevordert.

De lidstaten zorgen ervoor dat het leidinggevend orgaan de doeltreffendheid van de governanceregelingen van de marktexploitant monitort en periodiek beoordeelt, en passende stappen onderneemt om eventuele tekortkomingen aan te pakken.

De leden van het leidinggevend orgaan hebben passende toegang tot alle informatie en documenten die nodig zijn om de besluitvorming van het management te controleren en te monitoren.

7.   De bevoegde autoriteit verleent geen vergunning indien zij er niet van overtuigd is dat de leden van het leidinggevend orgaan van de marktexploitant als voldoende betrouwbaar bekend staan en over voldoende kennis, vaardigheden en ervaring beschikken en voldoende tijd besteden aan de vervulling van hun taken, dan wel indien er objectieve en aantoonbare redenen zijn om aan te nemen dat het leidinggevend orgaan van de marktexploitant een bedreiging kan vormen voor de efficiënte, gezonde en prudente bedrijfsvoering ervan en voor een passende inaanmerkingneming van de integriteit van de markt.

De lidstaten dragen er zorg voor dat, bij de vergunningverlening aan een gereglementeerde markt, de persoon of de personen die feitelijk het bedrijf en de werkzaamheden leiden van een gereglementeerde markt waaraan reeds overeenkomstig deze richtlijn vergunning is verleend, geacht worden aan de vereisten van lid 1 te voldoen.

8.   De lidstaten schrijven voor dat de marktexploitant de bevoegde autoriteit in kennis stelt van de identiteit van alle leden van zijn leidinggevend orgaan en van eventuele wijzigingen in het lidmaatschap ervan, en tegelijkertijd alle informatie verschaft die nodig is om te beoordelen of de marktexploitant aan de leden 1 tot en met 5 voldoet.

9.   ESMA vaardigt richtsnoeren uit over:

a)

het begrip „besteding van genoeg tijd door een lid van het leidinggevend orgaan aan de vervulling van zijn taken in verhouding tot de individuele omstandigheden en de aard, schaal en complexiteit van de activiteiten van de marktexploitant”;

b)

het begrip „voldoende kennis, vaardigheden en ervaring van het leidinggevend orgaan in zijn geheel”, als bedoeld in lid 2, onder b);

c)

de begrippen „eerlijkheid, integriteit en onafhankelijkheid van geest van een lid van het leidinggevend orgaan”, als bedoeld in lid 2, onder c);

d)

het begrip „voldoende personele en financiële middelen gewijd aan de introductie en opleiding van leden van het leidinggevend orgaan”, als bedoeld in lid 3;

e)

het begrip „diversiteit waarmee rekening moet worden gehouden als een van de criteria voor de selectie van leden van het leidinggevend orgaan”, als bedoeld in lid 5.

ESMA vaardigt die richtsnoeren uiterlijk op 3 januari 2016 uit.

Artikel 46

Eisen die worden gesteld aan personen die invloed van betekenis uitoefenen op het beheer van een gereglementeerde markt

1.   De lidstaten schrijven voor dat personen die in een positie verkeren om rechtstreeks of middellijk invloed van betekenis op het beheer van een gereglementeerde markt uit te oefenen, geschikt moeten zijn.

2.   De lidstaten schrijven voor dat een exploitant van een gereglementeerde markt:

a)

informatie verstrekt en openbaar maakt betreffende de eigendomsstructuur van de gereglementeerde markt en/of de marktexploitant, en meer bepaald over de identiteit en de omvang van de belangen van partijen die in een positie verkeren om invloed van betekenis op de bedrijfsvoering van de gereglementeerde markt uit te oefenen;

b)

elke eigendomsoverdracht die aanleiding geeft tot een wijziging in de kring van de personen die invloed van betekenis op de exploitatie van de gereglementeerde markt uitoefenen ter kennis brengt van de bevoegde autoriteit en openbaar maakt.

3.   De bevoegde autoriteit weigert de voorgenomen wijzigingen in de zeggenschap over de gereglementeerde markt en/of de marktexploitant goed te keuren wanneer er objectieve en aantoonbare redenen zijn om aan te nemen dat deze wijzigingen een bedreiging vormen voor de gezonde en prudente bedrijfsvoering van de gereglementeerde markt.

Artikel 47

Organisatorische eisen

1.   De lidstaten schrijven voor dat een gereglementeerde markt:

a)

over regelingen beschikt voor het duidelijk onderkennen en aanpakken van potentiële negatieve gevolgen voor de exploitatie van de gereglementeerde markt of voor de leden of marktdeelnemers, van elk conflict tussen de belangen van de gereglementeerde markt, de eigenaars of de marktexploitant ervan, en de goede werking van de gereglementeerde markt, in het bijzonder indien dergelijke belangenconflicten afbreuk kunnen doen aan de vervulling van enigerlei taken die door de bevoegde autoriteit aan de gereglementeerde markt zijn gedelegeerd;

b)

adequaat toegerust is voor het beheer van de risico’s waaraan zij blootgesteld is, in passende regelingen en systemen voorziet om alle risico’s van betekenis voor de exploitatie te onderkennen, en doeltreffende maatregelen treft om deze risico’s te beperken;

c)

regelingen heeft getroffen voor een gezond beheer van de technische werking van het systeem en onder meer doeltreffende voorzorgsmaatregelen heeft genomen om met systeemstoringen verband houdende risico’s te ondervangen;

d)

transparante en niet-discretionaire regels en procedures heeft vastgesteld die een billijke en ordelijke handel garanderen, alsmede objectieve criteria voor de efficiënte uitvoering van orders;

e)

doeltreffende regelingen heeft getroffen voor een efficiënte en tijdige afhandeling van volgens haar systemen uitgevoerde transacties;

f)

op het tijdstip van de vergunningverlening en doorlopend over voldoende financiële middelen beschikt om een ordelijke werking te bevorderen, gelet op de aard en omvang van de op de markt uitgevoerde transacties en de aard en omvang van de risico’s waaraan zij is blootgesteld.

2.   De lidstaten staan marktexploitanten niet toe cliëntorders met eigen kapitaal uit te voeren, of gebruik te maken van matched principal trading op elk van de gereglementeerde markten waarop zij actief zijn.

Artikel 48

Weerbaarheid van systemen, handelsonderbrekers en elektronische handel

1.   De lidstaten schrijven voor dat een gereglementeerde markt in doeltreffende systemen, procedures en regelingen voorziet om te waarborgen dat zijn handelssystemen weerbaar zijn, voldoende capaciteit hebben om volumepieken in orders en orderberichten op te vangen, in staat zijn een ordelijke handel onder zeer gespannen marktomstandigheden te waarborgen, volledig zijn getest om te garanderen dat aan deze voorwaarden is voldaan, en onderworpen zijn aan doeltreffende regelingen ter verzekering van de continuïteit van de bedrijfsuitoefening teneinde de continuïteit van de dienstverlening te verzekeren in geval van een storing van zijn handelssystemen.

2.   De lidstaten schrijven voor dat een gereglementeerde markt:

a)

geschreven overeenkomsten heeft gesloten met alle beleggingsondernemingen die een market-making strategie uitvoeren op de gereglementeerde markt;

b)

regelingen heeft getroffen om te waarborgen dat een voldoende aantal beleggingsondernemingen deelnemen aan deze overeenkomsten die hen verplichten prijsopgaven op te geven tegen concurrerende prijzen, met als gevolg dat de markt op regelmatige en voortdurende basis van liquiditeit wordt voorzien, indien een dergelijke vereiste geschikt is voor de aard en de omvang van de handel op de gereglementeerde markt in kwestie.

3.   De geschreven overeenkomst als bedoeld in lid 2 specificeert ten minste:

a)

de verplichtingen van de beleggingsonderneming in verband met de liquiditeitsverschaffing en, indien van toepassing, elke andere verplichting die voorvloeit uit de deelname aan de in lid 2, onder b), bedoelde regeling;

b)

eventuele prikkels in de vorm van kortingen of andere prikkels die de gereglementeerde markt biedt aan een beleggingsonderneming om de markt op regelmatige en voorspelbare basis van liquiditeit te voorzien en, indien van toepassing, eventuele andere rechten die de beleggingsonderneming geniet ten gevolge van haar deelname aan de in lid 2, onder b), bedoelde regeling.

De gereglementeerde markt controleert en handhaaft de naleving door beleggingsondernemingen van de in de bindende schriftelijke overeenkomst vervatte verplichtingen. De gereglementeerde markt licht de bevoegde autoriteit in over de inhoud van de bindende schriftelijke overeenkomst en verstrekt, op verzoek, aan de bevoegde autoriteit alle informatie op basis waarvan de bevoegde autoriteit zich ervan kan vergewissen dat de in dit lid opgenomen vereisten door de gereglementeerde markt worden nageleefd.

4.   De lidstaten schrijven voor dat een gereglementeerde markt in doeltreffende systemen, procedures en regelingen voorziet om orders af te wijzen die van tevoren vastgestelde volume- en prijsdrempels overschrijden of duidelijk foutief zijn.

5.   De lidstaten schrijven voor dat een gereglementeerde markt in staat is de handel tijdelijk stil te leggen of te beperken, als er op deze markt of op een aanverwante markt gedurende een korte periode aanzienlijke koersbewegingen in een financieel instrument zijn, en dat een gereglementeerde markt in staat is om in uitzonderlijke gevallen een transactie te annuleren, te wijzigen of te corrigeren. De lidstaten schrijven voor dat een gereglementeerde markt ervoor zorgt dat de parameters om de handel stil te leggen voldoende geijkt zijn om rekening te kunnen houden met de liquiditeit van de verschillende categorieën en subcategorieën activa, de aard van het marktmodel en de soorten gebruikers en dat deze parameters volstaan om aanzienlijke verstoringen van de ordelijke werking van de markt te voorkomen.

De lidstaten zorgen ervoor dat een gereglementeerde markt de parameters om de handel stil te leggen en elke materiële wijziging in deze parameters op consistente en vergelijkbare wijze bekendmaakt aan de bevoegde autoriteit, die ze op haar beurt bekendmaakt aan ESMA. De lidstaten schrijven voor dat, als een gereglementeerde markt die van essentieel belang is voor de liquiditeit in het financiële instrument in kwestie, in een lidstaat, dit handelsplatform beschikt over de nodige systemen en procedures om ervoor te zorgen dat het de bevoegde autoriteiten op de hoogte zal stellen, om te komen tot een gecoördineerde respons voor de hele markt en te bepalen of het passend is de handel ook stil te leggen op de andere platformen waar het financieel instrument wordt verhandeld, tot de handel op de oorspronkelijke markt wordt hervat.

6.   De lidstaten schrijven voor dat een gereglementeerde markt voorziet in doeltreffende systemen, procedures en regelingen, inclusief de verplichting voor leden of deelnemers om algoritmen adequaat te testen en omgevingen te bieden om deze tests te faciliteren, om te voorkomen dat systemen voor algoritmische handel tot het ontstaan van onordelijke handelsomstandigheden op de markt kunnen leiden of bijdragen en alle onordelijke handelsomstandigheden die door deze systemen voor algoritmische handel ontstaan, te beheren, met inbegrip van systemen om de verhouding tussen het aantal niet-uitgevoerde orders en het aantal transacties dat door een lid of deelnemer in het handelssysteem kan worden ingevoerd te beperken, om in staat te zijn de orderstroom af te remmen indien het risico bestaat dat de systeemcapaciteit wordt bereikt, en om de minimale verhandelingseenheid op de markt te beperken en te handhaven.

7.   De lidstaten schrijven voor dat een gereglementeerde markt die directe elektronische toegang toestaat, beschikt over doeltreffende systemen, procedures en regelingen om te garanderen dat dergelijke diensten alleen mogen worden verleend door leden of deelnemers die een beleggingsonderneming zijn waaraan op grond van deze richtlijn vergunning is verleend of kredietinstellingen waaraan uit hoofde van Richtlijn 2013/36/EU vergunning is verleend, dat adequate criteria worden vastgesteld en toegepast ten aanzien van de geschiktheid van personen aan wie dergelijke toegang mag worden geboden, en dat het lid of de deelnemer, wat de voorschriften van deze richtlijn betreft, verantwoordelijk blijft voor de orders en handelstransacties die met gebruikmaking van deze dienst zijn uitgevoerd.

De lidstaten schrijven ook voor dat de gereglementeerde markt passende normen inzake risicocontroles en drempels voor de handel via dergelijke toegang vaststelt en in staat is orders of handelstransacties van een persoon die van directe elektronische toegang gebruikmaakt van andere orders of handelstransacties van het betrokken lid of de betrokken deelnemer te onderscheiden en, indien nodig, ook in staat is eerstgenoemde orders of handelstransacties afzonderlijk stop te zetten.

De gereglementeerde markt beschikt over regelingen om de verlening van directe elektronische toegang door een lid of deelnemer aan een cliënt op te schorten of te beëindigen indien niet aan de vereisten van dit lid wordt voldaan.

8.   De lidstaten schrijven voor dat een gereglementeerde markt ervoor zorgt dat zijn regels inzake co-locatiediensten transparant, billijk en niet-discriminerend zijn.

9.   De lidstaten schrijven voor dat een gereglementeerde markt ervoor zorgt dat zijn vergoedingsstructuren, inclusief uitvoeringsvergoedingen, nevenvergoedingen en eventuele kortingen, transparant, billijk en niet-discriminerend zijn en geen stimulansen inhouden om orders te plaatsen, te wijzigen of te annuleren of transacties uit te voeren op een manier die bijdraagt tot onordelijke handelsomstandigheden of marktmisbruik. De lidstaten schrijven in het bijzonder voor dat een gereglementeerde markt market-making verplichtingen oplegt voor afzonderlijke aandelen of een geschikte mand van aandelen, in ruil voor eventueel toegestane kortingen.

De lidstaten staan een gereglementeerde markt toe zijn vergoedingen voor geannuleerde orders aan te passen aan de tijdspanne tijdens welke de order gold en de vergoedingen aan te passen aan elk financieel instrument waarvoor zij gelden.

De lidstaten kunnen een gereglementeerde markt toestaan hogere vergoedingen op te leggen voor het plaatsen van een order die naderhand wordt geannuleerd dan voor een order die wordt uitgevoerd en een hogere vergoeding op te leggen aan deelnemers met een hoge verhouding van geannuleerde orders tot uitgevoerde orders en voor deelnemers die een hoogfrequentie algoritmische handelstechniek aanwenden, om de extra belasting van de systeemcapaciteit te weerspiegelen.

10.   De lidstaten schrijven voor dat een gereglementeerde markt door middel van markeringen van leden of deelnemers kan aangeven welke orders het resultaat zijn van algoritmische handel, welke algoritmen voor de totstandkoming van de orders zijn gebruikt en welke personen de orders hebben geïnitieerd. Deze informatie wordt desgevraagd ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteiten.

11.   De lidstaten schrijven voor dat gereglementeerde markten de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van een gereglementeerde markt op verzoek gegevens over het orderboek ter beschikking stelt of toegang tot het orderboek verleent, zodat zij in staat is de handel te monitoren.

12.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:

a)

de vereisten om te waarborgen dat de handelssystemen van gereglementeerde markten weerbaar zijn en voldoende capaciteit hebben;

b)

de in lid 6 bedoelde verhouding, rekening houdend met factoren zoals de waarde van niet-uitgevoerde orders in verhouding tot de waarde van uitgevoerde transacties;

c)

de controles met betrekking tot directe elektronische toegang op te zetten op een wijze die garandeert dat de voor gesponsorde toegang toegepaste controles ten minste gelijkwaardig zijn aan de voor directe markttoegang toegepaste controles;

d)

de vereisten om te garanderen dat co-locatiediensten en vergoedingsstructuren transparant, billijk en niet-discriminerend zijn en dat de vergoedingsstructuren geen prikkels creëren voor onordelijke handelsomstandigheden of marktmisbruik;

e)

de wijze waarop wordt vastgesteld wanneer een gereglementeerde markt in termen van liquiditeit voor het bewuste financiële instrument relevant is;

f)

de vereisten om te garanderen dat market-making regelingen billijk en niet-discriminerend zijn en te voorzien in minimumverplichtingen inzake market making waarin gereglementeerde markten moeten voorzien wanneer zij een market-making regeling ontwerpen, alsmede de voorwaarden waaronder de verplichting over een market-making regeling te beschikken niet passend is, rekening houdend met de aard en de schaal van de handel op die gereglementeerde markt, waaronder het al dan niet mogelijk of toegestaan zijn van algoritmische handel via de systemen van die gereglementeerde markt,

g)

de vereisten om ervoor te zorgen dat algoritmen adequaat worden getest, om te voorkomen dat systemen voor algoritmische handel met inbegrip van hoogfrequentie algoritmische handel kunnen leiden of bijdragen tot het ontstaan van onordelijke handelsomstandigheden op de markt.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

13.   ESMA stelt tegen 3 januari 2016 richtsnoeren vast betreffende de passende afstemming van handelsonderbrekers uit hoofde van lid 5, rekening houdend met de in dat lid bedoelde factoren.

Artikel 49

Verhandelingseenheden

1.   De lidstaten schrijven voor dat gereglementeerde markten regelingen vaststellen met betrekking tot de verhandelingseenheden voor aandelen, representatieve certificaten, beursverhandelde fondsen, certificaten en andere soortgelijke financiële instrumenten en met betrekking tot alle andere financiële instrumenten waarvoor overeenkomstig lid 4 technische reguleringsnormen worden ontwikkeld.

2.   De in lid 1 bedoelde verhandelingseenheidregelingen:

a)

worden zo ingedeeld dat zij het liquiditeitsprofiel van het bewuste financiële instrument op verschillende markten en op de gemiddelde bid-ask spread weergeven, waarbij rekening wordt gehouden met de wenselijkheid van redelijk stabiele prijzenen waarbij de verdere verkleining van de spreads niet nodeloos wordt beperkt;

b)

zijn zo opgezet dat de omvang van de verhandelingseenheid aan elk financieel instrument is aangepast.

3.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot vaststelling van de minimale verhandelingseenheid of van verhandelingseenheidregelingen voor specifieke aandelen, representatieve certificaten, beursverhandelde fondsen, certificaten en andere soortgelijke financiële instrumenten, voor zover dat noodzakelijk is om de goede werking van de markten te waarborgen, in overeenstemming met de in lid 2 beoogde factoren en de prijs, spreads en de mate van liquiditeit van de financiële instrumenten.

ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

4.   ESMA kan ontwerpen van technische reguleringsnormen tot vaststelling van de minimale verhandelingseenheden of van verhandelingseenheidregelingen ontwikkelen voor andere financiële instrumenten dan degene die genoemd worden in lid 3, voor zover dat noodzakelijk is om de goede werking van de markten te waarborgen, een en ander in overeenstemming met de in lid 2 beoogde factoren en de prijs, spreads en de mate van liquiditeit van de financiële instrumenten.

ESMA legt dergelijke ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 januari 2016 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 50

Synchronisatie van beursklokken

1.   De lidstaten schrijven voor dat alle handelsplatformen en hun leden of deelnemers de beursklokken synchroniseren die ze hanteren om de datum en tijd van aan te melden verrichtingen te registreren.

2.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen om nader te bepalen op welk accuratesseniveau de klokken conform internationale normen moeten worden gesynchroniseerd.

ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 51

Toelating van financiële instrumenten tot de handel

1.   De lidstaten schrijven voor dat gereglementeerde markten duidelijke en transparante regels handhaven betreffende de toelating van financiële instrumenten tot de handel.

Deze regels zorgen ervoor dat alle financiële instrumenten die tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten, op billijke, ordelijke en efficiënte wijze kunnen worden verhandeld en dat zij, in het geval van effecten, vrij verhandelbaar zijn.

2.   In het geval van derivaten zorgen de in lid 1 bedoelde regels er met name voor dat de vorm van het derivatencontract verenigbaar is met een ordelijke koersvorming en met doeltreffende afwikkelingsvoorwaarden.

3.   Benevens de in de leden 1 en 2 neergelegde verplichtingen schrijven de lidstaten voor dat de gereglementeerde markt doeltreffende regelingen treft en handhaaft om te verifiëren of emittenten van effecten die tot de handel op de gereglementeerde markt worden toegelaten, hun uit het recht van de Unie voortvloeiende verplichtingen betreffende de initiële, doorlopende of incidentele informatieverstrekking nakomen.

De lidstaten dragen er zorg voor dat de gereglementeerde markt regelingen treft die de toegang van haar leden of deelnemers tot overeenkomstig het recht van de Unie openbaar gemaakte informatie vergemakkelijken.

4.   De lidstaten dragen er zorg voor dat gereglementeerde markten de nodige regelingen hebben getroffen om regelmatig te verifiëren of de door hen tot de handel toegelaten financiële instrumenten aan de toelatingsvoorwaarden voldoen.

5.   Een tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten effect kan vervolgens tot de handel op andere gereglementeerde markten worden toegelaten, zelfs zonder de toestemming van de emittent, mits de toepasselijke bepalingen van Richtlijn 2003/71/EG worden nageleefd. De emittent wordt door de betrokken gereglementeerde markt in kennis gesteld van het feit dat zijn effecten op deze gereglementeerde markt worden verhandeld. De emittent is geenszins verplicht de krachtens lid 3 te verstrekken informatie rechtstreeks mede te delen aan enigerlei gereglementeerde markt die zijn effecten zonder zijn toestemming tot de handel heeft toegelaten.

6.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen ter:

a)

specificatie van de kenmerken van de verschillende categorieën financiële instrumenten die door de gereglementeerde markt in aanmerking dienen te worden genomen bij de beoordeling of een financieel instrument uitgegeven is op een manier die beantwoordt aan de in de tweede alinea van lid 1 gestelde voorwaarden voor de toelating tot de handel op de onderscheiden marktsegmenten die de gereglementeerde markt exploiteert;

b)

verduidelijking van de regelingen die de gereglementeerde markt moet treffen opdat deze geacht wordt te hebben voldaan aan haar verplichting om te verifiëren of de emittent van een effect zijn uit het recht van de Unie voortvloeiende verplichtingen betreffende de initiële, doorlopende of incidentele informatieverstrekking nakomt;

c)

verduidelijking van de regelingen die de gereglementeerde markt uit hoofde van lid 3 moet treffen om de toegang van haar leden of deelnemers tot overeenkomstig het recht van de Unie openbaar gemaakte informatie te vergemakkelijken.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 52

Opschorting van de handel in financiële instrumenten en uitsluiting van financiële instrumenten van de handel op een gereglementeerde markt

1.   Onverminderd het krachtens artikel 69, lid 2, aan de bevoegde autoriteit verleende recht om de opschorting van de handel in een financieel instrument of de uitsluiting van een financieel instrument van de handel te eisen, kan een marktexploitant de handel in een financieel instrument opschorten of een financieel instrument van de handel uitsluiten wanneer dit instrument niet langer aan de regels van de gereglementeerde markt voldoet, tenzij een dergelijke opschorting of uitsluiting de belangen van de beleggers of het ordelijk functioneren van de markt aanzienlijk zou kunnen schaden.

2.   De lidstaten schrijven voor dat een marktexploitant die de handel in een financieel instrument opschort of een financieel instrument van de handel uitsluit, hetzelfde doet met de in de punten 4 tot en met 10 van deel C van bijlage I bedoelde derivaten die verband houden met dat financiële instrument of daarnaar verwijzen indien dit noodzakelijk is ter ondersteuning van de doelstellingen van de opschorting of uitsluiting van het onderliggende financiële instrument. De marktexploitant maakt zijn beslissing over de opschorting of uitsluiting van het financiële instrument en van eventuele hiermee verband houdende derivaten openbaar en stelt de bevoegde autoriteit in kennis van de beslissingen in kwestie.

De bevoegde autoriteit, uit wier rechtsgebied de opschorting of uitsluiting afkomstig is, schrijft voor dat andere gereglementeerde markten, MTF’s, OTF’s en beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling, die binnen haar rechtsgebied vallen en handelen in hetzelfde financiële instrument of de in de punten 4 tot en met 10 van deel C van bijlage I bij deze richtlijn bedoelde derivaten die verband houden met dat financiële instrument of daarnaar verwijzen, eveneens de handel in dat financiële instrument of in de derivaten opschorten of dat financiële instrument of de derivaten uitsluiten van de handel, indien de opschorting of uitsluiting te wijten is aan vermoedelijk marktmisbruik, een overnamebod of het niet openbaar maken van voorwetenschap over de emittent of het financiële instrument in strijd met de artikelen 7 en 17 van Verordening (EU) nr. 596/2014, behalve indien dergelijke opschorting of uitsluiting de belangen van de beleggers of het ordelijk functioneren van de markt aanzienlijk zou kunnen schaden.

Elke in kennis gestelde bevoegde autoriteit deelt haar besluit mee aan ESMA en aan andere bevoegde autoriteiten, alsook een toelichting indien niet is besloten tot opschorting of uitsluiting van de handel van het financiële instrument of de in bijlage I, deel C, punten 4 tot en met 10, bedoelde derivaten die verband houden met dat financiële instrument of daarnaar verwijzen.

De bevoegde autoriteit maakt een dergelijk besluit onmiddellijk bekend en stelt ESMA en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten daarvan onmiddellijk in kennis.

De in kennis gestelde bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten schrijven voor dat gereglementeerde markten, andere MTF’s, andere OTF’s en beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling, die binnen hun rechtsgebied vallen en handelen in hetzelfde financiële instrument of in de punten 4 tot en met 10 van deel C van bijlage I bij deze richtlijn bedoelde derivaten die verband houden met dat financiële instrument of daarnaar verwijzen, eveneens de handel in dat financiële instrument of de derivaten opschorten of dat financiële instrument of de derivaten uitsluiten van de handel, indien de opschorting of uitsluiting te wijten is aan vermoedelijk marktmisbruik, een overnamebod of het niet openbaar maken van voorwetenschap over de emittent of het financieel instrument in strijd met de artikelen 7 en 17 van Verordening (EU) nr. 596/2014, behalve indien dergelijke opschorting of uitsluiting de belangen van de beleggers of het ordelijk functioneren van de markt aanzienlijk zou kunnen schaden.

Dit lid is ook van toepassing bij opheffing van de opschorting of uitsluiting van de handel van het financiële instrument of de in bijlage I, deel C, punten 4 tot en met 10, bedoelde derivaten die verband houden met dat financiële instrument of daarnaar verwijzen.

De in dit lid bedoelde kennisgevingsprocedure is ook van toepassing in het geval dat het besluit tot opschorting of uitsluiting van de handel van een financieel instrument of van de in bijlage I, deel C, punten 4 tot en met 10, bedoelde derivaten die verband houden met dat financiële instrument of daarnaar verwijzen, wordt genomen door de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 69, lid 2, onder m) en n).

Teneinde te waarborgen dat de verplichting om de handel in dergelijke derivaten op te schorten of deze van de handel uit te sluiten evenredig wordt toegepast stelt ESMA ontwerpen van technische reguleringsnormen op om nader te specificeren in welke gevallen een derivaat dat verband houdt met of verwijst naar een financieel instrument waarin de handel is opgeschort of die van de handel is uitgesloten, en het oorspronkelijke financiële instrument zodanig is dat de handel in het derivaat ook moet worden opgeschort of dat het derivaat ook van de handel moet worden uitgesloten, teneinde de doelstellingen van de opschorting of uitsluiting van het onderliggende financiële instrument te verwezenlijken.

ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

3.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen ter specificatie van de vorm en het tijdstip van de mededelingen en de openbaarmaking als bedoeld in lid 2.

ESMA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 3 januari 2016 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen om een lijst op te stellen van de in de leden 1 en 2 bedoelde omstandigheden waaronder de belangen van de beleggers of de ordelijke werking van de markt aanzienlijk worden geschaad.

Artikel 53

Toegang tot een gereglementeerde markt

1.   De lidstaten schrijven voor dat een gereglementeerde markt op objectieve criteria gebaseerde, transparante en niet-discriminerende regels vaststelt, uitvoert en handhaaft die de toegang tot of het lidmaatschap van de gereglementeerde markt regelen.

2.   In de in lid 1 bedoelde regels worden alle door de leden of deelnemers in acht te nemen verplichtingen gespecificeerd die voortvloeien uit:

a)

de oprichting en het beheer van de gereglementeerde markt;

b)

de regels inzake transacties op de markt;

c)

de beroepsnormen die gelden voor het personeel van de op de markt opererende beleggingsondernemingen of kredietinstellingen;

d)

de overeenkomstig lid 3 vastgestelde voorwaarden voor leden of deelnemers die geen beleggingsondernemingen of kredietinstellingen zijn;

e)

de regels en procedures voor de clearing en afwikkeling van transacties die op de gereglementeerde markt zijn uitgevoerd.

3.   Als leden of deelnemers kunnen door de gereglementeerde markten worden toegelaten beleggingsondernemingen, uit hoofde van Richtlijn 2013/36/EU vergunninghoudende kredietinstellingen en andere personen die:

a)

als voldoende betrouwbaar bekendstaan;

b)

over toereikende bekwaamheden, bevoegdheden en ervaring voor de handel beschikken;

c)

waar van toepassing adequate organisatorische regelingen hebben getroffen;

d)

over voldoende middelen beschikken voor de rol die zij moeten vervullen, rekening houdend met de verschillende financiële regelingen die de gereglementeerde markt eventueel heeft vastgesteld om de adequate afwikkeling van transacties te garanderen.

4.   De lidstaten dragen er zorg voor dat leden en deelnemers voor op een gereglementeerde markt uitgevoerde transacties onderling niet de verplichtingen van de artikelen 24, 25, 27 en 28 van deze richtlijn hoeven na te komen. De leden of deelnemers van een gereglementeerde markt passen evenwel de verplichtingen van de artikelen 24, 25, 27 en 28 toe jegens hun cliënten wanneer zij in naam van hun cliënten de orders van die cliënten op een gereglementeerde markt uitvoeren.

5.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de regels inzake de toegang tot of het lidmaatschap van of de deelname aan een gereglementeerde markt, rechtstreekse deelneming of deelneming op afstand van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen mogelijk maken.

6.   Zonder aanvullende wettelijke of bestuursrechtelijke eisen te stellen, staan de lidstaten gereglementeerde markten uit andere lidstaten toe om passende voorzieningen op hun grondgebied te treffen waardoor leden of deelnemers op afstand die op hun grondgebied gevestigd zijn, beter in staat zijn toegang te krijgen tot deze markten en erop te handelen.

De gereglementeerde markt deelt aan de bevoegde autoriteit van zijn lidstaat van herkomst mee in welke lidstaat hij voornemens is dergelijke voorzieningen te treffen. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst deelt deze informatie binnen een maand mee aan de lidstaat waar de gereglementeerde markt voornemens is dergelijke voorzieningen te treffen. ESMA kan om toegang tot die informatie verzoeken overeenkomstig de in artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vermelde procedure en voorwaarden.

De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de gereglementeerde markt deelt op verzoek van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, zonder onnodige vertraging, de namen mee van de leden of deelnemers van de in die lidstaat gevestigde gereglementeerde markt.

7.   De lidstaten schrijven voor dat de marktexploitant de lijst van de leden of deelnemers van de gereglementeerde markt periodiek aan de bevoegde autoriteit van de gereglementeerde markt meedeelt.

Artikel 54

Toezicht op de naleving van de regels van de gereglementeerde markt en van andere wettelijke verplichtingen

1.   De lidstaten schrijven voor dat gereglementeerde markten effectieve regelingen en procedures met inbegrip van de benodigde middelen vaststellen en in stand houden om er regelmatig op toe te zien of hun leden en deelnemers hun regels naleven. De gereglementeerde markten waken over de door hun leden of deelnemers volgens hun systemen verzonden orders met in begrip van annuleringen en verrichte transacties opdat inbreuken op deze regels, handelsvoorwaarden of gedragingen die kunnen wijzen op praktijken die verboden zijn uit hoofde van Verordening (EU) nr. 596/2014 of systeemverstoringen in verband met een financieel instrument, kunnen worden onderkend.

2.   De lidstaten schrijven voor dat de marktexploitanten van de gereglementeerde markten hun bevoegde autoriteit onmiddellijk in kennis stellen van ernstige inbreuken op hun regels, handelsvoorwaarden die de ordelijke werking van de markt verstoren, gedragingen die kunnen wijzen op praktijken die verboden zijn uit hoofde van Verordening (EU) nr. 596/2014 of systeemverstoringen in verband met een financieel instrument.

De bevoegde autoriteiten van de gereglementeerde markten stellen ESMA en de bevoegde autoriteiten van de overige lidstaten in kennis van de in de eerste alinea bedoelde informatie.

Wat betreft gedragingen die kunnen wijzen op praktijken die verboden zijn uit hoofde van Verordening (EU) nr. 596/2014, moet een bevoegde autoriteit ervan overtuigd zijn dat een dergelijke praktijk plaatsvindt of heeft plaatsgevonden, voordat zij de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten en ESMA op de hoogte stelt.

3.   De lidstaten schrijven voor dat de marktexploitant de toepasselijke informatie zonder onnodige vertraging verstrekt aan de voor het onderzoeken en vervolgen van gevallen van marktmisbruik op de gereglementeerde markt bevoegde autoriteit en dat hij deze autoriteit zijn volledige medewerking verleent bij het onderzoeken en vervolgen van gevallen van marktmisbruik welke zich in of via de systemen van de gereglementeerde markt hebben voorgedaan.

4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de omstandigheden waarin een verplichting tot informatieverstrekking ontstaat zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel.

Artikel 55

Voorschriften inzake CTP-, clearing- en afwikkelingsregelingen

1.   Onverminderd de titels III, IV en V van Verordening (EU) nr. 648/2012 verhinderen de lidstaten gereglementeerde markten niet passende afspraken met een CTP of clearinginstelling en een afwikkelingssysteem uit een andere lidstaat te maken met het oog op clearing en/of afwikkeling van sommige of alle handelstransacties die marktdeelnemers via hun systemen hebben uitgevoerd.

2.   Onverminderd de titels III, IV en V van Verordening (EU) nr. 648/2012 kan de voor een gereglementeerde markt bevoegde autoriteit de gebruikmaking van CTP’s, clearinginstellingen en/of afwikkelingssystemen uit andere lidstaten niet verbieden, tenzij kan worden aangetoond dat zulks noodzakelijk is om de ordelijke werking van de gereglementeerde markt te handhaven, rekening houdend met de in artikel 37, lid 2, van deze richtlijn bepaalde voorwaarden voor afwikkelingssystemen.

Om ongegronde dubbele controle te voorkomen houdt de bevoegde autoriteit rekening met het toezicht op het clearing- en afwikkelingssysteem dat reeds wordt uitgeoefend door de centrale banken als toezichthouders van clearing- en afwikkelingssystemen of door andere voor dergelijke systemen bevoegde toezichthoudende autoriteiten.

Artikel 56

Lijst van gereglementeerde markten

Elke lidstaat stelt een lijst op van de gereglementeerde markten waarvan hij de lidstaat van herkomst is, en deelt deze lijst mede aan de overige lidstaten en aan ESMA. Elke wijziging van deze lijst wordt op dezelfde wijze medegedeeld. ESMA maakt een lijst van alle gereglementeerde markten op haar website bekend en houdt deze actueel. Deze lijst bevat de door ESMA vastgestelde unieke identificatiecode overeenkomstig artikel 65, lid 6, ter identificatie van de gereglementeerde markten die wordt gebruikt in de rapporten die overeenkomstig artikel 65, lid 1, onder g,) en artikel 65, lid 2, onder g), van deze richtlijn en de artikelen 6, 10 en 26 van Verordening (EU) nr. 600/2014 worden opgesteld.

TITEL IV

POSITIELIMIETEN EN POSITIEBEHEERSCONTROLES IN GRONDSTOFFENDERIVATEN EN RAPPORTAGE

Artikel 57

Positielimieten en positiebeheerscontroles in grondstoffenderivaten

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten, overeenkomstig de door ESMA bepaalde berekeningsmethode, positielimieten vaststellen en toepassen ten aanzien van de omvang van een nettopositie die een persoon op elk moment kan aanhouden in grondstoffenderivaten die op handelsplatformen worden verhandeld en economisch gelijkwaardige OTC-contracten. De limieten worden vastgesteld op basis van alle posities die door een persoon worden aangehouden en de posities die voor rekening van deze persoon worden aangehouden op geaggregeerd groepsniveau teneinde:

a)

marktmisbruik te voorkomen;

b)

ordelijke koersvormings- en afwikkelingsvoorwaarden te bevorderen, onder meer door marktverstorende posities te voorkomen en in het bijzonder door convergentie te waarborgen van de derivatenprijzen in de maand van levering en de prijzen op de spotmarkt voor de onderliggende grondstof, onverminderd de koersvorming op de markt voor de onderliggende grondstof.

Positielimieten gelden niet voor posities die worden aangehouden door of voor rekening van een niet-financiële entiteit en waarvan objectief kan worden vastgesteld dat deze de risico’s verminderen die rechtstreeks verband houden met de commerciële activiteit van die niet-financiële entiteit.

2.   De positielimieten voorzien in duidelijke kwantitatieve drempels voor de maximumomvang van een positie in een grondstoffenderivaat die personen kunnen houden.

3.   ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op om de berekeningsmethode te bepalen die door de bevoegde autoriteiten wordt toegepast bij de vaststelling van de spot maandpositielimieten en de positielimieten van andere maanden voor materieel afgewikkelde en door middel van contanten afgewikkelde grondstoffenderivaten op basis van de kenmerken van het derivaat in kwestie. In de berekeningsmethode wordt ten minste met de volgende factoren rekening gehouden:

a)

de looptijd van de contracten voor grondstoffenderivaten;

b)

de leverbare voorraad van de onderliggende grondstof;

c)

de totale positie in openstaande contracten in dat contract en de totale openstaande positie in andere financiële instrumenten met dezelfde onderliggende grondstof;

d)

de volatiliteit op de betrokken markten, met inbegrip van substituut-derivaten en de onderliggende grondstoffenmarkten;

e)

het aantal en de omvang van de marktdeelnemers;

f)

de kenmerken van de onderliggende grondstoffenmarkt, met inbegrip van productie-, consumptie- en marktvervoerspatronen;

g)

de ontwikkeling van nieuwe contracten.

ESMA houdt rekening met de ervaringen met de positielimieten van beleggingsondernemingen of marktexploitanten die een handelsplatform exploiteren en van andere rechtsgebieden.

ESMA legt de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

4.   Een bevoegde autoriteit stelt limieten vast voor elk op handelsplatformen verhandeld grondstoffenderivatencontract op basis van de door ESMA overeenkomstig lid 3 bepaalde berekeningsmethode. Deze positielimiet omvat economisch gelijkwaardige OTC-contracten.

Een bevoegde autoriteit herziet de positielimieten wanneer de leverbare voorraad of de positie in openstaande contracten aanzienlijk verandert of in geval van een andere aanzienlijke verandering op de markt, op basis van haar bepaling van de leverbare voorraad en van de positie in openstaande contracten, en stelt de positielimiet opnieuw vast overeenkomstig de door ESMA vastgestelde berekeningsmethode.

5.   De bevoegde autoriteiten stellen ESMA in kennis van de exacte positielimieten die zij voornemens zijn vast te stellen op basis van de berekeningsmethode zoals vastgesteld door ESMA overeenkomstig lid 3. Binnen twee maanden na ontvangst van de kennisgeving geeft ESMA een advies af aan de betreffende bevoegde autoriteit waarin wordt beoordeeld of de positielimieten verenigbaar zijn met de in lid 1 opgenomen doelstellingen en met de berekeningsmethode zoals vastgesteld door ESMA overeenkomstig lid 3. ESMA maakt dit advies bekend op haar website. De betrokken bevoegde autoriteit wijzigt de positielimieten overeenkomstig het advies van ESMA of rechtvaardigt bij ESMA waarom zij meent dat deze niet hoeven te worden gewijzigd. Ingeval een bevoegde autoriteit limieten oplegt die in strijd zijn met een advies van ESMA, maakt zij op haar website onmiddellijk een mededeling bekend waarin zij de redenen waarom zij een dergelijke werkwijze volgt, volledig uiteenzet.

Ingeval ESMA bepaalt dat een positielimiet niet in overeeenstemming is met de in lid 3 bedoelde berekeningsmethode, onderneemt zij actie overeenkomstig haar bevoegdheden uit hoofde van artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

6.   Ingeval hetzelfde grondstoffenderivaat in aanzienlijke hoeveelheden wordt verhandeld op handelsplatformen in meer dan één rechtsgebied, stelt de bevoegde autoriteit van het handelsplatform met het grootste handelsvolume (de centrale bevoegde autoriteit) de unieke positielimiet vast die wordt toegepast op alle handel in dat contract. De centrale bevoegde autoriteit raadpleegt de bevoegde autoriteiten van de andere handelsplatformen waar dit derivaat in aanzienlijke hoeveelheden wordt verhandeld, over de toe te passen unieke positielimiet en eventuele herzieningen van deze unieke positielimieten. Ingeval de bevoegde autoriteiten geen overeenstemming bereiken, geven zij schriftelijk de volledige en gedetailleerde redenen op waarom zij van oordeel zijn dat niet voldaan is aan de vereisten neergelegd in lid 1. In geval van een meningsverschil tussen de bevoegde autoriteiten, wordt elk geschil tussen deze bevoegde autoriteiten door ESMA geschikt in overeenstemming met haar bevoegdheden uit hoofde van artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

De bevoegde autoriteiten van de handelsplatformen waar hetzelfde grondstoffenderivaat wordt verhandeld en de bevoegde autoriteiten van positiehouders in dat grondstoffenderivaat sluiten samenwerkingsovereenkomsten die onder andere de onderlinge uitwisseling van relevante gegevens alsook toezicht op en handhaving van de unieke positielimiet mogelijk maken.

7.   ESMA controleert ten minste een keer per jaar de wijze waarop de bevoegde autoriteiten de positielimieten vastgesteld op basis van de door ESMA overeenkomstig lid 3 vastgestelde berekeningsmethode hebben geïmplementeerd. Hierbij waarborgt ESMA dat een unieke positielimiet daadwerkelijk van toepassing is op hetzelfde contract onafhankelijk van de plaats waar dit contract wordt verhandeld overeenkomstig lid 6.

8.   De lidstaten zorgen ervoor dat een beleggingsonderneming of marktexploitant die een handelsplatform exploiteert waarop grondstoffenderivaten worden verhandeld, positiebeheerscontroles toepast. Die controles omvatten ten minste de bevoegdheden van het handelsplatform om:

a)

de posities in openstaande contracten van personen te bewaken;

b)

toegang te krijgen tot informatie, met inbegrip van alle relevante documentatie, van personen betreffende de omvang en het doel van een ingenomen positie of aangegane blootstelling, en betreffende uiteindelijke of onderliggende eigenaren, gezamenlijke regelingen, enigerlei activa of verplichtingen op de onderliggende markt;

c)

te eisen dat een persoon een positie, tijdelijk of zo nodig definitief, beëindigt of vermindert, en eenzijdig passende actie te ondernemen opdat zulks geschiedt indien de betrokkene het nalaat; en

d)

waar passend te eisen dat een persoon weer tijdelijk voor liquiditeit op de markt zorgt voor een overeengekomen prijs en omvang met de uitdrukkelijke bedoeling de effecten van een omvangrijke of dominante positie te beperken.

9.   De positielimieten en positiebeheerscontroles zijn transparant en niet-discriminerend, specificeren hoe zij van toepassing zijn op personen en houden rekening met de aard en de samenstelling van de marktdeelnemers en met het gebruik dat zij maken van de tot de handel toegelaten contracten.

10.   De beleggingsonderneming of marktexploitant die het handelsplatform exploiteert, stelt de bevoegde autoriteit op de hoogte van de bijzonderheden van de positiebeheerscontroles.

De bevoegde autoriteit deelt dezelfde informatie alsmede de bijzonderheden van de door haar vastgestelde positielimieten mee aan ESMA, die een databank met overzichten van de positielimieten en positiebeheerscontroles op haar website toegankelijk maakt en actueel houdt.

11.   De positielimieten van lid 1 worden opgelegd door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 69, lid 2, onder p).

12.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen ter bepaling van:

a)

de criteria en methoden om te bepalen of een positie kan worden beschouwd als een positie die de risico’s die rechtstreeks verband houden met de commerciële bedrijvigheid, vermindert;

b)

de methoden om te bepalen of de posities van een persoon moeten worden geaggregeerd binnen een groep;

c)

de criteria om te bepalen of een contract een OTC-contract is dat in economische zingelijkwaardig is aan een op een handelsplatform verhandeld contract, zoals bedoeld in lid 1, ter vereenvoudiging van de rapportage van posities ingenomen in gelijkwaardige OTC-contracten aan de betrokken bevoegde autoriteit zoals bepaald in artikel 58, lid 2;

d)

de definitie van wanneer uit hoofde van lid 6 van dit artikel sprake is van „hetzelfde grondstoffenderivaat” en „aanzienlijke hoeveelheden”;

e)

de methoden voor het aggreren en verrekenen van OTC- posities en posities in op handelsplatformen verhandelde grondstoffenderivaten ter vaststelling van de nettopositie om te kunnen beoordelen of de limieten worden nageleefd. Met dergelijke methoden moeten criteria worden vastgesteld om te bepalen welke posities met elkaar mogen worden verrekend, en mag het opbouwen van posities niet worden vereenvoudigd indien dit in strijd is met de doelstellingen van lid 1 van dit artikel;

f)

de procedure om te bepalen hoe personen een aanvraag kunnen doen voor de vrijstelling op grond van lid 1, tweede alinea, van dit artikel en hoe de betrokken bevoegde autoriteit dergelijke aanvragen goedkeurt;

g)

de berekeningsmethode ter vaststelling van het handelsplatform met het grootste handelsvolume in een grondstoffenderivaat en aanzienlijke hoeveelheden uit hoofde van lid 6 van dit artikel.

ESMA legt de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

13.   De bevoegde autoriteiten leggen geen limieten op die restrictiever zijn dan die welke overeenkomstig lid 1 zijn vastgesteld, tenzij in uitzonderlijke gevallen waarin dergelijke limieten objectief gerechtvaardigd en evenredig zijn in het licht van de liquiditeit van de markt in kwestie en de ordelijke werking van die markt. De bevoegde autoriteiten maken op hun website de bijzonderheden bekend van de restrictievere positielimieten die zij besluiten op te leggen en die gelden voor een initiële periode van ten hoogste zes maanden, te rekenen vanaf de datum van de bekendmaking ervan op de website. De restrictievere positielimieten kunnen telkens met perioden van ten hoogste zes maanden worden verlengd indien de redenen voor de restrictie van toepassing blijven. Indien zij na het verstrijken van een dergelijke periode van zes maanden niet worden verlengd, houden zij automatisch op te bestaan.

Ingeval de bevoegde autoriteiten besluiten restrictievere positielimieten op te leggen, stellen zij ESMA daarvan in kennis. De kennisgeving bevat een motivering voor de restrictievere positielimieten. ESMA brengt binnen 24 uur advies uit over de vraag of zij de restrictievere positielimieten noodzakelijk acht om de uitzonderingssituatie aan te pakken. Het advies wordt bekendgemaakt op de website van ESMA.

Ingeval een bevoegde autoriteit limieten oplegt die in strijd zijn met een advies van ESMA, maakt zij op haar website onmiddellijk een mededeling bekend waarin zij de redenen waarom zij een dergelijke werkwijze volgt, volledig uiteenzet.

14.   De lidstaten schrijven voor dat bevoegde autoriteiten hun sanctiebevoegdheden uit hoofde van deze richtlijn voor inbreuken op positielimieten vastgesteld overeenkomstig dit artikel, kunnen toepassen op:

a)

posities aangehouden door personen gevestigd op of met activiteiten op of buiten hun grondgebied die de limieten op grondstoffenderivatencontracten overschrijden die bevoegde autoriteiten hebben vastgesteld in verband met contracten op handelsplatformen die zijn gevestigd op of activiteiten verrichten op hun grondgebied of economisch gelijkwaardige OTC-contracten;

b)

posities aangehouden door personen gevestigd op of met activiteiten op hun grondgebied die de limieten op grondstoffenderivatencontracten overschrijden die de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten hebben vastgesteld.

Artikel 58

Rapportage van posities door categorieën positiehouders

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat een beleggingsonderneming of een marktexploitant die een handelsplatform exploiteert waarop wordt gehandeld in grondstoffenderivaten of emissierechten of derivaten daarvan:

a)

een wekelijks rapport openbaar maakt met de geaggregeerde posities van de overeenkomstig lid 4 bepaalde verschillende categorieën personen voor de verschillende grondstoffenderivaten of emissierechten of derivaten daarvan die op hun handelsplatformen worden verhandeld, met vermelding van het aantal long- en shortposities per categorie positiehouder, alsook eventuele veranderingen daarin sinds het vorige rapport, het percentage totale openstaande posities per categorie en het aantal personen die in elke categorie een positie aanhouden, en dit rapport doet toekomen aan de bevoegde autoriteit en ESMA; ESMA draagt zorg voor een gecentraliseerde publicatie van de informatie die is opgenomen in deze rapporten;

b)

de bevoegde autoriteiten op verzoek ten minste één keer per dag een volledige uitsplitsing bezorgt van de posities van alle personen die op dat handelsplatform actief zijn, waaronder de leden of deelnemers en hun klanten.

De onder a) neergelegde verplichting geldt alleen wanneer zowel het aantal personen als hun openstaande posities de minimumdrempels overschrijden.

2.   De lidstaten zien erop toe dat beleggingsondernemingen die buiten een handelsplatform grondstoffenderivaten of emissierechten of derivaten daarvan verhandelen, de bevoegde autoriteit van het handelsplatform waar de grondstoffenderivaten of emissierechten of derivaten daarvan worden verhandeld of de centrale bevoegde autoriteit ingeval het grondstoffenderivaten of emissierechten of derivaten daarvan in aanzienlijke hoeveelheden worden verhandeld op handelsplatformen in meer dan één rechtsgebied ten minste op dagelijkse basis een volledige uitsplitsing verstrekken van hun posities in grondstoffenderivaten of emissierechten of derivaten daarvan die op een handelsplatform worden verhandeld en economisch gelijkwaardige OTC-contracten, alsmede die van hun cliënten, en de cliënten van die cliënten tot aan de eindcliënt, in overeenstemming met artikel 26 van Verordening (EU) nr. 600/2014 en indien van toepassing artikel 8 van Verordening (EU) nr. 1227/2011.

3.   Om toezicht op de naleving van artikel 57, lid 1, mogelijk te maken, schrijven de lidstaten voor dat leden of deelnemers van gereglementeerde markten, MTF’s en klanten van OTF’s ten minste één keer per dag aan de beleggingsonderneming of de marktexploitant die dat handelsplatform exploiteert de bijzonderheden over hun eigen posities die ze aanhouden via contracten die op dat handelsplatform verhandeld worden, evenals over die van hun cliënten, en de cliënten van die cliënten tot aan de eindcliënt rapporteren.

4.   Personen die posities in een grondstoffenderivaat of emissierecht of derivaat daarvan aanhouden, worden door de beleggingsonderneming of de marktexploitant die dat handelsplatform exploiteert, op grond van de aard van hun hoofdactiviteit, rekening houdend met eventuele verleende vergunningen, in een van de volgende categorieën handelaren ingedeeld:

a)

beleggingsondernemingen of kredietinstellingen;

b)

beleggingsfondsen, zijnde ofwel een instelling voor collectieve belegging in effecten (icbe) als omschreven in Richtlijn 2009/65/EG, ofwel een beheerder van alternatieve beleggingsfondsen als omschreven in Richtlijn 2011/61/EG;

c)

overige financiële instellingen, met inbegrip van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen als omschreven in Richtlijn 2009/138/EG, en instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening als omschreven in Richtlijn 2003/41/EG;

d)

handelsondernemingen;

e)

in het geval van emissierechten of derivaten daarvan, exploitanten met nalevingsverplichtingen uit hoofde van Richtlijn 2003/87/EG.

In de in lid 1, onder a), bedoelde rapporten wordt het aantal long- en shortposities per persoonscategorie gespecificeerd, alsook eventuele veranderingen daarin sinds het vorige rapport, het percentage totale openstaande posities per categorie en het aantal personen per categorie.

In de in lid 1, onder a), bedoelde rapporten en in de in lid 2 bedoelde uitsplitsingen wordt een onderscheid gemaakt tussen:

a)

posities die beschouwd worden als posities die de risico’s die rechtstreeks verband houden met commerciële activiteiten, op objectief meetbare wijze verminderen; en

b)

andere posities.

5.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen ter specificatie van de vorm van de in lid 1, onder a), bedoelde rapporten en de in lid 2 bedoelde uitsplitsingen.

ESMA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 3 januari 2016 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

In het geval van emissierechten of derivaten daarvan laat de rapportage de nalevingsverplichtingen van Richtlijn 2003/87/EG onverlet.

6.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in lid 1, tweede alinea, van dit artikel vermelde drempels te specificeren, waarbij zij rekening houdt met het totale aantal open posities, de omvang daarvan en het totale aantal personen dat een positie vasthoudt.

7.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen ter specificering van de maatregelen om voor te schrijven dat alle in lid 1, onder a), bedoelde rapporten op een vast wekelijks tijdstip aan ESMA worden toegezonden met het oog op de gecentraliseerde bekendmaking ervan door ESMA.

ESMA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 3 januari 2016 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

TITEL V

DATARAPPORTERINGSDIENSTEN

Afdeling 1

Procedures voor de vergunningverlening aan aanbieders van datarapporteringsdiensten

Artikel 59

Vergunningsvereisten

1.   De lidstaten schrijven voor dat het aanbieden van in bijlage I, deel D, beschreven datarapporteringsdiensten, in het kader van de normale uitoefening van het beroep of bedrijf, aan voorafgaande vergunningverlening overeenkomstig deze afdeling onderworpen is. Deze vergunning wordt verleend door de door de lidstaat van herkomst overeenkomstig artikel 67 aangewezen bevoegde autoriteit.

2.   In afwijking van lid 1 staan de lidstaten een beleggingsonderneming of marktexploitant die een handelsplatform exploiteert toe de datarapporteringsdiensten van een APA, een verstrekker van de consolidated tape en een ARM te exploiteren, mits eerst is vastgesteld dat deze deze titel naleven. Een dergelijke dienst wordt in hun vergunning opgenomen.

3.   De lidstaten leggen een register van alle aanbieders van datarapporteringsdiensten aan. Dit register is toegankelijk voor het publiek en bevat informatie over de diensten die de aanbieder van datarapporteringsdiensten op grond van zijn vergunning mag verlenen. Het register wordt regelmatig bijgewerkt. Elke vergunningverlening wordt ter kennis van ESMA gebracht.

ESMA stelt een lijst op van alle aanbieders van datarapporteringsdiensten in de Unie. De lijst bevat informatie over de diensten die de aanbieder van datarapporteringsdiensten op grond van zijn vergunning mag verlenen, en wordt regelmatig bijgewerkt. ESMA maakt deze lijst op haar website bekend en houdt deze bij.

Indien een bevoegde autoriteit een vergunning heeft ingetrokken overeenkomstig artikel 62, wordt die intrekking op de lijst bekendgemaakt gedurende een periode van vijf jaar.

4.   De lidstaten schrijven voor dat aanbieders van datarapporteringsdiensten hun diensten aanbieden onder toezicht van de bevoegde autoriteit. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten regelmatig een evaluatie uitvoeren van de naleving door de aanbieders van datarapporteringsdiensten van deze titel. Zij zorgen er tevens voor dat de bevoegde autoriteiten erop toezien dat aanbieders van datarapporteringsdiensten te allen tijde voldoen aan de in deze titel opgenomen voorwaarden voor de initiële vergunningverlening.

Artikel 60

Reikwijdte van de vergunning

1.   De lidstaat van herkomst draagt er zorg voor dat in de vergunning de datarapporteringsdiensten worden vermeld die de aanbieder van datarapporteringsdiensten op grond van de vergunning mag verlenen. Een aanbieder van datarapporteringsdiensten die zijn werkzaamheden tot andere datarapporteringsdiensten wenst uit te breiden, is verplicht een verzoek tot uitbreiding van zijn vergunning in te dienen.

2.   De vergunning is geldig in de gehele Unie en staat een aanbieder van datarapporteringsdiensten toe overal in de Unie de diensten te verlenen waarvoor hem vergunning is verleend.

Artikel 61

Procedures voor de verlening en weigering van een vergunning

1.   De bevoegde autoriteit verleent geen vergunning voordat zij er zich volledig van heeft vergewist dat de aanvrager voldoet aan alle eisen die uit de overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde bepalingen voortvloeien.

2.   De aanbieder van datarapporteringsdiensten verstrekt alle informatie — met inbegrip van een programma van werkzaamheden, waarin met name de aard van de beoogde diensten alsmede de organisatiestructuur worden vermeld — die nodig is opdat de bevoegde autoriteit zich ervan kan vergewissen dat de aanbieder van datarapporteringsdiensten ten tijde van de initiële vergunningverlening alle noodzakelijke regelingen heeft getroffen om te voldoen aan zijn verplichtingen die uit de bepalingen van deze titel voortvloeien.

3.   De aanvrager wordt er binnen zes maanden na de indiening van een volledige aanvraag van in kennis gesteld of de vergunning toegekend dan wel geweigerd is.

4.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen ter bepaling van:

a)

de informatie die overeenkomstig lid 2 aan de bevoegde autoriteiten moet worden verstrekt, inclusief het programma van werkzaamheden;

b)

de informatie die in de kennisgevingen uit hoofde van artikel 63, lid 3, moet worden verstrekt.

ESMA dient de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

5.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen met het oog op de vaststelling van de standaardformulieren, templates en procedures voor de in lid 2 van dit artikel en in artikel 63, lid 4, bedoelde kennisgeving of informatieverstrekking.

ESMA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 3 januari 2016 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 62

Intrekking van vergunningen

De bevoegde autoriteit mag de vergunning die aan een aanbieder van datarapporteringsdiensten is verleend, intrekken indien de aanbieder:

a)

binnen een termijn van twaalf maanden geen gebruik maakt van de vergunning, uitdrukkelijk te kennen geeft geen gebruik van de vergunning te zullen maken of tijdens de zes voorafgaande maanden geen datarapporteringsdiensten heeft verleend, tenzij de betrokken lidstaat voorschrijft dat in die gevallen de vergunning vervalt;

b)

de vergunning heeft verkregen door het afleggen van valse verklaringen of op enige andere onregelmatige wijze;

c)

niet meer voldoet aan de voorwaarden op basis waarvan de vergunning is verleend;

d)

de bepalingen van deze richtlijn of van Verordening (EU) nr. 600/2014 op ernstige wijze en stelselmatig heeft overtreden.

Artikel 63

Vereisten voor het leidinggevend orgaan van een aanbieder van datarapporteringsdiensten

1.   De lidstaten schrijven voor dat alle leden van het leidinggevend orgaan van een aanbieder van datarapporteringsdiensten steeds als voldoende betrouwbaar bekendstaan, over voldoende kennis, vaardigheden en ervaring beschikken en genoeg tijd aan de vervulling van hun taken besteden.

Het leidinggevend orgaan als geheel beschikt over voldoende kennis, vaardigheden en ervaring om inzicht te hebben in de activiteiten van de aanbieder van datarapporteringsdiensten. Elk lid van het leidinggevend orgaan handelt eerlijk, integer en met onafhankelijkheid van geest om de besluiten van de directie als dat nodig is op doeltreffende wijze aan te vechten en als dat nodig is op doeltreffende wijze toe te zien en controle uit te oefenen op de besluitvorming van de directie.

Indien een marktexploitant een vergunning tot exploitatie van een APA, een verstrekker van de consolidated tape of een ARM aanvraagt en de leden van het leidinggevend orgaan van de APA, de verstrekker van de consolidated tape of het ARM dezelfden zijn als de leden van het leidinggevend orgaan van de gereglementeerde markt, worden die personen geacht te voldoen aan de vereisten van de eerste alinea.

2.   ESMA ontwikkelt uiterlijk op 3 januari 2016 richtsnoeren voor de beoordeling van de geschiktheid van de leden van het leidinggevend orgaan als beschreven in lid 1, rekening houdend met de verschillende rollen en functies die zij vervullen en met het feit dat belangenconflicten tussen de leden van het leidinggevend orgaan en de gebruikers van APA’s, verstrekkers van de consolidated tape of ARM’s moeten worden voorkomen.

3.   De lidstaten schrijven voor dat de aanbieder van datarapporteringsdiensten de bevoegde autoriteit in kennis stelt van alle leden van zijn leidinggevend orgaan en van eventuele wijzigingen in het lidmaatschap ervan, en tegelijkertijd alle informatie verschaft die nodig is om te beoordelen of de entiteit aan lid 1 voldoet.

4.   De lidstaten dragen er zorg voor dat het leidinggevend orgaan van een aanbieder van datarapporteringsdiensten governanceregelingen opstelt en toeziet op de uitvoering ervan; deze regelingen garanderen een doeltreffende en prudente bedrijfsvoering van een organisatie en voorzien onder meer in een scheiding van taken in de organisatie en in de voorkoming van belangenconflicten, en dit op een wijze die de integriteit van de markt en de belangen van haar cliënten bevordert.

5.   De bevoegde autoriteit verleent geen vergunning indien zij zich er niet van heeft vergewist dat de persoon of de personen die het bedrijf van de aanbieder van datarapporteringsdiensten feitelijk gaan leiden, als voldoende betrouwbaar bekendstaan, dan wel indien er objectieve en aantoonbare redenen zijn om aan te nemen dat voorgenomen wijzigingen in het bestuur van de aanbieder een bedreiging kunnen vormen voor de gezonde en prudente bedrijfsvoering ervan en voor een passende inachtneming van de belangen van zijn cliënten en de integriteit van de markt.

Afdeling 2

Voor APA’s geldende voorwaarden

Artikel 64

Organisatorische vereisten

1.   De lidstaat van herkomst schrijft voor dat een APA in adequaat beleid en afdoende regelingen voorziet om de krachtens de artikelen 20 en 21 van Verordening (EU) nr. 600/2014 te verstrekken informatie tegen redelijke commerciële voorwaarden openbaar te maken binnen een tijdsspanne die realtime zo dicht mogelijk benadert als technisch haalbaar is. De informatie wordt 15 minuten na de bekendmaking ervan door de APA kosteloos beschikbaar gesteld. De lidstaat van herkomst schrijft voor dat de APA in staat is om deze informatie op efficiënte en consistente wijze te verspreiden, zodat deze snel en op niet-discriminerende basis toegankelijk is in een vorm die de consolidatie van de informatie met vergelijkbare gegevens uit andere bronnen vergemakkelijkt.

2.   De informatie die overeenkomstig lid 1 door een APA openbaar wordt gemaakt, omvat ten minste de volgende elementen:

a)

de identificatiecode van het financiële instrument;

b)

de prijs waartegen de transactie is gesloten;

c)

de omvang van de transactie;

d)

het tijdstip waarop de transactie heeft plaatsgevonden;

e)

het tijdstip waarop de transactie is gemeld;

f)

de eenheid van de prijs van de transactie;

g)

de code voor het handelsplatform waarop de transactie is uitgevoerd, of als de transactie was uitgevoerd via een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling de code „SI” of anders de code „OTC”;

h)

in voorkomend geval, een indicator dat de transactie aan specifieke voorwaarden onderworpen was.

3.   De lidstaat van herkomst schrijft voor dat de APA doeltreffende bestuursrechtelijke regelingen treft en handhaaft om belangenconflicten met haar cliënten te voorkomen. Met name geldt dat een APA die ook een marktexploitant of een beleggingsonderneming is, alle verzamelde informatie op niet-discriminerende wijze behandelt en passende regelingen treft en handhaaft met het oog op de scheiding van verschillende bedrijfsfuncties.

4.   De lidstaat van herkomst schrijft voor dat de APA over deugdelijke beveiligingsmechanismen beschikt om de beveiliging van de middelen voor de informatieoverdracht te garanderen, het risico op datacorruptie en ongeoorloofde toegang tot een minimum te beperken, en te voorkomen dat informatie uitlekt vóór de bekendmaking ervan. De APA houdt voldoende middelen aan en beschikt over back-upvoorzieningen om haar diensten te allen tijde te kunnen aanbieden en in stand te kunnen houden.

5.   De lidstaat van herkomst schrijft voor dat de APA over systemen beschikt die transactiemeldingen doeltreffend op volledigheid kunnen controleren, omissies en aperte fouten kunnen opsporen en om de hernieuwde transmissie van eventuele foutmeldingen kunnen verzoeken.

6.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen ter bepaling van gemeenschappelijke opmaakmodellen, datastandaarden en technische voorzieningen ter vergemakkelijking van de in lid 1 bedoelde consolidatie van informatie.

ESMA dient de ontwerpen van technische reguleringsnormen als bedoeld in de eerste alinea uiterlijk op 3 juli 2015 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

7.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter verduidelijking van wat onder de in lid 1 van dit artikel bedoelde redelijke commerciële voorwaarden voor de openbaarmaking van informatie moet worden verstaan.

8.   ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op, ter specificatie van:

a)

de middelen waarmee de APA aan de informatieverplichting van lid 1 kan voldoen;

b)

de inhoud van de overeenkomstig lid 1 openbaar te maken informatie, waaronder ten minste de in lid 2 bedoelde informatie, op een wijze die publicatie van de uit hoofde van artikel 64 vereiste informatie mogelijk maakt;

c)

de concrete organisatorische eisen die zijn vastgelegd in de leden 3, 4 en 5.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde procedure.

Afdeling 3

Voor verstrekkers van de consolidated tape geldende voorwaarden

Artikel 65

Organisatorische vereisten

1.   De lidstaat van herkomst schrijft voor dat een verstrekker van de consolidated tape in adequaat beleid en afdoende regelingen voorziet om overeenkomstig de artikelen 6 en 20 van Verordening (EU) nr. 600/2014 openbaar gemaakte informatie te verzamelen, in een continue elektronische datastroom te consolideren en tegen redelijke commerciële voorwaarden voor het publiek beschikbaar te stellen binnen een tijdsspanne die realtime zo dicht mogelijk benadert als technisch haalbaar is.

Die informatie omvat ten minste de volgende bijzonderheden:

a)

de identificatiecode van het financiële instrument;

b)

de prijs waartegen de transactie is gesloten;

c)

de omvang van de transactie;

d)

het tijdstip waarop de transactie heeft plaatsgevonden;

e)

het tijdstip waarop de transactie is gemeld;

f)

de eenheid van de prijs van de transactie;

g)

de code voor het handelsplatform waarop de transactie is uitgevoerd, of als de transactie was uitgevoerd via een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling de code „SI” of anders de code „OTC”;

h)

in voorkomend geval, het feit dat een computeralgoritme binnen de beleggingsonderneming verantwoordelijk was voor het beleggingsbesluit en de uitvoering van de transactie;

i)

in voorkomend geval, een indicator dat de transactie aan specifieke voorwaarden onderworpen was;

j)

indien overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a) of b), van Verordening (EU) nr. 600/2014 vrijstelling was verleend van de verplichting om de in artikel 3, lid 1, van die verordening genoemde informatie openbaar te maken, een markering om aan te geven welke van die vrijstellingen voor die transactie gold.

De informatie wordt 15 minuten na bekendmaking door de verstrekker van de consolidated tape kosteloos beschikbaar gesteld. De lidstaat van herkomst schrijft voor dat de verstrekker van de consolidated tape in staat is deze informatie op efficiënte en consistente wijze te verspreiden, zodat deze snel en op niet-discriminerende basis toegankelijk is in vormen die gemakkelijk toegankelijk en bruikbaar zijn voor marktdeelnemers.

2.   De lidstaat van herkomst schrijft voor dat een verstrekker van de consolidated tape in adequaat beleid en afdoende regelingen voorziet om overeenkomstig de artikelen 10 en 21 van Verordening (EU) nr. 600/2014 openbaar gemaakte informatie te verzamelen, in een continue elektronische datastroom te consolideren en daarop aansluitende informatie tegen redelijke commerciële voorwaarden voor het publiek beschikbaar te stellen binnen een tijdsspanne die realtime zo dicht mogelijk benadert als technisch haalbaar is, waarbij ten minste de volgende bijzonderheden worden verstrekt:

a)

de identificatiecode of identificatiekenmerken van het financiële instrument;

b)

de prijs waartegen de transactie is gesloten;

c)

de omvang van de transactie;

d)

het tijdstip waarop de transactie heeft plaatsgevonden;

e)

het tijdstip waarop de transactie is gemeld;

f)

de eenheid van de prijs van de transactie;

g)

de code voor het handelsplatform waarop de transactie is uitgevoerd, of als de transactie was uitgevoerd via een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling de code „SI” of anders de code „OTC”;

h)

in voorkomend geval, een indicator dat de transactie aan specifieke voorwaarden onderworpen was.

De informatie wordt 15 minuten na bekendmaking door de verstrekker van de consolidated tape kosteloos beschikbaar gesteld. De lidstaat van herkomst schrijft voor dat de verstrekker van de consolidated tape in staat is deze informatie op efficiënte en consistente wijze te verspreiden, zodat deze snel en op niet-discriminerende basis toegankelijk is in algemeen aanvaarde vormen die interoperabel zijn en gemakkelijk toegankelijk en bruikbaar zijn voor marktdeelnemers.

3.   De lidstaat van herkomst schrijft voor dat de verstrekker van de consolidated tape ervoor zorgt dat de verstrekte gegevens geconsolideerde gegevens zijn van alle gereglementeerde markten, MTF’s, OTF’s en APA’s en tevens betrekking hebben op de financiële instrumenten die overeenkomstig lid 8, onder c), via technische reguleringsnormen zijn gespecificeerd.

4.   De lidstaat van herkomst schrijft voor dat de verstrekker van de consolidated tape doeltreffende bestuursrechtelijke regelingen treft en handhaaft om belangenconflicten te voorkomen. Met name een marktexploitant of een APA die ook een geconsolideerde transactiemeldingsregeling exploiteert, behandelt alle verzamelde informatie op niet-discriminerende wijze, en treft en handhaaft passende regelingen met het oog op de scheiding van verschillende bedrijfsfuncties.

5.   De lidstaat van herkomst schrijft voor dat de verstrekker van de consolidated tape over deugdelijke beveiligingsmechanismen beschikt om de beveiliging van de middelen voor de informatieoverdracht te garanderen en het risico op datacorruptie en ongeoorloofde toegang tot een minimum te beperken. De lidstaat van herkomst schrijft voor dat de verstrekker van de consolidated tape voldoende middelen aanhoudt en beschikt over back-upvoorzieningen om haar diensten te allen tijde te kunnen aanbieden en in stand te kunnen houden.

6.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen ter bepaling van datastandaarden en opmaakmodellen voor de overeenkomstig de artikelen 6, 10, 20 en 21 van Verordening (EU) nr. 600/2014 openbaar te maken informatie die de identificatiecode van het financiële instrument, de prijs, de omvang, het tijdstip, de eenheid van de prijs, de identificatiecode van het handelsplatform en indicatoren voor de specifieke voorwaarden waaraan de transactie onderworpen was omvat, alsook technische regelingen ter bevordering van een efficiënte en consistente verspreiding van informatie zodat deze gemakkelijk toegankelijk en bruikbaar is voor marktdeelnemers als bedoeld in de leden 1 en 2 en waarin aanvullende diensten worden vermeld die de verstrekker van de consolidated tape kan verlenen om de efficiëntie van de markt te verhogen.

ESMA dient de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen in bij de Commissie, en dat uiterlijk op 3 juli 2015 wat de overeenkomstig de artikelen 6 en 20 van Verordening (EU) nr. 600/2014 openbaar gemaakte informatie betreft, en uiterlijk op 3 juli 2015 wat de overeenkomstig de artikelen 10 en 21 van Verordening (EU) nr. 600/2014 openbaar gemaakte informatie betreft.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

7.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast ter verduidelijking van wat onder de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde redelijke commerciële voorwaarden voor de verlening van toegang tot datastromen moet worden verstaan.

8.   ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op, ter specificatie van:

a)

de middelen waarmee een verstrekker van de consolidated tape aan de informatieverplichting van de leden 1 en 2 kan voldoen;

b)

de inhoud van de overeenkomstig de leden 1 en 2 openbaar te maken informatie;

c)

de financiële instrumenten waarover in de datastroom gegevens moeten worden verstrekt en voor andere dan eigendomsinstrumenten de handelsplatformen en APA’s die moeten worden opgenomen;

d)

andere middelen om te garanderen dat de gegevens die door verschillende verstrekkers van de consolidated tape worden bekendgemaakt, consistent zijn, kunnen worden afgezet tegen en vergeleken met vergelijkbare gegevens uit andere bronnen en kunnen worden samengevoegd op het niveau van de Unie;

e)

de concrete organisatorische eisen als vermeld in de leden 4 en 5.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde procedure.

Afdeling 4

Voor ARM’s geldende voorwaarden

Artikel 66

Organisatorische vereisten

1.   De lidstaat van herkomst schrijft voor dat een ARM over adequaat beleid en afdoende regelingen beschikt om de krachtens artikel 26 van Verordening (EU) nr. 600/2014 te verstrekken informatie zo spoedig mogelijk en vóór het einde van de werkdag volgende op die waarop de transactie heeft plaatsgevonden te rapporteren. Deze informatie wordt gerapporteerd overeenkomstig de vereisten van artikel 26 van Verordening (EU) nr. 600/2014.

2.   De lidstaat van herkomst schrijft voor dat het ARM doeltreffende bestuursrechtelijke regelingen treft en handhaaft om belangenconflicten met zijn cliënten te voorkomen. Met name geldt dat een ARM die ook een marktexploitant of een beleggingsonderneming is, alle verzamelde informatie op niet-discriminerende wijze behandelt en passende regelingen treft en handhaaft met het oog op de scheiding van verschillende bedrijfsfuncties.

3.   De lidstaat van herkomst schrijft voor dat het ARM over deugdelijke beveiligingsmechanismen beschikt om de beveiliging en authenticatie van de middelen voor de informatieoverdracht te garanderen, het risico op datacorruptie en ongeoorloofde toegang tot een minimum te beperken, en de vertrouwelijkheid van de gegevens te allen tijde in stand te houden. De lidstaat van herkomst schrijft voor dat het ARM voldoende middelen aanhoudt en beschikt over back-upvoorzieningen om zijn diensten te allen tijde te kunnen aanbieden en in stand te kunnen houden.

4.   De lidstaat van herkomst schrijft voor dat het ARM over systemen beschikt die transactiemeldingen doeltreffend op volledigheid kunnen controleren, door de beleggingsonderneming veroorzaakte omissies en aperte fouten kunnen opsporen en, wanneer zich een fout of een omissie voordoet, nadere bijzonderheden over de fout of de omissie aan de beleggingsonderneming kunnen meedelen en om de hernieuwde transmissie van eventuele foutmeldingen kunnen verzoeken.

De lidstaat van herkomst schrijft tevens voor dat het ARM over systemen beschikt waarmee het door het ARM zelf veroorzaakte fouten of omissies kan opsporen, transactiemeldingen kan corrigeren en juiste en volledige transactiemeldingen aan de bevoegde autoriteit kan toezenden, of opnieuw toezenden, naargelang het geval.

5.   ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op, ter specificatie van:

a)

de middelen waarmee het ARM aan de informatieverplichting van lid 1 kan voldoen; en

b)

de concrete organisatorische eisen die zijn vastgelegd in de leden 2, 3 en 4.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde procedure.

TITEL VI

BEVOEGDE AUTORITEITEN

HOOFDSTUK I

Aanwijzing, bevoegdheden en verhaalprocedures

Artikel 67

Aanwijzing van bevoegde autoriteiten

1.   Elke lidstaat wijst de bevoegde autoriteiten aan die elk van de taken moeten uitvoeren die in de onderscheiden bepalingen van Verordening (EU) nr. 600/2014 en van deze richtlijn zijn omschreven. De lidstaten delen de Commissie, ESMA en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten mee welke bevoegde autoriteit verantwoordelijk is voor de vervulling van elk van deze taken, met vermelding van eventuele taakverdelingen.

2.   De in lid 1 bedoelde autoriteiten zijn openbare autoriteiten, onverminderd de mogelijkheid om taken aan andere entiteiten te delegeren zoals uitdrukkelijk bepaald in artikel 29, lid 4, van deze richtlijn.

Een delegatie van taken aan andere entiteiten dan de in lid 1 bedoelde autoriteiten mag geen betrekking hebben op de uitoefening van openbaar gezag of het gebruik van discretionaire beoordelingsbevoegdheden. De lidstaten schrijven voor dat de bevoegde autoriteiten, voordat zij tot delegatie overgaan, alle redelijke maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de entiteit waaraan taken zullen worden gedelegeerd, in staat is en over de middelen beschikt om alle taken effectief uit te voeren en dat delegatie alleen plaatsvindt indien er een duidelijk afgebakend en goed gedocumenteerd kader voor het vervullen van de gedelegeerde taken tot stand is gebracht waarin de uit te voeren taken en de voorwaarden voor de uitvoering daarvan vermeld zijn. In deze voorwaarden is een bepaling opgenomen die de entiteit in kwestie ertoe verplicht zodanig op te treden en zich zodanig te organiseren dat belangenconflicten worden vermeden en dat in het kader van de uitoefening van de gedelegeerde taken verkregen informatie niet onrechtmatig wordt gebruikt en evenmin wordt aangewend om de mededinging te verhinderen. De eindverantwoordelijkheid voor het toezicht op de naleving van deze richtlijn en haar uitvoeringsmaatregelen berust bij de overeenkomstig lid 1 aangewezen bevoegde autoriteit of autoriteiten.

De lidstaten stellen de Commissie, ESMA en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten in kennis van alle met het oog op de delegatie van taken getroffen regelingen, inclusief de precieze voorwaarden voor het delegeren van taken.

3.   ESMA maakt een lijst van de in de leden 1 en 2 bedoelde bevoegde autoriteiten op haar website bekend en houdt deze bij.

Artikel 68

Samenwerking tussen de autoriteiten in dezelfde lidstaat

Ingeval een lidstaat meer dan één bevoegde autoriteit aanwijst voor het doen naleven van een bepaling van deze richtlijn of van Verordening (EU) nr. 600/2014, worden hun respectieve taken duidelijk omschreven en werken zij nauw samen.

Elke lidstaat schrijft voor dat een dergelijke samenwerking ook plaatsvindt tussen de bevoegde autoriteiten voor de toepassing van deze richtlijn en van Verordening (EU) nr. 600/2014 en de bevoegde autoriteiten die in de betrokken lidstaat verantwoordelijk zijn voor het toezicht op kredietinstellingen, andere financiële instellingen, pensioenfondsen, icbe’s, verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen en verzekeringsondernemingen.

De lidstaten schrijven voor dat de bevoegde autoriteiten alle informatie uitwisselen die essentieel of relevant is voor de uitoefening van hun functies en taken.

Artikel 69

Toezichtbevoegdheden

1.   Aan de bevoegde autoriteiten worden alle toezichtbevoegdheden, met inbegrip van onderzoeksbevoegdheden, toegekend die nodig zijn om hun taken uit hoofde van deze richtlijn en Verordening (EU) nr. 600/2014 te vervullen.

2.   De in lid 1 bedoelde bevoegdheden omvatten ten minste de bevoegdheden om:

a)

toegang te verkrijgen tot ieder document of andere gegevens, in enigerlei vorm, waarvan de bevoegde autoriteit vindt dat ze relevant kunnen zijn voor de uitoefening van haar taken, en een afschrift hiervan te ontvangen of te maken;

b)

de verstrekking van aanvullende inlichtingen op te vragen of te verlangen van iedere persoon en zo nodig een persoon op te roepen en te ondervragen om inlichtingen te verkrijgen;

c)

inspecties of onderzoek ter plaatse te verrichten;

d)

bestaande opnames van telefoongesprekken of elektronische communicatie of andere overzichten van dataverkeer opvragen die in het bezit zijn van een beleggingsonderneming, een kredietinstelling of enige andere entiteit die onder deze richtlijn of Verordening (EU) nr. 600/2014 valt;

e)

om bevriezing van en/of beslaglegging op activa verzoeken;

f)

om een tijdelijk verbod op uitoefening van de beroepsactiviteit verzoeken;

g)

informatie verlangen van de accountants van vergunninghoudende beleggingsondernemingen, gereglementeerde markten en aanbieders van datarapporteringsdiensten;

h)

strafrechtelijke procedures inleiden;

i)

toestaan dat verificatie of onderzoek wordt verricht door een accountant of deskundige;

j)

van elke persoon verstrekking van informatie eisen, met inbegrip van alle relevante documentatie betreffende de omvang en het doel van een via een grondstoffenderivaat ingenomen positie of aangegaan risico, en betreffende enigerlei activa of verplichtingen op de onderliggende markt;

k)

verlangen dat elke praktijk die of elk gedrag dat volgens de bevoegde autoriteit in strijd is met de bepalingen van Verordening (EU) nr. 600/2014 en de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde bepalingen, tijdelijk of voorgoed wordt gestaakt en voorkomen dat die praktijk of dat gedrag wordt herhaald;

l)

elke maatregel nemen om ervoor te zorgen dat beleggingsondernemingen, gereglementeerde markten en andere personen waarop deze richtlijn of Verordening (EU) nr. 600/2014 van toepassing is, zich aan de wettelijke voorschriften blijven houden;

m)

de opschorting van de handel in een financieel instrument verlangen;

n)

verlangen dat een financieel instrument van de handel op een gereglementeerde markt of op een ander handelsplatform wordt uitgesloten;

o)

van een persoon verlangen dat hij stappen neemt om de omvang van de positie of het risico te verminderen;

p)

het vermogen van een persoon beperken om een grondstoffenderivatencontract te sluiten, onder meer door de invoering van limieten voor de omvang van een positie die een persoon op elk moment kan aanhouden, in overeenstemming met artikel 57 van deze richtlijn;

q)

openbare bekendmakingen publiceren;

r)

voor zover dit door het nationale recht wordt toegestaan, de bestaande overzichten van dataverkeer die in het bezit zijn van een telecommunicatie-exploitant opvragen, indien er een redelijk vermoeden van een inbreuk bestaat en indien die overzichten relevant kunnen zijn voor een onderzoek naar inbreuken op deze richtlijn of op Verordening (EU) nr. 600/2014;

s)

het in de markt zetten of de verkoop van financiële instrumenten of gestructureerde deposito’s opschorten als niet is voldaan aan de voorwaarden van artikelen 40, 41 of 42 van Verordening (EU) nr. 600/2014;

t)

het in de markt zetten of de verkoop van financiële instrumenten of gestructureerde deposito’s opschorten, als de beleggingsonderneming geen doeltreffend productgoedkeuringsproces heeft ontwikkeld of toegepast of anderszins tekortgeschoten is in de naleving van artikel 16, lid 3, van deze richtlijn;

u)

de verwijdering van een natuurlijke persoon eisen uit het leidinggevend orgaan van een beleggingsonderneming of marktexploitant.

Uiterlijk op 3 juli 2016 stellen de lidstaten de Commissie en ESMA op de hoogte van de nationale wetten, verordeningen en bestuursrechtelijke bepalingen waarmee de leden 1 en 2 worden omgezet. Zij stellen de Commissie en ESMA onverwijld in kennis van alle eventuele latere wijzigingen ervan.

De lidstaten zien erop toe dat er mechanismen zijn ingesteld waarmee er krachtens de nationale wetgeving voor wordt gezorgd dat compensatie wordt betaald of andere herstelmaatregel wordt ondernomen voor financieel verlies of andere geleden schade als gevolg van een inbreuk op deze richtlijn of Verordening (EU) nr. 600/2014.

Artikel 70

Sancties voor inbreuken

1.   Onverminderd de toezichtbevoegdheden van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van onderzoeksbevoegdheden en bevoegdheden om herstelmaatregelen op te leggen overeenkomstig artikel 69 en onverminderd het recht van de lidstaten om strafrechtelijke sancties vast te stellen en op te leggen, stellen de lidstaten voorschriften vast en zien zij erop toe dat hun bevoegde autoriteiten bestuursrechtelijke sancties en maatregelen kunnen opleggen die van toepassing zijn op alle inbreuken op deze richtlijn of Verordening (EU) nr. 600/2014 en op de ter uitvoering van deze richtlijn en Verordening (EU) nr. 600/2014 vastgestelde nationale bepalingen, en nemen zij alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze worden toegepast. Dergelijke sancties en maatregelen zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend en zijn ook van toepassing op inbreuken die niet specifiek worden genoemd in de leden 3, 4 en 5.

De lidstaten kunnen besluiten geen voorschriften vast te stellen voor bestuursrechtelijke sancties inzake inbreuken ten aanzien waarvan reeds strafrechtelijke sancties krachtens hun nationale recht gelden. In dit geval delen de lidstaten de Commissie de toepasselijke strafrechtelijke bepalingen mede.

Uiterlijk op 3 juli 2016 stellen de lidstaten de Commissie en ESMA in kennis van de nationale wetten, verordeningen en bestuursrechtelijke bepalingen tot omzetting van dit artikel, met inbegrip van de relevante strafrechtelijke bepalingen. Zij stellen de Commissie en ESMA onverwijld in kennis van alle eventuele latere wijzigingen ervan.

2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat als beleggingsondernemingen, marktexploitanten, aanbieders van datarapporteringsdiensten, kredietinstellingen op het vlak van beleggingsdiensten of beleggingsactiviteiten en nevendiensten, en bijkantoren van ondernemingen in derde landen aan verplichtingen onderworpen zijn, bij een inbreuk op deze verplichtingen sancties en maatregelen kunnen worden opgelegd, met inachtneming van de het nationale recht vastgelegde voorwaarden op terreinen die niet geharmoniseerd worden door deze richtlijn, aan de leden van het leidinggevend orgaan van beleggingsondernemingen en marktexploitanten, en aan alle andere natuurlijke of rechtspersonen die uit hoofde van het nationale recht verantwoordelijk zijn voor een inbreuk.

3.   De lidstaten zien erop toe dat een inbreuk op een van de volgende bepalingen van deze richtlijn of van Verordening (EU) nr. 600/2014 in ieder geval wordt beschouwd als een inbreuk op deze richtlijn of Verordening (EU) nr. 600/2014:

a)

met betrekking tot deze richtlijn:

i)

artikel 8, onder b);

ii)

artikel 9, leden 1 t/m 6;

iii)

artikel 11, leden 1 en 3;

iv)

artikel 16, leden 1 t/m 11;

v)

artikel 17, leden 1 t/m 6;

vi)

artikel 18, leden 1 t/m 9 en de eerste zin van artikel 18, lid 10;

vii)

de artikelen 19 en 20;

viii)

artikel 21, lid 1;

ix)

artikel 23, leden 1, 2 en3;

x)

artikel 24, leden 1 t/m 5 en 7 t/m 10 en artikel 24, lid 11, eerste en tweede alinea;

xi)

artikel 25, leden 1 t/m 6;

xii)

artikel 26, lid 1, tweede zin en de artikel 26, leden 2 en 3;

xiii)

artikel 27, leden 1 t/m 8;

xiv)

artikel 28, leden 1 en 2;

xv)

artikel 29, lid 2, eerste en derde alinea artikel 29, lid 3, eerste zin en, artikel 29, lid 4, eerste alinea, en artikel 29, lid 5;

xvi)

artikel 30, lid 1, tweede alinea, en artikel 30, lid 3, tweede alinea, eerste zin;

xvii)

artikel 31, lid 1, artikel 31, lid 2, eerste alinea en artikel 30, lid 3;

xviii)

artikel 32, lid 1, en artikel 32, lid 2, eerste, tweede en vierde alinea;

xix)

artikel 33, lid 3;

xx)

artikel 34, lid 2, artikel 34, lid 4, eerste zin, artikel 34, lid 5, eerste zin, artikel 34, lid 7, eerste zin;

xxi)

artikel 35, lid 2, artikel 35, lid 7, eerste alinea, artikel 35, lid 10, eerste zin;

xxii)

artikel 36, lid 1;

xxiii)

artikel 37, lid 1, eerste alinea en tweede alinea, eerste zin, en artikel 37, lid 2, eerste alinea;

xxiv)

artikel 44, lid 1, eerste alinea, artikel 44, lid 2, eerste zin, artikel 44, lid 3, eerste alinea en artikel 44, lid 5, onder b);

xxv)

artikel 45, leden 1 t/m 6 en lid 8;

xxvi)

artikel 46, lid 1, artikel 46, lid 2, onder a) en b),

xxvii)

artikel 47;

xxviii)

artikel 48, leden 1 t/m 11;

xxix)

artikel 49, lid 1;

xxx)

artikel 50, lid 1;

xxxi)

artikel 51, leden 1 tot en met 4, en artikel 51, lid 5, tweede zin;

xxxii)

artikel 52, lid 1, en artikel 52, lid 2, eerste, tweede en vijfde alinea;

xxxiii)

artikel 53, leden 1, 2 en 3, artikel 53, lid 6, tweede alinea, eerste zin, en artikel 53, lid 7;

xxxiv)

artikel 54, lid 1, artikel 54, lid 2, eerste alinea en artikel 54, lid 3;

xxxv)

artikel 57, leden 1 en 2, artikel 57, lid 8 en artikel 57, lid 10, eerste alinea;

xxxvi)

artikel 58, leden 1 t/m 4;

xxxvii)

artikel 63, leden 1, 3 en 4;

xxxviii)

artikel 64, leden 1 t/m 5;

xxxix)

artikel 65, leden 1 t/m 5;

xxxx)

artikel 66, leden 1 t/m 4; en

b)

met betrekking tot Verordening (EU) nr. 600/2014:

i)

artikel 3, leden 1 en 3;

ii)

artikel 4, lid 3, eerste alinea;

iii)

artikel 6;

iv)

artikel 7, lid 1, derde alinea, eerste zin;

v)

artikel 8, leden 1, 3 en 4;

vi)

artikel 10;

vii)

artikel 11, lid 1, derde alinea, eerste zin en artikel 11, lid 3, derde alinea;

viii)

artikel 12, lid 1;

ix)

artikel 13, lid 1;

x)

artikel 14, lid 1, artikel 14, lid 2, eerste zin en artikel 14, lid 3, tweede, derde en vierde zin en 2;

xi)

artikel 15, lid 1, eerste alinea en tweede alinea, eerste en derde zin, artikel 15, lid 2, en artikel 15, lid 4, tweede zin;

xii)

artikel 17, lid 1, tweede zin;

xiii)

artikel 18, leden 1 en 2, artikel 18, lid 4, eerste zin, artikel 18, lid 5, eerste zin en artikel 18, lid 6, eerste alinea en artikel 18lid 7 en 9;

xiv)

artikel 20, lid 1, en artikel 20, lid 2, eerste zin;

xv)

artikel 21, leden 1, 2 en 3;

xvi)

artikel 22, lid 2;

xvii)

artikel 23, leden 1 en 2;

xviii)

artikel 25, leden 1 en 2;

xix)

artikel 26, lid 1, eerste alinea, artikel 26, leden 2 tot en met 5, artikel 26, lid 6, eerste alinea en artikel 26, lid 7, eerste tot en met vijfde en achtste alinea;

xx)

artikel 27, lid 1;

xxi)

artikel 28, lid 1, en artikel 28, lid 2, eerste alinea;

xxii)

artikel 29, leden 1 en 2;

xxiii)

artikel 30,lid 1;

xxiv)

artikel 31, leden 2 en 3;

xxv)

artikel 35, leden 1, 2 en 3;

xxvi)

artikel 36, leden 1, 2 en 3;

xxvii)

artikel 37, leden 1 en 3;

xxviii)

de artikelen 40, 41 en 42.

4.   Het verlenen van beleggingsdiensten en/of het verrichten van beleggingsactiviteiten zonder de vereiste vergunning of goedkeuring overeenkomstig de volgende bepalingen van deze richtlijn of van Verordening (EU) nr. 600/2014 wordt tevens beschouwd als een inbreuk van deze richtlijn of van Verordening (EU) nr. 600/2014 op:

a)

artikel 5 of artikel 6, lid 2 of artikel 34, artikel 35, artikel 39 of artikel 61 van deze richtlijn;

b)

de derde zin van artikel 7, lid 1 of artikel 11, lid 1 van Verordening (EU) nr. 600/2014.

5.   Verzuim om mee te werken of te voldoen aan een onderzoek, een inspectie of een aanvraag als bedoeld in artikel 71 wordt ook beschouwd als een inbreuk op deze richtlijn.

6.   De lidstaten zorgen er overeenkomstig het nationale recht voor dat de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben om in de in de leden 3, 4 en 5 bedoelde inbreuken ten minste de volgende bestuursrechtelijke sancties en andere maatregelen op te leggen:

a)

een openbare verklaring, overeenkomstig artikel 71, waarin de natuurlijke persoon of rechtspersoon en de aard van de inbreuk worden genoemd;

b)

een bevel waarin wordt gelast dat de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon het gedrag staakt en niet meer herhaalt;

c)

in het geval van een beleggingsonderneming, een marktexploitant die een vergunning tot exploitatie van een MTF of OTF heeft, een gereglementeerde markt, een APA, een verstrekker van de consolidated tape of een ARM, de intrekking of schorsing van de vergunning van de instelling in overeenstemming met de artikelen 8, 43 en 65;

d)

een tijdelijk of, bij herhaalde ernstige inbreuken, permanent verbod voor een lid van het leidinggevend orgaan van de beleggingsonderneming of enigerlei andere natuurlijke persoon die voor de inbreuk verantwoordelijk wordt gehouden, om leidinggevende functies in beleggingsondernemingen te bekleden;

e)

een tijdelijk verbod voor de beleggingsonderneming om lid of deelnemer te zijn van gereglementeerde markten, MTF’s of een cliënt van OTF’s;

f)

in het geval van een rechtspersoon, maximale bestuursrechtelijke geldboetes van ten minste 5 000 000 EUR of, in de lidstaten waar de euro niet de munteenheid is, het overeenkomstige bedrag in de nationale munteenheid op 2juli 2014, of ten belope van 10 % van de totale jaaromzet van de rechtspersoon volgens de meest recente jaarrekening die door het leidinggevend orgaan is goedgekeurd; indien de rechtspersoon een moederonderneming is of een dochteronderneming van de moederonderneming die overeenkomstig Richtlijn 2013/34/EU een geconsolideerde jaarrekening moet opstellen, is de desbetreffende totale jaaromzet gelijk aan de totale jaaromzet of de soort inkomsten die daar overeenkomstig de toepasselijke wetgevingshandelingen inzake jaarrekeningen mee overeenstemt volgens de meest recente door het leidinggevende orgaan van de uiteindelijke moederonderneming goedgekeurde geconsolideerde jaarrekening;

g)

in het geval van een natuurlijke persoon, maximale bestuursrechtelijke geldboetes van ten minste 5 000 000 EUR of, in de lidstaten waar de euro niet de munteenheid is, het overeenkomstige bedrag in de nationale munteenheid op 2 juli 2014;

h)

maximale bestuursrechtelijke geldboetes van ten minste twee keer het bedrag van het aan de inbreuk ontleende voordeel indien dat kan worden bepaald, zelfs indien dat bedrag de in de punten f) en g) genoemde maximumbedragen overschrijdt.

7.   De lidstaten kunnen de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid geven om soorten sancties op te leggen in aanvulling op de sancties genoemd in lid 6 of sancties op te leggen die de in lid 6, onder f), g) en h,) genoemde bedragen overschrijden.

Artikel 71

Bekendmaking van besluiten

1.   De lidstaten schrijven voor dat de bevoegde autoriteiten ieder besluit waarbij een bestuursrechtelijke sanctie of maatregel wegens inbreuken op Verordening (EU) nr. 600/2014 of de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen wordt opgelegd, zonder onnodige vertraging nadat de persoon aan wie de sanctie werd opgelegd van dat besluit in kennis is gesteld, op hun officiële website bekendmaken. De bekendmaking bevat ten minste informatie over het type en de aard van de inbreuk en de identiteit van de verantwoordelijke personen. Deze verplichting is niet van toepassing op besluiten waarmee onderzoeksmaatregelen worden opgelegd.

Indien de bekendmaking van de identiteit van de rechtspersonen of van de persoonlijke gegevens van de natuurlijke personen echter na een per geval uitgevoerde beoordeling van de evenredigheid van die bekendmaking door de bevoegde autoriteit onevenredig wordt geacht, of indien bekendmaking de stabiliteit van de financiële markten of een lopend onderzoek in gevaar brengt, zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten:

a)

de bekendmaking van het besluit waarbij de sanctie of maatregel wordt opgelegd uitstellen totdat de redenen voor niet-bekendmaking vervallen;

b)

het besluit om de sanctie of maatregel op te leggen op basis van anonimiteit en in overeenstemming met het nationale recht bekendmaken, indien de persoonlijke gegevens in kwestie daardoor doeltreffend worden beschermd; of

c)

het besluit om een sanctie of maatregel op te leggen helemaal niet bekendmaken indien de onder a) en b) vermelde opties als onvoldoende worden beschouwd om te waarborgen:

i)

dat de stabiliteit van de financiële markten niet in gevaar wordt gebracht;

ii)

dat de bekendmaking van dergelijke besluiten evenredig is met de maatregelen die als weinig ingrijpend worden beschouwd.

In het geval van een besluit tot bekendmaking van een sanctie of maatregel op basis van anonimiteit kan de bekendmaking van de betrokken gegevens voor een redelijke periode worden uitgesteld indien verwacht wordt dat de redenen voor bekendmaking op basis van anonimiteit in die periode zullen vervallen.

2.   Indien het besluit om een sanctie of maatregel op te leggen onderworpen is aan een beroepsmogelijkheid voor de desbetreffende gerechtelijke of andere instantie, maken de bevoegde autoriteiten dergelijke informatie direct bekend op hun officiële website evenals eventuele nadere informatie over de afloop van een dergelijk beroep. Bovendien wordt een besluit tot nietigverklaring van een eerder besluit tot oplegging van een sanctie of een maatregel bekendgemaakt.

3.   De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat alle informatie die overeenkomstig dit artikel bekendgemaakt wordt, gedurende een periode van ten minste vijf jaar na de bekendmaking op hun officiële website blijft staan. Persoonsgegevens die zijn opgenomen in de bekendmaking worden slechts vermeld op de officiële website van de bevoegde autoriteit gedurende de periode waarvoor dat noodzakelijk is in overeenstemming met de toepasselijke regelgeving betreffende gegevensbescherming.

De bevoegde autoriteiten stellen ESMA op de hoogte van alle bestuursrechtelijke sancties die opgelegd zijn, maar niet overeenkomstig lid 1, onder c), gepubliceerd zijn, met inbegrip van elk in dat verband ingesteld beroep en de afloop daarvan. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten de informatie en de definitieve uitspraak in verband met een opgelegde strafrechtelijke sanctie ontvangen en indienen bij ESMA. ESMA houdt, uitsluitend ten behoeve van uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten, een centrale database van de aan haar meegedeelde sancties bij. Die database is uitsluitend toegankelijk voor bevoegde autoriteiten en wordt bijgewerkt op basis van de door de bevoegde autoriteiten verstrekte informatie.

4.   De lidstaten verstrekken ESMA jaarlijks geaggregeerde informatie over alle sancties en maatregelen die overeenkomstig de leden 1 en 2 zijn getroffen respectievelijk opgelegd. Deze verplichting geldt niet voor maatregelen met het karakter van een onderzoek.

Wanneer de lidstaten ervoor kiezen om in overeenstemming met artikel 70 strafrechtelijke sancties vast te leggen voor inbreuken op de bepalingen die in dat artikel worden genoemd, verstrekken hun bevoegde autoriteiten ESMA jaarlijks met anonieme en geaggregeerde gegevens over alle ingestelde strafrechtelijke onderzoeken en opgelegde strafrechtelijke sancties. ESMA publiceert de gegevens over opgelegde strafrechtelijke sancties in een jaarverslag.

5.   Wanneer de bevoegde autoriteit een bestuursrechtelijke maatregel, sanctie of strafrechtelijke sanctie openbaar maakt, stelt zij tegelijkertijd ESMA daarvan in kennis.

6.   Wanneer een openbaar gemaakte strafrechtelijke of bestuursrechtelijke sanctie betrekking heeft op een beleggingsonderneming, marktexploitant, aanbieder van datarapporteringsdiensten, kredietinstelling op het vlak van beleggingsdiensten en -activiteiten of nevendiensten, of een bijkantoor van ondernemingen in derde landen waaraan overeenkomstig deze richtlijn een vergunning is verleend, neemt ESMA een verwijzing naar de openbaar gemaakte sanctie op in het desbetreffende register.

7.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de procedures en formulieren voor de verstrekking van informatie als bedoeld in dit artikel.

ESMA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 3 januari 2016 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 72

Uitoefening van toezichthoudende bevoegdheden en bevoegdheden om sancties op te leggen

1.   De bevoegde autoriteiten oefenen de in artikel 69 genoemde toezichthoudende bevoegdheden, met inbegrip van onderzoeksbevoegdheden en bevoegdheden om herstelmaatregelen op te leggen en de in artikel 70 bedoelde bevoegdheden om sancties op te leggen uit in overeenstemming met hun nationale rechtskader, en wel:

a)

rechtstreeks;

b)

in samenwerking met andere autoriteiten;

c)

op hun verantwoordelijkheid door middel van delegatie aan entiteiten waaraan taken zijn gedelegeerd overeenkomstig artikel 67, lid 2; of

d)

door middel van een verzoek aan de bevoegde rechterlijke instanties.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten bij de vaststelling van de soort en de hoogte van een bestuursrechtelijke sanctie of maatregel die is opgelegd in het kader van de in artikel 70 genoemde bevoegdheden om sancties op te leggen alle relevante omstandigheden in aanmerking nemen, zoals in voorkomend geval:

a)

de ernst en de duur van de inbreuk;

b)

de mate van verantwoordelijkheid van de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon;

c)

de financiële draagkracht van de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon, zoals deze met name blijkt uit de totale omzet van de verantwoordelijke rechtspersoon of het jaarinkomen en het netto vermogen van de verantwoordelijke natuurlijke persoon;

d)

de omvang van de door de verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon behaalde winsten of vermeden verliezen, voor zover deze kunnen worden bepaald;

e)

de verliezen die derden wegens de inbreuk hebben geleden, voor zover deze kunnen worden bepaald;

f)

de mate waarin de verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon met de bevoegde autoriteit meewerkt, onverminderd de noodzaak te zorgen voor terugbetaling van de door de betreffende persoon behaalde winsten of vermeden verliezen;

g)

eerdere inbreuken van de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon.

De bevoegde autoriteiten kunnen bij de vaststelling van de soort en de hoogte van de bestuursrechtelijke sancties en maatregelen rekening houden met andere dan de in de eerste alinea bedoelde factoren.

Artikel 73

Melding van inbreuken

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten doeltreffende mechanismen opzetten om de melding van potentiële of daadwerkelijke inbreuken op de bepalingen van Verordening (EU) nr. 600/2014 en van de nationale bepalingen die ter uitvoering van deze richtlijn worden vastgesteld aan de bevoegde autoriteiten mogelijk te maken.

De in de eerste alinea bedoelde mechanismen omvatten ten minste:

a)

specifieke procedures voor de ontvangst van meldingen van potentiële of daadwerkelijke inbreuken en de follow-up daarvan, met inbegrip van het vaststellen van veilige communicatiekanalen voor dergelijke meldingen;

b)

passende bescherming van werknemers van financiële instellingen die inbreuken melden die binnen de financiële instelling hebben plaatsgevonden, tegen op zijn minst vergelding, discriminatie of andere soorten onbillijke behandeling;

c)

bescherming, in elke fase van de procedure, van de identiteit van zowel de persoon die de inbreuken meldt, als de voor een inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke persoon, tenzij openbaarmaking krachtens de nationale wetgeving is vereist in het kader van verder onderzoek of een daarop volgende bestuursrechtelijke of gerechtelijke procedure.

2.   De lidstaten schrijven voor dat beleggingsondernemingen, marktexploitanten, aanbieders van datarapporteringsdiensten, kredietinstellingen op het vlak van beleggingsdiensten of beleggingsactiviteiten en nevendiensten, en bijkantoren van ondernemingen in derde landen over passende procedures beschikken opdat hun werknemers in staat zijn potentiële of daadwerkelijke inbreuken intern via een specifiek kanaal te melden.

Artikel 74

Rechtsmiddelen

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat elk besluit dat is genomen op grond van de bepalingen van Verordening (EU) nr. 600/2014 of uit hoofde van wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die overeenkomstig deze richtlijn zijn vastgesteld, naar behoren gemotiveerd is en dat daartegen beroep kan worden ingesteld bij de rechter. Een beroepsprocedure voor een rechtbank is ook mogelijk wanneer er binnen zes maanden na indiening van een vergunningsaanvraag die alle vereiste gegevens bevat geen beslissing dienaangaande is genomen.

2.   De lidstaten bepalen dat ook een of meer van onderstaande, naar nationaal recht bepaalde instanties zich in het belang van de consument en overeenkomstig het nationale recht tot de rechter of de bevoegde administratieve instanties kunnen wenden om de toepassing van Verordening (EU) nr. 600/2014 en van de nationale bepalingen die ter uitvoering van deze richtlijn worden vastgesteld af te dwingen:

a)

overheidsinstanties of de vertegenwoordigers ervan;

b)

consumentenorganisaties die een rechtmatig belang hebben bij de bescherming van de consument;

c)

beroepsorganisaties die een rechtmatig belang hebben bij een optreden ter bescherming van hun leden.

Artikel 75

Buitengerechtelijke procedure voor klachten van „consumenten”

1.   De lidstaten zorgen voor de inrichting van efficiënte en doeltreffende klachten- en beroepsprocedures voor de buitengerechtelijke beslechting van consumentengeschillen betreffende door beleggingsondernemingen verleende beleggingsdiensten en nevendiensten, waarbij in voorkomend geval van bestaande organen gebruik wordt gemaakt. De lidstaten dragen er verder zorg voor dat alle beleggingsondernemingen zich aansluiten bij een of meer van deze organen die dergelijke klachten- en beroepsprocedures ten uitvoer leggen.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat deze organen actief met hun tegenhangers in andere lidstaten samenwerken bij de regeling van grensoverschrijdende geschillen.

3.   De bevoegde autoriteiten brengen ESMA op de hoogte van de in lid 1 bedoelde klachten- en beroepsprocedures die in hun rechtsgebieden beschikbaar zijn.

ESMA maakt een lijst van alle buitengerechtelijke procedures op haar website bekend en houdt deze bij.

Artikel 76

Beroepsgeheim

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten, alle personen die werkzaam zijn of zijn geweest voor de bevoegde autoriteiten of voor entiteiten waaraan overeenkomstig artikel 67, lid 2, taken zijn gedelegeerd, alsmede accountants of deskundigen die in opdracht van de bevoegde autoriteiten handelen, aan het beroepsgeheim gebonden zijn. Zij mogen geen vertrouwelijke gegevens bekendmaken waarvan zij beroepshalve kennis krijgen, behalve in een samengevatte of geaggregeerde vorm, zodat individuele beleggingsondernemingen, marktexploitanten, gereglementeerde markten of andere personen niet herkenbaar zijn, onverminderd de voorschriften van het nationale strafrecht, fiscaal recht of de andere bepalingen van deze richtlijn of van Verordening (EU) nr. 600/2014.

2.   Indien een beleggingsonderneming, marktexploitant of gereglementeerde markt failliet is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak moet worden geliquideerd, mogen vertrouwelijke gegevens die geen betrekking hebben op derden, in het kader van burgerrechtelijke of handelsrechtelijke procedures openbaar worden gemaakt indien dat nodig is voor de afwikkeling van de procedure.

3.   Onverminderd de voorschriften van het nationale strafrecht of fiscaal recht mogen de bevoegde autoriteiten, of instanties of natuurlijke of rechtspersonen, anders dan de bevoegde autoriteiten, die uit hoofde van deze richtlijn of Verordening (EU) nr. 600/2014 vertrouwelijke informatie ontvangen, deze uitsluitend gebruiken bij de uitoefening van hun taken en voor de uitoefening van hun functies, in het geval van de bevoegde autoriteiten, binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn of Verordening (EU) nr. 600/2014 of, in het geval van andere autoriteiten, instanties of natuurlijke of rechtspersonen, voor het doel waarvoor die informatie aan hen verstrekt was en/of in het kader van bestuursrechtelijke of gerechtelijke procedures die specifiek met de uitoefening van deze functies verband houden. Indien de bevoegde autoriteit of andere autoriteit, instantie of persoon die de gegevens heeft verstrekt daarin toestemt, mag de ontvangende autoriteit de gegevens evenwel voor andere doeleinden gebruiken.

4.   Alle uit hoofde van deze richtlijn of Verordening (EU) nr. 600/2014 ontvangen, uitgewisselde of doorgegeven vertrouwelijke informatie valt onder het in dit artikel bedoelde beroepsgeheim. Dit artikel belet evenwel niet dat de bevoegde autoriteiten vertrouwelijke gegevens uitwisselen of doorgeven, in overeenstemming met deze richtlijn of Verordening (EU) nr. 600/2014 en andere op beleggingsondernemingen, kredietinstellingen, pensioenfondsen, icbe’s, abi’s, verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen en verzekeringsondernemingen, gereglementeerde markten of marktexploitanten, CTP’s en CSD’s toepasselijke richtlijnen of verordeningen, dan wel met instemming van de bevoegde autoriteit of een andere autoriteit of instantie of natuurlijke of rechtspersoon die deze gegevens heeft meegedeeld.

5.   Dit artikel belet niet dat de bevoegde autoriteiten overeenkomstig het nationale recht vertrouwelijke gegevens uitwisselen of doorgeven die niet van een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat zijn ontvangen.

Artikel 77

Betrekkingen met accountants

1.   De lidstaten schrijven ten minste voor dat iedere persoon die is toegelaten in de zin van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad (49), en die bij een beleggingsonderneming, een gereglementeerde markt of een aanbieder van datarapporteringsdiensten de taak verricht zoals bedoeld in artikel 34, van Richtlijn 2013/34/EU of artikel 73 van Richtlijn 2009/65/EEG, dan wel een andere wettelijke taak, de verplichting heeft aan de bevoegde autoriteiten snel melding te doen van elk feit of besluit met betrekking tot deze onderneming, waarvan hij bij de uitvoering van die taken kennis heeft gekregen en dat van dien aard is:

a)

dat het een materiële inbreuk inhoudt op de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die de voorwaarden voor de vergunningverlening vaststellen of specifiek de uitoefening van de werkzaamheden van beleggingsondernemingen regelen;

b)

dat het de bedrijfscontinuïteit van de beleggingsonderneming aantast;

c)

dat het leidt tot weigering van de goedkeuring van de jaarrekening of tot het uiten van voorbehouden.

Deze persoon heeft tevens de verplichting melding te doen van feiten en besluiten waarvan hij kennis heeft gekregen bij de uitvoering van een van de taken als beschreven in de eerste alinea bij een onderneming die nauwe banden heeft met de beleggingsonderneming waar deze persoon die taak uitvoert.

2.   Melding te goeder trouw aan de bevoegde autoriteiten door de personen die zijn toegelaten in de zin van Richtlijn 2006/43/EG van de in lid 1 bedoelde feiten of besluiten, vormt geen inbreuk op ongeacht welke op grond van een contract of van een wettelijke bepaling opgelegde beperking inzake de openbaarmaking van informatie, en leidt voor de betrokken persoon tot geen enkele vorm van aansprakelijkheid.

Artikel 78

Gegevensbescherming

De persoonsgegevens die in de loop van of met het oog op de uitoefening van de toezichtbevoegdheden, met inbegrip van onderzoeksbevoegdheden, overeenkomstig deze richtlijn worden verzameld, worden verwerkt in overeenstemming met de nationale wetgeving tot uitvoering van Richtlijn 95/46/EG en, indien van toepassing, Verordening (EG) nr. 45/2001.

HOOFDSTUK II

Samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en met ESMA

Artikel 79

Verplichting tot samenwerking

1.   De bevoegde autoriteiten van de verschillende lidstaten werken onderling samen wanneer dat voor de vervulling van hun taken uit hoofde van deze richtlijn of Verordening (EU) nr. 600/2014 nodig is, waartoe zij gebruikmaken van de bevoegdheden waarover zij hetzij uit hoofde van deze richtlijn of Verordening (EU) nr. 600/2014, hetzij ingevolge nationale wetgeving beschikken.

Wanneer de lidstaten ervoor hebben gekozen om in overeenstemming met artikel 70 strafrechtelijke sancties vast te leggen voor inbreuken op de bepalingen van deze verordening die in dat artikel worden genoemd, zorgen zij ervoor dat de bevoegde autoriteiten via passende maatregelen over de nodige bevoegdheden beschikken om met de gerechtelijke autoriteiten in hun jurisdictie te communiceren om specifieke informatie te ontvangen over strafrechtelijke onderzoeken naar en procedures in verband met mogelijke inbreuken op deze richtlijn en op Verordening (EU) nr. 600/2014, en zorgen zij er daarnaast voor dat andere bevoegde autoriteiten en ESMA zich op dezelfde wijze kunnen houden aan de verplichting om met elkaar en met ESMA samen te werken voor de toepassing van het bepaalde in deze richtlijn en in Verordening (EU) nr. 600/2014.

De bevoegde autoriteiten verlenen assistentie aan de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten. Zij wisselen voornamelijk informatie uit en werken samen bij onderzoeks- of toezichtsactiviteiten.

De bevoegde autoriteiten kunnen met het oog op het vergemakkelijken van de inning van geldboetes ook met de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten samenwerken.

Om de samenwerking en met name de uitwisseling van informatie te vergemakkelijken en te versnellen, wijzen de lidstaten één bevoegde autoriteit aan als contactpunt voor de toepassing van deze richtlijn en Verordening (EU) nr. 600/2014. De lidstaten delen de Commissie, ESMA en de overige lidstaten de namen mede van de autoriteiten die zijn aangewezen om uit hoofde van dit lid verzoeken om uitwisseling van gegevens of verzoeken om samenwerking in ontvangst te nemen. ESMA maakt een lijst van deze autoriteiten op haar website bekend en houdt deze bij.

2.   Wanneer, gelet op de toestand van de effectenmarkten in de lidstaat van ontvangst, de transacties van een handelsplatform dat in een lidstaat van ontvangst voorzieningen heeft geïnstalleerd, van aanzienlijk belang zijn geworden voor het functioneren van de effectenmarkten en de bescherming van de beleggers in die lidstaat van ontvangst, treffen de bevoegde autoriteiten van het handelsplatform in de lidstaat van herkomst en de lidstaat van ontvangst evenredige samenwerkingsregelingen.

3.   De lidstaten nemen de nodige bestuursrechtelijke en organisatorische maatregelen om de in lid 1 bedoelde assistentieverlening te vergemakkelijken.

De bevoegde autoriteiten kunnen hun bevoegdheden ten behoeve van de samenwerking aanwenden, zelfs in de gevallen waarin de onderzochte gedraging niet strijdig is met in de betrokken lidstaat van kracht zijnde regelgeving.

4.   Wanneer een bevoegde autoriteit ervan overtuigd is dat er door niet onder haar toezicht staande entiteiten op het grondgebied van een andere lidstaat handelingen worden of zijn uitgevoerd die strijdig zijn met de bepalingen van deze richtlijn of Verordening (EU) nr. 600/2014, geeft zij hiervan zo specifiek mogelijk kennis aan de bevoegde autoriteit van de andere lidstaat en aan ESMA. De in kennis gestelde bevoegde autoriteit neemt de nodige maatregelen. Zij stelt de kennisgevende bevoegde autoriteit en ESMA op de hoogte van het resultaat van haar optreden en, voor zover mogelijk, van belangrijke tussentijdse ontwikkelingen. Dit lid laat de bevoegdheid van de kennisgevende bevoegde autoriteit onverlet.

5.   Onverminderd de leden 1 en 4, stellen de bevoegde autoriteiten ESMA en de overige bevoegde autoriteiten in kennis van de details van:

a)

elk overeenkomstig artikel 69, lid 2, onder o), gedaan verzoek om de omvang van een positie of risico te verminderen;

b)

elke overeenkomstig artikel 69, lid 2, onder p), ingestelde beperking op het vermogen van personen om een derivatencontract te sluiten.

Indien zulks relevant is, wordt bij de kennisgeving melding gemaakt van de details van het overeenkomstig artikel 69, lid 2, onder j), gedane verzoek of de overeenkomstig dezelfde bepaling gestelde eis, met inbegrip van de identiteit van de persoon of personen tot wie het verzoek was gericht en de redenen die eraan ten grondslag liggen, alsook de reikwijdte van de overeenkomstig artikel 69, lid 2, onder p), ingestelde beperkingen, met inbegrip van de betrokken persoon, de desbetreffende financiële instrumenten, eventuele beperkingen in de omvang van de posities die een persoon op elk moment kan aanhouden, eventuele vrijstellingen die worden toegekend in overeenstemming met artikel 57, en de redenen die daaraan ten grondslag liggen.

De kennisgevingen vinden uiterlijk 24 uur vóór de geplande inwerkingtreding van de acties of maatregelen plaats. In buitengewone omstandigheden kan een bevoegde autoriteit minder dan 24 uur vóór de geplande inwerkingtreding van de maatregel kennis geven wanneer het onmogelijk is 24 uur van tevoren tot kennisgeving over te gaan.

Een bevoegde autoriteit van een lidstaat die overeenkomstig dit lid een kennisgeving ontvangt, kan maatregelen overeenkomstig artikel 69, lid 2, onder o) of p), nemen wanneer zij ervan overtuigd is dat de maatregelen noodzakelijk zijn om het doel van de andere bevoegde autoriteit te verwezenlijken. De bevoegde autoriteit gaat eveneens over tot kennisgeving overeenkomstig dit lid wanneer zij voornemens is maatregelen te treffen.

Wanneer een optreden uit hoofde van dit lid, eerste alinea, onder a) of b), betrekking heeft op de voor de groothandel bestemde energieproducten, stelt de bevoegde autoriteit ook het krachtens Verordening (EG) nr. 713/2009 opgerichte Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (Agency for the Cooperation of Energy Regulators — ACER) in kennis.

6.   Wat emissierechten betreft, werken de bevoegde autoriteiten samen met openbare instanties die bevoegd zijn voor het toezicht op spotmarkten en veilingen, alsook met de uit hoofde van Richtlijn 2003/87/EG met het nalevingstoezicht belaste bevoegde autoriteiten, registeradministrateurs en andere openbare instanties opdat zij zich een totaalbeeld van de markten voor emissierechten kunnen vormen.

7.   Wat agrarische grondstoffenderivaten betreft, moeten de bevoegde autoriteiten verslag uitbrengen aan en samenwerken met de overheidsinstanties die bevoegd zijn voor het toezicht op, en de administratie en regelgeving van fysieke agrarische markten uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

8.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de criteria te bepalen op grond waarvan de werkzaamheden van een handelsplatform in een lidstaat van ontvangst kunnen worden beschouwd als zijnde van aanzienlijk belang voor het functioneren van de effectenmarkten en de bescherming van de beleggers in die lidstaat van ontvangst.

9.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen met het oog op de vaststelling van de standaardformulieren, templates en procedures voor de samenwerkingsregelingen zoals bedoeld in lid 2.

ESMA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 3 januari 2016 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 80

Samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten bij toezichtsactiviteiten, verificatie ter plaatse of onderzoek

1.   Een bevoegde autoriteit van een lidstaat kan om de medewerking van de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat verzoeken bij toezichtsactiviteiten of voor verificatie ter plaatse of bij een onderzoek. In het geval van beleggingsondernemingen die lid of deelnemer op afstand van een gereglementeerde markt zijn, kan de voor het toezicht op de gereglementeerde markt bevoegde autoriteit verkiezen die leden of deelnemers op afstand rechtstreeks te contacteren; zij stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van het lid of de deelnemer op afstand daarvan in kennis.

Indien de bevoegde autoriteit een verzoek met betrekking tot een verificatie ter plaatse of bij een onderzoek ontvangt, zal zij:

a)

de verificatie of het onderzoek zelf verrichten;

b)

de verzoekende autoriteit toestemming verlenen om de verificatie of het onderzoek te verrichten;

c)

toestaan dat de verificatie of het onderzoek wordt verricht door een accountant of deskundige.

2.   Om convergentie te brengen in de praktijk van het toezicht kan ESMA deelnemen aan de activiteiten van de colleges van toezichthouders, inclusief verificaties of onderzoeken ter plaatse, die door twee of meer bevoegde autoriteiten gezamenlijk worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

3.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen om nader te bepalen welke informatie tussen de bevoegde autoriteiten moet worden uitgewisseld wanneer wordt samengewerkt bij toezichtwerkzaamheden, controles ter plaatse en onderzoeken.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

4.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen met het oog op de vaststelling van de standaardformulieren, templates en procedures voor de bevoegde autoriteiten met het oog op de samenwerking bij toezichtwerkzaamheden, controles ter plaatse en onderzoeken.

ESMA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 3 januari 2016 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 81

Uitwisseling van informatie

1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten die voor de toepassing van deze richtlijn en Verordening (EU) nr. 600/2014 overeenkomstig artikel 79, lid 1, van deze richtlijn als contactpunten zijn aangewezen, voorzien elkaar onmiddellijk van alle gegevens die nodig zijn voor de uitoefening van de taken, vermeld in de uit hoofde van deze richtlijn of Verordening (EU) nr. 600/2014 vastgestelde bepalingen, van de bevoegde autoriteiten die overeenkomstig artikel 67, lid 1, van deze richtlijn zijn aangewezen.

Bevoegde autoriteiten die uit hoofde van deze richtlijn of Verordening (EU) nr. 600/2014 gegevens uitwisselen met andere bevoegde autoriteiten kunnen op het ogenblik dat deze gegevens worden meegedeeld, aangeven dat die gegevens alleen mogen worden doorgegeven met hun uitdrukkelijke instemming, en in dat geval mogen die gegevens alleen worden uitgewisseld voor de doeleinden waarmee die autoriteiten hebben ingestemd.

2.   De overeenkomstig artikel 79, lid 1, als contactpunt aangewezen bevoegde autoriteit mag de uit hoofde van lid 1 van dit artikel en van de artikelen 77 en 88 ontvangen gegevens doorgeven aan de in artikel 67, lid 1, genoemde autoriteiten. Zij geven de gegevens niet door aan andere instanties of natuurlijke of rechtspersonen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben verstrekt, en dan alleen voor de doeleinden waarmee deze autoriteiten hebben ingestemd, behalve in naar behoren gemotiveerde omstandigheden. In dit laatste geval verwittigt het contactpunt terstond het contactpunt dat de gegevens heeft toegezonden.

3.   De bevoegde autoriteiten als bedoeld in artikel 71 alsmede andere instanties of natuurlijke of rechtspersonen die uit hoofde van lid 1 of van de artikelen 77 en 88 vertrouwelijke gegevens ontvangen, mogen deze uitsluitend gebruiken voor de uitoefening van hun taken, met name:

a)

om te onderzoeken of wordt voldaan aan de voorwaarden voor de toegang tot de werkzaamheden van beleggingsondernemingen en ter vergemakkelijking van het toezicht, op individuele of op geconsolideerde basis, op de voorwaarden waaronder de werkzaamheden worden uitgeoefend, in het bijzonder ten aanzien van de in Richtlijn 2013/36/EU gestelde vereisten inzake kapitaaltoereikendheid, de administratieve en boekhoudkundige organisatie en de interne controle;

b)

voor het toezien op de goede werking van handelsplatformen;

c)

voor het opleggen van sancties;

d)

in het kader van een administratief beroep tegen een besluit van de bevoegde autoriteit;

e)

bij rechtszaken die aanhangig zijn gemaakt uit hoofde van artikel 74;

f)

in het kader van het in artikel 75 bedoelde buitengerechtelijke mechanisme voor klachten van beleggers.

4.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen met het oog op de vaststelling van standaardformulieren, templates en procedures voor de uitwisseling van informatie.

ESMA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 3 januari 2016 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

5.   Dit artikel noch artikel 76 of 88 vormen een belemmering voor een bevoegde autoriteit om aan ESMA, het Europees Comité voor systeemrisico’s, de centrale banken, het ESCB en de ECB in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit, alsook, in voorkomend geval, aan andere overheidsinstanties die met het toezicht op betalings- en afwikkelingssystemen belast zijn, voor de uitoefening van hun taak relevante vertrouwelijke gegevens mede te delen. Evenzo wordt het deze autoriteiten of organen niet belet om aan de bevoegde autoriteiten de informatie te doen toekomen die deze voor het vervullen van de hun bij deze richtlijn of Verordening (EU) nr. 600/2014 opgelegde taken nodig kunnen hebben.

Artikel 82

Bindende bemiddeling

1.   De bevoegde autoriteiten kunnen situaties naar ESMA verwijzen waarin een verzoek in verband met een van de volgende punten is afgewezen, of niet binnen een redelijke termijn gehonoreerd is:

a)

om een toezichtsactiviteit, een verificatie ter plaatse of een onderzoek overeenkomstig artikel 80; of

b)

om uitwisseling van informatie overeenkomstig artikel 81.

2.   In de in lid 1 bedoelde gevallen kan ESMA handelen overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010, zulks onverminderd de in artikel 83 van deze richtlijn vermelde situaties waarin geweigerd kan worden aan een verzoek om inlichtingen gevolg te geven, en onverminderd de mogelijkheid dat ESMA in die gevallen overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 handelt.

Artikel 83

Weigering van samenwerking

Een bevoegde autoriteit kan een verzoek om samenwerking bij het verrichten van een onderzoek, een verificatie ter plaatse of een toezichtsactiviteit als bedoeld in artikel 84, of om uitwisseling van gegevens als bedoeld in artikel 81 alleen weigeren:

a)

indien voor dezelfde feiten en tegen dezelfde personen reeds een gerechtelijke procedure is ingesteld bij de autoriteiten van de aangezochte lidstaat;

b)

indien tegen dezelfde personen en voor dezelfde feiten in de aangezochte lidstaat is reeds een onherroepelijke uitspraak gedaan.

In geval van een dergelijke weigering stelt de bevoegde autoriteit de verzoekende bevoegde autoriteit en ESMA daarvan in kennis, waarbij zij zo gedetailleerd mogelijke informatie verstrekt.

Artikel 84

Aan vergunningverlening voorafgaand overleg

1.   De bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaat worden geraadpleegd voordat een vergunning wordt verleend aan een beleggingsonderneming die:

a)

een dochteronderneming is van een beleggingsonderneming, een marktexploitant of een kredietinstelling waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend;

b)

een dochteronderneming is van de moederonderneming van een beleggingsonderneming of kredietinstelling waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend;

c)

onder zeggenschap staat van dezelfde natuurlijke of rechtspersonen die zeggenschap uitoefenen over een beleggingsonderneming of kredietinstelling waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend.

2.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat die verantwoordelijk is voor het toezicht op kredietinstellingen of verzekeringsondernemingen, wordt geraadpleegd alvorens een vergunning te verlenen aan een beleggingsonderneming of een marktexploitant die:

a)

een dochteronderneming is van een kredietinstelling of verzekeringsonderneming waaraan in de Unie een vergunning is verleend;

b)

een dochteronderneming is van de moederonderneming van een kredietinstelling of verzekeringsonderneming waaraan in de Unie een vergunning is verleend;

c)

onder zeggenschap staat van dezelfde natuurlijke of rechtspersoon die zeggenschap uitoefent over een kredietinstelling of verzekeringsonderneming waaraan in de Unie een vergunning is verleend.

3.   De relevante, in de leden 1 en 2 bedoelde bevoegde autoriteiten raadplegen elkaar in het bijzonder bij de beoordeling van de geschiktheid van de aandeelhouders of de leden en de reputatie en ervaring van de personen die feitelijk leiding geven aan het bedrijf en betrokken zijn bij het bestuur van een andere entiteit van dezelfde groep. Zij wisselen alle informatie uit betreffende de geschiktheid van de aandeelhouders of de leden en de reputatie en ervaring van de personen die het bedrijf van de beleggingsonderneming feitelijk leiden, welke van belang is voor de andere betrokken bevoegde autoriteiten, voor het verlenen van een vergunning, alsook voor de doorlopende toetsing van de naleving van de voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening.

4.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen met het oog op de vaststelling van standaardformulieren, templates en procedures voor de raadpleging van andere bevoegde autoriteiten voordat een vergunning wordt verleend.

ESMA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 3 januari 2016 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 85

Bevoegdheden van de lidstaten van ontvangst

1.   De lidstaten van ontvangst bepalen dat de bevoegde autoriteit voor statistische doeleinden kan verlangen dat elke beleggingsonderneming die een bijkantoor op hun grondgebied heeft, hun een periodiek rapport over de werkzaamheden van dit bijkantoor zendt.

2.   In het kader van de uitoefening van de krachtens deze richtlijn op hem rustende verantwoordelijkheden bepaalt een lidstaat van ontvangst, voor de in artikel 35, lid 8, bedoelde gevallen, dat de bevoegde autoriteit van bijkantoren van beleggingsondernemingen kan verlangen dat zij haar alle gegevens verstrekken die nodig zijn om toezicht uit te oefenen op de naleving door deze bijkantoren van de door haar vastgestelde normen die op hen van toepassing zijn. Die verplichtingen mogen echter niet strenger zijn dan die welke dezelfde lidstaat aan op zijn grondgebied gevestigde ondernemingen oplegt voor het toezicht op de naleving van diezelfde normen door deze ondernemingen.

Artikel 86

Bevoegdheden van de lidstaten van ontvangst tot het nemen van conservatoire maatregelen

1.   Indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst duidelijke en aantoonbare redenen heeft om aan te nemen dat een beleggingsonderneming die op haar grondgebied door middel van het vrij verlenen van diensten werkzaamheden uitoefent, een inbreuk pleegt op de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde bepalingen voortvloeien, of dat een beleggingsonderneming met een bijkantoor op haar grondgebied de verplichtingen schendt die een inbreuk pleegt op uit de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde bepalingen waarbij aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst geen bevoegdheden worden verleend, stelt zij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van deze bevindingen in kennis.

Indien de beleggingsonderneming, in weerwil van de aldus door de lidstaat van herkomst getroffen maatregelen, of omdat deze maatregelen ontoereikend zijn, blijft handelen op een wijze die de belangen van beleggers in de lidstaat van ontvangst of de ordelijke werking van de markten kennelijk schaadt, geldt het volgende:

a)

de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst neemt, na de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis te hebben gesteld, de nodige maatregelen om de beleggers en de goede werking van de markten te beschermen, met inbegrip van de mogelijkheid om een inbreukplegende beleggingsonderneming te beletten nieuwe transacties op het grondgebied van die lidstaat te verrichten. De Commissie en ESMA worden zonder onnodige vertraging van deze maatregelen in kennis gesteld; en

b)

de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst kan de zaak verwijzen naar ESMA, die kan handelen in overeenstemming met de haar uit hoofde van artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 verleende bevoegdheden.

2.   Indien de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst constateren dat een beleggingsonderneming die op het grondgebied van hun lidstaat een bijkantoor heeft, een inbreuk pleegt op de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die in die lidstaat zijn vastgesteld ter uitvoering van de bepalingen van deze richtlijn die een bevoegdheid van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst inhouden, eisen zij dat de betrokken beleggingsonderneming een eind maakt aan deze onregelmatige situatie.

Indien de betrokken beleggingsonderneming niet het nodige doet, nemen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de betrokken beleggingsonderneming een eind maakt aan deze onregelmatige situatie. Van de strekking van deze maatregelen wordt mededeling gedaan aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst.

Indien de beleggingsonderneming, in weerwil van de aldus door de lidstaat van ontvangst getroffen maatregelen, inbreuk blijft plegen op de in lid 1 bedoelde, in de lidstaat van ontvangst geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, neemt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst, na de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis te hebben gesteld, de nodige maatregelen om de beleggers en de goede werking van de markten te beschermen. De Commissie en ESMA worden zonder onnodige vertraging van deze maatregelen in kennis gesteld.

Bovendien kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst de zaak verwijzen naar ESMA, die kan handelen overeenkomstig de haar krachtens artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 verleende bevoegdheden.

3.   Indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst van een gereglementeerde markt, een MTF of een OTF duidelijke en aantoonbare redenen heeft om aan te nemen dat deze gereglementeerde markt, MTF of OTF een inbreuk pleegt op de verplichtingen die uit de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde bepalingen voortvloeien, stelt zij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de gereglementeerde markt, de MTF of de OTF van deze bevindingen in kennis.

Indien die gereglementeerde markt of de MTF of de OTF, in weerwil van de aldus door de lidstaat van herkomst getroffen maatregelen, of omdat deze maatregelen ontoereikend zijn, blijft handelen op een wijze die de belangen van beleggers in de lidstaat van ontvangst of het ordelijk functioneren van de markten kennelijk schaadt, neemt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst, na de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis te hebben gesteld, de nodige maatregelen om de beleggers en de goede werking van de markten te beschermen. Daartoe behoort de mogelijkheid om die gereglementeerde markt, de MTF of de OTF te beletten hun voorzieningen beschikbaar te stellen voor in de lidstaat van ontvangst gevestigde leden of deelnemers op afstand. De Commissie en ESMA worden zonder onnodige vertraging van deze maatregelen in kennis gesteld.

Bovendien kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst de zaak verwijzen naar ESMA, die kan handelen overeenkomstig de haar krachtens artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 verleende bevoegdheden.

4.   Elke ter uitvoering van de leden 1, 2 of 3 genomen maatregel die sancties of beperkingen van de werkzaamheden van een beleggingsonderneming of een gereglementeerde markt behelst, wordt naar behoren met redenen omkleed en aan de betrokken beleggingsonderneming of gereglementeerde markt medegedeeld.

Artikel 87

Samenwerking en informatie-uitwisseling met ESMA

1.   De bevoegde autoriteiten werken voor de toepassing van deze richtlijn samen met ESMA, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1095/2010.

2.   De bevoegde autoriteiten verstrekken ESMA zonder onnodige vertraging alle informatie die zij nodig heeft voor de uitoefening van haar taken uit hoofde van deze richtlijn en Verordening (EU) nr. 600/2014 en overeenkomstig de artikelen 35 en 36 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

HOOFDSTUK III

Samenwerking met derde landen

Artikel 88

Uitwisseling van gegevens met derde landen

1.   De lidstaten en, overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1095/2010, ESMA mogen met de bevoegde autoriteiten van derde landen alleen samenwerkingsovereenkomsten voor informatie-uitwisseling sluiten indien met betrekking tot de verstrekte informatie ten minste gelijkwaardige waarborgen inzake het beroepsgeheim gelden als de in artikel 76 bedoelde waarborgen. Een dergelijke informatie-uitwisseling moet bestemd zijn voor de vervulling van de taken van die bevoegde autoriteiten.

Het doorgeven van persoonsgegevens door een lidstaat aan een derde land geschiedt in overeenstemming met hoofdstuk IV van Richtlijn 95/46/EG.

Het doorgeven van persoonsgegevens door ESMA aan een derde land geschiedt in overeenstemming met artikel 9 van Verordening (EU) nr. 45/2001.

Ook mogen de lidstaten en ESMA samenwerkingsovereenkomsten voor informatie-uitwisseling sluiten met de bevoegde autoriteiten of instanties van derde landen of met natuurlijke of rechtspersonen die belast zijn met een of meer van de volgende taken:

a)

het toezicht op kredietinstellingen, andere financiële instellingen en verzekeringsondernemingen en het toezicht op de financiële markten;

b)

de liquidatie en het faillissement van beleggingsondernemingen en andere soortgelijke procedures;

c)

de wettelijke controle van de jaarrekening van beleggingsondernemingen en andere financiële instellingen, kredietinstellingen en verzekeringsondernemingen, zulks in het kader van de uitoefening van hun toezichttaken of, wat betreft het beheer van compensatiestelsels, in het kader van de uitoefening van hun taken;

d)

het toezicht op de instanties die betrokken zijn bij de liquidatie en het faillissement van beleggingsondernemingen en andere soortgelijke procedures;

e)

het toezicht op personen die belast zijn met de wettelijke controle van de jaarrekening van verzekeringsondernemingen, kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en andere financiële instellingen;

f)

het toezicht op personen die op markten voor emissierechten actief zijn teneinde zich een totaalbeeld van de financiële en contante markten te kunnen vormen;

g)

het toezicht op personen die op markten voor landbouwgrondstoffenderivaten actief zijn teneinde zich een totaalbeeld van de financiële en spotmarkten te kunnen vormen.

De in de derde alinea bedoelde samenwerkingsovereenkomsten kunnen alleen worden gesloten indien met betrekking tot de verstrekte gegevens ten minste gelijkwaardige waarborgen inzake het beroepsgeheim gelden als de in artikel 76 bedoelde waarborgen. Een dergelijke uitwisseling van informatie is bestemd voor de vervulling van de taken van die autoriteiten of instanties of natuurlijke of rechtspersonen. Indien een samenwerkingsovereenkomst het doorgeven van persoonsgegevens door een lidstaat inhoudt, is deze in overeenstemming met hoofdstuk IV van Richtlijn 95/46/EG en met Verordening (EG) nr. 45/2001 ingeval ESMA bij het doorgeven van deze gegevens betrokken is.

2.   Gegevens die afkomstig zijn van een andere lidstaat mogen alleen worden doorgegeven met de uitdrukkelijke toestemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben medegedeeld en in voorkomend geval alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmee deze autoriteiten hebben ingestemd. Die bepaling geldt ook voor gegevens die door de bevoegde autoriteiten van derde landen worden verstrekt.

TITEL VII

GEDELEGEERDE HANDELINGEN

Artikel 89

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 2, lid 3, artikel 4, lid 1, punt 2, tweede alinea, artikel 4, lid 2, artikel 13, lid 1, artikel 16, lid 12, artikel 23, lid 4, artikel 24, lid 13, artikel 25, lid 8, artikel 27, lid 9, artikel 28, lid 3, artikel 30, lid 5, artikel 31, lid 4, artikel 32, lid 4, artikel 33, lid 8, artikel 52, lid 4, artikel 54, lid 4, artikel 58, lid 6, artikel 64, lid 7, artikel 65, lid 7, en artikel 79, lid 8, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 2 juli 2014.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 2, lid 3, artikel 4, lid 1, punt 2, tweede alinea, artikel 4, lid 2, artikel 13, lid 1, artikel 16, lid 12, artikel 23, lid 4, artikel 24, lid 13, artikel 25, lid 8, artikel 27, lid 9, artikel 28, lid 3, artikel 30, lid 5, artikel 31, lid 4, artikel 32, lid 4, artikel 33, lid 8, artikel 52, lid 4, artikel 54, lid 4, artikel 58, lid 6, artikel 64, lid 7, artikel 65, lid 7, en artikel 79, lid 8, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 2, lid 3, artikel 4, lid 1, punt 2, tweede alinea, artikel 4, lid 2, artikel 13, lid 1, artikel 16, lid 12, artikel 23, lid 4, artikel 24, lid 13, artikel 25, lid 8, artikel 27, lid 9, artikel 28, lid 3, artikel 30, lid 5, artikel 31, lid 4, artikel 32, lid 4, artikel 33, lid 8, artikel 52, lid 4, artikel 54, lid 4, artikel 58, lid 6, artikel 64, lid 7, artikel 65, lid 7, en artikel 79, lid 8, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.

SLOTBEPALINGEN

Artikel 90

Rapportage en herziening

1.   Uiterlijk op 3 maart 2019 brengt de Commissie, na raadpleging van ESMA, aan het Europees Parlement en de Raad een rapport uit over:

a)

de werking van OTF’s, met inbegrip van hun specifieke gebruik van matched principal trading, rekening houdend met de door de bevoegde autoriteiten opgedane toezichtervaring, het aantal OTF’s waaraan in de Unie vergunning is verleend, en het marktaandeel van deze handelsfaciliteiten, waarbij met name wordt onderzocht of aanpassingen aan de definitie van een OTF nodig zijn en of de reeks financiële instrumenten die in de OTF-categorie valt, nog steeds geschikt is;

b)

de werking van de regeling voor mkb-groeimarkten, rekening houdend met het aantal MTF’s dat als mkb-groeimarkten is geregistreerd, het aantal daarop aanwezige emittenten en de desbetreffende handelsvolumes.

Met name wordt in het rapport beoordeeld of de drempel van artikel 33, lid 3, punt a), een passend minimum blijft om de in deze richtlijn opgenomen doelstellingen voor mkb-groeimarkten te verwezenlijken;

c)

het effect van de voorschriften betreffende algoritmische handel, met inbegrip van hoogfrequentie algoritmische handel;

d)

de ervaring die is opgedaan met het mechanisme voor het verbieden van bepaalde producten of praktijken, rekening houdend met het aantal keren dat de mechanismen in werking zijn getreden en de effecten ervan;

e)

de toepassing van de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sancties, met name de behoefte aan verdere harmonisatie van de bestuursrechtelijke sancties die zijn ingesteld voor de inbreuk op de in deze richtlijn en in Verordening (EU) nr. 600/2014 vastgelegde voorschriften;

f)

het effect van de toepassing van positielimieten en positiebeheer op de liquiditeit, het marktmisbruik en de voorwaarden voor de ordelijke koersvorming en afwikkeling op grondstoffenderivatenmarkten;

g)

de prijsontwikkeling voor pretransactionele en posttransactionele transparantiedata van gereglementeerde markten, MTF’s, OTF’s en APA’s;

h)

het effect van de verplichting om alle provisies, commissies en niet-geldelijke tegemoetkomingen openbaar te maken in verband met het verlenen van een beleggingsdienst of nevendienst aan de cliënt in overeenstemming met artikel 24, lid 9, met inbegrip van het effect daarvan op het adequaat functioneren van de interne markt en grensoverschrijdend beleggingsadvies.

2.   De Commissie dient, na raadpleging van ESMA, bij het Europees Parlement en de Raad rapporten in over de werking van de overeenkomstig titel V ingestelde consolidated tape. Het rapport dat verband houdt met artikel 65, lid 1, wordt uiterlijk op 3 september 2018 ingediend. Het rapport dat verband houdt met artikel 65, lid 2, wordt uiterlijk op 3 september 2020 ingediend.

In de in de eerste alinea genoemde rapporten wordt de werking van de consolidated tape beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

a)

de beschikbaarheid en tijdigheid van geconsolideerde posttransactionele informatie die alle transacties omvat, ongeacht of zij op dan wel buiten een handelsplatform zijn verricht;

b)

de beschikbaarheid en tijdigheid van volledige en gedeeltelijke posttransactionele informatie van hoge kwaliteit, in formats die goed toegankelijk en bruikbaar zijn voor marktdeelnemers en die tegen redelijke commerciële voorwaarden ter beschikking worden gesteld.

Als de Commissie concludeert dat de verstrekkers van de consolidated tape er niet in geslaagd zijn informatie te verstrekken op een wijze die aan de criteria van de tweede alinea voldoet, doet zij haar rapport vergezeld gaan van een verzoek aan ESMA om na onderhandelingen een procedure in te leiden voor het aanwijzen, via een door ESMA beheerde aanbestedingsprocedure, van een commerciële entiteit die een consolidated tape exploiteert. ESMA leidt de procedure in na ontvangst van het verzoek van de Commissie, op de in het verzoek van de Commissie gespecificeerde voorwaarden en in overeenstemming met Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (50).

3.   De Commissie is bevoegd om, als de in lid 2 beschreven procedure wordt ingesteld, gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 89 tot wijziging van de artikelen 59 tot en met 65 en afdeling D van bijlage I bij deze richtlijn, en van punt 19 van artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) nr. 600/2014 door, ten minste, maatregelen te specificeren om:

a)

de duur van de overeenkomst van de commerciële entiteit die een consolidated tape exploiteert, alsook de procedure en de voorwaarden voor de verlenging van de overeenkomst en de plaatsing van een nieuwe opdracht te bepalen;

b)

te bepalen dat de commerciële entiteit die een consolidated tape exploiteert, dat op exclusieve basis doet en dat geen andere entiteit een vergunning als verstrekker van de consolidated tape krijgt overeenkomstig artikel 59;

c)

ESMA de bevoegdheid te verlenen om te waarborgen dat de via een aanbesteding aangewezen commerciële entiteit die een consolidated tape exploiteert, de aanbestedingsvoorwaarden naleeft;

d)

ervoor te zorgen dat de commerciële entiteit die een consolidated tape exploiteert, posttransactionele informatie verstrekt die van hoge kwaliteit is, in formats die goed toegankelijk en bruikbaar zijn voor marktdeelnemers en in een geconsolideerd formaat dat de gehele markt omvat;

e)

ervoor te zorgen dat de informatie na de handel tegen redelijke commerciële voorwaarden wordt verstrekt, zowel op geconsolideerde als op niet-geconsolideerde basis, en aan de behoeften van de gebruikers van deze informatie in de gehele Unie voldoet;

f)

ervoor te zorgen dat handelsplatformen en APA’s hun transactiegegevens tegen een redelijke kostprijs ter beschikking stellen van de via een door ESMA beheerde aanbestedingsprocedure aangewezen commerciële entiteit die een consolidated tape exploiteert;

g)

regelingen te specificeren die van toepassing zijn als de via een aanbestedingsprocedure aangewezen commerciële entiteit die een consolidated tape exploiteert, niet aan de aanbestedingsvoorwaarden voldoet;

h)

regelingen te specificeren waarbij verstrekkers van de consolidated tape die uit hoofde van artikel 59 een vergunning hebben gekregen, als er geen gebruik wordt gemaakt van de in dit lid, onder b) toegekende bevoegdheid of als er via de aanbestedingsprocedure geen entiteit wordt aangewezen, een consolidated tape kunnen blijven exploiteren totdat een nieuwe aanbestedingsprocedure is afgerond en een commerciële entiteit is aangewezen om een consolidated tape te exploiteren.

4.   Uiterlijk op 1 januari 2018 stelt de Commissie na raadpleging van ESMA en de ACER een rapport op waarin het mogelijke effect op de energieprijzen en op de werking van de energiemarkt wordt beoordeeld, alsmede de haalbaarheid en de voordelen van het beperken van tegenpartij- en systeemrisico’s, en de rechtstreekse kosten van C6-energiederivatencontracten die onderworpen worden aan de clearingverplichting die is vastgelegd in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 648/2012 en de technieken voor de beperking van de risico’s die zijn vastgelegd in artikel 11, lid 3 en de opname daarvan in de berekening van de clearingdrempel krachtens artikel 10.

Als de Commissie van mening is dat het niet haalbaar en voordelig zou zijn om deze contracten op te nemen, dient zij in voorkomend geval een wetgevingsvoorstel in bij het Europees Parlement en de Raad. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 89 van deze richtlijn gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in artikel 95, lid 1, van deze richtlijn bedoelde termijn van 42 maanden eenmaal met twee jaar en nog een keer met een jaar te verlengen.

Artikel 91

Wijzigingen van Richtlijn 2002/92/EG

Richtlijn 2002/92/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in punt 3 wordt het tweede lid vervangen door:

„Met uitzondering van hoofdstuk III bis van deze richtlijn, worden die werkzaamheden, uitgeoefend door een verzekeringsonderneming of een werknemer van een verzekeringsonderneming die onder verantwoordelijkheid van die verzekeringsonderneming handelt, niet als verzekeringsbemiddeling of verzekeringsdistributie beschouwd.”;

b)

het volgende punt wordt toegevoegd:

„13.

Voor de toepassing van hoofdstuk III bis is een „verzekering met een beleggingscomponent” een verzekeringsproduct waarmee een looptijd of een afkoopwaarde wordt aangeboden, waarbij die looptijd of afkoopwaarde geheel of gedeeltelijk is blootgesteld, direct of indirect, aan marktfluctuaties en hieronder vallen niet:

a)

schadeverzekeringsproducten als opgesomd in bijlage I van Richtlijn 2009/138/EG (schadeverzekeringsbranches);

b)

levensverzekeringcontracten waarbij de contractuele uitkeringen enkel uitbetaald worden in geval van overlijden of bij onvermogen te wijten aan letsels, ziekte of invaliditeit;

c)

pensioenproducten die krachtens de nationale wetgeving worden geacht voornamelijk tot doel te hebben de belegger van een pensioeninkomen te voorzien, en die de belegger het recht op bepaalde voordelen geven;

d)

officieel erkende bedrijfspensioenregelingen die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/41/EG of Richtlijn 2009/138/EG vallen;

e)

individuele pensioenproducten waarvoor in de nationale wetgeving een financiële bijdrage van de werkgever vereist is en waarbij de werkgever of de werknemer geen vrijheid heeft in de keuze van het pensioenproduct of de aanbieder.”.

2)

Het volgende hoofdstuk wordt toegevoegd:

HOOFDSTUK III BIS

Aanvullende vereisten ter bescherming van de klant met betrekking tot verzekeringen met een beleggingscomponent

Artikel 13 bis

Toepassingsgebied

Met inachtneming van de in de tweede alinea van artikel 2, lid 3, genoemde uitzondering worden in dit hoofdstuk extra voorschriften vastgesteld voor verzekeringsbemiddelingsactiviteiten en rechtstreekse verkoop door verzekeringsondernemingen, als deze activiteiten worden ontplooid in verband met de verkoop van verzekeringen met een beleggingscomponent. Deze activiteiten worden verzekeringsdistributieactiviteiten genoemd.

Artikel 13 ter

Voorkoming van belangenconflicten

Een verzekeringstussenpersoon of verzekeringsonderneming treft en handhaaft doeltreffende organisatorische en administratieve regelingen om alle redelijke maatregelen te kunnen nemen teneinde te voorkomen dat de belangen van de klant door belangenconflicten, als bepaald in artikel 13 quater, worden geschaad.

Artikel 13 quater

Belangenconflicten

1.   De lidstaten schrijven voor dat verzekeringstussenpersonen of verzekeringsondernemingen alle passende maatregelen nemen om belangenconflicten te onderkennen die zich bij het verrichten van verzekeringsdistributieactiviteiten voordoen tussen henzelf, met inbegrip van hun bestuurders, werknemers en verbonden verzekeringstussenpersonen of een persoon die rechtstreeks of niet rechtstreeks met hen verbonden is door een zeggenschapsband, en hun klanten of tussen hun klanten onderling.

2.   Indien de door een verzekeringstussenpersoon of verzekeringsonderneming overeenkomstig artikel 13 ter getroffen organisatorische of administratieve regelingen voor het beheer van belangenconflicten ontoereikend zijn om redelijkerwijs te mogen aannemen dat het risico dat de belangen van de klant worden geschaad, zal worden voorkomen, maakt de verzekeringstussenpersoon of verzekeringsonderneming op heldere wijze de algemene aard en/of de bronnen van belangenconflicten bekend aan de klant alvorens voor zijn rekening zaken te doen.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 septies gedelegeerde handelingen vast te stellen tot:

a)

omschrijving van de maatregelen die redelijkerwijze van verzekeringstussenpersonen of verzekeringsondernemingen mogen worden verwacht om belangenconflicten bij het verrichten van verzekeringsdistributieactiviteiten te onderkennen, te voorkomen, te beheren en/of openbaar te maken;

b)

vaststelling van adequate criteria ter bepaling van de soorten belangenconflicten die de belangen van de klanten of potentiële klanten van de verzekeringstussenpersoon of verzekeringsonderneming kunnen schaden.

Artikel 13 quinquies

Algemene beginselen en informatieverstrekking aan klanten

1.   De lidstaten zien erop toe dat een verzekeringstussenpersoon of verzekeringsonderneming zich bij het verrichten van verzekeringsdistributieactiviteiten op eerlijke, billijke en professionele wijze voor de belangen van hun klanten inzet.

2.   Alle door de verzekeringstussenpersoon of verzekeringsonderneming aan klanten of potentiële klanten verstrekte informatie, met inbegrip van publicitaire mededelingen, is correct, duidelijk en niet-misleidend. Publicitaire mededelingen zijn duidelijk als zodanig herkenbaar.

3.   Lidstaten kunnen de aanvaarding of ontvangst verbieden van provisies, commissies en geldelijke tegemoetkomingen die aan verzekeringstussenpersonen of verzekeringsondernemingen worden betaald of verstrekt door een derde partij of een persoon die in verband met de distributie van verzekeringen met een beleggingscomponent aan klanten voor rekening van een derde partij handelt.

Artikel 13 sexies

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 13 quater genoemde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 2 juli 2014.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 13 quater bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 13 quater vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.”.

Artikel 92

Wijzigingen van Richtlijn 2011/61/EU

Richtlijn 2011/61/EU wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 4, lid 1, punt r wordt het volgende punt toegevoegd:

„vii)

een lidstaat, die niet de lidstaat van herkomst is, waar een EU-abi-beheerder de in artikel 6, lid 4, bedoelde diensten verleent;”.

2)

Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel komt als volgt te luiden:

Voorwaarden voor het beheer van EU-abi’s die in andere lidstaten zijn gevestigd en voor het verlenen van diensten in andere lidstaten”;

b)

leden 1 en 2 worden vervangen door:

„1.   De lidstaten zorgen ervoor dat een vergunninghoudende EU abi-beheerder hetzij rechtstreeks hetzij middels vestiging van een bijkantoor:

a)

in een andere lidstaat gevestigde EU-abi’s mag beheren, mits de abi-beheerder een vergunning heeft om dit type abi te beheren;

b)

in een andere lidstaat de in artikel 6, lid 4, genoemde diensten te verlenen waarvoor een vergunning is verleend.

2.   Een abi-beheerder die van plan is voor de eerste maal de in lid 1 bedoelde activiteiten te verrichten en diensten te verlenen, deelt de bevoegde autoriteiten van zijn lidstaat van herkomst de volgende informatie mede:

a)

de lidstaat waarin hij rechtstreeks abi’s wil beheren of een bijkantoor wil vestigen en/of de in artikel 6, lid 4, bedoelde diensten wil verlenen;

b)

een programma van werkzaamheden waarin met name wordt vermeld welke diensten hij wil verlenen en/of welke abi hij wil beheren.”.

Artikel 93

Omzetting

1.   De lidstaten stellen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om uiterlijk op 3 juli 2016 aan deze richtlijn te voldoen, en maken deze bekend. Zij delen de Commissie onverwijld de tekst van die bepalingen mede.

De lidstaten passen deze maatregelen toe vanaf 3 januari 2017, met uitzondering van de bepalingen tot omzetting van artikel 65, lid 2, die van toepassing zijn vanaf 3 september 2018.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijnen, gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor die verwijzing en de formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten passen de in artikel 92 toe vanaf 3 juli 2015.

3.   De lidstaten delen de Commissie en ESMA de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 94

Intrekking

Richtlijn 2004/39/EG, als gewijzigd bij de in bijlage III, deel A, van deze richtlijn vermelde handelingen, wordt ingetrokken met ingang van 3 januari 2017, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage III, deel B, van deze richtlijn genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen.

Verwijzingen naar Richtlijn 2004/39/EG of naar Richtlijn 93/22/EEG gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn of naar Verordening (EU) nr. 600/2014 en moeten worden gelezen volgens de concordantietabellen in bijlage IV bij deze richtlijn.

Verwijzingen naar begrippen die worden omschreven in, dan wel artikelen van Richtlijn 2004/39/EG of Richtlijn 93/22/EEG worden gelezen als verwijzingen naar het overeenkomstige begrip omschreven in, dan wel het overeenkomstige artikel van deze richtlijn.

Artikel 95

Overgangsbepalingen

1.   Tot 3 juli 2020:

a)

zijn de in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 648/2012 neergelegde clearingverplichting en de in artikel 11, lid 3, van die verordening neergelegde risico-inperkingstechnieken niet van toepassing op C6-energiederivatencontracten die zijn aangegaan door niet-financiële tegenpartijen die voldoen aan de voorwaarden in artikel 10, lid 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012 of door niet-financiële tegenpartijen die voor de eerste keer een vergunning krijgen als beleggingsonderneming vanaf 3 januari 2017; en

b)

worden dergelijke C6-energiederivatencontracten niet aangemerkt als otc-derivatencontracten met het oog op de clearingdrempel van artikel 10 van Verordening (EU) nr. 648/2012.

De C6-energiederivatencontracten waarop de in de eerste alinea uiteengezette overgangsregeling van toepassing is, vallen onder alle andere voorschriften die zijn vastgelegd in Verordening (EU) nr. 648/2012.

2.   De in lid 1 bedoelde vrijstelling wordt door de relevante bevoegde autoriteit verleend. De bevoegde autoriteit stelt ESMA in kennis van de C6-energiederivatencontracten waarvoor een vrijstelling is verleend in overeenstemming met lid 1, en ESMA publiceert op haar website een lijst van deze d C6-energiederivatencontracten.

Artikel 96

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 97

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 15 mei 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  PB C 161 van 7.6.2012, blz. 3.

(2)  PB C 191 van 29.6.2012, blz. 80.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 15 april 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 13 mei 2014.

(4)  Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 3/22/EEG van de Raad (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1).

(5)  Zie bijlage III, deel A.

(6)  Richtlijn 93/22/EEG van de Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten (PB L 141 van 11.6.1993, blz. 7).

(7)  Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (zie bladzijde 84 van dit Publicatieblad).

(8)  Verordening (EG) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie (PB L 326 van 8.12.2011, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(10)  Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).

(11)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

(12)  Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (verordening marktmisbruik) en houdende intrekking van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijnen 2003/124, 2003/125/EG en 2004/72/EG van de Commissie (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

(13)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(14)  Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).

(15)  Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van Richtlijn 96/92/EG (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 55).

(16)  Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van Richtlijn 96/92/EG (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 94).

(17)  Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1228/2003 (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 15).

(18)  Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1775/2005 (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 36).

(19)  Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels (PB L 84 van 26.3.1997, blz. 22).

(20)  Richtlijn 2007/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot wijziging van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2002/83/EG, 2004/39/EG, 2005/68/EG en 2006/48/EG wat betreft procedureregels en evaluatiecriteria voor de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in de financiële sector (PB L 247 van 21.9.2007, blz. 1).

(21)  Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1).

(22)  Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15).

(23)  Richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling (PB L 9 van 15.1.2003, blz. 3).

(24)  Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2002 betreffende financiële zekerheidsovereenkomsten (PB L 168 van 27.6.2002, blz. 43).

(25)  Richtlijn 2006/73/EG van de Commissie van 10 augustus 2006 tot uitvoering van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de door beleggingsondernemingen in acht te nemen organisatorische eisen en voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening en wat betreft de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn (PB L 241 van 2.9.2006, blz. 26).

(26)  Richtlijn 2014/57/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende strafrechtelijke sancties voor marktmisbruik (richtlijn marktmisbruik) (zie bladzijde 179 van dit Publicatieblad).

(27)  Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps (PB L 86 van 24.3.2012, blz. 1).

(28)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).

(29)  Verordening (EU) nr. 583/2010 van de Commissie van 1 juli 2010 tot uitvoering van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft essentiële beleggersinformatie en de voorwaarden waaraan moet worden voldaan als de essentiële beleggersinformatie of het prospectus op een andere duurzame drager dan papier of via een website wordt verstrekt (PB L 176 van 10.7.2010, blz. 1).

(30)  Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48).

(31)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(32)  Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (Richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37).

(33)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(34)  Richtlijn 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd (PB L 184 van 6.7.2001, blz. 1).

(35)  Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten (PB L 345 van 31.12.2003, blz. 64).

(36)  Aanbeveling 98/257/EG van de Commissie van 30 maart 1998 betreffende de principes die van toepassing zijn op de organen die verantwoordelijk zijn voor de buitengerechtelijke beslechting van consumentengeschillen (PB L 115 van 17.4.1998, blz. 31).

(37)  Aanbeveling 2001/310/EG van de Commissie van 4 april 2001 met betrekking tot de beginselen voor de buitengerechtelijke organen die bij de consensuele beslechting van consumentengeschillen betrokken zijn (PB L 109 van 19.4.2001, blz. 56).

(38)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).

(39)  Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).

(40)  PB C 147 van 25.5.2012, blz. 1.

(41)  PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.

(42)  Richtlijn 2012/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 strekkende tot het coördineren van de waarborgen welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van artikel 54, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 74).

(43)  Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).

(44)  Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38).

(45)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

(46)  Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels (zie bladzijde 149 van dit Publicatieblad).

(47)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

(48)  Richtlijn 2014/17/ЕU van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de Richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 34).

(49)  Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87).

(50)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).


BIJLAGE I

LIJSTEN VAN DIENSTEN EN ACTIVITEITEN EN VAN FINANCIËLE INSTRUMENTEN

DEEL A

Beleggingsdiensten en -activiteiten

1.

Het ontvangen en doorgeven van orders met betrekking tot een of meer financiële instrumenten.

2.

Het uitvoeren van orders voor rekening van cliënten.

3.

Het handelen voor eigen rekening.

4.

Portefeuillebeheer.

5.

Beleggingsadvies.

6.

Het overnemen van financiële instrumenten en/of het plaatsen van financiële instrumenten met plaatsingsgarantie.

7.

Het plaatsen van financiële instrumenten zonder plaatsingsgarantie.

8.

Het exploiteren van een MTF.

9.

Het exploiteren van een OTF.

DEEL B

Nevendiensten

1.

Het bewaren en beheren van financiële instrumenten voor rekening van cliënten, met inbegrip van bewaarneming en daarmee samenhangende diensten zoals contanten- en/of zekerhedenbeheer en met uitsluiting van het aanhouden van effectenrekeningen bovenaan de houderschapsketen.

2.

Het verstrekken van kredieten of leningen aan een belegger om deze in staat te stellen een transactie in een of meer financiële instrumenten te verrichten, bij welke transactie de onderneming die het krediet of de lening verstrekt, als partij optreedt.

3.

Het adviseren van ondernemingen op het vlak van kapitaalstructuur, bedrijfsstrategie en daarmee samenhangende aangelegenheden, alsmede het verlenen van advies en van diensten op het gebied van fusies en overnames van ondernemingen.

4.

Valutawisseldiensten voor zover deze samenhangen met het verlenen van beleggingsdiensten.

5.

Onderzoek op beleggingsgebied en financiële analyse of andere vormen van algemene aanbevelingen in verband met transacties in financiële instrumenten.

6.

Diensten in verband met het overnemen van financiële instrumenten.

7.

Beleggingsdiensten en -activiteiten alsmede nevendiensten van het type vermeld in deel A of B van bijlage I die verband houden met de onderliggende waarde van de derivaten, als bedoeld in de punten 5, 6, 7 en 10 van deel C, voor zover deze in verband staan met de verlening van beleggings- of nevendiensten.

DEEL C

Financiële instrumenten

1.

Effecten.

2.

Geldmarktinstrumenten.

3.

Rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging.

4.

Opties, futures, swaps, rentetermijncontracten en andere derivatencontracten die betrekking hebben op effecten, valuta, rentevoeten of rendementen, emissierechten of andere afgeleide instrumenten, financiële indexen of financiële maatstaven, en die kunnen worden afgewikkeld door middel van materiële aflevering of in contanten.

5.

Opties, futures, swaps, termijncontracten en andere derivatencontracten die betrekking hebben op grondstoffen en in contanten moeten of mogen worden afgewikkeld naar keuze van een van de partijen, tenzij de reden het in gebreke blijven is of een andere gebeurtenis die beëindiging van het contract tot gevolg heeft.

6.

Opties, futures, swaps en andere derivatencontracten die betrekking hebben op grondstoffen die kunnen worden afgewikkeld door middel van materiële levering, mits zij worden verhandeld op een gereglementeerde markt, een MTF of een OTF, met uitzondering van voor de groothandel bestemde energieproducten die zijn verhandeld op een OTF die door middel van materiële levering moet worden afgewikkeld.

7.

Andere, niet in dit deel, punt 6, vermelde opties, futures, swaps, termijncontracten en andere derivatencontracten die betrekking hebben op grondstoffen, die kunnen worden afgewikkeld door middel van materiële levering en niet voor commerciële doeleinden bestemd zijn, en die de kenmerken van andere afgeleide financiële instrumenten hebben.

8.

Afgeleide instrumenten voor de overdracht van het kredietrisico.

9.

Financiële contracten ter verrekening van verschillen („contracts for differences”).

10.

Opties, futures, swaps, termijncontracten en andere derivatencontracten met betrekking tot klimaatvariabelen, vrachttarieven, inflatiepercentages of andere officiële economische statistieken, en die in contanten moeten of mogen worden afgewikkeld naar keuze van een van de partijen, tenzij de reden het in gebreke blijven is of een andere gebeurtenis die beëindiging van het contract tot gevolg heeft, alsmede andere derivatencontracten met betrekking tot activa, rechten, verbintenissen, indices en maatregelen dan die vermeld in deel C en die de kenmerken van andere afgeleide financiële instrumenten bezitten, waarbij o.a. in aanmerking wordt genomen of zij op een gereglementeerde markt, een OTF of een MTF worden verhandeld.

11.

Emissierechten bestaande uit eenheden waarvan is vastgesteld dat deze in overeenstemming zijn met de vereisten van Richtlijn 2003/87/EG (emissiehandelssysteem).

DEEL D

Datarapporteringsdiensten

1.

Het exploiteren van een APA.

2.

Het exploiteren van een verstrekker van de consolidated tape.

3.

Het exploiteren van een ARM.


BIJLAGE II

PROFESSIONELE CLIËNTEN IN DE ZIN VAN DEZE RICHTLIJN

Onder professionele cliënt wordt verstaan een cliënt die de nodige ervaring, kennis en deskundigheid bezit om zelf beleggingsbeslissingen te nemen en de door hem gelopen risico’s adequaat in te schatten. Om als professionele cliënt te worden aangemerkt, moet de cliënt aan de onderstaande criteria voldoen.

I.   CATEGORIEËN CLIËNTEN DIE ALS PROFESSIONEEL WORDEN AANGEMERKT

Voor de toepassing van deze richtlijn moeten alle onderstaande entiteiten als professionele cliënten op het gebied van beleggingsdiensten en -activiteiten en financiële instrumenten worden aangemerkt.

1.

Entiteiten die een vergunning moeten hebben of gereglementeerd moeten zijn om op financiële markten actief te mogen zijn. Onderstaande lijst moet worden gezien als een lijst van alle vergunninghoudende entiteiten die de karakteristieke werkzaamheden van de genoemde entiteiten uitoefenen: entiteiten waaraan een lidstaat uit hoofde van een richtlijn vergunning heeft verleend, entiteiten waaraan een lidstaat vergunning heeft verleend of die door een lidstaat gereglementeerd zijn, zonder dat zulks uit hoofde van een richtlijn geschiedt, en entiteiten waaraan een derde land vergunning heeft verleend of die door een derde land gereglementeerd zijn:

a)

kredietinstellingen;

b)

beleggingsondernemingen;

c)

andere vergunninghoudende of gereglementeerde financiële instellingen;

d)

verzekeringsondernemingen;

e)

instellingen voor collectieve belegging en de beheermaatschappijen daarvan;

f)

pensioenfondsen en de beheermaatschappijen daarvan;

g)

handelaren in grondstoffen en grondstoffenderivaten;

h)

plaatselijke ondernemingen;

i)

andere institutionele beleggers.

2.

Grote ondernemingen die op individueel niveau aan twee van de onderstaande omvangvereisten voldoen:

—   balanstotaal: 20 000 000 EUR;

—   netto-omzet: 40 000 000 EUR;

—   eigen vermogen: 2 000 000 EUR;

3.

Nationale en regionale overheden, met inbegrip van overheidsorganen die op nationaal of regionaal niveau de overheidsschuld beheren, centrale banken, internationale en supranationale instellingen zoals de Wereldbank, het IMF, de ECB, de EIB en andere vergelijkbare internationale organisaties.

4.

Andere institutionele beleggers wier belangrijkste activiteit bestaat uit het beleggen in financiële instrumenten, inclusief instanties die zich bezighouden met de omwisseling van vermogen in effecten of andere financiële transacties.

Bovenstaande entiteiten worden als professionele cliënten beschouwd. Zij moeten echter om behandeling als niet-professionele cliënt kunnen verzoeken, en beleggingsondernemingen kunnen ermee instemmen hen een hoger beschermingsniveau te bieden. Indien de cliënt van een beleggingsonderneming een onderneming is als hierboven bedoeld, moet de beleggingsonderneming, alvorens enigerlei diensten te verlenen, de cliënt ervan in kennis stellen dat hij op grond van de informatie waarover de beleggingsonderneming beschikt, als professionele cliënt wordt beschouwd en derhalve als zodanig zal worden behandeld, tenzij de beleggingsonderneming en de cliënt anders overeenkomen. De beleggingsonderneming moet de klant er tevens van in kennis stellen dat deze om een wijziging van de voorwaarden van de overeenkomst kan verzoeken teneinde een hoger beschermingsniveau te genieten.

Het is de verantwoordelijkheid van de cliënt die als professionele cliënt wordt beschouwd om een hoger beschermingsniveau te verzoeken wanneer hij zichzelf niet in staat acht de gelopen risico’s adequaat in te schatten of te beheren.

Dit hogere beschermingsniveau zal worden geboden wanneer een cliënt die als professionele cliënt wordt beschouwd, met een beleggingsonderneming een schriftelijke overeenkomst aangaat om voor de toepassing van de geldende gedragsregels niet als professionele cliënt te worden behandeld. In deze overeenkomst moet worden aangegeven of deze behandeling voor een of meer specifieke diensten of transacties, dan wel voor een of meer soorten producten of transacties geldt.

II.   CLIËNTEN DIE OP VERZOEK ALS PROFESSIONELE CLIËNT KUNNEN WORDEN BEHANDELD

II.1.   Criteria aan de hand waarvan wordt bepaald of een cliënt als professioneel aan te merken is

Ook aan andere dan de in deel I vermelde cliënten — onder meer overheidsinstellingen, lokale overheden, gemeenten en particuliere individuele beleggers — kan worden toegestaan afstand te doen van een deel van de bescherming die hun door de gedragsregels wordt geboden.

Het moet beleggingsondernemingen derhalve toegestaan zijn bovengenoemde cliënten als professionele cliënt te behandelen, mits aan de onderstaande toepasselijke criteria is voldaan en de hieronder beschreven procedure wordt gevolgd. Er mag evenwel niet worden aangenomen dat de marktkennis en -ervaring van deze cliënten vergelijkbaar is met die van de in deel I genoemde categorieën professionele cliënten.

Er kan slechts op geldige wijze van de door de gedragsregels geboden bescherming afstand worden gedaan indien een door de beleggingsonderneming verrichte adequate beoordeling van de deskundigheid, ervaring en kennis van de cliënt in het licht van de aard van de beoogde transacties of diensten redelijke zekerheid oplevert dat de cliënt in staat is zelf zijn beleggingsbeslissingen te nemen en de daaraan verbonden risico’s in te schatten.

De toetsing van de geschiktheid van managers en bestuurders van entiteiten waaraan uit hoofde van richtlijnen op financieel gebied vergunning is verleend, kan als voorbeeld dienen voor de beoordeling van de deskundigheid en kennis. Bij kleine entiteiten moet de persoon die aan bovengenoemde beoordeling wordt onderworpen, de persoon zijn die gemachtigd is om transacties voor rekening van de entiteit te verrichten.

In het kader van bovengenoemde beoordeling moet blijken dat ten minste aan twee van de volgende criteria is voldaan:

tijdens de voorafgaande vier kwartalen heeft de cliënt op de desbetreffende markt per kwartaal gemiddeld 10 transacties van significante omvang verricht;

de omvang van de portefeuille financiële instrumenten van de cliënt, die zowel deposito’s in contanten als financiële instrumenten omvat, is groter dan 500 000 EUR;

de cliënt is gedurende ten minste een jaar werkzaam of werkzaam geweest in de financiële sector, waar hij een beroepsbezigheid uitoefent of heeft uitgeoefend waarbij kennis van de beoogde transacties of diensten vereist is of was.

De lidstaten kunnen specifieke criteria vaststellen voor de beoordeling van de deskundigheid en kennis van gemeenten en lokale overheden die verzoeken om als professionele cliënt te worden behandeld. Deze criteria kunnen een alternatief voor of aanvulling op de in de vijfde alinea opgesomde criteria vormen.

II.2.   Procedure

Diecliënten kunnen slechts van de bescherming door de toepassing van de gedragsregels afstand doen mits de volgende procedure wordt gevolgd:

zij moeten de beleggingsonderneming schriftelijk laten weten dat zij als professionele cliënt wensen te worden behandeld, hetzij in het algemeen, hetzij met betrekking tot een specifieke beleggingsdienst of transactie, dan wel een categorie transacties of producten;

de beleggingsonderneming moet hen aan de hand van een duidelijke schriftelijke waarschuwing in kennis stellen van de bescherming en beleggerscompensatierechten die zij kunnen verliezen;

zij moeten in een document dat los staat van de overeenkomst schriftelijk bevestigen dat zij zich bewust zijn van de gevolgen die aan het verlies van deze bescherming verbonden zijn.

Voordat een beleggingsonderneming een verzoek om afstand te doen van de toepassing van de gedragsregels mag inwilligen, is zij gehouden alle redelijke maatregelen te nemen om zich ervan te vergewissen dat een cliënt die om behandeling als professionele cliënt verzoekt, aan de in deel II.1, gestelde toepasselijke voorwaarden voldoet.

Het is echter niet de bedoeling dat de betrekkingen tussen beleggingsondernemingen en cliënten die reeds uit hoofde van soortgelijke parameters en procedures als die welke hierboven zijn beschreven als professioneel zijn aangemerkt, worden beïnvloed door eventuele nieuwe voorschriften die uit hoofde van deze bijlage worden vastgesteld.

De beleggingsondernemingen moeten passende, op schrift gestelde interne gedragsregels en procedures toepassen om cliënten in categorieën onder te brengen. Het is de verantwoordelijkheid van de professionele cliënten om de beleggingsonderneming in kennis te stellen van elke wijziging die van invloed kan zijn op hun huidige categorie-indeling. Indien de beleggingsonderneming evenwel tot de bevinding komt dat de cliënt niet langer voldoet aan de initiële voorwaarden op grond waarvan hij voor behandeling als professionele cliënt in aanmerking kwam, dan moet zij passende actie ondernemen.


BIJLAGE III

DEEL A

Ingetrokken richtlijn met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

(als bedoeld in artikel 94)

Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1)

Richtlijn 2006/31/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 114 van 27.4.2006, blz. 60)

Richtlijn 2007/44/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 247 van 21.9.2007, blz. 1)

Richtlijn 2008/10/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 76 van 19.3.2008, blz. 33)

Richtlijn 2010/78/EU van het Europees Parlement en de Raad (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 120).

DEEL B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht

(als bedoeld in artikel 94)

Richtlijn 2004/39/EG

Omzettingstermijn

31 januari 2007

Uitvoeringstermijn

1 november 2007

Richtlijn 2006/31/EG

Omzettingstermijn

31 januari 2007

Uitvoeringstermijn

1 november 2007

Richtlijn 2007/44/EG

Omzettingstermijn

21 maart 2009

Richtlijn 2010/78/EU

Omzettingstermijn

31 december 2011


BIJLAGE IV

Concordantietabel als bedoeld in artikel 94

Richtlijn 2004/39/EG

Richtlijn 2014/65/EU

Verordening (EU) nr. 600/2014

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 1

 

Artikel 1, lid 2

Artikel 1, lid 3

 

Artikel 2, lid 1, letter a

Artikel 2, lid 1, letter a

 

Artikel 2, lid 1, letter b

Artikel 2, lid 1, letter b

 

Artikel 2, lid 1, letter c

Artikel 2, lid 1, letter c

 

Artikel 2, lid 1, letter d

Artikel 2, lid 1, letter d

 

Artikel 2, lid 1, letter e

Artikel 2, lid 1, letter f

 

Artikel 2, lid 1, letter f

Artikel 2, lid 1, letter g

 

Artikel 2, lid 1, letter g

Artikel 2, lid 1, letter h

 

Artikel 2, lid 1, letter h

Artikel 2, lid 1, letter i

 

Artikel 2, lid 1, letter i

Artikel 2, lid 1, letter j

 

Artikel 2, lid 1, letter j

Artikel 2, lid 1, letter k

 

Artikel 2, lid 1, letter k

Artikel 2, lid 1, letter i

 

Artikel 2, lid 1, letter l

 

Artikel 2, lid 1, letter m

Artikel 2, lid 1, letter l

 

Artikel 2, lid 1, letter n

Artikel 2, lid 1, letter m

 

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, lid 2

 

Artikel 2, lid 3

Artikel 2, lid 4

 

Artikel 3, lid 1

Artikel 3, lid 1

 

Artikel 3, lid 2

Artikel 3, lid 3

 

Artikel 4, lid 1, punt 1

Artikel 4, lid 1, punt 1

 

Artikel 4, lid 1, punt 2

Artikel 4, lid 1, punt 2

 

Artikel 4, lid 1, punt 3

Artikel 4, lid 1, punt 3

 

Artikel 4, lid 1, punt 4

Artikel 4, lid 1, punt 4

 

Artikel 4, lid 1, punt 5

Artikel 4, lid 1, punt 5

 

Artikel 4, lid 1, punt 6

Artikel 4, lid 1, punt 6

 

Artikel 4, lid 1, punt 7

Artikel 4, lid 1, punt 20

 

Artikel 4, lid 1, punt 8

Artikel 4, lid 1, punt 7

 

Artikel 4, lid 1, punt 9

Artikel 4, lid 1, punt 8

 

Artikel 4, lid 1, punt 10

Artikel 4, lid 1, punt 9

 

Artikel 4, lid 1, punt 11

Artikel 4, lid 1, punt 10

 

Artikel 4, lid 1, punt 12

Artikel 4, lid 1, punt 11

 

Artikel 4, lid 1, punt 13

Artikel 4, lid 1, punt 18

 

Artikel 4, lid 1, punt 14

Artikel 4, lid 1, punt 21

 

Artikel 4, lid 1, punt 15

Artikel 4, lid 1, punt 22

 

Artikel 4, lid 1, punt 16

Artikel 4, lid 1, punt 14

 

Artikel 4, lid 1, punt 17

Artikel 4, lid 1, punt 15

 

Artikel 4, lid 1, punt 18

Artikel 4, lid 1, punt 44

 

Artikel 4, lid 1, punt 19

Artikel 4, lid 1, punt 17

 

Artikel 4, lid 1, punt 20

Artikel 4, lid 1, punt 55

 

Artikel 4, lid 1, punt 21

Artikel 4, lid 1, punt 56

 

Artikel 4, lid 1, punt 22

Artikel 4, lid 1, punt 26

 

Artikel 4, lid 1, punt 23

Artikel 4, lid 1, punt 27

 

Artikel 4, lid 1, punt 24

Artikel 4, lid 1, punt 28

 

Artikel 4, lid 1, punt 25

Artikel 4, lid 1, punt 29

 

Artikel 4, lid 1, punt 26

Artikel 4, lid 1, punt 30

 

Artikel 4, lid 1, punt 27

Artikel 4, lid 1, punt 31

 

Artikel 4, lid 1, punt 28

Artikel 4, lid 1, punt 32

 

Artikel 4, lid 1, punt 29

Artikel 4, lid 1, punt 33

 

Artikel 4, lid 1, punt 30

Artikel 4, lid 1, punt 35, letter b

 

Artikel 4, lid 1, punt 31

Artikel 4, lid 1, punt 35

 

Artikel 4, lid 2

Artikel 4, lid 2

 

Artikel 5, lid 1

Artikel 5, lid 1

 

Artikel 5, lid 2

Artikel 5, lid 2

 

Artikel 5, lid 3

Artikel 5, lid 3

 

Artikel 5, lid 4

Artikel 5, lid 4

 

Artikel 5, lid 5

 

Artikel 6, lid 1

Artikel 6, lid 1

 

Artikel 6, lid 2

Artikel 6, lid 2

 

Artikel 6, lid 3

Artikel 6, lid 3

 

Artikel 7, lid 1

Artikel 7, lid 1

 

Artikel 7, lid 2

Artikel 7, lid 2

 

Artikel 7, lid 3

Artikel 7, lid 3

 

Artikel 7, lid 4

Artikel 7, leden 4 en 5

 

Artikel 8, letter a

Artikel 8, letter a

 

Artikel 8, letter b

Artikel 8, letter b

 

Artikel 8, letter c

Artikel 8, letter c

 

Artikel 8, letter d

Artikel 8, letter d

 

Artikel 8, letter e

Artikel 8, letter e

 

Artikel 9, lid 1

Artikel 9, leden 1 en 3

 

Artikel 9, lid 2

Artikel 9, lid 5

 

Artikel 9, lid 3

Artikel 9, lid 4

 

Artikel 9, lid 4

Artikel 9, lid 6

 

Artikel 10, lid 1

Artikel 10, lid 1

 

Artikel 10, lid 2

Artikel 10, lid 2

 

Artikel 10, lid 3

Artikel 11, lid 1

 

Artikel 10, lid 4

Artikel 11, lid 2

 

Artikel 10, lid 5

Artikel 11, lid 3

 

Artikel 10, lid 6

Artikel 10, lid 3, artikel 11, lid 4

 

Artikel 10 bis, lid 1

Artikel 12, lid 1

 

Artikel 10 bis, lid 2

Artikel 12, lid 2

 

Artikel 10 bis, lid 3

Artikel 12, lid 3

 

Artikel 10 bis, lid 4

Artikel 12, lid 4

 

Artikel 10 bis, lid 5

Artikel 12, lid 5

 

Artikel 10 bis, lid 6

Artikel 12, lid 6

 

Artikel 10 bis, lid 7

Artikel 12, lid 7

 

Artikel 10 bis, lid 8

Artikel 12, leden 8 en 9

 

Artikel 10 ter, lid 1

Artikel 13, lid 1

 

Artikel 10 ter, lid 2

Artikel 13, lid 2

 

Artikel 10 ter, lid 3

Artikel 13, lid 3

 

Artikel 10 ter, lid 4

Artikel 13, lid 4

 

Artikel 10 ter, lid 5

Artikel 13, lid 5

 

Artikel 11

Artikel 14

 

Artikel 12

Artikel 15

 

Artikel 13, lid 1

Artikel 16, lid 1

 

Artikel 13, lid 2

Artikel 16, lid 2

 

Artikel 13, lid 3

Artikel 16, lid 3

 

Artikel 13, lid 4

Artikel 16, lid 4

 

Artikel 13, lid 5

Artikel 16, lid 5

 

Artikel 13, lid 6

Artikel 16, lid 6

 

Artikel 13, lid 7

Artikel 16, lid 8

 

Artikel 13, lid 8

Artikel 16, lid 9

 

Artikel 13, lid 9

Artikel 16, lid 11

 

Artikel 13, lid 10

Artikel 16, lid 12

 

Artikel 14, lid 1

Artikel 18, lid 1, artikel 19, lid 1

 

Artikel 14, lid 2

Artikel 18, lid 2

 

Artikel 14, lid 3

Artikel 19, lid 4

 

Artikel 14, lid 4

Artikel 18, lid 3, artikel 19, lid 2

 

Artikel 14, lid 5

Artikel 18, lid 6, artikel 19, lid 3

 

Artikel 14, lid 6

Artikel 18, lid 8

 

Artikel 14, lid 7

Artikel 18, lid 9

 

Artikel 15

 

Artikel 16, lid 1

Artikel 21, lid 1

 

Artikel 16, lid 2

Artikel 21, lid 2

 

Artikel 16, lid 3

 

Artikel 17, lid 1

Artikel 22

 

Artikel 17, lid 2

 

Artikel 18, lid 1

Artikel 23, lid 1

 

Artikel 18, lid 2

Artikel 23, lid 2

 

Artikel 18, lid 3

Artikel 23, lid 4

 

Artikel 19, lid 1

Artikel 24, lid 1

 

Artikel 19, lid 2

Artikel 24, lid 3

 

Artikel 19, lid 3

Artikel 24, lid 4

 

Artikel 19, lid 4

Artikel 25, lid 2

 

Artikel 19, lid 5

Artikel 25, lid 3

 

Artikel 19, lid 6

Artikel 25, lid 4

 

Artikel 19, lid 7

Artikel 25, lid 5

 

Artikel 19, lid 8

Artikel 25, lid 6

 

Artikel 19, lid 9

Artikel 24, lid 6, artikel 25, lid 7

 

Artikel 19, lid 10

Artikel 24, lid 13, artikel 24, lid 14, artikel 25, lid 8

 

Artikel 20

Artikel 26

 

Artikel 21, lid 1

Artikel 27, lid 1

 

Artikel 21, lid 2

Artikel 27, lid 4

 

Artikel 21, lid 3

Artikel 27, lid 5

 

Artikel 21, lid 4

Artikel 27, lid 7

 

Artikel 21, lid 5

Artikel 27, lid 8

 

Artikel 21, lid 6

Artikel 27, lid 9

 

Artikel 22, lid 1

Artikel 28, lid 1

 

Artikel 22, lid 2

Artikel 28, lid 2

 

Artikel 22, lid 3

Artikel 28, lid 3

 

Artikel 23, lid 1

Artikel 29, lid 1

 

Artikel 23, lid 2

Artikel 29, lid 2

 

Artikel 23, lid 3

Artikel 29, lid 3

 

Artikel 23, lid 4

Artikel 29, lid 4

 

Artikel 23, lid 5

Artikel 29, lid 5

 

Artikel 23, lid 6

Artikel 29, lid 6

 

Artikel 24, lid 1

Artikel 30, lid 1

 

Artikel 24, lid 2

Artikel 30, lid 2

 

Artikel 24, lid 3

Artikel 30, lid 3

 

Artikel 24, lid 4

Artikel 30, lid 4

 

Artikel 24, lid 5

Artikel 30, lid 5

 

Artikel 25, lid 1

 

Artikel 24

Artikel 25, lid 2

 

Artikel 25, lid 1

Artikel 25, lid 3

 

Artikel 26, leden 1 en 2

Artikel 25, lid 4

 

Artikel 26, lid 3

Artikel 25, lid 5

 

Artikel 26, lid 7

Artikel 25, lid 6

 

Artikel 26, lid 8

Artikel 25, lid 7

 

Artikel 26, lid 9

Artikel 26, lid 1

Artikel 31, lid 1

 

Artikel 26, lid 2

Artikel 31, leden 2 en 3

 

Artikel 27, lid 1

 

Artikel 14, leden 1 t/m 5

Artikel 27, lid 2

 

Artikel 14, lid 6

Artikel 27, lid 3

 

Artikel 15, leden 1 t/m 4

Artikel 27, lid 4

 

Artikel 16

Artikel 27, lid 5

 

Artikel 17, lid 1

Artikel 27, lid 6

 

Artikel 17, lid 2

Artikel 27, lid 7

 

Artikel 17, lid 3

Artikel 28, lid 1

 

Artikel 20, lid 1

Artikel 28, lid 2

 

Artikel 20, lid 2

Artikel 28, lid 3

 

Artikel 20, lid 3

Artikel 29, lid 1

 

Artikel 3, leden 1, 2 en 3

Artikel 29, lid 2

 

Artikel 4, leden 1, 2 en 3

Artikel 29, lid 3

 

Artikel 4, lid 6

Artikel 30, lid 1

 

Artikel 6, leden 1 en 2

Artikel 30, lid 2

 

Artikel 7, lid 1

Artikel 30, lid 3

 

Artikel 7, lid 2

Artikel 31, lid 1,

Artikel 34, lid 1

 

Artikel 31, lid 2

Artikel 34, lid 2

 

Artikel 31, lid 3

Artikel 34, lid 3

 

Artikel 31, lid 4

Artikel 34, lid 4

 

Artikel 31, lid 5

Artikel 34, lid 6

 

Artikel 31, lid 6

Artikel 34, lid 7

 

Artikel 31, lid 7

Artikel 34, leden 8 en 9

 

Artikel 32, lid 1,

Artikel 35, lid 1

 

Artikel 32, lid 2

Artikel 35, lid 2

 

Artikel 32, lid 3

Artikel 35, lid 3

 

Artikel 32, lid 4

Artikel 35, lid 4

 

Artikel 32, lid 5

Artikel 35, lid 5

 

Artikel 32, lid 6

Artikel 35, lid 6

 

Artikel 32, lid 7

Artikel 35, lid 8

 

Artikel 32, lid 8

Artikel 35, lid 9

 

Artikel 32, lid 9

Artikel 35, lid 10

 

Artikel 32, lid 10

Artikel 35, leden 11 en 12

 

Artikel 33, lid 1

Artikel 36, lid 1

 

Artikel 33, lid 2

Artikel 36, lid 2

 

Artikel 34, lid 1

Artikel 37, lid 1

 

Artikel 34, lid 2

Artikel 37, lid 2-

 

Artikel 34, lid 3

 

Artikel 35, lid 1

Artikel 38, lid 1

 

Artikel 35, lid 2

Artikel 38, lid 2

 

Artikel 36, lid 1

Artikel 44, lid 1

 

Artikel 36, lid 2

Artikel 44, lid 2

 

Artikel 36, lid 3

Artikel 44, lid 3

 

Artikel 36, lid 4

Artikel 44, lid 4

 

Artikel 36, lid 5

Artikel 44, lid 5

 

Artikel 36, lid 6

Artikel 44, lid 6

 

Artikel 37, lid 1

Artikel 45, leden 1 en 8

 

Artikel 37, lid 2

Artikel 45, lid 7, tweede alinea

 

Artikel 38, lid 1

Artikel 46, lid 1

 

Artikel 38, lid 2

Artikel 46, lid 2

 

Artikel 38, lid 3

Artikel 46, lid 3

 

Artikel 39

Artikel 47, lid 1

 

Artikel 40, lid 1

Artikel 51, lid 1

 

Artikel 40, lid 2

Artikel 51, lid 2

 

Artikel 40, lid 3

Artikel 51, lid 3

 

Artikel 40, lid 4

Artikel 51, lid 4

 

Artikel 40, lid 5

Artikel 51, lid 5

 

Artikel 40, lid 6

Artikel 51, lid 6

 

Artikel 41, lid 1

Artikel 52, lid 1

 

Artikel 41, lid 2

Artikel 52, lid 2

 

Artikel 42, lid 1

Artikel 53, lid 1

 

Artikel 42, lid 2

Artikel 53, lid 2

 

Artikel 42, lid 3

Artikel 53, lid 3

 

Artikel 42, lid 4

Artikel 53, lid 4

 

Artikel 42, lid 5

Artikel 53, lid 5

 

Artikel 42, lid 6

Artikel 53, lid 6

 

Artikel 42, lid 7

Artikel 53, lid 7

 

Artikel 43, lid 1

Artikel 54, lid 1

 

Artikel 43, lid 2

Artikel 54, leden 2 en 3

 

Artikel 44, lid 1

 

Artikel 3, leden 1, 2 en 3

Artikel 44, lid 2

 

Artikel 4, leden 1, 2 en 3

Artikel 44, lid 3

 

Artikel 4, lid 6

Artikel 45, lid 1

 

Artikel 6, leden 1 en 2

Artikel 45, lid 2

 

Artikel 7, lid 1

Artikel 45, lid 3

 

Artikel 7, lid 2

Artikel 46, lid 1

Artikel 55, lid 1

 

Artikel 46, lid 2

Artikel 55, lid 2

 

Artikel 47

Artikel 56

 

Artikel 48, lid 1

Artikel 67, lid 1

 

Artikel 48, lid 2

Artikel 67, lid 2

 

Artikel 48, lid 3

Artikel 67, lid 3

 

Artikel 49

Artikel 68

 

Artikel 50, lid 1

Artikel 69, lid 1, artikel 72, lid 1

 

Artikel 50, lid 2

Artikel 69, lid 2,

 

Artikel 51, lid 1

Artikel 70, leden 1 en 2

 

Artikel 51, lid 2

Artikel 70, lid 5

 

Artikel 51, lid 3

Artikel 71, lid 1

 

Artikel 51, lid 4

Artikel 71, lid 4

 

Artikel 51, lid 5

Artikel 71, lid 5

 

Artikel 51, lid 6

Artikel 71, lid 6

 

Artikel 52, lid 1

Artikel 74, lid 1

 

Artikel 52, lid 2

Artikel 74, lid 2

 

Artikel 53, lid 1

Artikel 75, lid 1

 

Artikel 53, lid 2

Artikel 75, lid 2

 

Artikel 53, lid 3

Artikel 75, lid 3

 

Artikel 54, lid 1

Artikel 76, lid 1

 

Artikel 54, lid 2

Artikel 76, lid 2

 

Artikel 54, lid 3

Artikel 76, lid 3

 

Artikel 54, lid 4

Artikel 76, lid 4

 

Artikel 54, lid 5

Artikel 76, lid 5

 

Artikel 55, lid 1

Artikel 77, lid 1

 

Artikel 55, lid 2

Artikel 77, lid 2

 

Artikel 56, lid 1

Artikel 79, lid 1

 

Artikel 56, lid 2

Artikel 79, lid 2

 

Artikel 56, lid 3

Artikel 79, lid 3

 

Artikel 56, lid 4

Artikel 79, lid 4

 

Artikel 56, lid 5

Artikel 79, lid 8

 

Artikel 56, lid 6

Artikel 79, lid 9

 

Artikel 57, lid 1

Artikel 80, lid 1

 

Artikel 57, lid 2

Artikel 80, lid 2

 

Artikel 57, lid 3

Artikel 80, leden 3 en 4

 

Artikel 58, lid 1

Artikel 81, lid 1

 

Artikel 58, lid 2

Artikel 81, lid 2

 

Artikel 58, lid 3

Artikel 81, lid 3

 

Artikel 58, lid 4

Artikel 81, lid 4

 

Artikel 58, lid 5

Artikel 81, lid 5

 

Artikel 58 bis

Artikel 82

 

Artikel 59

Artikel 83

 

Artikel 60, lid 1

Artikel 84, lid 1

 

Artikel 60, lid 2

Artikel 84, lid 2

 

Artikel 60, lid 3

Artikel 84, lid 3

 

Artikel 60, lid 4

Artikel 84, lid 4

 

Artikel 61, lid 1

Artikel 85, lid 1

 

Artikel 61, lid 2

Artikel 85, lid 2

 

Artikel 62, lid 1

Artikel 86, lid 1

 

Artikel 62, lid 2

Artikel 86, lid 2

 

Artikel 62, lid 3

Artikel 86, lid 3

 

Artikel 62, lid 4

Artikel 86, lid 4

 

Artikel 62 bis, lid 1

Artikel 87, lid 1

 

Artikel 62 bis, lid 2

Artikel 87, lid 2

 

Artikel 63, lid 1

Artikel 88, lid 1

 

Artikel 63, lid 2

Artikel 88, lid 2

 

Artikel 64

Artikel 64 bis

Artikel 65

Artikel 66

Artikel 67

Artikel 68

Artikel 69

Artikel 70

Artikel 71

Artikel 72

Artikel 73

Bijlage I

Bijlage I

 

Bijlage II

Bijlage II