ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 111 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
57e jaargang |
Inhoud |
|
II Niet-wetgevingshandelingen |
Bladzijde |
|
|
INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN |
|
|
* |
||
|
|
2014/210/EU |
|
|
* |
||
|
|
2014/211/EU |
|
|
* |
||
|
|
||
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 382/2014 van de Commissie van 7 maart 2014 houdende aanvulling van Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen voor de publicatie van supplementen op het prospectus ( 1 ) |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
|
||
|
|
RICHTLIJNEN |
|
|
* |
||
|
|
BESLUITEN |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
|
2014/215/EU |
|
|
* |
Besluit van de Raad van 14 april 2014 tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan Oekraïne |
|
|
* |
||
|
|
2014/217/EU |
|
|
* |
|
|
Rectificaties |
|
|
* |
||
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN
15.4.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 111/1 |
Kennisgeving betreffende de inwerkingtreding van de Overeenkomst inzake politieke dialoog en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en de Republiek Costa Rica, de Republiek El Salvador, de Republiek Guatemala, de Republiek Honduras, de Republiek Nicaragua en de Republiek Panama anderzijds
De Overeenkomst inzake politieke dialoog en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en de Republiek Costa Rica, de Republiek El Salvador, de Republiek Guatemala, de Republiek Honduras, de Republiek Nicaragua en de Republiek Panama anderzijds, die op 15 december 2003 te Rome is ondertekend, treedt op 1 mei 2014 in werking.
15.4.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 111/2 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 14 april 2014
betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de Overeenkomst inzake politieke dialoog en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Costa Rica, de Republiek El Salvador, de Republiek Guatemala, de Republiek Honduras, de Republiek Nicaragua en de Republiek Panama, anderzijds, wat betreft artikel 49, lid 3
(2014/210/EU)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 79, lid 3, in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a),
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Overeenkomst inzake politieke dialoog en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Costa Rica, de Republiek El Salvador, de Republiek Guatemala, de Republiek Honduras, de Republiek Nicaragua en de Republiek Panama, anderzijds (hierna „de overeenkomst”), is ondertekend op 15 december 2003, onder voorbehoud van sluiting op een later tijdstip. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 54, lid 1, van de overeenkomst treedt de overeenkomst in werking op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de partijen elkaar mededelen dat de voor de inwerkingtreding vereiste procedures zijn voltooid. |
(3) |
Alle partijen bij de overeenkomst, daaronder begrepen alle lidstaten van de Unie op het tijdstip waarop de overeenkomst ondertekend is, hebben inmiddels hun ratificatie-instrumenten neergelegd, uitgezonderd de Unie. |
(4) |
Artikel 49, lid 3, bevat de verplichtingen van de partijen inzake de overname van illegale migranten. Bijgevolg valt deze bepaling onder de werkingssfeer van het derde deel, titel V, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name onder artikel 79, lid 3, daarvan. |
(5) |
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehechte Protocol (nr. 21) betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, nemen deze lidstaten niet deel aan de aanneming van dit besluit en zijn de bepalingen daarvan niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaten. |
(6) |
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol (nr. 22) betreffende de positie van Denemarken, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit, dat niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken. |
(7) |
Door de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009, is de Europese Unie in de plaats getreden van de Europese Gemeenschap, waarvan zij de opvolgster is. |
(8) |
De overeenkomst moet worden goedgekeurd, wat artikel 49, lid 3, ervan betreft. Een apart besluit betreffende de sluiting van de overeenkomst, met uitzondering van artikel 49, lid 3, daarvan, zal gelijktijdig met onderhavig besluit worden vastgesteld (1), |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De Overeenkomst inzake politieke dialoog en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Costa Rica, de Republiek El Salvador, de Republiek Guatemala, de Republiek Honduras, de Republiek Nicaragua en de Republiek Panama, anderzijds, wat betreft artikel 49, lid 3, wordt hierbij goedgekeurd namens de Unie (2).
Artikel 2
De voorzitter van de Raad verricht namens de Unie de in artikel 54 van de overeenkomst (3) bedoelde kennisgeving en doet de volgende kennisgevingen:
— |
„Door de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009, is de Europese Unie in de plaats getreden van de Europese Gemeenschap, waarvan zij de opvolgster is, en vanaf die datum oefent de Europese Unie alle rechten van de Europese Gemeenschap uit en treedt zij in alle verplichtingen van de Europese Gemeenschap. Verwijzingen in de tekst van de overeenkomst naar „de Europese Gemeenschap” of „de Gemeenschap” dienen derhalve in voorkomend geval te worden gelezen als verwijzingen naar „de Europese Unie” of „de Unie”.”; |
— |
„De bepalingen van de overeenkomst die vallen binnen het toepassingsgebied van het derde deel, titel V, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, binden het Verenigd Koninkrijk en Ierland als afzonderlijke overeenkomstsluitende partijen, en niet als deel van de Europese Unie, tenzij de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk en/of Ierland de landen van Centraal-Amerika er van in kennis hebben gesteld dat het Verenigd Koninkrijk en/of Ierland is gebonden als deel van de Europese Unie overeenkomstig Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht. Indien het Verenigd Koninkrijk en/of Ierland niet langer gebonden zijn als deel van de Europese Unie overeenkomstig artikel 4 bis van Protocol nr. 21, moet de Europese Unie tezamen met het Verenigd Koninkrijk en/of Ierland de landen van Centraal-Amerika onmiddellijk in kennis stellen van iedere wijziging in hun positie; in dat geval blijven zij op persoonlijke titel gebonden door de bepalingen van de overeenkomst. Hetzelfde geldt voor Denemarken, overeenkomstig Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht.”. |
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Luxemburg, 14 april 2014.
Voor de Raad
De voorzitter
C. ASHTON
(1) Besluit 2014/211/EU van de Raad (zie bladzijde 4 van dit Publicatieblad).
(2) De overeenkomst is samen met Besluit 2014/211/EU in PB L 111 van 5.4.2014, blz. 6, bekendgemaakt.
(3) De datum van inwerkingtreding van de overeenkomst zal door het secretariaat-generaal van de Raad in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt.
15.4.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 111/4 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 14 april 2014
betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de Overeenkomst inzake politieke dialoog en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Costa Rica, de Republiek El Salvador, de Republiek Guatemala, de Republiek Honduras, de Republiek Nicaragua en de Republiek Panama, anderzijds, met uitzondering van artikel 49, lid 3
(2014/211/EU)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 209, lid 2, in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a),
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Gezien de goedkeuring door het Europees Parlement,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Overeenkomst inzake politieke dialoog en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Costa Rica, de Republiek El Salvador, de Republiek Guatemala, de Republiek Honduras, de Republiek Nicaragua en de Republiek Panama, anderzijds, is ondertekend op 15 december 2003, onder voorbehoud van sluiting op een later tijdstip. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 54, lid 1, treedt de overeenkomst inzake politieke dialoog en samenwerking in werking op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de overeenkomstsluitende partijen elkaar mededelen dat de voor de inwerkingtreding vereiste procedures zijn voltooid. |
(3) |
Alle overeenkomstsluitende partijen bij de overeenkomst, inclusief alle lidstaten van de Unie op het moment van ondertekening van de overeenkomst, hebben nu hun ratificatieakte nedergelegd, met uitzondering van de Unie. |
(4) |
In artikel 49, lid 3, van de overeenkomst staan de verplichtingen die de overeenkomstsluitende partijen hebben inzake overname van illegale migranten. Gevolg daarvan is dat die bepaling onder titel V van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) valt, met name onder artikel 79, lid 3, en dat Protocol (nr. 21) betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, alsmede Protocol (nr. 22) betreffende de positie van Denemarken, beide gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het VWEU, van toepassing zijn. |
(5) |
Door de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009, is de Europese Unie in de plaats getreden van de Europese Gemeenschap, waarvan zij de opvolgster is. |
(6) |
De overeenkomst, met uitzondering van artikel 49, lid 3, moet worden goedgekeurd. Naast dit besluit zal een afzonderlijk besluit over de sluiting van artikel 49, lid 3, van de overeenkomst, worden vastgesteld (1), |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De Overeenkomst inzake politieke dialoog en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Costa Rica, de Republiek El Salvador, de Republiek Guatemala, de Republiek Honduras, de Republiek Nicaragua en de Republiek Panama, anderzijds, wordt hierbij namens de Unie goedgekeurd, met uitzondering van artikel 49, lid 3.
De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.
Artikel 2
De voorzitter van de Raad verricht namens de Unie de in artikel 54 van de overeenkomst (2) bedoelde kennisgevingen en doet de volgende kennisgevingen:
„Door de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 is de Europese Unie in de plaats getreden van de Europese Gemeenschap, waarvan zij de opvolgster is, en vanaf die datum oefent de Europese Unie alle rechten van de Europese Gemeenschap uit en treedt zij in alle verplichtingen van de Europese Gemeenschap. Verwijzingen in de tekst van de overeenkomst naar „de Europese Gemeenschap” of „de Gemeenschap” dienen derhalve in voorkomend geval te worden gelezen als verwijzingen naar „de Europese Unie” of „de Unie”.”;
„De bepalingen van de overeenkomst die vallen binnen het toepassingsgebied van het derde deel, titel V, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, binden het Verenigd Koninkrijk en Ierland als afzonderlijke overeenkomstsluitende partijen, en niet als deel van de Europese Unie, tenzij de Unie en het Verenigd Koninkrijk en/of Ierland de Centraal-Amerikaanse partij er van in kennis hebben gesteld dat het Verenigd Koninkrijk en/of Ierland gebonden is/zijn als deel van de Europese Unie overeenkomstig Protocol (nr. 21) betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht. Indien het Verenigd Koninkrijk en/of Ierland niet langer gebonden is/zijn als deel van de Europese Unie overeenkomstig artikel 4 bis van Protocol nr. 21, stelt de Europese Unie tezamen met het Verenigd Koninkrijk en/of Ierland de Centraal-Amerikaanse partij onmiddellijk in kennis van iedere wijziging in hun positie; in dat geval blijven zij op persoonlijke titel gebonden door de bepalingen van de overeenkomst. Hetzelfde geldt voor Denemarken, overeenkomstig Protocol (nr. 22) betreffende de positie van Denemarken, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht.”.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Luxemburg, 14 april 2014.
Voor de Raad
De voorzitter
C. ASHTON
(1) Besluit 2014/210/EU van de Raad (zie bladzijde 2 van dit Publicatieblad).
(2) De datum van inwerkingtreding van de overeenkomst zal door het secretariaat-generaal van de Raad in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt.
15.4.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 111/6 |
Overeenkomst inzake politieke dialoog en samenwerking
tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Costa Rica, de Republiek El Salvador, de Republiek Guatemala, de Republiek Honduras, de Republiek Nicaragua en de Republiek Panama, anderzijds
HET KONINKRIJK BELGIË,
HET KONINKRIJK DENEMARKEN,
DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND,
DE HELLEENSE REPUBLIEK,
HET KONINKRIJK SPANJE,
DE FRANSE REPUBLIEK,
IERLAND,
DE ITALIAANSE REPUBLIEK,
HET GROOTHERTOGDOM LUXEMBURG,
HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN,
DE REPUBLIEK OOSTENRIJK,
DE PORTUGESE REPUBLIEK,
DE REPUBLIEK FINLAND,
HET KONINKRIJK ZWEDEN,
HET VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIË EN NOORD-IERLAND,
Verdragsluitende partijen bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag betreffende de Europese Unie, hierna „de lidstaten” genoemd, en
DE EUROPESE GEMEENSCHAP, hierna „de Gemeenschap” genoemd,
enerzijds, en
DE REPUBLIEK COSTA RICA,
DE REPUBLIEK EL SALVADOR,
DE REPUBLIEK GUATEMALA,
DE REPUBLIEK HONDURAS,
DE REPUBLIEK NICARAGUA,
DE REPUBLIEK PANAMA,
anderzijds,
GELET op de traditionele historische en culturele banden tussen beide partijen en de wens deze betrekkingen te intensiveren door voort te bouwen op de bestaande mechanismen waardoor deze betrekkingen worden geregeld;
GELET op de positieve ontwikkelingen in beide regio's gedurende de afgelopen tien jaar, waardoor de bevordering van gemeenschappelijke doelstellingen en belangen een nieuwe fase inging en de betrekkingen intensiever, moderner en duurzaam werden, om adequaat te kunnen reageren op de huidige interne problemen en internationale gebeurtenissen;
BEVESTIGENDE hun eerbied voor de democratische beginselen en de fundamentele rechten van de mens, zoals vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens;
WIJZENDE op hun gehechtheid aan de beginselen van de rechtsstaat en van goed bestuur;
WIJZENDE op het beginsel van gedeelde verantwoordelijkheid en overtuigd van het belang om het gebruik van illegale drugs te voorkomen en de schadelijke effecten daarvan terug te dringen, en de illegale teelt, productie en bewerking van en handel in drugs en precursoren te bestrijden;
ONDERSTREPENDE hun verbintenis om samen te werken aan het verwezenlijken van armoedebestrijding, rechtvaardige en duurzame ontwikkeling met inachtneming van de kwetsbaarheid voor natuurrampen, milieubehoud en biologische diversiteit, en geleidelijke integratie van de Midden-Amerikaanse landen in de wereldeconomie;
BENADRUKKENDE het belang dat beide partijen hechten aan de consolidatie van het proces van politieke dialoog en economische samenwerking dat tot stand is gebracht in het kader van de dialoog van San José, die in 1984 werd ingesteld en in Florence in 1996 en in Madrid in 2002 is gecontinueerd;
WIJZENDE op de noodzaak van versterking van het samenwerkingsprogramma dat is ingesteld bij de Raamovereenkomst van 1993 tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Costa Rica, de Republiek El Salvador, de Republiek Guatemala, de Republiek Honduras, de Republiek Nicaragua en de Republiek Panama, die in 1993 ondertekend werd (hierna de „Raamovereenkomst inzake samenwerking van 1993” genoemd);
ERKENNENDE dat vooruitgang is geboekt in het proces van economische integratie in Midden-Amerika, bijvoorbeeld door de snelle totstandkoming van de Midden-Amerikaanse douane-unie, de inwerkingtreding van het mechanisme voor geschillenbeslechting in handelskwesties, de ondertekening van de Midden-Amerikaanse samenwerkingsovereenkomst inzake investeringen en de handel in diensten, en erkennende dat het noodzakelijk is de regionale integratie in Midden-Amerika te intensiveren, de regionale handel te liberaliseren en de economie te hervormen;
ZICH BEWUST van de noodzaak duurzame ontwikkeling in beide regio's te bevorderen door middel van een ontwikkelingspartnerschap met alle betrokkenen, waaronder maatschappelijke organisaties en de particuliere sector, overeenkomstig de beginselen van de consensus van Monterrey en de verklaring van Johannesburg met het bijbehorende uitvoeringsplan;
INDACHTIG de noodzaak tot samenwerking met betrekking tot migratiekwesties;
ERKENNENDE dat de bepalingen van deze overeenkomst op geen enkele wijze verwijzen naar of geïnterpreteerd of uitgelegd mogen worden als een bepaling van het standpunt van de partijen in lopende of toekomstige bilaterale of multilaterale handelsonderhandelingen;
WIJZENDE op de bereidheid samen te werken in internationale fora inzake kwesties van wederzijds belang;
GELET OP het strategische partnerschap dat tussen de Europese Unie en Latijns-Amerika en het Caribisch gebied in het kader van de topontmoeting van Rio in 1999 tot stand is gekomen en op de top van Madrid in 2002 is bevestigd; en
GEZIEN de verklaring van Madrid van mei 2002,
HEBBEN BESLOTEN DEZE OVEREENKOMST TE SLUITEN:
TITEL I
BEGINSELEN, DOELSTELLINGEN EN TOEPASSINGSGEBIED VAN DE OVEREENKOMST
Artikel 1
Beginselen
1. De eerbiediging van de democratische beginselen en de fundamentele rechten van de mens, zoals deze zijn vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, en van het beginsel van de rechtsstaat, ligt ten grondslag aan het binnenlandse en het buitenlandse beleid van de contractsluitende partijen en is een essentieel element van deze overeenkomst.
2. De partijen bevestigen hun verbintenis om duurzame ontwikkeling te bevorderen en bij te dragen tot de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling.
3. De partijen bevestigen opnieuw het belang dat zij hechten aan de beginselen van goed bestuur en de bestrijding van corruptie.
Artikel 2
Doelstellingen en reikwijdte
1. De partijen bevestigen hun gemeenschappelijke doelstelling om hun betrekkingen te versterken door de politieke dialoog en de samenwerking te intensiveren.
2. De partijen bevestigen eveneens hun besluit om de samenwerking inzake handel, investeringen en economische betrekkingen te intensiveren.
3. De partijen bevestigen hun gemeenschappelijke doelstelling om te werken aan de totstandkoming van voorwaarden om, op basis van de resultaten van het werkprogramma van Doha, dat zij volgens hun verbintenis uiterlijk einde 2004 zullen afronden, een haalbare en wederzijds tot voordeel strekkende associatieovereenkomst tot stand te brengen, die tevens een vrijhandelsovereenkomst omvat.
4. De uitvoering van de overeenkomst moet bijdragen tot de totstandkoming van deze voorwaarden door een streven naar politieke en maatschappelijke stabiliteit, intensivering van het proces van regionale integratie en het bestrijden van armoede in Midden-Amerika in het kader van duurzame ontwikkeling.
5. De overeenkomst bevat bepalingen inzake politieke dialoog en samenwerking tussen de partijen en de nodige institutionele regelingen voor de toepassing daarvan. De bepalingen van deze overeenkomst definiëren op geen enkele wijze het standpunt van de partijen in lopende of toekomstige bilaterale of multilaterale handelsonderhandelingen.
6. De partijen komen overeen geregeld de vorderingen te toetsen, rekening houdend met hetgeen voor de inwerkingtreding van de overeenkomst reeds is bereikt.
TITEL II
POLITIEKE DIALOOG
Artikel 3
Doelstellingen
1. De partijen komen overeen hun regelmatige politieke dialoog te intensiveren, op basis van de beginselen die zijn neergelegd in de gemeenschappelijke verklaringen van het proces van de dialoog van San José, met name de verklaringen van San José (28/29 september 1984), Florence (21 maart 1996) en Madrid (18 mei 2002).
2. De partijen komen overeen dat in het kader van de politieke dialoog alle onderwerpen van gemeenschappelijk belang en alle internationale vraagstukken besproken zullen worden en nieuwe initiatieven zullen worden genomen om gemeenschappelijke doelstellingen na te streven en gemeenschappelijke standpunten vast te stellen op terreinen als regionale integratie, armoedebestrijding en sociale cohesie, duurzame ontwikkeling, regionale veiligheid en stabiliteit, voorkoming en oplossing van conflicten, mensenrechten, democratie, bestuur, migratie, en de bestrijding van corruptie, terrorisme, drugs en handvuurwapens en lichte wapens. De dialoog vormt ook een basis voor initiatieven en ondersteunt de inspanningen om initiatieven op het gebied van samenwerking en maatregelen te ontwikkelen in geheel Latijns-Amerika.
3. De partijen komen overeen dat een intensievere politieke dialoog de gelegenheid biedt tot het uitwisselen van informatie op een groot aantal gebieden en als forum fungeert voor gemeenschappelijke initiatieven op internationaal vlak.
Artikel 4
Mechanismen
De partijen komen overeen dat de politieke dialoog wordt gevoerd:
a) |
indien nodig en met wederzijds goedvinden op het niveau van de staatshoofden en regeringsleiders; |
b) |
op ministerieel niveau, met name in het kader van de ministeriële bijeenkomsten van de dialoog van San José; |
c) |
op het niveau van hoge ambtenaren; |
d) |
op werkgroepniveau; |
en dat hierbij zo veel mogelijk gebruik maakt van de diplomatieke kanalen.
Artikel 5
Samenwerking op het gebied van het buitenlands en veiligheidsbeleid
De partijen coördineren zo veel mogelijk overeenkomstig hun belangen hun standpunten en ondernemen gezamenlijke initiatieven in toepasselijke internationale fora, en werken samen op het gebied van het buitenlands en veiligheidsbeleid.
TITEL III
SAMENWERKING
Artikel 6
Doelstellingen
1. De partijen komen overeen dat de samenwerking uit hoofde van de Raamovereenkomst voor samenwerking van 1993 wordt versterkt en tot andere terreinen wordt uitgebreid. De samenwerking concentreert zich met name op:
a) |
bevordering van politieke en sociale stabiliteit door middel van democratie, eerbiediging van de mensenrechten en goed bestuur; |
b) |
intensivering van het proces van regionale integratie in Midden-Amerika, teneinde tot sterkere groei van de economie bij te dragen en de levensomstandigheden van de bevolking geleidelijk te verbeteren; |
c) |
bestrijding van armoede en bevordering van rechtvaardiger toegang tot sociale dienstverlening en de vruchten van economische groei, waarbij wordt gezorgd voor een passend evenwicht van economische, sociale en milieuaspecten in een context van duurzame ontwikkeling. |
2. De partijen komen overeen dat bij de samenwerking tevens rekening wordt gehouden met horizontale aspecten die met economische en sociale ontwikkeling verband houden, zoals man-/vrouwvraagstukken, eerbiediging van de rechten van de inheemse bevolking en andere etnische minderheden in Midden-Amerika, voorkoming van en optreden bij natuurrampen, milieubehoud en -bescherming, biologische diversiteit, culturele diversiteit, onderzoek en technologische ontwikkeling. Ook regionale integratie wordt beschouwd als een horizontaal element. Samenwerkingsmaatregelen die op nationaal niveau worden genomen, moeten dan ook verenigbaar zijn met het proces van regionale integratie.
3. De partijen komen overeen dat maatregelen om de regionale integratie in Midden-Amerika te bevorderen en de interregionale betrekkingen tussen de partijen te versterken, worden aangemoedigd.
Artikel 7
Methode
De partijen komen overeen dat de samenwerking wordt uitgevoerd door middel van technische en financiële bijstand, studies, opleiding, uitwisseling van informatie en deskundigheid, bijeenkomsten, seminars, onderzoeksprojecten en alle andere door de partijen overeen te komen middelen, afhankelijk van het samenwerkingsterrein, de nagestreefde doeleinden en de beschikbare middelen, overeenkomstig de normen en voorschriften die op deze samenwerking van toepassing zijn. Alle bij de samenwerking betrokken partijen moeten de middelen op transparante wijze beheren en hierover verantwoording afleggen.
Artikel 8
Samenwerking inzake mensenrechten, democratie en goed bestuur
De partijen komen overeen dat in het kader van de samenwerking de overheid en vertegenwoordigers van de civiele samenleving actief gesteund zullen worden, door middel van maatregelen op met name de volgende terreinen:
a) |
bevordering en bescherming van de mensenrechten en consolidering van het democratiseringsproces, met inbegrip van het verkiezingsproces; |
b) |
versterking van de rechtsstaat en goed, transparant beheer van het openbaar bestuur, met inbegrip van de bestrijding van corruptie op lokaal, regionaal en nationaal niveau; en |
c) |
versterking van de onafhankelijkheid en de doelmatigheid van de rechterlijke macht. |
Artikel 9
Samenwerking inzake conflictpreventie
1. De partijen komen overeen dat in het kader van de samenwerking op dit gebied een breed vredesbeleid bevorderd en ondersteund wordt dat de dialoog stimuleert tussen democratische naties die voor taken staan als preventie en oplossing van conflicten, het herstel van de vrede justitie in het kader van de mensenrechten. Dit beleid wordt gebaseerd op het beginsel van eigen inbreng en is met name gericht op de opbouw van regionale, sub-regionale en nationale capaciteit. Om conflicten te voorkomen, en verder waar nodig zal ernaar gestreefd worden alle segmenten van de samenleving gelijke politieke, economische, sociale en culturele kansen te geven, de democratische legitimiteit te versterken, de sociale samenhang te bevorderen, het openbaar bestuur effectiever te maken, doeltreffende mechanismen te creëren om de belangen van verschillende groepen op vreedzame wijze te verzoenen, en een actief, goed georganiseerd maatschappelijk middenveld te bevorderen.
2. De samenwerking kan onder andere omvatten: steun voor bemiddeling tussen specifieke landen, onderhandelingen en verzoeningsprocessen, inspanningen om kinderen, vrouwen en ouderen te helpen en de bestrijding van antipersoneelsmijnen.
3. De partijen zullen ook samen proberen de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens te voorkomen en te bestrijden en onder andere de samenwerking binnen justitie en politie en op institutioneel niveau beter op elkaar afstemmen, evenals de inbeslagname en vernietiging van illegale handvuurwapens en lichte wapens die in handen zijn van burgers.
Artikel 10
Samenwerking inzake modernisering van het staatsbestuur en andere overheden
1. De partijen komen overeen dat in het kader van de samenwerking op dit gebied het openbaar bestuur in de Midden-Amerikaanse landen verder gemoderniseerd en geprofessionaliseerd wordt, onder meer door steun voor het decentralisatieproces en de organisatorische veranderingen die uit het integratieproces in Midden-Amerika voortvloeien. In het algemeen moet de samenwerking de doelmatigheid van de organisatie verbeteren teneinde ervoor zorgen dat de openbare middelen transparant worden beheerd en daarover verantwoording wordt afgelegd, en moeten het juridische en het institutionele kader worden verbeterd, waarbij onder meer wordt uitgegaan van de beste praktijken van beide partijen en gebruik gemaakt van de ervaring die is opgedaan bij het ontwikkelen van beleid en instrumenten in de Europese Unie.
2. De samenwerking kan onder meer omvatten: programma's voor het opbouwen van capaciteit met betrekking tot de formulering en uitvoering van beleid op alle terreinen die van wederzijds belang zijn, onder andere openbare dienstverlening, opstelling en uitvoering van de begroting, voorkoming en bestrijding van corruptie en versterking van de rechterlijke macht.
Artikel 11
Samenwerking inzake regionale integratie
1. De partijen komen overeen dat in het kader van de samenwerking op dit gebied het proces van regionale integratie in Midden-Amerika wordt versterkt, in het bijzonder door de ontwikkeling en invoering van een gemeenschappelijke markt.
2. De samenwerking steunt de ontwikkeling en versterking van gemeenschappelijke instellingen in Midden-Amerika en bevordert nauwere samenwerking tussen de betrokken instellingen.
3. De samenwerking bevordert ook de ontwikkeling van gezamenlijk beleid en de harmonisering van de wetgeving, uitsluitend voor zoverre deze verband houden met de instrumenten met betrekking tot de regionale integratie in Midden-Amerika en zoals overeengekomen door de partijen. Dit geldt voor sectoraal beleid, zoals handel, douane, energie, vervoer, verkeer en verbindingen, milieu en mededinging, maar ook voor de coördinatie van het macro-economisch beleid, zoals het monetaire en fiscale beleid en de overheidsfinanciën.
4. Meer bepaald kan de samenwerking inhouden (bijvoorbeeld door middel van handelsgerelateerde technische bijstand):
a) |
verlening van bijstand ten behoeve van de versterking en uitvoering van een goed functionerende douane-unie in Midden-Amerika; |
b) |
verlening van bijstand om hindernissen voor de ontwikkeling van de intraregionale handel te reduceren en elimineren; |
c) |
samenwerking ten behoeve van de vereenvoudiging, modernisering, harmonisatie en integratie van de douane- en douanevervoerregelingen; verlening van steun voor de ontwikkeling van wetgeving en normen en beroepsopleiding; en |
d) |
verlening van bijstand ter versterking en totstandbrenging van een intraregionale gemeenschappelijke markt. |
Artikel 12
Regionale samenwerking
De partijen komen overeen alle beschikbare samenwerkingsinstrumenten te gebruiken om activiteiten te bevorderen die gericht zijn op de ontwikkeling van actieve wederzijdse samenwerking tussen de Europese Unie en Midden-Amerika en, zonder de samenwerking tussen de partijen te ondermijnen, tussen Midden-Amerika en andere landen en gebieden in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied, op terreinen als bevordering van handel en investeringen, milieu, voorkoming van en optreden bij natuurrampen, wetenschappelijk, technisch en technologisch onderzoek, energie, vervoer, communicatie-infrastructuur, cultuur, regionale ontwikkeling en ruimtelijke ordening.
Artikel 13
Samenwerking op handelsgebied
1. De partijen komen overeen dat de samenwerking op handelsgebied de integratie van de Midden-Amerikaanse landen in de wereldeconomie moet bevorderen. De samenwerking is er, via het verlenen van handelsgerelateerde technische bijstand, ook op gericht de intraregionale handel zo veel mogelijk te ontwikkelen en te diversifiëren en de handel met de Europese Unie zoveel mogelijk te vergemakkelijken.
2. De partijen komen overeen een geïntegreerd pakket maatregelen inzake handelssamenwerking uit te voeren om optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden op dit gebied, de productiebasis die van de handel profiteert te verbreden, waaronder de ontwikkeling van mechanismen om aan de taken als gevolg van meer concurrentie op de markt en de vaardigheden, instrumenten en technieken op te bouwen die nodig zijn om sneller te kunnen profiteren van alle voordelen die aan de handel verbonden zijn.
3. Om deze samenwerkingsagenda uit te voeren en optimaal gebruik te kunnen maken van de mogelijkheden van de bilaterale, regionale of multilaterale onderhandelingen over en overeenkomsten inzake de handel, komen de partijen overeen de regionale technischecapaciteitsopbouw te versterken.
Artikel 14
Samenwerking inzake diensten
1. De partijen komen overeen hun samenwerking op dienstengebied te versterken, overeenkomstig de regels van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (GATS). Deze samenwerking weerspiegelt het groeiende belang van de dienstensector voor de ontwikkeling en diversificatie van hun economieën. De versterkte samenwerking wordt erop gericht het concurrentievermogen van de Midden-Amerikaanse dienstensector te verbeteren op een wijze die strookt met het beginsel van duurzame ontwikkeling.
2. De partijen stellen vast op welke dienstensectoren de samenwerking zal worden geconcentreerd. De activiteiten zullen onder andere betrekking hebben op de regelgeving, onverminderd de nationale wetgeving, en toegang tot kapitaal en technologie.
Artikel 15
Samenwerking inzake intellectuele eigendom
De partijen komen overeen dat de samenwerking op dit terrein gericht wordt op stimulering van de investeringen, overdracht van technologie, verspreiding van informatie, culturele en creatieve activiteiten en daarmee verband houdende economische activiteiten, alsmede het delen van toegang en voordelen op door de partijen te bepalen terreinen. De samenwerking zal zich richten op het verbeteren van de wet- en regelgeving en het beleid zodat de intellectuele-eigendomsrechten beschermd en gerespecteerd worden overeenkomstig de strengste internationale normen.
Artikel 16
Samenwerking inzake overheidsopdrachten
De partijen komen overeen dat in het kader van de samenwerking op dit gebied gestreefd wordt naar wederzijdse, niet-discriminerende, transparante en, indien de partijen dit overeenkomen, open (1) procedures voor opdrachten van de overheid en de openbare sector en indien nodig op alle niveaus.
Artikel 17
Samenwerking inzake het mededingingsbeleid
De partijen komen overeen dat de samenwerking op het gebied van het mededingingsbeleid doeltreffende vaststelling en toepassing van mededingingsregels en de verspreiding van informatie dient te bevorderen. Dit moet leiden tot meer transparantie en rechtszekerheid voor bedrijven die op de Midden-Amerikaanse en de Europese markt actief zijn.
Artikel 18
Samenwerking op douanegebied
1. De partijen komen overeen dat in het kader van de samenwerking op dit terrein maatregelen ontwikkeld zullen worden om de douane en de handel soepeler te laten verlopen en het uitwisselen van informatie tussen de respectieve douanediensten bevorderd zal worden, teneinde de handel tussen de partijen te vergemakkelijken.
2. De partijen komen overeen dat de samenwerking onder andere betrekking kan hebben op:
a) |
vereenvoudiging en harmonisatie van de in- en uitvoerdocumenten volgens internationale normen, zoals het gebruik van vereenvoudigde aangiften; |
b) |
verbetering van de douaneprocedures door methoden als risicoanalyse, vereenvoudigde procedures voor inklaring en uitklaring, toekenning van de status van toegelaten bedrijf, gebruik van elektronische gegevensuitwisseling (EDI) en geautomatiseerde systemen; |
c) |
maatregelen ter bevordering van de transparantie en verbetering van de beroepsprocedures tegen beslissingen van de douane; |
d) |
mechanismen voor regelmatig overleg met het bedrijfsleven over regelgeving en procedures voor in- en uitvoer. |
3. Binnen het institutionele kader dat bij de overeenkomst wordt ingesteld, kan worden overwogen een protocol inzake wederzijdse bijstand in douanezaken te sluiten.
Artikel 19
Samenwerking inzake technische regelgeving en conformiteitsbeoordeling
1. De partijen komen overeen dat de samenwerking op het gebied van normalisatie, technische regelgeving en conformiteitsbeoordeling van groot belang is voor de ontwikkeling van het handelsverkeer, met name wat de intraregionale handel betreft.
2. De partijen komen overeen dat de samenwerking onder andere inspanningen zal bevorderen met betrekking tot:
a) |
verlening van technische bijstand aan Midden-Amerika door middel van programma's op het gebied van normalisatie, accreditatie, certificering en metrologie om op deze gebieden een systeem en structuren op te zetten die verenigbaar zijn met:
|
b) |
de samenwerking op dit gebied moet de markttoegang vergemakkelijken. |
3. In de praktijk beoogt de samenwerking:
a) |
organisatorische en technische ondersteuning ter bevordering van de totstandkoming van regionale netwerken en instanties, en bevordering van de coördinatie van beleid om een gezamenlijke aanpak voor de toepassing van internationale en regionale normen en van vergelijkbare technische regelgeving en procedures voor conformiteitsbeoordeling te stimuleren; |
b) |
bevordering van alle maatregelen die de kloof tussen de partijen op het gebied van conformiteitsbeoordeling en normalisatie kunnen helpen overbruggen; en |
c) |
bevordering van alle maatregelen ter verbetering van de transparantie, de regelgeving en de kwaliteitsnormen voor producten en handelspraktijken. |
Artikel 20
Industriële samenwerking
1. De partijen komen overeen dat in het kader van de industriële samenwerking de modernisering en herstructurering van de Midden-Amerikaanse industrie en afzonderlijke sectoren gestimuleerd moet worden, alsmede de industriële samenwerking tussen ondernemingen, teneinde de particuliere sector te versterken, waarbij tegelijkertijd de bescherming van het milieu gewaarborgd moet zijn.
2. De samenwerkingsinitiatieven op het gebied van de industrie dienen een afspiegeling te zijn van de prioriteiten die door de partijen worden vastgesteld. Rekening wordt gehouden met de regionale aspecten van industriële ontwikkeling, en waar nodig worden internationale partnerschappen gestimuleerd. De initiatieven moeten in het bijzonder een geschikt kader tot stand brengen om kennis op managementgebied te verbeteren en de transparantie van de markt en het ondernemingsklimaat te bevorderen.
Artikel 21
Samenwerking inzake de ontwikkeling van het midden- en kleinbedrijf en micro-ondernemingen
De partijen streven naar een klimaat dat gunstig is voor de ontwikkeling van het midden- en kleinbedrijf en micro-ondernemingen, onder meer op het platteland, met name door:
a) |
het bevorderen van contacten tussen bedrijven, het stimuleren van gezamenlijke investeringen, joint ventures en informatienetwerken door middel van bestaande horizontale programma's; |
b) |
het vergemakkelijken van de toegang tot kredietfaciliteiten, het verstrekken van informatie en het stimuleren van innovatie. |
Artikel 22
Samenwerking op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling; sanitaire en fytosanitaire maatregelen
1. De partijen komen overeen wederzijds samen te werken op het gebied van de landbouw, ter bevordering van duurzame landbouw, ontwikkeling van de landbouw en het platteland, bosbouw, duurzame maatschappelijke en economische ontwikkeling en continuïteit van de voedselvoorziening in Midden-Amerika.
2. De samenwerking zal zich met name richten op capaciteitsopbouw, infrastructuur en de overdracht van technologie, door middel van:
a) |
sanitaire en fytosanitaire normen en normen met betrekking tot milieu en voedselkwaliteit, rekening houdende met de wetgeving van de partijen en in overeenstemming met de WTO-regels en andere internationale organisaties op dit terrein; |
b) |
diversificatie en herstructurering van agrarische sectoren; |
c) |
uitwisseling van informatie, onder andere over de ontwikkeling van het landbouwbeleid van de partijen; |
d) |
technische bijstand voor de verhoging van de productiviteit en de uitwisseling van alternatieve gewastechnologieën; |
e) |
wetenschappelijke en technologische experimenten; |
f) |
maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van landbouwproducten, capaciteitsopbouw voor telersverenigingen en ondersteuning van handelsbevorderende activiteiten; |
g) |
versterking van de capaciteit voor het uitvoeren van sanitaire en fytosanitaire maatregelen, teneinde de markttoegang te verbeteren en op transparante, niet discriminerende en voorspelbare basis te zorgen voor een passende bescherming van de gezondheid, overeenkomstig de WTO-/SPS-overeenkomst. |
Artikel 23
Samenwerking inzake visserij en aquacultuur
De partijen komen overeen economische en technische samenwerking in de sector visserij en aquacultuur te ontwikkelen, met name wat betreft duurzame exploitatie, beheer en behoud van de visbestanden, met inbegrip van milieueffectbeoordelingen. De samenwerking moet ook betrekking hebben op de verwerkende industrie en vergemakkelijking van het handelsverkeer. De samenwerking op het gebied van de visserij kan leiden tot de sluiting van bilaterale visserijovereenkomsten tussen de partijen of tussen de Europese Gemeenschap en een of meer Midden-Amerikaanse landen en/of multilaterale visserijovereenkomsten tussen de partijen.
Artikel 24
Samenwerking inzake mijnbouw
De partijen komen overeen dat de samenwerking op het gebied van de mijnbouw zich, met inachtneming van het behoud van het milieu, met name richt op:
a) |
bevordering van de betrokkenheid van ondernemingen van beide partijen bij exploratie, winning en duurzaam gebruik van delfstoffen, overeenkomstig de wetgeving van de partijen; |
b) |
bevordering van de uitwisseling van informatie, ervaring en technologie met betrekking tot de exploratie en winning van delfstoffen; |
c) |
bevordering van de uitwisseling van deskundigen en uitvoering van gezamenlijk onderzoek om de mogelijkheden voor technologische ontwikkeling te vergroten; |
d) |
ontwikkeling van maatregelen om investeringen op dit gebied te stimuleren, overeenkomstig de wetgeving van ieder Midden-Amerikaans land en van de Europese Unie en haar lidstaten; |
e) |
ontwikkeling van maatregelen ter bevordering van het milieubehoud en verantwoord optreden op milieugebied van het bedrijfsleven in deze sector. |
Artikel 25
Samenwerking inzake energie
1. De partijen komen overeen gezamenlijk te streven naar intensievere samenwerking op het gebied van energie, in sleutelsectoren als waterkracht, olie en gas, duurzame energiebronnen, technologie voor energiebesparing, elektrificatie van het platteland en regionale integratie van de energiemarkten, zoals onder andere aangewezen door de partijen en in overeenstemming met de nationale wetgeving.
2. De samenwerking kan onder andere omvatten:
a) |
formulering en planning van het energiebeleid, ook wat betreft de onderlinge koppeling van infrastructuur van regionaal belang, verbetering en diversificatie van de energievoorziening en verbetering van de toegang tot de energiemarkt, met inbegrip van de vergemakkelijking van doorvoer, doorgifte en distributie binnen Midden-Amerikaanse landen; |
b) |
beheer en opleiding in de energiesector; overdracht van technologie en knowhow; |
c) |
bevordering van energiebesparing en efficiënt energiegebruik, duurzame energiebronnen en onderzoek naar de milieueffecten van energieproductie en -verbruik; |
d) |
stimulering van de toepassing van het mechanisme voor schone ontwikkeling ter ondersteuning van de initiatieven op het gebied van klimaatverandering; |
e) |
schoon en duurzaam gebruik van kernenergie. |
Artikel 26
Samenwerking inzake vervoer
1. De partijen komen overeen dat de samenwerking wordt geconcentreerd op herstructurering en modernisering van de systemen voor vervoer en de daarmee samenhangende infrastructuur, verbetering van het verkeer van personen en goederen en verbetering van de toegang tot de markt voor het stads-, lucht-, zee-, spoorweg- en wegvervoer, door verbetering van het operationele en administratieve beheer en bevordering van de toepassing van strenge exploitatienormen.
2. De samenwerking kan onder meer inhouden:
a) |
uitwisseling van informatie over het beleid van de partijen, met name wat betreft stadsvervoer en koppeling en interoperabiliteit van multimodale vervoersnetwerken, alsmede andere terreinen van gemeenschappelijk belang; |
b) |
het beheer van spoorwegen, havens en luchthavens, waaronder samenwerking tussen de relevante nationale autoriteiten; |
c) |
samenwerkingsprojecten gericht op overdracht van Europese technologieën op het gebied van het wereldwijde satellietnavigatiesysteem GNSS en centra voor het openbaar stadsvervoer; |
d) |
verhoging van de normen voor veiligheid en voorkoming van verontreiniging, onder meer door samenwerking in passende internationale fora, gericht op betere handhaving van de internationale normen. |
Artikel 27
Samenwerking inzake de informatiemaatschappij, informatietechnologie en telecommunicatie
1. De partijen komen overeen dat informatietechnologie en communicatie sleutelsectoren van de moderne samenleving zijn, die van vitaal belang zijn voor de economische en sociale ontwikkeling en voor een soepele overgang naar de informatiemaatschappij. De samenwerking op dit terrein zal bijdragen aan het verkleinen van de digitale kloof en de ontwikkeling van het menselijk potentieel.
2. De samenwerking op dit terrein beoogt met name de bevordering van:
a) |
een dialoog over alle aspecten van de informatiemaatschappij; |
b) |
in overeenstemming met de nationale wetgeving van de partijen een dialoog over de regelgevings- en beleidsaspecten van informatietechnologie en communicatie, met inbegrip van normalisatie; |
c) |
de uitwisseling van informatie over normen, conformiteitsbeoordeling en typegoedkeuring; |
d) |
de verspreiding van nieuwe informatie- en telecommunicatietechnologieën; |
e) |
gezamenlijke onderzoeksprojecten op het gebied van informatie- en communicatietechnologie en proefprojecten op het gebied van toepassingen binnen de informatiemaatschappij; |
f) |
de onderlinge koppeling en interoperabiliteit van telematicanetwerken en -diensten; |
g) |
de uitwisseling en opleiding van deskundigen; |
h) |
de ontwikkeling van toepassingen op het gebied van e-bestuur. |
Artikel 28
Samenwerking op audiovisueel gebied
De partijen komen overeen de samenwerking in de audiovisuele sector en in de mediasector in het algemeen te bevorderen, door gezamenlijke initiatieven voor opleiding en ontwikkelings-, productie- en distributieactiviteiten, ondermeer op educatief en cultureel gebied. De samenwerking vindt plaats in overeenstemming met de nationale bepalingen op het gebied van auteursrecht en de geldende internationale overeenkomsten.
Artikel 29
Samenwerking inzake toerisme
De partijen komen overeen dat in het kader van de samenwerking op dit gebied gestreefd moet worden naar de toepassing van beste praktijken om te zorgen voor een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van het toerisme in Midden-Amerika. Er zouden strategieën ontwikkeld moeten worden om de regio beter onder de aandacht te brengen in Europa en te presenteren als een aantrekkelijke veelzijdige toeristische bestemming.
Artikel 30
Samenwerking tussen financiële instellingen
De partijen komen overeen afhankelijk van hun behoeften en in het kader van hun respectieve programma's en wetgeving de samenwerking financiële instellingen te bevorderen.
Artikel 31
Samenwerking inzake bevordering van investeringen
1. De partijen komen overeen om, binnen het kader van hun bevoegdheden, een aantrekkelijk en stabiel klimaat voor wederzijdse investeringen te bevorderen.
2. De samenwerking kan omvatten:
a) |
bevordering van mechanismen voor uitwisseling en verspreiding van informatie over investeringswetgeving en investeringsmogelijkheden; |
b) |
ontwikkeling van een juridisch kader dat gunstig is voor wederzijdse investeringen, eventueel door sluiting tussen de lidstaten en de Midden-Amerikaanse landen van bilaterale overeenkomsten ter bevordering en bescherming van investeringen; |
c) |
bevordering van vereenvoudigde administratieve procedures; |
d) |
ontwikkeling van mechanismen voor joint ventures. |
Artikel 32
Macro-economische dialoog
1. De partijen komen overeen dat de samenwerking de uitwisseling van informatie over macro-economisch beleid en macro-economische trends dient te bevorderen, alsmede de uitwisseling van ervaringen op het gebied van de coördinatie van macro-economisch beleid in de context van een gemeenschappelijke markt.
2. De partijen streven tevens naar intensivering van de dialoog tussen hun autoriteiten over macro-economische aangelegenheden, zoals overeen te komen door de partijen, bijvoorbeeld over monetair en fiscaal beleid, overheidsfinanciën, macro-economische stabilisatie en buitenlandse schuld.
Artikel 33
Samenwerking inzake statistiek
1. De partijen komen overeen dat als belangrijkste doel moet worden gestreefd naar betere statistische methoden en programma's, en de verzameling en verspreiding van gegevens, zodat de partijen over vergelijkbare indicatoren beschikken, waardoor de partijen gebruik kunnen maken van elkaars statistieken op het gebied van de handel in goederen en diensten, en in het algemeen elk onder deze overeenkomst vallend gebied waarvoor statistieken kunnen worden opgesteld.
2. De samenwerking kan onder meer inhouden: technische uitwisseling tussen instellingen voor de statistiek in Midden-Amerika en in de lidstaten van de EU en Eurostat; ontwikkeling van betere en indien noodzakelijk consistentere methoden voor het verzamelen, analyseren en interpreteren van gegevens; en organisatie van seminars, werkgroepen en opleidingsprogramma's op het gebied van statistiek.
Artikel 34
Samenwerking inzake de bescherming van de consument
De partijen komen overeen dat de samenwerking in dit verband onder andere betrekking kan hebben op de volgende gebieden, voor zover mogelijk:
a) |
meer begrip van de wederzijdse consumentenwetgeving, teneinde handelsbelemmeringen te voorkomen, terwijl de consument goed beschermd wordt; |
b) |
bevordering van uitwisseling van informatie over regelingen voor consumentenbescherming. |
Artikel 35
Samenwerking inzake de bescherming van gegevens
1. De partijen komen overeen de verwerking van persoonsgegevens en andere gegevens te beschermen overeenkomstig de strengste internationale normen.
2. De partijen komen tevens overeen samen te werken op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens teneinde het beschermingsniveau te verhogen en bij te dragen tot het vrije verkeer van persoonsgegevens tussen de partijen, overeenkomstig de binnenlandse wetgeving van de partijen.
Artikel 36
Samenwerking inzake wetenschap en technologie
1. De partijen komen overeen dat de samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie tot wederzijds voordeel van de partijen en overeenkomstig hun beleid wordt uitgevoerd, en gericht wordt op:
a) |
de uitwisseling van wetenschappelijke en technologische informatie en ervaring op regionaal niveau, met name ten aanzien van de uitvoering van beleid en programma's; |
b) |
bevordering van de ontwikkeling van het menselijk potentieel; |
c) |
bevordering van de banden tussen de wetenschappers van beide partijen; |
d) |
het aanmoedigen van de betrokkenheid van het bedrijfsleven van beide partijen bij de samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie, met name om innovatie te bevorderen; |
e) |
het bevorderen van innovatie en overdracht van technologie tussen de partijen, met name e-bestuur en schonere technologieën. |
2. De partijen komen overeen de ontwikkelings- en innovatieprocessen op het gebied van wetenschap, onderzoek en technologie te bevorderen en hierbij instellingen voor hoger onderwijs en onderzoekscentra te betrekken; productiesectoren, met name het midden- en kleinbedrijf, worden aan beide zijden gestimuleerd.
3. De partijen komen overeen de wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen universiteiten, onderzoeksinstellingen en productiesectoren van beide regio's te bevorderen, onder meer door middel van studiebeurzen en de uitwisseling van studenten en specialisten.
4. De partijen komen overeen de samenwerking tussen organisaties die actief zijn op het gebied van wetenschap, technologie en innovatie te versterken teneinde technologie te bevorderen, verspreiden en over te dragen.
Artikel 37
Samenwerking inzake onderwijs en opleiding
1. De partijen komen overeen in het kader van de samenwerking op dit terrein te onderzoeken hoe onderwijs en beroepsopleiding kunnen worden verbeterd. Bijzondere aandacht wordt hierbij geschonken aan de toegankelijkheid van het onderwijs, met inbegrip van het technisch onderwijs, hoger onderwijs en beroepsonderwijs, voor jongeren, vrouwen, inheemse bevolkingsgroepen en andere Midden-Amerikaanse etnische minderheden en aan het verwezenlijken van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling.
2. De partijen komen overeen nauwer samen te werken op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding, en samenwerking tussen universiteiten en tussen ondernemingen te stimuleren, teneinde het deskundigheidsniveau van hoger personeel te verbeteren.
3. De partijen komen tevens overeen bijzondere aandacht te schenken aan gedecentraliseerde activiteiten en programma's (ALFA, ALBAN, URB-AL, etc.), die permanente banden tussen de partijen tot stand brengen, waardoor bundeling en uitwisseling van ervaring en technische hulpbronnen kunnen worden gestimuleerd. In dit verband kunnen in het kader van de samenwerking ook onderwijs- en opleidingsactiviteiten en -programma's ondersteund worden die zich specifiek richten op de behoeften in de Midden-Amerikaanse landen.
4. De partijen zullen het onderwijs aan inheemse bevolkingsgroepen bevorderen, ook in hun eigen taal.
Artikel 38
Samenwerking inzake milieu en biologische diversiteit
1. De partijen komen overeen dat de samenwerking op dit terrein gericht wordt op het bevorderen van de bescherming van het milieu en dat gestreefd zal worden naar duurzame ontwikkeling. In dit verband zijn de relatie tussen armoede en milieu en het milieueffect van economische activiteiten van belang. De samenwerking zou ook de effectieve deelname aan internationale milieuverdragen moeten bevorderen, bijvoorbeeld met betrekking tot klimaatverandering, biologische diversiteit, woestijnvorming en beheer van chemische stoffen.
2. De samenwerking kan onder andere betrekking hebben op:
a) |
voorkoming van schade aan het milieu; hieronder valt ook de overdracht van milieuvriendelijke en/of schone technologieën; |
b) |
bevordering van het behoud en het duurzame beheer van natuurlijke hulpbronnen (met inbegrip van biologische diversiteit en genetische rijkdommen); |
c) |
bevordering van nationaal en regionaal toezicht op de biologische diversiteit; |
d) |
uitwisseling van informatie over en ervaring met milieuwetgeving en gemeenschappelijke milieuproblemen; |
e) |
bevordering van de harmonisatie van milieuwetgeving in Midden-Amerika; |
f) |
versterking van het milieubeheer in alle sectoren op alle overheidsniveaus; |
g) |
bevordering van milieueducatie, capaciteitsopbouw, versterking van de participatie van de burgers; |
h) |
bevordering van gezamenlijke regionale onderzoeksprogramma's. |
Artikel 39
Samenwerking inzake natuurrampen
De partijen komen overeen dat de samenwerking op dit gebied Midden-Amerika minder kwetsbaar moet maken voor natuurrampen, door de regionale onderzoekscapaciteit te versterken, toe te zien op de preventie, het reactievermogen en de wederopbouwcapaciteit, de wetgeving te harmoniseren en de coördinatie tussen instanties en de steun van de regering te verbeteren.
Artikel 40
Culturele samenwerking
1. De partijen komen overeen dat in het kader van de samenwerking op dit gebied de culturele banden en de contacten tussen culturele instellingen in beide regio's moeten worden uitgebreid.
2. Doel is het bevorderen van de samenwerking op cultureel gebied tussen de partijen, waarbij rekening wordt gehouden met bilaterale regelingen met de lidstaten van de Europese Unie en gestreefd wordt naar synergie daarmee.
3. De samenwerking vindt plaats in overeenstemming met de nationale bepalingen op het gebied van auteursrecht en internationale overeenkomsten.
4. De samenwerking kan zich uitstrekken tot alle vormen van cultuur, zoals:
a) |
vertaling van literaire werken; |
b) |
instandhouding, restauratie en tot nieuwe bloei brengen van het culturele erfgoed; |
c) |
culturele evenementen en verwante activiteiten, uitwisseling van kunstenaars en anderen die werkzaam zijn in de culturele sector; |
d) |
bevordering van de culturele diversiteit, met name van de inheemse bevolkingsgroepen en andere etnische minderheden in Midden-Amerika; |
e) |
uitwisselingen tussen jongeren; |
f) |
bestrijding en voorkoming van illegale handel in cultureel erfgoed; |
g) |
bevordering van handwerk en culturele nijverheid. |
Artikel 41
Samenwerking inzake gezondheidszorg
1. De partijen komen overeen samen te werken om de hervorming van de gezondheidszorg te ondersteunen en door billijke financieringsmechanismen ervoor te zorgen dat de zorg toegankelijk is voor arme mensen en dat hun voedselvoorziening gegarandeerd is.
2. De partijen komen overeen dat bij de preventieve gezondheidszorg ook andere sectoren moeten worden betrokken, zoals onderwijs, watervoorziening en sanitaire voorzieningen. In dit verband streven de partijen naar het opbouwen en versterken van partnerschapsrelaties met instanties buiten de gezondheidszorg om de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling te realiseren, met name wat de bestrijding van aids, malaria, tuberculose en andere ziekten betreft. Er zijn ook partnerschappen nodig met het maatschappelijk middenveld, ngo's en de particuliere sector om seksuele gezondheidszorg en rechten op genderbewuste wijze aan te pakken en seksueel overdraagbare aandoeningen en ongewenste zwangerschappen onder jongeren te voorkomen, voor zover deze doelstellingen niet in strijd zijn met de nationale wetgeving of culturele gevoeligheden.
Artikel 42
Samenwerking op sociaal gebied
1. De partijen komen overeen samen te werken om de deelname van de sociale partners aan de dialoog over leef- en werkomstandigheden, sociale bescherming en integratie in de samenleving te stimuleren. Bijzondere aandacht zal worden besteed aan het tegengaan van discriminatie bij de behandeling van onderdanen van een partij die legaal op het grondgebied van de andere partij verblijven.
2. De partijen erkennen het belang van sociale ontwikkeling, die hand in hand moet gaan met economische ontwikkeling, en geven prioriteit aan werkgelegenheid, huisvesting en woonomstandigheden, overeenkomstig hun respectieve beleid en grondwet, alsmede het bevorderen van de fundamentele arbeidsbeginselen en -rechten, zoals vastgelegd in de verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie, de zogeheten fundamentele arbeidsnormen.
3. De partijen kunnen tevens samenwerken inzake alle andere onderwerpen van wederzijds belang op dit gebied.
4. Waar nodig voeren de partijen, in overeenstemming met hun interne procedures, deze dialoog in coördinatie met het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Midden-Amerikaanse equivalent daarvan.
Artikel 43
Betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij de samenwerking
1. De partijen erkennen de rol en de potentiële bijdrage van het maatschappelijk middenveld in het samenwerkingsproces en komen overeen een effectieve dialoog met de samenleving aan te moedigen.
2. Overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van elke partij kunnen maatschappelijke organisaties:
a) |
worden geraadpleegd bij het besluitvormingsproces op nationaal niveau, met inachtneming van de democratische beginselen; |
b) |
worden ingelicht over ontwikkelings- en samenwerkingsstrategieën en sectoraal beleid en deelnemen aan overleg daarover, met name op terreinen die hun aangaan, met inbegrip van alle fasen van het ontwikkelingsproces; |
c) |
in aanmerking komen voor financiële middelen, mits de binnenlandse voorschriften van elke partij zulks toestaan, en voor ondersteuning voor capaciteitsopbouw op kritieke terreinen; |
d) |
deelnemen aan de uitvoering van samenwerkingsprogramma's op gebieden die hem aangaan. |
Artikel 44
Samenwerking inzake man/vrouwvraagstukken
De partijen zijn het erover eens dat de samenwerking op dit terrein dient bij te dragen tot de versterking van beleidslijnen, programma's en mechanismen die de gelijkwaardige participatie van mannen en vrouwen in alle sectoren van het politieke, economische, maatschappelijke en culturele leven beogen te verbeteren, te garanderen en te verbreden, waar nodig door middel van positieve maatregelen voor vrouwen. De samenwerking moet ook bijdragen tot verbetering van de toegang voor vrouwen tot alle middelen die zij voor de volwaardige uitoefening van hun fundamentele rechten nodig hebben.
Artikel 45
Samenwerking inzake inheemse bevolkingsgroepen en andere etnische minderheden in Midden-Amerika
1. De partijen komen overeen dat de samenwerking op dit terrein moet bijdragen aan de opbouw en ontwikkeling van nieuwe, alsmede de versterking van de bestaande organisaties voor inheemse bevolkingsgroepen en andere etnische minderheden in Midden-Amerika, in het kader van de bevordering van armoedebestrijding, duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen, eerbiediging van de mensenrechten, democratie en culturele diversiteit.
2. De partijen dienen niet alleen op alle niveaus van de ontwikkelingssamenwerking systematisch rekening te houden met de situatie van de inheemse bevolkingsgroepen en andere etnische minderheden, maar ook de bijzondere situatie van die bevolkingsgroepen in de beleidsformulering te integreren en de capaciteit van organisaties die deze groepen vertegenwoordigen te versterken, om de positieve effecten van de ontwikkelingssamenwerking voor deze groepen te versterken, overeenkomstig de nationale en internationale verplichtingen van beide partijen.
Artikel 46
Samenwerking inzake ontheemde bevolkingsgroepen en gedemobiliseerde strijders
1. De partijen komen overeen dat de samenwerking inzake steun aan ontheemde bevolkingsgroepen en gedemobiliseerde strijders ertoe moet bijdragen dat in hun essentiële behoeften wordt voorzien gedurende de periode van het stopzetten van humanitaire hulp tot de totstandkoming van een permanente oplossing voor hun situatie.
2. De samenwerking kan onder meer de volgende activiteiten omvatten:
a) |
zelfvoorziening en reïntegratie van ontheemde bevolkingsgroepen en gedemobiliseerde strijders in het sociaal-economische leven; |
b) |
hulp aan lokale gastgemeenschappen en herhuisvestingsgebieden om de acceptatie van ontheemde bevolkingsgroepen en gedemobiliseerde strijders te stimuleren en deze te helpen beter te integreren; |
c) |
hulp aan deze mensen om vrijwillig terug te keren en zich te vestigen in hun land van herkomst of in andere landen, indien de omstandigheden dat toelaten; |
d) |
activiteiten om deze mensen te helpen hun bezittingen of eigendomsrechten terug te krijgen en bijstand voor juridisch optreden tegen schendingen van hun mensenrechten; |
e) |
versterking van de institutionele capaciteit van landen die met deze problemen te kampen hebben; |
f) |
steun voor de reïntegratie in het politieke, sociale en actieve leven, onder meer in voorkomende gevallen als onderdeel van een verzoeningsproces. |
Artikel 47
Samenwerking inzake bestrijding van drugs en daarmee samenhangende criminaliteit
1. Op basis van het beginsel van medeverantwoordelijkheid komen de partijen overeen in het kader van de samenwerking op dit gebied de gezamenlijke inspanningen om de productie en het gebruik van en de handel in drugs te voorkomen en terug te dringen op elkaar af te stemmen en te intensiveren. De partijen komen tevens overeen ernaar te streven de criminaliteit die met deze handel samenhangt te bestrijden, onder meer via internationale organisaties en instanties. Onverminderd andere samenwerkingsmechanisme, komen de partijen overeen dat het coördinatie- en samenwerkingsmechanisme inzake drugs dat door de EU en Latijns-Amerika en het Caribisch gebied gezamenlijk is ingesteld, moet ook voor dit doel worden gebruikt.
2. De partijen streven in hun samenwerking onder meer naar uitvoering van:
a) |
programma's ter voorkoming van drugsmisbruik, met name onder kwetsbare en risicogroepen; |
b) |
projecten voor opleiding, onderwijs, behandeling en afkickprogramma's voor drugsverslaafden en hun reïntegratie in de maatschappij; |
c) |
projecten ter bevordering van de harmonisatie van wetgeving en actie op dit gebied in Midden-Amerika; |
d) |
gezamenlijke onderzoeksprojecten; |
e) |
maatregelen en samenwerkingsactiviteiten die gericht zijn op alternatieve ontwikkeling, met name bevordering van de teelt van legale gewassen door kleine producten; |
f) |
maatregelen om de handel in precursoren en essentiële producten te beheersen, gelijkwaardig met de maatregelen die zijn genomen door de Europese Gemeenschap en de bevoegde internationale instanties; |
g) |
maatregelen om de handel in drugs terug te dringen, onder meer opleiding met betrekking tot administratieve controlesystemen om te voorkomen dat chemische precursoren verdwijnen, en het onder controle brengen van drugsgerelateerde criminaliteit. |
Artikel 48
Samenwerking inzake bestrijding van het witwassen van geld en daarmee samenhangende criminaliteit
1. De partijen werken samen om te voorkomen dat hun financiële systemen worden gebruikt voor het witwassen van de opbrengst van criminele activiteiten in het algemeen en drugshandel in het bijzonder.
2. De samenwerking omvat administratieve en technische bijstand ten behoeve van het ontwikkelen en uitvoeren van regelgeving en het efficiënte functioneren van geschikte normen en mechanismen. De samenwerking moet het met name mogelijk maken relevante informatie uit te wisselen en passende normen vast te stellen voor het bestrijden van witwassen, die vergelijkbaar zijn met die van de Europese Gemeenschap en de internationale instanties op dit gebied, zoals de Financial Action Task Force (FATF) en de Verenigde Naties. De samenwerking op regionaal niveau wordt aangemoedigd.
Artikel 49
Samenwerking inzake migratie
1. De partijen bevestigen dat het van belang is migratiestromen tussen hun grondgebieden gezamenlijk te beheren. Om de samenwerking te versterken zullen de partijen een brede dialoog opzetten over alle kwesties in verband met migratie, waaronder illegale migratie, mensensmokkel en -handel, en vluchtelingenstromen. Het thema migratie zou geïntegreerd moeten worden in alle nationale strategieën met betrekking tot de economische en sociale ontwikkeling van de landen van herkomst, doorreis of bestemming van de migranten.
2. In de samenwerking zal erkend worden dat migratie een feit is en dat verschillende perspectieven met betrekking tot de aanpak hiervan geanalyseerd en besproken moeten worden, overeenkomstig de relevante internationale, communautaire en nationale wetgeving. De samenwerking zal zich onder andere richten op:
a) |
de belangrijkste oorzaken van migratie; |
b) |
de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van nationale wetgeving en praktijken met betrekking tot internationale bescherming, teneinde te voldoen aan de bepalingen van het verdrag van Genève van 1951 inzake de status van vluchtelingen, het protocol van 1967, en andere relevante regionale en internationale instrumenten die ervoor zorgen dat het beginsel van non-refoulement gerespecteerd wordt; |
c) |
de toelatingscriteria, alsmede de rechten en de status van de toegelaten personen, eerlijke behandeling en integratiemogelijkheden voor alle legale buitenlandse ingezetenen, onderwijs en opleiding, maatregelen tegen racisme en vreemdelingenhaat en alle geldende bepalingen inzake de mensenrechten van migranten; |
d) |
de opzet van doelmatige en preventieve aanpak van illegale immigratie. Ook zal aandacht besteed worden aan de smokkel van migranten en mensenhandel, onder meer door netwerken en criminele organisaties van handelaars en smokkelaars te bestrijden en de slachtoffers van deze praktijken te beschermen; |
e) |
de humane en waardige terugkeer van illegale personen en hun overname, overeenkomstig lid 3; |
f) |
het visabeleid, met betrekking tot onderwerpen die van wederzijds belang geacht worden; |
g) |
grenscontroles, met betrekking tot organisatie, opleiding, beste praktijken en andere concrete maatregelen, en indien relevant, apparatuur, waarbij rekening gehouden wordt met het feit dat dergelijke apparatuur voor tweeërlei gebruik vatbaar is. |
3. In het kader van de samenwerking ter voorkoming en controle van illegale migratie komen de partijen eveneens overeen elkaars illegale migranten over te nemen. Hiertoe geldt het volgende:
— |
ieder Midden-Amerikaans land zal op verzoek en zonder verder formaliteiten onderdanen die illegaal verblijven op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie overnemen, hun van de vereiste identiteitsdocumenten voorzien en hun toegang verlenen tot de in dit verband noodzakelijke administratieve faciliteiten; |
— |
iedere lidstaat van de Europese Unie zal op verzoek en zonder verder formaliteiten onderdanen die illegaal verblijven op het grondgebied van een Midden-Amerikaans land overnemen, hun van de vereiste identiteitsdocumenten voorzien en hun toegang verlenen tot de in dit verband noodzakelijke administratieve faciliteiten. |
De partijen komen overeen indien gewenst en zo snel mogelijk een overeenkomst te sluiten waarin specifieke verplichtingen inzake deze overname zijn vastgelegd voor de lidstaten van de Europese Unie en de landen in Midden-Amerika. In deze overeenkomst zal ook de overname van ingezetenen van derde landen en statenlozen geregeld worden.
In dit verband wordt met „partijen” bedoeld: de Gemeenschap, al haar lidstaten en alle Midden-Amerikaanse landen.
Artikel 50
Samenwerking inzake de bestrijding van terrorisme
De partijen bevestigen opnieuw het belang van bestrijding van terrorisme en komen overeen conform internationale overeenkomsten, relevante VN-resoluties en hun eigen wet- en regelgeving samen te werken om terroristische daden te voorkomen en te bestrijden. Zij doen dit in het bijzonder:
a) |
in het kader van de volledige tenuitvoerlegging van Resolutie 1373 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en andere relevante VN-resoluties, internationale overeenkomsten en instrumenten; |
b) |
door uitwisseling van informatie over terroristische groeperingen en de hen ondersteunende netwerken, overeenkomstig het nationale en internationale recht; en |
c) |
door uitwisseling van inzichten over middelen en methoden om het terrorisme te bestrijden, onder meer op technisch gebied en wat opleiding betreft, en door uitwisseling van ervaringen met betrekking tot het voorkomen van terrorisme. |
TITEL IV
ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 51
Methoden
1. Teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de samenwerking die bij deze overeenkomst worden ingesteld, verbinden de partijen zich ertoe binnen de grenzen van hun vermogen en via hun eigen kanalen passende middelen, waaronder financiële middelen, ter beschikking te stellen. In dit verband zullen de partijen voor zover mogelijk een meerjarenprogramma goedkeuren en prioriteiten vaststellen, waarbij rekening gehouden wordt met de behoeften en het ontwikkelingsniveau van de Midden-Amerikaanse landen.
2. De partijen nemen alle passende maatregelen om de activiteiten van de Europese Investeringsbank in Midden-Amerika te bevorderen en te vergemakkelijken, met inachtneming van de procedures en financieringscriteria van de bank en overeenkomstig de wet- en regelgeving van de partijen, onverminderd de bevoegdheden van hun bevoegde autoriteiten.
3. De Midden-Amerikaanse landen zullen faciliteiten en garanties verstrekken aan deskundigen uit de Europese Gemeenschap en samenwerkingsactiviteiten vrijstellen van invoerheffingen, overeenkomstig de raamovereenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en ieder Midden-Amerikaans land.
Artikel 52
Institutioneel kader
1. De partijen handhaven het Gemengd Comité dat bij de samenwerkingsovereenkomst met Midden-Amerika van 1985 is ingesteld en ook bij de Raamovereenkomst inzake samenwerking van 1993 is gehandhaafd.
2. Het Gemengd Comité is verantwoordelijk voor de algemene tenuitvoerlegging van de overeenkomst. Het bespreekt voorts alle vraagstukken die van invloed zijn op de economische betrekkingen tussen de partijen, waaronder ook die met afzonderlijke lidstaten van Midden-Amerika.
3. De agenda van het Gemengd Comité wordt in onderling overleg vastgesteld. Het Gemengd Comité stelt zelf voorschriften vast betreffende de frequentie en de locatie van zijn vergaderingen, zijn voorzitterschap en andere vraagstukken die zich voordoen, en zal indien noodzakelijk subcomités instellen.
4. Om het Gemengd Comité bij te staan wordt een Gemengd Raadgevend Comité ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van het raadgevend comité van het Midden-Amerikaanse Integratiestelsel (SG-SICA) en het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC). Dit Gemengd Raadgevend Comité heeft tot taak de dialoog met economische en maatschappelijke organisaties van het maatschappelijk middenveld te stimuleren.
5. De partijen moedigen het Europees Parlement en het Midden-Amerikaanse parlement (Parlacen) aan een interparlementair comité in te stellen in het kader van deze overeenkomst en in overeenstemming met hun oprichtingsverdragen.
Artikel 53
Definitie van de partijen
Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt onder „partijen” verstaan: enerzijds de Europese Gemeenschap, haar lidstaten dan wel de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden zoals die voortvloeien uit het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en anderzijds de Republiek Costa Rica, de Republiek El Salvador, de Republiek Guatemala, de Republiek Honduras, de Republiek Nicaragua en de Republiek Panama, binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden. De overeenkomst is ook van toepassing op maatregelen van staten, regionale of plaatselijke autoriteiten op het grondgebied van de partijen.
Artikel 54
Inwerkingtreding
1. Deze overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de partijen elkaar mededelen dat de voor de inwerkingtreding vereiste procedures zijn voltooid.
2. Deze kennisgeving wordt gericht aan de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie, die depositaris van deze overeenkomst is.
3. Vanaf de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst overeenkomstig lid 1 komt deze overeenkomst in de plaats van de Raamovereenkomst inzake samenwerking van 1993.
Artikel 55
Duur
1. Deze overeenkomst is van onbeperkte duur. In dit verband en zoals bepaald in artikel 2, lid 3, van deze overeenkomst, wordt de verklaring van Madrid van 17 mei 2002 ingetrokken.
2. Beide partijen kunnen deze overeenkomst door schriftelijke kennisgeving aan de andere partij opzeggen. De overeenkomst verstrijkt zes maanden na de datum van genoemde kennisgeving.
Artikel 56
Naleving van verplichtingen
1. De partijen treffen alle algemene en bijzondere maatregelen die vereist zijn om aan hun verplichtingen krachtens deze overeenkomst te voldoen, en zien erop toe dat deze in overeenstemming zijn met de doelstellingen die in deze overeenkomst zijn neergelegd.
2. Indien een van de partijen van mening is dat de andere partij een verplichting die uit deze overeenkomst voortvloeit niet is nagekomen, kan zij passende maatregelen treffen. Alvorens dit te doen, verstrekt zij het Gemengd Comité binnen dertig dagen alle ter zake doende informatie die nodig is voor een grondig onderzoek van de situatie, teneinde een voor de partijen aanvaardbare oplossing te vinden.
In eerste instantie moet de keuze vallen op de maatregelen die de werking van deze overeenkomst het minst verstoren. Deze maatregelen worden onmiddellijk ter kennis van het Gemengd Comité gebracht en op verzoek van de andere partij in het Gemengd Comité besproken.
3. In afwijking van het bepaalde in lid 2 mag iedere partij, overeenkomstig internationaal recht, onmiddellijk passende maatregelen nemen in geval van:
a) |
afwijzing van de overeenkomst in strijd met de algemene regels van het internationaal recht; |
b) |
schending door de andere partij van de essentiële elementen van deze overeenkomst als bedoeld in artikel 1, lid 1. |
De andere partij kan verzoeken dat binnen vijftien dagen een spoedbijeenkomst tussen de partijen wordt belegd voor een grondig onderzoek van de situatie, teneinde een voor de partijen aanvaardbare oplossing te vinden.
Artikel 57
Toekomstige ontwikkelingen
1. In het licht van de ervaring die bij de uitvoering van deze overeenkomst is opgedaan, kunnen de partijen gezamenlijk besluiten de overeenkomst uit te breiden teneinde het toepassingsgebied te verruimen en aan te vullen, overeenkomstig hun respectieve wetgeving, door overeenkomsten te sluiten inzake specifieke sectoren of activiteiten.
2. Geen enkele mogelijkheid voor samenwerking wordt bij voorbaat uitgesloten. De partijen kunnen in het Gemengd Comité praktische mogelijkheden onderzoeken voor samenwerking in het voordeel van beide partijen.
3. Wat de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst betreft, kan elke partij voorstellen doen tot uitbreiding van de samenwerking op alle gebieden, rekening houdende met de ervaring die bij de uitvoering is opgedaan.
Artikel 58
Gegevensbescherming
De partijen komen overeen een hoge mate van bescherming te geven aan de verwerking van persoonsgegevens en andere gegevens, overeenkomstig de strengste internationale normen.
Artikel 59
Territoriale toepassing
Deze overeenkomst is enerzijds van toepassing in de gebieden waar het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is en op de in dit Verdrag neergelegde voorwaarden en anderzijds op het grondgebied van de Republiek Costa Rica, de Republiek El Salvador, de Republiek Guatemala, de Republiek Honduras, de Republiek Nicaragua en de Republiek Panama.
Artikel 60
Authentieke teksten
Deze overeenkomst is opgesteld in twee exemplaren in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse en de Zweedse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.
Hecho en Roma, el quince de diciembre del dos mil tres.
Udfærdiget i Rom den femtende december to tusind og tre.
Geschehen zu Rom am fünfzehnten Dezember zweitausendunddrei.
'Εγινε στη Ρώμη, στις δέκα πέντε Δεκεμβρίου dύο χιλιάδες τρία.
Done in Rome on the fifteenth day of December in the year two thousand and three.
Fait à Rome, le quinze décembre deux mille trois.
Fatto a Roma, addi' quindici dicembre duemilatre.
Gedaan te Rome, de vijftiende december tweeduizenddrie.
Feito em Roma, em quinze de Dezembro de dois mil e três.
Tehty Roomassa viidentenätoista päivänä joulukuuta vuonna kaksituhattakolme.
Som skedde i Rom den femtonde december tjugohundratre.
Pour le Royaume de Belgique
Voor het Koninkrijk België
Für das Königreich Belgien
Cette signature engage également la Communauté française, la Communauté flamande, la Communauté germanophone, la Région wallonne, la Région flamande et la Région de Bruxelles-Capitale.
Deze handtekening verbindt eveneens de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Diese Unterschrift bindet zugleich die Deutschsprachige Gemeinschaft, die Flämische Gemeinschaft, die Französische Gemeinschaft, die Wallonische Region, die Flämische Region und die Region Brüssel-Hauptstadt.
På Kongeriget Danmarks vegne
Für die Bundesrepublik Deutschland
Για την Ελληνική Δημοκρατία
Por el Reino de España
Pour la République française
Thar cheann Na hÉireann
For Ireland
Per la Repubblica italiana
Pour le Grand-Duché de Luxembourg
Voor het Koninkrijk der Nederlanden
Für die Republik Österreich
Pela República Portuguesa
Suomen tasavallan puolesta
För Konungariket Sverige
For the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland
Por la Comunidad Europea
For Det Europæiske Fællesskab
Für die Europäische Gemeinschaft
Για την Ευρωπαϊκή Κοινότητα
For the European Community
Pour la Communauté européenne
Per la Comunità europea
Voor de Europese Gemeenschap
Pela Comunidade Europeia
Euroopan yhteisön puolesta
På Europeiska gemenskapens vägnar
Por la República de Costa Rica
Por la República de El Salvador
Por la República de Guatemala
Por la República de Honduras
Por la República de Nicaragua
Por la República de Panamá
(1) In dit verband betekent „open” niet „toegankelijk”; verder geldt artikel 2, lid 5, tweede zin.
BIJLAGE
EENZIJDIGE VERKLARINGEN VAN DE EU
Verklaring van de Commissie en de Raad van de Europese Unie over de clausule betreffende de terugkeer en overname van illegale immigranten (artikel 49)
Artikel 49 doet geen afbreuk aan de interne scheiding van de machten tussen de Gemeenschap en haar lidstaten wat de sluiting van overnameovereenkomsten betreft.
Verklaring van de Commissie en de Raad van de Europese Unie over de clausule betreffende de definitie van de partijen (artikel 53)
De bepalingen van deze overeenkomst die binnen de toepassingssfeer van deel III, titel IV, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap vallen, binden het Verenigd Koninkrijk en Ierland als afzonderlijke overeenkomstsluitende partijen, en niet als deel van de Europese Gemeenschap, totdat het Verenigd Koninkrijk respectievelijk Ierland (al naargelang van het geval) Midden-Amerika ervan in kennis stelt dat het Verenigd Koninkrijk respectievelijk Ierland is gebonden als deel van de Europese Gemeenschap overeenkomstig het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland dat aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht. Hetzelfde geldt voor Denemarken, overeenkomstig het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat aan die Verdragen is gehecht.
Gezamenlijke verklaring inzake titel II: politieke dialoog
De partijen komen overeen dat Belize, in zijn hoedanigheid van lid van het Systeem voor Centraal Amerikaanse Integratie (SICA), deelneemt aan de politieke dialoog.
VERORDENINGEN
15.4.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 111/29 |
VERORDENING (EU) Nr. 380/2014 VAN DE RAAD
van 14 april 2014
tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1284/2009 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen ten aanzien van de Republiek Guinee
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 215, lid 1,
Gezien Besluit 2010/638/GBVB van de Raad van 25 oktober 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen de Republiek Guinee (1),
Gezien het gezamenlijk voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EU) nr. 1284/2009 van de Raad (2) werden bepaalde beperkende maatregelen ten aanzien van de Republiek Guinee vastgesteld overeenkomstig Gemeenschappelijk Standpunt 2009/788/GBVB (3) (vervangen door Besluit 2010/638/GBVB). Die maatregelen omvatten een verbod op het verstrekken van technische en financiële bijstand en andere diensten in verband met militaire uitrusting en een embargo op het verkopen, leveren, overdragen of exporteren van apparatuur die voor binnenlandse repressie zou kunnen worden gebruikt. |
(2) |
Op 14 april 2014 stelde de Raad Besluit 2014/213/GBVB (4) vast tot wijziging van Besluit 2010/638/GBVB ten einde het wapenembargo en het embargo betreffende apparatuur die voor binnenlandse repressie zou kunnen worden gebruikt, op te heffen. |
(3) |
Bepaalde aspecten van de opheffing van die maatregelen vallen onder het toepassingsgebied van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en derhalve is regelgeving op het niveau van de Unie noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging ervan, in het bijzonder om te garanderen dat zij in alle lidstaten uniform door de marktdeelnemers worden toegepast. |
(4) |
Verordening (EU) nr. 1284/2009 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EU) nr. 1284/2009 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 1 worden de punten a), b) en c) geschrapt. |
2) |
De artikelen 2, 3, 4 en 5 worden geschrapt. |
3) |
Artikel 7 wordt vervangen door: „Artikel 7 De verbodsbepaling van artikel 6, lid 2, geeft geen aanleiding tot enigerlei aansprakelijkheid van de natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten of lichamen die financiering of financiële bijstand hebben verstrekt, indien zij niet wisten en geen gegronde reden hadden om te vermoeden dat hun acties een inbreuk zouden zijn op de bedoelde verbodsbepaling.”. |
4) |
Bijlage I wordt geschrapt. |
5) |
Bijlage III wordt vervangen door de tekst van de bijlage bij deze verordening. |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Luxemburg, 14 april 2014.
Voor de Raad
De voorzitter
C. ASHTON
(1) PB L 280 van 26.10.2010, blz. 10.
(2) Verordening (EU) nr. 1284/2009 van de Raad van 22 december 2009 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen ten aanzien van de Republiek Guinee (PB L 346 van 23.12.2009, blz. 26).
(3) Gemeenschappelijk Standpunt 2009/788/GBVB van de Raad van 27 oktober 2009 betreffende beperkende maatregelen tegen de Republiek Guinee (PB L 281 van 28.10.2009, blz. 7).
(4) Besluit 2014/213/GBVB van de Raad van 14 april 2014 tot wijziging van Besluit 2010/638/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de Republiek Guinee (zie bladzijde 83 van dit Publicatieblad).
BIJLAGE
„BIJLAGE III
Websites voor informatie over de bevoegde autoriteiten en adres voor kennisgevingen aan de Europese Commissie
BELGIË
http://www.diplomatie.be/eusanctions
BULGARIJE
http://www.mfa.bg/en/pages/135/index.html
TSJECHIË
http://www.mfcr.cz/mezinarodnisankce
DENEMARKEN
http://um.dk/da/politik-og-diplomati/retsorden/sanktioner/
DUITSLAND
http://www.bmwi.de/DE/Themen/Aussenwirtschaft/aussenwirtschaftsrecht,did=404888.html
ESTLAND
http://www.vm.ee/est/kat_622/
IERLAND
http://www.dfa.ie/home/index.aspx?id=28519
GRIEKENLAND
http://www.mfa.gr/en/foreign-policy/global-issues/international-sanctions.html
SPANJE
http://www.exteriores.gob.es/Portal/es/PoliticaExteriorCooperacion/GlobalizacionOportunidadesRiesgos/Documents/ORGANISMOS%20COMPETENTES%20SANCIONES%20INTERNACIONALES.pdf
FRANKRIJK
http://www.diplomatie.gouv.fr/autorites-sanctions/
KROATIË
http://www.mvep.hr/sankcije
ITALIË
http://www.esteri.it/MAE/IT/Politica_Europea/Deroghe.htm
CΥPRUS
http://www.mfa.gov.cy/sanctions
LETLAND
http://www.mfa.gov.lv/en/security/4539
LITOUWEN
http://www.urm.lt/sanctions
LUXEMBURG
http://www.mae.lu/sanctions
HONGARIJE
http://www.kulugyminiszterium.hu/kum/hu/bal/Kulpolitikank/nemzetkozi_szankciok/
MALTA
https://www.gov.mt/en/Government/Government%20of%20Malta/Ministries%20and%20Entities/Officially%20Appointed%20Bodies/Pages/Boards/Sanctions-Monitoring-Board-.aspx
NEDERLAND
www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/internationale-vrede-en-veiligheid/sancties
OOSTENRIJK
http://www.bmeia.gv.at/view.php3?f_id=12750&LNG=en&version=
POLEN
http://www.msz.gov.pl
PORTUGAL
http://www.portugal.gov.pt/pt/os-ministerios/ministerio-dos-negocios-estrangeiros/quero-saber-mais/sobre-o-ministerio/medidas-restritivas/medidas-restritivas.aspx
ROEMENIË
http://www.mae.ro/node/1548
SLOVENIË
http://www.mzz.gov.si/si/zunanja_politika_in_mednarodno_pravo/zunanja_politika/mednarodna_varnost/omejevalni_ukrepi/
SLOWAKIJE
http://www.mzv.sk/sk/europske_zalezitosti/europske_politiky-sankcie_eu
FINLAND
http://formin.finland.fi/kvyhteistyo/pakotteet
ZWEDEN
http://www.ud.se/sanktioner
VERENIGD KONINKRIJK
https://www.gov.uk/sanctions-embargoes-and-restrictions
Adres voor kennisgevingen aan de Europese Commissie:
Europese Commissie |
Dienst Instrumenten voor het buitenlands beleid (FPI) |
EEAS 02/309 |
1049 Brussel |
BELGIË |
E-mail: relex-sanctions@ec.europa.eu”
15.4.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 111/33 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) nr. 381/2014 VAN DE RAAD
van 14 april 2014
tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 208/2014 van de Raad van 5 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (1), en met name artikel 14, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Raad heeft op 5 maart 2014 Verordening (EU) nr. 208/2014 vastgesteld. |
(2) |
Er moeten personen worden toegevoegd aan de in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 208/2014 opgenomen lijst van personen, entiteiten en lichamen die onderworpen zijn aan beperkende maatregelen. |
(3) |
Voorts moeten de nadere gegevens betreffende drie op de lijst van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 208/2014 opgenomen personen worden gewijzigd. |
(4) |
Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 208/2014 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in de lijst in bijlage I bij deze verordening genoemde personen worden toegevoegd aan de lijst in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 208/2014.
Artikel 2
Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 208/2014 wordt gewijzigd zoals aangegeven in bijlage II bij deze verordening.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Luxembourg, 14 april 2014.
Voor de Raad
De voorzitter
C. ASHTON
BIJLAGE I
Personen bedoeld in artikel 1
|
Naam |
Nadere gegevens |
Motivering |
Datum van aanwijzing |
19. |
Serhiy Arbuzov |
Geboren op 24 maart 1976, voormalig premier van Oekraïne. |
Persoon tegen wie in Oekraïne een onderzoek loopt wegens betrokkenheid bij misdrijven in verband met de verduistering van Oekraïense overheidsmiddelen en de illegale overbrenging daarvan buiten Oekraïne. |
15.4.2014 |
20. |
Yuriy Ivanyushchenko |
Geboren op 21 februari 1959, parlementslid voor de Partij van de Regio's. |
Persoon tegen wie in Oekraïne een onderzoek loopt wegens betrokkenheid bij misdrijven in verband met de verduistering van Oekraïense overheidsmiddelen en de illegale overbrenging daarvan buiten Oekraïne. |
15.4.2014 |
21. |
Oleksandr Klymenko |
Geboren op 16 november 1980, voormalig minister van Belastingen en Accijnzen. |
Persoon tegen wie in Oekraïne een onderzoek loopt wegens betrokkenheid bij misdrijven in verband met de verduistering van Oekraïense overheidsmiddelen en de illegale overbrenging daarvan buiten Oekraïne. |
15.4.2014 |
22. |
Edward Stavytskyi |
Geboren op 4 oktober 1972, voormalig minister van Brandstof en Energie van Oekraïne. |
Persoon tegen wie in Oekraïne een onderzoek loopt wegens betrokkenheid bij misdrijven in verband met de verduistering van Oekraïense overheidsmiddelen en de illegale overbrenging daarvan buiten Oekraïne. |
15.4.2014 |
BIJLAGE II
De vermeldingen voor de volgende personen, als opgenomen in de lijst van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 208/2014, worden vervangen door de onderstaande vermeldingen:
|
Naam |
Nadere gegevens |
Motivering |
Datum van aanwijzing |
9. |
Oleksandr Viktorovych Yanukovych |
Geboren op 10 juli 1973, zoon van de voormalige president, zakenman. |
Persoon tegen wie in Oekraïne een onderzoek loopt wegens betrokkenheid bij misdrijven in verband met de verduistering van Oekraïense overheidsmiddelen en de illegale overbrenging daarvan buiten Oekraïne. |
6.3.2014 |
12. |
Serhii Petrovych Kliuiev |
Geboren op 19 augustus 1969, broer van Andrii Kliuiev, zakenman. |
Persoon tegen wie in Oekraïne een onderzoek loopt wegens betrokkenheid bij misdrijven in verband met de verduistering van Oekraïense overheidsmiddelen en de illegale overbrenging daarvan buiten Oekraïne. |
6.3.2014 |
14. |
Oleksii Mykolayovych Azarov |
Geboren op 13 juli 1971, zoon van voormalig premier Azarov. |
Persoon tegen wie in Oekraïne een onderzoek loopt wegens betrokkenheid bij misdrijven in verband met de verduistering van Oekraïense overheidsmiddelen en de illegale overbrenging daarvan buiten Oekraïne. |
6.3.2014 |
15.4.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 111/36 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 382/2014 VAN DE COMMISSIE
van 7 maart 2014
houdende aanvulling van Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen voor de publicatie van supplementen op het prospectus
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (1), en met name artikel 16, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2003/71/EG harmoniseert de eisen inzake opstelling, goedkeuring en verspreiding van het prospectus dat wordt gepubliceerd wanneer effecten worden aangeboden aan het publiek of toegelaten tot de handel op een in een lidstaat gelegen of functionerende gereglementeerde markt. |
(2) |
Richtlijn 2003/71/EG schrijft tevens voor dat elke met de informatie in het prospectus verband houdende belangrijke nieuwe ontwikkeling, materiële vergissing of onnauwkeurigheid die van invloed kan zijn op de beoordeling van de effecten en zich voordoet of geconstateerd wordt tussen het tijdstip van goedkeuring van het prospectus en de definitieve afsluiting van de aanbieding of, in voorkomend geval, het tijdstip waarop de handel op een gereglementeerde markt aanvangt indien dat later valt, in een supplement op het prospectus moet worden bekendgemaakt. |
(3) |
De verstrekking van volledige informatie over effecten en de emittenten ervan bevordert de bescherming van de beleggers. Supplementen dienen derhalve alle materiële informatie te bevatten die verband houdt met de specifieke situatie die de aanleiding vormt tot het supplement en die overeenkomstig Richtlijn 2003/71/EG en Verordening (EG) nr. 809/2004 (2) in het prospectus moet worden vermeld. |
(4) |
Om consequente harmonisatie te waarborgen, de bij Richtlijn 2003/71/EG gestelde vereisten nader te bepalen en met de technische ontwikkelingen op de financiële markten rekening te houden, is het noodzakelijk de situaties waarin publicatie van een supplement op het prospectus vereist is, nader te omschrijven. |
(5) |
Het is onmogelijk alle situaties waarin een supplement op het prospectus vereist is, te inventariseren, omdat zulks afhankelijk kan zijn van de betrokken emittenten en effecten. Daarom is het dienstig een minimumlijst op te stellen van situaties waarin een supplement vereist is. |
(6) |
Gecontroleerde jaarrekeningen zijn voor beleggers van cruciaal belang om beleggingsbeslissingen te nemen. Om te garanderen dat beleggers hun beleggingsbeslissingen nemen op basis van de meest recente financiële informatie, is het noodzakelijk een supplement te publiceren waarin nieuwe gecontroleerde jaarrekeningen van uitgevers van effecten met een aandelenkarakter en uitgevers van de onderliggende aandelen zijn opgenomen als het gaat om certificaten van aandelen die zijn gepubliceerd na de goedkeuring van het prospectus. |
(7) |
Om er rekening mee te houden dat winstvoorspellingen en winstramingen een beleggingsbeslissing kunnen beïnvloeden, dienen uitgevers van effecten met een aandelenkarakter en uitgevers van de onderliggende aandelen in het geval van certificaten van aandelen een supplement te publiceren met de wijzigingen van impliciete of expliciete cijfers die winstvoorspellingen of winstramingen vormen en die al in het prospectus waren vermeld. |
(8) |
Informatie betreffende de identiteit van de hoofdaandeelhouders of van entiteiten die zeggenschap hebben over de uitgever, is essentieel om de uitgever met kennis van zaken te kunnen beoordelen, en dit ongeacht het type effecten. Een situatie waarin de zeggenschap over de uitgever verandert, is met name significant wanneer een aanbod betrekking heeft op effecten met een aandelenkarakter en certificaten van aandelen, omdat deze types over het algemeen prijsgevoeliger voor dergelijke situaties zijn. Derhalve is publicatie van een supplement vereist wanneer de zeggenschap over uitgevers van effecten met een aandelenkarakter en uitgevers van de onderliggende aandelen in het geval van certificaten van aandelen verandert. |
(9) |
Het is essentieel dat potentiële beleggers die een uitstaand aanbod van effecten met een aandelenkarakter en certificaten van aandelen beoordelen, in staat zijn de voorwaarden daarvan te vergelijken met de prijs of de ruilvoorwaarden van een openbaar overnamebod dat tijdens de aanbiedingsperiode wordt aangekondigd. Het resultaat van een openbaar overnamebod is daarenboven ook relevant voor de beleggingsbeslissing omdat beleggers moeten weten of het al dan niet iets verandert aan de zeggenschap over de emittent. Daarom is in dergelijke gevallen een supplement vereist. |
(10) |
Wanneer de verklaring inzake het werkkapitaal achterhaald is, kunnen beleggers niet met volledige kennis van de financiële situatie van de emittent in de onmiddellijke toekomst een beleggingsbeslissing nemen. Beleggers dienen in staat te worden gesteld om hun beleggingsbeslissingen te heroverwegen in het licht van de nieuwe informatie over de mate waarin de emittent toegang heeft tot cash of andere liquide middelen om zijn verplichtingen na te komen. Daarom is in dergelijke gevallen een supplement vereist. |
(11) |
Het kan voorkomen dat een emittent of een aanbieder, nadat het prospectus is goedgekeurd, besluit om de effecten aan te bieden in andere lidstaten dan die welke in het prospectus zijn vermeld of om een aanvraag in te dienen om de effecten te verhandelen op gereglementeerde markten in andere lidstaten dan die welke in het prospectus zijn vermeld. Informatie over die aanbiedingen in andere lidstaten of vergunning om te handelen op gereglementeerde markten is van belang voor de beoordeling door de belegger van bepaalde aspecten van de effecten van de emittent en vereist daarom een supplement. |
(12) |
Het is waarschijnlijk dat de financiële positie of de activiteiten van de entiteit een invloed ondervinden van een belangrijke financiële verplichting. Daarom dienen beleggers het recht te hebben om in een supplement op het prospectus aanvullende informatie te ontvangen over de gevolgen van een dergelijke verplichting. |
(13) |
Een verhoging van het totale nominale bedrag van een aanbiedingsprogramma zegt iets over de behoefte van de emittent aan financiering of over de toegenomen vraag naar de effecten van de emittent. Daarom dient bij een verhoging van het in het prospectus opgenomen totale nominale bedrag van een aanbiedingsprogramma, een supplement op het prospectus te worden gepubliceerd. |
(14) |
Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) bij de Commissie heeft ingediend. |
(15) |
De ESMA heeft openbare raadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, heeft de mogelijke daaraan verbonden kosten en baten geanalyseerd en heeft de bij artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (3) opgerichte Stakeholdergroep effecten en markten om advies verzocht, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp
In deze verordening worden technische reguleringsnormen vastgesteld betreffende situaties waarin verplicht een supplement op het prospectus moet worden gepubliceerd.
Artikel 2
Verplichting om een supplement te publiceren
In de volgende situaties moet een supplement op het prospectus worden gepubliceerd:
a) |
wanneer nieuwe gecontroleerde jaarrekeningen zijn bekendgemaakt door:
|
b) |
wanneer een wijziging op een reeds in het prospectus opgenomen winstvoorspelling of winstraming is bekendgemaakt door:
|
c) |
wanneer een wijziging is opgetreden in de zeggenschap over:
|
d) |
wanneer er een nieuw openbaar overnamebod is door een derde partij, in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), van Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad (4), en er een resultaat is van een openbaar overnamebod betreffende:
|
e) |
wanneer er met betrekking tot aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen verhandelbare effecten in de zin van artikel 4, lid 2, punt 1, van Verordening (EG) nr. 809/2004 en converteerbare of omwisselbare obligaties die effecten met een aandelenkarakter zijn die voldoen aan de voorwaarden van artikel 17, lid 2, van die verordening, een verandering is opgetreden ten opzichte van de opgave van het werkkapitaal in het prospectus en het werkkapitaal al dan niet toereikend is voor de actuele behoeften van de uitgever; |
f) |
wanneer een uitgever toelating vraagt om te handelen op een andere gereglementeerde markt/andere gereglementeerde markten in een andere lidstaat/andere lidstaten of voornemens is een aanbieding aan het publiek te doen in een andere lidstaat/andere lidstaten dan die welke in het prospectus is/zijn vermeld; |
g) |
wanneer een nieuwe aanzienlijke financiële verplichting is aangegaan die waarschijnlijk aanleiding zal geven tot een brutowijziging van betekenis in de zin van artikel 4 bis, lid 6, van Verordening (EG) nr. 809/2004 en het prospectus betrekking heeft op aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen verhandelbare effecten in de zin van artikel 4, lid 2, punt 1, van die verordening en andere effecten met een aandelenkarakter die voldoen aan de voorwaarden van artikel 17, lid 2, van die verordening; |
h) |
wanneer het totale nominale bedrag van een aanbiedingsprogramma wordt verhoogd. |
Artikel 3
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 7 maart 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSSO
(1) PB L 345 van 31.12.2003, blz. 64.
(2) Verordening (EG) nr. 809/2004 van de Commissie van 29 april 2004 tot uitvoering van Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de in het prospectus te verstrekken informatie, de vormgeving van het prospectus, de opneming van informatie door middel van verwijzing, de publicatie van het prospectus en de verspreiding van advertenties betreft (PB L 149 van 30.4.2004, blz. 1).
(3) Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).
(4) Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (PB L 142 van 30.4.2004, blz. 12)
15.4.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 111/40 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 383/2014 VAN DE COMMISSIE
van 2 april 2014
houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Beurre de Bresse (BOB))
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de aanvraag van Frankrijk tot registratie van de benaming „Beurre de Bresse” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2). |
(2) |
Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de benaming „Beurre de Bresse” worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 2 april 2014.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Dacian CIOLOȘ
Lid van de Commissie
BIJLAGE
In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:
Categorie 1.5. Oliën en vetten (boter, margarine, spijsolie, enz.)
FRANKRIJK
Beurre de Bresse (BOB)
15.4.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 111/42 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 384/2014 VAN DE COMMISSIE
van 3 april 2014
houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Crème de Bresse (BOB))
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de aanvraag van Frankrijk tot registratie van de benaming „Crème de Bresse” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2). |
(2) |
Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de benaming „Crème de Bresse” worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 3 april 2014.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Dacian CIOLOȘ
Lid van de Commissie
BIJLAGE
In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:
Categorie 1.4. Andere producten van dierlijke oorsprong (eieren, honing, diverse zuivelproducten met uitzondering van boter, enz.)
FRANKRIJK
Crème de Bresse (BOB)
15.4.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 111/44 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 385/2014 VAN DE COMMISSIE
van 3 april 2014
houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Elbe-Saale Hopfen (BGA))
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de door Duitsland ingediende aanvraag tot registratie van de benaming „Elbe-Saale Hopfen” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2). |
(2) |
Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de benaming „Elbe-Saale Hopfen” worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 3 april 2014.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Dacian CIOLOȘ
Lid van de Commissie
BIJLAGE
In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:
Categorie 1.8. Andere in bijlage I bij het Verdrag genoemde producten (specerijen, enz.)
DUITSLAND
Elbe-Saale Hopfen (BGA)
15.4.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 111/46 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 386/2014 VAN DE COMMISSIE
van 14 april 2014
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 329/2007 van de Raad betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Democratische Volksrepubliek Korea
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 329/2007 van de Raad van 27 maart 2007 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Democratische Volksrepubliek Korea (1), en met name artikel 13, lid 1, onder d) en e),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 329/2007 worden personen, entiteiten en lichamen vermeld op basis van vaststellingen door het Sanctiecomité van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. |
(2) |
In bijlage V bij Verordening (EG) nr. 329/2007 worden de personen, entiteiten en lichamen vermeld die zijn aangewezen door de Raad en waarvan de tegoeden en economische middelen krachtens die verordening worden bevroren. |
(3) |
Op 14 april 2014 heeft de Raad op basis van een vaststelling door het Sanctiecomité besloten (2) de informatie te wijzigen van één entiteit op de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen dienen te worden bevroren, en één entiteit van bijlage IV te schrappen. Bijlage IV dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd. |
(4) |
Op 14 april 2014 heeft de Raad tevens besloten één persoon vermeld in bijlage V te schrappen. Bijlage V dient bijgevolg te worden aangepast. |
(5) |
Om de effectiviteit van de maatregelen waarin deze verordening voorziet, te waarborgen, dient zij onmiddellijk in werking te treden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 329/2007 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Bijlage IV wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening. |
2) |
Bijlage V wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening. |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 14 april 2014.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Hoofd van de dienst Instrumenten voor Buitenlands Beleid
(1) PB L 88 van 29.3.2007, blz. 1.
(2) Besluit 2014/212/GBVB van de Raad van 14 april 2014 tot wijziging van Besluit 2013/183/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea (zie bladzijde 79 van dit Publicatieblad).
BIJLAGE I
In bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 329/2007 wordt in rubriek „B. Rechtspersonen, entiteiten en lichamen” de vermelding „Korea Ryonha Machinery Joint Venture Corporation” vervangen door:
„16) |
Korea Ryonha Machinery Joint Venture Corporation (ook bekend als a) Chosun Yunha Machinery Joint Operation Company; b) Korea Ryenha Machinery J/V Corporation; c) Ryonha Machinery Joint Venture Corporation; d) Ryonha Machinery Corporation; e) Ryonha Machinery; f) Ryonha Machine Tool; g) Ryonha Machine Tool Corporation; h) Ryonha Machinery Corp; i) Ryonhwa Machinery Joint Venture Corporation; j) Ryonhwa Machinery JV; k) Huichon Ryonha Machinery General Plant; l) Unsan; m) Unsan Solid Tools; en n) Millim Technology Company). Adres: a) Tongan-dong, Central District, Pyongyang, DPRK; b) Mangungdae-gu, Pyongyang, DPRK; c) Mangyongdae District, Pyongyang, DPRK. Overige informatie: E-mailadres: a) ryonha@silibank.com; sjc-117@hotmail.com; en b) millim@silibank.com. Telefoonnummers: a) 850-2-18111; b) 850-2-18111-8642; en c) 850-2-18111-381-8642. Fax: 850-2-381-4410. Datum van aanwijzing: 22.1.2013.”. |
BIJLAGE II
In bijlage V bij Verordening (EG) nr. 329/2007 wordt in rubriek „A. Natuurlijke personen als bedoeld in artikel 6, lid 2, onder a)”, de volgende vermelding geschrapt:
|
Naam (en eventuele aliassen) |
Nadere gegevens |
Redenen |
„1. |
Chang Song-taek (ook bekend als JANG Song-Taek) |
Geboortedatum: 2.2.1946 of 6.2.1946 of 23.2.1946 (provincie Noord-Hamgyong) Nummer paspoort (vanaf 2006): PS 736420617 |
Lid van de Nationale Defensiecommissie. Directeur van de Afdeling administratie van de Koreaanse Arbeiderspartij” |
15.4.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 111/48 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 387/2014 VAN DE COMMISSIE
van 14 april 2014
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 14 april 2014.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
MA |
64,0 |
TN |
117,5 |
|
TR |
93,7 |
|
ZZ |
91,7 |
|
0707 00 05 |
MK |
58,5 |
TR |
124,3 |
|
ZZ |
91,4 |
|
0709 93 10 |
MA |
44,0 |
TR |
96,8 |
|
ZZ |
70,4 |
|
0805 10 20 |
EG |
47,3 |
IL |
67,5 |
|
MA |
40,7 |
|
TN |
46,6 |
|
TR |
62,2 |
|
ZZ |
52,9 |
|
0805 50 10 |
MA |
35,6 |
TR |
65,8 |
|
ZZ |
50,7 |
|
0808 10 80 |
AR |
96,5 |
BR |
88,0 |
|
CL |
101,3 |
|
CN |
98,6 |
|
MK |
26,7 |
|
NZ |
138,0 |
|
US |
175,3 |
|
ZA |
130,1 |
|
ZZ |
106,8 |
|
0808 30 90 |
AR |
98,5 |
CL |
147,3 |
|
CN |
82,0 |
|
ZA |
98,5 |
|
ZZ |
106,6 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
RICHTLIJNEN
15.4.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 111/50 |
RICHTLIJN 2014/48/EU VAN DE RAAD
van 24 maart 2014
tot wijziging van Richtlijn 2003/48/EG betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 115,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Gezien het advies van het Europees Parlement (1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2003/48/EG van de Raad (3) is sinds 1 juli 2005 in de lidstaten van toepassing en is in de eerste drie jaar van toepassing effectief gebleken binnen de grenzen van haar toepassingsgebied. Uit het eerste Commissieverslag van 15 september 2008 over de toepassing blijkt evenwel dat de richtlijn niet geheel de ambities waarmaakt die in de door de Raad in diens zitting van 26 en 27 november 2000 unaniem aangenomen conclusies tot uiting waren gebracht. Meer bepaald vallen sommige met rentedragende effecten gelijk te stellen financiële instrumenten en sommige indirecte middelen tot het houden van rentedragende effecten buiten het toepassingsgebied van de richtlijn. |
(2) |
Om Richtlijn 2003/48/EG beter aan het beoogde doel te doen beantwoorden, moet ten eerste de informatie aan de hand waarvan de identiteit en woonplaats van uiteindelijk gerechtigden wordt vastgesteld, worden verbeterd. Desbetreffend dient de uitbetalende instantie gebruik te maken van de datum en plaats van geboorte, alsook van de in voorkomend geval door de lidstaten toegekende fiscale identificatienummers of vergelijkbare nummers. Richtlijn 2003/48/EG verplicht de lidstaten er geenszins toe fiscale identificatienummers in te voeren. In dit opzicht moet de informatie betreffende gemeenschappelijke rekeningen en andere gevallen van gedeelde uiteindelijke gerechtigheid eveneens worden verbeterd. |
(3) |
Richtlijn 2003/48/EG is slechts van toepassing op rentebetalingen ten onmiddellijke gunste van natuurlijke personen die hun woonplaats in de Unie hebben. Die natuurlijke personen kunnen Richtlijn 2003/48/EG dan ook omzeilen door gebruik te maken van een tussengeschoven entiteit of een juridische constructie, vooral indien die gevestigd is in een rechtsgebied waar belastingheffing over de aan deze entiteit of constructie betaalde inkomsten niet gegarandeerd is. Mede gelet op de antiwitwasmaatregelen van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (4), verdient het daarom aanbeveling van de uitbetalende instanties te verlangen dat zij een „doorkijkbenadering” toepassen op betalingen aan bepaalde entiteiten of juridische constructies die gevestigd zijn of hun plaats van werkelijke leiding hebben in bepaalde landen of gebieden waar noch Richtlijn 2003/48/EG noch maatregelen van gelijke strekking van toepassing zijn. Deze uitbetalende instanties moeten gebruikmaken van de informatie waarover zij reeds beschikken ten aanzien van de uiteindelijk gerechtigde(n) van dergelijke entiteiten of juridische constructies om te garanderen dat Richtlijn 2003/48/EG wordt toegepast wanneer de aldus geïdentificeerde uiteindelijk gerechtigde een natuurlijk persoon is die zijn woonplaats in een andere lidstaat heeft dan de lidstaat waar de uitbetalende instantie gevestigd is. Om de administratieve lasten voor uitbetalende instanties te beperken, moet een indicatieve lijst worden opgesteld van onder deze maatregel vallende entiteiten en juridische constructies in de derde landen en rechtsgebieden. |
(4) |
Omzeiling van Richtlijn 2003/48/EG door kunstmatige toeleiding van rentebetalingen via een buiten de Unie gevestigde marktdeelnemer moet eveneens worden voorkomen. Derhalve moet worden gespecificeerd wat de verantwoordelijkheden zijn van marktdeelnemers die er wetenschap van hebben dat een rentebetaling aan een buiten het territoriale toepassingsgebied van Richtlijn 2003/48/EG gevestigde marktdeelnemer wordt verricht ten gunste van een hun als woonachtig in een andere lidstaat bekende natuurlijk persoon die als hun klant kan worden aangemerkt. Die marktdeelnemers moeten in dergelijke omstandigheden geacht worden als uitbetalende instantie te handelen. Dit zou meer bepaald ook helpen voorkomen dat het internationale netwerk van financiële instellingen, namelijk bijkantoren, dochterondernemingen, geassocieerde vennootschappen of houdstermaatschappijen, wordt misbruikt om Richtlijn 2003/48/EG te omzeilen. |
(5) |
De ervaring heeft geleerd dat er meer duidelijkheid moet komen met betrekking tot de verplichting om bij ontvangst van een rentebetaling als uitbetalende instantie te handelen. Met name moet duidelijk worden gemaakt welke intermediaire structuren daartoe verplicht zijn. Entiteiten en juridische constructies die niet effectief belast worden, dienen Richtlijn 2003/48/EG toe te passen wanneer zij van een „upstream” marktdeelnemer een rentebetaling ontvangen. Een indicatieve lijst van die entiteiten en juridische constructies in iedere lidstaat zal de toepassing van de nieuwe bepalingen vergemakkelijken. |
(6) |
Uit het eerste verslag over de toepassing van Richtlijn 2003/48/EG is gebleken dat de richtlijn kan worden omzeild door gebruik te maken van financiële instrumenten die, wat risico, flexibiliteit en overeengekomen rendement betreft, met schuldvorderingen gelijk te stellen zijn. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de richtlijn niet slechts op rente betrekking heeft maar ook op andere, materieel vergelijkbare inkomsten. |
(7) |
Evenzo moeten bepaalde soorten levensverzekeringsovereenkomsten die een gegarandeerd rendement aan inkomsten behelzen of waarvan de prestaties voor meer dan 40 % gekoppeld zijn aan inkomsten uit schuldvorderingen of daarmee gelijk te stellen, onder Richtlijn 2003/48/EG vallende inkomsten, in het toepassingsgebied van die richtlijn worden opgenomen. |
(8) |
Wat in de Unie gevestigde beleggingsfondsen betreft, vallen momenteel onder Richtlijn 2003/48/EG uitsluitend de inkomsten die worden verkregen via instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) waaraan vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) waarmee, onder meer, Richtlijn 85/611/EEG van de Raad (6) ingetrokken en vervangen is. Daarmee gelijk te stellen inkomsten uit niet-icbe's vallen alleen onder Richtlijn 2003/48/EG wanneer de niet-icbe's entiteiten zonder rechtspersoonlijkheid zijn en derhalve bij ontvangst van rentebetalingen als uitbetalende instantie handelen. Om ervoor te zorgen dat dezelfde regels gelden voor alle beleggingsfondsen en beleggingsregelingen, ongeacht hun rechtsvorm, moet de verwijzing in Richtlijn 2003/48/EG naar Richtlijn 85/611/EEG worden vervangen door een verwijzing naar hun inschrijving in een register overeenkomstig het recht van een lidstaat, of naar hun fondsreglement of statuten naar het recht van een van de lidstaten. Tevens moet gelijke behandeling worden gegarandeerd, rekening houdend met de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. |
(9) |
Wat betreft beleggingsfondsen die niet in een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte gevestigd zijn, moet duidelijk worden gemaakt dat de richtlijn betrekking heeft op rente en met rente gelijk te stellen inkomsten uit al die fondsen, ongeacht de rechtsvorm en de wijze waarop zij aan beleggers worden aangeboden. |
(10) |
De definitie van rentebetaling moet worden verduidelijkt om ervoor te zorgen dat niet alleen rechtstreekse, maar ook onrechtstreekse beleggingen in schuldvorderingen in aanmerking worden genomen bij de berekening van het percentage van de activa die in dergelijke instrumenten belegd zijn. Ter vergemakkelijking van de toepassing van Richtlijn 2003/48/EG door uitbetalende instanties op inkomsten uit in andere landen gevestigde instellingen voor collectieve belegging, moet duidelijk worden gemaakt dat de berekening van de samenstelling van de activa voor de behandeling van bepaalde inkomsten van dergelijke instellingen onder de voorschriften valt van de lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte waarin zij gevestigd zijn. |
(11) |
Zowel de procedure op grond van een verklaring waarmee uiteindelijk gerechtigden met fiscale woonplaats in een lidstaat de heffing van bronbelasting kunnen vermijden op rentebetalingen die in een andere, in artikel 10, lid 1, van Richtlijn 2003/48/EG vermelde lidstaat zijn ontvangen, als de alternatieve procedure van vrijwillige verstrekking van gegevens aan de woonstaat van de uiteindelijk gerechtigde heeft merites. Niettemin is de procedure van vrijwillige verstrekking van gegevens minder belastend voor de uiteindelijk gerechtigde en het is dan ook passend de keuze van de procedure aan hem te laten. |
(12) |
De lidstaten moeten cijfers verstrekken over de toepassing van Richtlijn 2003/48/EG om de kwaliteit te verbeteren van de informatie die de Commissie gebruikt voor het opstellen van het om de drie jaar bij de Raad in te dienen verslag over de toepassing van de richtlijn. |
(13) |
Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord inzake beter wetgeven (7) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die voor zover mogelijk het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze tabellen openbaar te maken, |
(14) |
Met het oog op eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2003/48/EG dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend. Deze bevoegdheden dienen te worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (8). |
(15) |
Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk het garanderen van een effectieve belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling die in het algemeen in alle lidstaten tot het belastbaar inkomen van ingezetenen worden gerekend, niet afdoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar beter, vanwege de omvang van het optreden, op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie opgenomen subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel opgenomen evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om dit doel te bereiken. |
(16) |
Richtlijn 2003/48/EG moet worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Richtlijn 2003/48/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 1, lid 2, wordt vervangen door: „2. De lidstaten zien erop toe dat de uitbetalende instanties en andere marktdeelnemers die op hun grondgebied gevestigd zijn of, indien van toepassing, de plaats van werkelijke leiding op hun grondgebied hebben, de voor de uitvoering van de richtlijn noodzakelijke taken verrichten, ongeacht de vestigingsplaats van de debiteur van de rentedragende vordering.”. |
2) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 1 bis Definities van bepaalde termen Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
|
3) |
Artikel 2 wordt vervangen door: „Artikel 2 Definitie van uiteindelijk gerechtigde 1. Voor de toepassing van deze richtlijn, en onverminderd de leden 2 tot en met 4, wordt onder „uiteindelijk gerechtigde” verstaan een natuurlijke persoon die een rentebetaling ontvangt of voor wie een rentebetaling wordt bewerkstelligd, tenzij hij aantoont dat de rentebetaling niet te zijner gunste is ontvangen of bewerkstelligd. Dit betekent:
2. Indien de uitbetalende instantie beschikt over gegevens die doen vermoeden dat de natuurlijke persoon die een rentebetaling ontvangt of voor wie een rentebetaling wordt bewerkstelligd, niet de uiteindelijk gerechtigde is, en indien punten a), b), of c) van lid 1 niet op deze persoon van toepassing is, neemt zij redelijke maatregelen om de identiteit van de uiteindelijk gerechtigde vast te stellen, overeenkomstig artikel 3, lid 2. Indien de uitbetalende instantie de identiteit van de uiteindelijk gerechtigde niet kan vaststellen, behandelt zij de natuurlijke persoon in kwestie als de uiteindelijk gerechtigde. 3. Indien een marktdeelnemer die ook onder artikel 2 van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (*1) valt, een rentebetaling verricht aan, of bewerkstelligt voor een entiteit of een juridische constructie die niet effectief belast wordt en haar vestigingsplaats of plaats van werkelijke leiding heeft buiten het in artikel 7 van deze richtlijn bedoelde grondgebied en buiten het territoriale toepassingsgebied van overeenkomsten en regelingen die voorzien in dezelfde maatregelen of maatregelen van gelijke strekking als die van deze richtlijn, zijn de tweede tot en met vijfde alinea's van dit lid van toepassing. De betaling wordt beschouwd als zijnde verricht of bewerkstelligd ten onmiddellijke gunste van een natuurlijk persoon die zijn woonplaats heeft in een andere lidstaat dan de lidstaat van de marktdeelnemer en die de in artikel 3, lid 6, van Richtlijn 2005/60/EG omschreven uiteindelijk begunstigde van de entiteit of de juridische constructie is. De identiteit van die natuurlijke persoon wordt vastgesteld overeenkomstig de klantenonderzoeksvereisten waarin artikel 7 en artikel 8, lid 1, onder b), van die richtlijn voorzien. Die natuurlijke persoon wordt voor de toepassing van deze richtlijn als de uiteindelijk gerechtigde beschouwd. Voor de toepassing van de eerste alinea worden de categorieën van entiteiten en juridische constructies die vermeld zijn in de indicatieve lijst van bijlage I, als niet effectief belast aangemerkt. De in de eerste alinea bedoelde marktdeelnemer stelt de rechtsvorm en de plaats van vestiging of, indien van toepassing, de plaats van werkelijke leiding van de entiteit of de juridische constructie vast, met gebruikmaking van de informatie die is verstrekt door een in het bijzonder overeenkomstig lid 1, onder b) en c), namens de entiteit of de juridische constructie handelende natuurlijke persoon, tenzij de marktdeelnemer over betrouwbaardere informatie beschikt waaruit blijkt dat de ontvangen informatie onjuist of voor de toepassing van dit lid onvolledig is. Indien een entiteit of een juridische constructie niet onder de in bijlage I vermelde categorieën valt, of wel onder die categorieën valt maar aanvoert effectief belast te worden, stelt de in de eerste alinea bedoelde marktdeelnemer vast of de entiteit of de juridische constructie effectief wordt belast; hiertoe baseert hij zich op algemeen bekende feiten of op door de entiteit of de juridische constructie overgelegde dan wel door de toepassing van klantenonderzoeksvereisten overeenkomstig Richtlijn 2005/60/EG beschikbare officiële documenten. 4. Indien een entiteit of een juridische constructie overeenkomstig artikel 4, lid 2, bij ontvangst of bij bewerkstelliging van een rentebetaling als uitbetalende instantie wordt aangemerkt, wordt de rentebetaling geacht te worden verkregen door de volgende natuurlijke personen, die voor de toepassing van deze richtlijn als uiteindelijk gerechtigden worden beschouwd:
(*1) Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15).”." |
4) |
De artikelen 3 en 4 worden vervangen door: „Artikel 3 Identiteit en woonplaats van de uiteindelijk gerechtigden 1. Voor de toepassing van de artikelen 8 tot en met 12 bepaalt elke lidstaat de procedures die nodig zijn om de uitbetalende instantie in staat te stellen de identiteit en woonplaats van de uiteindelijk gerechtigden vast te stellen en draagt de lidstaat zorg voor de toepassing van deze procedures op zijn grondgebied. Deze procedures voldoen aan de minimumnormen als vastgesteld in de leden 2 en 3. 2. De uitbetalende instantie stelt de identiteit van de uiteindelijk gerechtigde vast op basis van minimumnormen die verschillen naar gelang van de aanvang van de betrekkingen tussen de uitbetalende instantie en de uiteindelijk gerechtigde:
De gegevens als bedoeld in de eerste alinea, onder b), worden vastgesteld aan de hand van een paspoort, een officiële identiteitskaart of een ander officieel identiteitsdocument, indien van toepassing als gespecificeerd in de in lid 4 bedoelde lijst, dat door de uiteindelijk gerechtigde wordt overgelegd. Gegevens die niet op deze documenten zijn vermeld, worden vastgesteld aan de hand van enig ander door de uiteindelijk gerechtigde overgelegd identiteitsbewijs. 3. Indien de uiteindelijk gerechtigde vrijwillig een fiscalewoonplaatsverklaring overlegt die door de bevoegde instantie van een land is afgegeven uiterlijk drie jaar voor de datum van betaling of een latere datum waarop de betaling geacht wordt door een uiteindelijk gerechtigde te worden verkregen, wordt zijn woonplaats geacht in dat land te zijn gelegen. Indien hij een dergelijke verklaring niet overlegt, wordt zijn woonplaats geacht te zijn gelegen in het land waar hij zijn vaste adres heeft. De uitbetalende instantie stelt het vaste adres van de uiteindelijk gerechtigde vast aan de hand van de volgende minimumnormen:
In de in de eerste alinea, onder b), bedoelde situatie wordt, indien uiteindelijk gerechtigden een door een lidstaat afgegeven paspoort, officiële identiteitskaart of ander officieel identiteitsdocument overleggen en verklaren woonachtig te zijn in een derde land, de woonplaats vastgesteld aan de hand van een fiscalewoonplaatsverklaring die binnen de drie jaar voorafgaande aan de betalingsdatum of een latere datum waarop de betaling geacht wordt door een uiteindelijk gerechtigde te worden verkregen, is afgegeven door de bevoegde autoriteit van het derde land waarin die uiteindelijk gerechtigde verklaart zijn woonplaats te hebben. Wordt een dergelijke verklaring niet overgelegd, dan wordt de natuurlijke persoon geacht zijn woonplaats te hebben in de lidstaat die het paspoort, de officiële identiteitskaart of een ander officieel identiteitsdocument heeft afgegeven. Voor uiteindelijk gerechtigden ten aanzien van wie de uitbetalende instantie officiële documenten ter beschikking heeft die het bewijs leveren dat zij hun fiscale woonplaats hebben in een ander land dan dat van hun vaste adres vanwege voorrechten op grond van hun diplomatieke status of op grond van andere internationale regelingen, wordt de woonplaats vastgesteld aan de hand van de officiële documenten waarover de uitbetalende instantie beschikt. 4. Uiterlijk op 31 december 2014 stelt iedere lidstaat die fiscale identificatienummers of vergelijkbare nummers toekent, de Commissie in kennis van de structuur en het formaat van die nummers, alsmede van de officiële documenten die gegevens betreffende toegekende identificatienummers bevatten. De lidstaat stelt de Commissie ook in kennis van eventuele wijzigingen dienaangaande. De Commissie stelt aan de hand van de ontvangen gegevens een lijst op, die zij bekendmaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Artikel 4 Uitbetalende instanties 1. Een in een lidstaat gevestigde marktdeelnemer die een rentebetaling verricht aan of bewerkstelligt ten onmiddellijke gunste van de uiteindelijk gerechtigde, wordt voor de toepassing van deze richtlijn als uitbetalende instantie aangemerkt. Voor de toepassing van dit lid doet het niet ter zake of de betrokken marktdeelnemer de debiteur of de emittent is van de vordering die, of het effect dat, inkomsten genereren, dan wel de marktdeelnemer die door de debiteur, de emittent of de uiteindelijk gerechtigde is belast met het uitbetalen van de inkomsten of het bewerkstelligen van de betaling van de inkomsten. Een in een lidstaat gevestigde marktdeelnemer wordt ook als uitbetalende instantie in de zin van deze richtlijn aangemerkt wanneer de volgende voorwaarden vervuld zijn:
Indien de in de eerste alinea, onder a) en b), bedoelde voorwaarden vervuld zijn, wordt de betaling die door de eerste marktdeelnemer is verricht of bewerkstelligd, beschouwd als zijnde verricht of bewerkstelligd ten onmiddellijke gunste van de in die alinea, onder b), bedoelde uiteindelijk gerechtigde. 2. Een entiteit of een juridische constructie die haar plaats van werkelijke leiding in een lidstaat heeft en die, op grond van de algemene voorschriften inzake directe belastingen van hetzij die lidstaat of van de lidstaat waar zij gevestigd is, hetzij van een ander land of rechtsgebied waar zij anderszins haar fiscale woonplaats heeft, niet effectief belast wordt, wordt bij ontvangst of bij bewerkstelliging van een rentebetaling als uitbetalende instantie aangemerkt. Voor de toepassing van dit lid worden de categorieën van entiteiten en juridische constructies die vermeld zijn in de indicatieve lijst van bijlage II, als niet effectief belast aangemerkt. Indien een entiteit of een juridische constructie niet tot één van de in de indicatieve lijst van bijlage II vermelde categorieën behoort, of wel onder die bijlage valt maar aanvoert effectief belast te worden, stelt de marktdeelnemer vast of de entiteit of de juridische constructie effectief belast wordt; hiertoe baseert hij zich op algemeen bekende feiten of op door de entiteit of de juridische constructie overgelegde dan wel door de toepassing van klantenonderzoeksvereisten overeenkomstig Richtlijn 2005/60/EG beschikbare officiële documenten. Een in een lidstaat gevestigde marktdeelnemer die een rentebetaling verricht aan of bewerkstelligt voor een in dit lid bedoelde entiteit of juridische constructie die haar plaats van werkelijke leiding heeft in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de marktdeelnemer gevestigd is, stelt de bevoegde autoriteit van zijn lidstaat van vestiging, met gebruikmaking van de in artikel 2, lid 3, vierde alinea, bedoelde of anderszins beschikbare informatie, in kennis van het volgende:
Overeenkomstig de voorschriften van artikel 2, lid 4, wordt bepaald welke natuurlijke personen worden beschouwd als uiteindelijk gerechtigden tot de rentebetaling die wordt verricht aan of bewerkstelligd voor de in de eerste alinea van dit lid bedoelde entiteiten of juridische constructies. Indien artikel 2, lid 4, onder c), van toepassing is, verstrekt de entiteit of de juridische constructie, telkens wanneer een natuurlijk persoon op een later tijdstip gerechtigd wordt tot de activa die de rentebetaling genereren of tot andere activa die de rentebetaling belichamen, de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar zij haar plaats van werkelijke leiding heeft, de in artikel 8, lid 1, tweede alinea, bedoelde informatie. De entiteit of de juridische constructie stelt die bevoegde autoriteit tevens in kennis van iedere verandering van haar plaats van werkelijke leiding. De in de vijfde alinea bedoelde verplichtingen blijven bestaan gedurende tien jaar vanaf de datum van de laatste door de entiteit of juridische constructie ontvangen of voor haar bewerkstelligde rentebetaling of de laatste datum waarop een natuurlijk persoon gerechtigd werd tot de activa die de rentebetaling genereren of tot andere activa die de rentebetaling belichamen, indien deze datum later valt. Indien een entiteit of een juridische constructie in een geval waarin artikel 2, lid 4, onder c), van toepassing is, haar plaats van werkelijke leiding naar een andere lidstaat heeft overgebracht, verstrekt de bevoegde autoriteit van de eerste lidstaat aan de bevoegde autoriteit van de nieuwe lidstaat de volgende informatie:
Dit lid is niet van toepassing indien de entiteit of juridische constructie aantoont dat zij:
3. Een entiteit als bedoeld in lid 2 die gelijkenis vertoont met een instelling voor collectieve belegging of een fonds of regeling voor collectieve belegging als bedoeld in lid 2, achtste alinea, onder a), kan ervoor kiezen voor de toepassing van deze richtlijn als een instelling, fonds of regeling voor collectieve belegging te worden behandeld. Wanneer een entiteit van de in dit lid, eerste alinea, bedoelde keuzemogelijkheid gebruikmaakt, geeft de lidstaat waar deze haar plaats van werkelijke leiding heeft een verklaring in die zin af. De entiteit legt die verklaring voor aan de marktdeelnemer die de rentebetaling verricht of bewerkstelligt. De marktdeelnemer is in dat geval vrijgesteld van de in lid 2, vierde alinea, neergelegde verplichtingen. Met het oog op een doeltreffende toepassing van deze richtlijn stellen de lidstaten gedetailleerde regels betreffende de in dit lid, eerste alinea, bedoelde keuzemogelijkheid vast voor entiteiten die de plaats van werkelijke leiding op hun grondgebied hebben.”. |
5) |
Artikel 6 wordt vervangen door: „Artikel 6 Definitie van rentebetaling 1. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder „rentebetaling” verstaan:
2. Wat betreft lid 1, eerste alinea, onder b), wordt, indien een uitbetalende instantie niet beschikt over informatie betreffende het bedrag van de inkomsten die zijn uitbetaald, gerealiseerd, of bijgeschreven, het totale bedrag van de betaling geacht een rentebetaling te zijn. Wat betreft lid 1, eerste alinea, onder c), wordt, indien een uitbetalende instantie niet beschikt over informatie betreffende het bedrag van de rente die is of de inkomsten die zijn aangegroeid of gekapitaliseerd bij de verkoop, terugbetaling of aflossing, het totale bedrag van de betaling geacht een rentebetaling te zijn. Wat betreft lid 1, eerste alinea, onder d) en e), wordt, indien een uitbetalende instantie niet beschikt over informatie betreffende het deel van de inkomsten dat is terug te voeren op rentebetalingen in de zin van die alinea, onder a), b) of c), het totale bedrag aan inkomsten geacht een rentebetaling te zijn. Wat betreft lid 1, eerste alinea, onder f), wordt, indien een uitbetalende instantie niet beschikt over informatie betreffende het bedrag van de uitkering uit hoofde van een levensverzekeringsovereenkomst, het totale bedrag van de betaling geacht een rentebetaling te zijn. 3. Wat betreft lid 1, eerste alinea, onder e), wordt, indien een uitbetalende instantie niet beschikt over informatie betreffende het percentage van de activa die belegd zijn in schuldvorderingen of de toepasselijke effecten, of in aandelen of deelnemingsbewijzen als omschreven in dat punt, dat percentage geacht meer dan 40 % te zijn. Indien zij het bedrag van de door de uiteindelijk gerechtigde gerealiseerde inkomsten niet kan bepalen, worden de inkomsten geacht de opbrengst van de verkoop, aflossing of terugbetaling van de aandelen of deelnemingsbewijzen te zijn. Wat betreft lid 1, eerste alinea, onder f), ii), wordt, indien een uitbetalende instantie niet beschikt over informatie betreffende het percentage van de prestatie dat gekoppeld is aan rentebetalingen in de zin van die alinea, onder a), b), c), d) of e), dat percentage geacht meer dan 40 % te bedragen. 4. Indien een rentebetaling als omschreven in lid 1 wordt verricht aan een entiteit of een juridische constructie als bedoeld in artikel 4, lid 2, of wordt bijgeschreven op een rekening van een dergelijke entiteit of juridische constructie, wordt die rentebetaling geacht te worden verkregen door een natuurlijk persoon als bedoeld in artikel 2, lid 4. In het geval van een entiteit geldt dit alleen indien de entiteit geen gebruik heeft gemaakt van de in artikel 4, lid 3, geboden keuzemogelijkheid. 5. Wat betreft lid 1, eerste alinea, onder c) en e), kunnen de lidstaten ervoor kiezen om op hun grondgebied gevestigde uitbetalende instanties ertoe te verplichten de rente of andere toepasselijke inkomsten over een periode van ten hoogste één jaar op jaarbasis te berekenen en om die op jaarbasis berekende rente of andere toepasselijke inkomsten als een rentebetaling te behandelen, ook indien tijdens die periode geen verkoop, terugbetaling of aflossing heeft plaatsgevonden. 6. In afwijking van lid 1, eerste alinea, onder d) en e), kunnen de lidstaten ervoor kiezen om de in die bepalingen bedoelde inkomsten die worden uitgekeerd door instellingen of entiteiten, of beleggingsfondsen of beleggingsregelingen die een fondsreglement of statuten naar hun recht hebben, van de definitie van rentebetaling uit te sluiten, indien de rechtstreekse of middellijke beleggingen van die instellingen, entiteiten, fondsen of regelingen in schuldvorderingen als bedoeld in die alinea, onder a), of in effecten als bedoeld in lid 1, onder b), ten hoogste 15 % van hun activa uitmaken. In afwijking van lid 4 kunnen de lidstaten ervoor kiezen om de rentebetalingen die worden verricht aan of bijgeschreven op een rekening van een entiteit of een juridische constructie als bedoeld in artikel 4, lid 2, die haar plaats van werkelijke leiding op hun grondgebied heeft, van de definitie van rentebetaling in lid 1 uit te sluiten, indien de rechtstreekse of middellijke beleggingen van die entiteit of die juridische constructie in schuldvorderingen als bedoeld in lid 1, eerste alinea, onder a), of in effecten als bedoeld in die alinea, onder b), ten hoogste 15 % van haar activa uitmaken. In het geval van een entiteit geldt dit alleen indien de entiteit geen gebruik heeft gemaakt van de in artikel 4, lid 3, geboden keuzemogelijkheid. Een lidstaat die gebruikmaakt van een van beide of beide keuzemogelijkheden die in de eerste en tweede alinea zijn bedoeld, stelt de Commissie hiervan in kennis. De Commissie maakt in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend dat van de keuzemogelijkheid gebruik is gemaakt; het feit dat er gebruik van wordt gemaakt, is met ingang van de datum van bekendmaking bindend voor de andere lidstaten. 7. De in lid 1, eerste alinea, onder e) en onder f), ii), en in lid 3 bedoelde drempels van 40 % zijn vanaf 1 januari 2016 25 %. 8. De in lid 1, eerste alinea, onder e), en in lid 6 bedoelde percentages worden bepaald op basis van het beleggingsbeleid of op basis van de beleggingsstrategie en de beleggingsdoelstellingen, vastgesteld in de documenten waarin de werking van de betrokken instellingen of entiteiten, of beleggingsfondsen of beleggingsregelingen is vastgelegd. Voor de toepassing van dit lid wordt onder documenten verstaan:
Indien in deze documenten geen beleggingsbeleid of beleggingsstrategie en beleggingsdoelstellingen zijn beschreven, worden deze percentages bepaald aan de hand van de feitelijke samenstelling van de activa van de betrokken instellingen of entiteiten, of beleggingsfondsen of beleggingsregelingen, dat wil zeggen aan de hand van het gemiddelde van de activa aan het begin, of op de datum van het eerste halfjaarlijks verslag, en aan het einde van het laatste boekjaar voordat de rentebetaling door de uitbetalende instantie aan de uiteindelijk gerechtigde wordt verricht of voor hem wordt bewerkstelligd. Voor pas opgerichte instellingen of entiteiten, of beleggingsfondsen of beleggingsregelingen is de feitelijke samenstelling het gemiddelde van de activa op de aanvangsdatum en op de datum van de eerste berekening van de activa als beschreven in de documenten waarin de werking van de betrokken instellingen of entiteiten, of beleggingsfondsen of beleggingsregelingen wordt beschreven. De samenstelling van de activa is bindend voor de overige lidstaten, indien gemeten overeenkomstig de voorschriften van de lidstaat of van een niet tot de Unie behorend land van de Europese Economische Ruimte waar een instelling voor collectieve belegging of een ander fonds of een andere regeling voor collectieve belegging als zodanig in het register is ingeschreven of naar het recht waarvan zij/het een fondsreglement of statuten heeft. De aldus gemeten samenstelling is bindend voor de andere lidstaten. 9. In lid 1, eerste alinea, onder b), bedoelde inkomsten worden alleen als een rentebetaling beschouwd voor zover de effecten die deze inkomsten genereren voor het eerst werden uitgegeven op of na 1 juli 2014. Voor de in die alinea, onder e), en in lid 6 bedoelde percentages wordt geen rekening gehouden met de vóór die datum uitgegeven effecten. 10. Uitkeringen uit hoofde van een levensverzekeringsovereenkomst worden alleen als een rentebetaling overeenkomstig lid 1, eerste alinea, onder f), beschouwd voor zover de levensverzekeringsovereenkomst uit hoofde waarvan die uitkeringen worden gedaan voor het eerst werd gesloten op of na 1 juli 2014. 11. De lidstaten kunnen ervoor kiezen om inkomsten als bedoeld in lid 1, eerste alinea, onder e), i), die gerealiseerd zijn op het tijdstip van de verkoop, terugbetaling of aflossing van aandelen of bewijzen van deelneming in andere instellingen voor collectieve belegging met rechtspersoonlijkheid dan icbe's waaraan vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (*2), slechts als rentebetalingen te beschouwen voor zover die inkomsten door die instellingen zijn verkregen op of na 1 juli 2014. (*2) Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).”." |
6) |
Artikel 8 wordt vervangen door: „Artikel 8 Renseignering door de uitbetalende instantie 1. Wanneer de uiteindelijk gerechtigde woonachtig is in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de uitbetalende instantie is gevestigd, renseigneert de uitbetalende instantie de bevoegde autoriteit van de lidstaat van vestiging minimaal de volgende gegevens:
Indien de uiteindelijk gerechtigde zijn woonplaats heeft in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de uitbetalende instantie als bedoeld in artikel 4, lid 2, haar plaats van werkelijke leiding heeft, verstrekt die uitbetalende instantie de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar zij haar plaats van werkelijke leiding heeft de in dit lid, eerste alinea, onder a) tot en met d), vermelde gegevens. Daarnaast renseigneert die uitbetalende instantie de volgende gegevens:
2. De minimale gegevens over de rentebetaling die de uitbetalende instantie gehouden is te renseigneren, onderscheiden de volgende categorieën van rentebetaling en vermelden:
De uitbetalende instantie stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar zij gevestigd is of, in het geval van een uitbetalende instantie als bedoeld in artikel 4, lid 2, de lidstaat waar zij haar plaats van werkelijke leiding heeft, in kennis van het feit dat zij de totale bedragen overeenkomstig onderhavig lid, eerste alinea, onder b), c), d) en g), renseigneert. 3. In het geval van gedeelde uiteindelijk gerechtigheid deelt de uitbetalende instantie de bevoegde autoriteit van haar lidstaat waar zij gevestigd is of, in het geval van een uitbetalende instantie als bedoeld in artikel 4, lid 2, de lidstaat waar zij haar plaats van werkelijke leiding heeft, mee of het voor elke uiteindelijk gerechtigde gerenseigneerde bedrag het volledige bedrag is dat aan de uiteindelijk gerechtigden gezamenlijk toe te rekenen is, dan wel het feitelijke aandeel dat aan de betrokken uiteindelijk gerechtigde toekomt of een gelijk deel. 4. Niettegenstaande lid 2 kunnen lidstaten toestaan dat uitbetalende instanties slechts de volgende gegevens renseigneren:
De uitbetalende instantie vermeldt of zij de totale bedragen overeenkomstig dit lid, eerste alinea, onder a), b) en c), renseigneert.”. |
7) |
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
|
8) |
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
|
9) |
Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt:
|
10) |
Artikel 13 wordt vervangen door: „Artikel 13 Uitzonderingen op de procedure van bronbelasting 1. Lidstaten die overeenkomstig artikel 11 bronbelasting heffen, voorzien in de volgende procedures om ervoor te zorgen dat een uiteindelijk gerechtigde een verzoek om niet-inhouding van bronbelasting kan indienen:
2. Op verzoek van de uiteindelijk gerechtigde geeft de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij zijn fiscale woonplaats heeft een verklaring af met daarin de volgende gegevens:
Deze verklaring is geldig voor ten hoogste drie jaar. De verklaring wordt afgegeven aan elke uiteindelijk gerechtigde die daarom vraagt, binnen twee maanden nadat het desbetreffende verzoek is ingediend.”. |
11) |
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
|
12) |
In artikel 15, lid 1, tweede alinea, wordt het woord „de bijlage” vervangen door „bijlage III”. |
13) |
In artikel 18 wordt de eerste zin vervangen door: „De Commissie brengt om de drie jaar bij de Raad verslag uit over de werking van deze richtlijn aan de hand van de in de bijlage IV vermelde gegevens, die elke lidstaat aan de Commissie moet verstrekken.”. |
14) |
De volgende artikelen worden ingevoegd: „Artikel 18 bis Uitvoeringsmaatregelen 1. De Commissie kan volgens de in artikel 18 ter, lid 2, bedoelde procedure maatregelen vaststellen voor de volgende doeleinden:
2. De Commissie actualiseert de lijst in bijlage III op verzoek van de rechtstreeks betrokken lidstaten. Artikel 18 ter Comité 1. De Commissie wordt bijgestaan door het Comité „Samenwerking tussen belastingdiensten” („het comité”). 2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.”. |
15) |
De bijlage wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn. |
Artikel 2
1. De lidstaten dienen uiterlijk op 1 januari 2016 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.
Zij passen deze bepalingen toe vanaf de eerste dag van het derde kalenderjaar volgende op het kalenderjaar waarin deze richtlijn in werking treedt.
Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 3
Deze richtlijn treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 4
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 24 maart 2014.
Voor de Raad
De voorzitter
A. TSAFTARIS
(1) PB C 184 E van 8.7.2010, blz. 488.
(2) PB C 277 van 17.11.2009, blz. 109.
(3) Richtlijn 2003/48/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (PB L 157 van 26.6.2003, blz. 38).
(4) Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15).
(5) Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).
(6) Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PB L 375 van 31.12.1985, blz. 3).
(7) PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.
(8) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
BIJLAGE
De bijlage bij Richtlijn 2003/48/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
De bijlage wordt „bijlage III”. |
2) |
De volgende bijlage wordt ingevoegd als „bijlage I”: „BIJLAGE I Indicatieve lijst van categorieën van entiteiten en juridische constructies die voor de toepassing van artikel 2, lid 3, als niet effectief belast worden beschouwd
|
3) |
De volgende bijlage wordt toegevoegd als „bijlage II”: „BIJLAGE II Indicatieve lijst van categorieën van entiteiten en juridische constructies die voor de toepassing van artikel 4, lid 2, als niet effectief belast worden beschouwd
|
4) |
De volgende bijlage wordt toegevoegd als „bijlage IV”: „BIJLAGE IV GEGEVENS DIE DE LIDSTATEN JAARLIJKS VOOR STATISTISCHE DOELEINDEN AAN DE COMMISSIE VERSTREKKEN 1. Economische gegevens 1.1. Bronbelasting: Voor Luxemburg en Oostenrijk (zolang zij de overgangsbepalingen van hoofdstuk III toepassen): het totaalbedrag van uit de bronbelasting afkomstige gedeelde belastinginkomsten, onderverdeeld naar lidstaat van woonplaats van de uiteindelijk gerechtigden. Voor Luxemburg en Oostenrijk (zolang zij de overgangsbepalingen van hoofdstuk III toepassen): het totaalbedrag van met andere lidstaten gedeelde belastinginkomsten uit de bronbelasting die op grond van artikel 11, lid 5, is geheven. De gegevens over de totaalbedragen aan bronbelasting, onderverdeeld naar lidstaat van woonplaats van de uiteindelijk gerechtigden, moeten ook naar het nationale bureau worden gezonden dat de betalingsbalansstatistieken opstelt. 1.2. Bedrag aan rentebetalingen/verkoopopbrengsten: Voor de lidstaten die informatie uitwisselen of die voor de vrijwillige verstrekking van gegevens op grond van artikel 13 hebben gekozen: het bedrag aan rentebetalingen op hun grondgebied dat onderwerp is van de informatie-uitwisseling op grond van artikel 9, onderverdeeld naar lidstaat of afhankelijk of geassocieerd gebied waarin de uiteindelijk gerechtigden wonen. Voor de lidstaten die informatie uitwisselen of die voor de vrijwillige verstrekking van gegevens op grond van artikel 13 hebben gekozen: het bedrag van de verkoopopbrengsten op hun grondgebied dat onderwerp is van de informatie-uitwisseling op grond van artikel 9, onderverdeeld naar lidstaat of afhankelijk of geassocieerd gebieden waarin de uiteindelijk gerechtigden wonen. Voor lidstaten die informatie uitwisselen of die hebben gekozen voor de vrijwillige verstrekking van gegevens, het bedrag aan rentebetalingen dat het onderwerp is van de informatie-uitwisseling, onderverdeeld naar soort rentebetaling volgens de in artikel 8, lid 2, vermelde categorieën. De gegevens over de totaalbedragen aan rentebetalingen en verkoopopbrengsten, onderverdeeld naar lidstaat van woonplaats van de uiteindelijk gerechtigden, moeten ook naar het nationale bureau worden gezonden dat de betalingsbalansstatistieken opstelt. 1.3. Uiteindelijke gerechtigde: Voor alle lidstaten: het aantal uiteindelijk gerechtigden dat in andere lidstaten en afhankelijke of geassocieerde gebieden woont, onderverdeeld naar lidstaat en afhankelijk of geassocieerd gebied. 1.4. Uitbetalende instanties: Voor alle lidstaten: het aantal uitbetalende instanties (per verzendende lidstaat) dat betrokken is bij de informatie-uitwisseling en de bronbelasting in de zin van deze richtlijn. 1.5. Uitbetalende instanties bij ontvangst: Voor alle lidstaten: het aantal uitbetalende instanties bij ontvangst die rentebetalingen in de zin van artikel 6, lid 4, hebben ontvangen. Dit geldt zowel voor de verzendende lidstaten, dat wil zeggen de lidstaten waarin rentebetalingen zijn verricht aan uitbetalende instanties bij ontvangst waarvan de feitelijke plaats van beheer in een andere lidstaat is gelegen, als voor de ontvangende lidstaten op het grondgebied waarvan dergelijke rechtspersonen of juridische constructies zich bevinden. 2. Technische gegevens 2.1. Registratie: Voor de lidstaten die informatie uitwisselen of die voor de vrijwillige verstrekking van gegevens hebben gekozen overeenkomstig artikel 13: het aantal verzonden en ontvangen registraties. Een registratie betekent één betaling aan één uiteindelijk gerechtigde. 2.2. Behandelde/gecorrigeerde registraties:
3. Niet-verplicht te verstrekken gegevens:
|
(1) Het Verenigd Koninkrijk is de lidstaat die overeenkomstig artikel 355, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de buitenlandse betrekkingen van Gibraltar behartigt.”.
BESLUITEN
15.4.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 111/79 |
BESLUIT 2014/212/GBVB VAN DE RAAD
van 14 april 2014
tot wijziging van Besluit 2013/183/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,
Gezien Besluit 2013/183/GBVB van de Raad van 22 april 2013 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea (1), en met name artikel 19,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Raad heeft op 22 april 2013 Besluit 2013/183/GBVB vastgesteld. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 22, lid 2, van Besluit 2013/183/GBVB heeft de Raad een evaluatie uitgevoerd van de in de bijlagen II en III bij Besluit 2013/183/GBVB vervatte lijsten van personen en entiteiten waarop artikel 13, lid 1, punten b) en c), en artikel 15, lid 1, punten b) en c), van dat besluit van toepassing zijn. De Raad is tot de slotsom gekomen dat, op één persoon en één entiteit in de lijst in bijlage II na, de personen en entiteiten in kwestie onderworpen moeten blijven aan de maatregelen van voornoemd besluit. |
(3) |
Verder moet de vermelding over één entiteit die is opgenomen in bijlage I worden verwijderd uit bijlage II. |
(4) |
Voorts moet artikel 22 worden gewijzigd. |
(5) |
Bovendien heeft het Sanctiecomité, ingesteld krachtens Resolutie 1718 (2006) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties inzake de Democratische Volksrepubliek Korea, op 31 december 2013 de lijst van personen en entiteiten ten aanzien waarvan beperkende maatregelen gelden, geactualiseerd. |
(5) |
De lijsten van personen en entiteiten in bijlage I en bijlage II bij Besluit 2013/183/GBVB moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Besluit 2013/183/GBVB wordt als volgt gewijzigd:
1) |
in artikel 22 wordt lid 2 vervangen door: „2. De in artikel 13, lid 1, onder b) en c), en in artikel 15, lid 1, onder b) en c), bedoelde maatregelen worden met regelmatige tussenpozen en ten minste om de twaalf maanden geëvalueerd. Zij zijn niet meer van toepassing ten aanzien van de betrokken personen of entiteiten indien de Raad overeenkomstig de in artikel 19, lid 2, bedoelde procedure vaststelt dat niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing ervan.”; |
2) |
de bijlagen I en II bij Besluit 2013/183/GBVB worden gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij het onderhavige besluit. |
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Luxemburg, 14 april 2014.
Voor de Raad
De voorzitter
C. ASHTON
BIJLAGE
1.
In bijlage I bij Besluit 2013/183/GBVB wordt de volgende titel ingevoegd:„Lijst van personen bedoeld in artikel 13, lid 1, onder a), en van personen en entiteiten bedoeld in artikel 15, lid 1, onder a)”.
2.
In bijlage I bij Besluit 2013/183/GBVB wordt de ondertitel „A. Lijst van personen bedoeld in artikel 13, lid 1, onder a)” vervangen door de volgende ondertitel:
„A. |
Personen”. |
3.
De vermeldingen voor de volgende personen die zijn opgenomen in bijlage I bij Besluit 2013/183/GBVB worden vervangen door de onderstaande vermeldingen:
|
Naam |
Alias |
Geboortedatum |
Datum van aanwijzing |
Overige informatie |
„1. |
Chang Myong-Chin |
Jang Myong-Jin |
Geboortedatum: 19 februari 1968 Alt. Geboortedatum: 1965 of 1966 |
22.1.2013 |
Algemeen directeur van het satellietlanceerstation te Sohae en hoofd van het lanceercentrum waar op 13 april en 12 december 2012 lanceringen hebben plaatsgevonden. |
2. |
Ra Ky'ong-Su |
Ra Kyung-Su |
Geboortedatum: 4 juni 1954 Paspoort: 645120196 |
22.1.2013 |
Functionaris bij de Tanchon Commercial Bank (TCB). In deze hoedanigheid heeft hij transacties voor TCB gefaciliteerd. Tanchon Commercial Bank is in april 2009 door het Sanctiecomité aangewezen als de voornaamste financiële entiteit van de DVK, die belast is met de verkoop van conventionele wapens, ballistische raketten en goederen voor de assemblage en vervaardiging van dergelijke wapens. |
3. |
Kim Kwang-il |
|
Geboortedatum: 1 september 1969 Paspoort: PS381420397 |
22.1.2013 |
Functionaris bij de Tanchon Commercial Bank (TCB). In deze hoedanigheid heeft hij transacties voor TCB en de Korea Mining Development Trading Corporation (KOMID) gefaciliteerd. Tanchon Commercial Bank is in april 2009 door het Sanctiecomité aangewezen als de voornaamste financiële entiteit van de DVK, die belast is met de verkoop van conventionele wapens, ballistische raketten en goederen voor de assemblage en vervaardiging van dergelijke wapens. KOMID is in april 2009 door het Sanctiecomité aangewezen en is de grootste wapenhandelaar en exporteur van goederen en uitrusting voor ballistische raketten en conventionele wapens van de DVK.” |
4.
In bijlage I bij Besluit 2013/183/GBVB wordt de ondertitel „A. Lijst van entiteiten bedoeld in artikel 15, lid 1, onder a)” vervangen door de volgende ondertitel:
„B. |
Entiteiten”. |
5.
De vermeldingen voor de volgende entiteiten die zijn opgenomen in bijlage I bij Besluit 2013/183/GBVB worden vervangen door de onderstaande vermeldingen:
|
Naam |
Alias |
Locatie |
Datum van aanwijzing |
Overige informatie |
„1. |
Korea Ryonha Machinery Joint Venture Corporation |
Chosun Yunha Machinery Joint Operation Company; Korea Ryenha Machinery J/V Corporation; Ryonha Machinery Joint Venture Corporation; Ryonha Machinery Corporation; Ryonha Machinery; Ryonha Machine Tool; Ryonha Machine Tool Corporation; Ryonha Machinery Corp; Ryonhwa Machinery Joint Venture Corporation; Ryonhwa Machinery JV; Huichon Ryonha Machinery General Plant; Unsan; Unsan Solid Tools; en Millim Technology Company |
Tongan-dong, Centraal District, Pyongyang, DPRK; Mangungdae- gu, Pyongyang, DVK; Mangyongdae District, Pyongyang, DVK. E-mailadres: ryonha@silibank.com; sjc-117@hotmail.com; en millim@silibank.com Telefoonnummers: 850-2-18111; 850-2-18111-8642; en 850 2 18111-3818642 Faxnummer: 850-2-381-4410 |
22.1.2013 |
Korea Ryonbong General Corporation is de moedermaatschappij van Korea Ryonha Machinery Joint Venture Corporation. Korea Ryonbong General Corporation is in april 2009 door het Sanctiecomité aangewezen en is een defensieconglomeraat, gespecialiseerd in aankopen voor de defensie-industrie van de DVK en in de ondersteuning van de verkoop van militaire goederen van het land.” |
6.
De hierna genoemde persoon en entiteit worden geschrapt van de lijst in bijlage II bij Besluit 2013/183/GBVB:
A. |
Persoon
|
B. |
Entiteit
|
15.4.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 111/83 |
BESLUIT 2014/213/GBVB VAN DE RAAD
van 14 april 2014
tot wijziging van Besluit 2010/638/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de Republiek Guinee
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Raad heeft op 25 oktober 2010 Besluit 2010/638/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de Republiek Guinee vastgesteld (1). |
(2) |
In het licht van de ontwikkelingen in de Republiek Guinee dienen het wapenembargo en het embargo op uitrusting die voor binnenlandse repressie kan worden gebruikt, te worden ingetrokken. |
(3) |
Besluit 2010/638/GBVB dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In Besluit 2010/638/GBVB worden artikelen 1 en 2 geschrapt.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Luxemburg, 14 april 2014.
Voor de Raad
De voorzitter
C. ASHTON
15.4.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 111/84 |
BESLUIT 2014/214/GBVB VAN DE RAAD
van 14 april 2014
tot wijziging van Besluit 2013/184/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Myanmar/Birma
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Raad heeft op 22 april 2013 Besluit 2013/184/GBVB (1) aangenomen. |
(2) |
Op basis van een evaluatie van Besluit 2013/184/GBVB moeten de beperkende maatregelen tot en met 30 april 2015 worden verlengd. |
(3) |
Besluit 2013/184/GBVB moet dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Besluit 2013/184/GBVB wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 3 wordt vervangen door:
„Artikel 3
Dit besluit is van toepassing tot en met 30 april 2015. Het wordt doorlopend geëvalueerd. Het wordt zo nodig verlengd of gewijzigd indien de Raad van oordeel is dat de doelstellingen ervan niet zijn verwezenlijkt.”.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Luxemburg, 14 april 2014.
Voor de Raad
De voorzitter
C. ASHTON
(1) Besluit 2013/184/GBVB van de Raad van 22 april 2013 betreffende beperkende maatregelen tegen Myanmar/Birma en tot intrekking van Besluit 2010/232/GBVB (PB L 111 van 23.4.2013, blz. 75).
15.4.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 111/85 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 14 april 2014
tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan Oekraïne
(2014/215/EU)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 213,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De betrekkingen tussen de Europese Unie en Oekraïne ontwikkelen zich in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) en het oostelijk partnerschap. De Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Unie en Oekraïne is op 1 maart 1998 in werking getreden. De bilaterale politieke dialoog en de economische samenwerking zijn verdiept in het kader van de op 23 november 2009 goedgekeurde Associatieagenda EU-Oekraïne. Van 2007 tot 2011 is onderhandeld over een Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds (de „Associatieovereenkomst”), waarvan een diepe en brede vrijhandelsruimte (Deep and Comprehensive Free Trade Area (DCFTA)) deel uitmaakt; deze overeenkomst is in 2012 geparafeerd. Op 21 november 2013 is door het kabinet van ministers van Oekraïne besloten de ondertekening van de Associatieovereenkomst op te schorten. Na het aftreden van de Oekraïense regering in februari 2014 heeft de huidige regering van Oekraïne zich echter bereid verklaard de Associatieovereenkomst in de nabije toekomst te ondertekenen. Op 6 maart 2014 heeft de Europese Raad in zijn Verklaring over Oekraïne gezegd vastbesloten te zijn zeer binnenkort alle politieke hoofdstukken van de Associatieovereenkomst te ondertekenen, en unilaterale maatregelen te nemen die Oekraïne in staat zullen stellen wezenlijk te profiteren van de voordelen die de DCFTA biedt. Het daartoe strekkende voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad is door de Commissie goedgekeurd op 11 maart 2014. |
(2) |
De huidige politieke crisis heeft zeer schadelijke consequenties voor de reeds wankele financieel-economische stabiliteit van het land. Oekraïne ziet zich geconfronteerd met een zeer zwakke en snel verslechterende betalingsbalans en begrotingspositie, en een economie die opnieuw op een recessie afstevent. De feitelijke onderbreking van de bijstand van Rusland in het kader van zijn pakket van 15 miljard USD en het aangekondigde einde van de lagere gasprijzen van het bedrijf Gazprom vanaf april 2014 zullen de situatie verder doen verslechteren. Er is in zulke omstandigheden dan ook een ernstig risico dat Oekraïne in de nabije toekomst in gebreke blijft. |
(3) |
Na het aftreden van de vorige regering heeft het Oekraïense parlement respectievelijk op 22 en 27 februari 2014 een nieuwe interim-president en een nieuwe regering aangesteld. Ondanks de herinvoering van de Oekraïense grondwet van 2004 en de aankondiging van presidentsverkiezingen op 25 mei 2014, kon de politieke stabiliteit in Oekraïne niet weerkeren als gevolg van de recente schending van de soevereiniteit en de territoriale integriteit door de Russische Federatie. |
(4) |
Onder deze omstandigheden heeft Oekraïne dringende financiële bijstand van internationale crediteuren en donoren nodig. Indien het besluit tot het verlenen van dergelijke bijstand door het Europees Parlement en de Raad overeenkomstig artikel 212 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op grond van de gewone wetgevingsprocedure zou moeten worden vastgesteld, zou een snelle terbeschikkingstelling van de macrofinanciële bijstand van de Unie aan Oekraïne („de macrofinanciële bijstand van de Unie”) in de eerste helft van 2014 niet meer mogelijk zijn, en zouden zodoende de urgente financieringsbehoeften van Oekraïne niet kunnen worden gelenigd. Het is derhalve gerechtvaardigd de macrofinanciële bijstand van de Unie te verlenen op basis van een op grond van artikel 213 VWEU vastgesteld besluit van de Raad. |
(5) |
De urgentie van de bijstand houdt verband met de onmiddellijke financieringsbehoefte van Oekraïne, bovenop de financiële middelen die zullen worden verstrekt door andere internationale financiële instellingen en andere bilaterale donoren, en bovenop de macrofinanciële bijstand waarin Besluit 2002/639/EG van de Raad (1) en Besluit nr. 646/2010/EU van het Europees Parlement en de Raad (2) voorzien. |
(6) |
De huidige crisis in Oekraïne rechtvaardigt de toepassing, bij wijze van uitzondering, van de urgentieprocedure van artikel 213 VWEU. Dit besluit tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan Oekraïne sluit andere operaties inzake macrofinanciële bijstand in de toekomst niet uit. |
(7) |
De Unie heeft sinds het aftreden van de Oekraïense regering meermaals haar steun toegezegd aan de nieuwe regering van Oekraïne bij het stabiliseren van de situatie en het voorzetten van de hervormingen. De Unie heeft tevens haar volledige medewerking toegezegd voor de inspanningen van de internationale gemeenschap en de internationale financiële instellingen, in het bijzonder het Internationaal Monetair Fonds (IMF), om een internationaal steunpakket op te zetten waarmee de dringende behoeften van Oekraïne kunnen worden gelenigd, mits er bij Oekraïene een duidelijk engagement om te hervormen is. Financiële steun van de Unie aan Oekraïne is in overeenstemming met het beleid dat de Unie middels het ENB en het oostelijk partnerschap voorstaat. |
(8) |
Macrofinanciële bijstand van de Unie moet een uitzonderlijk financieel instrument zijn van ongebonden en niet-toegewezen betalingsbalanssteun, gericht op het lenigen van de onmiddellijke externe financieringsbehoeften van de begunstigde, en dienen ter ondersteuning van een beleidsprogramma met krachtige directe aanpassings- en structurele hervormingsmaatregelen die gericht zijn op het verbeteren van de betalingsbalanspositie op korte termijn. |
(9) |
De verwachting is dat de Oekraïense autoriteiten en het IMF binnenkort een akkoord bereiken over een economisch programma dat door een financieringsregeling met het IMF zal worden geschraagd. |
(10) |
In het licht van de drastisch verslechterende betalingsbalanssituatie in Oekraïne heeft de Commissie op 5 maart 2014 een steunpakket aangekondigd, waarvan de voorgestelde de macrofinanciële bijstand van de Unie deel uitmaakt. Dat pakket heeft op 6 maart 2014 de goedkeuring gekregen van de buitengewone Europese Raad. Dat pakket omvat financiële bijstand ter belope van 11 miljard EUR voor de periode 2014-2020, waarvan in totaal gedurende dezelfde periode tot 1,565 miljard EUR aan giften die zijn gemobiliseerd in het kader van het Europees nabuurschapsinstrument, de nabuurschapsinvesteringsfaciliteit, het instrument dat bijdraagt aan stabiliteit en vrede, en het onderdeel van de Uniebegroting voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. De macrofinanciële bijstand waarin Besluit 2002/639/EG en Besluit nr. 646/2010/EU voorzien, kan worden overgemaakt zodra het IMF-programma rond is. |
(11) |
Daar Oekraïne onder het ENB valt, moet het als een land worden beschouwd dat voor macrofinanciële bijstand van de Unie in aanmerking komt. |
(12) |
Door de drastische verslechtering wordt verwacht dat de externe financieringsbehoeften van Oekraïne de middelen die door het IMF en andere multilaterale instellingen zullen worden verstrekt, ver te boven zullen gaan. In de huidige uitzonderlijke omstandigheden is de urgente macrofinanciële bijstand van de Unie dan ook te beschouwen als een passend antwoord op het verzoek van Oekraïne om bijstand voor de stabilisatie van de financiën. De macrofinanciële bijstand van de Unie zou de economische stabilisatie en de structurele-hervormingsagenda van Oekraïne ondersteunen en tevens een aanvulling vormen op de middelen die in het kader van de financiële overeenkomst met het IMF beschikbaar worden gesteld. |
(13) |
De macrofinanciële bijstand van de Unie moet gericht zijn op het helpen herstellen van een houdbare externe financiële positie voor Oekraïne en aldus de economische en sociale ontwikkeling van het land ondersteunen. |
(14) |
De vaststelling van het bedrag van de macrofinanciële bijstand van de Unie is gebaseerd op een eerste raming van de resterende externe financieringsbehoeften van Oekraïne, en bij de bepaling ervan is rekening gehouden met het vermogen van het land zichzelf te financieren met eigen middelen, en met name met de internationale reserves die het tot zijn beschikking heeft. De macrofinanciële bijstand van de Unie moet complementair zijn aan de programma's van het IMF en de Wereldbank en de door hen verstrekte middelen. Bij het vaststellen van het bedrag van de bijstand wordt ook rekening gehouden met de noodzaak te zorgen voor een billijke verdeling van de lasten tussen de Unie en andere donoren, alsook met de reeds bestaande inzet van de andere externe financieringsinstrumenten van de Unie in Oekraïne en met de toegevoegde waarde die over het geheel genomen door de betrokkenheid van de Unie wordt geboden. |
(15) |
De Commissie moet ervoor zorgen dat de macrofinanciële bijstand van de Unie juridisch en materieel verenigbaar is met de hoofdbeginselen, -doelstellingen en -maatregelen die zijn vastgesteld in het kader van de verschillende onderdelen van het extern optreden en het relevante beleid van de Unie op andere terreinen. |
(16) |
De macrofinanciële bijstand van de Unie moet het externe beleid van de Unie jegens Oekraïne ondersteunen. De diensten van de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden moeten gedurende de hele macrofinanciële bijstandsoperatie nauw samenwerken om het externe beleid van de Unie te coördineren en de consistentie ervan te waarborgen. |
(17) |
De macrofinanciële bijstand van de Unie moet Oekraïne ondersteunen in zijn engagement met betrekking tot waarden die het land met de Unie deelt, waaronder democratie, de rechtsstaat, goed bestuur, eerbiediging van de mensenrechten, duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding, en ook zijn engagement met betrekking tot de beginselen van open, op regels gebaseerde en eerlijke handel. |
(18) |
Eerbiediging door Oekraïne van effectieve democratische mechanismen, waaronder een parlementair stelsel met meerdere partijen, de rechtsstaat en de mensenrechten, moet een randvoorwaarde zijn voor het verlenen van de macrofinanciële bijstand van de Unie. Daarnaast dienen de specifieke doelstellingen van de macrofinanciële bijstand van de Unie de doelmatigheid, transparantie en verantwoording van de beheersystemen voor overheidsfinanciën in Oekraïne te bevorderen en bij te dragen aan structurele hervormingen die gericht zijn op de bevordering van duurzame groei en begrotingsconsolidatie. Zowel het voldoen aan de randvoorwaarden als het verwezenlijken van die doelstellingen dient regelmatig door de Commissie te worden gecontroleerd. |
(19) |
Om te verzekeren dat de financiële belangen van de Unie in het kader van de macrofinanciële bijstand van de Unie op efficiënte wijze worden beschermd, moet Oekraïne passende maatregelen nemen in verband met de preventie en bestrijding van fraude, corruptie en andere onregelmatigheden met betrekking tot deze bijstand. Daarnaast moet erin worden voorzien dat de Commissie controles verricht en dat de Rekenkamer audits verricht. |
(20) |
De uitbetaling van de macrofinanciële bijstand van de Unie laat de bevoegdheden van het Europees Parlement en de Raad onverlet. |
(21) |
De bedragen van de voorziening voor de macrofinanciële bijstand moeten sporen met de in het meerjarig financieel kader vastgestelde begrotingskredieten. |
(22) |
De macrofinanciële bijstand van de Unie moet door de Commissie worden beheerd. Teneinde te waarborgen dat het Europees Parlement en de Raad op de tenuitvoerlegging van dit besluit kunnen toezien, dient de Commissie hen regelmatig in te lichten over ontwikkelingen met betrekking tot de bijstand en hun daarbij de relevante documenten te verschaffen. |
(23) |
Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit besluit te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (3) worden uitgeoefend, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De Unie stelt Oekraïne macrofinanciële bijstand beschikbaar ten belope van ten hoogste 1 miljard EUR om de economische stabiliteit en hervormingen van Oekraïne te ondersteunen („de macrofinanciële bijstand van de Unie”). De bijstand moet bijdragen tot het lenigen van de urgente betalingsbalansbehoeften van Oekraïne die zijn aangewezen in het economisch programma van de regering waarvoor het IMF steunt verleent.
2. Het volledige bedrag van de macrofinanciële bijstand van de Unie wordt in de vorm van leningen aan Oekraïne verstrekt. De Commissie is bevoegd om namens de Unie de nodige financiële middelen te lenen op de kapitaalmarkten of van financiële instellingen teneinde de middelen vervolgens aan Oekraïne door te lenen. De leningen hebben een looptijd van ten hoogste 15 jaar.
3. De uitbetaling van de macrofinanciële bijstand van de Unie wordt door de Commissie beheerd op een wijze die verenigbaar is met de overeenkomsten of afspraken tussen het IMF en Oekraïne en met de hoofdbeginselen en -doelen van economische hervorming zoals die worden uiteengezet in de in het kader van het ENB overeengekomen Associatieagenda EU-Oekraïne.
4. De Commissie licht het Europees Parlement en de Raad regelmatig in over de ontwikkelingen inzake de macrofinanciële bijstand van de Unie, met inbegrip van de uitbetalingen, en verstrekt daarbij tijdig de relevante documenten aan die instellingen.
5. De macrofinanciële bijstand van de Unie wordt beschikbaar gesteld voor een periode van één jaar, met ingang van de eerste dag na de inwerkingtreding van het in artikel 3, lid 1, van dit besluit bedoelde memorandum van overeenstemming. Deze periode kan bij besluit van de Raad op voorstel van de Commissie worden verlengd.
6. Indien de financieringsbehoeften van Oekraïne tijdens de periode van uitbetaling van de macrofinanciële bijstand van de Unie aanzienlijk verminderen ten opzichte van de oorspronkelijke prognoses, verlaagt de Commissie, handelend in overeenstemming met de in artikel 7, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure, het bedrag van de bijstand of schort zij deze op of staakt zij deze.
Artikel 2
Eerbiediging door Oekraïne van effectieve democratische mechanismen, waaronder een parlementair stelsel met meerdere partijen, de rechtsstaat en de mensenrechten, is een randvoorwaarde voor het verlenen van de macrofinanciële bijstand van de Unie.
Tijdens de volledige duur van de macrofinanciële bijstand van de Unie controleert de Commissie of aan deze randvoorwaarde is voldaan.
Dit artikel wordt toegepast in overeenstemming met Besluit 2010/427/EU van de Raad (4).
Artikel 3
1. De Commissie bereikt, in overeenstemming met de in artikel 7, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure, met de Oekraïense overheid overeenstemming over duidelijk bepaalde voorwaarden inzake economisch beleid en financiële voorwaarden, gericht op structurele hervormingen en gezonde overheidsfinanciën, waaraan de macrofinanciële bijstand van de Unie onderworpen is en die worden vastgelegd in een memorandum van overeenstemming, dat een tijdschema bevat voor de verwezenlijking van die voorwaarden.
De in het memorandum van overeenstemming vastgelegde voorwaarden inzake economisch beleid en financiële voorwaarden stroken met de in artikel 1, lid 3, bedoelde overeenkomsten of afspraken, met inbegrip van de programma's voor macro-economische aanpassing en structurele hervorming die door Oekraïne met steun van het IMF worden uitgevoerd.
2. Die voorwaarden zijn er in het bijzonder op gericht de doelmatigheid, transparantie en verantwoording van beheersystemen voor overheidsfinanciën in Oekraïne te bevorderen, met inbegrip van de systemen voor het beheer van de macrofinanciële bijstand van de Unie. Bij het bepalen van de beleidsmaatregelen moet ook terdege rekening worden gehouden met vooruitgang wat betreft het wederzijds openstellen van markten, de ontwikkeling van op regels gebaseerde en eerlijke handel en andere prioriteiten in het kader van het externe beleid van de Unie. De vooruitgang behaald bij het verwezenlijken van die doelstellingen wordt regelmatig door de Commissie gecontroleerd.
3. De financiële voorwaarden van de macrofinanciële bijstand van de Unie worden in detail vastgelegd in een tussen de Commissie en de Oekraïense autoriteiten te sluiten leningsovereenkomst.
4. De Commissie onderzoekt op gezette tijden of de in artikel 4, lid 3, gestelde voorwaarden vervuld blijven, onder meer of het economische beleid van Oekraïne verenigbaar is met de doelstellingen van de macrofinanciële bijstand van de Unie. De Commissie werkt daarbij nauw samen met het IMF en de Wereldbank en, indien nodig, met het Europees Parlement en de Raad.
Artikel 4
1. Behoudens de voorwaarden van lid 3, wordt de macrofinanciële bijstand van de Unie door de Commissie beschikbaar gesteld in twee leningstranches. De omvang van elke tranche wordt in het memorandum van overeenstemming vastgelegd. Indien, bij wijze van uitzondering, de omstandigheden dit vereisen, kan de macrofinanciële bijstand van de Unie in een enkele leningstranche beschikbaar worden gesteld.
2. Voor de bedragen van de macrofinanciële bijstand van de Unie worden, indien nodig, voorzieningen getroffen overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad (5).
3. De Commissie besluit tot uitkering van de leningstranches mits aan alle van de volgende voorwaarden voldaan is:
a) |
de in artikel 2 gestelde randvoorwaarde; |
b) |
een bevredigende voortgang bij de uitvoering van een beleidsprogramma met krachtige maatregelen voor aanpassing en structurele hervorming, ondersteund door een niet uit voorzorg getroffen kredietregeling met het IMF; |
c) |
de uitvoering binnen een specifieke termijn van de in het memorandum van overeenstemming overeengekomen financiële en economische beleidsvoorwaarden. |
De eventuele tweede tranche wordt niet vroeger dan drie maanden na de uitkering van de eerste tranche uitbetaald.
4. Indien de in lid 3 bepaalde voorwaarden niet zijn vervuld, wordt de uitbetaling van de macrofinanciële bijstand van de Unie door de Commissie tijdelijk opgeschort of geannuleerd. In die gevallen stelt zij het Europees Parlement en de Raad in kennis van de redenen van die opschorting of annulering.
5. De macrofinanciële bijstand van de Unie wordt uitbetaald aan de Nationale Bank van Oekraïne.
6. Er zal onmiddellijk met de uitbetaling worden begonnen zodra het IMF-programma rond is.
Artikel 5
1. De op de macrofinanciële bijstand van de Unie betrekking hebbende verrichtingen tot het opnemen en verstrekken van leningen worden uitgevoerd in euro met dezelfde valutadatum, en mogen de Unie niet blootstellen aan enige looptijdtransformatie, enig valuta- of renterisico, of enig ander commercieel risico.
2. Indien de omstandigheden dit mogelijk maken en indien Oekraïne daarom verzoekt, kan de Commissie de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat in de leningsvoorwaarden een clausule inzake vervroegde aflossing is opgenomen en dat in de voorwaarden verbonden aan de opgenomen leningen een overeenkomstige clausule voorkomt.
3. De Commissie kan, indien de omstandigheden een gunstiger rente op de verstrekte lening mogelijk maken, en indien Oekraïne daarom verzoekt, besluiten de oorspronkelijk door haar opgenomen leningen geheel of gedeeltelijk te herfinancieren of de desbetreffende financiële voorwaarden te herstructureren. De herfinancieringen of herstructureringen geschieden onder de in lid 1 en in lid 4 gestelde voorwaarden en mogen niet leiden tot een verlenging van de looptijd van de betrokken opgenomen leningen en evenmin tot een verhoging van het op de datum van deze herfinancieringen of herstructureringen nog uitstaande bedrag.
4. Alle kosten die de Unie ter zake van de uit hoofde van dit besluit opgenomen of verstrekte leningen maakt, komen ten laste van Oekraïne.
5. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad in kennis van de ontwikkelingen met betrekking tot de in de leden 2 en 3 bedoelde verrichtingen.
Artikel 6
1. De macrofinanciële bijstand van de Unie wordt ten uitvoer gelegd overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6) en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (7).
2. De macrofinanciële bijstand van de Unie wordt onder direct beheer uitgevoerd.
3. Het memorandum van overeenstemming en de leningsovereenkomst met de Oekraïense overheid bevatten bepalingen die het volgende verzekeren:
a) |
Oekraïne gaat regelmatig na of de uit de begroting van de Unie verstrekte financiering naar behoren is gebruikt, neemt passende maatregelen ter voorkoming van onregelmatigheden en fraude, en onderneemt zo nodig gerechtelijke stappen om de uit hoofde van dit besluit verstrekte middelen waaraan geen wettige bestemming is gegeven, terug te vorderen; |
b) |
de financiële belangen van de Unie worden beschermd, in het bijzonder met specifieke maatregelen met het oog op de preventie en de bestrijding van fraude, corruptie en andere onregelmatigheden in verband met de macrofinanciële bijstand van de Unie, overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad (8), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (9) en Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10); |
c) |
de Commissie — met inbegrip van het Europees Bureau voor fraudebestrijding — en haar vertegenwoordigers worden uitdrukkelijk gemachtigd tot het uitvoeren van controles, waaronder controles en inspecties ter plaatse; |
d) |
de Commissie en de Rekenkamer worden uitdrukkelijk gemachtigd om tijdens en na de periode dat de macrofinanciële bijstand van de Unie beschikbaar is audits uit te voeren, met inbegrip van documentaudits en audits ter plaatse, zoals onder meer operationele beoordelingen, en |
e) |
de Unie heeft recht op vervroegde terugbetaling van de lening, indien is vastgesteld dat Oekraïne met betrekking tot het beheer van de macrofinanciële bijstand van de Unie fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit heeft gepleegd die de financiële belangen van de Unie schaadt. |
4. Tijdens de uitvoering van de macrofinanciële bijstand van de Unie houdt de Commissie door middel van operationele beoordelingen toezicht op de deugdelijkheid van de voor deze bijstand geldende financiële en administratieve procedures en interne en externe controlemechanismen van Oekraïne.
Artikel 7
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Artikel 8
1. De Commissie legt jaarlijks, uiterlijk op 30 juni, aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de tenuitvoerlegging van dit besluit in het voorgaande jaar, waaronder een evaluatie van die tenuitvoerlegging. In dat verslag:
a) |
wordt de geboekte vooruitgang bij het uitvoeren van de macrofinanciële bijstand van de Unie onderzocht; |
b) |
worden de economische situatie en de vooruitzichten van Oekraïne, alsook de bij de tenuitvoerlegging van de in artikel 3, lid 1, bedoelde beleidsmaatregelen gemaakte vorderingen beoordeeld; |
c) |
wordt het verband gespecificeerd tussen de in het memorandum van overeenstemming vastgelegde beleidsvoorwaarden, de actuele economische en budgettaire prestaties van Oekraïne en de besluiten van de Commissie tot uitkering van de tranches van de macrofinanciële bijstand van de Unie. |
2. Uiterlijk twee jaar na het verstrijken van de in artikel 1, lid 5, bedoelde beschikbaarheidsperiode dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een ex post-evaluatieverslag in met een beoordeling van de resultaten en de doelmatigheid van de voltooide macrofinanciële bijstand van de Unie en van de mate waarin deze tot de doelstellingen van de bijstand heeft bijgedragen.
Artikel 9
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Luxemburg, 14 april 2014.
Voor de Raad
De voorzitter
C. ASHTON
(1) Besluit 2002/639/EG van de Raad van 12 juli 2002 tot toekenning van aanvullende macrofinanciële bijstand aan Oekraïne (PB L 209 van 6.8.2002, blz. 22).
(2) Besluit nr. 646/2010/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan Oekraïne (PB L 179 van 14.7.2010, blz. 1).
(3) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(4) Besluit 2010/427/EU van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese Dienst voor extern optreden (PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30).
(5) Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad van 25 mei 2009 tot instelling van een Garantiefonds (PB L 145 van 10.6.2009, blz. 10).
(6) Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).
(7) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).
(8) Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).
(9) Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
(10) Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248van 18.9.2013, blz. 1).
15.4.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 111/91 |
UITVOERINGSBESLUIT 2014/216/GBVB VAN DE RAAD
van 14 april 2014
tot uitvoering van Besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 31, lid 2,
Gezien Besluit 2014/119/GBVB van de Raad van 5 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (1), en met name artikel 2, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Raad heeft op 5 maart 2014 Besluit 2014/119/GBVB vastgesteld. |
(2) |
Er moeten personen worden toegevoegd aan de in de bijlage bij Besluit 2014/119/GBVB opgenomen lijst van personen, entiteiten en lichamen die onderworpen zijn aan beperkende maatregelen. |
(3) |
Voorts moeten de nadere gegevens betreffende drie op de lijst van de bijlage bij Besluit 2014/119/GBVB opgenomen personen worden gewijzigd. |
(4) |
De bijlage bij Besluit 2014/119/GBVB moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De in de lijst in bijlage I bij dit besluit genoemde personen worden toegevoegd aan de lijst in de bijlage bij Besluit 2014/119/GBVB.
Artikel 2
De bijlage bij Besluit 2014/119/GBVB wordt gewijzigd zoals aangegeven in bijlage II bij dit besluit.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Luxemburg, 14 april 2014.
Voor de Raad
De voorzitter
C. ASHTON
BIJLAGE I
Personen bedoeld in artikel 1
|
Naam |
Nadere gegevens |
Motivering |
Datum van aanwijzing |
19. |
Serhiy Arbuzov |
Geboren op 24 maart 1976, voormalig premier van Oekraïne. |
Persoon tegen wie in Oekraïne een onderzoek loopt wegens betrokkenheid bij misdrijven in verband met de verduistering van Oekraïense overheidsmiddelen en de illegale overbrenging daarvan buiten Oekraïne. |
15.4.2014 |
20. |
Yuriy Ivanyushchenko |
Geboren op 21 februari 1959, parlementslid voor de Partij van de Regio's. |
Persoon tegen wie in Oekraïne een onderzoek loopt wegens betrokkenheid bij misdrijven in verband met de verduistering van Oekraïense overheidsmiddelen en de illegale overbrenging daarvan buiten Oekraïne. |
15.4.2014 |
21. |
Oleksandr Klymenko |
Geboren op 16 november 1980, voormalig minister van Belastingen en Accijnzen. |
Persoon tegen wie in Oekraïne een onderzoek loopt wegens betrokkenheid bij misdrijven in verband met de verduistering van Oekraïense overheidsmiddelen en de illegale overbrenging daarvan buiten Oekraïne. |
15.4.2014 |
22. |
Edward Stavytskyi |
Geboren op 4 oktober 1972, voormalig minister van Brandstof en Energie van Oekraïne. |
Persoon tegen wie in Oekraïne een onderzoek loopt wegens betrokkenheid bij misdrijven in verband met de verduistering van Oekraïense overheidsmiddelen en de illegale overbrenging daarvan buiten Oekraïne. |
15.4.2014 |
BIJLAGE II
De vermeldingen voor de volgende personen, als opgenomen in de lijst van de bijlage bij Besluit 2014/119/GBVB, worden vervangen door de onderstaande vermeldingen:
|
Naam |
Nadere gegevens |
Motivering |
Datum van aanwijzing |
9. |
Oleksandr Viktorovych Yanukovych |
Geboren op 10 juli 1973, zoon van de voormalige president, zakenman. |
Persoon tegen wie in Oekraïne een onderzoek loopt wegens betrokkenheid bij misdrijven in verband met de verduistering van Oekraïense overheidsmiddelen en de illegale overbrenging daarvan buiten Oekraïne. |
6.3.2014 |
12. |
Serhii Petrovych Kliuiev |
Geboren op 19 augustus 1969, broer van Andrii Kliuiev, zakenman. |
Persoon tegen wie in Oekraïne een onderzoek loopt wegens betrokkenheid bij misdrijven in verband met de verduistering van Oekraïense overheidsmiddelen en de illegale overbrenging daarvan buiten Oekraïne. |
6.3.2014 |
14. |
Oleksii Mykolayovych Azarov |
Geboren op 13 juli 1971, zoon van voormalig premier Azarov. |
Persoon tegen wie in Oekraïne een onderzoek loopt wegens betrokkenheid bij misdrijven in verband met de verduistering van Oekraïense overheidsmiddelen en de illegale overbrenging daarvan buiten Oekraïne. |
6.3.2014 |
15.4.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 111/94 |
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 11 april 2014
betreffende een financiële bijdrage van de Unie in de kosten van urgente maatregelen ter bestrijding van schapenpokken in Bulgarije in 2013 en in Griekenland in 2013 en 2014
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 2334)
(Slechts de teksten in de Bulgaarse en de Griekse taal zijn authentiek)
(2014/217/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Beschikking 2009/470/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (1), en met name artikel 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Schapenpokken is een besmettelijke virale ziekte bij schapen en geiten die ernstige gevolgen heeft voor de rentabiliteit van de schapenteelt en die de handel binnen de Unie en de uitvoer naar derde landen verstoort. |
(2) |
Bij een uitbraak van schapenpokken bestaat het risico dat de ziekteverwekker naar andere schapenhouderijen in de betrokken lidstaat of via de handel in levende schapen of producten van schapen naar andere lidstaten en naar derde landen wordt verspreid. |
(3) |
Richtlijn 92/119/EEG van de Raad (2) voorziet in maatregelen die bij een uitbraak onmiddellijk door de lidstaten moeten worden toegepast om verdere verspreiding van het virus te voorkomen en om de ziekte uit te roeien. |
(4) |
Overeenkomstig artikel 84 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (3) moet de vastlegging van een uitgave uit de begroting van de Unie worden voorafgegaan door een door de instelling of de door haar gedelegeerde autoriteiten vastgesteld financieringsbesluit waarin de essentiële elementen worden uiteengezet van de actie die een uitgave meebrengt. |
(5) |
Beschikking 2009/470/EG stelt de procedures vast voor de financiële bijdrage van de Unie in de kosten van specifieke veterinaire maatregelen, waaronder urgente maatregelen. Ingevolge artikel 3 van die beschikking kunnen de lidstaten een financiële bijdrage ontvangen in de kosten van bepaalde maatregelen ter uitroeiing van schapenpokken. |
(6) |
In artikel 3, lid 6, van Beschikking 2009/470/EG worden de percentages vastgesteld van de door de lidstaten gemaakte kosten die door de financiële bijdrage van de Unie kunnen worden gedekt. |
(7) |
Voor de betaling van een financiële bijdrage van de Unie in de kosten van urgente maatregelen voor de uitroeiing van schapenpokken gelden de voorschriften van Verordening (EG) nr. 349/2005 van de Commissie (4). |
(8) |
Er hebben zich in 2013 in Bulgarije en in 2013 en 2014 in Griekenland uitbraken van schapenpokken voorgedaan. Bulgarije en Griekenland hebben overeenkomstig Richtlijn 92/119/EEG van de Raad maatregelen ter bestrijding van die uitbraken genomen. |
(9) |
De Bulgaarse en de Griekse autoriteiten hebben de Commissie en de andere lidstaten in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid in kennis gesteld van de maatregelen die krachtens de wetgeving van de Unie inzake kennisgeving en uitroeiing van de ziekte zijn toegepast en van de resultaten daarvan. |
(10) |
De Bulgaarse en de Griekse autoriteiten hebben dus voldaan aan hun technische en administratieve verplichtingen met betrekking tot de maatregelen als bedoeld in artikel 3, lid 4, van Beschikking 2009/470/EG en artikel 6 van Verordening (EG) nr. 349/2005. |
(11) |
In dit stadium kan het precieze bedrag van de financiële bijdrage van de Unie niet worden bepaald. Op basis van de recentste informatie die door de betrokken lidstaten is verstrekt, worden de kosten voor schadeloosstelling en de operationele uitgaven voor Bulgarije en Griekenland geraamd op respectievelijk 79 186,33 EUR en 1 484 304,16 EUR. |
(12) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Financiële bijdrage van de Unie aan Griekenland en Bulgarije
1. Aan Bulgarije wordt een financiële bijdrage van de Unie van maximaal 40 000,00 EUR toegekend in de kosten van de maatregelen die deze lidstaat ingevolge artikel 3, leden 2 en 6, van Beschikking 2009/470/EG in 2013 heeft genomen ter bestrijding van schapenpokken.
2. Aan Griekenland wordt een financiële bijdrage van de Unie van maximaal 700 000,00 EUR toegekend in de kosten van de maatregelen die deze lidstaat ingevolge artikel 3, leden 2 en 6, van Beschikking 2009/470/EG in 2013 en 2014 heeft genomen ter bestrijding van schapenpokken.
3. Het definitieve bedrag van de in de leden 1 en 2 bedoelde financiële bijdrage wordt vastgesteld in een later besluit volgens de procedure van artikel 40, lid 2, van Beschikking 2009/470/EG.
Artikel 2
Betalingsregeling
Een eerste tranche van 310 000,00 EUR, te financieren uit begrotingsonderdeel 17 04 04 van de financiële begroting van de EU voor 2014, wordt aan Griekenland betaald als deel van de in artikel 1, lid 2, bedoelde financiële bijdrage van de Unie.
Artikel 3
Adressaten
Dit besluit is gericht tot de Republiek Bulgarije en de Helleense Republiek.
Gedaan te Brussel, 11 april 2014.
Voor de Commissie
Tonio BORG
Lid van de Commissie
(1) PB L 155 van 18.6.2009, blz. 30.
(2) Richtlijn 92/119/EEG van de Raad van 17 december 1992 tot vaststelling van algemene communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde dierziekten en van specifieke maatregelen ten aanzien van de vesiculaire varkensziekte (PB L 62 van 15.3.1993, blz. 69)
(3) Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).
(4) Verordening (EG) nr. 349/2005 van de Commissie van 28 februari 2005 tot vaststelling van voorschriften inzake de communautaire financiering van de in Beschikking 90/424/EEG van de Raad bedoelde urgente maatregelen en maatregelen ter bestrijding van bepaalde dierziekten (PB L 55 van 1.3.2005, blz. 12).
Rectificaties
15.4.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 111/96 |
Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 368/2014 van de Commissie van 10 april 2014 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 474/2006 tot opstelling van de communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod is opgelegd in de Gemeenschap
( Publicatieblad van de Europese Unie L 108 van 11 april 2014 )
Bladzijde 33, in de slotformule, de handtekening:
in plaats van:
„Joaquín ALMUNIA”,
te lezen:
„Siim KALLAS”.
15.4.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 111/96 |
Rectificatie van de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014
( Publicatieblad van de Europese Unie L 51 van 20 februari 2014 )
Bladzijden I/171 tot en met I/173:
in plaats van:
„Gesplitste kredieten”,
te lezen:
„Niet-gesplitste kredieten”.
Bladzijde I/267, hoofdstuk 1 2, in de toelichting:
in plaats van:
„… een forfaitaire verlaging van 3,7 % …”,
te lezen:
„… een forfaitaire verlaging van 3 % …”.
Bladzijden I/484 tot en met I/493:
in plaats van:
„Gesplitste kredieten”,
te lezen:
„Niet-gesplitste kredieten”.
Bladzijden I/528 tot en met I/530, met uitzondering van post 2 2 3 8 en post 2 2 3 9:
in plaats van:
„Gesplitste kredieten”,
te lezen:
„Niet-gesplitste kredieten”.