ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 138

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

57e jaargang
13 mei 2014


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 478/2014 van de Raad van 12 mei 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 147/2003 betreffende een aantal beperkende maatregelen ten aanzien van Somalië

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 479/2014 van de Raad van 12 mei 2014 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 560/2005 tot instelling van beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Ivoorkust

3

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 480/2014 van de Commissie van 3 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij

5

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 481/2014 van de Commissie van 4 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot specifieke regels betreffende de subsidiabiliteit van de uitgaven voor samenwerkingsprogramma's

45

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 482/2014 van de Commissie van 4 maart 2014 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 114/2013 wat de gemiddelde specifieke CO2-emissies van de fabrikant Great Wall Motor Company Limited in 2010 betreft

51

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 483/2014 van de Commissie van 8 mei 2014 betreffende beschermende maatregelen met betrekking tot door een deltacoronavirus veroorzaakte varkensdiarree wat betreft de veterinairrechtelijke voorschriften voor het binnenbrengen in de Unie van gesproeidroogd varkensbloed en varkensbloedplasma bestemd voor de productie van voeder voor als landbouwhuisdier gehouden varkens ( 1 )

52

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 484/2014 van de Commissie van 12 mei 2014 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen voor het hypothetische kapitaal van een centrale tegenpartij overeenkomstig Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

57

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 485/2014 van de Commissie van 12 mei 2014 tot goedkeuring van de werkzame stof Bacillus pumilus QST 2808 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie ( 1 )

65

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 486/2014 van de Commissie van 12 mei 2014 tot intrekking van de goedkeuring van de werkzame stof fenbutatinoxide, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie ( 1 )

70

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 487/2014 van de Commissie van 12 mei 2014 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur voor de werkzame stoffen Bacillus subtilis (Cohn 1872) stam QST 713, identiek met stam AQ 713, clodinafop, metrafenon, pirimicarb, rimsulfuron, spinosad, thiamethoxam, tolclofos-methyl en triticonazool ( 1 )

72

 

*

Verordening (EU) nr. 488/2014 van de Commissie van 12 mei 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1881/2006 wat de maximumgehalten voor cadmium in levensmiddelen betreft ( 1 )

75

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 489/2014 van de Commissie van 12 mei 2014 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op stalen kabels van oorsprong uit onder meer de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot stalen kabels, verzonden uit onder meer de Republiek Korea en al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Republiek Korea

80

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 490/2014 van de Commissie van 12 mei 2014 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

84

 

 

BESLUITEN

 

 

2014/266/EU

 

*

Besluit van de Raad van 6 mei 2014 betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in het Gemengd Comité opgericht bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972 inzake de aanpassing van Protocol 3 bij de overeenkomst (definitie van het begrip producten van oorsprong en de methoden van administratieve samenwerking), ingevolge de toetreding van Kroatië tot de Europese Unie

86

 

 

2014/267/EU

 

*

Besluit van de Raad van 6 mei 2014 over het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt met betrekking tot een wijziging van Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden

98

 

 

2014/268/EU

 

*

Besluit van de Raad van 6 mei 2014 over het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt met betrekking tot een wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden

102

 

 

2014/269/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Raad van 6 mei 2014 tot wijziging van Besluit 2009/935/JBZ wat betreft de lijst van derde staten en organisaties waarmee Europol overeenkomsten moet sluiten

104

 

*

Besluit 2014/270/GBVB van de Raad van 12 mei 2014 houdende wijziging van Besluit 2010/231/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Somalië

106

 

*

Uitvoeringsbesluit 2014/271/GBVB van de Raad van 12 mei 2014 tot uitvoering van Besluit 2010/656/GBVB tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust

108

 

 

2014/272/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 12 mei 2014 tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van geagglomereerde stenen van oorsprong uit de Volksrepubliek China

110

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) nr. 432/2014 van de Raad van 22 april 2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 43/2014 met betrekking tot bepaalde vangstmogelijkheden ( PB L 126 van 29.4.2014 )

112

 

*

Rectificatie van Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie ( PB L 127 van 29.4.2014 )

114

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

13.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/1


VERORDENING (EU) Nr. 478/2014 VAN DE RAAD

van 12 mei 2014

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 147/2003 betreffende een aantal beperkende maatregelen ten aanzien van Somalië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 215,

Gezien Besluit 2010/231/GBVB van de Raad van 26 april 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Somalië en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2009/138/GBVB (1),

Gezien het gezamenlijk voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 147/2003 van de Raad (2) wordt een algemeen verbod ingesteld op het verstrekken van financiering, financiële bijstand, technisch advies, bijstand of opleiding in verband met militaire activiteiten aan personen, entiteiten of lichamen in Somalië.

(2)

Op 5 maart 2014 keurde de VN-Veiligheidsraad Resolutie (UNSCR) 2142 (2014) van de Veiligheidsraad goed, waarbij het wapenembargo tegen Somalië opnieuw werd bevestigd en waarbij werd verklaard dat tot en met 25 oktober 2014 het wapenembargo niet van toepassing is op het leveren van wapentuig, munitie of militaire uitrusting of op het verstrekken van advies, bijstand of opleiding die alleen bestemd is voor de ontwikkeling van de veiligheidstroepen van de federale regering van Somalië om de veiligheid te garanderen van de Somalische bevolking, behoudens met betrekking tot leveringen van de in de bijlage bij UNSCR 2111 (2013) vermelde goederen, waarvoor de toestemming nodig is van het bij UNSCR 751 (1992) opgerichte Sanctiecomité.

(3)

UNSCR 2142 (2014) wijzigt ook de kennisgevingsvereisten in verband met het leveren van wapentuig, munitie of militaire uitrusting of het verstrekken van advies, bijstand of opleiding aan de veiligheidstroepen van Somalië, alsook de vrijstellingsprocedure in verband met diverse leveringen van de in de bijlage bij UNSCR 2111 (2013) vermelde goederen.

(4)

Op 12 mei 2014 stelde de Raad Besluit 2014/270/GBVB (3) vast tot wijziging van Besluit 2010/231/GBVB overeenkomstig UNSCR 2142 (2014). Sommige van deze maatregelen vallen onder het toepassingsgebied van het Verdrag en derhalve is regelgeving op het niveau van de Unie noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging ervan, met name om te garanderen dat zij in alle lidstaten uniform door de marktdeelnemers worden toegepast.

(5)

Verordening (EEG) nr. 147/2003 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 147/2003 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 2 bis, onder e), wordt vervangen door:

„e)

de verstrekking van financiering, financiële steun, technisch advies, bijstand of opleiding in verband met militaire activiteiten, behalve met betrekking tot de in bijlage III genoemde voorwerpen, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

i)

de betrokken bevoegde autoriteit heeft vastgesteld dat de betrokken financiering, financiële steun, het betrokken technisch advies, de betrokken bijstand of opleiding uitsluitend is bestemd voor de ontwikkeling van de veiligheidsdiensten van de federale regering in Somalië ter beveiliging van de bevolking van Somalië, en

ii)

er is kennis gegeven aan het bij punt 11 van UNSCR 751 (1992) ingestelde comité, door de federale regering van Somalië of eventueel door de lidstaat die de financiering, financiële steun, het technisch advies, de bijstand of opleiding verstrekt, uiterlijk vijf dagen voordat de betrokken financiering, financiële steun, het technisch advies, de bijstand of opleiding wordt verstrekt, uitsluitend bestemd voor de ontwikkeling van de veiligheidsdiensten van de federale regering in Somalië ter beveiliging van de bevolking van Somalië, overeenkomstig de punten 3 en 4 van UNSCR 2142 (2014) en punt 16 van UNSCR 2111 (2013);”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 mei 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

C. ASHTON


(1)  PB L 105 van 27.4.2010, blz. 17.

(2)  Verordening (EG) nr. 147/2003 van de Raad van 27 januari 2003 betreffende een aantal beperkende maatregelen ten aanzien van Somalië (PB L 24 van 29.1.2003, blz. 2).

(3)  Besluit 2014/270/GBVB van de Raad van 12 mei 2014 houdende wijziging van Besluit 2010/231/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Somalië (zie bladzijde 106 van dit Publicatieblad).


13.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/3


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 479/2014 VAN DE RAAD

van 12 mei 2014

tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 560/2005 tot instelling van beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Ivoorkust

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 560/2005 van de Raad van 12 april 2005 tot instelling van beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Ivoorkust (1), en met name artikel 11 bis, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 12 april 2005 Verordening (EG) nr. 560/2005 aangenomen.

(2)

Overeenkomstig artikel 11 bis, lid 6, van Verordening (EG) nr. 560/2005 heeft de Raad de lijst in bijlage I bis bij die verordening opnieuw bezien.

(3)

De Raad is van oordeel dat er in het geval van één persoon geen redenen meer zijn om deze te handhaven op de lijst van bijlage I bis bij Verordening (EG) nr. 560/2005.

(4)

Voorts dient de informatie ter identificatie van twee personen op de lijst in bijlage I bis bij Verordening (EG) nr. 560/2005 te worden geactualiseerd.

(5)

Verordening (EG) nr. 560/2005 dient derhalve te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bis bij Verordening (EG) nr. 560/2005 wordt gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 mei 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

C. ASHTON


(1)  PB L 95 van 14.4.2005, blz. 1.


BIJLAGE

Bijlage I bis bij Verordening (EG) nr. 560/2005 wordt als volgt gewijzigd:

I.

De vermelding voor de hierna genoemde persoon wordt vervangen door de onderstaande vermelding.

 

Naam (en eventuele aliassen)

Identificatiegegevens

Motivering

4.

Marcel Gossio

Geboren op 18 februari 1951 in Adjamé.

Paspoortnummer: 08AA14345 (waarschijnlijk verlopen op 6 oktober 2013)

Er is een internationaal aanhoudingsbevel tegen hem uitgevaardigd. Betrokken bij het verduisteren van overheidsmiddelen en bij het financieren en bewapenen van milities.

Sleutelfiguur bij de financiering van de Gbagbo-clan en de milities. Speelt tevens een centrale rol in de illegale wapenhandel.

Vanwege de aanzienlijke bedragen die door hem zijn verduisterd en zijn kennis van de illegale bewapeningsnetwerken blijft hij een gevaar voor de veiligheid en de stabiliteit van Ivoorkust.

II.

In de vermelding voor de hierna genoemde persoon wordt de naam vervangen:

„Justin Koné Katina” wordt „Justin Koné Katinan”.

III.

De vermelding voor de hierna genoemde persoon wordt geschrapt:

„Oulaï Delafosse”.


13.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/5


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 480/2014 VAN DE COMMISSIE

van 3 maart 2014

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (1), en met name artikel 22, lid 7; artikel 37, lid 13; artikel 38, lid 4; artikel 40, lid 4; artikel 41, lid 3; artikel 42, lid 1; artikel 42, lid 6; artikel 61, lid 3; artikel 68, lid 1; artikel 101; artikel 125, lid 8; artikel 125, lid 9; artikel 127, leden 7 en 8; en artikel 144, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1303/2013, in het tweede deel, stelt gemeenschappelijke bepalingen op voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV), die nu opereren onder een gemeenschappelijk kader (de „Europese structuur- en investeringsfondsen” of „ESI-fondsen”). Daarnaast bevat het derde deel van die verordening algemene bepalingen voor het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds, maar niet voor het Elfpo en het EFMZV; deel vier van die verordening bevat algemene bepalingen voor het EFRO, het ESF, het Cohesiefonds en het EFMZV, maar niet voor het Elfpo. In deze verordening worden bepalingen voor alle ESI-fondsen vastgesteld, alsmede bepalingen die alleen op de fondsen van toepassing zijn of op de fondsen en het EFMZV.

(2)

Het is noodzakelijk om nadere bepalingen vast te stellen over de criteria voor het bepalen van de hoogte van de financiële correctie die de Commissie op grond van het prestatiekader kan toepassen voor elke prioriteit die is opgenomen in de door de ESI-fondsen ondersteunde programma's.

(3)

Dergelijke financiële correcties kunnen alleen worden toegepast als aan meerdere voorwaarden tegelijkertijd is voldaan. De hoogte van de financiële correctie moet worden bepaald op basis van vaste percentages in verhouding tot een coëfficiënt, berekend ten opzichte van het niveau van de fysieke voltooiing en financiële absorptie. Externe factoren die bijdragen aan een ernstige tekortkoming waardoor niet voldaan kan worden aan de doelstellingen vastgesteld in het prestatiekader voor 2023, met uitzondering van factoren die financiële correcties uitsluiten, moeten per geval worden bekeken en kunnen een grond zijn voor een lager correctiepercentage dat anders op basis van de coëfficiënt zou zijn toegepast.

(4)

In de bepalingen over de criteria voor het vaststellen van de hoogte van de toe te passen financiële correcties volgens het prestatiekader moet een speciale toewijzing voor het Werkgelegenheidsinitiatief voor jongeren afzonderlijk worden behandeld.

(5)

Specifieke regels moeten duidelijkheid verschaffen over de bepalingen over de aankoop van grond met ondersteuning door financiële instrumenten.

(6)

Een samenhangend kader voor de combinatie van subsidies voor technische ondersteuning en een financieel instrument voor één enkele handeling vereist dat dit alleen is toegestaan in geval van technische voorbereiding op de toekomstige investering ten behoeve van de eindbegunstigde.

(7)

Om te waarborgen dat de uitvoering van financiële instrumenten wordt toevertrouwd aan instanties die over voldoende capaciteit beschikken om dat in overeenstemming met de doelstellingen en prioriteiten van de ESI-fondsen en op de meest efficiënte manier, te doen moeten er criteria voor de selectie van dergelijke instanties, evenals voor de rol, de verplichting en de verantwoordelijkheden ervan, worden vastgesteld.

(8)

Om te zorgen voor een goed financieel beheer van de financiële instrumenten die garanties bieden, moeten de bijdragen van de programma's worden gebaseerd op een prudente ex ante-risicobeoordeling, rekening houdende met een passend multiplicatoreffect.

(9)

Om ervoor te zorgen dat de financiële instrumenten in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving worden uitgevoerd, moeten er specifieke voorzieningen worden getroffen met betrekking tot hun beheer en controle, waaronder audits.

(10)

Om te zorgen voor een goed financieel beheer van programmabijdragen aan financieringsinstrumenten moet elke intrekking van dergelijke bijdragen op de juiste wijze tot uiting komen in de relevante betalingsaanvragen.

(11)

Om te zorgen voor consistente berekening van subsidiabele gekapitaliseerde rentesubsidies en subsidies voor garantievergoedingen moeten er specifieke bepalingen voor hun berekening worden opgesteld.

(12)

Om snelle en efficiënte inzet van middelen in de reële economie en goed financieel beheer te bevorderen en tegelijkertijd instanties die financiële instrumenten invoeren te verzekeren van een redelijke vergoeding, moeten er criteria voor het vaststellen van de beheerskosten en -vergoedingen op basis van prestaties en toepasselijke drempels, alsmede bepalingen voor vergoeding van gekapitaliseerde beheerskosten en -vergoedingen voor instrumenten op basis van effecten en microkrediet worden opgezet.

(13)

Overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer moeten de door concrete acties gegenereerde inkomsten in aanmerking worden genomen bij de berekening van de publieke bijdrage.

(14)

Het is noodzakelijk om de methode te bepalen voor het berekenen van de verdisconteerde netto-inkomsten van de concrete actie, met inachtneming van de toepasselijke referentieperioden voor de sector van de actie, de normaal verwachte rentabiliteit van het type investering, de toepassing van het beginsel dat de vervuiler betaalt en, in voorkomend geval, billijkheidsoverwegingen met betrekking tot de relatieve welvaart van de betrokken lidstaat of de betrokken regio.

(15)

De toepasselijke referentieperioden voor sectoren op basis van historische gegevens die zijn verzameld betreffende inkomstengenererende projecten in de programmeringsperiode 2007-2013 dienen te worden vastgesteld.

(16)

Het is noodzakelijk te bepalen welke kosten en inkomsten in aanmerking moeten worden genomen bij het berekenen van de verdisconteerde netto-inkomsten, alsmede de voorwaarden voor de bepaling van een restwaarde en de financiële discontovoet.

(17)

De als indicatieve maatstaf voorgestelde discontovoet van 4 % moet worden gebaseerd op het huidige langetermijnrendement van een internationale beleggingsportefeuille, zoals berekend als gemiddeld rendement van 3 % van het vermogen, naar boven bijgesteld met 1 %, hetgeen het percentage is waarmee de gemiddelde lange rentes op overheidsobligaties in de Unie zijn gedaald sinds de financiële discontovoet voor de programmeringsperiode 2007-2013 werd ingesteld.

(18)

Het beginsel dat de vervuiler betaalt, vereist dat de kosten van milieuvervuiling en preventie worden gedragen door de veroorzakers van vervuiling en dat de heffingsregelingen de volledige kosten, met inbegrip van investeringskosten, omvatten van milieudiensten, de milieukosten van vervuiling, de preventieve maatregelen die zijn genomen en de kosten in verband met de schaarste van de gebruikte hulpbronnen.

(19)

Om de administratieve lasten te verminderen, zou het voor begunstigden mogelijk moeten zijn om gebruik te maken van bestaande methoden en overeenkomstige percentages die voor beleidsterreinen van de Unie zijn vastgesteld, teneinde de indirecte kosten te berekenen indien de concrete acties en begunstigden van vergelijkbare aard zijn.

(20)

Om ervoor te zorgen dat de uit hoofde van de ESI-fondsen ondersteunde activiteiten, die een vast percentage kunnen gebruiken voor indirecte kosten op andere beleidsterreinen van de Unie, vergelijkbaar zijn met gefinancierde acties op die andere beleidsterreinen, is het noodzakelijk de steunverleningscategorieën en investeringsprioriteiten of -maatregelen waaronder die vallen, te definiëren.

(21)

De te gebruiken methode voor het uitvoeren van de kwaliteitstoetsing van grote projecten moet worden vastgesteld. Een onafhankelijke beoordeling door een deskundige is een voorwaarde voor een lidstaat om een groot project bij de Commissie in te dienen aan de hand van de aanmeldingsprocedure van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

(22)

Als een lidstaat ervoor kiest de aanmeldingsprocedure te gebruiken, moet hij besluiten of het project wordt beoordeeld door onafhankelijke deskundigen die technische bijstand krijgen van de Commissie of, als de Commissie daarmee instemt, door andere onafhankelijke deskundigen.

(23)

De bekwaamheid, competentie en onpartijdigheid van onafhankelijke deskundigen die de kwaliteitsbeoordeling van grote projecten uitvoeren, behoren tot de belangrijkste factoren die bepalen of de uitkomst van de beoordeling van goede kwaliteit en betrouwbaar is. Daarom moeten er bepaalde eisen gesteld worden aan onafhankelijke deskundigen om te waarborgen dat hun werk met betrekking tot kwaliteitstoetsing betrouwbaar en van hoge kwaliteit is. Alle onafhankelijke deskundigen moeten aan deze eisen voldoen, ongeacht of hun werk wordt ondersteund door technische bijstand op initiatief van de Commissie of door de lidstaat. Het dient de verantwoordelijkheid van de lidstaat te zijn te controleren of de onafhankelijke deskundigen aan deze eisen voldoen alvorens de Commissie te vragen of die instemt met een selectie van onafhankelijke deskundigen.

(24)

Aangezien alleen grote, door de onafhankelijke deskundigen positief beoordeelde projecten voor indiening bij de Commissie met behulp van de aanmeldingsprocedure in aanmerking komen, is het noodzakelijk dat er hiertoe duidelijke criteria worden vastgesteld. Daarnaast is het noodzakelijk de stappen van dit evaluatieproces en de parameters voor kwaliteitsbeoordeling als onderdeel van de toetsing vast te stellen, om ervoor te zorgen dat de kwaliteitsbeoordeling van elk groot project op dezelfde methodologische aanpak is gebaseerd en dat de kwaliteitsbeoordeling is uitgevoerd op een wijze die bijdraagt tot verbetering van de kwaliteit van de grote projecten die zijn onderworpen aan deze toetsing.

(25)

Verordening (EU) nr. 1303/2013 vereist van de managementautoriteit dat deze een systeem opzet voor de vastlegging en opslag in geautomatiseerde vorm van de voor toezicht, evaluatie, financieel beheer, verificatie en audit vereiste gegevens over elke concrete actie, met inbegrip van gegevens over individuele deelnemers. Het is daarom noodzakelijk dat er een lijst wordt opgesteld van gegevens die in dat systeem moeten worden geregistreerd en opgeslagen.

(26)

Bepaalde gegevens zijn van belang voor specifieke soorten concrete acties of voor slechts enkele van de ESI-fondsen; de toepasselijkheid van gegevensvereisten moet daarom worden gespecificeerd. Verordening (EU) nr. 1303/2013 en Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2) bevatten specifieke eisen voor de registratie en opslag van gegevens over individuele deelnemers aan door het ESF ondersteunde acties, die in acht moeten worden genomen.

(27)

In de lijst met gegevens moet rekening worden gehouden met de rapportagevereisten zoals vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1303/2013 en de fondsspecifieke verordeningen om ervoor te zorgen dat de benodigde boekhoudgegevens voor het financiële beheer en toezicht — met inbegrip van de gegevens die nodig zijn om betalingsaanvragen, rekeningen en een verslag over de uitvoering op te stellen — voor elke concrete actie bestaan in een vorm waardoor deze eenvoudig te verzamelen en samen te voegen zijn. Om een effectief financieel beheer van acties te waarborgen en aan de eisen voor publicatie van basisgegevens over concrete acties te voldoen, is het noodzakelijk dat bepaalde gegevens in de lijst in geautomatiseerde vorm worden opgenomen. Er zijn nog meer gegevens nodig voor de doeltreffende planning en uitvoering van controlewerkzaamheden en audits.

(28)

De lijst met gegevens die moeten worden geregistreerd en opgeslagen mag niet vooruitlopen op de technische kenmerken of structuur van de geautomatiseerde systemen die door managementautoriteiten zijn ontwikkeld of niet vooraf het formaat van de geregistreerde en opgeslagen gegevens bepalen, tenzij uitdrukkelijk vastgelegd in deze verordening. Evenmin mag de lijst vooruitlopen op de wijze waarop gegevens worden ingevoerd of verzameld binnen het systeem; in sommige gevallen vereisen de gegevens in de lijst dat er meerdere waarden worden ingevoerd. Toch is het noodzakelijk dat er bepaalde regels inzake de aard van deze gegevens worden vastgesteld, om ervoor te zorgen dat de managementautoriteit haar verantwoordelijkheden op het gebied van toezicht, evaluatie, financieel beheer, controles en audits, ook als dit de verwerking van gegevens van individuele deelnemers vereist, kan waarmaken.

(29)

Om te zorgen dat uitgaven onder operationele programma's gestuurd en gecontroleerd kunnen worden, is het noodzakelijk dat er criteria worden vastgesteld, waaraan een audittraject moet voldoen om als toereikend te worden beschouwd.

(30)

In verband met de auditwerkzaamheden uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1303/2013 dient te worden bepaald dat de Commissie en de lidstaten elke vorm van ongeoorloofde openbaarmaking van of toegang tot persoonlijke gegevens moeten voorkomen, en dient te worden gespecificeerd voor welke doeleinden de Commissie en de lidstaten dergelijke gegevens kunnen verwerken.

(31)

De auditautoriteit is verantwoordelijk voor de audits van concrete acties. Om ervoor te zorgen dat de reikwijdte en de inhoud van audits op de boekhouding toereikend zijn en dat ze in alle lidstaten volgens dezelfde normen worden uitgevoerd, is het noodzakelijk om de voorwaarden uiteen te zetten waaraan ze moeten voldoen.

(32)

Het is noodzakelijk de grondslag voor de steekproeven op de te controleren acties in detail vast te stellen, waaraan de auditautoriteit zich moet houden bij het vastleggen of goedkeuren van de steekproefmethoden, waaronder de bepaling van de steekproefeenheid, bepaalde technische criteria voor de steekproef en waar nodig factoren waar rekening mee moet worden gehouden ingeval van aanvullende steekproeven.

(33)

De auditautoriteit moet een controleverslag opstellen met daarin de boekhoudgegevens zoals beschreven in Verordening (EU) nr. 1303/2013. Om ervoor te zorgen dat de reikwijdte en de inhoud van audits op de boekhouding toereikend zijn en dat die in alle lidstaten volgens dezelfde normen worden uitgevoerd, is het noodzakelijk om de voorwaarden uiteen te zetten waaraan ze moeten voldoen.

(34)

Om rechtszekerheid en gelijke behandeling van alle lidstaten bij het toepassen van financiële correcties te waarborgen, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, is het noodzakelijk om criteria vast te stellen om te bepalen of er ernstige tekortkomingen in de werking van de beheers- en controlesystemen zijn, alsmede om de belangrijkste vormen van tekortkomingen te definiëren en de criteria vast te stellen voor het bepalen van de hoogte van de toe te passen financiële correctie, alsmede de criteria voor het toepassen van vaste percentages of geëxtrapoleerde financiële correcties.

(35)

Om snelle toepassing van de in deze Verordening vastgestelde maatregelen mogelijk te maken, dient deze verordening van kracht te worden op de dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening bevat de volgende bepalingen tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1303/2013:

a)

de bepalingen tot aanvulling van het tweede deel van die verordening die van toepassing is op het EFRO, het ESF, het Cohesiefonds, het Elfpo en het EFMZV (hierna de „ESI Fondsen” genoemd) met betrekking tot het volgende:

i)

criteria voor het bepalen van de hoogte van de volgens het prestatiekader toe te passen financiële correctie;

ii)

regels betreffende financiële instrumenten, met betrekking tot het volgende:

aanvullende specifieke bepalingen voor de aankoop van grond en voor het combineren van technische ondersteuning met financiële instrumenten;

aanvullende specifieke bepalingen voor de rol, de verplichtingen en de verantwoordelijkheid van de instanties die financiële instrumenten ten uitvoer leggen, de daarmee verband houdende selectiecriteria en producten die door financiële instrumenten kunnen worden geleverd;

bepalingen betreffende het beheer en de controle van bepaalde financiële instrumenten, met inbegrip van controles die door management- en auditautoriteiten worden uitgevoerd, voorschriften voor de bewaring van bewijsstukken, elementen die aan de hand van bewijsstukken aangetoond moeten worden, alsmede regelingen voor beheer, controle en audit,

bepalingen voor de intrekking van verrichte betalingen aan financiële instrumenten en de daaruit voortvloeiende aanpassingen betreffende betalingsaanvragen;

specifieke bepalingen betreffende de invoering van een systeem om de jaartranches van de rentesubsidies en de subsidies voor garantievergoedingen te kapitaliseren;

specifieke bepalingen waarin de criteria uiteen worden gezet voor het vaststellen van de beheerskosten en -vergoedingen op basis van prestaties en de toepasselijke drempels alsmede bepalingen voor de vergoeding van gekapitaliseerde beheerskosten en -vergoedingen voor instrumenten op basis van effecten en microkrediet;

iii)

de methode voor het berekenen van verdisconteerde netto-inkomsten van concrete acties die na voltooiing netto-inkomsten genereren;

iv)

het vaste percentage voor indirecte kosten en de daarmee verband houdende methoden die op andere beleidsterreinen van de Unie van toepassing zijn;

b)

de bepalingen tot aanvulling van het derde deel van die verordening, dat van toepassing is op het EFRO en het Cohesiefonds met betrekking tot de methode die moet worden gebruikt bij het uitvoeren van de kwaliteitsbeoordeling van grote projecten;

c)

de bepalingen tot aanvulling van het vierde deel van die verordening, dat van toepassing is op het EFRO, het ESF, het Cohesiefonds en het EFMZV met betrekking tot het volgende:

i)

nadere bepalingen over de informatie met betrekking tot de gegevens die in geautomatiseerde vorm moeten worden geregistreerd en opgeslagen binnen het door de managementautoriteit ontwikkelde monitoringssysteem;

ii)

nadere minimumeisen voor het audittraject met betrekking tot de boekhouding die moet worden bijgehouden en de bewijsstukken die op het niveau van de certificeringsautoriteit, de managementautoriteit, de bemiddelende instanties en begunstigden moeten worden bewaard;

iii)

de reikwijdte en de inhoud van audits van concrete acties en controles van de jaarrekeningen en de methode voor de selectie van de steekproef van de concrete acties;

iv)

nadere bepalingen voor het gebruik van gegevens die tijdens door ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie uitgevoerde audits zijn verkregen;

v)

nadere bepalingen betreffende de criteria voor het vaststellen van ernstige tekortkomingen in de werking van beheers- en controlesystemen, met inbegrip van de belangrijkste vormen van dergelijke tekortkomingen, de criteria voor het vaststellen van de hoogte van de toe te passen financiële correctie en de criteria voor het toepassen van vaste percentages of geëxtrapoleerde financiële correcties.

HOOFDSTUK II

BEPALINGEN TOT AANVULLING OP HET TWEEDE DEEL VAN VERORDENING (EU) Nr. 1303/2013 DIE VAN TOEPASSING ZIJN OP DE ESI-FONDSEN

AFDELING I

De criteria om de hoogte van de toe te passen financiële correctie op grond van het prestatiekader vast te stellen

(artikel 22, lid 7, vierde alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Artikel 2

Vaststelling van de hoogte van de financiële correctie

(artikel 22, lid 7, vierde alinea, van Verordening (EU) nr.1303/2013)

1.   De hoogte van de door de Commissie op grond van artikel 22, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 toe te passen financiële correctie is een vast percentage dat wordt bepaald op basis van de verhouding tussen het gemiddelde van de definitief behaalde resultaten voor alle geselecteerde outputindicatoren en belangrijkste uitvoeringsfasen binnen een prestatiekader en het definitief behaalde resultaat van de financiële indicator binnen dat prestatiekader (de „resultaat/absorptiecoëfficiënt”).

2.   De resultaat-/absorptiecoëfficiënt wordt op de volgende manier berekend:

a)

de definitief behaalde waarde voor elke outputindicator en belangrijkste uitvoeringsfase die vanwege een bepaalde prioriteit voor het prestatiekader is geselecteerd, wordt gedeeld door de respectieve streefwaarden om zo het definitief behaalde resultaat in een percentage van het doel uit te drukken;

b)

het gemiddelde van de definitief behaalde resultaten voor alle geselecteerde outputindicatoren en belangrijkste uitvoeringsfasen die vanwege een bepaalde prioriteit voor het prestatiekader zijn geselecteerd, wordt bepaald. In dat kader wordt het definitief behaald resultaat, wanneer dit op meer dan 100 % uitkomt, beschouwd als 100 %;

c)

de definitief behaalde waarde voor de financiële indicator die vanwege een bepaalde prioriteit voor het prestatiekader is geselecteerd, wordt gedeeld door de respectieve streefwaarde om zo het definitief behaalde resultaat in een percentage van het doel uit te drukken. In dat kader wordt het definitief behaald resultaat, wanneer dit op meer dan 100 % uitkomt, beschouwd als 100 %;

d)

het gemiddelde van de definitief behaalde resultaten voor alle outputindicatoren en belangrijkste uitvoeringsfasen die vanwege een bepaalde prioriteit voor het prestatiekader zijn geselecteerd, wordt gedeeld door de definitief behaalde resultaten voor de financiële indicator die vanwege een bepaalde prioriteit voor het prestatiekader is geselecteerd.

3.   Als een prioriteit betrekking heeft op meer dan één ESI-fonds of categorie regio, wordt de resultaat/absorptiecoëfficiënt voor elk ESI-fonds en/of elke categorie regio afzonderlijk berekend.

Artikel 3

Hoogte van de financiële correctie

(artikel 22, lid 7, vierde alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   De hoogte van de financiële correctie wordt als volgt vastgesteld:

a)

voor een resultaat/absorptiecoëfficiënt onder de 65 % maar niet minder dan 60 % wordt een vast percentage van 5 % toegepast;

b)

voor een resultaat/absorptiecoëfficiënt onder de 60 % maar niet minder dan 50 % wordt een vast percentage van 10 % toegepast;

c)

voor een resultaat/absorptiecoëfficiënt onder de 50 % wordt een vast percentage van 25 % toegepast.

2.   Het vaste percentage moet worden toegepast op de bijdrage van de ESI-fondsen die is vastgesteld op basis van de door de lidstaat gedeclareerde uitgaven onder de prioriteit die voldoet aan de voorwaarden waar in de eerste alinea van artikel 22, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 naar wordt verwezen, na de toepassing van andere financiële correcties.

Voor prioriteiten die betrekking hebben op meer dan één ESI-fonds of categorie regio, wordt het vaste percentage toegepast op elk ESI-fonds en/of elke categorie regio.

3.   Externe factoren die bijdragen aan de ernstige tekortkoming waardoor niet voldaan kan worden aan de doelstellingen, met uitzondering van de doelstellingen waar in de derde alinea van artikel 22, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 naar wordt verwezen, moeten per geval worden bekeken. De in lid 1 vermelde forfaitaire correctie kan tot 50 % worden verminderd, rekening houdend met de mate waarin de fout wordt toegekend aan deze factoren.

4.   Wanneer de toepassing van het overeenkomstig lid 1 vastgestelde vaste percentage onevenredig zou zijn, wordt het correctiepercentage verlaagd.

AFDELING II

Financieringsinstrumenten

Artikel 4

Specifieke regels inzake de aankoop van grond

(artikel 37, lid 13, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   Financiële instrumenten die door het EFRO, het Cohesiefonds en het Elfpo worden gefinancierd, kunnen investeringen ondersteunen, met inbegrip van de aankoop van niet-bebouwde en bebouwde grond voor een bedrag van niet meer dan 10 % van de programmabijdragen die aan eindbegunstigden zijn uitgekeerd.

2.   Indien financiële instrumenten steun verlenen aan eindbegunstigden met betrekking tot infrastructuurinvesteringen die bedoeld zijn om stedelijke ontwikkeling of stadsvernieuwing te ondersteunen, is het in lid 1 vermelde maximum 20 %.

3.   In uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen kan de managementautoriteit afwijken van de grenswaarden van de leden 1 en 2 voor concrete acties inzake milieubehoud.

Artikel 5

Combinatie van technische ondersteuning en financieringsinstrumenten

(artikel 37, lid 13, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Subsidies voor technische ondersteuning kunnen worden gecombineerd met financiële instrumenten voor één enkele concrete actie op grond van artikel 37, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 uitsluitend voor de technische voorbereiding van de voorgenomen investeringen ten behoeve van de door die concrete actie te ondersteunen eindbegunstigde.

Artikel 6

Specifieke bepalingen voor de rol, de verplichtingen en de verantwoordelijkheid van de instanties die de financieringsinstrumenten ten uitvoer leggen

(artikel 38, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   De instanties die de financiële instrumenten ten uitvoer leggen, moeten hun verplichtingen nakomen in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving en handelen met de mate van professionele zorg, efficiëntie, transparantie en zorgvuldigheid die verwacht mag worden van een professionele organisatie met ervaring met de uitvoering van financieringsinstrumenten. Zij zorgen ervoor dat:

a)

eindbegunstigden die uit financiële instrumenten steun ontvangen, worden geselecteerd met inachtneming van de aard van het financieel instrument en van de potentiële economische levensvatbaarheid van de te financieren investeringsprojecten. De selectie moet transparant en op objectieve gronden gerechtvaardigd zijn en mag geen aanleiding geven tot een belangenconflict;

b)

eindbegunstigden worden geïnformeerd dat de financiering in het kader van uit hoofde van de ESI-fondsen medegefinancierde programma's wordt verstrekt, in overeenstemming met de gestelde eisen in artikel 115 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 voor het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds, artikel 66, lid 1, onder c), i), van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) voor de Elfpo en een toekomstige juridische handeling van de Unie tot vaststelling van de voorwaarden voor de financiële steun voor maritiem beleid en visserijbeleid voor de programmeringsperiode 2014-2020 (de „EFMZV-Verordening”);

c)

financiële instrumenten evenredige steun bieden met een zo klein mogelijk verstorend effect voor de concurrentie;

d)

voorkeursvergoedingen van private investeerders of publieke investeerders die volgens de regels van de markteconomie werken, zoals bedoeld in artikel 37, lid 2, onder c), en artikel 44, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013, moeten evenredig zijn aan de risico's die deze investeerders nemen en beperkt worden tot het noodzakelijke minimum om dergelijke investeerders aan te trekken, dat aan de hand van algemene voorwaarden en procedurele waarborgen veilig gesteld moet worden.

2.   Aangezien de directe financiële aansprakelijkheid van de managementautoriteit jegens instanties die de financiële instrumenten ten uitvoer leggen of jegens eindbegunstigden, alsmede de aansprakelijkheid jegens elke andere schuld of verplichting van het financieel instrument niet hoger mag zijn dan de vastgestelde bedrag voor het financieel instrument op grond van de relevante financieringsovereenkomsten, zorgen de instanties die de financiële instrumenten ten uitvoer leggen ervoor dat er geen vorderingen op de managementautoriteit kunnen worden gemaakt boven de vastgestelde bedragen voor het financieel instrument.

3.   De instanties die verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van de financiële instrumenten, zijn aansprakelijk voor de terugbetaling van de programmabijdragen waarbij sprake was van onregelmatigheden, alsmede rente en andere voordelen die door deze bijdragen zijn verkregen.

Niettemin zijn de instanties die de financiële instrumenten uitvoeren niet aansprakelijk voor de terugbetaling van de in de eerste alinea bedoelde bedragen, mits zij aantonen dat voor een gegeven onregelmatigheid aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:

a)

de onregelmatigheid deed zich voor op het niveau van de eindbegunstigden of, in het geval van fondsen, van fondsen op het niveau van eindbegunstigden of financiële intermediairs;

b)

de instanties die financiële instrumenten uitvoeren, hebben voldaan aan lid 1 van dit artikel wat betreft de programmabijdragen waarop de onregelmatigheid betrekking had;

c)

de bedragen waarop de onregelmatigheid betrekking had, konden niet worden geïnd, hoewel de instanties die de financiële instrumenten uitvoeren alle toepasselijke contractuele en wettelijke maatregelen met gepaste inspanningen hebben nagestreefd.

Artikel 7

Criteria voor de selectie van de met de tenuitvoerlegging van financiële instrumenten belaste instanties

(artikel 38, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   Bij het selecteren van een instantie voor de tenuitvoerlegging van een financieel instrument overeenkomstig artikel 38, lid 4, onder a), en artikel 38, lid 4, onder b), ii), en b), iii), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 verifieert de managementautoriteit dat deze instantie voldoet aan de volgende minimumeisen:

a)

het recht om relevante uitvoeringstaken onder de wetgeving van de Unie en de nationale wetgeving te volbrengen;

b)

voldoende economische en financiële levensvatbaarheid;

c)

voldoende capaciteit om de financieringsinstrumenten ten uitvoer te leggen, met inbegrip van de organisatiestructuur en het bestuurlijk kader die de managementautoriteit de nodige zekerheid verschaffen.

d)

het bestaan van een effectief en efficiënt intern monitoringssysteem;

e)

het gebruik van een boekhoudsysteem dat nauwkeurige, volledige en betrouwbare informatie tijdig verstrekt;

f)

instemming met controles door de auditinstanties van de lidstaten, de Commissie en de Europese Rekenkamer.

2.   Bij het selecteren van een instantie als bedoeld in lid 1 houdt de managementautoriteit terdege rekening met de aard van het uit te voeren financieel instrument, de ervaring van deze instantie met de uitvoering van soortgelijke financiële instrumenten, de deskundigheid en ervaring van de voorgestelde teamleden, en de operationele en financiële capaciteit van de instantie. De selectie moet open, transparant en op objectieve gronden gerechtvaardigd zijn en mag geen aanleiding geven tot een belangenconflict. Minimaal de volgende selectiecriteria moeten zijn toegepast:

a)

robuustheid en geloofwaardigheid van de methode voor het vaststellen en beoordelen van financiële tussenpersonen of eindbegunstigden voor zover van toepassing;

b)

de hoogte van de beheerskosten en -vergoedingen voor uitvoering van het financieringsinstrument en de hiervoor te gebruiken rekenmethode;

c)

de algemene voorwaarden die van toepassing zijn bij de ondersteuning van eindbegunstigden, waaronder prijsvoorwaarden;

d)

de mogelijkheid om middelen voor investeringen vrij te maken bij eindbegunstigden in aanvulling op programmabijdragen;

e)

het vermogen om aanvullende activiteit in vergelijking met de huidige activiteit aan te tonen;

f)

in gevallen waarbij de instantie die het financieel instrument ten uitvoer legt de eigen financiële middelen toewijst aan het financieel instrument dan wel het risico deelt, voorgestelde maatregelen over de afstemming van belangen om mogelijke belangenconflicten te ondervangen.

3.   Daar waar een instantie die een fonds of fondsen verstrekt, waaronder de EIB, de uitvoeringstaken aan een financiële tussenpersoon toevertrouwt, zorgt deze instantie ervoor dat aan de in de leden 1 en 2 vermelde eisen wordt voldaan met betrekking tot die financiële intermediair.

Artikel 8

Specifieke bepalingen inzake garanties die door middel van financiële instrumenten worden geleverd

(artikel 38, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Indien financiële instrumenten garanties bieden moet aan de volgende eisen worden voldaan:

a)

er moet een passend multiplicatoreffect optreden tussen het bedrag van de programmabijdrage dat is gereserveerd om verwachte en onverwachte verliezen te dekken uit nieuwe leningen of andere risicodelingsinstrumenten die door de garanties gedekt moeten worden en de waarde van de bijbehorende uitgekeerde nieuwe leningen of andere risicodelingsinstrumenten;

b)

het multiplicatoreffect moet aan de hand van een prudente ex ante-risicobeoordeling van het specifieke aan te bieden garantieproduct worden bepaald, rekening houdend met de specifieke marktomstandigheden, de beleggingsstrategie van het financieel instrument en de beginselen van zuinigheid en efficiëntie. De ex ante-risicobeoordeling kan worden herzien indien gerechtvaardigd door latere marktomstandigheden;

c)

voor de programmabijdrage die wordt vastgelegd om de garanties te dekken, moet worden rekening gehouden met die ex ante-risicobeoordeling;

d)

als de financiële intermediair, of de entiteit die profiteert van de garanties, niet het geplande bedrag aan nieuwe leningen of andere risicodelingsinstrumenten aan de eindbegunstigden heeft vrijgegeven, moeten de subsidiabele uitgaven evenredig worden verlaagd.

Artikel 9

Beheer en controle van financieringsinstrumenten op nationaal, regionaal, transnationaal of grensoverschrijdend niveau

(artikel 40, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   Bij concrete acties waarvoor de steun van programma's aan financiële instrumenten benodigd is op nationaal, regionaal, transnationaal of grensoverschrijdend niveau, als bedoeld in artikel 38, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013, zorgt de managementautoriteit ervoor dat:

a)

de actie voldoet aan de toepasselijke wetgeving, het desbetreffende programma en de desbetreffende financieringsovereenkomst, zowel tijdens de beoordelings- als de selectieprocedure van de concrete actie en tijdens de opzet en de uitvoering van het financieel instrument;

b)

financieringsovereenkomsten bepalingen bevatten over auditvereisten en over de audittrajecten overeenkomstig punt 1, onder e), van bijlage IV bij Verordening (EU) nr. 1303/2013;

c)

gedurende de hele programmeringsperiode en tijdens de opzet en uitvoering van de financiële instrumenten managementverificaties worden uitgevoerd in overeenstemming met artikel 125, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 voor het EFRO, het ESF, het Cohesiefonds en het EFMZV, en in overeenstemming met artikel 58, leden 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 voor het Elfpo;

d)

de bewijsstukken voor uitgaven die als subsidiabel worden opgegeven:

i)

worden bewaard voor de concrete actie door de managementautoriteit, de financiële intermediair, of de instantie die het dakfonds verstrekt wanneer het financieel instrument via een dakfonds ten uitvoer wordt gelegd, om aan te kunnen tonen dat de fondsen voor de beoogde doeleinden gebruikt zijn, conform de toepasselijke wetgeving en de criteria en voorwaarden voor financiering in het kader van de desbetreffende programma's;

ii)

zijn beschikbaar voor een controle op de wettigheid en regelmatigheid van de bij de Commissie ingediende uitgaven;

e)

ondersteunende documenten op basis waarvan de naleving van de EU- en nationale wetgeving en van de financieringsvoorwaarden kan worden gecontroleerd, ten minste het volgende omvatten:

i)

documenten inzake de totstandkoming van het financieringsinstrument;

ii)

documenten waarin de bedragen zijn vastgesteld die door elk programma en op grond van elke prioritaire as aan het financieel instrument zijn bijgedragen, de uit hoofde van de programma's subsidiabele uitgaven en de rente en andere voordelen die voortvloeien uit de steun van de ESI-fondsen en het hergebruik van de middelen die aan de ESI-fondsen toe te rekenen zijn overeenkomstig de artikelen 43 en 44 van Verordening (EU) nr. 1303/2013;

iii)

documenten over de werking van het financieringsinstrument, waaronder die met betrekking tot controles, rapportages en beoordelingen;

iv)

documenten waaruit blijkt dat aan de artikelen 43, 44 en 45 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wordt voldaan;

v)

documenten betreffende het uitstappen uit en de afwikkeling van het financieel instrument;

vi)

documenten over de beheerskosten en -vergoedingen;

vii)

aanvraagformulieren of vergelijkbare formulieren, die door de eindbegunstigden zijn ingediend met bewijsstukken, zoals bedrijfsplannen en, indien relevant, eerdere jaarrekeningen;

viii)

indien beschikbaar, checklists en verslagen van de instanties die het financieel instrument ten uitvoer leggen;

ix)

verklaringen met betrekking tot de minimis-steun, indien van toepassing;

x)

overeenkomsten die met het oog op de steun van het financieel instrument zijn ondertekend, met inbegrip van participaties, kredieten, garanties of andere vormen van investering die aan eindbegunstigden worden verstrekt;

xi)

bewijs dat de vanuit het financieel instrument verstrekte steun voor het beoogde doeleinde is ingezet;

xii)

bescheiden van de geldstromen tussen de managementautoriteit en het financieel instrument, en binnen het financieel instrument op alle niveaus tot aan de eindbegunstigden, en ingeval van garanties het bewijs dat onderliggende leningen werden uitgekeerd;

xiii)

afzonderlijke bescheiden of boekhoudkundige codes voor door het financieel instrument betaalde bijdragen of gegeven garanties ten behoeve van de eindbegunstigden.

2.   Bij concrete acties waarbij bijstand uit programma's aan financiële instrumenten onder het EFRO, het ESF, het Cohesiefonds en het EFMZV betrokken is, zorgen de auditautoriteiten ervoor dat financiële instrumenten gedurende de hele programmeringsperiode worden gecontroleerd tot aan de afsluiting in het kader van zowel de systeemaudits als de controles van concrete acties overeenkomstig artikel 127, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

Bij concrete acties waarbij bijstand uit programma's aan financiële instrumenten onder het Elfpo betrokken is, zorgen de auditautoriteiten ervoor dat financiële instrumenten gedurende de hele programmeringsperiode worden gecontroleerd tot de afsluiting in het kader van de systeemaudits en audits van concrete acties in overeenstemming met artikel 59 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europese Parlement en de Raad (4).

3.   Indien financiële instrumenten worden uitgevoerd door de EIB overeenkomstig artikel 38, lid 4, onder b) i), van Verordening (EU) nr. 1303/2013:

a)

moet de managementautoriteit aan een onderneming, die onder een gemeenschappelijk kader valt zoals vastgesteld door de Commissie, opdracht geven om ter plaatse controles uit te voeren over de concrete actie in de zin van artikel 125, lid 5, onder b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013;

b)

moet de auditautoriteit aan een onderneming, die onder een gemeenschappelijk kader valt zoals vastgesteld door de Commissie, opdracht geven om audits uit te voeren over de concrete actie.

De auditautoriteit baseert zijn controleverslag op de informatie van de gemandateerde onderneming.

4.   Bij gebreke van een gemeenschappelijk door de Commissie vastgesteld kader, als bedoeld in lid 3, stelt de managementautoriteit een methode voor het ter plaatse uitvoeren van controles voor, en de auditautoriteit een methode voor audits, ter goedkeuring door de Commissie.

Artikel 10

Bepalingen voor de intrekking van betalingen aan financiële instrumenten en de daaruit voortvloeiende aanpassingen betreffende betalingsaanvragen

(artikel 41, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

De lidstaten en de managementautoriteiten kunnen bijdragen uit programma's aan de in artikel 38, lid 1, onder a) en de in artikel 38, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde financieringsinstrumenten, die zijn uitgevoerd overeenkomstig artikel 38, lid 4, onder a) en b), alleen intrekken als de bijdragen nog niet in een betalingsaanvraag waren opgenomen, als bedoeld in artikel 41 van die verordening. Ten aanzien van financiële instrumenten ondersteund door het EFRO, het ESF, het Cohesiefonds en het EFMZV kunnen bijdragen echter ook worden ingetrokken indien de volgende betalingsaanvraag wordt gewijzigd om de betreffende uitgaven in te trekken of te vervangen.

Artikel 11

Systeem om de jaartranches van de rentesubsidies en de subsidies voor garantievergoedingen te kapitaliseren

(artikel 42, lid 1, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   De in artikel 42, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde gekapitaliseerde rentesubsidies of subsidies voor garantievergoedingen worden aan het einde van de subsidiabiliteitsperiode berekend als het totaal van de verdisconteerde betalingsverplichtingen voor de doeleinden en perioden zoals bepaald in dat artikel, en in overeenstemming met de relevante financieringsovereenkomsten.

2.   Eventuele middelen die op de geblokkeerde rekening achterblijven na de in artikel 42, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 vastgestelde periode, of als gevolg van een onverwachte opheffing van het financieel instrument voor het einde van die periode, worden overeenkomstig artikel 45 van deze verordening gebruikt.

Artikel 12

Criteria voor het vaststellen van de beheerskosten en -vergoedingen op basis van prestaties

(artikel 42, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   De managementautoriteit berekent de beheerskosten en -vergoedingen die bij de afsluiting als subsidiabele uitgaven kunnen worden gedeclareerd overeenkomstig artikel 42, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 op grond van de in artikel 42, lid 5, van die verordening bedoelde volgende prestatiegerelateerde criteria:

a)

de uitbetaling van de bijdragen van de ESI-fondsen;

b)

de terugbetaalde middelen uit investeringen of het opnieuw beschikbaar worden van als borg voor garantiecontracten gereserveerde middelen;

c)

de kwaliteit van de begeleidende maatregelen bij de investering vóór en na de beslissing tot investering, om het effect ervan te maximaliseren, en

d)

de bijdrage van het financieringsinstrument aan de doelstellingen en resultaten van het programma.

2.   De managementautoriteit informeert het toezichtcomité, opgericht overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 over de bepalingen betreffende de op prestaties gebaseerde berekening van de beheerskosten of -vergoedingen van het financieel instrument. Het toezichtcomité dient op jaarbasis verslagen over de daadwerkelijk betaalde beheerskosten en -vergoedingen in het voorgaande kalenderjaar te ontvangen.

Artikel 13

Drempels voor beheerskosten en -vergoedingen

(artikel 42, leden 5 en 6, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   Voor instanties die een dakfonds ten uitvoer leggen, geldt dat de beheerskosten en -vergoedingen die bij afsluiting als subsidiabele uitgaven kunnen worden gedeclareerd overeenkomstig artikel 42, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 niet hoger mogen zijn dan de som van:

a)

3 % voor de eerste 12 maanden na ondertekening van de financieringsovereenkomst, 1 % voor de volgende 12 maanden en vervolgens 0,5 % per jaar van de programmabijdragen die aan het dakfonds zijn betaald, berekend pro rata temporis vanaf de datum van daadwerkelijke betaling aan het dakfonds tot het einde van de subsidiabiliteitsperiode, de terugbetaling aan de managementautoriteit of de datum van opheffing, indien deze datum eerder valt, en

b)

0,5 % per jaar van de programmabijdragen die uit het fonds van fondsen zijn betaald aan financiële intermediairs, berekend pro rata temporis vanaf het moment van daadwerkelijke betaling uit het dakfonds tot het moment van terugbetaling aan het dakfonds, het einde van de subsidiabiliteitsperiode of de datum van opheffing, indien deze datum eerder valt.

2.   Voor instanties die de financiële instrumenten uitvoeren die vermogen, leningen, garanties, alsmede microkredieten verstrekken, ook wanneer gecombineerd met subsidies, rentesubsidies of subsidies voor garantievergoedingen, overeenkomstig artikel 37, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, zijn de beheerskosten en -vergoedingen die als subsidiabele uitgaven kunnen worden gedeclareerd, overeenkomstig artikel 42, lid 1, onder d), van die verordening niet hoger dan de som van:

a)

een vaste vergoeding die als volgt wordt berekend:

i)

voor een financieel instrument dat vermogen verstrekt, 2,5 % per jaar voor de eerste 24 maanden na ondertekening van de financieringsovereenkomst en vervolgens 1 % per jaar van de programmabijdragen op grond van de relevante financieringsovereenkomst aan het financiële instrument zijn voldaan, berekend pro rata temporis vanaf de datum van ondertekening van de relevante financieringsovereenkomst tot het einde van de subsidiabiliteitsperiode, de terugbetaling van de bijdragen aan de managementautoriteit of aan het dakfonds of de datum van afwikkeling, indien deze datum eerder valt;

ii)

voor een financieel instrument in alle andere gevallen 0,5 % per jaar van de programmabijdragen die aan het financiële instrument zijn uitbetaald, berekend pro rata temporis vanaf de datum van daadwerkelijke betaling aan het financieel instrument tot het einde van de subsidiabiliteitsperiode, de terugbetaling aan de managementautoriteit of aan het dakfonds, of de datum van opheffing, indien deze datum eerder valt; en

b)

een prestatiegebonden vergoeding die als volgt wordt berekend:

i)

voor een financieel instrument dat vermogen verstrekt, 2,5 % per jaar van de programmabijdragen die aan eindbegunstigden in de vorm van vermogen zijn uitgekeerd in de zin van artikel 42, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en van opnieuw geïnvesteerde middelen die toe te schrijven zijn aan de programmabijdragen die al moeten worden terugbetaald aan het financieel instrument, berekend pro rata temporis vanaf de datum van betaling aan de eindbegunstigde tot aan de terugbetaling van de investering, het einde van de terugvorderingsprocedure ingeval van waardeverminderingen of het einde van de subsidiabiliteitsperiode, indien deze datum eerder valt;

ii)

voor een financieel instrument dat leningen verstrekt, 1 % per jaar van de programmabijdragen die aan eindbegunstigden in de vorm van leningen zijn uitgekeerd in de zin van artikel 42, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en van opnieuw geïnvesteerde middelen die toe te schrijven zijn aan de programmabijdragen die al moeten worden terugbetaald aan het financieel instrument, berekend pro rata temporis vanaf de datum van betaling aan de eindbegunstigde tot aan de terugbetaling van de investering, het einde van de terugvorderingsprocedure ingeval van verzuim of het einde van de subsidiabiliteitsperiode, indien deze datum eerder valt;

iii)

voor een financieel instrument dat garanties verstrekt, 1,5 % per jaar van de programmabijdragen die voor uitstaande garantiecontracten zijn vastgelegd in de zin van artikel 42, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013, evenals uit terugbetaalde middelen die toe te schrijven zijn aan de programmabijdragen die voor uitstaande garantiecontracten zijn vastgelegd, berekend pro rata temporis vanaf de datum van de vaststelling tot het einde van de looptijd van het garantiecontract, het einde van de terugvorderingsprocedure in geval van tekortkomingen of het einde van de subsidiabiliteitsperiode, indien deze datum eerder valt;

iv)

voor een financieel instrument dat microkredieten verstrekt, 1,5 % per jaar van de programmabijdragen die aan eindbegunstigden in de vorm van microkredieten zijn uitgekeerd in de zin van artikel 42, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en van opnieuw geïnvesteerde middelen die toe te schrijven zijn aan de programmabijdragen die al moeten worden terugbetaald aan het financieel instrument, berekend pro rata temporis vanaf de datum van betaling aan de eindbegunstigde tot aan de terugbetaling van de investering, het einde van de terugvorderingsprocedure ingeval van verzuim of het einde van de subsidiabiliteitsperiode, indien deze datum eerder valt;

v)

voor een financieel instrument dat subsidies, gekapitaliseerde rentesubsidies en subsidies voor garantievergoedingen in overeenstemming met artikel 37, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 verstrekt, 0,5 % van het subsidiebedrag in de zin van artikel 42, lid 1, onder a), van die verordening, ten behoeve van eindbegunstigden.

De bepalingen van dit lid zijn van toepassing op een instantie die een financieel instrument ten uitvoer legt dat garanties verstrekt, ook als diezelfde instantie een dakfonds uitvoert, waarvoor de bepalingen van lid 4 gelden.

3.   Het totale bedrag van de beheerskosten en -vergoedingen over de subsidiabiliteitsperiode, zoals vastgesteld in artikel 65, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, mag de volgende maxima niet overschrijden:

a)

voor een dakfonds, 7 % van het totale bedrag aan programmabijdragen dat aan het dakfonds is betaald;

b)

voor een financieel instrument dat vermogen verstrekt, 20 % van het totale bedrag aan programmabijdragen dat aan het financieel instrument is betaald;

c)

voor een financieel instrument dat leningen verstrekt, 8 % van het totale bedrag aan programmabijdragen dat aan het financieel instrument is betaald;

d)

voor een financieel instrument dat garanties verstrekt, 10 % van het totale bedrag aan programmabijdragen dat aan het financieel instrument is betaald;

e)

voor een financieel instrument dat microkrediet verstrekt, 10 % van het totale bedrag aan programmabijdragen dat aan het financieel instrument is betaald;

f)

voor een financieel instrument dat subsidies, subsidiabele gekapitaliseerde rentesubsidies en subsidies voor garantievergoedingen in overeenstemming met artikel 37, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 verstrekt, 6 % van het totale bedrag aan programmabijdragen dat aan het financieel instrument is betaald.

4.   Als dezelfde instantie een dakfonds en een financieel instrument uitvoert, worden noch de bedragen van de subsidiabele beheerskosten en -vergoedingen bedoeld in de leden 1 en 2, noch de in lid 3 aangegeven maximumbedragen gecumuleerd voor dezelfde programmabijdragen, en worden middelen die tot programmabijdragen te herleiden zijn niet opnieuw geïnvesteerd.

5.   Als de meerderheid van het geïnvesteerde kapitaal in financiële intermediairs die vermogen verstrekken, afkomstig is van private investeerders of publieke investeerders die volgens de regels van de markteconomie werken, en de programmabijdrage gelijktijdig met de private investeerders wordt verleend, moeten de beheerskosten en -vergoedingen voldoen aan marktconforme voorwaarden en mogen deze de door de private investeerders te betalen beheerskosten en -vergoedingen niet overschrijden.

6.   De in de leden 1, 2 en 3 vastgestelde drempels mogen worden overschreden, wanneer de instantie die het financiële instrument ten uitvoer legt, met inbegrip van, indien van toepassing, de instantie die het dakfonds ten uitvoer legt, door middel van een openbare aanbesteding is geselecteerd, in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen, en de openbare aanbesteding de noodzaak van hogere beheerskosten en -vergoedingen heeft aangetoond.

Artikel 14

Terugbetaling van gekapitaliseerde beheerskosten en -vergoedingen voor instrumenten op basis van effecten en microkrediet

(artikel 42, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   Gekapitaliseerde beheerskosten en -vergoedingen die als subsidiabele uitgaven kunnen worden terugbetaald, in overeenstemming met artikel 42, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, worden aan het einde van de subsidiabiliteitsperiode berekend als het totaal van de verdisconteerde beheerskosten en -vergoedingen die na de subsidiabiliteitsperiode moeten worden betaald voor de in artikel 42, lid 2, van die verordening genoemde periode, en in overeenstemming met de bepalingen van de betreffende financieringsovereenkomsten.

2.   Gekapitaliseerde beheerskosten en -vergoedingen die na de subsidiabiliteitsperiode moeten worden betaald voor een financieel instrument dat microkrediet verstrekt, bedragen niet meer dan 1 % per jaar van de programmabijdragen die aan eindbegunstigden zijn uitgekeerd in de zin van artikel 42, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 in de vorm van leningen, en die nog niet zijn terugbetaald aan het financieel instrument, berekend pro rata temporis vanaf het einde van de subsidiabiliteitsperiode tot aan de terugbetaling van de investering, het einde van de terugvorderingsprocedure in geval van verzuim of de in artikel 42, lid 2, van die verordening vermelde periode, indien deze datum eerder valt.

3.   Gekapitaliseerde beheerskosten en -vergoedingen die na de subsidiabele periode betaald moeten worden voor een financieel instrument dat vermogen verstrekt, bedragen niet meer dan 1,5 % per jaar van de programmabijdragen die aan eindbegunstigden zijn uitgekeerd in de zin van artikel 42, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 in de vorm van vermogen, en die nog niet zijn terugbetaald aan het financieel instrument, berekend pro rata temporis vanaf het einde van de subsidiabiliteitsperiode tot aan de terugbetaling van de investering, het einde van de terugvorderingsprocedure in geval van verzuim of de in artikel 42, lid 2, van die verordening vermelde periode, indien deze datum eerder valt.

4.   Eventuele middelen die op de geblokkeerde rekening achterblijven na de in artikel 42, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 vastgestelde periode, of als gevolg van een onverwachte opheffing van het financieel instrument voor het einde van die periode, worden overeenkomstig artikel 45 van deze verordening gebruikt.

AFDELING III

Methode voor het berekenen van verdisconteerde netto-inkomsten van concrete acties die netto-inkomsten genereren

Artikel 15

Methode voor het berekenen van verdisconteerde netto-inkomsten

(artikel 61, lid 3, zevende alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   Voor de toepassing van de in punt b) van de eerste alinea van artikel 61, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde methode worden de verdisconteerde netto-inkomsten van de concrete actie berekend door de verdisconteerde kosten af te trekken van de verdisconteerde inkomsten en door, in voorkomend geval, de restwaarde van de investering daarbij op te tellen.

2.   De verdisconteerde netto-inkomsten van de concrete actie wordt berekend over een specifieke referentieperiode die van toepassing is op de sector van die actie, zoals aangegeven in bijlage I. De referentieperiode omvat de uitvoeringsperiode van de actie.

3.   Opbrengsten en kosten worden vastgesteld op basis van de incrementele methode, gebaseerd op een vergelijking van de inkomsten en de kosten in het scenario van de nieuwe investering met de opbrengsten en kosten in een scenario zonder de nieuwe investering.

Wanneer een concrete actie bestaat uit nieuwe activa, zijn de opbrengsten en kosten die van de nieuwe investering.

4.   Wanneer de belasting over de toegevoegde waarde geen subsidiabele kosten zijn overeenkomstig artikel 69, lid 3, onder c), van Verordening (EU) nr. 1303/2013, wordt de berekening van de verdisconteerde netto-inkomsten gebaseerd op cijfers exclusief belasting over de toegevoegde waarde.

Artikel 16

Vaststelling van de inkomsten

(artikel 61, lid 3, zevende alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Voor de berekening van de verdisconteerde netto-inkomsten worden de inkomsten op de volgende basis vastgesteld:

a)

indien van toepassing worden gebruiksheffingen vastgesteld overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt en, indien van toepassing, rekening houdend met betaalbaarheidsoverwegingen;

b)

inkomsten omvatten geen overdrachten van overheids- of regionale begrotingen of nationale publieke verzekeringsstelsels;

c)

indien een concrete actie nieuwe middelen in een reeds bestaande dienst of infrastructuur inbrengt, moet er met beide bijdragen rekening worden gehouden, dus zowel met de nieuwe gebruikers als met de bestaande gebruikers van de nieuwe of uitgebreidere dienst of infrastructuur.

Artikel 17

Vaststelling van de kosten

(artikel 61, lid 3, zevende alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Voor de berekening van de verdisconteerde netto-inkomsten moeten de volgende kosten tijdens de referentieperiode als bedoeld in artikel 15, lid 2, in aanmerking worden genomen:

a)

vervangingskosten van apparatuur met een korte levensduur, die zorgt voor de technische werking van de concrete actie;

b)

vaste bedrijfskosten, met inbegrip van onderhoudskosten, zoals personeel, onderhoud en reparatie, algemeen beheer en administratie, en verzekeringen;

c)

variabele bedrijfskosten, met inbegrip van onderhoudskosten, zoals het verbruik van grondstoffen, energie, andere procesverbruiksgoederen, en alle onderhoud en reparatie die nodig zijn om de looptijd van de concrete actie te verlengen.

Artikel 18

Restwaarde van de investering

(artikel 61, lid 3, zevende alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   Wanneer de activa van een concrete actie zijn ontworpen voor een langere levensduur dan de in artikel 15, lid 2, bedoelde referentieperiode, wordt de restwaarde bepaald door te berekenen hoeveel de netto contante waarde van de kasstromen in de resterende levensjaren van de concrete actie bedraagt. Andere methoden om de restwaarde te berekenen mogen in naar behoren gemotiveerde omstandigheden worden toegepast.

2.   De restwaarde van de investering wordt alleen in de berekening van de verdisconteerde netto-inkomsten opgenomen als de inkomsten hoger zijn dan de in artikel 17 bedoelde kosten.

Artikel 19

Verdisconteren van kasstromen

(artikel 61, lid 3, zevende alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   Alleen door de concrete actie uit te betalen of ontvangen kasstromen worden in aanmerking genomen bij de berekening van kosten en inkomsten. Kasstromen moeten worden vastgesteld voor elk jaar waarin zij door de concrete actie worden uitbetaald of ontvangen over de in artikel 15, lid 2, bedoelde referentieperiode.

2.   Niet-kasposten zoals afschrijvingen, eventuele reserves voor toekomstige vervangingskosten en reserves voor onvoorziene uitgaven, worden bij de berekening buiten beschouwing gelaten.

3.   Kasstromen worden naar het heden teruggerekend door een financiële discontovoet van 4 % in reële termen als indicatieve benchmark te gebruiken voor openbare investeringsacties die door de ESI-fondsen worden medegefinancierd.

4.   De lidstaten kunnen een financiële discontovoet van 4 % gebruiken als ze deze benchmark kunnen rechtvaardigen en ervoor kunnen zorgen dat deze consequent wordt gebruikt bij soortgelijke acties in dezelfde sector.

5.   Andere percentages dan 4 % kunnen eventueel worden gerechtvaardigd op grond van:

a)

specifieke macro-economische omstandigheden en internationale macro-economische trends en conjuncturen van de lidstaat; of

b)

de aard van de investeerder of van de uitvoeringsstructuur, bv. publiek-private partnerschappen; of

c)

de aard van de betrokken sector.

6.   Om specifieke financiële discontovoeten vast te stellen, maken de lidstaten een schatting van het gemiddelde rendement op de lange termijn van een alternatieve, risicovrije beleggingsmand, hetzij nationaal of internationaal, die in hun ogen het meest relevant is. Informatie over de verschillende financiële discontovoeten wordt ter beschikking van de begunstigden gesteld.

AFDELING IV

Definitie van de vaste percentages voor indirecte kosten en daarmee verband houdende methoden die op andere beleidsterreinen van de Unie van toepassing zijn

Artikel 20

Financiering op basis van vaste percentages voor indirecte kosten op basis van Verordening (EU) nr. 1290/2013

(artikel 68, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Indirecte kosten kunnen worden berekend door het toepassen van een vast percentage, vastgesteld overeenkomstig artikel 29, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1290/2013 voor de volgende soorten concrete acties of projecten die deel uitmaken van de concrete acties:

a)

de concrete acties die door het EFRO worden ondersteund binnen het steunverleningsveld onder de codes 056, 057 of 060-065 zoals aangegeven in tabel 1 van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 215/2014 (5) van de Commissie en die worden uitgevoerd onder een van de investeringsprioriteiten die uiteen worden gezet in artikel 5, lid 1, onder a) en b), lid 2, onder b), lid 3, onder a) en c), en lid 4, onder f), van Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6);

b)

de concrete acties die door het ESF worden ondersteund binnen het steunverleningsveld onder code 04 zoals vastgesteld in tabel 6 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 215/2014 van de Commissie en die bijdragen tot de versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie in overeenstemming met artikel 3, lid 2, onder c), van Verordening (EU) nr. 1304/2013;

c)

de concrete acties die door het Elfpo worden ondersteund in overeenstemming met de artikelen 17, 26 of 35 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 die bijdragen tot de prioriteit van de Unie die is vastgelegd in artikel 5, lid 1, van die verordening. Wanneer de concrete actie is geprogrammeerd in overeenstemming met de artikelen 17 en 26 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 worden alleen de concrete acties van een operationele groep van het onder artikel 35, lid 1, onder c), van die verordening gefinancierde Europese innovatiepartnerschap in aanmerking genomen;

d)

de concrete acties die door het EFMZV worden ondersteund en die geprogrammeerd zijn in overeenstemming met artikel 28, artikel 37, of artikel 41, lid 5, van de toekomstige wetshandeling van de Unie tot vaststelling van de voorwaarden voor de financiële steun voor maritiem beleid en visserijbeleid voor de programmeringsperiode 2014-2020.

Artikel 21

Forfaitaire financiering voor indirecte kosten op basis van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012

(artikel 68, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Indirecte kosten kunnen worden berekend door het toepassen van het vaste percentage, vastgesteld overeenkomstig artikel 124, lid 4, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7) voor de volgende soorten concrete acties of projecten die deel uitmaken van de concrete acties:

a)

de concrete acties die door het EFRO worden ondersteund binnen het steunverleningsveld onder de codes 085, 086 of 087 zoals aangegeven in tabel 1 van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 215/2014 van de Commissie en die worden uitgevoerd onder een van de in artikel 5, lid 5, onder a), en lid 6, onder d), van Verordening (EU) nr. 1301/2013 uiteengezette investeringsprioriteiten;

b)

de concrete acties die door het ESF worden ondersteund binnen het steunverleningsveld onder code 01 zoals vastgesteld in tabel 6 van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 215/2014 van de Commissie en die bijdragen aan de steun voor een omslag naar een koolstofarme, klimaatbestendige en hulpbronnenefficiëntie economie in overeenstemming met artikel 3, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1304/2013;

c)

de concrete acties die door het Elfpo worden ondersteund overeenkomstig de artikelen 17 en 25 van Verordening (EU) nr.1305/2013 die bijdragen tot de prioriteit van de Unie die is vastgelegd in artikel 5, punt 4 of 5, van die verordening;

d)

concrete acties die door het EFMZV worden ondersteund en die geprogrammeerd zijn in overeenstemming met artikel 36, artikel 38, artikel 39, lid 1, artikel 46, lid 1, onder e) en i), artikel 54 en artikel 79 quater, lid 1, onder b), van de toekomstige wetshandeling van de Unie tot vaststelling van de voorwaarden voor de financiële steun voor maritiem beleid en visserijbeleid voor de programmeringsperiode 2014-2020.

HOOFDSTUK III

BEPALINGEN TOT AANVULLING VAN HET DERDE DEEL VAN VERORDENING (EU) Nr. 1303/2013 DAT VAN TOEPASSING IS OP HET EFRO EN HET COHESIEFONDS MET BETREKKING TOT DE METHODE DIE MOET WORDEN GEBRUIKT VOOR HET UITVOEREN VAN DE KWALITEITSBEOORDELING VAN GROTE PROJECTEN

Artikel 22

Voorschriften betreffende onafhankelijke deskundigen die kwaliteitsbeoordelingen uitvoeren

(artikel 101, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   De kwaliteitsbeoordeling van grote projecten als bedoeld in artikel 101, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, wordt uitgevoerd door onafhankelijke deskundigen die voldoen aan de volgende eisen:

a)

aanzienlijke technische ervaring met alle fasen van de projectcyclus;

b)

brede internationale ervaring binnen de betreffende investeringssectoren;

c)

aanzienlijke expertise in het analyseren en evalueren van sociaaleconomische voordelen;

d)

aanzienlijke kennis van en ervaring met de toepasselijke EU-wetgeving en het beleid en de procedures van de Unie;

e)

onafhankelijkheid van alle autoriteiten die direct of indirect betrokken zijn bij de goedkeuring of uitvoering van het grote project;

f)

geen belangenconflict op enig niveau met betrekking tot het grote project;

g)

geen commercieel belang in verband met een groot project;

h)

de noodzakelijke taalkundige vaardigheden.

2.   Indien een lidstaat voorstelt om andere onafhankelijke deskundigen dan de op initiatief van de Commissie, overeenkomstig artikel 58 van Verordening (EU) nr. 1303/2013, door technische bijstand ondersteunde deskundigen met deze beoordelingen te belasten, dient deze lidstaat, overeenkomstig artikel 101, derde alinea, van die verordening, bij de Commissie een verzoek tot goedkeuring in. Deze goedkeuring wordt verleend op basis van documenten waaruit blijkt dat de deskundigen voldoen aan de in lid 1 van dit artikel genoemde eisen.

De Commissie deelt de lidstaat binnen drie maanden na indiening van het verzoek mee of zij instemt met het voorstel inzake de onafhankelijke deskundigen.

Artikel 23

Kwaliteitsbeoordeling van grote projecten

(artikel 101, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   De onafhankelijke deskundigen voeren hun beoordeling uit op basis van de in de punten a) tot en met i) van artikel 101, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde informatie. De onafhankelijke deskundigen kunnen verzoeken om aanvullende elementen met betrekking tot deze informatie die zij voor de kwaliteitsbeoordeling noodzakelijk achten.

De lidstaat en de onafhankelijke deskundigen kunnen overeenkomen dat deze werkzaamheden worden aangevuld met bezoeken ter plaatse.

De onafhankelijke deskundigen kunnen, in overleg met de lidstaten, de Commissie raadplegen over relevante kwesties in verband met overheidssteun ten behoeve van hun beoordeling.

2.   De onafhankelijke deskundigen ondernemen voor de kwaliteitsbeoordeling de volgende stappen:

a)

zij verifiëren of de concrete actie een groot project is in de zin van artikel 100 van Verordening (EU) nr. 1303/2013, en of het project geen voltooide concrete actie is in de zin van artikel 2, lid 14, en artikel 65, lid 6, van die verordening, en of het is opgenomen in het relevante operationele programma;

b)

zij controleren de volledigheid, consistentie en nauwkeurigheid van de informatie bedoeld in de punten a) tot en met i) van artikel 101, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, die verstrekt moet worden in de vorm als bedoeld in artikel 101, vijfde alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013;

c)

zij beoordelen de kwaliteit van het grote project aan de hand van de in bijlage II bij deze verordening vastgestelde criteria;

d)

zij stellen een onafhankelijk beoordelingsverslag over de kwaliteit op (hierna „IQR-verslag”) in de vorm als bedoeld in artikel 102, lid 1, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013. In het IQR-verslag moeten de onafhankelijke deskundigen hun verklaringen op eenduidige wijze formuleren en onderbouwen voor wat betreft de in dit lid genoemde elementen.

3.   Een groot project wordt tijdens de kwaliteitsbeoordeling positief beoordeeld, in de zin van artikel 102, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, indien de onafhankelijke deskundigen concluderen dat aan alle in bijlage II bij deze verordening genoemde criteria is voldaan.

HOOFDSTUK IV

BEPALINGEN TOT AANVULLING VAN HET VIERDE DEEL VAN VERORDENING (EU) Nr. 1303/2013 DAT VAN TOEPASSING IS OP HET EFRO, HET ESF, HET COHESIEFONDS EN HET EFMZV

AFDELING I

Gegevens die in geautomatiseerde vorm geregistreerd en opgeslagen moeten worden

Artikel 24

Gegevens die in geautomatiseerde vorm geregistreerd en opgeslagen moeten worden

(artikel 125, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   De informatie over gegevens die in geautomatiseerde vorm moeten worden geregistreerd en opgeslagen voor elke concrete actie in het monitoringssysteem, zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 125, lid 2, onder d), van Verordening (EU) nr. 1303/2013, wordt in bijlage III bij deze verordening beschreven.

2.   Voor elke concrete actie worden gegevens geregistreerd en opgeslagen, met inbegrip van gegevens over individuele deelnemers, indien van toepassing, zodat het eventueel kan worden samengevoegd voor toezicht, evaluatie, financieel beheer, controle en audit. Ook moet een cumulatieve samenvoeging van gegevens voor de gehele programmeringsperiode mogelijk zijn. Voor het ESF moeten de gegevens op een zodanige manier worden geregistreerd en opgeslagen dat de managementautoriteiten in staat zijn om de taken met betrekking tot toezicht en evaluatie in overeenstemming met de vereisten van artikel 56 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en van de artikelen 5 en 19 van Verordening (EU) nr. 1304/2013 en de bijlagen I en II bij die verordening uit te voeren.

3.   Indien een concrete actie door meer dan één operationeel programma, prioriteit, of fonds of onder meer dan één categorie regio wordt ondersteund, wordt de informatie als omschreven in de velden 23-113 van bijlage III zodanig geregistreerd dat de gegevens per operationeel programma, prioriteit, fonds of categorie regio opvraagbaar zijn. Het moet ook mogelijk zijn om de indicatorgegevens als bedoeld in de velden 31-40 van bijlage III, uitgesplitst naar investeringsprioriteit en naar geslacht, in voorkomend geval op te halen.

AFDELING II

Het audittraject en het gebruik van tijdens de audits verzamelde gegevens

Artikel 25

Gedetailleerde minimumeisen voor het audittraject

(artikel 125, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   De gedetailleerde minimumeisen voor het audittraject met betrekking tot de boekhouding die moet worden bijgehouden en de bewijsstukken die moeten worden bewaard, zijn de volgende:

a)

het audittraject maakt het mogelijk de toepassing van de door het toezichtcomité voor het operationele programma vastgestelde selectiecriteria te verifiëren;

b)

met betrekking tot subsidies en terugvorderbare bijstand op grond van artikel 67, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 maakt het audittraject het mogelijk zijn om de aan de Commissie medegedeelde gecertificeerde totaalbedragen in overeenstemming te brengen met de gedetailleerde boekhoudkundige gegevens en bewijsstukken van de certificeringsautoriteit, de managementautoriteit, de bemiddelende instanties en de begunstigden met betrekking tot in het kader van het operationele programma medegefinancierde concrete acties;

c)

met betrekking tot subsidies en terugvorderbare bijstand op grond van artikel 67, lid 1, onder b) en c), en artikel 109 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en artikel 14, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1304/2013 maakt het audittraject het mogelijk om de aan de Commissie medegedeelde gecertificeerde totaalbedragen in overeenstemming te brengen met gedetailleerde prestatie- of resultaatgegevens en bewijsstukken die in het bezit zijn van de certificeringsautoriteit, de managementautoriteit, de bemiddelende instanties en de begunstigden en, indien van toepassing, met inbegrip van de documenten voor de methode om standaardschalen voor eenheidskosten en forfaitaire bedragen vast te stellen, met betrekking tot in het kader van het operationele programma medegefinancierde concrete acties;

d)

met betrekking tot kosten zoals vastgesteld in overeenstemming met artikel 67, lid 1, onder d), en artikel 68, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013, maakt het audittraject het mogelijk om de berekeningsmethode aan te tonen en te rechtvaardigen, indien van toepassing, alsmede de basis waarop de vaste percentages zijn vastgesteld, en de subsidiabele directe kosten of kosten die onder andere gekozen categorieën zijn gedeclareerd en waarop het vaste percentage van toepassing is;

e)

met betrekking tot kosten zoals vastgesteld in overeenstemming met artikel 68, lid 1, onder b) en c), van Verordening (EU) nr. 1303/2013, artikel 14, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1304/2013 en artikel 20 van Verordening (EU) nr. 1299/2013 kunnen door het audittraject de subsidiabele directe kosten waarop het vaste percentage van toepassing is, worden onderbouwd;

f)

het audittraject moet het mogelijk maken om de betaling van de overheidsbijdrage aan de begunstigde te verifiëren;

g)

het audittraject moet voor elke concrete actie, voor zover van toepassing, de technische specificaties en het financieringsplan, documenten betreffende de goedkeuring van de subsidie, documenten betreffende de procedures voor overheidsopdrachten, verslagen van de begunstigden en verslagen over de uitgevoerde verificaties en audits bevatten;

h)

het audittraject moet informatie bevatten over het beheer van de controles en uitgevoerde audits over de concrete actie;

i)

onverminderd artikel 19, lid 3, en de bijlagen I en II van Verordening (EU) nr. 1304/2013 dient het audittraject het mogelijk te maken om gegevens met betrekking tot de outputindicatoren voor de concrete actie in overeenstemming te brengen met de doelstellingen en gerapporteerde gegevens en resultaten voor het programma;

j)

voor financiële instrumenten moet het audittraject de in artikel 9, lid 1, onder e), van deze verordening bedoelde bewijsstukken bevatten.

Voor de kosten als bedoeld in de punten c) en d) moet het audittraject het mogelijk maken om de naleving van de berekeningsmethode te verifiëren die door de managementautoriteit overeenkomstig de artikel 67, lid 5, en artikel 68, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en artikel 14, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1304/2013 is gebruikt.

2.   De managementautoriteit zorgt ervoor dat er een verslag beschikbaar is van de identiteit en locatie van de instanties die alle vereiste bewijsstukken in bezit hebben, die nodig zijn om te zorgen voor een toereikend audittraject dat voldoet aan alle in lid 1 vastgestelde minimumeisen.

Artikel 26

Het gebruik van gegevens die tijdens door ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie uitgevoerde audits zijn verkregen

(artikel 127, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   De Commissie neemt alle nodige maatregelen om ongeoorloofde verspreiding van en toegang tot de door de Commissie in de loop van haar audits verzamelde gegevens te voorkomen.

2.   De Commissie gebruikt de in de loop van haar audits verzamelde gegevens uitsluitend om te voldoen aan de verantwoordelijkheden overeenkomstig artikel 75 van Verordening (EU) nr. 1303/2013. De Europese Rekenkamer en het Europees Bureau voor fraudebestrijding hebben toegang tot de verzamelde gegevens.

3.   De verzamelde gegevens worden niet doorgegeven aan andere personen dan die welke, in de lidstaten of bij de instellingen van de Unie, er uit hoofde van hun functie toegang dienen te hebben, in overeenstemming met de toepasselijke regels, zonder de uitdrukkelijke toestemming van de gegevensverstrekkende lidstaat.

AFDELING III

Reikwijdte en inhoud van audits op concrete acties en jaarrekeningen en de methode voor de selectie van de steekproef van activiteiten

Artikel 27

Audits van concrete acties

(artikel 127, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   Audits van concrete acties worden op basis van elk boekjaar verricht op een steekproef van concrete acties die is geselecteerd volgens een door de auditautoriteit overeenkomstig artikel 28 van deze verordening vastgestelde of goedgekeurde methode.

2.   Audits van concrete acties worden uitgevoerd aan de hand van bewijsstukken die tezamen het audittraject vormen, en moeten de wettigheid en regelmatigheid van de bij de Commissie ingediende uitgaven controleren, waaronder de volgende aspecten:

a)

dat de concrete actie geselecteerd is overeenkomstig de selectiecriteria voor het operationele programma, niet fysiek voltooid of volledig ten uitvoer gelegd was voordat de begunstigde de aanvraag om financiering in het kader van het operationele programma indiende, uitgevoerd is overeenkomstig de goedkeuringsbeschikking, en voldoet aan alle ten tijde van de audit geldende voorwaarden betreffende functionaliteit, gebruik en te verwezenlijken doelstellingen;

b)

dat de bij de Commissie gedeclareerde uitgaven overeenstemmen met de boekhoudkundige gegevens, en dat de vereiste bewijsstukken een adequaat audittraject als bedoeld in artikel 25 van deze verordening vormen;

c)

dat voor bij de Commissie ingediende uitgaven zoals bepaald overeenkomstig de artikel 67, lid 1, onder b) en c), en artikel 109 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en artikel 14, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1304/2013 prestaties en resultaten geleverd zijn die de betalingen aan de begunstigde onderbouwen, dat gegevens van deelnemers of andere bescheiden in verband met prestaties en resultaten overeenkomen met de bij de Commissie ingeleverde informatie en dat de vereiste bewijsstukken een adequaat audittraject als bedoeld in artikel 25 van deze verordening vormen;

Bij de audits wordt ook geverifieerd dat de overheidsbijdrage aan de begunstigde betaald is overeenkomstig artikel 132, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

3.   Audits van concrete acties omvatten, waar van toepassing, controle ter plaatse van de fysieke uitvoering van de operatie.

4.   Audits van concrete acties controleren de juistheid en volledigheid van de overeenkomstige uitgaven die de certificeringsautoriteit in zijn boekhoudsysteem registreert en de afstemming van het audittraject op alle niveaus.

5.   Indien geconstateerde problemen een systemisch karakter blijken te vertonen en dus een risico voor andere concrete acties in het kader van het operationele programma kunnen inhouden, zorgt de auditautoriteit voor nader onderzoek, zo nodig met aanvullende audits, om de omvang van die problemen vast te stellen, en beveelt de nodige corrigerende maatregelen aan.

6.   Met het oog op de jaarlijkse verslaglegging aan de Commissie worden voor het bedrag aan gecontroleerde uitgaven alleen uitgaven meegerekend die binnen het bestek van een overeenkomstig lid 1 verrichte audit vallen. Hiervoor wordt het model voor het overeenkomstig artikel 127, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 opgestelde controleverslag gebruikt.

Artikel 28

Methode voor de samenstelling van de steekproef op concrete acties

(artikel 127, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   De auditautoriteit stelt de methode voor de selectie van de steekproef (de steekproefmethode) vast in overeenstemming met de in dit artikel vermelde vereisten, rekening houdend met de internationaal aanvaarde controlenormen INTOSAI, IFAC of IIA.

2.   Naast de toelichtingen in de auditstrategie houdt de auditautoriteit een overzicht bij van de documentatie en deskundige oordelen die hebben geleid tot het opstellen van de steekproefmethoden, waaronder de planning, de selectie, het testen en de evaluatiefasen, om aan te tonen dat de vastgestelde methode geschikt is.

3.   Een steekproef moet representatief zijn voor de populatie waaruit het is getrokken, waardoor de auditautoriteit een geldige controleverklaring kan opstellen overeenkomstig artikel 127, lid 5, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013. Deze populatie omvat de uitgaven van een operationeel programma of groep van operationele programma's die onder een gemeenschappelijk beheers- en controlesysteem vallen, dat is opgenomen in de betalingsaanvragen aan de Commissie overeenkomstig artikel 131 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 voor een bepaald boekjaar. De steekproef kan tijdens of na het boekjaar worden geselecteerd.

4.   Voor toepassing van artikel 127, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 is een steekproefmethode statistisch wanneer die waarborgt:

i)

willekeurige selectie van de steekproefeenheden;

ii)

het gebruik van kansrekening om de steekproefresultaten te evalueren, met inbegrip van meting en controle van het steekproefrisico en van de geplande en feitelijk bereikte steekproefprecisie.

5.   De steekproefmethode moet zorgen voor een willekeurige selectie van elke steekproefeenheid in de populatie door willekeurige getallen te gebruiken die voor elke populatie-eenheid zijn geselecteerd om de eenheden waaruit de steekproef bestaat te selecteren of door middel van systematische selectie met behulp van een willekeurig beginpunt en het een systematische regel toe te passen om de aanvullende items te selecteren.

6.   De steekproefeenheid wordt door de auditautoriteit op basis van deskundig oordeel vastgesteld. De steekproefeenheid kan een concrete actie, een project binnen een concrete actie of uit een betalingsaanvraag door een begunstigde zijn. Informatie over het soort vastgestelde steekproefeenheid en het hiervoor gebruikte deskundig oordeel worden in het controleverslag opgenomen.

7.   Indien de totale uitgaven voor een steekproefeenheid een negatief bedrag vertonen in een boekjaar, wordt het van de in lid 3 bedoelde populatie uitgesloten en afzonderlijk geëvalueerd. De auditautoriteit kan ook een aparte steekproef van deze populatie nemen.

8.   Indien de voorwaarden voor evenredige controle zoals bepaald in artikel 148, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van toepassing zijn, kan de auditautoriteit de in dar artikel vermelde items uitsluiten van de te bemonsteren populatie. Als de concrete actie reeds is geselecteerd in de steekproef, vervangt de auditautoriteit het door middel van een geschikte willekeurige selectie.

9.   Alle bij de Commissie gedeclareerde uitgaven in de steekproef worden onderworpen aan een audit.

Wanneer de geselecteerde steekproefeenheden een groot aantal onderliggende betalingsaanvragen of -facturen bevatten, kan de auditautoriteit ze aan de hand van substeekproeven controleren en de onderliggende betalingsaanvragen of -facturen selecteren met behulp van dezelfde steekproefparameters die zijn gebruikt om de steekproefeenheden te selecteren van de belangrijkste steekproef.

In dat geval wordt de juiste steekproefomvang berekend binnen elke te controleren steekproefeenheid en mogen er in ieder geval niet minder dan 30 onderliggende betalingsaanvragen of -facturen voor elke steekproefeenheid zijn.

10.   De auditautoriteit kan in een populatie gelaagdheid aanbrengen door een populatie te verdelen in subpopulaties, die elk een groep van steekproefeenheden met vergelijkbare kenmerken vormen, in het bijzonder in termen van risico of een verwacht foutenpercentage of wanneer de populatie activiteiten omvat die uit financiële bijdragen van een operationeel programma voor financiële instrumenten of andere waardevolle elementen bestaat.

11.   De auditautoriteit beoordeelt de betrouwbaarheid van het systeem met hoog, gemiddeld of laag, hierbij rekening houdend met de resultaten van systeemaudits om de technische parameters van de steekproef te bepalen, zodat de gecombineerde mate van zekerheid die met de systeemaudits en de audits op concrete acties wordt verkregen, hoog is. Voor een systeem dat als hoog betrouwbaar is beoordeeld, dient het betrouwbaarheidsniveau dat wordt gehanteerd voor het trekken van een steekproef uit concrete acties niet lager te zijn dan 60 %. Voor een systeem dat als laag betrouwbaar is beoordeeld, dient het betrouwbaarheidsniveau dat wordt gehanteerd voor het trekken van een steekproef uit concrete acties niet lager te zijn dan 90 %. Het maximale materialiteitsniveau bedraagt 2 % van de in lid 3 bedoelde uitgaven.

12.   Wanneer er onregelmatigheden of een risico van onregelmatigheden wordt vastgesteld, beslist de auditautoriteit op basis van een deskundig oordeel of het noodzakelijk is een aanvullende steekproef te controleren van extra concrete acties of onderdelen van concrete acties die geen deel uitmaakten van de willekeurige steekproef, teneinde rekening te houden met vastgestelde specifieke risicofactoren.

13.   De auditautoriteit dient de resultaten van de audits van de aanvullende steekproef afzonderlijk te analyseren, op basis van deze resultaten conclusies te trekken en de Commissie hiervan in het jaarlijkse controleverslag op de hoogte te stellen. In de aanvullende steekproef aangetroffen onregelmatigheden mogen niet in de berekening van het willekeurige foutenpercentage van de willekeurige steekproef worden opgenomen.

14.   Op basis van de resultaten van audits op concrete acties, berekent de auditautoriteit in het kader van het auditoordeel en controleverslag als bedoeld in artikel 127, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 een totaal foutenpercentage dat het totaal aantal verwachte toevallige fouten beslaat en, indien van toepassing, systemische fouten en ongecorrigeerde abnormale fouten, gedeeld door de populatie.

Artikel 29

Audit van de rekeningen

(artikel 127, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   De controle van de rekeningen als bedoeld in artikel 137, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wordt voor elk boekjaar uitgevoerd door de auditautoriteit.

2.   De controle van de rekeningen moet een redelijke mate van zekerheid bieden over de volledigheid, de nauwkeurigheid en de waarachtigheid van de gedeclareerde bedragen in de rekeningen.

3.   Voor de doelstellingen van de leden 1 en 2 houdt de auditautoriteit in het bijzonder rekening met de resultaten van de systeemaudits die binnen de certificeringsautoriteit zijn verricht en van de audits op concrete acties.

4.   De systeemaudit omvat verificatie van de betrouwbaarheid van het boekhoudsysteem van de certificeringsautoriteit en, op steekproefbasis, van de juistheid van de uitgaven, geschrapte bedragen en terugvorderingen, die in het boekhoudsysteem van de certificeringsautoriteit staan geregistreerd.

5.   Voor de accountantsverklaring, teneinde te kunnen concluderen dat de rekeningen een getrouw beeld geven, controleert de auditautoriteit dat alle in artikel 137 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 vereiste elementen correct zijn opgenomen in de rekeningen en overeenkomen met de ondersteunende boekhoudstukken die door alle betrokken autoriteiten of instanties en begunstigden zijn bijgehouden. De auditautoriteit controleert in het bijzonder, op basis van de door de certificeringsautoriteit verstrekte rekeningen, of:

a)

het totale bedrag van gedeclareerde subsidiabele uitgaven overeenkomstig artikel 137, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 overeenkomt met de uitgaven en met de bijbehorende overheidsbijdrage in de betalingsaanvragen aan de Commissie voor het desbetreffende boekjaar en, als er verschillen zijn, of er adequate toelichtingen zijn verstrekt in de boekhouding voor de afgestemde bedragen;

b)

de geschrapte bedragen en terugvorderingen tijdens het boekjaar, de terug te vorderen bedragen aan het einde van het boekjaar, de terugvorderingen krachtens artikel 71 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en de oninbare bedragen die in de rekeningen staan opgenomen, overeenkomen met de bedragen die in de boekhoudsystemen van de certificeringsautoriteit staan geregistreerd en gebaseerd zijn op gerechtvaardigde beslissingen door de verantwoordelijke beheers- of certificeringsautoriteit;

c)

er uitgaven zijn uitgesloten van de rekeningen overeenkomstig artikel 137, lid 2, van de Verordening (EU) nr. 1303/2013, indien van toepassing, en of alle vereiste correcties terug te vinden zijn in de rekeningen van het betreffende boekjaar;

d)

de programmabijdragen aan financiële instrumenten en voorschotten op staatssteun aan begunstigden worden ondersteund door beschikbare informatie van de beheers- en certificeringsautoriteit.

Controles zoals bedoeld in de punten b), c) en d) kunnen op basis van een steekproef worden uitgevoerd.

AFDELING IV

Financiële correcties door de Commissie met betrekking tot systemische tekortkomingen

Artikel 30

Criteria voor het vaststellen van ernstige tekortkomingen in de effectieve werking van het beheers- en controlesysteem

(artikel 144, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   De Commissie baseert haar beoordeling van de efficiënte werking van de beheers- en controlesystemen op de resultaten van alle beschikbare systeemaudits, met inbegrip van tests van controles, en van audits op concrete acties.

Deze beoordeling heeft betrekking op de interne controleomgeving van het programma, de management- en controleactiviteiten van de beheers- en certificerende instanties, en de controleactiviteiten van de auditautoriteit, en is gebaseerd op verificatie van naleving van de in tabel 1 van bijlage IV aangegeven voorschriften.

Of aan deze voorschriften is voldaan, wordt beoordeeld aan de hand van de in tabel 2 van bijlage IV aangegeven categorieën.

2.   De voornaamste typen ernstige tekortkomingen van de effectieve werking van de beheers- en controlesysteem zijn gevallen waar aan een van de in de punten 2, 4, 5, 13, 15, 16 en 18 van tabel 1 van bijlage IV genoemde belangrijkste eisen niet wordt voldaan, of wanneer ten aanzien van twee of meer van de andere belangrijkste eisen van tabel 1 van bijlage IV wordt geconstateerd dat deze vallen onder categorie 3 of 4 zoals aangegeven in tabel 2 van bijlage IV.

Artikel 31

Criteria voor het toepassen van forfaitaire percentages of geëxtrapoleerde financiële correcties en criteria voor het vaststellen van de hoogte van de financiële correctie

Artikel 144, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1303/2013

1.   Financiële correcties worden toegepast op een operationeel programma, of een deel daarvan, waarin de Commissie een of meer ernstige tekortkomingen in de werking van het beheers- en controlesysteem vaststelt.

Niettegenstaande de eerste alinea van dit lid worden er geëxtrapoleerde financiële correcties toegepast, voor het gehele operationele programma of een deel daarvan, wanneer de Commissie systemische onregelmatigheden vaststelt in een representatieve steekproef van concrete acties, waardoor een nauwkeuriger kwantificering van het risico voor de begroting van de Unie mogelijk is. In dit geval moeten de resultaten van het onderzoek naar de representatieve steekproef worden geëxtrapoleerd naar de rest van de populatie waaruit de steekproef voor de vaststelling van de financiële correctie werd getrokken.

2.   De hoogte van de forfaitaire correctie wordt vastgesteld met inachtneming van de volgende elementen:

a)

het relatieve belang van de ernstige tekortkoming(en) in de context van het beheers- en controlesysteem als geheel;

b)

de frequentie en de omvang van de ernstige tekortkoming(en);

c)

de mate van risico op verlies voor de begroting van de Unie.

3.   Rekening houdend met deze elementen wordt de hoogte van de financiële correctie als volgt vastgesteld:

a)

wanneer de ernstige tekortkoming(en) in het beheers -en controlesysteem dusdanig fundamenteel, regelmatig of wijdverbreid is/zijn dat dit tot volledig falen van het systeem leidt, waardoor de wettigheid en regelmatigheid van alle betrokken uitgaven in gevaar worden gebracht, wordt een vast percentage van 100 % toegepast;

b)

wanneer de ernstige tekortkoming(en) in het beheers -en controlesysteem dusdanig regelmatig en wijdverbreid is/zijn dat dit tot zeer ernstig falen van het systeem leidt, waardoor de wettigheid en regelmatigheid van een zeer groot deel van de betrokken uitgaven in gevaar worden gebracht, wordt een vast percentage van 25 % toegepast;

c)

wanneer de ernstige tekortkoming(en) in het beheers -en controlesysteem het gevolg is/zijn van een niet volwaardig, of slecht of onregelmatig functionerend systeem, waardoor de wettigheid en regelmatigheid van een groot deel van alle betrokken uitgaven in gevaar worden gebracht, wordt een vast percentage van 10 % toegepast;

d)

wanneer de ernstige tekortkoming(en) in het beheers -en controlesysteem het gevolg is/zijn van een niet consistent functionerend systeem, waardoor de wettigheid en regelmatigheid van een aanzienlijk deel van alle betrokken uitgaven in gevaar worden gebracht, wordt een vast percentage van 5 % toegepast.

4.   Wanneer de toepassing van een vast percentage overeenkomstig lid 3 onevenredig zou zijn, wordt een lager correctieniveau toegepast.

5.   Indien een verantwoordelijke autoriteit nalaat adequate corrigerende maatregelen te treffen naar aanleiding van een financiële correctie tijdens een boekjaar, en dezelfde ernstige tekortkoming(en) in een volgend boekjaar opnieuw vastgesteld worden, wordt het correctiepercentage, vanwege de aanhoudende aard van de tekortkoming(en), verhoogd tot een niveau dat niet hoger is dan dat van de naasthogere categorie.

Artikel 32

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 24 is van toepassing met ingang van 1 december 2014 wat betreft de in bijlage III bedoelde informatie over vastgelegde en opgeslagen gegevens, met uitzondering van de datavelden 23 tot en met 40, 71 tot en met 78, en 91 tot en met 105. Wat deze velden van bijlage III betreft, is artikel 24 van toepassing met ingang van 1 juli 2015.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 maart 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320.

(2)  Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 470).

(3)  Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).

(4)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 215/2014 van de Commissie van 7 maart 2014 tot vaststelling krachtens Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, van de voorwaarden voor het systeem voor elektronische gegevensuitwisseling tussen de lidstaten en de Commissie en tot vaststelling krachtens Verordening (EU) nr.1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”, van de nomenclatuur van de categorieën steunverlening van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” (PB L 69 van 8.3.2014, blz. 65).

(6)  Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling „Investeren in groei en werkgelegenheid”, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (PB L 347 van 20.12. 2013, blz. 289).

(7)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).


BIJLAGE I

Referentieperiodes als bedoeld in artikel 15, lid 2

Sector

Referentieperiode (jaren)

Spoorwegen

30

Watervoorziening/sanitaire voorziening

30

Wegen

25-30

Afvalbeheer

25-30

Havens en luchthavens

25

Stadsvervoer

25-30

Energie

15-25

Onderzoek en innovatie

15-25

Breedband

15-20

Zakelijke infrastructuur

10-15

Overige sectoren

10-15


BIJLAGE II

Criteria voor kwaliteitsbeoordeling van grote projecten als bedoeld in artikel 23

1.   Criteria voor kwaliteitsbeoordeling voor de informatievoorschriften van artikel 101, eerste alinea, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (1)

Bewijs van toereikende technische, juridische, financiële en administratieve capaciteit om het project te beheren bij de uitvoering en de operationele fasen.

2.   Criteria voor kwaliteitsbeoordeling voor de informatievoorschriften van artikel 101, eerste alinea, onder b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013

Bewijs van het in aanmerking komen voor financiering van het project op basis van gerelateerde vereisten in verband met locatie of projectgebied.

3.   Criteria voor kwaliteitsbeoordeling voor de informatievoorschriften van artikel 101, eerste alinea, onder c), van Verordening (EU) nr. 1303/2013

3.1.   Juistheid van de berekening van de totale kosten en de totale subsidiabele kosten, rekening houdend met de in artikel 61 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 aangegeven vereisten; voldoende gedetailleerd, berekening van de kosten redelijk onderbouwd, zowel in termen van de totale kosten voor het verwezenlijken van de doelstellingen en in termen van de eenheidskosten, indien van toepassing.

3.2.   Bewijs van het in aanmerking komen voor steun uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) of het Cohesiefonds, voor zover van toepassing: de financiering is alleen beoogd voor die elementen die voldoen aan de bepalingen zoals vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1303/2013, Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2) en Verordening (EU) nr. 1300/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3), en aan de subsidiabiliteitsregels die door de lidstaat zijn vastgesteld.

3.3.   Bewijsstukken dat de overheidssteun voor het project geen deel uitmaakt van staatssteun of, in het geval van staatssteun, dat er correct rekening mee is gehouden in de berekening van de totale overheidsbijdrage aan het project.

4.   Criteria voor kwaliteitsbeoordeling voor de informatievoorschriften van artikel 101, eerste alinea, onder d), van Verordening (EU) nr. 1303/2013

4.1.   Betrouwbaarheid van de analyse van de vraag (of bedrijfsplan in het geval van productieve investeringen), gebaseerd op realistische schattingen en in overeenstemming met de belangrijkste demografische trends en ontwikkelingen in de betreffende sector om de noodzaak voor het project en de totale capaciteit van de projectfaciliteiten te rechtvaardigen.

4.2.   Geschiktheid van de kwaliteit van de alternatievenanalyse om het oordeel van de lidstaat te ondersteunen dat de voornaamste alternatieven bestudeerd zijn en dat de beste optie voor uitvoering werd geselecteerd, inclusief motivering van de gekozen optie.

4.3.   Geschiktheid van de voorgestelde technologie voor het project en de capaciteit van de eindbegunstigde om de duurzaamheid ervan te waarborgen, of, in het geval van onvoldoende capaciteit van de eindbegunstigde, toereikende overwogen maatregelen om de capaciteit op het gewenste niveau te brengen.

4.4.   Deugdelijkheid van het oordeel dat het project haalbaar is en binnen de voor het project geplande periode kan worden uitgevoerd of uiterlijk aan het einde van de subsidiabiliteitsperiode, zoals vastgesteld in artikel 65, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

5.   Criteria voor kwaliteitsbeoordeling voor de informatievoorschriften van artikel 101, eerste alinea, onder e), van Verordening (EU) nr. 1303/2013

5.1.   Kosten-batenanalyse heeft de vereiste methode als bedoeld in artikel 101 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 correct gevolgd, en de methode voor de berekening van de netto-inkomsten als bedoeld in artikel 61 van die verordening en in de artikelen 15 tot 19 van deze verordening correct toegepast.

5.2.   Deugdelijkheid van het oordeel dat het project in economisch en financieel opzicht haalbaar is en positieve sociaaleconomische effecten heeft die het niveau van steun van het EFRO of het Cohesiefonds tot aan de beoogde omvang rechtvaardigen.

6.   Criteria voor kwaliteitsbeoordeling voor de informatievoorschriften van artikel 101, eerste alinea, onder f), van Verordening (EU) nr. 1303/2013

6.1.   Aantoonbare bijdrage aan de doelstellingen van het beleid inzake milieu en klimaatverandering (in het bijzonder de doelstellingen die samenhangen met de EU 2020-strategie); en bewijs dat er rekening wordt gehouden met de risico's en de behoeften inzake aanpassing aan en matiging van de klimaatverandering en inzake rampbestendigheid en dat er passende maatregelen genomen of gepland zijn om de veerkracht van het project met betrekking tot klimaatverandering en de kwetsbaarheid daarvoor veilig te stellen.

6.2.   Bewijs dat het beginsel van de vervuiler betaalt en het beginsel van preventief optreden correct zijn toegepast.

6.3.   Verenigbaarheid van het project met Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad (4), voor projecten die in bijlage I bij die richtlijn zijn vermeld, en voor de in bijlage II bij die richtlijn vermelde projecten, waarvoor de bevoegde instanties op grond van de screening als bedoeld in artikel 4 hebben geconcludeerd dat eenzelfde MEB-procedure nodig is als voor de in bijlage I bij Richtlijn 2011/92/EU opgenomen projecten:

a)

de niet-technische samenvatting van het MEB-verslag is in overeenstemming met artikel 5 van en bijlage IV bij Richtlijn 2011/92/EU en is onderworpen aan openbare raadplegingen geweest, en

b)

er is een raadpleging gehouden van de milieu-instanties, het publiek, en indien van toepassing, andere lidstaten, overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van Richtlijn 2011/92/EU, en

c)

het besluit van de bevoegde autoriteit is afgegeven overeenkomstig de artikelen 8 en 9 van Richtlijn 2011/92/EU, of

d)

er is, in de gevallen waarin de MEB-procedure is afgerond met een wettelijk bindend besluit, in afwachting van de afgifte van een vergunningverlening overeenkomstig de artikelen 8 en 9 van Richtlijn 2011/92/EU, een schriftelijke toezegging van de lidstaten met betrekking tot tijdige actie, teneinde ervoor te zorgen dat de vergunning wordt afgegeven voordat de werkzaamheden beginnen.

6.4.   Verenigbaarheid van het project met Richtlijn 2011/92/EU voor projecten die zijn vermeld in bijlage II bij die richtlijn, waarvoor de bevoegde instanties hebben geconcludeerd, door middel van de screening op grond van artikel 4, dat er geen MEB-procedure nodig was:

a)

het screeningsbesluit van de bevoegde autoriteiten is afgegeven en beschikbaar voor het publiek, en

b)

in het geval het screeningsbesluit geen betrekking heeft op de in bijlage III genoemde criteria van Richtlijn 2011/92/EU, is de relevante informatie op grond van artikel 4 van en bijlage III bij die richtlijn verstrekt.

6.5.   In voorkomend geval moet de niet-toepasselijkheid van Richtlijn 2011/92/EU worden aangetoond.

6.6.   Indien het project voortvloeit uit een ander plan of programma (in het kader van de voorschriften van Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad (5)) dan het operationele programma, moet de samenhang tussen het project en het plan of programma worden aangetoond.

6.7.   In geval van niet-nakoming van de algemene voorafgaande voorwaarde inzake de milieuwetgeving en van, in voorkomend geval, relevante thematische voorafgaande voorwaarden voor de afval-, de water- en de transportsector (SMB-vereisten) zoals vastgesteld in artikel 19 van en bijlage XI bij Verordening (EU) nr. 1303/2013, moet het verband met het overeengekomen actieplan worden aangetoond.

6.8.   Verenigbaarheid van het project met Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (6):

a)

in het geval een project aanzienlijke milieueffecten kan hebben op Natura 2000-gebied(en) (overeenkomstig artikel 6, lid 3), moet de juiste beoordeling zijn uitgevoerd en afgerond voordat de vergunning voor het project wordt verleend;

b)

in het geval een project aanzienlijke negatieve milieueffecten heeft op Natura 2000-gebied(en), moet worden voldaan aan de vereisten van artikel 6, lid 4, van Richtlijn 92/43/EEG, met inbegrip van kennisgeving of advies van de Commissie.

6.9.   Adequate informatie over de aanvullende milieu-integratiemaatregelen zoals een milieu-audit, milieubeheer en specifieke milieubewaking, waaruit blijkt dat in voldoende mate wordt voldaan aan de vastgestelde behoeften.

6.10.   Adequate schatting van de kosten van de maatregelen gericht op negatieve milieueffecten.

6.11.   Verenigbaarheid van het project met de relevante sectorale milieurichtlijnen indien van toepassing, in het bijzonder:

a)

Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (7) voor projecten die van invloed zijn op waterlichamen (in voorkomend geval voor projecten die vallen onder de vrijstellingen op grond van artikel 4, lid 7, van die richtlijn, verificatie van de beoordeling);

b)

Richtlijn 91/271/EEG (8) voor projecten in de sector van stedelijk afvalwater;

c)

Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (9), alsmede relevante toepasselijke richtlijnen zoals de Richtlijn 1999/31/EG van de Raad (10) voor projecten met betrekking tot vaste afvalstoffen; en

d)

Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (11) voor projecten waarvoor uit hoofde van die richtlijn een vergunning verleend moet worden.

7.   Criteria voor kwaliteitsbeoordeling voor de informatievoorschriften van artikel 101, eerste alinea, onder g), van Verordening (EU) nr. 1303/2013

7.1.   Samenhang en toereikendheid van de projectdoelstellingen in het licht van de specifieke doelstellingen beschreven onder de relevante prioritaire assen van de desbetreffende operationele programma's.

7.2.   Geschiktheid van de bijdrage van het project aan resultaat- en prestatie-indicatoren van de prioritaire as.

7.3.   Toereikendheid van de verwachte bijdrage van het project aan de sociaaleconomische ontwikkeling.

7.4.   Bewijs dat de begunstigde passende maatregelen heeft genomen om een optimaal gebruik van de infrastructuur in de operationele fase te waarborgen.

8.   Criteria voor kwaliteitsbeoordeling voor de informatievoorschriften van artikel 101, eerste alinea, onder h), van Verordening (EU) nr. 1303/2013

8.1.   Gerechtvaardigde totale geplande financiële middelen en gerechtvaardigde geplande steun uit hoofde van de fondsen, correct weergegeven in het financieringsplan.

8.2.   Toereikendheid van het financieringsplan van het project, financiële haalbaarheid gezien de jaarlijkse financiële behoeften voor de uitvoering van het project.

8.3.   Geschiktheid en controleerbaarheid van de fysieke en financiële indicatoren voor het controleren van de voortgang van het project, rekening houdende met de vastgestelde risico's.

9.   Criteria voor kwaliteitsbeoordeling voor de informatievoorschriften voor artikel 101, eerste alinea, onder i), van Verordening (EU) nr. 1303/2013

9.1.   Deugdelijkheid en haalbaarheid van het voorgestelde tijdschema voor de uitvoering van het grote project, rekening houdend met de vastgestelde risico's.

9.2.   Wanneer de uitvoering van het project langer duurt dan de programmeringsperiode, geschiktheid van de aangegeven fasen en optimale organisatie vanuit een oogpunt van doelmatigheid en efficiëntie.


(1)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

(2)  Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling „Investeren in groei en werkgelegenheid”, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 289).

(3)  Verordening (EU) nr. 1300/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 281).

(4)  Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).

(5)  Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van woensdag 27 juni 2001 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30).

(6)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(7)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(8)  Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40).

(9)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(10)  Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1).

(11)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).


BIJLAGE III

Lijst met in elektronische vorm in het bewakingssysteem te registreren en te bewaren gegevens (als bedoeld in artikel 24)

Er zijn gegevens vereist voor activiteiten die worden ondersteund door het ESF, het EFRO, het Cohesiefonds en het EFMZV, tenzij anders vermeld in de tweede kolom.

Vereiste gegevens

Fondsen waarvoor geen gegevens vereiste zijn

Gegevens over de begunstigde (1)  (2)

1.

Naam of unieke identificatiecode van iedere begunstigde

 

2.

Informatie of de begunstigde een publiekrechtelijk of een privaatrechtelijk orgaan is

 

3.

Informatie of de btw over de door de begunstigde gemaakte uitgaven oninbaar is op grond van de nationale btw-wetgeving

 

4.

Contactgegevens van de begunstigde

 

Gegevens over de concrete actie

5.

Naam of unieke identificatiecode van de concrete actie

 

6.

Korte beschrijving van de concrete actie

 

7.

Datum van indiening van de aanvraag voor de concrete actie

 

8.

Startdatum zoals aangegeven in het document waarin de voorwaarden voor de steun worden vastgesteld

 

9.

Einddatum zoals aangegeven in het document waarin de voorwaarden voor de steun worden vastgesteld

 

10.

Feitelijke datum waarop de concrete actie fysiek is voltooid of volledig is uitgevoerd

 

11.

Orgaan dat het document uitgeeft waarin de voorwaarden voor de steun worden vastgesteld

 

12.

Datum van het document waarin de voorwaarden voor de steun worden vastgesteld

 

13.

Informatie of de concrete actie een groot project is en CCI nr.

Niet van toepassing op het ESF en het EFMZV

14.

Informatie of de concrete actie een gemeenschappelijke actieplan is en CCI nr.

Niet van toepassing op het EFMZV

15.

Informatie of de concrete actie subsidies op grond van het Werkgelegenheidsinitiatief voor jongeren bevat

Niet van toepassing op het EFRO, het Cohesiefonds en het EFMZV

16.

Informatie of de publieke steun voor de concrete actie deel uitmaakt van staatssteun

 

17.

Informatie of de concrete actie op grond van een publiek-private samenwerkingsstructuur wordt uitgevoerd

Niet van toepassing op het EFMZV

18.

Valuta van de concrete actie

 

19.

CCI van programma('s) op grond waarvan de concrete actie wordt ondersteund

 

20.

Prioriteit(en) van programma('s) op grond waarvan de concrete actie wordt ondersteund

 

21.

Fonds(en) waaruit de concrete actie wordt ondersteund

 

22.

Betrokken regiocategorie

Niet van toepassing op het Cohesiefonds en het EFMZV

Gegevens over categorieën steunverlening

23.

Code(s) voor terrein van steunverlening

Niet van toepassing op het EFMZV

24.

Code(s) voor financieringsvorm

Niet van toepassing op het EFMZV

25.

Code(s) voor soort gebied

Niet van toepassing op het EFMZV

26.

Code(s) voor uitvoeringssystemen per gebied

Niet van toepassing op het EFMZV

27.

Code(s) voor thematische doelstelling

Niet van toepassing op het ESF en het EFMZV

28.

Code(s) voor secundair thema ESF

Niet van toepassing op het EFRO, het Cohesiefonds en het EFMZV

29.

Code(s) voor economische activiteit

Niet van toepassing op het EFMZV

30.

Code(s) voor plaats van uitvoering

Niet van toepassing op het EFMZV

Gegevens over indicatoren

31.

Naam en unieke identificatiecode voor elk van de gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren die relevant zijn voor de concrete actie of indien vereist op grond van de fondsspecifieke bepalingen, naam en unieke identificatiecode voor elke gemeenschappelijke outputindicator, uitgesplitst naar geslacht voor deelnemers

 

32.

Meeteenheid voor elke outputindicator

 

33.

Streefcijfer voor de outputindicator, uitgesplitst naar geslacht waar van toepassing

 

34.

Prestatieniveau van elke outputindicator voor elk uitvoerend kalenderjaar, uitgesplitst naar geslacht, indien van toepassing

 

35.

Naam en unieke identificatiecode voor elk van de gemeenschappelijke en programmaspecifieke resultaatindicatoren (3) die relevant zijn voor de concrete actie of indien vereist op grond van de fondsspecifieke bepalingen, naam en unieke identificatiecode voor elke gemeenschappelijke resultaatindicator, uitgesplitst naar geslacht, indien van toepassing

 

36.

Meeteenheid voor elke resultaatindicator

 

37.

Uitgangswaarde voor elke verstrekte resultaatindicator

Niet van toepassing op het ESF

38.

Streefwaarde voor de verstrekte resultaatindicator, indien van toepassing uitgesplitst naar geslacht

Niet van toepassing op het EFRO en het Cohesiefonds

39.

Meeteenheid voor elk doel en elke uitgangswaarde

 

40.

Prestatieniveau van elke resultaatindicator voor elk kalenderjaar, uitgesplitst naar geslacht, indien van toepassing

Niet van toepassing op het EFRO en het Cohesiefonds

Financiële gegevens over elke concrete actie (in de valuta die op de concrete actie van toepassing is)

41.

Bedrag van de totale subsidiabele kosten van de concrete actie, dat is goedgekeurd in het document waarin de voorwaarden voor de steun zijn vastgesteld

 

42.

Bedrag van de totale subsidiabele kosten waaruit de overheidsuitgaven bestaan, zoals bepaald in artikel 2, lid 15, van Verordening (EU) nr. 1303/2013

 

43.

Bedrag van overheidssteun, zoals aangegeven in het document waarin de voorwaarden voor de steun worden vastgesteld

 

Gegevens over betalingsaanvragen van de begunstigde (in de valuta die op de concrete actie van toepassing is)

44.

Datum van ontvangst van elk verzoek tot uitbetaling van de begunstigde

 

45.

Datum van elke betaling aan de begunstigde op basis van de betalingsaanvraag

 

46.

Bedrag van subsidiabele uitgaven in betalingsaanvraag, die de basis vormen voor elke betaling aan de begunstigde

 

47.

Bedrag aan overheidsuitgaven, zoals bepaald in artikel 2, lid 15, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, dat overeenkomt met de subsidiabele uitgaven die de basis vormen voor elke betaling

 

48.

Bedrag van elke betaling aan de begunstigde op basis van de betalingsaanvraag

 

49.

Netto-inkomsten van de concrete actie tijdens de uitvoering, die niet zijn meegerekend in het document waarin de voorwaarden voor de steun worden vastgesteld, en die in mindering zijn gebracht op de subsidiabele uitgaven

 

50.

Begindatum van de verificaties ter plaatse van de concrete actie die wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 125, lid 5, onder b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013

 

51.

Datum van audits ter plaats overeenkomstig artikel 127, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en artikel 28 van deze verordening

 

52.

Instantie die de audit of verificatie uitvoert

 

Gegevens over uitgaven in betalingsaanvragen van de begunstigde, gebaseerd op de werkelijke kosten (in de valuta die op de concrete actie van toepassing is)

53.

Bij de Commissie gedeclareerde subsidiabele uitgaven, vastgesteld op basis van de werkelijk gemaakte en betaalde kosten, vermeerderd met bijdragen in natura en afschrijvingen, indien van toepassing

 

54.

Overheidsuitgaven, zoals bepaald in artikel 2, lid 15, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 die overeenkomen met de aan de Commissie gedeclareerde subsidiabele uitgaven, vastgesteld op basis van de daadwerkelijk vergoede en betaalde kosten, vermeerderd met bijdragen in natura en afschrijvingen, indien van toepassing

 

55.

Type contract als voor de toekenning van het contract de bepalingen van Richtlijn 2004/17/EG (4) of Richtlijn 2004/18/EG (5) (werken/diensten/leveringen) of Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad (6) gelden

 

56.

Bedrag van het contract als voor de toekenning van het contract de bepalingen van Richtlijn 2004/17/EG of Richtlijn 2004/18/EG of Richtlijn 2014/23/EU gelden

 

57.

Subsidiabele uitgaven die zijn gedaan op basis van een contract als voor dat contract de bepalingen van Richtlijn 2004/17/EG of Richtlijn 2004/18/EG of Richtlijn 2014/23/EU gelden

 

58.

De gebruikte procedure voor de plaatsing van de opdracht als voor de toekenning van het contract de bepalingen van Richtlijn 2004/17/EG of Richtlijn 2004/18/EG of Richtlijn 2014/23/EU gelden

 

59.

Naam of unieke identificatiecode van de contractant als voor de toekenning van het contract de bepalingen van Richtlijn 2004/17/EG of Richtlijn 2004/18/EG of Richtlijn 2014/23/EU gelden

 

Gegevens over uitgaven in betalingsaanvragen van de begunstigde, gebaseerd op standaardschalen van eenheidskosten (bedragen in de valuta die op de concrete actie van toepassing is)

60.

Bedrag van de bij de Commissie gedeclareerde subsidiabele uitgaven, vastgesteld op basis van standaardschalen van eenheidskosten

 

61.

Overheidsuitgaven, zoals bepaald in artikel 2, lid 15, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, die overeenkomen met de bij de Commissie gedeclareerde subsidiabele uitgaven, vastgesteld op basis van standaardschalen van eenheidskosten

 

62.

Definitie van een eenheid die moet worden gebruikt voor de toepassing van de standaardschaal van eenheidskosten

 

63.

Aantal geleverde eenheden, zoals aangegeven in de betalingsaanvraag voor elke eenheidspost

 

64.

Eenheidskosten voor een enkele eenheid voor elke eenheidspost

 

Gegevens over uitgaven in betalingsaanvragen van de begunstigde, gebaseerd op forfaitaire betalingen (bedragen in de valuta die op de concrete actie van toepassing is)

65.

Bedrag van de bij de Commissie gedeclareerde subsidiabele uitgaven, vastgesteld op basis van vaste bedragen

 

66.

Overheidsuitgaven, zoals bepaald in artikel 2, lid 15, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, die overeenkomen met de bij de Commissie gedeclareerde subsidiabele uitgaven, vastgesteld op basis van forfaitaire bedragen

 

67.

Voor elk forfaitair bedrag, geleverde prestaties (output of resultaten) overeengekomen in het document waarin de voorwaarden voor de steun op basis van de uitbetaling van forfaitaire betalingen worden vastgesteld

 

68.

Voor elk forfaitair bedrag, het bedrag dat is overeengekomen in het document waarin de voorwaarden voor de steun worden vastgesteld

 

Gegevens over uitgaven in betalingsaanvragen van de begunstigde, gebaseerd op vaste percentages (in de valuta die op de concrete actie van toepassing is)

69.

Bedrag van de aan de Commissie gedeclareerde subsidiabele uitgaven, vastgesteld op basis van een vast percentage

 

70.

Overheidsuitgaven, zoals bepaald in artikel 2, lid 15, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, die overeenkomen met de aan de Commissie gedeclareerde subsidiabele uitgaven, vastgesteld op basis van een vast percentage

 

Gegevens over geïnde bedragen van de begunstigde

71.

Datum van elke terugvorderingsbeschikking

 

72.

Bedrag van overheidsuitgaven die door elke terugvorderingsbeschikking worden beïnvloed

 

73.

Totale subsidiabele uitgaven die door elke terugvorderingsbeschikking worden beïnvloed

 

74.

Datum van ontvangst van elk door de begunstigde terugbetaald bedrag naar aanleiding van een terugvorderingsbeschikking

 

75.

Door de begunstigde terugbetaalde bedragen aan overheidssteun, naar aanleiding van een terugvorderingsbeschikking (zonder rente of boeten)

 

76.

Totale subsidiabele uitgaven die overeenkomen met de door de begunstigde terugbetaalde bedragen aan overheidssteun

 

77.

Bedrag van naar aanleiding van een terugvorderingsbeschikking oninbare overheidssteun

 

78.

Totale subsidiabele uitgaven die overeenkomen met oninbare overheidssteun

 

Gegevens over betalingsaanvragen aan de Commissie (in EUR)

79.

Datum van indiening van elke betalingsaanvraag inclusief subsidiabele uitgaven van de concrete actie

 

80.

Het totale bedrag van subsidiabele uitgaven die de begunstigde heeft gedaan en betaald bij de uitvoering van de bij de in elke betalingsaanvraag opgenomen concrete actie

 

81.

Het totale bedrag van overheidsuitgaven, zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 15, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, van de concrete actie, opgenomen in elke betalingsaanvraag

 

82.

Wanneer de concrete actie een financieel instrument is, het totale bedrag van aan het financiële instrument betaalde programmabijdragen, opgenomen in elke betalingsaanvraag

 

83.

Wanneer de concrete actie een financieel instrument is, het totale bedrag van de overheidsuitgaven, zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 15, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, wat overeenkomt met het totale bedrag van aan het financiële instrument betaalde programmabijdragen, opgenomen in elke betalingsaanvraag

 

84.

Wanneer de concrete actie een financieel instrument is, het totale bedrag van effectief betaalde programmabijdragen als subsidiabele uitgaven, in de zin van artikel 42, lid 1, onder a), b), en d), van Verordening (EU) nr. 1303/2013, zoals opgenomen in elke betalingsaanvraag

 

85.

Wanneer de concrete actie een financieel instrument is, het totale bedrag van de overheidsuitgaven, dat overeenkomt met het totale bedrag van effectief betaalde programmabijdragen als subsidiabele uitgaven, in de zin van artikel 42, lid 1, onder a), b), en d), van Verordening (EU) nr. 1303/2013, zoals opgenomen in elke betalingsaanvraag

 

86.

In het geval van staatssteun waarop artikel 131, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van toepassing is, het aan de begunstigde op grond van de concrete actie als voorschot betaalde bedrag, zoals opgenomen in elke betalingsaanvraag

 

87.

In het geval van staatssteun waarop artikel 131, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van toepassing is, het bedrag van het voorschot, zoals opgenomen in een betalingsaanvraag, dat door uitgaven van de begunstigde is gedekt binnen drie jaar na de betaling van het voorschot

 

88.

In het geval van staatssteun waarop artikel 131, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van toepassing is, het bedrag dat aan de begunstigde op grond van de concrete actie als voorschot is betaald, zoals opgenomen in een betalingsaanvraag, dat niet door uitgaven van de begunstigde is gedekt en waarvan de driejarige periode nog niet verstreken is

 

89.

Bedrag van subsidiabele uitgaven, zoals opgenomen in elke betalingsaanvraag, op grond van artikel 14, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1304/2013

Niet van toepassing op het EFRO, het cohesiefonds, het EFMZV

90.

Bedrag van subsidiabele uitgaven, zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 15, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, opgenomen in elke betalingsaanvraag, op grond van artikel 14, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1304/2013

Niet van toepassing op het EFRO, het cohesiefonds, het EFMZV

Gegevens over bij de Commissie ingediende rekeningen op grond van artikel 138 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 (in EUR)

91.

De datum van indiening van elk stel rekeningen, inclusief uitgaven onder de concrete actie

 

92.

Datum van indiening van de rekeningen waarin de laatste uitgaven van de concrete actie zijn opgenomen na de voltooiing van de concrete actie (wanneer de totale subsidiabele uitgaven 1 000 000 EUR of meer bedragen (artikel 140 van Verordening (EU) nr. 1303/2013))

 

93.

Totale bedrag van de subsidiabele uitgaven van de concrete actie, ingevoerd in de boekhoudsystemen van de certificeringsautoriteit, zoals opgenomen in de rekeningen

 

94.

Totale bedrag van de overheidsuitgaven, zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 15, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en gemaakt bij het uitvoeren van de concrete actie, dat overeenkomt met het totale bedrag van de subsidiabele uitgaven in de boekhoudsystemen van de certificeringsautoriteit, opgenomen in de rekeningen

 

95.

Totale bedrag van de betalingen aan de begunstigde, op grond van artikel 132, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, dat overeenkomt met het totale bedrag van de subsidiabele uitgaven in de boekhoudsystemen van de certificeringsautoriteit, zoals opgenomen in de rekeningen

 

96.

Totale subsidiabele uitgaven van de concrete actie, ingetrokken tijdens het boekjaar, zoals opgenomen in de rekeningen

 

97.

Totale overheidsuitgaven, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 15, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, die overeenkomen met de totale subsidiabele uitgaven, ingetrokken tijdens het boekjaar, zoals opgenomen in de rekeningen

 

98.

Totale subsidiabele uitgaven van de concrete actie, teruggevorderd tijdens het boekjaar, zoals opgenomen in de rekeningen

 

99.

Totale overheidsuitgaven die overeenkomen met de totale overheidsuitgaven van de concrete actie die zijn teruggevorderd tijdens het boekjaar, zoals opgenomen in de rekeningen

 

100.

Totale subsidiabele uitgaven van de concrete actie, die moeten worden teruggevorderd aan het einde van het boekjaar, zoals opgenomen in de rekeningen

 

101.

Totale overheidsuitgaven van de concrete actie die overeenkomen met het totale subsidiabele bedrag, dat moet worden teruggevorderd aan het einde van het boekjaar, zoals opgenomen in de rekeningen

 

102.

Voor de concrete actie die is opgenomen in elk stel rekeningen, het totale bedrag van uitgaven van verhaalde bedragen overeenkomstig artikel 71 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 tijdens het boekjaar

 

103.

Voor de concrete actie die is opgenomen in elk stel rekeningen, de overheidsuitgaven, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 15, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, die overeenkomen met het totale bedrag van subsidiabele uitgaven dat is terugbetaald overeenkomstig artikel 71 van die verordening tijdens het boekjaar

 

104.

Totaal subsidiabel bedrag van de uitgaven van de concrete actie, niet terug te vorderen, zoals aan het einde van het boekjaar opgenomen in de rekeningen

 

105.

Totale overheidsuitgaven van de concrete actie die overeenkomen met het totale subsidiabele bedrag van oninbare uitgaven aan het einde van het boekjaar, zoals opgenomen in de rekeningen

 

Gegevens over specifieke soorten aan maxima onderworpen uitgaven

106.

Bedrag van gedane en betaalde EFRO-type uitgaven met cofinanciering door de ESF, op grond van artikel 98, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013

Niet van toepassing op het EFRO, het Cohesiefonds en de EFMZV

107.

Bedrag van gedane en betaalde ESF-type uitgaven met cofinanciering door de EFRO, op grond van artikel 98, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013

Niet van toepassing op het ESF, het Cohesiefonds en het EFMZV

108.

Bedrag van gedane en betaalde uitgaven buiten het programmagebied, maar binnen de Unie, op grond van artikel 70, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en artikel 13, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1304/2013

 

109.

Bedrag van gedane en betaalde uitgaven buiten de Unie, op grond van artikel 13, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1304/2013

Niet van toepassing op het EFRO, het Cohesiefonds en het EFMZV

110.

Bedrag van gedane en betaalde uitgaven buiten het EU-gedeelte van het programmagebied, op grond van artikel 20, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1299/2013

Niet van toepassing op het ESF, het Cohesiefonds en het EFMZV

111.

Bedrag van gedane en betaalde uitgaven voor de aankoop van grond, op grond van artikel 69, lid 3, onder b) van Verordening (EU) nr. 1303/2013

 

112.

Bedrag van de bijdragen in natura aan de concrete actie op grond van artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013

 

113.

Bedrag van gedane en betaalde uitgaven in derde landen die onder het Instrument voor pretoetredingssteun of het Europees nabuurschapsinstrument voor ETS-acties vallen

Niet van toepassing op het ESF, het Cohesiefonds en het EFMZV


(1)  In het geval van ETS moeten onder begunstigden de hoofdbegunstigde en de andere begunstigden vermeld staan.

(2)  Waar van toepassing omvat begunstigde ook andere instanties die uitgaven doen in het kader van de concrete actie, hetgeen wordt behandeld als uitgaven die zijn gedaan door de begunstigde.

(3)  Voor het ESF bevatten de gemeenschappelijke resultaatindicatoren de in bijlage I en II bij Verordening (EU) nr. 1304/2013 vastgestelde indicatoren.

(4)  Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (PB L 134 van 30.4.2004, blz. 1).

(5)  Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114).

(6)  Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 1).


BIJLAGE IV

Fundamentele eisen voor beheers- en controlesystemen en de indeling daarvan met betrekking tot de effectieve werking als bedoeld in artikel 30

Tabel 1

Belangrijkste vereisten

Belangrijkste vereisten van beheers- en controlesystemen

Betrokken instanties/autoriteiten

Betreft

1

Adequate scheiding van functies en adequate systemen voor verslaglegging en toezicht ingeval de verantwoordelijke autoriteit de uitvoering van taken aan een andere instantie toevertrouwt.

Managementautoriteit

Interne controle-omgeving

2

Passende selectie van concrete acties.

Managementautoriteit

Management- en controle- activiteiten

3

Adequate voorlichting voor begunstigden over de toepasselijke voorwaarden voor de geselecteerde concrete acties.

Managementautoriteit

4

Adequate beheersverificaties.

Managementautoriteit

5

Effectief systeem om te garanderen dat alle documenten met betrekking tot uitgaven en audits worden aangehouden, om te zorgen voor een toereikend audittraject.

Managementautoriteit

Management en controle- activiteiten/toezicht

6

Betrouwbaar systeem voor het verzamelen, vastleggen en opslaan van gegevens voor de uitvoering van toezicht, evaluatie, financieel beheer, verificatie en audit, waaronder koppelingen met de systemen voor elektronische gegevensuitwisseling met de begunstigden.

Managementautoriteit

7

Doeltreffende invoering van evenredige maatregelen tegen fraude.

Managementautoriteit

Management en controle- activiteiten

8

Passende procedures voor het opstellen van de beheersverklaring en de jaarlijkse samenvatting van definitieve auditverslagen en uitgevoerde controles.

Managementautoriteit

9

Adequate scheiding van functies en adequate systemen voor verslaglegging en toezicht ingeval de verantwoordelijke autoriteit de uitvoering van taken aan een andere instantie toevertrouwt.

Certificeringsautoriteit

Interne controle- omgeving

10

Geschikte procedures voor het opstellen en indienen van betalingsaanvragen.

Certificeringsautoriteit

Management en controle- activiteiten/toezicht

11

Geschikte geautomatiseerde administratie van de gedeclareerde uitgaven en van de overeenkomstige overheidsbijdrage.

Certificeringsautoriteit

Management en controle- activiteiten

12

Geschikte en volledige administratie van terugvorderbare, geinde en geschrapte bedragen.

Certificeringsautoriteit

13

Passende procedures voor het opstellen en certificeren van de volledigheid, nauwkeurigheid en waarachtigheid van de jaarrekeningen.

Certificeringsautoriteit

14

Adequate scheiding van functies en adequate systemen om ervoor te zorgen dat indien een andere instantie de controle uitvoert in overeenstemming met het programma-auditstrategie, deze de nodige functionele onafhankelijkheid heeft en rekening houdt met internationaal aanvaarde controlenormen.

Auditautoriteit

Interne controle-omgeving

15

Adequate systeemaudits.

Auditautoriteit

Controle- activiteiten

16

Adequate audits van concrete acties.

Auditautoriteit

17

Adequate audits van de rekeningen.

Auditautoriteit

18

Passende procedures voor het verstrekken van een betrouwbare accountantsverklaring en voor het opstellen van het jaarlijkse controleverslag.

Auditautoriteit


Tabel 2

Indeling van de fundamentele eisen voor de beheers- en controlesystemen met betrekking tot hun werking

Categorie 1

Werkt goed. Geen of alleen kleine verbetering(en) nodig.

Categorie 2

Werkt. Enige verbetering(en) nodig.

Categorie 3

Werkt gedeeltelijk. Aanzienlijke verbeteringen nodig.

Categorie 4

Werkt in wezen niet.


13.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/45


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 481/2014 VAN DE COMMISSIE

van 4 maart 2014

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot specifieke regels betreffende de subsidiabiliteit van de uitgaven voor samenwerkingsprogramma's

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” (1), en met name artikel 18, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1299/2013 is het noodzakelijk om specifieke regels betreffende de subsidiabiliteit van de uitgaven voor samenwerkingsprogramma's vast te leggen met betrekking tot personeelskosten, kantoor- en administratieve kosten, reis- en verblijfskosten, kosten voor externe expertise en diensten en kosten voor apparatuur (hierna „uitgavencategorieën”).

(2)

Om flexibiliteit bij de toepassing van de regels inzake de subsidiabiliteit op samenwerkingsprogramma's mogelijk te maken, dienen lidstaten die deelnemen aan een samenwerkingsprogramma te kunnen besluiten dat een bepaalde categorie uitgaven niet van toepassing is op een specifieke prioritaire as van een bepaald samenwerkingsprogramma.

(3)

Verduidelijkt moet worden hoe de in deze verordening vastgelegde specifieke regels betreffende de subsidiabiliteit van de uitgaven voor samenwerkingsprogramma's passen in het algemene juridische kader van de subsidiabiliteitsregels voor alle ESI-fondsen, zoals aangegeven in de artikelen 65 tot en met 71 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2).

(4)

Per uitgavencategorie dient een lijst van de verschillende uitgaven te worden vastgesteld.

(5)

Er moet worden verduidelijkt dat, als algemene regel, geschenken niet voor subsidie in aanmerking komen. Kleine geschenkartikelen die gratis worden uitgedeeld in verband met promotie, communicatie, publiciteit of informatie zouden echter wel gesubsidieerd moeten kunnen worden.

(6)

De verschillende posten van de personeelskosten moeten worden bepaald, alsmede regels voor de berekening, boekhouding en vergoeding van personeelskosten in het algemeen, en van deeltijdaanstellingen of dienstverleningscontracten op uurbasis in het bijzonder.

(7)

De verschillende posten van kantoor- en administratieve uitgaven moeten worden vermeld, samen met regels voor de berekening, boekhouding en vergoeding van deze kostenposten, hetzij als directe of als indirecte kosten, met name in combinatie met vaste tarieven uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

(8)

De verschillende posten van de reis- en verblijfkosten moeten worden vermeld, samen met regels voor de berekening, boekhouding en vergoeding, ongeacht of deze uitgaven zijn gedaan door de begunstigde of rechtstreeks door zijn personeel. De voorwaarden waaronder reis- en verblijfkosten administratief moeten worden verwerkt als die uitgaven buiten het tot de Unie behorende deel van het programmagebied worden gedaan, zoals bedoeld in artikel 20 van Verordening (EU) nr. 1299/2013, dienen eveneens te worden verduidelijkt.

(9)

De verschillende posten van de kosten voor externe expertise en diensten dienen eveneens te worden vermeld.

(10)

De verschillende posten van de kosten voor uitrusting moeten worden vermeld, samen met regels inzake de subsidiabiliteit van tweedehands apparatuur.

(11)

Om een onmiddellijke toepassing van de beoogde maatregelen mogelijk te maken, dient deze verordening in werking te treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en werkingssfeer

1.   Onverminderd de subsidiabiliteitsregels die zijn vastgesteld bij of op grond van de artikelen 65 tot en met 71 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 legt deze verordening specifieke regels vast betreffende de subsidiabiliteit van de uitgaven voor samenwerkingsprogramma's met betrekking tot de volgende uitgavencategorieën:

a)

personeelskosten;

b)

kantoor- en administratieve kosten;

c)

reis- en verblijfskosten;

d)

kosten voor externe expertise en diensten, en

e)

kosten voor uitrusting.

2.   De deelnemende lidstaten in het comité van toezicht van een samenwerkingsprogramma kunnen overeenkomen dat uitgaven die onder één of meer van de in lid 1 genoemde categorieën vallen, niet subsidiabel zijn in het kader van één of meer prioritaire assen.

Artikel 2

Algemene bepalingen

1.   Alle door of namens de begunstigde gedane uitgaven die overeenkomstig deze verordening subsidiabel zijn, dienen betrekking te hebben op de kosten van het opzetten of het opzetten en uitvoeren van een concrete actie of een deel van een concrete actie.

2.   Niet subsidiabel zijn de volgende kosten:

a)

boeten, financiële sancties, gerechtskosten en kosten van geschillen;

b)

kosten voor geschenken, met uitzondering van geschenken van niet meer dan 50 EUR per stuk in verband met promotie, communicatie, publiciteit of informatie;

c)

kosten in verband met schommelingen van wisselkoersen.

Artikel 3

Personeelskosten

1.   Personeelskosten omvatten de bruto arbeidskosten van het personeel van de begunstigde in een van de volgende vormen van dienstverband:

a)

voltijds;

b)

deeltijds met een vast percentage werktijd per maand;

c)

deeltijds met een flexibel percentage werktijd per maand, of

d)

op uurbasis.

2.   De subsidiabele uitgaven voor personeelskosten zijn beperkt tot:

a)

salarisbetalingen met betrekking tot de activiteiten die de entiteit niet zou ondernemen indien de betrokken concrete actie niet was uitgevoerd en die zijn vastgelegd in een arbeidsovereenkomst of -contract, een benoemingsbesluit (alle hierna „arbeidsdocument” genoemd), of bij wet, en die verband houden met de in de functiebeschrijving van het betrokken personeelslid aangegeven verantwoordelijkheden;

b)

andere kosten die direct verband houden met de salarisbetalingen door de werkgever, zoals belastingen en socialezekerheidsbijdragen, met inbegrip van pensioenpremies, die vallen onder Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad (3), op voorwaarde dat die kosten:

i)

zijn vastgelegd in een arbeidsdocument of bij wet;

ii)

in overeenstemming zijn met de wetgeving waar het arbeidsdocument naar verwijst en met de normale praktijk in het land en/of de organisatie waar het individuele personeelslid feitelijk werkt, en tevens

iii)

niet door de werkgever kunnen worden teruggevorderd.

Ten aanzien van punt a) kunnen betalingen aan natuurlijke personen die voor de begunstigde werken onder een andersoortig contract dan een arbeidsovereenkomst of -contract gelijkgesteld worden aan salarisbetalingen, en kunnen dergelijke andersoortige contracten als arbeidsdocument worden beschouwd.

3.   Personeelskosten kunnen worden vergoed hetzij:

i)

op basis van de werkelijke kosten (aangetoond door arbeidsdocument en salarisafrekeningen), of

ii)

in het kader van de vereenvoudigde kostenopties zoals bepaald in artikel 67, lid 1, onder b) tot en met d), van Verordening (EU) nr. 1303/2013, of

iii)

op basis van een vast percentage overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1299/2013.

4.   Personeelskosten voor personen die in deeltijd aan de concrete actie werken, worden berekend als hetzij:

a)

een vast percentage van de bruto arbeidskosten, overeenkomstig een vast percentage arbeidstijd die aan de concrete actie besteed is, zonder dat een apart werktijdregistratiesysteem verplicht is, of

b)

een flexibel aandeel in de bruto arbeidskosten, overeenkomstig een aantal aan de concrete actie bestede uren dat per maand varieert, op basis van een werktijdregistratiesysteem dat 100 % van de arbeidstijd van de werknemer bestrijkt.

5.   Voor deeltijdopdrachten overeenkomstig lid 4, onder a), verstrekt de werkgever voor iedere werknemer een document waarin het percentage aan de concrete actie te besteden werktijd is aangegeven.

6.   Voor deeltijdopdrachten overeenkomstig lid 4, onder b), wordt de vergoeding van de personeelskosten berekend op basis van een uurtarief bepaald door middel van hetzij:

i)

het delen van de bruto maandelijkse arbeidskosten door de maandelijkse arbeidstijd vastgesteld in het arbeidsdocument, uitgedrukt in uren, of

ii)

het delen van de meest recente bekende jaarlijkse bruto arbeidskosten door 1 720 (uren), overeenkomstig artikel 68, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

Dit uurtarief wordt vermenigvuldigd met het aantal feitelijk aan de concrete actie bestede uren.

7.   Wat betreft personeelskosten van personen die volgens het arbeidsdocument op uurbasis werken, zijn dergelijke kosten subsidiabel op basis van toepassing van het in het arbeidsdocument overeengekomen uurtarief op het aantal feitelijk aan de concrete actie bestede uren, aan de hand van een systeem voor de registratie van werktijden.

Artikel 4

Kantoor- en administratieve kosten

Kantoor- en administratieve kosten zijn beperkt tot de volgende posten:

a)

kantoorhuur;

b)

verzekeringen en belastingen in verband met de gebouwen waarin het personeel is gevestigd en de uitrusting van het kantoor (bv. brand- en diefstalverzekeringen);

c)

nutsvoorzieningen (bv. elektriciteit, verwarming, water);

d)

kantoorbenodigdheden;

e)

algemene boekhouding van de begunstigde organisatie;

f)

archieven;

g)

onderhoud, reiniging en reparaties;

h)

beveiliging;

i)

IT-systemen;

j)

communicatie (bv. telefoon, fax, internet, postdiensten, visitekaartjes);

k)

bankkosten voor het openen en beheren van rekeningen wanneer voor de uitvoering van een concrete actie een afzonderlijke rekening moet worden geopend;

l)

kosten voor transnationale financiële transacties.

Artikel 5

Reis- en verblijfskosten

1.   Uitgaven voor reis- en verblijfskosten zijn beperkt tot de volgende posten:

a)

reiskosten (bv. tickets, de reis- en autoverzekeringen, brandstof, de kilometerstand, tolheffing en parkeerrechten);

b)

de kosten van maaltijden;

c)

verblijfskosten;

d)

visumkosten;

e)

dagvergoedingen.

2.   Alle in lid 1, onder a) tot en met d), genoemde uitgavenposten die al door een dagvergoeding worden gedekt, worden niet vergoed in aanvulling op die dagvergoeding.

3.   De reis- en verblijfskosten van externe deskundigen en dienstverleners vallen onder de in artikel 6 bedoelde kosten voor externe expertise en diensten.

4.   Rechtstreekse betaling van de uitgaven in het kader van dit artikel door een medewerker van de begunstigde wordt aangetoond door een bewijs van vergoeding door de begunstigde aan die werknemer.

5.   Wat betreft concrete acties op het gebied van technische bijstand of promotieactiviteiten en capaciteitsopbouw zijn uitgaven buiten het tot de Unie behorende deel van het programmagebied subsidiabel als zij zijn verricht overeenkomstig artikel 20, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1299/2013.

6.   De managementautoriteit kan de kosten voor verblijf en maaltijden in gelegenheden buiten het tot de Unie behorende deel van het programmagebied als subsidiabel aanvaarden als die uitgaven zijn gedaan overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1299/2013. Dit geldt ook voor kosten van lokaal vervoer ter plaatse van een evenement of een actie buiten het tot de Unie behorende deel van het programmagebied.

7.   Voor het personeel van begunstigden dat zich buiten het tot de Unie behorende deel van het programmagebied bevindt, kan de managementautoriteit de in lid 1 bedoelde kosten, met inbegrip van de kosten van reizen naar en van de plaats van een evenement of een actie binnen of buiten het tot de Unie behorende deel van het programmagebied, als subsidiabel aanvaarden, als die uitgaven zijn gedaan overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1299/2013.

8.   Voor het personeel van begunstigden dat zich binnen het tot de Unie behorende deel van het programmagebied bevindt, worden de in lid 1 bedoelde kosten, met inbegrip van de kosten van reizen naar en van de plaats van een evenement of een actie binnen of buiten het tot de Unie behorende deel van het programmagebied, als subsidiabel beschouwd overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1299/2013.

Artikel 6

Kosten voor externe expertise en diensten

Uitgaven wegens kosten voor externe expertise en diensten blijven beperkt tot de volgende diensten en deskundigheid van een publiek- of privaatrechtelijke instantie of een natuurlijke persoon, anders dan de begunstigde van de concrete actie:

a)

studies of enquêtes (bv. evaluaties, strategieën, conceptnota's, ontwerpen, handboeken)

b)

opleiding;

c)

vertalingen;

d)

IT-systemen en ontwikkeling, aanpassing en updates van websites;

e)

promotie, communicatie, publiciteit of informatie die verband houdt met de uitvoering van een concrete actie of met een samenwerkingsprogramma als zodanig;

f)

financieel beheer;

g)

diensten met betrekking tot de organisatie en uitvoering van evenementen of vergaderingen (met inbegrip van huur, catering en vertolking);

h)

deelname aan evenementen (bv. inschrijvingskosten);

i)

notariële diensten, juridisch advies en technische en financiële deskundigheid, andere advies- en accountantsdiensten;

j)

intellectuele-eigendomsrechten;

k)

verificaties uit hoofde van artikel 125, lid 4, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en artikel 23, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1299/2013;

l)

certificering en audits op het niveau van het programma in het kader van de artikelen 126 en 127 van Verordening (EU) nr. 1303/2013;

m)

het stellen van zekerheden door een bank of andere financiële instelling wanneer dit vereist wordt door wetgeving van de Unie of nationale wetgeving of in een programmeringsdocument van het toezichtcomité;

n)

reis- en verblijfkosten van externe deskundigen, sprekers, voorzitters van vergaderingen en dienstverleners;

o)

andere specifieke expertise en diensten die nodig zijn voor concrete acties.

Artikel 7

Kosten voor uitrusting

1.   Uitgaven voor de financiering van uitrusting die is gekocht, gehuurd of geleased door de begunstigde van de concrete actie, niet zijnde de in artikel 4 bedoelde uitrusting, zijn beperkt tot het volgende:

a)

kantoorbenodigdheden;

b)

IT-apparatuur en software;

c)

meubilair en uitrusting;

d)

laboratoriumbenodigdheden;

e)

machines en instrumenten;

f)

gereedschappen of apparaten;

g)

voertuigen;

h)

andere specifieke uitrusting die nodig is voor concrete acties.

2.   De kosten van de aanschaf van tweedehands uitrusting en apparatuur kunnen subsidiabel zijn onder de volgende voorwaarden:

a)

voor deze uitrusting is geen andere steun van de ESI-fondsen ontvangen;

b)

de prijs is niet hoger dan de algemeen aanvaarde marktprijs voor dergelijke uitrusting;

c)

de technische eigenschappen beantwoorden aan de eisen van de concrete actie en aan de geldende normen en standaarden.

Artikel 8

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 maart 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 259.

(2)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

(3)  Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1).


13.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/51


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 482/2014 VAN DE COMMISSIE

van 4 maart 2014

tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 114/2013 wat de gemiddelde specifieke CO2-emissies van de fabrikant Great Wall Motor Company Limited in 2010 betreft

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 510/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen in het kader van de geïntegreerde benadering van de Unie om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken (1), en met name artikel 11, lid 7,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De fabrikant van lichte bedrijfsvoertuigen Great Wall Motor Company Limited heeft de Commissie medegedeeld dat de in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 114/2013 van de Commissie (2) voor die fabrikant gespecificeerde gemiddelde specifieke CO2-emissies in 2010 onjuist zijn. De fabrikant heeft gedetailleerd bewijsmateriaal aangevoerd waaruit blijkt dat de gemiddelde specifieke CO2-emissies in 2010 aanzienlijk hoger waren dan de in die verordening aangegeven waarde.

(2)

De Commissie heeft het door Great Wall Motor Company Limited verstrekte bewijsmateriaal onderzocht en meent dat de waarde gecorrigeerd moet worden.

(3)

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 114/2013 moet derhalve dienovereenkomstig worden aangepast,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In de lijst in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 114/2013 wordt de tekst in de tweede kolom, met de titel „Gemiddelde emissies (g/km)”, voor het merk Great Wall vervangen door „225,00”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 maart 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 145 van 31.5.2011, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 114/2013 van de Commissie van 6 november 2012 houdende aanvulling van Verordening (EU) nr. 510/2011 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft de regels voor de toepassing van een afwijking van de specifieke CO2-emissiedoelstellingen voor nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen (PB L 38 van 9.2.2013, blz. 1).


13.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/52


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 483/2014 VAN DE COMMISSIE

van 8 mei 2014

betreffende beschermende maatregelen met betrekking tot door een deltacoronavirus veroorzaakte varkensdiarree wat betreft de veterinairrechtelijke voorschriften voor het binnenbrengen in de Unie van gesproeidroogd varkensbloed en varkensbloedplasma bestemd voor de productie van voeder voor als landbouwhuisdier gehouden varkens

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (1), en met name artikel 22, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 22, lid 1, van Richtlijn 97/78/EG bepaalt dat indien op het grondgebied van een derde land een ziekte of een ander fenomeen uitbreekt of zich verspreidt waardoor de diergezondheid ernstig in gevaar kan worden gebracht, of indien zulks op andere ernstige veterinairrechtelijke gronden gerechtvaardigd is, de Commissie eigener beweging of op verzoek van een lidstaat onverwijld maatregelen moet nemen, met inbegrip van bijzondere voorwaarden voor de producten afkomstig uit het gehele grondgebied van het betrokken derde land of een gedeelte daarvan.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad (2) zijn veterinairrechtelijke en volksgezondheidsvoorschriften vastgesteld voor dierlijke bijproducten en afgeleide producten om risico's voor de gezondheid van mens en dier die aan deze producten verbonden zijn, te voorkomen en tot een minimum te beperken, en met name om de veiligheid van de voederketen te beschermen. Bovendien worden die producten in specifieke categorieën onderverdeeld naargelang van het risico voor de gezondheid van mens en dier.

(3)

Artikel 41, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 stelt voorschriften vast voor de invoer van dierlijke bijproducten en afgeleide producten van categorie 3-materiaal.

(4)

Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie (3) stelt uitvoeringsbepalingen vast voor Verordening (EG) nr. 1069/2009, met inbegrip van specifieke voorschriften voor de behandeling of verwerking van dierlijke bijproducten en afgeleide producten die bestemd zijn voor vervoedering aan landbouwhuisdieren met uitzondering van pelsdieren.

(5)

Voor de productie van voeder voor landbouwhuisdieren bestemde bloedproducten — met inbegrip van gesproeidroogd bloed en plasma van varkens — moeten worden geproduceerd overeenkomstig afdeling 2 van hoofdstuk II van bijlage X bij Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie. Overeenkomstig punt B van die afdeling moeten bloedproducten behandeld zijn met een van de verwerkingsmethoden 1 tot en met 5 of met verwerkingsmethode 7, als beschreven in hoofdstuk III van bijlage IV bij die verordening, of met een andere methode die waarborgt dat de bloedproducten voldoen aan de microbiologische normen voor afgeleide producten van hoofdstuk I van bijlage X bij Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie. Verordening (EU) nr. 142/2011 bepaalt ook, met name in kolom 6 van rij 2 van tabel 1 van afdeling 1 van hoofdstuk I van bijlage XIV, dat niet voor menselijke consumptie bestemde bloedproducten die als voedermiddel kunnen worden gebruikt, bestemd voor verzending naar of doorvoer door de Unie, vergezeld moeten gaan van een gezondheidscertificaat naar het model in hoofdstuk 4 (B) van bijlage XV.

(6)

Door een deltacoronavirus veroorzaakte varkensdiarree komt voor in Azië en Noord-Amerika. Dit virus is nooit in de Unie waargenomen. Gesproeidroogd bloed en bloedplasma van varkens vormen een traditioneel ingrediënt van voeder voor biggen. Door een ongepaste warmtebehandeling of door verontreiniging na een warmtebehandeling kan het virus zich met dergelijke producten verspreiden.

(7)

Daarom moeten de voorschriften voor de invoer van gesproeidroogd varkensbloed en varkensbloedplasma die bestemd zijn voor de productie van voeder voor als landbouwhuisdier gehouden varkens, worden herzien.

(8)

Uit wetenschappelijke observaties blijkt dat coronavirussen in varkensuitwerpselen worden geïnactiveerd bij een temperatuur van 71 °C gedurende 10 minuten of bij een kamertemperatuur van 20 °C gedurende 7 dagen. Het virus overleefde niet in experimenteel besmet droog voeder dat gedurende meer dan twee weken was opgeslagen bij een temperatuur van 24 °C. In derde landen bedraagt de algemeen toegepaste kerntemperatuur voor het sproeidrogen van bloed en bloedplasma 80 °C.

(9)

Op basis van deze gegevens lijkt het opportuun te eisen dat gesproeidroogd varkensbloed en varkensbloedplasma die uit derde landen worden binnengebracht en bestemd zijn voor vervoedering aan varkens bij een hoge temperatuur worden behandeld en vervolgens enige tijd bij kamertemperatuur worden opgeslagen om het risico van verontreiniging na de behandeling te verkleinen.

(10)

Aangezien de diergezondheid in de Unie moet worden beschermd en de betrokken bloedproducten een ernstige bedreiging vormen, moet de Commissie voorlopige voorzorgsmaatregelen nemen. Bijgevolg mogen de betrokken producten alleen in de Unie worden binnengebracht als ze vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat naar het model in de bijlage bij deze verordening.

(11)

De voorlopige voorzorgsmaatregelen moeten gelden vanaf de dag na die van de bekendmaking van deze verordening en gedurende een periode van 12 maanden. Ze kunnen worden gewijzigd in het licht van een risicobeoordeling op basis van nieuwe wetenschappelijke informatie.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van kolom 6 van rij 2 van tabel 1 van afdeling 1 van hoofdstuk I van bijlage XIV bij Verordening (EU) nr. 142/2011 en van hoofdstuk 4 (B) van bijlage XV bij die verordening moeten niet voor menselijke consumptie bestemde bloedproducten die als voedermiddel kunnen worden gebruikt, bestemd voor verzending naar of doorvoer door de Unie, vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat naar het model in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing op zendingen die worden gecertificeerd vanaf de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing tot en met 31 mei 2015.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 mei 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9.

(2)  Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (PB L 54 van 26.2.2011, blz. 1).


BIJLAGE

Gezondheidscertificaat

Image

Image

Image


13.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/57


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 484/2014 VAN DE COMMISSIE

van 12 mei 2014

tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen voor het hypothetische kapitaal van een centrale tegenpartij overeenkomstig Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (1), en met name artikel 50 bis, lid 4, derde alinea, en artikel 50 quater, lid 3, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2) rapporteren in de Unie gevestigde instellingen thans op kwartaalbasis over de naleving van de eigenvermogensvereisten. Om inconsistenties tussen de voor instellingen vastgestelde referentiedata enerzijds en de voor centrale tegenpartijen (CTP's) vastgestelde data voor de berekening en rapportage van de informatie over het hypothetische kapitaal anderzijds tot een minimum te beperken, moeten de voor CTP's vastgestelde referentiedagen ten minste de al voor de instellingen vastgestelde referentiedata omvatten. Niettemin zou een hogere rapportagefrequentie voor de informatie over het hypothetische kapitaal wenselijk zijn, mede omdat de in derde landen gevestigde clearingleden uiteenlopende rapportagedata kunnen hebben. Voorts kunnen de eigenvermogensvereisten sterk variëren en is het mogelijk dat de clearingleden en hun bevoegde autoriteiten deze blootstellingen vaker dan eenmaal per kwartaal willen bewaken teneinde een actueel beeld van deze vereisten te verkrijgen.

(2)

In normale situaties mogen de rapportagedata voor CTP's niet meer dan een week na de berekeningsdatum vallen. Een week is voor CTP's voldoende om alle interne controles en het nodige goedkeuringsproces af te ronden voordat tot rapportage van de vereiste gegevens wordt overgegaan. Als een CTP een volledig geautomatiseerd systeem ontwikkelt, kan de rapportagedatum zelfs dicht bij de berekeningsdatum liggen. CTP's beschikken momenteel echter niet altijd over de capaciteit om het gehele proces binnen dit tijdsbestek af te ronden en moeten hun interne processen en infrastructuur mogelijk nog ontwikkelen om daar wel toe in staat te zijn. Daarom moet een overgangsbepaling worden ingevoerd die CTP's voldoende tijd geeft om de nodige interne processen en infrastructuur te ontwikkelen en tegelijk een begin te maken met de rapportage van de informatie over het hypothetische kapitaal aan hun clearingleden.

(3)

Krachtens Verordening (EU) nr. 648/2012 moeten de verliezen na wanbetaling van een clearinglid in eerste instantie worden gedekt met de initiële marge en met de bijdrage aan het wanbetalingsfonds van het in gebreke blijvende clearinglid zelf. Mochten deze onvoldoende blijken, dan worden de verliezen gedekt met de voorgefinancierde financiële middelen die een CTP bijdraagt in de trapsgewijze dekking van verliezen (risicowaterval), en met de voorgefinancierde bijdragen aan het wanbetalingsfonds van de niet in gebreke blijvende clearingleden. In deze periode moet de rapportagefrequentie worden opgevoerd zodat de andere, niet in gebreke blijvende clearingleden en de bevoegde autoriteiten op de hoogte blijven van alle actuele informatie over het hypothetische kapitaal die nodig is voor de berekening van de eigenvermogensvereisten van de clearingleden. CTP's moeten beschikken over de technische capaciteit en de interne processen voor de berekening en levering van de informatie over het hypothetische kapitaal in dergelijke stresssituaties.

(4)

Krachtens Verordening (EU) nr. 648/2012 moet een CTP haar voorgefinancierde eigen financiële middelen in de risicowaterval binnen een maand aanvullen. Daarom moeten de berekening- en rapportagefrequenties in deze situaties hoger zijn dan de norm. Een dagelijkse rapportage van de informatie over het hypothetische kapitaal kan minder zinvol zijn omdat het enige tijd kan kosten om de totale omvang van de verliezen na de wanbetaling van een clearinglid te bepalen. Omdat de bevoegde autoriteiten met allerlei scenario's kunnen worden geconfronteerd, moeten zij ook over de keuzemogelijkheid beschikken om in perioden van stress een hogere frequentie te verlangen op basis van een beoordeling van de situatie waarin rekening moet worden gehouden met de feitelijke of verwachte uitputting van de voorgefinancierde financiële middelen waarover de CTP beschikt (zowel de bijdrage van de CTP zelf als die van de clearingleden). De hogere rapportagefrequentie moet gelden totdat deze middelen weer het niveau hebben bereikt dat op grond van de betrokken wetgeving is vereist.

(5)

De hoge rapportagefrequentie in perioden van stress kan een zeer grote inspanning vergen gezien de nieuw ingevoerde rapportage-eis. Daardoor kan ten minste een aantal CTP's problemen ondervinden bij de technische implementatie. Om dit probleem te ondervangen, moet voor de vereiste hogere rapportagefrequentie een latere toepassingsdatum gelden. Aldus wordt de CTP's de mogelijkheid geboden om hun interne processen te verbeteren en hun systemen aan te passen.

(6)

De bepalingen van de onderhavige verordening houden nauw verband met elkaar omdat zij op de berekening en rapportage van het hypothetische kapitaal van een CTP betrekking hebben. Om de samenhang te garanderen tussen deze bepalingen, die op hetzelfde moment in werking moeten treden, en om de personen voor wie deze verplichtingen gelden een volledig beeld van en een compacte toegang tot deze bepalingen te bieden, is het wenselijk alle bij Verordening (EU) nr. 648/2012 vereiste technische uitvoeringsnormen in één enkele verordening samen te brengen.

(7)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen die de Europese Bankautoriteit aan de Commissie heeft voorgelegd.

(8)

De Europese Bankautoriteit heeft open publieksraadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, de potentiële desbetreffende kosten en baten geanalyseerd en het advies van de overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (3) opgerichte Stakeholdergroep bankwezen ingewonnen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Frequentie en data van de bij artikel 50 bis, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 voorgeschreven berekening

1.   De frequentie van de in artikel 50 bis, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 bedoelde berekening is eenmaal per maand, tenzij gebruikt wordt gemaakt van de in artikel 3, lid 1, van de onderhavige verordening geboden keuzemogelijkheid, in welk geval de frequentie hetzij eenmaal per week hetzij eenmaal per dag is.

2.   Wanneer de frequentie van de in lid 1 bedoelde berekening eenmaal per maand is, past de CTP volgende voorschriften toe:

a)

de referentiedagen voor die berekening zijn:

31 januari, 28 februari (of 29 februari in een schrikkeljaar), 31 maart, 30 april, 31 mei, 30 juni, 31 juli, 31 augustus, 30 september, 31 oktober, 30 november en 31 december;

b)

de dag waarop de CTP die berekening uitvoert (de „dag van berekening”) is achtereenvolgens:

1 februari, 1 maart, 1 april, 1 mei, 1 juni, 1 juli, 1 augustus, 1 september, 1 oktober, 1 november, 1 december en 1 januari.

3.   Wanneer de in lid 1 bedoelde frequentie eenmaal per week of per dag is, is de dag van de eerste berekening de dag na die waarop de bevoegde autoriteit het verzoek heeft gedaan. De eerste referentiedag is dan de dag van het verzoek van de bevoegde autoriteit. Voor de daaropvolgende berekeningen is de referentiedag telkens de dag vóór de dag van berekening. Bij een wekelijkse berekening bedraagt de periode tussen de dagen van berekening vijf werkdagen.

4.   Wanneer de dag van berekening op een feestdag, op een zaterdag of op een zondag valt, wordt de berekening op de daaropvolgende werkdag uitgevoerd.

Artikel 2

Frequentie, data en uniform format van de bij artikel 50 quater, lid 2, en artikel 89, lid 5 bis, van Verordening (EU) nr. 648/2012 voorgeschreven rapportage

1.   De frequentie van de in artikel 50 quater, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012 en in, in voorkomend geval, artikel 89, lid 5 bis, derde alinea van Verordening (EU) nr. 648/2012 bedoelde rapportage is eenmaal per maand, tenzij gebruikt wordt gemaakt van de in artikel 3, lid 1, van de onderhavige verordening geboden keuzemogelijkheid, in welk geval de frequentie hetzij eenmaal per week hetzij eenmaal per dag is.

2.   Wanneer de frequentie van de rapportage overeenkomstig lid 1 eenmaal per maand is, is de rapportagedag vijf dagen na de in artikel 1 vastgestelde dag van berekening of, indien mogelijk, eerder.

3.   Wanneer de in lid 1 bedoelde rapportagefrequentie eenmaal per dag of eenmaal per week is, is de rapportagedatum de dag na de dag van berekening.

4.   Wanneer de rapportagedatum op een feestdag, op een zaterdag of op een zondag valt, is de rapportagedatum de daaropvolgende werkdag.

5.   De CTP's maken voor de rapportage van de in lid 1 bedoelde informatie gebruik van de template in bijlage I (Informatie over het hypothetische kapitaal), die moet worden ingevuld volgens de instructies van bijlage II (Instructies voor de rapportage van informatie over het hypothetische kapitaal).

Artikel 3

Voorwaarden voor een verhoging van de frequentie van de berekening en rapportage overeenkomstig artikel 50 bis, lid 3, en artikel 50 quater, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012

1.   De bevoegde autoriteiten van een instelling die als clearinglid optreedt, kunnen verlangen dat een CTP waarin die instelling als clearinglid optreedt, de in artikel 1, lid 1, bedoelde berekening en de in artikel 2, lid 1, bedoelde rapportage hetzij elke dag hetzij elke week verricht wanneer een van de volgende situaties van toepassing is:

a)

na de wanbetaling van een clearinglid moet een CTP gebruikmaken van een deel van de voorgefinancierde financiële middelen die zij overeenkomstig artikel 43 van Verordening (EU) nr. 648/2012 in de risicowaterval heeft bijgedragen;

b)

na de wanbetaling van een clearinglid moet een CTP gebruikmaken van de bijdragen aan het wanbetalingsfonds van de niet in gebreke blijvende clearingleden overeenkomstig artikel 42 van Verordening (EU) nr. 648/2012.

2.   De bevoegde autoriteiten baseren de keuze tussen de dagelijkse en de wekelijkse frequentie waarin lid 1 voorziet, op de omvang van de feitelijke of verwachte uitputting van de voorgefinancierde financiële middelen.

3.   Wanneer de bevoegde autoriteiten op grond van lid 1, onder a), van een CTP een hogere berekenings- en rapportagefrequentie verlangen, geldt deze hogere frequentie totdat de voorgefinancierde financiële middelen die de CTP in de risicowaterval heeft bijgedragen, weer het niveau hebben bereikt dat in artikel 35 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 153/2013 van de Commissie (4) is vastgesteld.

4.   Wanneer de bevoegde autoriteiten op grond van lid 1, onder b), van een CTP een hogere berekenings- en rapportagefrequentie verlangen, geldt deze hogere frequentie totdat de bijdragen aan het wanbetalingsfonds van de niet in gebreke blijvende CTP-leden weer het niveau hebben bereikt dat in artikel 42 van Verordening (EU) nr. 648/2012 is vastgesteld.

Artikel 4

Overgangsbepaling

In afwijking van artikel 2, lid 2, rapporteren de CTP's in de periode vanaf de datum van toepassing van deze verordening tot en met 31 december 2014 de in dat lid bedoelde informatie vijftien dagen na de referentiedag of, indien mogelijk, eerder.

Artikel 5

Inwerkingtreding en toepassingsdatum

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is met ingang van 2 juni 2014 van toepassing, met uitzondering van artikel 1, lid 3, artikel 2, lid 3, en artikel 3, die met ingang van 1 januari 2015 van toepassing zijn.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 mei 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).

(4)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 153/2013 van de Commissie van 19 december 2012 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen inzake vereisten voor centrale tegenpartijen (PB L 52 van 23.2.2013, blz. 41).


BIJLAGE I

Informatie over hypothetisch kapitaal

ID

Rubriek

Verwijzing naar de wetgeving

Bedrag

10

Centrale tegenpartij

 

20

Identificatie wanbetalingsfonds

Artikel 50 quater, lid 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012

 

30

Berekeningsdatum

Artikel 1, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 484/2014 van de Commissie

 

40

Hypothetisch kapitaal (KCCP)

Artikel 50 quater, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 648/2012

 

50

Som van de voorgefinancierde bijdragen (DFCM)

Artikel 50 quater, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 648/2012

 

60

Bedrag van de voorgefinancierde financiële middelen dat zij gehouden is te gebruiken alvorens gebruik te maken van de bijdragen aan het wanbetalingsfonds van de overige clearingleden (DFCCP)

Artikel 50 quater, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 648/2012

 

70

Totaal aantal clearingleden (N)

Artikel 50 quater, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 648/2012

 

80

Concentratiefactor (β)

Artikel 50 quater, lid 1, onder e), van Verordening (EU) nr. 648/2012

 

90

Totaal bedrag initiële marge

Artikel 89, lid 5 bis, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 648/2012

 


BIJLAGE II

INSTRUCTIES VOOR DE RAPPORTAGE VAN INFORMATIE OVER HET HYPOTHETISCHE KAPITAAL

1.   Deze bijlage bevat aanvullende instructies voor de tabel van bijlage I.

ALGEMENE INSTRUCTIES

2.   Frequentie

2.1.   De in de template gerapporteerde informatie moet worden ingediend in de in artikel 1 van deze verordening vastgestelde frequentie.

3.   Inleverdata

3.1.   De inleverdata zijn vermeld in artikel 2.

INSTRUCTIES IN VERBAND MET DE TEMPLATE

4.   Gebruik van tekens

4.1.   Alle bedragen moeten worden gerapporteerd als positieve waarden.

4.2.   Bij de invulling van de template moeten de volgende formaten en verwijzingen naar de wetgeving in aanmerking worden genomen:

ID template

Instructies

10

Naam centrale tegenpartij (CTP)

Formaat

Tekst, willekeurig aantal letters

20

Identificatie wanbetalingsfonds

Verwijzing naar de wetgeving

Artikel 50 quater, lid 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012

Instructie

Overeenkomstig artikel 50 quater, lid 1, rapporteert een CTP met meer dan één wanbetalingsfonds de in dat artikel, eerste alinea, bedoelde informatie voor elk wanbetalingsfonds afzonderlijk.

Formaat

Tekst, willekeurig aantal letters

Berekening

Geen

30

Berekeningsdatum

Verwijzing naar de wetgeving

Artikel 1, lid 2, van deze verordening

Opmerking

Berekeningsdatum overeenkomstig artikel 1, lid 2, van deze verordening, afhankelijk van de vereiste frequentie

Formaat

JJJJ-MM-DD

Jaar in vier cijfers, streepje, maand in twee cijfers, streepje en dag in twee cijfers

Berekening

Geen

40

Hypothetisch kapitaal (KCCP)

Verwijzing naar de wetgeving

Artikel 50 quater, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 648/2012

Instructies

De rapportagevaluta wordt aangegeven in de ISO 4217-valutacode gevolgd door een spatie en het bedrag. De cijfers mogen worden afgerond met een afrondingsverschil van minder dan 1 %.

Formaat

ISO-code bedrag

Berekening

Het hypothetische kapitaal wordt berekend overeenkomstig artikel 50 bis, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012.

50

Som van de voorgefinancierde bijdragen (DFCM)

Verwijzing naar de wetgeving

Artikel 50 quater, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 648/2012

Berekening

De voorgefinancierde bijdragen worden berekend als de som van de voorgefinancierde bijdrage van een clearinglid zoals voorgeschreven in artikel 308, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Instructies

De rapportagevaluta wordt aangegeven in de ISO 4217-valutacode gevolgd door een spatie en het bedrag. De cijfers mogen worden afgerond met een afrondingsverschil van minder dan 1 %.

Formaat

ISO-code bedrag

60

Bedrag van de voorgefinancierde financiële middelen dat zij gehouden is te gebruiken alvorens gebruik te maken van de bijdragen aan het wanbetalingsfonds van de overige clearingleden (DFCCP)

Verwijzing naar de wetgeving

Artikel 50 quater, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 648/2012

Berekening

De som van de voorgefinancierde bijdragen van alle clearingleden van de CTP wordt berekend overeenkomstig artikel 308, lid 3, onder c), van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Instructies

De rapportagevaluta wordt aangegeven in de ISO 4217-valutacode gevolgd door een spatie en het bedrag. De cijfers mogen worden afgerond met een afrondingsverschil van minder dan 1 %.

Formaat

ISO-code bedrag

70

Totaal aantal clearingleden (N)

Verwijzing naar de wetgeving

Artikel 50 quater, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 648/2012

Berekening

Aantal clearingleden van de CTP

Formaat

Heel getal

80

Concentratiefactor (β)

Verwijzing naar de wetgeving

Artikel 50 quater, lid 1, onder e), van Verordening (EU) nr. 648/2012

Berekening

De concentratiefactor wordt berekend overeenkomstig artikel 50 quinquies, onder c), van Verordening (EU) nr. 648/2012.

Instructies

De rapportagevaluta wordt aangegeven in de ISO 4217-valutacode gevolgd door een spatie en het bedrag. De cijfers mogen worden afgerond met een afrondingsverschil van minder dan 1 %.

Formaat

ISO-code bedrag

90

Totaal bedrag initiële marge

Verwijzing naar de wetgeving

Artikel 89, lid 5 bis, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 648/2012

Berekening

De totale initiële marge die de CTP van haar clearingleden heeft ontvangen, wordt berekend overeenkomstig de artikelen 24 tot en met 27 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 153/2013.

Instructies

Deze informatie wordt alleen gerapporteerd indien zulks van toepassing is. De rapportagevaluta wordt aangegeven in de ISO 4217-valutacode gevolgd door een spatie en het bedrag. De cijfers mogen worden afgerond met een afrondingsverschil van minder dan 1 %.

Formaat

ISO-code bedrag


13.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/65


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 485/2014 VAN DE COMMISSIE

van 12 mei 2014

tot goedkeuring van de werkzame stof Bacillus pumilus QST 2808 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 13, lid 2, en artikel 78, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 80, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is Richtlijn 91/414/EEG (2), wat de procedure en de goedkeuringsvoorwaarden betreft, van toepassing op werkzame stoffen waarvoor overeenkomstig artikel 6, lid 3, van die richtlijn een besluit is genomen voor 14 juni 2011. Voor Bacillus pumilus QST 2808 is bij Uitvoeringsbesluit 2011/253/EU van de Commissie (3) aan de voorwaarden van artikel 80, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 voldaan.

(2)

Nederland heeft overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG op 3 december 2010 van AgraQuest Inc., tegenwoordig Bayer CropScience, een aanvraag ontvangen om de werkzame stof Bacillus pumilus QST 2808 in bijlage I bij die richtlijn op te nemen. Bij Uitvoeringsbesluit 2011/253/EU is bevestigd dat het dossier „volledig” is, dat wil zeggen dat het in beginsel geacht wordt aan de voorschriften inzake gegevens en informatie van de bijlagen II en III bij Richtlijn 91/414/EEG te voldoen.

(3)

Voor die werkzame stof zijn de uitwerking op de gezondheid van mens en dier en het milieueffect overeenkomstig artikel 6, leden 2 en 4, van Richtlijn 91/414/EEG beoordeeld voor de door de aanvrager voorgestelde toepassingen. De aangewezen lidstaat-rapporteur heeft op 8 mei 2012 een ontwerpbeoordelingsverslag ingediend.

(4)

Het ontwerpbeoordelingsverslag is door de lidstaten en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) onderzocht. De EFSA heeft haar conclusie (4) over de risicobeoordeling van de werkzame stof Bacillus pumilus QST 2808 als bestrijdingsmiddel op 26 juli 2013 aan de Commissie voorgelegd. Het ontwerpbeoordelingsverslag en de conclusie van de EFSA zijn door de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid onderzocht en op 20 maart 2014 afgerond in de vorm van het evaluatieverslag van de Commissie voor Bacillus pumilus QST 2808.

(5)

Uit de verschillende onderzoeken is gebleken dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die Bacillus pumilus QST 2808 bevatten, in het algemeen zullen voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), en artikel 5, lid 3, van Richtlijn 91/414/EEG gestelde eisen, met name voor de toepassingen waarvoor zij zijn onderzocht en die zijn opgenomen in het evaluatieverslag van de Commissie. Daarom moet Bacillus pumilus QST 2808 worden goedgekeurd.

(6)

Overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, in samenhang met artikel 6 daarvan, en in het licht van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis is het echter noodzakelijk bepaalde voorwaarden en beperkingen op te nemen. Er moet met name om verdere bevestigende informatie worden verzocht.

(7)

Er moet een redelijke termijn worden vastgesteld voordat goedkeuring wordt verleend, zodat de lidstaten en de belanghebbende partijen zich kunnen voorbereiden op de nieuwe eisen die uit de goedkeuring voortvloeien.

(8)

Onverminderd de verplichtingen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 als gevolg van de goedkeuring en rekening houdend met de specifieke situatie die is ontstaan door de overgang van Richtlijn 91/414/EEG naar Verordening (EG) nr. 1107/2009 is het volgende echter van toepassing. De lidstaten moet een periode van zes maanden na de goedkeuring worden toegestaan om de toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen die Bacillus pumilus QST 2808 bevatten, opnieuw te onderzoeken. De lidstaten moeten naargelang het geval de toelatingen wijzigen, vervangen of intrekken. In afwijking van die termijn moet een langere termijn worden vastgesteld voor de indiening en evaluatie van het volledige dossier conform bijlage III, zoals vastgesteld in Richtlijn 91/414/EEG, voor elk gewasbeschermingsmiddel en elke beoogde toepassing volgens de uniforme beginselen.

(9)

Uit de ervaring met opnemingen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van werkzame stoffen die in het kader van Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie (5) zijn onderzocht, is gebleken dat de uitlegging van de verplichtingen van houders van bestaande toelatingen wat de toegang tot gegevens betreft, problemen kan opleveren. Om verdere problemen te voorkomen, moeten de verplichtingen van de lidstaten daarom worden verduidelijkt, en met name de plicht om te verifiëren of de houder van een toelating toegang tot een dossier verschaft dat aan de vereisten van bijlage II bij die richtlijn voldoet. Deze verduidelijking legt de lidstaten of de houders van toelatingen echter ten opzichte van de tot nu toe goedgekeurde richtlijnen tot wijziging van bijlage I bij die richtlijn of de verordeningen tot goedkeuring van werkzame stoffen geen nieuwe verplichtingen op.

(10)

Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 moet de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (6) dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Goedkeuring van de werkzame stof

De in bijlage I gespecificeerde werkzame stof Bacillus pumilus QST 2808 wordt goedgekeurd onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden.

Artikel 2

Herbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen

1.   De lidstaten moeten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009, indien nodig, bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die Bacillus pumilus QST 2808 als werkzame stof bevatten, uiterlijk op 28 februari 2015 wijzigen of intrekken.

Uiterlijk op die datum verifiëren zij met name of aan de voorwaarden van bijlage I bij deze verordening is voldaan, met uitzondering van de voorwaarden in de kolom betreffende de specifieke bepalingen van die bijlage, en of de houder van de toelating in het bezit is van of toegang heeft tot een dossier dat overeenkomstig de voorwaarden van artikel 13, leden 1 tot en met 4, van Richtlijn 91/414/EEG en artikel 62 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 aan de eisen van bijlage II bij voornoemde richtlijn voldoet.

2.   In afwijking van lid 1 voeren de lidstaten op basis van een dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG en rekening houdend met de kolom over de specifieke bepalingen van bijlage I bij deze verordening, overeenkomstig de uniforme beginselen als bedoeld in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, een nieuwe beoordeling uit voor elk toegelaten gewasbeschermingsmiddel dat Bacillus pumilus QST 2808 bevat als enige werkzame stof of als een van een aantal werkzame stoffen die alle uiterlijk op 31 augustus 2014 in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 zijn opgenomen. Aan de hand van die beoordeling bepalen zij of het gewasbeschermingsmiddel voldoet aan de voorwaarden van artikel 29, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009.

Daarna zorgen de lidstaten ervoor dat:

a)

als Bacillus pumilus QST 2808 de enige werkzame stof in het product vormt, de toelating indien nodig uiterlijk op 29 februari 2016 wordt gewijzigd of ingetrokken, of

b)

als het product naast Bacillus pumilus QST 2808 nog één of meer andere werkzame stoffen bevat, de toelating indien nodig uiterlijk op 29 februari 2016 of, als dat later is, op de datum die voor een dergelijke wijziging of intrekking is vastgesteld in de rechtshandelingen waarbij die stoffen aan bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG zijn toegevoegd of zijn goedgekeurd, wordt gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 3

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 4

Inwerkingtreding en toepassingsdatum

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf 1 september 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 mei 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).

(3)  Uitvoeringsbesluit 2011/253/EU van de Commissie van 26 april 2011 houdende de principiële erkenning dat het dossier dat is ingediend voor grondig onderzoek met het oog op de eventuele opneming van metobromuron, S-abscisinezuur, Bacillus amyloliquefaciens subsp. plantarum D747, Bacillus pumilus QST 2808 en Streptomyces lydicus WYEC 108 in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad volledig is (PB L 106 van 27.4.2011, blz. 13).

(4)  EFSA Journal (2013) 11(8):3346. Online beschikbaar op: www.efsa.europa.eu

(5)  Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie van 11 december 1992 houdende bepalingen voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 366 van 15.12.1992, blz. 10).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).


BIJLAGE I

Benaming,

Identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

Bacillus pumilus QST 2808

USDA Agricultural Research Service (NRRL) Patent culture collection in Peoria, Illinois, Verenigde Staten, referentienummer B-30087

Niet van toepassing

≥ 1 × 1012 CFU/kg

1 september 2014

31 augustus 2024

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over Bacillus pumilus QST 2808, met name met de aanhangsels I en II, dat op 20 maart 2014 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van de toedieners en werknemers, gelet op het feit dat Bacillus pumilus QST 2808 als een potentieel sensibiliserende stof moet worden beschouwd.

De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.

De aanvrager moet bevestigende informatie indienen wat betreft:

a)

de identificatie van de door Bacillus pumilus QST 2808 geproduceerde aminosuiker;

b)

analysegegevens betreffende het aminosuikergehalte in de productiepartijen.

De kennisgever moet die informatie uiterlijk op 31 augustus 2016 bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA indienen.


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


BIJLAGE II

In deel B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt de volgende vermelding toegevoegd:

Nummer

Benaming,

Identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

„75

Bacillus pumilus QST 2808

USDA Agricultural Research Service (NRRL) Patent culture collection in Peoria, Illinois, Verenigde Staten, referentienummer B-30087

Niet van toepassing

≥ 1 × 1012 CFU/kg

1 september 2014

31 augustus 2024

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over Bacillus pumilus QST 2808, en met name met de aanhangsels I en II, dat op 20 maart 2014 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van de toedieners en werknemers, gelet op het feit dat Bacillus pumilus QST 2808 als een potentieel sensibiliserende stof moet worden beschouwd.

De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.

De aanvrager moet bevestigende informatie indienen wat betreft:

a)

de identificatie van de door Bacillus pumilus QST 2808 geproduceerde aminosuiker;

b)

analysegegevens betreffende het aminosuikergehalte in de productiepartijen.

De kennisgever moet die informatie uiterlijk op 31 augustus 2016 bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA indienen.


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.”


13.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/70


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 486/2014 VAN DE COMMISSIE

van 12 mei 2014

tot intrekking van de goedkeuring van de werkzame stof fenbutatinoxide, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 21, lid 3, tweede alternatief, en artikel 78, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2011/30/EU van de Commissie (2) heeft fenbutatinoxide als werkzame stof opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (3) op voorwaarde dat de betrokken lidstaten ervoor zorgen dat de aanvrager op wiens verzoek fenbutatinoxide is opgenomen uiterlijk op 31 mei 2013 nadere bevestigende informatie over de mogelijke genotoxische werking en ecotoxicologische relevantie van de onzuiverheid SD 31723 en van de spectra, stabiliteit van de opslag en analysemethoden bij de formulering verstrekt.

(2)

De in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG opgenomen werkzame stoffen worden geacht te zijn goedgekeurd krachtens Verordening (EG) nr. 1107/2009 en zijn opgenomen in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (4).

(3)

De aanvrager op wiens verzoek fenbutatinoxide is goedgekeurd heeft geen nadere bevestigende informatie verstrekt voor de vermelde uiterste datum van 31 mei 2013. Bij brief van 27 juni 2013 had hij de Commissie reeds kennis gegeven van haar voornemen om dergelijke informatie niet te verstrekken.

(4)

Het is derhalve passend om de goedkeuring van fenbutatinoxide in te trekken.

(5)

Richtlijn 2011/30/EU moet daarom worden ingetrokken.

(6)

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De lidstaten moet voldoende tijd worden gegund om de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die fenbutatinoxide bevatten, in te trekken.

(8)

Als de lidstaten overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 een respijtperiode toekennen voor gewasbeschermingsmiddelen die fenbutatinoxide bevatten, moet deze periode uiterlijk achttien maanden na de inwerkingtreding van deze verordening aflopen.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Intrekking van de goedkeuring

De goedkeuring van de werkzame stof fenbutatinoxide wordt ingetrokken.

Artikel 2

Intrekking van Richtlijn 2011/30/EU

Richtlijn 2011/30/EU wordt ingetrokken.

Artikel 3

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

In deel B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011, rij 331, wordt fenbutatinoxide geschrapt.

Artikel 4

Overgangsmaatregelen

De lidstaten trekken alle toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen die de werkzame stof fenbutatinoxide bevatten op 2 december 2014 in.

Artikel 5

Respijt periode

Een door de lidstaten overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 toegekende respijtperiode moet zo kort mogelijk zijn en uiterlijk op 2 december 2015 aflopen.

Artikel 6

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 mei 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2011/30/EU van de Commissie van 7 maart 2011 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad om fenbutatinoxide als werkzame stof op te nemen en tot wijziging van Besluit 2008/934/EG van de Commissie (PB L 61 van 8.3.2011, blz. 14).

(3)  Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).


13.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/72


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 487/2014 VAN DE COMMISSIE

van 12 mei 2014

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur voor de werkzame stoffen Bacillus subtilis (Cohn 1872) stam QST 713, identiek met stam AQ 713, clodinafop, metrafenon, pirimicarb, rimsulfuron, spinosad, thiamethoxam, tolclofos-methyl en triticonazool

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 17, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (2) zijn de werkzame stoffen opgenomen die geacht worden te zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009.

(2)

De goedkeuringen voor de werkzame stoffen Bacillus subtilis (Cohn 1872) stam QST 713, identiek met stam AQ 713, clodinafop, metrafenon, pirimicarb, rimsulfuron, spinosad, thiamethoxam, tolclofos-methyl en triticonazool lopen af op 31 januari 2017. Er zijn aanvragen ingediend voor de verlenging van de goedkeuring van deze werkzame stoffen. Aangezien de voorschriften van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie (3) van toepassing zijn op deze werkzame stoffen, moet de aanvragers voldoende tijd worden geboden om de verlengingsprocedure overeenkomstig die verordening af te ronden. Daardoor zal de goedkeuring van die werkzame stoffen waarschijnlijk verstrijken voordat een besluit over de verlenging ervan is genomen. Daarom moet de geldigheidsduur ervan worden verlengd.

(3)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

Gezien het doel van artikel 17, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 zal de Commissie in gevallen waarin geen aanvullend dossier overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 wordt ingediend uiterlijk 30 maanden vóór de respectieve vervaldatum, als vastgesteld in de bijlage bij deze verordening, de vervaldatum vaststellen op dezelfde datum als vóór deze verordening of op de vroegste datum daarna.

(5)

Gezien het doel van artikel 17, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 betreffende gevallen waarin de Commissie bij verordening bepaalt dat de goedkeuring van een in de bijlage bij deze verordening genoemde werkzame stof niet wordt verlengd omdat niet aan de criteria voor goedkeuring wordt voldaan, zal de Commissie de vervaldatum vaststellen op dezelfde datum als vóór deze verordening of, indien dat later is, op de datum van inwerkingtreding van de verordening waarbij wordt bepaald dat de goedkeuring van de werkzame stof niet wordt verlengd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 mei 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie van 18 september 2012 tot vaststelling van de nodige bepalingen voor de uitvoering van de verlengingsprocedure voor werkzame stoffen, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 252 van 19.9.2012, blz. 26).


BIJLAGE

Deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 123, clodinafop, wordt de datum „31 januari 2017” vervangen door „30 april 2018”.

2)

In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 124, pirimicarb, wordt de datum „31 januari 2017” vervangen door „30 april 2018”.

3)

In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 125, rimsulfuron, wordt de datum „31 januari 2017” vervangen door „30 april 2018”.

4)

In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 126, tolclofos-methyl, wordt de datum „31 januari 2017” vervangen door „30 april 2018”.

5)

In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 127, triticonazool, wordt de datum „31 januari 2017” vervangen door „30 april 2018”.

6)

In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 137, metrafenon, wordt de datum „31 januari 2017” vervangen door „30 april 2018”.

7)

In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 138, Bacillus subtilis (Cohn 1872) stam QST 713, identiek met stam AQ 713, wordt de datum „31 januari 2017” vervangen door „30 april 2018”.

8)

In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 139, spinosad, wordt de datum „31 januari 2017” vervangen door „30 april 2018”.

9)

In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 140, thiamethoxam, wordt de datum „31 januari 2017” vervangen door „30 april 2018”.


13.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/75


VERORDENING (EU) Nr. 488/2014 VAN DE COMMISSIE

van 12 mei 2014

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1881/2006 wat de maximumgehalten voor cadmium in levensmiddelen betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EEG) nr. 315/93 van de Raad van 8 februari 1993 tot vaststelling van communautaire procedures inzake verontreinigingen in levensmiddelen (1), en met name artikel 2, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie (2) zijn maximumgehalten vastgesteld voor cadmium in bepaalde levensmiddelen.

(2)

Het Wetenschappelijk Panel voor contaminanten in de voedselketen (CONTAM-panel) van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft op 30 januari 2009 een wetenschappelijk advies over cadmium in levensmiddelen uitgebracht (3). In dat advies heeft de EFSA voor cadmium een toelaatbare wekelijkse inname (TWI) van 2,5 μg/kg lichaamsgewicht vastgesteld. In haar „Statement on tolerable weekly intake for cadmium” (4) heeft de EFSA rekening gehouden met de recente risicobeoordeling door het Gezamenlijk Comité van deskundigen voor levensmiddelenadditieven van de FAO/WHO (JECFA) (5), en de TWI van 2,5 μg/kg lichaamsgewicht bevestigd.

(3)

In zijn wetenschappelijk advies over cadmium in levensmiddelen heeft het CONTAM-panel geconcludeerd dat de gemiddelde blootstelling aan cadmium via voedingsmiddelen in Europese landen de TWI van 2,5 μg/kg lichaamsgewicht benadert of nipt overschrijdt. Bij bepaalde bevolkingsgroepen kan de gemiddelde inname tot twee keer zo groot zijn als de TWI. Daarnaast heeft het CONTAM-panel geconcludeerd dat de blootstelling aan cadmium op het niveau van de bevolking moet worden verlaagd, ook al zijn negatieve effecten op de nierfunctie bij een blootstelling op dit niveau onwaarschijnlijk.

(4)

Granen en graanproducten, groenten, noten en peulvruchten, zetmeelhoudende knollen of aardappelen en vlees en vleesproducten zijn volgens het wetenschappelijk advies over cadmium in levensmiddelen van het CONTAM-panel de groepen levensmiddelen die een groot aandeel hebben in de blootstelling aan cadmium via de voeding, voornamelijk vanwege de hoge mate van consumptie. De hoogste concentraties aan cadmium werden vastgesteld in de levensmiddelenproducten zeewier, vis en schaal- en schelpdieren, chocolade en levensmiddelen voor bijzondere voeding alsook fungi, oliehoudende zaden en eetbare slachtafvallen.

(5)

In een verfijnde blootstellingsbeoordeling die door de EFSA in haar wetenschappelijk verslag over „Cadmium dietary exposure in the European population” (6) is uitgevoerd, met gebruikmaking van de nieuwe uitgebreide levensmiddelenconsumptiedatabank die bijgewerkte informatie bevat met betrekking tot voedingsconsumptiecijfers van de verschillende lidstaten en voor verschillende leeftijdsgroepen van de bevolking, wordt meer gedetailleerde informatie gegeven over de levensmiddelenproducten die bijdragen aan de blootstelling per leeftijdsgroep. Voor volwassenen hebben zetmeelhoudende wortelen en knollen, graan en graanproducten en groenten en groenteproducten een groot aandeel in blootstelling. Voor kinderen en adolescenten hebben zetmeelhoudende wortelen en knollen, granen en graanproducten en suiker en suikergoed een belangrijk aandeel in blootstelling, en voor zuigelingen en peuters hebben zetmeelhoudende wortelen en knollen, granen en graanproducten, groenten en groenteproducten, melk en zuivelproducten en levensmiddelen voor zuigelingen en peuters het grootste aandeel. De verfijnde blootstellingsbeoordeling toont aan dat de totale blootstelling niet alleen het resultaat is van een kleine groep levensmiddelenproducten die voor een groot deel bijdragen, maar dat ook een aantal andere groepen levensmiddelen hier een rol in speelt.

(6)

Voor cadmium zijn maximumgehalten vastgesteld voor een verscheidenheid aan levensmiddelen, waaronder granen, groenten, vlees, vis, schaal- en schelpdieren, slachtafvallen en voedingssupplementen. Voor sommige levensmiddelen die een belangrijk aandeel hebben in de blootstelling voor bepaalde bevolkingsgroepen (chocolade en cacaoproducten, voedingsmiddelen voor zuigelingen en peuters) zijn nog geen maximumgehalten vastgesteld. Er moeten derhalve maximumgehalten voor cadmium worden vastgesteld voor die voedingsmiddelen.

(7)

Maximumgehalten voor verontreinigingen zijn vastgesteld volgens het alara-principe („as low as reasonably achievable”, zo laag als redelijkerwijs haalbaar is), zowel voor producten waarvoor al een maximumgehalte voor cadmium bestaat (zoals groenten, vlees, vis, schaal- en schelpdieren, slachtafvallen en voedingssupplementen) als voor producten waarvoor nu maximumgehalten worden vastgesteld (zoals chocola en chocolaproducten) met gebruik van gegevens over het vóórkomen en voedingsconsumptiepatronen van de burgers van de Europese Unie.

(8)

Chocolade en cacaopoeder dat aan de eindverbruiker wordt verkocht, kunnen een hoog gehalte cadmium bevatten en zijn een belangrijke bron voor menselijke blootstelling. Die producten worden veelvuldig geconsumeerd door kinderen, bijvoorbeeld chocola, rechtstreeks, of als gesuikerde cacaopoeders die in cacaodranken worden gebruikt. Bij het vaststellen van maximumgehalten voor cadmium moet rekening worden gehouden met gegevens van het vóórkomen van verschillende typen chocolade en van cacaopoeders zoals die worden verkocht aan de eindverbruiker. Aangezien cadmiumgehalten in cacaoproducten in verband staan met het cacaogehalte van die producten, is het passend om verschillende maximumgehalten voor cadmium vast te stellen voor producten die verschillende percentages aan cacao bevatten. Op die manier moeten chocoladesoorten met een hoger percentage cacao ook kunnen voldoen aan de maximumgehalten.

(9)

In sommige gebieden in landen waar cacao wordt geproduceerd, kan het cadmiumgehalte in de grond van nature hoog zijn. Er moet derhalve rekening worden gehouden met gegevens van vóórkomen van cacao- en chocoladeproducten uit landen met hoge cadmiumgehalten in de bodem bij het vaststellen van maximumgehalten voor cadmium.

(10)

Volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding dragen aanzienlijk bij aan de blootstelling aan cadmium bij zuigelingen in peuters. Volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding vervaardigd uit soja-eiwitisolaten of mengsels daarvan met koemelkeiwit kunnen een hoger cadmiumgehalte hebben dan melkproducten, aangezien sojabonen van nature cadmium opnemen uit de bodem. Zuigelingenvoeding vervaardigd uit soja is een belangrijk alternatief voor zuigelingen met lactose-intolerantie. Een voldoende marktvoorziening moet daarom worden gegarandeerd. Daarom moeten hogere maximumgehalten voor sojaproducten worden vastgesteld.

(11)

Bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en andere babyvoeding voor zuigelingen en peuters zijn een belangrijke bron van blootstelling aan cadmium voor zuigelingen en peuters. Daarom moet een speciaal maximumgehalte voor cadmium worden vastgesteld voor bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en andere babyvoeding.

(12)

Verminderde blootstelling van een zeer kwetsbare consumentengroep kan worden bereikt door een maximumgehalte voor bepaalde categorieën voedingsmiddelen voor bijzondere voeding (zoals zuigelingenvoeding voor medisch gebruik) vast te stellen. Bij gebrek aan gegevens om een dergelijk maximumgehalte te onderbouwen moeten echter gegevens over het vóórkomen worden verzameld, met het oog op het mogelijke vaststellen van een specifiek maximumgehalte in de toekomst.

(13)

Voor bepaalde groenten (schorseneren, pastinaken, bleekselderij, mierikswortel) is het moeilijk aan de maximumgehalten te voldoen, en gegevens van het vóórkomen die door de lidstaten zijn geleverd, tonen aan dat de natuurlijke achtergrondconcentraties hoger zijn en vergelijkbaar zijn met die van knolselderij. Aangezien de consumptie van deze producten laag is en de effecten op de blootstelling bij mensen verwaarloosbaar is, moeten de maximumgehalten voor cadmium voor pastinaken, schorseneren, bleekselderij en mierikswortel worden verhoogd naar dat voor knolselderij.

(14)

Het algemene maximumgehalte voor vis van 0,05 mg/kg geldt momenteel niet voor bepaalde soorten vis. Voor de vissoorten bonito (Sarda sarda), tweebandenbrasem (Diplodus vulgaris), paling (Anguilla anguilla), diklipharder (Mugil labrosus labrosus), horsmakreel (Trachurus spp.), haanvis (Luvarus imperialis), sardinops (Sardinops spp.) en Franse tong (Dicologoglossa cuneata) tonen nieuwe gegevens over het vóórkomen aan dat dit niet langer noodzakelijk is en dat aan het algemene maximumgehalte kan worden voldaan door goede visserijpraktijken te volgen. Voor die vissoorten zijn specifieke maximumgehalten dus niet langer noodzakelijk.

(15)

Voor kogeltonijn (Auxis spp.), ansjovis (Engraulis spp.) en zwaardvis (Xiphias gladius) tonen nieuwe gegevens over het vóórkomen aan dat door een goede visserijpraktijk te volgen, aan een lager maximumgehalte kan worden voldaan. De maximumgehalten voor die vissoorten moeten daarom worden aangepast.

(16)

Voor sardines (Sardina pilchardus) en bichique (Sicyopterus lagocephalus) tonen nieuwe gegevens over het vóórkomen aan dat het moeilijk is aan de bestaande maximumgehalten te voldoen, aangezien de natuurlijke achtergrondconcentraties hoger kunnen zijn. Voor beide vissoorten is de consumptie laag en van verwaarloosbare invloed op de menselijke blootstelling. Voor die twee vissoorten moeten daarom hogere maximumgehalten worden vastgesteld om de marktvoorziening te garanderen.

(17)

Verordening (EG) nr. 1881/2006 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(18)

De lidstaten en de exploitanten van levensmiddelenbedrijven moet de nodige tijd worden gegeven om zich aan de nieuwe maximumgehalten voor cacaoproducten en voedingsmiddelen voor zuigelingen en peuters die bij deze verordening zijn vastgesteld aan te passen. De toepassing van de maximumgehalten voor die producten moet daarom worden uitgesteld.

(19)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

1.   De maximumgehalten voor cadmium die zijn vastgesteld in de punten 3.2.19 en 3.2.20 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1881/2006, zoals gewijzigd bij deze verordening, zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2015. Levensmiddelen die niet aan deze maximumgehalten voldoen maar die voor 1 januari 2015 wettelijk in de handel zijn gebracht, mogen na die datum in de handel blijven tot aan hun datum van minimale houdbaarheid of uiterste gebruiksdatum.

2.   De maximumgehalten voor cadmium die zijn vastgesteld in punt 3.2.7 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1881/2006, zoals gewijzigd bij deze verordening, is van toepassing met ingang van 1 januari 2019. Levensmiddelen die niet aan deze maximumgehalten voldoen maar die voor 1 januari 2019 wettelijk in de handel zijn gebracht, mogen na die datum in de handel blijven tot aan hun datum van minimale houdbaarheid of uiterste gebruiksdatum.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 mei 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 37 van 13.2.1993, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (PB L 364 van 20.12.2006, blz. 5).

(3)  Scientific Opinion of the Panel on Contaminants in the Food Chain on a request from the European Commission on cadmium in food. EFSA Journal (2009) 980, blz. 1-139.

(4)  EFSA-panel voor contaminanten in de voedselketen (CONTAM); Scientific Opinion on tolerable weekly intake for cadmium. EFSA Journal 2011; 9(2):1975. [19 blz.] doi:10.2903/j.efsa.2011.1975. Online beschikbaar op www.efsa.europa.eu/efsajournal

(5)  WHO Food Additives Series 64, 73e bijeenkomst van het Gezamenlijk Comité van deskundigen voor levensmiddelenadditieven van de FAO/WHO (JECFA), Wereldgezondheidsorganisatie, Genève, 2011.

(6)  Europese Autoriteit voor voedselveiligheid: Cadmium dietary exposure in the European population. EFSA Journal 2012; 10(1):2551. [37 blz.] doi: 10.2903/j.efsa.2012.2551./j.efsa.2012.2945. Online beschikbaar op: www.efsa.europa.eu/efsajournal


BIJLAGE

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Onderafdeling 3.2. (Cadmium) wordt vervangen door:

„3.2

Cadmium

 

3.2.1

Groenten en fruit, met uitzondering van wortel- en knolgewassen, bladgroenten, verse kruiden, bladkoolachtigen, stengelgroenten, fungi en zeewier (27)

0,050

3.2.2

Wortel- en knolgewassen (met uitzondering van knolselderij, pastinaken, schorseneren en mierikswortel), stengelgroenten (met uitzondering van bleekselderij) (27). In het geval van aardappelen is het maximumgehalte van toepassing op geschilde aardappelen

0,10

3.2.3

Bladgroenten, verse kruiden, bladkoolachtigen, bleekselderij, knolselderij, pastinaken, schorseneren, mierikswortel en de volgende fungi (27): Agaricus bisporus (champignon), Pleurotus ostreatus (oesterzwam), Lentinula edodes (shiitake)

0,20

3.2.4

Fungi, met uitzondering van die vermeld in punt 3.2.3 (27)

1,0

3.2.5

Granen, met uitzondering van tarwe en rijst

0,10

3.2.6

Granen van tarwe, granen van rijst

Tarwezemelen en tarwekiemen voor rechtstreekse consumptie

Sojabonen

0,20

3.2.7

Specifieke cacao- en chocoladeproducten zoals hieronder vermeld (49)

 

Melkchocolade met < 30 % gehalte watervrije cacaobestanddelen

0,10 met ingang van 1 januari 2019

Chocolade met < 50 % gehalte watervrije cacaobestanddelen melkchocolade met ≥ 30 % gehalte watervrije cacaobestanddelen

0,30 met ingang van 1 januari 2019

Chocolade met ≥ 50 % gehalte watervrije bestanddelen

0,80 met ingang van 1 januari 2019

Cacaopoeder dat aan de eindverbruiker wordt verkocht of als ingrediënt in gesuikerde cacaopoeder aan de eindverbruiker wordt verkocht (huishoudcacaopoeder)

0,60 met ingang van 1 januari 2019

3.2.8

Vlees (met uitzondering van slachtafvallen) van runderen, schapen, varkens en pluimvee (6)

0,050

3.2.9

Paardenvlees, met uitzondering van slachtafvallen (6)

0,20

3.2.10

Lever van runderen, schapen, varkens, pluimvee en paarden (6)

0,50

3.2.11

Nieren van runderen, schapen, varkens, pluimvee en paarden (6)

1,0

3.2.12

Vlees van vis (24)(25), met uitzondering van de in de punten 3.2.13, 3.2.14 en 3.2.15 vermelde vissoorten

0,050

3.2.13

Vlees van de volgende vissoorten (24)(25):

makreel (Scomber spp.), tonijn (Thunnus spp.), Katsuwonus pelamis, Euthynnus spp.), bichique (Sicyopterus lagocephalus)

0,10

3.2.14

Vlees van de volgende vissoorten (24)(25):

kogeltonijn (Auxis spp.)

0,15

3.2.15

Vlees van de volgende vissoorten (24)(25):

 

ansjovis (Engraulis spp.)

 

zwaardvis (Xiphias gladius)

 

sardien (Sardina pilchardus)

0,25

3.2.16

Schaaldieren(26): vlees van aanhangsels en buik (44). In geval van krabben en krabachtige schaaldieren (Brachyura en Anomura): vlees van aanhangsels

0,50

3.2.17

Tweekleppige weekdieren (26)

1,0

3.2.18

Koppotigen (zonder ingewanden) (26)

1,0

3.2.19

Volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding (8)(29):

 

uit koemelkeiwit of eiwithydrolysaten vervaardigde zuigelingenvoeding

0,010 met ingang van 1 januari 2015

uit koemelkeiwit of eiwithydrolysaten vervaardigde vloeibare zuigelingenvoeding

0,005 met ingang van 1 januari 2015

uit soja-eiwitisolaten of mengsels daarvan met koemelkeiwit vervaardigde zuigelingenvoeding

0,020 met ingang van 1 januari 2015

uit soja-eiwitisolaten of mengsels daarvan met koemelkeiwit vervaardigde vloeibare zuigelingenvoeding

0,010 met ingang van 1 januari 2015

3.2.20

Bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters (3)(29)

0,040 met ingang van 1 januari 2015

3.2.21

Voedingssupplementen (39) met uitzondering van de in punt 3.2.22 vermelde voedingssupplementen

1,0

3.2.22

Voedingssupplementen (39) die uitsluitend of hoofdzakelijk bestaan uit gedroogd zeewier, van zeewier afgeleide producten of gedroogde tweekleppige weekdieren.

3,0”.

2)

Aan eindnoot 26 wordt de volgende zin toegevoegd: „In geval van Pecten maximus is het maximumgehalte alleen van toepassing op de adductor en gonaden.”.

3)

De volgende eindnoot wordt toegevoegd:

„(49)

Voor de specifieke cacao- en chocoladeproducten zijn de definities die zijn vastgesteld in de punten A.2, A.3 en A.4 van bijlage I bij Richtlijn 2000/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juni 2000 inzake cacao- en chocoladeproducten voor menselijke consumptie (PB L 197 van 3.8.2000, blz. 19) van toepassing.”.


13.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/80


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 489/2014 VAN DE COMMISSIE

van 12 mei 2014

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op stalen kabels van oorsprong uit onder meer de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot stalen kabels, verzonden uit onder meer de Republiek Korea en al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Republiek Korea

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 13, lid 4,

Na kennisgeving aan de lidstaten,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   GELDENDE MAATREGELEN

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1796/1999 van de Raad (2) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van stalen kabels uit onder meer de Volksrepubliek China. Deze maatregelen zijn gehandhaafd bij Verordening (EG) nr. 1601/2001 van de Raad (3) en bij Verordening (EG) nr. 1858/2005 van de Raad (4).

(2)

Na een antiontwijkingsonderzoek op grond van artikel 13 van de basisverordening heeft de Raad het antidumpingrecht op de invoer van stalen kabels uit onder meer de Volksrepubliek China bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 400/2010 (5) uitgebreid tot stalen kabels verzonden vanuit de Republiek Korea, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Republiek Korea. Bij dezelfde verordening werden bepaalde Koreaanse producenten-exporteurs van die uitgebreide maatregelen vrijgesteld.

(3)

Momenteel geldt een antidumpingrecht dat bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012 van de Raad (6) is ingesteld op de invoer van stalen kabels van oorsprong uit onder meer de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot onder meer de invoer van stalen kabels verzonden uit de Republiek Korea, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Republiek Korea, naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening, zoals gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 558/2012 van de Raad (7) („de geldende maatregelen”).

B.   PROCEDURE

1.   Inleiding van de procedure

(4)

De Commissie heeft een verzoek ontvangen om vrijstelling van de geldende maatregelen op grond van artikel 13, lid 4, van de basisverordening. Het verzoek werd ingediend door Line Metal Co. Ltd („Line Metal”), een producent in de Republiek Korea, en betreft de mogelijkheid om Line Metal vrij te stellen van de geldende maatregelen.

(5)

Na onderzoek van het door Line Metal verstrekte bewijsmateriaal, na raadpleging van de lidstaten en nadat de bedrijfstak van de Unie de kans had gehad om opmerkingen in te dienen, heeft de Commissie het nieuwe onderzoek op 28 augustus 2013 bij Verordening (EU) nr. 806/2013 van de Commissie (8) („de openingsverordening”) geopend.

(6)

Het bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012 ingestelde antidumpingrecht is bij de openingsverordening ingetrokken voor de invoer van het uit de Republiek Korea verzonden en door Line Metal geproduceerde betrokken product. Bovendien is de douaneautoriteiten in artikel 3 van de openingsverordening de opdracht gegeven passende maatregelen te nemen om deze invoer overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening te registreren.

2.   Onderzocht product

(7)

Het nieuwe onderzoek heeft betrekking op stalen kabels (inclusief gesloten kabels en exclusief roestvrijstalen kabels) met een maximale dwarsdoorsnede van meer dan 3 mm, van oorsprong uit de Volksrepubliek China of verzonden uit de Republiek Korea, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Republiek Korea („het onderzochte product”), momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7312 10 81, ex 7312 10 83, ex 7312 10 85, ex 7312 10 89 en ex 7312 10 98 (Taric-codes 7312210281213, 7312210283213, 7312210285213, 7312210289213 en 7312210298213).

3.   Onderzoekperiode

(8)

Het onderzoek had betrekking op de periode van 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013. Er werden gegevens verzameld van 2008 tot het einde van de onderzoekperiode met als doel te onderzoeken of zich een verandering in het handelspatroon had voorgedaan.

4.   Onderzoek

(9)

De Commissie heeft Line Metal en de vertegenwoordigers van de Republiek Korea formeel in kennis gesteld van de opening van het nieuwe onderzoek. De belanghebbenden werd verzocht hun standpunt kenbaar te maken; zij werden ook ingelicht over de mogelijkheid om te verzoeken te worden gehoord. De Commissie heeft evenwel geen verzoek daartoe ontvangen.

(10)

De Commissie heeft Line Metal een vragenlijst toegezonden en binnen de gestelde termijn antwoord ontvangen. De Commissie heeft alle informatie ingewonnen en gecontroleerd die zij voor het nieuwe onderzoek nodig achtte. In de gebouwen van Line Metal zijn controlebezoeken uitgevoerd.

C.   BEVINDINGEN

(11)

Het onderzoek heeft bevestigd dat Line Metal niet verbonden was met een van de Chinese exporteurs of producenten die onderworpen zijn aan de geldende antidumpingmaatregelen, en het onderzochte product niet naar de Unie uitvoerde tijdens de onderzoekperiode van het antiontwijkingsonderzoek dat tot de uitgebreide maatregelen heeft geleid, namelijk de periode van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009. Line Metal heeft het onderzochte product voor het eerst uitgevoerd na de uitbreiding van de maatregelen tot de Republiek Korea.

(12)

De be- en verwerkingsactiviteiten van Line Metal kunnen worden beschouwd als voltooiings- en assemblagewerkzaamheden in de zin van artikel 13, lid 2, van de basisverordening. Line Metal koopt in de Republiek Korea geproduceerde stalen walsdraad aan en voert ook stalen walsdraad uit de Volksrepubliek China in, die vervolgens wordt uitgerekt en ineengedraaid tot strengen en ten slotte tot kabels in de gebouwen van de onderneming in de Republiek Korea. Het afgewerkte product wordt verkocht in de Republiek Korea en uitgevoerd naar de Unie.

(13)

Tijdens de onderzoekperiode maakten grondstoffen uit China meer dan 60 % van de totale waarde van de delen van het eindproduct uit. Om die reden moest er een toets plaatsvinden van de toegevoegde waarde zoals bedoeld in artikel 13, lid 2, van de basisverordening. Bij die toets is gebleken dat de waarde die tijdens de assemblage- en voltooiingswerkzaamheden aan de uit de Volksrepubliek China ingevoerde delen wordt toegevoegd, meer dan 25 % van de fabricagekosten bedraagt. Bijgevolg is er wat de productieactiviteiten van Line Metal betreft geen sprake van ontwijking in de zin van artikel 13, lid 2, van de basisverordening.

(14)

Het onderzoek heeft bevestigd dat Line Metal het onderzochte afgewerkte product niet vanuit de Volksrepubliek China aankocht met als doel het door te verkopen of over te schepen naar de Unie, en dat de onderneming haar volledige uitvoer tijdens de onderzoekperiode kan rechtvaardigen.

(15)

Gezien de in overwegingen 11 tot en met 14 beschreven bevindingen concludeert de Commissie dat Line Metal de geldende antidumpingmaatregelen betreffende de invoer van stalen kabels van oorsprong uit onder meer de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot onder meer stalen kabels verzonden uit de Republiek Korea en al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Republiek Korea, niet ontwijkt.

(16)

De bovenstaande bevindingen zijn meegedeeld aan Line Metal en de bedrijfstak van de Unie, die de kans hebben gekregen om opmerkingen in te dienen. Die opmerkingen zijn indien nodig in aanmerking genomen.

D.   WIJZIGING VAN DE LIJST VAN ONDERNEMINGEN DIE EEN VRIJSTELLING VAN DE GELDENDE MAATREGELEN GENIETEN

(17)

Overeenkomstig de bovenstaande bevindingen moet de onderneming Line Metal worden toegevoegd aan de lijst van ondernemingen die zijn vrijgesteld van het bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012 ingestelde antidumpingrecht.

(18)

Zoals vastgesteld in artikel 1, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 400/2010, geldt de vrijstelling alleen indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur wordt overgelegd die voldoet aan de in de bijlage bij die verordening vermelde vereisten. Indien geen dergelijke factuur wordt overgelegd, blijft het ingestelde antidumpingrecht gelden.

(19)

De vrijstelling van de uitgebreide maatregelen voor de invoer van stalen kabels geproduceerd door Line Metal is gebaseerd op de bevindingen van dit nieuwe onderzoek. De vrijstelling is bijgevolg uitsluitend van toepassing op de invoer van stalen kabels verzonden uit de Republiek Korea en geproduceerd door de hierboven vermelde specifieke rechtspersoon. Ingevoerde stalen kabels die zijn geproduceerd door een onderneming die niet uitdrukkelijk met naam wordt genoemd in artikel 1, lid 4, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012, zoals gewijzigd, met inbegrip van ondernemingen die banden hebben met de uitdrukkelijk vermelde ondernemingen, komen niet in aanmerking voor de vrijstelling en zijn onderworpen aan het bij die verordening ingestelde residuele recht.

(20)

Het nieuwe onderzoek ten behoeve van een nieuwe producent moet worden beëindigd en Line Metal moet worden opgenomen in de tabel in artikel 1, lid 4, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012, zoals gewijzigd.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De tabel in artikel 1, lid 4, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012, zoals gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 558/2012, wordt vervangen door de volgende tabel:

„Land

Onderneming

Aanvullende Taric-code

Republiek Korea

Bosung Wire Rope Co., Ltd, 568,Yongdeok-ri, Hallim-myeon, Gimae-si, Gyeongsangnam-do, 621-872

A969

Chung Woo Rope Co., Ltd, 1682-4, Songjung-Dong, Gangseo-Gu, Busan

A969

CS Co., Ltd, 287-6 Soju-Dong Yangsan-City, Kyoungnam

A969

Cosmo Wire Ltd, 4-10, Koyeon-Ri, Woong Chon-Myon Ulju-Kun, Ulsan

A969

Dae Heung Industrial Co., Ltd, 185 Pyunglim — Ri, Daesan-Myun, Haman — Gun, Gyungnam

A969

DSR Wire Corp., 291, Seonpyong-Ri, Seo-Myon, Suncheon-City, Jeonnam

A969

Kiswire Ltd, 20th Fl. Jangkyo Bldg, 1, Jangkyo-Dong, Chung-Ku, Seoul

A969

Line Metal Co. Ltd, 1259 Boncho-ri, Daeji-Myeon, Changnyeong-gun, Gyeongnam

B926

Manho Rope & Wire Ltd, Dongho Bldg, 85-2 4 Street Joongang-Dong, Jong-gu, Busan

A969

Seil Wire and Cable, 47-4, Soju-Dong, Yangsan-Si, Kyungsangnamdo

A994

Shin Han Rope Co., Ltd, 715-8, Gojan-Dong, Namdong-gu, Incheon

A969

Ssang YONG Cable Mfg. Co., Ltd, 1559-4 Song-Jeong Dong, Gang-Seo Gu, Busan

A969

Young Heung Iron & Steel Co., Ltd, 71-1 Sin-Chon Dong, Changwon City, Gyungnam

A969”.

Artikel 2

De douaneautoriteiten wordt opgedragen de registratie van de invoer uit hoofde van artikel 3 van Verordening (EU) nr. 806/2013 te beëindigen. Er wordt geen antidumpingrecht geïnd op de reeds geregistreerde invoer.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 mei 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  Verordening (EG) nr. 1796/1999 van de Raad van 12 augustus 1999 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van stalen kabels uit de Volksrepubliek China, Hongarije, India, Mexico, Polen, Zuid-Afrika en Oekraïne, tot definitieve inning van het op deze invoer ingestelde voorlopige antidumpingrecht en tot beëindiging van de antidumpingprocedure in verband met deze invoer uit de Republiek Korea (PB L 217 van 17.8.1999, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 1601/2001 van de Raad van 2 augustus 2001 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op de invoer van bepaalde soorten ijzeren of stalen kabels uit de Republiek Tsjechië, Rusland, Thailand en Turkije (PB L 211 van 4.8.2001, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 1858/2005 van de Raad van 8 november 2005 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van stalen kabels uit de Volksrepubliek China, India, Zuid-Afrika en Oekraïne naar aanleiding van een herzieningsonderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 384/96 (PB L 299 van 16.11.2005, blz. 1).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 400/2010 van de Raad van 26 april 2010 tot uitbreiding van het bij Verordening (EG) nr. 1858/2005 ingestelde definitieve antidumpingrecht op stalen kabels van oorsprong uit onder meer de Volksrepubliek China tot stalen kabels verzonden vanuit de Republiek Korea, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Republiek Korea, en tot beëindiging van het onderzoek betreffende de invoer van stalen kabels verzonden vanuit Maleisië (PB L 117 van 11.5.2010, blz. 1).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012 van de Raad van 27 januari 2012 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op stalen kabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Oekraïne, zoals uitgebreid tot stalen kabels verzonden uit Marokko, Moldavië en de Republiek Korea, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit deze landen, na een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 en tot beëindiging van de procedure van het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen betreffende de invoer van stalen kabels uit Zuid-Afrika overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 (PB L 36 van 9.2.2012, blz. 1).

(7)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 558/2012 van de Raad van 26 juni 2012 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op stalen kabels van oorsprong uit onder meer de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot stalen kabels, verzonden uit onder meer de Republiek Korea en al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Republiek Korea (PB L 168 van 28.6.2012, blz. 3).

(8)  Verordening (EU) nr. 806/2013 van de Commissie van 26 augustus 2013 tot opening van een nieuw onderzoek in verband met Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op stalen kabels van oorsprong uit onder meer de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot stalen kabels verzonden uit onder meer de Republiek Korea, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Republiek Korea, teneinde de mogelijkheid vast te stellen om een Koreaanse exporteur vrijstelling te verlenen van die maatregelen, het geldende antidumpingrecht ten aanzien van die exporteur in te trekken en de van deze exporteur afkomstige invoer te registreren (PB L 228 van 27.8.2013, blz. 1).


13.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/84


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 490/2014 VAN DE COMMISSIE

van 12 mei 2014

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 mei 2014.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

48,3

MK

88,4

TN

49,2

TR

65,0

ZZ

62,7

0707 00 05

MK

59,9

TR

124,2

ZZ

92,1

0709 93 10

TR

108,9

ZZ

108,9

0805 10 20

EG

44,3

IL

74,6

MA

45,2

TN

68,6

TR

51,4

ZZ

56,8

0805 50 10

TR

96,6

ZZ

96,6

0808 10 80

AR

131,2

BR

101,5

CL

101,7

CN

98,4

MK

27,7

NZ

140,1

US

191,6

ZA

101,4

ZZ

111,7


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

13.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/86


BESLUIT VAN DE RAAD

van 6 mei 2014

betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in het Gemengd Comité opgericht bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972 inzake de aanpassing van Protocol 3 bij de overeenkomst (definitie van het begrip „producten van oorsprong” en de methoden van administratieve samenwerking), ingevolge de toetreding van Kroatië tot de Europese Unie

(2014/266/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het begrip „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking zijn vervat in de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat, ondertekend te Brussel op 22 juli 1972 (1) („de overeenkomst”).

(2)

Vanaf de toetreding van Kroatië tot de Europese Unie op 1 juli 2013 valt de handel tussen Kroatië en de Zwitserse Bondsstaat („Zwitserland”) onder de overeenkomst en de tussen Kroatië en Zwitserland gesloten handelsovereenkomsten zijn niet meer van toepassing vanaf die datum.

(3)

Teneinde te verzekeren dat de overeenkomst goed werkt en met als doel om het werk van marktdeelnemers en douanediensten te vergemakkelijken, moet Protocol 3 derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

Overeenkomstig artikel 39 van Protocol 3 kunnen de bepalingen van dat protocol bij besluit van het Gemengd Comité worden gewijzigd.

(5)

Het standpunt van de Unie in het Gemengd Comité EU-Zwitserland moet derhalve worden gebaseerd op het hieraan gehechte ontwerpbesluit,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het namens de Unie in te nemen standpunt in het Gemengd Comité EU-Zwitserland inzake een wijziging van Protocol 3 bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972 is gebaseerd op het bij dit besluit gevoegde ontwerpbesluit van het Gemengd Comité.

Artikel 2

Het besluit van het Gemengd Comité wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 6 mei 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

G. STOURNARAS


(1)  PB L 300 van 31.12.1972, blz. 189.


ONTWERP

BESLUIT Nr. …/2014 VAN HET GEMENGD COMITÉ EU-ZWITSERLAND

van … 2014

tot wijziging van Protocol nr. 3 betreffende de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en de methoden van administratieve samenwerking bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat

HET GEMENGD COMITÉ,

Gezien de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat, ondertekend te Brussel op 22 juli 1972, hierna „de overeenkomst” genoemd, en met name artikel 11,

Gezien Protocol nr. 3 bij de overeenkomst, betreffende de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking, hierna „Protocol nr. 3” genoemd, en met name artikel 39,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Republiek Kroatië, hierna „Kroatië” genoemd, is op 1 juli 2013 tot de Europese Unie toegetreden.

(2)

Vanaf de toetreding van Kroatië wordt de handel tussen Kroatië en de Zwitserse Bondsstaat („Zwitserland”) geregeld door de overeenkomst, en de tussen Kroatië en Zwitserland gesloten handelsovereenkomsten zijn vanaf die datum niet meer van toepassing.

(3)

Vanaf de toetreding van Kroatië moeten goederen van oorsprong uit Kroatië die in het kader van de overeenkomst in Zwitserland worden ingevoerd, als van oorsprong uit de Unie worden behandeld.

(4)

Met ingang van 1 juli 2013 moet de overeenkomst, zoals gewijzigd bij deze handeling, bijgevolg van toepassing zijn op de handel tussen Kroatië en Zwitserland.

(5)

Teneinde het overgangsproces vlot te laten verlopen en rechtszekerheid te garanderen, moeten in Protocol nr. 3 bij de overeenkomst een aantal technische wijzigingen worden aangebracht en overgangsmaatregelen worden opgenomen.

(6)

Bijlage IV, punt 5, van de Toetredingsakte van 2012 bevat vergelijkbare overgangsmaatregelen.

(7)

Protocol nr. 3 moet bijgevolg van toepassing zijn met ingang van 1 juli 2013, behoudens de volgende overgangsbepalingen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

AFDELING I

TECHNISCHE WIJZIGINGEN VAN DE TEKST VAN HET PROTOCOL

Artikel 1

Oorsprongsregels

Protocol nr. 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

bijlage IVa wordt vervangen door de tekst van bijlage I bij dit besluit;

b)

bijlage IVb wordt vervangen door de tekst in bijlage II bij dit besluit.

AFDELING II

OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 2

Bewijs van oorsprong en administratieve samenwerking

1.   Bewijzen van oorsprong die op de juiste wijze door Kroatië of Zwitserland zijn afgegeven of zijn afgegeven in het kader van een preferentiële overeenkomst die deze landen onderling toepassen, worden in de betrokken landen aanvaard, mits:

a)

de aanvaarding van het bewijs van oorsprong betekent dat een preferentieel tarief wordt gehanteerd overeenkomstig de in de overeenkomst opgenomen preferentiële tariefmaatregelen;

b)

het bewijs van oorsprong en de vervoersdocumenten uiterlijk op de dag voor de toetreding zijn afgegeven of opgesteld; en

c)

het bewijs van oorsprong binnen vier maanden na de datum van toetreding wordt ingediend.

Indien goederen vóór de datum van toetreding in Kroatië of Zwitserland ten invoer zijn aangegeven op grond van een op dat tijdstip tussen Kroatië en Zwitserland geldende preferentiële overeenkomst, kunnen op grond van die overeenkomst nadien afgegeven bewijzen van oorsprong eveneens worden aanvaard, op voorwaarde dat zij binnen vier maanden na de datum van toetreding aan de douaneautoriteiten worden overgelegd.

2.   Kroatië mag vergunningen waarmee de status van „toegelaten exporteur” is verleend in het kader van een preferentiële overeenkomst die Kroatië en Zwitserland vóór de datum van toetreding onderling toepasten, blijven gebruiken, mits:

a)

een dergelijke bepaling is ook opgenomen in de tussen Zwitserland en de EG vóór de toetreding gesloten overeenkomst; en

b)

de toegelaten exporteurs passen de oorsprongsregels van die overeenkomst toe.

Deze vergunningen moeten uiterlijk één jaar na de datum van toetreding worden vervangen door nieuwe vergunningen die onder de voorwaarden van de overeenkomst zijn afgegeven.

3.   Verzoeken om controle achteraf van bewijzen van oorsprong die zijn afgegeven op grond van de preferentiële overeenkomst als bedoeld in de leden 1 en 2, worden gedurende een periode van drie jaar na de afgifte van het betrokken bewijs van oorsprong aanvaard door de bevoegde douaneautoriteiten van Zwitserland of Kroatië, en kunnen door die autoriteiten nog worden ingediend gedurende een periode van drie jaar na aanvaarding van het bewijs van oorsprong dat aan die autoriteiten ter staving van een aangifte ten invoer is voorgelegd.

Artikel 3

Goederen in doorvoer

1.   De bepalingen van de overeenkomst kunnen worden toegepast op goederen die van Kroatië naar Zwitserland of van Zwitserland naar Kroatië worden uitgevoerd, indien die goederen voldoen aan de bepalingen van Protocol nr. 3 en op de datum van de toetreding ofwel in doorvoer zijn of in tijdelijke opslag zijn in een douaneentrepot of in een vrije zone in Kroatië of Zwitserland.

2.   In dergelijke gevallen kan preferentiële behandeling worden verleend, mits binnen vier maanden na de datum van toetreding bij de douaneautoriteiten van het land van invoer een bewijs van oorsprong wordt ingediend dat achteraf is afgegeven door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.

Het is van toepassing met ingang van 1 juli 2013.

Gedaan te …,

Voor het Gemengd Comité

De voorzitter


BIJLAGE I

„BIJLAGE IVa

TEKST VAN DE FACTUURVERKLARING

Bij het opstellen van de factuurverklaring, waarvan de tekst hieronder is weergegeven, dient rekening te worden gehouden met de voetnoten. De tekst van de voetnoten behoeft echter niet te worden overgenomen.

Bulgaarse versie

Износителят на продуктите, обхванати от този документ — митническо разрешение № … (1), декларира, че освен където ясно е отбелязано друго, тези продукти са с … преференциален произход (2).

Spaanse versie

El exportador de los productos incluidos en el presente documento [autorización aduanera no … (1)] declara que, salvo indicación en sentido contrario, estos productos gozan de un origen preferencial … (2).

Tsjechische versie

Vývozce výrobků uvedených v tomto dokumentu (číslo povolení … (1)) prohlašuje, že kromě zřetelně označených, mají tyto výrobky preferenční původ v … (2).

Deense versie

Eksportøren af varer, der er omfattet af nærværende dokument, (toldmyndighedernes tilladelse nr. … (1)), erklærer, at varerne, medmindre andet tydeligt er angivet, har præferenceoprindelse i … (2).

Duitse versie

Der Ausführer (Ermächtigter Ausführer; Bewilligungs-Nr. … (1)) der Waren, auf die sich dieses Handelspapier bezieht, erklärt, dass diese Waren, soweit nicht anders angegeben, präferenzbegünstigte … (2) Ursprungswaren sind.

Estlandse versie

Käesoleva dokumendiga hõlmatud toodete eksportija (tolliameti kinnitus nr. … (1)) deklareerib, et need tooted on … (2) sooduspäritoluga, välja arvatud juhul kui on selgelt näidatud teisiti.

Griekse versie

Ο εξαγωγέας των προϊόντων που καλύπτονται από το παρόν έγγραφο [άδεια τελωνείου υπ' αριθ. … (1)] δηλώνει ότι, εκτός εάν δηλώνεται σαφώς άλλως, τα προϊόντα αυτά είναι προτιμησιακής καταγωγής … (2).

Engelse versie

The exporter of the products covered by this document (customs authorization No … (1)) declares that, except where otherwise clearly indicated, these products are of … (2) preferential origin.

Franse versie

L'exportateur des produits couverts par le présent document [autorisation douanière no … (1)] déclare que, sauf indication claire du contraire, ces produits ont l'origine préférentielle … (2).

Kroatische versie

Izvoznik proizvoda obuhvaćenih ovom ispravom (carinsko ovlaštenje br … (1)) izjavljuje da su, osim ako je drukčije izričito navedeno, ovi proizvodi… (2) preferencijalnog podrijetla.

Italiaanse versie

L'esportatore delle merci contemplate nel presente documento [autorizzazione doganale n. … (1)] dichiara che, salvo indicazione contraria, le merci sono di origine preferenziale … (2).

Letse versie

To productu eksportētājs, kuri ietverti šajā dokumentā (muitas atļauja Nr. … (1)), deklarē, ka, izņemot tur, kur ir citādi skaidri noteikts, šiem productiem ir preferenciāla izcelsme … (2)

Litouwse versie

Šiame dokumente išvardytų prekių eksportuotojas (muitinės liudi- jimo Nr. … (1)) deklaruoja, kad, jeigu kitaip nenurodyta, tai yra … (2) preferencinės kilmės prekės.

Hongaarse versie

A jelen okmányban szereplő áruk exportőre (vámfelhatalmazási szám: … (1)) kijelentem, hogy eltérő jelzés hianyában az áruk kedvezményes … (2) származásúak.

Maltese versie

L-esportatur tal-prodotti koperti b'dan id-dokument (awtorizzazzjoni tad-dwana nru. … (1)) jiddikjara li, ħlief fejn indikat b'mod ċar li mhux hekk, dawn il-prodotti huma ta' oriġini preferenzjali … (2).

Nederlandse versie

De exporteur van de goederen waarop dit document van toepassing is (douanevergunning nr. … (1)), verklaart dat, behoudens uitdrukkelijke andersluidende vermelding, deze goederen van preferentiële … oorsprong zijn (2).

Poolse versie

Eksporter productów objętych tym dokumentem (upoważnienie władz celnych nr … (1)) oświadcza, że — jeśli wyraźnie nie określono inaczej — producty te mają … (2) pochodzenie preferencyjne.

Portugese versie

O exportador dos produtos cobertos pelo presente documento [autorização aduaneira n.o (1)], declara que, salvo expressamente indicado em contrário, estes produtos são de origem preferencial … (2).

Roemeense versie

Exportatorul produselor ce fac obiectul acestui document [autorizația vamală nr. … (1)] declară că, exceptând cazul în care în mod expres este indicat altfel, aceste produse sunt de origine preferențială … (2).

Slowaakse versie

Vývozca výrobkov uvedených v tomto dokumente (číslo povolenia… (1)) vyhlasuje, že okrem zreteľne označených majú tieto výrobky preferenčný pôvod v … (2)

Sloveense versie

Izvoznik blaga, zajetega s tem dokumentom (pooblastilo carinskih organov št. … (1)) izjavlja, da, razen če ni drugače jasno navedeno, ima to blago preferencialno … (2) poreklo.

Finse versie

Tässä asiakirjassa mainittujen tuotteiden viejä (tullin lupa n:o … (1)) ilmoittaa, että nämä tuotteet ovat, ellei toisin ole selvästi merkitty, etuuskohteluun oikeutettuja … alkuperätuotteita (2)

Zweedse versie

Exportören av de varor som omfattas av detta dokument (tullmyn- dighetens tillstånd nr … (1)) försäkrar att dessa varor, om inte annat tydligt markerats, har förmånsberättigande … ursprung (2)

 (3)

(Plaats en datum)

 (4)

(Handtekening van de exporteur gevolgd door zijn naam in blokletters)


(1)  Indien de factuurverklaring door een toegelaten exporteur wordt opgesteld, moet het nummer van de vergunning van die exporteur hier worden ingevuld. Indien de factuurverklaring niet door een toegelaten exporteur wordt opgesteld, worden de woorden tussen haakjes weggelaten of wordt niets ingevuld.

(2)  Aanduiding van de oorsprong van de producten. Indien de factuurverklaring geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla, moet de exporteur dit door middel van de letters „CM” duidelijk aangeven op het document waarop de verklaring wordt opgesteld.

(3)  Deze gegevens kunnen worden weggelaten indien ze in het document zelf al voorkomen.

(4)  Indien de exporteur niet behoeft te ondertekenen, dan behoeft ook diens naam niet te worden vermeld.”


BIJLAGE II

„BIJLAGE IVb

TEKST VAN DE FACTUURVERKLARING EUR-MED

Bij het opstellen van de factuurverklaring, waarvan de tekst hieronder is weergegeven, dient rekening te worden gehouden met de voetnoten. De tekst van de voetnoten behoeft echter niet te worden overgenomen.

Bulgaarse versie

Износителят на продуктите, обхванати от този документ — митническо разрешение № … (1) декларира, че освен където ясно е отбелязано друго, тези продукти са с … преференциален произход (2).

cumulation applied with (name of the country/countries)

no cumulation applied (3)

Spaanse versie

El exportador de los productos incluidos en el presente documento [autorización aduanera n o … (1)] declara que, salvo indicación en sentido contrario, estos productos gozan de un origen preferencial … (2).

cumulation applied with (name of the country/countries)

no cumulation applied (3)

Tsjechische versie

Vývozce výrobků uvedených v tomto dokumentu (číslo povolení … (1)) prohlašuje, že kromě zřetelně označených mají tyto výrobky preferenční původ v … (2).

cumulation applied with (name of the country/countries)

no cumulation applied (3)

Deense versie

Eksportøren af varer, der er omfattet af nærværende dokument, (toldmyndighedernes tilladelse nr. … (1)), erklærer, at varerne, medmindre andet tydeligt er angivet, har præferenceoprindelse i … (2).

cumulation applied with (name of the country/countries)

no cumulation applied (3)

Duitse versie

Der Ausführer (Ermächtigter Ausführer; Bewilligungs-Nr. … (1)) der Waren, auf die sich dieses Handelspapier bezieht, erklärt, dass diese Waren, soweit nicht anders angegeben, präferenzbegünstigte … (2) Ursprungswaren sind.

cumulation applied with (name of the country/countries)

no cumulation applied (3)

Estlandse versie

Käesoleva dokumendiga hõlmatud toodete eksportija (tolliamenti kinnitus nr … (1)) deklareerib, et need tooted on … (2) sooduspäritoluga, välja arvatud juhul, kui on selgelt näidatud teisiti

cumulation applied with (name of the country/countries)

no cumulation applied (3)

Griekse versie

Ο εξαγωγέας των προϊόντων που καλύπτονται από το παρόν έγγραφο [άδεια τελωνείου υπ'αριθ. … (1)] δηλώνει ότι, εκτός εάν δηλώνεται σαφώς άλλως, τα προϊόντα αυτά είναι προτιμησιακής καταγωγής … (2).

cumulation applied with (name of the country/countries)

no cumulation applied (3)

Engelse versie

The exporter of the products covered by this document (customs authorisation No … (1)) declares that, except where otherwise clearly indicated, these products are of … (2) preferential origin.

cumulation applied with (name of the country/countries)

no cumulation applied (3)

Franse versie

L'exportateur des produits couverts par le présent document [autorisation douanière n o … (1)] déclare que, sauf indication

claire du contraire, ces produits ont l'origine préférentielle … (2).

cumulation applied with (name of the country/countries)

no cumulation applied (3)

Kroatische versie

Izvoznik proizvoda obuhvaćenih ovom ispravom (carinsko ovlaštenje br … (1) izjavljuje da su, osim ako je drukčije izričito navedeno, ovi proizvodi… (2) preferencijalnog podrijetla;

cumulation applied with (name of the country/countries)

no cumulation applied (3)

Italiaanse versie

L'esportatore delle merci contemplate nel presente documento [autorizzazione doganale n. … (1)] dichiara che, salvo

indicazione contraria, le merci sono di origine preferenziale … (2).

cumulation applied with (name of the country/countries)

no cumulation applied (3)

Letse versie

To productu eksportētājs, kuri ietverti šajā dokumentā (muitas atļauja Nr. … (1)), deklarē, ka, izņemot tur, kur ir citādi

skaidri noteikts, šiem productiem ir preferenciāla izcelsme … (2):

cumulation applied with (name of the country/countries)

no cumulation applied (3)

Litouwse versie

Šiame dokumente išvardytų prekių eksportuotojas (muitinės liudijimo Nr. … (1)) deklaruoja, kad, jeigu kitaip nenurodyta,

tai yra … (2) preferencinės kilmės prekės.

cumulation applied with (name of the country/countries)

no cumulation applied (3)

Hongaarse versie

A jelen okmányban szereplő áruk exportőre (vámfelhatalmazási szám: … (1)) kijelentem, hogy eltérő jelzés hiányában az

áruk kedvezményes … (2) származásúak.

cumulation applied with (name of the country/countries)

no cumulation applied (3)

Maltese versie

L-esportatur tal-prodotti koperti b'dan id-dokument (awtorizzazzjoni tad-dwana Nru … (1)) jiddikjara li, ħlief fejn indikat b'mod ċar li mhux hekk, dawn il-prodotti huma ta' oriġini preferenzjali … (2).

cumulation applied with (name of the country/countries)

no cumulation applied (3)

Nederlandse versie

De exporteur van de goederen waarop dit document van toepassing is (douanevergunning nr. … (1)), verklaart dat, behoudens uitdrukkelijke andersluidende vermelding, deze goederen van preferentiële … oorsprong zijn (2).

cumulation applied with (name of the country/countries)

no cumulation applied (3)

Poolse versie

Eksporter productów objętych tym dokumentem (upoważnienie władz celnych nr … (1)) deklaruje, że z wyjątkiem gdzie jest to wyraźnie określone, producty te mają … (2) preferencyjne pochodzenie.

cumulation applied with (name of the country/countries)

no cumulation applied (3)

Portugese versie

O abaixo-assinado, exportador dos produtos abrangidos pelo presente documento [autorização aduaneira n.o (1)], declara que, salvo indicação expressa em contrário, estes produtos são de origem preferencial … (2).

cumulation applied with (name of the country/countries)

no cumulation applied (3)

Roemeense versie

Exportatorul produselor ce fac obiectul acestui document [autorizația vamală nr. … (1)] declară că, exceptând cazul în care în mod expres este indicat altfel, aceste produse sunt de origine preferențială … (2).

cumulation applied with (name of the country/countries)

no cumulation applied (3)

Slowaakse versie

Vývozca výrobkov uvedených v tomto dokumente [číslo povolenia … (1)] vyhlasuje, že okrem zreteľne označených, tieto výrobky majú preferenčný pôvod v … (2).

cumulation applied with (name of the country/countries)

no cumulation applied (3)

Sloveense versie

Izvoznik blaga, zajetega s tem dokumentom (pooblastilo carinskih organov št. … (1)) izjavlja, da, razen če ni drugače jasno navedeno, ima to blago preferencialno … (2) poreklo.

cumulation applied with (name of the country/countries)

no cumulation applied (3)

Finse versie

Tässä asiakirjassa mainittujen tuotteiden viejä (tullin lupa n:o … (1)) ilmoittaa, että nämä tuotteet ovat, ellei toisin ole selvästi merkitty, etuuskohteluun oikeutettuja … alkuperätuotteita (2).

cumulation applied with (name of the country/countries)

no cumulation applied (3)

Zweedse versie

Exportören av de varor som omfattas av detta dokument (tullmyndighetens tillstånd nr … (1)) försäkrar att dessa varor, om inte annat tydligt markerats, har förmånsberättigande … ursprung (2).

cumulation applied with (name of the country/countries)

no cumulation applied (3)

 (4)

(Plaats en datum)

 (5)

(Handtekening van de exporteur gevolgd door zijn naam in blokletters)


(1)  Indien de factuurverklaring door een toegelaten exporteur wordt opgesteld, moet het nummer van de vergunning van die exporteur hier worden ingevuld. Indien de factuurverklaring niet door een toegelaten exporteur wordt opgesteld, worden de woorden tussen haakjes weggelaten of wordt niets ingevuld.

(2)  Aanduiding van de oorsprong van de producten. Indien de factuurverklaring geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla, moet de exporteur dit door middel van de letters „CM” duidelijk aangeven op het document waarop de verklaring wordt opgesteld.

(3)  Doorhalen en aanvullen waar nodig.

(4)  Deze gegevens kunnen worden weggelaten indien ze in het document zelf al voorkomen.

(5)  Indien de exporteur niet behoeft te ondertekenen, dan behoeft ook diens naam niet te worden vermeld.”


13.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/98


BESLUIT VAN DE RAAD

van 6 mei 2014

over het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt met betrekking tot een wijziging van Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden

(2014/267/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 173, lid 3, en artikel 182, lid 1, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1), en met name artikel 1, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (2) („de EER-overeenkomst”) is op 1 januari 1994 in werking getreden.

(2)

Overeenkomstig artikel 98 van de EER-overeenkomst kan Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst bij besluit van het Gemengd Comité van de EER worden gewijzigd.

(3)

Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst bevat bepalingen en regelingen betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden.

(4)

De samenwerking tussen de partijen bij de EER-overeenkomst dient te worden uitgebreid tot Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3).

(5)

De samenwerking tussen de partijen bij de EER-overeenkomst dient te worden uitgebreid tot Verordening (EU) nr. 1292/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4).

(6)

Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst moet derhalve worden gewijzigd om deze uitgebreide samenwerking met ingang van 1 januari 2014 mogelijk te maken.

(7)

Het standpunt van de Unie in het Gemengd Comité van de EER moet worden gebaseerd op het hieraan gehechte ontwerpbesluit,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over de voorgestelde wijziging van Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst, betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden, is gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 6 mei 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

G. STOURNARAS


(1)  PB L 305 van 30.11.1994, blz. 6.

(2)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(3)  Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).

(4)  Verordening (EU) nr. 1292/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 294/2008 tot oprichting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 174).


ONTWERP

BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER Nr. .../2014

van …

tot wijziging van Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst, betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name de artikelen 86 en 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De samenwerking tussen de partijen bij de EER-overeenkomst dient te worden uitgebreid tot Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (1).

(2)

De samenwerking tussen de partijen bij de Overeenkomst dient te worden uitgebreid tot Verordening (EU) nr. 1292/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 294/2008 tot oprichting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (2).

(3)

Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst moet derhalve worden gewijzigd om deze uitgebreide samenwerking met ingang van 1 januari 2014 mogelijk te maken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 1 van Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1.

In lid 5 wordt het volgende toegevoegd:

„—

32013 R 1291: Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).

Liechtenstein wordt vrijgesteld van deelname en financiële bijdrage aan dit programma.”.

2.

In lid 11, onder a), wordt het volgende toegevoegd:

„, als gewijzigd bij:

32013 R 1292: Verordening (EU) nr. 1292/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 294/2008 tot oprichting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 174).”.

3.

De tekst van lid 11, onder b), wordt geschrapt.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de laatste kennisgeving zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst (3).

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van, en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel,

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

De secretarissen

van het Gemengd Comité van de EER


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104.

(2)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 174.

(3)  [Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.] [Grondwettelijke vereisten aangegeven.]


13.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/102


BESLUIT VAN DE RAAD

van 6 mei 2014

over het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt met betrekking tot een wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden

(2014/268/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 165, lid 4, artikel 166, lid 4, en artikel 218, lid 9,

Gezien Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1), en met name artikel 1, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (2) („de EER-overeenkomst”) is op 1 januari 1994 in werking getreden.

(2)

Overeenkomstig artikel 98 van de EER-overeenkomst kan Protocol 31 bij de EER-overeenkomst bij besluit van het Gemengd Comité van de EER worden gewijzigd.

(3)

Protocol 31 bij de EER-overeenkomst bevat bepalingen en regelingen betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden.

(4)

De samenwerking tussen de partijen bij de EER-overeenkomst dient te worden uitgebreid tot Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3).

(5)

Protocol 31 bij de EER-overeenkomst moet derhalve worden gewijzigd om deze uitgebreide samenwerking met ingang van 1 januari 2014 mogelijk te maken.

(6)

Het standpunt van de Unie in het Gemengd Comité van de EER moet derhalve worden gebaseerd op het hieraan gehechte ontwerpbesluit,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het door de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt met betrekking tot de voorgestelde wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden wordt gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 6 mei 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

G. STOURNARAS


(1)  PB L 305 van 30.11.1994, blz. 6.

(2)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(3)  Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van „Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 50).


ONTWERP

BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITE VAN DE EER Nr. …/2014

van …

tot wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd), en met name de artikelen 86 en 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De samenwerking tussen de partijen bij de EER-overeenkomst dient te worden uitgebreid tot Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van „Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG (1).

(2)

Protocol 31 bij de EER-overeenkomst moet derhalve worden gewijzigd om deze uitgebreide samenwerking met ingang van 1 januari 2014 mogelijk te maken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 4 van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

Na lid 2 quaterdecies wordt het volgende lid ingevoegd:

„2 quindecies.

De EVA-staten nemen met ingang van 1 januari 2014 deel aan het volgende programma:

32013 R 1288: Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van „Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 50).”.

2)

De tekst van lid 3 wordt vervangen door:

„Overeenkomstig artikel 82, lid 1, onder a), van de Overeenkomst leveren de EVA-staten een financiële bijdrage aan de in de leden 1, 2, 2 bis, 2 ter, 2 quater, 2 quinquies, 2 sexies, 2 septies, 2 octies, 2 nonies, 2 decies, 2 undecies. 2 duodecies, 2 terdecies, 2 quaterdecies en 2 quindecies vermelde programma's en acties.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de laatste kennisgeving zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst (2).

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, …

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

De secretarissen van het Gemengd Comité van de EER


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 50.

(2)  [Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.] [Grondwettelijke vereisten aangegeven.]


13.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/104


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

van 6 mei 2014

tot wijziging van Besluit 2009/935/JBZ wat betreft de lijst van derde staten en organisaties waarmee Europol overeenkomsten moet sluiten

(2014/269/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien Besluit 2009/371/JBZ van de Raad van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol) (1), en met name artikel 26, lid 1, onder a),

Gezien Besluit 2009/934/JBZ van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van de uitvoeringsregels voor de betrekkingen van Europol met partners, inclusief de uitwisseling van persoonsgegevens en gerubriceerde informatie (2), en met name de artikelen 5 en 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 30 november 2009 heeft de Raad Besluit 2009/935/JBZ (3) vastgesteld.

(2)

Aangezien de vaststelling van de lijst van derde staten en organisaties waarmee Europol overeenkomsten moet sluiten als bedoeld in artikel 26, lid 1, onder a), van Besluit 2009/371/JBZ („de lijst”) niet los kan worden gezien van de externe betrekkingen van de Unie en haar lidstaten, worden in dat punt aan de Raad uitvoeringsbevoegdheden verleend voor de vaststelling van de lijst. Op grond van Besluiten 2009/371/JBZ en 2009/935/JBZ is de lijst opgenomen in de bijlage bij Besluit 2009/935/JBZ.

(3)

De raad van bestuur van Europol dient de lijst zo nodig te herzien en dient te besluiten of hij de Raad wil voorstellen deze te wijzigen.

(4)

De raad van bestuur heeft in zijn bijeenkomst van 3-4 oktober 2012 besloten de Raad aan te bevelen bepaalde derde staten aan de lijst toe te voegen en heeft de operationele noodzaak geschetst om samenwerkingsovereenkomsten met die derde staten te sluiten.

(5)

Het is van het grootste belang dat Europol de procedure voor de sluiting van een samenwerkingsovereenkomst inleidt en daarbij prioriteit schenkt aan Georgië, gezien de toezeggingen die in het kader van het in 2009 opgerichte Oostelijk Partnerschap zijn gedaan, de parafering van de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en Georgië in november 2013 en de Associatieagenda EU-Georgië, alsmede het actieplan van de EU en Georgië voor visumliberalisering.

(6)

Besluit 2009/935/JBZ dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(7)

Op 19 december 2012 heeft de Raad besloten het Europees Parlement te raadplegen en na afloop van die raadpleging heeft het Europees Parlement een advies uitgebracht (4),

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In punt 1 van de bijlage bij Besluit 2009/935/JBZ worden de volgende vermeldingen ingevoegd:

Brazilië

Georgië

Mexico

Verenigde Arabische Emiraten.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 6 mei 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

G. STOURNARAS


(1)  PB L 121 van 15.5.2009, blz. 37.

(2)  PB L 325 van 11.12.2009, blz. 6.

(3)  Besluit 2009/935/JBZ van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van de lijst van derde staten en organisaties waarmee Europol overeenkomsten moet sluiten (PB L 325 van 11.12.2009, blz. 12).

(4)  Advies van 20 november 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).


13.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/106


BESLUIT 2014/270/GBVB VAN DE RAAD

van 12 mei 2014

houdende wijziging van Besluit 2010/231/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Somalië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 26 april 2010 Besluit 2010/231/GBVB (1) vastgesteld.

(2)

De VN-Veiligheidsraad heeft op 5 maart 2014 Resolutie 2142 (2014) van de VN-Veiligheidsraad (UNSCR) over de situatie in Somalië vastgesteld; daarin wordt het wapenembargo tegen Somalië bevestigd en verklaard dat tot en met 25 oktober 2014 het wapenembargo niet van toepassing is op het leveren van wapentuig, munitie of militaire uitrusting of het verstrekken van advies, bijstand of opleiding die alleen bestemd is voor de ontwikkeling van de veiligheidstroepen van de Federale regering van Somalië en om de veiligheid te garanderen van de Somalische bevolking, behoudens met betrekking tot leveringen van de in de bijlage bij UNSCR 2111 (2013) vermelde goederen, waarvoor de toestemming nodig is van het bij UNSCR 751 (1992) opgerichte Sanctiecomité.

(3)

UNSCR 2142 (2014) van de VN-Veiligheidsraad wijzigt de kennisgevingsvereisten voor de levering van wapentuig, munitie of militaire uitrusting of het verstrekken van advies, bijstand of opleiding aan de veiligheidstroepen van Somalië, en voor de uitzonderingsprocedure voor de leveringen die bedoeld zijn in de bijlage bij UNSCR 2111 (2013).

(4)

Besluit 2010/231/GBVB dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(5)

Om een aantal maatregelen uit te voeren, is bijkomend optreden van de Unie vereist,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2010/231/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1, lid 3, onder f) en g), wordt vervangen door:

„f)

de levering, verkoop of overdracht van wapentuig en aanverwant materieel van alle soorten en de rechtstreekse of onrechtstreekse verstrekking van technisch advies, financiële of andere bijstand, alsmede opleiding in verband met militaire activiteiten, die alleen bestemd zijn voor de ontwikkeling van de veiligheidstroepen van de Federale regering van Somalië, om de veiligheid te garanderen van de Somalische bevolking, behoudens met betrekking tot leveringen van de in bijlage II vermelde goederen, indien het Sanctiecomité daarvan in kennis is gesteld overeenkomstig lid 4 van dit artikel;

g)

de levering, verkoop of overdracht van wapentuig en aanverwant materieel van alle soorten als bedoeld in bijlage II aan de Federale regering van Somalië, vooraf per geval goedgekeurd door het Sanctiecomité, als bedoeld in artikel 4 van dit artikel;”.

2)

In artikel 1 wordt lid 4 vervangen door:

„4.   De Federale regering van Somalië heeft de primaire verantwoordelijkheid om het Sanctiecomité vooraf in kennis te stellen van levering van wapentuig, munitie of militaire uitrusting of het verstrekken van advies, bijstand of opleiding aan haar veiligheidstroepen, bedoeld in lid 3, punt f). Als alternatief kunnen de bijstandsverlenende lidstaten in overleg met de Federale regering van Somalië ten minste vijf dagen voordien de kennisgeving aan het Sanctiecomité doen, overeenkomstig de punten 3 en 4 van UNSCR 2142 (2014). Elke kennisgeving van een lidstaat moet het volgende omvatten: gegevens over de fabrikant of de leverancier van het wapentuig en de munitie, een beschrijving van het wapentuig en de munitie, zoals type, kaliber, hoeveelheid, de voorgestelde datum en plaats van levering, en alle relevante informatie over de eenheid van bestemming van de nationale veiligheidstroepen van Somalië, of de opslagplaats van bestemming. Een lidstaat die wapentuig of munitie levert kan, in samenwerking met de Federale regering van Somalië, uiterlijk 30 dagen na de levering van de goederen het Sanctiecomité een schriftelijke verklaring doen toekomen dat de levering voltooid is, met de serienummers van de geleverde wapens en munitie, vervoersgegevens, vrachtbrief, goederenmanifesten of paklijsten en de specifieke plaats van opslag.”.

3)

In artikel 1 wordt het volgende lid ingevoegd:

„4 bis.   De Federale regering van Somalië heeft de primaire verantwoordelijkheid het Sanctiecomité te verzoeken om voorafgaande toestemming voor de levering van de in bijlage II bedoelde goederen, overeenkomstig lid 3, onder g). Als alternatief kunnen de lidstaten in overleg met de Federale regering van Somalië vooraf om de goedkeuring van het Sanctiecomité verzoeken, overeenkomstig punt 3 van UNSCR 2142 (2014).”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 12 mei 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

C. ASHTON


(1)  Besluit 2010/231/GBVB van de Raad van 26 april 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Somalië en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2009/138/GBVB (PB L 105 van 27.4.2010, blz. 17).


13.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/108


UITVOERINGSBESLUIT 2014/271/GBVB VAN DE RAAD

van 12 mei 2014

tot uitvoering van Besluit 2010/656/GBVB tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 31, lid 2,

Gezien Besluit 2010/656/GBVB van de Raad van 29 oktober 2010 tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust (1), en met name artikel 6, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 29 oktober 2010 Besluit 2010/656/GBVB vastgesteld.

(2)

De Raad heeft de maatregelen als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder b), en artikel 5, lid 1, onder b), van Besluit 2010/656/GBVB opnieuw bezien, overeenkomstig artikel 10, lid 3, van dat besluit.

(3)

De Raad is van oordeel dat er voor één persoon niet langer redenen zijn om deze te handhaven op de lijst in bijlage II bij Besluit 2010/656/GBVB.

(4)

Voorts dient de informatie over twee personen op de lijst in bijlage II bij Besluit 2010/656/GBVB te worden geactualiseerd.

(5)

Besluit 2010/656/GBVB dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Besluit 2010/656/GBVB wordt gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij het onderhavige besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 12 mei 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

C. ASHTON


(1)  PB L 285 van 30.10.2010, blz. 28.


BIJLAGE

Bijlage II bij Besluit 2010/656/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

I.

De vermelding voor de hierna genoemde persoon wordt vervangen door de onderstaande vermelding:

 

Naam (en eventuele aliassen)

Identificatiegegevens

Redenen voor plaatsing op de lijst

4.

Marcel Gossio

Geboren op 18 februari 1951 in Adjamé. Paspoortnummer: 08AA14345 (vermoedelijk verstreken op 6 oktober 2013)

Er is een internationaal aanhoudingsbevel tegen hem uitgevaardigd. Betrokken bij het verduisteren van overheidsmiddelen en bij het financieren en bewapenen van milities.

Sleutelfiguur bij de financiering van de Gbagbo-clan en de milities. Speelt tevens een centrale rol in de illegale wapenhandel.

Vanwege de aanzienlijke bedragen die door hem zijn verduisterd en zijn kennis van de illegale bewapeningsnetwerken blijft hij een gevaar voor de veiligheid en de stabiliteit van Ivoorkust.

II.

In de vermelding voor de hierna genoemde persoon wordt de naam vervangen:

„Justin Koné Katina” wordt „Justin Koné Katinan”.

III.

De vermelding voor de hierna genoemde persoon wordt geschrapt:

„Oulaï Delafosse”.


13.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/110


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 12 mei 2014

tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van geagglomereerde stenen van oorsprong uit de Volksrepubliek China

(2014/272/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

INLEIDING

(1)

In juni 2013 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Unie van geagglomereerde stenen van oorsprong uit de Volksrepubliek China ingeleid en een bericht van inleiding gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

De procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die op 14 mei 2013 door A.St.A Europe („de klager”) was ingediend namens producenten in de Unie die meer dan 25 % van de totale productie van geagglomereerde stenen in de Unie voor hun rekening nemen.

(3)

Het bij de klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal over dumping van het betrokken product en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om een procedure in te leiden.

(4)

De Commissie heeft de klager, andere haar bekende producenten in de Unie, de vereniging van producenten in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs in de Volksrepubliek China („de VRC”), de vertegenwoordigers van de VRC, de haar bekende importeurs, de haar bekende producenten in de Unie van grondstoffen en installaties voor de productie van geagglomereerde stenen, de haar bekende gebruikers, de vereniging van producenten van grondstoffen en de gebruikers- en consumentenverenigingen over de inleiding van de procedure geïnformeerd en vragenlijsten toegezonden. De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(5)

De klager, andere producenten in de Unie, de producenten-exporteurs in de VRC, importeurs en gebruikers hebben hun standpunt kenbaar gemaakt. Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, zijn gehoord.

B.   INTREKKING VAN DE KLACHT EN BEËINDIGING VAN DE PROCEDURE

(6)

Bij brief van 18 februari 2014 aan de Commissie heeft de klager zijn klacht ingetrokken.

(7)

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, van de basisverordening kan de procedure worden beëindigd wanneer de klacht wordt ingetrokken, tenzij dit strijdig is met het belang van de Unie.

(8)

Bij het onderzoek is uit niets gebleken dat beëindiging van de procedure in strijd met het belang van de Unie zou zijn. Derhalve is de Commissie van oordeel dat deze procedure moet worden beëindigd. De belanghebbenden zijn hiervan op de hoogte gebracht en in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken. Er zijn evenwel geen opmerkingen ontvangen.

(9)

De Commissie komt derhalve tot de conclusie dat de antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Unie van geagglomereerde stenen van oorsprong uit de VRC moet worden beëindigd.

(10)

Dit besluit is in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van de basisverordening ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Unie van tegels en andere producten met een plat oppervlak, van blokken en platen van kunststeen met harsen als bindmiddel of van een agglomeraat van stenen en/of glas en/of spiegelglas met harsen als bindmiddel van oorsprong uit de Volksrepubliek China en momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 6810 11 90, ex 6810 19 00, ex 6810 91 00, ex 6810 99 00, ex 7016 10 00, ex 7016 90 40, ex 7016 90 70 en ex 7020 00 80, wordt beëindigd.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 12 mei 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB C 183 van 28.6.2013, blz. 21.


Rectificaties

13.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/112


Rectificatie van Verordening (EU) nr. 432/2014 van de Raad van 22 april 2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 43/2014 met betrekking tot bepaalde vangstmogelijkheden

( Publicatieblad van de Europese Unie L 126 van 29 april 2014 )

Bladzijde 24, bijlage I, punt 40):

in plaats van:

„40)

De tabel voor makreel in IIIa en IV, de wateren van de Unie van IIa, IIIb, IIIc en deelsectoren 22-32 wordt vervangen door:

„Soort:

Makreel

Scomber scombrus

Gebied:

IIIa en IV; wateren van de Unie van IIa, IIIb, IIIc en deelsectoren 22-32

(MAC/2A34.)

België

768 (1)

 

 

Denemarken

26 530 (1)

 

 

Duitsland

800 (1)

 

 

Frankrijk

2 417 (1)

 

 

Nederland

2 434 (1)

 

 

Zweden

7 101 (2)  (1)

 

 

Verenigd Koninkrijk

2 254 (1)

 

 

Unie

42 304 (2)

 

 

Noorwegen

256 936 (3)

 

 

TAC

Niet relevant

 

Analytische TAC

te lezen:

„40)

De tabel voor makreel in IIIa en IV, de wateren van de Unie van IIa, IIIb, IIIc en deelsectoren 22-32 wordt vervangen door:

„Soort:

Makreel

Scomber scombrus

Gebied:

IIIa en IV; wateren van de Unie van IIa, IIIb, IIIc en deelsectoren 22-32

(MAC/2A34.)

België

768 (5)

 

 

Denemarken

26 530 (5)

 

 

Duitsland

800 (5)

 

 

Frankrijk

2 417 (5)

 

 

Nederland

2 434 (5)

 

 

Zweden

7 101 (4)  (5)

 

 

Verenigd Koninkrijk

2 254 (5)

 

 

Unie

42 304 (4)  (5)

 

 

Noorwegen

256 936 (6)

 

 

TAC

Niet relevant

 

Analytische TAC


(1)  Bijzondere voorwaarde: met inbegrip van de volgende hoeveelheid (in ton) te vangen in de Noorse wateren ten zuiden van 62o NB (MAC/*04N-):

247

Bij het vissen onder deze bijzondere voorwaarde worden bijvangsten van kabeljauw, schelvis, witte koolvis, wijting en koolvis in mindering gebracht op de quota voor deze soorten.

(2)  Mag tevens in de Noorse wateren van IVa worden gevangen (MAC/*4AN.).

(3)  In mindering te brengen van het Noorse TAC-aandeel (toegangsquotum). Deze hoeveelheid omvat het volgende Noorse aandeel in de Noordzee-TAC:

74 500

Dit quotum mag uitsluitend in IVa worden gevangen (MAC/*04A.), behalve de volgende hoeveelheid (in ton) die mag worden gevangen in IIIa (MAC/*03A.):

3 000”,

(4)  Bijzondere voorwaarde: met inbegrip van de volgende hoeveelheid (in ton) te vangen in de Noorse wateren ten zuiden van 62o NB (MAC/*04N-):

247

Bij het vissen onder deze bijzondere voorwaarde worden bijvangsten van kabeljauw, schelvis, witte koolvis, wijting en koolvis in mindering gebracht op de quota voor deze soorten.

(5)  Mag tevens in de Noorse wateren van IVa worden gevangen (MAC/*4AN.).

(6)  In mindering te brengen van het Noorse TAC-aandeel (toegangsquotum). Deze hoeveelheid omvat het volgende Noorse aandeel in de Noordzee-TAC:

74 500

Dit quotum mag uitsluitend in IVa worden gevangen (MAC/*04A.), behalve de volgende hoeveelheid (in ton) die mag worden gevangen in IIIa (MAC/*03A.):

3 000””.


13.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/114


Rectificatie van Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie

( Publicatieblad van de Europese Unie L 127 van 29 april 2014 )

Bladzijde 50, artikel 12, lid 1:

in plaats van:

„4 oktober 2018”,

te lezen:

„4 oktober 2016”.

Bladzijde 50, artikel 13, eerste alinea:

in plaats van:

„4 oktober 2018”,

te lezen:

„4 oktober 2019”.