ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2014.084.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 84

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

57e jaargang
20 maart 2014


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 248/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 260/2012 betreffende de migratie naar Uniebrede overmakingen en automatische afschrijvingen ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) nr. 249/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 tot intrekking van Verordening (EG) nr. 827/2004 van de Raad houdende een verbod op de invoer van grootoogtonijn (Thunnus obesus) van oorsprong uit Bolivia, Cambodja, Equatoriaal-Guinea, Georgië en Sierra Leone en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1036/2001

4

 

*

Verordening (EU) nr. 250/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 tot vaststelling van een programma voor de bevordering van acties op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie (programma Hercules III) en tot intrekking van Besluit nr. 804/2004/EG

6

 

*

Verordening (EU) nr. 251/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 inzake de definitie, de aanduiding, de aanbiedingsvorm, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad

14

 

*

Verordening (EU) nr. 252/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 774/94 van de Raad, wat de aan de Commissie toe te kennen uitvoeringsbevoegdheden en gedelegeerde bevoegdheden betreft

35

 

*

Verordening (EU) nr. 253/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 510/2011 tot vaststelling van de modaliteiten voor het halen van de 2020-doelstelling inzake de reductie van de CO2-emissies van nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen ( 1 )

38

 

*

Verordening (EU) nr. 254/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 tot vaststelling van een meerjarig consumentenprogramma voor de jaren 2014-2020 en tot intrekking van Besluit nr. 1926/2006/EG

42

 

*

Verordening (EU) nr. 255/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2008/97, (EG) nr. 779/98 en (EG) nr. 1506/98 van de Raad op het gebied van de invoer van olijfolie en andere landbouwproducten uit Turkije, wat de aan de Commissie te verlenen gedelegeerde bevoegdheden en uitvoeringsbevoegdheden betreft

57

 

*

Verordening (EU) nr. 256/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 inzake de mededeling aan de Commissie van investeringsprojecten met betrekking tot energie-infrastructuur binnen de Europese Unie, houdende vervanging van Verordening (EU, Euratom) nr. 617/2010 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 736/96

61

 

*

Verordening (EU) nr. 257/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2368/2002 van de Raad teneinde Groenland op te nemen in de tenuitvoerlegging van de Kimberleyprocescertificering

69

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2014/26/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor het online gebruik ervan op de interne markt ( 1 )

72

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit nr. 136/2014/EU van de Raad van 20 februari 2014 tot vaststelling van regels en procedures voor de deelname van Groenland aan de Kimberleyprocescertificering

99

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

20.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/1


VERORDENING (EU) Nr. 248/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 26 februari 2014

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 260/2012 betreffende de migratie naar Uniebrede overmakingen en automatische afschrijvingen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Samen met Verordening (EG) nr. 924/2009 van het Europees Parlement en de Raad (3) vormt Verordening (EU) nr. 260/2012 van het Europees Parlement en de Raad (4) een belangrijke bouwsteen in de voltooiing van een gemeenschappelijke eurobetalingsruimte (single euro payments area — SEPA), waar geen onderscheid moet worden gemaakt tussen grensoverschrijdende en nationale betalingen in euro. De belangrijkste doelstelling van Verordening (EU) nr. 260/2012 is het migreren van de nationale stelsels voor overmaking en automatische afschrijving naar geharmoniseerde stelsels voor SEPA-overmakingen (SEPA credit transfer — SCT) en SEPA-automatische afschrijvingen (SEPA direct debit — SDD), onder meer door aan de Unieburgers een uniek internationaal bankrekeningnummer (international bank account number — IBAN) te verstrekken dat gebruikt kan worden voor alle in euro luidende SCT- en SDD-transacties.

(2)

Verordening (EU) nr. 260/2012 heeft erin voorzien dat de SEPA-migratie tegen 1 februari 2014 plaatsvindt teneinde de betalingsdienstaanbieders en betalingsdienstgebruikers voldoende tijd te geven om hun processen aan te passen aan de technische vereisten die de migratie naar SCT en SDD meebrengen.

(3)

Sinds de aanneming van Verordening (EU) nr. 260/2012 hebben de Commissie en de Europese Centrale Bank de voortgang van de SEPA-migratie van nabij gevolgd. Verscheidene bijeenkomsten zijn gehouden met de lidstaten, nationale overheidsinstanties en marktdeelnemers. De Europese Centrale Bank heeft regelmatig voortgangsverslagen betreffende de SEPA-migratie op basis van door de nationale centrale banken verzamelde betalingsgegevens gepubliceerd. Uit die verslagen blijkt dat een aantal lidstaten in de eurozone goed op schema ligt, met migratiegraden voor SCT van momenteel dicht bij de 100 %. De grote meerderheid van de betalingsdienstaanbieders heeft gemeld dat zij reeds SEPA-conform zijn. In verschillende andere lidstaten lopen de migratiegraden echter achter op de verwachtingen. Dit is in het bijzonder het geval voor SDD.

(4)

Op 14 mei 2013 heeft de Raad Ecofin in zijn conclusies opnieuw het belang van de SEPA-migratie beklemtoond. Opgemerkt is dat de SEPA-migratie verre van volledig was en dat onmiddellijke inspanningen door alle marktdeelnemers vereist zouden zijn om de SEPA-migratie tijdig te voltooien. Er is een actieplan aangenomen waarin handelaren, bedrijven, kmo’s en instellingen van openbaar bestuur zijn uitgenodigd onmiddellijk de noodzakelijke concrete interne stappen te doen om hun processen aan te passen en hun cliënten van hun IBAN-gegevens op de hoogte te stellen.

(5)

Ondanks de aanzienlijke inspanningen van de Europese Centrale Bank, de lidstaten, hun nationale autoriteiten en de marktdeelnemers de laatste maanden, blijkt uit de laatste migratiestatistieken dat de totale migratie in de eurozone naar SCT slechts van 40 % in juni 2013 tot ongeveer 64 % in november 2013 gestegen is, terwijl de totale migratie naar SEPA-automatische afschrijvingen (SDD) slechts 26 % bereikte. Terwijl uit de nationale cijfers blijkt dat in verschillende lidstaten goede voortgang is gemaakt, is er nog een wezenlijke groep lidstaten die aanzienlijk bij de verwachte migratiegraden achterloopt. Het is daarom zeer onwaarschijnlijk dat alle marktdeelnemers tegen 1 februari 2014 SEPA-conform zullen zijn.

(6)

Met ingang van 1 februari 2014 zullen de banken en andere betalingsdienstaanbieders vanwege hun wettelijke verplichtingen overmakingen of automatische afschrijvingen die niet SEPA-conform zijn, vanwege hun wettelijke verplichtingen moeten weigeren te verwerken, hoewel, zoals nu reeds het geval is, zij die betalingen technisch zouden kunnen verwerken door gebruik blijven te maken van bestaande oude betalingsstelsel naast SCT en SDD. Zonder volledige migratie naar SCT en SDD zijn vertragingen bij de uitvoering van betalingen derhalve niet uit te sluiten. Alle betalingsdienstgebruikers, en met name kmo’s en consumenten, kunnen hiervan de gevolgen ondervinden.

(7)

Het is van essentieel belang onnodige verstoring van de betalingen als gevolg van het feit dat de SEPA-migratie tegen 1 februari 2014 niet volledig voltooid is te vermijden. Betalingsdienstaanbieders dient bijgevolg te worden toegestaan gedurende een beperkte periode betalingstransacties middels hun oude stelsels naast hun SCT- en SDD-stelsels te blijven verwerken, zoals zij nu doen. Er moet bijgevolg een overgangsperiode worden ingevoerd om de voortzetting van een dergelijke parallelle verwerking van betalingen in verschillende formaten mogelijk te maken. Gezien de huidige migratiecijfers en het verwachte migratietempo, wordt een eenmalige extra overgangsperiode van zes maanden passend geacht. Dit „grandfatheren” van de niet-SEPA-conforme oude systemen moet als een uitzonderlijke maatregel worden beschouwd en moet bijgevolg zo kort mogelijk worden gehouden, aangezien een snelle en uitgebreide migratie noodzakelijk is om de volledige voordelen van een geïntegreerde betalingenmarkt tot stand te brengen. Het is ook belangrijk de kosten voor de betalingsdienstaanbieders van het voortgezet gebruik van de oude betalingsstelsels parallel aan het SEPA-systeem in de tijd te beperken. Betalingsdienstaanbieders die reeds volledig naar SEPA gemigreerd zijn, kunnen overwegen betalingsdienstgebruikers die nog niet zijn gemigreerd omzettingsdiensten aan te bieden gedurende de overgangsperiode. Tijdens de overgangsperiode dienen de lidstaten ervan af te zien sancties op te leggen aan betalingsdienstaanbieders die niet-conforme betalingen verwerken en aan betalingsdienstgebruikers die nog niet gemigreerd zijn.

(8)

Verschillende grote gebruikers van automatische afschrijvingsinstrumenten hebben reeds aangegeven dat zij van plan zijn kort voor de einddatum te migreren. Elk uitstel van die migratieplannen kan leiden tot tijdelijke druk op de inkomende betalingen en kasstromen, en vandaar op het thesaurieniveau van de betrokken bedrijven. Door een dergelijke late migratie op grote schaal kunnen op sommige plaatsen, met name bij de banken en softwareverkopers die met bepaalde capaciteitsbeperkingen kunnen worden geconfronteerd, ook knelpunten ontstaan. De extra periode voor de infasering van het nieuwe systeem zou een meer geleidelijke aanpak mogelijk maken. De marktdeelnemers die nog niet begonnen zijn met het implementeren van de noodzakelijke aanpassingen voor SEPA-conformiteit wordt gevraagd dit zo spoedig mogelijk te doen. Marktdeelnemers die reeds zijn begonnen hun betalingsprocessen aan te passen, moeten echter de migratie zo spoedig mogelijk voltooien.

(9)

Met het oog op de algemene doelstelling om een gecoördineerde en geïntegreerde migratie te realiseren, is het passend dat de overgangsperiode zowel voor SCT als voor SDD geldt. Verschillende overgangsperioden voor SCT en SDD zou verwarring stichten bij de consumenten, betalingsdienstaanbieders, kmo’s en andere betalingsdienstgebruikers.

(10)

Om redenen van rechtszekerheid en om elke onderbreking in de toepassing van Verordening (EU) nr. 260/2012 te vermijden, is het noodzakelijk dat deze verordening met spoed in werking treedt en dat zij met terugwerkende kracht van toepassing is met ingang van 31 januari 2014.

(11)

Gezien de urgentie van de kwestie moet er een uitzondering worden gemaakt op de periode van acht weken bedoeld in artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

(12)

Verordening (EU) nr. 260/2012 dient bijgevolg dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 16 van Verordening (EU) nr. 260/2012 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   In afwijking van artikel 6, leden 1 en 2, mogen betalingsdienstaanbieders tot 1 augustus 2014 betalingstransacties in euro blijven verwerken in formaten die verschillen van die welke krachtens deze verordening vereist zijn voor overmakingen en automatische afschrijvingen.

De lidstaten passen de in overeenstemming met artikel 11 vastgestelde regels inzake de sancties die gelden voor inbreuken op artikel 6, leden 1 en 2, met ingang van 2 augustus 2014 toe.

In afwijking van artikel 6, leden 1 en 2, kunnen de lidstaten betalingsdienstaanbieders toestaan om tot 1 februari 2016 betalingsdienstgebruikers omzettingsdiensten aan te bieden voor nationale binnenlandse betalingstransacties, zodat betalingsdienstgebruikers die consument zijn het BBAN kunnen blijven gebruiken in plaats van de in punt 1, onder a), van de bijlage gespecificeerde identificator van de betaalrekening, mits de interoperabiliteit is gewaarborgd door technische en veilige omzetting van het BBAN van de betaler en de begunstigde in de respectieve identificatoren van de betaalrekeningen zoals gespecificeerd in punt 1, onder a), van de bijlage. Die identificator van de betaalrekening wordt doorgegeven aan de initiërende betalingsdienstgebruiker, waar nodig voordat de betaling wordt uitgevoerd. In een dergelijk geval brengen betalingsdienstaanbieders de betalingsdienstgebruiker geen aanvullende kosten of andere vergoedingen in rekening die direct of indirect verband houden met deze omzettingsdiensten.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is met terugwerkende kracht van toepassing met ingang van 31 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 26 februari 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 4 februari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 18 februari 2014.

(3)  Verordening (EG) nr. 924/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende grensoverschrijdende betalingen in de Gemeenschap en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2560/2001 (PB L 266 van 9.10.2009, blz. 11).

(4)  Verordening (EU) nr. 260/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot vaststelling van technische en bedrijfsmatige vereisten voor overmakingen en automatische afschrijvingen in euro en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 924/2009 (PB L 94 van 30.3.2012, blz. 22).


20.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/4


VERORDENING (EU) Nr. 249/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 26 februari 2014

tot intrekking van Verordening (EG) nr. 827/2004 van de Raad houdende een verbod op de invoer van grootoogtonijn (Thunnus obesus) van oorsprong uit Bolivia, Cambodja, Equatoriaal-Guinea, Georgië en Sierra Leone en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1036/2001

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Unie is sinds 14 november 1997, naar aanleiding van de vaststelling van Besluit 86/238/EEG van de Raad (2), partij bij het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (hierna het „ICCAT-Verdrag” genoemd).

(2)

Het ICCAT-Verdrag voorziet in een kader voor regionale samenwerking met het oog op de instandhouding en het beheer van tonijnen en tonijnachtigen in de Atlantische Oceaan en de aangrenzende wateren. Het ICCAT-Verdrag stelde een Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (hierna de „ICCAT” genoemd) in, die maatregelen inzake de instandhouding en het beheer van deze vissoorten vaststelt. Die maatregelen worden bindend voor de verdragsluitende partijen.

(3)

De ICCAT heeft in 1998 resolutie 98-18 aangenomen betreffende ongemelde en ongereglementeerde vangsten van tonijn door grote beugvaartuigen in de Verdragszone. Bij die resolutie zijn procedures vastgesteld voor de identificatie van landen waarvan vaartuigen tonijnen en tonijnachtigen hadden bevist op een wijze die de doeltreffendheid van de maatregelen van de ICCAT voor de instandhouding en het beheer van deze vissoorten ondermijnden. In deze resolutie werd ook vermeld welke — indien nodig zelfs niet-discriminerende handelsbeperkende — maatregelen moesten worden genomen om de voortzetting van de gewraakte visserijpraktijken tegen te gaan.

(4)

Sedert de goedkeuring van resolutie 98-18 heeft de ICCAT Bolivia, Cambodja, Equatoriaal-Guinea, Georgië en Sierra Leone geïdentificeerd als landen waarvan vaartuigen Atlantische grootoogtonijn (Thunnus obesus) bevissen op een wijze die de doeltreffendheid van de maatregelen van de ICCAT voor de instandhouding en het beheer van deze vissoort ondermijnt. De ICCAT heeft deze bevindingen met gegevens over vangsten, handel en de activiteiten van de vaartuigen gestaafd.

(5)

Naar aanleiding hiervan heeft de ICCAT de verdragsluitende partijen aanbevolen passende maatregelen overeenkomstig de bepalingen van zijn resolutie 98-18 te nemen om de invoer van Atlantische grootoogtonijn en daarvan afgeleide producten uit die landen te verbieden.

(6)

Als gevolg hiervan werd de invoer van Atlantische grootoogtonijn van oorsprong uit Bolivia, Cambodja, Equatoriaal-Guinea, Georgië en Sierra Leone in de Unie in 2004 verboden bij Verordening (EG) nr. 827/2004 van de Raad (3).

(7)

In 2004 heeft de ICCAT op haar 14e bijzondere bijeenkomst de inspanningen van Cambodja, Equatoriaal-Guinea en Sierra Leone om de door haar vermelde problemen op te lossen erkend en heeft de ICCAT aanbevelingen vastgesteld die de handelsbeperkende maatregelen tegen deze drie landen intrekken voor wat betreft Atlantische grootoogtonijn en daarvan afgeleide producten.

(8)

Als gevolg daarvan is Verordening (EG) nr. 827/2004 gewijzigd door Verordening (EG) nr. 919/2005 van de Raad (4) teneinde het verbod op de invoer van Atlantische grootoogtonijn en daarvan afgeleide producten uit Cambodja, Equatoriaal-Guinea en Sierra Leone in de Unie in te trekken. Als gevolg van die wijziging blijft enkel de invoer van zulke producten uit Bolivia en Georgië op grond van Verordening (EG) nr. 827/2004 verboden.

(9)

Op haar 22e gewone jaarlijkse vergadering in 2011 heeft de ICCAT de maatregelen van Bolivia en Georgië erkend en heeft de ICCAT aanbeveling 11-19 vastgesteld dat het verbod op de invoer van Atlantische grootoogtonijn en daarvan afgeleide producten uit die twee landen, dat nog van toepassing was, in te trekken.

(10)

Verordening (EG) nr. 827/2004 dient derhalve te worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 827/2004 wordt ingetrokken.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 26 februari 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 5 februari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 20 februari 2014.

(2)  Besluit 86/238/EEG van de Raad van 9 juni 1986 inzake de toetreding van de Gemeenschap tot het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen, gewijzigd bij het Protocol gehecht aan de op 10 juli 1984 te Parijs ondertekende Slotakte van de conferentie van gevolmachtigden van de Staten die partij zijn bij het Verdrag (PB L 162 van 18.6.1986, blz. 33).

(3)  Verordening (EG) nr. 827/2004 van de Raad van 26 april 2004 houdende een verbod op de invoer van grootoogtonijn (Thunnus obesus) van oorsprong uit Bolivia, Cambodja, Georgië, Equatoriaal-Guinea en Sierra Leone en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1036/2001 (PB L 127 van 29.4.2004, blz. 21).

(4)  Verordening (EG) nr. 919/2005 van de Raad van 13 juni 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 827/2004 wat betreft het verbod op de invoer van grootoogtonijn uit Cambodja, Equatoriaal-Guinea en Sierra Leone, tot intrekking van Verordening (EG) nr. 826/2004 houdende een verbod op de invoer van Atlantische blauwvintonijn uit Equatoriaal-Guinea en Sierra Leone en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 828/2004 houdende een verbod op de invoer van Atlantische zwaardvis uit Sierra Leone (PB L 156 van 18.6.2005, blz. 1).


20.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/6


VERORDENING (EU) Nr. 250/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 26 februari 2014

tot vaststelling van een programma voor de bevordering van acties op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie (programma „Hercules III”) en tot intrekking van Besluit nr. 804/2004/EG

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 325,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Rekenkamer (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Unie en de lidstaten stellen zich ten doel fraude, corruptie en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, te bestrijden, met inbegrip van de bestrijding van de smokkel en namaak van sigaretten. Teneinde het langetermijneffect van de uitgaven te vergroten en overlapping te voorkomen, moet er worden gezorgd voor nauwe en regelmatige samenwerking en coördinatie op het niveau van de Unie en tussen de autoriteiten van de lidstaten.

(2)

Activiteiten die gericht zijn op betere informatievoorziening, gespecialiseerde opleiding, met inbegrip van studies vergelijkend recht en technische en wetenschappelijke bijstand, dragen in aanzienlijke mate bij tot de bescherming van de financiële belangen van de Unie, alsook tot de totstandbrenging van een gelijkwaardige bescherming in de hele Unie.

(3)

Eerdere steun voor dergelijke activiteiten krachtens Besluit nr. 804/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) (Hercules-programma), dat werd gewijzigd en uitgebreid bij Besluit nr. 878/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) (Programma Hercules II), heeft een impuls gegeven aan de activiteiten van de Unie en de lidstaten op het gebied van de bestrijding van fraude, corruptie en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.

(4)

De Commissie heeft een evaluatie uitgevoerd van de resultaten van het programma Hercules II, waarin de input en de output van het programma worden vermeld.

(5)

De Commissie heeft in 2011 een effectbeoordeling verricht om vast te stellen of het programma dient te worden voortgezet.

(6)

Er dient een nieuw programma (het „programma”) te worden vastgesteld om de activiteiten die op het niveau van de Unie en van de lidstaten worden ontplooid om fraude, corruptie en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, met inbegrip van de bestrijding van de smokkel en namaak van sigaretten, tegen te gaan, voort te zetten en verder te ontwikkelen, waarbij ook de nieuwe uitdagingen in het kader van de begrotingsdiscipline in aanmerking moeten worden genomen.

(7)

Het programma moet worden uitgevoerd met inachtneming van de aanbevelingen en maatregelen die vervat zijn in de mededeling van de Commissie van 6 juni 2013 met als titel „Intensivering van de bestrijding van sigarettensmokkel en andere vormen van illegale handel in tabaksproducten — Een integrale EU-strategie”.

(8)

De uitvoering van het programma dient volledig in overeenstemming te zijn met Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5). Overeenkomstig die verordening is een subsidie bedoeld om een actie die beoogt bij te dragen tot de verwezenlijking van een beleidsdoelstelling van de Unie financieel te ondersteunen en mag de aanschaf van apparatuur niet het enige doel van een dergelijke actie zijn.

(9)

Aan het programma moet kunnen worden deelgenomen door toetredende staten, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten die onder een pretoetredingsstrategie vallen, alsook door partnerlanden uit hoofde van het Europees nabuurschapsbeleid, mits de relevante wetgeving en bestuurlijke methoden in deze landen voldoende zijn afgestemd op die van de Unie, overeenkomstig de algemene beginselen en voorwaarden voor de deelname van die staten en landen aan programma’s van de Unie, die in de desbetreffende kaderovereenkomsten, besluiten van de Associatieraad of soortgelijke overeenkomsten zijn vastgelegd, alsook de landen van de Europese Vrijhandelszone (EVA) die deelnemen aan de Europese Economische Ruimte (EER).

(10)

De Commissie dient het Europees Parlement en de Raad een onafhankelijk tussentijds evaluatieverslag voor te leggen over de uitvoering van het programma, evenals een eindevaluatieverslag over de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma. De Commissie dient het Europees Parlement en de Raad bovendien jaarlijks informatie te verstrekken over de jaarlijkse uitvoering van het programma, met inbegrip van resultaten van de gefinancierde acties en informatie over de consistentie en complementariteit ten aanzien van andere relevante programma’s en acties op Unieniveau.

(11)

Deze verordening voldoet aan de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. Het programma dient de samenwerking tussen de lidstaten en tussen de Commissie en de lidstaten te vergemakkelijken teneinde de financiële belangen van de Unie te beschermen, door middelen efficiënter te gebruiken dan op nationaal niveau mogelijk zou zijn. Actie op het niveau van de Unie is noodzakelijk en gerechtvaardigd, omdat het de lidstaten duidelijk ondersteunt bij de collectieve bescherming van de algemene begroting van de Unie en de lidstaten en het gebruik van gemeenschappelijke structuren van de Unie ter verbetering van de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de bevoegde autoriteiten bevordert. Het programma mag evenwel geen afbreuk doen aan de verantwoordelijkheden van de lidstaten.

(12)

Het programma dient gedurende een periode van zeven jaar van kracht te zijn, zodat de looptijd ervan samenvalt met die van het meerjarig financieel kader, zoals vastgelegd in Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (6).

(13)

Om te zorgen voor enige flexibiliteit in de toewijzing van middelen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gedelegeerde handelingen vast te stellen om de indicatieve toewijzing van die middelen te wijzigen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op passende wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(14)

De Commissie dient jaarlijkse werkprogramma’s vast te stellen met de gefinancierde acties, de selectie- en toekenningscriteria en de uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen, zoals de gevallen van lidstaten die met betrekking tot de financiële belangen van de Unie aan een groot risico zijn blootgesteld, en op wie het maximumcofinancieringspercentage van 90 % van de subsidiabele kosten van toepassing is. De Commissie dient de toepassing van deze verordening met de lidstaten te bespreken in het kader van het Raadgevend Comité coördinatie fraudebestrijding, dat is ingesteld bij Besluit 94/140/EG van de Commissie (7).

(15)

De lidstaten dienen ernaar te streven hun financiële bijdragen te verhogen op grond van de cofinanciering van subsidies die uit hoofde van het programma worden toegekend.

(16)

De Commissie dient de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de jaarlijkse werkprogramma’s consistent en complementair zijn met andere door de Unie gefinancierde programma’s, met name op het gebied van douane, teneinde aldus de algemene impact van acties van het programma te vergroten en overlappingen van het programma met andere programma’s te vermijden.

(17)

Bij deze verordening worden de financiële middelen voor de gehele looptijd van het programma vastgesteld die overeenkomstig punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (8), tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure het belangrijkste referentiepunt voor het Europees Parlement en de Raad moeten zijn.

(18)

De financiële belangen van de Unie moeten worden beschermd met evenredige maatregelen in de hele uitgavencyclus, onder meer op het gebied van preventie, opsporing en onderzoek van onregelmatigheden, terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen, en waar nodig met administratieve en financiële sancties.

(19)

Besluit nr. 804/2004/EG moet worden ingetrokken. Overgangsmaatregelen moeten worden vastgesteld teneinde te kunnen voldoen aan de financiële verplichtingen met betrekking tot acties die worden uitgevoerd in het kader van dat besluit en aan de daarin vermelde rapporteringsverplichtingen.

(20)

Er moet worden gezorgd voor een vlotte overgang, zonder onderbreking, tussen het Hercules II-programma en het programma en de duurtijd van het programma dient afgestemd te worden op Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013. Derhalve dient dit programma van toepassing te zijn met ingang van 1 januari 2014,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Het meerjarig actieprogramma voor de bevordering van activiteiten ter bestrijding van fraude, corruptie en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, „Hercules III” („het programma”), wordt vastgesteld voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.

Artikel 2

Meerwaarde

Het programma draagt bij tot het volgende:

a)

de ontwikkeling van de activiteiten op het niveau van de Unie en van de lidstaten voor de bestrijding van fraude, corruptie en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, met inbegrip van de bestrijding van de smokkel en namaak van sigaretten;

b)

de versterking van de transnationale samenwerking en coördinatie op het niveau van de Unie en tussen de autoriteiten van de lidstaten, de Commissie en het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), en in het bijzonder met betrekking tot de doeltreffendheid en efficiëntie van de grensoverschrijdende operaties;

c)

de doeltreffende voorkoming van fraude, corruptie en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, door het aanbieden van gezamenlijke gespecialiseerde opleidingen voor het personeel van nationale en regionale instanties en voor andere belanghebbenden.

De besparingen die dit programma oplevert, vloeien met name voort uit de collectieve aanschaf van gespecialiseerde apparatuur en databanken voor gebruik door de belanghebbenden, en uit de gespecialiseerde opleiding.

Artikel 3

Algemene doelstelling

Het is de algemene doelstelling van het programma de financiële belangen van de Unie te beschermen teneinde het concurrentievermogen van de economie van de Unie te vergroten en de belastinggelden te beschermen.

Artikel 4

Specifieke doelstelling

Het is de specifieke doelstelling van het programma fraude, corruptie en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, te voorkomen en te bestrijden.

De verwezenlijking van de specifieke doelstelling wordt onder meer afgemeten aan streefdoelen en ondergrenzen en aan de volgende kernprestatie-indicatoren:

a)

het aantal inbeslagnemingen, confiscaties en terugvorderingen die naar aanleiding van fraudezaken zijn ontdekt door gezamenlijke acties en grensoverschrijdende operaties;

b)

de meerwaarde en het doeltreffende gebruik van de medegefinancierde technische apparatuur;

c)

de uitwisseling tussen de lidstaten van informatie over de resultaten die met de technische apparatuur zijn bereikt;

d)

het aantal en het type opleidingsactiviteiten, met inbegrip van het bedrag van de gespecialiseerde opleiding.

Artikel 5

Operationele doelstellingen

De operationele doelstellingen van het programma zijn de volgende:

a)

de preventie van en het onderzoek naar fraude en andere onwettige activiteiten meer dan thans het geval is, verbeteren door de transnationale en multidisciplinaire samenwerking te versterken;

b)

de financiële belangen van de Unie krachtiger beschermen tegen fraude door de uitwisseling van informatie, ervaringen en beste praktijken te vergemakkelijken, met inbegrip van personeelsuitwisselingen;

c)

de bestrijding van fraude en andere onwettige activiteiten opvoeren door nationaal onderzoek, en met name dat van douane- en rechtshandhavingsautoriteiten, technisch en operationeel te ondersteunen;

d)

ervoor zorgen dat de financiële belangen van de Unie minder aan fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten blootstaan dan thans het geval is, om de ontwikkeling van een illegale economie tegen te gaan op belangrijke risicogebieden als georganiseerde fraude, met inbegrip van de smokkel en namaak van sigaretten;

e)

de ontwikkeling van de specifieke juridische en justitiële bescherming van de financiële belangen van de Unie tegen fraude stimuleren door vergelijkende wetgevingsanalyse te bevorderen.

Artikel 6

Voor financiering in aanmerking komende organen

Elk van de volgende organen komen in het kader van het programma voor financiering in aanmerking:

a)

nationale of regionale overheidsdiensten van een deelnemend land als bedoeld in artikel 7, lid 1, die de versterking van het optreden op Unieniveau op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Unie bevorderen;

b)

onderzoeks- en onderwijsinstellingen en non-profitorganisaties, mits zij ten minste al één jaar bestaan en operationeel zijn, in een deelnemende land als bedoeld in artikel 7, lid 1, die de versterking van het optreden op Unieniveau van de bescherming van haar financiële belangen van de Unie bevorderen.

Artikel 7

Deelname aan het programma

1.   De deelnemende landen zijn de lidstaten en de in lid 2 bedoelde landen („deelnemende landen”).

2.   Aan het programma kan worden deelgenomen door elk van de volgende landen:

a)

toetredende staten, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten die onder een pretoetredingsstrategie vallen, overeenkomstig de algemene beginselen en de algemene voorwaarden die in de respectieve kaderovereenkomsten, besluiten van de Associatieraad en soortgelijke overeenkomsten zijn vastgesteld voor de deelname van deze staten en landen aan programma’s van de Unie;

b)

partnerlanden van het Europees nabuurschapsbeleid, mits de relevante wetgeving en bestuurlijke methoden in deze landen voldoende zijn aangepast aan die van de Unie. De betrokken partnerlanden nemen deel aan het programma overeenkomstig de bepalingen die in het verlengde van de kaderovereenkomsten voor de deelname van deze landen aan programma’s van de Unie met hen worden overeengekomen;

c)

de landen van Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die deelnemen aan de Europese Economische Ruimte (EER), overeenkomstig de voorwaarden vastgelegd in de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

3.   Vertegenwoordigers van landen die deelnemen aan het stabilisatie- en associatieproces voor de landen van Zuidoost-Europa, de Russische Federatie, van bepaalde landen waarmee de Unie een overeenkomst voor wederzijdse bijstand in fraudegerelateerde zaken heeft gesloten, en van internationale en andere relevantie organisaties, kunnen deelnemen aan de in het kader van het programma georganiseerde activiteiten, voor zover dit nuttig is voor de verwezenlijking van de respectievelijk in de artikelen 3 en 4, vermelde algemene en specifieke doelstellingen. Die vertegenwoordigers nemen aan het programma deel overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

Artikel 8

Subsidiabele acties

Het programma verleent, onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in de in artikel 11 genoemde jaarlijkse werkprogramma’s, passende financiële steun voor de volgende acties:

a)

het verlenen van gespecialiseerde technische bijstand aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten door middel van één of meer van de volgende acties:

i)

het aanbieden van specifieke kennis, gespecialiseerde en technisch geavanceerde apparatuur en doeltreffende instrumenten op het gebied van informatietechnologie (IT) die de grensoverschrijdende samenwerking en de samenwerking met de Commissie vergemakkelijken;

ii)

het waarborgen van de nodige ondersteuning en het vergemakkelijken van onderzoek, en met name het instellen van gezamenlijke onderzoeksteams en grensoverschrijdende operaties;

iii)

het ondersteunen van de capaciteit van de lidstaten om in beslag genomen sigaretten op te slaan en te vernietigen, alsmede onafhankelijke diensten voor de analyse van in beslag genomen sigaretten;

iv)

het bevorderen van personeelsuitwisselingen voor specifieke projecten, met name op het gebied van de bestrijding van de smokkel en namaak van sigaretten;

v)

het bieden van technische en operationele ondersteuning aan de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten bij de bestrijding van illegale, grensoverschrijdende activiteiten en fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, met de nadruk op ondersteuning van de douaneautoriteiten;

vi)

het opbouwen van IT-capaciteit in de deelnemende landen door het ontwikkelen en aanbieden van specifieke databanken en IT-instrumenten die de toegang tot, en analyse van gegevens vereenvoudigen;

vii)

het opvoeren van de gegevensuitwisseling, het ontwikkelen en aanbieden van IT-instrumenten voor onderzoek, en het toezien op inlichtingenwerk;

b)

het organiseren van gerichte gespecialiseerde opleidingen, workshops risicoanalyse en, in voorkomend geval, conferenties, gericht op één of meer van de volgende acties:

i)

beter inzicht in de mechanismen van de Unie en de nationale mechanismen;

ii)

uitwisseling van ervaringen en beste praktijken tussen de betrokken autoriteiten van de deelnemende landen, met inbegrip van gespecialiseerde diensten voor rechtshandhaving, en tussen vertegenwoordigers van de in artikel 7, lid 3, bedoelde internationale organisaties;

iii)

coördinatie van de activiteiten van de in artikel 7, lid 3, bedoelde deelnemende landen en vertegenwoordigers van internationale organisaties;

iv)

verspreiding van kennis, met name over betere signalering van risico’s voor onderzoeksdoeleinden;

v)

ontwikkeling van belangrijke onderzoeksactiviteiten, zoals studies;

vi)

verbetering van de samenwerking tussen praktijkbeoefenaars en academici;

vii)

verdere bewustmaking van de rechterlijke macht en andere juridische beroepsgroepen ter zake van de bescherming van de financiële belangen van de Unie;

c)

elke andere, niet onder a) en b) van dit artikel genoemde actie, waarin de in artikel 11 bedoelde werkprogramma’s voorzien en die nodig is om de algemene, de specifieke en de operationele doelstellingen respectievelijk van de artikelen 3, 4 en 5 te verwezenlijken.

HOOFDSTUK II

FINANCIEEL KADER

Artikel 9

Financiële middelen

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het programma over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 bedragen 104 918 000 EUR in lopende prijzen.

De jaarlijkse kredieten worden door het Europees Parlement en de Raad toegestaan binnen de grenzen van het meerjarig financieel kader.

2.   Binnen de financiële middelen voor het programma worden indicatieve bedragen toegewezen aan de in artikel 8 genoemde subsidiabele acties, binnen de percentages die in de bijlage voor iedere soort actie zijn vastgesteld. De Commissie kan afwijken van de indicatieve toewijzing van middelen in de bijlage, maar mag het toegewezen deel van de financiële middelen voor iedere soort actie niet met meer dan 20 % verhogen.

Voor het geval dat het noodzakelijk zou blijken het plafond van 20 % te overschrijden, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 14 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de indicatieve toewijzing van middelen in de bijlage te wijzigen.

Artikel 10

Soorten financiering en cofinanciering

1.   De Commissie voert het programma overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 uit.

2.   Financiële steun uit hoofde van het programma voor in artikel 8 genoemde subsidiabele acties neemt één of meer van de volgende vormen aan:

a)

subsidies,

b)

overheidsopdrachten,

c)

de vergoeding van kosten die de in artikel 7, lid 3, bedoelde vertegenwoordigers maken in verband met hun deelname aan activiteiten in het kader van het programma.

3.   De aanschaf van apparatuur is niet het enige bestanddeel van de subsidieovereenkomst.

4.   Het cofinancieringspercentage voor in het kader van het programma toegekende subsidies bedraagt niet meer dan 80 % van de subsidiabele kosten. In uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen die in de in artikel 11 genoemde jaarlijkse werkprogramma’s zijn vastgesteld, zoals de gevallen van lidstaten die met betrekking tot de financiële belangen van de Unie aan een groot risico zijn blootgesteld, bedraagt het cofinancieringspercentage niet meer dan 90 % van de subsidiabele kosten.

Artikel 11

Jaarlijkse werkprogramma’s

Voor de uitvoering van het programma stelt de Commissie jaarlijkse werkprogramma’s vast. Die werkprogramma’s moeten ervoor zorgen dat de algemene, de specifieke en de operationele doelstellingen bedoeld in respectievelijk de artikelen 3, 4 en 5, op samenhangende wijze worden uitgevoerd, en bevatten een omschrijving van de verwachte resultaten, de wijze van uitvoering en de totaalbedragen. In het geval van subsidies omvatten de jaarlijkse werkprogramma’s de gefinancierde acties, de selectie- en toekenningscriteria en het maximale cofinancieringspercentage.

De financiële middelen die uit hoofde van het programma zijn toegewezen aan voorlichtingsactiviteiten, dragen tevens bij tot het verzorgen van de communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover deze verband houden met de algemene doelstellingen van het programma bedoeld in artikel 3.

Artikel 12

Bescherming van de financiële belangen van Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van deze verordening gefinancierde acties de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door middel van terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door middel van doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties.

2.   De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer zijn bevoegd om op basis van documenten en ter plaatse, audits uit te voeren bij alle begunstigden, contractanten en subcontractanten die uit hoofde van het programma middelen van de Unie hebben ontvangen.

3.   Het OLAF kan, overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (9) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (10), onderzoeken, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er bij een subsidieovereenkomst of -besluit of een uit hoofde van het programma gefinancierd contract sprake is geweest van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.

4.   Onverminderd de leden 1, 2 en 3, bevatten de samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en met internationale organisaties, contracten en subsidieovereenkomsten en -besluiten die voorvloeien uit de toepassing van deze verordening, bepalingen die de Commissie, de Rekenkamer en het OLAF uitdrukkelijk machtigen, dergelijke audits en onderzoeken binnen hun respectieve bevoegdheden te verrichten.

HOOFDSTUK III

TOEZICHT, EVALUATIE EN GEDELEGEERDE BEVOEGDHEDEN

Artikel 13

Toezicht en evaluatie

1.   De Commissie verstrekt het Europees Parlement en de Raad jaarlijks informatie over de uitvoering van het programma, waaronder over de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma en de resultaten. Daarbij wordt tevens informatie verstrekt over de samenwerking en de coördinatie tussen de Commissie en de lidstaten, en over de consistentie en complementariteit met andere relevante programma’s en acties op het niveau van de Unie. De Commissie verspreidt voortdurend, ook op desbetreffende websites, de resultaten van de in het kader van het programma ondersteunde activiteiten om de transparantie inzake het gebruik van de financiële middelen te vergroten.

2.   De Commissie voert een grondige evaluatie van het programma uit en legt aan het Europees Parlement en de Raad het volgende voor:

a)

uiterlijk op 31 december 2017, een onafhankelijk tussentijds evaluatieverslag over de verwezenlijking van de doelstellingen van alle acties (wat de resultaten en het effect betreft), de doeltreffendheid en de efficiëntie bij het gebruik van de middelen en de meerwaarde voor de Unie, teneinde een besluit te kunnen nemen over de verlenging, wijziging of schorsing van de acties; het tussentijdse evaluatieverslag gaat ook na of er ruimte is voor vereenvoudiging, of het programma interne en externe samenhang vertoont, of alle doelstellingen van het programma nog relevant zijn en in hoeverre de acties bijdragen tot de prioriteiten van de Unie inzake slimme, duurzame en inclusieve groei; het houdt daarbij ook rekening met de resultaten van evaluaties van de verwezenlijking van de doelstellingen van het Hercules II-programma;

b)

uiterlijk op 31 december 2021, een definitief evaluatieverslag over de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma, en over de meerwaarde ervan voorts worden de langetermijneffecten en de duurzaamheid van de effecten van het programma beoordeeld teneinde bij te dragen tot de besluitvorming over een eventuele verlenging, wijziging of schorsing van elk daaropvolgend programma.

3.   Alle deelnemende landen en andere begunstigden verstrekken de Commissie alle in de leden 1 en 2 bedoelde gegevens en informatie die nodig zijn om de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten en om het toezicht en de evaluatie van het programma, ook wat de samenwerking en coördinatie betreft, mogelijk te maken.

Artikel 14

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 9 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van zeven jaar die ingaat op 21 maart 2014.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in de in artikel 9 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit omschreven bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en aan de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 9 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan deze termijn met twee maanden worden verlengd.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 15

Intrekking

Besluit nr. 804/2004/EG wordt ingetrokken.

Financiële verplichtingen die voortvloeien uit acties in het kader van dat besluit en de daarin vermelde rapporteringsverplichtingen, blijven evenwel aan dat besluit onderworpen totdat die verplichtingen zijn uitgevoerd.

Artikel 16

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 26 februari 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  PB C 201 van 7.7.2012, blz. 1.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 15 januari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 11 februari 2014.

(3)  Besluit nr. 804/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter bevordering van acties op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap (Hercules-programma) (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 9).

(4)  Besluit nr. 878/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2007 houdende wijziging en verlenging van Besluit nr. 804/2004/EG tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter bevordering van acties op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap (Programma Hercules II) (PB L 193 van 25.7.2007, blz. 18).

(5)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(6)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot vaststelling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).

(7)  Besluit 94/140/EG van de Commissie van 23 februari 1994 tot oprichting van een Raadgevend Comité coördinatie fraudebestrijding (PB L 61 van 4.3.1994, blz. 27).

(8)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(9)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(10)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


BIJLAGE

INDICATIEVE TOEWIJZING VAN MIDDELEN

De indicatieve toewijzing van middelen aan de in artikel 8 genoemde subsidiabele acties is als volgt:

Soorten acties

Aandeel in de begroting (in %)

a)

Technische bijstand

Ten minste 70

b)

Opleiding

Ten hoogste 25

c)

Elke andere, niet in artikel 8, onder a) en b), genoemde actie

Ten hoogste 5


Verklaring van de Commissie over artikel 13

De Commissie is voornemens om, onverminderd de jaarlijkse begrotingsprocedure, te beginnen vanaf januari 2015 als onderdeel van een gestructureerde dialoog met het Europees Parlement een jaarverslag over de tenuitvoerlegging van de verordening, met inbegrip van de verdeling van de begrotingsmiddelen als bedoeld in de bijlage, alsook het werkprogramma aan de bevoegde commissie van het Europees Parlement te bezorgen in het kader van de indiening van het verslag betreffende de bescherming van de financiële belangen (PIF-verslag).


20.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/14


VERORDENING (EU) Nr. 251/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 26 februari 2014

inzake de definitie, de aanduiding, de aanbiedingsvorm, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2, en artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad (3) en Verordening (EG) nr. 122/94 van de Commissie (4) zijn succesvol gebleken bij het reguleren van gearomatiseerde wijnen, gearomatiseerde dranken op basis van wijn en gearomatiseerde cocktails van wijnbouwproducten, hierna „gearomatiseerde wijnbouwproducten” genoemd. In het licht van de technologische innovatie, marktontwikkelingen en wijzigende consumentenverwachtingen moeten de voorschriften die van toepassing zijn op de definitie, beschrijving, aanbiedingsvorm, etikettering en bescherming van geografische aanduidingen van bepaalde gearomatiseerde wijnbouwproducten worden aangepast, daarbij rekening houdend met traditionele productiemethoden.

(2)

Naar aanleiding van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon zijn verdere wijzigingen nodig om de krachtens Verordening (EEG) nr. 1601/91 aan de Commissie overgedragen bevoegdheden in overeenstemming te brengen met de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Gezien de reikwijdte van deze wijzigingen moet Verordening (EEG) nr. 1601/91 worden ingetrokken en worden vervangen door deze verordening. Bij Verordening (EG) nr. 122/94 zijn voorschriften inzake aromastoffen en de toevoeging van alcohol ingevoerd die van toepassing zijn op bepaalde gearomatiseerde wijnbouwproducten, en omwille van de duidelijkheid moeten deze regels in deze verordening worden opgenomen.

(3)

Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad (5) is van toepassing op de aanbiedingsvorm en de etikettering van gearomatiseerde wijnbouwproducten, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

(4)

Gearomatiseerde wijnbouwproducten zijn belangrijk voor consumenten, producenten en de landbouwsector in de Unie. De voor gearomatiseerde wijnbouwproducten geldende maatregelen moeten bijdragen tot een hoog niveau van consumentenbescherming, het voorkomen van bedrieglijke praktijken, en transparantie van de markt en eerlijke concurrentie. Hierdoor zullen deze maatregelen de faam die de gearomatiseerde wijnbouwproducten uit de Unie in de eengemaakte markt en op de wereldmarkt genieten, hooghouden door rekening te blijven houden met de traditionele methoden die bij de productie van gearomatiseerde wijnbouwproducten worden gebruikt en met de toegenomen vraag naar bescherming en voorlichting van de consument. Ook moet rekening worden gehouden met technologische innovatie met betrekking tot de producten waarvoor deze de kwaliteit helpt te verbeteren zonder afbreuk te doen aan het traditionele karakter van de gearomatiseerde wijnbouwproducten in kwestie.

(5)

De productie van gearomatiseerde wijnbouwproducten biedt belangrijke afzetmogelijkheden voor de landbouwsector van de Unie, hetgeen moet worden benadrukt door het regelgevingskader.

(6)

In het belang van de consument moet deze verordening gelden voor alle gearomatiseerde wijnbouwproducten die in de Unie in de handel worden gebracht, ongeacht of deze in de lidstaten dan wel in derde landen zijn geproduceerd. Teneinde de faam van de gearomatiseerde wijnbouwproducten van de Unie op de wereldmarkt hoog te houden en te verbeteren, moeten de voorschriften van deze verordening ook gelden voor gearomatiseerde wijnbouwproducten die in de Unie voor de export worden geproduceerd.

(7)

Om voor duidelijkheid en transparantie van het Unierecht inzake gearomatiseerde wijnbouwproducten te zorgen, moeten de onder dat recht vallende producten, de criteria voor de productie, de beschrijving, de aanbiedingsvorm en de etikettering van gearomatiseerde wijnbouwproducten en met name de verkoopbenamingen, duidelijk worden omschreven. Specifieke voorschriften betreffende de vrijwillige aanduiding van de herkomst ter aanvulling van die voorschriften opgenomen in Verordening (EU) nr. 1169/2011, moeten eveneens worden vastgesteld. Door zulke voorschriften vast te stellen, worden alle stadia in de productieketen gereguleerd en worden de consumenten beschermd en naar behoren geïnformeerd.

(8)

De aanduidingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten moeten recht blijven doen aan traditionele methoden voor het verkrijgen van een kwaliteitsproduct, maar dienen te worden bijgewerkt en verbeterd in het licht van technologische ontwikkelingen.

(9)

Gearomatiseerde wijnbouwproducten moeten worden geproduceerd volgens bepaalde voorschriften en beperkingen, die garanderen dat consumentenverwachtingen met betrekking tot kwaliteit en productiemethoden worden ingelost. Om aan de internationale normen op dit gebied te voldoen, moeten de productiemethoden worden vastgesteld door de Commissie, die daarbij in de regel moet rekening houden met de normen welke worden aanbevolen en gepubliceerd door de Internationale Organisatie voor wijnbouw en wijnbereiding (International Organisation of Vine and Wine — OIV).

(10)

Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad (6) en Verordening (EG) nr. 1334/2008 van het Europees Parlement en de Raad (7) moeten van toepassing zijn op gearomatiseerde wijnbouwproducten.

(11)

Om aan de verwachtingen van de consument te voldoen en de traditionele methoden voor het verkrijgen van een kwaliteitsproduct te volgen, mag voor de productie van gearomatiseerde wijnbouwproducten bovendien uitsluitend uit landbouwproducten verkregen ethylalcohol worden gebruikt. Dit schept ook afzetmogelijkheden voor basisproducten van de landbouw.

(12)

Gezien het belang en de complexiteit van de sector gearomatiseerde wijnbouwproducten is het passend specifieke voorschriften inzake de beschrijving en de aanbiedingsvorm van gearomatiseerde wijnbouwproducten vast te stellen die de bepalingen van Verordening (EU) nr. 1169/2011 inzake etikettering aanvullen. Deze specifieke voorschriften moeten ook voorkomen dat de verkoopbenamingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten worden misbruikt in het geval van producten die niet voldoen aan de voorschriften van deze verordening.

(13)

Met het oog op het vergemakkelijken van het consumentenbegrip moet het mogelijk zijn de in deze verordening vastgelegde verkoopbenamingen aan te vullen met de gebruikelijke benaming van het product in de zin van Verordening (EU) nr. 1169/2011.

(14)

Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (8) is onder meer van toepassing op verwerkte landbouwproducten voor gebruik als levensmiddel, waaronder gearomatiseerde wijnbouwproducten vallen. Dientengevolge mogen gearomatiseerde wijnbouwproducten die voldoen aan de in die verordening en in de uit hoofde van die verordening aangenomen handelingen, opgenomen eisen, als biologische gearomatiseerde wijnbouwproducten in de handel worden gebracht.

(15)

Bij de toepassing van een kwaliteitsbeleid en met het oog op een hoge kwaliteit van gearomatiseerde wijnbouwproducten met een geografische aanduiding, moeten de lidstaten in staat zijn voorschriften inzake de productie, beschrijving, aanbiedingsvorm en etikettering van op hun eigen grondgebied geproduceerde gearomatiseerde wijnbouwproducten met een geografische aanduiding vast te stellen die stringenter zijn dan de bepalingen van deze verordening, voor zover deze voorschriften verenigbaar zijn met het recht van de Unie.

(16)

Aangezien Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad (9), Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad (10), en de bepalingen betreffende geografische aanduidingen opgenomen in Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (11) niet van toepassing zijn op gearomatiseerde wijnbouwproducten, moeten specifieke voorschriften inzake de bescherming van geografische aanduidingen voor gearomatiseerde wijnbouwproducten worden vastgesteld. Geografische aanduidingen moeten worden gebruikt om aan te geven dat gearomatiseerde wijnbouwproducten van oorsprong zijn uit het grondgebied van een land, of een regio of plaats op dat grondgebied, wanneer een bepaalde kwaliteit, faam of ander kenmerk van het gearomatiseerde wijnbouwproduct hoofdzakelijk valt toe te schrijven aan de geografische oorsprong ervan en moeten door de Commissie worden geregistreerd.

(17)

In deze verordening moet een procedure voor de registratie, inachtneming, wijziging en eventuele annulering van geografische aanduidingen van derde landen en van de Unie worden vastgesteld.

(18)

De autoriteiten van de lidstaten moeten worden belast met het toezicht op de naleving van deze verordening en er moeten regelingen worden getroffen opdat de Commissie die naleving kan monitoren en controleren.

(19)

Teneinde niet-essentiële onderdelen van deze verordening aan te vullen of te wijzigen, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 VWEU worden overgedragen aan de Commissie, wat betreft de vaststelling van productieprocessen voor het verkrijgen van gearomatiseerde wijnbouwproducten; criteria betreffende de afbakening van geografische gebieden en regels, beperkingen en afwijkingen betreffende de productie in zulke gebieden; voorwaarden waaronder een productdossier aanvullende eisen mag bevatten; gevallen waarin een individuele producent de bescherming van een geografische aanduiding kan aanvragen en beperkingen met betrekking tot het type producent dat zulke bescherming; de vaststelling van de voorwaarden met betrekking tot de beschermingsaanvraag voor een geografische aanduiding, het onderzoek door de Commissie, de bezwaarprocedure en de procedures voor de wijziging en annulering van geografische aanduidingen; de vaststelling van de voorwaarden met betrekking tot grensoverschrijdende aanvragen; het vaststellen van de datum voor indiening van een aanvraag of een verzoek, van de datum waarop de bescherming ingaat en van de datum waarop een wijziging in werking treedt; de vaststelling van de voorwaarden met betrekking tot wijzigingen van het productdossier, met inbegrip van de voorwaarden waaronder een wijziging als minimaal moet worden beschouwd en de voorwaarden met betrekking tot de aanvragen om, en goedkeuring van, wijzigingen die geen verandering van het enig document omvatten; de beperkingen met betrekking tot de beschermde naam; de aard en de soort van de informatie die moet worden verstrekt in de informatie-uitwisseling tussen de lidstaten en de Commissie, de wijze van informatieverstrekking, de voorschriften inzake de rechten op toegang tot de beschikbaar gestelde informatie of informatiesystemen en de voorwaarden voor en de wijze van bekendmaking van de informatie. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens de voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer van deskundigen. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(20)

Teneinde eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening vast te stellen met betrekking tot de analysemethoden waarmee de samenstelling van gearomatiseerde wijnbouwproducten wordt bepaald; besluiten inzake het verlenen van bescherming van geografische aanduidingen of het afwijzen van aanvragen voor zulke bescherming; besluiten inzake het annuleren van de bescherming van geografische aanduidingen en van bestaande geografische benamingen; de beslissingen betreffende de goedkeuring van de uitvoering van wijzigingen in het geval van kleine wijzigingen van productdossiers; de in het productdossier te verstrekken informatie ten aanzien van de definitie van de geografische aanduiding; de manieren waarop besluiten over de goedkeuring of de afwijzing van beschermingsaanvragen voor het publiek beschikbaar worden gemaakt; voorschriften in verband met de indiening van grensoverschrijdende aanvragen; voorschriften betreffende door de lidstaten uit te voeren controles en verificaties; de procedure, met inbegrip van de ontvankelijkheid, voor het onderzoek van aanvragen tot bescherming van of voor de goedkeuring van een wijziging van een geografische aanduiding, alsook de procedure, met inbegrip van de ontvankelijkheid, voor bezwaarschriften, annulatieaanvragen en omzettingsaanvragen en de indiening van informatie over bestaande geografische benamingen; voorschriften inzake administratieve en fysieke controles die de lidstaten moeten verrichten; en voorschriften over de informatieverstrekking die nodig is voor de toepassing van de bepaling over de informatie-uitwisseling tussen de lidstaten en de Commissie, de regelingen voor het beheer van de te verstrekken informatie, alsmede voorschriften betreffende de inhoud en het format van de te verstrekken gegevens en betreffende de termijnen en de frequentie van de informatieverstrekking en regelingen voor het doorzenden van informatie en documenten of voor het beschikbaar stellen van informatie en documenten aan de lidstaten, de bevoegde autoriteiten in derde landen en het publiek, moeten uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend aan de Commissie. Deze uitvoeringsbevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (12).

(21)

De Commissie moet, door middel van uitvoeringshandelingen en, gezien het bijzondere karakter ervan, zonder toepassing van Verordening (EU) nr. 182/2011, het enige document in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendmaken, beslissen of zij aanvragen voor de bescherming van geografische aanduidingen op gronden van onontvankelijkheid afwijst, en een register van op grond van deze richtlijn beschermde geografische aanduidingen oprichten en onderhouden, met inbegrip van de opname in dat register of verwijdering uit dat register van bestaande geografische benamingen.

(22)

Bij de overgang van de voorschriften van Verordening (EEG) nr. 1601/91 naar die van de onderhavige verordening kunnen zich problemen voordoen die in de onderhavige verordening niet worden behandeld. Daarom moet de bevoegdheid om de nodige overgangsmaatregelen vast te stellen worden overgedragen aan de Commissie.

(23)

Er moet voldoende tijd worden voorzien en passende regelingen worden getroffen om een soepele overgang van de voorschriften van Verordening (EEG) nr. 1601/91 naar de voorschriften van deze verordening te bevorderen. Het afzetten van bestaande voorraden na de toepassing van deze verordening moet worden toegestaan totdat die voorraden zijn uitverkocht.

(24)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk de vaststelling van voorschriften vastgesteld voor de definitie, de beschrijving, de aanbiedingsvorm en de etikettering van gearomatiseerde wijnbouwproducten, alsmede voorschriften voor de bescherming van geografische aanduidingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar beter, wegens de omvang en de gevolgen ervan, door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   In deze verordening worden voorschriften vastgesteld voor de definitie, de beschrijving, de aanbiedingsvorm en de etikettering van gearomatiseerde wijnbouwproducten, alsmede voor de bescherming van geografische aanduidingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten.

2.   Verordening (EU) nr. 1169/2011 is van toepassing op de aanbiedingsvorm en de etikettering van gearomatiseerde wijnbouwproducten, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

3.   Deze verordening is van toepassing op alle gearomatiseerde wijnbouwproducten die in de Unie in de handel worden gebracht, ongeacht of deze in de lidstaten of in derde landen zijn geproduceerd, alsmede op die welke in de Unie voor de export worden geproduceerd.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.

„verkoopbenaming”: de naam van elk van de gearomatiseerde wijnbouwproducten zoals vastgelegd in deze verordening;

2.

„beschrijving”: de lijst met specifieke kenmerken van een gearomatiseerd wijnbouwproduct;

3.

„geografische aanduiding”: een aanduiding waarmee wordt aangegeven dat een gearomatiseerd wijnbouwproduct van oorsprong is uit een regio, een specifieke plaats, of een land, wanneer een bepaalde kwaliteit, faam of ander kenmerk van dat product hoofdzakelijk valt toe te schrijven aan de geografische oorsprong ervan.

HOOFDSTUK II

DEFINITIE, BESCHRIJVING, AANBIEDINGSVORM EN ETIKETTERING VAN GEAROMATISEERDE WIJNBOUWPRODUCTEN

Artikel 3

Definitie en classificatie van gearomatiseerde wijnbouwproducten

1.   Gearomatiseerde wijnbouwproducten zijn producten verkregen uit producten van de wijnsector als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1308/2013 die zijn gearomatiseerd. Ze worden in de volgende categorieën ingedeeld:

a)

gearomatiseerde wijnen,

b)

gearomatiseerde dranken op basis van wijn,

c)

gearomatiseerde cocktails van wijnbouwproducten.

2.   Gearomatiseerde wijnen zijn dranken:

a)

die zijn verkregen uit één of meer wijnbouwproducten als omschreven in bijlage II, deel IV, punt 5, en in bijlage VII, deel II, punten 1 en 3 tot en met 9, van Verordening (EU) nr. 1308/2013, met uitzondering van „retsina”-wijn;

b)

waarin de onder a) bedoelde wijnbouwproducten ten minste 75 % van het totale volume uitmaken;

c)

waaraan eventueel alcohol is toegevoegd;

d)

waaraan eventueel kleurstoffen zijn toegevoegd;

e)

waaraan eventueel druivenmost en/of gedeeltelijk gegiste druivenmost is toegevoegd;

f)

die eventueel zijn verzoet;

g)

met een effectief alcoholvolumegehalte van niet minder dan 14,5 % vol. en minder dan 22 % vol. en een totaal alcoholvolumegehalte van niet minder dan 17,5 % vol.

3.   Gearomatiseerde dranken op basis van wijn zijn dranken:

a)

die zijn verkregen uit één of meer wijnbouwproducten als omschreven in bijlage VII, deel II, punten 1, 2 en 4 tot en met 9, van Verordening (EU) nr. 1308/2013, met uitzondering van met toevoeging van alcohol bereide wijn en retsina;

b)

waarin de onder a) bedoelde wijnbouwproducten ten minste 50 % van het totale volume uitmaken;

c)

waaraan geen alcohol is toegevoegd, tenzij in bijlage II anders is bepaald;

d)

waaraan eventueel kleurstoffen zijn toegevoegd;

e)

waaraan eventueel druivenmost en/of gedeeltelijk gegiste druivenmost is toegevoegd;

f)

die eventueel zijn verzoet;

g)

met een effectief alcoholvolumegehalte van niet minder dan 4,5 % vol. en minder dan 14,5 % vol.

4.   Gearomatiseerde cocktails van wijnbouwproducten zijn dranken:

a)

die zijn verkregen uit één of meer wijnbouwproducten als omschreven in bijlage VII, deel II, punten 1, 2 en 4 tot en met 11, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 met uitzondering van met toevoeging van alcohol bereide wijn en retsina;

b)

waarin de onder a) bedoelde wijnbouwproducten ten minste 50 % van het totale volume uitmaken;

c)

waaraan geen alcohol is toegevoegd;

d)

waaraan eventueel kleurstoffen zijn toegevoegd;

e)

die eventueel zijn verzoet;

f)

met een effectief alcoholvolumegehalte van meer dan 1,2 % vol. en minder dan 10 % vol.

Artikel 4

Productieprocessen en analysemethoden voor gearomatiseerde wijnbouwproducten

1.   Gearomatiseerde wijnbouwproducten worden geproduceerd overeenkomstig de eisen, beperkingen en beschrijvingen die zijn opgenomen in de bijlagen I en II.

2.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 33 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de vaststelling van de toegestane productieprocedés voor de bereiding van gearomatiseerde wijnbouwproducten, waarbij rekening wordt gehouden met de verwachtingen van de consument.

Bij de vaststelling van de toegestane productieprocedés als bedoeld in de eerste alinea, houdt de Commissie rekening met de productieprocedés die zijn aanbevolen en gepubliceerd door de OIV.

3.   Indien noodzakelijk stelt de Commissie, door middel van uitvoeringshandelingen, analysemethoden vast waarmee de samenstelling van gearomatiseerde wijnbouwproducten wordt bepaald. Deze methoden zijn gebaseerd op relevante door de OIV aanbevolen en gepubliceerde methoden, tenzij deze ondoeltreffend of ongeschikt zijn om de nagestreefde doelstelling te verwezenlijken. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de onderzoeksprocedure van artikel 34, lid 2.

In afwachting van de vaststelling van die methoden door de Commissie worden de methoden gebruikt die door de betrokken lidstaat zijn toegestaan.

4.   De oenologische procedés en beperkingen die zijn bepaald overeenkomstig artikel 74, artikel 75, lid 4, en artikel 80 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 zijn van toepassing op de wijnbouwproducten die worden gebruikt voor de productie van gearomatiseerde wijnbouwproducten.

Artikel 5

Verkoopbenamingen

1.   De in bijlage II opgenomen verkoopbenamingen worden gebruikt voor elk gearomatiseerd wijnbouwproduct dat in de Unie in de handel wordt gebracht, mits dit product voldoet aan de in die bijlage vastgestelde eisen voor de desbetreffende verkoopbenaming. Verkoopbenamingen mogen worden aangevuld met een gebruikelijke benaming als gedefinieerd in artikel 2, lid 2, onder o), van Verordening (EU) nr. 1169/2011.

2.   Wanneer gearomatiseerde wijnbouwproducten voldoen aan de eisen van meer dan één verkoopbenaming, is het toegestaan slechts één van deze verkoopbenamingen te gebruiken, tenzij in bijlage II anders is bepaald.

3.   Een alcoholhoudende drank die niet voldoet aan de eisen van deze verordening mag niet worden aangeduid, aangeboden of geëtiketteerd met gebruikmaking van een formulering waarin een woord zoals „genre”, „type”, „stijl”, „trant”, „smaak” of een andere soortgelijke term wordt gecombineerd met een van de verkoopbenamingen.

4.   Verkoopbenamingen mogen worden aangevuld met of vervangen door een krachtens deze verordening beschermde geografische aanduiding.

5.   Onverminderd artikel 26 mogen verkoopbenamingen niet worden aangevuld met voor wijnbouwproducten toegestane beschermde oorsprongsbenamingen of beschermde geografische aanduidingen.

Artikel 6

Aanvullende gegevens bij de verkoopbenamingen

1.   De in artikel 5 bedoelde verkoopbenamingen mogen tevens worden aangevuld met de volgende vermeldingen betreffende het suikergehalte van het gearomatiseerde wijnbouwproduct:

a)

„extra droog”: voor producten met een gehalte aan suikers van minder dan 30 g per liter en, voor de categorie gearomatiseerde wijnen, en in afwijking van het bepaalde in artikel 3, lid 2, onder g), een totaal alcoholvolumegehalte van ten minste 15 % vol.;

b)

„droog”: voor producten met een gehalte aan suikers van minder dan 50 g per liter en, voor de categorie gearomatiseerde wijnen, en in afwijking van het bepaalde in artikel 3, lid 2, onder g), een totaal alcoholvolumegehalte van ten minste 16 % vol.;

c)

„halfdroog”: voor producten met een gehalte aan suikers tussen 50 en 90 g per liter;

d)

„halfzoet”: voor producten met een gehalte aan suikers tussen 90 en 130 g per liter;

e)

„zoet”: voor producten met een gehalte aan suikers van 130 g per liter of meer.

Het in de eerste alinea onder a) tot en met e) genoemde gehalte aan suikers wordt uitgedrukt in invertsuiker.

Naast de vermeldingen „halfzoet” en „zoet” mag het gehalte aan suikers worden aangegeven, uitgedrukt in gram invertsuiker per liter.

2.   Wanneer de verkoopbenaming wordt aangevuld met de vermelding „mousserend” of deze vermelding omvat, mag de gebruikte hoeveelheid mousserende wijn niet minder dan 95 % bedragen.

3.   Verkoopbenamingen mogen ook worden aangevuld met een verwijzing naar het belangrijkste aroma dat is gebruikt.

Artikel 7

Aanduiding van de herkomst

Wanneer de herkomst van gearomatiseerde wijnbouwproducten wordt aangegeven, komt die overeen met de plaats waar het gearomatiseerde wijnbouwproduct is geproduceerd. De herkomst wordt aangegeven door middel van de woorden „geproduceerd in […]” of equivalente bewoordingen, aangevuld met de naam van de desbetreffende lidstaat of het desbetreffende derde land.

Artikel 8

Taalgebruik in de aanbiedingsvorm en etikettering van gearomatiseerde wijnbouwproducten

1.   De in bijlage II in cursieve letters opgenomen verkoopbenamingen worden noch op het etiket noch in de aanbiedingsvorm van gearomatiseerde wijnbouwproducten in vertaling vermeld.

In deze verordening vastgestelde aanvullende vermeldingen worden, wanneer deze in woorden worden weergegeven, in ten minste één van de officiële talen van de Unie vermeld.

2.   De naam van een krachtens deze verordening beschermde geografische aanduiding wordt op het etiket vermeld in de taal of de talen waarin deze is geregistreerd, zelfs wanneer de geografische aanduiding de verkoopbenaming vervangt overeenkomstig artikel 5, lid 4.

Wanneer de naam van een op grond van deze verordening beschermde geografische aanduiding in een niet-Latijns alfabet is geschreven, mag deze tevens in één of meer officiële talen van de Unie worden vermeld.

Artikel 9

Stringentere voorschriften op grond van besluiten van de lidstaten

Bij het toepassen van een kwaliteitsbeleid voor op hun eigen grondgebied geproduceerde gearomatiseerde wijnbouwproducten met krachtens deze verordening beschermde geografische aanduidingen of voor de vaststelling van nieuwe geografische aanduidingen mogen de lidstaten voorschriften voor de productie en de beschrijving vaststellen die stringenter zijn dan die als bedoeld in artikel 4 en de bijlagen I en II, voor zover deze verenigbaar zijn met het recht van de Unie.

HOOFDSTUK III

GEOGRAFISCHE AANDUIDINGEN

Artikel 10

Inhoud van de beschermingsaanvraag

1.   Een aanvraag om een naam te beschermen als geografische aanduiding bevat een technisch dossier met de volgende gegevens:

a)

de naam die moet worden beschermd;

b)

de naam en het adres van de aanvrager;

c)

het in lid 2 bedoelde productdossier, alsmede

d)

het enig document waarin het in lid 2 bedoelde productdossier wordt samengevat.

2.   Om in aanmerking te komen voor een op grond van deze richtlijn beschermde geografische aanduiding, voldoet een product aan het desbetreffende productdossier dat ten minste de volgende gegevens bevat:

a)

de naam die moet worden beschermd;

b)

een beschrijving van het product, met name zijn belangrijkste analytische kenmerken, en de organoleptische kenmerken van het product;

c)

indien van toepassing, de speciale productieprocedés en specificaties alsook de relevante beperkingen op het maken van het product;

d)

de afbakening van het desbetreffende geografische gebied;

e)

de gegevens ter staving van het in artikel 2, punt 3, bedoelde verband;

f)

de toepasselijke eisen die zijn vastgesteld in het recht van de Unie of in het nationale recht of, indien daarin door de lidstaten is voorzien, door een organisatie die de beschermde geografische aanduiding beheert, met dien verstande dat die eisen objectief, niet-discriminerend en verenigbaar met het recht van de Unie zijn;

g)

een indicatie van de belangrijkste grondstof op basis waarvan het gearomatiseerde wijnbouwproduct is verkregen;

h)

de naam en het adres van de autoriteiten of organen die verifiëren of de bepalingen van het productdossier worden nageleefd, alsmede hun specifieke taken.

Artikel 11

Beschermingsaanvraag met betrekking tot in derde landen gelegen geografische gebieden

1.   Een beschermingsaanvraag met betrekking tot een geografisch gebied in een derde land bevat naast de in artikel 10 vermelde elementen het bewijs dat de naam in kwestie in het land van oorsprong van het product beschermd is.

2.   De beschermingsaanvraag wordt rechtstreeks door de aanvrager of via de autoriteiten van het betrokken derde land bij de Commissie ingediend.

3.   De beschermingsaanvraag wordt ingediend in één van de officiële talen van de Unie of gaat vergezeld van een gecertificeerde vertaling in één van die talen.

Artikel 12

Aanvragers

1.   Belanghebbende producentengroeperingen of, bij uitzondering, individuele producenten kunnen een beschermingsaanvraag indienen voor een geografische aanduiding. Andere belanghebbende partijen mogen zich bij de beschermingsaanvraag aansluiten.

2.   Producenten mogen slechts voor door hen geproduceerde gearomatiseerde wijnbouwproducten een beschermingsaanvraag indienen.

3.   Voor namen die een grensoverschrijdend geografisch gebied aanduiden, mag een gemeenschappelijke beschermingsaanvraag worden ingediend.

Artikel 13

Inleidende nationale procedure

1.   Beschermingsaanvragen, voor een geografische aanduiding voor uit de Unie afkomstige gearomatiseerde wijnbouwproducten worden overeenkomstig de leden 2 tot en met 7 van het onderhavige artikel behandeld in het kader van een inleidende nationale procedure.

2.   De beschermingsaanvraag wordt ingediend in de lidstaat op het grondgebied waarvan de geografische aanduiding is ontstaan.

3.   De lidstaat gaat na of de beschermingsaanvraag voldoet aan de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden.

De lidstaat zorgt ervoor dat in het kader van een nationale procedure de beschermingsaanvraag naar behoren wordt bekendgemaakt, en voorziet in een periode van ten minste twee maanden na de datum van bekendmaking van de beschermingsaanvraag tijdens welke op het grondgebied van de lidstaat woonachtige of gevestigde natuurlijke of rechtspersonen met een rechtmatig belang bezwaar kunnen aantekenen tegen de voorgestelde bescherming door een met redenen omkleed bezwaarschrift in te dienen bij de lidstaat.

4.   Een geografische aanduiding die volgens de lidstaat niet aan de desbetreffende eisen voldoet of onverenigbaar is met het recht van de Unie in het algemeen, wordt door die lidstaat afgewezen.

5.   Een lidstaat die oordeelt dat aan de desbetreffende eisen is voldaan:

a)

publiceert het enig document en het productdossier ten minste op internet, alsmede

b)

dient bij de Commissie een beschermingsaanvraag met de volgende gegevens in:

i)

de naam en het adres van de aanvrager;

ii)

het in artikel 10, lid 2, bedoelde productdossier;

iii)

het in artikel 10, lid 1, onder d), bedoelde enig document;

iv)

een verklaring waarin de lidstaat aangeeft dat de door de aanvrager ingediende aanvraag voldoet aan de voorwaarden, alsmede

v)

de vindplaats van de onder a) bedoelde publicatie.

De in de eerste alinea, onder b), bedoelde informatie wordt ingediend in één van de officiële talen van de Unie of gaat vergezeld van een gecertificeerde vertaling in één van die talen.

6.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 28 maart 2015 aan dit artikel te voldoen.

7.   Lidstaten die geen nationale wetgeving inzake de bescherming van geografische aanduidingen hebben, kunnen, uitsluitend bij wijze van overgangsregeling, de naam overeenkomstig dit hoofdstuk op nationaal niveau beschermen. Zulke bescherming treedt in werking vanaf de datum waarop de aanvraag bij de Commissie wordt ingediend, en eindigt op de datum waarop overeenkomstig dit hoofdstuk een besluit inzake de registratie of de weigering wordt genomen.

Artikel 14

Onderzoek door de Commissie

1.   De Commissie maakt de termijn bekend voor de indiening van een aanvraag tot bescherming.

2.   De Commissie onderzoekt of de in artikel 13, lid 5, bedoelde beschermingsaanvragen voldoen aan de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden.

3.   Indien volgens de Commissie is voldaan aan de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden, maakt zij, door middel van uitvoeringshandelingen die worden vastgesteld zonder toepassing van de in artikel 34, lid 2, bedoelde procedure, het in artikel 10, lid 1, onder d), bedoelde enig document en de in artikel 13, lid 5, onder a), bedoelde vindplaats van het productdossier bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

4.   Wanneer de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden volgens de Commissie niet in acht zijn genomen, besluit zij, door middel van uitvoeringshandelingen, de aanvraag af te wijzen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure van artikel 34, lid 2.

Artikel 15

Bezwaarprocedure

Lidstaten, derde landen of natuurlijke of rechtspersonen met een rechtmatig belang die woonachtig zijn of zijn gevestigd in een andere lidstaat dan die die de bescherming heeft aangevraagd, of in een derde land, kunnen gedurende uiterlijk twee maanden na de in artikel 14, lid 3, bedoelde bekendmaking bezwaar tegen de voorgestelde bescherming aantekenen door bij de Commissie een met redenen omklede verklaring in te dienen met betrekking tot de in dit hoofdstuk bepaalde voorwaarden om voor bescherming in aanmerking te komen.

In een derde land woonachtige of gevestigde natuurlijke of rechtspersonen dienen hun verklaring binnen de in de eerste alinea vastgestelde termijn van twee maanden rechtstreeks of via de autoriteiten van het betrokken derde land bij de Commissie in.

Artikel 16

Beschermingsbesluit

Op basis van de informatie waarover de Commissie na afloop van de in artikel 15 bedoelde bezwaarprocedure beschikt, verleent zij door middel van uitvoeringshandelingen bescherming aan de geografische aanduiding die aan de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden voldoet en verenigbaar is met het recht van de Unie in het algemeen, dan wel wijst zij de aanvraag af indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure van artikel 34, lid 2.

Artikel 17

Homoniemen

1.   Bij de registratie van een naam waarvoor een beschermingsaanvraag is ingediend en die volledig of gedeeltelijk homoniem is met een naam die overeenkomstig deze verordening is geregistreerd, wordt naar behoren rekening gehouden met de plaatselijke en traditionele gebruiken en elk risico van verwarring.

2.   Een homonieme naam die bij de consument ten onrechte de indruk wekt dat de producten van oorsprong zijn uit een ander grondgebied, wordt niet geregistreerd, ook al is de naam juist wat het grondgebied, de regio of de plaats van oorsprong van de producten in kwestie betreft.

3.   Het gebruik van een geregistreerde homonieme naam is toegestaan indien de praktische omstandigheden garanderen dat de in tweede instantie geregistreerde homonieme naam zich duidelijk onderscheidt van de reeds geregistreerde naam, met inachtneming van de behoefte de betrokken producenten een billijke behandeling te geven en de consument niet te misleiden.

Artikel 18

Redenen tot weigering van de bescherming

1.   Namen die soortnamen zijn geworden, worden niet beschermd als geografische aanduiding.

In dit hoofdstuk wordt onder een „naam die een soortnaam is geworden” verstaan: de naam van een gearomatiseerd wijnbouwproduct, die weliswaar verband houdt met de plaats of regio waar dit product oorspronkelijk werd geproduceerd of in de handel werd gebracht, maar die in de Unie de gangbare naam voor dat gearomatiseerde wijnbouwproduct is geworden.

Om vast te stellen of een naam een soortnaam is geworden, wordt rekening gehouden met alle relevante factoren, met name:

a)

de bestaande situatie in de Unie, vooral in de consumptiegebieden;

b)

het desbetreffende recht van de Unie of het desbetreffende nationale recht.

2.   Een naam wordt niet als geografische aanduiding beschermd indien de bescherming, rekening houdend met de faam en bekendheid van een merk, de consument kan misleiden ten aanzien van de werkelijke identiteit van het gearomatiseerde wijnbouwproduct.

Artikel 19

Verband met merken

1.   Wanneer een geografische aanduiding overeenkomstig deze verordening wordt beschermd, wordt een aanvraag tot registratie van een merk waarvan het gebruik valt onder artikel 20, lid 2, en dat betrekking heeft op een gearomatiseerd wijnbouwproduct, afgewezen in het geval dat de aanvraag tot registratie van het merk wordt ingediend na de datum waarop de aanvraag tot bescherming van de geografische aanduiding bij de Commissie is ingediend en dat de geografische aanduiding uiteindelijk wordt beschermd.

Merken die in strijd met de eerste alinea zijn geregistreerd, worden nietig verklaard.

2.   Onverminderd artikel 17, lid 2, mag een merk waarvan het gebruik valt onder artikel 20, lid 2, en dat vóór de datum van indiening van de aanvraag tot bescherming van de geografische aanduiding bij de Commissie, op het grondgebied van de Unie is gedeponeerd, is geregistreerd of, mits de desbetreffende wetgeving in deze mogelijkheid voorziet, rechten heeft verworven door gebruik, verder worden gebruikt en de duur van de registratie mag worden verlengd niettegenstaande de bescherming van de geografische aanduiding, op voorwaarde dat er geen redenen zijn om het merk nietig of vervallen te verklaren op grond van Richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad (13) of Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad (14).

In dat geval mag de geografische aanduiding naast het betrokken merk worden gebruikt.

Artikel 20

Bescherming

1.   Op grond deze richtlijn beschermde geografische aanduidingen mogen worden gebruikt door alle marktdeelnemers die een overeenkomstig het desbetreffende productdossier geproduceerd gearomatiseerd wijnbouwproduct afzetten.

2.   Op grond van deze richtlijn beschermde geografische aanduidingen en de gearomatiseerde wijnbouwproducten die deze beschermde namen overeenkomstig het productdossier dragen, worden beschermd tegen:

a)

elk direct of indirect commercieel gebruik van een beschermde benaming:

i)

voor vergelijkbare producten die niet in overeenstemming zijn met het bij de beschermde naam horende productdossier, of

ii)

wanneer hierbij van de faam van een geografische aanduiding wordt geprofiteerd;

b)

elk misbruik, elke nabootsing of elke voorstelling, zelfs indien de werkelijke oorsprong van het product of de dienst is aangegeven of indien de beschermde naam is vertaald, getranscribeerd of getranslitereerd of vergezeld gaat van uitdrukkingen zoals „soort”, „type”, „methode”, „op de wijze van”, „imitatie”, „smaak”, „zoals” en dergelijke;

c)

elke andere onjuiste of misleidende aanduiding met betrekking tot de herkomst, de oorsprong, de aard of de wezenlijke hoedanigheden van het product op de binnen- of buitenverpakking of in reclamemateriaal of documenten betreffende het wijnproduct in kwestie, alsmede het verpakken in een recipiënt die aanleiding kan geven tot misverstanden over de oorsprong van het product;

d)

andere praktijken die de consument kunnen misleiden ten aanzien van de werkelijke oorsprong van het product.

3.   Op grond van deze richtlijn beschermde geografische aanduidingen worden in de Unie geen soortnamen in de zin van artikel 18, lid 1.

4.   De lidstaten nemen de nodige administratieve of juridische maatregelen om het onwettige gebruik van op grond van deze richtlijn beschermde geografische aanduidingen als bedoeld in lid 2 te voorkomen of te beëindigen.

Artikel 21

Register

De Commissie legt, door middel van uitvoeringshandelingen die worden vastgesteld zonder toepassing van de in artikel 34, lid 2, bedoelde procedure, een openbaar toegankelijk elektronisch register van op grond van deze richtlijn beschermde geografische aanduidingen voor gearomatiseerde wijnbouwproducten aan en houdt dat bij.

Geografische aanduidingen die betrekking hebben op producten van derde landen die in de Unie zijn beschermd krachtens een internationale overeenkomst waarbij de Unie een overeenkomstsluitende partij is, mogen als op grond van deze richtlijn beschermde geografische aanduiding in het in de eerste alinea bedoelde register worden opgenomen.

Artikel 22

Aanwijzing van de bevoegde autoriteit

1.   De lidstaten wijzen één of meer bevoegde autoriteiten aan die verantwoordelijk zijn voor de controles met betrekking tot de verplichtingen die in dit hoofdstuk zijn vastgesteld overeenkomstig de in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (15) vastgestelde criteria.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat elke marktdeelnemer die aan dit hoofdstuk voldoet, het recht heeft onder een controlesysteem te vallen.

3.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de in lid 1 bedoelde bevoegde autoriteit of autoriteiten. De Commissie maakt de naam en het adres van de autoriteiten bekend en werkt deze gegevens regelmatig bij.

Artikel 23

Verificatie inzake de naleving van het productdossier

1.   Voor op grond van deze richtlijn beschermde geografische aanduidingen met betrekking tot een geografisch gebied in de Unie wordt de jaarlijkse verificatie inzake de naleving van het productdossier tijdens de productie en tijdens of na de verpakking van het gearomatiseerde wijnbouwproduct uitgevoerd door:

a)

de in artikel 22 bedoelde bevoegde autoriteit of autoriteiten, of

b)

één of meer controleorganen in de zin van artikel 2, tweede alinea, punt 5, van Verordening (EG) nr. 882/2004 die optreden als certificeringsorgaan voor het product overeenkomstig de in artikel 5 van die verordening vastgestelde voorschriften.

De kosten van deze verificatie zijn ten laste van de betrokken marktdeelnemer.

2.   Voor op grond van deze richtlijn beschermde geografische aanduidingen met betrekking tot een geografisch gebied in een derde land wordt de jaarlijkse verificatie inzake de naleving van het productdossier tijdens de productie en tijdens of na de verpakking van het gearomatiseerde wijnbouwproduct uitgevoerd door:

a)

één of meer door het derde land aangewezen overheidsinstanties, of

b)

één of meer certificeringsorganen.

3.   De in lid 1, onder b), en lid 2, onder b), bedoelde organen voldoen aan en zijn geaccrediteerd volgens de norm EN ISO/IEC 17065:2012 (Conformity assessments — Requirements for bodies certifying products processes and services).

4.   De in lid 1, onder a), en lid 2, onder a), bedoelde autoriteit of autoriteiten bieden voor de uitvoering van de verificatie inzake de naleving van het productdossier afdoende garanties inzake objectiviteit en onpartijdigheid en beschikken over gekwalificeerd personeel en voldoende middelen voor de uitoefening van hun taken.

Artikel 24

Wijzigingen van het productdossier

1.   Een aanvrager die voldoet aan de in artikel 12 vastgestelde voorwaarden mag om goedkeuring van een wijziging van het productdossier inzake een op grond van deze richtlijn beschermde geografische aanduiding verzoeken, met name om rekening te houden met wetenschappelijke en technische ontwikkelingen, of om de in artikel 10, lid 2, onder d), bedoelde afbakening van het geografische gebied te herzien. De voorgestelde wijzigingen worden in de aanvragen beschreven en gemotiveerd.

2.   Als de voorgestelde wijziging één of meer veranderingen van het in artikel 10, lid 1, onder d), bedoelde enig document omvat, zijn de artikelen 13 tot en met 16 mutatis mutandis van toepassing op het verzoek tot wijziging. Als echter slechts een kleine wijziging wordt voorgesteld, beslist de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen of de aanvraag wordt goedgekeurd zonder de procedure van artikel 14, lid 2, en artikel 15 te volgen, en maakt zij in het geval van goedkeuring de in artikel 14, lid 3, bedoelde elementen bekend. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure van artikel 34, lid 2.

Artikel 25

Annulering

De Commissie kan, op eigen initiatief of naar aanleiding van het gemotiveerde verzoek van een lidstaat, een derde land of een natuurlijke of rechtspersoon met een rechtmatig belang, door middel van uitvoeringshandelingen, besluiten de bescherming van een geografische aanduiding te annuleren indien de naleving van het desbetreffende productdossier niet langer kan worden gegarandeerd. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure van artikel 34, lid 2.

De artikelen 13 tot en met 16 zijn mutatis mutandis van toepassing.

Artikel 26

Bestaande geografische benamingen

1.   In bijlage II bij Verordening (EEG) nr. 1601/91 opgenomen geografische benamingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten en geografische benamingen waarvoor een aanvraag is ingediend bij een lidstaat en die door deze lidstaat zijn goedgekeurd vóór 27 maart 2014 worden automatisch beschermd als geografische aanduidingen op grond van deze verordening. De Commissie neemt, door middel van uitvoeringshandelingen die worden vastgesteld zonder toepassing van de in artikel 34, lid 2, van deze verordening bedoelde procedure, deze namen op in het in artikel 21 van deze verordening bedoelde register.

2.   Met betrekking tot de in lid 1 bedoelde bestaande geografische benamingen dienen de lidstaten de volgende informatie in bij de Commissie:

a)

het in artikel 10, lid 1, bedoelde technische dossier;

b)

de nationale goedkeuringsbesluiten.

3.   De in lid 1 bedoelde bestaande geografische benamingen verliezen de op grond van deze verordening verleende bescherming indien de in lid 2 bedoelde informatie later dan 28 maart 2017 wordt ingediend. De Commissie neemt, door middel van uitvoeringshandelingen die worden vastgesteld zonder toepassing van de in artikel 34, lid 2, bedoelde procedure, de nodige administratieve maatregelen om ervoor te zorgen dat dergelijke namen uit het in artikel 21 bedoelde register worden geschrapt.

4.   Artikel 25 is niet van toepassing op de in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde bestaande geografische benamingen.

Tot 28 maart 2018 kan de Commissie, door middel van uitvoeringshandelingen, uit eigen beweging besluiten om de bescherming van in lid 1 van dit artikel bedoelde bestaande geografische benamingen te annuleren indien deze niet in overeenstemming zijn met artikel 2, punt 3. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure bedoeld in artikel 34, lid 2.

Artikel 27

Leges

De lidstaten mogen leges heffen ter dekking van door hen gemaakte kosten van onder meer het onderzoek van beschermingsaanvragen, bezwaarschriften, wijzigingsverzoeken en annulatieaanvragen in het kader van dit hoofdstuk.

Artikel 28

Gedelegeerde bevoegdheden

1.   Om rekening te houden met de specifieke kenmerken van de productie in het afgebakende geografische gebied, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 33 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)

criteria voor de afbakening van het geografische gebied, en

b)

voorschriften, beperkingen en afwijkingen met betrekking tot de productie in het afgebakende geografische gebied.

2.   Om de kwaliteit en de traceerbaarheid van de producten te waarborgen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 33 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de voorwaarden waaronder het productdossier aanvullende eisen als bedoeld in artikel 10, lid 2, onder f), mag bevatten.

3.   Om de rechten of de rechtmatige belangen van producenten of marktdeelnemers te waarborgen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 33 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde:

a)

gevallen te bepalen waarin een individuele producent de bescherming van een geografische aanduiding kan aanvragen;

b)

beperkingen te bepalen met betrekking tot het type producent dat de bescherming van een geografische aanduiding kan aanvragen;

c)

de voorwaarden te bepalen met betrekking tot de beschermingsaanvraag voor een geografische aanduiding, het onderzoek door de Commissie, de bezwaarprocedure en de procedures voor de wijziging en annulering van geografische aanduidingen;

d)

de voorwaarden te bepalen met betrekking tot grensoverschrijdende aanvragen;

e)

de datum vast te stellen voor indiening van een aanvraag of een verzoek;

f)

de datum vast te stellen waarop de bescherming ingaat;

g)

de voorwaarden te bepalen waaronder een wijziging als minimaal als bedoeld in artikel 24, lid 2, moet worden beschouwd;

h)

de datum vast te stellen waarop een wijziging in werking treedt;

i)

de voorwaarden te bepalen met betrekking tot de aanvragen om, en goedkeuring van, wijzigingen van het productdossier inzake een op grond van deze richtlijn beschermde geografische aanduiding, indien deze wijzigingen geen verandering van het in artikel 10, lid 1, onder d), bedoelde enig document omvatten.

4.   Om een adequate bescherming te waarborgen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 33 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de beperkingen ten aanzien van de beschermde naam.

Artikel 29

Uitvoeringsbevoegdheden

1.   De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen, de nodige maatregelen met betrekking tot dit hoofdstuk vaststellen inzake:

a)

de in het productdossier te verstrekken informatie over het in artikel 2, punt 3, bedoelde verband tussen het geografische gebied en het eindproduct;

b)

de manieren waarop de in artikel 16 bedoelde besluiten over de goedkeuring of de afwijzing van beschermingsaanvragen voor het publiek beschikbaar worden gemaakt;

c)

de indiening van een grensoverschrijdende aanvraag;

d)

de door de lidstaten uit te voeren controles en verificaties, inclusief tests.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure bedoeld in artikel 34, lid 2.

2.   De Commissie kan alle nodige maatregelen met betrekking tot dit hoofdstuk vaststellen door middel van uitvoeringshandelingen ten aanzien van de procedure, met inbegrip van de ontvankelijkheid, voor het onderzoek van aanvragen tot bescherming van een geografische aanduiding of voor de goedkeuring van een wijziging van een geografische aanduiding, alsook van de procedure, met inbegrip van de ontvankelijkheid, voor bezwaarschriften, annulatieaanvragen en omzettingsaanvragen en de indiening van informatie over bestaande beschermde geografische benamingen, mits deze uitvoeringshandelingen betrekking hebben op met name:

a)

modeldocumenten en het transmissieformat;

b)

termijnen;

c)

gedetailleerde bepalingen inzake de feitelijke informatie, het bewijsmateriaal en de ondersteunende documenten die ter staving van de aanvraag of het verzoek moeten worden overgelegd.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure bedoeld in artikel 34, lid 2.

Artikel 30

Onontvankelijke aanvraag of onontvankelijk verzoek

Wanneer in het kader van dit hoofdstuk ingediende aanvragen of verzoeken als onontvankelijk worden beschouwd, neemt de Commissie, door middel van uitvoeringshandelingen die worden vastgesteld zonder toepassing van de in artikel 34, lid 2, bedoelde procedure, het besluit om deze op grond van onontvankelijkheid af te wijzen.

HOOFDSTUK IV

ALGEMENE, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 31

Controles en verificaties van gearomatiseerde wijnbouwproducten

1.   De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de controles van gearomatiseerde wijnbouwproducten. Zij nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de bepalingen van deze verordening worden nageleefd, en met name wijzen zij de bevoegde autoriteit of autoriteiten aan die belast is/zijn met het controleren overeenkomstig Verordening (EG) nr. 882/2004 van de naleving van de in deze verordening vastgestelde verplichtingen.

2.   De Commissie stelt zo nodig, door middel van uitvoeringshandelingen, de voorschriften inzake administratieve en fysieke controles vast die de lidstaten moeten verrichten om na te gaan of wordt voldaan aan de verplichtingen welke uit de toepassing van deze verordening voortvloeien.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure bedoeld in artikel 34, lid 2.

Artikel 32

Uitwisseling van informatie

1.   De lidstaten en de Commissie verstrekken elkaar alle informatie die nodig is voor de toepassing van deze verordening en voor de nakoming van de internationale verplichtingen betreffende gearomatiseerde wijnbouwproducten. Deze informatie mag in voorkomend geval de bevoegde autoriteiten of derde landen ter hand of ter beschikking worden gesteld en mag openbaar worden gemaakt.

2.   Om ervoor te zorgen dat de in lid 1 bedoelde informatieverstrekking snel, doeltreffend, nauwkeurig en kostenefficiënt verloopt, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 33 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot vaststelling van:

a)

de aard en de soort van de informatie die moet worden verstrekt;

b)

de wijze van informatieverstrekking;

c)

de voorschriften inzake de rechten op toegang tot de beschikbaar gestelde informatie of informatiesystemen;

d)

de voorwaarden voor en de wijze van bekendmaking van de informatie.

3.   De Commissie stelt, door middel van uitvoeringshandelingen, het volgende vast:

a)

voorschriften over de voor de toepassing van dit artikel vereiste informatie;

b)

regelingen voor het beheer van de te verstrekken informatie, alsmede voorschriften betreffende de inhoud en het format van de te verstrekken gegevens en betreffende de termijnen en de frequentie van de informatieverstrekking;

c)

regelingen voor het doorzenden van informatie en documenten of voor het beschikbaar stellen van informatie en documenten aan de lidstaten, de bevoegde autoriteiten in derde landen en het publiek.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure bedoeld in artikel 34, lid 2.

Artikel 33

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 4, lid 2, artikel 28, artikel 32, lid 2, en artikel 36, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt voor een periode van vijf jaar met ingang van 27 maart 2014 aan de Commissie verleend. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   De in artikel 4, lid 2, artikel 28, artikel 32, lid 2, en artikel 36, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan door het Europees Parlement of de Raad op elk moment worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheden. Dit besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds in werking zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

5.   Een overeenkomstig artikel 4, lid 2, artikel 28, artikel 32, lid 2, en 36, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie vóór het verstrijken van deze termijn hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met twee maanden verlengd.

Artikel 34

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor gearomatiseerde wijnbouwproducten. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Voor de in artikel 4, lid 3, eerste alinea, en artikel 29, lid 1, onder b), bedoelde uitvoeringshandelingen stelt de Commissie, indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 35

Intrekking

Verordening (EEG) nr. 1601/91 wordt ingetrokken met ingang van 28 maart 2015.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen overeenkomstig de in bijlage III bij de onderhavige verordening opgenomen concordantietabel.

Artikel 36

Overgangsmaatregelen

1.   Ter vergemakkelijking van de overgang van de voorschriften van Verordening (EEG) nr. 1601/91 naar de bij de onderhavige verordening vastgestelde voorschriften is de Commissie bevoegd, zo nodig, overeenkomstig artikel 33 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de vaststelling van maatregelen om de onderhavige verordening te wijzigen of ervan af te wijken, die tot 28 maart 2018 van kracht blijven.

2.   Gearomatiseerde wijnbouwproducten die niet voldoen aan de eisen van deze verordening maar vóór 27 maart 2014 overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 1601/91 zijn geproduceerd, mogen in de handel worden gebracht tot de voorraden zijn uitverkocht.

3.   Gearomatiseerde wijnbouwproducten die voldoen aan de eisen van de artikelen 1 tot en met 6 en artikel 9 van deze verordening en die vóór 27 maart 2014 zijn geproduceerd, mogen in de handel worden gebracht tot de voorraden zijn uitverkocht, op voorwaarde dat deze producten voldoen aan Verordening (EEG) nr. 1601/91 ten aanzien van alle aspecten die niet vallen onder de artikelen 1 tot en met 6 en artikel 9 van deze verordening.

Artikel 37

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 28 maart 2015. Artikel 36, leden 1 en 3, is echter van toepassing met ingang van 27 maart 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 26 februari 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  PB C 43 van 15.2.2012, blz. 67.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 14 januari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 17 februari 2014.

(3)  Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad van 10 juni 1991 tot vaststelling van de algemene voorschriften betreffende de definitie, de aanduiding en de aanbiedingsvorm van gearomatiseerde wijnen, gearomatiseerde dranken op basis van wijn en gearomatiseerde cocktails van wijnbouwproducten (PB L 149 van 14.6.1991, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 122/94 van de Commissie van 25 januari 1994 tot vaststelling van enkele uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad tot vaststelling van de algemene voorschriften betreffende de definitie, de aanduiding en de aanbiedingsvorm van gearomatiseerde wijnen, gearomatiseerde dranken op basis van wijn en gearomatiseerde cocktails van wijnbouwproducten (PB L 21 van 26.1.1994, blz. 7).

(5)  Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, Richtlijn 90/496/EEG van de Raad, Richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie, en Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18).

(6)  Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16).

(7)  Verordening (EG) nr. 1334/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake aroma’s en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in levensmiddelen en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad, Verordening (EG) nr. 2232/96, Verordening (EG) nr. 110/2008 en Richtlijn 2000/13/EG (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 34).

(8)  Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1).

(9)  Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad (PB L 39 van 13.2.2008, blz. 16).

(10)  Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1).

(11)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

(12)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(13)  Richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 299 van 8.11.2008, blz. 25).

(14)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk (PB L 78 van 24.3.2009, blz. 1).

(15)  Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1).


BIJLAGE I

TECHNISCHE DEFINITIES, EISEN EN BEPERKINGEN

1.   Smaakstoffen

a)

De volgende producten zijn toegestaan voor het aromatiseren van gearomatiseerde wijnbouwproducten:

i)

natuurlijke aromastoffen en/of aromatiserende preparaten als omschreven in artikel 3, lid 2, onder c), respectievelijk d), van Verordening (EG) nr. 1334/2008;

ii)

aroma’s als omschreven in artikel 3, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1334/2008, die

identiek zijn aan vanilline;

ruiken en/of smaken naar amandelen;

ruiken en/of smaken naar abrikozen;

ruiken en/of smaken naar eieren, en

iii)

aromatische kruiden en/of specerijen en/of aromatiserende voedingsmiddelen.

b)

De volgende producten zijn toegestaan voor het aromatiseren van gearomatiseerde dranken op basis van wijn en gearomatiseerde cocktails van wijnbouwproducten:

i)

aromastoffen en/of aromatiserende preparaten als omschreven in artikel 3, lid 2, onder b), respectievelijk d), van Verordening (EG) nr. 1334/2008, en

ii)

aromatische kruiden en/of specerijen en/of aromatiserende voedingsmiddelen.

Toevoeging van deze stoffen verleent aan het eindproduct andere organoleptische eigenschappen dan die van wijn.

2.   Verzoeting

De volgende producten zijn toegestaan voor het verzoeten van gearomatiseerde wijnbouwproducten:

a)

halfwitte suiker, witte suiker, geraffineerde witte suiker, dextrose, fructose, glucosestroop, vloeibare suiker, vloeibare invertsuiker en invertsuikerstroop zoals gedefinieerd in Richtlijn 2001/111/EG van de Raad (1);

b)

druivenmost, geconcentreerde druivenmost en gerectificeerde geconcentreerde druivenmost, zoals gedefinieerd in de punten 10, 13 en 14 van deel II van bijlage VII bij Verordening (EU) nr. 1308/2013;

c)

gekarameliseerde suiker (karamel), waaronder wordt verstaan het product dat uitsluitend is verkregen door beheerste verhitting van sacharose zonder toevoeging van basen, minerale zuren of andere chemische additieven;

d)

honing zoals gedefinieerd in Richtlijn 2001/110/EG van de Raad (2);

e)

sint-jansbroodstroop;

f)

andere natuurlijke koolhydraten die een soortgelijke werking hebben als de bovengenoemde producten.

3.   Toevoeging van alcohol

De volgende producten mogen worden gebruikt bij de bereiding van bepaalde gearomatiseerde wijnen en bepaalde gearomatiseerde dranken op basis van wijn:

a)

ethylalcohol verkregen uit landbouwproducten, zoals gedefinieerd in punt 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 110/2008, waaronder wijnbouwproducten;

b)

alcohol van wijn of van rozijnen of krenten;

c)

distillaat van wijn of van rozijnen of krenten;

d)

distillaat uit landbouwproducten, zoals gedefinieerd in punt 2 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 110/2008;

e)

wijn-eau-de-vie, zoals gedefinieerd in punt 4 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 110/2008;

f)

druivendraf-eau-de-vie, zoals gedefinieerd in punt 6 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 110/2008;

g)

uit gegiste krenten en rozijnen gedistilleerde dranken.

De ethylalcohol die wordt gebruikt om de bij de bereiding van gearomatiseerde wijnbouwproducten gebruikte kleurstoffen, aroma’s of andere toegestane additieven te verdunnen of op te lossen, moet verkregen zijn uit landbouwproducten en moet worden gebruikt in de mate die daartoe strikt noodzakelijk is en wordt niet beschouwd als toevoeging van alcohol voor de productie van een gearomatiseerd wijnbouwproduct.

4.   Additieven en kleurstoffen

De bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 vastgestelde voorschriften inzake levensmiddelenadditieven, met inbegrip van kleurstoffen, zijn van toepassing op gearomatiseerde wijnbouwproducten.

5.   Toevoeging van water

Voor de bereiding van gearomatiseerde wijnbouwproducten wordt de toevoeging van water toegestaan, voor zover het wordt gebruikt in de mate die noodzakelijk is om:

aromatische essence te bereiden,

kleur- en zoetstoffen op te lossen,

de uiteindelijke samenstelling van het product aan te passen.

De kwaliteit van het toegevoegde water moet in overeenstemming zijn met Richtlijn 2009/54/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) en Richtlijn 98/83/EG van de Raad (4) en mag de aard van het product niet veranderen.

Het water mag gedistilleerd, gedemineraliseerd, gepermuteerd of verzacht zijn.

6.   Voor de bereiding van gearomatiseerde wijnbouwproducten is toevoeging van kooldioxide toegestaan.

7.   Alcoholvolumegehalte

Onder „alcoholvolumegehalte” wordt verstaan de verhouding tussen het volume zuivere alcohol dat bij een temperatuur van 20 °C in het product aanwezig is, en het totale volume van dat product bij dezelfde temperatuur.

Onder „effectief alcoholvolumegehalte” wordt verstaan het aantal volume-eenheden zuivere alcohol bij een temperatuur van 20 °C in 100 volume-eenheden van het product bij dezelfde temperatuur.

Onder „potentieel alcoholvolumegehalte” wordt verstaan het aantal volume-eenheden zuivere alcohol bij een temperatuur van 20 °C dat kan ontstaan door de totale vergisting van de suikers in 100 volume-eenheden van het product bij dezelfde temperatuur.

Onder „totaal alcoholvolumegehalte” wordt verstaan de som van het effectieve en het potentiële alcoholvolumegehalte.


(1)  Richtlijn 2001/111/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake bepaalde voor menselijke voeding bestemde suikers (PB L 10 van 12.1.2002, blz. 53).

(2)  Richtlijn 2001/110/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake honing (PB L 10 van 12.1.2002, blz. 47).

(3)  Richtlijn 2009/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de exploitatie en het in de handel brengen van natuurlijk mineraalwater (PB L 164 van 26.6.2009, blz. 45).

(4)  Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 330 van 5.12.1998, blz. 32).


BIJLAGE II

VERKOOPBENAMINGEN EN BESCHRIJVINGEN VAN GEAROMATISEERDE WIJNBOUWPRODUCTEN

A.   VERKOOPBENAMINGEN EN BESCHRIJVINGENVAN GEAROMATISEERDE WIJNEN

1.   Gearomatiseerde wijn:

Een product dat voldoet aan de definitie van artikel 3, lid 2.

2.   Aperitief op basis van wijn:

Gearomatiseerde wijn waaraan eventueel alcohol is toegevoegd.

Het gebruik van de term „aperitief” in dit verband laat het gebruik van die term ter omschrijving van producten die niet binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, onverlet.

3.   Vermout

Gearomatiseerde wijn:

waaraan alcohol is toegevoegd, en

waarvan de kenmerkende smaak is verkregen door het gebruik van geschikte stoffen die zijn gewonnen uit soorten Artemisia.

4.   Bittere gearomatiseerde wijn:

Gearomatiseerde wijn met een kenmerkend bitter aroma, waaraan alcohol is toegevoegd.

De verkoopbenaming „bittere gearomatiseerde wijn” wordt gevolgd door de naam van de voornaamste bittere aromastof.

De verkoopbenaming „bittere gearomatiseerde wijn” kan worden aangevuld of vervangen door de volgende uitdrukkingen:

„Kinawijn”, voor dranken die voornamelijk met natuurlijk kina-aroma zijn gearomatiseerd;

Bitter vino”, voor dranken die voornamelijk met natuurlijk gentiaanaroma zijn gearomatiseerd, en die geel en/of rood zijn gekleurd door middel van toegestane kleurstoffen; het gebruik van het woord „bitter” in dit verband laat het gebruik van dit woord ter omschrijving van producten die niet binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, onverlet;

Americano”, voor dranken die zijn gearomatiseerd met uit alsem en gentiaan voortkomende natuurlijke aromastoffen en die geel en/of rood zijn gekleurd door middel van toegestane kleurstoffen.

5.   Gearomatiseerde wijn op basis van eieren

Gearomatiseerde wijn:

waaraan alcohol is toegevoegd;

waaraan kwaliteitseigeel of extracten daarvan zijn toegevoegd;

met een gehalte aan suikers uitgedrukt in invertsuiker van meer dan 200 g, en

bij de mengselbereiding waarvan een hoeveelheid eigeel van ten minste 10 g per liter is gebruikt.

De verkoopbenaming „gearomatiseerde wijn op basis van eieren” mag naast de term „cremovo” worden gebruikt, wanneer dit product voor ten minste 80 % uit wijn van de beschermde oorsprongsbenaming „Marsala” bevat.

De verkoopbenaming „gearomatiseerde wijn op basis van eieren” mag naast de term „cremovo zabaione” worden gebruikt, wanneer dit product voor ten minste 80 % uit wijn van de beschermde oorsprongsbenaming „Marsala” bestaat en een gehalte aan eigeel van ten minste 60 g per liter heeft.

6.   Väkevä viiniglögi/Starkvinsglögg

Een gearomatiseerde wijn:

waaraan alcohol is toegevoegd, en

waarvan de karakteristieke smaak is verkregen door het gebruik van kruidnagel en/of kaneel.

B.   VERKOOPBENAMINGEN EN BESCHRIJVINGEN VAN GEAROMATISEERDE DRANKEN OP BASIS VAN WIJN

1.   Gearomatiseerde drank op basis van wijn

Een product dat voldoet aan de definitie van artikel 3, lid 3.

2.   Gearomatiseerde versterkte drank op basis van wijn

Gearomatiseerde drank op basis van wijn:

waaraan alcohol is toegevoegd;

met een effectief alcoholvolumegehalte van ten minste 7 % vol.;

die is verzoet;

die is verkregen uit witte wijn;

waaraan distillaat van rozijnen of krenten is toegevoegd, en

die uitsluitend is gearomatiseerd door middel van kardemomextract;

of

waaraan alcohol is toegevoegd;

met een effectief alcoholvolumegehalte van ten minste 7 % vol.;

die is verzoet;

die is verkregen uit rode wijn, en

waaraan aromatiserende preparaten zijn toegevoegd die uitsluitend zijn verkregen uit specerijen, ginseng, noten, essences van citrusvruchten en aromatische kruiden.

3.   Sangría/Sangria

Gearomatiseerde drank op basis van wijn:

die is verkregen uit wijn;

die is gearomatiseerd door toevoeging van extracten of natuurlijke essences van citrusvruchten, met of zonder sap van deze vruchten;

waaraan eventueel specerijen zijn toegevoegd;

waaraan eventueel koolzuurgas is toegevoegd;

die niet is gekleurd;

die een effectief alcoholvolumegehalte heeft van ten minste 4,5 % vol. en minder dan 12 % vol., en

die vaste deeltjes afkomstig van de pulp of schil van citrusvruchten mag bevatten en waarvan de kleur uitsluitend afkomstig mag zijn van de gebruikte grondstoffen.

De term „Sangría” of „Sangria” mag uitsluitend worden gebruikt als verkoopbenaming indien het product is geproduceerd in Spanje of Portugal. Als het product is geproduceerd in een andere lidstaat mag de term „Sangría” of „Sangria” uitsluitend worden gebruikt naast de verkoopbenaming „gearomatiseerde drank op basis van wijn”, mits die term vergezeld gaat van de vermelding: „geproduceerd in …”, gevolgd door de naam van de lidstaat van productie of van een beperkter gebied.

4.   Clarea

Gearomatiseerde drank op basis van wijn, die is verkregen uit witte wijn volgens dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor Sangría/Sangria.

De term „Clarea” mag uitsluitend worden gebruikt als verkoopbenaming indien het product is geproduceerd in Spanje. Als het product is geproduceerd in een andere lidstaat mag de term „Clarea” uitsluitend worden gebruikt naast de verkoopbenaming „gearomatiseerde drank op basis van wijn”, mits die term vergezeld gaat van de vermelding: „geproduceerd in …”, gevolgd door de naam van de lidstaat van productie of van een beperkter gebied.

5.   Zurra

Gearomatiseerde drank op basis van wijn die is verkregen door brandy of wijn-eau-de-vie als omschreven in Verordening (EG) nr. 110/2008 toe te voegen aan Sangría/Sangria en Clarea, eventueel met toevoeging van stukken fruit. Het effectieve alcoholvolumegehalte moet ten minste 9 % vol. en minder dan 14 % vol. bedragen.

6.   Bitter soda

Gearomatiseerde drank op basis van wijn:

die is bereid op basis van „bitter vino” waarvan het volumepercentage in het eindproduct ten minste 50 % moet bedragen;

waaraan koolzuurgas of koolzuurhoudend water is toegevoegd, en

die een effectief alcoholvolumegehalte heeft van ten minste 8 % vol. en minder dan 10,5 % vol.

Het gebruik van het woord „bitter” in dit verband laat het gebruik van dat woord ter omschrijving van producten die niet binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen, onverlet.

7.   Kalte Ente

Gearomatiseerde drank op basis van wijn:

die is verkregen door vermenging van wijn, parelwijn of parelwijn waaraan koolzuurgas is toegevoegd met mousserende wijn of mousserende wijn waaraan koolzuurgas is toegevoegd;

waaraan natuurlijke citroenstoffen of extracten van deze stoffen zijn toegevoegd, en

die een effectief alcoholvolumegehalte van ten minste 7 % vol. heeft.

In het eindproduct moet het volumepercentage mousserende wijn of mousserende wijn waaraan koolzuurgas is toegevoegd, ten minste 25 % bedragen.

8.   Glühwein

Gearomatiseerde drank op basis van wijn:

die uitsluitend is verkregen uit rode of witte wijn;

die voornamelijk is gearomatiseerd met kaneel en/of kruidnagel, en

die een effectief alcoholvolumegehalte van ten minste 7 % vol. heeft.

Onverminderd de hoeveelheden water die voortvloeien uit de toepassing van bijlage I, punt 2, is toevoeging van water verboden.

Wanneer bij de bereiding ervan witte wijn wordt gebruikt, moet de verkoopbenaming „Glühwein” worden aangevuld met woorden die witte wijn aanduiden, zoals het woord „wit”.

9.   Viiniglögi/Vinglögg/Karštas vynas

Gearomatiseerde drank op basis van wijn:

die uitsluitend is verkregen uit rode of witte wijn;

die voornamelijk is gearomatiseerd met kaneel en/of kruidnagel, en

die een effectief alcoholvolumegehalte van ten minste 7 % vol. heeft.

Wanneer bij de bereiding ervan witte wijn wordt gebruikt, moet de verkoopbenaming „Viiniglögi/Vinglögg/Karštas vynas” worden aangevuld met woorden die witte wijn aanduiden, zoals het woord „wit”.

10.   Maiwein

Gearomatiseerde drank op basis van wijn:

die is verkregen uit wijn waaraan Galium odoratum (L.) Scop. (Asperula odorata L.) of extracten daarvan zijn toegevoegd, zodat de smaak van Galium odoratum (L.) Scop. (Asperula odorata L.) overheerst, en

die een effectief alcoholvolumegehalte van ten minste 7 % vol. heeft.

11.   Maitrank

Gearomatiseerde drank op basis van wijn:

die is verkregen uit witte wijn waarin Galium odoratum (L.) Scop. (Asperula odorata L.) zijn gemacereerd of waaraan extracten hiervan zijn toegevoegd, met toevoeging van sinaasappels en/of andere vruchten, eventueel in de vorm van sap, concentraat of extract en die met ten hoogste 5 % suiker verzoet is, en

die een effectief alcoholvolumegehalte van ten minste 7 % vol. heeft.

12.   Pelin

Gearomatiseerde drank op basis van wijn:

die is verkregen uit rode of witte wijn en een specifieke kruidenmengeling;

die een effectief alcoholvolumegehalte van ten minste 8,5 % vol. heeft, en

met een gehalte aan suikers, uitgedrukt in invertsuiker, van 45-50 g per liter, en een totaal zuurgehalte, uitgedrukt in wijnsteenzuur, van ten minste 3 g per liter.

13.   Aromatizovaný dezert

Gearomatiseerde drank op basis van wijn:

die is verkregen uit witte of rode wijn, suikers en een dessertkruidenmengeling;

die een effectief alcoholvolumegehalte heeft van ten minste 9 % vol. en minder dan 12 % vol., en

met een gehalte aan suikers, uitgedrukt in invertsuiker, van 90-130 g per liter, en een totaal zuurgehalte, uitgedrukt in wijnsteenzuur, van ten minste 2,5 g per liter.

De term „Aromatizovaný dezert” mag uitsluitend worden gebruikt als verkoopbenaming indien het product is geproduceerd in Tsjechië. Als het product is geproduceerd in een andere lidstaat, mag de term „Aromatizovaný dezert” uitsluitend worden gebruikt naast de verkoopbenaming „gearomatiseerde drank op basis van wijn”, mits die term vergezeld gaat van de vermelding „geproduceerd in …”, gevolgd door de naam van de lidstaat van productie of van een beperkter gebied.

C.   VERKOOPBENAMINGEN EN BESCHRIJVINGENVAN GEAROMATISEERDE COCKTAILS VAN WIJNBOUWPRODUCTEN

1.   Gearomatiseerde cocktail van wijnbouwproducten

Een product dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 3, lid 4.

Het gebruik van de term „cocktail” in dit verband laat het gebruik van die term ter omschrijving van producten die niet binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen, onverlet.

2.   Cocktail op basis van wijn

Gearomatiseerde cocktail van wijnbouwproducten:

met in het eindproduct een hoeveelheid geconcentreerde druivenmost van ten hoogste 10 % van het totale volume;

die een effectief alcoholvolumegehalte van minder dan 7 % vol. heeft, en

met een gehalte aan suikers, uitgedrukt in invertsuiker, van minder dan 80 g per liter.

3.   Gearomatiseerde parelmost van druiven

Gearomatiseerde cocktail van wijnbouwproducten:

die uitsluitend is verkregen uit druivenmost;

die een effectief alcoholvolumegehalte van minder dan 4 % vol. heeft, en

die koolzuuranhydride bevat dat uitsluitend afkomstig is van gisting van de gebruikte producten.

4.   Mousserende wijncocktail

Gearomatiseerde cocktail van wijnbouwproducten, die is vermengd met mousserende wijn.


BIJLAGE III

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EEG) nr. 1601/91

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, leden 1 tot en met 4

Artikel 3 en bijlage II

Artikel 2, lid 5

Artikel 6, lid 1

Artikel 2, lid 6

Artikel 6, lid 2

Artikel 2, lid 7

Artikel 3

Artikel 4, lid 1, en bijlage I

Artikel 4, leden 1 tot en met 3

Artikel 4, lid 1, en bijlage I

Artikel 4, lid 4

Artikel 4, lid 3

Artikel 5

Artikel 4, lid 2

Artikel 6, lid 1

Artikel 5, leden 1 en 2

Artikel 6, lid 2, onder a)

Artikel 5, lid 4

Artikel 6, lid 2, onder b)

Artikel 20, lid 1

Artikel 6, lid 3

Artikel 5, lid 5

Artikel 6, lid 4

Artikel 9

Artikel 7, leden 1 en 3

Artikel 7, lid 2

Artikel 5, lid 3

Artikel 8, lid 1

Artikel 8, lid 2

Artikel 5, leden 1 en 2

Artikel 8, lid 3

Artikel 6, lid 3

Artikel 7

Artikel 8, lid 4, eerste en tweede alinea

Artikel 8, lid 4, derde alinea

Bijlage I, punt 3, tweede alinea

Artikel 8, lid 4 bis

Artikel 8, leden 5 tot en met 8

Artikel 8

Artikel 8, lid 9

Artikel 9, leden 1 tot en met 3

Artikel 9, lid 4

Artikel 31

Artikel 32

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 10 bis

Artikel 2, punt 3, en artikelen 10 tot en met 30

Artikel 11

Artikel 1, lid 3

Artikelen 12 tot en met 15

Artikelen 33 en 34

Artikel 35

Artikel 16

Artikel 36

Artikel 17

Artikel 37

Bijlage I

Bijlage I, punt 3, onder a)

Bijlage II


20.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/35


VERORDENING (EU) Nr. 252/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 26 februari 2014

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 774/94 van de Raad, wat de aan de Commissie toe te kennen uitvoeringsbevoegdheden en gedelegeerde bevoegdheden betreft

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na voorlegging van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 774/94 van de Raad (2) zijn aan de Commissie bevoegdheden toegekend om enkele bepalingen van die verordening uit te voeren.

(2)

Als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon dienen de in het kader van Verordening (EG) nr. 774/94 aan de Commissie toegekende bevoegdheden te worden aangepast aan de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

(3)

Teneinde bepaalde niet-essentiële elementen van Verordening (EG) nr. 774/94 aan te vullen of te wijzigen, dient aan de Commissie de bevoegdheid te worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen betreffende de vaststelling van wijzigingen van die verordening, ingeval de hoeveelheden of de andere voorwaarden betreffende de contingenten worden aangepast, met name door middel van een besluit van de Raad om een overeenkomst met één of meer derde landen te sluiten. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie dient er bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen voor te zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig aan het Europees Parlement en aan de Raad worden toegezonden.

(4)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 774/94 ten aanzien van de regels voor de wijze van beheer van de in die verordening bedoelde contingenten, dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (3).

(5)

Verordening (EG) nr. 774/94 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 774/94 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De artikelen 7 en 8 worden vervangen door:

„Artikel 7

De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de nodige regels vast voor de wijze van beheer van de in deze verordening bedoelde contingenten en, in voorkomend geval:

a)

de bepalingen voor het garanderen van de aard, de herkomst en de oorsprong van het product;

b)

de bepalingen betreffende de erkenning van het document waarmee de onder a) bedoelde garanties kunnen worden geverifieerd, en

c)

de afgifte en de geldigheidsduur van de invoercertificaten.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 8 ter, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 8

Teneinde te voldoen aan internationale verplichtingen en ingeval de hoeveelheden of de andere in deze verordening genoemde voorwaarden betreffende de contingenten door het Europees Parlement en de Raad of door de Raad worden aangepast, met name bij een besluit van de Raad tot sluiting van een overeenkomst met één of meer derde landen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de hieruit voortvloeiende wijzigingen in deze verordening.”.

2)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 8 bis

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 8 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 9 april 2014. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 8 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 8 ter

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten dat is opgericht bij artikel 229 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (5).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, door de voorzitter van het comité daartoe wordt besloten of door ten minste een vierde van de leden van het comité daarom wordt verzocht.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 26 februari 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 14 januari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 17 februari 2014.

(2)  Verordening (EG) nr. 774/94 van de Raad van 29 maart 1994 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten voor kwaliteitsrundvlees, varkensvlees, slachtpluimvee, tarwe en mengkoren, en zemelen, slijpsel en andere resten (PB L 91 van 8.4.1994, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(4)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

(5)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).”.


Verklaring van de Commissie over codificatie

De aanneming van deze verordening zal leiden tot een aanzienlijk aantal wijzigingen in de handelingen in kwestie. Ter verbetering van de leesbaarheid van de betrokken handelingen zal de Commissie zo spoedig mogelijk na de aanneming van beide handelingen en ten laatste voor 30 september 2014 een codificatie ervan voorstellen.


Verklaring van de Commissie over gedelegeerde handelingen

In het kader van deze verordening herinnert de Commissie aan haar toezegging in punt 15 van de kaderovereenkomst over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie, namelijk dat zij in het kader van de opstelling van gedelegeerde handelingen het Parlement alle informatie en documentatie over haar bijeenkomsten met nationale deskundigen zal verstrekken.


20.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/38


VERORDENING (EU) Nr. 253/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 26 februari 2014

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 510/2011 tot vaststelling van de modaliteiten voor het halen van de 2020-doelstelling inzake de reductie van de CO2-emissies van nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 13, lid 1, van Verordening (EU) nr. 510/2011 van het Europees Parlement en de Raad (3) moet de Commissie de modaliteiten voor het uiterlijk in 2020 halen van de doelstelling van 147 g CO2/km evalueren, met inbegrip van de formules opgenomen in bijlage I bij die verordening en de afwijkingen waarin in artikel 11 van die verordening is voorzien, voor zover de haalbaarheid daarvan is bevestigd. Deze verordening dient vanuit mededingingsoogpunt zo neutraal mogelijk, sociaal billijk en duurzaam te zijn.

(2)

Gezien het verband tussen CO2-emissies en brandstofverbruik, zou het vaststellen van modaliteiten voor het verminderen van CO2-emissies van lichte bedrijfsvoertuigen ook op een kosteneffectieve manier kunnen bijdragen aan het verminderen van het brandstofverbruik en de daaraan gerelateerde kosten voor de eigenaars van dergelijke voertuigen.

(3)

Met het oog op controle van de naleving van de doelstelling van 147 g CO2/km dient te worden verduidelijkt dat de CO2-emissies nog steeds moeten worden gemeten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad (4) en de bijbehorende uitvoeringsbepalingen, en innoverende technologieën.

(4)

Volgens de in het kader van de effectbeoordeling uitgevoerde technische analyse zijn de technologieën die nodig zijn om de doelstelling van 147 g CO2/km te halen beschikbaar en kunnen de vereiste reducties tegen lagere kosten worden gerealiseerd dan werd geraamd in de technische analyse die voorafgaand aan de vaststelling van Verordening (EU) nr. 510/2011 werd uitgevoerd. Bovendien is het verschil tussen de huidige gemiddelde specifieke CO2-emissies van nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen en de doelstelling van 147 g CO2/km kleiner geworden. De haalbaarheid van het verwezenlijken van die doelstelling tegen 2020 is derhalve bevestigd.

(5)

Gelet op de onevenredige impact op de kleinste fabrikanten ten gevolge van de naleving van de specifieke, op het praktisch nut van het voertuig gebaseerde emissiedoelstellingen, alsook de hoge administratieve last van de afwijkingsprocedure en de marginale reductie van CO2-emissies van de door die fabrikanten verkochte voertuigen, moeten fabrikanten die jaarlijks minder dan 1 000 nieuwe, in de Unie ingeschreven lichte bedrijfsvoertuigen produceren, worden vrijgesteld van de specifieke emissiedoelstelling en de bijdragen voor te hoge emissies.

(6)

De procedure voor het verlenen van een afwijking aan fabrikanten van kleine aantallen moet worden vereenvoudigd, opdat meer flexibiliteit wordt geboden wanneer een aanvraag voor een afwijking door dergelijke fabrikanten moet worden ingediend, en wanneer de Commissie gehouden is een dergelijke afwijking te verlenen.

(7)

Teneinde de automobielindustrie in staat te stellen langetermijninvesteringen en innovaties door te voeren, is het wenselijk indicaties te geven over de wijze waarop Verordening (EU) nr. 510/2011 voor de periode na 2020 moet worden gewijzigd. Die indicaties moeten worden gebaseerd op een beoordeling van het vereiste reductiepercentage in overeenstemming met de langetermijnklimaatdoelstellingen van de Unie en de gevolgen voor de ontwikkeling van kosteneffectieve CO2-reducerende technologieën voor lichte bedrijfsvoertuigen. De Commissie moet uiterlijk in 2015 dergelijke aspecten herzien en een verslag met haar bevindingen aan het Europees Parlement en de Raad voorleggen. Dat verslag moet, in voorkomend geval, voorstellen tot wijziging van Verordening (EU) nr. 510/2011 bevatten met het oog op het vaststellen van CO2-emissiedoelstellingen voor nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen na 2020, met inbegrip van het mogelijk vaststellen van een realistische en haalbare doelstelling voor 2025, op basis van een alomvattende effectbeoordeling waarin rekening wordt gehouden met het concurrerend blijven van de industrie en daarvan afhangende bedrijfstakken, met behoud van een duidelijk emissiereductietraject overeenkomstig de langetermijnklimaatdoelstellingen van de Unie. De Commissie moet bij het opstellen van dergelijke voorstellen ervoor zorgen dat deze uit mededingingsoogpunt zo neutraal mogelijk, en sociaal billijk en duurzaam zijn.

(8)

Broeikasgasemissies die verband houden met brandstoftoelevering, de vervaardiging van voertuigen en de verwijdering daarvan vormen een belangrijk bestanddeel van de huidige algemene koolstofvoetafdruk van het wegvervoer, en het belang ervan zal in de toekomst waarschijnlijk alleen maar verder toenemen. Er moeten derhalve beleidsmaatregelen worden getroffen om fabrikanten in de richting van optimale oplossingen te wijzen, waarbij met name rekening wordt gehouden met broeikasgasemissies ten gevolge van de opwekking van energie die wordt geleverd aan voertuigen, zoals elektriciteit en alternatieve brandstoffen, en om zeker te stellen dat deze emissies hoger in de keten niet de voordelen van het verbeterde operationele energieverbruik van de voertuigen, zoals beoogd door Verordening (EU) nr. 510/2011, alsnog tenietdoen.

(9)

Krachtens artikel 13, lid 3, van Verordening (EU) nr. 510/2011 moet de Commissie een rapport publiceren over de beschikbaarheid van gegevens over voetafdruk en laadvermogen en over het gebruik daarvan als nuttige parameters voor het bepalen van de specifieke CO2-emissiedoelstellingen als bepaald in de formules in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 510/2011. Hoewel die gegevens beschikbaar zijn en de potentiële toepassing ervan in de effectbeoordeling is beoordeeld, is geconcludeerd dat het kosteneffectiever is om de massa in rijklare toestand als nutsparameter te blijven hanteren voor de 2020-doelstelling voor lichte bedrijfsvoertuigen.

(10)

Bij het vaststellen van de doelstelling dient men te blijven uitgaan van een lineair verband tussen het praktisch nut van het lichte bedrijfsvoertuig en de CO2-emissiedoelstelling ervan, zoals vastgesteld in de formules in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 510/2011; omdat hierdoor de diversiteit van de markt voor lichte bedrijfsvoertuigen en het vermogen van fabrikanten om tegemoet te komen aan uiteenlopende consumentenbehoeften worden behouden, waardoor onrechtmatige concurrentieverstoring wordt vermeden. Het is echter wenselijk om deze aanpak aan te passen aan de meest recente gegevens over de inschrijving van nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen.

(11)

De Commissie heeft in zijn effectbeoordeling de beschikbaarheid van voetafdrukgegevens en het gebruik van een voetafdruk als nutsparameter in de formules in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 510/2011 beoordeeld. Op basis daarvan heeft de Commissie geconcludeerd dat massa de nutsparameter moet zijn in de formules voor de 2020-doelstelling.

(12)

Op grond van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad (5) is de Commissie verplicht een effectbeoordeling uit te voeren met als doel de testprocedures te herzien teneinde het werkelijke CO2-emissiegedrag van auto’s passend te weerspiegelen. Verordening (EU) nr. 510/2011 breidt de herziening van de testprocedures uit teneinde daarin lichte bedrijfsvoertuigen op te nemen. De momenteel gebruikte nieuwe Europese rijcyclus (New European Driving Cycle — NEDC) dient te worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat deze representatief is voor de werkelijke rijomstandigheden en om te voorkomen dat de werkelijke CO2-emissies en het brandstofverbruik worden onderschat. Zodra dat haalbaar is, moet een nieuwe, meer realistische en betrouwbare testprocedure worden overeengekomen. De werkzaamheden ter zake worden uitgevoerd via de ontwikkeling van een „wereldwijde testprocedure voor lichte voertuigen” (Worldwide harmonized Light vehicles Test Procedure — WLTP) in het kader van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties, maar zijn nog niet afgerond. Teneinde de voor nieuwe personenauto’s en nieuw lichte bedrijfsvoertuigen vermelde specifieke CO2-emissies meer in overeenstemming te brengen met de werkelijke emissies onder normale gebruiksomstandigheden, moet de WLTP worden toegepast zodra de gelegenheid zich voordoet. Daarom zijn in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 510/2011 emissiegrenswaarden voor 2020 opgenomen die gemeten zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 715/2007 en overeenkomstig bijlage XII bij Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie (6). Wanneer de testprocedures worden gewijzigd, moeten de in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 510/2011 opgenomen grenswaarden worden aangepast teneinde vergelijkbare strengheid te waarborgen voor de fabrikanten en de voertuigcategorieën. De Commissie moet dienovereenkomstig een gedegen correlatiestudie tussen de NEDC- en de nieuwe WLTP-testcycli uitvoeren, om de representativiteit ervan voor werkelijke rijomstandigheden te waarborgen.

(13)

Om te garanderen dat emissies in werkelijke omstandigheden adequaat worden weergegeven en gemeten CO2-waarden volledig vergelijkbaar zijn, moet de Commissie ervoor zorgen dat de elementen in de testprocedure die een beduidend effect hebben op de gemeten CO2-emissies, strikt worden gedefinieerd om het gebruik van flexibele marges in testcycli door fabrikanten tegen te gaan. De afwijkingen tussen de CO2-emissiewaarden van de typegoedkeuring en de emissies van te koop aangeboden voertuigen moeten worden aangepakt, onder andere door een procedure te overwegen voor het testen van overeenstemming tijdens gebruik waarbij wordt zekergesteld dat een representatief monster van te koop aangeboden voertuigen onafhankelijk wordt getest, alsmede door manieren in overweging te nemen waarop aangetoonde substantiële verschillen tussen de CO2-emissies van de inspectie en die van de initiële typegoedkeuring kunnen worden aangepakt.

(14)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het vaststellen van de modaliteiten voor het bereiken van de 2020-doelstelling om de CO2-emissies van nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen te verminderen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(15)

Verordening (EU) nr. 510/2011 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 510/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Deze verordening legt met ingang van 2020 een doelstelling van 147 g CO2/km vast voor de gemiddelde CO2-emissies van nieuwe, in de Unie ingeschreven lichte bedrijfsvoertuigen, als gemeten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 715/2007 en de op die verordening gebaseerde uitvoeringsbepalingen en overeenkomstig innoverende technologieën.”.

2)

Aan artikel 2 wordt het volgende lid toegevoegd:

„4.   Artikel 4, artikel 8, lid 4, onder b) en c), artikel 9 en artikel 10, lid 1, onder a) en c), zijn niet van toepassing op een fabrikant die, samen met alle met hem verbonden ondernemingen, in het voorgaande kalenderjaar minder dan 1 000 in de Unie ingeschreven nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen heeft geproduceerd.”.

3)

In artikel 11, lid 3, wordt de laatste zin geschrapt.

4)

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Op aanvraag van een toeleverancier of een fabrikant wordt rekening gehouden met CO2-besparingen die worden gerealiseerd door gebruik van innoverende technologie of door een combinatie van innoverende technologieën („innoverende technologiepakketten”).

De totale bijdrage van deze technologieën aan de vermindering van de specifieke emissiedoelstelling van een fabrikant kan tot 7 g CO2/km bedragen.”;

b)

in lid 2 wordt de inleidende zin vervangen door:

„2.   Uiterlijk op 31 december 2012 stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen gedetailleerde bepalingen vast voor een procedure ter goedkeuring van de innoverende technologieën of innoverende technologiepakketten als bedoeld in lid 1. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 14, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. Deze gedetailleerde bepalingen zijn in overeenstemming met de bepalingen uit hoofde van artikel 12, lid 2, van Verordening (EG) nr. 443/2009 en zijn gebaseerd op de volgende criteria voor innoverende technologieën:”.

5)

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Uiterlijk op 31 december 2015 evalueert de Commissie deze verordening, in het bijzonder de daarin bepaalde specifieke emissiedoelstellingen en modaliteiten teneinde de CO2-emissiedoelstellingen voor nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen vast te stellen voor de periode na 2020. De vaststelling van het vereiste reductiepercentage dient in overeenstemming te zijn met de langetermijnklimaatdoelstellingen van de Unie en de gevolgen voor de ontwikkeling van kosteneffectieve CO2-reductietechnologieën voor lichte bedrijfsvoertuigen. De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met het resultaat van die evaluatie. Dat verslag bevat, zo nodig, passende voorstellen voor het wijzigen van deze verordening, onder andere met het oog op het mogelijk vaststellen van een realistische en haalbare doelstelling op basis van een alomvattende effectbeoordeling betreffende het concurrerend blijven van de industrie in lichte bedrijfsvoertuigen en de daarvan afhangende bedrijfstakken. De Commissie zorgt er bij het opstellen van de desbetreffende voorstellen voor dat deze uit mededingingsoogpunt zo neutraal mogelijk, sociaal billijk en duurzaam zijn.”;

b)

lid 6 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de tweede alinea wordt geschrapt;

ii)

de vierde alinea wordt vervangen door de twee volgende alinea’s:

„De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de correlatieparameters die nodig zijn om eventuele veranderingen weer te geven in de regelgevende testprocedure voor de meting van specifieke CO2-emissies die is vastgesteld in Verordening (EG) nr. 715/2007 en Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie (7). Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 14, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 en met inachtneming van de in de artikelen 16 en 17 vervatte voorwaarden, gedelegeerde handelingen vast te stellen voor het aanpassen van de in bijlage I opgenomen formules door gebruik te maken van de krachtens de eerste alinea vastgestelde methode, waarbij wordt gewaarborgd dat de reductievereisten voor fabrikanten en voertuigen van verschillend nut onder de oude en nieuwe testprocedures van vergelijkbare strengheid zijn.

6)

In artikel 14 wordt het volgende lid toegevoegd:

„2   bis. Indien het in lid 1 bedoelde comité geen advies uitbrengt, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.”.

7)

In bijlage I, punt 1, wordt het volgende punt toegevoegd:

„c)

vanaf 2020:

Formula

waarbij:

M

=

de massa van het voertuig in kilogram (kg)

M0

=

de overeenkomstig artikel 13, lid 5, vastgestelde waarde

a

=

0,096.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 26 februari 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  PB C 44 van 15.2.2013, blz. 109.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 14 januari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 11 februari 2014.

(3)  Verordening (EU) nr. 510/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen in het kader van de geïntegreerde benadering van de Unie om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken (PB L 145 van 31.5.2011, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB L 171 van 29.6.2007, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto’s, in het kader van de communautaire geïntegreerde benadering om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 1).

(6)  Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie van 18 juli 2008 tot uitvoering en wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB L 199 van 28.7.2008, blz. 1).

(7)  Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie van 18 juli 2008 tot uitvoering en wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB L 199 van 28.7.2008, blz. 1).”.


20.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/42


VERORDENING (EU) Nr. 254/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 26 februari 2014

tot vaststelling van een meerjarig consumentenprogramma voor de jaren 2014-2020 en tot intrekking van Besluit nr. 1926/2006/EG

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 169,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 met als titel „Europa 2020 — Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” („Europa 2020”) dienen de burgers ertoe te worden aangezet hun rol in de interne markt ten volle op te nemen, wat betekent dat zij met meer bekwaamheid en vertrouwen goederen en diensten in het buitenland moeten kunnen kopen, in het bijzonder online.

(2)

De Unie draagt ertoe bij een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen en draagt bij tot het centraal stellen van de consumenten op de interne markt, door ondersteuning en aanvulling van het beleid van de lidstaten, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat de burgers ten volle profijt kunnen trekken van de interne markt en dat hun veiligheid en hun juridische en economische belangen door concrete acties terdege worden beschermd.

(3)

Het meerjarige consumentenprogramma voor de jaren 2014-2020 („het programma”) dient bij te dragen tot een hoog beschermingsniveau voor de consument en moet de ambities van de Europa 2020-strategie inzake groei en concurrentievermogen ten volle ondersteunen, door de integratie van specifieke aandachtspunten geïdentificeerd in Europa 2020 met betrekking tot de digitale agenda voor Europa (door ervoor te zorgen dat digitalisering daadwerkelijk tot meer welvaart voor de consumenten leidt), tot duurzame groei (door te streven naar duurzamere consumptiepatronen), tot sociale inclusie (door rekening te houden met de specifieke situatie van kwetsbare consumenten en de behoeften van een vergrijzende bevolking) en tot slimme regelgeving (onder meer door monitoring van de consumentenmarkten met het oog op slimme en doelgerichte regelgeving).

(4)

De mededeling van de Commissie van 22 mei 2012 met als titel „Een Europese consumentenagenda: vertrouwen en groei stimuleren” (de „consumentenagenda”) bevat een strategisch kader voor het consumentenbeleid van de Unie voor de komende jaren en steunt de belangen van de consumenten in alle beleidsdomeinen van de Unie. Het doel van de consumentenagenda is een strategie vast te stellen die ervoor zorgt dat beleidsmaatregelen op een doelmatige en doeltreffende manier het leven van de consumenten verbeteren, door het waarborgen van de veiligheid van de producten en diensten die hun ter beschikking worden gesteld, door de voorlichting en vorming die hun wordt verstrekt, door de steun aan de organisaties die hen vertegenwoordigen, door de versterking van hun rechten, door hun toegang tot de rechter en tot rechtsmiddelen, en door het waarborgen van de handhaving van de consumentenwetgeving.

(5)

De recente economische recessie heeft een aantal tekortkomingen en inconsequenties in de interne markt aan het licht gebracht die een negatief effect hebben gehad op het vertrouwen van consumenten en burgers. De Unie heeft momenteel te maken met budgettaire beperkingen, maar dient niettemin passende financiële middelen te verstrekken opdat de streefdoelen van het programma kunnen worden gehaald, en dient aldus Europa 2020 te ondersteunen.

(6)

Van cruciaal belang voor de voltooiing van de interne markt is dat ongerechtvaardigde en onredelijke belemmeringen voor het goed functioneren van de interne markt, waar deze nog bestaan, uit de weg worden geruimd en dat de burgers meer vertrouwen in het systeem krijgen, vooral met betrekking tot grensoverschrijdende aankopen. De Unie moet ernaar streven marktvoorwaarden te creëren die de positie van de consumenten versterken door hun de instrumenten, kennis en competentie te verschaffen waarmee zij weloverwogen en geïnformeerde beslissingen kunnen nemen, en door in te zetten op bewustmaking van de consument.

(7)

In deze verordening wordt rekening gehouden met de economische, sociale en technische omgeving en de daarmee gepaard gaande nieuwe uitdagingen. De in het kader van het programma gefinancierde acties zullen met name verband houden met globalisering, digitalisering, de steeds grotere complexiteit van de beslissingen die de consumenten moeten nemen, de behoefte aan duurzamere consumptiepatronen, de vergrijzing van de bevolking, sociale uitsluiting en de kwetsbare consument. Hoge prioriteit wordt toegekend aan de integratie van de consumentenbelangen in de verschillende beleidssectoren van de Unie, overeenkomstig artikel 12 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Coördinatie met andere beleidsgebieden en programma’s van de Unie is van fundamenteel belang om te kunnen bewerkstelligen dat op andere beleidsgebieden ten volle rekening wordt gehouden met de consumentenbelangen. Om synergie te bevorderen en dubbel werk te vermijden, moeten andere fondsen en programma’s van de Unie de integratie van de consumentenbelangen in hun sector financieel ondersteunen.

(8)

Het programma moet alle consumenten een hoog beschermingsniveau bieden, en in het bijzonder aandacht schenken aan de kwetsbare consumenten, met het oog op de inachtneming van hun specifieke behoeften en ter versterking van hun capaciteiten, waartoe wordt opgeroepen in de resolutie van het Europees Parlement van 22 mei 2012 over een strategie ter versterking van de rechten van kwetsbare consumenten (4). Het programma moet er met name voor zorgen dat kwetsbare consumenten toegang hebben tot informatie over goederen en diensten, zodat ook zij vrije, geïnformeerde keuzes kunnen maken. Deze informatie is voor kwetsbare consumenten immers niet altijd erg toegankelijk en inzichtelijk, in welk geval zij dreigen te worden misleid.

(9)

In het programma dient vooral aandacht te worden geschonken aan kinderen; met name moet er worden samengewerkt met de belanghebbenden om hun engagement ten aanzien van verantwoorde reclame voor jongeren te verzekeren, in het bijzonder om misleidende online reclame te bestrijden.

(10)

Acties moeten worden vastgesteld in het programma dat een Uniekader voor de financiering ervan biedt. Overeenkomstig artikel 54 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5) vormt deze verordening de rechtsgrondslag voor die acties en voor de uitvoering van het programma. In deze verordening wordt voortgebouwd op en doorgegaan met de acties die worden gefinancierd in het kader van Besluit nr. 1926/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (6).

(11)

Het is belangrijk dat de bescherming van consumenten wordt verbeterd. Met het oog op die algemene doelstelling moeten specifieke doelstellingen worden bepaald in verband met veiligheid, consumentenvoorlichting en -vorming en ondersteuning van consumentenorganisaties op het niveau van de Unie, rechten en rechtsmiddelen, alsook handhaving van consumentenrechten. De waarde en het effect van de in het kader van het programma genomen maatregelen moeten aan regelmatige monitoring en evaluatie worden onderworpen, zodat slimmere beleidsmaatregelen in het belang van de consumenten kunnen worden bedacht. Om het consumentenbeleid en vooral het precieze effect van de beleidsmaatregelen te evalueren, moeten indicatoren worden ontwikkeld, waarvan de waarde echter in een ruimer verband dient te worden bekeken.

(12)

Het is belangrijk dat het vertrouwen van de consumenten wordt versterkt. Om deze doelstelling te kunnen verwezenlijken, moet de omvang voor het optreden worden uitgebreid, met name door passende financiële steun te verlenen aan consumentenorganisaties op Unieniveau en Europese consumentencentra, met inachtneming van de cruciale rol die zij spelen in de informatie- en bijstandverstrekking aan consumenten ten aanzien van hun rechten, in de ondersteuning van consumenten bij geschillen, met name wat de toegang tot passende geschillenbeslechtingsmechanismen betreft, en in de bescherming van de belangen van consumenten bij het goed functioneren van de interne markt. Deze organisaties en centra moeten in staat zijn consumenten beter te beschermen en hun vertrouwen te versterken door acties te ondernemen op het consumententerrein en de bijstand, voorlichting en vorming af te stemmen op de individuele consument.

(13)

Het is nodig dat wordt voorzien in subsidiabele acties waarmee die doelstellingen moeten worden verwezenlijkt.

(14)

Het is nodig dat de categorieën van de begunstigden die in aanmerking komen voor subsidies worden vastgesteld.

(15)

Een financieel referentiebedrag voor het Programma, in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer (7), is opgenomen in deze Verordening, en laat de in het VWEU vastgestelde begrotingsbevoegdheden van het Europees Parlement en de Raad onverlet.

(16)

In de geest van de beginselen van goed financieel beheer, transparantie en flexibiliteit bij de uitvoering van het programma, mag het uitvoerend agentschap alleen in stand worden gehouden indien is voldaan aan alle voorschriften van Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad (8).

(17)

De besteding van financiële middelen van de Unie en de lidstaten op het gebied van de veiligheid, de vorming van consumenten, de rechten en de handhaving daarvan, moet beter worden gecoördineerd om te zorgen voor complementariteit, grotere efficiëntie en zichtbaarheid, en een grotere budgettaire synergie.

(18)

De Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte voorziet in samenwerking op het gebied van consumentenbescherming tussen de Unie en haar lidstaten enerzijds, en de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie die deelnemen aan de Europese Economische Ruimte, anderzijds. Ook andere landen moeten aan het programma kunnen deelnemen, met name de buurlanden van de Unie, de landen die het lidmaatschap van de Unie aanvragen, de kandidaat-lidstaten en de toetredende landen.

(19)

In de context van de uitvoering van het programma en gezien de mondialisering van de productieketen en de groeiende onderlinge afhankelijkheid van de markten, moet samenwerking met derde landen die niet aan het programma deelnemen, worden aangemoedigd, rekening houdend met alle relevante overeenkomsten tussen die landen en de Unie.

(20)

De bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 van het VWEU handelingen vast te stellen moet aan de Commissie worden overgedragen met betrekking tot de aanpassing van de in bijlage II vermelde indicatoren, teneinde rekening te houden met wijzigingen in het wetgevingskader op het gebied van consumentenbescherming, en met betrekking tot de wijziging van bijlage I, in die zin dat de betrokken specifieke acties worden geschrapt om rekening te houden met het resultaat van een evaluatierapport van de Commissie. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(21)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend in verband met de goedkeuring van jaarlijkse werkprogramma’s. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (9). Aangezien het programma geen criteria voor de veiligheid van producten vaststelt, maar tot doel heeft financiële steun te verlenen voor instrumenten inzake de uitvoering van het beleid op het gebied van productveiligheid en gezien het relatief kleine bedrag dat daarmee gepaard gaat, behoort de raadplegingsprocedure van toepassing te zijn.

(22)

De financiële belangen van de Unie dienen gedurende de gehele uitgavencyclus te worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, waaronder de preventie, de opsporing en het onderzoek van onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede middelen en, indien nodig, administratieve en financiële sancties overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

(23)

Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt wegens de grensoverschrijdende aard van de thematiek, maar vanwege het grotere potentieel van een optreden van de Unie, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(24)

Besluit nr. 1926/2006/EG dient te worden ingetrokken.

(25)

Er dient te worden gezorgd voor een vlotte overgang zonder onderbreking tussen het communautair actieprogramma op het gebied van consumentenbeleid (2007-2013), vastgesteld bij Besluit nr. 1926/2006/EG, en dit programma, in het bijzonder met betrekking tot de continuïteit van meerjarige maatregelen en de beoordeling van de resultaten van de successen van de vorige programma’s en van de gebieden die meer aandacht nodig hebben. De duur van dit programma dient tevens overeen te stemmen met dat van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 vastgesteld in Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 (10). Het programma dient derhalve met ingang van 1 januari 2014 te worden toegepast. Vanaf 1 januari 2021 dienen de kredieten voor de technische en administratieve bijstand, zo nodig, in te staan voor de uitgaven voor het beheer van acties die eind 2020 nog niet zijn afgesloten,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Meerjarig consumentenprogramma

Bij deze verordening wordt een meerjarig consumentenprogramma vastgesteld voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 (het „programma”).

Artikel 2

Algemene doelstelling

De algemene doelstelling van het programma is een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen, de consument mondig te maken en hem centraal te stellen in de interne markt, binnen het kader van een algemene strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Het programma zal daarom de gezondheid, de veiligheid, en de juridische en economische belangen van de consumenten helpen beschermen, en hun recht op voorlichting, vorming en hun recht van vereniging ter bescherming van hun belangen helpen bevorderen, en waarbij de integratie van consumentenbelangen in andere beleidsterreinen zal worden ondersteund. Het programma zal het beleid van de lidstaten aanvullen, ondersteunen en monitoren.

Artikel 3

Specifieke doelstellingen en indicatoren

1.   De algemene doelstelling van artikel 2 wordt nagestreefd aan de hand van de volgende specifieke doelstellingen:

a)

Doelstelling I — Veiligheid: consolideren en vergroten van de productveiligheid via een doeltreffend markttoezicht in de gehele Unie.

De verwezenlijking van deze doelstelling zal met name worden gemeten aan de hand van de werking en de doeltreffendheid van het Uniesysteem voor snelle uitwisseling van informatie over gevaarlijke consumentenproducten (Rapex).

b)

Doelstelling II — Voorlichting en vorming van consumenten; ondersteuning van consumentenorganisaties: verbeteren van de vorming en de voorlichting van consumenten en de kennis van hun rechten, ontwikkelen van feitenmateriaal voor het consumentenbeleid en verlenen van steun aan consumentenorganisaties, met inbegrip van de inachtneming van de specifieke behoeften van kwetsbare consumenten.

c)

Doelstelling III — Rechten en rechtsmiddelen: ontwikkelen en versterken van de consumentenrechten, met name via slimme regelgeving en verbetering van de toegang tot eenvoudige, efficiënte, geschikte en goedkope rechtsmiddelen, waaronder alternatieve geschillenbeslechting.

De verwezenlijking van deze doelstelling zal met name worden gemeten aan de hand van het beroep dat op alternatieve geschillenbeslechting wordt gedaan om grensoverschrijdende geschillen op te lossen, aan de hand van de werking van een Uniesysteem voor online geschillenbeslechting en aan de hand van het percentage consumenten dat in actie komt als antwoord op een door hen ervaren probleem.

d)

Doelstelling IV — Handhaving: ondersteunen van de handhaving van consumentenrechten door het versterken van de samenwerking tussen nationale handhavingsinstanties en door ondersteuning van consumenten met advies.

De verwezenlijking van deze doelstelling zal met name worden gemeten aan de hand van het niveau van de informatiestroom en de doeltreffendheid van de samenwerking binnen het samenwerkingsnetwerk inzake consumentenbescherming, de activiteiten van de Europese consumentencentra en hun bekendheid bij de consumenten.

Een goede voorlichting en een grote mate van betrokkenheid van consumenten zijn sectoroverschrijdende prioriteiten en moeten daarom, waar mogelijk, nadrukkelijk aanwezig zijn in alle uit hoofde van het programma gefinancierde sectorale doelstellingen en acties.

2.   De indicatoren worden beschreven in bijlage II.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in bijlage II beschreven indicatoren aan te passen.

Artikel 4

Subsidiabele acties

De in artikel 3 bepaalde specifieke doelstellingen worden bereikt door middel van de volgende subsidiabele acties:

a)

in het kader van doelstelling I — Veiligheid:

1.

wetenschappelijk advies en risicoanalyse, relevant voor de gezondheid en veiligheid van de consumenten met betrekking tot producten (niet-levensmiddelen) en diensten, inclusief ondersteuning van de taken van de onafhankelijke wetenschappelijke comités die bij Besluit 2008/721/EG werden opgericht (11);

2.

coördinatie van markttoezicht- en handhavingsacties op het gebied van de productveiligheid ten aanzien van Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad (12), en acties ter verbetering van de veiligheid van consumentendiensten;

3.

onderhoud en verdere ontwikkeling van gegevensbanken over cosmetische producten;

b)

in het kader van doelstelling II — Voorlichting en vorming van consumenten, en ondersteuning van consumentenorganisaties:

4.

totstandbrenging van en verbetering van de toegang tot het feitenmateriaal voor besluitvorming op gebieden die gevolgen hebben voor consumenten, teneinde slimme en doelgerichte regelgeving voor te bereiden en eventuele marktverstoringen of wijzigingen in consumentenbehoeften te achterhalen, die een basis vormen voor de ontwikkeling van het consumentenbeleid, voor het in kaart brengen van de knelpunten voor de consument, en voor het integreren van consumentenbelangen in andere beleidsmaatregelen van de Unie;

5.

ondersteuning door middel van financiering van consumentenorganisaties op Unieniveau en door middel van capaciteitsopbouw bij consumentenorganisaties op Unie-, nationaal en regionaal niveau, met aandacht voor een grotere transparantie en een intensievere uitwisseling van de beste praktijken en expertise;

6.

het transparanter maken van consumentenmarkten en consumentenvoorlichting, waarborgen dat de consumenten vergelijkbare, betrouwbare en eenvoudig toegankelijke gegevens hebben — ook voor grensoverschrijdende handel — om hen te helpen niet alleen de prijzen van goederen en diensten te vergelijken, maar ook de kwaliteit en duurzaamheid ervan;

7.

verbetering van consumentenvorming als een levenslang proces, met bijzondere aandacht voor kwetsbare consumenten;

c)

in het kader van doelstelling III — Rechten en rechtsmiddelen:

8.

voorbereiding door de Commissie van wetgeving inzake consumentenbescherming en andere regelgevingsinitiatieven, monitoring van de omzetting door de lidstaten en vervolgens evaluatie van het effect daarvan, en bevordering van co- en zelfreguleringsinitiatieven, alsmede monitoring van het werkelijke effect van deze initiatieven op de consumentenmarkten;

9.

het toegankelijker maken van geschillenbeslechtingsmechanismen voor consumenten, in het bijzonder alternatieve geschillenbeslechtingsregelingen, onder meer door middel van een Uniebreed online systeem, en netwerkvorming tussen nationale alternatieve geschillenbeslechtingsorganen, met bijzondere aandacht voor adequate maatregelen ten behoeve van de behoeften en rechten van kwetsbare consumenten; monitoring van de werking en de doeltreffendheid van geschillenbeslechtingsmechanismen voor consumenten, mede door het ontwikkelen en onderhouden van relevante IT-instrumenten en het uitwisselen van de huidige beste praktijken en ervaringen in de lidstaten;

d)

in het kader van doelstelling IV — Handhaving:

10.

coördinatie van toezicht en handhavingsacties in verband met Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (13);

11.

financiële bijdragen voor gezamenlijke acties met Unienetwerken van overheidsinstanties of non-profitorganisaties die informatie verstrekken en bijstand verlenen aan consumenten om hen te helpen hun rechten uit te oefenen en toegang te krijgen tot passende geschillenbeslechting, waaronder regelingen voor buitengerechtelijke online beslechting van geschillen (het netwerk van Europese consumentencentra).

In voorkomende gevallen worden de in de eerste alinea van dit artikel bedoelde subsidiabele acties in bijlage I nader omschreven door middel van specifieke acties.

Artikel 5

Voor subsidies in aanmerking komende begunstigden

1.   Subsidies voor de werking van consumentenorganisaties op het niveau van de Unie kunnen worden toegekend aan Europese consumentenorganisaties die aan elk van de volgende voorwaarden voldoen:

a)

het betreft niet-gouvernementele organisaties zonder winstoogmerk, die onafhankelijk van het bedrijfsleven, de handel en het zakenleven zijn of geen andere strijdige belangen hebben, en waarvan de belangrijkste doelstellingen en activiteiten betrekking hebben op het bevorderen en beschermen van de gezondheid, de veiligheid en de economische en juridische belangen van consumenten in de Unie;

b)

zij zijn gemachtigd om de belangen van de consumenten op Unieniveau te vertegenwoordigen door middel van organisaties in ten minste de helft van de lidstaten die overeenkomstig de nationale voorschriften of praktijk representatief zijn voor de consumenten en die op regionaal of nationaal niveau actief zijn.

2.   Subsidies voor de werking van internationale organen ter bevordering van beginselen en beleidsmaatregelen die bijdragen aan het programma, kunnen worden toegekend aan organisaties die aan elk van de volgende voorwaarden voldoen:

a)

het betreft niet-gouvernementele organisaties zonder winstoogmerk, die onafhankelijk van het bedrijfsleven, de handel en het zakenleven zijn of ook geen andere strijdige belangen hebben, en waarvan de belangrijkste doelstellingen en activiteiten betrekking hebben op het bevorderen en beschermen van de gezondheid, de veiligheid en de economische en juridische belangen van consumenten;

b)

zij verrichten elk van de volgende activiteiten: zij voorzien in een formeel mechanisme waarmee consumentenvertegenwoordigers uit de Unie en derde landen kunnen bijdragen aan politieke discussies en beleidsmaatregelen, zij beleggen vergaderingen met beleidsambtenaren en regelgevers om de belangen van de consumenten bij overheidsinstanties te bevorderen en te behartigen, zij duiden gemeenschappelijke consumentenvraagstukken en uitdagingen aan, zij bevorderen de standpunten van de consumenten in de context van bilaterale relaties tussen de Unie en derde landen, zij dragen bij tot de uitwisseling en verspreiding van expertise en kennis over consumentenkwesties in de Unie en derde landen, en zij stellen beleidsaanbevelingen op.

3.   Subsidies voor de werking van de organen op het niveau van de Unie die zijn opgericht voor de coördinatie van handhavingsacties op het gebied van de productveiligheid, kunnen worden toegekend aan organen die daartoe door de Unie wettelijk zijn erkend.

4.   Subsidies aan Uniebrede organen voor de ontwikkeling van gedragscodes, beste praktijken, richtsnoeren voor de vergelijking van de prijs, de productkwaliteit en de duurzaamheid kunnen worden toegekend aan organen die aan elk van de volgende criteria voldoen:

a)

het betreft niet-gouvernementele organisaties zonder winstoogmerk, die onafhankelijk van het bedrijfsleven, de handel en het zakenleven zijn of geen andere strijdige belangen hebben, en waarvan een van de belangrijkste doelstellingen en activiteiten het bevorderen en beschermen van de belangen van de consumenten is;

b)

zij zijn actief in ten minste de helft van de lidstaten.

5.   Subsidies voor de organisatie van evenementen van het voorzitterschap betreffende het consumentenbeleid van de Unie kunnen worden toegekend aan nationale instanties van de lidstaat die het voorzitterschap van andere Raadsformaties dan de formatie Buitenlandse Zaken bekleedt, of aan door die lidstaat aangewezen organen.

6.   Subsidies voor de instanties van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor consumentenaangelegenheden en voor overeenkomstige instanties van derde landen kunnen worden toegekend aan instanties waarvan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2006/2004 of Richtlijn 2001/95/EG door een lidstaat of een derde land in de zin van artikel 7 van deze verordening, kennisgeving aan de Commissie is gedaan, of aan organisaties zonder winstoogmerk welke door die instanties daartoe uitdrukkelijk zijn aangewezen.

7.   Subsidies voor handhavingsambtenaren uit lidstaten en derde landen kunnen worden toegekend aan ambtenaren van instanties waarvan voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2001/95/EG door een lidstaat of een derde land in de zin van artikel 7 van deze verordening, kennisgeving aan de Commissie is gedaan.

8.   Subsidies kunnen worden toegekend aan een orgaan dat is aangewezen door een lidstaat of een derde land in de zin van artikel 7 en dat een orgaan zonder winstoogmerk is en geselecteerd is op basis van een transparante procedure of door een overheidsorgaan. Het aangewezen orgaan maakt deel uit van een netwerk van de Unie dat informatie verstrekt en bijstand verleent aan consumenten om hen te helpen hun rechten uit te oefenen en toegang te krijgen tot passende geschillenbeslechting (netwerk van Europese consumentencentra). Een kaderpartnerschap kan worden ingesteld als mechanisme voor samenwerking op lange termijn tussen de Commissie en het netwerk van Europese consumentencentra en/of de leden ervan.

9.   Subsidies kunnen worden toegekend aan klachtenorganen die gevestigd en actief zijn in de lidstaten van de Unie en in landen van de Europese Vrijhandelsassociatie die deelnemen aan de Europese Economische Ruimte, en verantwoordelijk zijn voor de verzameling van klachten van consumenten, of klachten trachten op te lossen, of advies verstrekken of informatie aan consumenten over klachten of vragen verschaffen, en die derde partij zijn ten aanzien van een klacht of een vraag van een consument betreffende een handelaar. Hiervan uitgesloten zijn door handelaren beheerde mechanismen voor de behandeling van consumentenklachten die vragen en klachten rechtstreeks met de consument afhandelen, of mechanismen die door of namens een handelaar beheerde diensten voor klachtenbehandeling verlenen.

Artikel 6

Financieel kader

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 bedragen 188 829 000 EUR in lopende prijzen.

2.   De jaarlijkse kredieten worden door het Europees Parlement en de Raad toegestaan binnen de grenzen van het meerjarig financieel kader.

Artikel 7

Deelname van derde landen aan het programma

Het programma staat open voor:

a)

de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie die deelnemen aan de Europese Economische Ruimte, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

b)

derde landen, met name toetredende landen en kandidaat-lidstaten, alsook potentiële kandidaten, en landen waarop het Europese nabuurschapsbeleid van toepassing is, overeenkomstig de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor hun deelname aan de programma’s van de Unie, vastgesteld in de respectieve kaderovereenkomsten, besluiten van associatieraden of soortgelijke overeenkomsten.

Artikel 8

Financieringsvormen en maximumniveau van de medefinanciering

1.   Overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 kunnen de financiële bijdragen van de Unie de vorm aannemen van subsidies of aanbestedingscontracten, dan wel andere steun voor de verwezenlijking van de in de artikelen 2 en 3 van deze verordening bedoelde doelstellingen.

2.   De subsidies van de Unie en de overeenkomstige maximumniveaus daarvan zijn als volgt:

a)

subsidies voor de werking van consumentenorganisaties op het niveau van de Unie, in de zin van artikel 5, lid 1; deze subsidies bedragen niet meer dan 50 % van de subsidiabele kosten;

b)

subsidies voor de werking van internationale organen ter bevordering van beginselen en beleidsmaatregelen die bijdragen aan de doelstellingen van het programma, in de zin van artikel 5, lid 2; deze subsidies bedragen niet meer dan 50 % van de subsidiabele kosten;

c)

subsidies voor de werking van de organen op het niveau van de Unie die zijn opgericht voor de coördinatie van handhavingsacties op het gebied van productveiligheid en die daartoe bij de wetgeving van de Unie zijn erkend, in de zin van artikel 5, lid 3; deze subsidies bedragen niet meer dan 95 % van de subsidiabele kosten;

d)

subsidies voor Uniebrede organen voor de ontwikkeling van gedragscodes, beste praktijken, richtsnoeren voor de vergelijking van de prijs, de productkwaliteit en de duurzaamheid, in de zin van artikel 5, lid 4; deze subsidies bedragen niet meer dan 50 % van de subsidiabele kosten;

e)

subsidies voor de organisatie van evenementen van het voorzitterschap betreffende het consumentenbeleid van de Unie aan nationale instanties van de lidstaat die het voorzitterschap van andere Raadsformaties dan de formatie Buitenlandse Zaken bekleedt, of aan door die lidstaat aangewezen organen; deze subsidies bedragen niet meer dan 50 % van de subsidiabele kosten;

f)

subsidies voor de instanties van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor consumentenaangelegenheden als omschreven in artikel 5, lid 6, en voor overeenkomstige instanties in derde landen die ingevolge artikel 7 deelnemen; deze subsidies bedragen niet meer dan 50 % van de subsidiabele kosten, behalve in het geval van acties van uitzonderlijk nut waarbij de bijdrage van de Unie aan de subsidiabele kosten niet meer bedraagt dan 70 %;

g)

subsidies voor de uitwisseling van handhavingsambtenaren uit lidstaten en uit ingevolge artikel 7 deelnemende derde landen als omschreven in artikel 5, lid 7, ter dekking van de reis- en verblijfkosten;

h)

subsidies voor organen die zijn aangewezen door een lidstaat of door een derde land ingevolge artikel 7, als omschreven in artikel 5, lid 8; deze subsidies bedragen niet meer dan 70 % van de subsidiabele kosten;

i)

subsidies voor nationale consumentenklachtenorganen, als omschreven in artikel 5, lid 9; deze subsidies bedragen niet meer dan 50 % van de subsidiabele kosten.

3.   Acties zijn van uitzonderlijk nut, in de zin van lid 2, onder f), indien:

a)

er met betrekking tot aan de instanties toegekende en aan de Commissie gemelde subsidies voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 2006/2004 ten minste zes lidstaten bij betrokken zijn, of indien zij betrekking hebben op inbreuken die in twee of meer lidstaten schade veroorzaken of dreigen te veroorzaken;

b)

er met betrekking tot subsidies voor instanties die verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van consumentenproducten, ten minste tien lidstaten bij betrokken zijn die deel uitmaken van het Europees netwerk van de voor productveiligheid bevoegde autoriteiten van de lidstaten, bedoeld in artikel 10 van Richtlijn 2001/95/EG, of indien zij meewerken aan de implementatie van markttoezicht waarin met betrekking tot de veiligheid van consumentenproducten is voorzien bij een rechtshandeling van de Unie.

Artikel 9

Administratieve en technische bijstand

1.   De financiële toewijzing voor het programma kan ook de uitgaven dekken voor voorbereidende, monitoring-, controle-, audit- en evaluatieactiviteiten die nodig zijn voor het beheer van het programma en de verwezenlijking van de doelstellingen daarvan, waaronder bedrijfscommunicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de algemene doelstelling van deze verordening, tezamen met alle andere uitgaven voor technische en administratieve bijstand, die door de Commissie voor het beheer van het programma zijn gedaan.

2.   De totale uitgaven voor voorbereidende, monitoring-, controle-, audit- en evaluatieactiviteiten en voor technische en administratieve bijstand, bedoeld in lid 1, bedragen niet meer dan 12 % van de aan het programma toegewezen financiële middelen.

Artikel 10

Wijzen van uitvoering

De Commissie voert het programma uit volgens de beheersmethoden, bedoeld in artikel 58 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

Artikel 11

Samenhang en complementariteit met ander beleid

De Commissie zorgt, in samenwerking met de lidstaten, voor de algemene samenhang en complementariteit tussen het programma en andere relevante beleidsmaatregelen, instrumenten en acties van de Unie, in het bijzonder in het kader van het meerjarige programma 2014-2020 „Rechten, gelijkheid en burgerschap” (14).

Artikel 12

Jaarlijkse werkprogramma’s

Het programma wordt door de Commissie door middel van jaarlijkse werkprogramma’s uitgevoerd. Met de jaarlijkse werkprogramma’s worden op consistente wijze de in de artikelen 2 en 3 bepaalde doelstellingen verwezenlijkt, en de in artikel 4 bepaalde en in bijlage I nader omschreven acties uitgevoerd.

De jaarlijkse werkprogramma’s worden door de Commissie in de vorm van uitvoeringshandelingen volgens de in artikel 16, lid 2, van deze verordening bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld. In deze uitvoeringshandelingen worden de elementen vastgelegd waarin is voorzien bij Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, in het bijzonder:

a)

de uitvoering van de acties, overeenkomstig artikel 4 van en bijlage I bij deze verordening, en de indicatieve verdeling van de financiële middelen;

b)

het tijdschema van de geplande oproepen tot inschrijving en de oproepen tot het indienen van voorstellen.

Artikel 13

Evaluatie en verspreiding

1.   Op verzoek van de Commissie verstrekken de lidstaten informatie over de uitvoering en het effect van het programma.

2.   De Commissie dient:

a)

uiterlijk op 30 september 2017:

i)

een beoordeling te geven over de verwezenlijking van de doelstellingen van alle maatregelen (op het niveau van resultaten en effecten), over de stand van zaken voor wat betreft de uitvoering van de in artikel 4 bepaalde subsidiabele acties en of de in bijlage I bedoelde specifieke acties zijn uitgevoerd, over de toewijzing van de middelen aan de begunstigden overeenkomstig de in artikel 5 bepaalde voorwaarden, over de efficiëntie van het gebruik van de middelen en de Europese meerwaarde daarvan, met inachtneming van de ontwikkelingen op het gebied van consumentenbescherming — met het oog op een besluit over de verlenging, wijziging of schorsing van de maatregelen;

ii)

het desbetreffende evaluatierapport bij het Europees Parlement en de Raad in te dienen;

b)

uiterlijk op 31 december 2017 indien nodig een wetgevingsvoorstel of, in het in lid 3 bedoelde geval, een gedelegeerde handeling vast te stellen.

In het evaluatierapport wordt voorts bekeken of er ruimte is voor vereenvoudiging, hoe de interne en externe samenhang is, of de verschillende doelstellingen nog relevant zijn, en in hoeverre de maatregelen bijdragen aan de prioriteiten van de Unie inzake slimme, duurzame en inclusieve groei. Daarnaast wordt in het rapport rekening gehouden met de evaluatie van het langetermijneffect van het voorloperprogramma.

Het effect op langere termijn en de duurzaamheid van het effect van het programma worden geëvalueerd om als input te kunnen dienen voor een besluit over mogelijke verlenging, wijziging of schorsing van een later programma.

3.   Om rekening te houden met het geval waarin volgens het in lid 2 bedoelde evaluatierapport wordt geconcludeerd dat de in bijlage I bedoelde specifieke acties uiterlijk op 31 december 2016 niet zijn uitgevoerd en niet kunnen worden uitgevoerd voordat het programma afloopt, inclusief wanneer die specifieke acties niet langer relevant zijn voor de verwezenlijking van de in de artikelen 2 en 3 bepaalde doelstellingen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 15 gedelegeerde handelingen vast te stellen om wijzigingen aan te brengen in bijlage I door de betrokken specifieke acties te schrappen.

4.   De Commissie maakt de resultaten van de overeenkomstig deze verordening ondernomen acties openbaar.

Artikel 14

Bescherming van de financiële belangen van Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om te garanderen dat de financiële belangen van de Unie bij de uitvoering van de bij deze verordening gefinancierde activiteiten worden beschermd door de toepassing van preventieve maatregelen ter bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door het uitvoeren van effectieve controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door het terugvorderen van ten onrechte uitbetaalde bedragen, alsook, voor zover van toepassing, door doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties.

2.   De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Europese Rekenkamer hebben het recht om op basis van documenten en ter plaatse auditcontroles uit te voeren bij alle begunstigden, contractanten en subcontractanten die op grond van deze verordening financiële middelen van de Unie hebben ontvangen.

3.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan een onderzoek instellen, daaronder begrepen controles en inspecties ter plaatse, overeenkomstig de procedures die zijn vastgesteld bij Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (15) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (16), teneinde na te gaan of er, in verband met een subsidieovereenkomst of een subsidiebesluit of een krachtens deze verordening gefinancierd contract, sprake is van fraude, corruptie of andere illegale activiteiten die gevolgen hebben voor de financiële belangen van de Europese Unie.

4.   Samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, subsidieovereenkomsten en -besluiten alsmede contracten, die voortvloeien uit de toepassing van deze verordening, bevatten bepalingen die de Commissie, de Europese Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk machtigen, onverminderd de leden 1, 2 en 3, dergelijke audits en onderzoeken binnen hun respectieve bevoegdheden te verrichten.

Artikel 15

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 3, lid 3, en artikel 13, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor de duur van het programma.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 3, en artikel 13, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 3, lid 3, en artikel 13, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 16

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 17

Overgangsmaatregelen

1.   Artikel 6 van Besluit nr. 1926/2006/EG blijft van toepassing op onder die beschikking vallende acties die uiterlijk op 31 december 2013 niet zijn voltooid. Daarom kan de financiële toewijzing voor het programma ook de uitgaven dekken voor noodzakelijke technische en administratieve bijstand om de overgang tussen de krachtens Besluit nr. 1926/2006/EG vastgestelde maatregelen en het programma te waarborgen.

2.   Zo nodig kunnen voor het beheer van acties die op 31 december 2020 nog niet zijn voltooid, ook na 31 december 2020 kredieten ter dekking van de in artikel 9 bedoelde uitgaven in de begroting worden opgenomen.

Artikel 18

Intrekking

Besluit nr. 1926/2006/EG wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2014.

Artikel 19

Inwerkingtreding en datum van toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 26 februari 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  PB C 181 van 21.6.2012, blz. 89.

(2)  PB C 225 van 27.7.2012, blz. 217.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 14 januari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 11 februari 2014.

(4)  PB C 264 E van 13.9.2013, blz. 11.

(5)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(6)  Besluit nr. 1926/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het gebied van consumentenbeleid (2007-2013) (PB L 404 van 30.12.2006, blz. 39).

(7)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(8)  Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(10)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).

(11)  Besluit 2008/721/EG van de Commissie van 5 augustus 2008 tot instelling van een adviesstructuur van wetenschappelijke comités en deskundigen op het gebied van consumentenveiligheid, volksgezondheid en het milieu en tot intrekking van Besluit 2004/210/EG (PB L 241 van 10.9.2008, blz. 21).

(12)  Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (PB L 11 van 15.1.2002, blz. 4).

(13)  Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (PB L 364 van 9.12.2004, blz. 1).

(14)  Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van het programma „Rechten, gelijkheid en burgerschap” voor de periode 2014-2020 (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 62).

(15)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(16)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


BIJLAGE I

SOORTEN ACTIES

Doelstelling I

Veiligheid: consolideren en vergroten van de productveiligheid via een doeltreffend markttoezicht in de gehele Unie

1.

Wetenschappelijk advies en risicoanalyse, relevant voor de gezondheid en veiligheid van de consumenten met betrekking tot producten (niet-levensmiddelen) en diensten, inclusief ondersteuning van de taken van de onafhankelijke wetenschappelijke comités die bij Besluit 2008/721/EG zijn opgericht.

2.

Coördinatie van markttoezicht- en handhavingsacties op het gebied van de productveiligheid met betrekking tot Richtlijn 2001/95/EG, en acties ter verbetering van de veiligheid van consumentendiensten:

a)

ontwikkeling, modernisering en onderhoud van IT-instrumenten (zoals gegevensbanken, informatie- en communicatiesystemen) in het bijzonder om de efficiëntie van bestaande systemen te kunnen verbeteren dankzij een groter aantal mogelijkheden van gegevensuitvoer, classificatie en extractie van gegevens voor statistische doeleinden, evenals een vlottere gegevensuitwisseling tussen en een eenvoudiger gebruik van de gegevens in de lidstaten;

b)

organisatie van studiebijeenkomsten, conferenties, workshops en vergaderingen van belanghebbenden en deskundigen over risico’s en handhaving op het gebied van productveiligheid;

c)

uitwisseling van handhavingsambtenaren, en opleiding gericht op de integratie van een risicogerichte aanpak;

d)

specifieke gezamenlijke samenwerkingsacties op het gebied van de veiligheid van consumentenproducten (niet-levensmiddelen) en -diensten, in het kader van Richtlijn 2001/95/EG;

e)

monitoring en beoordeling van de veiligheid van producten (niet-levensmiddelen) en diensten, inclusief de kennisbasis voor verdere normen of de vaststelling van andere veiligheidsbenchmarks, en verduidelijking van de traceerbaarheidsvoorschriften;

f)

samenwerking op het gebied van administratie, handhaving, traceerbaarheid van producten en de ontwikkeling van preventieve maatregelen met andere derde landen dan die welke onder artikel 7 van deze verordening vallen, met name de derde landen waaruit het merendeel van de producten afkomstig is waarvan in de Unie kennisgeving is gedaan wegens strijdigheid met de wetgeving van de Unie;

g)

ondersteuning van bij de wetgeving van de Unie erkende organen voor de coördinatie van handhavingsacties tussen de lidstaten.

3.

Onderhoud en verdere ontwikkeling van gegevensbanken over cosmetische producten:

a)

onderhoud van het portaal voor de kennisgeving van cosmetische producten, dat is opgezet krachtens Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (1);

b)

onderhoud van de gegevensbank over ingrediënten van cosmetische producten ter ondersteuning van de toepassing van Verordening (EG) nr. 1223/2009.

Doelstelling II

Voorlichting en vorming van consumenten; ondersteuning van consumentenorganisaties: verbeteren van de vorming en de voorlichting van consumenten en de kennis van hun rechten, ontwikkelen van feitenmateriaal voor het consumentenbeleid en verlenen van steun aan consumentenorganisaties, met inbegrip van de inachtneming van de specifieke behoeften van kwetsbare consumenten

4.

Totstandbrenging van en verbetering van de toegang tot het feitenmateriaal voor besluitvorming op gebieden die consumenten aangaan, teneinde slimme en doelgerichte regelgeving voor te bereiden en eventuele marktverstoringen of wijzigingen in consumentenbehoeften te achterhalen die een basis vormt voor de ontwikkeling van het consumentenbeleid, voor het in kaart brengen van knelpunten voor de consument, en voor de integratie van consumentenbelangen in andere beleidsmaatregelen van de Unie, waaronder:

a)

Uniebrede studies en analysen over consumenten en consumentenmarkten, waarmee slimme en doelgerichte regelgeving wordt uitgewerkt en eventuele marktverstoringen of nieuwe consumentenbehoeften worden achterhaald;

b)

ontwikkeling en onderhoud van gegevensbanken, met name om de verzamelde gegevens ter beschikking te stellen aan alle belanghebbenden (zoals consumentenorganisaties, nationale overheden en onderzoekers);

c)

ontwikkeling en analyse van nationaal statistisch en ander relevant bewijsmateriaal. De verzameling van met name nationale gegevens en indicatoren over prijzen, klachten, handhaving en rechtsmiddelen zal worden ontwikkeld in samenwerking met nationale belanghebbenden.

5.

Ondersteuning door middel van financiering van consumentenorganisaties op Unieniveau en door middel van capaciteitsopbouw bij consumentenorganisaties op Unie-, nationaal en regionaal niveau, met aandacht voor een grotere transparantie en een intensievere uitwisseling van de beste praktijken en expertise

a)

financiële bijdragen voor de werking van consumentenorganisaties op het niveau van de Unie die consumentenbelangen behartigen, overeenkomstig artikel 5, lid 1 van deze verordening;

b)

capaciteitsopbouw voor regionale, nationale en Europese consumentenorganisaties, met name via opleiding die in verschillende talen en in de gehele Unie kan worden gegeven en via uitwisseling van de beste praktijken en expertise voor personeelsleden, met name ten behoeve van consumentenorganisaties in lidstaten waar deze organisaties onvoldoende ontwikkeld zijn of waar, blijkens de monitoring van de consumentenmarkten en de consumentenomgeving in de lidstaten, het consumentenvertrouwen en -bewustzijn relatief laag zijn;

c)

meer transparantie en intensivering van de uitwisseling van goede praktijken en expertise, met name door de oprichting van een internetportaal waar consumentenorganisaties op een interactieve manier aan kennisuitwisseling en netwerkvorming kunnen doen en waar het tijdens de opleidingen ontwikkelde materiaal gratis ter beschikking wordt gesteld;

d)

ondersteuning van internationale organen ter bevordering van beginselen en beleidsmaatregelen die in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het programma.

6.

Het transparanter maken van consumentenmarkten en consumentenvoorlichting, en waarborgen dat de consumenten vergelijkbare, betrouwbare en eenvoudig toegankelijke gegevens hebben — ook voor grensoverschrijdende handel — om hen te helpen om niet alleen de prijzen van goederen en diensten te vergelijken, maar ook wat de kwaliteit en duurzaamheid ervan betreft

a)

bewustmakingscampagnes over kwesties die consumenten aangaan, onder meer via gezamenlijke acties met lidstaten;

b)

acties ter vergroting van de transparantie van de consumentenmarkten ten aanzien van, bijvoorbeeld, financiële retailproducten, energie, digitalisering en telecommunicatie, vervoer;

c)

acties waarmee relevante, vergelijkbare en betrouwbare informatie over goederen, diensten en markten voor consumenten gemakkelijk toegankelijk wordt gemaakt, vooral wat prijzen, kwaliteit en duurzaamheid van goederen en diensten betreft, zowel offline als online, bijvoorbeeld vergelijkingssites en acties die de hoge kwaliteit en betrouwbaarheid van zulke websites garanderen, ook met betrekking tot grensoverschrijdende aankopen;

d)

acties die informatie over duurzame consumptie van goederen en diensten voor de consument toegankelijker maken;

e)

ondersteuning van evenementen betreffende het consumentenbeleid van de Unie die worden georganiseerd door de lidstaat die het voorzitterschap van de andere Raadsformaties dan de formatie Buitenlandse Zaken bekleedt, die beantwoorden aan de vaste beleidsprioriteiten van de Unie;

f)

financiële bijdragen aan nationale klachtenorganen met het oog op de toepassing van een geharmoniseerde methode voor het indelen en rapporteren van consumentenklachten en -vragen;

g)

ondersteuning van Uniebrede organen voor de ontwikkeling van gedragscodes, de beste praktijken en richtsnoeren voor vergelijking van prijs, kwaliteit en duurzaamheid, met inbegrip van via vergelijkingssites;

h)

ondersteuning van de communicatie over consumentenzaken, met name door aan te moedigen dat de media juiste en relevante informatie verspreiden.

7.

Verbetering van bestendige consumentenvorming, met bijzondere aandacht voor kwetsbare consumenten

a)

ontwikkeling van een interactief platform voor de uitwisseling van de beste praktijken en materiaal voor bestendige consumentenvorming, met bijzondere aandacht voor kwetsbare consumenten die problemen hebben bij het verkrijgen en begrijpen van consumenteninformatie, om ervoor te zorgen dat zij niet worden misleid;

b)

ontwikkeling van vormingsmaatregelen en -materiaal in samenwerking met de belanghebbenden (zoals nationale overheden, leerkrachten, consumentenorganisaties en het lokale niveau), in het bijzonder door gebruikmaking (verzamelen, bundelen, vertalen en verspreiden) van materiaal dat op nationaal niveau of bij eerdere initiatieven is vervaardigd, op diverse media, waaronder digitale media, bijvoorbeeld inzake consumentenrechten, met inbegrip van grensoverschrijdende zaken, gezondheid en veiligheid, consumentenwetgeving van de Unie, duurzame en ethisch verantwoorde consumptie, waaronder certificatieregelingen van de Unie en financiële en mediageletterdheid.

Doelstelling III

Rechten en rechtsmiddelen: ontwikkelen en versterken van de consumentenrechten, met name via slimme regelgeving en verbetering van de toegang tot eenvoudige, efficiënte, geschikte en goedkope rechtsmiddelen, waaronder alternatieve geschillenbeslechting

8.

Voorbereiding door de Commissie van wetgeving inzake consumentenbescherming en andere regelgevingsinitiatieven, monitoring van de omzetting door de lidstaten en vervolgens evaluatie van het effect daarvan, en bevordering van co- en zelfreguleringsinitiatieven, alsmede monitoring van het werkelijke effect van deze initiatieven op de consumentenmarkten

a)

studies en activiteiten op het gebied van slimme regelgeving, zoals ex-ante en ex-post evaluaties, effectbeoordelingen, publieke raadplegingen, evaluatie en vereenvoudiging van bestaande wetgeving;

b)

studiebijeenkomsten, conferenties, workshops en vergaderingen met belanghebbenden en deskundigen;

c)

ontwikkeling en onderhoud van openbare, toegankelijke gegevensbanken over de uitvoering van de wetgeving van de Unie inzake consumentenbescherming;

d)

evaluatie van acties die in het kader van het programma zijn ondernomen.

9.

Het toegankelijker maken van geschillenbeslechtingsmechanismen voor consumenten, in het bijzonder alternatieve geschillenbeslechtingsregelingen, onder meer door middel van een Uniebreed online systeem, en netwerkvorming tussen nationale alternatieve geschillenbeslechtingsorganen, met bijzondere aandacht voor adequate maatregelen ten behoeve van kwetsbare consumenten en hun rechten; monitoring van de werking en de doeltreffendheid van geschillenbeslechtingsmechanismen voor consumenten, mede door het ontwikkelen en onderhouden van relevante IT-instrumenten en het uitwisselen van de huidige beste praktijken en ervaringen in de lidstaten

a)

ontwikkeling en onderhoud van IT-instrumenten;

b)

ondersteuning van het ontwikkelen en onderhouden van een Uniebreed systeem voor online geschillenbeslechting, en van de bijbehorende diensten, zoals vertaling;

c)

ondersteuning van netwerkvorming tussen nationale organen voor alternatieve geschillenbeslechting, en van het uitwisselen en verspreiden van goede praktijken en ervaringen tussen deze entiteiten;

d)

ontwikkeling van specifieke instrumenten gericht op het vergemakkelijken van de toegang tot rechtsmiddelen, om kwetsbare personen te helpen die minder geneigd zijn om toegang te zoeken tot die rechtsmiddelen.

Doelstelling IV

Handhaving: ondersteunen van de handhaving van consumentenrechten door het versterken van de samenwerking tussen nationale handhavingsinstanties en door ondersteuning van consumenten met advies

10.

Coördinatie van toezichts- en handhavingsacties in verband met Verordening (EG) nr. 2006/2004, omvattende

a)

ontwikkeling en onderhoud van IT-instrumenten zoals gegevensbanken, informatie- en communicatiesystemen;

b)

acties ter verbetering van de samenwerking tussen autoriteiten en coördinatie van monitoring en handhaving zoals uitwisselingen van handhavingsambtenaren, gemeenschappelijke activiteiten, opleidingen voor handhavingsambtenaren en magistraten;

c)

organisatie van studiebijeenkomsten, conferenties, workshops en vergaderingen van belanghebbenden en deskundigen inzake handhaving;

d)

administratieve en handhavingssamenwerking met derde landen die niet aan het programma deelnemen en met internationale organisaties.

11.

Financiële bijdragen voor gezamenlijke acties van overheidsinstanties of non-profitorganisaties die Unienetwerken vormen welke informatie verstrekken en bijstand verlenen aan consumenten om hen te helpen hun rechten uit te oefenen en toegang te krijgen tot passende geschillenbeslechting, waaronder regelingen voor buitengerechtelijke beslechting van geschillen online (netwerk van Europese consumentencentra); dit betreft onder meer:

a)

ontwikkeling en onderhoud van IT-instrumenten zoals gegevensbanken, informatie- en communicatiesystemen die nodig zijn voor het goed functioneren van het netwerk van Europese consumentencentra;

b)

acties met het oog op een sterkere profilering en grotere zichtbaarheid van de Europese consumentencentra.


(1)  Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 59).


BIJLAGE II

INDICATOREN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 3 VAN DEZE VERORDENING

Doelstelling I

Veiligheid: consolideren en vergroten van de productveiligheid via een doeltreffend markttoezicht in de gehele Unie

Indicatoren

Bron

Huidige situatie

Streefcijfer

% Rapex-kennisgevingen die aanleiding geven tot ten minste één reactie (van andere lidstaten)

Rapex

43 % (843 kennisgevingen) in 2010

Stijging met 10 % in 2020

Verhouding aantal reacties/aantal kennisgevingen (ernstige risico’s) (1)

Rapex

1,07 in 2010

Stijging met 15 % in 2020

Doelstelling II

Voorlichting en vorming van consumenten; ondersteuning van consumentenorganisaties: verbeteren van de vorming en de voorlichting van consumenten en de kennis van hun rechten, ontwikkelen van feitenmateriaal voor het consumentenbeleid en verlenen van steun aan consumentenorganisaties, met inbegrip van de inachtneming van de specifieke behoeften van kwetsbare consumenten

Indicatoren

Bron

Huidige situatie

Streefcijfer

Aantal klachtenorganen en aantal landen die klachten bij het ECCRS indienen

ECCRS (Europees registratiesysteem voor consumentenklachten)

33 klachtenorganen uit 7 landen in 2012

70 klachtenorganen uit 20 landen in 2020

Doelstelling III

Rechten en rechtsmiddelen: ontwikkelen en versterken van de consumentenrechten, met name via slimme regelgeving en verbetering van de toegang tot eenvoudige, efficiënte, geschikte en goedkope rechtsmiddelen, waaronder alternatieve geschillenbeslechting

Indicatoren

Bron

Huidige situatie

Streefcijfer

Percentage door de ECC’s behandelde en niet rechtstreeks beslechte geschillen met handelaren, die vervolgens aan alternatieve geschillenbeslechting (ADR) zijn onderworpen

Jaarverslag ECC

9 % in 2010

75 % in 2020

Aantal zaken dat met een Uniebreed systeem voor online geschillenbeslechting (ODR) wordt afgehandeld

ODR-platform

17 500 (door ECC’s ontvangen klachten in verband met e-handelstransacties) in 2010

100 000 in 2020

% consumenten die een procedure instellen naar aanleiding van een probleem dat zich de afgelopen twaalf maanden heeft voorgedaan

Scorebord voor de consumentenmarkten

83 % in 2010

90 % in 2020

Doelstelling IV

Handhaving: ondersteunen van de handhaving van consumentenrechten door het versterken van de samenwerking tussen nationale handhavingsinstanties en door ondersteuning van consumenten met advies

Indicatoren

Bron

Huidige situatie

Streefcijfer

Niveau van informatiestroom en samenwerking met CPC-netwerk:

Gegevensbank CPC-netwerk (CPCS)

Jaargemiddelden 2007-2010

 

aantal verzoeken om uitwisseling van informatie tussen CPC-instanties

 

129

stijging met 30 % in 2020

aantal verzoeken om handhavingsmaatregelen tussen CPC-instanties

 

142

stijging met 30 % in 2020

aantal gevallen van alarm in het CPC-netwerk

 

63

stijging met 30 % in 2020

% handhavingsverzoeken die binnen twaalf maanden in het CPC-netwerk zijn behandeld

Gegevensbank CPC-netwerk (CPCS)

50 % (referentieperiode 2007-2010)

60 % in 2020

% informatieverzoeken die binnen drie maanden in het CPC-netwerk zijn behandeld

Gegevensbank CPC-netwerk (CPCS)

33 % (referentieperiode 2007-2010)

50 % in 2020

Aantal contacten met consumenten, afgewikkeld door de Europese consumentencentra (ECC’s)

ECC-verslag

71 000 in 2010

Stijging met 50 % in 2020

Aantal malen dat de websites van de ECC’s zijn bezocht

Evaluatierapport ECC-netwerk

1 670 000 in 2011

Stijging met 70 % in 2020

Deze indicatoren kunnen worden bezien in samenhang met de algemene context en horizontale indicatoren.


(1)  Een kennisgeving kan aanleiding geven tot verscheidene reacties van autoriteiten van andere lidstaten.


20.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/57


VERORDENING (EU) Nr. 255/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 26 februari 2014

tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2008/97, (EG) nr. 779/98 en (EG) nr. 1506/98 van de Raad op het gebied van de invoer van olijfolie en andere landbouwproducten uit Turkije, wat de aan de Commissie te verlenen gedelegeerde bevoegdheden en uitvoeringsbevoegdheden betreft

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 2008/97 van de Raad (2) worden aan de Commissie bevoegdheden toegekend op grond waarvan zij de uitvoeringsmaatregelen kan vaststellen voor de toepassing van de bijzondere regelingen voor de invoer van olijfolie en andere landbouwproducten van oorsprong uit Turkije. Bij die verordening worden tevens bevoegdheden aan de Commissie verleend om aanpassingen aan de verordening aan te brengen indien de in de betrokken associatieovereenkomst opgenomen regelingen zouden worden gewijzigd.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 779/98 van de Raad (3) worden aan de Commissie bevoegdheden toegekend op grond waarvan zij specifieke uitvoeringsbepalingen kan vaststellen voor de toepassing van de invoerregeling voor in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) vermelde producten die van oorsprong uit Turkije zijn en die in de Unie mogen worden ingevoerd overeenkomstig Besluit nr. 1/98 van de Associatieraad EG-Turkije (4).

(3)

Bij Verordening (EG) nr. 1506/98 van de Raad (5) worden aan de Commissie bevoegdheden toegekend op grond waarvan zij de in die verordening bedoelde schorsingsmaatregelen kan intrekken zodra de belemmeringen voor de preferentiële uitvoer van de Unie naar Turkije opgeheven zijn.

(4)

Naar aanleiding van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon moeten de bevoegdheden die op grond van de Verordeningen (EG) nr. 2008/97, (EG) nr. 779/98 en (EG) nr. 1506/98 aan de Commissie zijn toegekend, worden aangepast aan de artikelen 290 en 291 VWEU.

(5)

Teneinde bepaalde niet-essentiële onderdelen van Verordening (EG) nr. 2008/97 aan te vullen of te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU met betrekking tot wijzigingen op die verordening die nodig zijn indien de vigerende voorwaarden voor de in de associatieovereenkomst opgenomen speciale regelingen, met name wat de bedragen betreft, worden gewijzigd of indien een nieuwe overeenkomst wordt gesloten. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(6)

Om uniforme voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van de Verordeningen (EG) nr. 2008/97, (EG) nr. 779/98 en (EG) nr. 1506/98 te waarborgen, moeten aan de Commissie de nodige uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (6).

(7)

De Verordeningen (EG) nr. 2008/97, (EG) nr. 779/98 en (EG) nr. 1506/98 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 2008/97 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De artikelen 7 en 8 worden vervangen door:

„Artikel 7

De Commissie stelt middels uitvoeringshandelingen maatregelen vast die nodig zijn om de voorschriften voor de toepassing van de in deze verordening bedoelde bijzondere invoerregelingen ten uitvoer te leggen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 8 ter, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 8

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de daaruit voortvloeiende aanpassingen aan deze verordening, teneinde internationale verplichtingen na te komen en indien de Raad besloten heeft om wijzigingen aan de bestaande voorwaarden van de in de associatieovereenkomst bedoelde bijzondere regelingen goed te keuren of om een nieuwe overeenkomst te sluiten.”.

2)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 8 bis

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 8 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 9 april 2014. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met perioden van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement uiterlijk drie maanden voor het einde van elke periode bezwaar maakt tegen verlenging.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 8 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 8 ter

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten dat is ingesteld bij artikel 229 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (7). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (8).

2.   In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, door de voorzitter van het comité daartoe wordt besloten of door een eenvoudige meerderheid van de leden van het comité daarom wordt verzocht.

Artikel 2

Verordening (EG) nr. 779/98 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt vervangen door:

„Artikel 1

De Commissie stelt middels uitvoeringshandelingen de voorschriften vast die nodig zijn voor de toepassing van de invoerregeling voor in bijlage I bij het Verdrag betreffende werking van de Europese Unie vermelde producten die van oorsprong uit Turkije zijn en in de Unie worden ingevoerd overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in Besluit nr. 1/98 van de Associatieraad EG-Turkije. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 2 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

2)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 2 bis

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten dat is ingesteld bij artikel 229 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (9). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (10).

2.   In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, door de voorzitter van het comité daartoe wordt besloten of door een eenvoudige meerderheid van de leden van het comité daarom wordt verzocht.

Artikel 3

Verordening (EG) nr. 1506/98 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 3 wordt vervangen door:

„Artikel 3

De Commissie beëindigt middels een uitvoeringshandeling de in artikel 2 bedoelde schorsingsmaatregelen zodra de belemmeringen voor de preferentiële uitvoer van de Unie naar Turkije opgeheven zijn. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 3 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

2)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 3 bis

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten dat is ingesteld bij artikel 229 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (11). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (12).

2.   In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, door de voorzitter van het comité daartoe wordt besloten of door een eenvoudige meerderheid van de leden van het comité daarom wordt verzocht.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 26 februari 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 14 januari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 17 februari 2014.

(2)  Verordening (EG) nr. 2008/97 van de Raad van 9 oktober 1997 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van de speciale regeling voor de invoer van olijfolie en van bepaalde andere landbouwproducten van oorsprong uit Turkije (PB L 284 van 16.10.1997, blz. 17).

(3)  Verordening (EG) nr. 779/98 van de Raad van 7 april 1998 betreffende de invoer in de Gemeenschap van landbouwproducten van oorsprong uit Turkije, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 4115/86 en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 3010/95 (PB L 113 van 15.4.1998, blz. 1).

(4)  PB L 86 van 20.3.1998, blz. 1.

(5)  Verordening (EG) nr. 1506/98 van de Raad van 13 juli 1998 tot vaststelling van een concessie in de vorm van een communautair tariefcontingent voor hazelnoten ten gunste van Turkije (1998) en tot schorsing van bepaalde concessies (PB L 200 van 16.7.1998, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(7)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

(8)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).”.

(9)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

(10)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).”.

(11)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

(12)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).”.


Verklaring van de Commissie over codificatie

De vaststelling van deze verordening zal leiden tot een aanzienlijk aantal wijzigingen in de handelingen in kwestie. Ter verbetering van de leesbaarheid van de betrokken handelingen zal de Commissie zo spoedig mogelijk na de vaststelling van de verordening en uiterlijk op 30 september 2014, een codificatie ervan voorstellen.


Verklaring van de Commissie over gedelegeerde handelingen

In het kader van deze verordening herinnert de Commissie aan haar toezegging in punt 15 van de kaderovereenkomst over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie, namelijk dat zij in het kader van de opstelling van gedelegeerde handelingen het Parlement alle informatie en documentatie over haar bijeenkomsten met nationale deskundigen zal verstrekken.


20.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/61


VERORDENING (EU) Nr. 256/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 26 februari 2014

inzake de mededeling aan de Commissie van investeringsprojecten met betrekking tot energie-infrastructuur binnen de Europese Unie, houdende vervanging van Verordening (EU, Euratom) nr. 617/2010 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 736/96

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 194,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Voor het ontwikkelen van het energiebeleid van de Unie en voor het uitvoeren van haar taken op energiegebied, is het voor de Commissie essentieel om een algemeen beeld te verkrijgen van de ontwikkeling van de investeringen in energie-infrastructuur in de Unie. De beschikbaarheid van correcte en actuele gegevens en informatie moet het voor de Commissie mogelijk maken de nodige vergelijkingen en evaluaties te maken en relevante maatregelen voor te stellen op basis van daartoe geschikte cijfers en analyse, met name wat het toekomstige evenwicht tussen vraag en aanbod betreft.

(2)

Het energielandschap binnen en buiten de Unie is de afgelopen jaren aanzienlijk gewijzigd, wat investeringen in de energie-infrastructuur cruciaal maakt voor het waarborgen van de energievoorziening van de Unie, voor de goede werking van de interne markt en voor de door de Unie ingezette overgang naar een koolstofarm energiesysteem.

(3)

Gezien de nieuwe energiecontext zijn er aanzienlijke investeringen vereist in alle energiesectoren en moet er gewerkt worden aan de ontwikkeling van nieuwe infrastructuurtypes en nieuwe marktrijpe technologieën. De liberalisering van de energiesector en de verdere integratie van de interne markt resulteren in een prominentere rol voor marktdeelnemers bij investeringen. Tegelijk zullen nieuwe beleidseisen, zoals streefcijfers voor de brandstofmix, het beleid van de lidstaten met het oog op de totstandbrenging van een nieuwe en/of gemoderniseerde energie-infrastructuur beïnvloeden.

(4)

In deze context moet meer aandacht worden besteed aan investeringen in de energie-infrastructuur in de Unie, in het bijzonder met het oog op het voorkomen van problemen, bevordering van beste praktijken en totstandbrenging van grotere transparantie inzake de toekomstige ontwikkeling van het energiesysteem in de Unie.

(5)

De Commissie en in het bijzonder haar waarnemingspost voor de energiemarkt moeten daarom beschikken over nauwkeurige gegevens en informatie over investeringsprojecten, met inbegrip van buitenbedrijfstellingsprojecten, voor de belangrijkste onderdelen van het energiesysteem van de Unie.

(6)

Gegevens en informatie inzake voorspelbare ontwikkelingen qua productie-, vervoers- en opslagcapaciteit en projecten in de onderscheiden energiesectoren zijn van belang voor de Unie en zijn belangrijk voor toekomstige investeringen. Het is daarom noodzakelijk te waarborgen dat de Commissie in kennis wordt gesteld van investeringsprojecten waarvan de bouw- of de buitenbedrijfstellingsfase reeds is opgestart of waarvoor de definitieve investeringsbeslissing reeds is genomen.

(7)

Overeenkomstig de artikelen 41 en 42 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (het Euratom-Verdrag) zijn ondernemingen verplicht hun investeringsprojecten te melden. Het is noodzakelijk dergelijke informatie aan te vullen, met name via een geregelde rapportering over de tenuitvoerlegging van investeringsprojecten. Dergelijke aanvullende rapportering laat de toepassing van de artikelen 41 tot en met 44 van het Euratom-Verdrag onverlet. Een dubbele last voor ondernemingen moet evenwel zo veel mogelijk vermeden worden.

(8)

Opdat de Commissie zou kunnen beschikken over een samenhangend beeld van de toekomstige ontwikkelingen in het hele energiesysteem van de Unie, is een geharmoniseerd rapporteringskader voor investeringsprojecten vereist, gebaseerd op geactualiseerde categorieën voor door de lidstaten te verstrekken officiële gegevens en informatie.

(9)

Te dien einde moeten de lidstaten aan de Commissie gegevens en informatie toezenden over de op hun grondgebied geplande of in uitvoering zijnde investeringsprojecten met betrekking tot de productie, opslag en vervoer van aardolie, aardgas, elektriciteit, met inbegrip van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, elektriciteit uit kolen en ligniet, en warmtekrachtkoppeling, productie van biobrandstoffen en afvang, vervoer en opslag van kooldioxide. De lidstaten moeten tevens aan de Commissie gegevens en informatie aangaande investeringsprojecten in elektriciteits- en gasinterconnecties met derde landen bekendmaken. De betrokken ondernemingen moet worden verplicht om de desbetreffende lidstaat in kennis te stellen van dergelijke gegevens en informatie.

(10)

Gezien de tijdshorizon van investeringsprojecten in de energiesector volstaat een tweejaarlijkse rapportering.

(11)

Teneinde onevenredige administratieve last te voorkomen en de kosten voor de lidstaten en ondernemingen, voornamelijk die uit het midden- en kleinbedrijf, te minimaliseren, moet deze verordening de mogelijkheid bieden de lidstaten en ondernemingen vrij te stellen van bedoelde rapporteringsverplichting wanneer de Commissie reeds gelijkwaardige informatie heeft ontvangen op grond van energiesectorspecifieke wetgevingsbesluiten van de Unie die tot doel heeft concurrerende Europese energiemarkten tot stand te brengen, de duurzaamheid van het uniaal energiesysteem en de continuïteit van de energievoorziening van de Unie te waarborgen. Dubbel werk met betrekking tot de rapporteringsverplichtingen als gespecificeerd in het derde pakket interne markt voor elektriciteit en aardgas moet derhalve worden vermeden. Teneinde de rapportageverplichting te verlichten, moet de Commissie de lidstaten ondersteunen door aan te geven in welke gevallen zij van oordeel is dat de op grond van andere rechtshandelingen reeds gerapporteerde gegevens of informatie voldoet aan de vereisten van deze verordening.

(12)

Om de gegevens te verwerken en de toezending ervan te vergemakkelijken en te beveiligen, moeten de Commissie en met name de waarnemingspost voor de energiemarkt alle passende maatregelen kunnen nemen en meer bepaald gebruik kunnen maken van geïntegreerde IT-instrumenten en -procedures, die de vertrouwelijkheid van de aan de Commissie medegedeelde gegevens en informatie moeten waarborgen.

(13)

De bescherming van personen bij de verwerking van persoonsgegevens wordt beheerst door Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (3), terwijl de bescherming van personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de Commissie wordt beheerst door Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (4). De onderhavige verordening laat deze bepalingen onverlet.

(14)

De lidstaten, of hun gedelegeerde entiteiten, en de Commissie moeten de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige gegevens en informatie beschermen. Daarom moeten de lidstaten, of hun gedelegeerde entiteiten, dergelijke gegevens en informatie, met uitzondering van gegevens en informatie met betrekking tot projecten voor grensoverschrijdend vervoer, op nationaal niveau totaliseren alvorens die aan de Commissie mede te delen. Wanneer dat nodig is, moet de Commissie dergelijke gegevens verder zo samenvoegen dat geen nadere informatie over afzonderlijke ondernemingen en installaties wordt onthuld of kan worden afgeleid.

(15)

De Commissie, en met name haar waarnemingspost voor de energiemarkt, moet op gezette tijden een sectoroverschrijdende analyse maken van de structurele ontwikkeling en de vooruitzichten van het energiesysteem van de Unie en moeten, waar nodig, ook een meer gerichte analyse maken inzake bepaalde aspecten van dit energiesysteem. Deze analyse moet er in het bijzonder toe bijdragen dat de energieleveringszekerheid wordt vergroot door eventuele tekorten qua infrastructuur en investeringen aan te wijzen met het oog op het bereiken van een evenwicht tussen vraag en aanbod. De analyse moet ook een bijdrage leveren voor het overleg op Unieniveau over de energie-infrastructuur en moet daarom ook worden doorgestuurd aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité, alsmede ter beschikking worden gesteld aan de belanghebbenden.

(16)

De sectoroverschrijdende analyse van de Commissie en de door de Commissie op grond van deze verordening bekendgemaakte gegevens en informatie kunnen van nut zijn voor ondernemingen uit het midden- en kleinbedrijf bij het plannen van hun investeringen.

(17)

De Commissie kan worden bijgestaan door deskundigen van de lidstaten of andere vakbekwame deskundigen met het oog op de ontwikkeling van gemeenschappelijke inzichten inzake potentiële infrastructurele leemten en de daarmee verbonden risico’s en het bevorderen van de transparantie bij toekomstige ontwikkelingen, hetgeen van bijzonder belang is voor nieuwe marktdeelnemers.

(18)

Deze verordening moet Verordening (EU, Euratom) nr. 617/2010 van de Raad (5) vervangen, die door het Hof van Justitie op 6 september 2012 (6) nietig is verklaard en waarvan de rechtsgevolgen moesten worden gehandhaafd tot de inwerkingtreding van een nieuwe verordening. Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt derhalve de nietigverklaring van Verordening (EU, Euratom) nr. 617/2010, zoals uitgesproken door het Hof van Justitie, van kracht. Daarnaast moet Verordening (EG) nr. 736/96 van de Raad (7), die door de nietig verklaarde Verordening (EU, Euratom) nr. 617/2010 werd ingetrokken, door deze verordening worden ingetrokken.

(19)

De vorm en de technische details van de mededeling aan de Commissie van gegevens en informatie inzake investeringsprojecten voor energie-infrastructuur worden nader omschreven in Verordening (EU, Euratom) nr. 833/2010 van de Commissie (8). Verordening (EU, Euratom) nr. 833/2010 van de Commissie dient van toepassing te blijven tot de herziening ervan, welke volgt na de vaststelling van de onderhavige verordening.

(20)

Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij deze verordening wordt een gemeenschappelijk kader ingevoerd voor de mededeling aan de Commissie van gegevens en informatie over investeringsprojecten met betrekking tot energie-infrastructuur in de sectoren aardolie, aardgas, elektriciteit, met inbegrip van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, elektriciteit uit steenkool en bruinkool, en warmte-krachtkoppeling, alsook over investeringsprojecten met betrekking tot productie van biobrandstoffen en afvang, vervoer en opslag van door deze sectoren geproduceerde kooldioxide.

2.   Deze verordening is van toepassing op de in de bijlage genoemde types investeringsprojecten waarvan de uitvoerings- of de buitenbedrijfstellingswerkzaamheden zijn gestart of waarvoor een definitieve investeringsbeslissing is genomen.

De lidstaten mogen voorts geschatte gegevens of voorbereidende informatie indienen over de in de bijlage genoemde types investeringsprojecten waarvan de uitvoering naar planning binnen een termijn van vijf jaar zal worden gestart of waarvan de buitenbedrijfstelling naar planning binnen een termijn van drie jaar wordt gestart, maar waarvoor nog geen definitieve investeringsbeslissing is genomen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „infrastructuur”: elk soort installatie die of onderdeel van een installatie dat verband houdt met productie, vervoer en opslag, met inbegrip van de interconnecties tussen de Unie en derde landen;

2.   „investeringsprojecten”: projecten die tot doel hebben:

3.   „definitieve investeringsbeslissing”: de op het niveau van de onderneming genomen beslissing om definitief financiële middelen voor de investeringsfase van een project vast te leggen;

4.   „investeringsfase”: de fase waarin de bouw- of buitenbedrijfstellingswerkzaamheden plaatsvinden en er kapitaalkosten worden gemaakt, van de investeringsfase is de planningsfase uitgesloten;

5.   „planningsfase”: de fase waarin de uitvoering van het project wordt voorbereid en waarin, in voorkomend geval, haalbaarheidsbeoordelingen en voorbereidende en technische studies worden uitgevoerd, vergunningen en machtigingen worden verkregen en kapitaalkosten worden gemaakt;

6.   „investeringsprojecten in uitvoering”: investeringsprojecten waarvan de uitvoering van start is gegaan en waarvoor kapitaalkosten zijn gemaakt;

7.   „buitenbedrijfstelling”: de fase waarin een bepaalde infrastructuur permanent uit bedrijf wordt genomen;

8.   „productie”: de opwekking van elektriciteit en de verwerking van brandstoffen, inclusief biobrandstoffen;

9.   „vervoer”: het vervoer van energiebronnen of -producten of kooldioxide, via een netwerk, meer in het bijzonder:

10.   „afvang”: het proces waarbij door industriële installaties uitgestoten kooldioxide wordt opgevangen met het oog op opslag;

11.   „opslag”: het tijdelijk of permanent in bewaring houden van energie of energiebronnen in boven- of ondergrondse faciliteiten of geologische bergingslocaties of het opslaan en vasthouden van kooldioxide in ondergrondse geologische formaties;

12.   „onderneming”: elke natuurlijke of particuliere dan wel publiekrechtelijke rechtspersoon die beslist over investeringsprojecten of die dergelijke projecten uitvoert;

13.   „energiebronnen”:

i)

primaire energiebronnen, zoals aardolie, aardgas of kolen;

ii)

getransformeerde energiebronnen, zoals elektriciteit;

iii)

hernieuwbare energiebronnen, zoals waterkracht, biomassa, biogas, windenergie, zonne-energie, getijde-energie, golfslagenergie en geothermische energie, en

iv)

energieproducten, zoals geraffineerde olieproducten en biobrandstoffen;

14.   „specifieke instantie”: een instantie die krachtens een energiesectorspecifiek wetsbesluit van de Unie belast is met de voorbereiding en vaststelling van Uniebrede over meerdere jaren lopende plannen voor netwerkontwikkeling en investeringen in energie-infrastructuur, zoals het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor elektriciteit („ENTSO-E”) als bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad (9) en het Europees netwerk voor transmissiesysteembeheerders voor gas („ENTSO-G”) als bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad (10);

15.   „samengevoegde gegevens”: gegevens die op het niveau van een of meer lidstaten zijn samengevoegd.

Artikel 3

Mededeling van gegevens

1.   Met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel bij gegevensverzameling en rapportering verzamelen de lidstaten of de door hen met die taak belaste entiteiten met ingang van 1 januari 2015 en vervolgens om de twee jaar alle in deze verordening gespecificeerde gegevens en informatie.

Zij delen de Commissie in 2015, het eerste rapporteringsjaar, en vervolgens om de twee jaar de gegevens en de relevante projectinformatie mee. Deze mededeling geschiedt in een getotaliseerde vorm, met uitzondering van de gegevens en relevante informatie met betrekking tot projecten voor grensoverschrijdende transmissie.

De lidstaten of hun gedelegeerde entiteiten delen de Commissie uiterlijk 31 juli van het betrokken rapporteringsjaar de getotaliseerde gegevens en de relevante projectinformatie mee.

2.   De Commissie stelt de lidstaten of hun gedelegeerde entiteiten vrij van de in lid 1 bedoelde rapporteringsverplichting wanneer, en voor zover, krachtens sectorspecifieke rechtshandelingen van de Unie of het Euratom-Verdrag:

a)

de betrokken lidstaat of zijn gedelegeerde entiteit de Commissie reeds gegevens of informatie heeft meegedeeld die gelijkwaardig zijn of is, aan die welke krachtens deze verordening vereist zijn, en de datum van de kennisgeving en de desbetreffende specifieke wetgeving heeft vermeld, of

b)

een specifieke instantie is belast met de voorbereiding van een meerjareninvesteringsplan voor de energie-infrastructuur op Unieniveau en te dien einde gegevens en informatie samenbrengt die gelijkwaardig zijn of is aan die welke krachtens deze verordening vereist zijn. In een dergelijk geval en voor de doeleinden van deze verordening verstrekt de specifieke instantie de Commissie alle relevante gegevens en informatie.

Artikel 4

Gegevensbronnen

De betrokken ondernemingen delen vóór 1 juni van elk rapporteringsjaar aan de lidstaten of de relevante gedelegeerde entiteiten op het grondgebied waarvan zij de uitvoering van investeringsprojecten plannen, de in artikel 3 bedoelde gegevens of informatie mee. De meegedeelde gegevens en informatie geven een beeld van de investeringsprojecten op 31 maart van het betrokken rapporteringsjaar.

De eerste alinea is niet van toepassing op ondernemingen ten aanzien waarvan de betrokken lidstaat besluit andere middelen te gebruiken om de Commissie in kennis te brengen van de in artikel 3 bedoelde gegevens of informatie, mits de verstrekte gegevens of informatie vergelijkbaar zijn.

Artikel 5

Inhoud van de mededeling

1.   Wat de in de bijlage omschreven investeringsprojecten betreft, bevat de krachtens artikel 3 toe te zenden informatie, waar van toepassing:

a)

het volume van de geplande of momenteel in opbouw zijnde capaciteit;

b)

het type en de voornaamste kenmerken van de geplande of momenteel in opbouw zijnde infrastructuur of capaciteit, inclusief in voorkomend geval de locatie van grensoverschrijdende transmissieprojecten;

c)

het vermoedelijke jaar van indienstneming;

d)

het soort gebruikte energiebronnen;

e)

de installaties die een reactie mogelijk maken op crisissen bij de energievoorziening, zoals installaties die keerstromen of brandstofswitching mogelijk maken; en

f)

de uitrusting van koolstofafvangsystemen of retrofittingsmechanismen voor koolstofafvang en -opslag.

2.   Wat de voorgestelde buitenbedrijfstelling van capaciteit betreft, moet de in artikel 3 bedoelde mededeling de volgende gegevens bevatten:

a)

de aard en capaciteit van de betrokken infrastructuur, en

b)

het vermoedelijke jaar waarin zij buiten werking zal worden gesteld.

3.   In elke mededeling overeenkomstig artikel 3 wordt in voorkomend geval ook vermeld:

a)

het totale volume van de geïnstalleerde productie-, transmissie- en opslagcapaciteit vermeld die aanwezig is aan het begin van het betrokken rapporteringsjaar of waarvan de werking gedurende een periode van meer dan drie jaar onderbroken is, en

b)

relevante informatie met betrekking tot vertragingen en/of belemmeringen voor de tenuitvoerlegging van een investeringsproject, indien de betrokken lidstaten, hun gedelegeerde entiteiten of de in artikel 3, lid 2, onder b), bedoelde specifieke instanties over die informatie beschikken.

Artikel 6

Kwaliteit van en toegang tot de gegevens

1.   De lidstaten, hun gedelegeerde entiteiten of, in voorkomend geval, de specifieke instanties waarborgen de kwaliteit, relevantie, nauwkeurigheid, duidelijkheid, tijdschema’s en samenhang van de gegevens en informatie die zij de Commissie toezenden.

Indien specifieke instanties de kennisgeving indienen, worden bij de toegezonden gegevens en informatie de nodige opmerkingen van de lidstaten gevoegd.

2.   De Commissie kan de overeenkomstig deze verordening toegezonden geïntegreerde gegevens en informatie bekendmaken, met name in de context van de in artikel 10, lid 3, bedoelde analyses, op voorwaarde dat geen specifieke gegevens over afzonderlijke ondernemingen bekend worden gemaakt of kunnen worden afgeleid.

3.   De lidstaten, hun gedelegeerde entiteiten of de Commissie bewaren de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige gegevens of informatie die zij in hun bezit hebben.

Artikel 7

Tenuitvoerleggingsmaatregelen

Binnen de bij deze verordening vastgestelde grenzen stelt de Commissie uiterlijk op 10 juni 2014 de maatregelen vast die vereist zijn voor de tenuitvoerlegging van deze verordening, aangaande de vorm en andere technische details van de kennisgeving betreffende de in de artikelen 3 en 5 bedoelde gegevens en informatie. Tot dan blijft Verordening (EU, Euratom) nr. 833/2010 van toepassing.

Artikel 8

Gegevensverwerking

De Commissie is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van, het onderdak bieden aan en het beheer en onderhoud van de IT-hulpmiddelen die vereist zijn voor de ontvangst, opslag en verwerking van de aan de Commissie uit hoofde van deze verordening toegezonden gegevens of informatie over de energie-infrastructuur.

De Commissie draagt er tevens zorg voor dat de in de eerste alinea bedoelde IT-hulpmiddelen de vertrouwelijkheid van de uit hoofde van deze verordening aan de Commissie medegedeelde gegevens of informatie garanderen.

Artikel 9

Bescherming van persoonsgegevens bij de dataverwerking

Deze verordening laat de wetgeving van de Unie onverlet en doet met name geen afbreuk aan de verplichtingen van de lidstaten op het gebied van de verwerking van persoonsgegevens, als neergelegd in Richtlijn 95/46/EG, of de krachtens Verordening (EG) nr. 45/2001 aan de instellingen en instanties van de Unie opgelegde verplichtingen met betrekking tot de bij de uitvoering van hun taken ondernomen verwerking van persoonsgegevens.

Artikel 10

Monitoring en rapportering

1.   Op basis van de toegezonden gegevens en informatie en, wanneer passend, andere gegevensbronnen, inclusief door de Commissie aangekochte data, en rekening houdend met relevante analyses zoals de meerjaren-netwerkontwikkelingsplannen voor elektriciteit en gas, zendt de Commissie het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité ten minste tweejaarlijks een sectoroverschrijdende analyse toe van de structurele ontwikkeling en de vooruitzichten van het energiesysteem van de Unie, en publiceert zij die analyse. Deze analyse heeft met name de volgende doeleinden:

a)

de detectie van mogelijke toekomstige tekorten tussen de vraag voor en aanbod van energie die van belang zijn voor het energiebeleid van de Unie, waaronder voor de werking van de interne markt voor energie, met de nadruk op mogelijke toekomstige tekortkomingen en fouten in de productie- en vervoersinfrastructuur;

b)

de opsporing van belemmeringen voor investeringen en de bevordering van beste praktijken om dergelijke problemen op te lossen, en

c)

het vergroten van de transparantie voor de huidige en potentiële nieuwe marktdeelnemers.

Op basis van deze gegevens en informatie kan de Commissie ook specifieke analyses maken wanneer die noodzakelijk en passend worden geacht.

2.   Bij het maken van de in lid 1 bedoelde analyses kan de Commissie worden bijgestaan door deskundigen uit de lidstaten en/of andere deskundigen of beroepsverenigingen met specifieke competenties op het relevante gebied.

De Commissie geeft alle lidstaten de gelegenheid om opmerkingen te maken over de ontwerpanalyses.

3.   De Commissie bespreekt de analyses met betrokken partijen als ENTSO-E, ENTSO-G, de Groep Coördinatie gas, de Groep Coördinatie elektriciteit en de Groep Coördinatie olie.

Artikel 11

Evaluatie

Uiterlijk 31 december 2016 maakt de Commissie een evaluatie van de tenuitvoerlegging ervan en dient zij over de resultaten van deze evaluatie een rapport in bij het Europees Parlement en de Raad. In deze evaluatie onderzoekt de Commissie onder meer:

a)

de eventuele uitbreiding van het toepassingsgebied van de verordening naar:

i)

de winning van olie, aardgas en kolen;

ii)

terminals voor samengeperst aardgas op te nemen;

iii)

andere vormen van elektriciteitsopslag, en

b)

de vraag of de drempels voor installaties voor hernieuwbare energie al dan niet dienen te worden verlaagd.

De Commissie houdt er bij het beoordelen van deze mogelijkheden rekening mee dat er moet worden gezorgd voor een evenwicht tussen de bijkomende administratieve lasten en de voordelen van het kunnen beschikken over aanvullende informatie.

Artikel 12

Intrekking

Verordening (EG) nr. 736/96 wordt ingetrokken met ingang van 9 april 2014.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 26 februari 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  PB C 271 van 19.9.2013, blz. 153.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 4 februari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 20 februari 2014.

(3)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(4)  Verordening (EG) nr. 45/2001van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(5)  Verordening (EU, Euratom) nr. 617/2010 van de Raad van 24 juni 2010 inzake mededeling aan de Commissie van investeringsprojecten met betrekking tot energie-infrastructuur binnen de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 736/96 (PB L 180 van 15.7.2010, blz. 7).

(6)  Arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2012 in zaak C-490/10, Parlement/Raad, Jurispr. 2012, blz. I-0000.

(7)  Verordening (EG) nr. 736/96 van 22 april 1996 inzake mededeling aan de Commissie van investeringsprojecten van communautair belang in de sectoren aardolie, aardgas en elektriciteit (PB L 102 van 25.4.1996, blz. 1).

(8)  Verordening (EU, Euratom) nr. 833/2010 van de Raad van 21 september 2010 betreffende de tenuitvoerlegging van Verordening (EU, Euratom) nr. 617/2010 van de Raad inzake mededeling aan de Commissie van investeringsprojecten met betrekking tot energie-infrastructuur binnen de Europese Unie (PB L 248 van 22.9.2010, blz. 36).

(9)  Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1228/2003 (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 15).

(10)  Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1775/2005 (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 36).


BIJLAGE

INVESTERINGSPROJECTEN

1.   AARDOLIE

1.1.   Raffinage

distillatie-installaties met een capaciteit van ten minste 1 miljoen ton per jaar,

uitbreidingen van de distillatiecapaciteit tot meer dan 1 miljoen ton per jaar,

reforming-/crackinginstallaties met een minimumcapaciteit van 500 ton per dag,

ontzwavelingsinstallaties voor stookolieresiduen/gasolie/feedstock/andere aardolieproducten,

Chemische installaties die geen stookolie en/of motorbrandstoffen produceren of deze alleen als bijproducten vervaardigen, zijn uitgesloten van het toepassingsgebied.

1.2.   Vervoer

pijpleidingen voor het vervoer van ruwe aardolie, met een capaciteit van ten minste 3 miljoen ton per jaar, en uitbreiding of verlenging van dergelijke pijpleidingstelsels met minimaal 30 km,

pijpleidingen voor het vervoer van aardolieproducten met een capaciteit van ten minste 1,5 miljoen ton per jaar, en uitbreiding of verlenging van dergelijke pijpleidingstelsels met minimaal 30 km,

pijpleidingen die essentiële verbindingselementen vormen in nationale of internationale interconnectienetwerken en pijpleidingen en projecten van gemeenschappelijk belang, als geselecteerd overeenkomstig de richtsnoeren die zijn opgesteld krachtens artikel 171 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie („VWEU”).

Pijpleidingen voor militaire doeleinden en pijpleidingen waarmee bedrijven worden bevoorraad die buiten het toepassingsgebied van punt 1.1 vallen, zijn uitgesloten.

1.3.   Opslag

opslaginstallaties voor ruwe aardolie en aardolieproducten (installaties met een capaciteit van minimaal 150 000 m3 of, in het geval van voorraadtanks, met een capaciteit van minimaal 100 000 m3),

Opslagtanks voor militaire doeleinden en tanks waarmee bedrijven worden bevoorraad die buiten het toepassingsgebied van punt 1.1 vallen, zijn uitgesloten.

2.   GAS

2.1.   Vervoer

pijpleidingen voor het vervoer van gas, inclusief aardgas en biogas, die deel uitmaken van een netwerk dat voornamelijk bestaat uit hogedrukpijpleidingen, met uitzondering van pijpleidingen die deel uitmaken van een upstream-pijpleidingsnet en met uitzondering van het onderdeel van het hogedrukpijpleidingsnet dat hoofdzakelijk wordt gebruikt in de context van de lokale distributie van aardgas,

gaspijpleidingen en projecten van gemeenschappelijk belang zoals aangegeven in de richtsnoeren opgesteld overeenkomstig artikel 171 VWEU.

2.2.   Terminals voor vloeibaar aardgas (LNG)

terminals die bestemd zijn voor de invoer van vloeibaar aardgas, met een hervergassingscapaciteit van minimaal 1 miljard m3 per jaar.

2.3.   Opslag

opslaginstallaties die verbonden zijn met in punt 2.1 bedoelde pijpleidingen voor het vervoer van gas.

Uitgesloten zijn gaspijpleidingen, -terminals en -installaties die bestemd zijn voor militaire doeleinden en gaspijpleidingen waarmee chemische installaties worden bevoorraad die geen energieproducten vervaardigen of deze slechts als bijproduct vervaardigen.

3.   ELEKTRICITEIT

3.1.   Productie

thermische elektriciteitscentrales en kerncentrales (eenheden met een vermogen van minimaal 100 MW),

installaties voor de productie van elektriciteit uit biomassa/vloeibare biomassa/afval (met een capaciteit van minimaal 20 MW),

warmtekrachtcentrales (installaties met een elektriciteitsopwekkingscapaciteit van minimaal 20 MW),

waterkrachtcentrales (centrales met een vermogen van minimaal 30 MW),

windmolenparken met een capaciteit van minimaal 20 MW,

gecentraliseerde thermische zonnecentrales en geothermische installaties (met een capaciteit van minimaal 20 MW),

fotovoltaïsche installaties (met een capaciteit van minimaal 10 MW).

3.2.   Vervoer

bovengrondse transmissielijnen, als zij zijn ontworpen voor de spanning die normaliter op nationaal niveau wordt gebruikt voor interconnectielijnen en voor zover zij geschikt zijn voor een spanning van 220 kV of meer,

ondergrondse of onderzeese transmissiekabels, voor zover deze geschikt zijn voor een spanning van 150 kV of meer,

projecten van gemeenschappelijk belang zoals aangegeven in de richtsnoeren opgesteld overeenkomstig artikel 171 VWEU.

4.   BIOBRANDSTOFFEN

4.1.   Productie

installaties die in staat zijn biobrandstoffen te produceren of te raffineren (installaties met een capaciteit van minimaal 50 000 ton/jaar).

5.   KOOLDIOXIDE

5.1.   Vervoer

Pijpleidingen voor kooldioxide die verbonden zijn met de in de punten 1.1 en 3.1 bedoelde productie-installaties.

5.2.   Opslag

opslaginstallaties (opslaglocaties of -complexen met een capaciteit van minimaal 100 kt),

Uitgesloten zijn opslaginstallaties die bedoeld zijn voor onderzoek en technologische ontwikkeling.


20.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/69


VERORDENING (EU) Nr. 257/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 26 februari 2014

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2368/2002 van de Raad teneinde Groenland op te nemen in de tenuitvoerlegging van de Kimberleyprocescertificering

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 2368/2002 van de Raad (2) bepaalt een communautair systeem voor de certificering en in- en uitvoercontroles van ruwe diamant, ter uitvoering van de Kimberleyprocescertificering.

(2)

Groenland maakt geen deel uit van het grondgebied van de Europese Unie, maar is opgenomen in de lijst met landen en gebieden overzee in bijlage II bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Overeenkomstig artikel 198 VWEU heeft de associatie van de landen en gebieden overzee (LGO) met de Unie ten doel het bevorderen van de economische en sociale ontwikkeling van de landen en gebieden overzee en de totstandbrenging van nauwe economische betrekkingen tussen hen en de Unie in haar geheel.

(3)

Besluit 2014/136/EU van de Raad (3) bepaalt de regels en procedures om Groenland de mogelijkheid te bieden deel te nemen aan de Kimberleyprocescertificering voor ruwe diamant via zijn samenwerking met de Unie. Dergelijke samenwerking kan de economische betrekkingen in de diamantindustrie tussen de Europese Unie en Groenland versterken, en zou in het bijzonder Groenland in staat stellen ruwe diamant uit te voeren vergezeld van een voor de certificering uitgereikt EU-certificaat, zodat de economische ontwikkeling van Groenland wordt ondersteund.

(4)

Verordening (EG) nr. 2368/2002 moet worden gewijzigd zodat Besluit 2014/136/EU in werking kan treden en Groenland deel kan uitmaken van de certificering.

(5)

Dienovereenkomstig zal Groenland geen in- of uitvoer van ruwe diamant mogen aanvaarden van of naar een andere deelnemer dan de Unie zonder geldig certificaat. Met de in deze verordening opgenomen wijzigingen blijft de export van ruwe diamant uit Groenland naar derde landen dus wel mogelijk als die diamant een EU-certificaat heeft.

(6)

Naast de bestaande voorwaarde voor certificering, namelijk dat moet worden bewezen dat de ruwe diamant legaal in de Unie werd ingevoerd, moet voor diamant gewonnen in Groenland die nooit eerder is uitgevoerd, bovendien de voorwaarde worden toegevoegd dat hier bewijzen voor nodig zijn.

(7)

Er zijn bovendien wijzigingen nodig op de gedetailleerde regelingen inzake het ter controle voorleggen van ruwe diamant aan de autoriteiten van de Unie, de uitbreiding tot Groenland van de bijzondere voorschriften voor doorvoer, de deelname van Groenland aan het Comité voor de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 2368/2002 en de vertegenwoordiging van Groenland in het Kimberleyproces en in de samenwerking met andere lidstaten via de Commissie.

(8)

Verordening (EG) nr. 2368/2002 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 2368/2002 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt vervangen door:

„Artikel 1

Bij deze verordening wordt een systeem voor de Unie van certificering en in- en uitvoercontroles voor ruwe diamant opgezet ter uitvoering van de Kimberleyprocescertificering.

Voor het certificeringssysteem worden het grondgebied van de Unie en dat van Groenland beschouwd als één entiteit zonder binnengrenzen.

De verordening doet geen afbreuk aan en treedt niet in de plaats van de geldende douaneformaliteiten en -controles.”.

2)

In artikel 3 wordt de inleidende zin vervangen door:

„De invoer naar het grondgebied van de Gemeenschap (4) of naar Groenland van ruwe diamant is verboden, tenzij aan elk van de hierna genoemde voorwaarden is voldaan:

3)

Artikel 4, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Houders en begeleidende certificaten worden onverwijld samen ter controle aan een autoriteit van de Gemeenschap voorgelegd, hetzij in de lidstaat waar zij worden ingevoerd, hetzij in de lidstaat van bestemming die is aangegeven in de begeleidende documenten. Houders bestemd voor Groenland worden ter controle voorgelegd aan een autoriteit van de Gemeenschap, hetzij in de lidstaat waar zij worden ingevoerd, hetzij in een van de andere lidstaten waar een autoriteit van de Gemeenschap is gevestigd.”.

4)

Artikel 8, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De Commissie zal met de deelnemers overleg plegen over de praktische regelingen voor de afgifte van een bevestiging van invoer op het grondgebied van de Gemeenschap of in Groenland aan de bevoegde autoriteit van de exporterende deelnemer die een certificaat geldig heeft verklaard.”.

5)

In artikel 11 wordt de inleidende zin vervangen door:

„De uitvoer uit het grondgebied van de Gemeenschap of uit Groenland van ruwe diamant is verboden, tenzij aan beide hierna genoemde voorwaarden is voldaan:”.

6)

Artikel 12, lid 1, onder a), wordt vervangen door:

„a)

de exporteur het overtuigend bewijs heeft geleverd dat:

i)

de ruwe diamant waarvoor een certificaat wordt aangevraagd, legaal is ingevoerd overeenkomstig artikel 3, of

ii)

de ruwe diamant waarvoor een certificaat wordt aangevraagd, in Groenland werd gewonnen in het geval dat de diamant niet eerst werd uitgevoerd naar een andere deelnemer dan de Unie.”.

7)

Artikel 18 wordt vervangen door:

„Artikel 18

De artikelen 4, 11, 12 en 14 zijn niet van toepassing op ruwe diamant die het grondgebied van de Gemeenschap of Groenland uitsluitend binnenkomt om naar een deelnemer buiten dat grondgebied te worden uitgevoerd, op voorwaarde dat de originele houder waarin de ruwe diamant wordt vervoerd en het originele begeleidende certificaat dat is afgegeven door de bevoegde autoriteit van een deelnemer, zowel bij het binnenkomen als bij het verlaten van het grondgebied van de Gemeenschap of Groenland ongeschonden zijn en uit het begeleidende certificaat duidelijk blijkt dat het om doorvoer gaat.”.

8)

Artikel 21 wordt vervangen door:

„Artikel 21

1.   De Unie, met inbegrip van Groenland, neemt deel aan de KP-certificering.

2.   De Commissie, die in de KP-certificering de Unie, met inbegrip van Groenland, vertegenwoordigt, streeft naar een optimale uitvoering van deze certificering, met name door samenwerking met de deelnemers. Daartoe wisselt de Commissie met de deelnemers informatie uit over met name de internationale handel in ruwe diamant, en neemt zij waar nodig deel aan controles en aan het oplossen van eventuele geschillen.”.

9)

Artikel 23 wordt vervangen door:

„Artikel 23

Het in artikel 22 bedoelde Comité kan alle vraagstukken betreffende de toepassing van deze verordening behandelen. Deze vraagstukken kunnen door de voorzitter of door een vertegenwoordiger van een lidstaat of Groenland ter sprake worden gebracht.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 26 februari 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 4 februari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 20 februari 2014.

(2)  Verordening (EG) nr. 2368/2002 van de Raad van 20 december 2002 tot uitvoering van de Kimberleyprocescertificering voor de internationale handel in ruwe diamant (PB L 358 van 31.12.2002, blz. 28).

(3)  Besluit 2014/136/EU van de Raad van 20 februari 2014 houdende vaststelling van regels en procedures om Groenland de mogelijkheid te bieden deel te nemen aan de Kimberleyprocescertificering (zie bladzijde 99 van dit Publicatieblad).

(4)  Met ingang van 1 december 2009 heeft het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie enkele terminologische wijzigingen ingevoerd, zoals de vervanging van „Gemeenschap” door „Unie”.”.


RICHTLIJNEN

20.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/72


RICHTLIJN 2014/26/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 26 februari 2014

betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor het online gebruik ervan op de interne markt

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 50, lid 1, artikel 53, lid 1, en artikel 62,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De richtlijnen van de Unie die op het gebied van auteursrechten en naburige rechten zijn vastgesteld, voorzien reeds in een hoge mate van bescherming voor rechthebbenden en daarmee een kader waarbinnen de exploitatie van de door deze rechten beschermde content kan plaatsvinden. Deze richtlijnen dragen bij aan de ontwikkeling en het in stand houden van creativiteit. In een interne markt waar de concurrentie niet wordt verstoord, bevordert de bescherming van innovatie en intellectueel scheppend werk, tevens investeringen in innovatieve diensten en producten.

(2)

De verspreiding van door het auteursrecht en de naburige rechten beschermde content, waaronder boeken, audiovisuele producties en muziekopnamen en de aanverwante diensten, vereist licentieverlening van rechten door verschillende houders van auteursrechten en naburige rechten, zoals auteurs, uitvoerenden, producenten en uitgevers. Het is gebruikelijk dat de rechthebbende kiest tussen individueel of collectief beheer van zijn rechten, tenzij de lidstaten anders bepalen, overeenkomstig het Unierecht en de internationale verplichtingen van de Unie en haar lidstaten. Het beheer van auteursrechten en naburige rechten omvat de verlening van licenties aan gebruikers, de controle op gebruikers, het toezicht op het gebruik van rechten, de handhaving van auteursrechten en naburige rechten, de inning van inkomsten op grond van de exploitatie van rechten en de uitkering van de verschuldigde bedragen aan de rechthebbenden. Collectieve beheerorganisaties maken het mogelijk dat rechthebbenden worden vergoed voor vormen van gebruik die zij niet zelf zouden kunnen beheren of handhaven, bijvoorbeeld op niet-binnenlandse markten.

(3)

Artikel 167 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) schrijft voor dat de Unie bij haar optreden de culturele diversiteit in aanmerking neemt en bijdraagt tot de ontplooiing van de culturen van de lidstaten, onder eerbiediging van de nationale en regionale verscheidenheid van die culturen, maar tegelijk ook de nadruk leggend op het gemeenschappelijk cultureel erfgoed. Collectieve beheerorganisaties spelen een belangrijke rol, en zij moeten deze rol blijven spelen, in de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen, enerzijds doordat zij de markt toegankelijk maken voor kleine en minder populaire repertoires, anderzijds doordat zij sociale, culturele en educatieve diensten ten behoeve van hun rechthebbenden en van het publiek aanbieden. Dit moet ook in de toekomst zo blijven.

(4)

In de Unie gevestigde collectieve beheerorganisaties moeten de door de verdragen geboden vrijheden kunnen genieten wanneer zij rechthebbenden die in andere lidstaten verblijven of in andere lidstaten zijn gevestigd, vertegenwoordigen of licenties verlenen aan gebruikers die in andere lidstaten verblijven of gevestigd zijn.

(5)

Er bestaan belangrijke verschillen in de nationale regelgeving voor het functioneren van collectieve beheerorganisaties, in het bijzonder ten aanzien van hun transparantie en verantwoordingsplicht tegenover hun leden en rechthebbenden. Dit heeft in een aantal gevallen geleid tot moeilijkheden, met name voor niet-binnenlandse rechthebbenden, wanneer zij hun rechten willen uitoefenen en tot slecht financieel beheer van de geïnde inkomsten. Problemen met het functioneren van collectieve beheerorganisaties leiden tot ondoelmatigheden in de exploitatie van auteursrechten en naburige rechten op de interne markt ten nadele van de leden van collectieve beheerorganisaties, rechthebbenden en gebruikers.

(6)

De noodzaak om het functioneren van collectieve beheerorganisaties te verbeteren, is al aangeduid in Aanbeveling 2005/737/EG van de Commissie (3). In die aanbeveling is een aantal beginselen uiteengezet, zoals de vrijheid van rechthebbenden om hun collectieve beheerorganisaties te kiezen, de gelijke behandeling van categorieën rechthebbenden en de billijke verdeling van royalty’s. De collectieve beheerorganisaties werd aanbevolen gebruikers voorafgaand aan wederzijdse onderhandelingen voldoende informatie te verstrekken over tarieven en repertoire. Ook werden aanbevelingen gedaan over de verantwoordingsplicht, de vertegenwoordiging van rechthebbenden in besluitvormende organen van collectieve beheerorganisaties en de beslechting van geschillen. De aanbeveling is echter ongelijkmatig opgevolgd.

(7)

Met het oog op de handhaving van gelijkwaardige waarborgen in de gehele Unie vereist de bescherming van de belangen van de leden van collectieve beheerorganisaties, rechthebbenden en derden coördinatie van de wetten van de lidstaten betreffende auteursrechtenbeheer en multiterritoriale licentieverlening van onlinerechten inzake muziekwerken. Derhalve dient deze richtlijn artikel 50, lid 1, VWEU als rechtsgrondslag te hebben.

(8)

Deze richtlijn heeft tot doel de nationale regelgeving betreffende de toegang tot het beheer van auteursrechten en naburige rechten door collectieve beheerorganisaties, de manieren waarop zij bestuurd worden en hun toezichtkader te coördineren, en zij dient derhalve ook artikel 53, lid 1, VWEU als rechtsgrondslag te hebben. Aangezien dit een sector betreft die diensten verleent in de gehele Unie, dient deze richtlijn tevens artikel 62 VWEU als rechtsgrondslag te hebben.

(9)

Deze richtlijn heeft tot doel voorschriften voor collectieve beheerorganisaties vast te leggen teneinde strenge normen inzake bestuur, financieel beheer, transparantie en verslaglegging te waarborgen. Dit moet de lidstaten evenwel niet beletten voor de op hun grondgebied gevestigde collectieve beheerorganisaties strengere normen te handhaven of op te leggen dan die bepaald in titel II van deze richtlijn, mits deze strengere normen verenigbaar zijn met het recht van de Unie.

(10)

Niets in deze richtlijn staat eraan in de weg dat een lidstaat dezelfde of soortgelijke bepalingen toepast op buiten de Unie gevestigde collectieve beheerorganisaties die in die lidstaat actief zijn.

(11)

Niets in deze richtlijn staat eraan in de weg dat collectieve beheerorganisaties met andere collectieve beheerorganisaties vertegenwoordigingsovereenkomsten op het gebied van het rechtenbeheer sluiten — overeenkomstig de in artikelen 101 en 102 VWEU vervatte mededingingsregels — om de procedures voor het verlenen van licenties aan de gebruikers, mede met het oog op gezamenlijke facturering, onder gelijke, niet-discriminerende en transparante voorwaarden te vergemakkelijken, te verbeteren en te vereenvoudigen en ook multiterritoriale licenties aan te bieden op andere gebieden dan bedoeld in titel III van deze richtlijn.

(12)

Deze richtlijn is van toepassing op alle collectieve beheerorganisaties, met uitzondering van titel III die alleen van toepassing is op collectieve beheerorganisaties die op multiterritoriale basis auteursrechten inzake muziekwerken voor onlinegebruik beheren, maar doet geen afbreuk aan regelingen betreffende rechtenbeheer in de lidstaten, zoals individueel beheer, het uitgebreide effect van een overeenkomst tussen een vertegenwoordigende collectieve beheerorganisatie en een gebruiker, d.w.z. uitgebreide collectieve licentieverlening, verplicht collectief beheer, wettelijk vermoeden van vertegenwoordiging en overdracht van rechten aan collectieve beheerorganisaties.

(13)

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de mogelijkheid van de lidstaten om bij wet- of regelgeving of een ander specifiek mechanisme daartoe de billijke compensatie voor de rechthebbenden voor beperkingen of restricties op het reproductierecht als bedoeld in Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad (4), en de vergoeding voor de rechthebbenden voor afwijkingen van het uitsluitende openbare uitleenrecht als bedoeld in Richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad (5), te bepalen die op hun grondgebied van toepassing zijn alsook de voorwaarden voor de inning ervan.

(14)

Deze richtlijn verplicht collectieve beheerorganisaties echter niet een bepaalde rechtsvorm aan te nemen. In de praktijk zijn die organisaties in verschillende rechtsvormen actief, zoals verenigingen, coöperatieve vennootschappen of vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, die onder zeggenschap staan of eigendom zijn van houders van auteursrechten en naburige rechten of entiteiten die dergelijke rechthebbenden vertegenwoordigen. In enkele uitzonderlijke gevallen is er vanwege de rechtsvorm van een collectieve beheerorganisatie echter geen sprake van eigendom of zeggenschap. Dit is bijvoorbeeld het geval met stichtingen, die geen leden hebben. De bepalingen van deze richtlijn gelden echter ook voor die organisaties. Evenzo dienen de lidstaten passende maatregelen te nemen om te voorkomen dat via de keuze van een rechtsvorm de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen worden omzeild. Er dient te worden opgemerkt dat entiteiten die rechthebbenden vertegenwoordigen en die lid zijn van collectieve beheerorganisaties, andere collectieve beheerorganisaties, verenigingen van rechthebbenden, vakverenigingen of andere organisaties kunnen zijn.

(15)

Rechthebbenden moeten vrij zijn om het beheer van hun rechten toe te vertrouwen aan onafhankelijke beheerentiteiten. Dergelijke onafhankelijke beheerentiteiten zijn commerciële entiteiten die verschillen van collectieve beheerorganisaties omdat zij onder meer geen eigendom zijn van of onder zeggenschap staan van rechthebbenden. Voor zover deze onafhankelijke beheerentiteiten dezelfde activiteiten verrichten als collectieve beheerorganisaties, moeten zij worden verplicht bepaalde informatie te verstrekken aan de rechthebbenden die zij vertegenwoordigen, andere collectieve beheerorganisaties, gebruikers en het publiek.

(16)

Producenten van audiovisuele media, platenproducenten en omroepen verlenen licenties voor hun eigen rechten, in bepaalde gevallen naast rechten die bijvoorbeeld door uitvoerenden aan hen zijn overgedragen, op basis van individueel gesloten overeenkomsten, en handelen in hun eigen belang. Boekuitgevers, muziekuitgevers of krantenuitgevers verlenen licenties voor rechten die aan hen zijn overgedragen op basis van individueel gesloten overeenkomsten en handelen in hun eigen belang. Daarom mogen producenten van audiovisuele media, platenproducenten, omroepen en uitgevers niet als „onafhankelijke beheerentiteiten” worden beschouwd. Verder mogen managers en agenten van auteurs en uitvoerenden die als tussenpersoon optreden en rechthebbenden in hun betrekkingen met collectieve beheerorganisaties vertegenwoordigen, niet als „onafhankelijke beheerentiteiten” worden beschouwd aangezien zij geen rechten beheren in die zin dat zij tarieven bepalen, licenties verlenen of geld innen bij de gebruikers.

(17)

Collectieve beheerorganisaties moeten vrij zijn om ervoor te kiezen bepaalde activiteiten, zoals de facturatie van gebruikers of de uitkering van de aan de rechthebbenden verschuldigde bedragen, te laten verrichten door dochterondernemingen of andere entiteiten die onder hun zeggenschap staan. In dergelijke gevallen moeten op de activiteiten van de dochterondernemingen of andere entiteiten de bepalingen van deze richtlijn worden toegepast die van toepassing zouden zijn indien de desbetreffende activiteit rechtstreeks door een collectieve beheerorganisatie werd uitgevoerd.

(18)

Om ervoor te zorgen dat houders van auteursrechten en naburige rechten volledig kunnen genieten van de interne markt wanneer hun rechten collectief worden beheerd en dat hun vrijheid om hun rechten uit te oefenen niet te zeer wordt beïnvloed, is het noodzakelijk dat wordt voorzien in de opname van passende waarborgen in de statuten van collectieve beheerorganisaties. Daarnaast mag een collectieve beheerorganisatie, wanneer deze haar beheerdiensten uitvoert, rechthebbenden niet direct of indirect discrimineren op grond van hun nationaliteit, verblijfplaats of vestigingsplaats.

(19)

De in het VWEU verankerde vrijheden om collectieve beheerdiensten met betrekking tot auteursrechten en naburige rechten te verlenen en te ontvangen, dienen mee te brengen dat een rechthebbende de vrijheid moet hebben om een collectieve beheerorganisatie te kiezen voor het beheer van zijn rechten, of deze rechten nu de rechten aangaande de mededeling aan het publiek of aangaande de reproductie betreffen, of categorieën van rechten die verband houden met exploitatievormen, zoals omroep, opvoering of reproductie voor onlinedistributie, mits de door de rechthebbende gekozen organisatie voor collectief beheer dergelijke rechten of rechtencategorieën al beheert.

De rechten, categorieën van rechten of soorten werk en andere materie die worden beheerd door de collectieve beheerorganisatie, moeten worden bepaald door de algemene vergadering van leden van die organisatie indien deze niet reeds in de statuten zijn bepaald of wettelijk zijn voorgeschreven. Het is van belang dat de rechten en categorieën van rechten zodanig worden bepaald dat een evenwicht wordt gehandhaafd tussen de vrijheid van de rechthebbenden om over hun werken en andere materie te beschikken, en het vermogen van de organisatie om de rechten doeltreffend te beheren, met name rekening houdend met de categorie van rechten die door de organisatie wordt beheerd en de creatieve sector waarin zij werkzaam is. Rekening houdend met dit evenwicht moeten de rechthebbenden de mogelijkheid hebben om die rechten of categorieën van rechten eenvoudig terug te trekken uit een collectieve beheerorganisatie en deze rechten individueel te beheren, of om het beheer ervan in het geheel of gedeeltelijk toe te vertrouwen of over te dragen aan een andere collectieve beheerorganisatie of een andere entiteit, ongeacht de lidstaat van nationaliteit, verblijf of vestiging van zowel de collectieve beheerorganisatie, de entiteit als de rechthebbende. Indien een lidstaat, overeenkomstig het Unierecht en de internationale verplichtingen van de Unie en haar lidstaten, voorziet in verplicht collectief beheer van rechten, zou de keuze van de rechthebbenden beperkt zijn tot andere collectieve beheerorganisaties.

Collectieve beheerorganisaties die verschillende soorten werken en andere materie beheren, bijvoorbeeld literair werk, muziek en fotografie, dienen de rechthebbenden dezelfde flexibiliteit toe te staan ten aanzien van het beheer van verschillende soorten werken en andere materie. Wat niet-commercieel gebruik betreft, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat collectieve beheerorganisaties de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat hun rechthebbenden het recht kunnen uitoefenen om voor dergelijk gebruik licenties te verlenen. Dergelijke maatregelen moeten onder meer een besluit van de collectieve beheerorganisatie over de aan de uitoefening van dat recht verbonden voorwaarden en het verstrekken van inlichtingen aan haar leden over die voorwaarden omvatten. Collectieve beheerorganisaties moeten de rechthebbenden informeren over hun keuzes en hen in staat stellen de met deze keuzes verbonden rechten zo vrijelijk mogelijk uit te oefenen. Rechthebbenden die de collectieve beheerorganisatie al toestemming hebben verleend, kunnen via de website van de organisatie worden geïnformeerd. De aan de machtiging verbonden verplichting om van de rechthebbenden toestemming te verkrijgen voor het beheer van elk recht, elke categorie van rechten of elk soort werk en andere materie mag de rechthebbenden niet verhinderen later voorgestelde wijzigingen van die machtiging stilzwijgend te aanvaarden volgens de in het nationale recht bepaalde voorwaarden. Noch contractuele regelingen volgens welke een beëindiging of terugtrekking door de rechthebbenden onmiddellijk uitwerking heeft op licenties die vóór die beëindiging of terugtrekking zijn verleend, noch contractuele regelingen volgens welke dergelijke licenties onverlet blijven gedurende een bepaalde periode na die beëindiging of terugtrekking dienen als dusdanig door deze richtlijn te worden uitgesloten. Dergelijke regelingen mogen echter geen belemmering vormen voor de volledige toepassing van deze richtlijn. Deze richtlijn mag de mogelijkheid niet uitsluiten dat rechthebbenden hun rechten individueel beheren, ook voor niet-commercieel gebruik.

(20)

Het lidmaatschap van collectieve beheerorganisaties moet gebaseerd zijn op objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria, onder meer ten aanzien van uitgevers die op grond van een overeenkomst over de exploitatie van rechten recht hebben op een deel van de inkomsten uit de door collectieve beheerorganisaties beheerde rechten en het recht hebben dergelijke inkomsten te innen van de collectieve beheerorganisaties. Deze criteria mogen collectieve beheerorganisaties niet verplichten leden te aanvaarden als het beheer van hun rechten, rechtencategorieën of soorten werk en andere materie buiten hun werkterrein valt. De door een collectieve beheerorganisatie bijgehouden gegevens moeten het mogelijk maken haar leden en rechthebbenden van wie de organisatie de rechten op grond van de machtigingen van deze rechthebbenden vertegenwoordigt, te identificeren en te lokaliseren.

(21)

Ter bescherming van rechthebbenden van wie de rechten rechtstreeks door de collectieve beheerorganisatie worden vertegenwoordigd maar die niet aan haar lidmaatschapscriteria voldoen, moet worden vereist dat een aantal bepalingen van de richtlijn in verband met de leden ook van toepassing zijn op dergelijke rechthebbenden. De lidstaten dienen de mogelijkheid te hebben om aan dergelijke rechthebbenden ook rechten te verlenen om deel te nemen aan het besluitvormingsproces van de collectieve beheerorganisatie.

(22)

Collectieve beheerorganisaties moeten in het beste gezamenlijke belang van de door hen vertegenwoordigde rechthebbenden handelen. Het is daarom van belang te voorzien in systemen die de leden van een collectieve beheerorganisatie in staat stellen hun lidmaatschapsrechten uit te oefenen door deel te nemen aan het besluitvormingsproces van hun organisatie. Sommige collectieve beheerorganisaties hebben verschillende categorieën leden, die verschillende soorten rechthebbenden kunnen vertegenwoordigen, zoals producenten en uitvoerenden. De vertegenwoordiging van deze verschillende categorieën leden in het besluitvormingsproces moet billijk en evenwichtig zijn. De doeltreffendheid van de regels voor de algemene ledenvergadering van collectieve beheerorganisaties zou worden ondergraven als er geen bepalingen zouden zijn voor de wijze waarop de algemene vergadering moet worden geleid. Daarom is het noodzakelijk om erop toe te zien dat de algemene vergadering periodiek bijeen wordt geroepen, ten minste eenmaal per jaar, en dat de belangrijkste besluiten in de collectieve beheerorganisatie door de algemene vergadering worden genomen.

(23)

Alle leden van een collectieve beheerorganisatie moet worden toegestaan deel te nemen aan en hun stem uit te brengen tijdens de algemene ledenvergadering. De uitoefening van die rechten mag slechts onderworpen zijn aan billijke en evenredige beperkingen. In enkele uitzonderlijke gevallen zijn collectieve beheerorganisaties opgericht met de rechtsvorm van een stichting en hebben zij dus geen leden. In dergelijke gevallen dienen de bevoegdheden van de algemene ledenvergadering te worden uitgeoefend door het orgaan dat met het toezicht is belast. Indien collectieve beheerorganisaties als leden entiteiten hebben die rechthebbenden vertegenwoordigen, zoals dat het geval kan zijn wanneer collectieve beheerorganisatie een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is en haar leden verenigingen van rechthebbenden zijn, kunnen de lidstaten bepalen dat bepaalde of alle bevoegdheden van de algemene ledenvergadering moeten worden uitgeoefend door een vergadering van die rechthebbenden. De algemene ledenvergadering dient ten minste bevoegd te zijn tot het vaststellen van het kader voor de werkzaamheden van het bestuur, met name voor wat betreft het gebruik van de rechteninkomsten door de collectieve beheerorganisatie. Dit moet echter de mogelijkheid onverlet laten dat de lidstaten strengere regels vaststellen op het gebied van bijvoorbeeld beleggingen, fusies of het verstrekken van leningen, met inbegrip van een verbod op dergelijke transacties. Collectieve beheerorganisaties moeten de actieve deelname van hun leden aan de algemene vergadering bevorderen. De uitoefening van het stemrecht moet eenvoudig worden gemaakt voor leden die de algemene vergadering bijwonen en ook voor leden die ze niet bijwonen. In aanvulling op de mogelijkheid om hun rechten langs elektronische weg uit te oefenen, moeten de leden ook via een gevolmachtigde aan de algemene ledenvergadering kunnen deelnemen en hun stem kunnen uitbrengen. Stemmen bij volmacht moet worden beperkt in geval van belangenconflicten. Tegelijkertijd mogen de lidstaten alleen voorzien in beperkingen ten aanzien van volmachten indien daardoor de passende en doeltreffende deelname van de leden aan het besluitvormingsproces niet wordt gehinderd. Met name de aanwijzing van gevolmachtigden draagt bij tot de passende en doeltreffende deelname van de leden aan het besluitvormingsproces en stelt de rechthebbenden werkelijk in de gelegenheid een collectieve beheerorganisatie naar keuze te kiezen, ongeacht de lidstaat van vestiging van de organisatie.

(24)

Leden moet worden toegestaan deel te nemen aan het permanente toezicht op de leiding van collectieve beheerorganisaties. Met dat oogmerk moeten deze organisaties over een voor hun organisatiestructuur geëigende toezichtfunctie beschikken en de leden toestaan te worden vertegenwoordigd in het orgaan dat die functie uitoefent. Afhankelijk van de organisatiestructuur van de collectieve beheerorganisatie kan de toezichtfunctie worden uitgeoefend door een apart orgaan, zoals een raad van commissarissen, of door sommige of alle leden van het bestuursorgaan die geen leiding geven aan de activiteiten van de collectieve beheerorganisatie. Het vereiste van een eerlijke en evenwichtige vertegenwoordiging van de leden mag de collectieve beheerorganisatie er niet van weerhouden derden aan te wijzen om de toezichtfunctie uit te oefenen, onder wie personen met relevante vakkennis en rechthebbenden die niet aan de lidmaatschapseisen voldoen en die niet rechtstreeks door de organisatie worden vertegenwoordigd, maar via een entiteit die lid is van de collectieve beheerorganisatie.

(25)

Om redenen van goed beheer moet het leidinggevend personeel van een collectieve beheerorganisatie onafhankelijk zijn. Managers, ongeacht of ze tot bestuurder verkozen zijn of door de organisatie op basis van een contract aangeworven of tewerkgesteld zijn, moeten verplicht worden, alvorens hun functie te aanvaarden en daarna jaarlijks, te verklaren of er tegenstellingen zijn tussen hun belangen en die van de rechthebbenden die door de collectieve beheerorganisatie worden vertegenwoordigd. Dergelijke jaarlijkse verklaringen moeten ook worden afgelegd door de personen die de toezichtfunctie uitoefenen. De lidstaten moeten van collectieve beheerorganisaties kunnen verlangen dat zij deze verklaringen openbaar maken of aan openbare autoriteiten voorleggen.

(26)

Collectieve beheerorganisaties innen, beheren en verdelen inkomsten uit de exploitatie van aan hen door rechthebbenden toevertrouwde rechten. Deze inkomsten zijn uiteindelijk verschuldigd aan de rechthebbenden, die een rechtstreekse juridische band met de organisatie kunnen hebben, of vertegenwoordigd kunnen worden via een entiteit die lid is van de collectieve beheerorganisatie of via een vertegenwoordigingsovereenkomst. Het is daarom van belang dat een collectieve beheerorganisatie uiterste zorgvuldigheid betracht bij de inning, het beheer en de verdeling van de inkomsten. Een correcte verdeling is alleen mogelijk wanneer de collectieve beheerorganisatie een goede administratie bijhoudt van leden, licenties en het gebruik van werken en andere materie. Relevante gegevens die nodig zijn voor een efficiënt collectief beheer van de rechten moeten ook door rechthebbenden en gebruikers worden verstrekt en door de collectieve beheerorganisatie worden gecontroleerd.

(27)

Geïnde bedragen die verschuldigd zijn aan rechthebbenden moeten in de boekhouding gescheiden worden gehouden van eventuele eigen vermogensbestanddelen van de organisatie. Onverminderd de mogelijkheid voor de lidstaten om te voorzien in strengere voorschriften inzake beleggingen, met inbegrip van een verbod op het beleggen van rechteninkomsten, moet de belegging van dergelijke bedragen in voorkomend geval geschieden in overeenstemming met het algemene beleggings- en risicobeheerbeleid van de collectieve beheerorganisatie. Om een hoge mate van bescherming van de rechten van rechthebbenden te handhaven en te waarborgen dat alle inkomsten die voortvloeien uit de exploitatie van die rechten, aangroeien ten gunste van rechthebbenden, moeten de door de collectieve beheerorganisatie belegde en aangehouden bedragen worden beheerd volgens voorwaarden die de collectieve beheerorganisatie verplichten tot prudent handelen maar ook toestaan te besluiten over het zekerste en doelmatigste beleggingsbeleid. Dit moet het voor de collectieve beheerorganisatie mogelijk maken te kiezen voor een toewijzing van vermogensbestanddelen die precies aansluit bij de aard en duur van de risicoblootstelling van belegde rechteninkomsten en die de aan rechthebbenden verschuldigde rechteninkomsten niet overmatig in gevaar brengt.

(28)

Aangezien rechthebbenden aanspraak kunnen maken op een vergoeding voor de exploitatie van hun rechten, is het van belang dat de beheerkosten niet hoger zijn dan de gerechtvaardigde kosten voor het beheer van de rechten en dat tot elke inhouding, anders dan beheerkosten, bijvoorbeeld een inhouding voor sociale, culturele of educatieve doeleinden, dient te worden besloten door de leden van de collectieve beheerorganisatie. De collectieve beheerorganisaties dienen ten opzichte van de rechthebbenden transparant te zijn over de regels die voor deze inhoudingen gelden. Dezelfde eisen moeten gelden voor beslissingen om de rechteninkomsten te gebruiken voor collectieve verdeling, zoals beurzen. Rechthebbenden moeten zonder onderscheid toegang hebben tot alle sociale, culturele of educatieve diensten die met dergelijke inhoudingen worden gefinancierd. Deze richtlijn mag niet van invloed zijn op inhoudingen krachtens het nationale recht, zoals inhoudingen voor de verlening van sociale diensten door de collectieve beheerorganisaties aan de rechthebbenden, met betrekking tot elk aspect dat niet door de richtlijn wordt bestreken voor zover die inhoudingen met het recht van de Unie stroken.

(29)

De bedragen die aan individuele rechthebbenden of, naargelang van het geval, aan categorieën rechthebbenden verschuldigd zijn, moeten binnen een redelijke termijn en in overeenstemming met het algemene beleid inzake de verdeling van de desbetreffende collectieve beheerorganisaties, verdeeld en uitbetaald worden, ook wanneer dat gebeurt via een andere entiteit die de rechthebbenden vertegenwoordigt. Alleen objectieve redenen die niet verwijtbaar zijn aan een collectieve beheerorganisatie kunnen vertraging in de verdeling en uitbetaling van de aan rechthebbenden verschuldigde bedragen rechtvaardigen. Daarom mogen omstandigheden zoals het feit dat de rechteninkomsten voor een bepaalde looptijd belegd zijn, geen geldige reden zijn voor een dergelijke vertraging. Het is gepast om aan de lidstaten de beslissing over regels te laten teneinde de tijdige verdeling en de doeltreffende opsporing, en de identificatie van de rechthebbenden zeker te stellen wanneer zich dergelijke objectieve redenen voordoen. Teneinde te waarborgen dat de aan de rechthebbenden verschuldigde bedragen correct en doeltreffend worden verdeeld, en onverminderd de mogelijkheid voor de lidstaten om te voorzien in strengere voorschriften, is het noodzakelijk om van de collectieve beheerorganisaties te eisen dat zij in goed vertrouwen redelijke en zorgvuldige maatregelen treffen om de betreffende rechthebbenden te identificeren en te lokaliseren. De leden van een collectieve beheerorganisatie dienen, voor zover zulks door het nationale recht is toegestaan, te beslissen over het gebruik van de bedragen die niet verdeeld kunnen worden in gevallen waarin de rechthebbenden aan wie deze bedragen toekomen, niet geïdentificeerd of gelokaliseerd kunnen worden.

(30)

Collectieve beheerorganisaties kunnen rechten beheren en inkomsten uit de exploitatie daarvan innen op grond van vertegenwoordigingsovereenkomsten met andere organisaties. Om de rechten van de leden van de andere collectieve beheerorganisaties te beschermen, mag een collectieve beheerorganisatie geen onderscheid maken tussen de rechten die zij beheert op grond van vertegenwoordigingsovereenkomsten en die welke zij rechtstreeks beheert voor haar rechthebbenden. Ook mag het de collectieve beheerorganisatie niet zijn toegestaan inhoudingen voor andere doeleinden dan beheerkosten te doen op de rechteninkomsten die zijn geïnd namens een andere collectieve beheerorganisatie zonder de uitdrukkelijke toestemming van die andere organisatie. Tevens moet worden vereist dat de collectieve beheerorganisaties voor andere organisaties bestemde bedragen op grond van dergelijke vertegenwoordigingsovereenkomsten niet later mogen verdelen en uitbetalen dan aan hun eigen leden en niet-aangesloten rechthebbenden die zij vertegenwoordigen. Voorts moet de ontvangende organisatie op haar beurt worden verplicht de verschuldigde bedragen onverwijld uit te keren aan de rechthebbenden die zij vertegenwoordigt.

(31)

Billijke en niet-discriminerende handelsvoorwaarden bij licentieverlening zijn met name van belang om ervoor te zorgen dat gebruikers licenties kunnen krijgen voor werken en ander materiaal, waarvan een collectieve beheerorganisatie de rechten vertegenwoordigt, en om voor een passende vergoeding voor de rechthebbenden te zorgen. Collectieve beheerorganisaties en gebruikers moeten daarom in goed vertrouwen licentieonderhandelingen voeren en tarieven toepassen die op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria zijn vastgesteld. Het is passend te bepalen dat de door collectieve beheerorganisaties vastgestelde licentiekosten of vergoeding redelijk moeten/moet zijn in verhouding tot, onder meer, de economische waarde van het gebruik van de rechten in een bepaalde context. Ten slotte moeten collectieve beheerorganisaties, licentieaanvragen van gebruikers zonder onnodige vertraging beantwoorden.

(32)

In de digitale omgeving wordt van collectieve beheerorganisaties regelmatig verlangd dat zij licenties voor hun repertoire verlenen voor volkomen nieuwe exploitatievormen en bedrijfsmodellen. In dergelijke gevallen moeten collectieve beheerorganisaties, ook om een omgeving tot stand te brengen waarin de ontwikkeling van dergelijke licenties kan gedijen, onverminderd de toepassing van de regels van het mededingingsrecht, over de flexibiliteit beschikken die vereist is om zo snel mogelijk geïndividualiseerde licenties voor innovatieve onlinediensten te verlenen zonder het risico dat de voorwaarden van deze licenties zouden kunnen worden gebruikt als precedent voor de vaststelling van de voorwaarden voor andere licenties.

(33)

Teneinde te waarborgen dat collectieve beheerorganisaties de verplichtingen van deze richtlijn kunnen naleven, moeten de gebruikers deze organisaties relevante informatie verstrekken over het gebruik van de rechten die door de collectieve beheerorganisaties worden vertegenwoordigd. Deze verplichting geldt niet voor natuurlijke personen die handelen voor doeleinden buiten hun handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit en daardoor niet onder de in deze richtlijn vervatte definitie van gebruiker vallen. Bovendien moet de informatie die collectieve beheerorganisaties voor hun taakvervulling verlangen, beperkt blijven tot hetgeen redelijk en noodzakelijk is en de gebruikers ter beschikking staat teneinde dergelijke organisaties toe te laten hun taken te vervullen, rekening houdend met de specifieke situatie van kleine en middelgrote ondernemingen. Die verplichting kan worden opgenomen in een overeenkomst tussen een collectieve beheerorganisatie en een gebruiker; een dergelijke opname sluit nationale wettelijke rechten op informatie niet uit. Voor het verschaffen van informatie door de gebruikers moeten termijnen gelden die de collectieve beheerorganisaties in staat stellen de vastgestelde termijnen voor de verdeling van de aan de rechthebbenden verschuldigde bedragen na te leven. Deze richtlijn dient de mogelijkheid voor de lidstaten om van de op hun grondgebied gevestigde collectieve beheerorganisaties te eisen verzamelfacturen uit te schrijven, onverlet te laten.

(34)

Om het vertrouwen van rechthebbenden, gebruikers en andere collectieve beheerorganisaties in het beheer van rechten door collectieve beheerorganisaties te vergroten, moet elke collectieve beheerorganisatie voldoen aan specifieke transparantievereisten. Elke collectieve beheerorganisatie of elk lid dat als entiteit verantwoordelijk is voor de toewijzing of uitbetaling van aan de rechthebbenden verschuldigde bedragen moet daarom worden verplicht de individuele rechthebbenden ten minste eenmaal per jaar bepaalde informatie te verschaffen, zoals de aan hen toegewezen of betaalde bedragen en de inhoudingen. Ook moeten de collectieve beheerorganisaties worden verplicht voldoende informatie, met inbegrip van financiële gegevens, te verschaffen aan de andere collectieve beheerorganisaties wier rechten zij beheren op grond van vertegenwoordigingsovereenkomsten.

(35)

Om te waarborgen dat rechthebbenden, andere collectieve beheerorganisaties en gebruikers toegang hebben tot informatie over de reikwijdte van de activiteiten van de organisatie en de werken of andere materie die zij vertegenwoordigt, moet een collectieve beheerorganisatie in antwoord op een naar behoren gemotiveerd verzoek daarover informatie verschaffen. De vraag of en in hoeverre voor deze dienstverlening een redelijke vergoeding mag worden aangerekend, moet aan de nationale wetgever worden overgelaten. Elke collectieve beheerorganisatie moet ook informatie openbaar maken over haar structuur en de wijze waarop zij haar activiteiten verricht, waaronder met name haar statuten en algemene beleidslijnen inzake beheerkosten, inhoudingen en tarieven.

(36)

Om te waarborgen dat rechthebbenden kunnen toezien op de respectieve prestaties van collectieve beheerorganisaties en deze kunnen vergelijken, moeten dergelijke collectieve beheerorganisaties een jaarlijks transparantieverslag openbaar maken met vergelijkbare en gecontroleerde financiële gegevens die specifiek betrekking hebben op hun activiteiten. Collectieve beheerorganisaties moeten als onderdeel van het jaarlijks transparantieverslag ook een speciaal jaarverslag openbaar maken over het gebruik van bedragen die zijn besteed aan sociale, culturele en educatieve diensten. Deze richtlijn belet een collectieve beheerorganisatie niet om de in het kader van het jaarlijks transparantieverslag vereiste informatie bekend te maken in één document, bijvoorbeeld als onderdeel van haar jaarrekeningen, of in afzonderlijke verslagen.

(37)

De aanbieders van onlinediensten die gebruikmaken van muziekwerken, zoals muziekdiensten waarbij consumenten muziek kunnen downloaden of streamen en andere diensten die toegang bieden tot films of spellen waarvan muziek een belangrijk element uitmaakt, moeten eerst het recht verwerven om dergelijke werken te gebruiken. Richtlijn 2001/29/EG schrijft voor dat voor de exploitatie van het online gebruik van muziekwerken een licentie voor elk van de rechten moet worden verkregen. Wat auteurs betreft, zijn deze rechten het exclusieve reproductierecht en het recht van mededeling van muziekwerken aan het publiek, waarin het recht van beschikbaarstelling is besloten. Die rechten kunnen worden beheerd door de individuele rechthebbenden, zoals auteurs of muziekuitgevers, of door collectieve beheerorganisaties die collectieve beheerdiensten aan rechthebbenden verlenen. De auteursrechten inzake reproductie en mededeling van werken aan het publiek kunnen worden beheerd door verschillende collectieve beheerorganisaties. Ook zijn er gevallen waarin meerdere rechthebbenden rechten inzake hetzelfde werk doen gelden en verschillende organisaties hebben gemachtigd hun respectieve rechtenaandelen in licentie te geven. Elke gebruiker die een onlinedienst wil aanbieden met een ruime keuze aan muziekwerken voor consumenten, moet rechten inzake werken verzamelen van verschillende rechthebbenden en collectieve beheerorganisaties.

(38)

Hoewel het internet geen grenzen kent, is de onlinemarkt voor muziekdiensten in de Unie versplinterd en is een digitale eengemaakte markt nog niet volledig verwezenlijkt. De complexe moeilijkheden waarmee het collectieve beheer van rechten in Europa gepaard gaat, heeft in een aantal gevallen de versplintering van de Europese digitale markt voor onlinemuziekdiensten verergerd. Deze situatie staat in schril contrast met de snelgroeiende vraag vanwege consumenten naar toegang tot digitale content en de bijbehorende innovatieve diensten, ook over nationale grenzen heen.

(39)

In Aanbeveling 2005/737/EG wordt gepleit voor een nieuw regelgevingskader dat beter aansluit bij het beheer op Unieniveau van auteursrechten en naburige rechten voor de verstrekking van rechtmatige onlinemuziekdiensten. In de aanbeveling wordt erkend dat commerciële gebruikers in een tijd van online-exploitatie van muziekwerken behoefte hebben aan een licentiebeleid dat is afgestemd op de alomtegenwoordigheid van de onlineomgeving en dat multiterritoriaal is. De aanbeveling was echter niet toereikend om de grootschalige multiterritoriale licentieverlening van rechten voor onlinerechten van muziekwerken te bevorderen of de specifieke eisen met betrekking tot multiterritoriale licentieverlening te vervullen.

(40)

In de onlinemuzieksector, waar collectief beheer van auteursrechten op territoriale basis nog altijd de norm is, is het van wezenlijk belang om omstandigheden te scheppen die bevorderlijk zijn voor de meest doeltreffende licentiepraktijken van collectieve beheerorganisaties in een context die in toenemende mate internationaal is. Het is daarom gepast om een samenstel van regels te voorzien betreffende de basisvoorwaarden voor multiterritoriale collectieve licentieverlening door collectieve beheerorganisaties van auteursrechten inzake muziekwerken, met inbegrip van teksten. Dezelfde regels moeten van toepassing zijn op dergelijke licentieverlening voor alle muziekwerken, met inbegrip van muziekwerken die zijn opgenomen in audiovisuele werken. Onlinediensten die alleen toegang bieden tot muziekwerken in de vorm van bladmuziek dienen hier echter niet onder te vallen. De bepalingen van deze richtlijn moeten leiden tot de noodzakelijke minimumkwaliteit van door collectieve beheerorganisaties aangeboden grensoverschrijdende diensten, met name wat betreft de transparantie van het vertegenwoordigde repertoire en de nauwkeurigheid van de geldstromen in verband met het gebruik van de rechten. Ze moeten voorts een kader vormen dat de vrijwillige samenvoeging van muziekrepertoire en rechten en daarmee de vermindering van het aantal licenties dat een gebruiker nodig heeft om een multiterritoriale, multirepertoiredienst te exploiteren, bevordert. Deze regels moeten het mogelijk maken dat een collectieve beheerorganisatie een andere organisatie verzoekt haar repertoire op multiterritoriale basis te vertegenwoordigen wanneer zij niet zelf aan de voorschriften kan of wil voldoen. Op de aangezochte organisatie moet de plicht rusten om, mits zij al repertoire samenvoegt en multiterritoriale licenties aanbiedt of verleent, het mandaat van de verzoekende organisatie te aanvaarden. De ontwikkeling van wettige onlinemuziekdiensten in de Unie moet ook bijdragen tot de bestrijding van auteursrechtschendingen op het internet.

(41)

De beschikbaarheid van nauwkeurige en uitgebreide informatie over de muziekwerken, de rechthebbenden en de rechten die een collectieve beheerorganisatie op een bepaald grondgebied mag vertegenwoordigen, is van bijzonder belang voor een doeltreffend en transparant licentieproces, voor de verwerking van de verslagen van gebruikers en de daarmee samenhangende facturatie van dienstverleners, en de verdeling van de verschuldigde bedragen. Daarom moeten collectieve beheerorganisaties die multiterritoriale licenties voor muziekwerken verlenen, dergelijke gegevens snel en nauwkeurig kunnen verwerken. Dit vereist het gebruik van databanken met eigendomsinformatie over rechten die in licentie zijn gegeven op multiterritoriale basis, met gegevens die de identificatie mogelijk maken van werken, rechten en rechthebbenden die een collectieve beheerorganisatie mag vertegenwoordigen, en van de gebieden waartoe de machtiging zich uitstrekt. Wijzigingen van deze informatie moeten zonder onnodige vertraging in aanmerking worden genomen en de databanken moeten voortdurend worden geactualiseerd. Deze databanken moeten ook bijdragen aan de afstemming van informatie over werken met informatie over fonogrammen of een andere vastlegging waarin het werk is opgenomen. Het is ook van belang ervoor te zorgen dat potentiële gebruikers en rechthebbenden alsook collectieve beheerorganisaties toegang hebben tot de informatie die zij nodig hebben om het repertoire te identificeren dat deze organisaties vertegenwoordigen. Collectieve beheerorganisaties moeten maatregelen kunnen nemen om de juistheid en integriteit van de gegevens te beschermen, hun hergebruik te beheren of commercieel gevoelige informatie te beschermen.

(42)

Om te waarborgen dat de door hen verwerkte gegevens over het muziekrepertoire zo nauwkeurig mogelijk zijn, moeten collectieve beheerorganisaties die multiterritoriale licenties inzake muziekwerken verlenen, worden verplicht hun databanken zo nodig permanent en onvertraagd te actualiseren. Zij moeten eenvoudig toegankelijke procedures vaststellen waarmee aanbieders van onlinediensten alsook rechthebbenden en andere collectieve beheerorganisaties hen kunnen informeren over eventuele onjuistheden in databanken van organisaties met betrekking tot werken waarvan zij eigenaar zijn of de rechten bezitten, met inbegrip van gehele of gedeeltelijke rechten en gebieden waarvoor zij de betreffende collectieve beheerorganisatie hebben gemachtigd op te treden, zonder evenwel de waarheidsgetrouwheid en integriteit van de gegevens van de collectieve beheerorganisatie in gevaar te brengen. Gezien Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (6), waarin aan elke betrokkene het recht wordt toegekend om de rectificatie, uitwissing of afscherming van onjuiste of onvolledige gegevens te verkrijgen, dient ook in deze richtlijn te worden gewaarborgd dat onjuiste informatie ten aanzien van rechthebbenden of andere collectieve beheerorganisaties in geval van multiterritoriale licenties zonder onnodige vertraging gerectificeerd moet worden. Collectieve beheerorganisaties moeten ook de capaciteit hebben om de registratie van werken en de toestemming voor het rechtenbeheer elektronisch te verwerken. In verband met het belang van automatisering voor snelle en doeltreffende gegevensverwerking, moeten collectieve beheerorganisaties voorzien in het gebruik van elektronische middelen voor het gestructureerd meedelen van die informatie door de rechthebbenden. Collectieve beheerorganisaties moeten voor zover mogelijk waarborgen dat dergelijke elektronische middelen overeenstemmen met ter zake dienende vrijwillige industriële normen of praktijken die op internationaal niveau of op het niveau van de Unie zijn ontwikkeld.

(43)

Industriële normen voor muziekgebruik, verkoopverslagen en facturering zijn van instrumenteel belang voor de verbetering van de doelmatigheid van de gegevensuitwisseling tussen collectieve beheerorganisaties en gebruikers. Bij het toezicht op het gebruik van licenties moeten bepaalde grondrechten in acht worden genomen, waaronder het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens. Om te waarborgen dat de doelmatigheidswinst tot snellere verwerking van financiële gegevens en uiteindelijk tot eerdere betaling aan rechthebbenden leidt, moeten collectieve beheerorganisaties worden verplicht onverwijld facturen te zenden aan dienstenaanbieders en verschuldigde bedragen te betalen aan rechthebbenden. Deze eis kan alleen doeltreffend zijn als gebruikers collectieve beheerorganisaties tijdig van nauwkeurige verslagen over het gebruik van werken voorzien. Collectieve beheerorganisaties mogen niet worden verplicht gebruikersverslagen met een eigen indeling te aanvaarden wanneer voor die verslagen veelgebruikte industriële normen beschikbaar zijn. Collectieve beheerorganisaties mogen niet worden verhinderd diensten met betrekking tot de verlening van multiterritoriale licenties voor onlinerechten inzake muziekwerken uit te besteden. Gezamenlijk gebruik of consolidatie van kantoorcapaciteit moet de organisaties helpen hun beheerdiensten te verbeteren en investeringen in hulpmiddelen voor gegevensbeheer te rationaliseren.

(44)

Samenvoeging van verschillende muziekrepertoires ten behoeve van multiterritoriale licentieverlening vereenvoudigt het licentieproces, bevordert de culturele verscheidenheid door alle repertoires toegankelijk te maken voor de markt van multiterritoriale licentieverlening en draagt bij aan de vermindering van het aantal transacties dat de aanbieder van een onlinedienst nodig heeft om diensten aan te bieden. Deze samenvoeging van muziekrepertoires moet de ontwikkeling van nieuwe onlinediensten stimuleren en tevens leiden tot lagere aan de consument doorberekende transactiekosten. Daarom moeten collectieve beheerorganisaties die niet bereid of niet in staat zijn rechtstreeks multiterritoriale licenties voor hun eigen muziekrepertoire te verlenen, worden aangemoedigd vrijwillig andere collectieve beheerorganisaties te machtigen om hun repertoire op niet-discriminerende wijze te beheren. Exclusiviteit in overeenkomsten betreffende multiterritoriale licenties zou de keuzemogelijkheden beperken voor gebruikers op zoek naar die multiterritoriale licenties en ook de keuzemogelijkheden beperken voor collectieve beheerorganisaties op zoek naar administratieve diensten voor hun repertoire op een multiterritoriale basis. Derhalve moeten alle vertegenwoordigingsovereenkomsten tussen collectieve beheerorganisaties die voorzien in multiterritoriale licentieverlening, worden gesloten op niet-exclusieve basis.

(45)

Het is voor de leden van collectieve beheerorganisaties van bijzonder belang dat de voorwaarden waaronder collectieve beheerorganisaties onlinerechten beheren, transparant zijn. Collectieve beheerorganisaties moeten daarom aan hun leden voldoende informatie verstrekken over de belangrijkste bepalingen van elke overeenkomst waarbij een andere collectieve beheerorganisatie wordt belast met de vertegenwoordiging van de onlinemuziekrechten van deze leden ten behoeve van multiterritoriale licentieverlening.

(46)

Het is eveneens van belang alle collectieve beheerorganisaties die multiterritoriale licenties aanbieden of verlenen, te verplichten ermee in te stemmen het repertoire te vertegenwoordigen van collectieve beheerorganisaties die besluiten dat niet rechtstreeks te doen. Teneinde te waarborgen dat deze verplichting niet onevenredig is en niet verder gaat dan noodzakelijk is, mag de collectieve beheerorganisatie die een dergelijk verzoek ontvangt, alleen verplicht worden de vertegenwoordiging te aanvaarden indien het verzoek zich beperkt tot het onlinerecht dat of de onlinerechtencategorieën die zij zelf vertegenwoordigt. Bovendien mag deze verplichting alleen van toepassing zijn op collectieve beheerorganisaties die repertoire samenvoegen en zich niet uitstrekken tot collectieve beheerorganisaties die uitsluitend multiterritoriale licenties voor hun eigen repertoire aanbieden. Evenmin mag zij van toepassing zijn op collectieve beheerorganisaties die slechts rechten inzake dezelfde werken samenvoegen met het oogmerk een gezamenlijke licentie voor zowel het recht inzake reproductie als het recht inzake communicatie aan het publiek voor die werken te kunnen verlenen. Om de belangen van de rechthebbenden van de lastgevende collectieve beheerorganisatie te beschermen en te waarborgen dat kleine en minder bekende repertoires in de lidstaten gelijke toegang tot de interne markt hebben, is het belangrijk dat het repertoire van de lastgevende collectieve beheerorganisatie onder dezelfde voorwaarden wordt beheerd als het repertoire van de lastnemende collectieve beheerorganisatie en dat het wordt opgenomen in aanbiedingen die de lastnemende collectieve beheerorganisatie doet aan aanbieders van onlinediensten. De beheerkosten die door de lastnemende collectieve beheerorganisatie in rekening worden gebracht, moeten deze organisatie in staat stellen de nodige redelijke investeringen terug te verdienen. Een overeenkomst waarbij een collectieve beheerorganisatie één of meer andere collectieve beheerorganisaties belast met de verlening van multiterritoriale licenties voor onlinegebruik van haar eigen muziekrepertoire, mag die eerstgenoemde collectieve beheerorganisatie er niet van weerhouden licenties te blijven verlenen die beperkt zijn tot het grondgebied van de lidstaat waar deze collectieve beheerorganisatie is gevestigd, zowel inzake haar eigen repertoire als inzake elk ander repertoire dat zij gemachtigd is op dat grondgebied te vertegenwoordigen.

(47)

De doelstellingen en de doeltreffendheid van de regels betreffende multiterritoriale licentieverlening door collectieve beheerorganisaties zouden aanzienlijk worden ondergraven indien rechthebbenden dergelijke rechten met betrekking tot multiterritoriale licenties niet zouden kunnen uitoefenen wanneer de collectieve beheerorganisatie aan wie zij hun rechten hebben gegund, geen multiterritoriale licenties zou verlenen of aanbieden en bovendien geen andere collectieve beheerorganisatie met dergelijke licentieverlening zou willen belasten. Daarom zou het in dergelijke omstandigheden van belang zijn dat rechthebbenden het recht kunnen uitoefenen om de multiterritoriale licenties die door onlinedienstverleners worden geëist, zelf of via één of meer andere partijen te verlenen door hun rechten uit hun oorspronkelijke collectieve beheerorganisatie terug te trekken voor zover zulks nodig is voor multiterritoriale licentieverlening voor onlinegebruik, en dezelfde rechten bij hun oorspronkelijke organisatie te laten ten behoeve van monoterritoriale licentieverlening.

(48)

Omroeporganisaties zijn in het algemeen afhankelijk van een licentie van een lokale collectieve beheerorganisatie voor hun eigen uitzendingen van televisie- en radioprogramma’s die muziekwerken bevatten. Die licentie beperkt zich vaak tot omroepactiviteiten. Er zou een licentie voor onlinerechten inzake muziekwerken vereist zijn om dergelijke televisie- of radio-uitzendingen ook online beschikbaar te mogen stellen. Om de licentieverlening van onlinerechten inzake muziekwerken ten behoeve van gelijktijdige en vertraagde onlinedoorgifte van televisie- en radio-uitzendingen mogelijk te maken, is het nodig te voorzien in een uitzondering op de regels die in andere gevallen zouden gelden voor de multiterritoriale licentieverlening van onlinerechten inzake muziekwerken. Een dergelijke uitzondering moet beperkt blijven tot wat noodzakelijk is teneinde onlinetoegang mogelijk te maken tot radio- en televisieprogramma’s en tot materiaal met een duidelijke en afgeleide relatie met de oorspronkelijke uitzending dat is gemaakt voor doeleinden zoals een aanvulling of vooruitblik op of een beoordeling van het desbetreffende radio- of televisieprogramma. Die uitzondering mag geen verstorende uitwerking hebben op de concurrentie met andere diensten die consumenten online toegang bieden tot afzonderlijke audiovisuele of muziekwerken, noch leiden tot beperkende praktijken, zoals het verdelen van markten of klanten, die in strijd zouden zijn met artikel 101 of 102 VWEU.

(49)

De doeltreffende handhaving van de bepalingen in de nationale wetgeving die zijn vastgesteld op grond van deze richtlijn, moet worden gewaarborgd. Collectieve beheerorganisaties moeten hun leden specifieke procedures aanbieden voor de behandeling van klachten. Deze procedures moeten ook beschikbaar zijn voor andere rechthebbenden die door de organisatie rechtstreeks worden vertegenwoordigd en voor andere collectieve beheerorganisaties namens wie zij rechten beheert op grond van een vertegenwoordigingsovereenkomst. Verder moeten de lidstaten kunnen bepalen dat geschillen tussen collectieve beheerorganisaties, hun leden, rechthebbenden of gebruikers in verband met de toepassing van deze richtlijn aan een snelle, onafhankelijke en onpartijdige alternatieve geschillenbeslechtingsprocedure kunnen worden onderworpen. De doeltreffendheid van de regels betreffende multiterritoriale licentieverlening van onlinerechten inzake muziekwerken zou met name kunnen worden ondergraven als geschillen tussen collectieve beheerorganisaties en andere partijen niet snel en doeltreffend zouden worden opgelost. Derhalve is het gepast om, onverminderd het recht van toegang tot een gerecht, te voorzien in de mogelijkheid van een goed toegankelijke, doelmatige en onpartijdige buitengerechtelijke procedure, zoals bemiddeling of arbitrage, voor de beslechting van geschillen tussen collectieve beheerorganisaties die multiterritoriale licenties verlenen aan de ene kant en aanbieders van onlinediensten, rechthebbenden of andere collectieve beheerorganisaties aan de andere kant. Bij deze richtlijn wordt geen specifieke wijze voorgeschreven waarop dergelijke alternatieve geschillenbeslechting georganiseerd moet worden, noch bepaald welk orgaan ermee belast moet worden, op voorwaarde dat de onafhankelijkheid, onpartijdigheid en doeltreffendheid ervan gewaarborgd zijn. Ten slotte is het ook gepast te eisen dat de lidstaten over onafhankelijke, onpartijdige en doeltreffende geschillenbeslechtingsprocedures beschikken, via in intellectuele-eigendomsrecht gespecialiseerde organen of via rechtbanken, die handelsgeschillen tussen collectieve beheerorganisaties en gebruikers over bestaande of voorgestelde licentievoorwaarden of over contractbreuk kunnen beslechten.

(50)

De lidstaten moeten passende procedures vaststellen waarmee het mogelijk is toe te zien op de naleving van deze richtlijn door de collectieve beheerorganisaties. Deze richtlijn mag de lidstaten weliswaar niet beperken in hun keuze van bevoegde instanties, noch wat betreft het ex ante of ex post toezicht op collectieve beheerorganisaties, maar er moet wel voor worden gezorgd dat dergelijke instanties problemen die zich bij de toepassing van deze richtlijn kunnen voordoen, doeltreffend en tijdig kunnen aanpakken. De lidstaten mogen niet worden verplicht nieuwe bevoegde instanties in het leven te roepen. Bovendien moet het voor de leden van een collectieve beheerorganisatie, rechthebbenden, gebruikers, collectieve beheerorganisaties en andere belanghebbende partijen mogelijk zijn om een bevoegde instantie in kennis te stellen van activiteiten of omstandigheden waarmee collectieve beheerorganisaties en, in voorkomend geval, gebruikers volgens hen de wet overtreden. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de bevoegde instanties met bevoegdheden zijn toegerust om sancties of maatregelen te treffen wanneer niet wordt voldaan aan de bepalingen van de nationale wetgeving ter uitvoering van deze richtlijn. Deze richtlijn voorziet niet in specifieke soorten sancties of maatregelen, mits die doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn. Dergelijke sancties of maatregelen kunnen neerkomen op bevelen tot ontslag van directeuren die nalatig zijn geweest, controles ter plaatse bij een collectieve beheerorganisatie of, indien een organisatie een vergunning heeft gekregen om actief te zijn, de intrekking van die vergunning. Deze richtlijn moet neutraal blijven wat betreft de stelsels van voorafgaande vergunning en toezicht in de lidstaten betreft, met inbegrip van een representativiteitsvereiste voor de collectieve beheerorganisatie, voor zover die stelsels verenigbaar zijn met het recht van de Unie en geen belemmering vormen voor de volledige toepassing van deze richtlijn.

(51)

Om te waarborgen dat aan de voorwaarden voor multiterritoriale licentieverlening is voldaan, moeten specifieke bepalingen over het toezicht op hun tenuitvoerlegging worden vastgesteld. Daartoe moeten de bevoegde instanties van de lidstaten en de Commissie samenwerken. De lidstaten moeten elkaar wederzijds bijstand verlenen door uitwisseling van informatie tussen hun bevoegde instanties om het toezicht op de collectieve beheerorganisaties te vergemakkelijken.

(52)

Het is van belang dat collectieve beheerorganisaties het recht op een privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens van iedere rechthebbende, ieder lid, iedere gebruiker en iedere andere persoon van wie zij persoonsgegevens verwerken, eerbiedigen. Richtlijn 95/46/EG regelt de verwerking van persoonsgegevens zoals die in het kader van deze richtlijn plaatsvindt in de lidstaten en onder toezicht van de bevoegde instanties van de lidstaten, met name de door de lidstaten aangewezen onafhankelijke entiteiten. Rechthebbenden moeten passend geïnformeerd worden over de verwerking van hun gegevens, de ontvangers van die gegevens, de maximale bewaartermijn van die gegevens in databanken en de wijze waarop rechthebbenden hun recht op toegang tot en rectificatie of verwijdering van hun persoonsgegevens overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG kunnen uitoefenen. Met name unieke identificatiemiddelen die de indirecte identificatie van een persoon mogelijk maken, moeten worden beschouwd als persoonsgegevens in de zin van die richtlijn.

(53)

Bepalingen betreffende handhavingsmaatregelen laten de bevoegdheden van onafhankelijke nationale autoriteiten die door de lidstaten krachtens Richtlijn 95/46/EG zijn opgericht om toe te zien op de naleving van nationale maatregelen die zijn genomen bij de tenuitvoerlegging van die richtlijn, onverlet.

(54)

Deze richtlijn is in overeenstemming met de grondrechten en de beginselen die zijn vastgesteld in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het „Handvest”). De bepalingen in deze richtlijn met betrekking tot geschillenbeslechting mogen partijen niet weerhouden van de toegang tot het gerecht zoals gegarandeerd in het Handvest.

(55)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn, met name de verbetering van de mogelijkheden van de leden van collectieve beheerorganisaties om controle uit te oefenen op de activiteiten van die organisaties, het garanderen van voldoende transparantie door collectieve beheerorganisaties en de verbetering van de multiterritoriale licentieverlening van auteursrechten inzake muziekwerken voor onlinegebruik, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar vanwege hun omvang en gevolgen, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(56)

De bepalingen van deze richtlijn laten de toepassing van de mededingingsregels onverlet, evenals van elk ander ter zake dienend recht op andere terreinen, waaronder vertrouwelijkheid, handelsgeheim, persoonlijke levenssfeer, toegang tot documenten, het overeenkomstenrecht en het internationaal privaatrecht met betrekking tot wetsconflicten en geschillen over rechtsmacht, en de vrijheid van vereniging van werknemers en werkgevers en hun recht om zich te organiseren.

(57)

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken (7), verplichten de lidstaten zich ertoe in gerechtvaardigde gevallen de aanmelding van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer documenten waarin de relatie tussen de onderdelen van een richtlijn en de bijbehorende onderdelen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Ten aanzien van deze richtlijn acht de wetgever de verstrekking van dergelijke documenten gerechtvaardigd.

(58)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming werd geraadpleegd in overeenstemming met artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (8) en heeft op 9 oktober 2012 een advies uitgebracht,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze richtlijn worden voorschriften vastgesteld die nodig zijn om het goed functioneren van het beheer van auteursrechten en naburige rechten door collectieve beheerorganisaties zeker te stellen. Ook worden hierbij voorschriften vastgesteld voor multiterritoriale licentieverlening door collectieve beheerorganisaties van auteursrechten inzake muziekwerken voor onlinegebruik.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   De titels I, II, IV en V zijn, met uitzondering van artikel 34, lid 2, en artikel 38, van toepassing op alle in de Unie gevestigde collectieve beheerorganisaties.

2.   Titel III en artikel 34, lid 2, en artikel 38 zijn van toepassing op in de Unie gevestigde collectieve beheerorganisaties die auteursrechten beheren ten behoeve van online gebruik van muziekwerken op multiterritoriale basis.

3.   De desbetreffende bepalingen van deze richtlijn zijn van toepassing op entiteiten die direct of indirect eigendom zijn van, of geheel of gedeeltelijk onder toezicht staan van een collectieve beheerorganisatie, mits dergelijke entiteiten een activiteit verrichten die, indien ze werd verricht door de collectieve beheerorganisatie, onderworpen zou zijn aan de bepalingen van deze richtlijn.

4.   Artikel 16, lid 1, artikelen 18 en 20, artikel 21, lid 1, onder a), b), c), e), f) en g), en artikelen 36 en 42 zijn van toepassing op alle in de Unie gevestigde onafhankelijke beheerentiteiten.

Artikel 3

Definities

In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)   „collectieve beheerorganisatie”: iedere organisatie die bij wet of door middel van overdracht, licentieverlening of een andere contractuele regeling gemachtigd is om, als haar enig doel of hoofddoel, auteursrecht of naburige rechten in verband met auteursrecht te beheren namens meer dan één rechthebbende en in het gezamenlijk belang van die rechthebbenden, en die aan één of beide van de onderstaande criteria voldoet:

b)   „onafhankelijke beheerentiteit”: iedere organisatie die bij wet of door middel van overdracht, licentieverlening of een andere contractuele regeling is gemachtigd om, als haar enig doel of hoofddoel, auteursrecht of naburige rechten in verband met auteursrecht te beheren namens meer dan één rechthebbende en in het gezamenlijk belang van die rechthebbenden en die:

c)   „rechthebbende”: iedere persoon of entiteit anders dan een collectieve beheerorganisatie die houder is van een auteursrecht of naburig recht of krachtens een overeenkomst voor de exploitatie van rechten of bij wet aanspraak kan maken op een aandeel in de rechteninkomsten;

d)   „lid”: een rechthebbende of een entiteit die rechthebbenden vertegenwoordigt, met inbegrip van andere collectieve beheerorganisaties en verenigingen van rechthebbenden, die voldoet aan de lidmaatschapscriteria van de collectieve beheerorganisatie en door de collectieve beheerorganisatie is toegelaten;

e)   „statuut”: de akte van oprichting en statuten, het statuut, het huishoudelijk reglement of de beginselverklaring van een collectieve beheerorganisatie;

f)   „algemene ledenvergadering”: het orgaan van de collectieve beheerorganisatie waarin de leden deelnemen en hun stemrecht uitoefenen, ongeacht de rechtsvorm van de organisatie;

g)   „bestuurder”:

i)

indien het nationaal recht of de statuten van de collectieve beheerorganisatie voorzien in een monistische bestuursstructuur, ieder afzonderlijk lid van het bestuursorgaan;

ii)

indien het nationaal recht of de statuten van de collectieve beheerorganisatie voorzien in een dualistische bestuursstructuur, ieder afzonderlijk lid van het leidinggevend orgaan of het toezichthoudend orgaan;

h)   „rechteninkomsten”: door een collectieve beheerorganisatie namens rechthebbenden geïnde inkomsten, hetzij voortvloeiend uit een exclusief recht, een recht op vergoeding of een recht op schadeloosstelling;

i)   „beheerkosten”: de bedragen die door een collectieve beheerorganisatie in rekening worden gebracht of op de rechteninkomsten of inkomsten uit de belegging van rechteninkomsten ingehouden of verrekend worden om de kosten te dekken van haar beheer van auteursrecht en naburige rechten;

j)   „vertegenwoordigingsovereenkomst”: iedere overeenkomst tussen collectieve beheerorganisaties waarbij één collectieve beheerorganisatie een andere collectieve beheerorganisatie belast met het beheer van de rechten die zij vertegenwoordigt, met inbegrip van overeenkomsten die worden gesloten krachtens de artikelen 29 en 30;

k)   „gebruiker”: iedere persoon of entiteit die handelingen uitvoert waarvoor de toestemming, vergoeding of schadeloosstelling van rechthebbenden vereist is en die niet handelt als consument;

l)   „repertoire”: de werken waarvoor een collectieve beheerorganisatie rechten beheert;

m)   „multiterritoriale licentie”: een licentie die geldt voor het grondgebied van meer dan één lidstaat;

n)   „onlinerechten inzake muziekwerken”: elk van de rechten van een auteur inzake een muziekwerk waarin de artikelen 2 en 3 van Richtlijn 2001/29/EG voorzien en die zijn voorgeschreven voor de verstrekking van een onlinedienst.

TITEL II

COLLECTIEVE BEHEERORGANISATIES

HOOFDSTUK 1

Vertegenwoordiging van rechthebbenden en lidmaatschap en organisatie van collectieve beheerorganisaties

Artikel 4

Algemene beginselen

De lidstaten zien erop toe dat collectieve beheerorganisaties handelen in het belang van de rechthebbenden, collectieve beheerorganisaties wiens rechten zij vertegenwoordigen en dat zij aan hen geen verplichtingen opleggen die objectief beschouwd niet noodzakelijk zijn voor de bescherming van hun rechten en belangen of voor het doeltreffende beheer van hun rechten.

Artikel 5

Rechten van rechthebbenden

1.   De lidstaten zien erop toe dat rechthebbenden de in leden 2 tot en met 8 vervatte rechten hebben en dat die rechten worden opgenomen in het statuut of de lidmaatschapsvoorwaarden van de collectieve beheerorganisatie.

2.   Rechthebbenden hebben het recht om een collectieve beheerorganisatie van hun keuze te machtigen de rechten, rechtencategorieën of soorten werk en andere materie van hun keuze te beheren voor de grondgebieden van hun keuze, ongeacht de lidstaat van nationaliteit, verblijf of vestiging van de collectieve beheerorganisatie of de rechthebbende. Tenzij de collectieve beheerorganisatie objectief gerechtvaardigde redenen heeft om het beheer te weigeren, is zij verplicht dergelijke rechten, rechtencategorieën of soorten werk en andere materie te beheren, mits het beheer daarvan binnen haar werkterrein valt.

3.   Rechthebbenden hebben het recht om licenties te verlenen voor niet-commercieel gebruik van alle rechten, categorieën van rechten of soorten werk en andere materie die zij kiezen.

4.   Rechthebbenden hebben het recht om de door hen ingevolge lid 2 collectieve beheerorganisatie verleende machtiging voor het beheer van rechten, categorieën van rechten of soorten werk en andere materie te beëindigen, of uit een collectieve beheerorganisatie elk van de rechten, categorieën van rechten of soorten werk en andere materie van hun keuze, zoals bepaald krachtens lid 2, terug te trekken voor de grondgebieden van hun keuze, met inachtneming van een redelijke opzegtermijn van ten hoogste zes maanden. De collectieve beheerorganisatie kan besluiten dat een dergelijke beëindiging of terugtrekking slechts kan ingaan aan het einde van het boekjaar.

5.   Als er aan een rechthebbende bedragen verschuldigd zijn voor exploitatiehandelingen die hebben plaatsgevonden voordat de machtiging is beëindigd of de terugtrekking van rechten van kracht werd, of op grond van een licentie die is verleend voordat de beëindiging of terugtrekking van kracht werd, behoudt de rechthebbende zijn rechten op grond van de artikelen 12, 13, 18, 20, 28 en 33.

6.   Een collectieve beheerorganisatie mag de uitoefening van de in de leden 4 en 5 vervatte rechten niet beperken door, als voorwaarde voor de uitoefening van die rechten, te eisen dat het beheer van rechten of rechtencategorieën of soorten werk en andere materie die het voorwerp zijn van de beëindiging of terugtrekking, wordt toevertrouwd aan een andere collectieve beheerorganisatie.

7.   In gevallen waarin een rechthebbende een collectieve beheerorganisatie machtigt om zijn rechten te beheren, verleent hij specifiek toestemming voor elk recht of elke categorie rechten of soort werk en andere materie waarvoor hij de collectieve beheerorganisatie machtigt tot beheer. Elke toestemming daartoe moet schriftelijk worden bewezen.

8.   Een collectieve beheerorganisatie informeert rechthebbenden over hun rechten op grond van de leden 1 tot en met 7, en over elke voorwaarde die aan het in lid 3 bedoelde recht verbonden is, alvorens hun toestemming te verkrijgen om een recht of rechtencategorie of soort werk en andere materie te beheren.

Een collectieve beheerorganisatie informeert die rechthebbenden die haar al hebben gemachtigd, uiterlijk op 10 oktober 2016 over hun rechten op grond van de leden 1 tot en met 7, en over elke voorwaarde die aan het in lid 3 bedoelde recht verbonden is.

Artikel 6

Lidmaatschapsregels van collectieve beheerorganisaties

1.   De lidstaten zien erop toe dat collectieve beheerorganisaties voldoen aan de in de leden 2 tot en met 5 vastgestelde regels.

2.   Een collectieve beheerorganisatie aanvaardt rechthebbenden en entiteiten die rechthebbenden vertegenwoordigen, waaronder andere collectieve beheerorganisaties en verenigingen van rechthebbenden, als leden als zij voldoen aan de vereisten voor het lidmaatschap, die moeten zijn gebaseerd op objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria. Die lidmaatschapsvereisten worden opgenomen in het statuut of de lidmaatschapsvoorwaarden van de collectieve beheerorganisatie en worden openbaar gemaakt. In gevallen waarin een collectieve beheerorganisatie een aanvraag tot lidmaatschap weigert, verstrekt deze de rechthebbende een duidelijke uitleg over de gronden waarop zij deze beslissing heeft genomen.

3.   Het statuut van een collectieve beheerorganisatie voorziet in passende en doeltreffende mechanismen voor deelname van de leden aan het besluitvormingsproces van de collectieve beheerorganisatie. De vertegenwoordiging van de verschillende categorieën leden in het besluitvormingsproces is billijk en evenwichtig.

4.   Een collectieve beheerorganisatie stelt haar leden in de gelegenheid op elektronische wijze met haar te communiceren, onder meer ten behoeve van de uitoefening van hun lidmaatschapsrechten.

5.   Een collectieve beheerorganisatie houdt een register van haar leden bij en actualiseert dat regelmatig.

Artikel 7

Rechten van rechthebbenden die geen lid zijn van de collectieve beheerorganisatie

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat collectieve beheerorganisaties voldoen aan de voorschriften van artikel 6, lid 4, artikel 20, artikel 29, lid 2, en artikel 33 met betrekking tot rechthebbenden die bij wet of door middel van overdracht, licentieverlening of een andere contractuele regeling een rechtstreekse juridische band met hen hebben maar niet hun leden zijn.

2.   De lidstaten kunnen andere bepalingen van deze richtlijn toepassen op de in lid 1 bedoelde rechthebbenden.

Artikel 8

Algemene ledenvergadering van de collectieve beheerorganisatie

1.   De lidstaten zien erop toe dat de algemene ledenvergadering wordt gehouden overeenkomstig de in de leden 2 tot en met 10 vastgestelde regels.

2.   Ten minste eenmaal per jaar wordt een algemene ledenvergadering bijeengeroepen.

3.   De algemene ledenvergadering beslist over wijzigingen in het statuut en de lidmaatschapsvoorwaarden van de collectieve beheerorganisatie, wanneer die voorwaarden niet worden geregeld in het statuut.

4.   De algemene ledenvergadering beslist over de benoeming of het ontslag van de bestuurders, ziet toe op hun algemene prestaties en keurt hun beloning en andere emolumenten, zoals geldelijke of niet-geldelijke voordelen, pensioenrechten en -toekenningen, rechten op andere toekenningen en rechten op ontslagvergoedingen goed.

In een collectieve beheerorganisatie met een dualistische bestuursstructuur beslist de algemene ledenvergadering niet over de benoeming of het ontslag van leden van het leidinggevend orgaan en zij keurt evenmin hun beloning en andere emolumenten goed wanneer de bevoegdheid tot het nemen van dergelijke besluiten aan het toezichthoudend orgaan is gedelegeerd.

5.   In overeenstemming met de bepalingen van hoofdstuk 2 van titel II besluit de algemene ledenvergadering ten minste over de volgende zaken:

a)

het algemene beleid inzake de verdeling van aan rechthebbenden verschuldigde bedragen;

b)

het algemene beleid inzake het gebruik van niet-verdeelbare bedragen;

c)

het algemene beleggingsbeleid ten aanzien van rechteninkomsten en inkomsten uit de belegging van rechteninkomsten;

d)

het algemene beleid betreffende inhoudingen op rechteninkomsten en op inkomsten uit de belegging van rechteninkomsten;

e)

het gebruik van niet-verdeelbare bedragen;

f)

het risicobeheerbeleid;

g)

de goedkeuring van iedere verwerving, verkoop of verhypothekeren van onroerend goed;

h)

de goedkeuring van fusies en samenwerkingsverbanden, de oprichting van dochtermaatschappijen, de overname van andere entiteiten en de verwerving van aandelen of rechten in andere entiteiten;

i)

de goedkeuring voor het opnemen van leningen, het verstrekken van leningen of het verstrekken van zekerheden voor leningen.

6.   De algemene ledenvergadering kan de in lid 5, onder f), g), h) en i), opgesomde bevoegdheden bij besluit of door middel van een bepaling in het statuut delegeren aan het orgaan dat de toezichtfunctie uitoefent.

7.   Voor de toepassing van het bepaalde in lid 5, onder a) tot en met d), kunnen de lidstaten eisen dat de algemene ledenvergadering meer gedetailleerde voorwaarden vaststelt voor het gebruik van de rechteninkomsten en de inkomsten uit de belegging van rechteninkomsten.

8.   De algemene ledenvergadering houdt toezicht op de activiteiten van de collectieve beheerorganisatie door ten minste te besluiten over de benoeming en het ontslag van de accountant en de goedkeuring van het in artikel 22 bedoelde jaarlijks transparantieverslag.

De lidstaten kunnen alternatieve systemen of regels voor de benoeming en het ontslag van de accountant toestaan, mits die systemen of regels zijn ontworpen om te waarborgen dat de accountant onafhankelijk is van de personen die leidinggeven aan de activiteiten van de collectieve beheerorganisatie.

9.   Alle leden van een collectieve beheerorganisatie hebben het recht om deel te nemen aan en het recht om hun stemrechten uit te oefenen tijdens de algemene ledenvergadering. De lidstaten mogen echter toestaan dat het recht van de leden van de collectieve beheerorganisatie om deel te nemen aan en hun stemrecht uit te oefenen tijdens de algemene ledenvergadering wordt beperkt op grond van een of beide van de volgende criteria:

a)

duur van het lidmaatschap,

b)

ontvangen bedragen of aan een lid verschuldigde bedragen,

mits deze criteria worden vastgestelde en worden toegepast op een billijke en evenredige wijze.

De in de eerste alinea, onder a) en b), vervatte criteria worden opgenomen in het statuut of de lidmaatschapsvoorwaarden van de collectieve beheerorganisatie en worden openbaar gemaakt overeenkomstig de artikelen 19 en 21.

10.   Ieder lid van een collectieve beheerorganisatie heeft het recht om een andere persoon of entiteit als gevolmachtigde aan te wijzen om namens hem deel te nemen aan en zijn stem uit te brengen tijdens de algemene ledenvergadering, mits deze aanwijzing geen belangenconflict tot gevolg heeft, wat bijvoorbeeld kan gebeuren wanneer het aanwijzende lid en de gevolmachtigde binnen de collectieve beheerorganisatie tot verschillende categorieën rechthebbenden behoren.

De lidstaten kunnen echter beperkingen opleggen betreffende de aanwijzing van gevolmachtigden en de uitoefening van het stemrecht van de leden die zij vertegenwoordigen indien dergelijke beperkingen geen afbreuk doen aan de passende en doeltreffende deelname van de leden aan het besluitvormingsproces van een collectieve beheerorganisatie.

Elke volmacht geldt voor één algemene ledenvergadering. De gevolmachtigde geniet op de algemene ledenvergadering dezelfde rechten als deze waarop het aanwijzende lid aanspraak zou kunnen maken. De gevolmachtigde brengt zijn stem uit overeenkomstig de instructies van het aanwijzende lid.

11.   De lidstaten kunnen bepalen dat de bevoegdheden van de algemene ledenvergadering kunnen worden uitgeoefend door een vergadering van gedelegeerden die ten minste om de vier jaar door de leden van de collectieve beheerorganisatie worden gekozen, op voorwaarde dat:

a)

een passende en doeltreffende deelname van de leden aan het besluitvormingsproces van de collectieve beheerorganisatie gewaarborgd is, en

b)

de vertegenwoordiging van de verschillende categorieën leden in de vergadering van gedelegeerden billijk en evenwichtig is.

Het in de leden 2 tot en met 10 bepaalde is van overeenkomstige toepassing op de vergadering van gedelegeerden.

12.   De lidstaten kunnen bepalen dat voor collectieve beheerorganisaties die vanwege hun rechtsvorm geen algemene ledenvergadering hebben, de bevoegdheden van de algemene ledenvergadering worden uitgeoefend door het orgaan dat de toezichtfunctie vervult. De in de leden 2 tot en met 5, en ook de in lid 7 en lid 8 vastgestelde regels zijn van overeenkomstige toepassing op een dergelijk orgaan dat de toezichtfunctie vervult.

13.   De lidstaten kunnen bepalen dat, indien een collectieve beheerorganisatie leden heeft die entiteiten zijn die rechthebbenden vertegenwoordigen, alle of bepaalde bevoegdheden van de algemene ledenvergadering moeten worden uitgeoefend door een vergadering van die rechthebbenden. Het in de leden 2 tot en met 10 bepaalde is van overeenkomstige toepassing op de vergadering van rechthebbenden.

Artikel 9

Toezichtfunctie

1.   De lidstaten zien erop toe dat elke collectieve beheerorganisatie beschikt over een toezichtfunctie voor permanent toezicht op de activiteiten en de taakuitvoering van de personen die leidinggeven aan de activiteiten van de organisatie.

2.   De verschillende categorieën leden van de collectieve beheerorganisatie zijn billijk en evenwichtig vertegenwoordigd in het orgaan dat de toezichtfunctie uitoefent.

3.   Elke persoon die de toezichtfunctie uitoefent, legt aan de algemene ledenvergadering jaarlijks een individuele verklaring inzake belangenconflicten af die de in artikel 10, lid 2, tweede alinea, bedoelde informatie bevat.

4.   Het orgaan dat de toezichtfunctie uitoefent, komt periodiek bijeen en heeft ten minste de bevoegdheid om:

a)

de bevoegdheden uit te oefenen die het door de algemene ledenvergadering zijn gedelegeerd, met inbegrip van de bevoegdheden op grond van artikel 8, leden 4 en 6;

b)

toezicht te houden op de activiteiten en de taakuitvoering van de in artikel 10 bedoelde personen, met inbegrip van de uitvoering van de besluiten van de algemene ledenvergadering, en in het bijzonder van de in artikel 8, lid 5, onder a) tot en met d), vermelde algemene beleidslijnen.

5.   Het orgaan dat de toezichtfunctie uitoefent, brengt ten minste eenmaal per jaar aan de algemene ledenvergadering verslag uit over de uitoefening van zijn bevoegdheden.

Artikel 10

Plichten van de personen die de activiteiten van de collectieve beheerorganisatie beheren

1.   De lidstaten zien erop toe dat elke collectieve beheerorganisatie alle nodige maatregelen neemt zodat de personen die haar activiteiten beheren dit op solide, prudente en passende wijze doen met behulp van goede administratieve en boekhoudkundige procedures en internecontrolemechanismen.

2.   De lidstaten zien erop toe dat collectieve beheerorganisaties procedures invoeren en toepassen ter vermijding van belangenconflicten en, daar waar die niet vermeden kunnen worden, om feitelijke of potentiële belangenconflicten te identificeren, te beheren, te bewaken en bekend te maken op een zodanige wijze dat voorkomen wordt dat deze de gezamenlijke belangen van de rechthebbenden die de organisatie vertegenwoordigt, schaden.

De in de eerste alinea bedoelde procedures omvatten een jaarlijkse individuele verklaring van elk van de in lid 1 bedoelde personen aan de algemene ledenvergadering, die de volgende informatie bevat:

a)

ieder belang bij de collectieve beheerorganisatie;

b)

iedere in het voorafgaande boekjaar van de collectieve beheerorganisatie ontvangen beloning, in de vorm van pensioenregelingen daaronder inbegrepen, voordelen in natura en andere soorten voordelen;

c)

eventuele bedragen die zij in het voorafgaande boekjaar als rechthebbende van de collectieve beheerorganisatie hebben ontvangen;

d)

een opgave aangaande ieder feitelijk of potentieel conflict tussen persoonlijke belangen en die van de collectieve beheerorganisatie of tussen verplichtingen die verschuldigd aan de collectieve beheerorganisatie en verplichtingen die verschuldigd zijn aan een andere natuurlijke of rechtspersoon.

HOOFDSTUK 2

Beheer van rechteninkomsten

Artikel 11

Inning en gebruik van rechteninkomsten

1.   De lidstaten zien erop toe dat collectieve beheerorganisaties voldoen aan de in de leden 2 tot en met 5 vastgestelde regels.

2.   Een collectieve beheerorganisatie int en beheert rechteninkomsten zorgvuldig.

3.   Een collectieve beheerorganisatie bewaart in haar boekhouding gescheiden:

a)

rechteninkomsten en inkomsten uit de belegging van rechteninkomsten, en

b)

eventuele eigenvermogensbestanddelen en inkomsten uit dergelijke vermogensbestanddelen, uit beheerkosten of uit overige activiteiten.

4.   Het is een collectieve beheerorganisatie niet toegestaan om de rechteninkomsten of inkomsten uit de belegging van rechteninkomsten te gebruiken voor andere doeleinden dan uitkering aan de rechthebbenden, behalve wanneer het haar is toegelaten om haar beheerkosten in te houden of te compenseren in overeenstemming met een besluit genomen overeenkomstig artikel 8, lid 5, onder d), of deze rechteninkomsten of inkomsten uit de belegging van rechteninkomsten mag gebruiken in overeenstemming met een besluit genomen overeenkomstig artikel 8, lid 5.

5.   Wanneer een collectieve beheerorganisatie rechteninkomsten of inkomsten uit de belegging van rechteninkomsten belegt, doet zij dat in het belang van de rechthebbenden wier rechten zij vertegenwoordigt, in overeenstemming met het in artikel 8, lid 5, onder c) en f), bedoelde algemene beleggings- en risicobeheerbeleid en rekening houdend met de volgende bepalingen:

a)

wanneer er een potentieel belangenconflict bestaat, ziet de collectieve beheerorganisatie erop toe dat de belegging uitsluitend in het belang van die rechthebbenden wordt uitgevoerd;

b)

de bedragen worden belegd met het oogmerk om de zekerheid, kwaliteit, liquiditeit en winstgevendheid van de portefeuille als geheel te waarborgen;

c)

de beleggingen worden deugdelijk gediversifieerd om buitensporige afhankelijkheid van één belegging en de accumulatie van risico in de portefeuille als geheel te vermijden.

Artikel 12

Inhoudingen

1.   De lidstaten zien erop toe dat wanneer een rechthebbende een collectieve beheerorganisatie machtigt om zijn rechten te beheren, de collectieve beheerorganisatie verplicht is de rechthebbende informatie te verschaffen over beheerkosten en andere inhoudingen op de rechteninkomsten en op inkomsten uit de belegging van rechteninkomsten, alvorens zijn toestemming te verkrijgen om zijn rechten te beheren.

2.   Inhoudingen zijn redelijk, staan in verhouding tot de door de collectieve beheerorganisatie aan de rechthebbenden verleende diensten en in voorkomend geval ook tot de in lid 4 bedoelde diensten, en worden vastgesteld op basis van objectieve criteria.

3.   De beheerkosten mogen niet hoger zijn dan de gerechtvaardigde en gedocumenteerde kosten die door de collectieve beheerorganisatie worden gemaakt voor het beheren van auteursrechten en naburige rechten.

De lidstaten zien erop toe dat de voorschriften voor het gebruik en de transparantie van het gebruik van de ingehouden of verrekende bedragen met betrekking tot beheerkosten van toepassing zijn op alle andere inhoudingen om de kosten te dekken van het beheren van auteursrecht en naburige rechten.

4.   Wanneer een collectieve beheerorganisatie sociale, culturele of educatieve diensten verleent die worden gefinancierd uit inhoudingen op de rechteninkomsten of uit andere inkomsten die voortvloeien uit de belegging van rechteninkomsten, worden dergelijke diensten geleverd op grond van billijke criteria, in het bijzonder wat betreft de toegang tot en de omvang van die diensten.

Artikel 13

Verdeling van aan rechthebbenden verschuldigde bedragen

1.   Onverminderd artikel 15, lid 3, en artikel 28 zien de lidstaten erop toe dat elke collectieve beheerorganisatie regelmatig, zorgvuldig en nauwkeurig de verschuldigde bedragen verdeelt en betaalt aan de rechthebbenden en in overeenstemming met het in artikel 8, lid 5, onder a), bedoelde algemene beleid inzake de verdeling.

De lidstaten zien er tevens op toe dat collectieve beheerorganisaties of hun leden die entiteiten zijn die rechthebbenden vertegenwoordigen, deze bedragen zo snel mogelijk, maar uiterlijk negen maanden na afloop van het boekjaar waarin de rechteninkomsten zijn geïnd, verdelen en aan de rechthebbenden betalen, tenzij objectieve redenen die in het bijzonder verband houden met de verslaglegging door gebruikers, de identificatie van rechten, rechthebbenden of de afstemming van gegevens over werken en andere materie met rechthebbenden, de collectieve beheerorganisatie of, in voorkomend geval, haar leden ervan weerhouden deze uiterste termijn te eerbiedigen.

2.   Wanneer de aan rechthebbenden verschuldigde bedragen niet binnen de in lid 1 vermelde termijn kunnen worden verdeeld omdat de betrokken rechthebbenden niet geïdentificeerd of gelokaliseerd kunnen worden, en indien de in lid 1 bedoelde uitzondering op de termijn niet van toepassing is, worden deze bedragen gescheiden bewaard in de boekhouding van de collectieve beheerorganisatie.

3.   De collectieve beheerorganisatie treft alle nodige maatregelen, in overeenstemming met lid 1, om de rechthebbenden te identificeren en te lokaliseren. De collectieve beheerorganisatie maakt, in het bijzonder, uiterlijk drie maanden na het verstrijken van de in lid 1 vermelde termijn, informatie bekend over werken en andere materie waarvoor één of meer rechthebbenden niet zijn geïdentificeerd of gelokaliseerd aan:

a)

de rechthebbenden die zij vertegenwoordigt of de entiteiten die rechthebbenden vertegenwoordigen, wanneer die entiteiten lid zijn van de collectieve beheerorganisatie, en

b)

alle collectieve beheerorganisaties waarmee ze vertegenwoordigingsovereenkomsten heeft gesloten.

De informatie vermeld in de eerste alinea omvat, voor zover beschikbaar, het volgende:

a)

de titel van het werk of de andere materie,

b)

de naam van de rechthebbende,

c)

de naam van de betrokken uitgever of producent, en

d)

alle overige ter zake dienende beschikbare informatie die kan helpen om de rechthebbende te identificeren.

De collectieve beheerorganisatie controleert ook het in artikel 6, lid 5, bedoelde register en andere gemakkelijk beschikbare registers. Indien de voormelde maatregelen geen resultaat opleveren, maakt de collectieve beheerorganisatie deze informatie uiterlijk één jaar na het verstrijken van de periode van drie maanden openbaar.

4.   Wanneer de aan rechthebbenden verschuldigde bedragen drie jaar na afloop van het boekjaar waarin de inning van de rechteninkomsten heeft plaatsgevonden nog niet kunnen worden verdeeld en mits de collectieve beheerorganisatie alle nodige maatregelen heeft getroffen om de rechthebbenden te identificeren en te lokaliseren als bedoeld in lid 3, worden deze bedragen niet-verdeelbaar geacht.

5.   De algemene ledenvergadering van een collectieve beheerorganisatie besluit over het gebruik van de niet-verdeelbare bedragen overeenkomstig artikel 8, lid 5, onder b), onverminderd het recht van rechthebbenden om dergelijke bedragen van de collectieve beheerorganisatie te vorderen overeenkomstig de wetgeving van de lidstaten inzake de verjaring van rechtsvorderingen.

6.   De lidstaten kunnen het gebruik van niet-verdeelbare bedragen beperken of bepalen welk gebruik ervan toegestaan is, onder meer door te garanderen dat dergelijke bedragen gescheiden en onafhankelijk worden aangewend ter financiering van sociale, culturele en educatieve activiteiten ten gunste van rechthebbenden.

HOOFDSTUK 3

Beheer van rechten namens andere collectieve beheerorganisaties

Artikel 14

Rechten die worden beheerd krachtens vertegenwoordigingsovereenkomsten

De lidstaten zien erop toe dat een collectieve beheerorganisatie niet discrimineert jegens een rechthebbende wiens rechten zij beheert krachtens een vertegenwoordigingsovereenkomst, met name ten aanzien van toepasselijke tarieven, beheerkosten en de voorwaarden voor inning van de rechteninkomsten en verdeling van aan rechthebbenden verschuldigde bedragen.

Artikel 15

Inhoudingen en betalingen in vertegenwoordigingsovereenkomsten

1.   De lidstaten zien erop toe dat een collectieve beheerorganisatie geen andere inhoudingen dan voor beheerkosten hanteert op de rechteninkomsten die voortvloeien uit de rechten die zij beheert op grond van een vertegenwoordigingsovereenkomst, of op inkomsten uit de belegging van die rechteninkomsten, tenzij de andere collectieve beheerorganisatie die partij is bij de vertegenwoordigingsovereenkomst, uitdrukkelijk met dergelijke inhoudingen instemt.

2.   De collectieve beheerorganisatie verdeelt en betaalt regelmatig, zorgvuldig en correct de aan andere collectieve beheerorganisaties verschuldigde bedragen.

3.   De collectieve beheerorganisatie verricht deze verdeling en betalingen aan de andere collectieve beheerorganisatie zo snel mogelijk maar uiterlijk negen maanden na afloop van het boekjaar waarin de rechteninkomsten zijn geïnd, tenzij objectieve redenen die in het bijzonder verband houden met de verslaglegging door gebruikers, de identificatie van rechten, of de afstemming van gegevens over werken en andere materie met rechthebbenden, de collectieve beheerorganisatie ervan weerhouden deze termijn na te leven.

De andere collectieve beheerorganisatie of, wanneer zij als leden entiteiten heeft die rechthebbenden vertegenwoordigen, deze leden verdelen en betalen de aan rechthebbenden verschuldigde bedragen zo snel mogelijk maar uiterlijk zes maanden na ontvangst van deze bedragen, tenzij objectieve redenen die in het bijzonder verband houden met de verslaglegging door gebruikers, de identificatie van rechten, rechthebbenden of de afstemming van gegevens over werken en andere materie met rechthebbenden, de collectieve beheerorganisatie of, in voorkomend geval, haar leden ervan weerhouden deze termijn na te leven.

HOOFDSTUK 4

Betrekkingen met gebruikers

Artikel 16

Licentieverlening

1.   De lidstaten zien erop toe dat collectieve beheerorganisaties en gebruikers in goed vertrouwen onderhandelingen voeren over de licentieverlening voor rechten. Collectieve beheerorganisaties en gebruikers verschaffen elkaar alle noodzakelijke informatie.

2.   Licentievoorwaarden zijn gebaseerd op objectieve en niet-discriminerende criteria. Bij het verlenen van licenties voor rechten zijn collectieve beheerorganisaties niet verplicht licentievoorwaarden die zijn overeengekomen met een gebruiker als precedent te gebruiken voor andere onlinediensten, wanneer de gebruiker een nieuwe soort onlinedienst aanbiedt die nog geen drie jaar voor het publiek in de Unie beschikbaar is.

Rechthebbenden ontvangen een passende vergoeding voor het gebruik van de rechten. Tarieven voor exclusieve rechten en rechten op vergoeding zijn redelijk in verhouding tot onder meer de economische waarde van het gebruik van de rechten in het handelsverkeer, gelet op de aard en reikwijdte van het gebruik van de werken en andere materie, en in verhouding tot de economische waarde van de door de collectieve beheerorganisatie verstrekte dienst. Collectieve beheerorganisaties stellen de betrokken gebruiker in kennis van de criteria die voor het bepalen van die tarieven zijn gebruikt.

3.   Collectieve beheerorganisaties beantwoorden aanvragen van gebruikers zonder onnodige vertraging en geven daarbij onder meer op welke informatie zij nodig hebben om een licentie aan te bieden.

Nadat ze alle relevante informatie heeft ontvangen, biedt de collectieve beheerorganisatie zonder onnodige vertraging een licentie aan, of verschaft zij de gebruiker een gemotiveerde verklaring waarin zij uitlegt waarom zij niet van plan is een licentie te verlenen voor een bepaalde dienst.

4.   Een collectieve beheerorganisatie stelt gebruikers in de gelegenheid op elektronische wijze met haar te communiceren, onder meer, voor zover van toepassing, ten behoeve van de verslaglegging over het licentiegebruik.

Artikel 17

Verplichtingen van gebruikers

De lidstaten stellen bepalingen vast om ervoor te zorgen dat de gebruikers een collectieve beheerorganisatie, in een vooraf overeengekomen en vooraf vastgesteld tijdsbestek en in een overeengekomen en vooraf vastgesteld formaat, de hun ter beschikking staande relevante informatie over het gebruik van de door de collectieve beheerorganisatie vertegenwoordigde rechten verstrekken die nodig is voor de inning van de rechteninkomsten en de verdeling en uitbetaling van de aan de rechthebbenden verschuldigde bedragen. Wanneer zij een besluit nemen over het formaat voor het verstrekken van deze informatie, nemen de collectieve beheerorganisaties en de gebruikers voor zover mogelijk de vrijwillige normen van de industrie in acht.

HOOFDSTUK 5

Transparantie en verslaglegging

Artikel 18

Aan rechthebbenden verstrekte informatie over het beheer van hun rechten

1.   Onverminderd lid 2 van dit artikel, artikel 19 en artikel 28, lid 2, zien de lidstaten erop toe dat een collectieve beheerorganisatie ten minste eenmaal per jaar op zijn minst de volgende informatie bekendmaakt aan elke rechthebbende aan wie zij rechteninkomsten heeft toegewezen of betalingen heeft gedaan in de periode waarop de informatie betrekking heeft:

a)

de contactgegevens voor het gebruik waarvan de rechthebbende de collectieve beheerorganisatie heeft gemachtigd, om de rechthebbende te identificeren en te lokaliseren;

b)

de aan de rechthebbende toegewezen rechteninkomsten;

c)

de door de collectieve beheerorganisatie aan de rechthebbende betaalde bedragen per beheerde rechtencategorie en per soort gebruik;

d)

de periode waarin het gebruik waarvoor bedragen zijn toegewezen en betaald aan de rechthebbende, heeft plaatsgevonden, tenzij objectieve redenen in verband met de verslaglegging door gebruikers de collectieve beheerorganisatie ervan weerhouden deze informatie te verstrekken;

e)

bedragen die zijn ingehouden met betrekking tot beheerkosten;

f)

bedragen die zijn ingehouden voor andere doeleinden dan met betrekking tot beheerkosten, met inbegrip van die welke op grond van nationaal recht vereist zijn voor de verlening van sociale, culturele of educatieve diensten;

g)

rechteninkomsten toegewezen aan een rechthebbende die voor enige periode onbetaald blijven.

2.   Wanneer een collectieve beheerorganisatie rechteninkomsten toewijst en als leden entiteiten heeft die verantwoordelijk zijn voor de uitkering van rechteninkomsten aan de rechthebbenden, verstrekt de collectieve beheerorganisatie de in lid 1 opgesomde informatie aan die entiteiten mits zij deze informatie niet in hun bezit hebben. De lidstaten zien erop toe dat de entiteiten ten minste eenmaal per jaar op zijn minst de in lid 1 opgesomde informatie bekendmaken aan elke rechthebbende aan wie zij inkomsten uit rechten hebben toegewezen of betalingen hebben gedaan in de periode waarop de informatie betrekking heeft.

Artikel 19

Aan andere collectieve beheerorganisaties verstrekte informatie over het beheer van rechten op grond van vertegenwoordigingsovereenkomsten

De lidstaten zien erop toe dat een collectieve beheerorganisatie aan collectieve beheerorganisaties namens wie zij rechten beheert op grond van een vertegenwoordigingsovereenkomst, minimaal eenmaal per jaar en op elektronische wijze voor de periode waarop de informatie betrekking heeft ten minste de volgende informatie bekendmaakt:

a)

de toegewezen rechteninkomsten, de door de collectieve beheerorganisatie betaalde bedragen per beheerde rechtencategorie en soort gebruik voor de rechten die zij beheert op grond van de vertegenwoordigingsovereenkomst, en rechteninkomsten toegewezen aan een rechthebbende die voor enige periode onbetaald blijven;

b)

bedragen die zijn ingehouden met betrekking tot beheerkosten;

c)

de bedragen die zijn ingehouden voor andere doeleinden dan met betrekking tot beheerkosten, zoals bedoeld in artikel 15;

d)

informatie over elke verleende of geweigerde licenties met betrekking tot werken en andere materie die wordt bestreken door de vertegenwoordigingsovereenkomst;

e)

door de algemene ledenvergadering genomen besluiten voor zover deze besluiten relevant zijn voor het beheer van de rechten op grond van de vertegenwoordigingsovereenkomst.

Artikel 20

Op verzoek aan rechthebbenden, andere collectieve beheerorganisaties en gebruikers verstrekte informatie

Onverminderd artikel 25 zien de lidstaten erop toe dat een collectieve beheerorganisatie, in antwoord op een naar behoren gemotiveerd verzoek, op elektronische wijze en zonder onnodige vertraging op zijn minst de volgende informatie bekendmaakt aan iedere collectieve beheerorganisatie namens wie zij rechten beheert op grond van een vertegenwoordigingsovereenkomst of aan iedere rechthebbende of iedere gebruiker:

a)

de werken of andere materie die zij beheert, de rechten die zij direct of krachtens een vertegenwoordigingsovereenkomst beheert en het grondgebied dat zij bestrijkt, of

b)

wanneer wegens de reikwijdte van de activiteiten van de collectieve beheerorganisatie dergelijke soorten van werken of andere materie niet kunnen worden vastgesteld, de soorten werken of andere materie die zij vertegenwoordigt, de rechten die zij beheert en de grondgebieden die zij bestrijkt.

Artikel 21

Openbaarmaking van informatie

1.   De lidstaten zien erop toe dat een collectieve beheerorganisatie op zijn minst de volgende informatie openbaar maakt:

a)

haar statuut;

b)

haar lidmaatschapsvoorwaarden en de voorwaarden voor beëindiging van de machtiging tot beheer van rechten, indien deze niet zijn opgenomen in het statuut;

c)

standaardlicentieovereenkomsten en normaal toepasselijke tarieven, inclusief kortingen;

d)

de in artikel 10 bedoelde lijst met personen;

e)

haar algemene beleid inzake verdeling van de aan rechthebbenden verschuldigde bedragen;

f)

haar algemene beleid inzake beheerkosten;

g)

haar algemene beleid inzake inhoudingen, voor andere doeleinden dan deze met betrekking tot beheerkosten, op rechteninkomsten en op enig ander inkomen voortvloeiend uit de belegging van rechteninkomsten, met inbegrip van inhoudingen ten behoeve van sociale, culturele en educatieve diensten;

h)

een lijst met door haar gesloten vertegenwoordigingsovereenkomsten, en de namen van de collectieve beheerorganisaties waarmee deze vertegenwoordigingsovereenkomsten zijn gesloten;

i)

het algemene beleid inzake het gebruik van niet-verdeelbare bedragen;

j)

de overeenkomstig de artikelen 33, 34 en 35 beschikbare procedures voor klachtenafhandeling en geschillenbeslechting.

2.   De collectieve beheerorganisatie maakt de in lid 1 bedoelde informatie op zijn publieke website bekend en houdt deze actueel.

Artikel 22

Jaarlijks transparantieverslag

1.   De lidstaten zien erop toe dat een collectieve beheerorganisatie, ongeacht haar rechtsvorm krachtens nationaal recht, voor elk boekjaar uiterlijk acht maanden na afloop van dat boekjaar een jaarlijks transparantieverslag, met inbegrip van het in lid 3 bedoelde speciale verslag, samenstelt en openbaar maakt.

De collectieve beheerorganisatie maakt op zijn website het jaarlijks transparantieverslag bekend, welke op die website gedurende ten minste vijf jaar voor het publiek beschikbaar blijft.

2.   Het jaarlijks transparantieverslag bevat ten minste de in de bijlage daarbij voorgeschreven informatie.

3.   Een speciaal verslag betreft het gebruik van de ingehouden bedragen ten behoeve van sociale, culturele en educatieve diensten en bevat ten minste de in punt 3 van de bijlage voorgeschreven informatie.

4.   De in het jaarlijks transparantieverslag opgenomen boekhoudkundige informatie wordt gecontroleerd door één of meer accountants, dat wil zeggen personen die wettelijk bevoegd zijn om rekeningen te controleren overeenkomstig Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad (9).

Het auditverslag, met inbegrip van alle voorbehouden, wordt volledig gereproduceerd in het jaarlijks transparantieverslag.

Voor de doeleinden van dit lid omvat de boekhoudkundige informatie de in punt 1, onder a), van de bijlage bedoelde financiële overzichten en alle in punt 1, onder g) en h), en punt 2 van de bijlage bedoelde financiële informatie.

TITEL III

MULTITERRITORIALE LICENTIEVERLENING VAN ONLINERECHTEN INZAKE MUZIEKWERKEN DOOR COLLECTIEVE BEHEERORGANISATIES

Artikel 23

Multiterritoriale licentieverlening op de interne markt

De lidstaten zien erop toe dat op hun grondgebied gevestigde collectieve beheerorganisaties zich aan de voorschriften van deze titel houden bij de verlening van multiterritoriale licenties voor onlinerechten inzake muziekwerken.

Artikel 24

Capaciteit voor de verwerking van multiterritoriale licenties

1.   De lidstaten zien erop toe dat een collectieve beheerorganisatie die multiterritoriale licenties voor onlinerechten inzake muziekwerken verleent, over voldoende capaciteit beschikt om elektronisch op doelmatige en transparante wijze de gegevens te verwerken die nodig zijn voor het beheer van dergelijke licenties, onder meer voor de identificatie van het repertoire en het toezicht op het gebruik daarvan, de facturering van gebruikers, de inning van rechteninkomsten en de verdeling van aan rechthebbenden verschuldigde bedragen.

2.   Voor de doeleinden van lid 1 voldoet een collectieve beheerorganisatie ten minste aan de volgende voorwaarden:

a)

over het vermogen beschikken om de muziekwerken waarvoor de collectieve beheerorganisatie is gemachtigd tot vertegenwoordiging, geheel of gedeeltelijk nauwkeurig te identificeren;

b)

over het vermogen beschikken om voor elk betrokken grondgebied de rechten en de respectievelijke rechthebbenden geheel of gedeeltelijk nauwkeurig te identificeren, voor elk muziekwerk of aandeel daarin waarvoor de collectieve beheerorganisatie is gemachtigd tot vertegenwoordiging;

c)

gebruikmaken van unieke identificatiemiddelen om rechthebbenden en muziekwerken te identificeren, voor zover mogelijk rekening houdend met vrijwillige industriële normen en praktijken die zijn ontwikkeld op internationaal niveau of op het niveau van de Unie;

d)

gebruikmaken van gepaste middelen om tijdig en doeltreffend tegenstrijdigheden te constateren en weg te nemen met gegevens van andere collectieve beheerorganisaties die multiterritoriale licenties voor rechten van onlinegebruik van muziekwerken verlenen.

Artikel 25

Transparantie van informatie over multiterritoriaal repertoire

1.   De lidstaten zien erop toe dat een collectieve beheerorganisatie die multiterritoriale licenties voor onlinerechten inzake muziekwerken verleent, aan aanbieders van onlinediensten, aan rechthebbenden wier rechten zij vertegenwoordigt en aan andere collectieve beheerorganisaties op elektronische wijze, in antwoord op een naar behoren gemotiveerd verzoek, actuele informatie verstrekt die de identificatie van het door haar vertegenwoordigde onlinemuziekrepertoire mogelijk maakt. Deze informatie omvat:

a)

de vertegenwoordigde muziekwerken;

b)

de geheel of gedeeltelijk vertegenwoordigde rechten, en

c)

de bestreken grondgebieden.

2.   De collectieve beheerorganisatie kan zo nodig redelijke maatregelen treffen om de juistheid en integriteit van de gegevens te beschermen, hun hergebruik te beheren en commercieel gevoelige informatie te beschermen.

Artikel 26

Juistheid van informatie over multiterritoriaal repertoire

1.   De lidstaten zien erop toe dat een collectieve beheerorganisatie die multiterritoriale licenties voor onlinerechten inzake muziekwerken verleent, beschikt over regelingen waarmee rechthebbenden, andere collectieve beheerorganisaties en aanbieders van onlinediensten kunnen vragen om rectificatie van de gegevens als bedoeld in de lijst van voorwaarden in artikel 24, lid 2, of de op grond van artikel 25 verstrekte informatie, wanneer zij op grond van redelijke bewijsstukken van mening zijn dat de gegevens of de informatie met betrekking tot hun onlinerechten inzake muziekwerken onjuist zijn/is. Wanneer de vorderingen voldoende onderbouwd zijn, ziet de collectieve beheerorganisatie erop toe dat de gegevens of de informatie zonder onnodige vertraging worden/wordt gerectificeerd.

2.   De collectieve beheerorganisatie voorziet rechthebbenden wier muziekwerken zijn opgenomen in haar eigen muziekrepertoire en rechthebbenden die haar overeenkomstig artikel 31, hebben belast met het beheer van hun onlinerechten inzake muziekwerken, van de middelen om in elektronische vorm informatie bij haar in te dienen over hun muziekwerken, hun rechten inzake die werken en de grondgebieden waarvoor de rechthebbenden de organisatie machtigen. Daarbij houden de collectieve beheerorganisatie en de rechthebbenden voor zover mogelijk rekening met vrijwillige industriële normen of praktijken met betrekking tot gegevensuitwisseling die zijn ontwikkeld op internationaal niveau of op het niveau van de Unie, waardoor de rechthebbenden het muziekwerk geheel of gedeeltelijk, de onlinerechten geheel of gedeeltelijk en de grondgebieden waarvoor zij de organisatie machtigen, kunnen specificeren.

3.   Wanneer een collectieve beheerorganisatie een andere collectieve beheerorganisatie op grond van de artikelen 29 en 30 machtigt om multiterritoriale licenties voor de onlinerechten inzake muziekwerken te verlenen, past de lastnemende collectieve beheerorganisatie lid 2 van dit artikel ook toe met betrekking tot de rechthebbenden wier muziekwerken opgenomen zijn in het repertoire van de lastgevende collectieve beheerorganisatie, tenzij de collectieve beheerorganisaties anders overeenkomen.

Artikel 27

Juiste en tijdige verslaglegging en facturering

1.   De lidstaten waarborgen dat een collectieve beheerorganisatie toeziet op het gebruik van onlinerechten inzake muziekwerken die zij geheel of gedeeltelijk beheert door aanbieders van onlinediensten aan wie zij een multiterritoriale licentie voor die rechten heeft verleend.

2.   De collectieve beheerorganisatie biedt aanbieders van onlinediensten de mogelijkheid om op elektronische wijze verslag te doen van het feitelijke gebruik van onlinerechten inzake muziekwerken en aanbieders van onlinediensten doen nauwkeurig verslag van het feitelijke gebruik van die werken. De collectieve beheerorganisatie biedt het gebruik van ten minste één verslagmethode aan, rekening houdend met vrijwillige industriële normen of praktijken die op internationaal niveau of op het niveau van de Unie zijn ontwikkeld voor de elektronische uitwisseling van dergelijke gegevens. Als de collectieve beheerorganisatie voorziet in verslaglegging volgens een industriële norm voor de elektronische gegevensuitwisseling, kan zij weigeren verslagen van de aanbieder van onlinediensten in een eigen indeling te aanvaarden.

3.   De collectieve beheerorganisatie verzendt facturen aan de aanbieder van onlinediensten op elektronische wijze. De collectieve beheerorganisatie biedt het gebruik van ten minste één indeling aan, rekening houdend met vrijwillige industriële normen of praktijken die op internationaal niveau of op het niveau van de Unie zijn ontwikkeld. Op de factuur worden de werken en rechten geïdentificeerd die geheel of gedeeltelijk in licentie zijn gegeven op grond van de gegevens als bedoeld in de lijst met voorwaarden uit hoofde van artikel 24, lid 2, en het dienovereenkomstige feitelijke gebruik, voor zover mogelijk op grond van de door de aanbieder van onlinediensten verstrekte informatie en de indeling die is gebruikt om die informatie te verstrekken. Als de collectieve beheerorganisatie een industriële norm hanteert, kan de aanbieder van onlinediensten niet weigeren de factuur te aanvaarden vanwege de indeling.

4.   De collectieve beheerorganisatie factureert de onlinediensten aan de aanbieder zorgvuldig en zonder vertraging nadat het feitelijke gebruik van de onlinerechten van dat muziekwerk is gemeld, tenzij dat niet mogelijk is om redenen die zijn toe te schrijven aan de aanbieder van onlinediensten.

5.   De collectieve beheerorganisatie beschikt over toereikende regelingen die de aanbieder van onlinediensten in staat stelt om de juistheid van de factuur te betwisten, ook wanneer de aanbieder van onlinediensten van één of meer collectieve beheerorganisaties facturen ontvangt voor dezelfde onlinerechten inzake hetzelfde muziekwerk.

Artikel 28

Juiste en tijdige betaling aan rechthebbenden

1.   Onverminderd lid 3 zien de lidstaten erop toe dat een collectieve beheerorganisatie die multiterritoriale licenties voor onlinerechten inzake muziekwerken verleent, aan rechthebbenden verschuldigde bedragen die voortvloeien uit dergelijke licenties nauwkeurig en zonder vertraging verdeelt nadat het feitelijke gebruik van het werk is gemeld, tenzij dat niet mogelijk is om redenen die zijn toe te schrijven aan de aanbieder van onlinediensten.

2.   Onverminderd lid 3 verstrekt de collectieve beheerorganisatie samen met elke betaling die zij doet op grond van lid 1 ten minste de volgende informatie aan rechthebbenden:

a)

de periode waarin en de gebieden waar het gebruik waarvoor bedragen aan rechthebbenden verschuldigd zijn, heeft plaatsgevonden;

b)

de geïnde bedragen, ingehouden bedragen en bedragen die door de collectieve beheerorganisatie zijn verdeeld voor ieder recht voor online gebruik van een muziekwerk waarvoor de rechthebbenden de collectieve beheerorganisatie hebben gemachtigd hen geheel of gedeeltelijk te vertegenwoordigen;

c)

de voor de rechthebbenden geïnde bedragen, ingehouden bedragen en bedragen die door de collectieve beheerorganisatie zijn verdeeld met betrekking tot iedere aanbieder van onlinediensten.

3.   Wanneer een collectieve beheerorganisatie een andere collectieve beheerorganisatie heeft belast met multiterritoriale licentieverlening voor de onlinerechten inzake muziekwerken op grond van de artikelen 29 en 30, verdeelt de lastnemende collectieve beheerorganisatie de in lid 1 bedoelde bedragen nauwkeurig en zonder vertraging, en verstrekt zij de in lid 2 bedoelde informatie aan de lastgevende collectieve beheerorganisatie. De lastgevende collectieve beheerorganisatie is vervolgens verantwoordelijk voor de verdeling van die bedragen en de verstrekking van die informatie aan de rechthebbenden, tenzij de collectieve beheerorganisaties anderszins overeenkomen.

Artikel 29

Overeenkomsten tussen collectieve beheerorganisaties voor multiterritoriale licentieverlening

1.   De lidstaten zien erop toe dat iedere vertegenwoordigingsovereenkomst tussen collectieve beheerorganisaties waarbij een collectieve beheerorganisatie een andere collectieve beheerorganisatie belast met de verlening van multiterritoriale licenties voor de onlinerechten inzake muziekwerken in haar eigen muziekrepertoire, van niet-exclusieve aard is. De lastnemende collectieve beheerorganisatie beheert die onlinerechten op niet-discriminerende wijze.

2.   De lastgevende collectieve beheerorganisatie informeert haar leden over de belangrijkste bepalingen van de overeenkomst, met inbegrip van de duur ervan en de kosten van de door de lastnemende collectieve beheerorganisatie geleverde diensten.

3.   De lastnemende collectieve beheerorganisatie informeert de lastgevende collectieve beheerorganisatie over de belangrijkste voorwaarden waarop de rechten van deze laatste in licentie worden gegeven, met inbegrip van de aard van de exploitatie, alle bepalingen die betrekking hebben of van invloed zijn op de licentiekosten, de duur van de licentie, de boekperioden en de bestreken grondgebieden.

Artikel 30

Verplichting om een andere collectieve beheerorganisatie te vertegenwoordigen voor multiterritoriale licentieverlening

1.   De lidstaten zien erop toe dat wanneer een collectieve beheerorganisatie die geen multiterritoriale licenties voor de onlinerechten inzake muziekwerken in haar eigen repertoire verleent of aanbiedt te verlenen, een andere collectieve beheerorganisatie verzoekt een vertegenwoordigingsovereenkomst te sluiten om deze rechten te beheren, de aangezochte collectieve beheerorganisatie verplicht is met een dergelijk verzoek in te stemmen als zij al multiterritoriale licenties voor dezelfde categorie onlinerechten inzake muziekwerken in het repertoire van één of meer andere collectieve beheerorganisaties verleent of aanbiedt te verlenen.

2.   De aangezochte collectieve beheerorganisatie antwoordt de verzoekende collectieve beheerorganisatie schriftelijk en zonder onnodige vertraging.

3.   Onverminderd de leden 5 en 6 beheert de aangezochte collectieve beheerorganisatie het vertegenwoordigde repertoire van de verzoekende collectieve beheerorganisatie onder dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing zijn op het beheer van haar eigen repertoire.

4.   De aangezochte collectieve beheerorganisatie neemt het vertegenwoordigde repertoire van de verzoekende collectieve beheerorganisatie op in alle aanbiedingen die zij doet aan aanbieders van onlinediensten.

5.   De beheerkosten voor de dienst die door de aangezochte collectieve beheerorganisatie wordt verleend aan de verzoekende organisatie, zijn niet hoger dan de kosten die redelijkerwijs door de aangezochte collectieve beheerorganisatie in rekening worden gebracht.

6.   De verzoekende collectieve beheerorganisatie stelt aan de aangezochte collectieve beheerorganisatie de informatie betreffende haar eigen muziekrepertoire ter beschikking die nodig is voor de verlening van multiterritoriale licenties voor onlinerechten inzake muziekwerken. Wanneer informatie ontoereikend is of wordt verstrekt in een vorm die de aangezochte collectieve beheerorganisatie niet in staat stelt aan de vereisten van deze titel te voldoen, heeft de aangezochte collectieve beheerorganisatie het recht om de kosten in rekening te brengen die redelijkerwijs zijn gemaakt om aan de vereisten te voldoen of om de werken waarvoor de informatie ontoereikend of onbruikbaar is, uit te sluiten.

Artikel 31

Toegang tot multiterritoriale licentieverlening

De lidstaten zien erop toe dat wanneer een collectieve beheerorganisatie uiterlijk op 10 april 2017 geen multiterritoriale licenties voor onlinerechten inzake muziekwerken verleent of aanbiedt te verlenen en geen andere collectieve beheerorganisatie toestaat die rechten voor een dergelijk doel te beheren, rechthebbenden die die collectieve beheerorganisatie hebben gemachtigd om hun onlinerechten inzake muziekwerken te beheren, de onlinerechten inzake muziekwerken ten behoeve van multiterritoriale licentieverlening voor alle grondgebieden uit die collectieve beheerorganisatie kunnen terugtrekken zonder de onlinerechten inzake muziekwerken ten behoeve van monoterritoriale licentieverlening te hoeven terugtrekken, teneinde zelf of via enige andere partij die zij machtigen of via een collectieve beheerorganisatie die wel voldoet aan de voorwaarden van deze titel, multiterritoriale licenties voor hun onlinerechten inzake muziekwerken te verlenen.

Artikel 32

Afwijkingsprocedure voor onlinemuziekrechten van radio- en televisieprogramma’s

De voorschriften uit hoofde van deze titel zijn niet van toepassing op collectieve beheerorganisaties die op grond van de vrijwillige samenvoeging van de vereiste rechten overeenkomstig de mededingingsregels krachtens de artikelen 101 en 102 VWEU, een multiterritoriale licentie verlenen voor de onlinerechten inzake muziekwerken die vereist zijn voor een omroep die zijn radio- of televisieprogramma’s gelijktijdig met of na de oorspronkelijke uitzending, alsook ondersteunend onlinemateriaal, met inbegrip van vooruitblikken, dat door of voor de omroep is gemaakt bij de oorspronkelijke uitzending van het radio- of televisieprogramma, wil meedelen of openbaar wil maken.

TITEL IV

HANDHAVINGSMAATREGELEN

Artikel 33

Klachtenprocedure

1.   De lidstaten zien erop toe dat collectieve beheerorganisaties aan hun leden en aan collectieve beheerorganisaties namens wie zij rechten beheren op grond van een vertegenwoordigingsovereenkomst, procedures beschikbaar stellen voor de doeltreffende en tijdige behandeling van klachten, met name in verband met machtigingen om rechten te beheren en de beëindiging of terugtrekking van rechten, lidmaatschapsvoorwaarden, de inning van aan rechthebbenden verschuldigde bedragen, inhoudingen en verdelingen.

2.   Collectieve beheerorganisaties beantwoorden de klachten van leden of collectieve beheerorganisaties namens wie zij rechten beheren op grond van een vertegenwoordigingsovereenkomst, schriftelijk. Wanneer de collectieve beheerorganisatie een klacht afwijst, motiveert zij de afwijzing.

Artikel 34

Procedures voor alternatieve geschillenbeslechting

1.   De lidstaten kunnen bepalen dat geschillen tussen collectieve beheerorganisaties, leden van collectieve beheerorganisaties, rechthebbenden of gebruikers betreffende de bepalingen in het nationale recht die zijn vastgesteld op grond van de voorschriften van deze richtlijn, kunnen worden onderworpen aan een snelle, onafhankelijke en onpartijdige procedure voor alternatieve geschillenbeslechting.

2.   De lidstaten zien er voor de doeleinden van titel III op toe dat de volgende geschillen met betrekking tot een op hun grondgebied gevestigde collectieve beheerorganisatie die multiterritoriale licenties voor onlinerechten inzake muziekwerken verleent of aanbiedt te verlenen, kunnen worden onderworpen aan een onafhankelijke en onpartijdige procedure voor alternatieve geschillenbeslechting:

a)

geschillen met een feitelijke of potentiële aanbieder van onlinediensten betreffende de toepassing van de artikelen 16, 25, 26 en 27;

b)

geschillen met één of meer rechthebbenden betreffende de toepassing van de artikelen 25, 26, 27, 28, 29, 30 en 31;

c)

geschillen met een andere collectieve beheerorganisatie betreffende de toepassing van de artikelen 25, 26, 27, 28, 29 en 30.

Artikel 35

Geschillenbeslechting

1.   De lidstaten zien erop toe dat geschillen tussen collectieve beheerorganisaties en gebruikers met betrekking tot met name bestaande en voorgestelde licentievoorwaarden of contractbreuk kunnen worden voorgelegd aan een rechter of, in voorkomend geval, aan een ander onafhankelijk en onpartijdig orgaan voor geschillenbeslechting indien dat orgaan gespecialiseerd is in intellectueeleigendomsrecht.

2.   Artikelen 33 en 34 en lid 1 van dit artikel laten het recht van de partijen om hun rechten uit te oefenen en te verdedigen door een gerechtelijke procedure te beginnen, onverlet.

Artikel 36

Naleving

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de daartoe aangewezen bevoegde instanties toezien op de naleving door de collectieve beheerorganisaties die op hun grondgebied zijn gevestigd van de bepalingen in het nationale recht die zijn vastgesteld op grond van de voorschriften van deze richtlijn.

2.   De lidstaten zien erop toe dat procedures bestaan waarmee leden van een collectieve beheerorganisatie, rechthebbenden, gebruikers, collectieve beheerorganisaties en andere belanghebbende partijen de daartoe aangewezen bevoegde instanties in kennis kunnen stellen van activiteiten of omstandigheden die volgens hen een inbreuk vormen op de bepalingen in het nationale recht die zijn vastgesteld op grond van de voorschriften van deze richtlijn.

3.   De lidstaten zien erop toe dat de daartoe aangewezen bevoegde instanties de bevoegdheid hebben om adequate sancties op te leggen of passende maatregelen te nemen wanneer niet wordt voldaan aan de bepalingen in het nationale recht die zijn vastgesteld bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn. Deze sancties en maatregelen zijn doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend.

De lidstaten stellen de Commissie voor 10 april 2016 in kennis van de bevoegde instanties als bedoeld in dit artikel en in de artikelen 37 en 38. De Commissie maakt de in dit verband ontvangen informatie bekend.

Artikel 37

Informatie-uitwisseling tussen bevoegde instanties

1.   Om het toezicht op de toepassing van deze richtlijn te vergemakkelijken, ziet elke lidstaat erop toe dat een verzoek om informatie dat wordt ontvangen van een daartoe aangewezen bevoegde instantie van een andere lidstaat aangaande voor de toepassing van deze richtlijn relevante zaken, en in het bijzonder met betrekking tot de activiteiten van op het grondgebied van de aangezochte lidstaat gevestigde collectieve beheerorganisaties, onverwijld door een daartoe aangewezen bevoegde instantie wordt beantwoord, mits het verzoek naar behoren gemotiveerd is.

2.   Wanneer een bevoegde instantie van oordeel is dat een collectieve beheerorganisatie die in een andere lidstaat gevestigd is maar op haar grondgebied actief is, mogelijkerwijs niet voldoet aan de bepalingen in het nationale recht van de lidstaat waar die collectieve beheerorganisatie gevestigd is, die zijn vastgesteld op grond van de voorschriften van deze richtlijn, kan zij alle relevante informatie doorgeven aan de bevoegde instantie van de lidstaat waar de collectieve beheerorganisatie gevestigd is, eventueel vergezeld waar toepasselijk van een verzoek aan die instantie om onder haar bevoegdheid vallende passende maatregelen te nemen. De bevoegde instantie die het verzoek ontving, geeft binnen drie maanden een met redenen omkleed antwoord.

3.   Aangelegenheden als bedoeld in lid 2, kunnen door de bevoegde instantie die een dergelijk verzoek doet ook worden voorgelegd aan de overeenkomstig artikel 41 opgerichte groep van deskundigen.

Artikel 38

Samenwerking voor de ontwikkeling van multiterritoriale licentieverlening

1.   De Commissie stimuleert een regelmatige uitwisseling van informatie tussen de daarvoor aangewezen bevoegde instanties in de lidstaten en tussen die instanties en de Commissie over de situatie en de ontwikkeling van multiterritoriale licentieverlening.

2.   De Commissie voert regelmatig raadplegingen uit met vertegenwoordigers van rechthebbenden, collectieve beheerorganisaties, gebruikers, consumenten en andere belanghebbende partijen over hun ervaringen met de toepassing van de bepalingen van titel III van deze richtlijn. De Commissie verstrekt de bevoegde instanties alle ter zake dienende informatie die voortkomt uit deze raadplegingen in het kader van de in lid 1 vermelde uitwisseling van informatie.

3.   De lidstaten zien erop toe dat hun bevoegde instanties uiterlijk op 10 oktober 2017 een verslag aan de Commissie doen toekomen over de situatie en de ontwikkeling van multiterritoriale licentieverlening op hun grondgebied. Het verslag bevat in het bijzonder informatie over de beschikbaarheid van multiterritoriale licenties in de desbetreffende lidstaat en de naleving door collectieve beheerorganisaties van de bepalingen in het nationale recht die zijn vastgesteld bij de tenuitvoerlegging van titel III van deze richtlijn, tezamen met de beoordeling van de ontwikkeling van multiterritoriale licentieverlening van onlinerechten inzake muziekwerken door gebruikers, consumenten, rechthebbenden en andere belanghebbende partijen.

4.   Op basis van de krachtens lid 3 ontvangen verslagen en de krachtens leden 1 en 2 verzamelde informatie beoordeelt de Commissie de toepassing van titel III van deze richtlijn. Indien noodzakelijk, en waar toepasselijk op basis van een specifiek verslag, overweegt zij nadere maatregelen om geconstateerde problemen op te lossen. Deze beoordeling strekt zich met name uit tot:

a)

het aantal collectieve beheerorganisaties dat voldoet aan de voorschriften van titel III;

b)

de toepassing van de artikelen 29 en 30, met inbegrip van het aantal vertegenwoordigingsovereenkomsten dat de collectieve beheerorganisaties krachtens deze artikelen hebben gesloten;

c)

het aandeel van het repertoire in de lidstaten dat beschikbaar is voor licentieverlening op multiterritoriale basis.

TITEL V

VERSLAGLEGGING EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 39

Kennisgeving van collectieve beheerorganisaties

De lidstaten doen de Commissie uiterlijk op 10 april 2016, aan de hand van de inlichtingen waarover zij beschikken, een lijst van de op hun grondgebied gevestigde collectieve beheerorganisaties toekomen.

De lidstaten stellen de Commissie zonder onnodige vertraging in kennis van elke wijziging in de lijst.

De Commissie maakt deze informatie bekend en houdt ze actueel.

Artikel 40

Verslag

Uiterlijk op 10 april 2021 beoordeelt de Commissie de toepassing van deze richtlijn en brengt zij aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit van de toepassing van deze richtlijn. Dat verslag bevat een beoordeling van de gevolgen van deze richtlijn voor de ontwikkeling van grensoverschrijdende diensten, de culturele verscheidenheid, de betrekkingen tussen collectieve beheerorganisaties en gebruikers en de werking in de Unie van buiten de Unie gevestigde collectieve beheerorganisaties, en de eventuele noodzaak van een herziening. De Commissie laat haar verslag, indien van toepassing, vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel.

Artikel 41

Groep van deskundigen

Er wordt een groep van deskundigen opgericht. Deze groep bestaat uit vertegenwoordigers van de bevoegde instanties van de lidstaten. De groep van deskundigen wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie en komt op diens initiatief dan wel op verzoek van een delegatie van een lidstaat bijeen. De taken van deze groep zijn:

a)

het effect van de omzetting van deze richtlijn op de werking van de collectieve beheerorganisaties en onafhankelijke beheerentiteiten op de interne markt onderzoeken en eventuele moeilijkheden onder de aandacht brengen;

b)

regelmatig overleg voeren over problemen in verband met de toepassing van deze richtlijn;

c)

informatie uitwisselen over relevante ontwikkelingen die zich in wetgeving en rechtspraak en op economisch, sociaal, cultureel en technologisch gebied voordoen, met name op het vlak van de digitale markt voor werken en andere materie.

Artikel 42

Bescherming van persoonsgegevens

Op de verwerking van persoonsgegevens binnen het kader van deze richtlijn is Richtlijn 95/46/EG van toepassing.

Artikel 43

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 10 april 2016 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 44

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 45

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 26 februari 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  PB C 44 van 15.2.2013, blz. 104.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 4 februari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 20 februari 2014.

(3)  Aanbeveling 2005/737/EG van de Commissie van 18 mei 2005 betreffende het collectieve grensoverschrijdende beheer van auteursrechten en naburige rechten ten behoeve van rechtmatige onlinemuziekdiensten (PB L 276 van 21.10.2005, blz. 54).

(4)  Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167 van 22.6.2001, blz. 10).

(5)  Richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 28).

(6)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(7)  PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.

(8)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(9)  Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87).


BIJLAGE

1.

Informatie die moet worden verstrekt in het jaarlijks transparantieverslag als bedoeld in artikel 22, lid 2:

a)

financiële overzichten bestaande uit een balans van activa en passiva, een resultatenrekening voor het boekjaar en een kasstroomoverzicht;

b)

een verslag van de activiteiten in het boekjaar;

c)

informatie over weigeringen om een licentie te verlenen op grond van artikel 16, lid 3;

d)

een beschrijving van de wettelijke en bestuurlijke structuur van de collectieve beheerorganisatie;

e)

informatie over entiteiten die direct of indirect eigendom zijn, of geheel of gedeeltelijk onder toezicht staan van de collectieve beheerorganisatie;

f)

informatie over het totale beloningsbedrag dat in het afgelopen boekjaar aan de in artikel 9, lid 3, en artikel 10 bedoelde personen is betaald, alsmede over andere aan hen verleende voordelen;

g)

de in punt 2 van deze bijlage bedoelde financiële gegevens;

h)

een speciaal verslag over het gebruik van bedragen die zijn ingehouden ten behoeve van sociale, culturele en educatieve diensten, waarin de in punt 3 van deze bijlage bedoelde informatie wordt opgenomen.

2.

Financiële informatie die moet worden verstrekt in het jaarlijks transparantieverslag:

a)

financiële informatie over rechteninkomsten per beheerde rechtencategorie en per soort gebruik (bijvoorbeeld uitzending, online, openbare uitvoering) met inbegrip van de informatie over de inkomsten voortvloeiend uit de belegging van rechteninkomsten en de aanwending van die inkomsten (of ze onder de rechthebbenden of andere collectieve beheerorganisaties zijn verdeeld of anderszins zijn gebruikt);

b)

financiële informatie over de kosten van rechtenbeheer en andere door de collectieve beheerorganisatie aan rechthebbenden verleende diensten, met een volledige beschrijving van ten minste de volgende posten:

i)

alle bedrijfskosten en financiële kosten, met een onderverdeling per beheerde rechtencategorie en in geval van indirecte kosten die niet aan één of meer rechtencategorieën kunnen worden toegeschreven, een toelichting van de methode van toerekening voor die indirecte kosten;

ii)

bedrijfskosten en financiële kosten, met een onderverdeling per beheerde rechtencategorie en in geval van indirecte kosten die niet aan één of meer rechtencategorieën kunnen worden toegeschreven, een toelichting van de methode van toerekening voor die indirecte kosten, alleen ten aanzien van het rechtenbeheer met inbegrip van de beheerkosten die zijn ingehouden op of gecompenseerd met rechteninkomsten of inkomsten voortvloeiend uit de belegging van rechteninkomsten overeenkomstig artikel 11, lid 4, en artikel 12, leden 1, 2 en 3;

iii)

bedrijfskosten en financiële kosten ten aanzien van andere diensten dan het rechtenbeheer, maar met inbegrip van sociale, culturele en educatieve diensten;

iv)

middelen die worden aangewend om kosten te dekken;

v)

bedragen die zijn ingehouden op rechteninkomsten, met een onderverdeling per beheerde rechtencategorie en per soort gebruik en het doel van de inhouding, zoals kosten in verband met het rechtenbeheer of met sociale, culturele of educatieve diensten;

vi)

de percentages die de kosten van het rechtenbeheer en andere door de collectieve beheerorganisatie aan rechthebbenden verleende diensten vertegenwoordigen ten opzichte van de rechteninkomsten in het betreffende boekjaar, per beheerde rechtencategorie, en in geval van indirecte kosten die niet aan één of meer rechtencategorieën kunnen worden toegeschreven, een toelichting van de methode van toerekening voor die indirecte kosten;

c)

financiële informatie over aan rechthebbenden verschuldigde bedragen met een volledige beschrijving van ten minste de volgende posten:

i)

het totale aan rechthebbenden toegeschreven bedrag, met een onderverdeling per beheerde rechtencategorie en per soort gebruik;

ii)

het totale aan rechthebbenden betaalde bedrag, met een onderverdeling per beheerde rechtencategorie en per soort gebruik;

iii)

de frequentie van de betalingen, met een onderverdeling per beheerde rechtencategorie en per soort gebruik;

iv)

het totale geïnde maar nog niet aan rechthebbenden toegeschreven bedrag, met een onderverdeling per beheerde rechtencategorie en per soort gebruik en een aanduiding van het boekjaar waarin deze bedragen zijn geïnd;

v)

het totale toegeschreven maar nog niet onder rechthebbenden verdeelde bedrag, met een onderverdeling per beheerde rechtencategorie en per soort gebruik en een aanduiding van het boekjaar waarin deze bedragen zijn geïnd;

vi)

wanneer een collectieve beheerorganisatie de verdeling en betaling niet heeft verricht binnen de in artikel 13, lid 1, vastgestelde termijn: de redenen voor de vertraging;

vii)

het totaal van niet-verdeelbare bedragen, met een toelichting over de aanwending van die bedragen;

d)

informatie over de betrekkingen met andere collectieve beheerorganisaties met een beschrijving van ten minste de volgende posten:

i)

bedragen ontvangen van andere collectieve beheerorganisaties en bedragen betaald aan andere collectieve beheerorganisaties, met een onderverdeling per beheerde rechtencategorie, per soort gebruik en per organisatie;

ii)

beheerkosten en andere inhoudingen op de rechteninkomsten die verschuldigd zijn aan andere collectieve beheerorganisaties, met een onderverdeling per rechtencategorie, per soort gebruik en per organisatie;

iii)

beheerkosten en andere inhoudingen op de bedragen die betaald zijn door andere collectieve beheerorganisaties, met een onderverdeling per rechtencategorie en per organisatie;

iv)

de rechtstreeks onder rechthebbenden verdeelde bedragen die afkomstig zijn van andere collectieve beheerorganisaties, met een onderverdeling per rechtencategorie en per organisatie.

3.

Informatie die moet worden verstrekt in het speciale verslag als bedoeld in artikel 22, lid 3:

a)

de in het boekjaar ingehouden bedragen ten behoeve van sociale, culturele en educatieve diensten, met een onderverdeling per soort doelstelling en met voor elk soort doelstelling een onderverdeling per categorie beheerde rechten en per soort gebruik;

b)

een toelichting van het gebruik van die bedragen, met een onderverdeling per soort doelstelling met inbegrip van de kosten voor het beheer van de ingehouden bedragen ter financiering van sociale, culturele en educatieve diensten en van de afzonderlijke bedragen die voor sociale, culturele en educatieve diensten zijn aangewend.


BESLUITEN

20.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/99


BESLUIT Nr. 136/2014/EU VAN DE RAAD

van 20 februari 2014

tot vaststelling van regels en procedures voor de deelname van Groenland aan de Kimberleyprocescertificering

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 203,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Unie neemt deel aan de Kimberleyprocescertificering voor internationale handel in ruwe diamant („Kimberleyprocescertificering”). Zij moet er als deelnemer voor zorgen dat iedere zending van ruwe diamant die wordt ingevoerd naar of uitgevoerd van het grondgebied van de Unie, vergezeld gaat van een Kimberleyprocescertificaat.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 2368/2002 van de Raad (2) wordt een EU-systeem van certificering en in- en uitvoercontroles voor ruwe diamant opgezet ter uitvoering van de Kimberleyprocescertificering.

(3)

Groenland maakt geen deel uit van het grondgebied van de Europese Unie, maar is opgenomen in de lijst van landen en gebieden overzee in bijlage II bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). In overeenstemming met artikel 198 VWEU heeft de associatie ten doel het bevorderen van de economische en sociale ontwikkeling van de landen en gebieden overzee (LGO’s) en de totstandbrenging van nauwe economische betrekkingen tussen hen en de Unie in haar geheel.

(4)

Groenland en Denemarken hebben gevraagd mogelijk te maken dat Groenland deelneemt aan de Kimberleyprocescertificering voor ruwe diamanten via zijn samenwerking met de Unie. Door deze samenwerking worden de economische betrekkingen in de diamantindustrie tussen de Unie en Groenland versterkt, en zou Groenland met name ruwe diamant kunnen uitvoeren met een voor de certificeringsregeling uitgereikt certificaat van de EU, zodat de economische ontwikkeling van Groenland wordt ondersteund.

(5)

De handel in ruwe diamant in Groenland moet dan ook verlopen volgens de regels van de Unie tot uitvoering van de Kimberleyprocescertificering voor de internationale handel in ruwe diamant. Het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 2368/2002 wordt dan ook uitgebreid door Verordening (EU) nr. 257/2014 van het Europees Parlement en de Raad (3) tot het grondgebied van Groenland voor de toepassing van de certificeringsregeling.

(6)

Groenland mag met name alleen ruwe diamant uitvoeren naar andere deelnemers aan de Kimberleyprocescertificering nadat de diamant is gecertificeerd door een autoriteit van de Unie opgenomen in de lijst in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 2368/2002. Ook de invoer van ruwe diamant naar Groenland moet worden gecontroleerd door de autoriteiten van de Unie.

(7)

Om de internationale handel in ruwe diamant in Groenland toe te staan in overeenstemming met de voorschriften inzake het handelsverkeer binnen de Unie, moet Groenland de relevante bepalingen van Verordening (EG) nr. 2368/2002 omzetten in de nationale wetgeving van Groenland, zodat deze verordening kan worden toegepast,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Dit besluit stelt de algemene voorschriften en voorwaarden vast voor de deelname van Groenland aan het systeem van certificering en in- en uitvoercontroles voor ruwe diamant dat is opgezet bij Verordening (EG) nr. 2368/2002. Dit besluit stelt daartoe regels en procedures vast voor de toepassing van de Kimberleyprocescertificering voor ruwe diamanten die worden ingevoerd naar of uitgevoerd uit Groenland, hetzij naar de Unie, hetzij naar andere deelnemers aan de certificeringsregeling.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

a)   de definitie van „deelnemer”: „deelnemer” als opgenomen in artikel 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 2368/2002;

b)   de definitie van „autoriteit van de Unie”: „communautaire autoriteit” als opgenomen in artikel 2, onder f), van Verordening (EG) nr. 2368/2002;

c)   de defintie van „EU-certificaat”: „communautair certificaat” als opgenomen in artikel 2, onder g), van Verordening (EG) nr. 2368/2002.

Artikel 3

Algemene regels

1.   Groenland en Denemarken doen het nodige om Verordening (EG) nr. 2368/2002 met betrekking tot de voorwaarden en formaliteiten voor de in- en uitvoer van ruwe diamant, hun doorvoer via de Unie en naar een andere deelnemer dan de Unie, de deelname van de Unie, met inbegrip van Groenland, aan de Kimberleyprocescertificering en de verplichtingen inzake zorgvuldigheid, ontduiking en informatie-uitwisseling om te zetten in de wetgeving die van toepassing is op Groenland, en deze bepalingen te doen naleven.

2.   Groenland bepaalt welke autoriteiten binnen zijn grondgebied bevoegd zijn voor de uitvoering van de betrokken bepalingen van Verordening (EG) nr. 2368/2002 en deelt de Commissie de namen en contactgegevens van deze autoriteiten mee.

Artikel 4

Invoer in de Unie van in Groenland gewonnen ruwe diamant

1.   Ruwe diamant die in Groenland is gewonnen, mag alleen in de Unie worden ingevoerd als:

a)

hij vergezeld gaat van de in lid 2 bedoelde verklaring;

b)

hij wordt vervoerd in fraudebestendige houders waarvan de bij de uitvoer aangebrachte zegels niet verbroken zijn;

c)

de verklaring als bedoeld in lid 2 duidelijk vermeldt op welke zending zij betrekking heeft;

d)

hij niet eerder werd uitgevoerd naar een andere deelnemer dan de Unie.

2.   Om de uitvoer naar de Unie van in Groenland gewonnen ruwe diamant mogelijk te maken geeft de in bijlage II genoemde bevoegde autoriteit voor Groenland op verzoek een verklaring af die voldoet aan de vereisten bepaald in bijlage I.

3.   De Groenlandse autoriteit geeft de verklaring af aan de aanvrager en bewaart voor administratieve doeleinden drie jaar een kopie.

4.   De aanvaarding van een douaneaangifte voor het vrije verkeer krachtens Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (4) voor ruwe diamant bedoeld in lid 1 van dit artikel hangt af van de goedkeuring door een autoriteit van de Unie die is vermeld in de lijst in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 2368/2002 van de verklaring die krachtens lid 2 van dit artikel is uitgegeven. Houders met in Groenland gewonnen ruwe diamant moeten bij invoer in de Unie onmiddellijk ter controle worden voorgelegd aan een autoriteit van de Unie.

5.   Als een autoriteit van de Unie vaststelt dat aan de voorwaarden in lid 1 is voldaan, zal zij dit bevestigen op de originele verklaring en de invoerder een gewaarmerkt en fraudebestendig afschrift van de verklaring bezorgen. Deze bevestigingsprocedure vindt plaats binnen uiterlijk tien werkdagen nadat de verklaring is aangeboden.

6.   De lidstaat waar de ruwe diamant vanuit Groenland wordt ingevoerd, zorgt ervoor dat hij aan de bevoegde autoriteit van de Unie wordt voorgelegd. Het eigenlijke vervoer en de kosten ervan zijn voor rekening van de uitvoerder.

7.   Bij twijfel over de authenticiteit of de juistheid van een verklaring die krachtens lid 2 is uitgegeven, en ook als verder advies nodig is, nemen de douaneautoriteiten contact op met de Groenlandse autoriteit.

8.   De autoriteit van de Unie moet de originelen van ter controle aangeboden verklaringen als bedoeld in lid 2 gedurende ten minste drie jaar bewaren. De autoriteit dient de Commissie, dan wel personen of instanties die de Commissie daartoe heeft aangewezen, toegang te verlenen tot de originele verklaringen, met name wanneer dit nodig is om in het kader van de Kimberleyprocescertificering gerezen vragen op te lossen.

Artikel 5

Latere invoer van in Groenland gewonnen ruwe diamant in de Europese Unie

Onverminderd artikel 4 mag in Groenland gewonnen ruwe diamant in de Unie worden ingevoerd als:

a)

hij eerst legaal werd heruitgevoerd vanuit de Unie naar Groenland;

b)

hij vergezeld gaat van een gewaarmerkt en fraudebestendig afschrift van de verklaring bedoeld in artikel 4, lid 2, dat in overeenstemming met artikel 4, lid 5, door een autoriteit van de Unie is bevestigd;

c)

hij wordt vervoerd in fraudebestendige houders waarvan de bij de uitvoer aangebrachte zegels niet verbroken zijn;

d)

de in punt b) bedoelde verklaring duidelijk vermeldt op welke zending zij betrekking heeft;

e)

hij niet eerder werd uitgevoerd naar een andere deelnemer dan de Unie.

Artikel 6

Andere invoer in de Unie van ruwe diamant van Groenland

Onverminderd de artikelen 4 en 5 mag in Groenland gewonnen ruwe diamant in de Unie worden ingevoerd als:

a)

hij eerst legaal werd uitgevoerd vanuit de Unie naar Groenland;

b)

hij vergezeld gaat van de verklaring bedoeld in artikel 9, onder b);

c)

hij wordt vervoerd in fraudebestendige houders waarvan de bij de uitvoer aangebrachte zegels niet verbroken zijn;

d)

in de verklaring bedoeld in artikel 9, onder b), duidelijk vermeld is op welke zending zij betrekking heeft.

Artikel 7

Uitvoer van ruwe diamant van Groenland naar andere deelnemers

1.   Ruwe diamant mag alleen worden uitgevoerd vanuit Groenland naar een andere deelnemer dan de Unie als:

a)

hij eerst legaal werd ingevoerd van Groenland naar de Unie overeenkomstig artikel 4, lid 1, artikel 5 of artikel 6;

b)

hij bij de invoer in de Unie ter controle werd voorgelegd aan een autoriteit van de Unie;

c)

hij gaat vergezeld van een begeleidend EU-certificaat dat is afgegeven en geldig verklaard door een autoriteit van de Unie;

d)

hij wordt vervoerd in fraudebestendige houders die zijn verzegeld in overeenstemming met artikel 12 van Verordening (EG) nr. 2368/2002.

2.   Een autoriteit van de Unie waar de ruwe diamant die uit Groenland naar de Unie wordt ingevoerd ter controle wordt voorgelegd, geeft in overeenstemming met artikel 12 van Verordening (EG) nr. 2368/2002 een EU-certificaat af aan de uitvoerder van die diamant.

3.   Een lidstaat waar de ruwe diamant vanuit Groenland wordt ingevoerd, zorgt ervoor dat hij aan de bevoegde autoriteit van de Unie wordt voorgelegd.

4.   Het eigenlijke vervoer en de kosten ervan zijn voor rekening van de uitvoerder.

Artikel 8

Heruitvoer vanuit de Europese Unie naar Groenland van in Groenland gewonnen ruwe diamant

Ruwe diamant die in Groenland is gewonnen, mag alleen vanuit de Unie naar Groenland worden heruitgevoerd als:

a)

hij eerst legaal werd ingevoerd van Groenland naar de Unie overeenkomstig artikel 4, lid 1, artikel 5 of artikel 6;

b)

hij vergezeld gaat van een gewaarmerkt en fraudebestendig afschrift van de verklaring bedoeld in artikel 4, lid 2, dat in overeenstemming met artikel 4, lid 5, door een autoriteit van de Unie is bevestigd;

c)

hij wordt vervoerd in fraudebestendige houders waarvan de bij de uitvoer aangebrachte zegels niet verbroken zijn;

d)

de verklaring bedoeld onder b) duidelijk vermeldt op welke zending zij betrekking heeft;

e)

hij niet eerder werd uitgevoerd naar een andere deelnemer dan de Unie.

Artikel 9

Andere invoer naar Groenland van ruwe diamant van andere deelnemers

Onverminderd artikel 8 mag in Groenland gewonnen ruwe diamant vanuit de Unie naar Groenland worden uitgevoerd als:

a)

hij eerst legaal werd ingevoerd van een andere deelnemer dan de Unie naar de Unie overeenkomstig hoofdstuk II van Verordening (EG) nr. 2368/2002;

b)

hij vergezeld gaat van een gewaarmerkt en fraudebestendig afschrift van het met de bevestiging aangevulde certificaat, in overeenstemming met artikel 5, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 2368/2002;

c)

hij wordt vervoerd in fraudebestendige houders waarvan de bij de uitvoer aangebrachte zegels niet verbroken zijn;

d)

de verklaring bedoeld in onder b) duidelijk vermeldt op welke zending zij betrekking heeft.

Artikel 10

Rapportage

1.   De Groenlandse autoriteit brengt de Commissie maandelijks verslag uit over alle verklaringen die op grond van artikel 4, lid 2, zijn uitgegeven.

2.   Dit verslag bevat voor elke verklaring ten minste de volgende gegevens:

a)

het unieke volgnummer van de verklaring,

b)

de naam van de afgevende autoriteit, als vermeld in bijlage II,

c)

de datum van afgifte,

d)

de datum waarop de geldigheidsduur verstrijkt,

e)

het land van oorsprong,

f)

de codes van het geharmoniseerd systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen („GS-code”),

g)

het karaatgewicht,

h)

de (geschatte) waarde.

Artikel 11

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing vanaf de dag dat Groenland de Commissie de omzetting in nationale wetgeving meedeelt van de relevante bepalingen van Verordening (EG) nr. 2368/2002 om Groenland op te nemen in de Kimberleyprocescertificering.

Gedaan te Brussel, 20 februari 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

K. HATZIDAKIS


(1)  Advies van 4 februari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Verordening (EG) nr. 2368/2002 van de Raad van 20 december 2002 tot uitvoering van de Kimberleyprocescertificering voor de internationale handel in ruwe diamant (PB L 358 van 31.12.2002, blz. 28).

(3)  Verordening (EU) nr. 257/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2368/2002 tot uitvoering van de Kimberleyprocescertificering voor de internationale handel in ruwe diamant (zie bladzijde 69 van dit Publicatieblad).

(4)  Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1).


BIJLAGE I

Verklaring bedoeld in de artikelen 4, 5, 8 en 10

De verklaring bedoeld in de artikelen 4, 5, 8 en 10 bevat ten minste de volgende elementen:

a)

een uniek volgnummer,

b)

de datum van afgifte,

c)

de datum waarop de geldigheidsduur verstrijkt,

d)

de naam, handtekening en stempel van de afgevende autoriteit opgenomen in bijlage II,

e)

het land van oorsprong (Groenland);

f)

de GS-code(s),

g)

het karaatgewicht,

h)

de (geschatte) waarde,

i)

de identificatie van de uitvoerder en de ontvanger.


BIJLAGE II

Voor Groenland bevoegde autoriteit bedoeld in artikel 3, lid 2, en de artikelen 4 en 10

Bureau of Minerals and Petroleum

Imaneq 1A 201, P.O. Box 930, 3900 Nuuk, Groenland

Tel. +299 346800 — Fax +299 324302 — E-mail: bmp@nanoq.gl