ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2014.073.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 73

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

57e jaargang
13 maart 2014


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 239/2014 van de Commissie van 12 maart 2014 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

1

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2014/39/EU van de Commissie van 12 maart 2014 tot wijziging van Richtlijn 2012/9/EU wat de datum van omzetting en de uiterste einddatum van de overgangsperiode betreft ( 1 )

3

 

 

BESLUITEN

 

 

2014/133/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 11 maart 2014 tot afwijzing van de door Duitsland overeenkomstig Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad voorgestelde weigering van toelatingen voor het gebruik van bromadiolon bevattende biociden (Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 1362)  ( 1 )

5

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

13.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 73/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 239/2014 VAN DE COMMISSIE

van 12 maart 2014

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 maart 2014.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

77,2

TN

103,3

TR

104,8

ZZ

95,1

0707 00 05

MA

182,1

TR

152,1

ZZ

167,1

0709 91 00

EG

45,1

ZZ

45,1

0709 93 10

MA

41,8

TR

78,3

ZZ

60,1

0805 10 20

EG

46,6

IL

67,5

MA

50,8

TN

51,1

TR

61,0

ZZ

55,4

0805 50 10

TR

77,5

ZZ

77,5

0808 10 80

CL

110,0

CN

98,4

MK

30,8

US

207,8

ZZ

111,8

0808 30 90

AR

102,4

CL

159,0

CN

68,3

TR

158,2

US

211,0

ZA

95,8

ZZ

132,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


RICHTLIJNEN

13.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 73/3


RICHTLIJN 2014/39/EU VAN DE COMMISSIE

van 12 maart 2014

tot wijziging van Richtlijn 2012/9/EU wat de datum van omzetting en de uiterste einddatum van de overgangsperiode betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2001/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaksproducten (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 2012/9/EU van de Commissie (2) wordt bijlage I bij Richtlijn 2001/37/EG vervangen en worden nieuwe bijkomende waarschuwingen betreffende de gezondheid vastgesteld die op de verpakkingseenheden van de tabaksproducten moeten worden aangebracht, zoals bepaald in artikel 5, lid 2, onder b), van Richtlijn 2001/37/EG.

(2)

In Richtlijn 2012/9/EU wordt 28 maart 2014 als uiterste termijn voor de omzetting door de lidstaten en 28 maart 2016 als de uiterste einddatum van de overgangsperiode als bedoeld in artikel 3 van die richtlijn, vastgelegd.

(3)

Bij Beschikking 2003/641/EG van de Commissie (3) zijn de voorschriften voor het gebruik van kleurenfoto’s of andere illustraties als gezondheidswaarschuwingen op verpakkingseenheden van tabaksproducten vastgesteld.

(4)

Beschikking C(2005) 1452 van de Commissie van 26 mei 2005 voorziet in de bibliotheek van geselecteerde brondocumenten die kleurenfoto’s of andere illustraties bevatten voor elk van de bijkomende waarschuwingen in bijlage I bij Richtlijn 2001/37/EG.

(5)

Na de vaststelling van Richtlijn 2012/9/EU heeft de Commissie een aantal studies laten starten om nieuwe kleurenfoto’s of andere illustraties te ontwikkelen en te testen voor elk van de bijkomende waarschuwingen die in de bijlage bij Richtlijn 2012/9/EU ter vervanging van bijlage I bij Richtlijn 2001/37/EG zijn gespecificeerd. Deze studies zijn nog niet afgerond.

(6)

De lidstaten die extra waarschuwingen in de vorm van kleurenfoto’s of andere illustraties voorschrijven, als bedoeld in artikel 5, lid 3, van Richtlijn 2001/37/EG, moeten van tevoren over de geselecteerde brondocumenten kunnen beschikken om Richtlijn 2012/9/EU te kunnen omzetten.

(7)

Aangezien het proces voor de bijwerking van de bibliotheek van geselecteerde brondocumenten en voor wijziging van Beschikking C(2005) 1452 ingewikkeld is, bestaat het risico dat dit proces niet binnen een tijdsbestek kan worden afgerond dat de lidstaten voldoende tijd biedt om de termijn voor de omzetting van Richtlijn 2012/9/EU te kunnen naleven.

(8)

Teneinde te waarborgen dat de lidstaten over voldoende tijd beschikken, is het zinvol de termijn voor de omzetting van Richtlijn 2012/9/EU en de uiterste einddatum van de in die richtlijn vastgestelde overgangsperiode te verlengen.

(9)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 10, lid 1, van Richtlijn 2001/37/EG ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2012/9/EU wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 2, lid 1, wordt „28 maart 2014” vervangen door „28 maart 2016”.

2)

In artikel 3 wordt „28 maart 2016” vervangen door „28 maart 2018”.

Artikel 2

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 3

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 12 maart 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 194 van 18.7.2001, blz. 26.

(2)  Richtlijn 2012/9/EU van de Commissie van 7 maart 2012 tot wijziging van bijlage I bij Richtlijn 2001/37/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaksproducten (PB L 69 van 8.3.2012, blz. 15).

(3)  Beschikking 2003/641/EG van de Commissie van 5 september 2003 betreffende het gebruik van kleurenfoto’s of andere illustraties als gezondheidswaarschuwingen op verpakkingseenheden van tabaksproducten (PB L 226 van 10.9.2003, blz. 24).


BESLUITEN

13.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 73/5


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 11 maart 2014

tot afwijzing van de door Duitsland overeenkomstig Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad voorgestelde weigering van toelatingen voor het gebruik van bromadiolon bevattende biociden

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 1362)

(Voor de EER relevante tekst)

(2014/133/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1) en met name artikel 36, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) bevatte de lijst van werkzame stoffen die op Unieniveau zijn toegestaan voor gebruik in biociden. Bij Richtlijn 2009/92/EG van de Commissie (3) is de werkzame stof bromadiolon aan die bijlage toegevoegd voor gebruik in producten die behoren tot productsoort 14 (rodenticiden), zoals gedefinieerd in bijlage V bij Richtlijn 98/8/EG.

(2)

In overeenstemming met artikel 8 van Richtlijn 98/8/EG hebben de ondernemingen Pelgar International Limited en Unichem d.o.o. („de aanvragers”) in het Verenigd Koninkrijk aanvragen ingediend voor de toelating van biociden die bromadiolon bevatten en gebruikt worden bij de samenstelling van paraffineblokken („de omstreden producten”). Het Verenigd Koninkrijk verleende vóór 1 september 2013 toelating voor het gebruik van de omstreden producten voor een aantal doeleinden, waaronder professionele toepassing in en rond gebouwen en in rioleringen. Een aantal lidstaten heeft de omstreden producten vervolgens via wederzijdse erkenning toegelaten.

(3)

De Duitse bevoegde autoriteit voor biociden heeft aanvragen ontvangen voor de wederzijdse erkenning van toelatingen overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Richtlijn 98/8/EG voor de omstreden producten.

(4)

Duitsland heeft de Commissie, de andere lidstaten en de aanvragers laten weten dat het voorstelt om de toelatingen overeenkomstig artikel 4, lid 4, van Richtlijn 98/8/EG te weigeren, aangezien het van oordeel is dat de omstreden producten niet voldoen aan de vereisten van artikel 5, lid 1, van Richtlijn 98/8/EG met betrekking tot de effecten op de menselijke gezondheid.

(5)

Volgens deze kennisgevingen is Duitsland het niet eens met de door het Verenigd Koninkrijk uitgevoerde evaluatie en meer bepaald de in deze evaluatie gebruikte waarde voor absorptie via de huid (0,04 %). Duitsland beschouwt deze waarde conform de OESO-normen inzake in-vitromethoden voor absorptie via de huid (4) als ongepast en wijst erop dat de evaluatie op basis van een conservatievere waarde van 0,36 %, uitgaand van deze normen, resulteert in een onaanvaardbare blootstelling aan bromadiolon via de huid voor professionele gebruikers.

(6)

De Commissie heeft de andere lidstaten en de aanvragers verzocht om elke kennisgeving conform artikel 27, lid 1, van Richtlijn 98/8/EG binnen 90 dagen schriftelijk te becommentariëren. Het Verenigd Koninkrijk, België, Duitsland zelf en één van de aanvragers hebben binnen deze termijn opmerkingen ingediend. De kennisgeving werd ook besproken door vertegenwoordigers van de Commissie en vertegenwoordigers van de voor biociden bevoegde autoriteiten van de lidstaten tijdens de vergadering van de Groep facilitering van toelating en wederzijdse erkenning van producten op 14 mei 2013.

(7)

Uit de bovengenoemde besprekingen en opmerkingen komt naar voren dat het Verenigd Koninkrijk de evaluatie van de absorptie door de huid heeft uitgevoerd op een wijze die verenigbaar is met de recentste overeengekomen EU-richtsnoeren (5), op grond waarvan de mogelijkheid van het gebruik van analogie („read-across”) met bestaande gegevens uit de goedkeuring van de werkzame stof wordt aanvaard.

(8)

Ten eerste heeft het Verenigd Koninkrijk een waarde voor absorptie via de huid gebruikt uit een studie die in het kader van de EU-goedkeuring van de werkzame stof bromadiolon als betrouwbaar wordt beschouwd. De aanvragers beschikten zoals gevraagd over de schriftelijke toestemming van de eigenaar van de gegevens voor toegang tot deze gegevens. Ten tweede werd de studie inzake de absorptie via de huid waaruit die waarde werd overgenomen, uitgevoerd met een soortgelijke lokaasformulering als die van de omstreden producten, zoals aanbevolen in de bovengenoemde richtsnoeren.

(9)

Tot slot heeft het Verenigd Koninkrijk bij zijn evaluatie het oordeel van deskundigen ingeroepen, die bevestigden dat de specifieke voorwaarden van de studie waaruit de waarde inzake absorptie via de huid afkomstig was, beter lijken op de werkelijke blootstellingsvoorwaarden voor professionele gebruikers die paraffineblokken in aasstations plaatsen. Deze aanpak is verenigbaar met de bovengenoemde richtsnoeren en de gemeenschappelijke beginselen voor de evaluatie van dossiers voor biociden zoals bedoeld in punt 12 van bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 528/2012.

(10)

Gezien deze argumenten schaart de Commissie zich achter de conclusies van de evaluatie die is uitgevoerd door het Verenigd Koninkrijk en de andere lidstaten die de omstreden producten via wederzijdse erkenning hebben toegelaten, namelijk dat deze producten conform de vereisten van artikel 5, lid 1, van Richtlijn 98/8/EG geen onaanvaardbare gevolgen hebben voor de menselijke gezondheid. De Commissie is daarom van oordeel dat de door Duitsland gevraagde weigering van de toelatingen op grond van de aangevoerde argumenten niet te rechtvaardigen is.

(11)

Verordening (EU) nr. 528/2012 is van toepassing op de omstreden producten overeenkomstig de bepalingen van artikel 92, lid 2, van die verordening. Aangezien artikel 36, lid 3, van die verordening de rechtsgrondslag vormt voor dit besluit, moet dit besluit krachtens artikel 36, lid 4, van die verordening tot alle lidstaten worden gericht.

(12)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het voorstel van Duitsland om de door het Verenigd Koninkrijk verleende toelatingen voor de in de bijlage genoemde producten te weigeren, wordt afgewezen.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot alle lidstaten.

Gedaan te Brussel, 11 maart 2014.

Voor de Commissie

Janez POTOČNIK

Lid van de Commissie


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2009/92/EG van de Commissie van 31 juli 2009 tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad teneinde bromadiolon als werkzame stof in bijlage I bij die richtlijn op te nemen (PB L 201 van 1.8.2009, blz. 43).

(4)  Zie OECD Guideline for the testing of chemicals 428 on skin absorption: in vitro Method, beschikbaar op de website http://www.oecd-ilibrary.org/environment/test-no-428-skin-absorption-in-vitro-method_9789264071087-en

(5)  Zie CA-July13-Doc.6.2.b — Final on Approach to dermal absorption assessment for biocidal products authorisation, beschikbaar op de website https://circabc.europa.eu/w/browse/884abd60-d8f9-48ad-8600-cd0bd5485cec


BIJLAGE

Producten waarvoor het voorstel van Duitsland tot weigering van de door het Verenigd Koninkrijk afgegeven toelatingen, wordt afgewezen:

Productnaam

Referentienummer van de aanvraag in het register voor biociden van het Verenigd Koninkrijk

Referentienummer van de aanvraag in het register voor biociden van Duitsland

Aanvrager

Datum van kennisgeving

Andere lidstaten waar de omstreden producten via wederzijdse erkenning zijn toegelaten

Rodex Oktablok

2011/2309/7794/UK/AA/8845

2011/2309/7794/DE/MA/20435

Pelgar International Limited

8 april 2013

Litouwen, Cyprus, Denemarken en België

Ratimor Wax Blocks

2012/2249/12006/UK/AA/19026

2012/2249/12006/DE/MA/31827

UniChem d.o.o.

19 april 2013

Estland, Polen, Malta, Letland en Zweden