ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2012.350.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 350

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

55e jaargang
20 december 2012


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 1231/2012 van de Raad van 17 december 2012 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 7/2010 betreffende de opening en het beheer van autonome tariefcontingenten van de Unie voor bepaalde landbouw- en industrieproducten

1

 

*

Verordening (EU) nr. 1232/2012 van de Raad van 17 december 2012 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1344/2011 houdende schorsing van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor bepaalde landbouw-, visserij- en industrieproducten

8

 

*

Verordening (EU) nr. 1233/2012 van de Commissie van 17 december 2012 tot vaststelling van een verbod op de visserij op roggen in de EU-wateren van VIId door vaartuigen die de vlag van Nederland voeren

36

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1234/2012 van de Commissie van 19 december 2012 houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 468/2010 tot vaststelling van de EU-lijst van vaartuigen die illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij bedrijven

38

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1235/2012 van de Commissie van 19 december 2012 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 669/2009 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft meer uitgebreide officiële controles op de invoer van bepaalde diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong ( 1 )

44

 

*

Verordening (EU) nr. 1236/2012 van de Commissie van 19 december 2012 tot opening van een onderzoek naar de mogelijke ontwijking van de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 511/2010 van de Raad ingestelde antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van molybdeendraad van oorsprong uit de Volksrepubliek China door de invoer van bepaald enigszins gewijzigd molybdeendraad, bevattende 97 of meer doch minder dan 99,95 gewichtspercenten molybdeen, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, en tot onderwerping van deze invoer aan een registratieplicht

51

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1237/2012 van de Commissie van 19 december 2012 tot goedkeuring van de werkzame stof courgettegeelmozaïekvirus — zwakke stam, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie ( 1 )

55

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2012 van de Commissie van 19 december 2012 tot goedkeuring van de werkzame stof Trichoderma asperellum (stam T34) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie ( 1 )

59

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2012 van de Commissie van 19 december 2012 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 543/2008 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de handelsnormen voor vlees van pluimvee

63

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1240/2012 van de Commissie van 19 december 2012 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

67

 

 

BESLUITEN

 

 

2012/799/EU

 

*

Besluit van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010, afdeling II — Raad

69

Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 met de daarvan een integrerend deel uitmakende opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010, afdeling II — Raad

71

 

 

2012/800/EU

 

*

Besluit van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2010

76

Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2010

77

 

 

2012/801/EU

 

*

Besluit van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2010

81

 

 

2012/802/EU

 

*

Besluit van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2010

82

Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2010

84

 

 

2012/803/EU

 

*

Besluit van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2010

88

 

 

2012/804/EU

 

*

Besluit van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2010

89

Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2010

91

 

 

2012/805/EU

 

*

Besluit van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2010

95

 

 

2012/806/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 17 december 2012 tot wijziging van Beschikking 2007/767/EG inzake de afwijking van de oorsprongsregels in Besluit 2001/822/EG van de Raad voor bepaalde visserijproducten uit de Falklandeilanden (Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 9408)

97

 

 

2012/807/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 19 december 2012 tot vaststelling van een specifiek controle- en inspectieprogramma voor de pelagische visserij in de westelijke wateren van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan

99

 

 

III   Andere handelingen

 

 

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

 

*

Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 157/12/COL van 9 mei 2012 betreffende de verkoop van grond gnr 271/8 door de gemeente Oppdal (Noorwegen)

109

 

*

Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 339/12/COL van 20 september 2012 tot wijziging van de lijst van punt 39 van deel 1.2 van hoofdstuk I van bijlage I bij de EER-overeenkomst waarin een lijst is vastgesteld van de grensinspectieposten in IJsland en Noorwegen die zijn erkend voor de veterinaire controles van levende dieren en dierlijke producten uit derde landen en tot intrekking van Besluit nr. 92/12/COL van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

114

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

20.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 350/1


VERORDENING (EU) Nr. 1231/2012 VAN DE RAAD

van 17 december 2012

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 7/2010 betreffende de opening en het beheer van autonome tariefcontingenten van de Unie voor bepaalde landbouw- en industrieproducten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 31,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Teneinde een voldoende en ononderbroken aanvoer van bepaalde goederen die in de Unie in ontoereikende hoeveelheden worden geproduceerd, te waarborgen en verstoringen van de markt voor bepaalde landbouw- en industrieproducten te voorkomen, werden bij Verordening (EU) nr. 7/2010 van de Raad (1) autonome tariefcontingenten geopend, binnen de grenzen waarvan de betrokken producten tegen een verminderd recht of een nulrecht kunnen worden ingevoerd. Om dezelfde redenen moeten met ingang van 1 januari 2013 voor de producten met de volgnummers 09.2658, 09.2659, 09.2660 en 09.2661 voor passende hoeveelheden nieuwe tariefcontingenten tegen nulrecht worden geopend.

(2)

De autonome tariefcontingenten met de volgnummers 09.2628, 09.2634 en 09.2929 zijn ontoereikend om te voldoen aan de behoeften van de industrie in de Unie voor de huidige contingentperiode, die op 31 december 2012 afloopt. Daarom moeten deze contingenten met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2012 worden verhoogd. De verhoging voor het autonome tariefcontingent met volgnummer 09.2634 moet evenwel slechts tot en met 31 december 2012 gelden.

(3)

Voor het autonome tariefcontingent met het volgnummer 09.2603 moeten de hoeveelheden aangepast worden overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

(4)

Het is niet langer in het belang van de Unie om voor de producten met de volgnummers 09.2615, 09.2636, 09.2640, 09.2813 en 09.2986 de tariefcontingenten in 2013 te handhaven. Deze contingenten moeten daarom met ingang van 1 januari 2013 worden gesloten en de desbetreffende producten moeten worden geschrapt van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 7/2010.

(5)

Gelet op de vele wijzigingen die moeten worden aangebracht, dient de bijlage bij Verordening (EU) nr. 7/2010 duidelijkheidshalve in haar geheel te worden vervangen.

(6)

Verordening (EU) nr. 7/2010 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

Aangezien de tariefcontingenten op 1 januari 2013 van kracht moeten worden, moet deze verordening ook vanaf die datum van toepassing zijn en onmiddellijk bij de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie in werking treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 7/2010 wordt vervangen door de tekst die is opgenomen in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Met ingang van 1 juli 2012 wordt in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 7/2010:

1.

de omvang van het autonome tariefcontingent met volgnummer 09.2628 vastgesteld op 3 000 000 m2;

2.

de omvang van het autonome tariefcontingent met volgnummer 09.2634 vastgesteld op 8 000 ton voor de periode tot en met 31 december 2012;

3.

de omvang van het autonome tariefcontingent met volgnummer 09.2929 vastgesteld op 10 000 ton.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2013, met uitzondering van artikel 2 dat met ingang van 1 juli 2012 van toepassing is.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

S. ALETRARIS


(1)  PB L 3 van 7.1.2010, blz. 1.


BIJLAGE

„BIJLAGE

Volgnummer

GN-code

Taric

Omschrijving

Contingentperiode

Omvang van het contingent

Recht van het contingent (%)

09.2849

ex 0710 80 69

10

Paddenstoelen van de soort Auricularia polytricha, ook indien gestoomd of in water gekookt, bevroren, bestemd voor de vervaardiging van „kant-en-klaar maaltijden” (1)  (2)

1.1-31.12

700 t

0 %

09.2913

ex 2401 10 35

91

Ruwe en niet tot verbruik bereide tabak, ook indien in regelmatige vorm gesneden, met een douanewaarde van niet minder dan 450 EUR per 100 kg netto, bestemd om als dekblad of als omblad te worden gebruikt bij de vervaardiging van producten van onderverdeling 2402 10 00 (1)

1.1-31.12

6 000 t

0 %

ex 2401 10 70

10

ex 2401 10 95

11

ex 2401 10 95

21

ex 2401 10 95

91

ex 2401 20 35

91

ex 2401 20 70

10

ex 2401 20 95

11

ex 2401 20 95

21

ex 2401 20 95

91

09.2928

ex 2811 22 00

40

Silicavulstof in de vorm van korrels, met een siliciumdioxidegehalte van 97 gewichtspercenten of meer

1.1-31.12

1 700 t

0 %

09.2703

ex 2825 30 00

10

Vanadiumoxiden en -hydroxiden, uitsluitend bestemd voor de vervaardiging van legeringen (1)

1.1-31.12

13 000 t

0 %

09.2806

ex 2825 90 40

30

Wolfraamtrioxide, met inbegrip van wolfraamoxide (blauw) (CAS RN 1314-35-8 + 39318-18-8)

1.1-31.12

12 000 t

0 %

09.2929

2903 22 00

 

Trichloorethyleen (CAS RN 79-01-6)

1.1-31.12

10 000 t

0 %

09.2837

ex 2903 79 90

10

Broomchloormethaan (CAS RN 74-97-5)

1.1-31.12

600 t

0 %

09.2933

ex 2903 99 90

30

1,3-dichloorbenzeen (CAS RN 541-73-1)

1.1-31.12

2 600 t

0 %

09.2950

ex 2905 59 98

10

2-Chloorethanol, bestemd voor de vervaardiging van vloeibare thioplasten bedoeld bij onderverdeling 4002 99 90, (CAS RN 107-07-3) (1)

1.1-31.12

15 000 t

0 %

09.2851

ex 2907 12 00

10

o-Kresol met een zuiverheidsgraad van 98,5 of meer gewichtspercenten (CAS RN 95-48-7)

1.1-31.12

20 000 t

0 %

09.2624

2912 42 00

 

Ethylvanilline (3-ethoxy-4-hydroxybenzaldehyde), (CAS RN 121-32-4)

1.1-31.12

950 t

0 %

09.2638

ex 2915 21 00

10

Azijnzuur met een zuiverheid van 99 of meer gewichtspercenten (CAS RN 64-19-7)

1.1-31.12

1 000 000 t

0 %

09.2972

2915 24 00

 

Azijnzuuranhydride (CAS RN 108-24-7)

1.1-31.12

20 000 t

0 %

09.2769

ex 2917 13 90

10

Dimethylsebacaat (CAS RN 106-79-6)

1.1-31.12

1 300 t

0 %

09.2634

ex 2917 19 90

40

Dodecaandizuur, met een zuiverheid van meer dan 98,5 gewichtspercenten (CAS RN 693-23-2)

1.1-31.12

4 600 t

0 %

09.2808

ex 2918 22 00

10

o-Acetylsalicylzuur (CAS RN 50-78-2)

1.1-31.12

120 t

0 %

09.2975

ex 2918 30 00

10

Benzofenon-3,3’,4,4’-tetracarbonzuurdianhydride (CAS RN 2421-28-5)

1.1-31.12

1 000 t

0 %

09.2632

ex 2921 22 00

10

Hexamethyleendiamine (CAS RN 124-09-4)

1.1-31.12

40 000 t

0 %

09.2602

ex 2921 51 19

10

o-Fenyleendiamine (CAS RN 95-54-5)

1.1-31.12

1 800 t

0 %

09.2977

2926 10 00

 

Acrylonitril (CAS RN 107-13-1)

1.1-31.12

75 000 t

0 %

09.2917

ex 2930 90 13

90

Cystine (CAS RN 56-89-3)

1.1-31.12

600 t

0 %

09.2603

ex 2930 90 99

79

Bis(3-triethoxysilylpropyl)tetrasulfide (CAS RN 40372-72-3)

1.1-31.12

9 000 t

0 %

09.2810

2932 11 00

 

Tetrahydrofuraan (CAS RN 109-99-9)

1.1-31.12

20 000 t

0 %

09.2955

ex 2932 19 00

60

Flurtamon (ISO) (CAS RN 96525-23-4)

1.1-31.12

300 t

0 %

09.2812

ex 2932 20 90

77

Hexaan-6-olide (CAS RN 502-44-3)

1.1-31.12

4 000 t

0 %

09.2658

ex 2933 99 80

73

5-(Acetoacetylamino)benzimidazolon (CAS RN 26576-46-5)

1.1-31.12

200 t

0 %

09.2945

ex 2940 00 00

20

D-Xylose (CAS RN 58-86-6)

1.1-31.12

400 t

0 %

09.2659

ex 3802 90 00

19

Met sodaflux gecalcineerde diatomeeënaarde

1.1-31.12

30 000 t

0 %

09.2908

ex 3804 00 00

10

Natriumlignosulfonaat

1.1-31.12

40 000 t

0 %

09.2889

3805 10 90

 

Sulfaatterpentijnolie

1.1-31.12

25 000 t

0 %

09.2935

ex 3806 10 00

10

Gomhars

1.1-31.12

280 000 t

0 %

09.2814

ex 3815 90 90

76

Katalysator, bestaande uit titaandioxide en wolfraamtrioxide

1.1-31.12

3 000 t

0 %

09.2829

ex 3824 90 97

19

Extract van het residu dat is verkregen bij de extractie van colofonium uit hout, in de vorm van een vaste stof, onoplosbaar in alifatische oplosmiddelen, met de volgende kenmerken:

een gehalte aan harszuren van niet meer dan 30 gewichtspercenten

een zuurgetal van niet meer dan 110

en

een smeltpunt van 100 °C of meer

1.1-31.12

1 600 t

0 %

09.2907

ex 3824 90 97

86

Mengsel van plantsterolen in poedervorm, bevattende:

75 of meer gewichtspercenten sterolen en

niet meer dan 25 gewichtspercenten stanolen, bestemd voor de vervaardiging van stanolen/sterolen of stanol/sterolesters (1)

1.1-31.12

2 500 t

0 %

09.2644

ex 3824 90 97

96

Bereiding bevattende:

55 of meer doch niet meer dan 78 gewichtspercenten dimethylglutaraat

10 of meer doch niet meer dan 28 gewichtspercenten dimethyladipaat en

niet meer dan 25 gewichtspercenten dimethylsuccinaat

1.1-30.6.2013

7 500 t

0 %

09.2140

ex 3824 90 97

98

Mengsel van tertiaire aminen, bevattende:

2,0-4,0 gewichtspercenten N,N-dimethyl-1-octylamine

ten minste 94 gewichtspercenten N,N-dimethyl-1-decylamine

ten hoogste 2 gewichtspercenten N,N-dimethyl-1-dodecylamine

1.1-31.12

4 500 t

0 %

09.2660

ex 3902 30 00

96

Copolymeer van propyleen en ethyleen, met een smeltviscositeit van niet meer dan 1 700 mPa bij 190 °C, bepaald volgens de methode ASTM D 3236

1.1-31.12

500 t

0 %

09.2639

3905 30 00

 

Poly(vinylalcohol), ook indien niet-gehydrolyseerde acetaatgroepen bevattend

1.1-31.12

18 000 t

0 %

09.2616

ex 3910 00 00

30

Polydimethylsiloxaan met een polymerisatiegraad van 2 800 monomeereenheden (± 100)

1.1-31.12

1 300 t

0 %

09.2816

ex 3912 11 00

20

Celluloseacetaatvlokken

1.1-31.12

75 000 t

0 %

09.2641

ex 3913 90 00

87

Natrium hyaluronaat, niet steriel, met:

een gewichtsgemiddeld moleculair gewicht (Mw) van niet meer dan 900 000,

een endotoxinegehalte van niet meer dan 0,008 Endotoxine-eenheden (EU)/mg,

een ethanolgehalte van niet meer dan 1 gewichtspercent,

een isopropanolgehalte van niet meer dan 0,5 gewichtspercent

1.1-31.12

200 kg

0 %

09.2661

ex 3920 51 00

50

Platen van polymethylmethacrylaat die voldoen aan de normen:

EN 4364(MIL-P-5425E) en DTD5592A, of

EN 4365 (MIL-P-8184) en DTD5592A

1.1-31.12

100 t

0 %

09.2645

ex 3921 14 00

20

Blokken met celstructuur van geregenereerde cellulose, gedrenkt in water bevattende magnesiumchloride en quaternaire ammoniumverbindingen, waarvan de afmetingen 100 cm (± 10 cm) × 100 cm (± 10 cm) × 40 cm (± 5 cm) bedragen

1.1-31.12

1 300 t

0 %

09.2818

ex 6902 90 00

10

Vuurvaste stenen met

een kantlengte van meer dan 300 mm en

een gehalte aan TiO2 van niet meer dan 1 gewichtspercent en

een gehalte aan Al2O3 van niet meer dan 0,4 gewichtspercent en

een volumewijziging van minder dan 9 % bij 1 700 °C

1.1-31.12

75 t

0 %

09.2628

ex 7019 52 00

10

Gaasweefsel van glasvezels bedekt met kunststof, met een gewicht van 120 g/m2 (± 10 g/m2), van het soort gebruikt voor de vervaardiging van insectenwerende rolhorren of van horren met een vaste omlijsting

1.1-31.12

3 000 000 m2

0 %

09.2799

ex 7202 49 90

10

Ferrochroom bevattende 1,5 of meer, doch niet meer dan 4 gewichtspercenten koolstof en niet meer dan 70 gewichtspercenten chroom

1.1-31.12

50 000 t

0 %

09.2629

ex 7616 99 90

85

Telescopische handgrepen van aluminium, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van reisartikelen (1)

1.1-31.12

800 000 stuks

0 %

09.2763

ex 8501 40 80

30

Elektrische eenfasewisselstroomcollectormotoren met een uitgaand vermogen van meer dan 750 W, een toegevoerd vermogen van meer dan 1 600 W doch niet meer dan 2 700 W, een buitendiameter van meer dan 120 mm (± 0,2 mm) doch niet meer dan 135 mm (± 0,2 mm), een nominaal toerental van meer dan 30 000 tpm doch niet meer dan 50 000 tpm, uitgerust met een luchtaanzuigventilator, bestemd voor gebruik bij de fabricage van stofzuigers (1)

1.1-31.12

2 000 000 stuks

0 %

09.2642

ex 8501 40 80

40

Assemblages, bestaande uit

een éénfasewisselstroomcollectormotor met een uitgaand vermogen van 480 W of meer doch niet meer dan 1 400 W, een toegevoerd vermogen van meer dan 900 W doch niet meer dan 1 600 W, een buitendiameter van meer dan 119,8 mm, doch niet meer dan 135,2 mm en een nominaal toerental van meer dan 30 000 tpm, doch niet meer dan 50 000 tpm, en

een luchtaanzuigventilator, bestemd voor gebruik bij de fabricage van stofzuigers (1)

1.1-31.12

120 000 stuks

0 %

09.2633

ex 8504 40 82

20

Elektrische gelijkrichters met een capaciteit van niet meer dan 1 kVA, bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van ontharingsapparaten (1)

1.1-31.12

4 500 000 stuks

0 %

09.2643

ex 8504 40 82

30

Voedingsborden, bestemd voor gebruik bij de fabricage van goederen bedoeld bij de posten 8521 en 8528 (1)

1.1-31.12

1 038 000 stuks

0 %

09.2620

ex 8526 91 20

20

Assemblages voor satellietnavigatiesystemen met een functie voor het bepalen van een positie

1.1-31.12

3 000 000 stuks

0 %

09.2003

ex 8543 70 90

63

Spanningsgestuurde frequentiegeneratoren, bestaande uit actieve en passieve elementen aangebracht op een gedrukte schakeling, geborgen in een omhulling waarvan de afmetingen niet meer dan 30 mm × 30 mm bedragen

1.1-31.12

1 400 000 stuks

0 %

09.2635

ex 9001 10 90

20

Optische vezels, bestemd voor de vervaardiging van glasvezelkabels bedoeld bij post 8544 (1)

1.1-31.12

3 300 000 km

0 %

09.2631

ex 9001 90 00

80

Niet gemonteerde lenzen, prisma’s en gekitte elementen, van glas, bestemd voor de vervaardiging van producten bedoeld bij de GN-codes 9002, 9005, 9013 10 en 9015 (1)

1.1-31.12

5 000 000 stuks

0 %


(1)  De rechten worden geschorst overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 291 t/m 300 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1).

(2)  De maatregel is echter niet van toepassing indien de behandeling wordt verricht door de kleinhandel of door horecabedrijven.”


20.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 350/8


VERORDENING (EU) Nr. 1232/2012 VAN DE RAAD

van 17 december 2012

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1344/2011 houdende schorsing van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor bepaalde landbouw-, visserij- en industrieproducten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 31,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het is in het belang van de Unie om de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief volledig te schorsen voor bepaalde nieuwe producten die momenteel niet in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1344/2011 (1) van de Raad zijn vermeld.

(2)

Het is niet langer in het belang van de Unie om de schorsing van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief te handhaven voor 39 producten die momenteel in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1344/2011 zijn vermeld. Deze producten dienen dienovereenkomstig te worden geschrapt.

(3)

Voor 56 schorsingen in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1344/2011 moet de productomschrijving worden gewijzigd om rekening te houden met de technische ontwikkeling van producten, de economische ontwikkelingen op de markt alsmede taalkundige aanpassingen. Bovendien moeten voor vier producten de Taric-codes worden gewijzigd. Voorts wordt voor drie producten een dubbele indeling nodig geacht, terwijl voor twee producten een meervoudige indeling niet langer nodig is.

(4)

De schorsingen waarvoor technische wijzigingen nodig zijn, moeten worden geschrapt uit de lijst van schorsingen in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1344/2011 en vervolgens opnieuw in die lijst worden opgenomen met nieuwe productomschrijvingen of nieuwe GN- of Taric-codes.

(5)

Voor een aantal producten heeft de Commissie een evaluatie verricht overeenkomstig artikel 2, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1344/2011. Het is in het belang van de Unie om voor deze producten in een nieuwe verplichte evaluatie te voorzien. De geëvalueerde schorsingen moeten daarom worden geschrapt uit de lijst van schorsingen in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1344/2011 en vervolgens opnieuw in die lijst worden opgenomen met een nieuwe termijn voor een verplichte evaluatie.

(6)

Gelet op het tijdelijke karakter ervan moeten de in bijlage I bij deze verordening genoemde schorsingen systematisch worden geëvalueerd, vijf jaar nadat zij zijn ingegaan of werden verlengd. Schorsingen moeten ook te allen tijde kunnen worden beëindigd, na een voorstel van de Commissie op basis van een evaluatie die is verricht op haar eigen initiatief of op verzoek van een of meer lidstaten, omdat het niet langer in het belang van de Unie is om ze te handhaven, of om rekening te houden met de technische ontwikkeling van producten, gewijzigde omstandigheden of economische ontwikkelingen op de markt.

(7)

Aangezien de bij deze verordening vastgestelde schorsingen met ingang van 1 januari 2013 van kracht moeten worden, moet deze verordening ook vanaf die datum van toepassing worden en onmiddellijk na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie in werking treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 1344/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De rijen voor de in bijlage I bij deze verordening vermelde producten worden ingevoegd.

2)

De rijen voor de producten waarvan de GN- en Taric-codes in bijlage II bij deze verordening zijn vermeld, worden geschrapt.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

S. ALETRARIS


(1)  PB L 349 van 31.12.2011, blz. 1.


BIJLAGE I

GN code

TARIC

Omschrijving

Autonoom recht

Geplande datum voor verplichte herziening

ex 2008 60 19

ex 2008 60 39

30

30

Zoete kersen met toegevoegde alcohol, al dan niet met een suikergehalte van 9 gewichtspercenten, met een diameter van niet meer dan 19,9 mm, met pit, bestemd om te worden verwerkt in chocoladeproducten (1)

10 % (2)

30.6.2013

ex 2008 93 91

20

Gezoete gedroogde veenbessen, bestemd voor de vervaardiging (met uitzondering van het alleen verpakken als verwerking) van producten van de voedingsmiddelenindustrie (3)

0 %

31.12.2017

ex 2008 99 49

ex 2008 99 99

70

11

Geblancheerde wijnstokbladeren van het geslacht karakishmish, in pekel bevattende:

14 % of meer doch niet meer dan 16 % (± 2 %) zout.

0,2 % of meer doch niet meer dan 0,3 % (± 0,1 %) citroenzuur, en

0,03 % of meer doch niet meer dan 0,05 % (± 0,01 %) natriumbenzoaat

bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van met rijst gevulde wijnstokbladeren (1)

0 %

31.12.2017

ex 2009 49 30

91

Ananassap, anders dan in poedervorm:

met een brixwaarde van meer dan 20, doch niet meer dan 67,

een waarde van meer dan 30 EUR per 100 kg nettogewicht,

met toegevoegde suiker,

bestemd om te worden gebruikt voor de vervaardiging van producten van de levensmiddelen- of de drankenindustrie (1)

0 %

31.12.2014

ex 2805 19 90

10

Lithiummetaal met een zuiverheid van 99,7 of meer gewichtspercenten (CAS RN 7439-93-2)

0 %

31.12.2017

ex 2805 30 90

ex 2805 30 90

ex 2805 30 90

40

50

60

Zeldzame aardmetalen, scandium en yttrium, met een zuiverheid van 98,5 of meer gewichtspercenten

0 %

31.12.2015

ex 2816 40 00

10

Bariumhydroxide (CAS RN 17194-00-2)

0 %

31.12.2017

ex 2823 00 00

10

Titaandioxide (CAS RN 13463-67-7):

met een zuiverheid van 99,9 of meer gewichtspercenten,

met een gemiddelde korrelgrootte van 1,2 μm of meer doch niet meer dan 1,8 μm

met een specifieke oppervlakte van 5,0 m2/g of meer, doch niet meer dan 7,5 m2/g

0 %

31.12.2017

ex 2823 00 00

20

Titaandioxide (CAS RN 13463-67-7) met een zuiverheid van 99,7 of meer gewichtspercenten en bevattende:

minder dan 0,005 gewichtspercent kalium en natrium samen (uitgedrukt als natrium en elementair kalium),

minder dan 0,01 gewichtspercent fosfor (uitgedrukt als elementair fosfor),

bestemd voor gebruik in de metallurgie (1)

0 %

31.12.2017

ex 2825 10 00

10

Hydroxylammoniumchloride (CAS RN 5470-11-1)

0 %

31.12.2017

ex 2825 60 00

10

Zirkoniumdioxide (CAS RN 1314-23-4)

0 %

31.12.2017

ex 2835 10 00

10

Natriumhypofosfietmonohydraat (CAS RN 10039-56-2)

0 %

31.12.2017

ex 2837 20 00

20

Ammoniumijzer (III) hexacyanoferraat (II) (CAS RN 25869-00-5)

0 %

31.12.2017

ex 2839 19 00

10

Dinatriumdisilicaat (CAS RN 13870-28-5)

0 %

31.12.2017

ex 2841 80 00

10

Diammoniumwolframaat (ammoniumparawolframaat) (CAS RN 11120-25-5)

0 %

31.12.2017

ex 2841 90 85

10

Lithiumkobalt(III)oxide met een kobaltgehalte van ten minste 59 gewichtspercenten (CAS RN 12190-79-3)

0 %

31.12.2017

ex 2850 00 20

30

Titaannitride met een deeltjesgrootte van niet meer dan 250 nm (CAS RN 25583-20-4)

0 %

31.12.2017

ex 2904 90 95

40

4-Chloorbenzeensulfonylchloride (CAS RN 98-60-2)

0 %

31.12.2017

ex 2905 19 00

70

Titaantetrabutanolaat (CAS RN 5593-70-4)

0 %

31.12.2017

ex 2905 19 00

80

Titaantetraisopropoxide (CAS RN 546-68-9)

0 %

31.12.2017

ex 2908 99 00

40

4,5-Dihydroxynaftaleen-2,7-disulfonzuur (CAS RN 148-25-4)

0 %

31.12.2017

ex 2912 49 00

20

4-Hydroxybenzaldehyd (CAS RN 123-08-0)

0 %

31.12.2017

ex 2914 19 90

20

Heptaan-2-on (CAS RN 110-43-0)

0 %

31.12.2017

ex 2914 19 90

30

3-Methylbutanon (CAS RN 563-80-4)

0 %

31.12.2017

ex 2914 19 90

40

Pentaan-2-on (CAS RN 107-87-9)

0 %

31.12.2017

ex 2914 39 00

30

Benzofenon (CAS RN 119-61-9)

0 %

31.12.2017

ex 2914 39 00

70

Benzil (CAS RN 134-81-6)

0 %

31.12.2017

ex 2914 39 00

80

4’-Methylacetofenon (CAS RN 122-00-9)

0 %

31.12.2017

ex 2914 50 00

60

2-Fenyl-2,2-dimethoxyacetofenon (CAS RN 24650-42-8)

0 %

31.12.2017

ex 2914 50 00

70

16α,17α-Epoxy-3β-hydroxypregn-5-een-20-on (CAS RN 974-23-2)

0 %

31.12.2017

ex 2915 90 70

75

2,2-Dimethylbutyrylchloride (CAS RN 5856-77-9)

0 %

31.12.2017

ex 2916 12 00

60

Octadecylacrylaat (CAS RN 4813-57-4)

0 %

31.12.2017

ex 2916 39 90

55

4-tert-Butylbenzoëzuur (CAS RN 98-73-7)

0 %

31.12.2017

ex 2916 39 90

75

m-Toluylzuur (CAS RN 99-04-7)

0 %

31.12.2017

ex 2916 39 90

85

(2,4,5-Trifluorofenyl)azijnzuur (CAS RN 209995-38-0)

0 %

31.12.2017

ex 2917 19 10

20

Diethylmalonaat (CAS RN 105-53-3)

0 %

31.12.2017

ex 2918 29 00

70

Pentaerytritoltetrakis(3-(3,5-di-tert-butyl-4-hydroxyfenyl)propionaat) (CAS RN 6683-19-8)

0 %

31.12.2017

ex 2918 29 00

80

Butyl 3,5-bis(1,1-dimethylethyleen)-4-hydroxybenzeenpropanoaat (CAS RN 52449-44-2)

0 %

31.12.2017

ex 2920 19 00

10

Fenitrothion (ISO) (CAS RN 122-14-5)

0 %

31.12.2013

ex 2921 19 60

10

2-(N,N-Diethylamino)ethylchloridehydrochloride (CAS RN 869-24-9)

0 %

31.12.2017

ex 2921 30 99

30

1,3-Cyclohexaandimethaanamine (CAS RN 2579-20-6)

0 %

31.12.2015

ex 2921 42 00

86

2,5-Dichlooraniline met een zuiverheid van 99,5gewichtspercenten of meer (CAS RN 95-82-9)

0 %

31.12.2017

ex 2921 42 00

87

N-Methylaniline (CAS RN 100-61-8)

0 %

31.12.2017

ex 2921 42 00

88

3,4-Dichlooraniline-6-sulfonzuur (CAS RN 6331-96-0)

0 %

31.12.2017

ex 2921 43 00

80

6-Chloor-α,α,α-trifluor-m-toluïdine (CAS RN 121-50-6)

0 %

31.12.2017

ex 2921 49 00

85

4-Isopropylaniline (CAS RN 99-88-7)

0 %

31.12.2017

ex 2921 59 90

30

3,3’-Dichloorbenzidinedihydrochloride (CAS RN 612-83-9)

0 %

31.12.2017

ex 2921 59 90

60

(2R,5R)-1,6-Difenylhexaan-2,5-diaminedihydrochloride (CAS RN 1247119-31-8)

0 %

31.12.2017

ex 2922 49 85

20

3-Amino-4-chloorbenzoëzuur (CAS RN 2840-28-0)

0 %

31.12.2017

ex 2922 49 85

60

Ethyl-4-dimethylaminobenzoaat (CAS RN 10287-53-3)

0 %

31.12.2017

ex 2924 19 00

80

Tetrabutylureum (CAS RN 4559-86-8)

0 %

31.12.2017

ex 2924 29 98

51

Methyl 2-amino-4-[[(2,5-dichloorfenyl)amino]carbonyl]benzoaat (CAS RN 59673-82-4)

0 %

31.12.2017

ex 2924 29 98

53

4-Amino-N-[4-(aminocarbonyl)fenyl]benzamide (CAS RN 74441-06-8)

0 %

31.12.2017

ex 2924 29 98

86

Antranilamide met een zuiverheid van 99,5 of meer gewichtspercenten (CAS RN 88-68-6)

0 %

31.12.2017

ex 2925 19 95

20

4,5,6,7-Tetrahydroisoindool-1,3-dione (CAS RN 4720-86-9)

0 %

31.12.2017

ex 2925 19 95

30

N,N’-(m-Fenyleen)dimaleïmide (CAS RN 3006-93-7)

0 %

31.12.2017

ex 2926 90 95

18

Methylcyaanacetaat (CAS RN 105-34-0)

0 %

31.12.2017

ex 2927 00 00

80

4-[(2,5-Dichloorfenyl)azo]-3-hydroxy-2-naftoëzuur (CAS RN 51867-77-7)

0 %

31.12.2017

ex 2928 00 90

75

Metaflumizon (ISO) (CAS RN 139968-49-3)

0 %

31.12.2016

ex 2928 00 90

80

Cyflufenamid (ISO) (CAS RN 180409-60-3)

0 %

31.12.2013

ex 2928 00 90

85

Daminozide (ISO) met een zuiverheid van 99 of meer gewichtspercenten (CAS RN 1596-84-5)

0 %

31.12.2016

ex 2930 20 00

10

Prosulfocarb (ISO) (CAS RN 52888-80-9)

0 %

31.12.2017

ex 2930 90 99

66

Difenylsulfide (CAS RN 139-66-2)

0 %

31.12.2017

ex 2930 90 99

67

3-Broommethyl-2-chloor-4-(methylsulfonyl)-benzoëzuur (CAS RN 120100-05-2)

0 %

31.12.2013

ex 2930 90 99

68

Clethodim (ISO) (CAS RN 99129-21-2)

0 %

31.12.2017

ex 2930 90 99

71

Trifenylsulfoniumchloride (CAS RN 4270-70-6)

0 %

31.12.2013

ex 2930 90 99

83

Methyl-p-tolylsulfon (CAS RN 3185-99-7)

0 %

31.12.2017

ex 2931 90 90

14

Natriumdiïsobutyldithiofosfinaat (CAS RN 13360-78-6) in een waterige oplossing

0 %

31.12.2017

ex 2932 20 90

20

Ethyl 6’-(diethylamino)-3-oxo-3H-spiro[2-benzofuraan-1,9’-xantheen]-2’-carboxylaat (CAS RN 154306-60-2)

0 %

31.12.2017

ex 2932 20 90

40

(S)-(-)-α-Amino-γ-butyrolactonhydrobromide (CAS RN 15295-77-9)

0 %

31.12.2017

ex 2933 19 90

40

Edaravon (INN) (CAS RN 89-25-8)

0 %

31.12.2013

ex 2933 19 90

80

3-(4,5-Dihydro-3-methyl-5-oxo-1H-pyrazol-1-yl)benzeensulfonzuur (CAS RN 119-17-5)

0 %

31.12.2017

ex 2933 29 90

40

Triflumizool (ISO) (CAS RN 68694-11-1)

0 %

31.12.2013

ex 2933 39 99

12

2,3-Dichloorpyridine (CAS RN 2402-77-9)

0 %

31.12.2017

ex 2933 39 99

18

6-Chloor-3-nitropyridine-2-ylamine (CAS RN 27048-04-0)

0 %

31.12.2017

ex 2933 39 99

55

Pyriproxyfeen (ISO) met een zuiverheid van ten minste 97 gewichtspercenten (CAS RN 95737-68-1)

0 %

31.12.2014

ex 2933 59 95

77

3-(Trifluormethyl)-5,6,7,8-tetrahydro[1,2,4]triazolo[4,3-a]pyrazinehydrochloride (1:1) (CAS RN 762240-92-6)

0 %

31.12.2017

ex 2933 69 80

55

Terbutryne (ISO) (CAS RN 886-50-0)

0 %

31.12.2015

ex 2933 79 00

30

5-Vinyl-2-pyrrolidon (CAS RN 7529-16-0)

0 %

31.12.2017

ex 2933 99 80

18

4,4’-[(9-Butyl-9H-carbazol-3-yl)methyleen]bis[N-methyl-N-fenylaniline] (CAS RN 67707-04-4)

0 %

31.12.2017

ex 2933 99 80

22

(2S)-2-Benzyl-N,N-dimethylaziridine-1-sulfonamide (CAS RN 902146-43-4)

0 %

31.12.2017

ex 2933 99 80

24

1,3-Dihydro-5,6-diamino-2H-benzimidazool-2-on (CAS RN 55621-49-3)

0 %

31.12.2017

ex 2933 99 80

28

N-(2,3-Dihydro-2-oxo-1H-benzimidazool-5-yl)-3-hydroxynaftaleen-2-carboxamide (CAS RN 26848-40-8)

0 %

31.12.2017

ex 2933 99 80

50

Metconazool (ISO) (CAS RN 125116-23-6)

3,2 %

31.12.2013

ex 2933 99 80

89

Carbendazim (ISO) (CAS RN 10605-21-7)

0 %

31.12.2013

ex 2934 10 00

15

4-Nitrofenylthiazol-5-ylmethylcarbonaat (CAS RN 144163-97-3)

0 %

31.12.2017

ex 2934 10 00

25

(S)-Ethyl-2-(3-((2-isopropylthiazol-4-yl)methyl)-3-methylureido)-4-morfolinobutanoaatoxalaat (CAS RN 1247119-36-3)

0 %

31.12.2017

ex 2934 10 00

35

(2-Isopropylthiazol-4-yl)-N-methylmethanaminedihydrochloride (CAS RN 1185167-55-8)

0 %

31.12.2017

ex 2934 20 80

40

1,2-Benzisothiazool-3(2H)-on (Benzisothiazolinon (BIT)) (CAS RN 2634-33-5)

0 %

31.12.2017

ex 2934 30 90

10

2-Methylthiofenothiazine (CAS RN 7643-08-5)

0 %

31.12.2017

ex 2934 99 90

12

Morfolinofosfordiamidaatoligomeren (morfolino-oligonucleotides) bestemd voor genetisch onderzoek (1)

0 %

31.12.2017

ex 2934 99 90

14

Ethyl N-{[1-methyl-2-({[4-(5-oxo-4,5-dihydro-1,2,4-oxadiazol-3-yl)fenyl]amino}methyl)-1H-benzimidazol-5-yl]carbonyl}-N-pyridine-2-yl-b-alaninaat (CAS RN 872728-84-2)

0 %

31.12.2017

ex 2934 99 90

15

Carboxine (ISO) (CAS RN 5234-68-4)

0 %

31.12.2013

ex 2934 99 90

18

3,3-Bis(2-methyl-1-octyl-1H-indol-3-yl)ftalide (CAS RN 50292-95-0)

0 %

31.12.2017

ex 2934 99 90

22

7-[4-(Diethylamino)-2-ethoxyfenyl]-7-(2-methyl-1-octyl-1H-indool-3-yl) furo[3,4-b]pyridine-5(7H)-one (CAS RN 87563-89-1)

0 %

31.12.2017

ex 2934 99 90

23

Bromuconazool (ISO) met een zuiverheid van 96 of meer gewichtspercenten (CAS RN 116255-48-2)

0 %

31.12.2016

ex 2934 99 90

74

2-Isopropylthioxanthon (CAS RN 5495-84-1)

0 %

31.12.2017

ex 2934 99 90

83

Flumioxazine (ISO) met een zuiverheid van ten minste 96 gewichtspercenten (CAS RN 103361-09-7)

0 %

31.12.2014

ex 2934 99 90

84

Etoxazool (ISO) met een zuiverheid van ten minste 94,8 gewichtspercenten (CAS RN 153233-91-1)

0 %

31.12.2014

ex 2942 00 00

10

N,N-Dimethyloctylamine - boortrichloride (1:1) (CAS RN 34762-90-8)

0 %

31.12.2017

ex 3102 50 90

10

Natuurlijk natriumnitraat (CAS RN 7631-99-4)

0 %

31.12.2017

ex 3204 11 00

70

Kleurstof C.I. Disperse Red 343

0 %

31.12.2017

ex 3204 13 00

20

(2,2 „- (3,3’-dioxidobifenyl-4,4’-diyldiazo)bis(6-(4-(3-(diethylamino)propylamino)-6-(3-(diethylammonio)propylamino)-1,3,5-triazin-2-ylamino)-3-sulfonato-1-naftolato))bikoper(II) acetaat lactaat (CAS RN 159604-94-1)

0 %

31.12.2017

ex 3204 15 00

10

Kleurstof C.I. Vat Orange 7 (C.I. Pigment Orange 43)

0 %

31.12.2017

ex 3204 17 00

30

Kleurstof C.I. Pigment Yellow 97

0 %

31.12.2017

ex 3204 17 00

80

Kleurstof C.I. Pigment Red 207

0 %

31.12.2017

ex 3204 17 00

85

Kleurstof C.I. Pigment Blue 61

0 %

31.12.2017

ex 3204 17 00

88

Kleurstof C.I. Pigment Violet 3

0 %

31.12.2017

ex 3204 19 00

84

Kleurstof C.I. Solvent Blue 67

0 %

31.12.2017

ex 3204 19 00

85

Kleurstof C.I. Solvent Red HPR

0 %

31.12.2017

ex 3208 90 19

ex 3208 90 91

25

20

Copolymeren van polytetrafluorethyleen in een oplossing van butylacetaat met een gehalte aan oplosmiddelen van 50 (± 2) gewichtspercenten

0 %

31.12.2017

ex 3208 90 19

75

Copolymeer van acenaftaleen, opgelost in ethyllactaat

0 %

31.12.2017

ex 3402 13 00

20

Tensioactieve stof bevattende 1,4-dimethyl-1,4-bis(2-methylpropyl)-2-butyn-1,4-diylether, gepolymeriseerd met oxiraan, met een methyleindgroep

0 %

31.12.2017

ex 3802 90 00

11

Met soda flux gecalcineerde diatomeeënaarde, met zuur gewassen, bestemd om te worden gebruikt als filterhulpstof bij de vervaardiging van farmaceutische en/of biochemische stoffen

0 %

31.12.2017

ex 3808 91 90

10

Indoxacarb (ISO) en zijn (R)-isomeer, gefixeerd op een drager van siliciumdioxide

0 %

31.12.2013

ex 3808 91 90

50

Spodoptera exigua nuclear polyhedrosis virus (SeNPV) in een waterige glycerol suspensie

0 %

31.12.2013

ex 3808 91 90

60

Spinetoram (ISO) (CAS RN 935545-74-7), voorbereiding van twee spinosyn bestanddelen (3'-ethoxy-5,6-dihydro spinosyn J) en (3'-ethoxy- spinosyn L)

0 %

31.12.2017

ex 3808 92 90

10

Schimmelwerende middelen, in de vorm van poeder, bevattende 65 of meer doch niet meer dan 75 gewichtspercenten hymexazool (ISO), niet opgemaakt voor de verkoop in het klein

0 %

31.12.2013

ex 3808 93 15

10

Preparaat op basis van een concentraat dat 45 of meer doch niet meer dan 55 gewichtspercenten van het werkzame herbicidebestanddeel penoxsulam als waterige suspensie bevat

0 %

31.12.2017

ex 3811 21 00

30

Additieven voor smeeroliën, bevattende minerale oliën, bestaande uit calciumzouten van reactieproducten van polyisobutyleen gesubstitueerd fenol met salicylzuur en formaldehyde, gebruikt als een geconcentreerd toevoegingsmiddel voor de vervaardiging van motoroliën via een mengproces

0 %

31.12.2017

ex 3811 21 00

40

Additieven voor smeeroliën, bevattende minerale oliën, op basis van een mengsel van dodecylfenol sulfide calciumzouten (CAS RN 68784-26-9), gebruikt als een geconcentreerd toevoegingsmiddel voor de vervaardiging van motoroliën via een mengproces

0 %

31.12.2017

ex 3811 21 00

50

Additieven voor smeeroliën,

gebaseerd op calcium C16-24 alkylbenzeensulfonaten (CAS RN 70024-69-0),

bevattende minerale oliën,

gebruikt als een geconcentreerd toevoegingsmiddel voor de vervaardiging van motoroliën via een mengproces

0 %

31.12.2017

ex 3811 21 00

60

Additieven voor smeeroliën, bevattende minerale oliën,

gebaseerd op calcium polypropylenyl gesubstitueerd benzeensulfonaat (CAS RN 75975-85-8) met een gehalte van 25 of meer doch niet meer dan 35 gewichtspercenten,

met een totaal basegetal (TBN) van 280 of meer doch niet meer dan 320,

gebruikt als een geconcentreerd toevoegingsmiddel voor de vervaardiging van motoroliën via een mengproces

0 %

31.12.2017

ex 3811 21 00

70

Additieven voor smeeroliën,

bevattende polyisobutyleenbarnsteenzuurimide afgeleid van reactieproducten van polyethyleenpolyaminen met polyisobutenylbarnsteenzuuranhydride (CAS RN 84605-20-9),

bevattende minerale oliën,

met een chloorgehalte van 0,05 of meer doch niet meer dan 0,25 gewichtspercenten,

met een totaal basegetal (TBN) van meer dan 20,

gebruikt als een geconcentreerd toevoegingsmiddel voor de vervaardiging van motoroliën via een mengproces

0 %

31.12.2017

ex 3811 29 00

10

Additieven voor smeeroliën, bestaande uit reactieproducten van difenylamine met vertakt noneen (CAS RN 36878-20-3 en CAS RN 27177-41-9), gebruikt als een geconcentreerd toevoegingsmiddel voor de vervaardiging van motoroliën via een mengproces

0 %

31.12.2017

ex 3811 29 00

20

Additieven voor smeeroliën, bestaande uit reactieproducten van bis(2-methylpentan-2-yl) dithiofosforzuur met propyleenoxide, fosforoxide, en aminen met C12-14 alkylketens, gebruikt als een geconcentreerd toevoegingsmiddel voor de vervaardiging van motoroliën via een mengproces

0 %

31.12.2017

ex 3811 29 00

30

Additieven voor smeeroliën, bestaande uit reactieproducten van butyl-cyclohex-3-eencarboxylaat, zwavel en trifenylfosfiet (CAS RN 93925-37-2), gebruikt als een geconcentreerd toevoegingsmiddel voor de vervaardiging van motoroliën via een mengproces

0 %

31.12.2017

ex 3811 29 00

40

Additieven voor smeeroliën, bestaande uit reactieproducten van 2-methyl-prop-1-een met zwavelmonochloride en natriumsulfide (CAS RN 68511-50-2), met een chloorgehalte van 0,05 of meer doch niet meer dan 0,5 gewichtspercent, gebruikt als een geconcentreerd toevoegingsmiddel voor de vervaardiging van motoroliën via een mengproces

0 %

31.12.2017

ex 3811 29 00

50

Additieven voor smeeroliën, bestaande uit een mengsel van N,N-dialkyl-2-hydroxyacetamiden met alkylketenlengten tussen 12 en 18 koolstofatomen (CAS RN 866259-61-2), gebruikt als een geconcentreerd toevoegingsmiddel voor de vervaardiging van motoroliën via een mengproces

0 %

31.12.2017

ex 3811 90 00

30

Oplossing van een (dimethylamino)methylderivaat van polyisobutyleenfenol, bevattende 10 of meer doch niet meer dan 19,9 gewichtspercenten aardolienafta

0 %

31.12.2017

ex 3811 90 00

40

Oplossing van een quaternair ammoniumzout op basis van polyisobutyleensuccinimide, bevattende 20 of meer doch niet meer dan 29,9 gewichtspercenten 2-ethylhexanol

0 %

31.12.2017

ex 3815 90 90

16

Initiator op basis van dimethylaminopropyl ureum

0 %

31.12.2017

ex 3815 90 90

18

Oxidatiekatalysator met als actieve component di[mangaan (1+)], 1,2-bis(octahydro-4,7-dimethyl-1H-1,4,7-triazonine-1-yl-kN1, kN4, kN7)ethaan-di-μ-oxo-μ-(ethanoato-kO, kO’)-, di[chloride(1-)], gebruikt voor het versnellen van chemische oxidatie of bleken (CAS RN 1217890-37-3)

0 %

31.12.2017

ex 3815 90 90

85

Katalysatoren op basis van aluminosilicaat (zeoliet), bestemd voor de alkylering van aromatische koolwaterstoffen, de transalkylering van alkylaromatische koolwaterstoffen of de oligomerisatie van olefinen (1)

0 %

31.12.2017

ex 3815 90 90

89

Rhodococcus rhodochrous J1 bacteriën, die enzymen bevatten, gesuspendeerd in een polyacrylamidegel of in water, bestemd om te worden gebruikt als katalysator bij de productie van acrylamide door hydratie van acrylonitril (1)

0 %

31.12.2016

ex 3824 90 97

33

Preparaat, bevattende:

trioctylfosfineoxide (CAS RN 78-50-2),

hexyldioctylfosfineoxide (CAS RN 31160-66-4),

dihexyloctylfosfineoxide (CAS RN 31160-64-2), en

trihexylfosfineoxide (CAS RN 9084-48-8)

0 %

31.12.2016

ex 3824 90 97

35

Mengsel van:

3,3-bis (2-methyl-1-octyl-1H-indol-3-yl)ftalide (CAS RN 50292-95-0), en

ethyl-6’-(diethylamino) -3-oxo-spiro- [isobenzofuraan-1 (3H), 9’-[9H]xantheen] -2’-carboxylaat (CAS RN 154306-60-2)

0 %

31.12.2017

ex 3824 90 97

36

Preparaat op basis van 2,5,8,11-tetramethyl-6-dodecyn-5,8-diolethoxylaat (CAS RN 169117-72-0)

0 %

31.12.2017

ex 3824 90 97

37

Mengsel van vloeibare kristallen, bestemd voor gebruik bij de fabricage van displays (1)

0 %

31.12.2017

ex 3824 90 97

38

Preparaat op basis van alkylcarbonaten dat ook een UV-absorberend middel bevat, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van brillenglas (1)

0 %

31.12.2017

ex 3824 90 97

41

Preparaat, bestaande uit:

dipropyleenglycol,

tripropyleenglycol,

tetrapropyleenglycol, en

pentapropyleenglycol

0 %

31.12.2017

ex 3824 90 97

43

Nikkelhydroxide, met toegevoegd 12 of meer doch niet meer dan 18 gewichtspercenten zinkhydroxide en kobalthydroxide, van de soort gebruikt voor de vervaardiging van positieve elektroden voor batterijen

0 %

31.12.2017

ex 3824 90 97

44

Mengsel van fytosterolen, niet in poedervorm, bevattende:

75 of meer gewichtspercenten sterolen, en

niet meer dan 25 gewichtspercenten stanolen,

bestemd voor de vervaardiging van stanolen/sterolen of stanol/sterolesters (1)

0 %

31.12.2017

ex 3824 90 97

70

Pasta bevattende 75 of meer doch niet meer dan 85 gewichtspercenten koper, tevens bevattende anorganische oxiden, ethylcellulose en een oplosmiddel

0 %

31.12.2017

ex 3824 90 97

78

Mengsel van fytosterolen, afkomstig van hout en oliën op houtbasis (tallolie), in de vorm van een poeder met een deeltjesgrootte van niet meer dan 300 μm, bevattende:

60 of meer doch niet meer dan 80 gewichtspercenten sitosterolen,

niet meer dan 15 gewichtspercenten campesterolen,

niet meer dan 5 gewichtspercentenen stigmasterolen, en

niet meer dan 15 gewichtspercenten betasitostanolen

0 %

31.12.2017

ex 3903 90 90

ex 3911 90 99

35

43

Copolymeren van α-methylstyreen en styreen, met een verwekingspunt van meer dan 113 °C

0 %

31.12.2013

ex 3903 90 90

86

Mengsel dat bevat

45 of meer doch niet meer dan 65 gewichtspercenten styreenpolymeren,

35 of meer doch niet meer dan 45 gewichtspercenten poly(fenyleenether),

niet meer dan 10 gewichtspercenten andere additieven,

en met één of meer van de volgende speciale kleureffecten:

metaal of parelglans met een visueel angulair metamerisme veroorzaakt door ten minste 0,3 gewichtspercent op vlokken gebaseerd pigment,

fluorescentie, als gekenmerkt door de uitzending van licht bij de absorptie van ultraviolette straling,

helderwit, als gekenmerkt door L*niet minder dan 92 en b* niet meer dan 2 en a* tussen – 5 en 7 op de CIELab-kleurschaal

0 %

31.12.2013

ex 3904 69 80

85

Copolymeren van ethyleen en chloortrifluorethyleen, al dan niet gewijzigd met hexafluoroisobutileen, in poedervorm, al dan niet met toevoeging van vulstoffen

0 %

31.12.2017

ex 3907 30 00

60

Polyglycerolpolyglycidylether-hars (CAS RN 105521-63-9)

0 %

31.12.2017

ex 3907 60 80

50

Flexibele verpakkingen (voor zuurstofgevoelige polymeren) vervaardigd uit een laminaat van:

niet meer dan 75 μm van polyethyleen,

niet meer dan 50 μm van polyamide,

niet meer dan 15 μm van polyethyleentereftalaat, en

niet meer dan 9 μm van aluminium,

met een treksterkte van meer dan 70 N/15 mm en zuurstofdoorlatendheid van minder dan 0,1 cm3/m2/24 uur bij 0,1 MPa

0 %

31.12.2017

ex 3907 99 90

25

Copolymeer, bestaande uit 72 of meer gewichtspercenten tereftaalzuur en/of isomeren daarvan en cyclohexaandimethanol

0 %

31.12.2017

ex 3907 99 90

60

Copolymeer van tereftaalzuur en isoftaalzuur met bisfenol A

0 %

31.12.2017

ex 3908 90 00

60

Copolymeren bestaande uit:

Dioxy-hexaanzuur,

12-aminododecaanzuur,

hexahydro-2H-azepin-2-on, en

1,6-hexaandiamine

0 %

31.12.2017

ex 3909 40 00

20

Poeder van warmhardende harsdeeltjes waarin magnetische deeltjes gelijkmatig zijn verdeeld, bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van inkt voor fotokopieerapparaten, faxtoestellen, printers en multifunctionele apparaten (1)

0 %

31.12.2015

ex 3909 40 00

30

Mengsel van:

alkylfenol- formaldehydehars, al dan niet gebromeerd, en

zinkoxide

0 %

31.12.2017

ex 3910 00 00

50

Drukgevoelige zelfklevende lijmlaag op basis van siliconen in een oplosmiddel dat copoly(dimethylsiloxaan/difenylsiloxaan-)gom bevat

0 %

31.12.2017

ex 3911 90 19

30

Copolymeer van ethyleenimine en ethyleeniminedithiocarbamaat, in een waterige oplossing met natriumhydroxide

0 %

31.12.2017

ex 3911 90 99

53

Gehydrogeneerd polymeer van 1,2,3,4,4a,5,8,8a-octahydro-1,4:5,8-dimethanonaftaleen met 3a,4,7,7a-tetrahydro-4,7-methano-1H-indeen en 4,4a,9,9a-tetrahydro-1,4-methano-1H-fluoreen (CAS RN 503442-46-4)

0 %

31.12.2017

ex 3911 90 99

57

Gehydrogeneerd polymeer van 1,2,3,4,4a, 5,8,8a-octahydro-1,4: 5,8-dimethanonaftaleen met 4,4a, 9,9a-tetrahydro-1,4-methano-1H-fluoreen (CAS RN 503298-02-0)

0 %

31.12.2017

ex 3919 10 80

ex 3919 90 00

43

26

Ethyleen-vinylacetaatfolie:

met een dikte van 100 μm of meer,

aan één zijde bekleed met een druk- of UV-gevoelige acryl kleefstof en een polyester beschermfilm

0 %

31.12.2014

ex 3919 10 80

ex 3919 90 00

45

45

Versterkte polyethyleen schuimtape met aan beide zijden een acryl drukgevoelige zelfklevende lijmlaag voorzien van microgroeven en aan één zijde een schutblad, met een toepassingsdikte van 0,38 mm of meer doch niet meer dan 1,53 mm

0 %

31.12.2017

ex 3919 10 80

ex 3919 90 00

55

53

Band van acrylschuim, aan een zijde bedekt met een door warmte activeerbare kleefstof of een drukgevoelige kleefstof van acryl, en aan de andere zijde voorzien van een drukgevoelige kleefstof van acryl en een verwijderbare beschermfolie, met een aftrekkracht (peel adhesion) onder een hoek van 90o van meer dan 25 N/cm (volgens de methode ASTM D 3 330)

0 %

31.12.2017

ex 3919 10 80

ex 3919 90 00

85

28

Folie van poly(vinylchloride) of polyethyleen of van een ander polyolefine:

met een dikte van 65 μm of meer,

aan één zijde voorzien van een UV-gevoelige acryl kleeflaag en een polyester beschermfilm

0 %

31.12.2014

ex 3919 90 00

25

Film bestaande uit meerdere lagen poly(ethyleentereftalaat) en een copolymeer van butylacrylaat en methylmetacrylaat, aan één zijde bedekt met een slijtvaste acrylic laag waarin nanopartikels van antimoontinoxide en carbonblack verwerkt zijn, en aan de andere zijde een acryl drukgevoelige zelfklevende lijmlaag en een gesiliconiseerd poly(ethyleentereftalaat) schutblad

0 %

31.12.2017

ex 3919 90 00

ex 9001 20 00

47

40

Polariserende folie, op rollen, bestaande uit een meerlaagse folie van poly(vinylalcohol), aan weerszijden ondersteund door een folie van cellulosetriacetaat, met aan één zijde een drukgevoelige hechtende lijmlaag en een verwijderbare beschermfolie

0 %

31.12.2017

ex 3920 10 40

30

Gecoëxtrudeerde zeven- tot negenlagige folie, hoofdzakelijk van copolymeren van ethyleen of gefunctionaliseerde polymeren van ethyleen, bestaande uit:

een drielaagse barrière met een kernlaag van voornamelijk ethyleen vinylalcohol, aan weerszijden bedekt met een laag van voornamelijk cyclische olefine polymeren,

aan weerszijden bedekt met twee of meer lagen van polymeermateriaal,

en met een totale dikte van niet meer dan 110 μm

0 %

31.12.2017

ex 3920 20 29

ex 3920 20 80

55

93

Gecoëxtrudeerde zeven- tot negenlagige folie, hoofdzakelijk van copolymeren van propyleen, bestaande uit:

aan weerszijden bedekt met een laag van voornamelijk cyclische olefine polymeren,

aan weerszijden bedekt met twee of meer lagen van polymeermateriaal,

en met een totale dikte van niet meer dan 110 μm

0 %

31.12.2017

ex 3920 20 29

94

Gecoëxtrudeerde drielagige folie,

waarvan elke laag een mengsel bevat van polypropyleen en polyethyleen,

bevattende minder dan 3 gewichtspercenten andere polymeren,

al dan niet titaandioxide in de kernlaag bevattende,

met een totale dikte van niet meer dan 70 μm

0 %

31.12.2016

ex 3920 51 00

40

Platen van polymethylmethacrylaat die voldoen aan de norm EN 4 366 (MIL-PRF-25690)

0 %

31.12.2013

ex 3920 62 19

42

Foliën van poly(ethyleentereftalaat), met een dikte van 18 μm of meer doch niet meer dan 25 μm, met:

een krimp van 3,4 (± 0,1) % in de lengterichting (volgens de methode ASTM D 1204 bij 190 °C gedurende 20 minuten), en

een krimp van 0,3 (± 0,2) % in de dwarsrichting (volgens de methode ASTM D 1204 bij 190 °C gedurende 20 minuten)

0 %

31.12.2013

ex 3920 62 19

81

Foliën van poly(ethyleentereftalaat), met een dikte van niet meer dan 20 μm, gecoat aan beide zijden met een gasbarrière laag bestaande uit een polymere matrix waarin silica is gedispergeerd en met een dikte van niet meer dan 2 μm

0 %

31.12.2017

ex 3920 79 90

10

Foliën van celluloseacetylbutyraat, al dan niet gecombineerd met een laag polycarbonaat, met een dikte van ten hoogste 0,81 mm, bevattende microlamellen met een typische zichthoek van 30 graden, gemeten aan de oppervlakte van beide zijden, ten opzichte van de oppervlaktenormaal

0 %

31.12.2013

ex 3920 92 00

30

Film van polyamide, met een dikte van niet meer dan 20 μm, gecoat aan beide zijden met een gasbarrière laag bestaande uit een polymere matrix waarin silica is gedispergeerd en met een dikte van niet meer dan 2 μm

0 %

31.12.2013

ex 5407 10 00

10

Weefsels, bestaande uit kettingfilamentgaren van polyamide-6,6 en inslagfilamentgaren van polyamide-6,6, polyurethaan en een copolymeer van tereftaalzuur, p-fenyleendiamine en 3,4’-oxybis(fenyleenamine)

0 %

31.12.2017

ex 5603 11 10

ex 5603 11 90

20

20

Gebonden textielvlies, met een gewicht van niet meer dan 20 g/m2, met „spunbonded” en „meltblown” filamenten, gecombineerd als sandwich waarvan de twee buitenste lagen fijne eindloze filamenten bevatten (diameter meer dan 10 μm doch niet meer dan 20 μm) en de binnenste laag superfijne eindloze filamenten (diameter meer dan 1 μm doch niet meer dan 5 μm), bestemd voor de fabricage van luiers en inlegluiers voor baby’s en soortgelijke artikelen voor hygiënisch gebruik (1)

0 %

31.12.2017

ex 5603 12 90

50

Gebonden textielvlies:

met een gewicht van 30 g/m2 of meer doch niet meer dan 60 g/m2,

met vezels van polypropyleen of van polypropyleen en polyethyleen,

al dan niet bedrukt, met:

aan één kant 65 % van de totale oppervlakte ronde noppen met een diameter van 4 mm, bestaande uit verankerde, opstaande losse krullende vezels die geschikt zijn voor het vasthechten van geëxtrudeerde haakjes, waarbij de resterende 35 % van de oppervlakte is gelijmd,

en aan andere kant een glad oppervlak zonder structuur,

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van luiers en inlegluiers voor baby’s en soortgelijke artikelen voor hygiënisch gebruik (1)

0 %

31.12.2017

ex 5603 12 90

ex 5603 13 90

ex 5603 92 90

ex 5603 93 90

70

70

40

10

Gebonden textielvlies van polypropyleen,

bestaande uit een vlies van door verstuiving van het gesmolten polymeer verkregen vezels („meltblown”) dat aan beide zijden is bedekt met door samensmelting van filamenten verkregen („spunbonded”) vlies van polypropyleen,

met een gewicht van niet meer dan 150 g/m2,

aan het stuk, of enkel vierkant of rechthoekig gesneden,

niet geïmpregneerd

0 %

31.12.2013

ex 5603 92 90

ex 5603 94 90

70

40

Gebonden textielvlies, bestaande uit meerdere lagen van een mengsel van door verstuiving van het gesmolten polymeer verkregen vezels („meltblown”) en van stapelvezels van polypropyleen en polyester, al dan niet aan één zijde of aan beide zijden bedekt met een door samensmelting van filamenten verkregen („spunbonded”) vlies van polypropyleen

0 %

31.12.2013

ex 5603 92 90

ex 5603 93 90

80

50

Gebonden textielvlies van polyolefine, bestaande uit een elastomerenlaag, aan beide zijden bekleed met polyolefinefilamenten:

een gewicht van 25 g/m2 of meer doch niet meer dan 150 g/m2,

aan het stuk of enkel vierkant of rechthoekig gesneden,

niet geïmpregneerd,

met rekeigenschappen in dwars- of in machinerichting,

bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van baby/kinderverzorgingsproducten (1)

0 %

31.12.2016

ex 6909 19 00

15

Keramische ringen met rechthoekige dwarsdoorsnede met een uitwendige diameter van 19 mm of meer (+ 0,00 mm/– 0,10 mm) doch niet meer dan 29 mm (+ 0,00 mm/– 0,20 mm), een inwendige diameter van 10 mm of meer (+ 0,00 mm/– 0,20 mm) doch niet meer dan 19 mm (+ 0,00 mm/– 0,30 mm), een variabele dikte van 2 mm (± 0,10 mm) tot 3,70 mm (± 0,20 mm) en hittebestendigheid van 240 °C of meer, bevattende:

90 (± 1,5) gewichtspercenten aluminiumoxide,

7 (± 1) gewichtspercenten titaanoxide

0 %

31.12.2017

ex 7005 10 30

10

Vuurgepolijst glas („floatglas”):

met een dikte van minstens 4,0 mm doch niet meer dan 4,2 mm,

met een lichtdoorlatendheid van 91 % of meer, gemeten met een lichtbron van het D-type,

aan één kant bekleed met een reflecterende laag van met fluor behandeld tindioxide

0 %

31.12.2017

ex 7019 12 00

ex 7019 12 00

05

25

Rovings variërend van 1 980 tot 2 033 tex, bestaande uit continuglasvezels van 9 μm (± 0,5 μm)

0 %

31.12.2013

ex 7019 19 10

15

S-glasgarens van 33 tex of een veelvoud van 33 tex (± 13 %), gemaakt van verspinbare continuglasvezels met vezels met een diameter van 9 μm (– 1 μm/+ 1,5 μm)

0 %

31.12.2017

ex 7326 90 98

40

TV-sokkels met metalen bovendeel voor bevestiging en stabilisatie van het TV-toestel

0 %

31.12.2016

ex 7601 20 20

ex 7601 20 80

10

10

Platen en knuppels van hergebruikte aluminiumlegering die lithium bevat

0 %

31.12.2017

ex 7604 29 10

ex 7606 12 99

10

20

Bladen en staven van aluminium-lithiumlegeringen

0 %

31.12.2015

ex 7606 12 92

ex 7607 11 90

20

20

Strippen van een legering van aluminium en magnesium:

op rollen,

met een dikte van 0,14 mm of meer doch niet meer dan 0,40 mm,

een breedte van 12,5 mm of meer doch niet meer dan 359 mm,

een treksterkte van 285 N/mm2 of meer,

een breukrek van 1 % of meer, en

bevattende:

93,3 of meer gewichtspercenten aluminium,

2,2 of meer doch niet meer dan 5 gewichtspercenten magnesium, en

niet meer dan 1,8 gewichtspercent andere elementen

0 %

31.12.2017

ex 7607 11 90

30

Gelamineerd bladaluminium met:

een aluminiumgehalte van 99 of meer gewichtspercenten,

een siliciumdioxide-laag en een waterglasvrije hydrofiele toplaag,

met een totale dikte van niet meer dan 0,120 mm,

een treksterkte van 100 N/mm2 of meer (bepaald volgens de methode ASTM E8), en

een breukrek van 1,0 % of meer.

0 %

30.6.2013

ex 7607 20 90

10

Gelaagde aluminiumfolie met een totale dikte van niet meer dan 0,123 mm, bestaande uit een laag aluminium met een dikte van niet meer dan 0,040 mm, foliën op basis van polyamide en polypropyleen en een beschermlaag tegen corrosie door waterstoffluoride, bestemd voor gebruik bij de fabricage van lithium-polymeerbatterijen (1)

0 %

31.12.2017

ex 8102 10 00

10

Molybdeen in de vorm van poeder, met

een zuiverheid van 99 of meer gewichtspercenten en

een deeltjesgrootte van 1,0 μm of meer, doch niet meer dan 5,0 μm

0 %

31.12.2017

ex 8108 90 30

20

Staven, profielen en draad van een legering van titaan en aluminium, bevattende minstens 1 doch niet meer dan 2 gewichtspercenten aluminium, bestemd voor de vervaardiging van knaldempers en uitlaatpijpen bedoeld bij onderverdeling 8708 92 of 8714 10 00 (1)

0 %

31.12.2017

ex 8108 90 50

30

Legering van titaan en silicium, bevattende 0,15 gewichtspercent of meer doch niet meer dan 0,60 gewichtspercent silicium, in platen of rollen, bestemd voor de fabricage van:

uitlaatsystemen voor explosie- en verbrandingsmotoren, of

buizen en pijpen bedoeld bij onderverdeling 8108 90 60 (1)

0 %

31.12.2017

ex 8108 90 50

40

Platen van een titaanlegering, bestemd voor de fabricage van constructiedelen van luchtvaartuigen (1)

0 %

31.12.2017

ex 8108 90 50

50

Titaan-koper-niobiumlegering, in de vorm van platen, banden, strippen en foliën, bevattende minstens 0,8 gewichtspercent doch niet meer dan 1,2 gewichtspercent koper en minstens 0,4 gewichtspercent doch niet meer dan 0,6 gewichtspercent niobium

0 %

31.12.2017

ex 8108 90 50

85

Platen, bladen en strippen uit niet-gelegeerd titanium

0 %

31.12.2017

ex 8113 00 90

10

Dragerplaat van aluminiumsiliciumcarbide (AlSiC-9) voor elektronische schakelingen

0 %

31.12.2017

ex 8207 30 10

10

Een reeks van transfer en/of tandem persinstrumenten voor koudbewerking, stampen, trekken, snijden, draadtappen, buigen, ijken, omranden en groeven van metalen platen, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van onderdelen van het frame van motorvoertuigen (1)

0 %

31.12.2017

ex 8407 33 00

ex 8407 90 80

ex 8407 90 90

10

10

10

Zuigermotoren met vonkontsteking, wankelmotoren daaronder begrepen, met een cilinderinhoud van 300 cm3 of meer en een vermogen van 6 kW of meer doch niet meer dan 20,0 kW, bestemd voor de vervaardiging van:

gazonmaaimachines met eigen beweegkracht en uitgerust met een zitplaats bedoeld bij onderverdeling 8433 11 51 en handgeduwde gazonmaaiers bedoeld bij onderverdeling 8433 11 90,

tractors die hoofdzakelijk gebruikt worden als gazonmaaiers, bedoeld bij onderverdeling 8701 90 11, of

4-takt motormaaimachines met een cilinderinhoud van 300 cm3 of meer bedoeld bij onderverdeling 8433 20 10, of

sneeuwruimers bedoeld bij onderverdeling 8430 20 (1)

0 %

31.12.2017

ex 8408 90 43

ex 8408 90 45

ex 8408 90 47

30

20

30

Vloeistofgekoelde viercilinderviertaktmotoren met zelfontsteking, met

een cilinderinhoud van niet meer dan 3 850 cm3, en

een nominaal vermogen van 15 kW of meer, doch niet meer dan 55 kW,

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van voertuigen van post 8 427 (1)

0 %

31.12.2017

ex 8411 99 00

30

Wielvormig gasturbineonderdeelen met bladen, van de soort gebruikt in turbocompressoren:

van een precisiegegoten legering op nikkelbasis die voldoet aan de norm DIN G-NiCr13Al16MoNb of DIN NiCo10W10Cr9AlTi of AMS AISI:686,

met een hittebestendigheid van niet meer dan 1 100 °C,

met een diameter van 30 mm of meer doch niet meer dan 80 mm,

met een hoogte van 30 mm of meer doch niet meer dan 50 mm

0 %

31.12.2017

ex 8481 80 69

60

Vier-weg omkeerventielen voor koelmiddelen, bestaande uit

een magneetventiel,

een messing kraanbehuizing met klep en koperen aansluitingen,

met een maximale werkdruk van 4,5 MPa

0 %

31.12.2017

ex 8483 30 38

30

Cilindrisch kussenblokken:

van precisiegegoten grijs gietijzer dat voldoet aan de norm DIN EN 1561,

met oliekamers,

zonder lagers,

met een diameter van 60 mm of meer doch niet meer dan 180 mm,

met een hoogte van 60 mm of meer doch niet meer dan 120 mm,

al dan niet met waterkamers en verbindingsstukken

0 %

31.12.2017

ex 8501 31 00

70

Gelijkstroommotoren zonder contactborstels, met:

een uitwendige diameter van 80 mm of meer doch niet meer dan 100 mm,

een voedingsspanning van 12 V,

een vermogen bij 20 °C van 300 W of meer doch niet meer dan 550 W,

een koppel bij 20 °C van 2,90 Nm of meer maar niet meer dan 5,30 Nm,

een nominaal toerental bij 20 °C van 600 tpm of meer doch niet meer dan 1 200 tpm,

uitgerust met rotorhoekpositiesensor van het resolvertype of het halleffecttype,

van de soort gebruikt in stuurbekrachtigingsinrichtingen voor auto’s

0 %

31.12.2017

ex 8501 33 00

ex 8501 40 80

ex 8501 53 50

30

50

10

Elektrische aandrijvingen voor motorvoertuigen, met een uitgangsvermogen van ten hoogste 315 kW, met:

een wissel- of gelijkstroommotor, ook indien met transmissie,

vermogenselektronica

0 %

31.12.2016

ex 8501 62 00

30

Brandstofcellensysteem:

bestaande uit ten minste fosforzuurbrandstofcellen,

in een behuizing met geïntegreerd waterbeheer en gasbehandeling,

voor permanente, stationaire energievoorziening

0 %

31.12.2017

ex 8504 31 80

20

Transformatoren, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van omvormers voor LCD-modules (1)

0 %

31.12.2017

ex 8504 31 80

40

Elektrische transformatoren:

met een vermogen van 1 kVA of minder,

zonder stekkers of kabels,

voor intern gebruik bij de vervaardiging van decoderkastjes en televisietoestellen (1)

0 %

31.12.2017

ex 8504 40 82

40

Gedrukte schakelingen uitgerust met een bruggelijkrichter en andere actieve en passieve elementen

met twee uitgangsconnectoren,

met twee ingangsconnectoren die parallel beschikbaar en bruikbaar zijn,

en kunnen overschakelen tussen helder en gedempt licht,

met een ingangsspanning van 40 V (+ 25 % – 15 %) of 42 V (+ 25 % – 15 %) voor helder licht, met een ingangsspanning van 30 V (± 4 V) voor gedempt licht, of

met een ingangsspanning van 230 V (+ 20 % – 15 %) voor helder licht, met een ingangsspanning van 160 V (± 15 %) voor gedempt licht, of

met een ingangsspanning van 120 V (15 % – 35 %) voor helder licht, met een ingangsspanning van 60 V (± 20 %) voor gedempt licht,

met een ingangsstroom tot 80 % van de nominale waarde binnen 20 ms,

met een ingangsfrequentie van 45 Hz of meer, doch niet meer dan 65 Hz voor 42 V en 230 V, en 45-70 Hz voor 120 V-versies,

met een maximale aanloopstroomoverschrijding van niet meer dan 250 % van de ingangsstroom,

met een periode van de aanloopstroomoverschrijding van niet meer dan 100 ms,

met een aanloopstroomonderschrijding van niet minder dan 50 % van de ingangsstroom,

met een periode van de aanloopstroomonderschrijding van niet meer dan 20 ms,

met een vooraf instelbare uitgangsstroom,

met een uitgangsstroom tot 90 % van de vooraf ingestelde nominale waarde binnen 50 ms,

met een uitgangsstroom die binnen 30 ms terugvalt tot nul na verwijdering van de ingangsspanning,

met een gedefinieerde storingsmelding in geval van geen of te hoge belasting (end-of-life-functie)

0 %

30.6.2013

ex 8504 40 82

50

Transformatoren in een behuizing met

een nominaal vermogen van niet meer dan 30 W,

een voedingsspanning van 90 V of meer doch niet meer dan 305 V,

een voedingsfrequentie van 47 Hz of meer doch niet meer dan 63 Hz,

een constante stroomafgifte van 350 mA of meer doch niet meer dan 1 050 mA,

een initiële aanloopstroom van niet meer dan 10 A,

een bedrijfstemperatuurbereik van – 20 °C of meer doch niet meer dan + 65 °C,

geschikt voor de aansturing van LED’s

0 %

31.12.2017

ex 8504 50 95

50

Elektromagnetische spoelen met

een energieverbruik van niet meer dan 6 W,

een isolatieweerstand van meer dan 100 M ohm, en

een ingangsopening van 11,4 mm of meer, doch niet meer dan 11,8 mm

0 %

31.12.2017

ex 8505 11 00

33

Permanente magneten bestaande uit een legering van neodymium, ijzer en boor, in de vorm van een afgeronde rechthoek met afmetingen van niet meer dan 15 mm × 10 mm × 2 mm dan wel in de vorm van een schijf met een diameter van niet meer dan 90 mm, al dan niet voorzien van een gat in het midden

0 %

31.12.2013

ex 8505 11 00

50

Specifiek gevormde staven, bestemd om na magnetisering als permanente magneten te worden gebruikt, die neodymium, ijzer en boor bevatten, met de volgende afmetingen:

een lengte van 15 mm of meer doch niet meer dan 52 mm,

een breedte van 5 mm of meer doch niet meer dan 42 mm,

van de soort gebruikt bij de vervaardiging van elektrische servomotoren voor industriële automatisering

0 %

31.12.2017

ex 8505 11 00

60

Ringen, buizen, hulzen of kragen gemaakt van een legering van neodymium, ijzer en boor, met

een diameter van niet meer dan 45 mm,

een hoogte van niet meer dan 45 mm,

van de soort gebruikt bij de vervaardiging van permanente magneten na magnetisering

0 %

31.12.2017

ex 8507 60 00

40

Herlaadbare batterijen van elektrische lithiumionaccumulatoren met:

een lengte van 1 203 mm of meer doch niet meer dan 1 297 mm,

een breedte van 282 mm of meer doch niet meer dan 772 mm,

een hoogte van 792 mm of meer doch niet meer dan 839 mm,

en gewicht van 260 kg of meer doch niet meer dan 293 kg,

een vermogen van 22 kWh of 26 kWh, en

samengesteld uit 24 of 48 modules

0 %

31.12.2017

ex 8507 60 00

50

Modules voor de assemblage van batterijen van elektrische lithiumionaccumulatoren met:

een lengte van 298 mm of meer doch niet meer dan 408 mm,

een breedte van 33,5 mm of meer doch niet meer dan 209 mm,

een hoogte van 138 mm of meer doch niet meer dan 228 mm,

een massa van 3,6 kg of meer doch niet meer dan 17 kg, en

een vermogen van 485 kWh of meer doch niet meer dan 2 158 kWh

0 %

31.12.2017

ex 8507 60 00

55

Lithiumionaccumulatoren in cilindrische vorm, met:

een grondplaat die vergelijkbaar is met een in het midden samengedrukte ellips,

een lengte van 49 mm of meer (aansluitpunten niet inbegrepen),

een breedte van 33,5 mm of meer,

een dikte van 9,9 mm of meer,

een nominale capaciteit van 1,75 Ah of meer, en

een nominale spanning van 3,7 V,

bestemd voor de vervaardiging van oplaadbare batterijen (1)

0 %

31.12.2017

ex 8507 60 00

57

Lithiumionaccumulatoren, in rechthoekige vorm, met:

sommige hoeken afgerond,

een lengte van 76 mm of meer (aansluitpunten niet inbegrepen),

een breedte van 54,5 mm of meer,

een dikte van 5,2 mm of meer,

een nominale capaciteit van 3 100 mAh of meer, en

een nominale spanning van 3,7 V,

bestemd voor de vervaardiging van oplaadbare batterijen (1)

0 %

31.12.2017

ex 8507 90 80

70

Gesneden plaat van vernikkeld bladkoper, met:

een breedte van 70 mm (± 5 mm),

een dikte van 0,4 mm (± 0,2 mm),

een lengte van niet meer dan 55 mm,

bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van lithium-ionbatterijen voor elektrische voertuigen (1)

0 %

31.12.2016

ex 8518 29 95

30

Luidsprekers met:

een impedantie van 4 Ohm of meer doch niet meer dan 16 Ohm,

een nominaal vermogen van 2 W of meer doch niet meer dan 20 W,

met of zonder kunststofklamp, en

met of zonder elektrische kabel voorzien van verbindingsstukken,

van de soort gebruikt voor de vervaardiging van televisietoestellen en videomonitors

0 %

31.12.2017

ex 8522 90 80

96

Harddisk drives bestemd om te worden ingebouwd in producten bedoeld bij post 8 521 (1)

0 %

31.12.2017

ex 8528 59 40

20

Videomonitors met vloeibare kristallen (LCD's), voor kleurenweergave, met een gelijkstroom bedrijfsspanning van 7 V of meer doch niet meer dan 30 V, met een diagonaal van het beeldscherm van 33,2 cm of minder,

ofwel zonder behuizing, met achterkant en montageonderstel,

ofwel met behuizing die speciaal ontworpen is om te worden gemonteerd,

geschikt om te worden aangebracht in producten bedoeld bij de hoofdstukken 84 tot en met 90 en 94

0 %

31.12.2013

ex 8529 90 65

75

Modules met minstens halfgeleiderchips voor:

de opwekking van aandrijfsignalen voor pixelaansturing, of

de aandrijving van aanstuurbare pixels

0 %

31.12.2017

ex 8529 90 92

47

Vlakbeeldsensoren („progressieve scan” Interline CCD-Sensor of CMOS-Sensor) voor digitale videocamera’s in de vorm van een analoge of digitale, monolithische geïntegreerde schakeling met pixels van niet meer dan 12 μm × 12 μm in monochrome versie met microlenzen op elke afzonderlijke pixel (microlens array) of in polychrome versie met een kleurenfilter, ook met een microlenzenarray met één microlens op elke afzonderlijke pixel

0 %

31.12.2014

ex 8529 90 92

50

LCD-kleurenbeeldschermen voor LCD-monitors bedoeld bij post 8 528:

met een beeldschermdiagonaal van 14,48 cm of meer doch niet meer dan 31,24 cm,

met achtergrondverlichting, microcontroller,

met een CAN(Controller Area Network)-controller met LVDS(Low-Voltage Differential Signaling)-interface en CAN/voedingscontactdoos of met een APIX(Automotive Pixel Link)-controller met APIX-interface,

in een behuizing met of zonder koellichaam achteraan de behuizing,

zonder een signaalverwerkingsmodule,

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van voertuigen bedoeld bij hoofdstuk 87 (1)

0 %

31.12.2015

ex 8536 69 90

81

Pitchconnectoren bestemd voor de vervaardiging van LCD-televisieontvangers (1)

0 %

31.12.2017

ex 8536 69 90

87

Connectors van het D-subminiatuur (D-sub) type, geborgen in een behuizing van kunstof of metaal met 15 pennen in 3 rijen, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van producten bedoeld bij post 8 521 en 8 528 (1)

0 %

31.12.2016

ex 8536 69 90

88

Veilige digitale (SD) compactflash „chipkaart” en 64-pin pc-kaart contrastekers, van de soort gebruikt voor het solderen op printplaten, voor het aansluiten van elektrische apparatuur en schakelingen en het inschakelen of uitschakelen of het beveiligen van elektrische schakelingen met een spanning van niet meer dan 1 000 V

0 %

31.12.2017

ex 8537 10 91

30

Controlemodules van het dashboard van het voertuig voor gevevensverwerking en -evaluatie, werkend via het CAN-bus-protocol, die ten minste bevat:

microprocessorrelais,

een stappenmotor,

een programmeerbaar geheugen, enkel voor het uitlezen van de daarin opgeslagen gegevens, die elektrisch kunnen worden gewist (Electrically Erasable Programmable Read-Only Memory, EEPROM), en

andere passieve elementen (zoals connectoren, diodes, spanningsstabilisator, weerstanden, condensatoren, transistors),

met een spanning van 13,5 V

0 %

31.12.2017

ex 8543 90 00

40

Deel van een elektrolyseapparaat, bestaande uit een paneel van nikkel voorzien van een via ribben bevestigd gaas van nikkel en een paneel van titaan voorzien van een via ribben bevestigd gaas van titaan, waarbij beide panelen ruggelings aan elkaar zijn bevestigd

0 %

31.12.2017

ex 8544 20 00

ex 8544 42 90

ex 8544 49 93

ex 8544 49 95

10

20

20

10

Met PET/PVC geïsoleerde flexibele kabel met:

een spanning van niet meer dan 60 V,

een stroomsterkte van niet meer dan 1 A,

een hittebestendigheid van niet meer dan 105 °C,

afzonderlijke draden met een dikte van niet meer dan 0,1 mm (± 0,01 mm) en een breedte van niet meer dan 0,8 mm (± 0,03 mm),

afstand tussen aders van niet meer dan 0,5 mm, en

pitch (asafstand tussen het midden van aders) van niet meer dan 1,25 mm

0 %

31.12.2013

ex 8544 42 90

10

Datatransmissiekabel met een transmissiesnelheid van 600 Mbit/s of meer, en met:

een spanning van 1,25 V (± 0,25 V),

connectoren aan elk uiteinde, waarvan minstens één met pinnen met een pitch van 1 mm,

met buitenste afscherming,

die uitsluitend wordt gebruikt voor communicatie tussen een LCD-, PDP- of OLED-scherm en elektronische circuits voor videoverwerking

0 %

31.12.2013

ex 8548 90 90

50

Filters met een ferromagnetische kern, gebruikt voor het onderdrukken van hoogfrequente ruis in elektronische circuits, bestemd voor de vervaardiging van televisietoestellen en monitors bedoeld bij post 8528 (1)

0 %

31.12.2017

ex 8704 23 91

20

Onderstellen met cabine en motor met zelfontsteking met een cilinderinhoud van minimaal 8 000 cm3, op 3, 4 of 5 wielen met een wielbasis van minimaal 480 cm, niet voorzien van werktuigen, bestemd voor de inbouw in automobielen voor bijzondere doeleinden met een breedte van minimaal 300 cm (1)

0 %

31.12.2017

ex 9001 20 00

10

Materiaal bestaande uit een polariserende film, al dan niet op rollen, aan één of beide zijden voorzien van een steunende laag doorzichtig materiaal, al dan niet met een klevende laag, aan één of beide zijden bekleed met een verwijderbare beschermfolie (release film)

0 %

31.12.2017

ex 9001 90 00

75

Frontfilters bestaande uit glazen panelen met speciale print- en filmcoating, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van plasmaschermmodules (1)

0 %

31.12.2017

ex 9002 11 00

20

Lenzen

niet groter dan 80 mm × 55 mm × 50 mm,

met een resolutie van 160 lijnen/mm of meer, en

met een zoomverhouding van 18 keer,

van de soort gebruikt voor de vervaardiging van visualizers of camera's voor live beelden

0 %

31.12.2017

ex 9002 11 00

30

Lenzen

niet groter dan 180 mm × 100 mm × 100 mm op een maximale brandpuntsafstand van meer dan 200 mm,

met een resolutie van 130 lijnen/mm of meer, en

met een zoomverhouding van 18 keer,

van de soort gebruikt voor de vervaardiging van visualizers of camera's voor live beelden

0 %

31.12.2017

ex 9002 11 00

40

Lenzen

niet groter dan 125 mm × 65 mm × 65 mm,

met een resolutie van 125 lijnen/mm of meer, en

met een zoomverhouding van 16 keer,

van de soort gebruikt voor de vervaardiging van visualizers of camera's voor live beelden

0 %

31.12.2017

ex 9002 11 00

70

Lenzen

niet groter dan 180 mm × 100 mm × 100 mm op een maximale brandpuntsafstand van meer dan 200 mm,

met een lichtstroomwaarde van 7 steradiaal mm2 of meer, en

met een zoomverhouding van 16 keer,

van de soort gebruikt voor de vervaardiging van visualizers of camera's voor live beelden

0 %

31.12.2017

ex 9032 89 00

40

Digitale klepbesturingen voor de regeling van vloeistof- en gasstromen

0 %

31.12.2017

ex 9405 40 39

30

Elektrische verlichtingsassemblages met:

printkaarten, en

lichtgevende diodes (leds),

bestemd voor de vervaardiging van achterbelichtingeenheden (backlight-units) voor flatscreentelevisies (1)

0 %

30.6.2013


(1)  De rechten worden geschorst overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 291 t/m 300 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1).

(2)  Het bijzondere aanvullende recht is van toepassing.

(3)  Er wordt voorzien in toezicht op de invoer van goederen waarvoor deze tariefschorsing geldt, overeenkomstig de in artikel 308 quinquies van Verordening (EEG) nr. 2454/93 vastgestelde procedure.


BIJLAGE II

GN-code

TARIC

ex 2008 60 19

30

ex 2008 60 39

30

ex 2008 93 91

20

ex 2009 49 30

91

ex 2710 12 25

10

ex 2805 30 90

30

ex 2823 00 00

10

ex 2835 10 00

10

ex 2839 19 00

10

ex 2841 80 00

10

ex 2841 90 85

10

ex 2850 00 20

30

ex 2904 10 00

40

ex 2914 19 90

20

ex 2914 19 90

30

ex 2914 19 90

40

ex 2914 39 00

30

ex 2914 39 00

40

ex 2914 50 00

60

ex 2914 50 00

70

ex 2916 39 90

55

ex 2917 39 95

40

ex 2918 23 00

10

ex 2920 19 00

10

ex 2921 30 99

20

ex 2921 30 99

30

ex 2921 59 90

30

ex 2922 49 85

60

ex 2924 29 98

35

ex 2924 29 98

86

ex 2928 00 90

75

ex 2928 00 90

80

ex 2928 00 90

85

ex 2930 20 00

10

ex 2930 90 99

66

ex 2930 90 99

67

ex 2930 90 99

68

ex 2930 90 99

69

ex 2930 90 99

71

ex 2930 90 99

82

ex 2930 90 99

83

ex 2932 99 00

60

ex 2933 19 90

40

ex 2933 29 90

40

ex 2933 39 99

55

ex 2933 69 80

35

ex 2933 69 80

55

ex 2933 79 00

30

ex 2933 99 80

50

ex 2933 99 80

73

ex 2933 99 80

89

ex 2934 20 80

40

ex 2934 99 90

15

ex 2934 99 90

23

ex 2934 99 90

74

ex 2934 99 90

78

ex 2934 99 90

83

ex 2934 99 90

84

ex 3204 15 00

10

ex 3204 17 00

30

ex 3204 17 00

75

ex 3208 90 19

75

ex 3208 90 91

10

ex 3402 13 00

20

ex 3808 91 90

10

ex 3808 91 90

50

ex 3808 92 90

10

ex 3808 93 15

10

ex 3808 93 27

20

ex 3815 19 90

41

ex 3815 90 90

16

ex 3815 90 90

85

ex 3815 90 90

89

ex 3824 90 97

33

ex 3824 90 97

36

ex 3824 90 97

37

ex 3824 90 97

38

ex 3824 90 97

44

ex 3824 90 97

47

ex 3824 90 97

70

ex 3824 90 97

78

ex 3901 10 10

10

ex 3901 20 90

30

ex 3903 90 90

35

ex 3903 90 90

86

ex 3906 10 00

10

ex 3907 99 90

60

ex 3909 40 00

20

ex 3910 00 00

50

ex 3911 90 19

30

ex 3919 10 80

45

ex 3919 10 80

55

ex 3919 90 00

25

ex 3919 90 00

26

ex 3919 90 00

28

ex 3919 90 00

45

ex 3919 90 00

47

ex 3919 90 00

53

ex 3919 90 00

55

ex 3920 20 29

94

ex 3920 51 00

10

ex 3920 51 00

40

ex 3920 62 19

41

ex 3920 62 19

43

ex 3920 62 19

80

ex 3920 62 19

82

ex 3920 79 90

10

ex 3920 92 00

30

ex 5407 10 00

10

ex 5603 11 10

20

ex 5603 11 90

20

ex 5603 12 90

50

ex 5603 12 90

70

ex 5603 13 90

70

ex 5603 92 90

40

ex 5603 92 90

70

ex 5603 92 90

80

ex 5603 93 90

10

ex 5603 93 90

50

ex 5603 94 90

40

ex 7005 10 25

10

ex 7005 10 30

10

ex 7006 00 90

60

ex 7007 19 20

20

ex 7326 90 98

40

ex 7410 22 00

10

ex 7601 20 99

10

ex 7604 29 10

10

ex 7606 12 92

20

ex 7606 12 99

20

ex 7607 11 90

20

ex 7607 11 90

30

ex 7607 20 90

10

ex 8108 90 30

20

ex 8108 90 50

30

ex 8108 90 50

40

ex 8108 90 50

50

ex 8113 00 90

10

ex 8407 31 00

10

ex 8407 33 00

10

ex 8407 90 80

10

ex 8407 90 90

10

ex 8412 21 80

50

ex 8419 89 98

30

ex 8419 89 98

40

ex 8462 21 80

10

ex 8477 59 80

10

ex 8501 33 00

30

ex 8501 40 80

50

ex 8501 53 50

10

ex 8504 31 80

20

ex 8504 40 82

40

ex 8505 11 00

33

ex 8507 90 80

70

ex 8522 90 80

96

ex 8528 59 40

20

ex 8529 90 49

10

ex 8529 90 65

75

ex 8529 90 65

80

ex 8529 90 92

46

ex 8529 90 92

47

ex 8529 90 92

50

ex 8529 90 92

60

ex 8536 69 90

81

ex 8536 69 90

87

ex 8540 91 00

95

ex 8543 90 00

40

ex 8544 42 90

10

ex 8544 49 93

20

ex 8704 23 91

20

ex 9001 20 00

10

ex 9001 20 00

40

ex 9001 90 00

75

ex 9032 10 89

20

ex 9032 89 00

40

ex 9405 40 39

30


20.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 350/36


VERORDENING (EU) Nr. 1233/2012 VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2012

tot vaststelling van een verbod op de visserij op roggen in de EU-wateren van VIId door vaartuigen die de vlag van Nederland voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 43/2012 van de Raad van 17 januari 2012 tot vaststelling, voor 2012, van de vangstmogelijkheden voor EU-vaartuigen voor sommige visbestanden en groepen visbestanden waarvoor geen internationale onderhandelingen worden gevoerd of geen internationale overeenkomsten gelden (2) zijn de quota voor 2012 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2012 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2012 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te landen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme Zaken en Visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 25 van 27.1.2012, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

80/TQ43

Lidstaat

Nederland

Bestand

SRX/07D.

Soort

Roggen (rajiformes)

Gebied

EU-wateren van VIId

Datum

30.11.2012


20.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 350/38


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1234/2012 VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2012

houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 468/2010 tot vaststelling van de EU-lijst van vaartuigen die illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij bedrijven

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (1), en met name artikel 30,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 1005/2008 zijn de procedures vastgesteld voor de identificatie van de vissersvaartuigen die illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij bedrijven (IOO-vissersvaartuigen), alsook de procedures voor het vaststellen van een Unielijst van zulke vaartuigen. In artikel 37 van die verordening zijn de maatregelen vastgesteld die moeten worden genomen tegen vissersvaartuigen die in die lijst zijn opgenomen.

(2)

De eerste Unielijst van IOO-vissersvaartuigen is bij Verordening (EU) nr. 468/2010 van de Commissie (2) vastgesteld en vervolgens gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 724/2011 van de Commissie (3).

(3)

Overeenkomstig artikel 30, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 moeten de vissersvaartuigen die op de door regionale visserijorganisaties vastgestelde lijsten van IOO-vaartuigen staan, ook in de Unielijst worden opgenomen.

(4)

Alle regionale visserijorganisaties hebben hun goedkeuring gehecht aan het beginsel van de bekendmaking van een lijst van IOO-vaartuigen en werken hun respectieve lijst tijdens hun jaarvergadering bij (4).

(5)

Overeenkomstig artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1005/2008 werkt de Commissie de Unielijst bij zodra zij van de regionale visserijorganisaties de lijsten heeft ontvangen van de vissersvaartuigen waarvan wordt aangenomen dat zij bij IOO-visserij zijn betrokken, en van de vissersvaartuigen waarvoor een dergelijke betrokkenheid is bevestigd.

(6)

De Commissie heeft de bijgewerkte lijsten van de jaarvergaderingen van de regionale visserijorganisaties ontvangen.

(7)

Aangezien eenzelfde vaartuig onder verschillende namen en/of vlaggen kan zijn vermeld, afhankelijk van het tijdstip waarop het in de lijsten van de regionale visserijorganisaties is opgenomen, moeten in de bijgewerkte Unielijst de verschillende namen en/of vlaggen worden vermeld zoals die door de respectieve regionale visserijorganisaties zijn vastgesteld.

(8)

Verordening (EU) nr. 468/2010 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de visserij en de aquacultuur,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Deel B van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 468/2010 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 december 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1.

(2)  PB L 131 van 29.5.2010, blz. 22.

(3)  PB L 194 van 26.7.2011, blz. 14.

(4)  Meest recente versies: CCAMLR: „2011 IUU list” als vastgesteld op de jaarvergadering CCAMLR-XXX 24 oktober-4 november 2011; SEAFO: SEAFO neemt in haar IOO-lijst de lijsten van CCAMLR, NEAFC-B en NAFO op; ICCAT: „2012 IUU List” als vastgesteld op de jaarvergadering van november 2011 (Aanbeveling 11-18); IATTC: „2012 list” als vastgesteld op de 83e vergadering van IATTC in juni 2012; NEAFC: „IUU B list AM 2011-18” als vastgesteld op de 30e jaarvergadering van november 2011; NAFO: „2012 list” als vastgesteld op de 33e jaarvergadering van 19 tot en met 23 september 2011; WCPFC: „WCPFC IUU vessel list for 2012” als vastgesteld op 30 maart 2012 (van kracht vanaf 30 mei 2012).


BIJLAGE

„DEEL B

Overeenkomstig artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1005/2008 opgenomen vaartuigen

IMO (1)-scheepsidentificatienummer/referentie bij de regionale visserijorganisatie

Naam van het vaartuig (vorige naam) (2)

Vlaggenstaat of vlaggengebied (volgens een regionale visserijorganisatie) (2)

Opgenomen door de regionale visserijorganisatie (2)

20060010 (ICCAT)

ACROS NO. 2

Onbekend (laatst bekende vlag: Honduras)

ICCAT

20060009 (ICCAT)

ACROS NO. 3

Onbekend (laatst bekende vlag: Honduras)

ICCAT

7306570

ALBORAN II (WHITE ENTERPRISE)

Panama (vorige vlag: Saint Kitts en Nevis)

NEAFC, NAFO, SEAFO

7424891

ALDABRA (OMOA 1)

Tanzania (vorige vlaggen: Togo, Honduras)

CCAMLR, SEAFO

7036345

AMORINN (ICEBERG II, LOME [CCAMLR]/ICEBERG II, NOEMI [SEAFO])

Onbekend (vorige vlaggen: Togo, Belize)

CCAMLR, SEAFO

12290 (IATTC)/20110011 (ICCAT)

BHASKARA No10

Onbekend (laatst bekende vlag: Indonesië)

IATTC, ICCAT

12291 (IATTC)/20110012 (ICCAT)

BHASKARA No9

Onbekend (laatst bekende vlag: Indonesië)

IATTC, ICCAT

20060001 (ICCAT)

BIGEYE

Onbekend

ICCAT

20040005 (ICCAT)

BRAVO

Onbekend

ICCAT

9407 (IATTC)/20110013 (ICCAT)

CAMELOT

Onbekend

IATTC, ICCAT

6622642

CHALLENGE (MILA/PERSEVERANCE)

Panama (vorige vlaggen: Equatoriaal-Guinea, Verenigd Koninkrijk)

CCAMLR, SEAFO

125 (IATTC)/20110014 (ICCAT)

CHIA HAO No 66

Onbekend

IATTC, ICCAT

20080001(ICCAT)

DANIAA (CARLOS)

Guinee (Conakry)

ICCAT

8422852

DOLPHIN (OGNEVKA)

Onbekend (vorige vlaggen: Rusland, Georgië [NAFO])

NEAFC, NAFO, SEAFO

6163 (IATTC)

DRAGON III

Onbekend

IATTC

8604668

EROS DOS (FURABOLOS)

Panama (vorige vlag: Seychellen)

NEAFC, NAFO, SEAFO

7355662

FU LIEN No. 1

Georgië

WCPFC

200800005 (ICCAT)

GALA I (MANARA II/ROAGAN)

Onbekend (laatst bekende vlaggen: Libië, Eiland Man)

ICCAT

6591 (IATTC)

GOIDAU RUEY No 1

Onbekend

IATTC

7020126

GOOD HOPE (TOTO/SEA RANGER V)

Nigeria [CCAMLR]/Niger [SEAFO] (vorige vlag: Belize)

CCAMLR, SEAFO

6719419

GORILERO (GRAN SOL)

Onbekend (laatst bekende vlaggen: Sierra Leone, Panama [NAFO])

NEAFC, NAFO, SEAFO

2009003 (ICCAT)

GUNUAR MELYAN 21

Onbekend

IOTC, ICCAT

7322926

HEAVY SEA [CCAMLR]/HEAVY SEAS [SEAFO]

(DUERO/KETA)

Panama

CCAMLR, SEAFO

201000004 (ICCAT)

HOOM XIANG 11

Onbekend (vorige vlag: Maleisië)

IOTC, ICCAT

7322897

HUANG HE 22 [CCAMLR]/(SIMA QIAN BARU 22 [SEAFO] (SIMA QIAN BARU 22, CORVUS [CCAMLR]/CORVUS, GALAXY [SEAFO])

Tanzania (vorige vlaggen: Noord-Korea [Democratische Volksrepubliek Korea], Panama)

CCAMLR, SEAFO

7332218

IANNIS 1

Panama [NAFO, SEAFO]/Onbekend [NEAFC]

NEAFC, NAFO, SEAFO

 

JINN FENG TSAIR No 1

Taiwan

WCPFC

9505 (IATTC)

JYI LIH 88

Onbekend

IATTC

7905443

KOOSHA 4

Iran (vorige vlag: Spanje)

CCAMLR

6905408

KUKO (TYPHOON-1, RUBIN [CCAMLR]/TYPHOON-1, ARTIC RANGER [SEAFO])

Onbekend (vorige vlaggen: Mongolië, Togo)

CCAMLR, SEAFO

9037537

LANA (ZEUS/TRITON-1)

Onbekend (vorige vlaggen: Mongolië, Togo)

CCAMLR, SEAFO

20060007 (ICCAT)

LILA NO. 10

Onbekend (laatst bekende vlag: Panama)

ICCAT

7388267

LIMPOPO (ROSS/ALOS)

Onbekend (laatst bekende vlaggen: Togo, Ghana)

CCAMLR, SEAFO

20040007 (ICCAT)

MADURA 2

Onbekend

ICCAT

20040008 (ICCAT)

MADURA 3

Onbekend

ICCAT

7325746

MAINE (MAPOSA NOVENO, GUINESPA I [SEAFO])

Guinee (Conakry)

NEAFC, NAFO, SEAFO

20110001 (ICCAT)

MAR CANTABRICO

Bolivia

ICCAT

20060002 (ICCAT)

MARIA

Onbekend

ICCAT

9435 (IATTC)/20110002 (ICCAT)

MARTA LUCIA R

Colombia

IATTC, ICCAT

20060005 (ICCAT)

MELILLA NO. 101

Onbekend (laatst bekende vlag: Panama)

ICCAT

20060004 (ICCAT)

MELILLA NO. 103

Onbekend (laatst bekende vlag: Panama)

ICCAT

7385174

MURTOSA

Onbekend (laatst bekende vlag: Togo [NAFO]/Portugal [SEAFO])

NEAFC, NAFO, SEAFO

14613 (IATTC) 20110003 (ICCAT)

NEPTUNE

Georgië

IATTC, ICCAT, WCPFC

20060003 (ICCAT)

No. 101 GLORIA (GOLDEN LAKE)

Onbekend (laatst bekende vlag: Panama)

ICCAT

20060008 (ICCAT)

No. 2 CHOYU

Onbekend (laatst bekende vlag: Honduras)

ICCAT

20060011 (ICCAT)

No. 3 CHOYU

Onbekend (laatst bekende vlag: Honduras)

ICCAT

9230658

NORTH OCEAN (BOSTON/BOSTON-1)

China (vorige vlaggen: Georgië, Rusland)

SEAFO

20040006 (ICCAT)

OCEAN DIAMOND

Onbekend

ICCAT

7826233

OCEAN LION

Onbekend (laatst bekende vlag: Equatoriaal-Guinea)

IOTC, ICCAT

11369 (IATTC)/

ORCA

Onbekend (laatst bekende vlag: Belize)

IATTC

20060012 (ICCAT)

ORIENTE NO. 7

Onbekend (laatst bekende vlag: Honduras)

ICCAT

5062479

PERLON [CCAMLR)/CHERNE [SEAFO] (CHERNE, BIGARO, [CCAMLR]/BIGARO, LUGALPESCA [SEAFO])

Onbekend (laatst bekende vlaggen: Mongolië, Togo)

CCAMLR, SEAFO

8713392

PION [CCAMLR]/THE BIRD [SEAFO]

(THE BIRD, CHU LIN [CCAMLR]/(ULYSES, GALE [SEAFO])

Honduras [CCAMLR]/Onbekend [SEAFO] (laatst bekende vlaggen: Mongolië, Togo [CCAMLR]/Equatoriaal-Guinea, Uruguay [SEAFO])

CCAMLR, SEAFO

6607666

RAY [CCAMLR]/KILY [SEAFO] (KILY, CONSTANT [CCAMLR]/CONSTANT, ISLA GRACIOSA [SEAFO])

Belize (laatst bekende vlaggen: Mongolië, Equatoriaal-Guinea)

CCAMLR, SEAFO

6706084

RED (KABOU)

Panama (vorige vlag: Guinee (Conakry)

NEAFC, NAFO, SEAFO

95 (IATTC)/

REYMAR 6

Onbekend (laatst bekende vlag: Belize)

IATTC

6803961

SEABULL 22

(CARMELA/GOLD DRAGON)

Nigeria (laatst bekende vlaggen: Togo, Equatoriaal-Guinea)

CCAMLR, SEAFO

200800004 (ICCAT)

SHARON 1 (MANARA I/POSEIDON)

Onbekend (laatst bekende vlaggen: Libië, Verenigd Koninkrijk)

ICCAT

20050001 (ICCAT)

SOUTHERN STAR 136 (HSIANG CHANG)

Onbekend (laatst bekende vlag: Saint Vincent en de Grenadines)

ICCAT

9405 (IATTC)

TA FU 1

Onbekend

IATTC

6818930

TCHAW (INCA, VIKING [CCAMLR]/REX, AROSA CUARTO [SEAFO])

Onbekend (laatst bekende vlaggen: Togo, Seychellen)

CCAMLR, SEAFO

13568 (IATTC)

TCHING YE No. 6

Onbekend (laatst bekende vlaggen: Panama, Belize)

IATTC

129 (IATTC)

WEN TENG No. 688

Onbekend (laatst bekende vlag: Belize)

IATTC

9230672

WEST OCEAN (KIEV/DARVIN)

China (vorige vlaggen: Georgië, Rusland)

SEAFO

9319856

HUIQUAN (WUTAISHAN ANHUI 44) [CCAMLR]/YANGZI HUA 44 [SEAFO]

(YANGZI HUA 44, TROSKY [CCAMLR]/TROSKY, JIAN HUAN [SEAFO])

Tanzania [CCAMLR/Onbekend [SEAFO] (vorige vlaggen: Mongolië, Namibië)

CCAMLR, SEAFO

9042001

SHAANXI HENAN 33 (XIONG NU BARU 33 DRACO-1, LIBERTY [CCAMLR]/DRACO-1, CARRAN [SEAFO])

Tanzania (vorige vlaggen: Noord-Korea (Democratische Volksrepubliek Korea) Panama)

CCAMLR, SEAFO

 

YU FONG 168

Taiwan

WCPFC

2009002 (ICCAT)

YU MAAN WON

Onbekend (laatst bekende vlag: Georgië)

IOTC, ICCAT

7321374

YUCATAN BASIN [NEAFC, SEAFO]/YUCUTAN BASIN [NAFO] (ENXEMBRE/FONTE NOVA)

Panama (vorige vlag: Marokko)

NEAFC, NAFO, SEAFO


(1)  Internationale Maritieme Organisatie

(2)  Voor aanvullende informatie wordt verwezen naar de websites van de regionale visserijorganisaties.”


20.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 350/44


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1235/2012 VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2012

tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 669/2009 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft meer uitgebreide officiële controles op de invoer van bepaalde diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (1), en met name artikel 15, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 669/2009 van de Commissie (2) bevat voorschriften voor de meer uitgebreide officiële controles die moeten worden uitgevoerd op de invoer van diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong die zijn opgenomen in de lijst van bijlage I bij die verordening („de lijst”) op de punten van binnenkomst in de gebieden als bedoeld in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 882/2004.

(2)

In artikel 2 van Verordening (EG) nr. 669/2009 is bepaald dat de lijst regelmatig en ten minste op kwartaalbasis moet worden herzien, waarbij ten minste rekening wordt gehouden met de in dat artikel vermelde informatiebronnen.

(3)

Uit de frequentie en de relevantie van de incidenten met levensmiddelen die via het systeem voor snelle waarschuwingen voor levensmiddelen en diervoeders worden gemeld, de bevindingen van de controles door het Voedsel- en Veterinair Bureau in derde landen en de door de lidstaten overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EG) nr. 669/2009 bij de Commissie ingediende driemaandelijkse verslagen over zendingen van diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong blijkt dat de lijst moet worden gewijzigd.

(4)

In het bijzonder blijkt uit de relevante informatiebronnen dat zich nieuwe risico’s voordoen en/of dat niet aan de desbetreffende veiligheidsvoorschriften wordt voldaan voor zendingen gedroogde druiven uit Afghanistan, watermeloenen uit Brazilië, aardbeien uit China, erwten en bonen uit Kenia, munt uit Marokko, watermeloenzaden en afgeleide producten uit Sierra Leone en bepaalde kruiden, specerijen en groenten uit Vietnam, waardoor de invoering van meer uitgebreide officiële controles op deze producten gerechtvaardigd is. Daarom moeten in de lijst vermeldingen betreffende die zendingen worden opgenomen.

(5)

Tevens moet de lijst worden gewijzigd door de intensiteit van de officiële controles te verlagen voor goederen die — volgens de beschikbare informatie — over het algemeen in toenemende mate aan de desbetreffende veiligheidsvoorschriften van de EU-wetgeving voldoen en waarvoor de huidige frequentie van de officiële controles bijgevolg niet langer nodig is. De vermeldingen in de lijst voor aubergines en bittermeloen uit de Dominicaanse Republiek, specerijen uit India en kousenband, aubergines en koolsoorten uit Thailand, moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De lijst moet ook worden gewijzigd door de vermeldingen te schrappen voor goederen die — volgens de beschikbare informatie — over het algemeen in toereikende mate aan de desbetreffende veiligheidsvoorschriften van de EU-wetgeving voldoen en waarvoor een verhoogde controlefrequentie bijgevolg niet langer nodig is. De vermeldingen in de lijst voor perziken uit Egypte, toevoegingsmiddelen voor diervoeders en voormengsels uit India en Capsicum annuum uit Peru en moeten daarom worden geschrapt.

(7)

Met het oog op een betere afbakening van bepaalde producten in de lijst, moeten in voorkomend geval Taric-codes worden toegevoegd. Omdat de gewijzigde Gecombineerde Nomenclatuur per 1 januari 2013 van toepassing wordt, moeten tevens bepaalde GN-codes worden gewijzigd.

(8)

Omwille van de samenhang en de duidelijkheid van de wetgeving van de Unie moet bijlage I bij Verordening (EG) nr. 669/2009 worden vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.

(9)

Verordening (EG) nr. 669/2009 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 669/2009 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 december 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.

(2)  PB L 194 van 25.7.2009, blz. 11.


BIJLAGE

„BIJLAGE I

Diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong die aan meer uitgebreide officiële controles op het aangewezen punt van binnenkomst worden onderworpen

Diervoeders en levensmiddelen

(beoogd gebruik)

GN-code (1)

Taric-onderverdeling

Land van oorsprong

Gevaar

Frequentie van materiële en overeen-stemmings-controles

(%)

Gedroogde druiven

0806 20

 

Afghanistan (AF)

Ochratoxine A

50

(Levensmiddelen)

 

Hazelnoten

(in de dop of zonder dop)

0802 21 00; 0802 22 00

 

Azerbeidzjan (AZ)

Aflatoxinen

10

(Diervoeders en levensmiddelen)

 

Watermeloen

0807 11 00

 

Brazilië (BR)

Salmonella

10

(Levensmiddelen)

 

Grondnoten in de dop

1202 41 00

 

Brazilië (BR)

Aflatoxinen

10

Grondnoten, gedopt

1202 42 00

Pindakaas

2008 11 10

Grondnoten, op andere wijze bereid of verduurzaamd

2008 11 91; 2008 11 96; 2008 11 98

(Diervoeders en levensmiddelen)

 

Aardbeien (bevroren)

0811 10

 

China (CN)

Norovirus en hepatitis A

5

(Levensmiddelen)

 

Brassica oleracea

(andere eetbare kool van het geslacht „Brassica”, „Chinese broccoli”) (13)

ex 0704 90 90

40

China (CN)

Residuen van bestrijdingsmiddelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidumethoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (14)

10

(Levensmiddelen - vers of gekoeld)

 

 

Gedroogde noedels

ex 1902 11 00;

10

China (CN)

Aluminium

10

ex 1902 19 10;

10

ex 1902 19 90;

10

ex 1902 20 10;

10

ex 1902 20 30;

10

ex 1902 20 91;

10

ex 1902 20 99;

10

ex 1902 30 10;

10

ex 1902 30 10

91

(Levensmiddelen)

 

 

Pomelo’s

ex 0805 40 00

31; 39

China (CN)

Residuen van bestrijdingsmiddelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidumethoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (11)

20

(Levensmiddelen — vers)

 

 

Thee, ook indien gearomatiseerd

0902

 

China (CN)

Residuen van bestrijdingsmiddelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidumethoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidu-methoden (10)

10

(Levensmiddelen)

 

Aubergines

0709 30 00; ex 0710 80 95

72

Dominicaanse Republiek (DO)

Residuen van bestrijdingsmiddelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidumethoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (3)

10

Bittermeloen (Mormodica charantia)

ex 0709 99 90;

70

ex 0710 80 95

70

(Levensmiddelen — verse, gekoelde of bevroren groenten)

 

 

Kousenband (Vigna unguiculata spp. sesquipedalis)

ex 0708 20 00;

10

Dominicaanse Republiek (DO)

Residuen van bestrijdingsmiddelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidumethoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (3)

20

ex 0710 22 00

10

Pepers (niet-scherpsmakende en andere) (Capsicum spp.)

0709 60 10; ex 0709 60 99

20

0710 80 51; ex 0710 80 59

20

(Levensmiddelen — verse, gekoelde of bevroren groenten)

 

 

Sinaasappelen (vers of gedroogd)

0805 10 20; 0805 10 80

 

Egypte (EG)

Residuen van bestrijdingsmiddelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidumethoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidu-methoden (7)

10

Granaatappelen

ex 0810 90 75

30

Aardbeien

0810 10 00

 

(Levensmiddelen, vers fruit)

 

Pepers (niet-scherpsmakende en andere) (Capsicum spp.)

0709 60 10; ex 0709 60 99;

20

Egypte (EG)

Residuen van bestrijdingsmiddelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidumethoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (12)

10

0710 80 51; ex 0710 80 59

20

(Levensmiddelen — vers, gekoeld of bevroren)

 

 

Grondnoten in de dop

1202 41 00

 

Ghana (GH)

Aflatoxinen

50

Grondnoten, gedopt

1202 42 00

Pindakaas

2008 11 10

(Diervoeders en levensmiddelen)

 

Kerrieblad (Bergera/Murraya koenigii)

ex 1211 90 86

10

India (IN)

Residuen van bestrijdingsmiddelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidumethoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (5)

50

(Levensmiddelen - verse kruiden)

 

 

Capsicum annuum, geheel

0904 21 10

 

India (IN)

Aflatoxinen

10

Capsicum annuum, fijngemaakt of gemalen

ex 0904 22 00

10

Andere gedroogde vruchten van het geslacht Capsicum dan niet-scherpsmakende pepers (Capsicum annuum), geheel

0904 21 90

 

Kerrie (producten van Spaanse peper)

0910 91 05

Nootmuskaat (Myristica fragrans)

0908 11 00; 0908 12 00

Foelie (Myristica fragrans)

0908 21 00; 0908 22 00

Gember (Zingiber officinale)

0910 11 00; 0910 12 00

Curcuma longa (kurkuma)

0910 30 00

(Levensmiddelen - gedroogde specerijen)

 

Grondnoten in de dop

1202 41 00

 

India (IN)

Aflatoxinen

20

Grondnoten, gedopt

1202 42 00

Pindakaas

2008 11 10

Grondnoten, op andere wijze bereid of verduurzaamd

2008 11 91; 2008 11 96; 2008 11 98

(Diervoeders en levensmiddelen)

 

Okra’s

ex 0709 99 90

20

India (IN)

Residuen van bestrijdingsmiddelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidumethoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (2)

50

(Levensmiddelen — vers)

 

Nootmuskaat (Myristica fragrans)

0908 11 00; 0908 12 00

 

Indonesië (ID)

Aflatoxinen

20

Foelie (Myristica fragrans)

0908 21 00; 0908 22 00

(Levensmiddelen - gedroogde specerijen)

 

Erwten met peul (niet gedopt)

ex 0708 10 00

40

Kenia (KE)

Residuen van bestrijdingsmiddelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidumethoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (16)

10

Bonen met peul (niet gedopt)

ex 0708 20 00

40

(Levensmiddelen - vers en gekoeld)

 

 

Watermeloen (Egusi, Citrullus lanatus) pitten en afgeleide producten

ex 1207 70 00;

10

Nigeria (NG)

Aflatoxinen

50

ex 1106 30 90;

30

ex 2008 99 99

50

(Levensmiddelen)

 

 

Munt

ex 1211 90 86

30

Marokko (MA)

Residuen van bestrijdingsmiddelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidumethoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (17)

10

(Levensmiddelen - verse kruiden)

 

 

Watermeloen (Egusi, Citrullus lanatus) pitten en afgeleide producten

ex 1207 70 00;

10

Sierra Leone (SL)

Aflatoxinen

50

ex 1106 30 90;

30

ex 2008 99 99

50

(Levensmiddelen)

 

 

Pepers (andere dan niet-scherpsmakende) (Capsicum spp.)

ex 0709 60 99

20

Thailand (TH)

Residuen van bestrijdingsmiddelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidumethoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (9)

10

(Levensmiddelen — vers)

 

 

Korianderblad

ex 0709 99 90

72

Thailand (TH)

Salmonella (6)

10

Basilicum (heilig, zoet)

ex 1211 90 86

20

Munt

ex 1211 90 86

30

(Levensmiddelen — verse kruiden)

 

 

Korianderblad

ex 0709 99 90

72

Thailand (TH)

Residuen van bestrijdingsmiddelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidumethoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (4)

20

Basilicum (heilig, zoet)

ex 1211 90 86

20

(Levensmiddelenverse kruiden)

 

 

Kousenband (Vigna unguiculata spp. sesquipedalis)

ex 0708 20 00;

10

Thailand (TH)

Residuen van bestrijdingsmiddelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidumethoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (4)

20

ex 0710 22 00

10

Aubergines

0709 30 00; ex 0710 80 95

72

Koolsoorten

0704; ex 0710 80 95

76

(Levensmiddelen — verse, gekoelde of bevroren groenten)

 

 

Niet-scherpsmakende pepers (Capsicum annuum)

0709 60 10; 0710 80 51

 

Turkije (TR)

Residuen van bestrijdingsmiddelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidumethoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (8)

10

Tomaten

0702 00 00; 0710 80 70

(Levensmiddelen — verse, gekoelde of bevroren groenten)

 

Gedroogde druiven

0806 20

 

Oezbekistan (UZ)

Ochratoxine A

50

(Levensmiddelen)

 

Korianderblad

ex 0709 99 90

72

Vietnam (VN)

Residuen van bestrijdingsmiddelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidumethoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (15)

20

Basilicum (heilig, zoet)

ex 1211 90 86

20

Munt

ex 1211 90 86

30

Peterselie

ex 0709 99 90

40

(Levensmiddelen — verse kruiden)

 

 

Okra’s

ex 0709 99 90

20

Vietnam (VN)

Residuen van bestrijdingsmiddelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidumethoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (15)

20

Pepers (andere dan niet-scherpsmakende) (Capsicum spp.)

ex 0709 60 99

20

(Levensmiddelen — vers)

 

 

Grondnoten in de dop

1202 41 00

 

Zuid-Afrika (ZA)

Aflatoxinen

10

Grondnoten, gedopt

1202 42 00

Pindakaas

2008 11 10

Grondnoten, op andere wijze bereid of verduurzaamd

2008 11 91; 2008 11 96; 2008 11 98

(Diervoeders en levensmiddelen)

 


(1)  Indien slechts bepaalde onder een GN-code vallende producten behoeven te worden onderzocht en in de goederennomenclatuur geen specifieke onderverdeling voor die code bestaat, is de GN-code aangegeven met „ex”.

(2)  Met name residuen van: acefaat, methamidofos, triazofos, endosulfan, monocrotofos, methomyl, thiodicarb, diafenthiuron, thiamethoxam, fipronil, oxamyl, acetamipirid, indoxacarb, mandipropamid.

(3)  Met name residuen van: amitraz, acefaat, aldicarb, benomyl, carbendazim, chloorfenapyr, chloorpyrifos, CS2 (dithiocarbamaten), diafenthiuron, diazinon, dichloorvos, dicofol, dimethoaat, endosulfan, fenamidone, imidacloprid, malathion, methamidofos, methiocarb, methomyl, monocrotofos, omethoaat, oxamyl, profenofos, propiconazool, thiabendazool, thiacloprid.

(4)  Met name residuen van: acefaat, carbaryl, carbendazim, carbofuran, chloorpyrifos, chloorpyrifos-methyl, dimethoaat, ethion, malathion, metalaxyl, methamidofos, methomyl, monocrotofos, omethoaat, profenofos, prothiofos, quinalfos, triadimefon, triazofos, dicrotofos, EPN, triforine.

(5)  Met name residuen van: triazofos, oxydemeton-methyl, chloorpyrifos, acetamiprid, thiamethoxam, clothianidine, methamidofos, acefaat, propargite, monocrotofos.

(6)  Referentiemethode EN/ISO 6579 of een ten opzichte van die methode gevalideerde methode overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie (PB L 338 van 22.12.2005, blz. 1).

(7)  Met name residuen van: carbendazim, cyfluthrin, cyprodinil, diazinon, dimethoaat, ethion, fenitrothion, fenpropathrin, fludioxonil, hexaflumuron, lambda-cyhalothrin, methiocarb, methomyl, omethoaat, oxamyl, fenthoaat, thiofanaat-methyl.

(8)  Met name residuen van: methomyl, oxamyl, carbendazim, clofentezine, diafenthiuron, dimethoaat, formetanaat, malathion, procymidon, tetradifon, thiofanaat-methyl.

(9)  Met name residuen van: carbofuran, methomyl, omethoaat, dimethoaat, triazofos, malathion, profenofos, prothiofos, ethion, carbendazim, triforine, procymidon, formetanaat.

(10)  Met name residuen van: buprofezin; imidacloprid; fenvaleraat en esfenvaleraat (som van RS- en SR-isomeer); profenofos; trifluraline; triazofos; triadimefon en triadimenol (som van triadimefon en triadimenol), cypermethrin (cypermethrin inclusief andere mengsels van de samenstellende isomeren (som van de isomeren)).

(11)  Met name residuen van: triazofos, triadimefon en triadimenol (som van triadimefon en triadimenol), parathion-methyl, fenthoaat, methidathion.

(12)  Met name residuen van: carbofuran (som), chloorpyrifos, cypermethrin (som), cyproconazool, dicofol (som), difenoconazool, dinotefuran, ethion, flusilazool, folpet, prochloraz, profenofos, propiconazool, thiofanaat-methyl en triforine.

(13)  Soorten van Brassica oleracea L. convar. botrytis (L) Alef var. italica Plenck, cultivar alboglabra. Ook bekend als „Kai Lan”, „Gai Lan”, „Gailan”, „Kailan”, „Chinese bare Jielan”.

(14)  Met name residuen van: chloorfenapyr, fipronil, carbendazim, acetamiprid, dimethomorf en propiconazool.

(15)  Met name residuen van: carbofuran, carbendazim (som), chloorpyrifos, profenofos, permethrin, hexaconazool, difenoconazool, propiconazool, fipronil, propargite, flusilazool, fenthoaat, cypermethrin, methomyl, quinalfos, pencycuron, methidathion, dimethoaat (som), fenbuconazool.

(16)  Met name residuen van: dimethoaat (som), chloorpyrifos, acefaat, methamidofos, methomyl, diafenthiuron, indoxacarb.

(17)  Met name residuen van: chloorpyrifos, cypermethrin, dimethoaat (som), endosulfan (som), hexaconazool, parathion-methyl (som), methomyl, flutriafol, carbendazim (som), flubendiamide, myclobutanil, malathion (som).”


20.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 350/51


VERORDENING (EU) Nr. 1236/2012 VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2012

tot opening van een onderzoek naar de mogelijke ontwijking van de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 511/2010 van de Raad ingestelde antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van molybdeendraad van oorsprong uit de Volksrepubliek China door de invoer van bepaald enigszins gewijzigd molybdeendraad, bevattende 97 of meer doch minder dan 99,95 gewichtspercenten molybdeen, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, en tot onderwerping van deze invoer aan een registratieplicht

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité overeenkomstig artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van de basisverordening,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   VERZOEK

(1)

De Europese Commissie („de Commissie”) heeft een verzoek ontvangen op grond van artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van de basisverordening, om een onderzoek in te stellen naar de mogelijke ontwijking van de antidumpingmaatregelen ten aanzien van bepaald molybdeendraad van oorsprong uit de Volksrepubliek China door de invoer van enigszins gewijzigd molybdeendraad, bevattende 97 of meer doch minder dan 99,95 gewichtspercenten molybdeen, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, en deze invoer aan een registratieplicht te onderwerpen.

(2)

Het verzoek werd op 5 november 2012 ingediend door Plansee SE, een producent van bepaald molybdeendraad in de Unie.

B.   PRODUCT

(3)

Bij de mogelijke ontwijking gaat het om molybdeendraad met ten minste 99,95 gewichtspercenten molybdeen en een grootste afmeting der dwarsdoorsnede van meer dan 1,35 mm doch niet meer dan 4,0 mm, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8102 96 00 (Taric-codes 8102960011 en 8102960019) („het betrokken product”).

(4)

Het onderzochte product is hetzelfde als het product dat in de vorige overweging is gedefinieerd, maar 97 of meer doch minder dan 99,95 gewichtspercenten molybdeen bevattend, is momenteel ingedeeld onder dezelfde GN-code als het betrokken product maar valt onder een andere Taric-code (namelijk 8102960090 tot de inwerkingtreding van deze verordening) en is van oorsprong uit de Volksrepubliek China („het onderzochte product”).

C.   BESTAANDE MAATREGELEN

(5)

Bij de momenteel van toepassing zijnde en mogelijk ontweken maatregelen gaat het om bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 511/2010 van de Raad (2) ingestelde antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van bepaald molybdeendraad van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

D.   MOTIVERING

(6)

Het verzoek bevat voldoende voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van bepaald molybdeendraad van oorsprong uit de Volksrepubliek China worden ontweken door de invoer van het onderzochte product.

(7)

Het ingediende voorlopige bewijsmateriaal is als volgt.

(8)

Uit het verzoek blijkt dat het patroon van de uitvoer uit de Volksrepubliek China naar de Unie zich na de instelling van het definitieve antidumpingrecht op het betrokken product bij Uitvoeringsverordening (EG) nr. 511/2010 sterk heeft gewijzigd en dat hiervoor afgezien van de instelling van het recht onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestaat.

(9)

Deze wijziging lijkt het resultaat te zijn van de invoer van het onderzochte product in de Unie. Het verzoek bevat voldoende voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat het onderzochte product dezelfde wezenlijke kenmerken en toepassingen heeft als het betrokken product.

(10)

Verder bevat het verzoek voldoende voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de corrigerende werking van de thans voor het betrokken product geldende antidumpingmaatregelen wordt ondermijnd, zowel wat de hoeveelheden als wat de prijzen betreft. In plaats van het betrokken product blijken aanzienlijke hoeveelheden van het onderzochte product te worden ingevoerd. Bovendien is er voldoende voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de invoer van het onderzochte product plaatsvindt tegen prijzen die lager zijn dan de geen schade veroorzakende prijs die werd vastgesteld in het kader van het onderzoek dat tot de thans geldende maatregelen heeft geleid.

(11)

Ten slotte bevat het verzoek voldoende voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de prijzen van het onderzochte product dumpingprijzen zijn ten opzichte van de normale waarde die eerder voor het betrokken product is vastgesteld.

(12)

Mocht in de loop van het onderzoek blijken dat er, afgezien van de bovenvermelde praktijk, nog andere in artikel 13 van de basisverordening vermelde ontwijkingspraktijken worden toegepast, dan kan het onderzoek tot die praktijken worden uitgebreid.

E.   PROCEDURE

(13)

Gezien het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat er voldoende bewijsmateriaal is om overeenkomstig artikel 13, lid 3, van de basisverordening een onderzoek te openen en overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening de invoer van het onderzochte product te laten registreren.

a)   Vragenlijsten

(14)

Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek nodig denkt te hebben, zal de Commissie een vragenlijst toezenden aan de haar bekende producenten-exporteurs en verenigingen van producenten-exporteurs in de Volksrepubliek China, aan de haar bekende importeurs en verenigingen van importeurs in de Unie en aan de autoriteiten van de Volksrepubliek China. Zo nodig kunnen ook inlichtingen worden ingewonnen bij de bedrijfstak van de Unie.

(15)

In elk geval moeten alle belanghebbenden zo spoedig mogelijk, maar binnen de in artikel 3 van deze verordening vermelde termijn, contact opnemen met de Commissie en binnen de in artikel 3, lid 1, van deze verordening vermelde termijn een vragenlijst aanvragen, aangezien de in artikel 3, lid 2, van deze verordening vermelde termijn voor alle belanghebbenden geldt.

(16)

De autoriteiten van de Volksrepubliek China zullen van de opening van het onderzoek in kennis worden gesteld.

b)   Schriftelijk en mondeling verstrekken van informatie

(17)

Belanghebbenden wordt verzocht hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten en bewijsmateriaal te verstrekken. Voorts kan de Commissie belanghebbenden horen, mits zij daar schriftelijk om verzoeken en kunnen aantonen dat er bijzondere redenen zijn om hen te horen.

c)   Vrijstelling van registratie van de invoer of van maatregelen

(18)

Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening kan de invoer van het onderzochte product van registratie of maatregelen worden vrijgesteld als de invoer niet plaatsvindt met ontwijking van de maatregelen.

(19)

Aangezien de mogelijke ontwijking buiten de Unie plaatsvindt, kan overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening vrijstelling worden verleend aan producenten van het onderzochte product in de Volksrepubliek China die kunnen aantonen dat zij niet verbonden (3) zijn met de producenten waarop de maatregelen (4) van toepassing zijn, en dat zij niet betrokken zijn bij ontwijkingspraktijken zoals beschreven in artikel 13, leden 1 en 2, van de basisverordening. Producenten die een vrijstelling wensen te krijgen, moeten binnen de in artikel 3, lid 3, van deze verordening vermelde termijn een met voldoende bewijsmateriaal gestaafd verzoek daartoe indienen.

F.   REGISTRATIE

(20)

Overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening moet de invoer van het onderzochte product worden geregistreerd zodat, indien bij het onderzoek blijkt dat er van ontwijking sprake is, een passend bedrag aan antidumpingrechten kan worden geheven vanaf de datum waarop met de registratie van de invoer een begin werd gemaakt.

G.   TERMIJNEN

(21)

Met het oog op een behoorlijk bestuur moeten termijnen worden vastgesteld waarbinnen:

belanghebbenden zich bij de Commissie kenbaar kunnen maken, hun standpunt schriftelijk kunnen uiteenzetten en hun antwoorden op de vragenlijst en alle andere gegevens die zij voor het onderzoek nuttig achten, kunnen indienen;

producenten in de Volksrepubliek China om vrijstelling van de registratie bij invoer of van de maatregelen kunnen verzoeken;

belanghebbenden schriftelijk kunnen verzoeken door de Commissie te worden gehoord.

(22)

Er wordt op gewezen dat de meeste in de basisverordening genoemde procedurele rechten slechts kunnen worden uitgeoefend indien de betrokkene zich binnen de in artikel 3 vastgestelde termijn kenbaar maakt.

H.   NIET-MEDEWERKING

(23)

Indien een belanghebbende geen toegang verleent tot de nodige gegevens, deze niet binnen de vastgestelde termijn verstrekt, dan wel het onderzoek aanmerkelijk belemmert, kunnen overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening aan de hand van de beschikbare gegevens conclusies, zowel in positieve als in negatieve zin, worden getrokken.

(24)

Indien blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende inlichtingen heeft verstrekt, worden deze buiten beschouwing gelaten en kan van de beschikbare gegevens gebruik worden gemaakt.

(25)

Indien een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijk medewerking verleent en de bevindingen daarom overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op de beschikbare gegevens worden gebaseerd, kunnen de resultaten voor deze belanghebbende minder gunstig zijn dan indien hij wel medewerking had verleend.

I.   TIJDSCHEMA VOOR HET ONDERZOEK

(26)

Het onderzoek zal overeenkomstig artikel 13, lid 3, van de basisverordening binnen negen maanden na de bekendmaking van deze verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie worden afgesloten.

J.   VERWERKING VAN PERSOONSGEGEVENS

(27)

Persoonsgegevens die in het kader van dit onderzoek worden verzameld, zullen worden behandeld in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (5).

K.   RAADADVISEUR-AUDITEUR

(28)

Belanghebbenden kunnen erom vragen dat de raadadviseur-auditeur voor het directoraat-generaal Handel wordt ingeschakeld. De raadadviseur-auditeur fungeert als tussenpersoon tussen de belanghebbenden en de onderzoeksdiensten van de Commissie. Hij behandelt verzoeken om toegang tot het dossier, geschillen over de vertrouwelijkheid van documenten, verzoeken om termijnverlenging en verzoeken van derden om te worden gehoord. De raadadviseur-auditeur kan een hoorzitting met een individuele belanghebbende houden en als bemiddelaar optreden om te garanderen dat de belanghebbenden hun recht van verweer ten volle kunnen uitoefenen.

(29)

Een verzoek om door de raadadviseur-auditeur te worden gehoord, moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed. De raadadviseur-auditeur kan ook een hoorzitting voor belanghebbenden organiseren waar uiteenlopende standpunten en tegenargumenten naar voren kunnen worden gebracht.

(30)

Belanghebbenden die contact willen opnemen, vinden de nodige gegevens en nadere informatie op de webpagina’s van de raadadviseur-auditeur op de website van het directoraat-generaal Handel: http://ec.europa.eu/trade/tackling-unfair-trade/hearing-officer/index_en.htm,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Op grond van artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 wordt een onderzoek geopend om vast te stellen of bij de invoer in de Unie van molybdeendraad met 97 of meer doch minder dan 99,95 gewichtspercenten molybdeen en een grootste afmeting der dwarsdoorsnede van meer dan 1,35 mm doch niet meer dan 4,0 mm, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8102 96 00 (Taric-code 8102960030), van oorsprong uit de Volksrepubliek China, de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 511/2010 ingestelde maatregelen worden ontweken.

Artikel 2

De douaneautoriteiten nemen overeenkomstig artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 de nodige maatregelen om de invoer in de Unie van de in artikel 1 van deze verordening omschreven goederen te registreren.

De registratie wordt negen maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening beëindigd.

De Commissie kan de douaneautoriteiten bij verordening opdragen de registratie van de invoer in de Unie te beëindigen voor producten die zijn vervaardigd door producenten die een vrijstelling van registratie hebben aangevraagd en van wie is vastgesteld dat zij aan de voorwaarden voor een vrijstelling voldoen.

Artikel 3

1.   Vragenlijsten moeten binnen 15 dagen na de bekendmaking van deze verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie worden aangevraagd.

2.   Belanghebbenden die wensen dat bij het onderzoek met hun opmerkingen rekening wordt gehouden, moeten, tenzij anders vermeld, binnen 37 dagen na de bekendmaking van deze verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie contact met de Commissie opnemen, hun standpunt uiteenzetten en de Commissie de antwoorden op de vragenlijst en eventuele andere gegevens doen toekomen.

3.   Producenten in de Volksrepubliek China die vrijstelling van de registratie bij invoer of van de maatregelen wensen te krijgen, moeten daartoe binnen dezelfde termijn van 37 dagen een met bewijsmateriaal gestaafd verzoek indienen.

4.   Binnen dezelfde termijn van 37 dagen kunnen belanghebbenden ook vragen door de Commissie te worden gehoord.

5.   Belanghebbenden moeten alle opmerkingen en verzoeken elektronisch (niet-vertrouwelijke opmerkingen via e-mail, vertrouwelijke op cd-r/dvd) indienen onder opgave van hun naam, adres, e-mailadres en telefoon- en fax. Volmachten en ondertekende certificaten die bij de antwoorden op de vragenlijst worden gevoegd, alsmede bijwerkingen daarvan, moeten echter op papier, per post of eigenhandig, op onderstaand adres worden ingediend. Volgens artikel 18, lid 2, van de basisverordening moet een belanghebbende de Commissie onmiddellijk op de hoogte brengen als hij niet in staat is zijn opmerkingen en verzoeken elektronisch in te dienen. Nadere informatie over de correspondentie met de Commissie vinden belanghebbenden op de volgende pagina van de website van het directoraat-generaal Handel: http://ec.europa.eu/trade/tackling-unfair-trade/trade-defence.

Alle schriftelijke opmerkingen, met inbegrip van de in deze verordening gevraagde informatie, antwoorden op de vragenlijst en correspondentie, die op vertrouwelijke basis worden verstrekt, moeten van het opschrift „Limited” (6) zijn voorzien en moeten overeenkomstig artikel 19, lid 2, van de basisverordening vergezeld gaan van een niet-vertrouwelijke versie met de vermelding „For inspection by interested parties”.

Correspondentieadres van de Commissie:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Handel

Directoraat H

Kamer N105 08/020

1049 Brussel

BELGIË

Fax +32 22986287

E-mail: TRADE-MW-CIRCUMVENTION@ec.europa.eu

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 december 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 150 van 16.6.2010, blz. 17.

(3)  Overeenkomstig artikel 143 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1) inzake de uitvoering van het communautaire douanewetboek worden personen slechts geacht te zijn verbonden indien: a) zij functionaris of directeur zijn van elkaars zaken; b) zij door de wettelijke bepalingen worden erkend als in zaken verbonden; c) zij werkgever en werknemer zijn; d) enig persoon, hetzij rechtstreeks of zijdelings, 5 % of meer van het stemgerechtigde uitstaande kapitaal of aandelen van beiden bezit, controleert of houdt; e) één van hen de ander, rechtstreeks of zijdelings, controleert; f) beiden, rechtstreeks of zijdelings, worden gecontroleerd door een derde persoon; g) zij samen, rechtstreeks of zijdelings, een derde persoon controleren; of h) zij tot dezelfde familie behoren. Personen worden slechts geacht leden te zijn van dezelfde familie indien zij op een van de volgende wijzen met elkaar bloed- of aanverwant zijn: i) echtgenoot en echtgenote, ii) ouder en kind, iii) broers en zusters (of halfbroers en halfzusters), iv) grootouder en kleinkind, v) oom of tante en neef of nicht (oomzeggers), vi) schoonouder en schoondochter of schoonzoon, vii) zwagers en schoonzusters. In deze context worden onder personen zowel natuurlijke als rechtspersonen verstaan.

(4)  Ook als producenten in bovenbedoelde zin verbonden zijn met ondernemingen die onderworpen zijn aan de maatregelen die van kracht zijn ten aanzien van de invoer van oorsprong uit de Volksrepubliek China (de oorspronkelijke antidumpingmaatregelen), kan hun toch vrijstelling worden verleend als er geen bewijs is dat die verbondenheid tot stand is gekomen of gebruikt werd om de oorspronkelijke maatregelen te ontwijken.

(5)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(6)  Een „Limited”-document wordt als vertrouwelijk in de zin van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 en artikel 6 van de WTO-overeenkomst betreffende de toepassing van artikel VI van de GATT 1994 (Antidumpingovereenkomst) beschouwd. Het is ook een beschermd document krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).


20.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 350/55


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1237/2012 VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2012

tot goedkeuring van de werkzame stof courgettegeelmozaïekvirus — zwakke stam, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 13, lid 2, en artikel 78, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 80, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (2), wat de procedure en de goedkeuringsvoorwaarden betreft, van toepassing op werkzame stoffen waarvoor een besluit is genomen voor 14 juni 2011 overeenkomstig artikel 6, lid 3, van die richtlijn. Voor courgettegeelmozaïekvirus — zwakke stam is bij Beschikking 2006/586/EG van de Commissie (3) aan de voorwaarden van artikel 80, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 voldaan.

(2)

Op 16 maart 2005 ontving het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van Bio-Oz Biotechnologies Ltd een aanvraag om de werkzame stof courgettegeelmozaïekvirus — zwakke stam in bijlage I bij die richtlijn op te nemen. Bij Beschikking 2006/586/EG is bevestigd dat het dossier „volledig” is, dat wil zeggen dat het in beginsel geacht wordt aan de voorschriften inzake gegevens en informatie van de bijlagen II en III bij Richtlijn 91/414/EEG te voldoen.

(3)

Voor die werkzame stof zijn de uitwerking op de gezondheid van mens en dier en het milieueffect overeenkomstig artikel 6, leden 2 en 4, van Richtlijn 91/414/EEG beoordeeld voor de door de aanvrager voorgestelde toepassingen. De aangewezen lidstaat-rapporteur heeft op 30 juni 2006 een ontwerpbeoordelingsverslag ingediend.

(4)

Het ontwerpbeoordelingsverslag is door de lidstaten en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) onderzocht. De EFSA heeft haar conclusie over het onderzoek van de risicobeoordeling van de werkzame stof courgettegeelmozaïekvirus — zwakke stam als bestrijdingsmiddel (4) op 28 mei 2012 aan de Commissie voorgelegd. Het ontwerpbeoordelingsverslag en de conclusie van de EFSA zijn door de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid onderzocht en op 20 november 2012 afgerond in de vorm van het evaluatieverslag van de Commissie voor courgettegeelmozaïekvirus — zwakke stam.

(5)

Uit de verschillende onderzoeken is gebleken dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die courgettegeelmozaïekvirus — zwakke stam bevatten, in het algemeen zullen voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), en artikel 5, lid 3, van Richtlijn 91/414/EEG gestelde eisen, met name voor de toepassingen waarvoor zij zijn onderzocht en die zijn opgenomen in het evaluatieverslag van de Commissie. Daarom moet courgettegeelmozaïekvirus — zwakke stam worden goedgekeurd.

(6)

Er moet een redelijke termijn worden vastgesteld voordat goedkeuring wordt verleend, zodat de lidstaten en de belanghebbenden zich op de nieuwe eisen die uit de goedkeuring voortvloeien, kunnen voorbereiden.

(7)

Onverminderd de verplichtingen die uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 uit de goedkeuring voortvloeien en rekening houdend met de specifieke situatie die is ontstaan door de overgang van Richtlijn 91/414/EEG naar Verordening (EG) nr. 1107/2009 is het volgende echter van toepassing. De lidstaten moet een periode van zes maanden na de goedkeuring worden toegestaan om de toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen die courgettegeelmozaïekvirus — zwakke stam bevatten, opnieuw te onderzoeken. De lidstaten moeten naargelang het geval de toelatingen wijzigen, vervangen of intrekken. In afwijking van die termijn moet een langere termijn worden vastgesteld voor de indiening en evaluatie van de bijwerking van het volledige dossier conform bijlage III, als vastgesteld in Richtlijn 91/414/EEG, voor elk gewasbeschermingsmiddel en elke beoogde toepassing overeenkomstig de uniforme beginselen.

(8)

Uit de ervaring met opnemingen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van werkzame stoffen die in het kader van Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie van 11 december 1992 houdende bepalingen voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (5) zijn onderzocht, is gebleken dat de uitlegging van de verplichtingen van houders van bestaande toelatingen wat de toegang tot gegevens betreft, tot problemen kan leiden. Om nog meer problemen te voorkomen, moeten de verplichtingen van de lidstaten worden verduidelijkt, en met name de plicht om te verifiëren of de houder van een toelating toegang heeft tot een dossier dat aan de vereisten van bijlage II bij die richtlijn voldoet. Deze verduidelijking legt de lidstaten of de houders van toelatingen echter ten opzichte van de tot nu toe goedgekeurde richtlijnen tot wijziging van bijlage I bij die richtlijn of de verordeningen tot goedkeuring van werkzame stoffen geen nieuwe verplichtingen op.

(9)

Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 moet de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (6) dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Goedkeuring van de werkzame stof

De in bijlage I gespecificeerde werkzame stof courgettegeelmozaïekvirus — zwakke stam wordt goedgekeurd onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden.

Artikel 2

Herbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen

1.   De lidstaten moeten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009, zo nodig, bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die courgettegeelmozaïekvirus — zwakke stam als werkzame stof bevatten, uiterlijk op 30 november 2013 wijzigen of intrekken.

Uiterlijk op die datum verifiëren zij met name of aan de voorwaarden van bijlage I bij deze verordening is voldaan, met uitzondering van de voorwaarden in de kolom betreffende de specifieke bepalingen van die bijlage, en of de houder van de toelating in het bezit is van of toegang heeft tot een dossier dat overeenkomstig de voorwaarden van artikel 13, leden 1 tot en met 4, van Richtlijn 91/414/EEG en artikel 62 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 aan de vereisten van bijlage II bij die richtlijn voldoet.

2.   In afwijking van lid 1 voeren de lidstaten op basis van een dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG en rekening houdend met de kolom over de specifieke bepalingen van bijlage I bij deze verordening, overeenkomstig de uniforme beginselen bedoeld in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, een nieuwe beoordeling uit voor elk toegelaten gewasbeschermingsmiddel dat courgettegeelmozaïekvirus — zwakke stam bevat als enige werkzame stof of als een van een aantal werkzame stoffen die alle uiterlijk op 31 mei 2013 in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 zijn opgenomen. Aan de hand van die beoordeling bepalen zij of het middel voldoet aan de voorwaarden van artikel 29, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009.

Daarna zorgen de lidstaten ervoor dat:

a)

als courgettegeelmozaïekvirus — zwakke stam de enige werkzame stof in het gewasbeschermingsmiddel is, de toelating indien nodig uiterlijk op 30 november 2014 wordt gewijzigd of ingetrokken, of

b)

als het gewasbeschermingsmiddel naast courgettegeelmozaïekvirus — zwakke stam nog één of meer andere werkzame stoffen bevat, de toelating indien nodig uiterlijk op 30 november 2014 of, als dat later is, op de datum die voor een dergelijke wijziging of intrekking is vastgesteld in de rechtshandelingen waarbij die stoffen aan bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG zijn toegevoegd of zijn goedgekeurd, wordt gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 3

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 4

Inwerkingtreding en toepassingsdatum

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juni 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 december 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.

(3)  PB L 236 van 31.8.2006, blz. 31.

(4)  EFSA Journal 2012; 10(6):2754. Online te vinden op www.efsa.europa.eu.

(5)  PB L 366 van 15.12.1992, blz. 10.

(6)  PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE I

Benaming,

Identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

Courgettegeelmozaïekvirus — zwakke stam

ATCC volgnummer: PV-593

Niet van toepassing

≥ 0,05 mg/l

1 juni 2013

31 mei 2023

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over courgettegeelmozaïekvirus — zwakke stam (met name de aanhangsels I en II), dat op 20 november 2012 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is afgerond.

Bij deze algehele evaluatie moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan het risico voor niet tot de doelsoorten behorende planten, indien de gewassen zijn gecoïnfecteerd met een ander virus dat kan worden overgedragen door bladluizen.

De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


BIJLAGE II

In deel B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt de volgende vermelding toegevoegd:

Nummer

Benaming, Identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

„30

Courgettegeelmozaïekvirus — zwakke stam

ATCC volgnummer: PV-593

Niet van toepassing

≥ 0,05 mg/l

1 juni 2013

31 mei 2023

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over courgettegeelmozaïekvirus — zwakke stam (met name de aanhangsels I en II), dat op 20 november 2012 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is afgerond.

Bij deze algehele evaluatie besteden de lidstaten bijzondere aandacht aan het risico voor niet tot de doelsoorten behorende planten, indien de gewassen zijn gecoïnfecteerd met een ander virus dat kan worden overgedragen door bladluizen.

De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.”


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


20.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 350/59


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1238/2012 VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2012

tot goedkeuring van de werkzame stof Trichoderma asperellum (stam T34) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 13, lid 2, en artikel 78, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 80, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (2), wat de procedure en de goedkeuringsvoorwaarden betreft, van toepassing op werkzame stoffen waarvoor een besluit is genomen voor 14 juni 2011 overeenkomstig artikel 6, lid 3, van die richtlijn. Voor Trichoderma asperellum (stam T34) is bij Beschikking 2010/132/EU van de Commissie (3) aan de voorwaarden van artikel 80, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 voldaan.

(2)

Op 22 april 2010 ontving het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van Biocontrol Technologies S.L. een aanvraag om de werkzame stof Trichoderma asperellum (stam T34) in bijlage I bij die richtlijn op te nemen. Bij Beschikking 2010/132/EU is bevestigd dat het dossier „volledig” is, dat wil zeggen dat het in beginsel geacht wordt aan de voorschriften inzake gegevens en informatie van de bijlagen II en III bij Richtlijn 91/414/EEG te voldoen.

(3)

Voor die werkzame stof zijn de uitwerking op de gezondheid van mens en dier en het milieueffect overeenkomstig artikel 6, leden 2 en 4, van Richtlijn 91/414/EEG beoordeeld voor de door de aanvrager voorgestelde toepassingen. De aangewezen lidstaat-rapporteur heeft op 16 mei 2011 een ontwerpbeoordelingsverslag ingediend.

(4)

Het ontwerpbeoordelingsverslag is door de lidstaten en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) onderzocht. De EFSA heeft haar conclusie over het onderzoek van de risicobeoordeling van de werkzame stof Trichoderma asperellum (stam T34) als bestrijdingsmiddel (4) op 20 april 2012 aan de Commissie voorgelegd. Het ontwerpbeoordelingsverslag en de conclusie van de EFSA zijn door de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid onderzocht en op 20 november 2012 afgerond in de vorm van het evaluatieverslag van de Commissie voor Trichoderma asperellum (stam T34).

(5)

Uit de verschillende onderzoeken is gebleken dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die Trichoderma asperellum (stam T34) bevatten, in het algemeen zullen voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), en lid 3, van Richtlijn 91/414/EEG gestelde eisen, met name voor de toepassingen waarvoor zij zijn onderzocht en die zijn opgenomen in het evaluatieverslag van de Commissie. Daarom moet Trichoderma asperellum (stam T34) worden goedgekeurd.

(6)

Er moet een redelijke termijn worden vastgesteld voordat goedkeuring wordt verleend, zodat de lidstaten en de belanghebbenden zich op de nieuwe eisen die uit de goedkeuring voortvloeien, kunnen voorbereiden.

(7)

Onverminderd de verplichtingen die uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 uit de goedkeuring voortvloeien en rekening houdend met de specifieke situatie die is ontstaan door de overgang van Richtlijn 91/414/EEG naar Verordening (EG) nr. 1107/2009 is het volgende echter van toepassing. De lidstaten moet een periode van zes maanden na de goedkeuring worden toegestaan om de toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen die Trichoderma asperellum (stam T34) bevatten, opnieuw te onderzoeken. De lidstaten moeten naargelang het geval de toelatingen wijzigen, vervangen of intrekken. In afwijking van die termijn moet een langere termijn worden vastgesteld voor de indiening en evaluatie van de bijwerking van het volledige dossier conform bijlage III, als vastgesteld in Richtlijn 91/414/EEG, voor elk gewasbeschermingsmiddel en elke beoogde toepassing overeenkomstig de uniforme beginselen.

(8)

Uit de ervaring met opnemingen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van werkzame stoffen die in het kader van Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie van 11 december 1992 houdende bepalingen voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (5) zijn onderzocht, is gebleken dat de uitlegging van de verplichtingen van houders van bestaande toelatingen wat de toegang tot gegevens betreft, tot problemen kan leiden. Om nog meer problemen te voorkomen, moeten de verplichtingen van de lidstaten worden verduidelijkt, en met name de plicht om te verifiëren of de houder van een toelating toegang heeft tot een dossier dat aan de vereisten van bijlage II bij die richtlijn voldoet. Deze verduidelijking legt de lidstaten of de houders van toelatingen echter ten opzichte van de tot nu toe goedgekeurde richtlijnen tot wijziging van bijlage I bij die richtlijn of de verordeningen tot goedkeuring van werkzame stoffen geen nieuwe verplichtingen op.

(9)

Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 moet de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (6) dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Goedkeuring van de werkzame stof

De in bijlage I gespecificeerde werkzame stof Trichoderma asperellum (stam T34) wordt goedgekeurd onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden.

Artikel 2

Herbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen

1.   De lidstaten moeten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009, zo nodig, bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die Trichoderma asperellum (stam T34) als werkzame stof bevatten, uiterlijk op 30 november 2013 wijzigen of intrekken.

Uiterlijk op die datum verifiëren zij met name of aan de voorwaarden van bijlage I bij deze verordening is voldaan, met uitzondering van de voorwaarden in de kolom betreffende de specifieke bepalingen van die bijlage, en of de houder van de toelating in het bezit is van of toegang heeft tot een dossier dat overeenkomstig de voorwaarden van artikel 13, leden 1 tot en met 4, van Richtlijn 91/414/EEG en artikel 62 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 aan de vereisten van bijlage II bij die richtlijn voldoet.

2.   In afwijking van lid 1 voeren de lidstaten op basis van een dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG en rekening houdend met de kolom over de specifieke bepalingen van bijlage I bij deze verordening, overeenkomstig de uniforme beginselen bedoeld in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, een nieuwe beoordeling uit voor elk toegelaten gewasbeschermingsmiddel dat Trichoderma asperellum (stam T34) bevat als enige werkzame stof of als een van een aantal werkzame stoffen die alle uiterlijk op 31 mei 2013 in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 zijn opgenomen. Aan de hand van die beoordeling bepalen zij of het middel voldoet aan de voorwaarden van artikel 29, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009.

Daarna zorgen de lidstaten ervoor dat:

a)

als Trichoderma asperellum (stam T34) de enige werkzame stof in het gewasbeschermingsmiddel is, de toelating indien nodig uiterlijk op 30 november 2014 wordt gewijzigd of ingetrokken, of

b)

als het gewasbeschermingsmiddel naast Trichoderma asperellum (stam T34) nog één of meer andere werkzame stoffen bevat, de toelating indien nodig uiterlijk op 30 november 2014 of, als dat later is, op de datum die voor een dergelijke wijziging of intrekking is vastgesteld in de rechtshandelingen waarbij die stoffen aan bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG zijn toegevoegd of zijn goedgekeurd, wordt gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 3

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 4

Inwerkingtreding en toepassingsdatum

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juni 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 december 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.

(3)  PB L 52 van 3.3.2010, blz. 51.

(4)  EFSA Journal 2012; 10(1):2666. Online te vinden op www.efsa.europa.eu.

(5)  PB L 366 van 15.12.1992, blz. 10.

(6)  PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE I

Benaming, Identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

Trichoderma asperellum (stam T34)

CECT-nummer: 20417

Niet van toepassing

1 × 1010 cfu/g

1 juni 2013

31 mei 2023

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over Trichoderma asperellum (stam T34) (met name de aanhangsels I en II) dat op 20 november 2012 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is afgerond.

Bij deze algehele evaluatie moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van gebruikers en werknemers, waarbij zij er rekening mee moeten houden dat Trichoderma asperellum (stam T34) als een mogelijke sensibilisator moet worden beschouwd.

De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


BIJLAGE II

In deel B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt de volgende vermelding toegevoegd:

Nummer

Benaming, Identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

„29

Trichoderma asperellum (stam T34)

CECT-nummer: 20417

Niet van toepassing

1 × 1010 cfu/g

1 juni 2013

31 mei 2023

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over Trichoderma asperellum (stam T34) (met name de aanhangsels I en II) dat op 20 november 2012 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is afgerond.

Bij deze algehele evaluatie moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van gebruikers en werknemers, waarbij zij er rekening mee moeten houden dat Trichoderma asperellum (stam T34) als een mogelijke sensibilisator moet worden beschouwd.

De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.”


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


20.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 350/63


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1239/2012 VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2012

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 543/2008 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de handelsnormen voor vlees van pluimvee

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name artikel 121, onder e), juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 15, lid 1, en artikel 20, lid 1, van Verordening (EG) nr. 543/2008 van de Commissie (2) is vastgesteld dat bevroren en diepgevroren kuikens en kippen en bepaalde delen van pluimvee binnen de Unie alleen in de handel mogen worden gebracht indien hun gehalte aan water het technisch onvermijdelijke gehalte, geconstateerd volgens de in de bijlagen VI, VII en VIII bij die verordening beschreven analysemethode, niet overschrijdt.

(2)

Krachtens artikel 16, lid 1, van Verordening (EG) nr. 543/2008 dienen slachterijen geregeld, volgens bijlage IX bij die verordening te controleren hoeveel water wordt geabsorbeerd, dan wel een controle volgens bijlage VI bij die verordening uit te voeren.

(3)

In de bijlagen VI en VII bij Verordening (EG) nr. 543/2008 zijn grenswaarden voor het watergehalte van bevroren en diepgevroren kuikens- en kippenkarkassen vastgesteld, in bijlage VIII bij die verordening zijn grenswaarden voor het watergehalte van bepaalde delen van pluimvee vastgesteld en in bijlage IX bij die verordening zijn grenswaarden voor het watergehalte van vers vlees van pluimvee bij controles van de absorptie van water in de productie-inrichting vastgesteld. Al deze grenswaarden zijn vastgesteld voor de drie in artikel 10 van die verordening omschreven koelmethoden, namelijk luchtkoeling, lucht-sproeikoeling en dompelkoeling.

(4)

Nieuwe technologieën hebben geleid tot de ontwikkeling van nieuwe koelmethoden waarvoor dezelfde regels van toepassing zouden moeten zijn als voor de in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 543/2008 omschreven koelmethoden. Het is bijgevolg noodzakelijk vast te stellen welke grenswaarden van toepassing zijn bij gebruik van die nieuwe koelmethoden.

(5)

Aangezien wordt nagegaan hoe de nieuwe technologieën voor het koelen van pluimveekarkassen de algemene kwaliteit van vlees van pluimvee kunnen verbeteren, mogen de grenswaarden voor deze nieuwe koelmethoden de laagste voor de luchtkoeling vastgestelde grenswaarden niet overschrijden.

(6)

Bijlage XI bij Verordening (EG) nr. 543/2008 bevat de lijst van de nationale referentielaboratoria. De bevoegde autoriteiten van Malta hebben de Commissie in kennis gesteld van de nieuwe aanwijzing van hun nationale referentielaboratorium.

(7)

Verordening (EG) nr. 543/2008 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De in de onderhavige verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen VI tot en met IX en bijlage XI bij Verordening (EG) nr. 543/2008 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 december 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 17.6.2008, blz. 46.


BIJLAGE

De bijlagen VI tot en met IX en bijlage XI bij Verordening (EG) nr. 543/2008 worden als volgt gewijzigd:

1)

In bijlage VI wordt punt 7 vervangen door:

„7.   Beoordeling van het resultaat

Als het gemiddelde dripverlies bij het monster van 20 karkassen meer bedraagt dan de hierna vermelde percentages, wordt aangenomen dat de hoeveelheid water die tijdens de bewerking is opgenomen, groter is dan de toegestane grenswaarde.

De betrokken percentages zijn:

 

bij luchtkoeling: 1,5 %,

 

bij lucht-sproeikoeling: 3,3 %,

 

bij dompelkoeling: 5,1 %,

 

bij andere koelmethoden of een combinatie van twee of meer van de in artikel 10 omschreven methoden: 1,5 %.”.

2)

In bijlage VII wordt punt 6 vervangen door:

„6.   Berekening van het resultaat

6.1.

a)

Het gewicht van het water (W) in elk karkas wordt verkregen met behulp van de formule aP1/100, en het eiwitgewicht (RP) met behulp van de formule bP1/100; beide worden uitgedrukt in gram. Berekend wordt het totale gewicht aan water (W7) en aan eiwit (RP7) van de zeven geanalyseerde karkassen.

b)

Bij analyse van een mengmonster wordt het gemiddelde gehalte aan water (a %) en aan eiwit (b %) van beide geanalyseerde monsters bepaald. Het watergewicht (W7) in de zeven karkassen wordt verkregen met behulp van de formule aP7/100 en het eiwitgewicht (RP7) met behulp van de formule bP7/100; beide worden uitgedrukt in gram.

6.2.

Het gemiddelde gewicht van het water (WA) en dat van het eiwit (RPA) worden berekend door W7 en RP7 te delen door zeven.

6.3.

Volgens deze methode kan het theoretisch gehalte aan fysiologisch water (uitgedrukt in gram) worden berekend met behulp van de volgende formule:

voor kuikens en kippen: Formula.

6.4.

a)

Luchtkoeling

In de veronderstelling dat bij de bewerking van de karkassen de technologisch onvermijdbare waterabsorptie 2 % (1) bedraagt, wordt volgens deze methode de hoogste toegestane grenswaarde voor het totale watergehalte (WG) in gram (inclusief betrouwbaarheidsinterval) berekend met behulp van de onderstaande formule:

voor kuikens en kippen: Formula.

b)

Lucht-sproeikoeling

In de veronderstelling dat bij de bewerking van de karkassen de technologisch onvermijdbare waterabsorptie 4,5 % (1) bedraagt, wordt volgens deze methode de hoogste toegestane grenswaarde voor het totale watergehalte (WG) in gram (inclusief betrouwbaarheidsinterval) berekend met behulp van de onderstaande formule:

voor kuikens en kippen: Formula.

c)

Dompelkoeling

In de veronderstelling dat bij de bewerking van de karkassen de technologisch onvermijdbare waterabsorptie 7 % (1) bedraagt, wordt volgens deze methode de hoogste toegestane grenswaarde voor het totale watergehalte (WG) in gram (inclusief betrouwbaarheidsinterval) berekend met behulp van de onderstaande formule:

voor kuikens en kippen: Formula.

d)

Andere koelmethoden of een combinatie van twee of meer van de in artikel 10 omschreven methoden

In de veronderstelling dat bij de bewerking van de karkassen de technologisch onvermijdbare waterabsorptie 2 % (1) bedraagt, wordt volgens deze methode de hoogste toegestane grenswaarde voor het totale watergehalte (WG) in gram (inclusief betrouwbaarheidsinterval) berekend met behulp van de onderstaande formule:

voor kuikens en kippen: Formula.

6.5.

Als het volgens punt 6.2 berekende gemiddelde watergehalte (WA) van de zeven karkassen het volgens punt 6.4 vastgestelde maximum (WG) niet overschrijdt, wordt de gecontroleerde partij geacht aan de norm te voldoen.

3)

In bijlage VIII wordt punt 6 vervangen door:

„6.   Berekening van de resultaten

6.1.

a)

Het gewicht van het water (W) in elk deel wordt verkregen met behulp van de formule aP1/100, en het eiwitgehalte (RP) met behulp van de formule bP1/100; beide worden uitgedrukt in gram.

Berekend wordt het totale gewicht aan water (W5) en aan eiwit (RP5) van de vijf geanalyseerde delen.

b)

Bij analyse van een mengmonster wordt het gemiddelde gehalte aan water (a %) en aan eiwit (b %) van beide geanalyseerde monsters bepaald. Het watergewicht (W5) in de vijf delen wordt verkregen met behulp van de formule aP5/100 en het eiwitgewicht (RP5) met behulp van de formule bP5/100; beide worden uitgedrukt in gram.

6.2.

Het gemiddelde gewicht van het water (WA) en dat van het eiwit (RPA) worden berekend door W5 en RP5 te delen door vijf.

6.3.

Volgens deze methode kan de gemiddelde theoretische verhouding W/RP worden berekend als volgt:

 

borstfilet van kuikens en kippen: 3,19 ± 0,12,

 

hele poten/hele dijen, en achterkwarten daarvan, van kuikens en kippen: 3,78 ± 0,19,

 

borstfilet van kalkoenen: 3,05 ± 0,15,

 

hele poten/hele dijen van kalkoenen: 3,58 ± 0,15,

 

vlees van hele poten/hele dijen van kalkoenen, zonder been: 3,65 ± 0,17.

6.4.

In de veronderstelling dat bij de bewerking van de delen de technologisch onvermijdbare waterabsorptie naargelang van het product en de toegepaste koelmethode 2 %, 4 % of 6 % (2) bedraagt, is de volgens deze methode bepaalde maximaal toegestane verhouding W/RP als volgt:

 

Luchtkoeling

Lucht-sproeikoeling

Dompelkoeling

Borstfilet van kuikens en kippen; zonder huid

3,40

3,40

3,40

Borst van kuikens en kippen: met huid

3,40

3,50

3,60

Bovenpoten/bovendijen, onderpoten/onderdijen (drumsticks), hele poten/hele dijen, poten/dijen met rugdeel (bouten), achterkwarten, van kuikens en kippen, met huid

4,05

4,15

4,30

Borstfilet van kalkoenen, zonder huid

3,40

3,40

3,40

Borst van kalkoenen, met huid

3,40

3,50

3,60

Bovenpoten/bovendijen, onderpoten/onderdijen (drumsticks), hele poten/hele dijen, van kalkoenen, met huid

3,80

3,90

4,05

Vlees van hele poten/hele dijen van kalkoenen, zonder been en zonder huid

3,95

3,95

3,95

Bij andere koelmethoden of bij een combinatie van twee of meer van de in artikel 10 omschreven methoden, wordt verondersteld dat het onvermijdbare watergehalte 2 % bedraagt en zijn de maximaal toegestane W/PR-verhoudingen de in de bovenstaande tabel vastgestelde verhoudingen voor luchtkoeling.

Als de gemiddelde verhouding WA/RPA van de vijf delen, berekend op basis van de volgens punt 6.2 berekende waarden, de in 6.4 vastgestelde verhoudingen niet overschrijdt, wordt aangenomen dat de gecontroleerde delen aan de norm voldoen.

4)

In bijlage IX wordt het volgende punt 11 toegevoegd:

„11.

Als de karkassen met een andere koelmethode of met een combinatie van twee of meer van de in artikel 10 omschreven methoden worden gekoeld, mag het maximale watergehalte niet hoger zijn dan 0 % van het oorspronkelijke gewicht van het karkas.”.

5)

In bijlage XI worden de gegevens voor Malta vervangen door:

Malta

MCCAA Laboratory Services Directorate

Standards and Metrology Institute

Malta Competition and ConsumerAffairs Authority

F22, Mosta Technopark

Mosta MST3000

MALTA”.


(1)  Van het gewicht van het karkas, exclusief geabsorbeerd vreemd water.

(2)  Berekend op basis van het deel, exclusief geabsorbeerd vreemd water. Voor filets (zonder huid) en vlees van hele poten/hele dijen van kalkoenen, zonder been, geldt een waarde van 2 % voor alle koelmethoden.”.


20.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 350/67


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1240/2012 VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2012

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 december 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

32,6

MA

80,2

TN

114,7

TR

94,8

ZZ

80,6

0707 00 05

TR

117,4

ZZ

117,4

0709 93 10

MA

140,4

TR

134,6

ZZ

137,5

0805 10 20

MA

71,3

TR

44,0

ZA

51,8

ZZ

55,7

0805 20 10

MA

66,7

ZZ

66,7

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

IL

97,8

JM

129,1

MA

98,7

TR

84,7

ZZ

102,6

0805 50 10

TR

78,8

ZZ

78,8

0808 10 80

MK

39,0

NZ

165,3

US

141,8

ZA

123,7

ZZ

117,5

0808 30 90

CN

59,8

TR

135,1

US

156,8

ZZ

117,2


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

20.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 350/69


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 23 oktober 2012

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010, afdeling II — Raad

(2012/799/EU)

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010 (1),

gezien de jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010 (COM(2011) 473 — C7-0258/2011) (2),

gezien het jaarverslag van de Raad aan de kwijtingsautoriteit over de in 2010 uitgevoerde interne controles,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2010, tezamen met de antwoorden van de gecontroleerde instellingen (3),

gezien de verklaring (4) van de Rekenkamer waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien zijn besluit van 10 mei 2012 (5) tot uitstel van het besluit tot verlening van kwijting voor het begrotingsjaar 2010 en de bijgaande resolutie,

gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (6), en met name de artikelen 50, 86, 145, 146 en 147,

gezien Besluit nr. 31/2008 van de secretaris-generaal van de Raad/hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid betreffende de vergoeding van de reiskosten van de afgevaardigden van de leden van de Raad (7),

gezien het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 17 mei 2006 betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (8),

gezien artikel 77 en bijlage VI van zijn Reglement,

gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A7-0301/2012),

1.

verleent de secretaris-generaal van de Raad geen kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Raad voor het begrotingsjaar 2010;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Rekenkamer, de Europese Ombudsman en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).

De voorzitter

Martin SCHULZ

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB L 64 van 12.3.2010.

(2)  PB C 332 van 14.11.2011, blz. 1.

(3)  PB C 326 van 10.11.2011, blz. 1.

(4)  PB C 332 van 14.11.2011, blz. 134.

(5)  PB L 286 van 17.10.2012, blz. 22.

(6)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(7)  Besluit dat voortvloeit uit het reglement van orde van de Raad van 22 juli 2002 (PB L 230 van 28.8.2002, blz. 7).

(8)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.


RESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 23 oktober 2012

met de daarvan een integrerend deel uitmakende opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010, afdeling II — Raad

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010 (1),

gezien de jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010 (COM(2011) 473 — C7-0258/2011) (2),

gezien het jaarverslag van de Raad aan de kwijtingsautoriteit over de in 2010 uitgevoerde interne controles,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2010, tezamen met de antwoorden van de gecontroleerde instellingen (3),

gezien de verklaring (4) van de Rekenkamer waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien zijn besluit van 10 mei 2012 (5) tot uitstel van het besluit tot verlening van kwijting voor het begrotingsjaar 2010 en de bijgaande resolutie,

gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (6), en met name de artikelen 50, 86, 145, 146 en 147,

gezien Besluit nr. 31/2008 van de secretaris-generaal van de Raad/hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid betreffende de vergoeding van de reiskosten van de afgevaardigden van de leden van de Raad (7),

gezien het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 17 mei 2006 betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (8),

gezien artikel 77 en bijlage VI van zijn Reglement,

gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A7-0301/2012),

A.

overwegende dat de burgers het recht hebben te weten hoe hun belastinggeld wordt besteed en hoe de bevoegdheden die in handen zijn gegeven van politieke organen, worden gebruikt (9);

B.

overwegende dat de Raad als instelling van de Unie ten overstaan van de burgers van de Unie democratische verantwoording verschuldigd is voor de besteding van de financiële middelen van de Unie;

C.

overwegende dat het Parlement van alle instellingen van de Unie het enige rechtstreeks verkozen orgaan is en dat het belast is met het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie;

1.

onderstreept de rol die het Parlement overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vervult bij het verlenen van kwijting voor de begroting;

2.

herinnert eraan dat, overeenkomstig artikel 335 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, „de Unie evenwel door elk van de instellingen wordt vertegenwoordigd, uit hoofde van hun administratieve autonomie, voor de aangelegenheden die verband houden met hun respectieve werking”, wat betekent — als artikel 50 van het Financieel Reglement in aanmerking wordt genomen — dat de instellingen ieder afzonderlijk verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van hun begrotingen;

3.

herinnert eraan dat, krachtens artikel 77 van het Reglement van het Europees Parlement, „de bepalingen inzake de verlening van kwijting aan de Commissie voor de uitvoering van de begroting eveneens van toepassing zijn op de procedure voor de verlening van kwijting aan: […]

de personen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de begrotingen van de overige instellingen en organen van de Europese Unie, zoals de Raad (voor wat betreft zijn uitvoerende activiteiten), het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s”;

Oordeel van de Rekenkamer over de Raad in de betrouwbaarheidsverklaring 2010

4.

onderstreept dat de Rekenkamer in haar jaarverslag 2010 kritiek heeft geuit op de financiering van het vastgoedproject „Résidence Palace” vanwege de betaalde voorschotten (paragraaf 7.19); merkt op dat de Rekenkamer heeft geconstateerd dat in de loop van de periode 2008-2010 het totaalbedrag van de voorschotten die door de Raad zijn betaald 235 000 000 EUR bedroeg; stelt vast dat de betaalde bedragen afkomstig zijn van onderbenutte begrotingslijnen; wijst erop dat „onderbenut” een politiek correcte term is om een buitensporige begrotingstoewijzing aan te duiden; wijst erop dat de Raad in 2010 de begrotingslijn „Verkrijging van onroerende goederen” met 40 000 000 EUR heeft verhoogd;

5.

neemt kennis van de uitleg van de Raad met betrekking tot het feit dat de kredieten ter beschikking zijn gesteld via kredietoverschrijvingen, die zijn goedgekeurd door de begrotingsautoriteit overeenkomstig de procedures van artikel 22 en artikel 24 van het Financieel Reglement;

6.

is het eens met het oordeel van de Rekenkamer dat deze procedure het begrotingswaarachtigheidsbeginsel schendt, ondanks de besparingen die ten aanzien van de betaling van huur zijn gerealiseerd;

7.

neemt kennis van het antwoord van de Raad dat de bedragen van de begrotingslijnen voor vertolking en reiskosten van de delegaties beter moeten worden afgestemd op het werkelijke verbruik en roept op tot een betere begrotingsplanning, om de huidige praktijken in de toekomst te voorkomen;

8.

herinnert de Rekenkamer aan het verzoek van het Parlement om een grondige evaluatie uit te voeren van de bewakings- en controlesystemen in de Raad, naar het voorbeeld van de evaluaties die zij tijdens de voorbereiding van haar jaarverslag voor het begrotingsjaar 2010 heeft uitgevoerd bij het Hof van Justitie, de Europese Ombudsman en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming;

9.

herhaalt dat efficiënt toezicht op de uitvoering van de begroting een hoogst verantwoordelijke taak is en dat de vervulling van deze taak volledig afhangt van ongehinderde interinstitutionele samenwerking tussen de Raad en het Parlement;

Hangende zaken

10.

betreurt de aanhoudende moeilijkheden die met de Raad zijn ondervonden in het kader van de kwijtingsprocedure voor de begrotingsjaren 2007, 2008 en 2009 om een formele en open dialoog met de Commissie begrotingscontrole tot stand te brengen en de vragen van deze laatste te beantwoorden; herinnert eraan dat het Parlement de secretaris-generaal van de Raad geen kwijting heeft verleend voor de uitvoering van de begroting van de Raad voor het begrotingsjaar 2009, om redenen die zijn uiteengezet in zijn resoluties van 10 mei 2011 (10) en 25 oktober 2011 (11);

11.

bevestigt de ontvangst van een aantal documenten voor de kwijtingsprocedure 2010 (definitieve financiële overzichten van 2010, inclusief rekeningen, financieel activiteitenverslag en overzicht van de interne controles in 2010); wacht nog altijd op de toezending van alle documenten die nodig zijn voor de kwijting (waaronder de volledige interne audit van 2010);

12.

herinnert eraan dat de voorzitter van de Commissie begrotingscontrole op 31 januari 2012 aan het fungerend voorzitterschap van de Raad een brief (12) heeft gestuurd waarin hij de Raad verzoekt antwoord te geven op de in bijlage aan bovengenoemde brief gehechte vragen in het kader van de kwijtingsprocedure;

13.

herinnert eraan dat het Parlement in zijn resolutie, met de daarvan een integrerend deel uitmakende opmerkingen bij het voornoemde besluit van 10 mei 2012 inzake het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010, afdeling II — Raad, zesentwintig aanvullende vragen heeft gesteld in verband met de kwijtingsprocedure;

14.

betreurt dat de Raad weigert antwoord te geven op deze vragen;

15.

betreurt eveneens dat de Raad de uitnodiging van het Parlement heeft afgeslagen voor de vergadering waarin de Commissie begrotingscontrole de kwijting 2010 van de Raad behandelde;

16.

betreurt dat de houding van de Raad democratische controle, transparantie en verantwoording ten opzichte van de belastingbetalers van de Unie in de weg staat;

17.

is evenwel ingenomen met het feit dat het fungerend voorzitterschap van de Raad de uitnodiging van het Parlement voor de debatten over de kwijtingsverslagen 2010 in de plenaire vergadering van 10 mei 2012 heeft aanvaard; deelt de mening van het voorzitterschap dat het wenselijk is dat het Parlement en de Raad op zo kort mogelijke termijn tot overeenstemming komen over de manier waarop de kwijting moet worden voorbereid;

18.

houdt eraan het Deense voorzitterschap te bedanken voor zijn constructieve bijdrage gedurende de volledige kwijtingsprocedure 2010; betreurt evenwel dat het Deense voorzitterschap de verworvenheden van het Spaanse en Zweedse voorzitterschap niet heeft weten te handhaven;

Het verlenen van kwijting: een recht van het Parlement

19.

wijst op het in de artikelen 316, 317 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verankerde recht van het Parlement tot verlenen van kwijting, dat uitgelegd moet worden in de context van deze artikelen en tegen de achtergrond van hun doelstelling, namelijk de uitvoering van de gehele begroting van de Europese Unie zonder enige uitzondering aan de controle en het onderzoek van het Parlement te onderwerpen en autonoom kwijting te verlenen, niet alleen voor de afdeling van de begroting die door de Commissie wordt uitgevoerd, maar ook voor de afdelingen betreffende de andere instellingen, zoals in artikel 1 van het Financieel Reglement is vastgelegd;

20.

constateert dat de Commissie, in haar antwoord van 25 november 2011 op de brief van de voorzitter van de Commissie begrotingscontrole, verklaart het wenselijk te achten dat het Parlement voortgaat met het verlenen van kwijting, dan wel het uitstellen of weigeren van de kwijting aan de andere instellingen, zoals tot nu toe het geval is geweest, waardoor het uitzonderlijke standpunt van de Raad nog moeilijker te begrijpen valt;

21.

is van mening dat er in ieder geval een beoordeling van het beheer van de Raad als instelling van de Unie gedurende het begrotingsjaar in kwestie moet plaatsvinden, wat impliceert dat de prerogatieven van het Parlement gewaarborgd blijven, in het bijzonder het garanderen van de democratische verantwoording ten aanzien van de burgers van de Unie;

22.

herhaalt zijn standpunt dat de uitgaven van de Raad op dezelfde wijze moeten worden gecontroleerd als die van de andere instellingen, en dat dit onderzoek zich met name moet toespitsen op:

a)

het beleggen van een formele bijeenkomst van vertegenwoordigers van de Raad en de commissie van het Parlement die met de kwijtingsprocedure is belast, op basis van een schriftelijke vragenlijst, om vragen van de commissieleden te beantwoorden;

b)

het feit dat, als aangegeven in zijn resolutie van 16 juni 2010 (13) over de kwijting aan de Raad voor 2008, de kwijting gebaseerd is op de volgende schriftelijke stukken die door alle instellingen worden ingediend:

rekeningen over het voorgaande begrotingsjaar met betrekking tot de uitvoering van hun begroting,

een financieel overzicht van hun activa en passiva,

een jaarlijks activiteitenverslag over het budgettair en financieel beheer,

het jaarverslag van hun interne financieel controleur,

de bekendmaking van de interne begrotingsbesluiten van de Raad;

23.

betreurt dat er tijdens de onderhandelingen over de herziening van het Financieel Reglement geen enkele overeenkomst is bereikt over de manier waarop de kwijtingsprocedure zou kunnen worden verbeterd;

24.

is ingenomen het feit dat er binnen de Commissie begrotingscontrole een seminar wordt georganiseerd over de verschillende rollen die het Parlement en de Raad in de kwijtingsprocedure vervullen, waarbij onder meer de volgende elementen in aanmerking zouden kunnen worden genomen:

artikel 13, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, waarin de instellingen worden opgeroepen tot loyale samenwerking,

artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, waarin de rol van de Raad en het Parlement in de kwijtingsprocedure is vastgelegd,

i)

de Raad heeft tot taak het Parlement een aanbeveling te doen inzake de kwijting van alle instellingen en organen van de Unie,

ii)

het Europees Parlement tot taak heeft een besluit te nemen over het verlenen van kwijting aan alle instellingen en organen van de Unie,

de administratieve autonomie van elke instelling van de Unie op het gebied van de eigen werking,

de artikelen van het Financieel Reglement (artikelen 145 t/m 147) die betrekking hebben op de kwijting,

het fundamentele democratische beginsel van transparantie en verantwoordingsplicht,

het streven naar een grotere doeltreffendheid, efficiëntie en zuinigheid bij de uitvoering van de begroting,

opdat het Parlement en de Raad hun respectieve taken zouden kunnen verrichten, is in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Financieel Reglement bepaald dat een aantal documenten ter beschikking moet worden gesteld van de kwijtingsautoriteit, met name:

i)

het jaarverslag van de Europese Rekenkamer tezamen met de antwoorden van de gecontroleerde instellingen op de opmerkingen van de Rekenkamer, met inbegrip van de betrouwbaarheidsverklaring, en eventuele andere relevante speciale verslagen van de Rekenkamer,

ii)

een jaarlijks activiteitenverslag op basis van de bereikte resultaten, in het bijzonder met betrekking tot de instructies die het Parlement en de Raad hebben gegeven, overeenkomstig artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

iii)

rekeningen over het voorgaande begrotingsjaar met betrekking tot de uitvoering van de begroting,

iv)

een financieel overzicht van de activa en passiva,

v)

een verslag over het budgettair en financieel beheer,

vi)

een verslag waarin een overzicht wordt gegeven van het aantal en de soorten uitgevoerde interne controles, de gedane aanbevelingen en het gevolg dat aan die aanbevelingen is gegeven,

de Raad moet aan het Parlement, als autoriteit die een besluit betreffende de kwijting neemt, alle door laatstgenoemde gevraagde informatie inzake de kwijting overleggen,

de Raad moet vragen van het Parlement in verband met de kwijting schriftelijk beantwoorden,

alle instellingen en organen van de Unie moeten bij de opstelling van de aanbeveling tot kwijting door de Raad op dezelfde wijze worden behandeld,

uiterlijk eind januari 2013 moet tussen het Parlement en de Raad een bijeenkomst over bovengenoemde punten worden belegd om kwesties in verband met de kwijting te bespreken,

het voorzitterschap van de Raad moet actief deelnemen aan de presentatie van het jaarverslag van de Europese Rekenkamer en aan het plenaire debat in het Parlement over de kwijting.


(1)  PB L 64 van 12.3.2010.

(2)  PB C 332 van 14.11.2011, blz. 1.

(3)  PB C 326 van 10.11.2011, blz. 1.

(4)  PB C 332 van 14.11.2011, blz. 134.

(5)  PB L 286 van 17.10.2012, blz. 22.

(6)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(7)  Besluit dat voortvloeit uit het reglement van orde van de Raad van 22 juli 2002 (PB L 230 van 28.8.2002, blz. 7).

(8)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(9)  Het Europees initiatief inzake transparantie.

(10)  PB L 250 van 27.9.2011, blz. 25.

(11)  PB L 313 van 26.11.2011, blz. 13.

(12)  Brief nr. 301653 van 31 januari 2012.

(13)  PB L 252 van 25.9.2010, blz. 24.


20.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 350/76


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 23 oktober 2012

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2010

(2012/800/EU)

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2010,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2010, vergezeld van de antwoorden van de Autoriteit (1),

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2012 (06083/2012 — C7-0051/2012),

gezien zijn besluit van 10 mei 2012 (2) om het besluit tot verlening van kwijting met betrekking tot de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2010 uit te stellen, de bijbehorende resolutie en de antwoorden van de uitvoerend directeur van de Autoriteit,

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (3), en met name artikel 185,

gezien Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (4), en met name artikel 44,

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (5), en met name artikel 94,

gezien de gezamenlijke verklaring over de gedecentraliseerde agentschappen en de daarbij gevoegde gemeenschappelijke aanpak, die in juni 2012 door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie werden overeengekomen ingevolge het werk van de in maart 2009 opgerichte interinstitutionele werkgroep gedecentraliseerde agentschappen, en met name gezien de delen over bestuur, activiteiten, programmering, verantwoordingsplicht en transparantie van de gemeenschappelijke aanpak,

gezien artikel 77 en bijlage VI van zijn Reglement,

gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0299/2012),

1.

verleent de uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Autoriteit voor het begrotingsjaar 2010;

2.

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).

De voorzitter

Martin SCHULZ

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 366 van 15.12.2011, blz. 106.

(2)  PB L 286 van 17.10.2012, blz. 367.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(4)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

(5)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.


RESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 23 oktober 2012

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2010

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2010,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2010, vergezeld van de antwoorden van de Autoriteit (1),

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2012 (06083/2012 — C7-0051/2012),

gezien zijn besluit van 10 mei 2012 (2) om het besluit tot verlening van kwijting met betrekking tot de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2010 uit te stellen, de bijbehorende resolutie en de antwoorden van de uitvoerend directeur van de Autoriteit,

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (3), en met name artikel 185,

gezien Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (4) tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, en met name artikel 44,

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (5), en met name artikel 94,

gezien de gezamenlijke verklaring over de gedecentraliseerde agentschappen en de daarbij gevoegde gemeenschappelijke aanpak, die in juni 2012 door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie werden overeengekomen ingevolge het werk van de in maart 2009 opgerichte interinstitutionele werkgroep gedecentraliseerde agentschappen, en met name gezien de delen over bestuur, activiteiten, programmering, verantwoordingsplicht en transparantie van de gemeenschappelijke aanpak,

gezien artikel 77 en bijlage VI van zijn Reglement,

gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0299/2012),

A.

overwegende dat het Europees Parlement op 10 mei 2012 zijn besluit over de kwijting en de afsluiting van de rekeningen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (de Autoriteit) voor het begrotingsjaar 2010 heeft uitgesteld;

B.

overwegende dat de Autoriteit de begrotingautoriteit bij schrijven van 29 juni 2012 en 20 augustus 2012 uitgebreid heeft geantwoord;

C.

overwegende dat het verlenen van kwijting voor het Europees Parlement in dit verband een geldig instrument is, waarbij dit besluit op basis van feitelijke en inhoudelijke argumenten genomen moet worden; in dit verband wijzend op de bestaande regels, met name het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie, het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, de oprichtingsverordening van de Autoriteit en specifieke door de Autoriteit opgestelde beleidslijnen en procedures;

Begrotings- en financieel beheer

1.

neemt nota van de verklaring van de Autoriteit dat er passende maatregelen zijn getroffen om het financiële beheer te verbeteren en dat het percentage van begrotingsuitvoering wat betreft vastleggingen nagenoeg 100 % bedroeg in 2011;

2.

verwelkomt de ontvangen informatie over de aanzienlijke beperkingen van de vergaderkosten van de raad van bestuur, die in 2010 neerkwamen om 6 175 EUR per lid; prijst in het bijzonder de verlaging van de uitgaven met 66 % vergeleken met 2010, dankzij de overstap op audiostreaming op verzoek, het gebruik van het Engels als enige taal bij vergaderingen van de raad van bestuur en het organiseren van alle vergaderingen in het gebouw van de Autoriteit in Parma;

Het proces van contractbeheer

3.

neemt er nota van dat de Autoriteit een „subsidie- en aanbestedingsinstrument” heeft ontwikkeld om het toezicht op het aanbestedingsproces, het contractbeheer en de capaciteit voor betalingsprognoses te verbeteren; wijst erop dat de nieuwe databank voor aanbestedingen en subsidies op 28 juni 2012 in gebruik werd genomen;

Belangenconflicten en transparantie

4.

wijst erop dat de voornaamste taak van de Autoriteit erin bestaat om onafhankelijk en transparant wetenschappelijk advies te verstrekken over aangelegenheden met rechtstreekse of onrechtstreekse gevolgen voor de voedselveiligheid en de veiligheid van diervoeders;

5.

wijst op de noodzaak maatregelen te nemen waardoor de Autoriteit haar geloofwaardigheid kan behouden;

6.

is ingenomen met de organisatie van een verplichte sessie over ethiek en integriteit voor alle leden van de raad van bestuur in oktober 2012 maar verzoekt de raad van bestuur om zijn gedragscode effectief te handhaven en bepalingen aan te nemen om „draaideurgevallen” in de toekomst te voorkomen en te bestraffen, om situaties zoals die met een van de voormalige voorzitters in 2010 in de toekomst te vermijden;

7.

heeft al bepaalde tekortkomingen aangekaart in verband met belangenvermenging, belangenverklaring en transparantie; benadrukt dat de vorige voorzitter van de raad van bestuur in 2010 heeft nagelaten melding te maken van haar lidmaatschap van het bestuur van het International Life Sciences Institute (ILSI), terwijl het ILSI wordt gefinancierd door ondernemingen uit de voedings-, chemische en farmaceutische sector; wijst erop dat de leden van de raad van bestuur van de Autoriteit niet door de uitvoerend directeur worden benoemd en dus ook niet door deze ontslagen kunnen worden;

8.

is ingenomen met de belofte van de Autoriteit om aan de raad van bestuur voor te stellen om de voorzitter te kiezen per open stemming; is van mening dat een transparante procedure de verantwoordingsplicht van de raad van bestuur zal versterken;

9.

neemt goede nota van alle nieuwe beleidslijnen, regels, uitvoeringsvoorschriften en acties die sinds 2007 zijn opgesteld om belangenvermenging tussen wetenschappelijke deskundigen en personeel te voorkomen; is ingenomen met de gedragscode van de raad van bestuur van de Autoriteit en met zijn actieve aanpak om de belangenverklaringen van zijn leden te beoordelen, alsook met de in juli 2012 ingevoerde nieuwe regels om na te gaan of er sprake is van belangenconflicten, die reeds proactief werden gebruikt bij de nieuwe samenstelling van de wetenschappelijke panels; is vast van plan de gevolgen van deze acties te controleren; blijft de uitvoerend directeur op regelmatige basis uitnodigen voor een gedachtewisseling om de uitwisseling van informatie te bevorderen, ook via de onder zijn leden aangestelde contactpersoon en via een bezoek aan de Autoriteit om de twee jaar; herinnert eraan dat het laatste bezoek plaatsvond in mei 2012;

10.

neemt er nota van dat het nieuwe beleid van de Autoriteit inzake „onafhankelijkheid en wetenschappelijke besluitvormingsprocessen” en de uitvoeringsbepalingen daarvan die in juli 2012 van kracht zijn geworden en dat de nieuwe definitie van belangenconflicten van de Autoriteit verenigbaar is met de OESO-richtsnoeren; verneemt van de Autoriteit dat haar praktische aanpak indien een deskundige de regels van het onafhankelijkheidsbeleid schendt, een uitsluiting voor een periode van 5 jaar omvat; stelt voor om een definitieve reeks evenredige sancties op te nemen in de uitvoeringsbepalingen van het onafhankelijkheidsbeleid;

11.

wijst erop dat de Autoriteit een evaluatie van haar onafhankelijkheidsbeleid heeft gepland tegen het einde van 2013 en zich ertoe heeft verbonden om onder meer te overwegen om de resultaten van de vertrouwensbreukprocedures te publiceren, met inbegrip van de resultaten van de procedure ter controle van de wetenschappelijke integriteit, om het mandaat van haar comité voor belangenconflicten te verruimen en te versterken, bijvoorbeeld via een soortgelijk mandaat voor het comité voor ethische normen en preventie van belangenconflicten van het Franse agentschap voor voedsel, milieu en veiligheid en gezondheid op het werk (ANSES); verwacht van de Autoriteit dat zij de kwijtingsautoriteit hiervan in kennis stelt voor aanvang van de volgende kwijtingprocedure;

12.

moedigt de Autoriteit aan om haar onafhankelijkheidsbeleid verder te versterken en om te overwegen voorschriften vast te stellen, waaronder sancties en het publiceren van het curriculum vitae en de belangenverklaringen van de interne deskundigen en wetenschappers;

13.

is er stellig van overtuigd dat de nodige maatregelen moeten worden genomen wanneer er zich gevallen van niet-naleving van de bestaande regels voordoen; vindt dat in deze gevallen de Autoriteit een actieplan moet opstellen, met een nauwkeurig tijdschema, om de tekortkomingen te verhelpen, dat de uitvoering ervan gecontroleerd moet worden door het Europees Parlement en dat deze problemen moeten aangepakt worden door de huidige regels en regelgeving te veranderen teneinde de mogelijke lacunes weg te werken;

14.

neemt nota van de verklaring van de Autoriteit dat zij op 4 juli 2012 een beleid heeft aangenomen inzake geschenken en officiële ontvangsten; looft dit initiatief en roept de Autoriteit op om het beleid te publiceren op haar website;

15.

wijst erop dat de Autoriteit, voorzien voor 1 oktober 2012, haar eerste beoordeling van een steekproef van belangenverklaringen zal starten om na te gaan of die overeenstemmen met haar pas vastgestelde onafhankelijkheidsbeleid en uitvoeringsbepalingen; verwacht van de Autoriteit dat zij de conclusies van die evaluatie uiterlijk op 1 maart 2013 deelt met de kwijtingsautoriteit zodat er rekening mee kan worden gehouden in de volgende kwijtingsprocedure;

16.

is de Autoriteit erkentelijk voor haar inzet om samen te werken met de Commissie om de bepalingen voor volledige openbare toegang tot niet-gepubliceerde onverwerkte gegevens vast te stellen;

17.

merkt op dat acht van de panels van de Autoriteit plus haar wetenschappelijk comité in juni 2012 opnieuw zijn samengesteld; is ingenomen met de publicatie van de belangenverklaringen van de nieuw aangestelde deskundigen op de website van de Autoriteit, maar stelt vast dat sommige cv’s nog niet beschikbaar zijn; roept de Autoriteit op om alle cv’s voor 1 januari 2013 te publiceren;

18.

merkt op dat 37 deskundigen van twee panels in 2011 zijn aangesteld, vóór de goedkeuring van het nieuwe beleid van de Autoriteit inzake onafhankelijkheid en wetenschappelijke besluitvormingsprocessen; stemt daarom in met het initiatief van de Autoriteit om hun belangenverklaringen vóór 31 oktober 2012 te toetsen aan het nieuwe beleid en de nieuwe uitvoeringsbepalingen; verzoekt de Autoriteit om de kwijtingsautoriteit voor aanvang van de nieuwe kwijtingprocedure in kennis te stellen van de resultaten van het screeningsproces;

19.

verzoekt de Autoriteit om in haar jaarlijkse activiteitenverslagen een specifiek onderdeel op te nemen waarin wordt beschreven welke maatregelen zijn genomen om belangenconflicten te voorkomen en te beheersen, waarin onder meer het volgende moet worden vermeld:

het aantal geverifieerde vermoedelijke gevallen van belangenconflicten,

het aantal „draaideurgevallen”,

de maatregelen die voor elke categorie gevallen zijn genomen,

het aantal vertrouwensbreukprocedures dat is opgestart en het resultaat daarvan,

de opgelegde sancties;

20.

moedigt de Autoriteit aan om de openheid en transparantie van het risicobeoordelingsproces te verbeteren, meer rekening te houden met onafhankelijke, peer-reviewed wetenschappelijke literatuur en gedetailleerde motiveringen te geven wanneer zij afwijkende standpunten verwerpt; moedigt de Autoriteit aan om de dialoog en de samenwerking met externe deskundigen en nationale agentschappen te intensiveren, met name wanneer die er een ander standpunt op na houden met betrekking tot een specifiek risicobeoordelingsproces;

21.

is in het algemeen verheugd over de gezamenlijke verklaring en de daarbij gevoegde gemeenschappelijke aanpak over gedecentraliseerde agentschappen, die bepaalde elementen die voor de kwijtingsprocedure van belang zijn aanpakt en behandelt; en gelooft dat in de routekaart over de follow-up van de gemeenschappelijke aanpak, die door de Commissie tegen eind 2012 moet worden gepresenteerd, ten volle rekening zal worden gehouden met deze punten;

22.

verwijst voor andere, horizontale opmerkingen bij zijn kwijtingbesluit naar zijn resolutie van 10 mei 2012 (6) over de prestaties en het financiële beheer van en het toezicht op de agentschappen.


(1)  PB C 366 van 15.12.2011, blz. 106.

(2)  PB L 286 van 17.10.2012, blz. 367.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(4)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

(5)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.

(6)  PB L 286 van 17.10.2012, blz. 388.


20.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 350/81


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 23 oktober 2012

over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2010

(2012/801/EU)

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2010,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2010, vergezeld van de antwoorden van de Autoriteit (1),

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2012 (06083/2012 — C7-0051/2012),

gezien zijn besluit van 10 mei 2012 (2) om het besluit tot verlening van kwijting met betrekking tot de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2010 uit te stellen, de bijbehorende resolutie en de antwoorden van de uitvoerend directeur van de Autoriteit,

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (3), en met name artikel 185,

gezien Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (4) tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, en met name artikel 44,

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (5), en met name artikel 94,

gezien de gezamenlijke verklaring over de gedecentraliseerde agentschappen en de daarbij gevoegde gemeenschappelijke aanpak, die in juni 2012 door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie werden overeengekomen ingevolge het werk van de in maart 209 opgerichte interinstitutionele werkgroep gedecentraliseerde agentschappen, en met name gezien de delen over bestuur, activiteiten, programmering, verantwoordingsplicht en transparantie van de gemeenschappelijke aanpak,

gezien artikel 77 en bijlage VI van zijn Reglement,

gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0299/2012),

1.

gaat akkoord met de afsluiting van de rekeningen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2010;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).

De voorzitter

Martin SCHULZ

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 366 van 15.12.2011, blz. 106.

(2)  PB L 286 van 17.10.2012, blz. 367.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(4)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

(5)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.


20.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 350/82


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 23 oktober 2012

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2010

(2012/802/EU)

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2010,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Geneesmiddelenbureau betreffende het begrotingsjaar 2010, vergezeld van de antwoorden van het Bureau (1),

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2012 (06083/2012 — C7-0051/2012),

gezien zijn besluit van 10 mei 2012 (2) om het besluit tot verlening van kwijting met betrekking tot de uitvoering van de begroting van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2010 uit te stellen, de bijbehorende resolutie en de antwoorden van de uitvoerend directeur van het Bureau,

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (3), en met name artikel 185,

gezien Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (4) tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau, en met name artikel 68,

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (5), en met name artikel 94,

gezien de gezamenlijke verklaring over de gedecentraliseerde agentschappen en de daarbij gevoegde gemeenschappelijke aanpak, die in juni 2012 door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie werden overeengekomen ingevolge het werk van de in maart 2009 opgerichte interinstitutionele werkgroep gedecentraliseerde agentschappen, en met name gezien de delen over bestuur, activiteiten, programmering, verantwoordingsplicht en transparantie van de gemeenschappelijke aanpak,

gezien artikel 77 en bijlage VI van zijn Reglement,

gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0298/2012),

1.

verleent de uitvoerend directeur van het Europees Geneesmiddelenbureau kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2010;

2.

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Geneesmiddelenbureau, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).

De voorzitter

Martin SCHULZ

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 366 van 15.12.2011, blz. 27.

(2)  PB L 286 van 17.10.2012, blz. 377.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(4)  PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1.

(5)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.


RESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 23 oktober 2012

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2010

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2010,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Geneesmiddelenbureau betreffende het begrotingsjaar 2010, vergezeld van de antwoorden van het Bureau (1),

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2012 (06083/2012 — C7-0051/2012),

gezien zijn besluit van 10 mei 2012 (2) om het besluit tot verlening van kwijting met betrekking tot de uitvoering van de begroting van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2010 uit te stellen, de bijbehorende resolutie en de antwoorden van de uitvoerend directeur van het Bureau,

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (3), en met name artikel 185,

gezien Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (4) tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau, en met name artikel 68,

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (5), en met name artikel 94,

gezien de gezamenlijke verklaring over de gedecentraliseerde agentschappen en de daarbij gevoegde gemeenschappelijke aanpak, die in juni 2012 door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie werden overeengekomen ingevolge het werk van de in maart 2009 opgerichte interinstitutionele werkgroep gedecentraliseerde agentschappen, en met name gezien de delen over bestuur, activiteiten, programmering, verantwoordingsplicht en transparantie van de gemeenschappelijke aanpak,

gezien artikel 77 en bijlage VI van zijn Reglement,

gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0298/2012),

A.

overwegende dat het Europees Parlement op 10 mei 2012 zijn besluit over de kwijting en de afsluiting van de rekeningen van het Europees Geneesmiddelenbureau (het Bureau) voor het begrotingsjaar 2010 heeft opgeschort;

B.

overwegende dat het Bureau redelijk diep is ingegaan op de tekortkomingen waar in het verslag van 10 mei 2012 de vinger op was gelegd en bij schrijven van 2 en 6 juli 2012 en 2, 7 en 24 augustus 2012 substantiële informatie aan de kwijtingsautoriteit heeft doen toekomen;

C.

overwegende dat het verlenen van kwijting voor het Europees Parlement een geldig instrument is, waarbij dit besluit op basis van feitelijke en inhoudelijke argumenten genomen moet worden; in dit verband wijzend op de bestaande regels, met name het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie, het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, de oprichtingsverordening van het Bureau en specifieke door het Bureau opgestelde beleidslijnen en procedures;

1.

benadrukt het belang van het werk van het Bureau, inhoudende dat het de lidstaten en instellingen van de EU het best mogelijke wetenschappelijke advies geeft met betrekking tot vragen inzake de evaluatie van de kwaliteit, veiligheid en doeltreffendheid van geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik;

Follow-up van de kwijting voor 2009

2.

merkt op dat de raad van bestuur van het Bureau op 7 juni 2012 zijn goedkeuring heeft verleend aan de nieuwe organisatie en doelstelling van het raadgevend comité voor aankopen en contracten; verwelkomt dat het Bureau een meerjarenplan voor aankopen voor de periode 2012-2014 heeft ingevoerd, waar de kwijtingsautoriteit in haar verslag over de kwijting voor het begrotingsjaar 2009 op had aangedrongen;

Overdracht van kredieten en annuleringen

3.

herinnert eraan dat de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2010 een hoog niveau van overdrachten en een gebrekkige naleving van het jaarperiodiciteitsbeginsel heeft gemeld; verwelkomt het feit dat het Bureau zijn procedures voor het ramen van de inkomsten uit vergoedingen heeft verbeterd door een team op te richten dat, in nauwe samenwerking met de farmaceutische sector de stand van het onderzoek naar een farmaceutisch product onder de loep neemt vooraleer het aan het Bureau wordt voorgelegd; neemt kennis van de ondubbelzinnige toezegging van het Bureau om, in nauwe samenwerking met het directoraat-generaal Begroting van de Commissie, via de huidige herziening van de Financiële Kaderregelingen een stabiel kader te creëren;

4.

ondersteunt ten volle de inspanningen die het Bureau op uitvoerend en administratief niveau levert met het oog op de hervorming van het systeem van betaling voor door de nationale overheden verleende diensten, dat duidelijk gebaseerd moet zijn op de werkelijke kosten; verwelkomt daarom het initiatief van het Bureau om een nieuw voorstel voor te bereiden en bij de raad van bestuur in te dienen; verzoekt de raad van bestuur met aandrang zonder verwijl dit systeem van betaling onder de loep te nemen en er een besluit over te nemen;

Transparantie en omgang met belangenconflicten

5.

stelt vast dat het Bureau in november 2012 een workshop organiseert, waaraan een breed spectrum aan belanghebbende partijen deelneemt en dat zich als doel stelt te onderzoeken op welke manieren het publiek toegang kan krijgen tot klinische onderzoeksgegevens, en dat de selectie en opleiding van het wetenschappelijk personeel van het Bureau met het oog op het verbeteren van de analyse van ruwe gegevens goede voortgang heeft geboekt;

6.

neemt kennis van het feit dat het Bureau de reikwijdte en methodologie van de systematische controles vooraf en achteraf met betrekking tot de toetsing van belangenverklaringen heeft verbeterd en juicht de beslissing van het Bureau toe om zijn herziene beleid inzake belangenverklaringen jaarlijks te evalueren; verzoekt daarom het Bureau de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van de uitvoering van zijn herziene beleid en in het bijzonder zijn systematische zesmaandelijkse controles vooraf en achteraf;

7.

is ingenomen met het feit dat het Bureau is begonnen met de publicatie van de notulen van sommige vergaderingen van de wetenschappelijke comités, te beginnen met het Comité pediatrie in juli 2012; neemt er kennis van dat de publicatie van de notulen van alle wetenschappelijke comités pas eind 2013 een feit zal zijn;

8.

merkt op dat het Bureau met de introductie van de SAP boekhoudsoftware als centraal financieel systeem heeft ingespeeld op de bezorgdheid met betrekking tot de financiële circuits en de mogelijke belangenconflicten bij de verwerking van betalingen wanneer de taken onvoldoende gescheiden zijn;

9.

onderstreept dat er in juni in het Bureau een „draaideurgeval” is vastgesteld, waarbij het voormalige hoofd van de juridische dienst als „senior counsel” is gaan werken bij een in de VS gevestigd advocatenkantoor dat enkele farmaceutische bedrijven onder zijn cliënteel telt; stelt vast dat de uitvoerend directeur van het Bureau een toetsing van het werk van het voormalige hoofd van de juridische dienst heeft gestart; verzoekt het Bureau de kwijtingsautoriteit uiterlijk eind 2012 te informeren over de resultaten van deze toetsing;

10.

constateert dat het Bureau een onderzoek heeft doorgevoerd van de belangenverklaringen van zijn deskundigen en leden van de comités die tussen 1 januari en 31 mei 2012 actief bij de werkzaamheden van het Bureau betrokken zijn geweest, waarbij deze gegevens zijn vergeleken met het curriculum vitae van de betrokkenen; stelt vast dat circa 54 % van de deskundigen en comitéleden een geactualiseerd curriculum vitae aan het Bureau heeft doen toekomen; verzoekt het Bureau aan het begin van de eerstvolgende kwijtingsprocedure de kwijtingsautoriteit te informeren over het tijdschema en de bevindingen van het onderzoek voor de resterende 46 %;

11.

is ingenomen met het initiatief van het Bureau om de belangenverklaringen van zijn personeelsleden die een managementfunctie bekleden en van de deskundigen die betrokken zijn bij de beoordeling van geneesmiddelen, op zijn website te publiceren; stelt met belangstelling vast dat de lijst van deskundigen ook aangeeft welk risico op belangenconflicten zij inhouden; verwelkomt de belofte van het Bureau om, naast de belangenverklaringen, vanaf het eerste trimester van 2013 ook het beroeps- en het onderwijsprofiel van de wetenschappelijke experts die in zijn databank van deskundigen zijn opgenomen, te publiceren en zal in de loop van de toekomstige kwijtingsprocedures het publicatieproces op de voet volgen;

12.

is verheugd over de aankondiging van het Bureau inzake de voorgenomen invoering van een systeem om belangenverklaringen ex ante en ex post te controleren, met name door steeksproefgewijze vergelijking met de cv’s en de informatie die deskundigen op nationaal niveau verstrekken; verzoekt het Bureau een nauwkeurig tijdschema voor de tenuitvoerlegging van dit nieuwe systeem te doen toekomen aan de met de begrotingscontrole belaste instantie;

13.

deelt het standpunt van het Bureau dat belangenverklaringen pas in hoge mate betrouwbaar en waarachtig kunnen zijn als de farmaceutische ondernemingen zelf de lijst van deskundigen en onderzoekscentra waarmee zij samenwerken, alsmede de omvang van hun onderlinge financiële banden openbaar maken; deelt het standpunt van het Bureau dat moet worden nagegaan of een wetgevingsinitiatief ter zake opportuun is;

14.

spreekt zijn waardering uit voor de inspanningen van het Bureau om rekening te houden met de opmerkingen van de kwijtingsautoriteit met betrekking tot het voorkomen en beheren van belangenconflicten; vermeldt in dat opzicht de verslagen van 29 juni 2012 en 7 augustus 2012 die de kwijtingsautoriteit heeft ontvangen en betrekking hebben op de beoordeling van de wijze waarop de gevallen van belangenconflicten die de IAS heeft vastgesteld zijn aangepakt en op de beoordeling van mogelijke belangenconflicten van deskundigen die betrokken zijn bij de beoordeling van het geneesmiddel Pandemrix;

15.

is er stellig van overtuigd dat de nodige maatregelen moeten worden genomen wanneer er zich gevallen van niet-naleving van de bestaande regels voordoen; vindt dat in deze gevallen het Bureau een actieplan moet opstellen, met een nauwkeurig tijdschema, om de tekortkomingen te verhelpen, dat de uitvoering ervan gecontroleerd moet worden door het Europees Parlement en dat deze problemen moet aangepakt worden door de huidige regels en regelgeving te veranderen teneinde de mogelijke lacunes weg te werken;

16.

verzoekt het Bureau in zijn jaarverslagen een apart hoofdstuk te wijden aan de omschrijving van de acties die zijn ondernomen om belangenconflicten te voorkomen of aan te pakken, waarin onder meer het volgende moet worden vermeld:

het aantal geverifieerde vermoedelijke gevallen van belangenconflict,

het aantal „draaideurgevallen”,

de maatregelen die voor elke categorie gevallen zijn genomen,

het aantal op gang gebrachte procedures van vertrouwensbreuk en de resultaten ervan,

de opgelegde sancties;

verzoekt het Bureau de kwijtingsautoriteit in detail op de hoogte te brengen van de getroffen maatregelen;

17.

vindt het vermeldenswaardig dat de verantwoordelijke commissie in nauw contact staat met het Bureau door de uitvoerend directeur minstens eenmaal per jaar uit te nodigen voor een gedachtewisseling, door onder zijn leden een contactpersoon te hebben aangesteld en door het Bureau elke twee jaar te bezoeken; herinnert eraan dat het laatste bezoek in juni 2011 plaats had;

18.

is in het algemeen verheugd over de gezamenlijke verklaring en de daarbij gevoegde gemeenschappelijke aanpak over gedecentraliseerde agentschappen, die bepaalde elementen die voor de kwijtingsprocedure van belang zijn aanpakt en behandelt; en gelooft dat in de routekaart over de follow-up van de gemeenschappelijke aanpak, die door de Commissie tegen eind 2012 moet worden gepresenteerd, ten volle rekening zal worden gehouden met deze punten;

19.

verwijst voor andere, horizontale opmerkingen bij zijn kwijtingbesluit naar zijn resolutie van 10 mei 2012 (6) over de prestaties en het financiële beheer van en het toezicht op de agentschappen.


(1)  PB C 366 van 15.12.2011, blz. 27.

(2)  PB L 286 van 17.10.2012, blz. 377.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(4)  PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1.

(5)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.

(6)  PB L 286 van 17.10.2012, blz. 388.


20.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 350/88


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 23 oktober 2012

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2010

(2012/803/EU)

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2010,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Geneesmiddelenbureau betreffende het begrotingsjaar 2010, vergezeld van de antwoorden van het Bureau (1),

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2012 (06083/2012 — C7-0051/2012),

gezien zijn besluit van 10 mei 2012 (2) om het besluit tot verlening van kwijting met betrekking tot de uitvoering van de begroting van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2010 uit te stellen, de bijbehorende resolutie en de antwoorden van de uitvoerend directeur van het Bureau,

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (3), en met name artikel 185,

gezien Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (4) tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau, en met name artikel 68,

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (5), en met name artikel 94,

gezien de gezamenlijke verklaring over de gedecentraliseerde agentschappen en de daarbij gevoegde gemeenschappelijke aanpak, die in juni 2012 door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie werden overeengekomen ingevolge het werk van de in maart 2009 opgerichte interinstitutionele werkgroep gedecentraliseerde agentschappen, en met name gezien de delen over bestuur, activiteiten, programmering, verantwoordingsplicht en transparantie van de gemeenschappelijke aanpak,

gezien artikel 77 van en bijlage VI bij zijn Reglement,

gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0298/2012),

1.

gaat akkoord met de afsluiting van de rekeningen van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2010;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Geneesmiddelenbureau, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).

De voorzitter

Martin SCHULZ

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 366 van 15.12.2011, blz. 27.

(2)  PB L 286 van 17.10.2012, blz. 377.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(4)  PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1.

(5)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.


20.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 350/89


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 23 oktober 2012

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2010

(2012/804/EU)

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2010,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Milieuagentschap betreffende het begrotingsjaar 2010, vergezeld van de antwoorden van het Agentschap (1),

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2012 (06083/2012 — C7-0051/2012),

gezien zijn besluit van 10 mei 2012 (2) om het besluit tot verlening van kwijting met betrekking tot de uitvoering van de begroting van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2010 uit te stellen, de bijbehorende resolutie en de antwoorden van de uitvoerend directeur van het Agentschap,

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (3), en met name artikel 185,

gezien Verordening (EEG) nr. 1210/90 van de Raad van 7 mei 1990 inzake de oprichting van het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk (4), en met name artikel 13,

gezien Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk (5), en met name artikel 13,

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (6), en met name artikel 94,

gezien de gezamenlijke verklaring over de gedecentraliseerde agentschappen en de daarbij gevoegde gemeenschappelijke aanpak, die in juni 2012 door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie werden overeengekomen ingevolge het werk van de in maart 2009 opgerichte interinstitutionele werkgroep gedecentraliseerde agentschappen, en met name gezien de delen over bestuur, activiteiten, programmering, verantwoordingsplicht en transparantie van de gemeenschappelijke aanpak,

gezien artikel 77 en bijlage VI van zijn reglement,

gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0300/2012),

1.

verleent de uitvoerend directeur van het Europees Milieuagentschap kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2010;

2.

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Milieuagentschap, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).

De voorzitter

Martin SCHULZ

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 366 van 15.12.2011, blz. 57.

(2)  PB L 286 van 17.10.2012, blz. 356.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(4)  PB L 120 van 11.5.1990, blz. 1.

(5)  PB L 126 van 21.5.2009, blz. 13.

(6)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.


RESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 23 oktober 2012

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2010

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2010,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Milieuagentschap betreffende het begrotingsjaar 2010, vergezeld van de antwoorden van het Agentschap (1),

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2012 (06083/2012 — C7-0051/2012),

gezien zijn besluit van 10 mei 2012 (2) om het besluit tot verlening van kwijting met betrekking tot de uitvoering van de begroting van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2010 uit te stellen, de bijbehorende resolutie en de antwoorden van de uitvoerend directeur van het Agentschap,

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (3), en met name artikel 185,

gezien Verordening (EEG) nr. 1210/90 van de Raad van 7 mei 1990 inzake de oprichting van het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk (4), en met name artikel 13,

gezien Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk (5), en met name artikel 13,

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (6), en met name artikel 94,

gezien de gezamenlijke verklaring over de gedecentraliseerde agentschappen en de daarbij gevoegde gemeenschappelijke aanpak, die in juni 2012 door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie werden overeengekomen ingevolge het werk van de in maart 2009 opgerichte interinstitutionele werkgroep gedecentraliseerde agentschappen, en met name gezien de delen over bestuur, activiteiten, programmering, verantwoordingsplicht en transparantie van de gemeenschappelijke aanpak,

gezien artikel 77 en bijlage VI van zijn reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0300/2012),

A.

overwegende dat het Europees Parlement op 10 mei 2012 zijn besluit over de verlening van kwijting en de afsluiting van de rekeningen van het Europees Milieuagentschap (het Agentschap) voor het begrotingsjaar 2010 heeft uitgesteld;

B.

overwegende dat het Agentschap de kwijtingsautoriteit op 24 mei, 15 juni en 3 juli 2012 schriftelijk heeft geantwoord; overwegende dat de raad van bestuur van het Agentschap de kwijtingsautoriteit op 6 juni 2012 schriftelijk inlichtingen heeft verschaft over de maatregelen die getroffen zijn naar aanleiding van het uitstel van de kwijting voor 2010;

C.

overwegende dat het verlenen van kwijting voor het Europees Parlement een geldig instrument is om aan de hand van feitelijke en relevante argumenten te beoordelen of de subsidies van de Unie correct zijn besteed; in dit verband wijzend op de bestaande regels, met name het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie, het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, de oprichtingsverordening van het Agentschap en specifieke door het Agentschap opgestelde beleidslijnen en procedures;

D.

overwegende dat de begroting voor 2010 van het Agentschap 50 600 000 EUR bedroeg, wat 26 % meer is dan in 2009; overwegende dat de bijdrage van de Unie aan de begroting voor 2010 van het Agentschap 35 258 000 EUR bedroeg, ten opzichte van 34 560 000 EUR in 2009, wat een stijging betekent van 2 %;

1.

is altijd zeer te spreken geweest over de professionele, betrouwbare en onafhankelijke manier van informatieverstrekking door het Agentschap aan alle EU-instellingen, de lidstaten en de beleidsvormingsorganen van de EU, en zal deze professionaliteit ook in de toekomst blijven verwachten;

2.

merkt op dat het niveau van uitvoering van de begroting van het Agentschap voor de vastleggings- en de betalingskredieten respectievelijk 100 % en 90,75 % bedroeg;

3.

wijst op paragraaf 16 van de gemeenschappelijke aanpak die is gevoegd bij de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie inzake gedecentraliseerde agentschappen; verwacht, zonder afbreuk te doen aan de onafhankelijkheid van de agentschappen, een open en transparante selectieprocedure voor de benoeming van de nieuwe uitvoerend directeur in juni 2013, waarmee wordt gegarandeerd dat kandidaten grondig worden doorgelicht en een hoge mate van onafhankelijk wordt gewaarborgd; stelt om die reden voor om als onderdeel van de benoemingsprocedure voor een nieuwe uitvoerend directeur de kandidaten te horen in de bevoegde commissies van het Parlement;

Begrotings- en financieel beheer

4.

herinnert eraan dat het Agentschap gedurende vijf maanden, van 22 mei 2010 tot oktober 2010, zijn gebouw heeft bedekt met een groene gevel die 294 641 EUR heeft gekost en dat daar geen openbare aanbesteding voor was uitgeschreven;

5.

brengt opnieuw in herinnering dat het bedrag van begrotingslijn 2140 „Inrichting van dienstruimten” op 9 april 2010 is verhoogd door een kredietoverschrijving van 180 872 EUR van begrotingslijn 2100 „Huur”;

6.

roept het Agentschap derhalve op om duidelijke interne regels op te stellen voor de toepassing van artikel 126, lid 1, onder b), van de uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement; merkt op dat de raad van bestuur ertoe is overgegaan buitengewone uitgaven te onderwerpen aan controles achteraf;

7.

is er stellig van overtuigd dat de nodige maatregelen moeten worden genomen wanneer er zich gevallen van niet-naleving van de bestaande regels voordoen; vindt dat in deze gevallen het Agentschap een actieplan moet opstellen, met een nauwkeurig tijdschema, om de tekortkomingen te verhelpen, dat de uitvoering ervan gecontroleerd moet worden door het Europees Parlement en dat deze problemen moet aangepakt worden door de huidige regels en regelgeving te veranderen teneinde de mogelijke lacunes weg te werken;

Personeelszaken

8.

neemt nota van het feit dat er 12 gastwetenschappers in de vestiging van het Agentschap hebben gewerkt en dat er voor 11 van hen geen curriculum vitae is gepubliceerd met op zijn minst gegevens over opleiding en eerdere werkervaring; stelt vast dat de raad van bestuur heeft verklaard dat de regels voor de selectie en het gedrag van gastwetenschappers zullen worden aangescherpt om te zorgen voor meer duidelijkheid en transparantie, alsook dat het huidige beleid van het Agentschap voor gastwetenschappers momenteel herzien wordt;

9.

brengt in herinnering dat de uitvoerend directeur van de ngo van juni 2010 tot april 2011 trustee en lid was van de internationale adviesraad van Earthwatch, een internationale charitatieve milieuorganisatie, en dat ten onrechte beweerd werd dat zij ook lid was van de Europese adviescommissie van Worldwatch Europe; erkent dat de uitvoerend directeur haar functie bij Earthwatch op advies van de voorzitter van de Rekenkamer vanwege mogelijke belangenverstrengeling heeft neergelegd;

10.

wijst erop dat er in februari 2010, voordat de uitvoerend directeur direct betrokken raakte bij Earthwatch, een trainingscontract was afgesloten voor 29 personeelsleden van het Agentschap, met inbegrip van de uitvoerend directeur, die tot tien dagen op onderzoeksreis zijn geweest bij verschillende biodiversiteitsprojecten in het Caribische of Middellandse Zeegebied die beheerd worden door Earthwatch, en dat het Agentschap, volgens verklaringen van de uitvoerend directeur, in totaal 33 791,28 EUR betaald heeft aan de ngo; merkt verder op dat het eindverslag van de Europese Rekenkamer voor 2010 geen bevindingen over belangenverstrengeling in dit verband bevatte;

11.

stelt vast dat de raad van bestuur het besluit heeft genomen om voortaan vooraf te controleren of de uitvoerend directeur zitting heeft in raden van bestuur van andere organisaties en om voortaan het opleidingsbeleid van het Agentschap vooraf aan controle te onderwerpen;

12.

wijst op de bevestiging van het Agentschap dat het Worldwatch Institute Europe in november 2010 zonder toestemming van het Agentschap het adres van het Agentschap als contactadres opgaf; merkt verder op dat de uitvoerend directeur van het Worldwatch Institute Europe een gastwetenschapper van het Agentschap was; verzoekt het Agentschap voortaan voor absolute duidelijkheid ten aanzien van de regelingen voor gastwetenschappers te zorgen;merkt verder op:

in de brief van 11 april 2012 verklaart de uitvoerend directeur van het Agentschap: „toen het de EEA ter ore kwam dat het Worldwatch Institute Europe op zijn website had aangegeven dat het ten kantore van de EEA een Europees kantoor had ingericht, zijn onmiddellijk maatregelen getroffen…”;

de oprichtingsakte van het Worldwatch Institute Europe toont genoeglijk aan dat deze organisatie op 5 november 2010 is opgericht met de gebouwen van het Agentschap als vestigingsplaats;

bovendien vond de officiële opening van het Worldwatch Institute Europe op 25 februari 2011 plaats in de gebouwen van het Agentschap en was de uitvoerend directeur van het Agentschap daar gastspreker, zoals te zien is op de website van het Worldwatch Institute Europe;

13.

merkt op dat het Agentschap overeenkomstig de aanbevelingen van de Europese Ombudsman zijn beleid inzake belangenconflicten en het bijbehorend actieplan heeft geactualiseerd; verzoekt het Agentschap om dit ontwerpdocument openbaar te maken en om voorafgaand aan de voorlegging ter goedkeuring hiervan aan de raad van bestuur een debat te starten over dit beleid en actieplan;

14.

stelt vast dat de curricula vitae van de directieleden en de leden van het wetenschappelijk comité gepubliceerd zijn op de website van het Agentschap; stelt verder vast dat de belangenverklaringen van de leden van het wetenschappelijk comité eveneens gepubliceerd zijn; benadrukt dat in tegenstelling tot de verklaring van het Agentschap in de brief van 15 juni 2012 geen enkel curriculum vitae van de leden van het raad van bestuur op de website is geplaatst en dat uitsluitend een link naar hun respectieve organisaties wordt verstrekt; verzoekt het Agentschap ten behoeve van een grotere transparantie en ter bestrijding van belangenverstrengeling de belangenverklaringen en curricula vitae van de deskundigen en de leden, toekomstige gastwetenschappers en de leden van de raad van bestuur op zijn website te publiceren; is van mening dat dergelijke maatregelen de kwijtingsautoriteit en het publiek inzicht geven in hun bevoegdheden en dat mogelijke belangenverstrengeling daarmee kan worden voorkomen;

15.

verwacht informatie te ontvangen over de lopende administratieve onderzoeken in verband met het Agentschap;

16.

wijst erop dat de bevoegde commissie in nauw contact staat met het Agentschap en de uitvoerend directeur ten minste eenmaal per jaar uitnodigt voor een gedachtewisseling, dat zij uit haar leden een contactpersoon heeft benoemd en het Agentschap regelmatig een bezoek brengt; merkt op dat het laatste bezoek heeft plaatsgevonden in september 2011;

17.

onderstreept dat het Agentschap met de betrokken partijen de nodige contacten moet leggen en met belanghebbende actoren zoals externe organisaties moet samenwerken; merkt op dat deze activiteiten niet gepaard zijn gegaan met de bijbehorende maatregelen en voorschriften om mogelijke reputatieschade uit te sluiten; is derhalve ingenomen met de toezegging van de raad van bestuur en de uitvoerend directeur om passende stappen te ondernemen om dergelijke risico’s onmiddellijk uit te sluiten;

18.

is in het algemeen verheugd over de gezamenlijke verklaring en de daarbij gevoegde gemeenschappelijke aanpak over gedecentraliseerde agentschappen, die bepaalde elementen die voor de kwijtingsprocedure van belang zijn aanpakt en behandelt; en gelooft dat in de routekaart over de follow-up van de gemeenschappelijke aanpak, die door de Commissie tegen eind 2012 moet worden gepresenteerd, ten volle rekening zal worden gehouden met deze punten;

Prestaties

19.

is ervan op de hoogte dat het Agentschap momenteel een periodieke externe evaluatie ondergaat die in 2013 moet worden voorgelegd aan de kwijtingsautoriteit; neemt nota van de verklaring van de raad van bestuur dat ook de interne processen van het Agentschap in de evaluatie worden opgenomen;

20.

verwijst voor andere, horizontale opmerkingen bij zijn kwijtingbesluit naar zijn resolutie van 10 mei 2012 (7) over de prestaties en het financiële beheer van en het toezicht op de agentschappen.


(1)  PB C 366 van 15.12.2011, blz. 57.

(2)  PB L 286 van 17.10.2012, blz. 356.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(4)  PB L 120 van 11.5.1990, blz. 1.

(5)  PB L 126 van 21.5.2009, blz. 13.

(6)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.

(7)  PB L 286 van 17.10.2012, blz. 388.


20.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 350/95


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 23 oktober 2012

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2010

(2012/805/EU)

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2010,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Milieuagentschap betreffende het begrotingsjaar 2010, vergezeld van de antwoorden van het Agentschap (1),

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2012 (06083/2012 — C7-0051/2012),

gezien zijn besluit van 10 mei 2012 (2) om het besluit tot verlening van kwijting met betrekking tot de uitvoering van de begroting van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2010 uit te stellen, de bijbehorende resolutie en de antwoorden van de uitvoerend directeur van het Agentschap,

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (3), en met name artikel 185,

gezien Verordening (EEG) nr. 1210/90 van de Raad van 7 mei 1990 inzake de oprichting van het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk (4), en met name artikel 13,

gezien Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk (5), en met name artikel 13,

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (6), en met name artikel 94,

gezien de gezamenlijke verklaring over de gedecentraliseerde agentschappen en de daarbij gevoegde gemeenschappelijke aanpak, die in juni 2012 door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie werden overeengekomen ingevolge het werk van de in maart 2009 opgerichte interinstitutionele werkgroep gedecentraliseerde agentschappen, en met name gezien de delen over bestuur, activiteiten, programmering, verantwoordingsplicht en transparantie van de gemeenschappelijke aanpak,

gezien artikel 77 en bijlage VI van zijn reglement,

gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0300/2012),

1.

gaat akkoord met de afsluiting van de rekeningen van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2010;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Milieuagentschap, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).

De voorzitter

Martin SCHULZ

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 366 van 15.12.2011, blz. 57.

(2)  PB L 286 van 17.10.2012, blz. 356.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(4)  PB L 120 van 11.5.1990, blz. 1.

(5)  PB L 126 van 21.5.2009, blz. 13.

(6)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.


20.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 350/97


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2012

tot wijziging van Beschikking 2007/767/EG inzake de afwijking van de oorsprongsregels in Besluit 2001/822/EG van de Raad voor bepaalde visserijproducten uit de Falklandeilanden

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 9408)

(2012/806/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Besluit 2001/822/EG van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Economische Gemeenschap („LGO-besluit”) (1), en met name artikel 37 van bijlage III,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 15 november 2007 heeft de Commissie Beschikking 2007/767/EG (2) vastgesteld tot afwijking van de oorsprongsregels in Besluit 2001/822/EG van de Raad voor visserijproducten uit de Falklandeilanden om rekening te houden met de bijzondere situatie van de Falklandeilanden wat betreft verschillende soorten bevroren vis van GN-post 0303, verschillende soorten bevroren visfilets van GN-post 0304 en bevroren Loligo-inktvis en Illex-inktvis van GN-post 0307. Deze machtiging is op 30 november 2012 afgelopen.

(2)

Op 12 oktober 2012 hebben de Falklandeilanden gevraagd om van 1 december 2012 tot de vaststelling van het nieuwe LGO-besluit opnieuw te mogen afwijken van de oorsprongsregels in bijlage III bij Besluit 2001/822/EG. Dit verzoek heeft betrekking op een totale hoeveelheid van 8 750 ton bevroren vis van GN-post 0303, 1 683 ton bevroren visfilets van GN-post 0304, 29 400 ton bevroren Loligo-inktvis en 15 500 ton bevroren Illex-inktvis van GN-post 0307.

(3)

De Falklandeilanden hebben hun verzoek gebaseerd op het feit dat binnenlandse belemmeringen op het gebied van arbeid en tekorten aan vaardigheden het bemannen van de schepen met Falklandeilanders bemoeilijken. Het feit dat de bemanning van de LGO's, de Gemeenschap of de ACS-staten momenteel niet over alle specifiek vereiste vaardigheden beschikken voor de visvangst is voornamelijk het gevolg van de specifieke ligging van de Falklandeilanden.

(4)

Daarom moet worden toegestaan dat wordt afgeweken van de oorsprongsregels die zijn opgenomen in bijlage III bij Besluit 2001/822/EG voor onder de GN-posten 0303 en 0304 ingedeelde producten, voor Loligo-inktvis van GN-code 0307 49 35 en Illex-inktvis van GN-code 0307 99 11. Deze afwijking is gerechtvaardigd op grond van artikel 37, lid 1, van genoemde bijlage, met name wat de ontwikkeling van een bestaande plaatselijke bedrijfstak betreft.

(5)

Het is noodzakelijk de continuïteit van de invoer van de Falklandeilanden naar de Unie te garanderen. Beschikking 2007/767/EG moet daarom vanaf 1 december 2012 worden verlengd tot de inwerkingtreding van het nieuwe LGO-besluit, naar verwachting op 1 januari 2014.

(6)

Beschikking 2007/767/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Beschikking 2007/767/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2, eerste alinea, wordt vervangen door:

„De in artikel 1 bedoelde derogatie is van toepassing op vis die uit zee wordt gevangen door schepen of fabrieksschepen, voor de jaarlijkse hoeveelheden als vermeld in de bijlage bij dit besluit, en die van 1 december 2007 tot en met 31 december 2013 vanuit de Falklandeilanden in de Gemeenschap wordt ingevoerd.”.

2)

Artikel 6 wordt vervangen door:

„Artikel 6

Dit besluit is van toepassing van 1 december 2007 tot en met 31 december 2013.”.

3)

De bijlage wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 17 december 2012.

Voor de Commissie

Algirdas ŠEMETA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 314 van 30.11.2001, blz. 1.

(2)  PB L 310 van 28.11.2007, blz. 19.


BIJLAGE

„BIJLAGE

Volgnr.

GN-code

Omschrijving

Periode

Totale hoeveelheid (1)

(ton)

09.1914

0303

Bevroren vis, andere dan visfilets en ander visvlees bedoeld bij post 0304

Van 1.12.2007 t/m 30.11.2012

12 500 (per jaar)

Van 1.12.2012 t/m 31.12.2013

8 750

09.1915

ex 0304

Visfilets, bevroren

Van 1.12.2007 t/m 30.11.2012

5 100 (per jaar)

Van 1.12.2012 t/m 31.12.2013

1 683

09.1916

0307 49 35

Pijlinktvissen van de soort „Loligo patagonica” (Loligo gahi), bevroren

Van 1.12.2007 t/m 30.11.2012

34 600 (per jaar)

Van 1.12.2012 t/m 31.12.2013

29 400

09.1917

0307 99 11

Bevroren pijlinktvissen van het geslacht „Illex”

Van 1.12.2007 t/m 30.11.2012

31 000 (per jaar)

Van 1.12.2012 t/m 31.12.2013

15 500


(1)  De totale hoeveelheid heeft betrekking op alle soorten tezamen.”


20.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 350/99


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2012

tot vaststelling van een specifiek controle- en inspectieprogramma voor de pelagische visserij in de westelijke wateren van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan

(2012/807/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008 en (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (1), en met name artikel 95,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1224/2009 geldt voor alle onder het gemeenschappelijk visserijbeleid vallende activiteiten die op het grondgebied van de lidstaten of in de uniale wateren, door uniale vissersvaartuigen of, onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenlidstaat, door onderdanen van de lidstaten worden uitgevoerd, en daarin is met name bepaald dat elke lidstaat ervoor moet zorgen dat controle, inspectie en handhaving op niet-discriminerende wijze verlopen wat betreft sectoren, vaartuigen of personen, en dat zij op basis van risicobeheer worden verricht.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 1300/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een meerjarenplan voor het haringbestand in het gebied ten westen van Schotland en de visserijen die dat bestand exploiteren (2) zijn de voorwaarden voor de duurzame exploitatie van haring vastgesteld.

(3)

Op grond van artikel 95 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 kan de Commissie, in overleg met de betrokken lidstaten, bepalen voor welke visserijtakken specifieke controle- en inspectieprogramma’s moeten worden uitgevoerd. In een dergelijk specifiek controle- en inspectieprogramma moeten de doelstellingen, de prioriteiten en de procedures worden vastgesteld, alsook de ijkpunten voor de inspectieactiviteiten, die aan de hand van risicobeheer moeten worden bepaald en periodiek, na analyse van de bereikte resultaten, moeten worden herzien. De betrokken lidstaten moeten de nodige maatregelen nemen om te zorgen voor de uitvoering van het specifieke controle- en inspectieprogramma, met name wat betreft de in te zetten personele en materiële middelen en de perioden en gebieden waarin deze zullen worden ingezet.

(4)

In artikel 95, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 is bepaald dat het specifieke controle- en inspectieprogramma ijkpunten voor de inspectieactiviteiten moet bevatten, die aan de hand van risicobeheer worden vastgesteld. Het is dan ook dienstig om voor controle-, inspectie- en verificatieactiviteiten gemeenschappelijke criteria voor risicobeoordeling en -beheer vast te stellen die het mogelijk maken tijdige risicoanalyses en totaalbeoordelingen van de betrokken controle- en inspectiegegevens te maken. De gemeenschappelijke criteria zijn bedoeld om een geharmoniseerde aanpak van de inspecties en verificaties in alle lidstaten te waarborgen en een gelijk speelveld voor alle exploitanten tot stand te brengen.

(5)

Het specifieke controle- en inspectieprogramma moet worden opgesteld voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015 en moet worden uitgevoerd door Denemarken, Estland, Frankrijk, Duitsland, Ierland, Letland, Litouwen, Nederland, Polen, Portugal, Spanje en het Verenigd Koninkrijk.

(6)

In artikel 98, leden 1 en 3, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie (3) is bepaald dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, onverminderd bepalingen in meerjarenplannen, aan de hand van alle beschikbare informatie een risicogebaseerde benadering voor de selectie van inspectiedoelen moeten vaststellen en aan de hand van een risicogebaseerde controle- en handhavingsstrategie en op objectieve wijze de inspectieactiviteiten moeten uitvoeren die nodig zijn om te voorkomen dat visserijproducten die afkomstig zijn van tegen de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid indruisende activiteiten, aan boord worden gehouden of worden overgeladen, aangeland, verwerkt, vervoerd, opgeslagen, afgezet of in voorraad gehouden.

(7)

Het bij Verordening (EG) nr. 768/2005 van de Raad (4) opgerichte Europees Bureau voor visserijcontrole (hierna „EBVC” genoemd) moet de uitvoering van het specifieke controle- en inspectieprogramma coördineren via een gezamenlijk inzetplan, dat uitvoering geeft aan de in het specifieke controle- en inspectieprogramma vastgestelde doelstellingen, prioriteiten, procedures en ijkpunten voor de inspectieactiviteiten, en gaat na welke controle- en inspectiemiddelen door elke betrokken lidstaat kunnen worden gebundeld. Daarom moet worden verduidelijkt hoe de procedures die in het specifieke controle- en inspectieprogramma zijn vastgesteld en die welke in het kader van het gezamenlijk inzetplan zijn vastgesteld, zich tot elkaar verhouden.

(8)

Om de controle- en inspectieprocedures voor de visserijactiviteiten met betrekking tot haring, makreel, horsmakreel, ansjovis en blauwe wijting in de EU-wateren van de ICES-deelgebieden V, VI, VII, VIII en IX en van Cecaf te harmoniseren en het welslagen van het meerjarenplan voor het haringbestand in het gebied ten westen van Schotland te garanderen, is het dienstig gemeenschappelijke regels voor de door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten te verrichten controle- en inspectieactiviteiten vast te stellen, onder meer met betrekking tot de wederzijdse toegang tot relevante gegevens. Met het oog daarop moeten streefijkpunten worden vastgesteld die de intensiteit van de controle- en inspectieactiviteiten aangeven.

(9)

De gezamenlijke inspectie- en bewakingsactiviteiten tussen de betrokken lidstaten moeten in voorkomend geval overeenkomstig de door het EBVC opgestelde gezamenlijke inzetplannen worden verricht om de controle-, inspectie- en bewakingspraktijken eenvormiger te maken en de coördinatie van de controle-, inspectie- en bewakingsactiviteiten tussen de bevoegde autoriteiten van die lidstaten te helpen verbeteren.

(10)

De resultaten die door de toepassing van het specifieke controle- en inspectieprogramma worden verkregen, moeten worden beoordeeld aan de hand van jaarlijkse evaluatieverslagen die elke betrokken lidstaat aan de Commissie en het EBVC moet voorleggen.

(11)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overleg met de betrokken lidstaten vastgesteld. Dit besluit moet dan ook tot deze lidstaten worden gericht.

(12)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de visserij en de aquacultuur,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij dit besluit wordt een specifiek controle- en inspectieprogramma vastgesteld voor de bestanden van haring, makreel, horsmakreel, ansjovis en blauwe wijting in de EU-wateren van de ICES-deelgebieden V, VI, VII, VIII en IX en de EU-wateren van Cecaf 34.1.11 (hierna de „westelijke wateren” genoemd).

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Het specifieke controle- en inspectieprogramma heeft met name betrekking op de volgende activiteiten:

a)

visserijactiviteiten in de zin van artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 in de in artikel 1 vermelde gebieden;

b)

visserijgerelateerde activiteiten, waaronder weging, verwerking, afzet, vervoer en opslag van visserijproducten;

c)

invoer als gedefinieerd in artikel 2, punt 11, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad (5);

d)

uitvoer als gedefinieerd in artikel 2, punt 13, van Verordening (EG) nr. 1005/2008.

2.   Het specifieke controle- en inspectieprogramma is van toepassing tot en met 31 december 2015.

3.   Het specifieke controle- en inspectieprogramma wordt uitgevoerd door Denemarken, Estland, Frankrijk, Duitsland, Ierland, Letland, Litouwen, Nederland, Polen, Portugal, Spanje en het Verenigd Koninkrijk (hierna „de betrokken lidstaten” genoemd).

HOOFDSTUK II

DOELSTELLINGEN, PRIORITEITEN, PROCEDURES EN IJKPUNTEN

Artikel 3

Doelstellingen

1.   Het specifieke controle- en inspectieprogramma garandeert de eenvormige en doeltreffende uitvoering van de instandhoudings- en controlemaatregelen die op de in artikel 1 vermelde bestanden van toepassing zijn.

2.   De controle- en inspectieactiviteiten die in het kader van het specifieke controle- en inspectieprogramma worden verricht, hebben met name tot doel de naleving te garanderen van:

a)

de regels inzake het beheer van de vangstmogelijkheden en alle daarmee verband houdende specifieke voorwaarden, met inbegrip van het monitoren van de benutting van de quota en de inspanningsregeling in de in artikel 1 vermelde gebieden;

b)

de rapporteringsverplichtingen die voor visserijactiviteiten in de westelijke wateren gelden, met name de betrouwbaarheid van de geregistreerde en gerapporteerde gegevens;

c)

de bepalingen inzake het verbod op high-grading (afromen);

d)

de specifieke weegvoorschriften voor bepaalde pelagische soorten als vastgesteld in de artikelen 78 tot en met 89 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011.

Artikel 4

Prioriteiten

1.   Met betrekking tot de visserijactiviteiten van vissersvaartuigen en de visserijgerelateerde activiteiten van andere exploitanten voeren de betrokken lidstaten overeenkomstig artikel 4, punt 18, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 en artikel 98 van Verordening (EU) nr. 404/2011 controle- en inspectieactiviteiten uit op basis van een strategie voor risicobeheer.

2.   Alle vissersvaartuigen, groepen vissersvaartuigen, categorieën vistuig, exploitanten en/of visserijgerelateerde activiteiten die betrekking hebben op de in artikel 1 vermelde bestanden, worden onderworpen aan controles en inspecties volgens de prioriteit die overeenkomstig lid 3 wordt toegekend.

3.   Elke betrokken lidstaat kent een prioriteit toe op basis van de resultaten van de risicobeoordeling die volgens de procedures van artikel 5 wordt uitgevoerd.

Artikel 5

Procedures voor risicobeoordeling

1.   Dit artikel is van toepassing op de betrokken lidstaten, en enkel voor de toepassing van lid 4, op alle andere lidstaten.

2.   De lidstaten beoordelen de risico’s ten aanzien van de betrokken bestanden en gebieden aan de hand van de tabel in bijlage I.

3.   Bij de door elke lidstaat te verrichten risicobeoordeling wordt, op basis van vroegere ervaringen en aan de hand van alle beschikbare relevante gegevens, nagegaan hoe waarschijnlijk het is dat de voorschriften niet worden nageleefd en wat de mogelijke gevolgen van een dergelijke niet-naleving zouden zijn. Door deze elementen te combineren beoordeelt elke lidstaat voor elke in artikel 4, lid 2, bedoelde inspectiecategorie het risiconiveau („zeer laag”, „laag”, „middelgroot”, „hoog” of „zeer hoog”).

4.   Als een vissersvaartuig dat de vlag voert van een lidstaat die geen betrokken lidstaat is, of een vissersvaartuig van een derde land actief is in de in artikel 1 vermelde gebieden, wordt daaraan overeenkomstig lid 3 een risiconiveau toegekend. Als er geen informatie is, wordt, tenzij de autoriteiten van de vlaggenstaat van het vissersvaartuig in het kader van artikel 9 de resultaten van hun eigen, overeenkomstig artikel 4, lid 2, en onderhavig artikel, lid 3, uitgevoerde risicobeoordeling voorleggen en die tot een ander risiconiveau leiden, het betrokken vaartuig beschouwd als een vissersvaartuig met „zeer hoog” risiconiveau.

Artikel 6

Strategie voor risicobeheer

1.   Elke betrokken lidstaat stelt op basis van zijn risicobeoordeling een strategie voor risicobeheer vast die erop gericht is te garanderen dat de voorschriften worden nageleefd. Die strategie heeft betrekking op de identificatie, beschrijving en toewijzing, naargelang van de aard en het verwachte niveau van elk risico, van passende kostenefficiënte controle-instrumenten en inspectiemiddelen en op het bereiken van de streefijkpunten.

2.   De in lid 1 bedoelde strategie voor risicobeheer wordt op regionaal niveau gecoördineerd via een gezamenlijk inzetplan als gedefinieerd in artikel 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 768/2005.

Artikel 7

Verhouding met de procedures voor gezamenlijke inzetplannen

1.   In het kader van een gezamenlijk inzetplan deelt elke betrokken lidstaat in voorkomend geval het EBVC de resultaten van zijn overeenkomstig artikel 5, lid 3, uitgevoerde risicobeoordeling aan het EBVC mee, en met name een lijst van de geraamde risiconiveaus met de overeenkomstige streefniveaus voor de inspectie.

2.   Indien van toepassing worden de in lid 1 bedoelde risiconiveaus en streefniveaus bijgewerkt aan de hand van tijdens gezamenlijke inspectie- en bewakingsactiviteiten verzamelde gegevens. Onmiddellijk na elke bijwerking wordt het EBVC van die bijwerking in kennis gesteld.

3.   Het EBVC gebruikt de van de betrokken lidstaten ontvangen informatie om de strategie voor risicobeheer op regionaal niveau te coördineren overeenkomstig artikel 6, lid 2.

Artikel 8

Streefijkpunten

1.   Onverminderd de streefijkpunten die in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1224/2009 en in artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 zijn vastgesteld, worden de streefijkpunten op het niveau van de Unie voor vissersvaartuigen en/of andere exploitanten met een „hoog” en „zeer hoog” risiconiveau vastgesteld in bijlage II.

2.   De streefijkpunten voor vissersvaartuigen en/of andere exploitanten met een „zeer laag”, een „laag” of een „middelgroot” risiconiveau worden door de betrokken lidstaten vastgesteld via nationale controleactieprogramma’s als bedoeld in artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 en nationale maatregelen als bedoeld in artikel 95, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

3.   In afwijking van de leden 1 en 2 kunnen de lidstaten bij wijze van alternatief andere streefijkpunten toepassen, uitgedrukt in de vorm van verbeterde nalevingsniveaus, op voorwaarde dat:

a)

een gedetailleerde analyse van de visserijactiviteiten of visserijgerelateerde activiteiten en van wetshandhavingsgerelateerde vraagstukken de noodzaak om streefijkpunten in de vorm van verbeterde nalevingsniveaus vast te stellen, rechtvaardigt;

b)

de Commissie in kennis wordt gesteld van de in de vorm van verbeterde nalevingsniveaus uitgedrukte ijkpunten en binnen 90 dagen geen bezwaar daartegen maakt en dat die ijkpunten niet discriminerend zijn en de doelstellingen, prioriteiten en risicogebaseerde procedures die in het specifieke controle- en inspectieprogramma zijn omschreven, onverlet laten.

4.   Alle streefijkpunten worden elk jaar op basis van de in artikel 13, lid 1, bedoelde evaluatieverslagen beoordeeld en zo nodig dienovereenkomstig herzien in het kader van de in artikel 13, lid 4, bedoelde evaluatie.

5.   Zo nodig geeft een gezamenlijk inzetplan uitvoering aan de in dit artikel bedoelde streefijkpunten.

HOOFDSTUK III

UITVOERING

Artikel 9

Samenwerking tussen de lidstaten en met derde landen

1.   De betrokken lidstaten werken samen bij de uitvoering van het specifieke controle- en inspectieprogramma.

2.   Zo nodig werken alle andere lidstaten samen met de betrokken lidstaten.

3.   De lidstaten kunnen voor de uitvoering van het specifieke controle- en inspectieprogramma samenwerken met de bevoegde autoriteiten van derde landen.

Artikel 10

Gezamenlijke inspectie- en bewakingsactiviteiten

1.   Om hun nationale visserijcontrolesystemen efficiënter en doeltreffender te maken voeren de betrokken lidstaten gezamenlijke inspectie- en bewakingsactiviteiten uit in de onder hun jurisdictie vallende wateren en indien nodig op hun grondgebied. In voorkomend geval worden die activiteiten uitgevoerd in het kader van gezamenlijke inzetplannen als bedoeld in artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 768/2005.

2.   Met betrekking tot de gezamenlijke inspectie- en bewakingsactiviteiten moet elke betrokken lidstaat:

a)

ervoor zorgen dat functionarissen van andere betrokken lidstaten worden uitgenodigd om aan de gezamenlijke inspectie- en bewakingsactiviteiten deel te nemen;

b)

gezamenlijke operationele procedures voor hun bewakingsvaartuigen opstellen;

c)

indien nodig contactpunten aanwijzen als bedoeld in artikel 80, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

3.   Aan de gezamenlijke inspectie- en bewakingsactiviteiten kunnen functionarissen en EU-inspecteurs deelnemen.

Artikel 11

Uitwisseling van gegevens

1.   Voor de uitvoering van het specifieke controle- en inspectieprogramma zorgt elke betrokken lidstaat voor de in artikel 111 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 en bijlage XII bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 bedoelde rechtstreekse elektronische uitwisseling van gegevens met de andere betrokken lidstaten en het EBVC.

2.   De in lid 1 bedoelde gegevens hebben betrekking op visserijactiviteiten en visserijgerelateerde activiteiten die worden verricht in de gebieden die onder het specifieke controle- en inspectieprogramma vallen.

Artikel 12

Informatieverstrekking

1.   In afwachting van de volledige uitvoering van titel XII, hoofdstuk III, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 deelt elke betrokken lidstaat, in het in bijlage III bij dit besluit vastgestelde formaat, uiterlijk op de 10e dag na elk kwartaal op elektronische wijze de Commissie en het EBVC de volgende gegevens mee over het voorafgaande kwartaal:

a)

de identificatie, datum en aard van elke controle- en/of inspectieactiviteit die in het voorafgaande kwartaal is uitgevoerd;

b)

de identificatie van elk vissersvaartuig (nummer in het EU-vlootregister), elk voertuig en/of elke exploitant (bedrijfsnaam) dat/die is gecontroleerd en/of geïnspecteerd;

c)

indien van toepassing, het soort geïnspecteerd vistuig, en

d)

als één of meer ernstige inbreuken zijn geconstateerd:

i)

het soort ernstige inbreuk(en);

ii)

de stand van zaken betreffende de follow-up van de ernstige inbreuk(en) (bv. de zaak wordt onderzocht, is hangende, wordt behandeld in hoger beroep), en

iii)

de sanctie(s) die is (zijn) opgelegd als follow-up voor de ernstige inbreuk(en): hoogte van de boeten, waarde van de in beslag genomen vis en/of het in beslag genomen vistuig, overeenkomstig artikel 126, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 toegewezen punten en/of andere soorten sancties.

2.   De in lid 1 bedoelde informatie wordt meegedeeld voor elke controle en/of inspectie en wordt in elk volgend verslag vermeld en bijgewerkt totdat de maatregel overeenkomstig de wetgeving van de betrokken lidstaat is afgesloten. Als na de constatering van een ernstige inbreuk geen maatregelen worden genomen, wordt daarvoor een verklaring bijgevoegd.

Artikel 13

Evaluatie

1.   Elke betrokken lidstaat stuurt uiterlijk op 31 maart van het jaar na het betrokken kalenderjaar de Commissie en het EBVC een evaluatieverslag toe betreffende de doeltreffendheid van de controle- en inspectieactiviteiten die in het kader van dit specifieke controle- en inspectieprogramma zijn uitgevoerd.

2.   Het in lid 1 bedoelde evaluatieverslag bevat ten minste de in bijlage IV vermelde informatie. De betrokken lidstaten kunnen in hun evaluatieverslag ook andere acties vermelden zoals opleidings- en voorlichtingssessies die zijn opgezet om de naleving van de voorschriften door de vissersvaartuigen en andere exploitanten te verbeteren.

3.   Het EBVC houdt met de in lid 1 bedoelde evaluatieverslagen rekening bij zijn jaarlijkse beoordeling van de doeltreffendheid van de gezamenlijke inzetplannen als bedoeld in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 768/2005.

4.   De Commissie belegt eenmaal per jaar een vergadering van het Comité voor de visserij en de aquacultuur om de geschiktheid, adequaatheid en doeltreffendheid van het specifieke controle- en inspectieprogramma en zijn algemene impact op de naleving door de vissersvaartuigen en andere exploitanten te beoordelen op basis van de in lid 1 bedoelde evaluatieverslagen. De in bijlage II vastgestelde streefijkpunten kunnen dienovereenkomstig worden herzien.

Artikel 14

Dit besluit treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 19 december 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 344 van 20.12.2008, blz. 6.

(3)  PB L 112 van 30.4.2011, blz. 1.

(4)  PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1.

(5)  PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1.


BIJLAGE I

PROCEDURES VOOR RISICOBEOORDELING

Alle vissersvaartuigen, groepen vissersvaartuigen, categorieën vistuig, exploitanten en/of visserijgerelateerde activiteiten die betrekking hebben op verschillende in artikel 1 vermelde bestanden en gebieden, worden volgens de daaraan toegekende prioriteit onderworpen aan controles en inspecties. Op basis van de resultaten van de risicobeoordeling die door een betrokken lidstaat of, enkel voor de toepassing van artikel 5, lid 4, door een andere lidstaat wordt verricht, wordt prioriteit toegekend volgens de onderstaande procedure:

Risicobeschrijving (naargelang van het risico/de visserijtak/het gebied en de beschikbare gegevens)

Indicator (naargelang van het risico/de visserijtak/het gebied en de beschikbare gegevens)

Stap in de visserijketen/de afzetketen (wanneer en waar doet het risico zich voor)

In overweging te nemen punten (naargelang van het risico/de visserijtak/het gebied en de beschikbare gegevens)

Frequentie van voorkomen in de visserij (1)

Potentiële gevolgen (1)

Risiconiveau (1)

(Noot: de door de lidstaten opgespoorde risico’s moeten in overeenstemming zijn met de in artikel 3 omschreven doelstellingen)

 

 

Vangst- en aanlandingsniveaus, uitgesplitst per vissersvaartuig, bestand en vistuig

Beschikbaarheid van quota voor de vissersvaartuigen, uitgesplitst per vissersvaartuig, bestand en vistuig

Het gebruik van gestandaardiseerde dozen

Niveau en fluctuatie van de marktprijs voor de aangelande visserijproducten (eerste verkoop)

Aantal tevoren uitgevoerde inspecties en aantal inbreuken die voor het betrokken vissersvaartuig en/of de andere betrokken exploitant zijn geconstateerd

Achtergrond en/of potentieel gevaar van met de haven/locatie/regio en het metier verbonden fraude

Enige andere relevante informatie of inlichtingen

frequent/af en toe/zelden/of niet significant

ernstig/significant/aanvaardbaar/of marginaal

zeer laag/laag/middelgroot/hoog/of zeer hoog


(1)  Noot: Moet door de lidstaten worden beoordeeld. Bij de risicobeoordeling wordt, op basis van vroegere ervaringen en aan de hand van alle beschikbare gegevens, nagegaan hoe waarschijnlijk het is dat de voorschriften niet worden nageleefd en wat de mogelijke gevolgen van een dergelijke niet-naleving zouden zijn.


BIJLAGE II

STREEFIJKPUNTEN

1.   Omvang van de inspecties op zee (waaronder, indien van toepassing, bewaking vanuit de lucht)

Op jaarbasis gelden de volgende streefijkpunten (1) voor de inspecties op zee van vissersvaartuigen die in het gebied op haring, makreel, horsmakreel, ansjovis of blauwe wijting vissen, voor zover die inspecties op zee relevant zijn voor de betrokken stap in de visserijketen en deel uitmaken van de strategie voor risicobeheer.

IJkpunten per jaar (2)

Overeenkomstig artikel 5, lid 2, geraamd risiconiveau voor de vissersvaartuigen

hoog

zeer hoog

Visserijtak nr. 1

Haring, makreel en horsmakreel

Inspectie op zee van ten minste 5 % van de visreizen die worden gemaakt door vissersvaartuigen met een hoog risiconiveau die op de betrokken vissoorten vissen

Inspectie op zee van ten minste 10 % van de visreizen die worden gemaakt door vissersvaartuigen met een zeer hoog risiconiveau die op de betrokken vissoorten vissen

Visserijtak nr. 2

Ansjovis

Inspectie op zee van ten minste 2,5 % van de visreizen die worden gemaakt door vissersvaartuigen met een hoog risiconiveau die op de betrokken vissoort vissen

Inspectie op zee van ten minste 5 % van de visreizen die worden gemaakt door vissersvaartuigen met een zeer hoog risiconiveau die op de betrokken vissoort vissen

Visserijtak nr. 3

Blauwe wijting

Inspectie op zee van ten minste 5 % van de visreizen die worden gemaakt door vissersvaartuigen met een hoog risiconiveau die op de betrokken vissoort vissen

Inspectie op zee van ten minste 10 % van de visreizen die worden gemaakt door vissersvaartuigen met een zeer hoog risiconiveau die op de betrokken vissoort vissen

2.   Omvang van de inspecties aan land (waaronder controles op basis van documenten en inspecties in havens of bij de eerste verkoop)

Op jaarbasis gelden de volgende streefijkpunten (3) voor de inspecties aan land (waaronder controles op basis van documenten en inspecties in havens of bij eerste verkoop) van vissersvaartuigen en andere exploitanten die in het gebied actief zijn in de visserij op haring, makreel, horsmakreel, ansjovis en blauwe wijting, voor zover die inspecties aan land relevant zijn voor de betrokken stap in de visserij- of de afzetketen en deel uitmaken van de strategie voor risicobeheer.

IJkpunten per jaar (4)

Risiconiveau voor de vissersvaartuigen en/of andere exploitanten (eerste koper)

hoog

zeer hoog

Visserijtak nr. 1

Haring, makreel en horsmakreel

Inspectie in de haven van ten minste 15 % van de totale hoeveelheden die worden aangeland door vissersvaartuigen met een hoog risiconiveau

Inspectie in de haven van ten minste 15 % van de totale hoeveelheden die worden aangeland door vissersvaartuigen met een zeer hoog risiconiveau

Visserijtak nr. 2

Ansjovis

Inspectie in de haven van ten minste 5 % van de totale hoeveelheden die worden aangeland door vissersvaartuigen met een hoog risiconiveau

Inspectie in de haven van ten minste 10 % van de totale hoeveelheden die worden aangeland door vissersvaartuigen met een zeer hoog risiconiveau

Visserijtak nr. 3

Blauwe wijting

Inspectie in de haven van ten minste 5 % van de totale hoeveelheden die worden aangeland door vissersvaartuigen met een hoog risiconiveau

Inspectie in de haven van ten minste 10 % van de totale hoeveelheden die worden aangeland door vissersvaartuigen met een zeer hoog risiconiveau

De inspecties na aanlanding of overlading worden met name gebruikt als aanvullend kruiscontrolemechanisme om de betrouwbaarheid van de geregistreerde en gerapporteerde informatie over vangsten en aanlandingen te controleren.


(1)  Voor vaartuigen die per visreis minder dan 24 uur op zee doorbrengen, kunnen, in overeenstemming met de strategie voor risicobeheer, de streefijkpunten met de helft worden verminderd.

(2)  uitgedrukt in % van de visreizen in het gebied (als wordt gevist met vistuig met maaswijdten waarvoor de vissoort een doelsoort is) die per jaar worden gemaakt door vissersvaartuigen met een hoog of zeer hoog risico.

(3)  Voor vaartuigen die per aanlanding minder dan 10 ton aanlanden, kunnen, in overeenstemming met de strategie voor risicobeheer, de streefijkpunten met de helft worden verminderd.

(4)  uitgedrukt in % van de hoeveelheden die per jaar worden aangeland door vissersvaartuigen met een hoog of zeer hoog risico.


BIJLAGE III

PERIODIEKE INFORMATIE OVER DE UITVOERING VAN HET SPECIFIEKE CONTROLE- EN INSPECTIEPROGRAMMA

Formaat voor de mededeling van de informatie die overeenkomstig artikel 12 voor elke in het verslag op te nemen inspectie moet worden verstrekt:

Naam element

Code

Omschrijving en inhoud

Identificatie van de inspectie

II

Tweeletterige ISO-landcode + 9 cijfers, bv. DK201200000

Datum van de inspectie

DA

JJJJ-MM-DD

Soort inspectie of controle

IT

Op zee, aan land, vervoer, document (te preciseren)

Identificatie van elk vissersvaartuig, elk voertuig of elke exploitant

ID

Nummer van het vissersvaartuig in het EU-vlootregister, voertuigidentificatie en/of bedrijfsnaam van de exploitant

Soort vistuig

GE

Vistuigcode volgens de internationale statistische standaardclassificatie van vistuig van de FAO

Ernstige inbreuk

SI

Y = ja, N = neen

Soort geconstateerde ernstige inbreuk

TS

Vermeld het soort geconstateerde ernstige inbreuk aan de hand van het nummer (linker kolom) in bijlage XXX bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011. Ernstige inbreuken als bedoeld in artikel 90, lid 1, onder a), b) of c), van de controleverordening worden respectievelijk met de cijfers „13”, „14” en „15” geïdentificeerd.

Stand van zaken betreffende de follow-up

FU

Geef de stand van zaken aan: PENDING (hangende), APPEAL (hoger beroep) of CLOSED (afgesloten)

Boete

SF

Boete in EUR, bv. 500

Inbeslagneming

SC

„CATCH/GEAR” (vangst/vistuig) voor fysieke inbeslagneming. Als het om een in beslag genomen bedrag aan vangst of vistuig gaat, dat bedrag in EUR, bv. 10 000

Andere

SO

Bij intrekking van de visvergunning of de vismachtiging, vermeld respectievelijk LI of AU + aantal dagen, bv. AU30

Punten

SP

Aantal toegekende punten, bv. 12

Opmerkingen

RM

Als na de constatering van een ernstige inbreuk geen maatregelen worden genomen, moet hier worden toegelicht waarom (vrije tekst).


BIJLAGE IV

INHOUD VAN DE EVALUATIEVERSLAGEN

De evaluatieverslagen moeten ten minste de volgende gegevens bevatten:

I.   Algemene analyse van de uitgevoerde controle-, inspectie- en handhavingsactiviteiten (voor elke betrokken lidstaat)

Beschrijving van de door de betrokken lidstaat vastgestelde risico’s en gedetailleerde inhoud van zijn strategie voor risicobeheer, met onder meer een beschrijving van het beoordelings- en herzieningsproces.

Vergelijking tussen enerzijds het soort toegepaste controle- en inspectiemiddelen en het aantal toegezegde inspectiemiddelen en anderzijds het aantal voor de uitvoering van het specifieke controle- en inspectieprogramma ingezette middelen, met inbegrip van de periode en de gebieden waarin die middelen zijn ingezet.

Vergelijking tussen enerzijds het soort toegepaste controle- en inspectiemiddelen en het aantal uitgevoerde controleactiviteiten en inspecties (gelieve aan te vullen aan de hand van de overeenkomstig bijlage III meegedeelde gegevens) en anderzijds het aantal geconstateerde ernstige inbreuken en, indien mogelijk, een analyse van de motieven voor het begaan van die inbreuken.

Voor ernstige inbreuken opgelegde sancties (gelieve aan te vullen aan de hand van de overeenkomstig bijlage III meegedeelde gegevens).

Analyse van andere acties (andere dan controle-, inspectie- en handhavingsactiviteiten, bv. opleidings- of voorlichtingssessies) die zijn opgezet om de naleving van de voorschriften door de vissersvaartuigen en/of andere exploitanten te verbeteren (VOORBEELD: aantal ter verbetering van de selectiviteit van het vistuig ingezette middelen, aantal steekproeven van kabeljauw/jonge exemplaren, enz.).

II.   Gedetailleerde analyse van de uitgevoerde controle-, inspectie- en handhavingsactiviteiten (voor elke betrokken lidstaat)

1.

Analyse van de inspectieactiviteiten op zee (waaronder, indien van toepassing, bewaking vanuit de lucht), met name:

vergelijking tussen de ingezette en de toegezegde patrouillevaartuigen,

percentage ernstige inbreuken op zee,

aandeel van de op vissersvaartuigen met een „zeer laag”, een „laag” of een „middelgroot” risiconiveau verrichte inspecties op zee dat het mogelijk heeft gemaakt een of meer ernstige inbreuken te constateren,

aandeel van de op vissersvaartuigen met een „hoog” of een „zeer hoog” risiconiveau verrichte inspecties op zee dat het mogelijk heeft gemaakt een of meer ernstige inbreuken te constateren,

soort sancties en hoogte daarvan/evaluatie van het afschrikkingseffect.

2.

Analyse van de inspectieactiviteiten aan land (waaronder controles op basis van documenten en inspecties in havens, bij de eerste verkoop of bij overladingen), met name:

vergelijking tussen de ingezette en de toegezegde inspectie-eenheden aan land,

percentage ernstige inbreuken aan land,

aandeel van de op vissersvaartuigen en/of exploitanten met een „zeer laag”, een „laag” of een „middelgroot” risiconiveau verrichte inspecties aan land dat het mogelijk heeft gemaakt een of meer ernstige inbreuken te constateren,

aandeel van de op vissersvaartuigen en/of exploitanten met een „hoog” of een „zeer hoog” risiconiveau verrichte inspecties aan land dat het mogelijk heeft gemaakt een of meer ernstige inbreuken te constateren,

soort sancties en hoogte daarvan/evaluatie van het afschrikkingseffect.

3.

Analyse, indien van toepassing, van in nalevingsniveaus uitgedrukte streefijkpunten, met name:

vergelijking tussen de ingezette en de toegezegde inspectiemiddelen,

percentage ernstige inbreuken en tendens (op basis van een vergelijking met de twee voorgaande jaren),

aandeel van de inspecties op vissersvaartuigen/exploitanten dat het mogelijk heeft gemaakt een of meer ernstige inbreuken te constateren,

soort sancties en hoogte daarvan/evaluatie van het afschrikkingseffect.

4.

Analyse van de overige inspectie- en controleactiviteiten: overladen, bewaking vanuit de lucht, invoer/uitvoer enz., alsook andere acties zoals opleidings- en voorlichtingssessies die zijn opgezet om de naleving van de voorschriften door de vissersvaartuigen en andere exploitanten te verbeteren.

III.   Voorstel(len) ter verbetering van de doeltreffendheid van de uitgevoerde controle-, inspectie- en handhavingsactiviteiten (voor elke betrokken lidstaat)


III Andere handelingen

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

20.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 350/109


BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA

Nr. 157/12/COL

van 9 mei 2012

betreffende de verkoop van grond gnr 271/8 door de gemeente Oppdal (Noorwegen)

DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA (HIERNA “DE AUTORITEIT” GENOEMD),

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna “de EER-Overeenkomst” genoemd), en met name artikel 61 en Protocol 26,

Gezien de Overeenkomst tussen de EVA-Staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (hierna “de Toezichtovereenkomst” genoemd), en met name artikel 24,

Gezien Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst (hierna “Protocol 3” genoemd), en met name artikel 1, lid 2, van deel I en artikel 7, lid 2, van deel II,

Gezien de geconsolideerde versie van het Besluit van de Autoriteit nr. 195/04/COL van 14 juli 2004 betreffende de uitvoeringsbepalingen als bedoeld in artikel 27 van deel II van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst (hierna „het uitvoeringsbepalingenbesluit” genoemd) (1),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen (2) te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken, en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   FEITEN

1   Procedure

Bij brief van 3 juli 2008 (feit nr. 484519) heeft Oppdal Booking AS (hierna „OB” genoemd), de klager, een klacht ingediend tegen de geplande verkoop van grondstuk gnr 271/8 (hierna „het grondstuk” genoemd) in Oppdal door de gemeente Oppdal (hierna „de gemeente” genoemd) aan Strand Drift Oppdal AS (hierna “SDO” genoemd).

Bij schrijven van 9 juli 2008 (feit nr. 485146) heeft de Autoriteit de Noorse overheid om verdere informatie verzocht.

Bij schrijven van 8 september 2008 (feit nr. 491369) heeft de koper, SDO, opmerkingen bij de Autoriteit ingediend. Bij schrijven van 9 september 2008 (feit nr. 490914) reageerden de Noorse autoriteiten op het verzoek om informatie. Bij schrijven van 1 oktober 2008 (feit nr. 493593) diende de klager verdere informatie in.

Besluit nr. 417/10/COL van de Autoriteit om de formele onderzoeksprocedure van artikel 1, lid 2, van deel I van Protocol 3 in te leiden (hierna „het inleidingsbesluit” genoemd) werd bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en in het EER-supplement daarbij (3). De Autoriteit maande belanghebbenden aan hun opmerkingen over dat besluit kenbaar te maken.

De Noorse autoriteiten hebben bij brief van 3 december 2010 (feit nr. 579649) hun opmerkingen (en die van SDO) over het inleidingsbesluit ingediend.

2   Chronologie van gebeurtenissen

Bij brief van 7 februari 2007 (4) heeft SDO via een aanvraag bij de gemeente voorgesteld op grondstuk gnr 271/8 een dienstfaciliteit voor klanten van een skioord te bouwen. Het grondstuk zou een andere bestemming moeten krijgen om het gebied voor dat doel te gebruiken.

Bij brief van 19 oktober 2007 (5) deelde SDO mee de grond te willen kopen. In een brief van 30 november 2007 (6) heeft de gemeente geantwoord dat met dit blijken van belangstelling geen rekening zou worden gehouden tot het gebied een andere bestemming had gekregen.

Op 31 maart 2008 kreeg het gebied een andere bestemming (7). Bij brief van 23 april 2008 (8) heeft OB een klacht ingediend met betrekking tot de beslissing om het grondstuk een nieuwe bestemming te geven. Bij brief van 7 mei 2008 (9) heeft de gemeente SDO meegedeeld dat zijn blijken van belangstelling om het grondstuk te kopen, niet in overweging kon worden genomen tot een beslissing over de klacht werd genomen. Op 26 mei 2008 heeft de gemeente besloten de klacht van OB met betrekking tot de bestemmingswijziging niet te behandelen, maar deze door te verwijzen naar de plaatselijke gouverneur van Oppland (Fylkesmannen) (10).

Bij brief van 30 mei 2008 (11) heeft OB aangegeven de grond te willen kopen, indien haar klacht niet door de plaatselijke gouverneur zou worden gesteund. Bij brief van 6 juni 2008 (12) heeft de gemeente SDO ingelicht dat ze dit blijken van belangstelling van SDO om het grondstuk te kopen, niet in overweging zou nemen vooraleer de plaatselijke gouverneur een beslissing had genomen in de klachtenzaak. Bovendien beklemtoonde de gemeente dat zij SDO geen optie had verstrekt om het grondstuk te kopen (13).

Op 30 juni 2008 heeft het dagelijks bestuur van de gemeente besloten twee afzonderlijke waardebeoordelingen van het grondstuk te laten verrichten en vervolgens de verkoopsonderhandelingen met SDO voort te zetten (14). Bij brief van 3 juli 2008 (15) heeft OB een klacht bij de Autoriteit ingediend tegen de geplande verkoop van het grondstuk aan SDO door de gemeente.

Bij brief van 10 juli 2008 (16) heeft OB toegang tot de twee onafhankelijke taxaties aangevraagd.

Op 16 juli 2008 (17) zijn SDO en de gemeente bijeengekomen om een ontwerp-verkoopscontract voor het grondstuk te bespreken. De gemeente heeft SDO ingelicht over de onafhankelijke taxaties en de verkoopprijs voor het grondstuk. De verkoopprijs werd op 850 000 NOK vastgelegd (in overeenstemming met de onafhankelijke taxaties). SDO kreeg tot 17 juli 2008 de tijd om het contract te beoordelen, terwijl de gemeente een beslissing over de verkoop plande te nemen tijdens een vergadering op 24 juli 2008 (18). SDO heeft het contract op 18 juli 2008 ondertekend (19).

Bij brief van 23 juli 2008 (20) heeft OB een bod van 3,1 miljoen NOK op het grondstuk gedaan.

De gemeente Oppdal heeft op 31 juli 2008 (21) het verkoopscontract met SDO ondertekend.

3   De klacht

In juli 2008 heeft OB een klacht bij de Autoriteit ingediend waarin de onderneming stelt dat de gemeente Oppdal voornemens was grondstuk gnr 271/8 aan SDO te verkopen zonder openbare aanbesteding. Vóór de bestemmingswijziging maakte het grondstuk deel uit van een parkeerzone voor de klanten van een nabijgelegen skioord.

OB is eigenaar van en exploiteert het skioord Oppdal en de aanverwante activiteiten. De koper van het perceel in kwestie, SDO, is een concurrent van OB die voorheen een stuk grond van OB leasede voor haar activiteiten met betrekking tot diensten op het gebied van ski-uitrusting en skilessen. Toen OB de huur verhoogde, ging SDO op zoek naar nieuwe bedrijfsruimte (22).

In haar klacht beweerde OB dat het grondstuk zonder een openbare aanbesteding zou worden verkocht, en dus niet zoals voorgeschreven in de richtsnoeren staatssteun van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties (hierna „de richtsnoeren” genoemd) (23), deel 2.1. Voorts beweerde OB dat de gemeente niet overeenkomstig de alternatieve procedure had gehandeld zoals beschreven in deel 2.2 van de richtsnoeren, aangezien verkoopsonderhandelingen met de mogelijke koper werden opgestart vooraleer een onafhankelijke taxatie van het grondstuk werd verkregen (24).

Bovendien stelde OB dat het onduidelijk was op welke criteria de taxatierapporten waren gebaseerd. OB beweerde dat haar bod van 3,1 miljoen NOK, gebaseerd op dezelfde exploitatie van het grondstuk als de koper, aantoonde dat de marktprijs niet in de verkoopprijs werd weerspiegeld. Voorts beweerde OB dat zij niet als een koper met een bijzonder belang in het grondstuk kon worden beschouwd (25).

4   Redenen voor de inleiding van de procedure

De Autoriteit heeft de formele onderzoeksprocedure ingeleid op basis van het feit dat de verkoop van grond door de gemeente Oppdal aan Strand Drift Oppdal AS mogelijk met staatssteun gepaard gaat. De Autoriteit betwijfelde in het bijzonder of de verkoopprijs de marktprijs van het grondstuk weerspiegelde en of er sprake was van onrechtmatige staatssteun. Volgens de Autoriteit dienen de gemeenten als algemene regel, in situaties waarin zij een conflicterend hoger bod op een grondstuk ontvangen na een taxatie door een onafhankelijke deskundige, dit hogere bod nader te onderzoeken om te garanderen dat het desbetreffende grondstuk tegen de marktwaarde wordt verkocht, ofwel door om nog een taxatie van het grondstuk te verzoeken of door een nieuwe schatting door de onafhankelijke taxateur te laten uitvoeren.

De Autoriteit heeft hierbij naar Besluit C 35/2006 (26) van de Commissie verwezen betreffende de verkoop van grond door de Zweedse gemeente Åre, waarbij de gemeente een conflicterend hoger bod op het grondstuk had ontvangen.

Bovendien betwijfelde de Autoriteit of de verkoop van de grond als verenigbaar met de werking van de EER-Overeenkomst kon worden beschouwd, in het bijzonder op basis van artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-Overeenkomst.

5   Opmerkingen van de Noorse autoriteiten

In een brief van 3 december 2010 (27) verwijzen de Noorse autoriteiten naar hun brief aan de Autoriteit van 9 september 2008 (28).

In de brief van 9 september 2008 brengen de Noorse autoriteiten naar voren dat de procedure van deel 2.2 van de richtsnoeren werd gevolgd en de transactie bijgevolg niet met staatssteun gepaard gaat. Voorts beweren de Noorse autoriteiten dat de taxaties verkregen werden voor de verkoopsonderhandelingen met SDO en dat de rapporten de marktprijs van het grondstuk weergeven. Daarenboven hebben de Noorse autoriteiten een door de gemeente Oppdal opgesteld overzicht ingediend waaruit blijkt dat de prijs voor het grondstuk de hoogste prijs per vierkante meter is die ooit in het gebied in kwestie werd betaald waarvan de gemeente weet heeft.

Voorts verklaren de Noorse autoriteiten dat de marktprijs de waarde dient te weerspiegelen die een gewone koper voor het grondstuk zou willen betalen, met uitzondering van kopers met specifieke belangen. De Noorse autoriteiten stellen bijgevolg dat het bod van OB van 3,1 miljoen NOK moet worden beschouwd als dat van een partij met een bijzonder belang, aangezien OB een machtspositie op de plaatselijke markt voor skidiensten bekleedt en derhalve bereid is een excessief hoge prijs te betalen om concurrenten van de markt te verdrijven. Daarom stellen de Noorse autoriteiten dat de door de taxateurs aangegeven waarde de werkelijke marktwaarde van het grondstuk weergeeft.

6   Opmerkingen van Strand Drift Oppdal AS  (29)

SDO beweert dat deze zaak en Besluit C35/2006 van de Commissie niet mogen worden vergeleken. In Besluit C35/2006 werd de onafhankelijke taxatie van het grondstuk uitgevoerd bijna tweeënhalf jaar voor de verkoop plaatsvond. Gedurende zo'n lange periode kan de waarde van de grond aanzienlijk veranderd zijn. Ten tweede beweert SDO dat de feiten in zaak C35/2006 niet duidelijk maken of de onafhankelijke taxatie gebruikt werd om de contractwaarde te bepalen. In deze zaak daarentegen is de verkoop van de grond volgens SDO overeenkomstig de richtsnoeren van de Autoriteit, deel 2.2., uitgevoerd.

SDO stelt voorts dat het bod van OP onderdeel van een strategie lijkt om de enige aanbieder van skidiensten te worden op de plaatselijke markt, wat volgens SDO verklaard waarom OB een bod heeft uitgebracht dat de marktwaarde van het grondstuk ruimschoots overstijgt. SDO verwijst tevens naar de informatie van de gemeente Oppdal in een overzicht van 29 augustus 2008 (30) waaruit blijkt dat de verkoopprijs voor het grondstuk de hoogste prijs per vierkante meter is waarmee de gemeente bekend is.

SDO stelt voorts dat de klager grondstukmen in de regio heeft gekocht tegen prijzen die aanzienlijk lager waren dan de verkoopprijs in deze zaak. SDO brengt tevens naar voren dat een contract volgens het Noorse verbintenissenrecht gesloten en bindend wordt wanneer de partijen met de voorwaarden akkoord zijn gegaan, of het eigenlijke contract is ondertekend of niet. SDO is bijgevolg van mening dat de gemeente Oppdal wettelijk verplicht was het grondstuk aan SDO te verkopen toen OB haar bod indiende.

SDO is van oordeel dat de verkoop van het grondstuk tegen marktwaarde werd uitgevoerd, aangezien de verkoopprijs gebaseerd is op de taxatie van de twee onafhankelijke taxateurs, in overeenstemming met de richtsnoeren van de Autoriteit. SDO beweert dan ook dat er geen sprake is van staatssteun.

II.   BEOORDELING

Artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst luidt:

Behoudens de afwijkingen waarin deze Overeenkomst voorziet, zijn steunmaatregelen van de lidstaten van de EG, de EVA-Staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigt, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producten vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de werking van deze Overeenkomst voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen ongunstig beïnvloedt.

6.1   De richtsnoeren betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties.  (31)

De steun moet door de staat zijn verleend of met staatsmiddelen zijn bekostigd. Gemeentes worden in het kader van staatssteun als onderdeel van de staat beschouwd. De middelen van de gemeente Oppdal kunnen bijgevolg als staatsmiddelen worden aangemerkt.

De richtsnoeren staatssteun betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties verschaffen verdere informatie over de wijze waarop de Autoriteit de bepalingen van de EER-overeenkomst die betrekking hebben op staatssteun, uitlegt en toepast bij de beoordeling van de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties. In deel 2.1 wordt een verkoop via een onvoorwaardelijke biedprocedure beschreven, terwijl in deel 2.2 een verkoop via een onafhankelijke taxatie wordt beschreven.

Wanneer gronden en gebouwen die in overheidshanden berusten, onder de marktwaarde worden verkocht, moet die transactie geacht worden staatsmiddelen te behelzen. De richtsnoeren voorzien echter in twee situaties waarbij de voor het grondstuk betaalde prijs als overeenkomstig de marktwaarde wordt beschouwd en bijgevolg de aanwezigheid van staatsmiddelen uitsluit. Zoals hierboven vermeld, zijn deze twee situaties de volgende: (a) de verkoop heeft plaatsgevonden via een onvoorwaardelijke biedprocedure; (b) de verkoop heeft plaatsgevonden na een onafhankelijke taxatie.

In deze zaak heeft de gemeente geen onvoorwaardelijke biedprocedure georganiseerd, maar wel twee onafhankelijke taxaties als basis voor het bepalen van de verkoopprijs gebruikt.

In deel 2.2 van de richtsnoeren van de Autoriteit wordt bepaald dat „indien openbare instanties geen gebruikmaken van de onder afdeling 2.1 beschreven procedure, vóór de verkooponderhandelingen een taxatie door een of meer onafhankelijke taxateurs van onroerend goed moet worden verricht om de marktwaarde vast te stellen op grond van algemeen aanvaarde marktindicaties en taxatiecriteria. De aldus vastgestelde marktprijs is de minimale aankoopprijs die kan worden overeengekomen zonder dat staatssteun verleend wordt.”

De Noorse autoriteiten hebben aangegeven dat de gemeente Oppdal twee taxatierapporten besteld heeft, door de onafhankelijke taxateurs Geir Husebø en Ragnar Lian. Deze werden uitgevoerd in juli 2008, respectievelijk op 7 en 9 juli. Hoewel SDO in februari 2007 interesse voor het grondstuk toonde en later datzelfde jaar opnieuw bekendmaakte het grondstuk te willen kopen, verleenden de Noorse autoriteiten geen optie om het grondstuk te kopen, en er zijn geen indicaties in de door de Noorse autoriteiten verstrekte correspondentie dat er een akkoord was bereikt over verkoopsonderhandelingen of een overeenkomst over de verkoopprijs alvorens de conclusies van beide taxaties gekend waren. Beide rapporten schatten de marktwaarde voor het grondstuk gelijklopend in, respectievelijk 800 000 NOK en 850 000 NOK.

6.2   De verkoop van het grondstuk

Zoals de Autoriteit in het inleidingsbesluit aangaf, is in de richtsnoeren geen situatie opgenomen waarbij een hoger conflicterend bod wordt ontvangen na de taxatie, maar voor het contract wordt gesloten. De Autoriteit is van oordeel dat het indienen van een hoger bod twijfels kan opwekken over het feit of de taxaties al dan niet de werkelijke marktwaarde van het grondstuk weerspiegelen.

In haar inleidingsbesluit verwees de Autoriteit naar Besluit C35/2006 van de Commissie betreffende een situatie waarbij een bod werd uitgebracht na de taxatie. De Commissie verklaarde in haar besluit:

Zelfs indien, overeenkomstig de mededeling  (32), een taxatie door een deskundige had plaatsgevonden (dat wil zeggen indien de grond was getaxeerd die daadwerkelijk werd verkocht en de taxatie in haar geheel vóór de verkoop en op basis van algemeen aanvaarde taxatiecriteria was verricht), dan was die evaluatie, zonder echt bod, nog niets anders geweest dan het op één na beste instrument om de marktwaarde van de grond te bepalen. Zodra er een geloofwaardig en bindend bod wordt gedaan dat direct vergelijkbaar is met en hoger dan de waarde volgens de taxatie door een deskundige, moet het bod voorrang krijgen. Het bod legt de daadwerkelijke marktwaarde vast en dient als een betere indicatie voor de gederfde staatsmiddelen te worden beschouwd dan een taxatie (33).

Tegen het besluit van de Commissie werd bij het Gerecht beroep aangetekend. Het Gerecht (34) was het niet eens met de beoordeling van de Commissie en was van oordeel dat de verkoop van grond niet met staatssteun gepaard ging. Het Gerecht kwam tot de conclusie dat het hoger bod niet geloofwaardig was en evenmin vergelijkbaar met het bod dat de gemeente had aanvaard (35). Voorts heeft het Gerecht erop gewezen dat het belangrijk is de specifieke omstandigheden van de zaak in overweging te nemen wanneer wordt bepaald of een hoger bod als vergelijkbaar kan worden beschouwd (36).

In deze zaak hebben de Noorse autoriteiten verklaard dat OB een koper met een bijzonder belang in het grondstuk was en dat OB derhalve bereid was een abnormaal hoge prijs voor het grondstuk te betalen om te verhinderen dat SDO activiteiten zou opzetten die concurrentie voor haar eigen activiteiten zouden kunnen vormen. OB is de dominante leverancier van skidiensten in het skioord. De activiteiten van SDO zouden rechtstreekse concurrentie vormen voor de door OB aangeboden diensten en de marktpositie van OB bedreigen. OB tekende bezwaar aan tegen de bestemmingswijziging van het grondstuk en toen haar klacht verworpen werd, wilde OB het grondstuk kopen. Dit toont de intenties van OB aan. Van OB dient bijgevolg te worden aangenomen dat zij een bijzonder belang in het grondstuk heeft. Het specifieke belang van OB wordt weerspiegeld in het hoge bod; het door OB uitgebrachte bod was meer dan drie keer hoger (3 100 000 NOK) dan de door de onafhankelijke taxateurs vastgestelde prijs en de Autoriteit beschikt niet over indicaties dat de taxaties van de onafhankelijke taxateurs tekortkomingen hadden. In deze zaak is de Autoriteit van oordeel dat de door SDO en OB uitgebrachte biedingen niet kunnen worden vergeleken door het specifieke belang dat OB in het grondstuk had. Als gevolg van dit specifieke belang is OB bereid een buitensporig hoog bod op het grondstuk uit te brengen. Dit bod kan bijgevolg niet als vergelijkbaar met dat van SDO worden beschouwd, dat de door de onafhankelijke taxateurs bepaalde waarde van het grondstuk weerspiegelt.

De Autoriteit concludeert dan ook, rekening houdende met de omstandigheden in deze zaak, dat het grondstuk tegen de marktprijs werd verkocht overeenkomstig de procedure van deel 2.2 van de richtsnoeren van de Autoriteit betreffende de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties.

In het licht van het voorgaande is de Autoriteit van oordeel dat de verkoop van het grondstuk door de gemeente Oppdal aan SDO niet met staatssteun gepaard ging, aangezien het hogere bod van OB moet worden beschouwd als een bod van een koper met een bijzonder belang in het grondstuk. De Autoriteit is bijgevolg van oordeel dat de verkoop tegen marktwaarde werd uitgevoerd overeenkomstig de procedure van deel 2.2 van de richtsnoeren van de Autoriteit betreffende de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties.

7   Conclusie

Op basis van de voorgaande beoordeling is de Autoriteit van oordeel dat de verkoop van grondstuk gnr 271/8 door de gemeente Oppdal aan Strand Drift Oppdal AS geen staatssteun vormde in de zin van de bepalingen inzake staatssteun van de EER-Overeenkomst,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De Autoriteit is van oordeel dat de verkoop van grondstuk gnr 271/8 door de gemeente Oppdal aan Strand Drift Oppdal AS geen staatssteun vormde in de zin van artikel 61 van de EER-Overeenkomst.

Artikel 2

De op grond van artikel 4, lid 4, in samenhang met artikel 13 ingeleide procedure van deel II van Protocol nr. 3 betreffende de verkoop van grondstuk gnr 271/8 door de gemeente Oppdal wordt hierbij afgesloten.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk Noorwegen.

Artikel 4

Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek.

Gedaan te Brussel, 9 mei 2012.

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Oda Helen SLETNES

De voorzitter

Sabine MONAUNI-TÖMÖRDY

Lid van het College


(1)  Beschikbaar op: http://www.eftasurv.int/media/decisions/195-04-COL.pdf

(2)  Bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, PB C 34 van 3.2.2011, en in het EER-Supplement bij het Publicatieblad nr. 6 van 3.2.2011.

(3)  Deze documenten werden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, PB C 34 van 3.2.2011, en in het EER-supplement bij het Publicatieblad nr. 6 van 3.2.2011.

(4)  Feit nr. 491369.

(5)  Feit nr. 491369.

(6)  Feit nr. 491369.

(7)  Zie de notulen van de vergadering op 31.3.2008 in de gemeente Oppdal (dienst gebouwen)(feit nr. 490914).

(8)  Feit nr. 491369.

(9)  Feit nr. 491369.

(10)  Zie de notulen van de vergadering op 26.5.2008 in de gemeente Oppdal (dienst gebouwen)(feit nr. 490914).

(11)  Feit nr. 491369.

(12)  Feit nr. 491369.

(13)  Feit nr. 491369.

(14)  Zie de notulen van de vergadering op 30.6.2008 in de gemeente Oppdal (dienst gebouwen)(feit nr. 493593).

(15)  Feit nr. 484869.

(16)  Feit nr. 490914.

(17)  Zie de notulen van de vergadering op 16.7.2008 – Feit nr. 491369.

(18)  Zie de notulen van de vergadering op 16.7.2008 – Feit nr. 491369.

(19)  Zie het ondertekende verkoopscontract tussen SDO en de gemeente Oppdal (feit nr. 490914).

(20)  Feiten nr. 491369 en 493593.

(21)  Zie het ondertekende verkoopscontract tussen SDO en de gemeente Oppdal (feit nr. 490914).

(22)  Feit nr. 491369.

(23)  Dit hoofdstuk van de richtsnoeren komt overeen met de mededeling van de Commissie betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties (PB C 209 van 10.7.1997, blz. 3), tevens beschikbaar op: http://www.eftasurv.int/state-aid/legal-framework/state-aid-guidelines/

(24)  Feit nr. 493593.

(25)  Feit nr. 493593.

(26)  Besluit van de Commissie van 30.1.2008 in zaak C 35/06, PB 2008 van 14.5.2008, L 126/3.

(27)  Feit nr. 579649.

(28)  Feit nr. 490914.

(29)  Feit nr. 579649.

(30)  Feit nr. 490914.

(31)  Beschikbaar op: http://www.eftasurv.int/state-aid/legal-framework/state-aid-guidelines/

(32)  Deel 2.2 van de richtsnoeren staatssteun betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties komt overeen met de mededeling van de Commissie betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties (PB C 209 van 10.7.1997, blz. 3).

(33)  Besluit van de Commissie van 30.1.2008 in zaak C 35/06, PB L 126/2008 van 14.5.2008, blz. 3, punt 59.

(34)  Arrest van 13 december 2011 in zaak T-244/08, Konsum Nord/Commissie (nog niet gepubliceerd).

(35)  Zaak T-244/08, Konsum Nord/Commissie, punt 72-76.

(36)  Zaak T-244/08, Konsum Nord/Commissie, punt 73.


20.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 350/114


BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA

Nr. 339/12/COL

van 20 september 2012

tot wijziging van de lijst van punt 39 van deel 1.2 van hoofdstuk I van bijlage I bij de EER-overeenkomst waarin een lijst is vastgesteld van de grensinspectieposten in IJsland en Noorwegen die zijn erkend voor de veterinaire controles van levende dieren en dierlijke producten uit derde landen en tot intrekking van Besluit nr. 92/12/COL van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA,

Gezien punt 4, onder B, 1) en 3), en punt 5, onder b), van de inleiding van hoofdstuk I van bijlage I bij de EER-overeenkomst,

Gezien het in punt 4 van deel 1.1 van hoofdstuk I van bijlage I bij de EER-overeenkomst bedoelde besluit (Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht  (1)), zoals gewijzigd en aangepast aan de EER-overeenkomst bij de sectorale aanpassingen vermeld in bijlage I bij die overeenkomst, en met name artikel 6, lid 2, daarvan,

Gezien Besluit nr. 326/12/COL waarbij het bevoegde lid van het College de bevoegdheid wordt verleend dit besluit vast te stellen,

Overwegende hetgeen volgt:

Op 17 juli 2012 heeft de Noorse Autoriteit voor voedselveiligheid (hierna NFSA) de Autoriteit in kennis gesteld van wijzigingen in de Noorse lijst van grensinspectieposten (GIP's) wat betreft grensinspectiepost Ellingsøy. De grensinspectiepost Ellingsøy is opgenomen onder BIP Ålesund Port (NO AES 1) en komt voor in de bijlage bij Besluit nr. 92/12/COL van 13 maart 2012 (2) met de goedkeuring voor de invoer van bevroren, verpakte visproducten voor menselijke consumptie [HC-TF(FR)(1)(2)(3)].

Op 14 juni 2012 heeft de NFSA op vraag van de onderneming de goedkeuring als grensinspectiepost ingetrokken en bij brief van 17 juli 2012 vroeg de Autoriteit om schrapping van de grensinspectiepost Ellingsøy uit de lijst van de grensinspectieposten in IJsland en Noorwegen die zijn erkend voor de veterinaire controles van levende dieren en dierlijke producten uit derde landen.

Overeenkomstig Richtlijn 97/78/EG van de Raad zal de Autoriteit een lijst van erkende grensinspectieposten opstellen en publiceren die vervolgens kan worden gewijzigd of aangevuld rekening houdend met de wijzigingen in de nationale lijsten. De huidige lijst van erkende grensinspectieposten werd door de Autoriteit bij Besluit nr. 92/12/COL op 13 maart 2012 goedgekeurd.

Het is derhalve de plicht van de Autoriteit de lijst van erkende grensinspectieposten in IJsland en Noorwegen te wijzigen en een nieuwe lijst bekend te maken, waaruit blijkt dat de grensinspectiepost Ellingsøy onder BIP Ålesund Port (NO AES 1) van de Noorse lijst van GIP's is geschrapt.

De Toezichthoudende Autoriteit heeft bij Besluit nr. 326/12/COL de zaak verwezen naar het Veterinair Comité van de EVA, dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA bijstaat. Het Comité heeft de voorgestelde wijziging van de lijst met algemene stemmen goedgekeurd. De maatregelen waarin dit besluit voorziet, zijn bijgevolg in overeenstemming met het eenstemmige oordeel van het Veterinair Comité van de EVA en de definitieve tekst van de maatregelen blijft ongewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De grensinspectiepost Ellingsøy onder BIP Ålesund Port (NO AES 1) is geschrapt uit de lijst van punt 39 van deel 1.2 van hoofdstuk I van bijlage I bij de EER-overeenkomst waarin de grensinspectieposten in IJsland en Noorwegen zijn opgenomen die zijn erkend voor de veterinaire controles van levende dieren en dierlijke producten uit derde landen.

Artikel 2

De veterinaire controles van levende dieren en dierlijke producten die uit derde landen in IJsland en Noorwegen worden binnengebracht, worden door de bevoegde nationale autoriteiten verricht op de erkende grensinspectieposten die in de bij dit besluit gevoegde lijst zijn opgenomen.

Artikel 3

Besluit nr. 92/12/COL van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA van 13 maart 2012 wordt ingetrokken.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op 20 september 2012.

Artikel 5

Dit besluit is gericht tot IJsland en Noorwegen.

Artikel 6

Dit besluit is authentiek in de Engelse taal.

Gedaan te Brussel, 20 september 2012.

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Sverrir Haukur GUNNLAUGSSON

Lid van het College

Xavier LEWIS

Directeur


(1)  PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9.

(2)  PB L 141 van 31.5.2012, blz. 16 en EER-supplement nr. 29 van 31.5.2012, blz. 1.


BIJLAGE

LIJST VAN ERKENDE GRENSINSPECTIEPOSTEN

1

=

Naam

2

=

Traces-code

3

=

Aard

A

=

Luchthaven

F

=

Spoorweg

P

=

Zeehaven

R

=

Weg

4

=

Inspectiecentrum

5

=

Producten

HC

=

Producten voor menselijke consumptie

NHC

=

Overige producten

NT

=

Geen temperatuurvereisten

T

=

Bevroren/gekoelde producten

T(FR)

=

Bevroren producten

T(CH)

=

Gekoelde producten

6

=

Levende dieren

U

=

Hoefdieren: runderen, varkens, schapen, geiten, eenhoevig wild en als huisdier gehouden eenhoevigen

E

=

Geregistreerde paardachtigen in de zin van Richtlijn 90/426/EEG van de Raad

O

=

Andere dieren

5-6

=

Bijzondere opmerkingen

(1)

=

Controle overeenkomstig Beschikking 93/352/EEG van de Commissie, vastgesteld ter uitvoering van artikel 19, lid 3, van Richtlijn 97/78/EG van de Raad

(2)

=

Uitsluitend verpakte producten

(3)

=

Uitsluitend visserijproducten

(4)

=

Uitsluitend dierlijke eiwitten

(5)

=

Uitsluitend wol, huiden en vellen

(6)

=

Uitsluitend vloeibare vetten, oliën en visolie

(7)

=

IJslandse pony’s (enkel van april tot oktober)

(8)

=

Uitsluitend paardachtigen

(9)

=

Uitsluitend tropische vissen

(10)

=

Uitsluitend katten, honden, knaagdieren, haasachtigen, levende vis, reptielen en vogels (met uitzondering van loopvogels)

(11)

=

Uitsluitend onverpakte diervoeders

(12)

=

Voor (U) in het geval van eenhoevigen, uitsluitend naar een dierentuin verzonden dieren; en voor (O) uitsluitend eendagskuikens, vissen, honden, katten, insecten of andere naar een dierentuin verzonden dieren

(13)

=

Nagylak HU: dit is een grensinspectiepost (voor producten) en een doorlaatpost (voor levende dieren) aan de Hongaars-Roemeense grens waar zowel voor producten als voor levende dieren overgangsmaatregelen gelden zoals overeengekomen en neergelegd in het Toetredingsverdrag. Zie Beschikking 2003/630/EG van de Commissie

(14)

=

Aangewezen voor doorvoer door de Europese Gemeenschap van partijen van bepaalde producten van dierlijke oorsprong die bestemd zijn voor menselijke consumptie bestemd voor of afkomstig van Rusland, overeenkomstig de specifieke procedures van de relevante communautaire wetgeving

(15)

=

Uitsluitend aquacultuurdieren

(16)

=

Uitsluitend vismeel

Land: IJsland

1

2

3

4

5

6

Akureyri

IS AKU1

P

 

HC-T(1)(2)(3), NHC(16)

 

Hafnarfjörður

IS HAF 1

P

 

HC(1)(2)(3), NHC-NT(2)(6)(16)

 

Húsavík

IS HUS 1

P

 

HC-T(FR)(1)(2)(3)

 

Ísafjörður

IS ISA1

P

 

HC-T(FR)(1)(2)(3)

 

Keflavík Airport

IS KEF 4

A

 

HC(2), NHC(2)

O(15)

Reykjavík Eimskip

IS REY 1a

P

 

HC(2), NHC(2)

 

Reykjavík Samskip

IS REY 1b

P

 

HC-T(FR)(1)(2)(3), HC-NT(1)(2)(3), NHC-NT(2)(6)(16)

 

Þorlákshöfn

IS THH1

P

 

HC-T(FR)(1)(2)(3), HC-NT(6), NHC-NT(6)

 


Land: Noorwegen

1

2

3

4

5

6

Borg

NO BRG 1

P

 

HC, NHC

E(7)

Båtsfjord

NO BJF 1

P

 

HC-T(FR)(1)(2)(3), HC-NT(1)(2)(3)

 

Egersund

NO EGE 1

P

 

HC-NT(6), NHC-NT(6)(16)

 

Florø EWOS

NO FRO 1

P

 

NHC-NT(6)(16)

 

Hammerfest

NO HFT 1

P

Rypefjord

HC-T(FR)(1)(2)(3), HC-NT(1)(2)(3)

 

Honningsvåg

NO HVG 1

P

Honningsvåg

HC-T(FR)(1)(2)(3)

 

Gjesvær

HC-T(1)(2)(3)

 

Kirkenes

NO KKN 1

P

 

HC-T(FR)(1)(2)(3), HC-NT(1)(2)(3)

 

Kristiansund

NO KSU 1

P

Kristiansund

HC-T(FR)(1)(2)(3), NHC-T(FR)(2)(3) HC-NT(6), NHC-NT(6)

 

Larvik

NO LAR 1

P

 

HC(2)

 

Måløy

NO MAY 1

P

Gotteberg

HC-T(FR)(1)(2)(3), NHC-T(FR)(2)(3)

 

Trollebø

HC-T(FR)(1)(2)(3), NHC-T(FR)(2)(3)

 

Oslo

NO OSL 1

P

 

HC, NHC

 

Oslo

NO OSL 4

A

 

HC, NHC

U,E,O

Sortland

NO SLX 1

P

Melbu

HC-T(FR)(1)(2)(3)

 

Sortland

HC-T(FR)(1)(2)(3)

 

Storskog

NO STS 3

R

 

HC, NHC

U,E,O

Tromsø

NO TOS 1

P

Bukta

HC-T(FR)(1)(2)(3)

 

Solstrand

HC-T(FR)(1)(2)(3)

 

Vadsø

NO VOS 1

P

 

HC-T(FR)(1)(2)(3)

 

Ålesund

NO AES 1

P

Breivika

HC-T(FR)(1)(2)(3), NHC-T(FR)(2)(3)

 

Skutvik

HC-T(1)(2)(3), HC-NT(6), NHC-T(FR)(2)(3), NHC-NT(6)