ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2013.204.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 204

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

56e jaargang
31 juli 2013


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Kennisgeving betreffende de voorlopige toepassing van deel IV (handel) van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika (Nicaragua)

1

 

*

Kennisgeving betreffende de voorlopige toepassing van deel IV (handel) van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds (Panama)

1

 

*

Kennisgeving betreffende de voorlopige toepassing van deel IV (handel) van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds (Honduras)

1

 

 

2013/408/Euratom

 

*

Besluit van de Commissie van 31 juli 2012 betreffende de sluiting van een Overeenkomst voor samenwerking op het gebied van het vreedzame gebruik van kernenergie tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) en de regering van de Republiek Zuid-Afrika

2

 

 

Overeenkomst voor samenwerking op het gebied van het vreedzame gebruik van kernenergie tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) en de regering van de Republiek Zuid-Afrika

3

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 733/2013 van de Raad van 22 juli 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 994/98 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen ( 1 )

11

 

*

Verordening (EU) nr. 734/2013 van de Raad van 22 juli 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 659/1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag ( 1 )

15

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 735/2013 van de Raad van 30 juli 2013 tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 101/2011 betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Tunesië

23

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 736/2013 van de Commissie van 17 mei 2013 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de duur van het werkprogramma voor het onderzoek van bestaande werkzame stoffen ( 1 )

25

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 737/2013 van de Commissie van 30 juli 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 501/2008 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt en in derde landen

26

 

*

Verordening (EU) nr. 738/2013 van de Commissie van 30 juli 2013 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat het gebruik van bepaalde additieven in imitatieviskuit op basis van zeewier betreft ( 1 )

32

 

*

Verordening (EU) nr. 739/2013 van de Commissie van 30 juli 2013 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het gebruik van plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol als stabilisator in diepvriesklare alcoholhoudende cocktails, en tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie wat betreft de specificaties van plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol als levensmiddelenadditief ( 1 )

35

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 740/2013 van de Commissie van 30 juli 2013 betreffende de afwijkingen van de oorsprongsregels vastgesteld in bijlage II bij de Handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds, die van toepassing zijn binnen contingenten voor bepaalde producten uit Colombia

40

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 741/2013 van de Commissie van 30 juli 2013 betreffende de opening en de wijze van beheer van tariefcontingenten van de Unie voor landbouwproducten van oorsprong uit Colombia

43

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 742/2013 van de Commissie van 30 juli 2013 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

47

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2013/44/EU van de Commissie van 30 juli 2013 tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad teneinde gemalen maïsspil als werkzame stof in de bijlage I en IA bij die richtlijn op te nemen ( 1 )

49

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit 2013/409/GBVB van de Raad van 30 juli 2013 tot uitvoering van Besluit 2011/72/GBVB betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten vanwege de situatie in Tunesië

52

 

 

2013/410/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 10 juli 2013 inzake een financiële bijdrage van de Unie voor 2013 aan de visserijcontroleprogramma’s van de lidstaten (Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 4256)

54

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

31.7.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/1


Kennisgeving betreffende de voorlopige toepassing van deel IV (handel) van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika (Nicaragua)

In afwachting van de voltooiing van de procedures voor de sluiting van de op 29 juni 2012 te Tegucigalpa ondertekende Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds, wordt deel IV hiervan, dat de handel betreft, overeenkomstig artikel 353, lid 4, tussen de Europese Unie en Nicaragua voorlopig toegepast met ingang van 1 augustus 2013. Krachtens artikel 3, lid 1, van het Besluit van de Raad van 25 juni 2012 betreffende de ondertekening en voorlopige toepassing van de overeenkomst wordt artikel 271 niet voorlopig toegepast.


31.7.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/1


Kennisgeving betreffende de voorlopige toepassing van deel IV (handel) van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds (Panama)

In afwachting van de voltooiing van de procedures voor de sluiting van de op 29 juni 2012 te Tegucigalpa ondertekende Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds, wordt deel IV hiervan, dat de handel betreft, overeenkomstig artikel 353, lid 4, tussen de Europese Unie en Panama voorlopig toegepast met ingang van 1 augustus 2013. Krachtens artikel 3, lid 1, van het Besluit van de Raad van 25 juni 2012 betreffende de ondertekening en voorlopige toepassing van de overeenkomst wordt artikel 271 niet voorlopig toegepast.


31.7.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/1


Kennisgeving betreffende de voorlopige toepassing van deel IV (handel) van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds (Honduras)

In afwachting van de voltooiing van de procedures voor de sluiting van de op 29 juni 2012 te Tegucigalpa ondertekende Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds, wordt deel IV hiervan, dat de handel betreft, overeenkomstig artikel 353, lid 4, tussen de Europese Unie en Honduras voorlopig toegepast met ingang van 1 augustus 2013. Krachtens artikel 3, lid 1, van het Besluit van de Raad van 25 juni 2012 betreffende de ondertekening en voorlopige toepassing van de overeenkomst wordt artikel 271 niet voorlopig toegepast.


31.7.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/2


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 31 juli 2012

betreffende de sluiting van een Overeenkomst voor samenwerking op het gebied van het vreedzame gebruik van kernenergie tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) en de regering van de Republiek Zuid-Afrika

(2013/408/Euratom)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 101, tweede alinea,

Gezien de goedkeuring door de Raad,

Overwegende hetgeen volgt:

De Overeenkomst voor samenwerking op het gebied van het vreedzame gebruik van kernenergie tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de regering van de Republiek Zuid-Afrika moet worden gesloten,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De sluiting van de Overeenkomst voor samenwerking op het gebied van het vreedzame gebruik van kernenergie tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de regering van de Republiek Zuid-Afrika (de „overeenkomst”) wordt hierbij namens de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie goedgekeurd. De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

Hierbij wordt een lid van de Commissie gemachtigd om de overeenkomst te ondertekenen en alle nodige maatregelen te nemen voor de inwerkingtreding van deze namens de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie te sluiten overeenkomst.

Gedaan te Brussel, 31 juli 2012.

Voor de Commissie

Günther OETTINGER

Lid van de Commissie


31.7.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/3


OVEREENKOMST

voor samenwerking op het gebied van het vreedzame gebruik van kernenergie tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) en de regering van de Republiek Zuid-Afrika

De regering van de Republiek Zuid-Afrika, hierna „Zuid-Afrika” genoemd, en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom), hierna „de Gemeenschap” genoemd, waarnaar hierna gezamenlijk wordt verwezen als „de partijen”,

OVERWEGENDE de bestaande goede relaties en samenwerking tussen de partijen;

MET TEVREDENHEID OPMERKENDE het vruchtbare resultaat van de economische, technische en wetenschappelijke samenwerking tussen beide partijen;

REKENING HOUDEND met de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Zuid-Afrika, anderzijds, gedaan op 11 oktober 1999;

REKENING HOUDEND met de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, gedaan op 23 juni 2000;

VERLANGENDE hun samenwerking bij het gebruik van kernenergie voor vreedzame doeleinden te bevorderen;

OPNIEUW BEVESTIGEND de krachtige steun van de Republiek Zuid-Afrika, de Gemeenschap en de regeringen van haar lidstaten aan de nucleaire non-proliferatie en de versteviging en efficiënte toepassing van de bijbehorende veiligheidscontrole- en uitvoercontrolestelsels waaronder samenwerking bij het vreedzame gebruik van kernenergie tussen Zuid-Afrika en de Gemeenschap moet plaatsvinden;

OPNIEUW BEVESTIGEND de steun van de Republiek Zuid-Afrika, de Gemeenschap en de regeringen van haar lidstaten aan de doelstellingen van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, hierna „de IAEA”, en het veiligheidscontrolesysteem daarvan;

OPNIEUW BEVESTIGEND de krachtige steun van de Republiek Zuid-Afrika, de Gemeenschap en haar lidstaten aan het Verdrag betreffende de fysieke beveiliging van nucleair materiaal, gedaan op 3 maart 1980;

OVERWEGENDE dat de Republiek Zuid-Afrika en alle lidstaten van de Gemeenschap partij zijn bij het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens, gedaan op 1 juli 1968, hierna het non-proliferatieverdrag („NPV”) genoemd;

OPMERKENDE dat in alle lidstaten van de Gemeenschap een nucleaire veiligheidscontrole wordt toegepast overeenkomstig zowel het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, hierna „het Euratom-Verdrag”, als de veiligheidscontroleovereenkomsten gesloten tussen de Gemeenschap, de lidstaten daarvan en de IAEA;

REKENING HOUDEND met het Verdrag inzake een kernwapenvrije zone in Afrika (Pelindaba-Verdrag), gedaan te 11 april 1996 en in werking getreden op 15 juli 2009;

OPMERKENDE dat de Republiek Zuid-Afrika en de regeringen van alle lidstaten van de Gemeenschap deelnemen aan de werkzaamheden van de Club van nucleaire leveranciers;

OPMERKENDE dat rekening moet worden gehouden met de verbintenissen van de Republiek Zuid-Afrika en de regering van elke lidstaat van de Gemeenschap in het kader van de Club van nucleaire leveranciers;

ERKENNENDE het fundamentele beginsel van vrij verkeer van nucleair materiaal op de interne markt binnen de Europese Unie;

HET ERMEE EENS ZIJNDE dat deze overeenkomst in overeenstemming moet zijn met de internationale verplichtingen van de Europese Unie en de Republiek Zuid-Afrika uit hoofde van de overeenkomsten van de Wereldhandelsorganisatie;

HERBEVESTIGEND de verbintenissen van de Republiek Zuid-Afrika en de regeringen van de lidstaten van de Gemeenschap in het kader van hun bilaterale overeenkomsten inzake het vreedzame gebruik van kernenergie;

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel I

Definities

Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt, tenzij anderszins gespecificeerd, verstaan onder,

1.   „bevoegde instantie”:

a)

voor de Republiek Zuid-Afrika, het ministerie van Energie;

b)

voor de Gemeenschap, de Europese Commissie

of elke andere instantie die de desbetreffende partij op ieder moment schriftelijk aan de andere partij kan bekendmaken;

2.   „uitrusting”: de goederen welke zijn genoemd in de delen 1, 3, 4, 5, 6 en 7 van bijlage B bij IAEA-informatiedocument INFCIRC/254/Rev.10/Part 1 (Richtsnoeren voor de overdracht van nucleair materiaal);

3.   „informatie”: wetenschappelijke en technische gegevens, resultaten of methoden bij onderzoek en ontwikkeling, voortvloeiend uit de gezamenlijke onderzoeksprojecten, alsmede elke andere informatie waarvan de partijen en/of de deelnemers aan gezamenlijke onderzoeksprojecten het noodzakelijk achten dat zij in het kader van deze overeenkomst of het in uitvoering ervan verrichte onderzoek worden uitgewisseld;

4.   „intellectuele eigendom”: eigendom als omschreven in artikel 2 van het Verdrag tot oprichting van de wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom, gedaan op 14 juli 1967 en gewijzigd op 28 september 1979, wat ook andere eigendom kan omvatten zoals wederzijds overeengekomen door de partijen;

5.   „gezamenlijke onderzoeksprojecten”: onderzoek en technologische ontwikkeling die ten uitvoer worden gelegd met of zonder financiële steun van één of van beide partijen en die samenwerking inhoudt tussen deelnemers van zowel de Gemeenschap als Zuid-Afrika en die door de partijen of hun wetenschappelijke en technologische organisaties en agentschappen voor de tenuitvoerlegging van de wetenschappelijke onderzoeksprogramma’s schriftelijk als gezamenlijk onderzoek zijn aangewezen. Wanneer er slechts financiering is door één partij, gebeurt de aanwijzing door die partij en de deelnemer aan dat project;

6.   „nucleair materiaal”: elk basismateriaal of elke bijzondere splijtstof als gedefinieerd in artikel XX van het statuut van de IAEA. Elk besluit van de raad van bestuur van de IAEA, overeenkomstig artikel XX van het statuut van de IAEA, tot wijziging van de lijst van materialen die als „basismateriaal” of als „bijzondere splijtstof” worden beschouwd, heeft wat deze overeenkomst betreft slechts effect wanneer beide partijen elkaar schriftelijk ervan in kennis hebben gesteld dat zij een dergelijke wijziging aanvaarden;

7.   „niet-nucleair materiaal”:

a)

deuterium en zwaar water (deuteriumoxide) en elk ander deuteriummengsel waarin de deuterium/waterstofverhouding meer dan 1:5 000 bedraagt, voor gebruik in een kernreactor, als gedefinieerd in punt (1.1) van bijlage B bij IAEA-informatiedocument INFCIRC/254/Rev.10/Part 1;

b)

grafiet voor kerngebruik: grafiet voor gebruik in een kernreactor, als gedefinieerd in punt (1.1) van bijlage B bij IAEA-informatiedocument INFCIRC/254/Rev.10/Part 1, met een zuiverheidsgraad beter dan 5 deeltjes per miljoen boorequivalent en met een dichtheid groter dan 1,50 g per kubieke centimeter;

8.   „deelnemer”: elke persoon, elk onderzoeksinstituut, elke juridische entiteit of onderneming, of elk ander orgaan dat door een partij is toegestaan deel te nemen aan samenwerkingsactiviteiten en/of gezamenlijke onderzoeksprojecten in het kader van deze overeenkomst, inclusief de partijen zelf;

9.   „persoon”: elke natuurlijke persoon, onderneming of andere entiteit waarop de onder de respectieve territoriale bevoegdheid van de partijen geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van toepassing zijn, met uitzondering van de partijen bij deze overeenkomst zelf;

10.   „resultaten van intellectuele activiteiten” (RIA): informatie en/of intellectuele eigendom;

11.   „partijen”: de Republiek Zuid-Afrika enerzijds en de Gemeenschap anderzijds;

waarbij met „de Gemeenschap” wordt bedoeld, zowel:

a)

de rechtspersoon die is opgericht bij het Euratom-Verdrag, als

b)

het grondgebied waarop het Euratom-Verdrag van toepassing is;

12.   „technologie”: technologie als gedefinieerd in bijlage A bij IAEA-informatiedocument INFCIRC/254/Rev.10/Part 1.

Artikel II

Doelstelling

1.   Het doel van deze overeenkomst is om, op basis van wederzijds voordeel, gelijkheid en wederkerigheid, de samenwerking tussen de partijen inzake het vreedzame gebruik van kernenergie te bevorderen en te vergemakkelijken met het oog op een versterking van de algemene samenwerkingsrelatie tussen de Gemeenschap en Zuid-Afrika overeenkomstig de behoeften en prioriteiten van hun respectieve nucleaire programma’s.

2.   Deze overeenkomst heeft ten doel de wetenschappelijke samenwerking te bevorderen tussen de Gemeenschap en Zuid-Afrika, met name om de deelname van Zuid-Afrikaanse onderzoeksentiteiten aan in het kader van de relevante communautaire onderzoeksprogramma’s uitgevoerde onderzoeksprojecten te vergemakkelijken en een wederkerige deelname van onderzoeksentiteiten van de Gemeenschap en de lidstaten daarvan aan Zuid-Afrikaanse projecten op soortgelijke gebieden van onderzoek te waarborgen.

3.   Niets in deze overeenkomst kan worden opgevat als de partijen bindend tot enige vorm van exclusiviteit en elke partij behoudt het recht om onafhankelijk van de andere zakelijke activiteiten te ondernemen wanneer de markteisen dit noodzakelijk maken.

Artikel III

Gebieden en wijze waarop wordt samengewerkt

1.   Nucleair materiaal, uitrusting, niet-nucleair materiaal of als bijproduct geproduceerd nucleair materiaal worden uitsluitend voor vreedzame doeleinden gebruikt en worden niet gebruikt voor een nucleair explosiemiddel, voor onderzoek en ontwikkeling met betrekking tot een dergelijk explosiemiddel, noch voor enig ander militair doel.

2.   De samenwerking tussen de partijen op grond van deze overeenkomst heeft betrekking op het vreedzame gebruik van kernenergie en kan onder meer de volgende gebieden omvatten:

a)

onderzoek en ontwikkeling op het gebied van kernenergie (inclusief fusietechnologieën);

b)

het gebruik van nucleair materiaal en technologieën, zoals toepassingen in de gezondheidszorg en de landbouw;

c)

de overdracht van nucleair materiaal en uitrusting;

d)

nucleaire veiligheid, beheer van radioactieve afvalstoffen en verbruikte splijtstof, buitenbedrijfstelling en ontmanteling, stralingsbescherming, inclusief voorbereidheid op noodsituaties en de reactie daarop;

e)

nucleaire veiligheidscontrole;

f)

andere gebieden waarover de partijen overeenstemming hebben bereikt, voor zover zij vallen onder de onderscheiden programma’s van de partijen.

3.   De in lid 2 van dit artikel bedoelde samenwerking kan de volgende vormen aannemen:

a)

levering van nucleair en niet-nucleair materiaal, nucleaire en niet-nucleaire uitrusting en verwante technologieën;

b)

verstrekken van diensten met betrekking tot de splijtstofkringloop;

c)

oprichting van werkgroepen, indien nodig, om specifieke studies en projecten op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en technologische ontwikkeling uit te voeren;

d)

uitwisseling van deskundigen en wetenschappelijke en technische informatie, organisatie van wetenschappelijke seminars en conferenties, opleiding van administratief, wetenschappelijk en technisch personeel;

e)

raadplegingen op het gebied van onderzoeks- en technologische kwesties en uitvoering van gezamenlijk onderzoek overeenkomstig overeengekomen programma’s;

f)

samenwerkingsactiviteiten ter bevordering van nucleaire veiligheid, en

g)

andere vormen van samenwerking als schriftelijk overeengekomen door de partijen.

4.   De samenwerking op de in lid 2 van dit artikel bedoelde gebieden kan ook plaatsvinden tussen gemachtigde personen en ondernemingen, gevestigd op het respectieve grondgebied van de partijen.

Artikel IV

Goederen die onder de overeenkomst vallen

1.   Deze overeenkomst is van toepassing op nucleair materiaal, niet-nucleair materiaal of uitrusting, overgedragen tussen de partijen of hun respectieve personen, direct dan wel via een derde land. Dergelijk nucleair of niet-nucleair materiaal of dergelijke uitrusting valt onder deze overeenkomst zodra de desbetreffende goederen onder de territoriale jurisdictie van de ontvangende partij vallen, mits de leverende partij de ontvangende partij schriftelijk in kennis heeft gesteld van de geplande overdracht, in overeenstemming met de procedures als omschreven in de administratieve regeling, en de voorgestelde ontvanger, indien deze niet de ontvangende partij is, een gemachtigde persoon is in het kader van de territoriale jurisdictie van de ontvangende partij.

2.   Nucleair materiaal, niet-nucleair materiaal of uitrusting als bedoeld in lid 1 van dit artikel blijft aan de bepalingen van deze overeenkomst onderworpen, totdat volgens de in de administratieve regeling beschreven procedures is vastgesteld dat:

a)

bedoelde goederen opnieuw zijn overgedragen buiten de jurisdictie van de ontvangende partij overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van deze overeenkomst, of

b)

nucleair materiaal niet langer kan worden gebruikt voor enige nucleaire activiteit die relevant is uit het oogpunt van de in lid 1 van artikel VI van deze overeenkomst bedoelde veiligheidscontrole of niet langer praktisch is terug te winnen, of

c)

niet-nucleair materiaal en niet-nucleaire uitrusting niet langer bruikbaar zijn voor nucleaire doeleinden, of

d)

de partijen wederzijds bepalen dat het materiaal niet langer onder deze overeenkomst valt.

3.   De overdracht van technologie is aan deze overeenkomst onderworpen voor de lidstaten van de Gemeenschap die zich bereid hebben verklaard om dergelijke overdrachten, bij schriftelijke kennisgeving van de betrokken lidstaat aan de Europese Commissie, plaats te doen vinden binnen het kader van deze overeenkomst. Een voorafgaande kennisgeving tussen de betrokken lidstaten en de Europese Commissie enerzijds en Zuid-Afrika anderzijds moet vóór elke overdracht worden toegezonden.

Artikel V

Handel in nucleair materiaal, niet-nucleair materiaal of uitrusting

1.   Elke overdracht van nucleair materiaal, niet-nucleair materiaal of uitrusting, uitgevoerd in het kader van de samenwerkingsactiviteiten, gebeurt overeenkomstig de relevante internationale verbintenissen van de Gemeenschap, de lidstaten van de Gemeenschap en de Republiek Zuid-Afrika met betrekking tot het vreedzame gebruik van kernenergie als omschreven in artikel VI van deze overeenkomst.

2.   De partijen staan elkaar, voor zover praktisch mogelijk, bij bij de aankoop door een partij of door personen binnen de Gemeenschap of vallend onder de jurisdictie van de Republiek Zuid-Afrika, van nucleair materiaal, niet-nucleair materiaal of uitrusting.

3.   De voortzetting van de onder deze overeenkomst vallende samenwerking wordt afhankelijk gesteld van de wederzijds bevredigende toepassing van het systeem voor veiligheidscontrole en toezicht, vastgesteld door de Gemeenschap overeenkomstig het Euratom-Verdrag, en van het systeem voor veiligheidscontrole en toezicht met betrekking tot nucleair materiaal, niet-nucleair materiaal of uitrusting, vastgesteld door de Republiek Zuid-Afrika.

4.   De bepalingen van deze overeenkomst worden niet gebruikt om de tenuitvoerlegging van het beginsel van het vrije verkeer in de interne markt binnen de EU te belemmeren.

5.   Overdrachten van onder deze overeenkomst vallend nucleair materiaal en levering van desbetreffende diensten geschieden onder billijke commerciële voorwaarden en brengen de internationale verplichtingen van de partijen in het kader van de Wereldhandelsorganisatie niet in het gedrang. De tenuitvoerlegging van het onderhavige lid laten het Euratom-Verdrag en de afgeleide wetgeving daarvan, alsmede de wet- en regelgeving van Zuid-Afrika, onverlet.

6.   Elke heroverdracht van onder deze overeenkomst vallend(e) nucleair materiaal, niet-nucleair materiaal, uitrusting of technologie buiten de jurisdictie van de partijen gebeurt uitsluitend overeenkomstig de verbintenissen van de regeringen van afzonderlijke lidstaten van de Gemeenschap en de Republiek Zuid-Afrika binnen de groep van de nucleair materiaal leverende landen, bekend als de Club van nucleaire leveranciers. Met name gelden de richtsnoeren voor de overdracht van nucleair materiaal, als neergelegd in IAEA-informatiedocument INFCIRC/254/Rev.10/Part 1, voor de heroverdracht van alle onder deze overeenkomst vallend(e) nucleair materiaal, niet-nucleair materiaal, uitrusting of technologie.

7.   Wanneer overeenkomstig de in lid 6 van dit artikel bedoelde richtsnoeren voor de overdracht van nucleair materiaal voor een heroverdracht toestemming van de leverende partij vereist is, wordt dergelijke toestemming schriftelijk verkregen alvorens enige overdracht plaatsvindt naar een land dat niet voorkomt op de lijst van derde landen als vastgesteld overeenkomstig lid 8 van dit artikel.

8.   Bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst wisselen de partijen lijsten uit van derde landen waarnaar heroverdrachten overeenkomstig lid 7 van dit artikel zijn toegestaan zonder dat daarvoor voorafgaande toestemming is verleend door de leverende partij. Elke partij stelt de andere partij in kennis van wijzigingen van haar lijst van derde landen.

Artikel VI

Voorwaarden met betrekking tot onder deze overeenkomst vallend nucleair materiaal

1.   Onder deze overeenkomst vallend nucleair materiaal is onderworpen aan de volgende voorwaarden en regelingen:

a)

in de Gemeenschap, de Euratom-veiligheidscontrole overeenkomstig het Euratom-Verdrag en de IAEA-veiligheidscontrole overeenkomstig de volgende veiligheidscontroleovereenkomsten, als mogelijk gewijzigd of vervangen, en zolang wordt voldaan aan het non-proliferatieverdrag:

i)

de overeenkomst tussen de niet-kernwapenlidstaten van de Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, in werking getreden op 21 februari 1977 (gepubliceerd als IAEA-informatiedocument INFCIRC/193);

ii)

de overeenkomst tussen Frankrijk, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, in werking getreden op 12 september 1981 (gepubliceerd als IAEA-informatiedocument INFCIRC/290);

iii)

de overeenkomst tussen het Verenigd Koninkrijk, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, in werking getreden getreden op 14 augustus 1978 (gepubliceerd als IAEA-informatiedocument INFCIRC/263);

iv)

de aanvullende protocols, ondertekend op 22 september 1998 en in werking getreden op 30 april 2004, op basis van IAEA-informatiedocument INFCIRC/540 (Versterkt veiligheidscontrolesysteem, deel II);

b)

in Zuid-Afrika, de IAEA-veiligheidscontrole overeenkomstig de Overeenkomst tussen de regering van de Republiek Zuid-Afrika en de IAEA ter toepassing van de veiligheidscontrole in verband met het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens, die op 16 september 1991 is ondertekend en in werking is getreden en werd gepubliceerd als IAEA-informatiedocument INFCIRC/394, aangevuld met het Aanvullend Protocol, dat op 13 september 2002 is ondertekend en in werking is getreden, en het Verdrag inzake een kernwapenvrije zone in Afrika dat op 11 april 1996 is ondertekend en op 15 juli 2009 in werking is getreden.

2.   Ingeval de toepassing van een van de in lid 1 van dit artikel genoemde overeenkomsten met de IAEA om eender welke reden in de Gemeenschap of in Zuid-Afrika wordt opgeschort of beëindigd, sluit de desbetreffende partij met de IAEA een overeenkomst welke voorziet in een doelmatigheid en dekking die gelijkwaardig zijn aan die waarin de onder a) of b) van lid 1 van dit artikel bedoelde veiligheidscontroleovereenkomsten voorzien, of, wanneer dat niet mogelijk is,

a)

past de Gemeenschap, wat haar betreft, op het veiligheidscontrolesysteem van Euratom gebaseerde veiligheidscontroles toe welke een doelmatigheid en dekking bieden die gelijkwaardig zijn aan die waarin de in onder a) van lid 1 van dit artikel bedoelde veiligheidscontroleovereenkomsten voorzien, of, wanneer dat niet mogelijk is;

b)

treffen de partijen regelingen inzake de toepassing van veiligheidscontroles welke voorzien in een doelmatigheid en dekking die gelijkwaardig zijn aan die waarin de in onder a) en b) van lid 1 van dit artikel bedoelde veiligheidscontroleovereenkomsten voorzien.

3.   De toepassing van fysieke beveiligingsmaatregelen gebeurt permanent op niveaus die minimaal voldoen aan de criteria van bijlage C bij IAEA-informatiedocument INFCIRC/254/Rev.10/Part 1; ter aanvulling van dit document verwijzen de lidstaten van de Gemeenschap, de Europese Commissie, in voorkomend geval, en Zuid-Afrika wanneer zij fysieke beveiligingsmaatregelen toepassen naar hun verplichtingen krachtens het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal, gedaan op 3 maart 1980, met inbegrip van alle amendementen die van kracht zijn voor iedere partij en de aanbevelingen in IAEA-informatiedocument Aanbeveling inzake fysieke beveiliging van nucleair materiaal en nucleaire faciliteiten (INFCIRC/225/Rev.5), IAEA Nuclear Security Series nr. 13. Internationaal vervoer is onderworpen aan de bepalingen van het International Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal, gedaan op 3 maart 1980, met inbegrip van alle wijzigingen die van kracht zijn voor iedere partij, en aan de IAEA-voorschriften voor het veilig vervoer van radioactief materiaal (IAEA Safety Standards Series nr. TS-R-1).

4.   Nucleaire veiligheid en afvalbeheer zijn onderworpen aan het Verdrag inzake nucleaire veiligheid (IAEA-informatiedocument INFCIRC/449), het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval (IAEA-informatiedocument INFCIRC/546), het Verdrag inzake de verlening van bijstand in het geval van een nucleair ongeval of een calamiteit met radioactieve stoffen (IAEA-informatiedocument INFCIRC/336) en het Verdrag inzake de vroegtijdige kennisgeving van een nucleair ongeval (IAEA-informatiedocument INFCIRC/335).

Artikel VII

Uitwisseling van informatie en intellectuele eigendom

Het gebruik en de verspreiding van informatie en intellectuele-eigendomsrechten, inclusief industriële eigendom, octrooien en auteursrechten, en van technologie die is overgedragen in het kader van de onder deze overeenkomst vallende samenwerkingsactiviteiten, zijn onderworpen aan de bepalingen van de bijlage bij deze overeenkomst.

Artikel VIII

Tenuitvoerlegging van de overeenkomst

1.   De bepalingen van deze overeenkomst worden te goeder trouw ten uitvoer gelegd op zodanige wijze dat belemmering of vertraging van en onrechtmatige inmenging in de nucleaire activiteiten in Zuid-Afrika en in de Gemeenschap wordt vermeden en dat zij in overeenstemming zijn met de zorgvuldige beheersmethoden die vereist zijn voor de economische en veilige uitvoering van hun nucleaire activiteiten.

2.   De bepalingen van deze overeenkomst worden niet gebruikt om commerciële of industriële voordelen te verkrijgen of om zich te mengen in de commerciële of industriële belangen, binnenslands dan wel internationaal, van elk van beide partijen of gemachtigde personen, noch om zich te mengen in het nucleaire beleid van elk van beide partijen of van de regeringen van de lidstaten van de Gemeenschap, noch om de bevordering van vreedzame en niet-explosieve toepassingen van kernenergie te belemmeren, noch om het verkeer van goederen die aan deze overeenkomst zijn onderworpen, dan wel met het oog daarop zijn aangemeld, binnen de onderscheiden territoriale jurisdictie van de partijen of tussen Zuid-Afrika en de Gemeenschap onderling te belemmeren.

3.   Onder deze overeenkomst vallend nucleair materiaal wordt behandeld op basis van de beginselen van evenredigheid, fungibiliteit en equivalentie van nucleaire materialen.

4.   Elke wijziging van de in de artikelen I, V of VI van deze overeenkomst genoemde informatiedocumenten van de IAEA wordt uitsluitend van kracht in het kader van deze overeenkomst wanneer de partijen elkaar via diplomatieke weg schriftelijk ervan in kennis hebben gesteld dat zij deze wijziging aanvaarden.

Artikel IX

Administratieve regelingen

1.   De bevoegde instanties van beide partijen stellen administratieve regelingen vast om de doeltreffende tenuitvoerlegging van het bepaalde in deze overeenkomst te waarborgen.

2.   Dergelijke administratieve regelingen kunnen onder meer betrekking hebben op financieringsbepalingen, toewijzing van managementsverantwoordelijkheden en gedetailleerde bepalingen inzake de verspreiding van informatie en intellectuele-eigendomsrechten.

3.   Overeenkomstig lid 1 van dit artikel vastgestelde administratieve regelingen kunnen worden gewijzigd als wederzijds door de bevoegde instanties schriftelijk overeengekomen.

Artikel X

Toepasselijk recht

De samenwerking in het kader van deze overeenkomst verloopt in overeenstemming met de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die in Zuid-Afrika en binnen de Europese Unie van kracht zijn, alsmede met de internationale overeenkomsten die door de partijen zijn aangegaan. Wat de Gemeenschap betreft, omvat het toepasselijk recht het Euratom-Verdrag en het daarvan afgeleide recht.

Artikel XI

Niet-naleving

1.   Wanneer één van beide partijen of een lidstaat van de Gemeenschap materiële bepalingen van deze overeenkomst schendt, kan de andere partij de samenwerking in het kader van deze overeenkomst bij schriftelijke kennisgeving geheel of gedeeltelijk opschorten of beëindigen.

2.   Voordat één van beide partijen een dergelijke stap neemt, overleggen de partijen om overeenstemming te bereiken over het besluit al dan niet corrigerende maatregelen te nemen, en, wanneer dit het geval is, over de te nemen corrigerende maatregelen en over de termijn waarbinnen dergelijke maatregelen moeten worden genomen. Een dergelijke actie wordt uitsluitend ondernomen wanneer de maatregelen waarover een besluit is genomen, niet worden uitgevoerd binnen de door de partijen vastgestelde termijn of, wanneer geen oplossing is gevonden na het verstrijken van een door de partijen vastgestelde termijn.

3.   Beëindiging van deze overeenkomst heeft geen invloed op de tenuitvoerlegging van enige regeling en/of enig contract, getroffen/gesloten gedurende de geldigheidsduur van de overeenkomst, maar nog niet beëindigd op de datum van beëindiging van de overeenkomst, tenzij anderszins overeengekomen tussen de partijen.

Artikel XII

Overleg en arbitrage

1.   Op verzoek van een partij komen vertegenwoordigers van de partijen zo nodig bijeen om met elkaar overleg te plegen over problemen die ontstaan bij de interpretatie van deze overeenkomst, om toezicht te houden op de uitvoering ervan en om regelingen te bespreken voor samenwerking die verder strekt dan die waarin deze overeenkomst voorziet. Dergelijk overleg kan ook de vorm aannemen van een briefwisseling.

2.   Elk geschil dat ontstaat uit de interpretatie of de toepassing van deze overeenkomst en dat niet door overleg of op een andere overeengekomen wijze kan worden geregeld door de partijen, wordt op verzoek van een partij voorgelegd aan een scheidsgerecht dat bestaat uit drie scheidsrechters. Elke partij wijst een scheidsrechter aan en de twee aldus aangewezen scheidsrechters kiezen een derde, welke geen onderdaan is van een partij, die de voorzitter wordt. Wanneer een partij binnen een termijn van dertig dagen nadat arbitrage is aangevraagd, nog geen scheidsrechter heeft aangewezen, kan de andere partij bij het geschil de voorzitter van het Internationaal Gerechtshof verzoeken een scheidsrechter aan te stellen voor de partij die zelf nog geen scheidsrechter heeft aangewezen. Wanneer binnen een termijn van dertig dagen na de aanwijzing of aanstelling van scheidsrechters voor beide partijen nog geen derde scheidsrechter is gekozen, kan elk van beide partijen de voorzitter van het Internationaal Gerechtshof verzoeken de derde scheidsrechter aan te stellen. Een meerderheid van de leden van het scheidsgerecht vormt een quorum en alle besluiten worden genomen bij meerderheid van stemmen van alle leden van het scheidsgerecht. De arbitrageprocedure wordt vastgesteld door het scheidsgerecht. De besluiten van het scheidsgerecht zijn bindend voor beide partijen en worden door die partijen ten uitvoer gelegd. De vergoeding van de scheidsrechters wordt bepaald op dezelfde basis als die voor de rechters ad hoc van het Internationaal Gerechtshof.

3.   Ten behoeve van de beslechting van geschillen wordt de Engelse versie van deze overeenkomst gebruikt.

Artikel XIII

Aanvullende bepalingen

1.   Deze overeenkomst laat het recht van de lidstaten onverlet om bilaterale overeenkomsten met Zuid-Afrika te sluiten, met inachtneming van de bevoegdheden van de lidstaten enerzijds en de Gemeenschap anderzijds en voor zover dergelijke bilaterale overeenkomsten volledig in overeenstemming zijn met de doelstellingen en voorwaarden van de onderhavige overeenkomst. Door bepaalde lidstaten vóór de inwerkingtreding van de overeenkomst tussen de Gemeenschap en Zuid-Afrika gesloten bilaterale overeenkomsten kunnen van toepassing blijven.

2.   Waar passend moeten regelingen om de werking van de hierboven bedoelde overeenkomsten en de onderhavige overeenkomst zelf af te bakenen, worden opgesteld overeenkomstig de respectieve bevoegdheden van de partijen en onderworpen aan de instemming van de betrokken partijen.

Artikel XIV

Wijzigingen en status van de bijlage

1.   Op verzoek van een partij kunnen de partijen overleg plegen over mogelijke wijzigingen van deze overeenkomst, teneinde met name rekening te houden met de internationale ontwikkelingen op het gebied van nucleaire veiligheidscontrole.

2.   Als de partijen dit overeenkomen, kan deze overeenkomst worden gewijzigd.

3.   Wijzigingen treden in werking op de datum die door de partijen is gespecificeerd, middels de uitwisseling tussen hen van diplomatieke nota’s.

4.   De bijlage bij deze overeenkomst vormt een integraal onderdeel van deze overeenkomst en kan overeenkomstig de leden 1 en 3 van dit artikel worden gewijzigd.

Artikel XV

Inwerkingtreding en duur

1.   Deze overeenkomst treedt in werking op de datum van de laatste schriftelijke kennisgeving dat de voor de inwerkingtreding vereiste interne procedures door de partijen zijn voltooid.

2.   Deze overeenkomst blijft van kracht gedurende een aanvankelijke periode van tien jaar. Daarna wordt deze overeenkomst automatisch verlengd door bijkomende termijnen van vijf jaar, tenzij een partij de andere partij ten minste zes maanden voor het verstrijken van een dergelijke bijkomende termijn in kennis stelt van haar voornemen deze overeenkomst te beëindigen.

3.   Ongeacht schorsing, beëindiging of verval van deze overeenkomst of van samenwerking in het kader hiervan om welke reden dan ook, blijven de verplichtingen krachtens de artikelen III, IV, V, VI, VII, VIII, IX en X van deze overeenkomst zolang van kracht als aan deze artikelen onderworpen nucleair of niet-nucleair materiaal of uitrusting op het grondgebied van de andere partij of te eniger plaatse onder haar jurisdictie of beschikkingsmacht blijft, of totdat in overeenstemming met de bepalingen van artikel IV van deze overeenkomst door de partijen wederzijds is vastgesteld dat dit nucleair materiaal niet langer bruikbaar is of praktisch niet is terug te winnen voor verwerking in een vorm waarin het bruikbaar is voor enige nucleaire activiteit die relevant is vanuit het standpunt van de veiligheidscontrole.

Gedaan in tweevoud te Pretoria, de achttiende juli tweeduizend dertien in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, hiertoe naar behoren gemachtigd, deze overeenkomst hebben ondertekend.

Voor de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

Andris PIEBALGS

Voor de regering van de Republiek Zuid-Afrika

Ben MARTINS


BIJLAGE

Richtsnoeren inzake de toekenning van intellectuele-eigendomsrechten die voortvloeien uit gemeenschappelijke onderzoekswerkzaamheden uit hoofde van de Overeenkomst voor samenwerking op het gebied van het vreedzame gebruik van kernenergie

I.   EIGENDOM, TOEKENNING EN UITOEFENING VAN RECHTEN

1.

Deze bijlage is van toepassing op samenwerkingsactiviteiten in het kader van deze overeenkomst, tenzij anderszins overeengekomen door de partijen. De deelnemers ontwikkelen gezamenlijk programma’s voor technologiebeheer (PTB’s) met betrekking tot houderschap en gebruik, inclusief publicatie, van informatie en intellectuele eigendom welke uit de samenwerkingsactiviteiten voortvloeien. Deze PTB’s worden door de partijen goedgekeurd voordat de specifieke O&O-samenwerkingscontracten waarop zij betrekking hebben, gesloten worden.

De PTB’s worden opgezet met inachtneming van de doelstellingen van de samenwerkingsactiviteiten, de respectieve bijdragen van de deelnemers, de specificiteit van het verlenen van licenties per grondgebied of voor een bepaald toepassingsgebied, de voorwaarden van toepasselijke wetten en andere factoren die door de deelnemers van belang worden geacht. De rechten en verplichtingen in verband met de onderzoekswerkzaamheden van gastonderzoekers in het kader van deze overeenkomst met betrekking tot resultaten van intellectuele activiteiten (RIA) worden eveneens in de gemeenschappelijke PTB’s opgenomen.

2.

RIA welke uit samenwerkingsactiviteiten voortvloeien en niet in het PTB zijn geregeld, worden met instemming van de partijen, overeenkomstig de beginselen van het PTB, toegewezen. In het geval van betwisting komen de RIA toe aan alle deelnemers aan het gezamenlijk onderzoek die de RIA hebben voortgebracht. Elke deelnemer op wie deze bepaling van toepassing is, heeft dan het recht die RIA zonder geografische beperking voor eigen commerciële doeleinden te gebruiken.

3.

Elke partij zorgt ervoor dat de andere partij en haar deelnemers over de rechten op de RIA kunnen beschikken die hun overeenkomstig deze beginselen zijn toegekend.

4.

Met inachtneming van de concurrentievoorwaarden op de onder de overeenkomst vallende gebieden, streeft elke partij ernaar dat de krachtens deze overeenkomst en de daaruit voortvloeiende regelingen verkregen rechten zodanig worden uitgeoefend, dat met name:

i)

de verspreiding en het gebruik van gegevens die in het kader van de overeenkomst ontstaan zijn, rechtmatig bekend zijn gemaakt of anderszins rechtmatig beschikbaar zijn gesteld, worden aangemoedigd;

ii)

de vaststelling en de uitvoering van internationale technische normen worden bevorderd.

II.   WERKEN DIE ONDER HET AUTEURSRECHT VALLEN

Auteursrecht van de partijen of hun deelnemers wordt in het kader van deze overeenkomst behandeld overeenkomstig de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst (Akte van Parijs, 1971).

III.   WETENSCHAPPELIJKE PUBLICATIES

Onverminderd deel IV van deze bijlage, en tenzij in het PTB anders overeengekomen, worden onderzoeksresultaten gezamenlijk door de partijen of deelnemers aan de betrokken samenwerkingsactiviteiten gepubliceerd. Met inachtneming van deze algemene regel gelden de volgende procedures:

a)

indien door een partij of door de overheidsinstanties van die partij wetenschappelijke en technische tijdschriften, artikelen, rapporten, boeken, video-opnamen of computerprogrammatuur worden gepubliceerd, die het resultaat zijn van samenwerkingsactiviteiten uit hoofde van de onderhavige overeenkomst, heeft/hebben de andere partij of de andere deelnemers daarvan recht op een mondiaal geldige niet-uitsluitende, onherroepelijke licentie, vrij van royalty’s, om die werken te vertalen, te reproduceren, te bewerken, door te geven en in het openbaar te verspreiden;

b)

de partijen zien erop toe dat wetenschappelijke geschriften die het resultaat zijn van samenwerkingsactiviteiten uit hoofde van de onderhavige overeenkomst en die worden gepubliceerd door onafhankelijke uitgevers, op een zo ruim mogelijke schaal worden verspreid;

c)

op alle openbaar te verspreiden exemplaren van een werk waarop auteursrechten rusten en dat volgens deze bepaling tot stand is gekomen, wordt de naam van de auteur(s) van het werk vermeld, tenzij naamvermelding door één of meer auteurs uitdrukkelijk wordt geweigerd. Ook moet op een duidelijk zichtbare plaats een vermelding worden opgenomen met betrekking tot de medewerking en de steun van de partijen en/of hun vertegenwoordigers en/of organisaties.

IV.   NIET OPENBAAR TE MAKEN INFORMATIE

1.   Schriftelijke niet openbaar te maken informatie

a)

Elke partij — of haar deelnemers, naargelang van het geval — stelt in een zo vroeg mogelijk stadium en bij voorkeur in het PTB vast welke informatie zij geheim wenst te houden met betrekking tot deze overeenkomst. Daarbij moeten onder meer de volgende criteria worden gehanteerd:

het geheime karakter van de informatie, in die zin dat de gegevens — als geheel of in de gegeven samenstelling van de onderdelen — niet algemeen bekend zijn bij deskundigen en voor hen ook niet gemakkelijk met wettige middelen toegankelijk zijn,

de feitelijke of mogelijke handelswaarde van de informatie ingevolge het geheime karakter ervan,

de voorafgaande bescherming van de informatie, in die zin dat door de wettelijk bevoegde persoon onder de gegeven omstandigheden redelijke maatregelen zijn genomen om de geheimhouding van de gegevens te garanderen.

De partijen en hun deelnemers kunnen in bepaalde gevallen overeenkomen dat, tenzij anderszins aangegeven, bij de samenwerkingsactiviteiten in het kader van de overeenkomst verstrekte, uitgewisselde of tot stand gekomen informatie geheel of gedeeltelijk geheim moet blijven.

b)

Elke partij ziet erop toe dat volgens deze overeenkomst als niet openbaar te maken en dus als vertrouwelijk beschouwde informatie op eenvoudige wijze door de andere partij als zodanig kan worden herkend, bijvoorbeeld door een kenteken of een opschrift. Dit geldt ook voor elke reproductie, geheel of gedeeltelijk, van bedoelde informatie.

Een partij die uit hoofde van deze overeenkomst niet openbaar te maken informatie ontvangt, respecteert het vertrouwelijke karakter daarvan. Deze beperkingen worden automatisch opgeheven wanneer de gegevens door de eigenaar ongelimiteerd worden bekendgemaakt aan deskundigen op het gebied in kwestie.

c)

Vertrouwelijke gegevens die ingevolge de onderhavige overeenkomst zijn medegedeeld, mogen door de ontvangende partij worden verspreid onder personen die behoren tot, of in dienst zijn bij de ontvangende partij, en andere betrokken departementen of instellingen van de ontvangende partij welke voor de specifieke doeleinden van de lopende samenwerkingsactiviteiten gemachtigd zijn, mits de vertrouwelijke gegevens worden verspreid krachtens een vertrouwelijkheidsovereenkomst en — zoals hierboven vermeld — als zodanig gemakkelijk kunnen worden herkend.

d)

Met voorafgaande schriftelijke toestemming van de partij die de geheime informatie in het kader van de onderhavige overeenkomst verstrekt, mag de ontvangende partij die informatie op een ruimere schaal verspreiden dan anders volgens punt c) toegestaan is. De partijen werken samen procedures uit voor het aanvragen en verkrijgen van een voorafgaande schriftelijke toestemming voor de verspreiding op ruimere schaal; elke partij verleent deze goedkeuring voor zover dit in het kader van haar binnenlands beleid en haar nationale voorschriften en wetten mogelijk is.

2.   Niet-schriftelijke niet openbaar te maken informatie

Niet op schrift gestelde geheime gegevens of andere vertrouwelijke of geprivilegieerde informatie die worden verstrekt tijdens seminars en andere bijeenkomsten welke in het kader van deze overeenkomst plaatsvinden, of gegevens verkregen door de indienstneming van personeel, het gebruik van voorzieningen of gezamenlijke projecten, worden door de partijen of hun deelnemers behandeld conform de in deze bijlage vastgestelde beginselen voor schriftelijke informatie, mits de ontvanger van dergelijke geheime of anderszins vertrouwelijke gegevens geattendeerd is op het vertrouwelijke karakter van de informatie op het moment dat deze wordt verstrekt.

3.   Beheer

Elke partij tracht ervoor te zorgen dat geheime informatie die zij uit hoofde van de overeenkomst ontvangt, wordt beheerd zoals in de overeenkomst is bepaald. Indien een van de partijen er zich rekenschap van geeft dat zij niet in staat is, of redelijkerwijze verwacht niet in staat te zullen zijn, om de in de punten 1 en 2 vervatte bepalingen inzake niet-verspreiding na te leven, stelt zij de andere partij daarvan onmiddellijk in kennis. De betrokken partijen plegen vervolgens overleg om een passende gedragslijn vast te stellen.

V.   INDICATIEVE KENMERKEN VAN HET PROGRAMMA VOOR TECHNOLOGIEBEHEER (PTB)

Het PTB is een tussen de deelnemers te sluiten bijzondere overeenkomst over de uitvoering van samenwerkingsactiviteiten en de respectieve rechten en verplichtingen van de deelnemers. Wat de RIA betreft, heeft het PTB normaliter onder meer betrekking op: houderschap, bescherming, gebruikersrechten voor O&O-doeleinden, exploitatie en verspreiding, met inbegrip van regelingen voor gemeenschappelijke publicatie, de rechten en verplichtingen van gastonderzoekers en arbitrageprocedures. Het PTB kan ook betrekking hebben op algemene en specifieke informatie, vergunningen en te verwachten resultaten.


VERORDENINGEN

31.7.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/11


VERORDENING (EU) Nr. 733/2013 VAN DE RAAD

van 22 juli 2013

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 994/98 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 109,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad (1), kent de Commissie de bevoegdheid toe om bij verordening te verklaren dat bepaalde soorten steunmaatregelen verenigbaar zijn met de interne markt en vrijgesteld zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

(2)

Staatssteun is een objectief begrip, dat wordt omschreven in artikel 107, lid 1, VWEU. De in Verordening (EG) nr. 994/98 aan de Commissie toegekende bevoegdheid om groepsvrijstellingen vast te stellen, geldt alleen voor maatregelen die voldoen aan alle criteria van artikel 107, lid 1, VWEU en bijgevolg staatssteun zijn. Het feit dat een bepaalde categorie van steun wordt opgenomen in Verordening (EG) nr. 994/98 of in een vrijstellingsverordening laat onverlet of een maatregel wordt aangemerkt als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

(3)

Verordening (EG) nr. 994/98 kent de Commissie de bevoegdheid toe om te verklaren dat steun aan kleine en middelgrote ondernemingen („kmo’s”), steun voor onderzoek en ontwikkeling, steun voor milieubescherming, steun voor werkgelegenheid en opleiding en steunmaatregelen waarbij de kaart in acht wordt genomen die de Commissie met het oog op de toekenning van regionale steun voor elke lidstaat heeft goedgekeurd, verenigbaar zijn met de interne markt en niet onderworpen zijn aan de aanmeldingsverplichting.

(4)

Verordening (EG) nr. 994/98 machtigt de Commissie om een vrijstelling te verlenen voor steun voor onderzoek en ontwikkeling, maar niet voor innovatie. Inmiddels is innovatie een beleidsprioriteit van de Unie geworden in het kader van de „Innovatie-Unie”, een van de vlaggenschipinitiatieven van Europa 2020. Bovendien zijn veel steunmaatregelen ten behoeve van innovatie betrekkelijk beperkt en leiden zij niet tot aanzienlijke verstoring van de mededinging.

(5)

Het kan zijn dat een aantal door de lidstaten genomen maatregelen op het gebied van cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed geen staatssteun zouden vormen, omdat zij niet aan alle criteria van artikel 107, lid 1, VWEU voldoen, bijvoorbeeld omdat de begunstigde geen economische activiteit uitoefent of omdat er geen effect is op de handel tussen lidstaten. Voor zover maatregelen op het gebied van cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed wel staatsteun zijn in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, moeten de lidstaten thans deze maatregelen bij de Commissie aanmelden. Verordening (EG) nr. 994/98 machtigt de Commissie om een vrijstelling te verlenen voor steun aan kmo’s, maar in de culturele sector is het nut van een dergelijke vrijstelling beperkt omdat de begunstigden dikwijls grote ondernemingen zijn. Kleine projecten op het gebied van cultuur, creatie en de instandhouding van het culturele erfgoed geven echter doorgaans geen aanleiding tot aanzienlijke verstoring van de mededinging, zelfs wanneer zij door grotere ondernemingen worden uitgevoerd, en uit recente gevallen is gebleken dat de invloed ervan op het handelsverkeer beperkt is.

(6)

Vrijstellingen in de sector van cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed kunnen op basis van de in richtsnoeren verwerkte ervaring van de Commissie worden bepaald, zoals voor cinematografische en audiovisuele werken, of per geval worden ontwikkeld. Bij het bepalen van deze groepsvrijstellingen dient de Commissie er rekening mee te houden dat deze alleen betrekking mogen hebben op maatregelen die staatssteun zijn, dat ze in beginsel gericht dienen te zijn op maatregelen die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de modernisering van het EU-staatssteunbeleid, en dat alleen groepsvrijstellingen kunnen worden verleend voor vormen van steun ten aanzien waarvan de Commissie over een uitgebreide ervaring beschikt. Voorts dient rekening te worden gehouden met de primaire bevoegdheid van de lidstaten op het gebied van cultuur, met de bijzondere bescherming van de culturele verscheidenheid op grond van artikel 167, lid 1, VWEU, en met het specifieke karakter van cultuur.

(7)

De lidstaten moeten ook steunmaatregelen ter compensatie van door natuurrampen veroorzaakte schade bij de Commissie aanmelden. De in verband hiermee toegekende bedragen zijn in de regel gering, en er kunnen duidelijke verenigbaarheidsvoorwaarden worden vastgesteld. Verordening (EG) nr. 994/98 machtigt de Commissie om dergelijke steun vrij te stellen van de aanmeldingsverplichting, doch uitsluitend indien het steun aan kmo’s betreft. Grote ondernemingen kunnen echter ook door natuurrampen worden getroffen. De Commissie heeft ondervonden dat dergelijke steun niet tot aanzienlijke verstoring van de mededinging leidt, en er kunnen op basis van de opgedane ervaring duidelijke verenigbaarheidsvoorwaarden worden vastgesteld.

(8)

Voorts moeten de lidstaten steunmaatregelen ter compensatie van door bepaalde ongunstige weersomstandigheden veroorzaakte schade in de visserijsector bij de Commissie aanmelden. De in verband hiermee toegekende bedragen zijn in de regel gering, en er kunnen duidelijke verenigbaarheidsvoorwaarden worden vastgesteld. Verordening (EG) nr. 994/98 machtigt de Commissie om dergelijke steun vrij te stellen van de aanmeldingsverplichting, doch uitsluitend indien het steun aan kmo’s betreft. Grote ondernemingen in de visserijsector kunnen echter ook door ongunstige weersomstandigheden worden getroffen. De Commissie heeft ondervonden dat dergelijke steun niet tot aanzienlijke verstoring van de mededinging leidt, en er kunnen op basis van de opgedane ervaring duidelijke verenigbaarheidsvoorwaarden worden vastgesteld.

(9)

Overeenkomstig artikel 42 VWEU zijn de staatssteunregels onder bepaalde voorwaarden niet van toepassing op sommige steunmaatregelen ten behoeve van in bijlage I bij het VWEU genoemde landbouwproducten. Artikel 42 geldt niet voor bosbouw of voor niet in bijlage I vermelde producten. Daarom kan momenteel, op grond van Verordening (EG) nr. 994/98, steun voor bosbouw en voor de afzetbevordering van niet in bijlage I vermelde producten uit de voedingssector uitsluitend worden vrijgesteld indien deze beperkt blijft tot kmo’s. De Commissie zou de mogelijkheid moeten hebben om bepaalde soorten steun voor de bosbouw, onder andere de steun die in programma’s voor plattelandsontwikkeling is opgenomen, evenals bepaalde steun ten behoeve van de afzetbevordering van, en reclameactiviteiten voor, niet in bijlage I opgenomen producten uit de voedingssector vrij te stellen, indien zij heeft ondervonden dat steun in deze gevallen slechts in beperkte mate tot verstoring van de mededinging leidt en dat duidelijke verenigbaarheidsvoorwaarden kunnen worden vastgesteld.

(10)

Op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (2), zijn de artikelen 107, 108 en 109 VWEU van toepassing op steun van de lidstaten ten gunste van ondernemingen in de visserijsector, maar niet op financiële bijdragen van de lidstaten die uit hoofde van, en in overeenstemming met, Verordening (EG) nr. 1198/2006 worden verricht. Bijkomende overheidssteun voor de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee en van de biologische zoetwaterrijkdommen heeft gewoonlijk slechts een geringe invloed op de handel tussen de lidstaten, levert een bijdrage aan de doelstellingen van de Unie op het gebied van maritiem en visserijbeleid, en veroorzaakt geen ernstige verstoring van de mededinging. Bovendien zijn de betrokken bedragen over het algemeen gering, en kunnen duidelijke verenigbaarheidsvoorwaarden worden vastgesteld.

(11)

Het kan zijn dat een aantal door de lidstaten genomen maatregelen op het gebied van sport, met name amateursport, geen staatssteun zouden vormen, omdat zij niet aan alle criteria van artikel 107, lid 1, VWEU voldoen, bijvoorbeeld omdat de begunstigde geen economische activiteit uitoefent of omdat er geen effect is op de handel tussen lidstaten. Voor zover maatregelen op het gebied van sport wel staatsteun zijn in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, moeten de lidstaten thans deze maatregelen bij de Commissie aanmelden. Steunmaatregelen voor sport, met name voor amateursport of kleinschalige sport, hebben vaak slechts een geringe invloed op de handel tussen de lidstaten en veroorzaken geen ernstige verstoring van de mededinging. Ook de toegekende bedragen zijn doorgaans beperkt. Op grond van de opgedane ervaring kunnen duidelijke verenigbaarheidsvoorwaarden worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat steun ten behoeve van sport niet tot aanzienlijke verstoring leidt.

(12)

Wat steun voor lucht- en zeevervoer betreft, weet de Commissie uit ervaring dat sociale steun voor het vervoer van bewoners van afgelegen gebieden, zoals ultraperifere gebieden en eilanden, waaronder insulaire lidstaten die één regio vormen en dunbevolkte gebieden, niet tot significante verstoring van de mededinging leidt, mits er geen onderscheid wordt gemaakt op grond van de identiteit van de operatoren. Bovendien kunnen duidelijke verenigbaarheidsvoorwaarden worden vastgesteld.

(13)

De Commissie heeft in de afgelopen jaren ruime ervaring opgedaan met steun voor de breedbandsectorinfrastructuur, en heeft richtsnoeren ter zake ontwikkeld (3). Daarbij is gebleken dat steun voor bepaalde soorten breedbandinfrastructuur niet tot ernstige verstoring leidt en dat hiervoor een groepsvrijstelling zou kunnen worden verleend, mits aan bepaalde verenigbaarheidsvoorwaarden wordt voldaan en de infrastructuur wordt opgezet in „witte gebieden”, d.w.z. gebieden waar geen infrastructuur van dezelfde categorie (breedband of zeer snelle toegangsnetwerken van de volgende generatie (very high-speed next-generation access — NGA) voorhanden is en de ontwikkeling daarvan in de nabije toekomst onwaarschijnlijk is, zoals bepaald in de in de richtsnoeren vervatte criteria. Dit geldt voor steun voor de voorziening met basisbreedband evenals voor steun voor individuele maatregelen van geringe omvang voor NGA en voor civieltechnische werken op het gebied van breedband en passieve breedbandinfrastructuur.

(14)

Wat infrastructuur betreft, kan het zijn dat een aantal door de lidstaten genomen maatregelen geen staatssteun zouden vormen, omdat zij niet aan alle criteria van artikel 107, lid 1, VWEU voldoen, bijvoorbeeld omdat de begunstigde geen economische activiteit uitoefent, omdat er geen gevolgen zijn voor het handelsverkeer tussen de lidstaten of omdat de maatregel een compensatie vormt voor een dienst van algemeen economisch belang die aan alle criteria van de Altmark-jurisprudentie voldoet (4). Voor zover de financiering van infrastructuur wel staatsteun is in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, moeten de lidstaten deze bij de Commissie aanmelden. Wat infrastructuur betreft, kunnen kleine steunbedragen voor infrastructuurprojecten een doeltreffend middel zijn om de doelstellingen van de Unie te steunen, voor zover de kosten door de steun tot een minimum worden beperkt en de mogelijke verstoring van de mededinging beperkt is. De Commissie moet daarom vrijstelling kunnen verlenen voor staatssteun voor infrastructuurprojecten ter ondersteuning van de doelstellingen van deze verordening en ter ondersteuning van andere doelstellingen van gemeenschappelijk belang, met name de doelstellingen van de Europa 2020-strategie (5). Het kan daarbij gaan om steun voor projecten waarbij sectoroverschrijdende netwerken of faciliteiten betrokken zijn en die relatief beperkte steunbedragen vergen. Groepsvrijstellingen kunnen echter alleen worden verleend voor infrastructuurprojecten waarmee de Commissie genoeg ervaring heeft om duidelijke en strikte verenigbaarheidscriteria te kunnen vaststellen die garanderen dat het risico op een mogelijke verstoring van de mededinging gering is en dat grote steunbedragen onderworpen blijven aan de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, VWEU.

(15)

Het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 994/98 dient derhalve te worden uitgebreid tot nieuwe soorten steunmaatregelen. Deze uitbreiding heeft geen invloed op het feit dat een maatregel als staatssteun wordt aangemerkt in categorieën of sectoren waarin de lidstaten reeds actief zijn.

(16)

Verordening (EG) nr. 994/98 bepaalt dat de drempels voor elke categorie van steun waarvoor de Commissie een groepsvrijstellingsverordening vaststelt, moeten worden uitgedrukt hetzij als steunintensiteit ten opzichte van een reeks in aanmerking komende kosten, hetzij als maximumsteunbedragen. Door deze voorwaarde is het moeilijk een groepsvrijstelling toe te kennen voor bepaalde soorten steunmaatregelen die, door de bijzondere aard ervan, niet precies kunnen worden uitgedrukt in termen van steunintensiteit of maximumsteunbedragen; zoals financieringsinstrumenten of bepaalde soorten maatregelen ter bevordering van risicokapitaalinvesteringen. Dit is met name een gevolg van het feit dat er bij dergelijke complexe maatregelen sprake kan zijn van steun op verschillende niveaus: rechtstreeks begunstigden, intermediaire begunstigden en indirect begunstigden. Gezien het toenemende belang van dergelijke maatregelen en de bijdrage die zij leveren aan het bereiken van de doelstellingen van de Unie, dient meer flexibiliteit te worden geboden om hen vrij te stellen. Het zou derhalve mogelijk moeten zijn om in het geval van dergelijke maatregelen de drempels voor een specifieke toekenning van steun uit te drukken in termen van maximaal steunniveau voor of met betrekking tot die maatregel. Het maximale staatssteunniveau kan een steunelement omvatten, dat niet noodzakelijk staatssteun is, mits de maatregel ten minste enkele elementen omvat die staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU inhouden, en die niet onbeduidend zijn.

(17)

Verordening (EG) nr. 994/98 bepaalt dat de lidstaten samenvattingen moeten indienen van de inlichtingen betreffende door hen ten uitvoer gelegde steun die onder een vrijstellingsverordening valt. De bekendmaking van deze samenvattingen is noodzakelijk om de transparantie van de door de lidstaten vastgestelde maatregelen te waarborgen. De bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie was, ten tijde van de vaststelling van Verordening (EG) nr. 994/98, de meest doeltreffende manier om transparantie te verzekeren. Door de opkomst van de elektronische communicatiemiddelen is de bekendmaking van de samenvattingen op de website van de Commissie thans echter een snellere en efficiëntere methode, die een grotere mate van transparantie biedt ten voordele van de belanghebbenden. Deze samenvattingen hoeven daarom niet meer in het Publicatieblad te worden bekendgemaakt, maar dienen op de website van de Commissie te worden geplaatst.

(18)

Evenzo dienen ontwerpverordeningen en andere documenten die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 994/98 door het Adviescomité inzake overheidssteun moeten worden onderzocht, op de website van de Commissie te worden bekendgemaakt in plaats van in het Publicatieblad, om voor grotere transparantie te zorgen, de administratieve lasten te verminderen en vertraging bij de publicatie te voorkomen.

(19)

Volgens de raadplegingsprocedure van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 994/98 moet het Adviescomité inzake overheidssteun worden geraadpleegd alvorens een ontwerpverordening wordt bekendgemaakt. Ten behoeve van de transparantie dient de ontwerpverordening echter tegelijkertijd met de eerste raadpleging van het Adviescomité door de Commissie op de website van de Commissie te worden bekendgemaakt.

(20)

Verordening (EG) nr. 994/98 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 994/98 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De titel van de verordening wordt vervangen door:

„Verordening (EG) Nr. 994/98 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen”.

2)

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1, onder a), wordt vervangen door:

„a)

categorieën van steun ten behoeve van:

i)

kleine en middelgrote ondernemingen;

ii)

onderzoek, ontwikkeling en innovatie;

iii)

milieubescherming;

iv)

werkgelegenheid en opleiding;

v)

cultuur en instandhouding van het culturele erfgoed;

vi)

compensatie van door natuurrampen veroorzaakte schade;

vii)

compensatie van door ongunstige weersomstandigheden aan de visserijsector toegebrachte schade;

viii)

bosbouw;

ix)

afzetbevordering van niet in bijlage I bij het VWEU genoemde producten uit de voedingssector;

x)

instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee en van de biologische zoetwaterrijkdommen;

xi)

sport;

xii)

bewoners van afgelegen gebieden op het gebied van vervoer, met een sociaal karakter, die zonder discriminatie op grond van de identiteit van de operator wordt toegekend;

xiii)

basisbreedbandinfrastructuur, individuele infrastructuurmaatregelen van geringe omvang met betrekking tot toegangsnetwerken van de volgende generatie en civieltechnische werken op het gebied van breedband en passieve breedbandinfrastructuur, in gebieden waar een dergelijke infrastructuur niet voorhanden is en waarschijnlijk evenmin op korte termijn zal worden ontwikkeld;

xiv)

infrastructuur ter ondersteuning van de in de punten i) tot en met xiii) en de onder b) van dit lid vervatte doelstellingen en ter ondersteuning van andere doelstellingen van gemeenschappelijk belang, met name de doelstellingen van de Europa 2020-strategie.”;

b)

lid 2, onder c), wordt vervangen door:

„c)

de drempels die worden uitgedrukt hetzij als steunintensiteit ten opzichte van een reeks in aanmerking komende kosten, hetzij in de vorm van een maximumbedrag, hetzij, voor bepaalde soorten steun waarvan de intensiteit of het bedrag soms moeilijk precies te bepalen is, met name financieringsinstrumenten of risicokapitaalinvesteringen of dergelijke, als maximaal steunniveau voor of met betrekking tot die maatregel, onverminderd de kwalificatie van de betrokken maatregelen in het licht van artikel 107, lid 1, VWEU;”.

3)

Artikel 3, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Meteen bij de uitvoering van steunregelingen of van buiten een regeling toegekende individuele steunmaatregelen welke uit hoofde van de in artikel 1, lid 1, bedoelde verordeningen zijn vrijgesteld, doen de lidstaten de Commissie, met het oog op bekendmaking daarvan op de website van de Commissie, een samenvatting toekomen van de inlichtingen betreffende deze steunregelingen of individuele steunmaatregelen die niet onder een vrijgestelde steunregeling vallen.”.

4)

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1, onder a), wordt vervangen door:

„a)

op het moment waarop zij een ontwerpverordening bekendmaakt overeenkomstig artikel 6;”;

b)

in lid 2 wordt de tweede zin vervangen door:

„Bij deze uitnodiging worden de te bespreken onderwerpen en documenten gevoegd; deze kunnen op de website van de Commissie worden gepubliceerd.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 juli 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

C. ASHTON


(1)  PB L 142 van 14.5.1998, blz. 1.

(2)  PB L 223 van 15.8.2006, blz. 1.

(3)  Mededeling van de Commissie — „EU-richtsnoeren voor de toepassing van de staatssteunregels in het kader van de snelle uitrol van breedbandnetwerken” (PB C 25 van 26.1.2013, blz. 1).

(4)  Arrest van het Hof van Justitie van 24 juli 2003 in Zaak C-280/00, Altmark Trans GmbH and Regierungspräsidium Magdeburg tegen Nahverkehrsgesellschaft Altmark GmbH (Jurispr. 2003, blz. I-7747).

(5)  Zie „Aanbeveling 2010/410/EU van de Raad van 13 juli 2010 inzake de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Gemeenschap (PB L 191 van 23.7.2010, blz. 28) en Besluit 2010/707/EU van de Raad van 21 oktober 2010 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (PB L 308 van 24.11.2010, blz. 46).


31.7.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/15


VERORDENING (EU) Nr. 734/2013 VAN DE RAAD

van 22 juli 2013

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 659/1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 109,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In het kader van een grondige modernisering van de staatssteunvoorschriften als bijdrage aan zowel de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie voor groei (1) als de begrotingsconsolidatie, dient artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) doeltreffend en eenvormig te worden toegepast in de gehele Unie. Verordening (EG) nr. 659/1999 (2) codificeerde en versterkte de vroegere praktijk van de Commissie om de rechtszekerheid te vergroten en de ontwikkeling van het staatssteunbeleid in een transparante omgeving te ondersteunen. In het licht van de met de toepassing van die verordening opgedane ervaring en van recente ontwikkelingen zoals de uitbreiding van de Unie en de financieel-economische crisis, dienen bepaalde aspecten van Verordening (EG) nr. 659/1999 evenwel te worden gewijzigd om de Commissie in staat te stellen nog doeltreffender te op te treden.

(2)

Ter beoordeling van de verenigbaarheid met de interne markt van aangemelde of onrechtmatige staatssteun, waarvoor de Commissie op grond van artikel 108 van het VWEU uitsluitend bevoegd is, dient ervoor te worden gezorgd dat de Commissie, met het oog op de handhaving van de staatssteunregels, de bevoegdheid heeft een lidstaat, een onderneming of een ondernemersvereniging om alle nodige marktinformatie te verzoeken indien zij twijfelt aan de verenigbaarheid van de betrokken maatregel met de Unievoorschriften en om die reden de formele onderzoeksprocedure heeft ingesteld. De Commissie dient deze bevoegdheid met name te gebruiken in gevallen waarin een ingewikkelde inhoudelijke beoordeling nodig lijkt. Bij het besluit deze bevoegdheid te gebruiken, dient de Commissie naar behoren rekening te houden met de duur van het voorlopige onderzoek.

(3)

Ter beoordeling van de verenigbaarheid van een steunmaatregel nadat de formele onderzoeksprocedure is ingesteld, met name inzake technisch complexe zaken die inhoudelijk moeten worden onderzocht, dient de Commissie, indien de door de betrokken lidstaat tijdens het eerste onderzoek geleverde informatie onvoldoende is, door middel van een gewoon verzoek of bij besluit, van een lidstaat, een onderneming of een ondernemersvereniging te kunnen verlangen dat zij alle voor de afronding van haar beoordeling noodzakelijke marktinformatie verstrekken, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, met name voor het midden- en kleinbedrijf/kleine en middelgrote ondernemingen (het mkb).

(4)

In het licht van de bijzondere verhouding tussen begunstigden van steun en de betrokken lidstaat, dient de Commissie alleen met instemming van de betrokken lidstaat om informatie van een begunstigde van steun te kunnen verzoeken. De verstrekking van informatie door de begunstigde van de betrokken steunmaatregel vormt geen rechtsgrondslag voor bilaterale onderhandelingen tussen de Commissie en de betrokken begunstigde.

(5)

De Commissie dient de adressaten te bepalen van verzoeken om informatie op basis van objectieve criteria, aangepast per geval, en zorgt ervoor dat, indien het verzoek aan een steekproef van ondernemingen of ondernemersverenigingen gericht is, binnen elke categorie een representatieve reeks respondenten is gekozen. De gezochte informatie dient met name te bestaan uit feitelijke bedrijfs- en marktgegevens en een analyse op basis van feiten van het functioneren van de markt.

(6)

Als initiatiefnemer van de procedure is de Commissie verantwoordelijk voor het onderzoek van zowel de informatieoverdracht door de lidstaten, de ondernemingen of de ondernemersverenigingen, als de beweerde vertrouwelijkheid voor de bekendgemaakte informatie.

(7)

De Commissie dient de inachtneming van de aan ondernemingen of ondernemersverenigingen gerichte verzoeken om informatie, waar passend, te kunnen afdwingen door middel van evenredige geldboeten en dwangsommen. Bij het bepalen van de bedragen van de geldboeten en dwangsommen dient de Commissie terdege rekening te houden met de beginselen van evenredigheid en redelijkheid, met name met betrekking tot het mkb. De rechten van de partijen van wie wordt verlangd dat zij informatie verschaffen, dienen te worden gevrijwaard door hen, voorafgaand aan een besluit waarbij geldboeten of dwangsommen worden opgelegd, in de gelegenheid te stellen hun standpunten uiteen te zetten. Het Hof van Justitie van de Europese Unie dient, overeenkomstig artikel 261 van het VWEU, over volledige rechtsmacht wat betreft de geldboeten of dwangsommen te beschikken.

(8)

Met inachtneming van de beginselen van evenredigheid en redelijkheid, moet de Commissie de mogelijkheid hebben de dwangsommen te verminderen of volledig kwijt te schelden, indien de adressaten van de verzoeken de verzochte informatie verschaffen, zij het na het verstrijken van de termijn.

(9)

Geldboeten en dwangsommen gelden niet voor lidstaten omdat deze, overeenkomstig artikel 4 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) gebonden zijn om loyaal met de Commissie samen te werken, en de Commissie alle informatie te verschaffen die nodig is om haar taken uit hoofde van Verordening (EG) nr. 659/1999 te vervullen.

(10)

Ter bescherming van de rechten van verdediging van de betrokken lidstaat, dient hij afschriften te ontvangen van de informatieverzoeken die aan andere lidstaten, aan ondernemingen of aan ondernemersverenigingen zijn verzonden, en zijn commentaar te kunnen indienen met betrekking tot de ontvangen opmerkingen. Hij dient tevens op de hoogte te worden gesteld van de namen van de ondernemingen en de verenigingen van ondernemingen waaraan een verzoek werd gericht, voor zover die entiteiten geen rechtmatig belang bij de bescherming van hun identiteit hebben aangetoond.

(11)

De Commissie dient naar behoren rekening te houden met het rechtmatige belang van de ondernemingen bij het beschermen van hun bedrijfsgevoelige informatie. Het dient voor de Commissie niet mogelijk te zijn om door respondenten verstrekte vertrouwelijke informatie die niet kan worden geaggregeerd of anderszins geanonimiseerd, in een besluit te gebruiken, tenzij zij vooraf hun toestemming heeft gekregen om deze informatie aan de betrokken lidstaat vrij te geven.

(12)

In gevallen waar als vertrouwelijk aangemerkte informatie niet onder de geheimhoudingsplicht lijkt te vallen, dient een mechanisme te worden uitgewerkt, aan de hand waarvan de Commissie kan besluiten in hoeverre die informatie mag worden vrijgegeven. In het besluit om een bewering dat informatie vertrouwelijk is te verwerpen, dient een termijn te worden vermeld, na afloop waarvan de informatie wordt vrijgegeven, zodat de betrokkene een beroep kan doen op de ter beschikking staande rechterlijke bescherming, inclusief voorlopige maatregelen.

(13)

De Commissie moet de mogelijkheid hebben informatie over onrechtmatige steun, ongeacht de bron ervan, ambtshalve te onderzoeken om de inachtneming van artikel 108 van het VWEU, en met name van de verplichting tot aanmelding en de standstill-bepaling in artikel 108, lid 3, van het VWEU, te waarborgen en om een steunmaatregel op zijn verenigbaarheid met de interne markt te beoordelen. In dat verband zijn klachten een onmisbare bron van informatie voor het opsporen van inbreuken op de staatssteunregels van de Unie.

(14)

Teneinde de kwaliteit te verbeteren van de klachten die bij de Commissie worden ingediend en tegelijk de transparantie en rechtszekerheid te vergroten, dienen de voorwaarden te worden bepaald waaraan een klacht dient te voldoen om de Commissie informatie over mogelijk onrechtmatige steun ter beschikking te stellen en het voorlopige onderzoek te kunnen instellen. Klachten die niet aan deze voorwaarden voldoen, dienen te worden behandeld als algemene marktinformatie en dienen niet noodzakelijk tot ambtshalve onderzoeken te leiden.

(15)

Van klagers dient te worden verlangd dat zij aantonen dat zij belanghebbende zijn in de zin van artikel 108, lid 2, van het VWEU en van artikel 1, onder h), van Verordening (EG) nr. 659/1999. Van hen dient tevens te worden verlangd dat zij een bepaalde hoeveelheid informatie verschaffen via een formulier dat de Commissie door middel van een uitvoeringsbepaling moet kunnen vaststellen. Om mogelijke klagers niet te ontmoedigen, dient in de uitvoeringsbepaling in acht genomen te worden dat de eisen voor het indienen van een klacht door een belanghebbende niet te onereus mogen zijn.

(16)

Ten behoeve van de rechtszekerheid dienen verjaringstermijnen te worden bepaald voor het opleggen en afdwingen van geldboeten en dwangsommen.

(17)

Met het oog op een coherente aanpak door de Commissie van vergelijkbare kwesties voor de gehele interne markt dienen de bestaande bevoegdheden van de Commissie te worden aangevuld, door een specifieke rechtsgrondslag in te voeren om onderzoeken naar bepaalde economische sectoren of bepaalde steuninstrumenten in verscheidene lidstaten in te stellen. Met het oog op de evenredigheidseisen en de zware administratieve last die met dergelijke onderzoeken gepaard gaat, dienen sectorale onderzoeken alleen te worden uitgevoerd indien op grond van de beschikbare informatie een redelijk vermoeden bestaat dat staatssteunmaatregelen in een bepaalde sector de mededinging binnen de interne markt van verscheidene lidstaten materieel kunnen beperken of vervalsen, of dat bestaande steunmaatregelen in een bepaalde sector in verscheidene lidstaten niet of niet langer met de interne markt verenigbaar zijn. Door middel van dergelijke onderzoeken kan de Commissie horizontale staatssteunvraagstukken doelmatig en transparant behandelen en vooraf een totaalbeeld van de betrokken sector verwerven.

(18)

Een coherente toepassing van de staatssteunregels vereist ook dat regelingen worden uitgewerkt voor de samenwerking tussen de rechterlijke instanties van de lidstaten en de Commissie. Deze samenwerking is relevant voor alle rechterlijke instanties van de lidstaten die artikel 107, lid 1, en artikel 108 van het VWEU toepassen. Met name dienen de nationale rechterlijke instanties de mogelijkheid te hebben zich tot de Commissie te wenden om informatie of adviezen over de toepassing van de regels betreffende de staatssteun te verkrijgen. De Commissie dient echter ook de mogelijkheid te hebben schriftelijke of mondelinge opmerkingen in te dienen bij de nationale rechterlijke instanties die artikel 107, lid 1, of artikel 108 van het VWEU moeten toepassen. Als zij de nationale rechterlijke instanties in dit verband ondersteunt, dient de Commissie te handelen overeenkomstig haar verplichting om het algemeen belang te verdedigen.

(19)

De opmerkingen en adviezen van de Commissie dienen artikel 267 van het Verdrag onverlet te laten en de nationale rechterlijke instanties hier niet rechtens door te binden. Zij moeten worden ingediend binnen het kader van de nationale procedures en praktijken, waaronder die welke de rechten van de partijen beschermen, onverminderd de volledige onafhankelijkheid van de nationale rechterlijke instanties. Door de Commissie ambtshalve ingediende opmerkingen dienen beperkt te blijven tot zaken die van belang zijn voor de coherente toepassing van artikel 107, lid 1, of artikel 108 van het VWEU, met name tot zaken die van belang zijn voor de tenuitvoerlegging of de verdere ontwikkeling van de jurisprudentie ter zake van staatssteun van de Unie.

(20)

In het belang van de transparantie en de rechtszekerheid dient informatie over besluiten van de Commissie openbaar te worden gemaakt. Daarom dienen besluiten om geldboeten of dwangsommen op te leggen, te worden bekendgemaakt, omdat zij de belangen van de betrokken bronnen kunnen raken. Bij het bekendmaken van haar besluiten dient de Commissie, overeenkomstig artikel 339 van het VWEU, de regels inzake de geheimhoudingsplicht, waaronder de bescherming van alle vertrouwelijke informatie en persoonsgegevens, na te leven.

(21)

De Commissie dient, in nauw overleg met het Raadgevend Comité inzake overheidssteun, de mogelijkheid te hebben uitvoeringsbepalingen vast te stellen betreffende nadere regels inzake de vorm, inhoud en andere criteria van de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 659/1999 ingediende klachten.

(22)

Verordening (EG) nr. 659/1999 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 659/1999 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De titel van de verordening wordt vervangen door:

VERORDENING (EG) Nr. 659/1999 VAN DE RAAD VAN 22 MAART 1999 TOT VASTSTELLING VAN NADERE BEPALINGEN VOOR DE TOEPASSING VAN ARTIKEL 108 VAN HET VERDRAG BETREFFENDE DE WERKING VAN DE EUROPESE UNIE”.

2)

De titel van artikel 5 wordt vervangen door:

„Verzoek om informatie aan de aanmeldende lidstaat”.

3)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 6 bis

Verzoek om informatie aan andere bronnen

1.   Na de instelling van de formele onderzoeksprocedure van artikel 6, met name inzake technisch complexe zaken die inhoudelijk moeten worden onderzocht, kan de Commissie, indien de door de betrokken lidstaat tijdens het voorlopige onderzoek verschafte informatie ontoereikend is, een andere lidstaat, een onderneming of een ondernemersvereniging verzoeken dat deze alle marktinformatie verstrekt die nodig is om de Commissie in staat te stellen haar beoordeling van de betrokken maatregel af te ronden, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, met name voor het mkb.

2.   De Commissie kan uitsluitend om informatie verzoeken:

a)

indien die beperkt is tot de formele onderzoeksprocedures waarvan de Commissie heeft vastgesteld dat die tot dan toe ontoereikend zijn, en

b)

wat de begunstigden van steun betreft, indien de betrokken lidstaat met het verzoek instemt.

3.   De ondernemingen of ondernemersverenigingen die, naar aanleiding van een verzoek om marktinformatie van de Commissie, informatie verschaffen op basis van de leden 6 en 7, dienen hun antwoord tegelijk bij de Commissie en de betrokken lidstaat in, voor zover de verschafte stukken geen informatie bevatten die vertrouwelijk is ten opzichte van die lidstaat.

De Commissie beheert en monitort de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten, de ondernemingen of de ondernemersverenigingen, en verifieert de beweerde vertrouwelijkheid van de uitgewisselde informatie.

4.   De Commissie verzoekt alleen om informatie die de het verzoek betreffende lidstaten, ondernemingen of ondernemersverenigingen ter beschikking staat.

5.   De lidstaten verstrekken de informatie op grond van een eenvoudig verzoek en binnen een door de Commissie vastgestelde termijn die in de regel niet meer dan één maand mag belopen. Indien een lidstaat de verzochte informatie niet binnen die termijn of onvolledig verschaft, stuurt de Commissie een herinnering.

6.   De Commissie kan door middel van een eenvoudig verzoek informatie van een onderneming of ondernemersvereniging verlangen. Wanneer de Commissie een eenvoudig verzoek om informatie aan een onderneming of ondernemersvereniging toezendt, vermeldt zij de rechtsgrondslag voor en het doel van het verzoek, geeft zij aan welke informatie wordt verlangd, en stelt zij een redelijke termijn vast waarbinnen die informatie moet worden verstrekt. Zij vermeldt ook de geldboeten die in artikel 6 ter, lid 1, zijn bepaald voor het verschaffen van onjuiste of misleidende informatie.

7.   De Commissie kan een onderneming of ondernemersvereniging bij besluit om informatie verzoeken. Indien de Commissie ondernemingen of ondernemersverenigingen bij besluit verzoekt informatie te verstrekken, vermeldt zij de rechtsgrondslag voor en het doel van het verzoek, geeft zij aan welke informatie wordt verlangd en stelt zij een redelijke termijn vast waarbinnen die informatie moet worden verstrekt. Naargelang het geval, vermeldt zij ook de in artikel 6 ter, lid 1, bepaalde geldboeten en vermeldt zij de in artikel 6 ter, lid 2, bepaalde dwangsommen of legt deze op. Zij wijst daarenboven op het recht van de onderneming of ondernemersvereniging om bij het Hof van Justitie van de Europese Unie een rechtsmiddel tegen het besluit in te stellen.

8.   Wanneer de Commissie een verzoek uitbrengt overeenkomstig lid 1 of lid 6 of een besluit vaststelt overeenkomstig lid 7, verschaft zij tegelijk de betrokken lidstaat een afschrift daarvan. De Commissie geeft aan welke criteria zij heeft toegepast om de ontvanger van een verzoek of een besluit te bepalen.

9.   Tot het verstrekken namens de betrokken onderneming van de informatie waarom verzocht wordt of die verlangd wordt zijn gehouden de eigenaren van de ondernemingen of hun vertegenwoordigers of, in het geval van rechtspersonen, vennootschappen of verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, de krachtens de wet of statuten tot vertegenwoordiging bevoegde personen. Naar behoren gemachtigde personen kunnen de informatie verstrekken namens hun opdrachtgevers. De opdrachtgevers blijven niettemin volledig verantwoordelijk indien de verstrekte informatie onjuist, onvolledig of misleidend is.

Artikel 6 ter

Geldboeten en dwangsommen

1.   De Commissie kan, indien nodig of evenredig geacht, bij besluit aan ondernemingen of ondernemersverenigingen geldboeten van ten hoogste 1 % van de in het voorafgaande boekjaar behaalde omzet opleggen, wanneer deze opzettelijk of uit grove onachtzaamheid:

a)

in antwoord op een verzoek in de zin van artikel 6 bis, lid 6, onjuiste of misleidende informatie verstrekken;

b)

in antwoord op een overeenkomstig artikel 6 bis, lid 7, vastgesteld besluit onjuiste, onvolledige of misleidende informatie verstrekken, dan wel de informatie niet binnen de vastgestelde termijn verstrekken.

2.   De Commissie kan bij besluit aan ondernemingen of ondernemersverenigingen dwangsommen opleggen indien een onderneming of ondernemersvereniging verzuimt de volledige en juiste informatie te verstrekken, zoals verlangd bij het overeenkomstig artikel 6 bis, lid 7, door de Commissie vastgestelde besluit.

De dwangsommen belopen ten hoogste 5 % van de gemiddelde dagelijkse omzet van de betrokken onderneming of de betrokken vereniging in het voorafgaande boekjaar voor elke werkdag waarmee de in haar besluit vastgestelde termijn wordt overschreden, berekend vanaf de in het besluit vastgestelde datum, totdat de ondernemingen of ondernemersverenigingen de informatie waarom de Commissie verzoekt of die door haar wordt verlangd, verstrekken op volledige en juiste wijze.

3.   Bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete of de dwangsom wordt met de aard, de zwaarte en de duur van de inbreuk rekening gehouden, met inachtneming van de beginselen van evenredigheid en redelijkheid, met name voor het mkb.

4.   Wanneer de ondernemingen of ondernemersverenigingen de verplichting zijn nagekomen ter afdwinging waarvan de dwangsom was opgelegd, kan de Commissie de uiteindelijk verschuldigde dwangsom verminderen ten aanzien van het bedrag dat voortvloeit uit het oorspronkelijke besluit waarbij dwangsommen werden opgelegd. De Commissie kan de dwangsommen tevens kwijtschelden.

5.   Alvorens de in lid 1 of lid 2 bedoelde besluiten vast te stellen, stelt de Commissie een laatste termijn van twee weken om de betrokken ondernemingen of ondernemersverenigingen de ontbrekende marktinformatie te doen verstrekken en stelt zij hen tevens in de gelegenheid hun standpunt kenbaar te maken.

6.   Het Hof van Justitie van de Europese Unie bezit ter zake van een rechtsmiddel tegen door de Commissie opgelegde geldboeten of dwangsommen volledige rechtsmacht in de zin van artikel 261 van het VWEU. Het kan de opgelegde geldboete of dwangsom intrekken, verlagen of verhogen.”.

4)

In artikel 7 worden de volgende leden toegevoegd:

„8.   Alvorens de in de leden 2 tot en met 5 bedoelde besluiten vast te stellen, stelt de Commissie de betrokken lidstaat in de gelegenheid om zijn standpunt binnen een termijn die in de regel ten hoogste één maand beloopt, kenbaar te maken ten aanzien van de op grond van artikel 6 bis, lid 3, door de Commissie ontvangen en aan de betrokken lidstaat verschafte informatie.

9.   De Commissie maakt in een overeenkomstig de leden 2 tot en met 5 vastgesteld besluit alleen gebruik van door respondenten verstrekte vertrouwelijke informatie die niet kan worden geaggregeerd of anderszins geanonimiseerd wanneer zij hun toestemming heeft gekregen om deze informatie vrij te geven aan de betrokken lidstaat. De Commissie kan een met een redenen omkleed besluit vaststellen, dat ter kennis van de betrokken onderneming of ondernemersvereniging wordt gebracht, waarin zij tot de bevinding komt dat de door een respondent verschafte, als vertrouwelijk gemarkeerde informatie niet beschermd is en een datum bepaalt na welke die informatie zal worden vrijgegeven. Die periode mag niet korter dan één maand zijn.

10.   De Commissie houdt naar behoren rekening met het gerechtvaardigde belang van de ondernemingen bij het beschermen van hun bedrijfsgevoelige informatie en andere vertrouwelijke informatie. Een onderneming of een ondernemersvereniging, die informatie verstrekt krachtens artikel 6 bis, en die geen begunstigde van de betrokken steunmaatregel, kan, wanneer bekendmaking schade zou kunnen veroorzaken, verzoeken dat haar identiteit voor de betrokken lidstaat geheim wordt gehouden.”.

5)

In artikel 10 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

„1.   Onverminderd artikel 20 kan de Commissie ambtshalve informatie, uit welke bron ook, onderzoeken met betrekking tot mogelijk onrechtmatige steun.

De Commissie onderzoekt een klacht die een belanghebbende overeenkomstig artikel 20, lid 2, heeft ingediend, zo snel mogelijk en zorgt ervoor dat de betrokken lidstaat volledig en regelmatig van de vooruitgang en het resultaat van het onderzoek op de hoogte wordt gehouden.

2.   Zo nodig verzoekt de Commissie de betrokken lidstaat om informatie. Artikel 2, lid 2, en artikel 5, leden l en 2, zijn van overeenkomstige toepassing.

Nadat de formele onderzoeksprocedure is ingesteld, kan de Commissie, op grond van de artikelen 6 bis en 6 ter, die van overeenkomstige toepassing zijn, tevens een andere lidstaat, een onderneming of een ondernemersvereniging om informatie verzoeken.”.

6)

Na artikel 14 wordt het volgende hoofd ingevoegd:

„HOOFDSTUK III BIS

VERJARINGSTERMIJNEN”.

7)

De titel van artikel 15 komt als volgt te luiden:

„Verjaringstermijn voor de terugvordering van steun”.

8)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 15 bis

Verjaringstermijn voor het opleggen van geldboeten en dwangsommen

1.   Voor de door artikel 6 ter aan de Commissie verleende bevoegdheden geldt een verjaringstermijn van drie jaar.

2.   De in lid 1 bepaalde termijn gaat in op de dag waarop de in artikel 6 ter bedoelde inbreuk is gemaakt. Bij voortdurende of voortgezette inbreuken gaat de termijn echter pas in op de dag waarop de inbreuk is beëindigd.

3.   Iedere handeling die de Commissie stelt met het oog op het onderzoek van of procedures ten aanzien van een in artikel 6 ter bedoelde inbreuk, stuit de verjaring van de oplegging van geldboeten of dwangsommen, vanaf de dag waarop van de handeling aan de betrokken onderneming of ondernemersvereniging kennis is gegeven.

4.   Na iedere stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen. De verjaring treedt echter ten laatste in op de dag waarop een termijn van zes jaar is verstreken zonder dat de Commissie een geldboete of een dwangsom heeft opgelegd. Die termijn wordt verlengd met de periode gedurende welke de verjaringstermijn in overeenstemming met lid 5 wordt geschorst.

5.   De verjaring ter zake van de oplegging van geldboeten en dwangsommen wordt geschorst zolang het besluit van de Commissie bij het Hof van Justitie van de Europese Unie aanhangig is.

Artikel 15 ter

Verjaringstermijn voor de tenuitvoerlegging van geldboeten en dwangsommen

1.   De verjaringstermijn voor de aan de Commissie verleende bevoegdheden om overeenkomstig artikel 6 ter vastgestelde besluiten ten uitvoer te leggen, beloopt vijf jaar.

2.   De in lid 1 bepaalde termijn gaat in op de dag waarop het krachtens artikel 6 ter genomen besluit in kracht van gewijsde is gegaan.

3.   De in lid 1 bepaalde verjaringstermijn wordt gestuit:

a)

door de kennisgeving van een besluit waarbij het oorspronkelijke bedrag van de geldboete of de dwangsom wordt gewijzigd of waarbij een daartoe strekkend verzoek wordt afgewezen;

b)

door elke handeling van een op verzoek van de Commissie handelende lidstaat of van de Commissie tot inning van de geldboete of de dwangsom.

4.   Na iedere stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen.

5.   De in lid 1 bedoelde verjaringstermijn wordt geschorst zolang:

a)

de respondent betalingsfaciliteiten worden toegestaan;

b)

de tenuitvoerlegging krachtens een beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie is opgeschort.”.

9)

Artikel 16 komt als volgt te luiden:

„Artikel 16

Misbruik van steun

Onverminderd artikel 23 kan de Commissie in gevallen van misbruik van steun de formele onderzoeksprocedure instellen, overeenkomstig artikel 4, lid 4. De artikelen 6, 6 bis, 6 ter, 7, 9 en 10, artikel 11, lid 1, en de artikelen 12 tot en met 15 zijn van overeenkomstige toepassing.”.

10)

Artikel 20, lid 2, komt als volgt te luiden:

„2.   Elke belanghebbende kan een klacht indienen om de Commissie in kennis te stellen van mogelijk onrechtmatige steun of van mogelijk misbruik van steun. Te dien einde vult de belanghebbende een in een uitvoeringsbepaling als bedoeld in artikel 27 vastgesteld formulier in, en verschaft hij de daarin gevraagde verplichte informatie.

Wanneer de Commissie van oordeel is dat de belanghebbende het verplichte klachtenformulier niet heeft nageleefd of de feiten en juridische argumenten die de belanghebbende heeft aangevoerd, onvoldoende gronden bieden om, op grond van een provisioneel onderzoek, aan te tonen dat er sprake is van onrechtmatige steun of misbruik van steun, stelt zij de belanghebbende partij daarvan in kennis en nodigt zij deze uit om opmerkingen in te dienen binnen een bepaalde termijn die in de regel niet meer dan één maand beloopt. Indien de belanghebbende partij haar standpunten niet binnen die vastgestelde termijn kenbaar maakt, wordt de klacht geacht te zijn ingetrokken. De Commissie stelt de betrokken lidstaat ervan in kennis als een klacht wordt geacht te zijn ingetrokken.

De Commissie stuurt de klager een afschrift van het besluit over een geval dat betrekking heeft op het onderwerp van de klacht.”.

11)

Het volgende hoofdstuk wordt ingevoegd na artikel 20:

„HOOFDSTUK VI BIS

ONDERZOEKEN NAAR BEPAALDE SECTOREN VAN DE ECONOMIE EN NAAR STEUNINSTRUMENTEN

Artikel 20 bis

Onderzoeken naar bepaalde sectoren van de economie en naar steuninstrumenten

1.   Wanneer er op grond van de beschikbare informatie een redelijk vermoeden bestaat dat staatssteunmaatregelen in een bepaalde sector of op basis van een bepaald steuninstrument de mededinging binnen de interne markt materieel kunnen beperken of vervalsen, of dat bestaande steunmaatregelen in een bepaalde sector in verscheidene lidstaten niet of niet meer verenigbaar zijn met de interne markt, kan de Commissie in verscheidene lidstaten onderzoek doen naar die sector van de economie of naar het gebruik van het betrokken steuninstrument. In het kader van dat onderzoek kan de Commissie de lidstaten en/of de betrokken ondernemingen of ondernemersverenigingen verzoeken alle informatie te verschaffen die voor de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het VWEU noodzakelijk is, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel.

De Commissie motiveert bij alle krachtens dit artikel verstuurde informatieverzoeken het onderzoek en de keuze van de adressaten.

De Commissie maakt een verslag over de uitkomsten van haar onderzoek naar bepaalde sectoren van de economie of bepaalde soorten steuninstrumenten in verscheidene lidstaten bekend en verzoekt de lidstaten en betrokken ondernemingen of ondernemersverenigingen opmerkingen te maken.

2.   De informatie die uit sectorale onderzoeken is verkregen, kan in het kader van procedures krachtens deze verordening worden gebruikt.

3.   De artikelen 5, 6 bis en 6 ter zijn van overeenkomstige toepassing.”.

12)

Het volgende hoofdstuk wordt ingevoegd na artikel 23:

„HOOFDSTUK VII BIS

SAMENWERKING MET DE NATIONALE RECHTERLIJKE INSTANTIES

Artikel 23 bis

Samenwerking met de nationale rechterlijke instanties

1.   De rechterlijke instanties van de lidstaten kunnen naar aanleiding van de toepassing van artikel 107, lid 1, en artikel 108 van het VWEU de Commissie verzoeken informatie te verstrekken waarover zij beschikt, of een advies te geven over vragen betreffende de toepassing van staatssteunregels.

2.   Indien de coherente toepassing van artikel 107, lid 1, of artikel 108 van het VWEU zulks vereist, kan de Commissie, eigener beweging, schriftelijke opmerkingen indienen bij de rechterlijke instanties van de lidstaten die belast zijn met de uitvoering van de regels inzake staatssteun. Met toestemming van de betrokken rechterlijke instantie kan zij ook mondelinge opmerkingen maken.

Voorafgaand aan de formele indiening van haar opmerkingen stelt de Commissie de betrokken lidstaat op de hoogte van haar voornemen daartoe.

Uitsluitend met het oog op de formulering van haar opmerkingen kan de Commissie de toepasselijke rechterlijke instantie van de lidstaat verzoeken om haar alle voor de beoordeling van de aangelegenheid noodzakelijke stukken toe te zenden.”.

13)

Artikel 25 komt als volgt te luiden:

„Artikel 25

Adressaten van besluiten

1.   De op grond van artikel 6 bis, lid 7, artikel 6 ter, leden 1 en 2, en artikel 7, lid 9, vastgestelde besluiten worden gericht tot de betrokken onderneming of ondernemersvereniging. De Commissie stelt de adressaten onverwijld in kennis va de besluiten en geeft de adressaten de gelegenheid om de Commissie mee te delen welke informatie volgens hen onder de geheimhoudingsplicht valt.

2.   Alle overige overeenkomstig de hoofdstukken II, III, IV, V en VII vastgestelde besluiten van de Commissie worden tot de betrokken lidstaat gericht. De Commissie stelt de betrokken lidstaat onverwijld daarvan in kennis en geeft die lidstaat de gelegenheid om de Commissie mee te delen welke informatie volgens hem onder de geheimhoudingsplicht valt.”.

14)

In artikel 26 wordt het volgende lid ingevoegd:

„2 bis.   De Commissie maakt besluiten uit hoofde van artikel 6 ter, leden 1 en 2, bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.”.

15)

Artikel 27 komt als volgt te luiden:

„Artikel 27

Uitvoeringsbepalingen

De Commissie is bevoegd om, volgens de procedure van artikel 29, uitvoeringsbepalingen vast te stellen met betrekking tot:

a)

de vorm, de inhoud en de overige bijzonderheden van aanmeldingen;

b)

de vorm, de inhoud en de overige bijzonderheden van jaarlijkse verslagen;

c)

de vorm, de inhoud en de overige bijzonderheden van de overeenkomstig artikel 10, lid 1, en artikel 20, lid 2, ingediende klachten;

d)

bijzonderheden met betrekking tot verjaringstermijnen en de berekening van verjaringstermijnen, en

e)

het in artikel 14, lid 2, bedoelde rentepercentage.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 juli 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

C. ASHTON


(1)  Mededeling van de Commissie, „Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” van 3 maart 2010, COM(2010) 2020 final.

(2)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.


31.7.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/23


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 735/2013 VAN DE RAAD

van 30 juli 2013

tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 101/2011 betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Tunesië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 101/2011 van de Raad van 4 februari 2011 betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Tunesië (1), en met name artikel 12, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 4 februari 2011 heeft de Raad Verordening (EU) nr. 101/2011 vastgesteld.

(2)

De vermeldingen voor drie personen op de lijst van natuurlijke en rechtspersonen, entiteiten of lichamen in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 101/2011 moeten worden vervangen en voor hun aanwijzing moeten nieuwe motiveringen worden verstrekt.

(3)

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 101/2011 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 101/2011 wordt gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 30 juli 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

L. LINKEVIČIUS


(1)  PB L 31 van 5.2.2011, blz. 1.


BIJLAGE

De vermeldingen voor de onderstaande personen op de lijst van natuurlijke en rechtspersonen, entiteiten of lichamen in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 101/2011 worden vervangen door de volgende vermeldingen:

 

Naam

Informatie ter identificatie

Motivering

1.

Mohamed Ben Moncef Ben Mohamed TRABELSI

Tunesiër, geboren op 7 januari 1980 te Sabha-Libië, zoon van Yamina SOUIEI, bedrijfsleider, getrouwd met Inès LEJRI, woonachtig Résidence de l’Étoile du Nord — suite B — 7ème étage — appt. nr. 25 — Centre urbain du nord — Cité El Khadra — Tunis, houder van CNI nr. 04524472.

Persoon naar wie door de Tunesische autoriteiten een gerechtelijk onderzoek is ingesteld wegens medeplichtigheid bij het machtsmisbruik door een openbaar ambtsdrager (de voormalige directeur van Société Tunisienne de Banque en de voormalige directeur van de Banque Nationale Agricole) om een ongerechtvaardigd voordeel voor een derde te verkrijgen en de overheid verlies toe te brengen.

2.

Fahd Mohamed Sakher Ben Moncef Ben Mohamed Hfaiez MATERI

Tunesiër, geboren op 2 december 1981 te Tunis, zoon van Naïma BOUTIBA, getrouwd met Nesrine BEN ALI, houder van CNI nr. 04682068.

Persoon naar wie door de Tunesische autoriteiten een gerechtelijk onderzoek is ingesteld wegens uitoefening van onrechtmatige invloed op een openbaar ambtsdrager (voormalig president Ben Ali) teneinde direct of indirect een voordeel voor een derde te verkrijgen, medeplichtigheid aan machtsmisbruik door een openbaar ambtsdrager (voormalig president Ben Ali) om een ongerechtvaardigd voordeel voor een derde te verkrijgen en de overheid verlies toe te brengen, en medeplichtigheid aan de verduistering van Tunesische overheidsgelden door een openbaar ambtsdrager (voormalig president Ben Ali).

3.

Mohamed Slim Ben Mohamed Hassen Ben Salah CHIBOUB

Tunesiër, geboren op 13 januari 1959, zoon van Leïla CHAIBI, getrouwd met Dorsaf BEN ALI, president-directeur van een onderneming, woonachtig rue du Jardin — Sidi Bousaid — Tunis, houder van CNI nr. 00400688.

Persoon naar wie door de Tunesische autoriteiten een gerechtelijk onderzoek is ingesteld wegens misbruik van invloed op een openbaar ambtsdrager (voormalig president Ben Ali) met het oog op het direct of indirect verkrijgen van voordelen ten behoeve van derden en medeplichtigheid aan machtsmisbruik door een openbaar ambtsdrager om een ongerechtvaardigd voordeel voor een derde te verkrijgen en de overheid verlies toe te brengen.


31.7.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/25


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 736/2013 VAN DE COMMISSIE

van 17 mei 2013

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de duur van het werkprogramma voor het onderzoek van bestaande werkzame stoffen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, tweede streepje,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 528/2012 voorziet in de voortzetting van het overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (2) aangevatte werkprogramma voor systematisch onderzoek van alle bestaande werkzame stoffen die in biociden worden gebruikt.

(2)

Artikel 89, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 528/2012 voorziet in de afronding van het werkprogramma op 14 mei 2014.

(3)

Volgens de laatste schattingen van de Commissie, zoals verwoord in haar mededeling aan het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie betreffende het standpunt van de Raad met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen en het gebruik van biociden (3), zal het onderzoek echter pas tegen 31 december 2024 zijn afgerond.

(4)

Daarom moet het werkprogramma tot die datum worden verlengd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 89, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 528/2012 wordt vervangen door:

„1.   De Commissie zet de uitvoering van het overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG aangevatte werkprogramma voor systematisch onderzoek van alle bestaande werkzame stoffen voort, met als doel dit uiterlijk op 31 december 2024 af te ronden. De Commissie wordt daartoe overeenkomstig artikel 83 gemachtigd om gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde dat werkprogramma uit te voeren en de desbetreffende rechten en plichten van de bevoegde autoriteiten en de deelnemers aan het programma te specificeren.”

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 mei 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.

(3)  COM(2011) 498 definitief.


31.7.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/26


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 737/2013 VAN DE COMMISSIE

van 30 juli 2013

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 501/2008 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt en in derde landen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad van 17 december 2007 betreffende voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt en in derde landen (1), en met name de artikelen 4, 5 en 15,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 501/2008 van de Commissie (2) zijn voorschriften vastgesteld voor het opstellen, de selectie, de uitvoering, de financiering en de controle van de in Verordening (EG) nr. 3/2008 bedoelde voorlichtings- en afzetbevorderingsacties.

(2)

De lijst van thema’s en producten waarvoor overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 3/2008 acties mogen worden uitgevoerd op de binnenmarkt is vastgesteld in bijlage I, deel A, van Verordening (EG) nr. 501/2008 en de lijst van producten waarvoor overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 3/2008 afzetbevorderingsacties in derde landen kunnen worden uitgevoerd, is vastgesteld in bijlage II, deel A, van Verordening (EG) nr. 501/2008. Deze lijsten worden elke twee jaar herzien.

(3)

De in artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 3/2008 bedoelde richtsnoeren zijn vastgesteld in bijlage I, deel B, van Verordening (EG) nr. 501/2008.

(4)

Tegen de achtergrond van de crisis in de sector schapenvlees en met het oog op bewustmaking inzake schapenvlees en de productie en consumptie ervan, moeten beroeps- en bedrijfskolomorganisaties een beroep kunnen doen op medefinanciering van de EU voor voorlichtings- en afzetbevorderingsprogramma’s met betrekking tot schapenvlees van oorsprong uit de Unie.

(5)

Facultatieve kwaliteitsaanduidingen, die zijn ingevoerd bij Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (3), vormen een tweede reeks waardetoevoegende kwaliteitsregelingen. Ze kunnen op de binnenmarkt kenbaar worden gemaakt en verwijzen naar specifieke horizontale kenmerken die betrekking hebben op een of meer categorieën producten, landbouwproductiemethoden of verwerkingseigenschappen die van toepassing zijn in specifieke gebieden. Om de beschikbaarheid van programma’s voor afzetbevordering op de binnenmarkt uit te breiden tot alle bestaande kwaliteitsregelingen, dienen producten die onder de regeling voor facultatieve kwaliteitsaanduidingen vallen, te worden opgenomen als in aanmerking komende producten, evenals de producten die onder een regeling voor beschermde oorsprongsbenamingen (BOB), beschermde geografische aanduidingen (BGA) of gegarandeerde traditionele specialiteiten (GTS) vallen.

(6)

De redenen om pluimveevlees op te nemen in de lijst van in aanmerking komende producten, zijn niet langer van toepassing, aangezien er na de vogelgriepcrisis voldoende tijd is verstreken om het vertrouwen van de consument te herstellen. Bijgevolg dienen alle verwijzingen naar pluimveevlees te worden geschrapt.

(7)

Bij de keuze van derde landen in bijlage II, deel B, van Verordening (EG) nr. 501/2008 moet rekening worden gehouden met de feitelijke of potentiële vraag op de markten van derde landen. Gezien de gestaag groeiende consumptie, het potentieel en de belangstelling voor landbouwproducten uit de Unie, alsook een grotere reikwijdte van EU-programma’s en -samenwerkingsprojecten, dienen nieuwe landen en gebieden te worden overwogen als markten die in aanmerking komen voor de afzetbevorderingsprogramma’s.

(8)

Gezien de toetreding van Kroatië tot de EU op 1 juli 2013 dient dit land te worden verwijderd van de lijst van in aanmerking komende derde landen.

(9)

Verordening (EG) nr. 501/2008 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen I, II en III bij Verordening (EG) nr. 501/2008 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 juli 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 3 van 5.1.2008, blz. 1.

(2)  PB L 147 van 6.6.2008, blz. 3.

(3)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.


BIJLAGE

De bijlagen I, II en III bij Verordening (EG) nr. 501/2008 worden als volgt gewijzigd:

(1)

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

a)

Deel A. „Lijst van thema’s en producten” wordt als volgt gewijzigd:

i)

het dertiende streepje wordt vervangen door:

„—

producten die zijn geregistreerd in het kader van de volgende regelingen: beschermde oorsprongsbenamingen (BOB), beschermde geografische aanduidingen (BGA), gegarandeerde traditionele specialiteiten (GTS) of facultatieve kwaliteitsaanduidingen in de zin van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad (1)

(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.”;"

ii)

het vijftiende streepje wordt geschrapt;

iii)

het volgende streepje wordt toegevoegd:

„—

schapenvlees”

b)

Deel B. „Richtsnoeren” wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de richtsnoeren inzake „VERS, GEKOELD OF BEVROREN VLEES DAT IS GEPRODUCEERD OVEREENKOMSTIG EEN COMMUNAUTAIRE OF EEN NATIONALE KWALITEITSREGELING” worden de woorden „BOB/BGA/GTS en biologische landbouw” in punt 2. „Doelstellingen” vervangen door „BOB/BGA/GTS, facultatieve kwaliteitsaanduidingen en biologische landbouw”;

ii)

de richtsnoeren inzake „PRODUCTEN MET EEN BESCHERMDE OORSPRONGSBENAMING (BOB) OF EEN BESCHERMDE GEOGRAFISCHE AANDUIDING (BGA), EN GEGARANDEERDE TRADITIONELE SPECIALITEITEN (GTS)” worden vervangen door:

„PRODUCTEN DIE ZIJN GEREGISTREERD IN HET KADER VAN DE REGELINGEN VOOR BESCHERMDE OORSPRONGSBENAMINGEN (BOB), BESCHERMDE GEOGRAFISCHE AANDUIDINGEN (BGA), GEGARANDEERDE TRADITIONELE SPECIALITEITEN (GTS) OF FACULTATIEVE KWALITEITSAANDUIDINGEN IN DE ZIN VAN VERORDENING (EU) Nr. 1151/2012

1.   Algemene analyse van de situatie

De in Verordening (EU) nr. 1151/2012 vastgestelde EU-regeling voor de bescherming van productbenamingen speelt een essentiële rol in de tenuitvoerlegging van de kwaliteitsaanpak van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Er moeten dan ook verdere inspanningen worden geleverd om campagnes op te zetten die tot doel hebben deze producten, de beschermde benamingen die ze dragen en de facultatieve kwaliteitsaanduidingen bekend te maken bij iedereen die bij de productie, bereiding, afzet en consumptie van deze producten betrokken is.

2.   Doelstellingen

De voorlichtings- en afzetbevorderingscampagnes moeten, veeleer dan op één of een zeer beperkt aantal productbenamingen, gericht zijn op groepen van benamingen die zijn toegekend aan bepaalde productcategorieën of aan producten die in één of meer regio’s van één of meer lidstaten worden geproduceerd.

De campagnes moeten tot doel hebben:

uitvoerige informatie te verstrekken over de inhoud, de werking en het uniale karakter van de regelingen, en met name over het effect ervan op de commerciële waarde van producten met beschermde benamingen of facultatieve kwaliteitsaanduidingen, die, zodra ze zijn geregistreerd, profiteren van de bescherming die uit deze regelingen voortvloeit;

consumenten, distributeurs en vaklui uit de voedingssector beter vertrouwd te maken met de EU-symbolen voor BOB/BGA/GTS-producten en producten met facultatieve kwaliteitsaanduidingen;

het gebruik van de regeling aan te moedigen bij groeperingen van producenten/verwerkers die er nog niet aan deelnemen, met name door hen ertoe aan te zetten de benamingen van producten die aan de basisvoorwaarden voor registratie voldoen, te laten registreren en facultatieve kwaliteitsaanduidingen toe te passen;

producenten en verwerkers in de betrokken regio’s die nog niet aan de regelingen deelnemen, aan te moedigen in de productie van producten met geregistreerde benamingen te stappen, en hen ertoe aan te zetten om met het oog daarop de specificaties en controlevoorschriften die voor de betrokken beschermde benamingen zijn vastgesteld, in acht te nemen;

de vraag naar de betrokken producten te stimuleren door consumenten en distributeurs te informeren over het bestaan, de betekenis en de voordelen van de regelingen en de desbetreffende logo’s, alsmede over de voorwaarden voor de toekenning van de benamingen, de desbetreffende controles en het traceerbaarheidssysteem.

3.   Doelgroepen

producenten en verwerkers,

distributeurs (supermarkten, groothandel, kleinhandel, cateringbedrijven, kantines, restaurants),

consumenten en consumentenverenigingen,

informatiedoorgeefluiken.

4.   Belangrijkste boodschappen

producten met beschermde benamingen hebben specifieke kenmerken die verband houden met hun geografische oorsprong. Heeft een product een BOB, dan zijn de kwaliteit of de kenmerken ervan hoofdzakelijk of uitsluitend toe te schrijven aan het geografische milieu, dat factoren van natuurlijke en menselijke aard omvat. Producten met een BGA zijn producten met een bepaalde hoedanigheid of faam die aan de geografische oorsprong kan worden toegeschreven en waarbij ten minste een van de productie-, verwerkings- of bereidingsfasen in het afgebakende geografische gebied plaatsvinden;

de specifieke kenmerken van GTS-producten zijn terug te voeren op een typische, traditionele productiewijze of op het gebruik van traditionele grondstoffen;

producten met het BOB/BGA/GTS-symbool van de EU worden in de hele Unie beschouwd als producten die op een door geografie en traditie bepaalde wijze zijn geproduceerd en waarop controles worden toegepast;

facultatieve kwaliteitsaanduidingen houden verband met een kenmerk van een of meer categorieën producten of met een teelt- of verwerkingseigenschap die van toepassing is op specifieke gebieden;

het gebruik van de facultatieve kwaliteitsaanduiding voegt waarde toe aan het product in vergelijking met producten van vergelijkbare aard;

facultatieve kwaliteitsaanduidingen hebben een EU-dimensie;

bepaalde producten die onder BOB-, BGA-, GTS- of facultatieve kwaliteitsaanduidingsregelingen vallen als voorbeeld stellen voor de commerciële meerwaarde die de registratie in het kader van de beschermingsregelingen aan producten kan geven;

de beschermingsregelingen zijn bevorderlijk voor het culturele erfgoed van de Unie, voor de diversiteit van de landbouwproductie en voor het behoud van het platteland.

5.   Belangrijkste hulpmiddelen

Internet en andere elektronische hulpmiddelen,

PR-contacten met de media (vak-, dames- en culinaire bladen),

contacten met consumentenverenigingen,

voorlichting en demonstraties bij verkooppunten,

audiovisuele media (bv. televisiespots),

drukwerk (folders, brochures, enz.),

deelname aan handelsbeurzen,

voorlichtings- en opleidingsseminars/acties over de werking van de EU-regelingen inzake BOB’s, BGA’s, GTS’en of facultatieve kwaliteitsaanduidingen.

6.   Looptijd en reikwijdte van de programma’s

12 tot 36 maanden, met een voorkeur voor meerjarenprogramma’s waarin voor iedere fase een strategie en duidelijke doelstellingen worden omschreven.”;

iii)

de richtsnoeren inzake „PLUIMVEEVLEES” worden geschrapt;

iv)

de volgende nieuwe richtsnoeren inzake „SCHAPENVLEES” worden toegevoegd:

„SCHAPENVLEES

1.   Algemene analyse van de situatie

De sector schapenvlees is een zeer gevoelige sector, die een crisisperiode doormaakt: het verbruik, de productie en de prijzen gaan in dalende lijn, terwijl de kosten stijgen (invoering van elektronische identificatie, voederprijzen, traditionele productie zoals verweiding). Bovendien wordt steeds meer schapenvlees uit derde landen ingevoerd. Door de afname van de winstgevendheid zien veel producenten zich genoodzaakt de productie op te geven, wat de verscheidenheid van het vleesaanbod in de Unie kan aantasten en kan leiden tot een verdere leegloop van het platteland. Schapenvlees is een belangrijk deel van het culinaire erfgoed van de EU en de productie ervan speelt, met name in gebieden met moeilijke landbouwomstandigheden, een belangrijke rol wat betreft landschapsbehoud en sociaaleconomische impact.

2.   Doelstellingen

De doelgroepen meer bewust maken van de kwaliteit en de duurzame productieomstandigheden van schapenvlees en de bijzondere rol van het vlees in het culinaire erfgoed van de Unie;

de consumptie van schapenvlees verhogen.

3.   Doelgroepen

Producenten en verwerkers,

distributeurs (supermarkten, groothandel, kleinhandel, cateringbedrijven, kantines, restaurants),

consumenten (in het bijzonder de jongere tussen 18 en 40 jaar oud) en consumentenverenigingen,

informatiedoorgeefluiken, journalisten, gastronomiedeskundigen.

4.   Belangrijkste boodschappen

Milieuvriendelijke en traditionele productiemethoden,

traceerbaarheid (elektronische identificatie),

via de etikettering van het vlees kan de consument de herkomst en de kenmerken van de producten vaststellen,

de consument informeren over de verscheidenheid, de organoleptische kenmerken en de voedingswaarde van schapenvlees,

bereidingsadvies, recepten,

de voorlichtings- en afzetbevorderingscampagnes beperken zich tot in de EU geproduceerde producten.

5.   Belangrijkste hulpmiddelen

Internet en andere elektronische hulpmiddelen,

promotie bij verkooppunten (proeverijen, recepten, voorlichting),

contacten met de pers en PR (evenementen, deelname aan beurzen, enz.),

reclame (of redactionele artikelen met reclame) in de pers,

audiovisuele media (televisie en radio),

deelname aan handelsbeurzen,

overige kanalen.

6.   Looptijd en reikwijdte van de programma’s

12 tot 36 maanden, met een voorkeur voor meerjarenprogramma’s waarin voor iedere fase een strategie en duidelijke doelstellingen worden omschreven en die door twee of meer lidstaten worden georganiseerd en in ten minste twee nieuwe markten worden uitgevoerd.”;

(2)

Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

a)

Deel A. „LIJST VAN DE PRODUCTEN WAARVOOR AFZETBEVORDERINGSACTIES KUNNEN WORDEN UITGEVOERD” wordt als volgt gewijzigd:

i)

het elfde streepje wordt vervangen door:

„—

producten met een beschermde oorsprongsbenaming (BOB) of een beschermde geografische aanduiding (BGA) en gegarandeerde traditionele specialiteiten (GTS’en) in de zin van Verordening (EU) nr. 1151/2012”

ii)

het volgende nieuwe streepje wordt toegevoegd:

„—

schapenvlees”

b)

Deel B. „LIJST VAN MARKTEN VAN DERDE LANDEN WAAR AFZETBEVORDERINGSACTIES KUNNEN WORDEN UITGEVOERD” wordt als volgt gewijzigd:

i)

Deel A. „Landen” wordt als volgt gewijzigd:

Zuid-Afrika en Kroatië worden geschrapt

de volgende nieuwe streepjes worden toegevoegd:

„—

Albanië

Armenië

Azerbeidzjan

Belarus

Georgië

Kazachstan

Moldavië

Oezbekistan”

ii)

Deel B. „Geografische gebieden” wordt als volgt gewijzigd:

Noord-Afrika wordt geschrapt

het volgende nieuwe streepje wordt toegevoegd:

„—

Afrika”;

(3)

Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 12 wordt vervangen door:

„12.

Producten die onder de regeling vallen voor beschermde oorsprongsbenamingen (BOB), beschermde geografische aanduidingen (BGA), gegarandeerde traditionele specialiteiten (GTS) of facultatieve kwaliteitsaanduidingen in de zin van Verordening (EU) nr. 1151/2012: 3 miljoen EUR”;

b)

punt 15 wordt geschrapt;

c)

het volgende punt 16 wordt toegevoegd:

„16.

Schapenvlees: p.m.”.



31.7.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/32


VERORDENING (EU) Nr. 738/2013 VAN DE COMMISSIE

van 30 juli 2013

tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat het gebruik van bepaalde additieven in imitatieviskuit op basis van zeewier betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (1), en met name artikel 10, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 bevat een EU-lijst van voor gebruik in levensmiddelen goedgekeurde levensmiddelenadditieven en van de gebruiksvoorwaarden daarvoor.

(2)

Die lijst kan worden gewijzigd overeenkomstig de uniforme procedure, zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1331/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma’s (2), hetzij op initiatief van de Commissie, hetzij ingevolge een aanvraag.

(3)

Op 1 februari 2011 werd een aanvraag voor de verlening van een vergunning voor het gebruik van verscheidene additieven in imitatievisproducten op basis van zeewier ingediend, die ter kennis van de lidstaten is gebracht.

(4)

Imitatieviskuit op basis van zeewier bestaat voor ongeveer 85 % van het product uit extracten van zeewier. Andere ingrediënten zijn water, kruiden en toegestane additieven. Imitatieviskuit op basis van zeewier behoort tot levensmiddelencategorie 04.2.4.1 „Groente- en fruitbereidingen, met uitzondering van compote” overeenkomstig deel D van de EU-lijst van levensmiddelenadditieven van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008.

(5)

Aangezien deze producten er niet aantrekkelijk uitzien, is het gebruik van bepaalde levensmiddelenkleurstoffen nodig. Het gebruik van zoetstoffen is nodig om de smaak te corrigeren en de bitterheid te maskeren en terzelfder tijd te voorkomen dat de microbiologische stabiliteit en de houdbaarheidstermijn van deze producten door het gebruik van suikers zou worden beperkt. De additieven waarop de aanvraag betrekking heeft, zijn bovendien nodig als stabilisatoren en antioxidanten.

(6)

De imitatievisproducten op basis van zeewier zijn in de eerste plaats bedoeld ter garnering of versiering van schotels, als alternatief voor viskuit. De extra blootstelling door het gebruik van deze additieven is dan ook te verwaarlozen in vergelijking met het gebruik ervan in andere levensmiddelen en kan geen gevolgen hebben voor de gezondheid van de mens. Daarom moet het gebruik van bepaalde kleurstoffen, zoetstoffen, antioxidanten en stabilisatoren in imitatieviskuit worden toegestaan.

(7)

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1331/2008 moet de Commissie het advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid inwinnen met het oog op de bijwerking van de EU-lijst van levensmiddelenadditieven in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008, tenzij die bijwerking geen gevolgen kan hebben voor de gezondheid van de mens. Aangezien het bij de toelating van het gebruik van curcumine (E 100), riboflavinen (E 101), cochenille, karmijnzuur, karmijn (E 120), kopercomplexen van chlorofylen en chlorofylinen (E 141), karamel (E 150a), plantaardige koolstof (E 153), carotenen (E 160a), paprikaextract, capsanthine, capsorubine (E 160c), bèta-apo-8’-carotenal (C 30) (E 160e), bietenrood, betanine (E 162), anthocyanen (E 163), titaandioxide (E 171), ijzeroxiden en -hydroxiden (E 172), extracten van rozemarijn (E 392), fosforzuur — fosfaten — di-, tri- en polyfosfaten (E 338 - 452) en sacharine en natrium-, kalium- en calciumsacharinaat (E 954) in imitatieviskuit op basis van zeewier gaat om een bijwerking van die lijst die geen gevolgen kan hebben voor de gezondheid van de mens, hoeft het advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid niet te worden ingewonnen.

(8)

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, en het Europees Parlement noch de Raad heeft zich daartegen verzet,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 juli 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16.

(2)  PB L 354 van 31.12.2008, blz. 1.


BIJLAGE

In deel E van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 wordt levensmiddelencategorie 04.2.4.1 „Groente- en fruitbereidingen, met uitzondering van compote” als volgt gewijzigd:

1)

De volgende vermeldingen worden in numerieke volgorde ingevoegd:

 

„E 100

Curcumine

50

 

uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier

 

E 101

Riboflavinen

quantum satis

 

uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier

 

E 120

Cochenille, karmijnzuur, karmijn

100

 

uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier

 

E 141

Kopercomplexen van chlorofylen en chlorofylinen

quantum satis

 

uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier

 

E 150a

Karamel

quantum satis

 

uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier

 

E 153

Plantaardige koolstof

quantum satis

 

uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier

 

E 160a

Carotenen

quantum satis

 

uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier

 

E 160c

Paprika-extract, capsanthine, capsorubine

quantum satis

 

uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier

 

E 160e

Bèta-apo-8’-carotenal (C 30)

100

 

uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier

 

E 162

Bietenrood, betanine

quantum satis

 

uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier

 

E 163

Anthocyanen

quantum satis

 

uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier

 

E 171

Titaandioxide

quantum satis

 

uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier

 

E 172

IJzeroxiden en -hydroxiden

quantum satis

 

uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier

 

E 338 - 452

Fosforzuur — fosfaten — di-, tri- en polyfosfaten

1 000

(1) (4)

uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier

 

E 392

Extracten van rozemarijn

200

(46)

uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier

 

E 954

Sacharine en natrium-, kalium- en calciumsacharinaat

50

(52)

uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier”

2)

De volgende voetnoot wordt ingevoegd na voetnoot 34:

„(46):

Uitgedrukt als de som van carnosol en carnosinezuur.”.


31.7.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/35


VERORDENING (EU) Nr. 739/2013 VAN DE COMMISSIE

van 30 juli 2013

tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het gebruik van plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol als stabilisator in diepvriesklare alcoholhoudende cocktails, en tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie wat betreft de specificaties van plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol als levensmiddelenadditief

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (1), en met name artikel 10, lid 3, en artikel 14,

Gezien Verordening (EG) nr. 1331/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma’s (2), en met name artikel 7, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 bevat een EU-lijst van voor gebruik in levensmiddelen goedgekeurde levensmiddelenadditieven en van de gebruiksvoorwaarden daarvoor.

(2)

Bij Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie (3) zijn de specificaties van de in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 opgenomen levensmiddelenadditieven vastgesteld.

(3)

Die lijsten kunnen volgens de in artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1331/2008 bedoelde uniforme procedure hetzij op initiatief van de Commissie, hetzij ingevolge een aanvraag worden bijgewerkt.

(4)

Op 11 februari 2011 is een aanvraag ingediend voor de goedkeuring van het gebruik van plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol als stabilisator in diepvriesklare alcoholhoudende cocktails. Deze aanvraag is ter kennis gebracht van de lidstaten.

(5)

Er is een technologische behoefte aan het gebruik van plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol als stabilisator en ijskristalvormend middel om dispersies van ijs te genereren en in stand te houden in een reeks diepvriesklare alcoholhoudende cocktails. Het is de bedoeling dat de consument die producten in vloeibare vorm aankoopt om deze thuis diep te vriezen tot een halfbevroren drank. Wanneer plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol als ijskristalvormend middel (stabilisator) aan de cocktails worden toegevoegd, zorgen ze ervoor dat die in de diepvriezer van de consument bevriezen tot de gewenste halfbevroren drank. Zonder het gebruik van plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol kan de drank onderkoelen en is het niet zeker dat er ijs wordt gevormd, waardoor het product niet voldoet.

(6)

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1331/2008 moet de Commissie het advies inwinnen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) om de in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 opgenomen EU-lijst van levensmiddelenadditieven te kunnen bijwerken.

(7)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid heeft de veiligheid van plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol geëvalueerd bij gebruik als levensmiddelenadditief in diepvriesklare alcoholhoudende cocktails en heeft op 14 mei 2012 advies uitgebracht (4). Zij is van oordeel dat de beschikbare toxicologische gegevens voor plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol niet volstaan om een aanvaardbare dagelijkse inname vast te stellen. Op grond van de beschikbare gegevens heeft zij echter geconcludeerd dat de voorgestelde gebruiksdoeleinden en gebruiksniveaus van plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol als stabilisator in diepvriesklare alcoholhoudende cocktails geen veiligheidsproblemen opleveren. Bovendien is de EFSA van oordeel dat de gemiddelde dagelijkse inname, waarbij rekening wordt gehouden met de geschatte blootstelling aan plantensterolen uit alle bronnen (dat wil zeggen in nieuwe toepassingen, in natuurlijke bronnen en als toegevoegd nieuw voedselingrediënt) niet meer zal bedragen dan 3 g/dag.

(8)

Het is dan ook wenselijk het gebruik van plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol als stabilisator in diepvriesklare alcoholhoudende cocktails goed te keuren en het E-nummer E 499 aan dit voedseladditief toe te wijzen.

(9)

Fytosterolen, fytostanolen en esters daarvan zijn al eerder beoordeeld door verschillende wetenschappelijke instanties, waaronder het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding, het Gezamenlijk Comité van deskundigen voor levensmiddelenadditieven van de FAO en de WHO en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en zijn goedgekeurd voor gebruik binnen de Unie in diverse levensmiddelen tot een innameniveau van 3 g/dag. Die stoffen worden als nieuwe voedselingrediënten gebruikt om personen met hypercholesterolemie te helpen om het LDL-bloedcholesterolgehalte te beperken.

(10)

Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie van 31 maart 2004 inzake de etikettering van voedingsmiddelen en voedselingrediënten met toegevoegde fytosterolen, fytosterolesters, fytostanolen en/of fytostanolesters (5) voorziet in verplichte vermeldingen op de etikettering van die voedingsmiddelen, bovenop de gegevens die worden vermeld in artikel 3 van Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (6). Die etiketteringsvoorschriften hebben betrekking op de effecten van fytosterolen, fytosterolesters, fytostanolen en/of fytostanolesters op het bloedcholesterolgehalte.

(11)

Aangezien het gehalte aan plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol voor het beoogde gebruik in alcoholhoudende dranken de bloedcholesterolgehalten niet kunnen beïnvloeden, moeten diepvriesklare alcoholhoudende cocktails met plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol worden vrijgesteld van de naleving van de bij Verordening (EG) nr. 608/2004 vastgestelde etiketteringsvoorschriften.

(12)

Voor plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol moeten specificaties worden opgenomen in Verordening (EU) nr. 231/2012.

(13)

In haar advies van 14 mei 2012 over de veiligheid van plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid de door de aanvrager voorgestelde en in bijlage II bij deze verordening opgenomen specificaties van dat levensmiddelenadditief in overweging genomen. Zij heeft geconcludeerd dat de specificaties zijn gebaseerd op de specificaties die door het Gezamenlijk Comité van deskundigen voor levensmiddelenadditieven van de FAO en de WHO zijn vastgesteld voor fytosterolen, fytostanolen en esters daarvan (7) en dat de resultaten van de analyse van plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol hebben bevestigd dat het productieproces een consistent product oplevert dat voldoet aan de voorgestelde specificaties.

(14)

Bij de bijwerking van de bij Verordening (EU) nr. 231/2012 vermelde specificaties moet rekening worden gehouden met de specificaties en analysetechnieken voor additieven zoals die in het kader van de Codex Alimentarius door het Gezamenlijk Comité van deskundigen voor levensmiddelenadditieven van de FAO en de WHO zijn opgesteld.

(15)

De Verordeningen (EG) nr. 1333/2008 en (EU) nr. 231/2012 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(16)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, en het Europees Parlement noch de Raad heeft zich daartegen verzet,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 231/2012 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 juli 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16.

(2)  PB L 354 van 31.12.2008, blz. 1.

(3)  PB L 83 van 22.3.2012, blz. 1.

(4)  EFSA Panel on Food Additives and Nutrient Sources added to Food (ANS); Scientific Opinion on the safety of stigmasterol-rich plant sterols as food additive. EFSA Journal 2012; 10(5):2659.

(5)  PB L 97 van 1.4.2004, blz. 44.

(6)  PB L 109 van 6.5.2000, blz. 29.

(7)  Gezamenlijk Comité van deskundigen voor levensmiddelenadditieven van de FAO en de WHO, 2008. Phytosterols, phytostanols and their esters. In: Compendium of Food Additive Specifications. Prepared at the 69th JECFA (2008), FAO JECFA Monographs 5.


BIJLAGE I

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In punt 3 van deel B wordt de volgende vermelding voor E 499 ingevoegd na de vermelding voor E 495:

„E 499

Plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol”

2)

In deel E wordt de levensmiddelencategorie 14.2.8 „Andere alcoholhoudende dranken, inclusief mengsels van alcoholhoudende dranken met niet-alcoholhoudende dranken, en gedistilleerde dranken met een alcoholgehalte van minder dan 15 %” als volgt gewijzigd:

a)

de volgende gegevens voor E 499 worden ingevoegd na de gegevens voor E 481 – E 482:

 

„E 499

Plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol

80

(80)

alleen voor alcoholhoudende diepvriesklare cocktails op basis van water

 

E 499

Plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol

800

(80)

alleen voor alcoholhoudende diepvriesklare cocktails op basis van room”

b)

de volgende voetnoot wordt toegevoegd:

„(80):

De etiketteringsvoorschriften als vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (PB L 97 van 1.4.2004, blz. 44) zijn niet van toepassing.”.


BIJLAGE II

In de bijlage bij Verordening (EU) nr. 231/2012 worden na de gegevens over E 495 de volgende gegevens over E 499 ingevoegd:

E 499 PLANTENSTEROLEN DIE RIJK ZIJN AAN STIGMASTEROL

Synoniemen

 

Definitie

Plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol worden verkregen uit sojabonen en zijn een chemisch welbepaald eenvoudig mengsel dat voor minimaal 95 % bestaat uit plantensterolen (stigmasterol, β-sitosterol, campesterol en brassicasterol), waarbij stigmasterol minimaal 85 % van de plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol uitmaakt.

Einecs-nummer

 

Chemische naam

 

Stigmasterol

(3S,8S,9S,10R,13R,14S,17R)-17-(5-ethyl-6-methylhept-3-een-2-yl)-10,13-dimethyl-2,3,4,7,8,9,11,12,14,15,16,17-dodecahydro-1H-cyclopenta[a]fenantreen-3-ol

β-Sitosterol

(3S,8S,9S,10R,13R,14S,17R)-17-[(2S,5S)-5-ethyl-6-methylheptaan-2-yl]-10,13-dimethyl-2,3,4,7,8,9,11,12,14,15,16,17-dodecahydro-1H-cyclopenta[a]fenantreen-3-ol

Campesterol

(3S,8S,9S,10R,13R,14S,17R)-17-(5,6-dimethylheptaan-2-yl)-10,13-dimethyl-2,3,4,7,8,9,11,12,14,15,16,17-dodecahydro-1H-cyclopenta[a]fenantreen-3-ol

Brassicasterol

(3S,8S,9S,10R,13R,14S,17R)-17-[(E,2R,5R)-5,6-dimethylhept-3-een-2-yl]-10,13-dimethyl-2,3,4,7,8,9,11,12,14,15,16,17-dodecahydro-1H-cyclopenta[a]fenantreen-3-ol

Molecuulformule

 

Stigmasterol

C29H48O

β-Sitosterol

C29H50O

Campesterol

C28H48O

Brassicasterol

C28H46O

Relatieve molecuulmassa

 

Stigmasterol

412,6 g/mol

β-sitosterol

414,7 g/mol

Campesterol

400,6 g/mol

Brassicasterol

398,6 g/mol

Gehalte (producten die alleen vrije sterolen en stanolen bevatten)

Minimaal 95 % op basis van het totaal aan vrije sterolen/stanolen op basis van de watervrije stof

Beschrijving

Witte of gebroken witte, vrijstromende poeders, pillen of pastilles; kleurloze tot lichtgele vloeistoffen

Identificatie

 

Oplosbaarheid

Nagenoeg onoplosbaar in water. Fytosterolen en fytostanolen zijn oplosbaar in aceton en ethylacetaat

Gehalte aan stigmasterol

Minimaal 85 % (m/m)

Overige plantensterolen/-stanolen: afzonderlijk of tezamen, waaronder: brassicasterol, campestanol, campesterol, Δ-7-campesterol, cholesterol, chlerosterol, sitostanol en β-sitosterol.

Maximaal 15 % (m/m)

Zuiverheid

 

As (totaal)

Maximaal 0,1 %

Oplosmiddelresten

Ethanol: maximaal 5 000 mg/kg

Methanol: maximaal 50 mg/kg

Watergehalte

Maximaal 4 % (karlfischermethode)

Arseen

Maximaal 3 mg/kg

Lood

Maximaal 1 mg/kg

Microbiologische criteria

 

Totaal kiemgetal

Maximaal 1 000 kve/g

Gisten

Maximaal 100 kve/g

Schimmels

Maximaal 100 kve/g

Escherichia coli

Maximaal 10 kve/g

Salmonella spp.

Afwezig in 25 g”


31.7.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/40


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 740/2013 VAN DE COMMISSIE

van 30 juli 2013

betreffende de afwijkingen van de oorsprongsregels vastgesteld in bijlage II bij de Handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds, die van toepassing zijn binnen contingenten voor bepaalde producten uit Colombia

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Besluit 2012/735/EU van de Raad van 31 mei 2012 betreffende de ondertekening, namens de Unie, en de voorlopige toepassing van de Handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds (1), en met name artikel 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit 2012/735/EU heeft de Raad zijn goedkeuring gegeven aan de ondertekening, namens de Unie, van de handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds (hierna „de overeenkomst” genoemd). Ingevolge Besluit 2012/735/EU dient deze overeenkomst, in afwachting van de voltooiing van de procedures voor de sluiting ervan, op voorlopige basis te worden toegepast. De voorlopige toepassing van de overeenkomst vangt aan op 1 augustus 2013.

(2)

Bijlage II bij de overeenkomst heeft betrekking op de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking. Voor een aantal producten is in aanhangsel 2A van die bijlage voorzien in afwijkingen van de in die bijlage vastgestelde oorsprongsregels in het kader van jaarlijkse contingenten. Daarom dienen de voorwaarden te worden vastgesteld voor de toepassing van deze afwijkingen voor de invoer vanuit Colombia.

(3)

De in aanhangsel 2A van bijlage II vastgestelde contingenten worden beheerd door de Commissie op basis van het beginsel „wie het eerst komt, het eerst maalt” in overeenstemming met Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2).

(4)

Om gebruik te kunnen maken van de tariefconcessies, moet het relevante bewijs van oorsprong aan de douaneautoriteiten worden voorgelegd zoals in de overeenkomst is bepaald.

(5)

Aangezien de overeenkomst op 1 augustus 2013 in werking treedt, dient deze verordening met ingang van dezelfde datum van toepassing te zijn.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De oorsprongsregels die zijn vastgesteld in aanhangsel 2A van bijlage II bij de handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds (hierna „de overeenkomst” genoemd), zijn van toepassing binnen de in de bijlage bij deze verordening vastgestelde contingenten.

Artikel 2

Om in aanmerking te komen voor de in artikel 1 vastgestelde afwijking, moeten de in de bijlage genoemde producten vergezeld gaan van een bewijs van oorsprong overeenkomstig bijlage II bij de overeenkomst.

Artikel 3

De in de bijlage opgenomen contingenten worden door de Commissie beheerd overeenkomstig de artikelen 308 bis tot en met 308 quater van Verordening (EEG) nr. 2454/93.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 augustus 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 juli 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 354 van 21.12.2012, blz. 1.

(2)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.


BIJLAGE

Colombia

Niettegenstaande de regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur wordt de omschrijving van de goederen geacht slechts een indicatieve waarde te hebben, aangezien in het kader van deze bijlage het preferentiestelsel wordt bepaald door de GN-codes zoals deze op het moment van goedkeuring van deze verordening luiden.

Volgnr.

GN-code

Omschrijving van de goederen

Contingentperiode

Omvang van het jaarlijkse contingent

(in ton nettogewicht, tenzij anders aangegeven)

09.7140

3920

Andere platen, vellen, foliën, stroken en strippen, van kunststof zonder celstructuur, niet versterkt, gelaagd of op dergelijke wijze gecombineerd met andere stoffen, niet op een drager

Van 1 augustus t/m 31 juli

15 000

09.7141

6108 22 00

Slips en onderbroeken, van brei- of haakwerk van synthetische of kunstmatige vezels, voor dames of voor meisjes

Van 1 augustus t/m 31 juli

200

09.7142

6112 31

Badpakken en zwembroeken, van brei- of haakwerk van synthetische vezels, voor heren of voor jongens

Van 1 augustus t/m 31 juli

25

09.7143

6112 41

Badpakken en zwembroeken, van brei- of haakwerk van synthetische vezels, voor dames of voor meisjes

Van 1 augustus t/m 31 juli

100

09.7144

6115 10

Artikelen met degressieve compressie (bijvoorbeeld spataderkousen), van brei- of haakwerk

Van 1 augustus t/m 31 juli

25

09.7145

6115 21 00

Andere kousenbroeken van synthetische vezels, van minder dan 67 decitex per enkelvoudige draad, van brei- of haakwerk

Van 1 augustus t/m 31 juli

40

09.7146

6115 22 00

Andere kousenbroeken van synthetische vezels, van 67 decitex of meer per enkelvoudige draad, van brei- of haakwerk

Van 1 augustus t/m 31 juli

15

09.7147

6115 30

Andere dameskousen en -kniekousen, van minder dan 67 decitex per enkelvoudige draad, van brei- of haakwerk

Van 1 augustus t/m 31 juli

25

09.7148

6115 96

Andere, van synthetische vezels, van brei- of haakwerk

Van 1 augustus t/m 31 juli

175

09.7161

7321

Kachels, kookketels met vuurhaard, keukenfornuizen (die, welke mede dienen voor centrale verwarming daaronder begrepen), barbecues, vuurpotten, gaskookplaten, bordenwarmers en dergelijke niet-elektrische toestellen voor huishoudelijk gebruik, alsmede delen daarvan, van gietijzer, van ijzer of van staal

Van 1 augustus t/m 31 juli

20 000 artikelen

09.7162

7323

Keukengerei en huishoudelijke artikelen, alsmede delen daarvan, van gietijzer, van ijzer of van staal; ijzerwol en staalwol; sponsen, schuurlappen, schuurhandjes en dergelijke artikelen voor het schuren, voor het polijsten of voor dergelijke doeleinden, van ijzer of van staal

Van 1 augustus t/m 31 juli

50 000

09.7163

7325

Andere gegoten werken van ijzer of van staal

Van 1 augustus t/m 31 juli

50 000


31.7.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/43


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 741/2013 VAN DE COMMISSIE

van 30 juli 2013

betreffende de opening en de wijze van beheer van tariefcontingenten van de Unie voor landbouwproducten van oorsprong uit Colombia

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Besluit 2012/735/EU van de Raad van 31 mei 2012 betreffende de ondertekening, namens de Unie, en de voorlopige toepassing van de Handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds (1), en met name artikel 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit 2012/735/EU heeft de Raad zijn goedkeuring gegeven aan de ondertekening, namens de Unie, van de handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds (hierna „de overeenkomst” genoemd). Ingevolge Besluit 2012/735/EU dient deze overeenkomst, in afwachting van de voltooiing van de procedures voor de sluiting ervan, op voorlopige basis te worden toegepast. De voorlopige toepassing van de overeenkomst vangt aan op 1 augustus 2013.

(2)

In subsectie 1 van sectie B van aanhangsel 1 van bijlage I bij de overeenkomst is de lijst inzake tariefafschaffing van de EU voor goederen van oorsprong uit Colombia opgenomen. Deze lijst voorziet in de toepassing van tariefcontingenten voor een aantal specifieke goederen. Voor deze goederen moeten derhalve tariefcontingenten worden geopend.

(3)

De tariefcontingenten worden beheerd door de Commissie op basis van het beginsel „wie het eerst komt, het eerst maalt” in overeenstemming met Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2).

(4)

Om gebruik te kunnen maken van de tariefconcessies, moet het relevante bewijs van oorsprong aan de douaneautoriteiten worden voorgelegd zoals in de overeenkomst is bepaald.

(5)

Bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (3), gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 927/2012 van de Commissie (4), bevat nieuwe GN-codes die verschillen van de codes waarnaar in de overeenkomst wordt verwezen. De nieuwe codes moeten derhalve worden vermeld in de bijlage bij deze verordening.

(6)

Aangezien de overeenkomst op 1 augustus 2013 in werking treedt, dient deze verordening met ingang van dezelfde datum van toepassing te zijn.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Er worden tariefcontingenten van de Unie geopend voor de in de bijlage vermelde goederen van oorsprong uit Colombia.

Artikel 2

De douanerechten voor de invoer in de Unie van in de bijlage vermelde goederen van oorsprong uit Colombia worden geschorst binnen de grenzen van de desbetreffende tariefcontingenten die zijn opgenomen in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 3

De in de bijlage opgenomen tariefcontingenten worden door de Commissie beheerd overeenkomstig de artikelen 308 bis tot en met 308 quater van Verordening (EEG) nr. 2454/93.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 augustus 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 juli 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 354 van 21.12.2012, blz. 1.

(2)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.

(3)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.

(4)  PB L 304 van 31.10.2012, blz. 1.


BIJLAGE

Niettegenstaande de regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur wordt de omschrijving van de goederen geacht slechts een indicatieve waarde te hebben, aangezien in het kader van deze bijlage het preferentiestelsel wordt bepaald door de GN-codes zoals deze op het moment van goedkeuring van deze verordening luiden.

Volgnr.

GN-code

Omschrijving van de goederen

Contingentperiode

Omvang van het jaarlijkse contingent

(in ton nettogewicht, tenzij anders aangegeven)

09.7230

0201 30

0202 30

Vlees van runderen, vers, gekoeld of bevroren, zonder been

Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013

2 334

Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12

6 160 (1)

09.7231

0711 51

Paddenstoelen van het geslacht Agaricus, voorlopig verduurzaamd, doch als zodanig niet geschikt voor dadelijke consumptie

Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013

42

2003 10

Paddenstoelen van het geslacht Agaricus, op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of azijnzuur

Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12

105 (2)

09.7232

2208 40 51

2208 40 99

Rum en andere gedistilleerde dranken verkregen door het distilleren van gegiste suikerrietproducten, in verpakkingen inhoudende meer dan 2 liter

Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013

625 hl (uitgedrukt in equivalent zuivere alcohol)

Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12

1 600 hl (uitgedrukt in equivalent zuivere alcohol) (3)

09.7233

0710 40

0711 90 30

2001 90 30

2004 90 10

2005 80

Suikermais

Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013

84

2008 99 85

Mais, andere dan suikermais (Zea mays var. saccharata), op andere wijze bereid of verduurzaamd, zonder toegevoegde alcohol of toegevoegde suiker

Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12

210 (4)

09.7234

0403 10

Yoghurt

Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013

42

Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12

105 (2)

09.7235

1701 13

1701 14

1701 91

1701 99

Rietsuiker, niet gearomatiseerd en zonder toegevoegde kleurstoffen; rietsuiker en beetwortelsuiker, alsmede chemisch zuivere sacharose, in vaste vorm, andere dan ruwe suiker, niet gearomatiseerd en zonder toegevoegde kleurstoffen

Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013

25 834 (uitgedrukt in equivalent ruwe suiker)

Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12

63 860 (uitgedrukt in equivalent ruwe suiker) (5)

09.7236

Ex17049099

Ander suikerwerk zonder cacao, met een sacharosegehalte van 70 of meer gewichtspercenten

Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013

8 334

1806 10 30

1806 10 90

Cacaopoeder met een sacharosegehalte of met een isoglucosegehalte, berekend als sacharose, van 65 of meer gewichtspercenten

Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12

20 600 (6)

Ex18062095

Andere bereidingen, hetzij in blokken of in staven, met een gewicht van meer dan 2 kg, hetzij in vloeibare toestand of in de vorm van pasta, poeder, korrels of dergelijke, in recipiënten of in andere verpakkingen, met een inhoud per onmiddellijke verpakking van meer dan 2 kg, met een gehalte aan cacaoboter van minder dan 18 gewichtspercenten en met een gehalte aan sacharose van 70 of meer gewichtspercenten

 

 

Ex19019099

Andere bereidingen voor menselijke consumptie van meel, gries, griesmeel, zetmeel of moutextract, geen of minder dan 40 gewichtspercenten cacao bevattend, berekend op een geheel ontvette basis, met een gehalte aan sacharose van 70 of meer gewichtspercenten

 

 

Ex20060031

Ex20060038

Vruchten (met uitzondering van tropische vruchten en gember), groenten, noten (met uitzondering van tropische noten), vruchtenschillen en andere plantendelen, gekonfijt met suiker (uitgedropen, geglaceerd of uitgekristalliseerd), met een gehalte aan sacharose van 70 of meer gewichtspercenten

 

 

Ex20079110

Ex20079920

Ex20079931

Ex20079933

Ex20079935

Ex20079939

Jam, vruchtengelei, marmelade, vruchtenmoes en vruchtenpasta, door koken of stoven verkregen, met een gehalte aan sacharose van 70 of meer gewichtspercenten

 

 

Ex20 09

Ongegiste vruchtensappen (met uitzondering van tomatensap, sappen van tropische vruchten en mengsels van sappen van tropische vruchten) en ongegiste groentesappen, zonder toegevoegde alcohol, met een waarde van niet meer dan 30 EUR per 100 kg nettogewicht en met een gehalte aan toegevoegde suiker van 30 of meer gewichtspercenten

 

 

Ex21011298

Ex21012098

Preparaten op basis van koffie, van thee of van maté, met 70 of meer gewichtspercenten sacharose

 

 

Ex21069098

Andere producten voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen, met 70 of meer gewichtspercenten sacharose

 

 

Ex33021029

Mengsels van reukstoffen en mengsels op basis van één of meer van deze zelfstandigheden met andere stoffen, van de soort gebruikt in de drankenindustrie, met alle essentiële aromatische stoffen van een bepaalde drank, met een effectief alcoholvolumegehalte van niet meer dan 0,5 % vol., bevattende 70 of meer gewichtspercenten sacharose

 

 

09.7237

0402 99

Melk en room, met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, niet in poeder, in korrels of in andere vaste vorm

Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013

42

Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12

105 (2)


(1)  Met een toename van 560 ton per jaar vanaf 2015.

(2)  Met een toename van 5 ton per jaar vanaf 2015.

(3)  Met een toename van 100 hl per jaar (uitgedrukt in equivalent zuivere alcohol) vanaf 2015.

(4)  Met een toename van 10 ton per jaar vanaf 2015.

(5)  Met een toename van 1 860 ton per jaar (uitgedrukt in equivalent ruwe suiker) vanaf 2015.

(6)  Met een toename van 600 ton per jaar vanaf 2015.


31.7.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/47


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 742/2013 VAN DE COMMISSIE

van 30 juli 2013

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 juli 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0707 00 05

TR

147,7

ZZ

147,7

0709 93 10

TR

124,7

ZZ

124,7

0805 50 10

AR

78,1

BO

73,4

CL

73,3

TR

71,0

UY

86,6

ZA

93,5

ZZ

79,3

0806 10 10

CL

140,3

EG

221,6

MA

158,2

MX

242,3

TR

174,6

ZZ

187,4

0808 10 80

AR

135,2

BR

96,6

CL

121,1

CN

111,1

NZ

141,8

US

151,0

ZA

125,9

ZZ

126,1

0808 30 90

AR

96,7

CL

149,3

NZ

112,3

TR

161,6

ZA

109,6

ZZ

125,9

0809 10 00

TR

192,1

ZZ

192,1

0809 29 00

CA

303,6

TR

339,3

ZZ

321,5

0809 30

TR

147,1

ZZ

147,1

0809 40 05

BA

57,9

TR

115,1

XS

66,6

ZZ

79,9


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


RICHTLIJNEN

31.7.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/49


RICHTLIJN 2013/44/EU VAN DE COMMISSIE

van 30 juli 2013

tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad teneinde gemalen maïsspil als werkzame stof in de bijlage I en IA bij die richtlijn op te nemen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (1), en met name artikel 16, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG dienen te worden beoordeeld. Gemalen maïsspil is in die lijst opgenomen.

(2)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1451/2007 is gemalen maïsspil overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG beoordeeld voor gebruik in productsoort 14 (rodenticiden), zoals gedefinieerd in bijlage V bij die richtlijn.

(3)

Griekenland is als rapporterende lidstaat aangewezen en heeft het verslag van de bevoegde instantie samen met een aanbeveling overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 op 22 oktober 2009 bij de Commissie ingediend.

(4)

Het verslag van de bevoegde instantie is in overleg met de aanvrager door de lidstaten en de Commissie getoetst. Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 zijn de conclusies van de toetsing binnen het Permanent Comité voor biociden op 21 september 2012 in een beoordelingsverslag opgenomen.

(5)

Uit het beoordelingsverslag blijkt dat van biociden die als rodenticiden worden gebruikt en gemalen maïsspil bevatten, kan worden verwacht dat ze aan de eisen van artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG voldoen en beveelt dan ook aan gemalen maïsspil voor gebruik in productsoort 14 in bijlage I bij die richtlijn op te nemen. Deze aanbeveling moet worden gevolgd.

(6)

Uit het beoordelingsverslag blijkt ook dat van biociden die als rodenticiden worden gebruikt en gemalen maïsspil bevatten, kan worden verwacht dat ze slechts een gering risico voor de mens, niet-doeldieren en het milieu vertonen, in het bijzonder ten aanzien van de toepassing die is onderzocht en in het beoordelingsverslag is besproken, namelijk het gebruik in de vorm van pellets in droge ruimten. Daarom beveelt het verslag de opneming van gemalen maïsspil voor die toepassing in bijlage IA bij Richtlijn 98/8/EG aan. Deze aanbeveling moet worden gevolgd.

(7)

Overeenkomstig de bestaande praktijken en overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Richtlijn 98/8/EG moet de duur van de opneming tot tien jaar worden beperkt.

(8)

Niet alle mogelijke toepassingen en blootstellingsscenario’s zijn op het niveau van de Unie beoordeeld. Daarom is het passend voor te schrijven dat de lidstaten de toepassingen of blootstellingsscenario’s en de risico’s voor bevolkingsgroepen en milieucompartimenten beoordelen die bij de risicobeoordeling op het niveau van de Unie niet op een representatieve wijze aan bod zijn gekomen en dat zij er bij de verlening van toelatingen voor producten zorg voor dragen dat passende maatregelen worden genomen of specifieke voorwaarden worden opgelegd om de gesignaleerde risico’s tot een aanvaardbaar niveau te beperken.

(9)

De bepalingen van deze richtlijn dienen in alle lidstaten tegelijkertijd te worden toegepast teneinde op de markt van de Unie een gelijke behandeling van biociden van productsoort 14 die als werkzame stof gemalen maïsspil bevatten, te waarborgen en tevens het goede functioneren van de markt voor biociden in het algemeen te vergemakkelijken.

(10)

Er dient een redelijke periode te verstrijken voordat een werkzame stof in bijlage I en bijlage IA bij Richtlijn 98/8/EG wordt opgenomen, teneinde de lidstaten en de betrokken partijen de gelegenheid te geven om zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen die dit meebrengt te voldoen en ervoor te zorgen dat aanvragers die dossiers hebben samengesteld volledig kunnen profiteren van de periode van tien jaar voor gegevensbescherming die overeenkomstig artikel 12, lid 1, onder c), ii), van Richtlijn 98/8/EG op de datum van opneming ingaat.

(11)

Na de opneming moeten de lidstaten over een redelijke termijn beschikken voor de tenuitvoerlegging van artikel 16, lid 3, van Richtlijn 98/8/EG.

(12)

Richtlijn 98/8/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(13)

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken (3) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht.

(14)

Het bij artikel 28, lid 1, van Richtlijn 98/8/EG ingestelde comité heeft geen advies over de in deze richtlijn vervatte maatregelen uitgebracht; de Commissie heeft bijgevolg een voorstel betreffende deze maatregelen bij de Raad ingediend en aan het Europees Parlement voorgelegd. De Raad heeft geen besluit genomen binnen de periode van twee maanden als bepaald in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (4), en de Commissie heeft het voorstel dan ook onverwijld aan het Europees Parlement voorgelegd. Het Europees Parlement heeft binnen vier maanden na bovenvermelde indiening geen bezwaar tegen de maatregel gemaakt,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen I en IA bij Richtlijn 98/8/EG worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 31 januari 2014 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 februari 2015.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 30 juli 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.

(2)  PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3.

(3)  PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.

(4)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.


BIJLAGE

1)

Aan bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG wordt de volgende vermelding toegevoegd:

Nr.

Triviale naam

IUPAC-naam

Identificatienummers

Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1)

Datum van opneming

Termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3, tenzij een van de in de voetnoot bij dit rubriekopschrift vermelde uitzonderingen van toepassing is (2)

Datum waarop de opneming verstrijkt

Productsoort

Specifieke bepalingen (3)

„67

Gemalen maïsspil

Niet toegewezen

1 000 g/kg

1 februari 2015

31 januari 2017

31 januari 2025

14

Wanneer de lidstaten een aanvraag tot toelating van een product beoordelen overeenkomstig artikel 5 en bijlage VI, beoordelen zij, voor zover dit voor het product in kwestie relevant is, de toepassings- of blootstellingsscenario’s en de risico’s voor bevolkingsgroepen en milieucompartimenten die bij de risicobeoordeling op het niveau van de Unie niet op een representatieve wijze aan bod zijn gekomen.”

2)

Aan bijlage IA bij Richtlijn 98/8/EG wordt de volgende vermelding toegevoegd:

Nr.

Triviale naam

IUPAC-naam

Identificatienummers

Minimale zuiverheid van de werkzame stof in het biocide zoals het op de markt wordt gebracht

Datum van opneming

Termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3 (behalve voor producten die meer dan één werkzame stof bevatten; in dat geval is de termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3, de termijn die wordt vastgesteld in het laatste besluit voor de opneming van de werkzame stoffen daarvan)

Datum waarop de opneming verstrijkt

Productsoort

Specifieke bepalingen (4)

„3

Gemalen maïsspil

Niet toegewezen

1 000 g/kg

1 februari 2015

31 januari 2017

31 januari 2025

14

De lidstaten zorgen ervoor dat bij toelating de volgende voorwaarde worden gesteld:

Alleen voor gebruik in de vorm van pellets in droge ruimten.”


(1)  De in deze kolom vermelde zuiverheid was de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof die voor de overeenkomstig artikel 11 uitgevoerde beoordeling is gebruikt. De werkzame stof in het op de markt gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde stof.

(2)  Voor producten die meer dan één in artikel 16, lid 2, bedoelde werkzame stof bevatten, is de termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3, de termijn die geldt voor de laatste van de in deze bijlage op te nemen werkzame stoffen. Voor producten waarvoor de eerste toelating later dan 120 dagen voor de termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3, is verleend en waarvoor binnen 60 dagen na de verlening van de eerste toelating een volledige aanvraag voor wederzijdse erkenning is ingediend overeenkomstig artikel 4, lid 1, wordt de termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3, met betrekking tot die aanvraag verlengd tot 120 dagen na de datum van ontvangst van de aanvraag voor wederzijdse erkenning. Voor producten waarvoor een lidstaat heeft voorgesteld om overeenkomstig artikel 4, lid 4, van de wederzijdse erkenning af te wijken, wordt de termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3, verlengd tot dertig dagen na de datum waarop het besluit van de Commissie is vastgesteld overeenkomstig artikel 4, lid 4, tweede alinea.

(3)  Met het oog op de toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI zijn de inhoud en de conclusies van de beoordelingsverslagen beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/comm/environment/biocides/index.htm

(4)  Met het oog op de toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI zijn de inhoud en de conclusies van de beoordelingsverslagen beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/comm/environment/biocides/index.htm


BESLUITEN

31.7.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/52


UITVOERINGSBESLUIT 2013/409/GBVB VAN DE RAAD

van 30 juli 2013

tot uitvoering van Besluit 2011/72/GBVB betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten vanwege de situatie in Tunesië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 31, lid 2,

Gezien Besluit 2011/72/GBVB van de Raad van 31 januari 2011 betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten vanwege de situatie in Tunesië (1), en met name artikel 2, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 31 januari 2011 Besluit 2011/72/GBVB vastgesteld.

(2)

De vermeldingen voor drie personen op de lijst van personen en entiteiten in de bijlage bij Besluit 2011/72/GBVB moeten worden vervangen en voor hun aanwijzing moeten nieuwe motiveringen worden verstrekt.

(3)

De bijlage bij Besluit 2011/72/GBVB moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Besluit 2011/72/GBVB wordt gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 30 juli 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

L. LINKEVIČIUS


(1)  PB L 28 van 2.2.2011, blz. 62.


BIJLAGE

De vermeldingen voor de onderstaande personen op de lijst van personen en entiteiten in de bijlage bij Besluit 2011/72/GBVB worden vervangen door de volgende vermeldingen:

 

Naam

Informatie ter identificatie

Motivering

1.

Mohamed Ben Moncef Ben Mohamed TRABELSI

Tunesiër, geboren op 7 januari 1980 te Sabha-Libië, zoon van Yamina SOUIEI, bedrijfsleider, getrouwd met Inès LEJRI, woonachtig résidence de l’Étoile du Nord - suite B - 7ème étage - appt. nr. 25 - Centre urbain du nord - Cité El Khadra - Tunis, houder van CNI nr. 04524472.

Persoon naar wie door de Tunesische autoriteiten een gerechtelijk onderzoek is ingesteld wegens medeplichtigheid bij het machtsmisbruik door een openbaar ambtsdrager (de voormalige directeur van Société Tunisienne de Banque en de voormalige directeur van de Banque Nationale Agricole) om een ongerechtvaardigd voordeel voor een derde te verkrijgen en de overheid verlies toe te brengen.

2.

Fahd Mohamed Sakher Ben Moncef Ben Mohamed Hfaiez MATERI

Tunesiër, geboren op 2 december 1981 te Tunis, zoon van Naïma BOUTIBA, getrouwd met Nesrine BEN ALI, houder van CNI nr. 04682068.

Persoon naar wie door de Tunesische autoriteiten een gerechtelijk onderzoek is ingesteld wegens uitoefening van onrechtmatige invloed op een openbaar ambtsdrager (voormalig president Ben Ali) teneinde direct of indirect een voordeel voor een derde te verkrijgen, medeplichtigheid aan machtsmisbruik door een openbaar ambtsdrager (voormalig president Ben Ali) om een ongerechtvaardigd voordeel voor een derde te verkrijgen en de overheid verlies toe te brengen, en medeplichtigheid aan de verduistering van Tunesische overheidsgelden door een openbaar ambtsdrager (voormalig president Ben Ali).

3.

Mohamed Slim Ben Mohamed Hassen Ben Salah CHIBOUB

Tunesiër, geboren op 13 januari 1959, zoon van Leïla CHAIBI, getrouwd met Dorsaf BEN ALI, president-directeur van een onderneming, woonachtig rue du Jardin - Sidi Bousaid - Tunis, houder van CNI nr. 00400688.

Persoon naar wie door de Tunesische autoriteiten een gerechtelijk onderzoek is ingesteld wegens misbruik van invloed op een openbaar ambtsdrager (voormalig president Ben Ali) met het oog op het direct of indirect verkrijgen van voordelen ten behoeve van derden en medeplichtigheid aan machtsmisbruik door een openbaar ambtsdrager om een ongerechtvaardigd voordeel voor een derde te verkrijgen en de overheid verlies toe te brengen.


31.7.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/54


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 10 juli 2013

inzake een financiële bijdrage van de Unie voor 2013 aan de visserijcontroleprogramma’s van de lidstaten

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 4256)

(Slechts de teksten in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Spaanse en de Zweedse taal zijn authentiek)

(2013/410/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 861/2006 van de Raad van 22 mei 2006 houdende communautaire financieringsmaatregelen voor de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk visserijbeleid en op het gebied van het zeerecht (1), en met name artikel 21,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie heeft in haar brief van 9 oktober 2012 de prioritaire gebieden omschreven die door de Unie in het kader van de visserijcontroleprogramma’s moeten worden gefinancierd. Onder deze prioritaire gebieden vallen verbeteringen van het controlesysteem van een lidstaat, metingen van het motorvermogen en de traceerbaarheid van visserijproducten. Bovendien heeft de Commissie in haar brief van 14 mei 2012 gespecificeerd welke eisen gelden voor marktdeelnemers en lidstaten die investeren in traceerbaarheidsprojecten.

(2)

De lidstaten hebben overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EG) nr. 861/2006 hun visserijcontroleprogramma voor 2013 bij de Commissie ingediend, samen met de aanvragen voor een financiële bijdrage van de Unie in de uitgaven die voor de uitvoering van de in dat programma vervatte projecten moeten worden gedaan.

(3)

Op grond van het voorgaande en gezien de begrotingsbeperkingen is geen gevolg gegeven aan in het kader van de programma’s gedane verzoeken om EU-financiering voor niet-prioritaire acties zoals de installatie van automatische identificatiesystemen (AIS) aan boord van vissersvaartuigen, opleidingsprojecten die geen verband houden met in de controleregelingen van de lidstaten aan te brengen verbeteringen en de aanschaf of modernisering van patrouillevaartuigen en verkenningsvliegtuigen voor de visserij, aangezien deze acties niet gericht zijn op de prioritaire gebieden.

(4)

Voor de financiële bijdrage van de Unie moeten een maximumbedrag en een steunpercentage worden bepaald binnen de in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 861/2006 aangegeven grenzen, en moeten de voorwaarden voor toekenning van die bijdrage worden vastgesteld.

(5)

Met betrekking tot traceerbaarheidsprojecten dient te worden gegarandeerd dat zij op basis van internationaal erkende normen worden ontwikkeld, zoals vereist op grond van artikel 67, lid 8, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie van 8 april 2011 houdende bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (2).

(6)

Aanvragen voor EU-financiering zijn getoetst aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 391/2007 van de Commissie van 11 april 2007 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 861/2006 van de Raad, wat betreft de uitgaven die de lidstaten doen bij de tenuitvoerlegging van de in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid geldende toezicht- en controleregelingen (3).

(7)

De Commissie heeft, na de projecten waarvan de kosten niet meer bedragen dan 40 000 EUR, exclusief btw, te hebben beoordeeld, die projecten geselecteerd waarvoor cofinanciering door de Unie gerechtvaardigd is omdat deze vermoedelijk tot een verbetering van de controleregeling van de aanvragende lidstaten zullen leiden.

(8)

Om investeringen op de door de Commissie omschreven prioritaire gebieden te stimuleren en om rekening te houden met de negatieve gevolgen van de financiële crisis voor de begroting van de lidstaten, moet voor de uitgaven die op deze prioritaire gebieden worden gedaan, een hoog cofinancieringspercentage worden vastgesteld binnen de in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 861/2006 aangegeven grenzen.

(9)

Om voor de bijdrage in aanmerking te komen, moet zowel automatische plaatsbepalingsapparatuur als elektronische registratie- en meldapparatuur aan boord van vissersvaartuigen voldoen aan de voorschriften van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011.

(10)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de visserij en de aquacultuur,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Bij dit besluit wordt voor 2013 een financiële bijdrage van de Unie toegekend voor de door de lidstaten voor 2013 gedane uitgaven in verband met de toepassing van de in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) geldende toezicht- en controlesystemen, als bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 861/2006.

Artikel 2

Afsluiting van nog betaalbaar te stellen verplichtingen

Alle betalingen waarvoor een vergoeding wordt gevraagd, moeten uiterlijk op 30 juni 2017 door de betrokken lidstaat worden gedaan. Betalingen die na die datum door een lidstaat worden gedaan, komen niet voor vergoeding in aanmerking. De begrotingskredieten die betrekking hebben op dit besluit, worden uiterlijk op 31 december 2018 geannuleerd.

Artikel 3

Nieuwe technologieën en IT-netwerken

1.   Met inachtneming van de in bijlage I aangegeven grenzen mag, met betrekking tot de in die bijlage bedoelde projecten, een financiële bijdrage van 90 % van de subsidiabele uitgaven worden toegekend voor de totstandbrenging van nieuwe technologieën en IT-netwerken voor het efficiënt en veilig verzamelen en beheren van gegevens op het gebied van toezicht, controle en bewaking inzake visserijactiviteiten, alsook voor de verificatie van het motorvermogen.

2.   Voor traceerbaarheidsprojecten wordt de bijdrage van de Unie beperkt tot 1 000 000 EUR in het geval van investeringen door autoriteiten van de lidstaten, en tot 250 000 EUR in het geval van particuliere investeringen. Het maximumaantal door een particuliere marktdeelnemer uitgevoerde projecten wordt beperkt tot twee per lidstaat en per financieringsbesluit. Het totale aantal door particuliere marktdeelnemers uitgevoerde traceerbaarheidsprojecten wordt beperkt tot acht per lidstaat en per financieringsbesluit.

3.   Om voor de in lid 2 bedoelde financiële bijdrage in aanmerking te komen, moeten alle op grond van het onderhavige besluit gecofinancierde projecten voldoen aan de in Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad (4) en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 vastgestelde eisen.

4.   Met inachtneming van de in bijlage I aangegeven grenzen mag, met betrekking tot de in die bijlage bedoelde projecten, een financiële bijdrage van 50 % van de subsidiabele uitgaven worden toegekend voor andere uitgaven.

Artikel 4

Automatische plaatsbepalingsapparatuur

1.   Met inachtneming van de in bijlage II aangegeven grenzen mag, met betrekking tot de in die bijlage bedoelde projecten, een financiële bijdrage van 90 % van de subsidiabele uitgaven worden toegekend voor de aanschaf en installatie aan boord van vissersvaartuigen van automatische plaatsbepalingsapparatuur waarmee visserijcontrolecentra de vaartuigen met behulp van een satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen (VMS) op afstand kunnen volgen.

2.   De in lid 1 bedoelde financiële bijdrage wordt berekend op basis van een maximumprijs van 2 500 EUR per vaartuig.

3.   Om voor de in lid 1 bedoelde financiële bijdrage in aanmerking te komen, moet de automatische plaatsbepalingsapparatuur voldoen aan de in Verordening (EG) nr. 2244/2003 van de Commissie (5) vastgestelde eisen.

Artikel 5

Elektronische registratie- en meldsystemen

Met inachtneming van de in bijlage III aangegeven grenzen mag, met betrekking tot de in die bijlage bedoelde projecten, een financiële bijdrage van 90 % van de subsidiabele uitgaven worden toegekend voor de ontwikkeling, aanschaf en installatie van en de technische bijstand voor de onderdelen die nodig zijn voor elektronische registratie- en meldsystemen (ERS) die ervoor moeten zorgen dat de gegevensuitwisseling op het gebied van toezicht, controle en bewaking van visserijactiviteiten efficiënt en veilig verloopt.

Artikel 6

Elektronische registratie- en meldapparatuur (ERS)

1.   Met inachtneming van de in bijlage IV aangegeven grenzen mag, met betrekking tot de in die bijlage bedoelde projecten, een financiële bijdrage van 90 % van de subsidiabele uitgaven worden toegekend voor de aanschaf en installatie aan boord van vissersvaartuigen van elektronische registratie- en meldapparatuur waarmee vaartuigen gegevens over visserijactiviteiten elektronisch kunnen registreren en aan een visserijcontrolecentrum kunnen melden.

2.   De in lid 1 bedoelde financiële bijdrage wordt berekend op basis van een maximumprijs van 3 000 EUR per vaartuig, onverminderd lid 4.

3.   Om voor een financiële bijdrage in aanmerking te komen, moet ERS-apparatuur voldoen aan de in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 vastgestelde eisen.

4.   Voor apparatuur die ERS- en VMS-functies combineert en die voldoet aan de in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 vastgestelde eisen, wordt de in lid 1 bedoelde financiële bijdrage berekend op basis van een maximumprijs van 4 500 EUR per vaartuig.

Artikel 7

Proefprojecten

Met inachtneming van de in bijlage V aangegeven grenzen mag, met betrekking tot de in die bijlage bedoelde proefprojecten, een financiële bijdrage van 50 % van de subsidiabele uitgaven worden toegekend voor nieuwe controletechnologieën.

Artikel 8

Maximale bijdrage van de Unie

Hieronder volgt de maximale bijdrage van de Unie, uitgesplitst naar lidstaat.

(EUR)

Lidstaat

Uitgaven die zijn gepland in het nationale visserijcontroleprogramma

Uitgaven voor op grond van dit besluit geselecteerde projecten

Maximale bijdrage van de Unie

België

1 369 250

1 369 250

1 232 325

Bulgarije

15 339

15 339

13 805

Denemarken

6 801 633

5 226 502

4 691 350

Duitsland

17 502 400

4 291 800

3 794 200

Estland

280 000

280 000

252 000

Ierland

1 200 000

1 200 000

1 080 000

Griekenland

1 370 029

1 370 029

1 153 026

Spanje

12 186 266

9 137 042

7 562 370

Frankrijk

5 373 796

5 363 796

4 811 416

Italië

7 480 000

2 160 000

1 944 000

Cyprus

600 000

600 000

540 000

Letland

192 735

192 735

173 462

Litouwen

389 539

389 539

350 585

Malta

1 375 002

1 228 802

636 605

Nederland

3 264 205

2 389 410

2 142 252

Polen

3 422 251

3 322 251

2 990 026

Portugal

1 608 900

703 500

633 150

Roemenië

769 000

419 000

313 100

Slovenië

315 100

293 400

241 500

Finland

1 682 500

1 682 500

1 514 250

Zweden

1 392 838

1 392 838

1 253 555

Verenigd Koninkrijk

1 039 444

1 039 444

816 423

Totaal

69 630 227

44 067 177

38 139 400

Artikel 9

Adressaten

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 10 juli 2013.

Voor de Commissie

Maria DAMANAKI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 14.6.2006, blz. 1.

(2)  PB L 112 van 30.4.2011, blz. 1.

(3)  PB L 97 van 12.4.2007, blz. 30.

(4)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(5)  PB L 333 van 20.12.2003, blz. 17.


BIJLAGE I

NIEUWE TECHNOLOGIEËN EN IT-NETWERKEN

(EUR)

Lidstaat en projectcode

Uitgaven die zijn gepland in het nationale visserijcontroleprogramma

Uitgaven voor op grond van dit besluit geselecteerde projecten

Maximale bijdrage van de Unie

België

BE/13/01

240 000

240 000

216 000

BE/13/02

30 000

30 000

27 000

BE/13/03

30 000

30 000

27 000

BE/13/05

60 000

60 000

54 000

BE/13/06

30 000

30 000

27 000

BE/13/08

4 250

4 250

3 825

BE/13/09

825 000

825 000

742 500

Subtotaal

1 219 250

1 219 250

1 097 325

Bulgarije

BG/13/01

15 339

15 339

13 805

Subtotaal

15 339

15 339

13 805

Denemarken

DK/13/01

536 215

536 215

482 593

DK/13/03

402 161

402 161

361 945

DK/13/04

335 134

0

0

DK/13/05

268 107

268 107

241 297

DK/13/06

335 134

335 134

301 621

DK/13/07

536 215

0

0

DK/13/08

201 080

201 080

180 972

DK/13/09

134 054

134 054

120 648

DK/13/10

335 134

335 134

301 621

DK/13/11

402 161

402 161

361 945

DK/13/12

100 540

0

0

DK/13/13

134 054

0

0

DK/13/14

536 215

536 215

482 593

DK/13/15

201 080

0

0

DK/13/16

268 107

0

0

DK/13/17

1 125 000

1 125 000

1 000 000

DK/13/18

73 000

73 000

65 700

DK/13/19

275 000

275 000

247 500

DK/13/20

268 107

268 107

241 296

Subtotaal

6 466 498

4 891 368

4 389 731

Duitsland

DE/13/09

60 000

60 000

54 000

DE/13/10

75 000

75 000

67 500

DE/13/12

90 000

90 000

81 000

DE/13/15

2 880 000

2 880 000

2 592 000

DE/13/14

170 000

170 000

153 000

DE/13/17

353 800

353 800

250 000

DE/13/18

110 000

110 000

99 000

DE/13/19

350 000

0

0

DE/13/20

95 000

0

0

DE/13/21

443 100

0

0

DE/13/22

650 000

0

0

DE/13/23

970 000

0

0

DE/13/24

275 000

0

0

DE/13/25

420 000

0

0

DE/13/26

250 000

0

0

DE/13/27

105 500

105 500

94 950

Subtotaal

7 297 400

3 844 300

3 391 450

Griekenland

EL/13/02

300 000

300 000

270 000

EL/13/03

200 000

200 000

100 000

EL/13/04

300 000

300 000

270 000

EL/13/05

50 000

50 000

45 000

EL/13/06

50 000

50 000

45 000

EL/13/08

169 694

169 694

152 724

EL/13/09

230 335

230 335

207 302

Subtotaal

1 300 029

1 300 029

1 090 026

Ierland

IE/13/01

50 000

50 000

45 000

IE/13/02

50 000

50 000

45 000

Subtotaal

100 000

100 000

90 000

Spanje

ES/13/01

651 500

651 500

325 750

ES/13/02

205 971

205 971

185 374

ES/13/03

377 698

377 698

339 928

ES/13/04

252 976

252 976

227 678

ES/13/05

256 514

256 514

230 863

ES/13/06

527 423

527 423

474 680

ES/13/07

298 291

298 291

268 462

ES/13/09

353 996

353 996

318 596

ES/13/10

63 457

63 457

57 111

ES/13/11

72 922

72 922

65 630

ES/13/12

183 900

183 900

165 510

ES/13/13

215 814

215 814

194 233

ES/13/14

786 000

786 000

707 400

ES/13/15

186 567

186 567

167 910

ES/13/16

367 543

367 543

330 789

ES/13/17

186 754

186 754

168 079

ES/13/18

178 000

178 000

160 200

ES/13/20

115 000

115 000

103 500

ES/13/21

230 000

230 000

207 000

ES/13/22

142 400

0

0

ES/13/23

25 000

25 000

22 500

ES/13/24

90 000

90 000

81 000

ES/13/25

250 000

0

0

ES/13/27

160 000

0

0

ES/13/29

95 557

95 557

86 001

ES/13/30

95 410

95 410

85 869

ES/13/33

33 000

33 000

29 700

ES/13/34

54 000

54 000

48 600

ES/13/35

681 000

0

0

ES/13/36

780 000

0

0

ES/13/37

518 710

518 710

250 000

ES/13/39

258 000

258 000

232 200

ES/13/40

481 698

481 698

250 000

ES/13/41

379 119

263 294

236 966

Subtotaal

9 554 220

7 424 995

6 021 529

Frankrijk

FR/13/02

180 000

180 000

162 000

FR/13/03

150 000

150 000

135 000

FR/13/04

400 000

400 000

360 000

FR/13/06

1 000 300

1 000 300

900 270

FR/13/07

1 080 600

1 080 600

972 540

FR/13/08

1 080 600

1 080 600

972 540

FR/13/09

211 500

211 500

190 350

FR/13/10

269 350

269 350

242 415

FR/13/11

51 446

51 446

46 301

Subtotaal

4 423 796

4 423 796

3 981 416

Italië

IT/13/01

260 000

260 000

234 000

IT/13/02

120 000

0

0

IT/13/03

500 000

500 000

450 000

IT/13/04

1 000 000

1 000 000

900 000

IT/13/05

300 000

300 000

270 000

IT/13/07

800 000

0

0

IT/13/08

2 000 000

0

0

IT/13/09

2 400 000

0

0

Subtotaal

7 380 000

2 060 000

1 854 000

Cyprus

CY/13/01

50 000

50 000

45 000

CY/13/02

150 000

150 000

135 000

CY/13/03

400 000

400 000

360 000

Subtotaal

600 000

600 000

540 000

Letland

LV/13/01

11 200

11 200

10 080

LV/13/02

58 350

58 350

52 515

LV/13/03

123 185

123 185

110 867

Subtotaal

192 735

192 735

173 462

Litouwen

LT/13/01

144 810

144 810

130 329

LT/13/03

13 033

13 033

11 730

Subtotaal

157 843

157 843

142 059

Malta

MT/13/01

55 510

55 510

49 959

MT/13/02

1 173 292

1 173 292

586 646

Subtotaal

1 228 802

1 228 802

636 605

Nederland

NL/13/01

278 172

278 172

250 000

NL/13/02

277 862

277 862

250 000

NL/13/03

286 364

286 364

250 000

NL/13/04

276 984

276 984

249 285

NL/13/05

129 398

129 398

116 458

NL/13/06

200 000

0

0

NL/13/07

230 000

0

0

NL/13/08

36 120

36 120

32 508

NL/13/09

89 860

0

0

NL/13/10

129 500

129 500

116 550

NL/13/11

125 010

125 010

112 450

NL/13/12

72 908

0

0

NL/13/13

282 027

0

0

NL/13/14

200 000

200 000

180 000

NL/13/15

400 000

400 000

360 000

NL/13/16

50 000

50 000

45 000

Subtotaal

3 064 205

2 189 410

1 962 251

Polen

PL/13/04

1 000 000

1 000 000

900 000

PL/13/05

540 000

440 000

396 000

PL/13/06

227 350

227 350

204 615

PL/13/07

240 300

240 300

216 270

PL/13/08

172 600

172 600

155 340

PL/13/09

323 000

323 000

290 700

PL/13/10

208 760

208 760

187 884

PL/13/11

416 000

416 000

374 400

PL/13/12

40 500

40 500

36 450

Subtotaal

3 168 510

3 068 510

2 761 659

Portugal

PT/13/01

834 000

0

0

Subtotaal

834 000

0

0

Roemenië

RO/13/03

155 000

155 000

139 500

RO/13/04

120 000

120 000

60 000

RO/13/05

40 000

40 000

20 000

RO/13/06

104 000

104 000

93 600

Subtotaal

419 000

419 000

313 100

Slovenië

SI/13/01

42 000

42 000

37 800

SI/13/02

7 300

0

0

SI/13/03

1 200

1 200

600

SI/13/04

14 400

0

0

SI/13/05

5 000

5 000

2 500

SI/13/06

1 200

1 200

600

SI/13/07

40 000

40 000

36 000

SI/13/08

40 000

40 000

36 000

SI/13/10

45 000

45 000

40 500

SI/13/12

49 000

49 000

24 500

SI/13/13

20 000

20 000

18 000

Subtotaal

265 100

243 400

196 500

Finland

FI/13/01

1 000 000

1 000 000

900 000

FI/13/03

200 000

200 000

180 000

FI/13/04

150 000

150 000

135 000

Subtotaal

1 350 000

1 350 000

1 215 000

Zweden

SE/13/01

348 210

348 210

313 389

SE/13/02

464 280

464 280

417 852

SE/13/03

580 348

580 348

522 314

Subtotaal

1 392 838

1 392 838

1 253 555

Verenigd Koninkrijk

UK/13/01

496 155

496 155

446 539

Subtotaal

496 155

496 155

446 539

Totaal

50 925 720

36 617 770

31 570 012


BIJLAGE II

AUTOMATISCHE PLAATSBEPALINGSAPPARATUUR

(EUR)

Lidstaat en projectcode

Uitgaven die zijn gepland in het nationale visserijcontroleprogramma

Uitgaven voor op grond van dit besluit geselecteerde projecten

Maximale bijdrage van de Unie

Duitsland

DE/13/08

12 500

12 500

11 250

DE/13/28

367 500

0

0

DE/13/02

493 500

0

0

DE/13/04

50 000

50 000

45 000

Subtotaal

923 500

62 500

56 250

Malta

MT/13/03

146 200

0

0

Subtotaal

146 200

0

0

Roemenië

RO/13/07

100 000

0

0

Subtotaal

100 000

0

0

Slovenië

SI/13/09

10 000

10 000

9 000

Subtotaal

10 000

10 000

9 000

Spanje

ES/13/19

1 256 340

1 256 340

1 130 706

ES/13/31

326 124

326 124

293 512

Subtotaal

1 582 464

1 582 464

1 424 218

Verenigd Koninkrijk

UK/13/03

245 597

245 597

221 037

Subtotaal

245 597

245 597

221 037

Totaal

3 007 761

1 900 561

1 710 505


BIJLAGE III

ELEKTRONISCHE REGISTRATIE- EN MELDSYSTEMEN

(EUR)

Lidstaat en projectcode

Uitgaven die zijn gepland in het nationale visserijcontroleprogramma

Uitgaven voor op grond van dit besluit geselecteerde projecten

Maximale bijdrage van de Unie

België

BE/13/04

70 000

70 000

63 000

BE/13/07

80 000

80 000

72 000

Subtotaal

150 000

150 000

135 000

Denemarken

DK/13/02

335 134

335 134

301 619

Subtotaal

335 134

335 134

301 619

Duitsland

DE/13/11

75 000

75 000

67 500

DE/13/13

140 000

140 000

126 000

DE/13/16

170 000

170 000

153 000

Subtotaal

385 000

385 000

346 500

Estland

EE/13/01

110 000

110 000

99 000

EE/13/02

90 000

90 000

81 000

EE/13/03

80 000

80 000

72 000

Subtotaal

280 000

280 000

252 000

Ierland

IE/13/03

1 100 000

1 100 000

990 000

Subtotaal

1 100 000

1 100 000

990 000

Frankrijk

FR/13/05

910 000

900 000

810 000

Subtotaal

910 000

900 000

810 000

Italië

IT/13/06

100 000

100 000

90 000

Subtotaal

100 000

100 000

90 000

Litouwen

LT/13/02

231 696

231 696

208 526

Subtotaal

231 696

231 696

208 526

Nederland

NL/13/17

200 000

200 000

180 000

Subtotaal

200 000

200 000

180 000

Polen

PL/13/01

170 948

170 948

153 853

PL/13/02

60 000

60 000

54 000

PL/13/03

27 793

27 793

20 514

Subtotaal

253 741

253 741

228 367

Portugal

PT/13/03

492 500

492 500

443 250

PT/13/05

211 000

211 000

189 900

Subtotaal

703 500

703 500

633 150

Slovenië

SI/13/11

40 000

40 000

36 000

Subtotaal

40 000

40 000

36 000

Spanje

ES/13/08

129 582

129 582

116 624

Subtotaal

129 582

129 582

116 624

Totaal

4 818 653

4 808 653

4 327 786


BIJLAGE IV

ELEKTRONISCHE REGISTRATIE- EN MELDAPPARATUUR (ERS)

(EUR)

Lidstaat en projectcode

Uitgaven die zijn gepland in het nationale visserijcontroleprogramma

Uitgaven voor op grond van dit besluit geselecteerde projecten

Maximale bijdrage van de Unie

Finland

 

 

 

FI/13/02

157 500

157 500

141 750

FI/13/05

175 000

175 000

157 500

Subtotaal

332 500

332 500

299 250

Totaal

332 500

332 500

299 250


BIJLAGE V

PROEFPROJECTEN

(EUR)

Lidstaat en projectcode

Uitgaven die zijn gepland in het nationale visserijcontroleprogramma

Uitgaven voor op grond van dit besluit geselecteerde projecten

Maximale bijdrage van de Unie

Spanje

ES/13/28

100 000

0

0

ES/13/32

530 000

0

0

ES/13/38

250 000

0

0

Subtotaal

880 000

0

0

Frankrijk

FR/13/01

40 000

40 000

20 000

Subtotaal

40 000

40 000

20 000

Verenigd Koninkrijk

UK/13/02

297 693

297 693

148 846

Subtotaal

297 693

297 693

148 846

Totaal

1 217 693

337 693

168 846


BIJLAGE VI

OPLEIDINGS- EN UITWISSELINGSPROGRAMMA’S

(EUR)

Lidstaat en projectcode

Uitgaven die zijn gepland in de nationale visserijcontroleprogramma’s

Uitgaven voor op grond van dit besluit geselecteerde projecten

Maximale bijdrage van de Unie

Duitsland

DE/13/03

15 000

0

0

DE/13/06

1 500

0

0

Subtotaal

16 500

0

0

Griekenland

EL/13/01

70 000

70 000

63 000

Subtotaal

70 000

70 000

63 000

Roemenië

RO/13/01

200 000

0

0

RO/13/02

50 000

0

0

Subtotaal

250 000

0

0

Spanje

ES/13/26

40 000

0

0

Subtotaal

40 000

0

0

Totaal

376 500

70 000

63 000


BIJLAGE VII

AFGEWEZEN BEDRAGEN MET BETREKKING TOT PROEFPROGRAMMA’S VOOR INSPECTIES EN WAARNEMINGEN, INITIATIEVEN OM DE KENNIS VAN GVB-REGELS TE VERGROTEN EN DE AANSCHAF OF MODERNISERING VAN PATROUILLEVAARTUIGEN EN VERKENNINGSVLIEGTUIGEN

(EUR)

Soort uitgaven

Uitgaven die zijn gepland in de nationale visserijcontroleprogramma’s

Uitgaven voor op grond van dit besluit geselecteerde projecten

Maximale bijdrage van de Unie

Proefprogramma’s voor inspecties en waarnemingen

36 000

0

0

Initiatieven om de kennis van GVB-regels te vergroten

35 400

0

0

Patrouillevaartuigen en verkenningsvliegtuigen

8 880 000

0

0

Totaal

8 951 400

0

0