ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2012.201.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 201

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

55e jaargang
27 juli 2012


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) nr. 649/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen ( 1 )

60

 

*

Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring

107

 

*

Verordening (EU) nr. 651/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de uitgifte van euromunten

135

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) nr. 1235/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2010 tot wijziging, wat de geneesmiddelenbewaking van geneesmiddelen voor menselijk gebruik betreft, van Verordening (EG) nr. 726/2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau, en Verordening (EG) nr. 1394/2007 betreffende geneesmiddelen voor geavanceerde therapie ( PB L 348 van 31.12.2010 )

138

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

27.7.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 201/1


VERORDENING (EU) Nr. 648/2012 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 4 juli 2012

betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In een verslag dat op verzoek van de Commissie op 25 februari 2009 door een groep op hoog niveau onder voorzitterschap van Jacques de Larosière werd gepubliceerd, werd geconcludeerd dat het toezichtkader voor de financiële sector van de Unie moet worden versterkt om het risico en de ernst van toekomstige financiële crises te verminderen en worden vergaande hervormingen van de toezichtstructuur voor die sector aanbevolen, waaronder de oprichting van een Europees Systeem van financiële toezichthouders, dat moet bestaan uit drie Europese toezichthoudende autoriteiten, één voor de banksector, één voor de verzekeringen en bedrijfspensioenen en één voor de sector effecten en markten, en de oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico's.

(2)

In haar mededeling van 4 maart 2009, getiteld „Op weg naar Europees herstel”, heeft de Commissie voorgesteld om het regelgevingskader van de Unie voor financiële diensten te versterken. In haar mededeling van 3 juli 2009, getiteld „Garanderen van efficiënte, veilige en gezonde derivatenmarkten”, heeft de Commissie de rol van derivaten in de financiële crisis geëvalueerd, terwijl zij in haar mededeling van 20 oktober 2009, getiteld „Garanderen van efficiënte, veilige en gezonde derivatenmarkten: toekomstige beleidsmaatregelen”, de maatregelen heeft geschetst die zij voornemens is te nemen teneinde de met derivaten samenhangende risico's te verkleinen.

(3)

Op 23 september 2009 heeft de Commissie voorstellen aangenomen voor drie verordeningen tot oprichting van het Europees Systeem voor financieel toezicht, inclusief de oprichting van de drie Europese toezichthoudende autoriteiten (European Supervisory Authorities — ESAs), om een bijdrage te leveren aan de consistente toepassing van de Uniewetgeving en aan de invoering van kwalitatief hoogstaande gemeenschappelijke regelgevings- en toezichtsnormen en praktijken. De ESAs omvatten de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) (European Supervisory Authority (European Banking Authority — EBA)), zoals opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (4), de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) (European Supervisory Authority (European Insurance and Occupational Pensions Authority — EIOPA)), zoals opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad (5), en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (European Supervisory Authority (European Securities and Markets Authority — ESMA)), zoals opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (6). Deze autoriteiten komt een cruciale rol toe bij het waarborgen van de stabiliteit van de financiële sector. Het is bijgevolg van essentieel belang om permanent erop toe te zien dat aan de voortgang van hun werkzaamheden hoge politieke prioriteit wordt gegeven en dat zij over adequate financiële middelen beschikken.

(4)

Over-the-counter derivaten („otc-derivaten”) zijn onvoldoende transparant aangezien het privaat bedongen contracten zijn en elke informatie erover meestal uitsluitend voor de contractpartijen beschikbaar is. Zij creëren een complex web van onderlinge afhankelijkheid waardoor het moeilijk kan worden om de aard en het niveau van de betrokken risico's vast te stellen. De financiële crisis heeft aangetoond dat hierdoor de onzekerheid vergroot in tijden dat de markt onder druk staat en bijgevolg risico's voor de financiële stabiliteit ontstaan. Deze verordening stelt de voorwaarden vast voor de inperking van die risico's en de verbetering van de transparantie van de derivatencontracten.

(5)

Op de top in Pittsburgh van 26 september 2009 zijn de leiders van de G20 overeengekomen dat alle gestandaardiseerde otc-derivatencontracten uiterlijk eind 2012 via centrale tegenpartijen (CTP's) moeten worden gecleard en dat otc-derivatencontracten aan transactieregisters moeten worden gerapporteerd. Op de G20-top van juni 2010 in Toronto hebben de leiders hun engagement en hebben zij zich er eveneens toe verbonden om de uitvoering van krachtdadige maatregelen ter verbetering van de transparantie van en het regelgevingstoezicht op otc-derivatencontracten op een internationaal coherente en niet-discriminatoire manier te versnellen.

(6)

De Commissie dient in het oog te houden of, en trachten zeker te stellen, dat de internationale partners van de Unie deze toezeggingen op vergelijkbare wijze uitvoeren. De Commissie dient samen met de autoriteiten van derde landen te zoeken naar synergetische oplossingen, om te bewerkstelligen dat deze verordening spoort met de vereisten die door derde landen worden opgesteld en aldus mogelijke overlappingen te vermijden. De Commissie dient met de assistentie van ESMA toezicht te houden en aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit te brengen over de internationale toepassing van de in deze verordening vervatte beginselen. Teneinde potentieel overlappende of tegenstrijdige eisen te vermijden, moet de Commissie worden toegestaan om besluiten vast te stellen aangaande de gelijkwaardigheid van het juridisch, toezichthoudend en handhavend kader van derde landen, als bepaalde voorwaarden zijn vervuld. De beoordeling die als basis dient voor een dergelijk besluit mag geen afbreuk doen aan het recht van een in een derde land gevestigde CTP die door ESMA is erkend om clearingdiensten te verrichten voor clearingleden of handelsplatforms die in de Unie gevestigd zijn, aangezien het erkenningsbesluit los moet staan van deze beoordeling Evenzo mag een besluit inzake gelijkwaardigheid noch de beoordeling afbreuk doen aan het recht van een in een derde land gevestigde transactieregister dat door ESMA is erkend om diensten te verlenen aan entiteiten die in de Unie gevestigd zijn.

(7)

Wat de erkenning van CTP's van derde landen betreft, moeten, overeenkomstig de internationale verplichtingen van de Unie in het kader van de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, met inbegrip van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten, besluiten waarbij de rechtsstelsels van derde landen als gelijkwaardig aan het EU-rechtsstelsel worden verklaard, uitsluitend worden aangenomen indien het rechtsstelsel van het derde land voorziet in een effectief gelijkwaardig systeem voor de erkenning van CTP's waaraan uit hoofde van buitenlandse rechtsstelsels een vergunning is verleend, conform de in september 2009 door de G20 gestelde algemene regelgevingsdoelen, te weten verbetering van de transparantie op de derivatenmarkten, afzwakking van het systeemrisico en bescherming tegen marktmisbruik. Een dergelijk systeem moet worden geacht gelijkwaardig te zijn als het garandeert dat het materiële resultaat van het toepasselijke regelgevingsstelsel soortgelijk is aan de vereisten van de Unie, en moet worden geacht effectief te zijn als die regels op consistente wijze worden toegepast.

(8)

Het is in dit verband passend en noodzakelijk, gelet op de kenmerken van derivatenmarkten en de werking van CTP's, om na te gaan of buitenlandse regelgevingsstelsels effectief gelijkwaardig zijn wat betreft het nakomen van de G20-doelstellingen en -normen ter verbetering van de transparantie op de derivatenmarkten, ter afzwakking van het systeemrisico en ter bescherming tegen marktmisbruik. De zeer bijzondere situatie van CTP's vereist dat de bepalingen gerelateerd aan derde landen zijn georganiseerd en werken in overeenstemming met de akkoorden die specifiek zijn voor deze entiteiten die de markt structuren. Deze aanpak vormt niet noodzakelijk een precedent voor andere wetgeving.

(9)

De Europese Raad is in zijn conclusies van 2 december 2009 overeengekomen dat de inperking van het tegenpartijkredietrisico substantieel moet worden verbeterd en dat het belangrijk is de transparantie, efficiëntie en integriteit van derivatentransacties te vergroten. In de resolutie van het Europees Parlement van 15 juni 2010, getiteld „Derivatenmarkten: toekomstige beleidsmaatregelen”, is opgeroepen tot verplichte clearing en rapportage van otc-derivatencontracten.

(10)

ESMA dient binnen het toepassingsgebied van deze verordening te handelen door het beschermen van de stabiliteit van de financiële markten in noodsituaties, om de consistente toepassing van de Unieregels door de nationale toezichthoudende autoriteiten te verzekeren en meningsverschillen tussen hen te beslechten. ESMA is tevens belast met het ontwikkelen van ontwerpen van technische regulerings- en uitvoeringsnormen en speelt een centrale rol bij de vergunningverlening aan en de monitoring van centrale tegenpartijen en transactieregisters.

(11)

Eén van de via het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB) uit te voeren basistaken is het bevorderen van de goede werking van het betalingsverkeer. In dit verband oefenen de leden van het ESCB supervisie uit, door te zorgen voor doelmatige en deugdelijke clearing- en betalingssystemen, de centrale tegenpartijen (CTP's) daaronder begrepen. De leden van het ESCB zijn aldus nauw betrokken bij de vergunningverlening aan en het toezicht op CTP's, de erkenning van CTP's van derde landen en de goedkeuring van interoperabiliteitsregelingen. Daarnaast zijn zij nauw betrokken bij de opstelling van technische reguleringsnormen, richtsnoeren en aanbevelingen. Deze verordening geldt onverminderd de verantwoordelijkheden van de Europese Centrale Bank (ECB) en de nationale centrale banken (ncb's) ter verzekering van doelmatige en deugdelijke clearing- en betalingssystemen binnen de Unie en met andere landen. ESMA en het ESCB dienen derhalve bij het opstellen van de desbetreffende ontwerpen van technische standaarden nauw samen te werken, mede om het ontstaan van parallelle regelgeving te voorkomen. Voorts is de toegang tot informatie voor de ECB en de ncb's van cruciaal belang wanneer zij hun taken vervullen in verband met de supervisie op clearing- en betalingssystemen, als ook hun functie als een valuta-uitgevende centrale bank.

(12)

Er zijn uniforme regels vereist voor derivatencontracten, zoals vermeld in bijlage I, punt C, punten 4 tot en met 10, van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten (7).

(13)

Prikkels om het gebruik van centrale tegenpartijen te bevorderen, zijn niet toereikend gebleken om ervoor te zorgen dat gestandaardiseerde otc-derivatencontracten daadwerkelijk centraal worden gecleard. Bijgevolg zijn bindende CTP-clearingvereisten noodzakelijk voor die otc-derivatencontracten die centraal kunnen worden gecleard.

(14)

Het is waarschijnlijk dat de lidstaten divergente nationale maatregelen zullen nemen die belemmeringen kunnen creëren voor de goede werking van de interne markt en nadelig kunnen zijn voor de marktdeelnemers en de financiële stabiliteit. Een uniforme toepassing van de clearingverplichting in de Unie is tevens nodig om een hoog niveau van bescherming van de belegger te verzeken en gelijke spelregels voor de marktdeelnemers in te stellen.

(15)

Om ervoor te zorgen dat de clearingverplichting het systeemrisico vermindert, is een proces vereist waarbij wordt vastgesteld welke klassen van derivaten in aanmerking komen om aan de genoemde verplichting te worden onderworpen. Bij dit proces moet rekening worden gehouden met het feit dat niet alle CTP-geclearde otc-derivatencontracten als geschikt voor verplichte CTP-clearing kunnen worden beschouwd.

(16)

In deze verordening wordt bepaald aan de hand van welke criteria moet worden nagegaan of de verschillende klassen van otc-derivatencontracten al dan niet onder de clearingverplichting moeten vallen. De Commissie dient op basis van door ESMA ontwikkelde ontwerpen van technische reguleringsnormen te besluiten of een klasse van otc-derivatencontracten onder een clearingverplichting moet vallen en met ingang van welke datum de clearingverplichting in werking treedt, in voorkomend geval daaronder begrepen gefaseerde invoering en de minimale resterende looptijd van contracten die zijn gesloten of verlengd vóór de datum waarop de clearingverplichting ingaat, een en ander conform deze verordening. De gefaseerde invoering van een clearingverplichting zou eventueel per type tot clearing verplichte marktdeelnemers van toepassing kunnen worden. Bij het bepalen van de vraag welke klassen van otc-derivatencontracten aan een clearingverplichting moeten worden onderworpen, dient ESMA rekening te houden met het specifieke karakter van otc-derivatencontracten die worden aangegaan met emittenten van gedekte obligaties of met pools ter dekking van obligaties met zekerheidsstelling.

(17)

Bij het vaststellen welke klassen van otc-derivatencontracten aan de clearingverplichting moeten worden onderworpen, dient ESMA ook terdege rekening te houden met andere relevante overwegingen, waarvan de onderlinge verbondenheid tussen tegenpartijen die van de desbetreffende klassen van otc-derivatencontracten gebruikmaken en de impact van de niveaus van het tegenpartijkredietrisico de belangrijkste zijn, en dient zij zich te beijveren voor gelijke concurrentievoorwaarden binnen de interne markt, conform de doelstelling als bedoeld in artikel 1, lid 5, onder d), van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

(18)

Wanneer ESMA constateert dat een otc-derivatenproduct gestandaardiseerd en geschikt voor clearing is, maar er geen CTP is die bereid is om dat derivaat te clearen, moet ESMA een onderzoek instellen naar de achterliggende reden.

(19)

Bij het bepalen van de vraag welke klassen van otc-derivatencontracten onder de clearingverplichting moeten vallen, dient naar behoren rekening te worden gehouden met de specifieke aard van de desbetreffende klassen van otc-derivatencontracten. In bepaalde klassen van otc-derivatencontracten kan het grootste risico bij transacties verband houden met het afwikkelingsrisico, dat wordt ondervangen door afzonderlijke infrastructurele regelingen en dat kan dienen om bepaalde klassen van otc-derivatencontracten (bijvoorbeeld valutaderivaten) van andere klassen te onderscheiden. Ctp-clearing dient specifiek om het tegenpartijkredietrisico te ondervangen en is wellicht niet de beste oplossing voor het ondervangen van afwikkelingsrisico's. De regeling voor dergelijke contracten moet in het bijzonder berusten op voorafgaande internationale convergentie en wederzijdse erkenning van de bijbehorende infrastructuur.

(20)

Om een eenvormige en coherente toepassing van deze verordening te garanderen, alsook gelijke voorwaarden voor marktdeelnemers, dient een clearingverplichting die op een klasse van otc-derivatencontracten van toepassing is verklaard, ook van toepassing te zijn op alle tot die klasse van otc-derivatencontracten behorende contracten die worden gesloten op of na de datum, waarop ESMA de kennisgeving heeft ontvangen aangaande de vergunningverlening voor de clearingverplichting, maar vóór de datum, waarop de clearingverplichting in werking treedt, mits de resterende looptijd van deze contracten de door de Commissie bepaalde resterende minimumlooptijd overschrijdt.

(21)

Bij de bepaling of een otc-derivatencontractenklasse aan clearingvereisten moet worden onderworpen, dient ESMA ernaar te streven het systeemrisico te beperken. Dit houdt onder meer in dat bij de beoordeling rekening moet worden gehouden met factoren zoals het niveau van de contractuele en operationele standaardisering van contracten, het volume en de liquiditeit van die klasse van otc-derivatencontracten en de beschikbaarheid van eerlijke, betrouwbare en algemeen aanvaarde informatie over de prijsstelling in de desbetreffende klasse van otc-derivatencontracten.

(22)

Wil een otc-derivatencontract worden gecleard, dan moet voor beide partijen bij dat contract een clearingverplichting bestaan of moeten beide partijen bij dat contract daarin toestemmen. Ontheffingen van de clearingverplichting moeten strikt worden afgestemd omdat zij de effectiviteit van de verplichting en de voordelen van de CTP-clearing zouden verminderen en tot regelgevingsarbitrage tussen groepen van marktdeelnemers kunnen leiden.

(23)

Om de financiële stabiliteit binnen de Unie te bevorderen, zou het nodig kunnen zijn dat de verplichtingen inzake clearing en risicolimiteringstechnieken ook gelden voor transacties die door in derde landen gevestigde entiteiten worden verricht, als de bewuste transacties aanzienlijke en voorzienbare rechtstreekse gevolgen binnen de Unie hebben of indien de verplichtingen in kwestie passend of noodzakelijk zijn om te voorkomen dat bepalingen van deze verordening worden omzeild.

(24)

Otc-derivaten contracten die niet geschikt worden geacht voor CTP-clearing, blijven tegenpartijkredietrisico's en operationele risico's met zich meebrengen en er dienen derhalve regels te worden vastgesteld om die risico's te beheersen. Om tegenpartijkredietrisico's te beperken, dienen marktdeelnemers die aan de clearingverplichting zijn onderworpen te beschikken over risicobeheerprocedures die moeten voorzien in tijdige, nauwkeurige en passend gescheiden uitwisseling van zekerheden. Bij het opstellen van ontwerpen van technische reguleringsnormen waarin deze risicoheerprocedures worden gespecificeerd, moet ESMA rekening houden met de voorstellen van de internationale normalisatie-instellingen inzake marginvereisten voor niet centraal geclearde derivaten. Bij het ontwikkelen van ontwerpen van technische reguleringsnormen tot vaststelling van de regelingen die nodig zijn om te kunnen voorzien in een nauwkeurige en passende uitwisseling van zekerheden ter beheersing van de risico's die verbonden zijn aan ongeclearde transacties, dient ESMA naar behoren rekening te houden met de belemmeringen waarmee emittenten van gedekte obligaties of garantiepools in een aantal rechtsgebieden van de Unie worden geconfronteerd bij het verschaffen van zekerheden. Voorts dient ESMA er ook rekening mee te houden dat bevoorrechte vorderingen op de activa van emittenten van gedekte obligaties die aan de tegenpartijen van emittenten van gedekte obligaties worden verstrekt een gelijkwaardige bescherming bieden tegen tegenpartijkredietrisico.

(25)

De regels inzake het clearen van otc-derivatencontracten, het rapporteren met betrekking tot derivatentransacties, en de risicolimiteringstechnieken voor otc-derivatencontracten die niet door een CTP worden gecleard, moeten van toepassing zijn op financiële tegenpartijen, namelijk beleggingsondernemingen waaraan vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 2004/39/EG, kredietinstellingen waaraan vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (8), verzekeringsondernemingen waaraan vergunning is verleend overeenkomstig de Eerste Richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan (9), verzekeringsondernemingen waaraan vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (10), herverzekeringsondernemingen waaraan vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2005 betreffende herverzekering (11), instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) en, waar dit relevant is, beheermaatschappijen daarvan waaraan vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (12), instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening als gedefinieerd in Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (13) en alternatieve beleggingsfondsen beheerd door beheerders van alternatieve beleggingsfondsen (Alternative Investment Fund Managers — AIFM) die beschikken over een vergunning of een registerinschrijving uit hoofde van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (14).

(26)

Entiteiten die pensioenregelingen uitvoeren, welke hoofdzakelijk ten doel hebben in pensioenuitkeringen te voorzien, doorgaans in de vorm van betalingen gedurende het gehele leven, maar ook in de vorm van een qua tijdsduur beperkte uitkering of de uitkering van een bedrag ineens, zijn bij uitstek geneigd zo weinig mogelijk tegoeden in liquide middelen aan te houden, teneinde de efficiëntie en het rendement voor hun verzekeringsnemers te optimaliseren. Deze entiteiten tot het centraal clearen van otc-derivatencontracten verplichten, zou er derhalve toe leiden dat zij, teneinde aan de vigerende marginvereisten van de CTP's te voldoen, een aanzienlijk punt van hun tegoeden in liquide middelen zouden moeten aanhouden. Om te voorkomen dat een dergelijke verplichting een risico zou vormen voor het pensioeninkomen van toekomstige gepensioneerden, zou de clearingverplichting niet mogen gelden voor pensioenregelingen zolang de CTP's geen passende technische oplossing hebben ontwikkeld voor het overdragen van andere zekerheden dan contanten als variatiemarges om dit probleem te ondervangen. Bij het ontwikkelen van dergelijke technische oplossingen moet rekening worden gehouden met de bijzondere rol van pensioenregelingen en moeten wezenlijk nadelige gevolgen voor gepensioneerden worden vermeden. Tijdens de overgangsperiode dienen voor otc-derivatencontracten welke worden gesloten met het oog op het limiteren van de beleggingsrisico's die rechtstreeks verband houden met de financiële solvabiliteit van pensioenregelingen, niet alleen rapportageverplichtingen, maar ook bilaterale zekerheidsstellingsvereisten te gelden. Het einddoel blijft evenwel centrale clearing in te voeren zodra dit haalbaar is.

(27)

Van belang is dat alleen de juiste entiteiten en regelingen voor deze speciale behandeling in aanmerking komen, dat rekening wordt gehouden met het uiteenlopende karakter van de pensioenstelsels in de Unie, alsook dat gelijke spelregels worden gegarandeerd voor alle pensioenregelingen. De tijdelijke afwijking dient derhalve te gelden voor instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening die overeenkomstig Richtlijn 2003/41/EG zijn ingeschreven in een register, met inbegrip van de in artikel 2, lid 1, van die richtlijn bedoelde vergunninghoudende lichamen die verantwoordelijk zijn voor het beheer van deze instellingen en in hun naam handelen, alsook juridische entiteiten die zijn opgericht voor de beleggingsactiviteiten van dergelijke instellingen en die uitsluitend handelen in het belang van die instellingen, en voor de werkzaamheden op het gebied van bedrijfspensioenvoorziening van de in artikel 3 van Richtlijn 2003/41/EG bedoelde instellingen.

(28)

De tijdelijke afwijking moet ook gelden voor de werkzaamheden inzake bedrijfspensioenvoorziening van levensverzekeringsondernemingen, op voorwaarde dat alle met die werkzaamheden overeenkomende activa en passiva separaat worden afgescheiden, beheerd en georganiseerd, zonder enige mogelijkheid tot overdracht. Zij moet gelden voor alle andere vergunninghoudende en onder toezicht staande entiteiten die alleen op nationale basis functioneren of voor regelingen die voornamelijk op het grondgebied van één lidstaat worden aangeboden, op voorwaarde dat die entiteiten en regelingen naar nationaal recht zijn erkend en hoofdzakelijk ten doel hebben in pensioenuitkeringen te voorzien. De in deze overweging bedoelde entiteiten en regelingen dienen voorwerp te zijn van een besluit van de relevante bevoegde autoriteit alsook — teneinde samenhang te garanderen, een einde te maken aan uiteenlopende belangen en misbruiken te voorkomen — van het advies van ESMA na raadpleging van EIOPA. Hieronder zouden ook entiteiten en regelingen kunnen vallen, die niet noodzakelijk in verband houden met pensioenprogramma's van werkgevers maar toch als hoofddoel hebben in een pensioeninkomen te voorzien, hetzij op verplichte, hetzij op vrijwillige basis. Voorbeelden hiervan zouden kunnen zijn juridische entiteiten die krachtens het nationaal recht pensioenregelingen uitvoeren op basis van kapitalisatie, op voorwaarde dat zij beleggen volgens het „prudent person”-beginsel en pensioenregelingen die rechtstreeks en individueel worden afgesloten, en die ook door levensverzekeraars kunnen worden aangeboden. De vrijstelling zou evenwel in het geval van pensioenregelingen die direct door individuen worden afgesloten niet moeten gelden voor otc-derivatentransacties die verband houden met andere levensverzekeringsproducten van de verzekeraar, welke niet hoofdzakelijk ten doel hebben in een pensioeninkomen te voorzien.

Andere voorbeelden zouden kunnen zijn de werkzaamheden op het gebied van bedrijfspensioenvoorziening van onder Richtlijn 2002/83/EG vallende verzekeringsondernemingen, op voorwaarde dat van alle met die werkzaamheden overeenkomende activa een speciaal register wordt bijgehouden in overeenstemming met de bijlage van Richtlijn 2001/17/EG, van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 betreffende de sanering en de liquidatie van verzekeringsondernemingen (15), alsook de op collectieve arbeidsovereenkomsten gebaseerde regelingen voor bedrijfspensioenvoorziening van verzekeringsondernemingen. Instellingen die zijn opgericht om aangeslotenen van pensioenregelingen te compenseren in het geval van ingebrekestelling dienen voor de toepassing van deze verordening eveneens als pensioenregeling te worden behandeld.

(29)

In voorkomend geval moeten de regels die van toepassing zijn op financiële tegenpartijen tevens van toepassing zijn op niet-financiële tegenpartijen. Erkend wordt dat niet-financiële tegenpartijen otc-derivatencontracten gebruiken om zich in te dekken tegen commerciële risico's die rechtstreeks verband houden met hun commerciële of kasbeheeractiviteiten. Bijgevolg moet, bij het bepalen van de vraag of een niet-financiële tegenpartij aan de clearingverplichting moet worden onderworpen, rekening worden gehouden met het doel waarvoor die niet-financiële tegenpartij van otc-derivatencontracten gebruikmaakt en de omvang van haar risicoposities in die instrumenten. Om te bewerkstelligen dat niet-financiële instellingen in de gelegenheid worden gesteld om hun standpunten omtrent de te hanteren clearingdrempels kenbaar te maken, moet ESMA bij de vaststelling van de desbetreffende technische reguleringsnormen een open publieke raadpleging organiseren, zodat ook niet-financiële instellingen daarbij worden betrokken. Tevens moet ESMA alle relevante autoriteiten, zoals bijvoorbeeld het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators, raadplegen om ervoor te zorgen dat ten volle rekening wordt gehouden met het specifieke karakter van die sectoren. Voorts dient de Commissie vóór 17 augustus 2015 het systeembelang van de transacties van niet-financiële ondernemingen in otc-derivatencontracten in verschillende sectoren, waaronder in de energiesector, te beoordelen.

(30)

Bij het beoordelen of een otc-derivatencontract risico's vermindert die rechtstreeks met de commerciële bedrijvigheid en activiteiten betreffende het beheer van de kasmiddelen van een niet-financiële tegenpartij verband houden, dient naar behoren rekening te worden gehouden met de algehele hedging- en risicolimiteringsstrategieën van die niet-financiële tegenpartij. In het bijzonder dient te worden bezien of een otc-derivatencontract uit economisch oogpunt aangewezen is voor het inperken van de risico's bij de bedrijfsvoering en de bedrijfsleiding van een niet-financiële tegenpartij, wanneer de risico's verband houden met schommelingen van rentevoeten, wisselkoersen, inflatiepercentages of grondstoffenprijzen.

(31)

De hoogte van de clearingdrempel is een zeer belangrijk cijfer voor alle voor niet-financiële tegenpartijen. Bij de vaststelling van de clearingdrempels moet rekening worden gehouden met de systeemrelevantie van de som van de nettoposities en risicoposities per tegenpartij en per klasse van otc-derivatencontracten. In dat verband moeten de nodige inspanningen worden geleverd om de methoden van risicobeperking die door niet-financiële tegenpartijen in het kader van hun normale bedrijfsactiviteiten worden toegepast, te erkennen.

(32)

Leden van het ESCB en andere lidstaatorganen die soortgelijke functies vervullen, andere overheidsorganen van de Unie die belast zijn met het beheer van de overheidsschuld of bij dat beheer betrokken zijn en de Bank voor Internationale Betalingen dienen van het toepassingsgebied van deze verordening te worden uitgesloten om te vermijden dat zij worden beperkt in hun bevoegdheid hun taken van gemeenschappelijk belang te verrichten.

(33)

Omdat niet alle aan de clearingverplichting onderworpen marktdeelnemers in staat zijn clearinglid van de CTP te worden, moeten zij de mogelijkheid hebben om als cliënt of indirecte cliënt tot de CTP toegang te krijgen onder bepaalde voorwaarden.

(34)

Door de invoering van een clearingverplichting alsook een proces om vast te stellen welke CTP's in het kader van deze verplichting kunnen worden gebruikt, kunnen onbedoelde concurrentieverstoringen van de otc-derivatenmarkt ontstaan. Zo zou een CTP kunnen weigeren op bepaalde handelsplatforms uitgevoerde transacties te clearen omdat de CTP eigendom is van een concurrerend handelsplatform. Om dergelijke discriminerende praktijken te voorkomen, moeten de CTP's aanvaarden om op verschillende handelsplatforms uitgevoerde transacties te clearen in zoverre die handelsplatforms aan de door de CTP vastgestelde operationele en technische vereisten voldoen, ongeacht de aard van de contractuele documenten op basis waarvan de partijen bij het contract de oct-derivatentransactie in kwestie hebben gesloten, voor zover deze documenten aan de op de markt geldende normen voldoet. Handelsplatforms moeten de CTP's op transparante en niet-discriminerende basis van trade feeds voorzien. Het recht van een CTP om toegang te krijgen tot een handelsplatform dient te mogelijkheid te bieden tot regelingen waarbij verscheidene CTP's trade feeds van eenzelfde handelsplatform gebruiken. Dit zou evenwel niet tot interoperabiliteit voor derivatenclearing noch tot fragmentatie van de liquiditeit mogen leiden.

(35)

Deze verordening mag geen belemmering vormen voor een eerlijke en open toegang tussen handelsplatforms en CTP's in de interne markt, overeenkomstig de voorwaarden die zijn neergelegd in deze verordening en in de technische reguleringsnormen die door ESMA zijn ontwikkeld en door de Commissie zijn vastgesteld. In het algemeen moet de Commissie de ontwikkeling van de otc-derivatenmarkt nauwlettend blijven volgen en indien nodig optreden om concurrentieverstoringen op de interne markt te voorkomen, teneinde op de financiële markten een gelijk speelveld te garanderen.

(36)

Binnen de sector financiële diensten en handel in derivatencontracten zijn er bepaalde gebieden waar commerciele en intellectuele eigendomsrechten ook een rol kunnen spelen. In gevallen waarin deze eigendomsrechten betrekking hebben op producten of diensten waarop de normen van de financiële sector zijn gebaseerd of die als zodanig fungeren, moeten op basis van evenredige, eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden licenties beschikbaar worden gemaakt.

(37)

Om de betrokken klassen van otc-derivatencontracten die aan de clearingverplichting moeten worden onderworpen, de drempels en de systemisch relevante niet-financiële tegenpartijen vast te stellen, zijn betrouwbare gegevens nodig. Bijgevolg is het voor regelgevingsdoeleinden belangrijk dat op het niveau van de Unie een uniform vereiste wordt ingesteld om gegevens betreffende derivaten te rapporteren. Bovendien dient zowel voor financiële tegenpartijen als voor niet-financiële tegenpartijen een zo omvangrijk mogelijke rapportageverplichting met terugwerkende kracht te worden ingesteld, teneinde ESMA en de terzake bevoegde instanties van vergelijkende gegevens te voorzien.

(38)

Een intragroeptransactie is een transactie tussen twee ondernemingen die zijn opgenomen in dezelfde volledige consolidatie en onderworpen zijn aan passende gecentraliseerde risicobeoordelings-, meet- en controleprocedures. Zij maken deel uit van hetzelfde institutioneel protectiestelsel als bedoeld in artikel 80, lid 8, van Richtlijn 2006/48/EG, of, in het geval van kredietinstellingen die zijn aangesloten bij hetzelfde centraal orgaan als bedoeld in artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2006/48/EG, beide zijn kredietinstellingen of een van hen is een kredietinstelling en de ander is een centraal orgaan. Otc-derivatencontracten kunnen worden erkend binnen niet-financiële en financiële groepen, alsook binnen groepen die uit zowel financiële als niet-financiële ondernemingen bestaan en indien een dergelijk contract als intragroeptransactie wordt beschouwd met betrekking tot de ene tegenpartij, dan dient het ook met betrekking tot de andere tegenpartij van dat contract als intragroeptransactie te worden beschouwd. Erkend wordt dat intragroeptransacties noodzakelijk kunnen zijn voor het aggregeren van risico's binnen een groepsstructuur en dat intragroeprisico's derhalve specifiek zijn. Het onderwerpen van dergelijke transacties aan de clearingverplichting dreigt de procedures voor het beheer van deze intragroeprisico's minder efficiënt te maken en daarom kan het van nut zijn intragroeptransacties van clearing vrij te stellen, mits deze vrijstelling niet tot een verhoogd systeemrisico leidt. Daarom zou het clearen van deze transacties door een centrale tegenpartij moeten worden vervangen door een passende uitwisseling van zekerheden wanneer dat dienstig is om de tegenpartijrisico's binnen de groep te limiteren.

(39)

Sommige intragroeptransacties kunnen evenwel in bepaalde gevallen en op basis van een besluit van de voor de groep bevoegde autoriteiten, worden vrijgesteld van het zekerheidsstellingsvereiste, mits hun risicobeheerprocedures voldoende betrouwbaar, robuust en consistent zijn met het niveau van complexiteit van de transactie en er geen belemmeringen zijn voor een onmiddellijke overboeking van eigen vermogen of terugbetaling van passiva tussen de tegenpartijen. Die criteria, alsmede de procedures voor de tegenpartijen en de relevante bevoegde autoriteiten die bij de toepassing van de vrijstellingen moeten worden gevolgd, dienen nader te worden bepaald in technische reguleringsnormen welke moeten worden vastgesteld overeenkomstig de respectieve verordeningen tot oprichting van de ESAs. Voorafgaand aan het ontwikkelen van dergelijke ontwerpen van technische reguleringsnormen dienen de ESAs de mogelijke gevolgen van die normen te beoordelen voor de interne markt en de financiëlemarktdeelnemers, en in het bijzonder voor de activiteiten en de structuur van de groepen in kwestie. Er dient bij alle technische standaarden die van toepassing zijn op zekerheden die in het kader van intragroeptransacties worden uitgewisseld, met inbegrip van criteria voor vrijstelling, rekening te worden gehouden met de heersende specifieke kenmerken van deze transacties en de bestaande verschillen tussen niet-financiële en financiële tegenpartijen, als ook met hun doel en de methoden voor het gebruik van derivaten.

(40)

Tegenpartijen moeten in ieder geval worden geacht te zijn opgenomen in dezelfde consolidatie wanneer ze beide in een consolidatie zijn opgenomen in overeenstemming met Richtlijn 83/349/EEG (16) of met de Internationale Standaarden voor financiële verslaglegging (IFRS) die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en van de Raad (17) zijn vastgesteld dan wel, wanneer het een groep betreft waarvan de moederonderneming haar hoofdkantoor heeft in een derde land, in overeenstemming met de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen (GAAP) van een derde land waarvan is vastgesteld dat zij gelijkwaardig zijn aan de IFRS en conform Verordening (EG) nr. 1569/2007 (18) van de Commissie (of aan standaarden voor jaarrekeningen van een derde land waarvan het gebruik is toegestaan op grond van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1569/2007), of wanneer zij beiden vallen onder hetzelfde geconsolideerd toezicht overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG of Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad (19), of, wanneer het een groep betreft waarvan de moederonderneming haar hoofdkantoor heeft in een derde land, onder hetzelfde geconsolideerd toezicht door de bevoegde autoriteit van een derde land waarvan is vastgesteld dat het gelijkwaardig is aan het toezicht dat wordt uitgeoefend volgens de beginselen die zijn vastgelegd in artikel 143 van Richtlijn 2006/48/EG, of in artikel 2 van Richtlijn 2006/49/EG.

(41)

Het is belangrijk dat de marktdeelnemers alle gegevens betreffende de door hen aangegane derivatencontracten aan de transactieregisters rapporteren. Bijgevolg dient de informatie over de aan de derivatenmarkten inherente risico's centraal te worden opgeslagen en gemakkelijk toegankelijk zijn voor o.a. ESMA, de betrokken bevoegde autoriteiten, het Europees Comité voor systeemrisico's (European Systemic Risk Board — ESRB) en de betrokken centrale banken van het ESCB.

(42)

De schaalvoordelen die een transactieregister bij het verrichten van zijn diensten geniet, kunnen de mededinging op het betreffende gebied belemmeren. Tevens kan een aan marktdeelnemers opgelegde brede rapportageverplichting de informatie die in de systemen van transactieregisters wordt bewaard, waardevoller maken, ook voor derden die nevendiensten verrichten, zoals het bevestigen van transacties, het matchen van transacties, dienstverlening rond kredietgebeurtenissen en het reconciliëren of comprimeren van portefeuilles. Het is dienstig ervoor te zorgen dat het mogelijke natuurlijke monopolie van de aanbieder van transactieregisterdiensten geen afbreuk doet aan de gelijke spelregels in de posttransactionele sector in bredere zin. Transactieregisters moeten er derhalve toe worden verplicht tegen billijke en redelijke voorwaarden en op niet-discriminerende basis toegang te verlenen tot de in hun systemen bewaarde informatie, onverminderd de noodzakelijke voorzorgen inzake gegevensbescherming.

(43)

Voor een algeheel overzicht van de markt en ter beoordeling van het systeemrisico moeten zowel via CTP's geclearde als niet via CTP's geclearde derivatencontracten aan de transactieregisters worden gerapporteerd.

(44)

De ESAs moeten worden voorzien van voldoende middelen om de hun bij deze verordening toebedeelde taken doeltreffend te kunnen vervullen.

(45)

Tegenpartijen en CTP's die een derivatencontract sluiten, wijzigen of beëindigen, moeten ervoor zorgen dat de gegevens betreffende dat contract aan een transactieregister worden gerapporteerd. Zij moeten de rapportage betreffende het contract aan een andere entiteit kunnen delegeren. Entiteiten of hun werknemers die namens een tegenpartij de gegevens betreffende een derivatencontract overeenkomstig deze verordening aan een transactieregister rapporteren, dienen niet te worden geacht een openbaarmakingsbeperking te hebben overtreden. Bij de opstelling van ontwerpen van technische reguleringsnormen met betrekking tot rapportage dient ESMA rekening te houden met de vooruitgang die is geboekt bij de ontwikkeling van een uniek contractnummer en met de lijst van vereiste rapportagegegevens als bedoeld in bijlage I, tabel 1, van Verordening (EG) nr. 1287/2006 van de Commissie (20) tot uitvoering van Richtlijn 2004/39/EG en overleg te plegen met andere betrokken instanties zoals het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators.

(46)

Onder inachtneming van de beginselen als omschreven in de mededeling van de Commissie over de aanscherping van sanctieregelingen in de sector financiële diensten en de naar aanleiding van deze mededeling vastgestelde wetgevingshandelingen van de Unie, moeten de lidstaten regels vaststellen met betrekking tot de sancties die van toepassing zijn bij inbreuken op deze verordening. De lidstaten moeten deze sancties uitvoeren op een wijze die de effectiviteit van die regels niet vermindert. Dergelijke sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Zij moeten gebaseerd zijn op de door ESMA vastgestelde richtsnoeren ter bevordering van de convergentie en de sectoroverschrijdende consistentie van de sanctieregelingen in de financiële sector. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat ingestelde sancties publiekelijk bekend worden gemaakt en dat evaluatieverslagen over de effectiviteit van de bestaande regelgeving op regelmatige basis worden gepubliceerd.

(47)

Overeenkomstig deze verordening kan een CTP in eender welke lidstaatgevestigd zijn. Tegen een lidstaat of een groep van lidstaten mag als platform voor clearingdiensten niet rechtstreeks of onrechtstreeks worden gediscrimineerd. Een op het grondgebied van een lidstaat gevestigde CTP mag door deze verordening op generlei wijze in haar bevoegdheid tot het clearen van een in de valuta van een andere lidstaat of in de valuta van een derde land luidend product worden beperkt of in de uitoefening van die bevoegdheid worden belemmerd.

(48)

De verlening van een vergunning aan een CTP moet afhankelijk worden gesteld van het aanhouden van een minimumaanvangskapitaal. Het kapitaal, inclusief de ingehouden winst en reserves van een CTP, moet te allen tijde evenredig zijn aan het risico dat verbonden is aan de activiteiten van de CTP om ervoor te zorgen dat de CTP ten opzichte van niet reeds met specifieke financiële middelen gedekte krediet-, tegenpartij-, markt-, operationele, juridische en bedrijfsrisico's adequaat gekapitaliseerd is en desnoods in staat is om tot een ordelijke liquidatie of herstructurering van haar activiteiten over te gaan.

(49)

Aangezien deze verordening een juridische verplichting invoert om voor regelgevingsdoeleinden via specifieke CTP's te clearen, is het essentieel ervoor te zorgen dat deze CTP's veilig en gezond zijn en te allen tijde voldoen aan de strenge organisatorische, bedrijfsvoerings- en prudentiële vereisten die bij deze verordening worden vastgesteld. Genoemde vereisten dienen betrekking te hebben op de clearing van alle financiële instrumenten waarin de centrale tegenpartijen handelen, om een uniforme toepassing van deze verordening te garanderen.

(50)

Voor regelgevings- en harmonisatiedoeleinden is het bijgevolg noodzakelijk ervoor te zorgen dat financiële tegenpartijen slechts CTP's gebruiken die aan de in deze verordening vervatte vereisten voldoen. Deze vereisten dienen niet te beletten dat de lidstaten ten aanzien van op hun grondgebied gevestigde CTP's bijkomende vereisten vaststellen of blijven toepassen, inclusief bepaalde vergunningsvereisten uit hoofde van Richtlijn 2006/48/EG. Het opleggen van die bijkomende vereisten mag evenwel geen afbreuk doen aan het recht van CTP's waaraan in andere lidstaten een vergunning is verleend of die erkend zijn, overeenkomstig deze verordening, om clearingdiensten te verrichten voor clearingleden en hun cliënten die gevestigd zijn in de lidstaat die de bijkomende vereisten oplegt, aangezien deze CTP's niet onder die bijkomende vereisten vallen noch daaraan behoeven te voldoen. Tegen uiterlijk 30 september 2014 dient ESMA een rapport op te stellen over het effect van de toepassing van de aanvullende vereisten door de lidstaten.

(51)

Directe regels met betrekking tot vergunningverlening aan en toezicht op de CTP's zijn een essentieel uitvloeisel van de verplichting om otc-derivatencontracten te clearen. Het is passend dat de bevoegde autoriteiten verantwoordelijkheid behouden voor alle aspecten van vergunningverlening aan en toezicht op centrale tegenpartijen, met inbegrip van de verplichting tot verificatie dat de kandidaat-centrale tegenpartij voldoet aan deze verordening en aan Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen (21), gezien het feit dat deze nationale bevoegde autoriteiten het beste in staat zijn na te gaan hoe de centrale tegenpartijen dagelijks opereren, regelmatige toetsingen uit te voeren en, indien nodig, passende maatregelen te nemen.

(52)

Als een CTP insolvabel dreigt te worden, zou de budgettaire verantwoordelijkheid hoofdzakelijk bij de lidstaat van vestiging van die CTP kunnen liggen. Bijgevolg moet de vergunningverlening aan en het toezicht op deze CTP door de betrokken bevoegde autoriteit van die lidstaat worden verricht. Aangezien echter de clearingleden van een centrale tegenpartij in verschillende lidstaten kunnen zijn gevestigd en zij als eersten invloed zullen ondervinden van de wanbetaling van de CTP, is het noodzakelijk dat alle relevante bevoegde autoriteiten en ESMA wordt betrokken bij het vergunnings- en toezichtsproces. Aldus kunnen divergente nationale maatregelen of praktijken en belemmeringen voor de goede werking van de interne markt worden vermeden. Bovendien mag geen voorstel of beleidsmaatregel van een lid van een college van toezichthouders rechtstreeks of onrechtstreeks discriminerend zijn ten aanzien van een lidstaat of een groep van lidstaten als platform voor clearingdiensten in welke valuta ook. ESMA moet deel uitmaken van elk college om een consistente en juiste toepassing van deze verordening te garanderen. ESMA dient daarnaast andere bevoegde autoriteiten in de betreffende lidstaten te betrekken bij de voorbereiding van aanbevelingen en besluiten.

(53)

Wat de aan de colleges toebedachte rol betreft, is het van belang dat alle relevante bevoegde autoriteiten evenals de leden van het ESCB bij de uitoefening van hun taken worden betrokken. Het college dient te bestaan uit niet alleen de bevoegde autoriteiten die toezichthouder zijn van de CTP, maar ook uit de toezichthouders van entiteiten waarop de activiteiten van die CTP van invloed kunnen zijn, namelijk bepaalde clearingleden, handelsplatforms, CTP's die met haar een interoperabiliteitsregeling hebben getroffen en centrale effectenbewaarinstellingen. De leden van het ESCB die verantwoordelijk zijn voor de supervisie op de CTP en op de CTP's waarmee interoperabiliteitsregelingen zijn getroffen, alsook de leden die verantwoordelijk zijn voor de uitgifte van de valuta's van de door de CTP geclearde financiële instrumenten, moeten van het college deel kunnen uitmaken. Aangezien de aan toezicht of supervisie onderworpen entiteiten gevestigd zouden zijn in een beperkte reeks lidstaten waar de CTP werkzaam is, zou de verantwoordelijkheid voor het toezicht of de supervisie op een aantal van die entiteiten wellicht bij één bevoegde autoriteit of één lid van het ESCB kunnen berusten. Voor een harmonieuze samenwerking tussen alle leden van het college is invoering van passende procedures en mechanismen aangewezen.

(54)

Aangezien de instelling en het functioneren van het college worden geacht op een schriftelijke overeenkomst tussen alle leden van het college gebaseerd te zijn, is het gezien het gevoelige karakter van de aangelegenheid dienstig de bevoegdheid tot vaststelling van de besluitvormingsprocedures aan hen te verlenen. Daarom moeten er gedetailleerde stemprocedureregels worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen de leden van het college. Met het oog op een passende weging van de belangen van alle relevante marktdeelnemers en lidstaten dient het college bij het nemen van besluiten te stemmen conform het algemene beginsel van één stem per lid, ongeacht het aantal functies dat het lid overeenkomstig deze verordening uitoefent. Voor colleges met ten hoogste 12 leden hebben ten hoogste twee collegeleden die tot dezelfde lidstaat behoren, stemrecht, en heeft elk lid met stemrecht één stem. Voor colleges met méér dan twaalf leden hebben ten hoogste drie collegeleden die tot dezelfde lidstaat behoren, stemrecht, en heeft elk lid met stemrecht één stem.

(55)

De zeer bijzondere situatie van CTP's brengt met zich mee dat de colleges worden georganiseerd en werken overeenkomstig de specifiek voor het toezicht op CTP's getroffen regelingen.

(56)

De in deze verordening voorgeschreven regelingen vormen geen precedent voor andere wetgeving met betrekking tot toezicht en supervisie op de financiële marktinfrastructuren, inzonderheid wat betreft stemregelingen voor aanhangigmaking bij ESMA.

(57)

Een CTP dient geen vergunning te krijgen wanneer alle leden van het college, met uitzondering van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van vestiging van de CTP, in onderlinge overeenstemming tot een gezamenlijk advies zijn gekomen dat de CTP geen vergunning dient te krijgen. Indien een toereikende meerderheid van het college echter een negatief advies heeft verstrekt en een van de betrokken bevoegde autoriteiten, op basis van een tweederde meerderheid in het college, de zaak naar ESMA heeft verwezen, moet de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de CTP gevestigd is, haar vergunningsbesluit aan te houden en een besluit af te wachten, dat ESMA met betrekking tot de naleving van het Unierecht neemt. De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de CTP is gevestigd dient haar besluit te nemen in overeenstemming met het besluit van ESMA. Wanneer alle leden van het college, met uitzondering van de autoriteiten van de lidstaat waar de CTP gevestigd is, tot een gezamenlijk advies komen met het gevolg dat zij de overwegingen niet als vervuld achten en dat de CTP geen vergunning dient te krijgen, kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de CTP gevestigd is, de zaak naar ESMA verwijzen met het oog op een besluit aangaande de naleving van het Unierecht.

(58)

Het is noodzakelijk de bepalingen betreffende de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten, ESMA en andere bevoegde autoriteiten, alsmede de verplichtingen inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen deze autoriteiten te versterken. Wegens de toenemende grensoverschrijdende activiteiten dienen deze bevoegde autoriteiten elkaar alle informatie te verstrekken die relevant is voor de uitoefening van hun taken, teneinde een effectieve toepassing van deze verordening tevens te garanderen in situaties waarin inbreuken of vermoedelijke inbreuken de aandacht van de autoriteiten in meerdere lidstaten verdienen. Bij de uitwisseling van informatie is strikte professionele geheimhouding noodzakelijk. Wegens de grote impact van otc-derivatencontracten is het van essentieel belang dat andere betrokken autoriteiten, zoals de belastingautoriteiten en regelgevers uit de energiesector, toegang hebben tot de informatie die nodig is voor de uitoefening van hun functies.

(59)

In het licht van het mondiale karakter van de financiële markten moet ESMA rechtstreeks verantwoordelijk zijn voor de erkenning van in derde landen gevestigde CTP's, waardoor deze in staat zullen zijn clearingdiensten binnen de Unie te verrichten op voorwaarde dat de Commissie heeft erkend dat het rechts- en toezichtkader van dat derde land gelijkwaardig is aan dat van de Unie en dat aan bepaalde andere voorwaarden is voldaan. Een in een derde land gevestigde CTP die clearingdiensten verricht voor in de Unie gevestigde clearingleden of handelsplatforms zou daarom door ESMA moeten worden erkend. Om evenwel geen beletsel te creëren voor de verdere ontwikkeling van grensoverschrijdende werkzaamheden betreffende het beheer van beleggingen in de Unie, zou een in een derde land gevestigde CTP die voor in de Unie gevestigde cliënten via een in een derde land gevestigd clearinglid diensten verricht, niet door ESMA hoeven te worden erkend. In dat verband zullen de overeenkomsten met de belangrijkste internationale partners van de Unie van bijzonder belang zijn om voor gelijke spelregels en financiële stabiliteit te zorgen.

(60)

Op 16 september 2010 bereikte de Europese Raad overeenstemming over de noodzaak voor Europa om in de context van de buitenlandse betrekkingen van de EU met meer assertiviteit en in een geest van wederkerigheid en wederzijds voordeel op te komen voor haar belangen en waarden, en dat zij maatregelen moet nemen om onder meer de markttoegang voor Europese ondernemingen te vergroten en de samenwerking met belangrijke handelspartners op het vlak van regelgeving te verdiepen.

(61)

Een CTP's dient ongeacht de eigendomsstructuur, over robuuste governanceregelingen, hoger management van goede reputatie en onafhankelijke leden in de raad ervan te beschikken. Ten minste een derde van de leden van de raad en in geen geval minder dan twee leden, dienen onafhankelijk te zijn. Het feit dat de governanceregelingen en eigendomsstructuren verschillen, kan echter de bereidheid of het vermogen van een CTP om bepaalde producten te clearen, beïnvloeden. Het is aldus passend dat de onafhankelijke leden van de raad en het door de CTP op te richten risicocomité potentiële belangenconflicten binnen een CTP aanpakken. De clearingleden en de cliënten dienen op adequate wijze te worden vertegenwoordigd, aangezien de door de CTP genomen besluiten op hen van invloed kunnen zijn.

(62)

Een CTP mag functies uitbesteden. Het risicocomité van de CTP moet over dergelijke uitbestedingen worden geraadpleegd. Belangrijke activiteiten in verband met risicobeheer mogen niet worden uitbesteed, tenzij de bevoegde autoriteit daarvoor toestemming heeft verleend.

(63)

De deelnamevereisten voor een CTP moeten transparant, evenredig en niet-discriminerend zijn en moeten toegang op afstand mogelijk maken in zoverre dit de CTP niet aan bijkomende risico's blootstelt.

(64)

De cliënten van de clearingleden die hun otc-derivatencontracten via CTP's clearen, moet een hoog niveau van bescherming worden verleend. Het feitelijke niveau van bescherming hangt af van het niveau van afscheiding dat deze cliënten kiezen. Tussenpersonen moeten hun activa van die van hun cliënten gescheiden houden. Om deze reden moeten de CTP's geactualiseerde en gemakkelijk te herkennen vastleggingen bijhouden, teneinde te faciliteren dat de posities en activa van de cliënten van een in gebreke blijvend clearinglid naar een solvabel clearinglid worden overgeboekt, dan wel, naargelang het geval, dat de posities en activa van de cliënten op ordelijke wijze worden geliquideerd en dat de cliënten de overwaarde aan zekerheid terugkrijgen. De in deze verordening neergelegde eisen inzake het gescheiden houden en de overdraagbaarheid van de posities en activa van leden dienen derhalve voorrang te hebben op eventueel tegenstrijdige nationale wetten, regels en bestuursrechtelijke bepalingen die de partijen verhinderen deze eisen na te leven.

(65)

Een CTP moet een gezond risicobeheerkader invoeren voor het beheren van de kredietrisico's, liquiditeitsrisico's, operationele en andere risico's, waaronder de risico's die zij door de onderlinge afhankelijkheid loopt of voor andere entiteiten inhoudt. Een CTP moet adequate procedures en mechanismen invoeren om wanbetaling van een clearinglid aan te pakken. Om het besmettingsrisico van wanbetaling tot een minimum te beperken, moet de CTP strikte deelnamevereisten invoeren, passende initiële margins innen en een wanbetalingsfonds en andere financiële middelen aanhouden om potentiële verliezen te dekken. Om ervoor te zorgen dat zij doorlopend over voldoende middelen beschikt, moet de CTP een minimumbedrag vaststellen, die de omvang van het wanbetalingsfonds in het algemeen niet mag onderschrijden. Dit mag evenwel niet het vermogen van de CTP beperken om dit wanbetalingsfonds in zijn geheel te gebruiken ter dekking van de door wanbetaling van een clearinglid ontstane verliezen.

(66)

Bij het bepalen van een gezond risicobeheerkader dient een CTP rekening te houden met het potentiële risico en de economische impact van dit kader voor de clearingleden en hun cliënten. Hoewel CTP's in de allereerste plaats voor een zeer robuust risicobeheer moeten blijven zorgen, kunnen de kenmerken van dit risicobeheer worden aangepast aan de specifieke activiteiten en risicoprofielen van de cliënten van de clearingleden, en indien dit op basis van de door ESMA in de technische reguleringsnormen te specificeren criteria gepast wordt geacht, kunnen tot de zeer liquide activa die als zekerheden mogen worden aanvaard ten minste kasmiddelen, overheidsobligaties, obligaties met zekerheidsstelling overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG, na toepassing van een passende waarderingscorrectie („haircut”), en direct opeisbare garanties verstrekt door een lid van het ESCB worden gerekend, alsook garanties van commerciële banken, onder strikte voorwaarden, in het bijzonder omtrent de kredietwaardigheid van de garantiegever en diens financiële banden met de clearingleden van de CTP. Waar passend kan ESMA ook goud als een voor zekerheidstelling geschikt activum aanvaarden. CTP's moeten de mogelijkheid hebben om onder strikte voorwaarden omtrent risicobeheer door commerciële banken verstrekte garanties te aanvaarden van niet-financiële tegenpartijen die als clearinglid handelen.

(67)

De door CTP's gehanteerde risicobeheerstrategieën moeten voldoende solide zijn om risico's voor de belastingbetaler te voorkomen.

(68)

Verzoeken om bijstorting van margin en waarderingscorrecties op als zekerheid aanvaarde activa kunnen procyclische effecten hebben. CTP's, bevoegde autoriteiten en ESMA moeten bijgevolg maatregelen nemen om de mogelijke procyclische effecten van door CTP's gehanteerde risicobeheerpraktijken te voorkomen en te reguleren, zodanig dat het gezonde karakter en de financiële veiligheid van een centrale tegenpartij niet negatief worden beïnvloed.

(69)

Het beheer van risicoposities is een essentieel onderdeel van het clearingproces. De toegang tot en het gebruik van toepasselijke prijsberekeningsbronnen moeten mogelijk zijn om clearingdiensten in het algemeen te verrichten. Deze prijsberekeningsbronnen dienen onder meer de bronnen te omvatten die verband houden met de indexen die als referentie-index voor derivaten of andere financiële instrumenten worden gebruikt.

(70)

Margins zijn de eerste verdedigingslinie voor een CTP. Hoewel de CTP's de ontvangen margins veilig en voorzichtig dienen te beleggen, moeten zij bijzondere inspanningen leveren om te zorgen voor adequate bescherming van de margins teneinde te waarborgen dat deze tijdig worden gerestitueerd aan niet in gebreke blijvende clearingleden of, als de CTP die deze margins heeft geïnd in gebreke blijft, aan een CTP die met haar een interoperabiliteitsregeling heeft getroffen.

(71)

Toegang tot adequate liquide middelen is voor een CTP van essentieel belang. Dergelijke liquiditeit kan het resultaat zijn van toegang tot liquiditeit van de centrale bank of kredietwaardige en betrouwbare commerciële bankliquiditeit, of een combinatie van beide. Toegang tot liquiditeit kan resulteren uit een overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 2006/48/EG, of volgens andere passende regelingen verleende vergunning. Bij het beoordelen of er vooral in stresssituaties een adequate liquiditeit is, dient een CTP het risico in aanmerking te nemen dat voor het verkrijgen van liquiditeit alleen een beroep wordt gedaan op de kredietlijnen van commerciële banken.

(72)

De Europese Gedragscode voor clearing en afwikkeling van 7 november 2006 heeft een vrijwillig kader voor het tot stand brengen van verbanden tussen CTP's ingesteld. De posttransactionele sector blijft echter volgens nationale scheidingslijnen gefragmenteerd, waardoor grensoverschrijdende transacties worden bemoeilijkt en harmonisatie gehinderd. Bijgevolg dienen de voorwaarden te worden vastgesteld voor het treffen van interoperabiliteitsregelingen tussen CTP's in zoverre de betrokken CTP's daardoor niet worden blootgesteld aan risico's die niet passend worden beheerd.

(73)

Interoperabiliteitsregelingen zijn belangrijk om de posttransactionele markt binnen de Unie verder te integreren en er dienen in dat verband regels te worden gegeven. Echter, aangezien interoperabiliteitsregelingen CTP's aan bijkomende risico's kunnen blootstellen, moeten CTP's al drie jaar over een vergunning voor clearing te beschikken, of erkend zijn in overeenstemming met deze verordening of over een vergunning beschikken op basis van een voorafgaand nationaal vergunningsysteem, alvorens de bevoegde autoriteiten goedkeuring kunnen verlenen voor het treffen van dergelijke interoperabiliteitsregelingen. Gezien de bijkomende complexiteit die een interoperabiliteitsregeling tussen otc-derivatencontracten clearende CTP's met zich meebrengt, is het bovendien in dit stadium passend het toepassingsgebied van de interoperabiliteitsregelingen tot overdraagbare effecten en marktmakingsinstrumenten te beperken. Uiterlijk 30 september 2014 moet de ESMA aan de Commissie een rapport voorleggen over de vraag of het passend is het toepassingsgebied tot andere financiële instrumenten uit te breiden.

(74)

De transactieregisters verzamelen gegevens voor regelgevingsdoeleinden die relevant zijn voor de autoriteiten in alle lidstaten. ESMA dient de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor de registratie en de intrekking van de registratie van, alsmede voor het toezicht op transactieregisters.

(75)

Aangezien de regelgevers, CTP's en andere marktdeelnemers op de door de transactieregisters bewaarde gegevens terugvallen, is het noodzakelijk ervoor te zorgen dat die transactieregisters onderworpen zijn aan strikte operationele vereisten inzake bewaring van vastleggingen en gegevensbeheer.

(76)

Transparantie van de prijzen, vergoedingen en risicobeheermodellen in verband met de door CTP's, hun leden en transactieregisters verrichte diensten is noodzakelijk om de marktdeelnemers in staat te stellen met kennis van zaken te kiezen.

(77)

Om haar taken doeltreffend te kunnen uitvoeren, moet ESMA op eenvoudig verzoek of bij besluit alle nodige informatie kunnen opvragen van transactieregisters, aan transactieregisters gelieerde derden alsook derden waaraan de transactieregisters bepaalde functies of activiteiten hebben uitbesteed. Indien ESMA met een eenvoudig verzoek dergelijke informatie eist, is de aangezochte persoon niet verplicht de informatie te verstrekken, maar als er vrijwillig op het verzoek wordt ingegaan, mag de verstrekte informatie niet onjuist of misleidend zijn. Die informatie moet onverwijld ter beschikking worden gesteld.

(78)

Onverminderd de gevallen die onder het strafrecht of fiscaal recht vallen, mogen de bevoegde autoriteiten, ESMA en de andere dan bevoegde instanties betrokken organen of natuurlijke of rechtspersonen die vertrouwelijke informatie ontvangen deze slechts gebruiken voor de uitoefening van hun taken en voor de uitoefening van hun functies. Dit mag echter geen belemmering vormen voor de uitoefening, in overeenstemming met de nationale wetgeving, van de functies van nationale organen die bevoegd zijn voor het voorkomen, onderzoeken of corrigeren van gevallen van wanbeheer.

(79)

Om haar toezichtbevoegdheden doeltreffend uit te oefenen, moet ESMA in staat zijn onderzoeken en inspecties ter plaatse te verrichten.

(80)

ESMA moet specifieke toezichttaken aan de bevoegde autoriteit van een lidstaat kunnen delegeren, bijvoorbeeld als een toezichttaak kennis en ervaring met betrekking tot plaatselijke omstandigheden vereist die gemakkelijker op nationaal niveau beschikbaar zijn. ESMA dient de mogelijkheid te hebben om het uitvoeren van specifieke onderzoekstaken en inspecties ter plaatse te delegeren. Alvorens taken worden gedelegeerd, dient ESMA met de betrokken bevoegde autoriteit overleg te plegen over de precieze voorwaarden betreffende die delegatie van taken, zoals de reikwijdte van de te delegeren taak, het tijdschema voor het vervullen van de taak en het overdragen van de noodzakelijke informatie door en aan ESMA. ESMA vergoedt de bevoegde autoriteiten voor het vervullen van een gedelegeerde taak overeenkomstig het bij gedelegeerde handeling door de Commissie vastgestelde reglement inzake vergoedingen. ESMA mag de bevoegdheid tot het vaststellen van besluiten inzake registratie niet delegeren.

(81)

Er dient te worden gewaarborgd dat de bevoegde autoriteiten ESMA kunnen verzoeken na te gaan of de voorwaarden voor de intrekking van de registratie van een transactieregister zijn vervuld. ESMA moet dergelijke verzoeken beoordelen en alle passende maatregelen nemen.

(82)

ESMA moet dwangsommen kunnen opleggen om transactieregisters te dwingen een inbreuk te beëindigen, de volledige en juiste informatie te verstrekken die ESMA heeft geëist of zich aan een onderzoek of een inspectie ter plaatse te onderwerpen.

(83)

ESMA moet tevens in staat zijn aan transactieregisters geldboeten op te leggen wanneer zij tot de bevinding komt dat deze opzettelijk of uit onachtzaamheid een inbreuk op deze verordening hebben gepleegd. Geldboeten moeten worden opgelegd in overeenstemming met de ernst van de inbreuken. De inbreuken moeten worden ingedeeld in verschillende groepen die met specifieke boeten worden bestraft. Om het bedrag van de boete voor een bepaalde inbreuk vast te stellen, moet ESMA in twee fasen te werk gaan, namelijk de vaststelling van een basisbedrag van de boete en, indien nodig, aanpassing van dit basisbedrag door bepaalde coëfficiënten. Het basisbedrag moet rekening houdend met de jaaromzet van het transactieregister worden vastgesteld, en door toepassing, overeenkomstig deze verordening, van de desbetreffende coëfficiënten naar boven of naar beneden worden bijgesteld.

(84)

In het kader van deze verordening moeten er coëfficiënten voor verzwarende en verzachtende omstandigheden worden opgesteld zodat ESMA over de nodige instrumenten beschikt om, rekening houdend met de omstandigheden, een boete vast te stellen die evenredig is met de ernst van de inbreuk die een transactieregister heeft gepleegd.

(85)

Alvorens ESMA beslist geldboeten of dwangsommen op te leggen, moet zij de aan de procedure onderworpen personen in de gelegenheid stellen te worden gehoord om hun recht van verweer te eerbiedigen.

(86)

ESMA dient van het opleggen van geldboeten of dwangsommen af te zien wanneer een eerdere vrijspraak of veroordeling in een krachtens het nationale recht gevoerde strafprocedure wegens hetzelfde feit of in wezen gelijkaardige feiten reeds in kracht van gewijsde is gegaan.

(87)

De besluiten van ESMA inzake geldboeten en dwangsommen moeten uitvoerbaar zijn en de tenuitvoerlegging ervan moet geschieden volgens de bepalingen van burgerlijke rechtsvordering die van kracht zijn in de staat op het grondgebied waarvan zij plaatsvindt. De bepalingen van burgerlijke rechtsvordering mogen geen bepalingen van strafvordering omvatten, maar kunnen bepalingen betreffende administratieve procedures omvatten.

(88)

ESMA moet de bevoegdheid krijgen een scala van toezichtmaatregelen te nemen ten aanzien van transactieregisters die een inbreuk plegen, wat onder meer kan inhouden dat het transactieregister verplicht wordt een inbreuk te beëindigen en dat, in laatste instantie, wanneer het transactieregister de bepalingen van deze verordening in ernstige mate of herhaaldelijk heeft geschonden, de registratie wordt ingetrokken. ESMA moet bij de toepassing van de toezichtmaatregelen rekening houden met de aard en de ernst van de inbreuk en het evenredigheidsbeginsel eerbiedigen. Alvorens tot toezichtmaatregelen te besluiten, moet ESMA de personen die aan een procedure worden onderworpen de gelegenheid geven te worden gehoord teneinde te voldoen aan hun rechten van verweer.

(89)

Het is essentieel dat de lidstaten en ESMA het recht op privacy van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens beschermen overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (22) en met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (23).

(90)

Het is belangrijk om de internationale convergentie van de vereisten voor de CTP's en transactieregisters te verzekeren. Deze verordening volgt de bestaande, door het Committee on Payment and Settlement Systems (CPSS) en de International Organization of Securities Commissions (IOSCO) ontwikkelde aanbevelingen, met de aantekening dat de beginselen van het CPSS-IOSCO voor de infrastructuur van de financiële markten, waaronder CTP's, zijn vastgesteld op 16 april 2012. Zij creëert een Uniekader waarin de CTP's veilig kunnen opereren. ESMA moet, bij het opstellen van de technische reguleringsnormen en van de in deze verordening voorziene richtsnoeren en aanbevelingen of bij het voorstellen van een herziening daarvan, de bestaande normen en hun toekomstige ontwikkelingen in overweging nemen.

(91)

De bevoegdheid tot het vaststellen van handelingen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) moet aan de Commissie worden overgedragen wanneer het wijzigingen betreft in de lijst van entiteiten die niet onder deze verordening vallen, nadere procedureregels met betrekking tot het opleggen van boetes of dwangsommen, met inbegrip van bepalingen inzake het recht van verweer, termijnen, het innen van boetes of dwangsommen en verjaringstermijnen voor het opleggen en innen van dwangsommen of boetes; maatregelen om bijlage II aan te passen aan de ontwikkelingen op de financiële markten; nadere specificaties omtrent de soorten vergoedingen die er zijn, de zaken waarvoor een vergoeding moet worden betaald, de omvang van de vergoedingen en de manier waarop zij moeten worden betaald. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

(92)

Om een consistente harmonisatie te garanderen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010 ontwerpen van technische reguleringsnormen van de ESAs vast te stellen voor de toepassing, in de zin van deze verordening, van de punten 4 tot en met 10 van bijlage I, punt C, van Richtlijn 2004/39/EG, en om het volgende te specificeren: de otc-derivatencontracten die geacht worden binnen de Unie een rechtstreeks, substantieel en voorzienbaar effect hebben, of de gevallen waarin het passend of noodzakelijk is om ontwijking van een bepaling in deze verordening te voorkomen; het type van indirecte contractuele regelingen die voldoen aan de voorwaarden van deze verordening; de klassen van otc-derivatencontracten die aan een clearingverplichting moeten worden onderworpen, de datum of data waarop die clearingverplichting van kracht wordt, met inbegrip van eventuele infaseringsperiodes, en de categorieën tegenpartijen op wie de clearingverplichting van toepassing is, en ook de minimale resterende looptijd van otc-derivatencontracten die zijn aangegaan of zijn verlengd vóór de datum waarop de clearingverplichting van kracht wordt; de gegevens die moeten worden opgenomen in de kennisgeving van een bevoegde autoriteit aan ESMA aangaande een door haar aan een CTP verleende vergunning voor het clearen van een bepaalde klasse van oct-derivatencontracten; bepaalde klassen van otc-derivatencontracten, de mate van standaardisatie van de contractuele voorwaarden en verwerkingsprocessen, het volume en liquiditeit, en de beschikbaarheid van serieuze, betrouwbare en algemeen aanvaarde prijsinformatie; de gegevens die moeten worden opgenomen in het register van ESMA voor klassen van derivatencontracten die aan de clearingverplichting zijn onderworpen; de details en het type van rapporten dat voor de verschillende klassen van derivaten moet worden opgemaakt; de criteria om te bepalen van welke otc-derivatencontracten objectief kan worden vastgesteld dat zij risico's verminderen die rechtstreeks verband houden met de commerciële activiteiten of kasbeheeractiviteiten, en de waarden van de clearingdrempels, de procedures en de regelingen met betrekking tot technieken inzake risicobeperking voor otc-derivatencontracten die niet door een CTP gecleard zijn; de risicobeheerprocedures, met inbegrip van vereiste niveaus en het type van zekerheden en scheidingsregelingen en het vereiste kapitaalniveau; het concept van liquiditeitsfragmentatie; eisen met betrekking tot kapitaal, ingehouden winsten en reserves van CTP's; de minimuminhoud voor regels en governanceregelingen voor CTP's; de details van de door CTP's bij te houden registers en gegevens; de minimuminhoud en eisen voor de plannen van de ctps's aangaande bedrijfscontinuïteit en calamiteitenherstel; het passende percentage en termijnen voor de liquidatieperiode en de berekening van de historische volatiliteit die voor de verschillende klasse van financiële instrumenten in aanmerking moeten worden genomen, rekening houdend met het doel om procyclische effecten te beperken en met de voorwaarden waaronder portefeuillemarginingpraktijken kunnen worden toegepast; het kader voor het vaststellen van extreme maar verklaarbare marktomstandigheden dat moet worden gebruikt om de omvang van het wanbetalingsfonds en de middelen van CTP's te bepalen; de methodiek voor het berekenen en het instandhouden van de eigen middelden van CTP's; het soort zekerheden dat kan worden beschouwd als zeer liquide, zoals contant geld, goud, overheidsobligaties en bedrijfsobligaties van hoge kwaliteit, gedekte obligaties en de haircuts en voorwaarden waaronder garanties van commerciële banken als zekerheid kunnen worden geaccepteerd; de financiële instrumenten die kunnen worden beschouwd als zeer liquide, houdende een minimaal krediet- en marktrisico, bijzonder veilige regelingen en concentratiebeperkingen; het type stresstests dat door CTP's voor verschillende categorieën van financiële instrumenten en portefeuilles moet worden uitgevoerd, de betrokkenheid van clearingleden of andere partijen in de test, de frequentie en timing van de tests en de belangrijkste informatie die CTP's openbaar moeten maken over hun risicobeheermodel en over de aannames die zij voor de uitvoering van de stresstests hebben vastgesteld; de gegevens voor de aanvraag die transactieregisters voor registratie bij de ESMA indienen; de frequentie en gedetailleerdheid waarmee transactieregisters informatie omtrent de geaggregeerde posities per klasse van otc-derivatencontracten moeten publiceren, en de operationele normen die nodig zijn om gegevens tussen registers te kunnen aggregeren en vergelijken.

(93)

Elke door deze verordening opgelegde verplichting die verder moeten worden uitgewerkt door middel van gedelegeerde of uitvoeringshandelingen op grond van de artikelen 290 of 291 VWEU, moet worden geacht in werking te treden uitsluitend vanaf de datum waarop deze handelingen van kracht worden.

(94)

In het kader van de ontwikkeling van technische richtsnoeren en technische reguleringsnormen, en met name bij vaststelling van de in deze verordening opgenomen clearingdrempel voor niet-financiële tegenpartijen, dient ESMA openbare hoorzittingen te organiseren om marktdeelnemers te raadplegen.

(95)

Om ervoor te zorgen dat deze verordening volgens eenvormige voorwaarden wordt uitgevoerd, dienen uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie te worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (24).

(96)

De Commissie dient te bezien en te beoordelen in hoeverre er behoefte is aan passende maatregelen om een consistente en effectieve toepassing en ontwikkeling te bewerkstelligen van reglementering, normen en praktijken die binnen het bereik van deze verordening vallen, met inachtneming van het resultaat van de in de relevante internationale fora gevoerde besprekingen.

(97)

Gezien de regels betreffende interoperabele systemen is het passend geacht Richtlijn 98/26/EG te wijzigen om de rechten te beschermen van een systeembeheerder die zakelijke zekerheid aan een ontvangende systeembeheerder verstrekt bij een insolventieprocedure tegen die ontvangende systeembeheerder.

(98)

Om een efficiënte clearing, registratie, afwikkeling en betaling te vergemakkelijken, moeten CTP's en transactieregisters in hun procedures voor communicatie met de deelnemers en marktinfrastructuren waarmee zij samenwerken plaats inruimen voor de op hun vakgebied bestaande internationale communicatieprocedures en normen voor het versturen van berichten en referentiegegevens.

(99)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk de vaststelling van uniforme vereisten voor otc-derivatencontracten en voor de uitvoering van activiteiten van CTP's en transactieregisters, niet op bevredigende wijze door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de beoogde reikwijdte beter op het niveau van de Unie kunnen worden bewerkstelligd, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij deze verordening worden vereisten voor clearing en bilateraal risicobeheer met betrekking tot over-the-counter („otc”)-derivatencontracten, rapportagevereisten met betrekking tot derivatencontracten en uniforme vereisten voor de uitvoering van de activiteiten van centrale tegenpartijen („CTP's”) en transactieregisters vastgesteld.

2.   Deze verordening is van toepassing op CTP's en hun clearingleden, financiële tegenpartijen en transactieregisters. Zij is van toepassing op niet-financiële tegenpartijen en handelsplatforms indien daarin is voorzien.

3.   Titel V van deze verordening is uitsluitend van toepassing op effecten en geldmarktinstrumenten als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 18, onder a) en b), en punt 19 van Richtlijn 2004/39/EG.

4.   Deze verordening is niet van toepassing op:

a)

de leden van het ESCB en andere organen van de lidstaten met een soortgelijke functie en andere overheidsinstellingen in de Unie die belast zijn met of betrokken zijn bij het beheer van de overheidsschuld;

b)

de Bank voor Internationale Betalingen.

5.   Met uitzondering van de rapportageverplichtingen uit hoofde van artikel 9, is deze verordening niet van toepassing op de volgende entiteiten:

a)

multilaterale ontwikkelingsbanken als vermeld in bijlage VI, punt 1, punt 4.2, van Richtlijn 2006/48/EG;

b)

publiekrechtelijke lichamen in de zin van artikel 4, punt 18, van Richtlijn 2006/48/EG die in eigendom van centrale overheden zijn en beschikken over uitdrukkelijke garantieregelingen die door de centrale overheid zijn ingesteld;

c)

de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit en het Europees stabiliteitsmechanisme.

6.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 82 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in lid 4 bedoelde lijst te wijzigen.

Met het oog daarop dient de Commissie tegen 17 november 2012 bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in ter beoordeling van de internationale status van de overheidsorganen die belast zijn met of betrokken bij het beheer van de overheidsschuld en van de centrale banken.

Dit verslag bevat een vergelijkende analyse van de status van deze organen en van de centrale banken binnen het rechtskader van een groot aantal derde landen, waaronder in ieder geval de drie belangrijkste rechtsgebieden wat betreft omvang van de contracten die worden verhandeld, en van de risicobeheernormen die van toepassing zijn op de derivatentransacties die door deze organen en de centrale banken in deze rechtsgebieden zijn aangegaan. Indien uit de resultaten van het verslag, met name in het licht van de vergelijkende analyse, naar voren komt dat de centrale banken van deze derde landen wat betreft hun monetaire verantwoordelijkheden moeten worden ontheven van de clearing- en rapportageverplichting, neemt de Commissie ze in de in lid 4 bedoelde lijst op.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)   „centrale tegenpartij (CTP)”: een rechtspersoon die zichzelf plaatst tussen de tegenpartijen bij contracten die op een of meer financiële markten worden verhandeld en daarbij de koper wordt voor elke verkoper en de verkoper voor elke koper;

2)   „transactieregister”: een rechtspersoon die vastleggingen betreffende derivaten centraal verzamelt en bewaart;

3)   „clearing”: het proces waarbij een CTP posities vaststelt, inclusief het berekenen van nettoverplichtingen, en ervoor zorgt dat financiële instrumenten, contanten of beide beschikbaar zijn om de uit deze posities voortkomende risicopositie zeker te stellen;

4)   „handelsplatform”: een systeem dat wordt geëxploiteerd door een beleggingsonderneming of een marktexploitant in de zin van artikel 4, lid 1, punt 1 en punt 13, van Richtlijn 2004/39/EG, met uitzondering van een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling in de zin van artikel 4, lid 1, punt 7, van die richtlijn,die meerdere koop- en verkoopintenties met betrekking tot financiële instrumenten in dit systeem samenbrengt op een zodanige wijze, dat er een overeenkomst tot stand komt in overeenstemming met titel II of titel III van die richtlijn;

5)   „derivaat” of „derivatencontract”: een financieel instrument als vermeld in bijlage I, punt C, punten 4 tot en met 10, van Richtlijn 2004/39/EG, zoals geïmplementeerd bij artikel 38 en artikel 39 van Verordening (EG) nr. 1287/2006;

6)   „klasse van derivaten”: een subgroep van derivaten die essentiële kenmerken gemeen hebben, waaronder ten minste de verhouding tot de onderliggende activa, het type van de onderliggende activa en de valuta's waarin zij luiden. Derivaten die punt uitmaken van dezelfde klasse van derivaten kunnen verschillende looptijden hebben;

7)   „OTC-derivaat” of „OTC-derivatencontract”: een derivatencontract waarvan de uitvoering niet plaatsvindt op een gereglementeerde markt in de zin van artikel 4, lid 1, punt 14, van Richtlijn 2004/39/EG, of op een markt van een derde land die overeenkomstig artikel 19, lid 6, van Richtlijn 2004/39/EG geacht wordt gelijkwaardig te zijn aan een gereglementeerde markt;

8)   „financiële tegenpartij”: een beleggingsonderneming waaraan een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 2004/39/EG, een kredietinstelling waaraan een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG, een verzekeringsonderneming waaraan een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 73/239/EEG, een verzekeringsonderneming waaraan een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 2002/83/EG, een herverzekeringsonderneming waaraan een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 2005/68/EG, een icbe en, indien van toepassing haar beheermaatschappij, waaraan vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 2009/65/EG, een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening in de zin van artikel 6, onder a), van Richtlijn 2003/41/EG en een alternatief beleggingsfonds beheerd door beheerders van alternatieve beleggingsfondsen (Alternative Investment Fund Managers — AIFM) die beschikken over een vergunning of een registerinschrijving overeenkomstig Richtlijn 2011/61/EU;

9)   „niet-financiële tegenpartij”: een in de Unie gevestigde onderneming met uitzondering van de in punt 1 en punt 8 bedoelde entiteiten;

10)   „pensioenregeling”:

a)

instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening in de zin van artikel 6, onder a), van Richtlijn 2003/41/EG, met inbegrip van de in artikel 2, lid 1, van die richtlijn bedoelde vergunninghoudende lichamen die verantwoordelijk zijn voor het beheer van deze instellingen en in hun naam handelen, alsook juridische entiteiten die zijn opgericht voor de beleggingsactiviteiten van deze instellingen en die uitsluitend handelen in het belang van deze instellingen;

b)

de werkzaamheden op het gebied van bedrijfspensioenvoorziening van de in Richtlijn 2003/41/EG, artikel 3, bedoelde instellingen;

c)

de werkzaamheden op het gebied van bedrijfspensioenvoorziening van onder Richtlijn 2002/83/EG vallende levensverzekeringsondernemingen, mits alle met die werkzaamheden overeenkomende activa en verplichtingen zijn afgescheiden en gescheiden van de overige werkzaamheden van de verzekeringsondernemingen worden beheerd en georganiseerd, zonder dat er enige mogelijkheid tot overdracht bestaat;

d)

elke andere vergunninghoudende en onder toezicht staande entiteit, of regelingen die op een nationale basis functioneren, op voorwaarde dat zij:

i)

naar nationaal recht zijn erkend, en

ii)

hoofdzakelijk ten doel hebben in pensioenuitkeringen te voorzien;

11)   „tegenpartijkredietrisico”: het risico dat de tegenpartij bij een transactie in gebreke blijft voordat de definitieve afwikkeling van de met de transactie samenhangende kasstromen heeft plaatsgevonden;

12)   „interoperabiliteitsregeling”: een regeling tussen twee of meer CTP's die betrekking heeft op een systeemoverschrijdende uitvoering van transacties;

13)   „bevoegde autoriteit”: de autoriteit die als bevoegde autoriteit is aangewezen in de wetgeving als bedoeld in punt 8 van dit artikel, de bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 10, lid 5, of de autoriteit die overeenkomstig artikel 22 door elke lidstaat wordt aangewezen;

14)   „clearinglid”: een onderneming die aan een CTP deelneemt en verantwoordelijk is voor het vervullen van de uit die deelname voortvloeiende financiële verplichtingen;

15)   „cliënt”: een onderneming die een contractuele relatie heeft met een clearinglid van een CTP waardoor die onderneming in staat is haar transacties bij die CTP te clearen;

16)   „groep”: de groep van ondernemingen die bestaat uit een moederonderneming en haar dochterondernemingen in de zin van de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 83/349/EEG, of de groep van ondernemingen als bedoeld in artikel 3, lid 1, en artikel 80, leden 7 en 8, van Richtlijn 2006/48/EG;

17)   „financiële instelling”: een onderneming die geen kredietinstelling is en waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het verwerven van deelnemingen of in het uitoefenen van een of meer van de activiteiten als opgesomd in bijlage I, punten 2 tot en met 12, van Richtlijn 2006/48/EG;

18)   „financiële holding”: een financiële instelling waarvan de dochterondernemingen uitsluitend of hoofdzakelijk kredietinstellingen of financiële instellingen zijn, van welke dochterondernemingen er ten minste één een kredietinstelling is, en die geen gemengde financiële holding is in de zin van artikel 2, lid 15, van Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat (25);

19)   „onderneming die nevendiensten verricht”: een onderneming waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het bezitten of het beheren van onroerend goed, het beheren van gegevensverwerkingsdiensten of een soortgelijke activiteit welke ten opzichte van de hoofdactiviteit van een of meer kredietinstellingen het karakter van een ondersteunende activiteit heeft;

20)   „gekwalificeerde deelneming”: het rechtstreeks of middellijk bezitten van een deelneming in een CTP of een transactieregister van ten minste 10 % van het kapitaal of van de stemrechten, als bedoeld in de artikelen 9 en 10 van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten (26), daarbij rekening houdend met de in artikel 12, leden 4 en 5, van genoemde richtlijn vervatte voorwaarden voor samenvoeging daarvan, dan wel van een deelneming die de mogelijkheid inhoudt substantiële invloed uit te oefenen op de bedrijfsvoering van de CTP of het transactieregister waarin wordt deelgenomen;

21)   „moederonderneming”: een moederonderneming als beschreven in de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 83/349/EEG;

22)   „dochteronderneming”: een dochteronderneming in de zin van de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 83/349/EEG, waaronder inbegrepen elke dochteronderneming van een dochteronderneming van een moederonderneming die aan het hoofd van deze ondernemingen staat;

23)   „zeggenschap”: de relatie die bestaat tussen een moederonderneming en een dochteronderneming als bedoeld in artikel 1 van Richtlijn 83/349/EEG;

24)   „nauwe banden”: een situatie waarbij twee of meer natuurlijke of rechtspersonen verbonden zijn door:

a)

een deelneming, bij wijze van rechtstreeks eigenaarschap of door middel van een zeggenschapsband van ten minste 20 % van de stemrechten of het kapitaal van een onderneming, of

b)

een zeggenschapsband of een soortgelijke band tussen een natuurlijke of rechtspersoon en een onderneming, of dochteronderneming van een dochteronderneming die eveneens wordt beschouwd als een dochteronderneming van de moederonderneming die aan het hoofd van deze ondernemingen staat.

Onder een nauwe band tussen twee of meer natuurlijke of rechtspersonen wordt tevens verstaan een situatie waarin deze personen via een zeggenschapsband duurzaam verbonden zijn met eenzelfde persoon.

25)   „kapitaal”: geplaatst kapitaal in de zin van artikel 22 van Richtlijn 86/635/EEG van de Raad van 8 december 1986 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen (27) voor zover dit is uitbetaald, plus de daarmee verbonden agiorekening, het verliezen in doorgaande bedrijfsvoering volledig opvangt en het in geval van faillissement of liquidatie achtergesteld is bij alle andere schuldvorderingen;

26)   „reserves”: reserves in de zin van artikel 9 van Vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (28) en de resultaten van het voorgaande jaar die zijn overgedragen door bestemming van het definitieve resultaat;

27)   „raad”: raad van bestuur of raad van toezicht, of beide, overeenkomstig het nationale vennootschapsrecht;

28)   „onafhankelijk lid van de raad”: een lid van de raad dat geen zakelijke, familiale of andere band heeft waardoor een belangenconflict met de betrokken CTP, de aandeelhouders met zeggenschap, het management daarvan of haar clearingleden ontstaat, en dat daarmee gedurende de vijf jaar die aan zijn lidmaatschap van de raad voorafgingen geen soortgelijke band heeft gehad;

29)   „directie”: de persoon of de personen die daadwerkelijk de activiteiten van de CTP of het transactieregister leiden en het bij de dagelijkse leiding betrokken lid of de bij de dagelijkse leiding betrokken leden van de raad;

Artikel 3

Intragroeptransacties

1.   Met betrekking tot een niet-financiële tegenpartij wordt onder een intragroeptransactie verstaan een otc-derivatencontract dat wordt gesloten met een andere tegenpartij die deel uitmaakt van dezelfde groep, mits beide tegenpartijen zijn opgenomen in dezelfde volledige consolidatie en onderworpen zijn aan passende gecentraliseerde risicobeoordelings-, meet- en controleprocedures en die tegenpartij gevestigd is in de Unie of — indien zij gevestigd is in een derde land — de Commissie een uitvoeringshandeling heeft vastgesteld overeenkomstig artikel 13, lid 2, met betrekking tot dat derde land.

2.   Met betrekking tot een financiële tegenpartij wordt onder een intragroeptransactie verstaan:

a)

een otc-derivatencontract dat wordt gesloten met een andere tegenpartij die deel uitmaakt van dezelfde groep, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

i)

de financiële tegenpartij is gevestigd in de Unie of, indien zij in een derde land gevestigd is, de Commissie heeft een uitvoeringshandeling in overeenstemming met artikel 13, lid 2, vastgesteld met betrekking tot dat derde land;

ii)

de andere tegenpartij is een financiële tegenpartij, een financiële holding, een financiële instelling, of een nevendiensten verrichtende onderneming waarop passende prudentiële vereisten van toepassing zijn;

iii)

beide tegenpartijen zijn op volledige basis opgenomen in dezelfde consolidatie, en

iv)

beide tegenpartijen zijn onderworpen aan passende gecentraliseerde risicobeoordelings-, meet- en controleprocedures;

b)

een otc-derivatencontract dat wordt gesloten met een andere tegenpartij waarbij beide tegenpartijen behoren tot hetzelfde institutioneel protectiestelsel, als bedoeld in artikel 80, lid 8, van Richtlijn 2006/48/EG, mits de voorwaarde als bedoeld in punt a, onder ii), van dit lid is vervuld;

c)

een otc-derivatencontract dat wordt gesloten tussen kredietinstellingen die zijn aangesloten bij hetzelfde centraal orgaan, of tussen een dergelijke kredietinstelling en dat centraal orgaan als bedoeld in artikel 3, lid 1, Richtlijn 2006/48/EG, of

d)

een otc-derivatencontract dat wordt gesloten met een niet-financiële tegenpartij die deel uitmaakt van dezelfde groep, mits beide tegenpartijen zijn opgenomen in dezelfde volledige consolidatie en onderworpen zijn aan passende gecentraliseerde risicobeoordelings-, meet- en controleprocedures en die tegenpartij gevestigd is in de Unie of in het rechtsgebied van een derde land waarvoor de Commissie een uitvoeringshandeling heeft vastgesteld als bedoeld in artikel 13, lid 2, met betrekking tot dat derde land.

3.   Voor de toepassing van dit artikel worden tegenpartijen geacht in dezelfde consolidatie te zijn opgenomen wanneer zij beide:

a)

hetzij in een consolidatie zijn opgenomen overeenkomstig Richtlijn 83/349/EEG of in overeenstemming met de Internationale Standaarden voor financiële verslaglegging (IFRS) die zijn vastgesteld op grond van Verordening (EG) nr. 1606/2002 dan wel, wanneer het een groep betreft waarvan de moederonderneming haar hoofdkantoor in een derde land heeft, overeenkomstig de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen van een derde land die worden geacht gelijkwaardig te zijn aan de IFRSin overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1569/2007 (of overeenkomstig de boekhoudkundige normen van een derde land waarvan het gebruik is toegestaan op grond van artikel 4 van die verordening); hetzij

b)

onder hetzelfde toezicht op geconsolideerde basis staan overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG of Richtlijn 2006/49/EG, of — indien het de moederonderneming van een groep betreft die haar hoofdkantoor heeft in een derde land — zij onder hetzelfde toezicht op geconsolideerde basis door de bevoegde instantie van een derde land valt, dat als gelijkwaardig is gecontroleerd aan het toezicht volgens de beginselen van artikel 143 van Richtlijn 2006/48/EG, of van artikel 2 van Richtlijn 2006/49/EG.

TITEL II

CLEARING, RAPPORTAGE EN INPERKING VAN HET RISICO VAN OTC-DERIVATEN

Artikel 4

Clearingverplichting

1.   Tegenpartijen clearen alle otc-derivatencontracten welke behoren tot een klasse van otc-derivaten waarop de clearingverplichting in overeenstemming met artikel 5, lid 2, van toepassing is verklaard, indien die contracten aan de beide volgende voorwaarden voldoen:

a)

zij zijn gesloten:

i)

tussen twee financiële tegenpartijen;

ii)

tussen een financiële tegenpartij en een niet-financiële tegenpartij die voldoet aan de in artikel 10, lid 1 ter, bedoelde voorwaarden;

iii)

tussen twee niet-financiële tegenpartijen die voldoen aan de in artikel 10, lid 1 ter, bedoelde voorwaarden;

iv)

tussen een financiële tegenpartij of een niet-financiële tegenpartij die voldoet aan de in artikel 10, lid 1 ter, bedoelde voorwaarden en een entiteit die gevestigd is in een derde land dat aan de clearingverplichting onderworpen zou zijn indien het in de Unie gevestigd was; hetzij

v)

tussen twee entiteiten die gevestigd zijn in een of meer derde landen die aan de clearingverplichting onderworpen zouden zijn indien zij in de Unie gevestigd waren, als het contract aanzienlijke en voorzienbare rechtstreekse gevolgen binnen de Unie heeft of indien een daartoe strekkende verplichting passend of noodzakelijk is om te voorkomen dat bepalingen van deze verordening worden omzeild, en

b)

zij worden gesloten of verlengd:

i)

op of na de datum met ingang waarvan de clearingverplichting in werking treedt; dan wel

ii)

op of na de datum van kennisgeving als bedoeld in artikel 5, lid 1, maar vóór de datum met ingang waarvan de clearingverplichting in werking treedt, indien de resterende looptijd van die contracten langer is dan de door de Commissie overeenkomstig artikel 5, lid 2, punt c, bepaalde minimale resterende looptijd.

2.   Onverminderd de toepassing van risicolimiteringstechnieken als bedoeld in artikel 11, zijn otc-derivaten die zijn aan te merken als intragroeptransacties in de zin van artikel 3 niet aan de clearingverplichting onderworpen.

De vrijstelling als neergelegd in de eerste alinea is alleen van toepassing:

a)

indien twee in de Unie gevestigde tegenpartijen die tot dezelfde groep behoren hun respectieve bevoegde autoriteiten vooraf schriftelijk in kennis hebben gesteld van hun voornemen om gebruik te maken van de vrijstelling voor de tussen hen onderling aangegane otc-derivatencontracten. De kennisgeving dient uiterlijk 30 kalenderdagen voor het beoogde gebruik van de ontheffing plaats te vinden. Binnen 30 kalenderdagen na ontvangst van die kennisgeving kunnen de bevoegde autoriteiten bezwaar maken tegen het gebruik van deze vrijstelling indien de transacties tussen de tegenpartijen niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 3, onverminderd het recht van de bevoegde autoriteiten om na de verstrijking van deze periode van 30 kalenderdagen bezwaar aan te tekenen indien aan die voorwaarden niet langer wordt voldaan. Als er tussen de bevoegde autoriteiten een verschil van mening bestaat, kan ESMA deze autoriteiten overeenkomstig haar bevoegdheden uit hoofde van artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 helpen overeenstemming te bereiken;

b)

voor otc-derivatencontracten tussen twee tegenpartijen die behoren tot dezelfde groep en die zijn gevestigd in een lidstaat en in een derde land, indien de tegenpartij die gevestigd is in de Unie van haar bevoegde autoriteit binnen 30 kalenderdagen nadat deze daarvan door de in de Unie gevestigde tegenpartij in kennis is gesteld, toestemming heeft gekregen om deze vrijstelling toe te passen, met dien verstande dat aan de in artikel 3 neergelegde voorwaarden moet zijn voldaan. De bevoegde autoriteit stelt ESMA van dat besluit in kennis.

3.   De otc-derivatencontracten die uit hoofde van lid 1 aan een clearingverplichting onderworpen zijn, worden gecleard in een CTP die overeenkomstig artikel 14 beschikt over een vergunning of overeenkomstig artikel 25 beschikt over een erkenning voor het clearen van de desbetreffende klasse van otc-derivaten en die is opgenomen in het register in overeenstemming met artikel 6, lid 2, onder b).

Hiertoe moet een tegenpartij clearinglid of cliënt worden, of dient zij indirecte clearingregelingen te treffen met een clearinglid, met dien verstande dat deze regelingen niet resulteren in een verhoging van het tegenpartijrisico en er garant voor staan dat de activa en posities van de tegenpartij voor beschermingsmaatregelen van gelijke werking in aanmerking komen als die waarnaar wordt verwezen in de artikelen 39 en 48.

4.   Om een consistente toepassing van dit artikel te garanderen, stelt ESMA ontwerpen van technische reguleringsnormen op tot nadere bepaling van de contracten die worden geacht aanzienlijke en voorzienbare rechtstreekse gevolgen binnen de Unie te hebben of van de gevallen waarin het passend of noodzakelijk is te voorkomen dat bepalingen van deze verordening worden omzeild als bedoeld in lid 1, onder a), punt v), alsmede de soorten indirecte contractuele regelingen die voldoen aan de voorwaarden waarop wordt gedoeld in de tweede alinea van lid 3.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 30 september 2012 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 5

Procedure betreffende de clearingverplichting

1.   Een bevoegde autoriteit die krachtens artikel 14 of artikel 15 aan een CTP een vergunning voor het clearen van een klasse van otc-derivaten verleent, stelt ESMA hiervan onmiddellijk in kennis.

Om een consistente toepassing van dit artikel te garanderen, stelt ESMA ontwerpen van technische reguleringsnormen op tot nadere bepaling van de gegevens die moeten worden opgenomen in de in de eerste alinea bedoelde kennisgevingen.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 30 september 2012 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de in de tweede alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

2.   Binnen zes maanden na ontvangst van een kennisgeving uit hoofde van lid 1 of na afsluiting van een erkenningsprocedure overeenkomstig artikel 25 stelt ESMA, na daarover een openbare raadpleging te hebben gehouden en na het ESRB — en in voorkomend geval de bevoegde autoriteiten van derde landen — te hebben geraadpleegd, ontwerpen van technische reguleringsnormen op, en legt zij deze ter goedkeuring aan de Commissie voor, die het volgende bepalen:

a)

de klasse van otc-derivaten die onder de in artikel 4 bedoelde clearingverplichting dient te vallen;

b)

de datum(s) met ingang waarvan de clearingverplichting in werking treedt, met inbegrip van een eventuele gefaseerde invoering en de categorieën van tegenpartijen waarvoor de verplichting geldt, en

c)

de minimale resterende looptijd van de in artikel 4, lid 1, onder b), punt ii), bedoelde otc-derivatencontracten.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

3.   ESMA inventariseert op eigen initiatief, nadat zij een openbare raadpleging heeft gehouden en nadat zij het ESRB en, waar passend, de bevoegde autoriteiten van derde landen heeft geraadpleegd, op basis van de in lid 4, punten a), b) en c), neergelegde criteria, de klassen van derivaten die onderwerp moeten zijn van de clearingverplichting als bedoeld in artikel 4 maar waarvoor tot dusverre nog geen CTP een vergunning heeft gekregen, en meldt deze aan de Commissie.

Na daarvan melding te hebben gemaakt publiceert ESMA een oproep tot het ontwikkelen van voorstellen voor de clearing van die klassen van derivaten.

4.   Ter verwezenlijking van de overkoepelende doelstelling het systeemrisico te beperken wordt in de ontwerpen van technische reguleringsnormen voor het in lid 2, punt a), bedoelde onderdeel rekening gehouden met de volgende criteria:

a)

de mate waarin de contractvoorwaarden en de operationele processen met betrekking tot de betrokken klasse van otc-derivaten zijn gestandaardiseerd;

b)

het volume en de liquiditeit van de betrokken klasse van otc-derivaten;

c)

de beschikbaarheid van eerlijke, betrouwbare en algemeen aanvaarde informatie over de prijsstelling in de desbetreffende klasse van otc-derivaten;

Bij het opstellen van deze ontwerpen van technische reguleringsnormen kan ESMA rekening houden met de interrelaties tussen tegenpartijen die gebruikmaken van de desbetreffende klassen van otc-derivaten, het verwachte effect op de niveaus van de tegenpartijkredietrisico's tussen tegenpartijen, alsook met de Uniebrede gevolgen op het gebied van mededinging.

Om een consistente toepassing van dit artikel te garanderen, stelt ESMA ontwerpen van technische reguleringsnormen op tot nadere bepaling van de in de eerste alinea onder a), b) en c) bedoelde gegevens.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 30 september 2012 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1095/2010, artikelen 10 tot en met 14, de in de derde alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen.

5.   In de ontwerpen van technische reguleringsnormen voor het in lid 2, punt b, bedoelde onderdeel wordt rekening gehouden met de volgende criteria:

a)

het verwachte volume van de betrokken klasse van otc-derivaten;

b)

de vraag of meer dan één CTP reeds dezelfde klasse van otc-derivaten clearen;

c)

het vermogen van de betrokken CTP's om het verwachte volume te verwerken en om het risico dat voortvloeit uit de clearing van de betrokken klasse van otc-derivaten te beheersen;

d)

het type en de aantallen tegenpartijen die in de markt voor de betrokken klasse van otc-derivaten actief zijn en naar verwachting actief zullen zijn;

e)

de vraag hoeveel tijd een onder de clearingverplichting vallende tegenpartij nodig heeft om regelingen te treffen voor het clearen van haar otc-derivatencontracten via een CTP;

f)

het risicobeheer en de juridische en operationele capaciteit van het scala aan tegenpartijen die actief zijn in de markt voor de betrokken klasse van otc-derivaten en die onder de clearingverplichting van artikel 4, lid 1, zouden vallen.

6.   Indien er voor een bepaalde klasse otc-derivatencontracten geen CTP meer is die over een vergunning of erkenning beschikt voor het clearen van deze contracten conform deze verordening, valt zij niet meer onder de in artikel 4 en lid 3 van dit artikel bedoelde clearingverplichting.

Artikel 6

Openbaar register

1.   ESMA zorgt voor het aanleggen, onderhouden en actualiseren van een openbaar register dat de correcte en ondubbelzinnige inventarisatie van de onder de clearingverplichting vallende klassen van otc-derivaten mogelijk maakt. Het openbaar register is op de website van ESMA beschikbaar.

2.   Het register bevat de volgende informatie:

a)

de klassen van derivaten die onder de clearingverplichting vallen op grond van artikel 4;

b)

de CTP's die met het oog op de clearingverplichting over een vergunning of erkenning beschikken;

c)

de data vanaf welke de clearingverplichting in werking treedt, met inbegrip van een eventuele gefaseerde invoering;

d)

de klassen van derivaten die door ESMA overeenkomstig artikel 5, lid 3, zijn vastgesteld;

e)

de minimale resterende looptijd van de in artikel 4, lid 1, onder b), punt ii), bedoelde derivatencontracten;

f)

de CTP's die met het oog op de clearingverplichting door de bevoegde autoriteit bij ESMA zijn aangemeld en de datum van kennisgeving van elk van hen.

3.   Wanneer een CTP volgens deze verordening niet meer beschikt over een vergunning of erkenning voor het clearen van een bepaalde klasse van derivaten, verwijdert ESMA deze onmiddellijk uit het openbaar register voor wat betreft die klasse van derivaten.

4.   Om een consistente toepassing van dit artikel te garanderen, kan ESMA ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen om de details te specificeren, die moeten worden opgenomen in het openbaar register als bedoeld in lid 1.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 30 september 2012 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 7

Toegang tot een CTP

1.   Een CTP die over een vergunning beschikt om otc-derivatencontracten te clearen, aanvaardt deze contracten te clearen op niet-discriminerende en transparante basis, ongeacht het handelsplatform.

Een CTP kan verlangen dat een handelsplatform voldoet aan de door de CTP gestelde operationele en technische eisen, ook op het gebied van risicobeheersing.

2.   Een CTP dient een door een handelsplatform gedaan formeel verzoek om toegang binnen drie maanden in te willigen of af te wijzen.

3.   Wanneer een CTP weigert toegang te verlenen in de zin van lid 2, dient zij de motieven voor die weigering jegens het handelsplatform omstandig toe te lichten.

4.   Tenzij de bevoegde autoriteit van het handelsplatform en die van de CTP weigeren toegang te verlenen, verleent de CTP, onder voorbehoud van het bepaalde in de tweede alinea, overeenkomstig lid 2 binnen drie maanden na een besluit tot inwilliging van een formeel verzoek van een handelsplatform toegang.

De bevoegde autoriteit van het handelsplatform en die van de CTP kunnen de CTP na een formeel verzoek van het handelsplatform alleen weigeren toegang te verlenen wanneer die toegang een bedreiging zou vormen voor de soepele en ordelijke werking van de markten of negatieve gevolgen zou hebben in termen van systeemrisico.

5.   Ingeval van een meningsverschil tussen de bevoegde autoriteiten, wordt elk geschil tussen deze bevoegde autoriteiten door ESMA geschikt in overeenstemming met haar bevoegdheden uit hoofde van artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 8

Toegang tot een handelsplatform

1.   Een handelsplatform verstrekt op niet-discriminerende en transparante basis trade feeds aan elke CTP met een vergunning voor het clearen van op dat handelsplatform verhandelde otc-derivatencontracten die daarom verzoekt.

2.   Wanneer een CTP bij een handelsplatform een formeel verzoek om toegang tot dat platform heeft ingediend, krijgt de CTP daarop van het handelsplatform binnen drie maanden antwoord.

3.   Indien een handelsplatform de toegang weigert, stelt het de CTP van zijn volledig met redenen omklede weigering in kennis.

4.   Onverminderd het besluit van de voor het handelsplatform en de voor de CTP bevoegde autoriteiten biedt het handelsplatform toegang binnen drie maanden na een positief antwoord op een desbetreffend verzoek.

De CTP krijgt alleen toegang tot het handelsplatform voor zover die toegang geen interoperabiliteit vergt noch een bedreiging vormt voor de soepele en ordelijke werking van de markten, in het bijzonder als gevolg van liquiditeitsfragmentatie, en mits het handelsplatform beschikt over passende mechanismen om die fragmentatie te voorkomen.

5.   Om een consistente toepassing van dit artikel te garanderen, stelt ESMA ontwerpen van technische reguleringsnormen op, waarin het begrip „liquiditeitsfragmentatie” nader wordt gespecificeerd.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 30 september 2012 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 9

Rapportageverplichting

1.   Tegenpartijen en CTP's zorgen ervoor dat de gegevens betreffende elk derivatencontract dat zij hebben gesloten en betreffende elke wijziging van het contract of de beëindiging ervan, worden gerapporteerd aan een overeenkomstig artikel 55 geregistreerd of een overeenkomstig artikel 77 erkend transactieregister. De gegevens worden uiterlijk op de werkdag volgend op de sluiting, wijziging of beëindiging van het contract gerapporteerd.

De rapportageverplichting is van toepassing op derivatencontracten die:

a)

vóór 16 augustus 2012 zijn gesloten en op deze datum nog uitstonden;

b)

worden gesloten op of na 16 augustus 2012.

Een aan de rapportageverplichting onderworpen tegenpartij of CTP kan de rapportage van de gegevens betreffende het derivatencontract delegeren.

Tegenpartijen en CTP's zorgen ervoor dat de gegevens betreffende hun derivatencontracten niet meermaals worden gerapporteerd.

2.   Tegenpartijen houden ten minste gedurende vijf jaar na de beëindiging van een contract een register bij van alle derivatencontracten die zij hebben gesloten en van alle daarin aangebrachte wijzigingen.

3.   Als er geen transactieregister beschikbaar is om de gegevens betreffende een derivatencontract vast te leggen, zorgen de tegenpartijen en de CTP's dat dergelijke gegevens aan ESMA worden gerapporteerd.

In dat geval zorgt ESMA dat alle in artikel 81, lid 3, bedoelde entiteiten toegang hebben tot alle gegevens betreffende derivatencontracten die zij nodig hebben om hun verantwoordelijkheden en taken te vervullen.

4.   Een entiteit of een CTP die namens een tegenpartij de gegevens betreffende een derivatencontract meldt aan een transactieregister of aan ESMA, dan wel aan een entiteit die dergelijke gegevens rapporteert namens een tegenpartij of een CTP, wordt niet geacht enige bij dat contract of bij een wettelijke of administratiefrechtelijke bepaling opgelegde openbaarmakingsbeperking te overtreden.

Noch op de rapporterende entiteit, noch op haar leiding of werknemers rust enige uit die openbaarmaking voortvloeiende aansprakelijkheid.

5.   Om een consistente toepassing van dit artikel te garanderen, stelt ESMA ontwerpen van technische reguleringsnormen op om voor de verschillende klassen van derivaten de gegevens en het type rapporten als bedoeld in de leden 1 en 3 nader te bepalen.

In de rapporten in de zin van de leden 1 en 3 worden ten minste vermeld:

a)

de partijen bij het derivatencontract en, voor zover verschillend, de begunstigde van de eruit voortvloeiende rechten en verplichtingen;

b)

de voornaamste kenmerken van de derivatencontracten, waaronder hun type, de onderliggende waarde, de looptijd en de nominale waarde, de prijs en de afwikkelingsdatum.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 30 september 2012 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

6.   Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van de leden 1 en 3 te garanderen, stelt ESMA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen vast teneinde te bepalen:

a)

de formattering en frequentie van de in de leden 1 en 3 bedoelde rapportage, voor de verschillende klassen van derivaten;

b)

de uiterste datum waarop de derivatencontracten moeten worden gerapporteerd, met inbegrip van een eventuele gefaseerde invoering van de contracten die zijn gesloten voordat de rapportageverplichting van toepassing is.

ESMA dient deze ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 30 september 2012 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 10

Niet-financiële tegenpartijen

1.   Een niet-financiële tegenpartij die posities in otc-derivatencontracten inneemt welke boven de in lid 3 bepaalde clearingdrempel uitkomen, is gehouden:

a)

ESMA en de in lid 5 bedoelde bevoegde autoriteit onmiddellijk daarvan in kennis te stellen;

b)

zich voor toekomstige contracten overeenkomstig artikel 4 aan de clearingverplichting te onderwerpen indien de gemiddelde lopende positie over een periode van 30 werkdagen boven de drempel uitkomt, en

c)

alle relevante toekomstige contracten binnen vier maanden na de datum waarop zij onder de clearingverplichting komen te vallen te clearen.

2.   Een niet-financiële tegenpartij die overeenkomstig lid 1, punt b, onder de clearingverplichting is komen te vallen en die vervolgens tegenover de overeenkomstig lid 5 aangewezen autoriteit aantoont dat haar gemiddelde lopende positie over een periode van 30 werkdagen niet boven de clearingdrempel uitkomt, valt niet langer onder de clearingverplichting van artikel 4.

3.   Bij de berekening van de in lid 1 bedoelde posities houdt de niet-financiële tegenpartij rekening met alle otc-derivatencontracten die zijn gesloten door de niet-financiële tegenpartij of door andere niet-financiële entiteiten binnen de groep waartoe de niet-financiële tegenpartij behoort en waarvan niet objectief kan worden aangetoond dat ze risico's verminderen die rechtstreeks met de commerciële bedrijvigheid of de activiteiten betreffende het beheer van de kasmiddelen van de niet-financiële tegenpartij of van die groep verband houden.

4.   Om een consistente toepassing van dit artikel te garanderen, stelt ESMA, na raadpleging van het ESRB en andere relevante autoriteiten, ontwerpen van technische reguleringsnormen op, waarin wordt gespecificeerd:

a)

criteria om te bepalen van welke otc-derivatencontracten objectief kan worden vastgesteld, dat zij risico's verminderen die rechtstreeks verband houden met de commerciële activiteiten of de activiteiten betreffende kasbeheer als bedoeld in lid 3, en

b)

de waarden van de clearingdrempels die worden vastgesteld met inachtneming van de systeemrelevantie van de som van de nettoposities en risicoposities per tegenpartij en per klasse van otc-derivaten.

Na een open publieke raadpleging te hebben gehouden, legt ESMA deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 30 september 2012 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

ESMA toetst, na raadpleging van het ESRB en andere relevante autoriteiten, periodiek de drempels en stelt, waar passend, de noodzakelijke ontwerpen van technische reguleringsnormen voor tot wijziging van die drempels.

5.   Elke lidstaat belast een autoriteit met de verantwoordelijkheid om zorg te dragen dat de bij lid 1 opgelegde verplichting wordt nageleefd.

Artikel 11

Risico-inperkingstechnieken voor niet door een CTP geclearde otc-derivatencontracten

1.   Financiële tegenpartijen en niet-financiële tegenpartijen die een niet door een CTP gecleard otc-derivatencontract sluiten, zien er met de nodige zorgvuldigheid op toe dat passende procedures en regelingen worden ingevoerd om operationele risico's en tegenpartijkredietrisico's te meten, te bewaken en te limiteren, waaronder ten minste:

a)

elektronische middelen — voor zover beschikbaar — om de tijdige bevestiging van de voorwaarden van het desbetreffende otc-derivatencontract te verzekeren;

b)

gestandaardiseerde processen die robuust, veerkrachtig en controleerbaar zijn, om portefeuilles te laten aansluiten, het gerelateerde risico te beheren, geschillen tussen partijen vroegtijdig vast te stellen en op te lossen, en de waarde van uitstaande contracten te bewaken.

2.   Financiële tegenpartijen en de in artikel 10 bedoelde niet-financiële tegenpartijen waarderen uitstaande contracten dagelijks tegen marktwaarde. Indien waardering tegen marktwaarde door de marktomstandigheden onmogelijk wordt gemaakt, wordt gebruikgemaakt van een betrouwbare en prudente waardering op basis van een modellenbenadering.

3.   Financiële tegenpartijen beschikken over risicobeheerprocedures die een tijdige, nauwkeurige en passend gescheiden uitwisseling van zekerheden voorschrijven met betrekking tot otc-derivatencontracten die op of na 16 augustus 2012 worden gesloten. Niet-financiële tegenpartijen als bedoeld in artikel 10 beschikken over risicobeheerprocedures die een tijdige, nauwkeurige en passend gescheiden uitwisseling van zekerheden voorschrijven met betrekking tot otc-derivatencontracten die worden gesloten op of na de datum waarop de clearingdrempel wordt overschreden.

4.   Financiële tegenpartijen houden met het oog op het beheer van niet door een passende uitwisseling van zekerheden gedekte risico's in passende en evenredige mate kapitaal aan.

5.   Het in lid 3 van dit artikel neergelegde vereiste is niet van toepassing op een intragroeptransactie als bedoeld in artikel 3 welke wordt gesloten door tegenpartijen die in dezelfde lidstaat gevestigd zijn, mits er geen praktische of juridische belemmering aanwezig of te voorzien is die een onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of terugbetaling van passiva tussen de tegenpartijen kan verhinderen.

6.   Een intragroeptransactie als bedoeld in artikel 3, lid 2, punten a), b) of c), welke wordt gesloten door tegenpartijen die in verschillende lidstaten gevestigd zijn, wordt geheel of gedeeltelijk vrijgesteld van het in lid 3 van dit artikel neergelegde vereiste op basis van een positief besluit van beide relevante bevoegde autoriteiten, mits de volgende voorwaarden vervuld zijn:

a)

de risicobeheerprocedures van de tegenpartijen zijn voldoende degelijk en solide, en zijn consistent met het complexiteitsniveau van de derivatentransactie;

b)

er is geen praktische of juridische belemmering aanwezig of te voorzien die een onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of terugbetaling van passiva tussen de tegenpartijen kan verhinderen.

Indien de bevoegde autoriteiten er niet in slagen binnen 30 kalenderdagen na ontvangst van het verzoek om vrijstelling tot een positief besluit te komen, kan ESMA deze autoriteiten assisteren bij het bereiken van een akkoord in overeenstemming met haar bevoegdheden tot schikking van meningsverschillen krachtens artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

7.   Een intragroeptransactie als bedoeld in artikel 3, lid 1, welke wordt gesloten door niet-financiële tegenpartijen die in verschillende lidstaten gevestigd zijn, wordt vrijgesteld van het in lid 3 van dit artikel neergelegde vereiste, mits de volgende voorwaarden vervuld zijn:

a)

de risicobeheerprocedures van de tegenpartijen zijn voldoende degelijk en solide, en zijn consistent met het complexiteitsniveau van de derivatentransactie;

b)

er is geen praktische of juridische belemmering aanwezig of te voorzien die een onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of terugbetaling van passiva tussen de tegenpartijen kan verhinderen.

De niet-financiële tegenpartijen stellen de in artikel 10, lid 5, bedoelde bevoegde autoriteiten in kennis van hun voornemen om de vrijstelling toe te passen. De vrijstelling is geldig tenzij een van beide in kennis gestelde bevoegde autoriteiten de in onder a) of onder b) van de eerste alinea bedoelde voorwaarden binnen drie maanden na de datum van kennisgeving niet vervuld acht.

8.   Een intragroeptransactie als bedoeld in artikel 3, lid 2, punten a) tot en met d), die wordt gesloten door een tegenpartij die in de Unie is gevestigd en een tegenpartij die in het rechtsgebied van een derde land gevestigd is, wordt geheel of gedeeltelijk vrijgesteld van het in lid 3 van dit artikel neergelegde vereiste op basis van een positief besluit van de relevante bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op de in de Unie gevestigde tegenpartij, mits de volgende voorwaarden vervuld zijn:

a)

de risicobeheerprocedures van de tegenpartijen zijn voldoende degelijk en solide, en zijn consistent met het complexiteitsniveau van de derivatentransactie;

b)

er is geen praktische of juridische belemmering aanwezig of te voorzien die een onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of terugbetaling van passiva tussen de tegenpartijen kan verhinderen.

9.   Een intragroeptransactie als bedoeld in artikel 3, lid 1, van dit artikel welke wordt gesloten door een niet-financiële tegenpartij die in de Unie is gevestigd en een tegenpartij die in het rechtsgebied van een derde land gevestigd is, wordt vrijgesteld van het in lid 3 neergelegde vereiste, mits de volgende voorwaarden vervuld zijn:

a)

de risicobeheerprocedures van de tegenpartijen zijn voldoende degelijk en solide, en zijn consistent met het complexiteitsniveau van de derivatentransactie;

b)

er is geen praktische of juridische belemmering aanwezig of te voorzien die een onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of terugbetaling van passiva tussen de tegenpartijen kan verhinderen.

De niet-financiële tegenpartij stelt de in artikel 10, lid 5, bedoelde bevoegde autoriteit in kennis van haar voornemen om de vrijstelling toe te passen. De vrijstelling is geldig tenzij één van de in kennis gestelde bevoegde autoriteiten de in onder a) of onder b) van de eerste alinea bedoelde voorwaarden binnen drie maanden na de datum van kennisgeving niet vervuld acht.

10.   Een intragroeptransactie als bedoeld in artikel 3, lid 1, van dit artikel welke wordt gesloten door een niet-financiële tegenpartij en een financiële tegenpartij die in verschillende lidstaten gevestigd zijn, wordt geheel of gedeeltelijk vrijgesteld van het in lid 3 neergelegde vereiste op basis van een positief besluit van de relevante bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op de financiële tegenpartij, mits de volgende voorwaarden vervuld zijn:

a)

de risicobeheerprocedures van de tegenpartijen zijn voldoende degelijk en solide, en zijn consistent met het complexiteitsniveau van de derivatentransactie;

b)

er is geen praktische of juridische belemmering aanwezig of te voorzien die een onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of terugbetaling van passiva tussen de tegenpartijen kan verhinderen.

De relevante bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op de financiële tegenpartij stelt de in artikel 10, lid 5, bedoelde bevoegde autoriteit in kennis van het bedoelde besluit. De vrijstelling geldt tenzij de in kennis gestelde bevoegde autoriteit de in onder a) of onder b) van de eerste alinea bedoelde voorwaarden niet vervuld acht. Indien de bevoegde autoriteiten het niet eens worden, kan ESMA die autoriteiten helpen tot overeenstemming te komen overeenkomstig haar bevoegdheden uit hoofde van artikel 19 Verordening (EU) nr. 1095/2010.

11.   De tegenpartij van een intragroeptransactie waarvoor vrijstelling van het in lid 3 neergelegde vereiste is verleend, maakt de gegevens betreffende de vrijstelling openbaar.

Een bevoegde autoriteit stelt ESMA in kennis van elk besluit dat uit hoofde van lid 6, lid 8 of lid 10 is genomen alsook van elke kennisgeving die zij uit hoofde van lid 7, lid 9 of lid 10 heeft ontvangen, en doet de gegevens inzake de betrokken intragroeptransactie aan ESMA toekomen.

12.   De in de leden 1 tot en met 11 vervatte verplichtingen gelden voor derivatencontracten welke gesloten zijn tussen entiteiten van een derde land die aan deze verplichtingen onderworpen zouden zijn indien zij in de Unie gevestigd waren, als deze contracten aanzienlijke en voorzienbare rechtstreekse gevolgen binnen de Unie hebben of indien de verplichting in kwestie passend of noodzakelijk is om te voorkomen dat bepalingen van deze verordening worden omzeild.

13.   ESMA controleert regelmatig de activiteiten met betrekking tot derivaten die niet voor clearing in aanmerking komen, teneinde mogelijke systeemrisico's die van een bepaalde klasse van contracten uitgaan, te kunnen opsporen en om regelgevingsarbitrage tussen geclearde en niet-geclearde derivatentransacties te voorkomen. In het bijzonder neemt ESMA, na raadpleging van het ESRB, maatregelen in overeenstemming met artikel 5, lid 3, of herziet de technische reguleringsnormen inzake marginvereisten, zoals neergelegd in lid 14 van dit artikel en in artikel 41.

14.   Om een consistente toepassing van dit artikel te garanderen, stelt ESMA ontwerpen van technische reguleringsnormen op, waarin wordt gespecificeerd:

a)

de procedures en regelingen als bedoeld in lid 1;

b)

de marktomstandigheden waardoor waardering tegen marktwaarde onmogelijk wordt gemaakt, en de criteria voor waardering op basis van een modellenbenadering als bedoeld in lid 2;

c)

de gegevens betreffende de vrijgestelde intragroeptransacties die moeten worden opgenomen in de kennisgeving als bedoeld in de leden 7, 9 en 10;

d)

de nadere gegevens betreffende vrijgestelde intragroeptransacties als bedoeld in lid 11;

e)

de contracten die worden geacht aanzienlijke en voorzienbare rechtstreekse gevolgen binnen de Unie te hebben of de gevallen waarin het passend of noodzakelijk is te voorkomen dat bepalingen van deze verordening als bedoeld in lid 12 worden omzeild.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 30 september 2012 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

15.   Om een consistente toepassing van dit artikel te garanderen, stellen de ESAs ontwerpen van technische reguleringsnormen op, waarin wordt gespecificeerd:

a)

de risicobeheerprocedures, inclusief de niveaus en de categorie zekerheden en scheidingsregelingen die volgens lid 3 nodig zijn om aan de normen te voldoen;

b)

het kapitaalniveau dat nodig is om aan lid 4 te voldoen;

c)

de procedures die de tegenpartijen en de betrokken bevoegde autoriteiten moeten volgen voor het aanvragen van vrijstellingen in de zin van de leden 6 tot en met 10;

d)

de toepasselijke criteria als bedoeld in de leden 5 tot en met 10, met name ter bepaling van hetgeen moet worden beschouwd als praktische of juridische belemmeringen voor de onmiddellijke overboeking van eigen vermogen of de terugbetaling van passiva tussen de tegenpartijen.

De ESAs leggen die gemeenschappelijke ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 30 september 2012 voor aan de Commissie.

Afhankelijk van het juridische karakter van de tegenpartij wordt aan de Commissie de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 of (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 12

Sancties

1.   De lidstaten stellen de regels vast betreffende de sancties op overtredingen van de regels van deze titel en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze ten uitvoer worden gelegd. Die sancties omvatten ten minste administratieve geldboeten. De vastgestelde sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de voor het toezicht op de financiële en, in voorkomend geval, niet-financiële tegenpartijen verantwoordelijke bevoegde autoriteiten elke wegens overtreding van de artikelen 4, 5 en 7 tot en met 11 opgelegde sanctie openbaar maken, tenzij daardoor de financiële markten ernstig in gevaar zouden worden gebracht of aan de betrokken partijen onevenredige schade zou worden toegebracht. De lidstaten publiceren op gezette tijden evaluatieverslagen over de effectiviteit van de toegepaste sanctieregels. De aldus bekendgemaakte en gepubliceerde informatie mag geen persoonsgegevens in de zin van artikel 2, punt a, van Richtlijn 95/46/EG bevatten.

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 17 februari 2013 van de in lid 1 bedoelde regels in kennis. Zij stellen de Commissie zonder uitstel van alle volgende wijzigingen daarvan in kennis.

3.   Overtredingen van de onder deze titel opgenomen regels hebben geen invloed op de geldigheid van een otc-derivatencontract noch op de mogelijkheid van de betrokken partijen om naleving van de bepalingen van een otc-derivatencontract af te dwingen. Aan overtreding van de onder deze titel opgenomen regels kan geen enkel recht op schadevergoeding worden ontleend ten aanzien van een partij bij een otc-derivatencontract.

Artikel 13

Mechanisme ter voorkoming van overlappende of tegenstrijdige regels

1.   De Commissie wordt door ESMA bijgestaan bij het monitoren van en het aan de Raad en het Europees Parlement verslag uitbrengen over de internationale toepassing van de in de artikelen 4, 9, 10 en 11 vervatte beginselen, inzonderheid met betrekking tot potentieel overlappende of tegenstrijdige vereisten met betrekking tot marktdeelnemers, en zij beveelt mogelijke maatregelen aan.

2.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarbij zij verklaart dat het juridisch, toezichthoudend en handhavingskader van een derde land:

a)

gelijkwaardig is aan de in de artikelen 4, 9, 10 en 11 neergelegde vereisten;

b)

waarborgen inzake het beroepsgeheim biedt die gelijkwaardig zijn aan de in deze verordening vervatte waarborgen, en

c)

die metterdaad op een billijke en niet-verstorende wijze worden toegepast en gehandhaafd, zodat effectief toezicht en effectieve handhaving in dat derde land zijn gewaarborgd.

Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 86, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

3.   Een uitvoeringshandeling inzake gelijkwaardigheid als bedoeld in lid 2 behelst dat tegenpartijen die een onder deze verordening vallende transactie sluiten, slechts geacht worden de in de artikelen 4, 9, 10 en 11 neergelegde verplichtingen te hebben vervuld indien ten minste één van de tegenpartijen in dat derde land gevestigd is.

4.   De Commissie verricht in samenwerking met ESMA de monitoring naar de effectieve uitvoering door derde landen ten aanzien waarvan een uitvoeringshandeling inzake gelijkwaardigheid is vastgesteld, van de vereisten die gelijkwaardig zijn aan de in de artikelen 4, 9, 10 en 11 neergelegde vereisten en brengt regelmatig — en wel minstens eenmaal per jaar — verslag uit aan de het Europees Parlement en de Raad. Indien uit het verslag blijkt dat de autoriteiten van een derde land de gelijkwaardige vereisten op ontoereikende of inconsistente wijze toepassen, trekt de Commissie de erkenning van het als gelijkwaardig aangemerkte juridisch kader van het derde land in kwestie in binnen 30 kalenderdagen na de presentatie van het verslag. Indien de uitvoeringshandeling inzake gelijkwaardigheid wordt ingetrokken, zijn de tegenpartijen automatisch opnieuw aan alle in de verordening vastgestelde vereisten onderworpen.

TITEL III

VERGUNNINGVERLENING AAN EN TOEZICHT OP CTP'S

HOOFDSTUK 1

Voorwaarden en procedures voor vergunningverlening aan een CTP

Artikel 14

Vergunningverlening aan een CTP

1.   Wanneer een rechtspersoon die in de Unie is gevestigd voornemens is om als CTP clearingdiensten te verrichten, vraagt hij volgens de procedure van artikel 17 een vergunning aan bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij is gevestigd (de voor de CTP bevoegde autoriteit).

2.   Zodra de overeenkomstig artikel 17 toegekende vergunning is verleend, geldt zij voor het gehele grondgebied van de Unie.

3.   De in lid 1 bedoelde vergunning wordt uitsluitend voor met clearing verband houdende activiteiten verleend en specificeert welke diensten of activiteiten de centrale tegenpartij mag verrichten, met inbegrip van de klassen van financiële instrumenten die onder dergelijke vergunning ressorteren.

4.   Een CTP voldoet te allen tijde aan de voorwaarden voor vergunningverlening.

Een CTP stelt de bevoegde autoriteit zonder onnodige vertraging in kennis van alle materiële wijzigingen die van invloed zijn op de voorwaarden voor vergunningverlening.

5.   De vergunningverlening als bedoeld in lid 1 belet niet dat de lidstaten ten aanzien van op hun grondgebied gevestigde CTP's bijkomende vereisten vaststellen of blijven toepassen, inclusief bepaalde vergunningsvereisten uit hoofde van Richtlijn 2006/48/EG.

Artikel 15

Uitbreiding van activiteiten en diensten

1.   Een CTP die haar bedrijvigheid tot niet onder de initiële vergunning vallende bijkomende diensten of activiteiten wenst uit te breiden, dient bij de voor de CTP bevoegde autoriteit een verzoek in tot uitbreiding. Het aanbieden van clearingdiensten waarvoor aan de CTP niet reeds een vergunning is verleend, wordt als een uitbreiding van die vergunning beschouwd.

De uitbreiding van een vergunning vindt plaats in overeenstemmin met de procedure van artikel 17.

2.   Wanneer een CTP haar bedrijvigheid tot een andere lidstaat dan de lidstaat van vestiging wenst uit te breiden, stelt de voor de CTP bevoegde autoriteit de bevoegde autoriteit van die andere lidstaat daarvan onmiddellijk in kennis.

Artikel 16

Kapitaalvereisten

1.   Een CTP dient een permanent en beschikbaar initieel kapitaal van ten minste 7,5 miljoen EUR te hebben om een vergunning te kunnen ontvangen in de zin van artikel 14.

2.   Het kapitaal, inclusief de ingehouden winst en reserves, van een CTP staat in verhouding tot het risico dat is verbonden aan de activiteiten van de CTP. Het kapitaal is te allen tijde toereikend om een ordelijke liquidatie of herstructurering van de activiteiten gedurende een passende periode te waarborgen evenals een adequate bescherming van de CTP tegen krediet-, tegenpartij-, markt-, operationele, juridische en bedrijfsrisico's die niet reeds zijn gedekt met specifieke financiële middelen als bedoeld in de artikelen 41 tot en met 44.

3.   Om een consistente toepassing van dit artikel te garanderen, stelt de EBA, in nauwe samenwerking met het ESCB en na raadpleging van ESMA, ontwerpen van technische reguleringsnormen vast tot nadere bepaling van de vereisten inzake het kapitaal, de ingehouden winst en de reserves van een CTP als bedoeld in lid 2.

EBA dient uiterlijk op 30 september 2012 een ontwerp van deze technische reguleringsnormen in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 vast te stellen.

Artikel 17

Procedure voor verlening en weigering van een vergunning

1.   De aanvragende CTP dient een vergunningsaanvraag in de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij is gevestigd.

2.   De aanvragende CTP verstrekt alle informatie die voor de bevoegde autoriteit noodzakelijk is om vast te stellen dat de aanvragende CTP op het moment van de vergunning alle regelingen heeft getroffen die noodzakelijk zijn om aan de vereisten zoals neergelegd in deze Verordening te voldoen. De bevoegde autoriteit geeft alle informatie die zij van de aanvragende CTP ontvangt onverwijld door aan ESMA en het in artikel 18, lid 1, vermelde college.

3.   Uiterlijk 30 werkdagen na ontvangst van de aanvraag verifieert de bevoegde autoriteit of de aanvraag volledig is. Indien de aanvraag onvolledig is, stelt de bevoegde autoriteit een termijn vast waarbinnen de aanvragende CTP aanvullende informatie moet verstrekken. Nadat zij heeft vastgesteld dat de aanvraag volledig is, stelt de bevoegde autoriteit de aanvragende CTP, de leden van het overeenkomstig artikel 18, lid 1, opgerichte college en ESMA daarvan in kennis.

4.   De bevoegde autoriteit verleent een vergunning alleen indien zij er ten volle van overtuigd is dat de aanvragende CTP aan alle bij deze verordening vastgestelde vereisten voldoet en de CTP overeenkomstig Richtlijn 98/26/EG als systeem is aangemeld.

De voor de bevoegde autoriteit houdt terdege rekening met het overeenkomstig artikel 19 tot stand gekomen advies van het college. Indien de bevoegde autoriteit van de CTP een positief advies van het college niet volgt, bevat haar besluit een volledige opgaaf van redenen en een toelichting op elke aanzienlijke afwijking van het positieve advies.

De CTP wordt een vergunning geweigerd wanneer alle leden van het college, met uitzondering van de autoriteiten van de lidstaat waar de CTP is gevestigd, overeenkomstig artikel 19, lid 1, in onderlinge overeenstemming tot een gezamenlijk advies zijn gekomen dat aan de CTP geen vergunning verleend wordt. In dat advies moeten uitdrukkelijk de volledige en gedetailleerde redenen worden opgegeven waarom het college van oordeel is dat de vereisten van deze verordening of van andere delen van het Unierecht niet zijn vervuld.

Daar waar er niet in onderlinge overeenstemming tot een gezamenlijk advies kan worden gekomen overeenkomstig de derde alinea, en een tweederde meerderheid in het college een negatief advies heeft uitgebracht, kan elke van de betrokken bevoegde autoriteiten binnen 30 kalenderdagen na de aanneming van dat negatieve advies op basis van een tweederde meerderheid in het college de aangelegenheid overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 naar ESMA doorverwijzen.

In dat besluit moeten uitdrukkelijk de volledige en gedetailleerde redenen worden opgegeven waarom de betrokken leden van het college van oordeel zijn dat de vereisten van deze verordening of van andere delen van het EU-recht niet zijn vervuld. In dat geval stelt de voor de CTP bevoegde autoriteit haar vergunningsbesluit uit in afwachting van een besluit dat ESMA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1095/2010 kan nemen met betrekking tot het verlenen van een vergunning aan die CTP, en neemt zij haar besluit in overeenstemming met het besluit van ESMA. Na het verstrijken van de periode van 30 dagen als bedoeld in de vierde alinea mag de aangelegenheid niet meer naar ESMA worden doorverwezen.

Indien alle leden van het college met uitzondering van de autoriteiten van de CTP in onderlinge overeenstemming tot een gezamenlijk advies komen dat de CTP geen vergunning krijgt uit hoofde van artikel 19, lid 1, kan de bevoegde autoriteit van de ct de aangelegenheid overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 naar ESMA doorverwijzen.

De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de CTP is gevestigd, zendt het besluit toe aan de andere betrokken bevoegde autoriteiten.

5.   Ingeval de bevoegde autoriteit van de CTP de bepalingen van deze verordening niet heeft toegepast of heeft toegepast op een wijze die in strijd lijkt te zijn met het Unierecht, handelt ESMA overeenkomstig in artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

ESMA kan, op verzoek van een lid van het college of op eigen initiatief en na de bevoegde autoriteit op de hoogte te hebben gebracht, een aangevoerde inbreuk op of niet-toepassing van het Unierecht onderzoeken.

6.   Bij de uitoefening van hun taken mogen leden van het college in geen geval rechtstreeks of onrechtstreeks discriminerend optreden tegen een lidstaat of een groep van lidstaten als platform voor clearingdiensten in welke valuta dan ook.

7.   Binnen zes maanden na de indiening van een volledige aanvraag deelt de bevoegde autoriteit de aanvragende schriftelijk onder opgaaf van alle redenen mee of de vergunning is verleend dan wel geweigerd.

Artikel 18

College

1.   De voor de CTP bevoegde autoriteit richt uiterlijk 30 kalenderdagen na de indiening van een volledige aanvraag in overeenstemming met artikel 17, een college op, bestuurt dit en zit dit voor teneinde de uitvoering van de in de artikelen 15, 17, 49, 51 en 54 bedoelde taken te faciliteren.

2.   Het college bestaat uit:

a)

ESMA;

b)

de voor de CTP bevoegde autoriteit;

c)

de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de clearingleden van de CTP die gevestigd zijn in de drie lidstaten met de grootste bijdragen in het in artikel 42 bedoelde wanbetalingsfonds van de CTP, op geaggregeerde basis gedurende een periode van één jaar;

d)

de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de door de CTP bediende handelsplatforms;

e)

de bevoegde autoriteiten die toezicht uitoefenen op de CTP's waarmee interoperabiliteitsregelingen zijn getroffen;

f)

de bevoegde autoriteiten die toezicht uitoefenen op de centrale effectenbewaarinstellingen waarbij de CTP is aangesloten;

g)

de relevante leden van het ESCB die verantwoordelijk zijn voor de supervisie op de CTP en de relevante leden van het ESCB die verantwoordelijk zijn voor de supervisie op de CTP's waarmee interoperabiliteitsregelingen zijn getroffen;

h)

de centrale banken die de belangrijkste EU-valuta's van de geclearde financiële instrumenten uitgeven.

3.   De bevoegde autoriteit van een lidstaat die geen deel uitmaakt van het college, mag het college te verzoeken om alle informatie die relevant is voor de uitoefening van haar toezichttaken.

4.   Onverminderd de verantwoordelijkheden van bevoegde autoriteiten ingevolge deze verordening zorgt het college voor:

a)

de opstelling van het in artikel 19 bedoelde advies;

b)

de uitwisseling van informatie, waaronder verzoeken om informatie uit hoofde van artikel 84;

c)

overeenstemming betreffende de vrijwillige toevertrouwing van taken onder haar leden;

d)

de coördinatie van toezichtinspectieprogramma's op basis van een risicobeoordeling van de CTP, en

e)

de bepaling van procedures en calamiteitenplannen om noodsituaties aan te pakken, zoals bedoeld in artikel 24.

5.   De oprichting en de werking van het college zijn gebaseerd op een schriftelijke overeenkomst tussen alle leden ervan.

In die overeenkomst worden de praktische regelingen voor de werking van het college, waaronder nadere bepalingen betreffende de stemprocedures als bedoeld in artikel 19, lid 3, vastgelegd en kan worden bepaald dat sommige taken aan de voor de CTP bevoegde autoriteit of een ander lid van het college worden toevertrouwd.

6.   Om de consistente en samenhangende werking van colleges in de Unie te garanderen, stelt ESMA ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter nadere bepaling van de voorwaarden waaronder de in lid 2, onder h), bedoelde EU-valuta's als de meest relevante dienen te worden beschouwd, alsmede van de gegevens omtrent de praktische regelingen als bedoeld in lid 5.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 30 september 2012 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 19

Advies van het college

1.   Binnen vier maanden na de indiening van een compleet vergunningsverleningsverzoek door een CTP in overeenstemming met artikel 17, stelt de voor de CTP bevoegde autoriteit een risicobeoordeling op inzake de CTP en legt een rapport aan het college voor.

Op basis van de bevindingen van dat rapport komt het college binnen 30 kalenderdagen na ontvangst van het rapport tot een gezamenlijk advies waarin wordt bepaald of de aanvragende CTP voldoet aan alle vereisten zoals neergelegd in deze verordening.

Onverminderd het bepaalde in artikel 17, lid 4, vierde alinea, en indien binnen 30 kalenderdagen na de ontvangst van het rapport geen gezamenlijk advies wordt bereikt, stelt het college, binnen dezelfde termijn een meerderheidsadvies vast.

2.   ESMA faciliteert de vaststelling van het gezamenlijk advies overeenkomstig haar algemene coördinatiefunctie uit hoofde van artikel 31 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

3.   Het meerderheidsadvies van het college wordt met gewone meerderheid van de leden vastgesteld. Voor colleges met ten hoogste 12 leden hebben ten hoogste twee collegeleden die tot dezelfde lidstaat behoren stemrecht, en heeft elk lid met stemrecht één stem. Voor colleges met méér dan twaalf leden hebben ten hoogste drie leden die tot dezelfde lidstaat behoren stemrecht, en heeft elk lid met stemrecht één stem. ESMA heeft geen stemrecht in stemmingen over de adviezen van het college.

Artikel 20

Intrekking van de vergunning

1.   Onverminderd artikel 22, lid 3, trekt de voor de CTP bevoegde autoriteit de vergunning in indien de CTP:

a)

binnen twaalf maanden geen gebruik heeft gemaakt van de vergunning, uitdrukkelijk afstand van de vergunning doet of de voorafgaande zes maanden geen diensten of activiteiten heeft verricht;

b)

de vergunning heeft verworven door middel van valse verklaringen of op enige andere onregelmatige wijze;

c)

niet meer voldoet aan de voorwaarden waarop de vergunning is verleend en de door de bevoegde autoriteit van de CTP verlangde corrigerende maatregel niet binnen een gestelde termijn heeft getroffen;

d)

ernstig en systematisch één of meer van de vereisten als neergelegd in deze verordening heeft geschonden.

2.   Wanneer de bevoegde autoriteit van de CTP van oordeel is dat één van de in lid 1 bedoelde omstandigheden zich heeft voorgedaan, stelt zij ESMA en de leden van het college dienovereenkomstig binnen vijf werkdagen daarvan in kennis.

3.   De bevoegde autoriteit van de CTP raadpleegt de leden van het college over de noodzaak om de vergunning van de CTP in te trekken, tenzij dat besluit dringend moet worden genomen.

4.   Elk lid van het college kan te allen tijde verzoeken dat de voor de CTP bevoegde autoriteit nagaat of de CTP blijft voldoen aan de voorwaarden waarop de vergunning is verleend.

5.   De bevoegde autoriteit van de CTP mag de intrekking beperken tot een bepaalde dienst, activiteit of een bepaalde klasse financiële instrumenten.

6.   De bevoegde autoriteit van de CTP stelt ESMA en de leden van het college in kennis van haar omstandig gemotiveerde besluit, waarin rekening wordt gehouden met de voorbehouden van de leden van het college.

7.   Het besluit tot intrekking van de vergunning wordt onmiddellijk in de gehele Unie van kracht.

Artikel 21

Toetsing en evaluatie

1.   Onverminderd de rol van het college, toetsen de in artikel 22 bedoelde bevoegde autoriteiten de regelingen, strategieën, procedures en mechanismen die CTP's met het oog op deze verordening hebben ingevoerd, en evalueert zij de risico's waaraan CTP's nu of mogelijkerwijs in de toekomst worden blootgesteld.

2.   De in lid 1 bedoelde toetsing en evaluatie bestrijkt alle voorschriften betreffende CTP's zoals neergelegd in de onderhavige verordening.

3.   De bevoegde autoriteiten stellen de frequentie en de grondigheid van de in lid 1 bedoelde toetsing en evaluatie vast met inachtneming van de omvang, het systeembelang, de aard, de schaal en de complexiteit van de activiteiten van de betrokken CTP's. De toetsing en de evaluatie worden ten minste eenmaal per jaar bijgewerkt.

De CTP's worden onderworpen aan inspecties ter plekke.

4.   De bevoegde autoriteiten informeren het college regelmatig en ten minste eenmaal per jaar over de resultaten van de in lid 1 bedoelde toetsing en evaluatie, inclusief corrigerende maatregelen en sancties.

5.   De bevoegde autoriteiten eisen van elke CTP die niet aan de vereisten zoals neergelegd in deze verordening voldoet, dat deze vroegtijdig de noodzakelijke maatregelen neemt om deze situatie te verhelpen.

6.   ESMA vervult een coördinerende rol tussen de bevoegde autoriteiten en de respectieve colleges met het oog op de totstandbrenging van een gemeenschappelijke toezichtcultuur en van consistente toezichtpraktijken, zodat uniforme procedures en coherente strategieën gewaarborgd zijn en de consistentie in de toezichtresultaten verder kan worden verbeterd.

Ten behoeve van de eerste alinea, dient ESMA minstens eenmaal per jaar:

a)

de controleactiviteiten van alle bevoegde autoriteiten met betrekking tot het verlenen van vergunningen en het toezicht op CTP's overeenkomstig artikel 30 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 aan een wederzijdse beoordeling te onderwerpen, en

b)

in overeenstemming met artikel 32, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1095/2010 Uniebrede evaluaties te organiseren en te coördineren ter beoordeling van de vraag in hoeverre CTP's bestand zijn tegen ongunstige marktontwikkelingen.

Wanneer uit de onder b) van de tweede alinea bedoelde evaluatie naar voren komt dat de robuustheid van één of meer CTP's te wensen overlaat, formuleert ESMA de nodige aanbevelingen in de zin van artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

HOOFDSTUK 2

Toezicht op de CTP's

Artikel 22

Bevoegde autoriteit

1.   Elke lidstaat wijst de bevoegde autoriteit aan die verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de uit deze verordening voortvloeiende taken met betrekking tot de vergunningverlening aan en het toezicht op de op zijn grondgebied gevestigde CTP's en stelt de Commissie en ESMA daarvan in kennis.

Wanneer een lidstaat meer dan één bevoegde autoriteit aanwijst, bakent hij duidelijk hun respectieve taken af en wijst hij één autoriteit aan als verantwoordelijke autoriteit voor het coördineren van de samenwerking en de uitwisseling van informatie met de Commissie, ESMA, de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten, de EBA en de betrokken leden van het ESCB overeenkomstig de artikelen 23, 24, 83 en 84.

2.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat de bevoegde autoriteit over de toezichts- en onderzoeksbevoegdheden beschikt die nodig zijn voor de uitoefening van haar functies.

3.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat passende administratieve maatregelen conform het nationale recht kunnen worden genomen of opgelegd ten aanzien van de natuurlijke of de rechtspersonen die verantwoordelijk zijn voor de niet-naleving van deze verordening.

Deze maatregelen zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend en kunnen eisen tot het nemen van corrigerende maatregelen binnen een gestelde termijn omvatten.

4.   ESMA publiceert op haar website een lijst van de overeenkomstig lid 1 aangewezen bevoegde autoriteiten.

HOOFDSTUK 3

Samenwerking

Artikel 23

Samenwerking tussen autoriteiten

1.   De bevoegde autoriteiten werken nauw samen met elkaar, met ESMA en, indien nodig, met het ESCB.

2.   De bevoegde autoriteiten nemen, uitgaande van de op het desbetreffende tijdstip beschikbare informatie, bij de uitoefening van hun algemene taken naar behoren de gevolgen in overweging die hun besluiten, met name in noodsituaties als bedoeld in artikel 24, kunnen hebben voor de stabiliteit van het financiële stelsel in alle andere betrokken lidstaten.

Artikel 24

Noodsituaties

De bevoegde autoriteit van de CTP of enige andere autoriteit informeert ESMA, het college, de relevante leden van het ESCB en andere relevante autoriteiten zonder onnodige vertraging over elke met een CTP verband houdende noodsituatie, waaronder ontwikkelingen op de financiële markten die een negatief effect kunnen hebben op de marktliquiditeit en de stabiliteit van het financiële stelsel in een lidstaat waar de CTP of een van de clearingleden ervan is gevestigd.

HOOFDSTUK 4

Betrekkingen met derde landen

Artikel 25

Erkenning van een in een derde land gevestigde CTP

1.   Een in een derde land gevestigde CTP mag uitsluitend clearingdiensten verrichten voor in de Unie gevestigde clearingleden of handelsplatforms indien die CTP is erkend door ESMA.

2.   ESMA kan, na raadpleging van de in lid 3 bedoelde autoriteiten, een in een derde land gevestigde CTP die erkenning heeft aangevraagd voor het verrichten van bepaalde clearingdiensten of -activiteiten, erkennen indien:

a)

de Commissie heeft een uitvoeringshandeling vastgesteld in overeenstemming met lid 6;

b)

de CTP beschikt over een vergunning in het desbetreffende derde land, en is daar onderworpen aan effectief toezicht en effectieve handhaving waardoor volledige naleving van de in dat derde land geldende prudentiële vereisten is gewaarborgd;

c)

er zijn samenwerkingsregelingen getroffen overeenkomstig lid 7;

d)

de CTP is gevestigd in, of beschikt over een vergunning van, een derde land dat wordt beschouwd als een land met gelijkwaardige systemen voor de bestrijding van witwaspraktijken en terrorismefinanciering als die van de Unie, in overeenstemming met de criteria zoals neergelegd in de onderlinge overeenstemming tussen de lidstaten met betrekking tot de gelijkwaardigheid onder Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (29).

3.   Bij het beoordelen of aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan, raadpleegt ESMA:

a)

de bevoegde autoriteit van een lidstaat waar de CTP clearingdiensten verricht of voornemens is clearingdiensten te verrichten en waarvoor de CTP heeft gekozen;

b)

de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de clearingleden van de CTP die gevestigd zijn in de drie lidstaten met de grootste, of de naar verwachting van het CTP grootste bijdragen in het in artikel 42 bedoelde wanbetalingsfonds van de CTP, op geaggregeerde basis gedurende een periode van één jaar;

c)

de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de door de CTP bediende of te bedienen handelsplatforms in de Unie;

d)

de bevoegde autoriteiten die toezicht uitoefenen op de in de Unie gevestigde CTP's waarmee interoperabiliteitsregelingen zijn getroffen;

e)

de relevante leden van het ESCB van de lidstaten waar de CTP clearingdiensten verricht of voornemens is te verrichten en de relevante leden van het ESCB die verantwoordelijk zijn voor de supervisie op de CTP's waarmee interoperabiliteitsregelingen zijn getroffen;

f)

de centrale banken die de meest relevante EU-valuta's van de geclearde of te clearen financiële instrumenten uitgeven.

4.   De in lid 1 bedoelde CTP dient haar aanvraag in bij ESMA.

De aanvragende CTP verstrekt ESMA alle informatie die voor haar erkenning vereist is. Uiterlijk 30 werkdagen na ontvangst verifieert ESMA of de aanvraag volledig is. Indien de aanvraag onvolledig is, stelt ESMA een termijn vast waarbinnen de aanvragende CTP aanvullende informatie moet verstrekken.

Het erkenningsbesluit is gebaseerd op de voorwaarden van lid 2 en staat los van eventueel ter onderbouwing van een gelijkwaardigheidsbesluit als bedoeld in artikel 13, lid 3, uitgevoerde beoordelingen.

ESMA raadpleegt de autoriteiten en entiteiten als bedoel in lid 3, alvorens een besluit te nemen.

Binnen 180 werkdagen na de indiening van een volledige aanvraag informeert ESMA het aanvragende transactieregister schriftelijk onder opgaaf van alle redenen of de erkenning is verleend dan wel geweigerd.

ESMA publiceert op haar website een lijst van overeenkomstig deze verordening erkende CTP's.

5.   ESMA toetst, na raadpleging van de autoriteiten en entiteiten als bedoeld in lid 3, de erkenning van een in een derde land gevestigde CTP in het geval dat deze CTP het bereik van zijn activiteiten en diensten in de Unie heeft uitgebreid. Die toetsing geschiedt in overeenstemming met leden 2, 3 en 4. ESMA kan de erkenning van deze CTP intrekken wanneer niet aan de voorwaarden die in lid 2 zijn neergelegd wordt voldaan en in soortgelijke omstandigheden als die welke in artikel 20 zijn beschreven.

6.   De Commissie kan in overeenstemming met artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 een uitvoeringshandeling vaststellen, waarin wordt bepaald dat het juridisch en het toezichthoudend kader van een derde land waarborgen dat CTP's die in dat derde land over een vergunning beschikken, voldoen aan juridisch bindende vereisten die gelijkwaardig zijn aan de vereisten zoals die zijn neergelegd in titel IV van deze verordening, dat deze CTP's in dat derde land doorlopend aan effectief toezicht en effectieve handhaving zijn onderworpen en dat het juridisch kader van dat derde land voorziet in een effectief gelijkwaardig systeem voor de erkenning van CTP's waaraan uit hoofde van rechtsstelsels van derde landen een vergunning is verleend.

7.   ESMA sluit samenwerkingsovereenkomsten met de betrokken bevoegde autoriteiten van derde landen waarvan het rechts- en toezichtskader overeenkomstig lid 6 gelijkwaardig is bevonden aan deze verordening. In die regelingen wordt ten minste het volgende gespecificeerd:

a)

het mechanisme voor de uitwisseling van informatie tussen ESMA en de bevoegde autoriteiten van de betrokken derde landen, met inbegrip van toegang tot alle door ESMA gevraagde informatie over CTP's die in derde landen over een vergunning beschikken;

b)

het mechanisme voor snelle kennisgeving aan ESMA wanneer de bevoegde autoriteit van een derde land van oordeel is dat een CTP waarop zij toezicht uitoefent, de voorwaarden van haar vergunning of andere wetgeving waaraan zij is onderworpen, schendt;

c)

het mechanisme voor snelle kennisgeving aan ESMA door de bevoegde autoriteit van een derde land wanneer aan een CTP waarop zij toezicht uitoefent, het recht is verleend clearingdiensten te verrichten voor in de Unie gevestigde clearingleden of cliënten;

d)

de procedures in verband met de coördinatie van toezichtactiviteiten, met inbegrip van, in voorkomend geval, inspecties ter plaatse.

8.   Om een consistente toepassing van dit artikel te garanderen, stelt ESMA ontwerpen van technische reguleringsnormen op om de bijzonderheden te specificeren van de informatie die de kandidaat-CTP in zijn erkenningsaanvraag dient te verstrekken.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 30 september 2012 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

TITEL IV

VEREISTEN VOOR CTP'S

HOOFDSTUK 1

Organisatorische vereisten

Artikel 26

Algemene bepalingen

1.   Een CTP beschikt over solide governancesystemen, waaronder een duidelijke organisatiestructuur met duidelijk omschreven, transparante en samenhangende verantwoordelijkheden, effectieve procedures voor het vaststellen, beheren, bewaken en rapporteren van de risico's waaraan zij blootstaat of bloot kan komen te staan, en adequate interne controlemechanismen, zoals goede administratieve en boekhoudkundige procedures.

2.   Een CTP stelt beleid en procedures vast die voldoende effectief zijn om de naleving van deze verordening te garanderen, inclusief de naleving van alle bepalingen van deze verordening door de bestuurders en werknemers van de CTP.

3.   Een CTP beschikt over en werkt in het kader van een organisatiestructuur die de continuïteit en ordelijke werking bij het verrichten van haar diensten en activiteiten garandeert. Zij maakt gebruik van passende en evenredige systemen, middelen en procedures.

4.   Een CTP zorgt voor een duidelijke scheiding tussen de rapporteringslijnen voor risicobeheer en die voor de andere activiteiten van de CTP.

5.   Een CTP zorgt voor de vaststelling, toepassing en instandhouding van een vergoedingsbeleid dat gezond en effectief risicobeheer aanmoedigt en geen stimulansen creëert om de risiconormen te laten verslappen.

6.   Een CTP zorgt voor informatietechnologiesystemen die zijn aangepast aan de complexiteit, de diversiteit en het soort diensten en activiteiten die worden verricht, teneinde te garanderen dat strenge normen in acht worden genomen op het gebied van beveiliging en integriteit en vertrouwelijkheid van de bijgehouden informatie.

7.   Een CTP maakt haar governanceregelingen en de regels van de CTP en haar toelatingscriteria voor het clearinglidmaatschap kosteloos openbaar.

8.   Regelmatig worden onafhankelijke audits van de CTP uitgevoerd. De resultaten van deze audits worden meegedeeld aan de raad en worden ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteit.

9.   Om een consistente toepassing van dit artikel te garanderen, stelt ESMA na overleg met de leden van het ESCB ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarin gespecificeerd is wat de in leden 1 tot en met 8 vermelde regels en governanceregelingen minstens moeten bevatten.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 30 september 2012 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 27

Hoger management en de raad

1.   Het hoger management van een CTP moet voldoende betrouwbaar en moet voldoende ervaren zijn om de gezonde en voorzichtige bedrijfsvoering van de CTP te garanderen.

2.   Een CTP moet beschikken over een raad. Ten minste een derde van de leden van die raad van een CTP, maar niet minder dan twee leden, zijn onafhankelijk. Vertegenwoordigers van de cliënten van clearingleden worden uitgenodigd voor raadsvergaderingen voor aangelegenheden in verband met de artikelen 38 en 39. De vergoeding van de onafhankelijke en andere niet bij het dagelijks bestuur betrokken leden van de raad mag niet gekoppeld zijn aan de bedrijfsprestaties van de CTP.

De leden van de raad van een CTP, inclusief de onafhankelijke leden, moeten over een goede reputatie en moeten over passende ervaring beschikken op het gebied van financiële diensten, risicobeheer en clearingdiensten.

3.   Een CTP stelt de taken en verantwoordelijkheden van de raad duidelijk vast en stelt de notulen van de raadsvergaderingen ter beschikking van de bevoegde autoriteit en controleurs.

Artikel 28

Risicocomité

1.   Een CTP richt een risicocomité op dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van haar clearingleden, onafhankelijke leden van de raad van bestuur en vertegenwoordigers van haar cliënten. Het risicocomité mag werknemers van de CTP en onafhankelijke externe deskundigen uitnodigen om punt te nemen aan vergaderingen van het risicocomité, zij het zonder stemrecht. Bevoegde autoriteiten mogen verzoeken om zonder stemrecht vergaderingen van het risicocomité bij te wonen en om naar behoren te worden geïnformeerd over de werkzaamheden en besluiten van het risicocomité. De bedrijfsleiding van de CTP mag geen enkele directe invloed uitoefenen op het advies van het risicocomité. Geen van de groepen vertegenwoordigers mag over een meerderheid in het risicocomité beschikken.

2.   Een CTP bepaalt duidelijk het mandaat, de governanceregelingen om haar onafhankelijkheid te garanderen, de operationele procedures, de toelatingscriteria en het mechanisme voor het kiezen van de leden van het risicocomité. De governanceregelingen worden openbaar gemaakt en moeten minstens garanderen dat het risicocomité wordt voorgezeten door een onafhankelijk lid van de raad en dat het risicocomité rechtstreeks aan de raad rapporteert en regelmatig bijeenkomt.

3.   Het risicocomité adviseert de raad over regelingen die gevolgen kunnen hebben voor het risicobeheer van de CTP, zoals onder meer een aanzienlijke wijziging in het risicomodel, de procedures in geval van wanbetaling, de criteria voor de aanvaarding van clearingleden, de clearing van nieuwe categorieën van financiële instrumenten of de uitbesteding van functies. Het advies van het risicocomité is niet vereist voor de dagelijkse activiteiten van de CTP. Er worden redelijke inspanningen verricht om het risicocomité te raadplegen over ontwikkelingen die gevolgen hebben voor het risicobeheer van de CTP in noodsituaties.

4.   Onverminderd het recht van de bevoegde autoriteiten om goed te worden geïnformeerd, zijn de leden van het risicocomité gehouden tot vertrouwelijkheid. Indien de voorzitter van het risicocomité vaststelt dat een lid een reëel of potentieel belangenconflict heeft met betrekking tot een bepaalde kwestie, mag dat lid niet stemmen over die kwestie.

5.   Een CTP stelt de bevoegde autoriteit onmiddellijk in kennis van beslissingen van de raad om het advies van het risicocomité niet te volgen.

Artikel 29

Bijhouden van gegevens

1.   Een CTP houdt minstens tien jaar alle vastleggingen bij over de verrichte diensten en activiteiten, zodat de bevoegde autoriteit toezicht kan houden op de naleving door de CTP van deze verordening.

2.   Een CTP houdt minstens tien jaar na de beëindiging van een contract alle informatie bij over alle contracten die zij heeft verwerkt. Op basis van die informatie moet het minstens mogelijk zijn om de oorspronkelijke voorwaarden van een transactie vast te stellen vóór de clearing door die CTP.

3.   Een CTP stelt de in leden 1 en 2 bedoelde vastleggingen en informatie en alle informatie over de posities van geclearde contracten, ongeacht de plaats van uitvoering van de transactie, op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit, ESMA en de betrokken leden van het ESCB.

4.   Om een consistente toepassing van dit artikel te garanderen, stelt ESMA ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarin de nadere regels zijn gespecificeerd voor de in de leden 1 tot en met 3 bedoelde bij te houden vastleggingen en informatie.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 30 september 2012 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

5.   Om te garanderen dat de leden 1 en 2 op uniforme wijze worden toegepast, stelt ESMA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op ter bepaling van het formaat waarin de vastleggingen en informatie moeten worden bewaard.

ESMA dient deze ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 30 september 2012 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 30

Aandeelhouders en leden met een gekwalificeerde deelneming

1.   De bevoegde autoriteit verleent een CTP geen vergunning tenzij zij in kennis is gesteld van de identiteit van de rechtstreekse of onrechtstreekse aandeelhouders of leden, natuurlijke of rechtspersonen, die een gekwalificeerde deelneming in die CTP bezitten, alsmede van het bedrag van die deelneming.

2.   De bevoegde autoriteit weigert om aan een CTP een vergunning te verlenen, indien ze er niet van overtuigd is van de geschiktheid van de aandeelhouders of leden die een gekwalificeerde deelneming in die CTP bezitten, daarbij rekening houdend met de noodzaak m de gezonde en voorzichtige bedrijfsvoering van de CTP te garanderen.

3.   Wanneer er nauwe banden bestaan tussen de CTP en andere natuurlijke of rechtspersonen, verleent de bevoegde autoriteit de vergunning slechts indien deze banden de effectieve uitoefening van de toezichthoudende taken van de bevoegde autoriteit niet belemmeren.

4.   Wanneer de in lid 1 bedoelde personen een invloed uitoefenen die waarschijnlijk nadelig is voor de gezonde en voorzichtige bedrijfsvoering van de CTP, neemt de bevoegde autoriteit passende maatregelen om een einde te stellen aan die situatie, eventueel door middel van intrekking van de vergunning van de CTP.

5.   De bevoegde autoriteit weigert de vergunning indien de wetten of bestuursrechtelijke bepalingen van een derde land die van toepassing zijn op één of meer natuurlijke of rechtspersonen met wie de CTP nauwe banden heeft, of moeilijkheden in verband met de handhaving van die bepalingen, een belemmering vormen voor de effectieve uitoefening van haar toezichthoudende taken.

Artikel 31

Informatieverstrekking aan de bevoegde autoriteiten

1.   Een CTP stelt zijn bevoegde autoriteit in kennis van alle wijzigingen in haar management en verstrekt de bevoegde autoriteit alle informatie die nodig is om de naleving van artikel 27, lid 1, te beoordelen.

Indien het gedrag van een lid van de raad waarschijnlijk nadelig is voor de gezonde en voorzichtige bedrijfsvoering van de CTP, neemt de bevoegde autoriteit passende maatregelen, welke het ontslag van dat lid uit de raad kan omvatten.

2.   Iedere natuurlijke of rechtspersoon of dergelijke in onderlinge overeenstemming handelende personen („kandidaat-verwerver”), die besloten hebben om rechtstreeks of onrechtstreeks een gekwalificeerde deelneming in een CTP te verwerven dan wel rechtstreeks of onrechtstreeks een dergelijke gekwalificeerde deelneming verder te vergroten, waardoor het percentage van de gehouden stemrechten of aandelen in het kapitaal 10 %, 20 %, 30 % of 50 % bereikt of overschrijdt of waardoor de CTP hun dochteronderneming wordt („voorgenomen verwerving”), stellen de bevoegde autoriteiten van de CTP waarin zij een gekwalificeerde deelneming willen verwerven dan wel vergroten, daarvan vooraf schriftelijk in kennis, met vermelding van de omvang van de beoogde deelneming en de in artikel 32, lid 4, bedoelde relevante informatie.

Iedere natuurlijke of rechtspersoon die heeft besloten rechtstreeks of onrechtstreeks zijn gekwalificeerde deelneming in een CTP af te stoten („kandidaat-verkoper”), stelt de bevoegde autoriteit daarvan vooraf schriftelijk in kennis, met vermelding van de omvang van de deelneming die hij wil afstoten. Een zodanig natuurlijke of rechtspersoon stelt de bevoegde autoriteit op dezelfde wijze in kennis, indien deze heeft besloten de omvang van een gekwalificeerde deelneming zodanig te verkleinen dat het percentage van de door hem gehouden stemrechten of aandelen in het kapitaal onder 10 %, 20 %, 30 % of 50 % daalt of dat de CTP ophoudt zijn dochteronderneming te zijn.

De bevoegde autoriteit zendt de kandidaat-verwerver of -verkoper onverwijld en in elk geval binnen twee werkdagen na ontvangst van de in dit lid bedoelde kennisgeving, en van de in lid 3 bedoelde informatie, een schriftelijke ontvangstbevestiging.

Vanaf de datum van de schriftelijke bevestiging van de ontvangst van de kennisgeving en alle vereiste documenten van de in artikel 32, lid 4, bedoelde lijst die bij de kennisgeving moet worden gevoegd, beschikt de bevoegde autoriteit over een termijn van 60 werkdagen („beoordelingsperiode”), om de in artikel 32, lid 1, bedoelde beoordeling („beoordeling”), uit te voeren.

De bevoegde autoriteit stelt de kandidaat-verwerver of -verkoper bij de ontvangstbevestiging in kennis van de datum waarop de beoordelingsperiode afloopt.

3.   De bevoegde autoriteit mag, indien nodig, tijdens de beoordelingsperiode, doch niet na de vijftigste werkdag daarvan, aanvullende informatie opvragen die noodzakelijk is om de beoordeling te voltooien. In dit verzoek, dat schriftelijk moet worden gedaan, is vermeld welke aanvullende informatie nodig is.

De beoordelingsperiode wordt onderbroken vanaf de datum van het verzoek van de bevoegde autoriteit om informatie tot de ontvangst van een antwoord daarop van de kandidaat-verwerver. De onderbreking duurt ten hoogste 20 werkdagen. De bevoegde autoriteit mag eventueel aanvullende verzoeken ter vervollediging of verduidelijking van de informatie doen, maar deze hebben geen onderbreking van de beoordelingsperiode tot gevolg.

4.   De bevoegde autoriteit kan de in lid 3, tweede alinea, bedoelde onderbreking tot ten hoogste 30 werkdagen verlengen als de kandidaat-verwerver of -verkoper:

a)

buiten de Unie is gevestigd of aan regulering is onderworpen;

b)

een natuurlijke of rechtspersoon is die niet onderworpen is aan toezicht uit hoofde van deze verordening of van Richtlijn 73/239/EEG, Richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche (30) of de Richtlijnen 2002/83/EG, 2003/41/EG, 2004/39/EG, 2005/68/EG, 2006/48/EG, 2009/65/EG of 2011/61/EU.

5.   Indien de bevoegde autoriteit na voltooiing van de beoordeling besluit zich te verzetten tegen de voorgenomen verwerving, stelt zij de kandidaat-verwerver daarvan binnen twee werkdagen en zonder de beoordelingsperiode te overschrijden schriftelijk in kennis en deelt zij de redenen voor dat besluit mee. De bevoegde autoriteit stelt het college als bedoeld in artikel 18 hiervan in kennis. Onverminderd het nationale recht kan een passende motivering van het besluit op verzoek van de kandidaat-verwerver openbaar worden gemaakt. De lidstaten mogen de bevoegde autoriteit echter toestaan dergelijke informatie openbaar te maken zonder dat de kandidaat-verwerver daarom heeft verzocht.

6.   Indien de bevoegde autoriteit zich binnen de beoordelingsperiode niet schriftelijk verzet tegen de voorgenomen verwerving, wordt deze geacht te zijn goedgekeurd.

7.   De bevoegde autoriteit mag voor de voltooiing van de voorgenomen verwerving een maximumtermijn vaststellen en deze termijn zo nodig verlengen.

8.   De lidstaten mogen geen voorschriften inzake kennisgeving aan en goedkeuring door de bevoegde autoriteit van rechtstreekse of onrechtstreekse verwervingen van stemrechten of kapitaal opleggen die strenger zijn dan die welke in deze verordening zijn uiteengezet.

Artikel 32

Beoordeling

1.   Bij de beoordeling van de in artikel 31, lid 2, bedoelde kennisgeving en de in artikel 31, lid 3, bedoelde informatie beoordeelt de bevoegde autoriteit, met het oog op de gezonde en voorzichtige bedrijfsvoering van de CTP waarop de voorgenomen verwerving betrekking heeft en rekening houdend met de waarschijnlijke invloed van de kandidaat-verwerver op de CTP, de geschiktheid van de kandidaat-verwerver en de financiële gezondheid van de voorgenomen verwerving op alle onderstaande criteria:

a)

de reputatie en de financiële gezondheid van de kandidaat-verwerver;

b)

de reputatie en ervaring van de personen die verantwoordelijk zullen zijn voor de bedrijfsvoering van de CTP als gevolg van de voorgenomen verwerving;

c)

of de CTP in staat is aan deze verordening te voldoen en te blijven voldoen;

d)

of er goede redenen zijn om te vermoeden dat in verband met de voorgenomen verwerving geld wordt of werd witgewassen of terrorisme wordt of werd gefinancierd of dat wordt of werd gepoogd geld wit te wassen of terrorisme te financieren in de zin van artikel 1 van Richtlijn 2005/60/EG of dat de voorgenomen verwerving het risico daarop zou kunnen vergroten.

Bij het beoordelen van de financiële gezondheid van de kandidaat-verwerver besteedt de bevoegde autoriteit bijzondere aandacht aan het type werkzaamheden die verricht en beoogd worden in de CTP die het doelwit van de verwerving is.

Bij het beoordelen van het vermogen van de CTP om deze verordening na te leven, besteedt de bevoegde autoriteit bijzondere aandacht aan de vraag of de structuur van de groep waarvan de CTP deel gaat uitmaken het mogelijk maakt effectief toezicht uit te oefenen, op doeltreffende wijze gegevens uit te wisselen tussen de bevoegde autoriteiten en de verdeling van verantwoordelijkheden tussen de bevoegde autoriteiten te bepalen.

2.   De bevoegde autoriteiten mogen zich alleen tegen de voorgenomen verwerving verzetten indien daarvoor goede redenen zijn op grond van de criteria van lid 1 of indien de door de kandidaat-verwerver verstrekte informatie onvolledig is.

3.   De lidstaten stellen geen voorafgaande voorwaarden aan de omvang van een deelneming die verworven dient te worden, noch staan zij hun bevoegde autoriteiten toe de voorgenomen verwerving te toetsen aan economische marktbehoeften.

4.   De lidstaten publiceren een lijst met informatie die nodig is voor de beoordeling en die bij de in artikel 31, lid 2, bedoelde kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten moet worden verstrekt. De vereiste informatie staat in verhouding tot en is afgestemd op de aard van de kandidaat-verwerver en van de voorgenomen verwerving. De lidstaten verlangen geen informatie die niet relevant is voor een prudentiële beoordeling.

5.   Wanneer de bevoegde autoriteit in kennis wordt gesteld van twee of meer voornemens om een gekwalificeerde deelneming in dezelfde CTP te verwerven of te vergroten, worden de kandidaat-verwervers, niettegenstaande artikel 31, leden 2, 3 en 4, door de autoriteit op niet-discriminerende wijze behandeld.

6.   De bevoegde autoriteiten werken nauw samen bij de beoordeling indien de kandidaat-verwerver een van de volgende is:

a)

een andere CTP, een kredietinstelling, een levensverzekeringsonderneming, een verzekeringsonderneming, een herverzekeringsonderneming, een beleggingsonderneming, een marktexploitant, een exploitant van een effectenafwikkelingssysteem, een icbe-beheermaatschappij of een beheerder van alternatieve beleggingsfondsen, waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend;

b)

de moederonderneming van een andere CTP, een kredietinstelling, een levensverzekeringsonderneming, een verzekeringsonderneming, een herverzekeringsonderneming, een beleggingsonderneming, een marktexploitant, een exploitant van een effectenafwikkelingssysteem, een icbe-beheermaatschappij of een beheerder van alternatieve beleggingsfondsen, waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend;

c)

een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zeggenschap uitoefent over een andere CTP, een kredietinstelling, een levensverzekeringsonderneming, een verzekeringsonderneming, een herverzekeringsonderneming, een beleggingsonderneming, een marktexploitant, een exploitant van een effectenafwikkelingssysteem, een icbe-beheermaatschappij of een beheerder van alternatieve beleggingsfondsen, waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend.

7.   De bevoegde autoriteiten verstrekken elkaar zonder onnodige vertraging alle informatie die voor de beoordeling van essentieel belang of relevant is. Daartoe delen zij elkaar op verzoek alle relevante informatie mee en verstrekken zij uit eigen beweging alle essentiële informatie. In een besluit van de bevoegde autoriteit die de vergunning heeft verleend aan de CTP welke het doelwit van de verwerving is, worden de standpunten en bedenkingen van de voor de kandidaat-verwerver verantwoordelijke bevoegde autoriteit vermeld.

Artikel 33

Belangenconflicten

1.   Een CTP treft en handhaaft effectieve schriftelijke organisatorische en administratieve regelingen om mogelijke belangenconflicten vast te stellen en te beheren tussen haarzelf, met inbegrip van haar bestuurders, werknemers of elke persoon met directe of indirecte zeggenschap of met nauwe banden, en haar clearingleden of de cliënten van die leden die bij de CTP bekend zijn. Zij handhaaft en implementeert passende procedures om mogelijke belangenconflicten op te lossen.

2.   Indien de door een CTP getroffen organisatorische of administratieve regelingen voor het beheer van belangenconflicten ontoereikend zijn om redelijkerwijs te garanderen dat risico's op schade aan de belangen van een clearinglid of cliënt worden voorkomen, maakt de CTP op heldere wijze de algemene aard of de bronnen van de belangenconflicten bekend aan het clearinglid alvorens nieuwe transacties van dat clearinglid te aanvaarden. Wanneer de CTP de cliënt kent, doet de CTP de mededeling aan de cliënt en aan het clearinglid wiens cliënt betrokken is.

3.   Wanneer de CTP een moeder- of dochteronderneming is, wordt in de schriftelijke regelingen ook rekening gehouden met de omstandigheden waarvan de CTP op de hoogte is of zou moeten zijn en die aanleiding kunnen geven tot een belangenconflict ten gevolge van de structuur en bedrijfsactiviteiten van andere ondernemingen waarvan de CTP een moeder- of dochteronderneming is.

4.   De overeenkomstig lid 1 vastgestelde schriftelijke regelingen hebben ook betrekking op:

a)

de omstandigheden die een belangenconflict vormen of aanleiding kunnen geven tot een belangenconflict dat leidt tot een materieel risico dat de belangen van een of meer clearingleden of cliënten worden geschaad;

b)

de te volgen procedures en te nemen maatregelen voor het beheer van dergelijke conflict.

5.   Een CTP neemt alle redelijke maatregelen om te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van de in haar systemen opgeslagen informatie en dat die informatie voor andere bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt. Een natuurlijke persoon die nauwe banden heeft met een CTP of een rechtspersoon die een moeder- of dochteronderneming van een CTP is, maakt geen gebruik van vertrouwelijke informatie die door de CTP is opgeslagen, behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van de cliënt aan wie die vertrouwelijke informatie toebehoort.

Artikel 34

Bedrijfscontinuïteit

1.   Een CTP zorgt voor de vaststelling, toepassing en instandhouding van een passend bedrijfscontinuïteits- en noodherstelplan dat tot doel heeft de functies van de CTP in stand te houden, de activiteiten tijdig te hervatten en de verplichtingen van de CTP na te komen. Een dergelijk plan moet ten minste mogelijk maken dat alle transacties op het ogenblik van de verstoring kunnen worden hersteld, zodat de CTP haar bedrijfsactiviteiten met zekerheid kan voortzetten en de afwikkeling op de geplande datum kan voltooien.

2.   Een CTP zorgt voor de vaststelling, toepassing en handhaving van een passende procedure voor een tijdige en ordelijke afwikkeling of overboeking van activa en posities van cliënten en clearingleden in geval van een intrekking van de vergunning op grond van een besluit uit hoofde van artikel 20.

3.   Om een consistente toepassing van dit artikel te garanderen, stelt ESMA na overleg met de leden van het ESCB ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarin de minimale inhoud en vereisten van het bedrijfscontinuïteitsbeleid en van het noodherstelplan worden gespecificeerd.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 30 september 2012 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 35

Uitbesteding

1.   Wanneer een CTP operationele taken, diensten of activiteiten uitbesteedt, blijft ze volledig verantwoordelijk voor het naleven van al haar verplichtingen in het kader van deze verordening en dient zij te allen tijde zeker te stellen dat:

a)

uitbesteding geen overdracht van verantwoordelijkheid tot gevolg heeft;

b)

de relatie van de CTP met haar clearingleden of, voor zover relevant, met haar cliënten, en de verplichtingen van de CTP tegenover deze leden of cliënten ongewijzigd blijft;

c)

de voorwaarden voor de vergunning van de CTP ffectief ongewijzigd blijven;

d)

uitbesteding de uitoefening van taken op het gebied van toezicht en supervisie onverlet laat, met inbegrip van toegang ter plaatse om alle relevante informatie te verkrijgen die nodig is voor het vervullen van die taken;

e)

uitbesteding betekent niet dat de nodige risicobeheersystemen en -controles aan de CTP worden ontnomen;

f)

de dienstverlener eisen op het gebied van de bedrijfscontinuïteit toepast, die gelijkwaardig zijn aan die waaraan een CTP op grond van deze verordening moet voldoen;

g)

de CTP behoudt de vereiste deskundigheid en middelen om de kwaliteit van de verleende diensten en de organisatorische bekwaamheid en de kapitaaltoereikendheid van de dienstverlener te beoordelen, om effectief toezicht te houden op de uitbestede taken en om de aan de uitbesteding verbonden risico's te beheren, en houdt daarnaast toezicht op deze taken en beheert deze risico's op permanente basis;

h)

de CTP heeft directe toegang tot de relevante informatie over de uitbestede taken;

i)

de dienstverlener werkt samen met de bevoegde autoriteit met betrekking tot de uitbestede activiteiten;

j)

de dienstverlener beschermt vertrouwelijke informatie over de CTP en haar clearingleden en cliënten of, daar waar die dienstverlener is gevestigd in een derde land, draagt hij ervoor zorg dat de gegevensbeschermingsnormen van dat derde land of die, welke vermeld zijn in de overeenkomst tussen de betrokken partijen, vergelijkbaar zijn met de in de Unie geldende gegevensbeschermingsnormen.

Een CTP besteedt belangrijke activiteiten in verband met risicobeheer niet uit, tenzij de bevoegde autoriteit haar goedkeuring aan een dergelijke uitbesteding heeft verleend.

2.   De bevoegde autoriteit verplicht de CTP om haar rechten en plichten en die van de dienstverlener duidelijk toe te wijzen en deze duidelijk vast te leggen in een schriftelijke overeenkomst.

3.   Een CTP moet op verzoek alle informatie beschikbaar stellen die nodig is om de bevoegde autoriteit in staat te stellen na te gaan of de uitvoering van de uitbestede activiteiten voldoet aan deze verordening.

HOOFDSTUK 2

Gedragsregels

Artikel 36

Algemene bepalingen

1.   Bij het verlenen van diensten aan haar clearingleden en, voor zover van toepassing, hun cliënten, handelt een CTP eerlijk en professioneel, in het belang van die clearingleden en cliënten en met inachtneming van goed risicobeheer.

2.   Een CTP beschikt over toegankelijke, transparante en eerlijke regels voor de prompte afhandeling van klachten.

Artikel 37

Deelnamevereisten

1.   Op basis van het overeenkomstig artikel 28, lid 3, uitgebrachte advies van het risicocomité stelt een CTP, waar relevant per soort gecleard product, de categorieën van toegelaten clearingleden en de toelatingscriteria vast. Dergelijke criteria moeten niet-discriminerend, transparant en objectief zijn, zodat ze eerlijke en open toegang tot de CTP garanderen en ervoor zorgen dat clearingleden over voldoende financiële middelen en operationele capaciteit beschikken om te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de deelname aan de CTP. Criteria die de toegang beperken, zijn alleen toegestaan als ze tot doel hebben het risico voor de CTP te beheersen.

2.   Een CTP ziet erop toe dat de in lid 1 vermelde criteria permanent worden nageleefd en krijgt tijdig toegang tot de informatie die nodig is voor die beoordeling. Een CTP voert minstens een keer per jaar een uitgebreide evaluatie uit om na te gaan of haar clearingleden dit artikel naleven.

3.   Clearingleden die namens hun cliënten transacties clearen, moeten over de nodige aanvullende financiële middelen en operationele capaciteit beschikken om deze taak uit te voeren. De regels van de CTP voor clearingleden moeten haar in staat stellen relevante basisinformatie te verzamelen om relevante risicoconcentraties in verband met de dienstverlening aan cliënten in kaart te brengen, te controleren en te beheren. Op verzoek stellen clearingleden de CTP in kennis van de criteria en regelingen die zij vaststellen om hun cliënten toegang te verlenen tot de diensten van de CTP. De clearingleden blijven er verantwoordelijk voor dat cliënten zich aan hun verplichtingen houden.

4.   Een CTP beschikt over objectieve en transparante procedures voor de schorsing en ordelijke uitstap van clearingleden die niet meer voldoen aan de in lid 1 vermelde criteria.

5.   Een CTP mag clearingleden die aan de in lid 1 vermelde criteria voldoen alleen toegang weigeren als dit afdoende schriftelijk gemotiveerd is en op basis van een diepgaande risicobeoordeling.

6.   Een CTP mag specifieke aanvullende verplichtingen opleggen aan clearingleden, met inbegrip van de deelname aan veilingen van de posities van in gebreke blijvende clearingleden. Dergelijke aanvullende verplichtingen moeten in verhouding staan tot het risico van het clearinglid en mogen de deelname niet beperkten tot bepaalde categorieën clearingleden.

Artikel 38

Transparantie

1.   Een CTP en haar clearingleden maken de prijzen en vergoedingen voor de verleende diensten openbaar. Zij maken de prijzen en vergoedingen voor elke afzonderlijke dienst bekend, inclusief kortingen en reducties en de voorwaarden om daarvoor in aanmerking te komen. Een CTP biedt haar clearingleden en, voor zover relevant, hun cliënten, afzonderlijke toegang tot de specifieke diensten die zij verleent.

Een CTP voert een gescheiden boekhouding over kosten en inkomsten met betrekking tot de verleende diensten, en verstrekt die informatie aan de bevoegde autoriteit.

2.   Een CTP stelt de clearingleden en cliënten in kennis van de risico's die gepaard gaan met de verleende diensten.

3.   Een CTP maakt aan haar clearingleden en aan haar bevoegde autoriteit de prijsinformatie bekend, die wordt gebruikt om de risicoposities op haar clearingleden aan het einde van elke dag te berekenen.

Een CTP maakt op een geaggreerde basis de volumes openbaar van de geclearde transacties voor elke klasse van de door de CTP geclearde instrumenten.

4.   Een CTP maakt de operationele en technische vereisten openbaar die verband houden met de communicatieprotocollen voor de inhouds- en berichtgevingsformats die zij gebruikt om met derden te communiceren, met inbegrip van de operationele en technische eisen als bedoeld in artikel 7.

5.   Een CTP maakt eventuele inbreuken door clearingleden op de criteria van artikel 37, lid 1, en op de vereisten van lid 1 van dit artikel, openbaar, behalve indien de bevoegde autoriteit na overleg met ESMA van mening is dat die openbaarmaking de financiële stabiliteit of het vertrouwen in de markt in gevaar zou brengen of de financiële markten ernstig in gevaar zou brengen of onevenredige schade zou toebrengen aan de betrokken partijen.

Artikel 39

Scheiding en overdraagbaarheid

1.   Een CTP houdt gescheiden vastleggingen en rekeningen bij die haar in staat stellen om te allen tijde en zonder vertraging in de rekeningen die bij de CTP worden aangehouden de op naam van een clearinglid aangehouden activa en posities te scheiden van de op naam van een ander clearinglid aangehouden activa en posities en van haar eigen activa.

2.   Een CTP biedt aan gescheiden vastleggingen en rekeningen bij te houden die elk clearinglid in staat stellen om in zijn rekeningen bij de CTP zijn activa en posities te scheiden van de op naam van zijn cliënten aangehouden activa en posities („omnibus-scheiding”).

3.   Een CTP biedt aan gescheiden vastleggingen en rekeningen bij te houden die elk clearinglid in staat stellen om in zijn rekeningen bij de CTP de op naam van een cliënt aangehouden activa en posities te scheiden van de op naam van andere cliënten aangehouden activa en posities („vermogensscheiding per individuele cliënt”). Op verzoek biedt de CTP de clearingleden de mogelijkheid om meerdere rekeningen op hun eigen naam of op naam van hun cliënten te openen.

4   Een clearinglid houdt gescheiden boekhoudingen en rekeningen bij, die hem in staat stellen om zowel in de rekeningen die bij de CTP worden aangehouden als in zijn eigen rekeningen de op zijn naam aangehouden activa en posities te onderscheiden van de activa en posities die op naam van zijn cliënten bij de CTP worden aangehouden.

5.   Een clearinglid biedt zijn cliënten ten minste de keuze tussen „omnibusscheiding” en „vermogensscheiding per individuele cliënt” en stelt hen in kennis van de aan elke optie verbonden kosten en beschermingsniveaus als bedoeld in lid 7. De cliënt bevestigt zijn keuze schriftelijk.

6.   Wanneer een cliënt opteert voor vermogensscheiding per individuele cliënt worden de margins die het voor de cliënt vastgestelde vereiste overschrijden, eveneens bij de CTP gesteld en gescheiden van de margins van andere cliënten of clearingleden, en worden niet blootgesteld aan verliezen die verband houden met posities die in een andere rekening zijn vastgelegd.

7.   CTP's en clearingleden maken bekend welk beschermingsniveau en welke kosten verbonden zijn aan de verschillende niveaus van vermogensscheiding die zij aanbieden, en bieden deze diensten tegen redelijke commerciële voorwaarden aan. De bijzonderheden over de verschillende scheidingsniveaus omvatten een beschrijving van de belangrijkste juridische implicaties van de respectieve scheidingsniveaus die worden aangeboden, met inbegrip van informatie over het insolventierecht dat in het relevante rechtsgebied van kracht is.

8.   Een CTP heeft een gebruiksrecht op de margins en de bijdragen in het wanbetalingsfonds die via een financiëlezekerheidsovereenkomst worden geïnd in de zin van artikel 20, lid 1, van Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2002 betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten (31), mits haar werkingsregels voorzien in het gebruik van dergelijke regelingen. Het clearinglid bevestigt schriftelijk dat hij instemt met de werkingsregels. De CTP maakt dit gebruiksrecht openbaar, welke wordt uitgeoefend in overeenstemming met artikel 47.

9.   Het vereiste om activa en posities in de rekeningen van de CTP gescheiden te houden, is vervuld indien:

a)

de activa en posities worden vastgelegd in gescheiden rekeningen;

b)

het verrekenen van op verschillende rekeningen vastgelegde posities wordt voorkomen;

c)

de activa die de posities dekken welke in een rekening zijn vastgelegd, staan niet bloot aan verliezen die verband houden met posities welke in een andere rekening zijn vastgelegd.

10.   Onder „activa” wordt een zekerheid verstaan die ter dekking van posities wordt aangehouden; hieronder is het recht op overdracht van activa die gelijkwaardig zijn aan die zekerheid of de opbrengst van om het even welke te gelde gemaakte zekerheid begrepen, maar niet de bijdragen in het wanbetalingsfonds.

HOOFDSTUK 3

Prudentiële vereisten

Artikel 40

Beheer van risicoposities

Een CTP meet en beoordeelt haar liquiditeits- en kredietposities op elk clearinglid en, voor zover relevant, op een andere CTP waarmee zij een interoperabiliteitsregeling is overeengekomen, op bijna-realtimebasis. Een CTP heeft op tijdige en niet-discriminerende basis toegang tot de relevante prijsbronnen om effectief haar risicopositie te kunnen meten. Dit vindt plaats tegen redelijke kosten.

Artikel 41

Marginvereisten

1.   Een CTP kan margins opleggen, verzoeken margins bij te storten of margins innen om haar kredietposities op haar clearingleden en, voor zover relevant, op CTP's waarmee zij een interoperabiliteitsregeling heeft gesloten, te beperken. Dergelijke margins moeten volstaan om potentiële risicoposities te dekken die zich volgens de ramingen van de CTP tot aan de liquidatie van de relevante posities kunnen voordoen. Zij moeten ook volstaan om de verliezen te dekken die voortvloeien uit minstens 99 % van alle risicobewegingen over een passende tijdshorizon en moeten zeker stellen dat een CTP haar risicoposities op al haar clearingleden, en daar waar relevant, op alle CTP's waarmee zij een interoperabiliteitsregeling heeft gesloten, ten minste op dagelijkse basis volledig zeker kan stellen. Een CTP controleert het peil van haar margins regelmatig en herziet indien nodig haar marginniveau om de actuele marktomstandigheden weerspiegelen, daarbij rekening houdend met elke mogelijke procyclisch effecten van dergelijke herzieningen.

2.   Bij het bepalen van haar marginvereisten stelt een CTP modellen en parameters vast die de risicokenmerken van de geclearde producten weergeven en rekening houden met het interval tussen inningen van margins, de marktliquiditeit en de mogelijkheid van veranderingen tijdens de duur van de transactie. De modellen en parameters worden door de bevoegde autoriteit gevalideerd en vormen het voorwerp van een advies, in overeenstemming met artikel 19.

3.   Een CTP verzoekt margins bij te storten en int margins op dagelijkse basis, tenminste wanneer vooraf vastgestelde drempels worden overschreden.

4.   Een CTP verzoekt margins bij te storten en int margins die toereikend zijn om het risico te dekken van de posities welke zijn geregistreerd op iedere rekening die wordt bijgehouden in overeenstemming met artikel 39 betreffende specifieke financiele instrumenten. Een CTP mag de margins met betrekking tot een portefeuille van financiële instrumenten alleen maar berekenen wanneer de gevolgde methode voorzichtig en degelijk is.

5.   Om een consistente toepassing van dit artikel te garanderen, stelt ESMA, na raadpleging van de EBA en het ESCB, ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter bepaling van het juiste percentage en de juiste termijnen voor liquidatie en de berekening van de historische volatiliteit, als bedoeld in lid 1, die voor de verschillende categorieën financiële instrumenten in aanmerking moeten worden genomen, rekening houdend met de nagestreefde beperking van procyclische effecten en met de voorwaarden waaronder portefeuillemarginingpraktijken als bedoeld in lid 4 kunnen worden toegepast.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 30 september 2012 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 42

Wanbetalingsfonds

1.   Om het risico van haar kredietposities op haar clearingleden verder te limiteren, houdt een CTP een voorgefinancierd wanbetalingsfonds in stand met het oog op het dekken van de verliezen die hoger uitvallen dan de verliezen die worden gedekt door de marginvereisten zoals neergelegd in artikel 41, en die het gevolg zijn van wanbetaling, inclusief het openen van een insolventieprocedure tegen een of meer clearingleden.

De CTP stelt een drempelbedrag vast waar de omvang van het wanbetalingsfonds in geen geval onder mag komen.

2.   Een CTP stelt de minimumomvang van het wanbetalingsfonds vast en de criteria voor het berekenen van de bijdragen van de afzonderlijke clearingleden. De bijdragen staan in verhouding staan tot het positierisico van elk clearinglid.

3.   Het wanbetalingsfonds stelt de CTP minstens in staat om onder extreme, maar plausibele marktomstandigheden de wanbetaling te dragen van het clearinglid ten overstaan waarvan het positierisico het grootst is of het tweede en het derde grootste clearinglid, indien de som van de positierisico's ten overstaan van deze leden groter is. Een CTP ontwikkelt scenario's voor extreme, maar plausibele marktomstandigheden. De scenario's hebben betrekking op de meest volatiele perioden die zich in het verleden op de markten waarvoor de CTP diensten verricht, hebben voorgedaan, alsook op een scala van toekomstige potentiële ontwikkelingen. In de scenario's wordt rekening gehouden met plotse verkopen van financiële middelen en met snelle dalingen van de marktliquiditeit.

4.   Een CTP kan meer dan één wanbetalingsfonds oprichten voor de verschillende klassen van instrumenten die zij cleart.

5.   Om een consistente toepassing van dit artikel te garanderen, stelt ESMA in nauwe samenwerking met het ESCB en na raadpleging van de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter vaststelling van het kader voor de definitie van extreme, maar plausibele marktomstandigheden als bedoeld in lid 3, die moet worden gehanteerd bij het bepalen van de omvang van het wanbetalingsfonds en de andere financiële middelen als bedoeld in artikel 43.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 30 september 2012 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 43

Andere financiële middelen

1.   Een CTP houdt voldoende voorgefinancierde financiële middelen ter beschikking om potentiële verliezen te dekken die hoger uitvallen dan de verliezen die gedekt worden door de marginvereisten zoals neergelegd in artikel 41, en het in artikel 42 vermelde wanbetalingsfonds. Deze voorgefinancierde financiële middelen omvatten specifieke middelen van de CTP, staan vrij ter beschikking van de CTP en mogen niet worden gebruikt om aan de kapitaalvereisten van artikel 16 te voldoen.

2.   Het in artikel 42 vermelde wanbetalingsfonds en de andere in lid 1 van dit artikel vermelde financiële middelen stellen de CTP te allen tijde in staat om onder extreme, maar plausibele marktomstandigheden de wanbetaling te dragen van ten minste de twee clearingleden ten overstaan waarvan haar positierisico het grootst is.

3.   Een CTP mag niet in gebreke blijvende clearingleden verplichten aanvullende fondsen te verstrekken in geval van wanbetaling van een ander clearinglid. De clearingleden van een CTP dienen beperkte risicoposities te hebben op de CTP.

Artikel 44

Beheer van liquiditeitsrisico's

1.   Een CTP heeft te allen tijde toegang tot voldoende liquiditeit om haar diensten en activiteiten te verrichten. Daartoe verkrijgt zij de nodige kredietlijnen of soortgelijke voorzieningen om in haar liquiditeitsbehoeften te voorzien ingeval zij niet onmiddellijk kan beschikken over de financiële middelen die haar ter beschikking staan. Een clearinglid, en de moederonderneming of dochterondernemingen van dat clearinglid verstrekken tezamen niet meer dan 25 % van de door de CTP benodigde kredietlijnen.

Een CTP meet op dagelijkse basis haar potentiële liquiditeitsbehoefte. Zij houdt rekening met het liquiditeitsrisico ten gevolge van wanbetaling van ten minste de twee clearingleden ten overstaan waarvan haar positierisico het grootst is.

2.   Om een consistente toepassing van dit artikel te garanderen, stelt ESMA na overleg met de betrokken autoriteiten en de leden van het ESCB ontwerpen van technische reguleringsnormen op, welke het kader specificeren voor het beheren van het liquiditeitsrisico dat de CTP moet kunnen dragen in overeenstemming met lid 1.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 30 september 2012 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 45

Trapsgewijze dekking van verliezen bij wanbetaling

1.   Wanneer een clearinglid in gebreke blijft, gebruikt een CTP eerst de door dat lid gestelde margins om de verliezen te dekken, alvorens andere financiële middelen aan te spreken.

2.   Wanneer de door het in gebreke blijvende clearinglid gestelde margins niet volstaan om de verliezen van de CTP te dekken, gebruikt de CTP de bijdrage van dat in gebreke blijvende lid in het wanbetalingsfonds.

3.   Een CTP mag de bijdragen in het wanbetalingsfonds van de niet in gebreke blijvende clearingleden en andere financiële middelen als bedoeld in artikel 43, lid 1, pas aanwenden wanneer zij de bijdragen van het in gebreke blijvende clearinglid volledig heeft opgebruikt.

4.   Een CTP gebruikt specifieke eigen middelen alvorens de bijdragen in het wanbetalingsfonds van niet in gebreke blijvende clearingleden aan te spreken. Een CTP mag geen gebruikmaken van de margins die zijn gesteld door clearingleden die niet in gebreke zijn gebleven om de verliezen te dekken, die voortvloeien uit de wanbetaling van een ander clearinglid.

5.   Om een consistente toepassing van dit artikel te garanderen, stelt ESMA na overleg met de relevante bevoegde autoriteiten en de leden van het ESCB gemeenschappelijke ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter vaststelling van de methode voor het berekenen en handhaven van het niveau van de eigen middelen van de CTP die overeenkomstig lid 4 moeten worden aangewend.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 30 september 2012 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 46

Zekerheidsvereisten

1.   Een CTP aanvaardt zeer liquide zekerheden met minimale krediet- en marktrisico's om haar initiële en latere risicopositie op haar clearingleden te dekken. Een CTP mag van niet-financiële tegenpartijen bankgaranties aanvaarden, waarbij zij deze garanties in aanmerking neemt bij haar uitzettingen op een bank die een clearinglid is. Zij past passende haircuts toe op de waarde van activa, die een weergave vormen van het mogelijke waardeverlies in de periode tussen hun laatste herwaardering en het ogenblik waarop redelijkerwijs kan worden aangenomen dat ze worden vereffend. Bij het vaststellen van een aanvaardbare zekerheid en passende haircuts houdt een CTP rekening met het liquiditeitsrisico ten gevolge van de wanbetaling van een marktdeelnemer en het concentratierisico op bepaalde activa.

2.   Voor zover van toepassing mag een CTP de onderliggende waarde van het derivatencontract of financiële instrument dat aan de basis ligt van de uitzetting van de CTP aanvaarden als zekerheid om haar marginvereisten te dekken, op voorwaarde dat zij voldoende voorzichtig te werk gaat.

3.   Om een consistente toepassing van dit artikel te garanderen, stelt ESMA in overleg met de EBA, het ECSR en het ESCB ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarin gespecificeerd wordt:

a)

welk type zekerheid als zeer liquide kan worden beschouwd, zoals contant geld, goud, overheidsobligaties en bedrijfsobligaties van hoge kwaliteit en gedekte obligaties,

b)

de in lid 1 bedoelde haircuts, en

c)

de voorwaarden waaronder garanties van commerciële banken als zekerheid onder lid 1 kunnen worden geaccepteerd.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 30 september 2012 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 47

Beleggingsbeleid

1.   Een CTP belegt haar financiële middelen uitsluitend in contanten of in zeer liquide financiële instrumenten met een zeer laag markt- en kredietrisico. Een belegging van een CTP dient snel te kunnen worden vereffend met een minimaal negatief effect op de prijs.

2.   Het bedrag aan kapitaal, inclusief de ingehouden winst en reserves, van een CTP dat niet overeenkomstig lid 1 is belegd, wordt niet in aanmerking genomen voor de toepassing van artikel 16, lid 2, of artikel 45, lid 4.

3.   Financiële instrumenten die als margin of als bijdragen in het wanbetalingsfonds zijn gesteld, worden, indien beschikbaar, gedeponeerd bij exploitanten van effectenafwikkelingssystemen die volledige bescherming van de financiële instrumenten garanderen. Als alternatief kan gebruik worden gemaakt van andere bijzonder veilige regelingen bij vergunninghoudende financiële instellingen.

4.   Deposito's in contanten van een CTP worden verricht via bijzonder veilige regelingen met vergunninghoudende financiële instellingen dan wel via gebruikmaking van de vaste depositofaciliteiten van centrale banken of andere vergelijkbare door centrale banken aangeboden middelen.

5.   Indien een CTP activa bij een derde partij deponeert, zorgt zij ervoor dat de activa van de clearingleden kunnen worden onderscheiden van de activa van de CTP en van de activa van die derde partij, door middel van verschillend getitelde rekeningen in de boeken van de derde partij of door middel van andere vergelijkbare maatregelen waarmee hetzelfde beschermingsniveau wordt bereikt. Een CTP krijgt, indien nodig, onmiddellijk toegang tot de financiële instrumenten.

6.   Een CTP mag haar kapitaal of de sommen die voortvloeien uit de vereisten als neergelegd in de artikelen 41, 42, 43 of 44, niet beleggen in haar eigen effecten of die van haar moederonderneming of van haar dochterondernemingen.

7.   Een CTP houdt rekening met haar totale kredietrisicoblootstelling jegens individuele debiteuren bij het nemen van haar beleggingsbeslissingen, en ziet erop toe dat de concentratie van haar totale risicoblootstelling jegens elke individuele debiteur binnen aanvaardbare grenzen blijft.

8.   Om een consistente toepassing van dit artikel te garanderen, stelt ESMA in overleg met de EBA en de ESCB ontwerpen van technische reguleringsnormen op tot nadere bepaling van de in lid 1 vermelde financiële instrumenten die als zeer liquide instrumenten met een zeer laag markt- en kredietrisico kunnen worden beschouwd, de in de leden 3 en 4 bedoelde bijzonder veilige regelingen en de in lid 7 vermelde concentratiebeperkingen.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 30 september 2012 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 48

Procedures in geval van wanbetaling

1.   Een CTP beschikt over gedetailleerde procedures die moeten worden gevolgd wanneer een clearinglid de in artikel 37 vermelde deelnamevereisten van de CTP niet naleeft binnen de gestelde termijn en in overeenstemming met de door de CTP vastgestelde procedures. De CTP beschrijft gedetailleerd welke procedures moeten worden gevolgd ingeval de CTP een clearinglid niet in gebreke stelt. Die procedures worden jaarlijks getoetst.

2.   Een CTP neemt onmiddellijk maatregelen om de verliezen en liquiditeitsdruk ten gevolge van wanbetalingen te beperken en om te garanderen dat de liquidatie van de posities van een clearinglid haar activiteiten niet verstoort en de clearingleden die niet in gebreke zijn gebleven niet blootstelt aan verliezen die zij niet kunnen voorzien of beheersen.

3.   Indien een CTP van oordeel is dat het clearinglid niet aan zijn toekomstige verplichtingen zal kunnen voldoen, stelt zij de bevoegde autoriteit onmiddellijk in kennis voordat de wanbetalingsprocedure wordt ingeroepen of ingeleid. De bevoegde autoriteit stelt deze informatie onmiddellijk ter beschikking van ESMA, van de betrokken leden van het ESCB en van de autoriteit die voor het toezicht op het in gebreke blijvende clearinglid verantwoordelijk is.

4.   Een CTP verifieert of haar wanbetalingsprocedures afdwingbaar zijn. Zij neemt alle redelijke stappen om te garanderen dat zij wettelijk bevoegd is om de posities waarvan het in gebreke blijvende clearinglid eigenaar is, te liquideren, en om de posities van de cliënten van het in gebreke blijvende clearinglid over te boeken of te liquideren.

5.   Wanneer activa en posities in overeenstemming met artikel 39, lid 2, in de vastleggingen en rekeningen van een CTP zijn vastgelegd als aangehouden voor rekening van cliënten van een in gebreke blijvend clearinglid, verbindt de CTP zich er contractueel ten minste toe om op verzoek van de cliënten, zonder toestemming van het in gebreke blijvende clearinglid, de procedure in te leiden waarbij de door het in gebreke blijvende clearinglid voor rekening van de cliënten aangehouden activa en posities worden overgeboekt naar een ander, door al deze cliënten aangewezen clearinglid. Het andere clearinglid is alleen verplicht deze activa en posities te aanvaarden indien het van tevoren een overeenkomst met de cliënten heeft gesloten waarbij het zich daartoe heeft verbonden. Indien de overboeking naar dat andere clearinglid om enigerlei reden niet binnen een vooraf in de werkingsregels van de CTP bepaalde overboekingstermijn geschiedt, kan de CTP alle krachtens die regels toegestane maatregelen nemen om de risico's in verband met deze posities actief te beheren, inclusief het liquideren van de activa en de posities die door het in gebreke blijvende clearinglid voor rekening van diens cliënten worden aangehouden.

6.   Wanneer activa en posities overeenkomstig artikel 39, lid 3, in de vastleggingen en rekeningen van een CTP zijn vastgelegd als aangehouden voor rekening van een cliënt van een in gebreke blijvend clearinglid, verbindt de CTP zich er contractueel ten minste toe om de procedures in te leiden waarbij de door het in gebreke blijvende clearinglid voor rekening van de cliënt aangehouden activa en posities naar een ander, door de cliënt aangewezen clearinglid worden overgeboekt, op verzoek van de cliënt en zonder de toestemming van het in gebreke blijvende clearinglid. Het andere clearinglid is alleen verplicht deze activa en posities te aanvaarden indien het van tevoren een overeenkomst met de cliënten heeft gesloten waarbij het zich daartoe heeft verbonden. Indien de overboeking naar dat andere clearinglid om enigerlei reden niet binnen een vooraf in de werkingsregels van de CTP bepaalde overboekingstermijn geschiedt, kan de CTP alle krachtens die regels toegestane maatregelen nemen om de risico's in verband met deze posities actief te beheren, inclusief het liquideren van de activa en de posities die door het in gebreke blijvende clearinglid voor rekening van de cliënt worden aangehouden.

7.   De overeenkomstig artikel 39, leden 2 en 3, gescheiden zekerheden van cliënten worden uitsluitend gebruikt om de voor hun rekening aangehouden posities te dekken. Indien de CTP, na het proces inzake het beheer van de wanbetalingen van het clearinglid te hebben afgerond, een bedrag verschuldigd blijft en de cliënten bij haar bekend zijn, wordt het bedrag onmiddellijk aan hen geretourneerd; zijn die cliënten niet bekend, dan wordt het bedrag geretourneerd aan de clearingleden voor rekening van de cliënt.

Artikel 49

Toetsing van modellen, stresstests en backtests

1.   Een CTP toetst regelmatig de modellen en parameters die zij heeft vastgesteld om haar marginvereisten, bijdragen in het wanbetalingsfonds en zekerheidsvereisten te berekenen, alsook haar andere mechanismen voor risicobeheersing. Zij onderwerpt haar modellen aan strenge stresstests om hun veerkracht te testen in extreme maar plausibele marktomstandigheden, en voert backtests uit om de betrouwbaarheid van de vastgestelde methode te beoordelen. De CTP dient onafhankelijk validatie te verkrijgen, stelt de bevoegde autoriteit en ESMA in kennis van de resultaten van de uitgevoerde tests en dient hun validatie te verkrijgen alvorens significante wijzigingen van de modellen en parameters mogen worden vastgesteld.

De vastgestelde modellen en parameters, met inbegrip van alle aanmerkelijke wijzigingen daarvan, vormen het voorwerp van een advies van het college krachtens artikel 19.

ESMA zorgt ervoor dat de informatie betreffende de resultaten van de stresstests aan de ESAs wordt doorgegeven om hen in staat te stellen de blootstelling van financiële instellingen aan de wanbetaling van CTP's te beoordelen.

2.   Een CTP test regelmatig de cruciale aspecten van haar wanbetalingsprocedures en neemt alle redelijke stappen om te garanderen dat alle clearingleden deze procedures begrijpen en over passende regelingen beschikken om te reageren op een geval van wanbetaling.

3.   Een CTP maakt cruciale informatie over haar risicobeheermodel, alsook de aannames voor de in lid 1 bedoelde stresstests openbaar.

4.   Om een consistente toepassing van dit artikel te garanderen, stelt ESMA, na overleg met de EBA, andere relevante bevoegde autoriteiten en de leden van het ESCB, ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter nadere bepaling van:

a)

het type tests dat moet worden uitgevoerd voor verschillende categorieën financiële instrumenten en portefeuilles;

b)

de betrokkenheid van clearingleden of andere partijen bij de tests;

c)

de frequentie van de tests;

d)

het tijdsbestek waarop de tests betrekking hebben;

e)

de in lid 3 bedoelde cruciale informatie.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 30 september 2012 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 50

Afwikkeling

1.   Een CTP gebruikt, voor zover uitvoerbaar, geld van centrale banken om haar transacties af te wikkelen, voor zover praktisch haalbaar en indien beschikbaar. Wanneer geen geld van centrale banken wordt gebruikt, worden stappen ondernomen om de risico's van de afwikkeling in contanten strikt te beperken.

2.   Een CTP vermeldt duidelijk haar verplichtingen met betrekking tot de levering van financiële instrumenten, inclusief of ze verplicht is een levering van een financieel instrument uit te voeren of te ontvangen en of ze deelnemers vergoedt voor verliezen tijdens het leveringsproces.

3.   Wanneer een CTP verplicht is leveringen van financiële instrumenten uit te voeren of te ontvangen, schakelt zij het hoofdrisico uit door in de mate van het mogelijke gebruik te maken van mechanismen voor betaling bij levering.

TITEL V

INTEROPERABILITEITSREGELINGEN

Artikel 51

Interoperabiliteitsregelingen

1.   Een CTP kan toetreden tot een interoperabiliteitsregeling met een andere CTP indien aan de vereisten zoals neergelegd in de artikelen 52, 53 en 54 is voldaan.

2.   Bij het vaststellen van een interoperabiliteitsregeling met een andere CTP met het oog op het verlenen van diensten aan een specifiek handelsplatform, krijgt de CTP niet-discriminerende toegang tot zowel de gegevens die zij nodig heeft voor de uitvoering van haar taken op dat handelsplatform, voor zover de CTP voldoet aan de door het handelsplatform vastgestelde operationele en technische vereisten, als tot het betreffende afwikkelingssysteem.

3.   Het sluiten van een interoperabiliteitsregeling of de toegang tot gegevens of een afwikkelingssysteem, zoals bedoeld in de leden 1 en 2, mag alleen direct of indirect worden afgewezen of beperkt om risico's ten gevolge van die regeling of toegang te beheersen.

Artikel 52

Risicobeheer

1.   CTP's die toetreden tot een interoperabiliteitsregeling:

a)

ontwikkelen passende beleidsmaatregelen, procedures en systemen met het oog op de effectieve vaststelling en bewaking en het effectieve beheer van de uit de regeling voortvloeiende risico's, zodat ze tijdig hun verplichtingen kunnen nakomen;

b)

bereiken overeenstemming over hun rechten en plichten, inclusief de wetgeving die van toepassing is op hun betrekkingen;

c)

zorgen voor de vaststelling, de bewaking en het effectieve beheer van krediet- en liquiditeitsrisico's, zodat het in gebreke blijven van een clearinglid van een CTP geen gevolgen heeft voor een interoperabele CTP;

d)

zorgen voor de vaststelling, bewaking en aanpak van de mogelijke onderlinge afhankelijkheid en correlaties die voortvloeien uit een interoperabiliteitsregeling, die gevolgen kunnen hebben voor krediet- en liquiditeitsrisico's in verband met concentraties van clearingleden en samengevoegde financiële middelen.

Met het oog op het onder b) gestelde gebruiken CTP's dezelfde regels inzake het tijdstip van invoering van overboekingsopdrachten in hun respectieve systemen en het ogenblik waarop deze opdrachten niet meer kunnen worden herroepen, zoals uiteengezet in Richtlijn 98/26/EG, voor zover relevant.

Met het oog op het onder c) gestelde wordt in de voorwaarden van de regeling het proces uiteengezet voor het beheer van de gevolgen van de wanbetaling, wanneer een van de CTP's waarmee een interoperabiliteitsregeling is gesloten in gebreke blijft.

Met het oog op het onder d) gestelde beschikken CTP's over robuuste middelen ter controle van het hergebruik van de zekerheden van clearingleden in het kader van de regeling, indien dit is toegestaan door hun bevoegde autoriteiten. In de regeling is uiteengezet hoe deze risico's worden aangepakt, rekening houdende met voldoende dekking en de noodzaak om besmetting te beperken.

2.   Wanneer er verschillen bestaan tussen de risicobeheermodellen die de CTP's gebruiken om hun positierisico ten overstaan van hun clearingleden of ten overstaan van elkaar te dekken, inventariseren de CTP's deze verschillen, beoordelen zij de risico's die eruit kunnen voortvloeien en nemen zij maatregelen, waaronder het verwerven van aanvullende financiële middelen, die het effect van deze verschillen op de interoperabiliteitsregeling en de mogelijke besmettingsrisico's beperken, en zien zij erop toe dat deze verschillen geen gevolgen hebben voor het vermogen van elke CTP om de gevolgen van de wanbetaling van een clearinglid te beheren.

3.   Alle kosten die ontstaan door de toepassing van de leden 1 en 2 worden gedragen door de CTP die om interoperabiliteit of toegang verzoekt, tenzij tussen de partijen anders wordt overeengekomen.

Artikel 53

Bepaling van margins tussen CTP’s

1.   Een CTP houdt in rekeningen de activa en de posities die worden aangehouden voor rekening van CTP's waarmee zij een interoperabiliteitsregeling heeft gesloten, gescheiden van andere activa en posities.

2.   Indien een CTP die een interoperabiliteitsregeling met een andere CTP aangaat, die CTP alleen initiële margins verstrekt op grond van een financiëlezekerheidsovereenkomst die leidt tot de vestiging van een zakelijk zekerheidsrecht, heeft de ontvangende CTP geen gebruiksrecht op de door de andere CTP verstrekte margins.

3.   Zekerheid ontvangen in de vorm van financiële instrumenten wordt gedeponeerd bij exploitanten van effectenafwikkelingssystemen die zijn aangemeld krachtens Richtlijn 98/26/EG.

4.   De in de leden 1 en 2 bedoelde activa zijn alleen beschikbaar voor de ontvangende CTP in geval van wanbetaling van de CTP die de zekerheid heeft verstrekt in de context van een interoperabiliteitsregeling.

5.   In geval van wanbetaling van de CTP die de zekerheid heeft ontvangen in de context van een interoperabiliteitsregeling, wordt de in de leden 1 en 2 bedoelde zekerheid onmiddellijk geretourneerd aan de verstrekkende CTP.

Artikel 54

Goedkeuring van interoperabiliteitsregelingen

1.   Een interoperabiliteitsregeling moet vooraf worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteiten van de betrokken CTP's. De procedure van artikel 17 is van toepassing.

2.   De bevoegde autoriteiten keuren de interoperabiliteitsregeling alleen goed indien de betrokken CTP's een clearingvergunning hebben gekregen krachtens artikel 17 of erkend zijn krachtens artikel 25 of krachtens een eerder bestaand nationaal vergunningenstelsel een vergunning hebben gekregen gedurende een periode van ten minste drie jaar, indien is voldaan aan de in artikel 52 neergelegde vereisten, en indien de technische voorwaarden voor clearingtransacties in het kader van de regeling een vlotte en ordelijke werking van de financiële markten mogelijk maken en indien de regeling de effectiviteit van het toezicht niet ondermijnt.

3.   Wanneer een bevoegde autoriteit van oordeel is dat niet voldaan is aan de vereisten neergelegd in lid 2, licht zij haar risico-overwegingen schriftelijk toe aan de andere bevoegde autoriteiten en de betrokken CTP's. Zij stelt ook ESMA in kennis, die een advies uitbrengt over de effectieve validiteit van de risico-overwegingen waarop de weigering van de interoperabiliteitsregeling is gebaseerd. Het advies van ESMA wordt ter beschikking gesteld van alle betrokken CTP's. Wanneer het advies van ESMA verschilt van de beoordeling van de desbetreffende bevoegde autoriteit, herbekijkt deze autoriteit haar standpunt, rekening houdende met het advies van ESMA.

4.   Uiterlijk op 31 december 2012 verschaft ESMA richtsnoeren of aanbevelingen teneinde consistente, efficiënte en effectieve beoordelingen van interoperabiliteitsregelingen op te stellen, in overeenstemming met de procedure van artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

ESMA stelt nadat zij de leden van het ESCB heeft geraadpleegd, de ontwerpen van deze richtsnoeren of aanbevelingen op.

TITEL VI

REGISTRATIE VAN EN TOEZICHT OP TRANSACTIEREGISTERS

HOOFDSTUK 1

Voorwaarden en procedures voor de registratie van een transactieregister

Artikel 55

Registratie van een transactieregister

1.   Een transactieregister wordt bij ESMA geregistreerd met het oog op de toepassing van artikel 9.

2.   Om krachtens dit artikel voor registratie in aanmerking te komen, moet een transactieregister een rechtspersoon zijn die in de Unie is gevestigd en voldoet aan de eisen zoals neergelegd in titel VII.

3.   De registratie van een transactieregister geldt voor het volledige grondgebied van de Unie.

4.   Een geregistreerd transactieregister voldoet te allen tijde aan de registratievoorwaarden. Een transactieregister stelt ESMA onverwijld in kennis van materiële wijzigingen in de voorwaarden voor registratie.

Artikel 56

Registratieaanvraag

1.   Een transactieregister dient een registratieaanvraag in bij ESMA.

2.   Uiterlijk 20 werkdagen na ontvangst van de aanvraag beoordeelt ESMA of de aanvraag volledig is.

Indien de aanvraag onvolledig is, stelt ESMA een termijn vast waarbinnen het transactieregister aanvullende informatie moet verstrekken.

Wanneer ESMA een aanvraag volledig acht, stelt zij het transactieregister daarvan in kennis.

3.   Om een consistente toepassing van dit artikel te garanderen, stelt ESMA ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarin de nadere regels zijn gespecificeerd voor de in lid 1 vermelde aanvraag voor registratie.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 30 september 2012 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

4.   Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van lid 1 te garanderen, stelt ESMA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op waarin het formaat van de aanvraag tot registratie bij ESMA nader is bepaald.

ESMA dient deze ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 30 september 2012 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 57

Aan registratie voorafgaande kennisgeving aan en raadpleging van de bevoegde autoriteiten

1.   Indien een transactieregister dat een aanvraag tot registratie indient, een entiteit is die een vergunning heeft gekregen van of is geregistreerd door een bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het gevestigd is, gaat ESMA zonder onnodige vertraging over tot kennisgeving aan en raadpleging van die bevoegde autoriteit alvorens het transactieregister te registreren.

2.   ESMA en de relevante bevoegde autoriteit wisselen alle informatie uit die nodig is om het transactieregister te registreren en om toezicht uit te oefenen op de naleving door het transactieregister van de registratie- of vergunningsvereisten in de lidstaat waar het gevestigd is.

Artikel 58

Onderzoek van de aanvraag

1.   Binnen 40 werkdagen na de in artikel 56, lid 2, derde alinea, vermelde kennisgeving beoordeelt ESMA de aanvraag tot registratie op basis van de naleving door het transactieregister van artikelen 78 tot en met 81, en stelt zij een gemotiveerd besluit tot registratie of een gemotiveerd besluit tot weigering van de registratie vast.

2.   Een uit hoofde van lid 1 uitgegeven besluit van ESMA wordt van kracht op de vijfde werkdag nadat het is vastgesteld.

Artikel 59

Kennisgeving van het ESMA besluit met betrekking tot registratie

1.   Wanneer ESMA een besluit tot registratie of een besluit tot weigering van de registratie of tot intrekking van de registratie vaststelt, stelt zij het transactieregister binnen vijf werkdagen in kennis van een gemotiveerde toelichting bij haar besluit.

ESMA stelt de in artikel 57, lid 1, bedoelde bevoegde autoriteit zonder onnodige vertraging in kennis van haar besluit.

2.   ESMA stelt de Commissie in kennis van alle overeenkomstig lid 1 vastgestelde besluiten.

3.   ESMA publiceert op haar website een lijst van overeenkomstig deze verordening geregistreerde transactieregisters. Deze lijst wordt binnen vijf werkdagen na vaststelling van een besluit ingevolge lid 1 geactualiseerd.

Artikel 60

Uitoefening van de in de artikelen 61 tot en met 63 bedoelde bevoegdheden

De bevoegdheden op grond van de artikelen 61 tot en met 63 verleend aan ESMA of aan een functionaris van ESMA of aan een andere door ESMA gemachtigde persoon worden niet gebruikt om de openbaarmaking te verlangen van aan het juridische verschoningsrecht onderworpen gegevens of documenten.

Artikel 61

Verzoek om informatie

1.   ESMA kan middels een eenvoudig verzoek of bij besluit bij transactieregisters en gelieerde derden waaraan de transactieregisters operationele functies of activiteiten hebben uitbesteed, alle informatie opvragen die zij voor het vervullen van de haar krachtens deze verordening opgelegde taken nodig heeft.

2.   Bij het toezenden van een eenvoudig verzoek om informatie krachtens lid 1 neemt ESMA het volgende in acht:

a)

zij vermeldt dit artikel als rechtsgrondslag voor het verzoek;

b)

zij vermeldt de reden van het verzoek;

c)

zij specificeert welke informatie verlangd wordt;

d)

zij bepaalt binnen welke termijn de informatie moet worden verstrekt;

e)

zij deelt de aangezochte persoon mee dat deze niet verplicht is de informatie te verstrekken maar dat, als er vrijwillig op het verzoek wordt ingegaan, de verstrekte informatie niet onjuist en misleidend mag zijn, en

f)

zij vermeldt welke boete er wordt opgelegd overeenkomstig artikel 65 in combinatie met bijlage I, afdeling IV, onder a), indien antwoorden op vragen onjuist of misleidend zijn.

3.   Wanneer ESMA krachtens lid 1 bij besluit gelast informatie te verstrekken, neemt zij het volgende in acht:

a)

zij vermeldt dit artikel als rechtsgrondslag voor het verzoek;

b)

zij vermeldt de reden van het verzoek;

c)

zij specificeert welke informatie verlangd wordt;

d)

zij bepaalt binnen welke termijn de informatie moet worden verstrekt;

e)

zij vermeldt welke dwangsom overeenkomstig artikel 66 wordt opgelegd indien de gevraagde informatie niet volledig wordt overgelegd;

f)

zij vermeldt welke boete wordt opgelegd overeenkomstig artikel 65 in combinatie met bijlage I, afdeling IV, onder a), indien antwoorden op vragen onjuist of misleidend zijn, en

g)

zij vermeldt dat tegen het besluit bezwaar kan worden aangetekend bij de bezwaarcommissie van ESMA en dat bij het Hof van Justitie van de Europese Unie („Hof van Justitie”) tegen het besluit in beroep kan worden gegaan overeenkomstig de artikelen 60 en 61 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

4.   De in lid 1 bedoelde personen of hun vertegenwoordigers en, in het geval van rechtspersonen of verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, de krachtens de wet of hun statuten tot vertegenwoordiging bevoegde personen verstrekken de gevraagde informatie. Naar behoren gemachtigde advocaten kunnen namens hun cliënten de gevraagde informatie verstrekken. De cliënten blijven volledig verantwoordelijk indien de verstrekte inlichtingen onvolledig, onjuist of misleidend zijn.

5.   ESMA zendt onverwijld een kopie van het eenvoudig verzoek of van haar besluit aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de in lid 1 bedoelde door het verzoek om informatie betroffen personen woonachtig of gevestigd zijn.

Artikel 62

Algemene onderzoeken

1.   Om haar taken krachtens deze verordening uit te voeren, kan ESMA de nodige onderzoeken naar de in artikel 61, lid 1, bedoelde personen verrichten. In dit verband zijn de functionarissen van ESMA en andere door ESMA gemachtigde personen bevoegd:

a)

alle vastleggingen, gegevens, procedures en ander materiaal te onderzoeken dat relevant is voor de uitvoering van hun taken, ongeacht de aard van de informatiedrager;

b)

voor echt gewaarmerkte kopieën of uittreksels te maken of te verkrijgen van dergelijke vastleggingen, gegevens, procedures en ander materiaal;

c)

alle in artikel 61, lid 1, bedoelde personen of hun vertegenwoordigers of personeelsleden op te roepen en te verzoeken om mondelinge of schriftelijke toelichting bij feiten of documenten met betrekking tot het onderwerp en het doel van de inspectie, en de antwoorden op te tekenen;

d)

alle andere natuurlijke en rechtspersonen te horen die daarin toestemmen, om informatie betreffende het onderwerp van een onderzoek te verzamelen;

e)

overzichten van telefoon- en dataverkeer op te vragen.

2.   De door ESMA ten behoeve van de in lid 1 bedoelde onderzoeken gemachtigde functionarissen en andere personen oefenen hun bevoegdheden uit na overlegging van een schriftelijke machtiging waarin het voorwerp en het doel van het onderzoek zijn vermeld. In die machtiging worden tevens de dwangsommen vermeld die overeenkomstig artikel 66 worden opgelegd indien de vereiste vastleggingen, gegevens, procedures of enig ander materiaal of de antwoorden op vragen, gesteld aan de in artikel 61, lid 1, bedoelde personen, niet of onvolledig worden verstrekt, alsmede de boete die overeenkomstig artikel 65 in combinatie met bijlage I, afdeling IV, onder b), wordt opgelegd indien antwoorden op vragen, gesteld aan de in artikel 61, lid 1, bedoelde personen, onjuist of misleidend zijn.

3.   De in artikel 61, lid 1, bedoelde personen zijn verplicht zich aan op grond van een besluit van ESMA ingestelde onderzoeken te onderwerpen. Het besluit vermeldt het voorwerp en het doel van het onderzoek, de dwangsommen die overeenkomstig artikel 66 worden opgelegd, de krachtens Verordening (EU) nr. 1095/2010 beschikbare rechtsmiddelen en het recht om bij het Hof van Justitie tegen het besluit in beroep te gaan.

4.   Tijdig vóór het onderzoek stelt ESMA de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het onderzoek dient plaats te vinden in kennis van het onderzoek en van de identiteit van de gemachtigde personen. Die gemachtigde personen worden op verzoek van ESMA door functionarissen van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat bijgestaan bij de uitvoering van hun taken. Functionarissen van de betreffende bevoegde autoriteit mogen op verzoek eveneens bij de onderzoeken aanwezig zijn.

5.   Indien nationale regels voorschrijven dat voor een verzoek om de in lid 1, onder e), bedoelde overzichten van telefoon- of dataverkeer de toestemming van een rechterlijke instantie vereist is, moet die toestemming worden gevraagd. Die toestemming kan ook bij wijze van voorzorgsmaatregel worden gevraagd.

6.   Wanneer om toestemming als bedoeld in lid 5 wordt verzocht, toetst de nationale rechterlijke instantie het besluit van ESMA op haar authenticiteit en gaat zij na of de voorgenomen dwangmaatregelen niet willekeurig zijn noch buitensporig in verhouding tot het voorwerp van de onderzoeken. Bij haar toetsing van de evenredigheid van de dwangmaatregelen mag de nationale rechterlijke instantie ESMA om nadere uitleg vragen, die in het bijzonder betrekking kan hebben op de redenen die ESMA heeft om aan te nemen dat inbreuk is gemaakt op deze verordening, en op de ernst van de vermoedelijke inbreuk en de aard van de betrokkenheid van de aan de dwangmaatregelen onderworpen persoon. De nationale rechterlijke instantie mag evenwel niet de noodzakelijkheid van het onderzoek heroverwegen, noch vragen dat ze in het bezit wordt gesteld van de informatie in het dossier van ESMA. Het besluit van ESMA kan slechts door het Hof van Justitie op haar wettigheid worden getoetst volgens de procedure vervat in Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 63

Inspecties ter plaatse

1.   Om haar taken krachtens deze verordening uit te voeren, kan ESMA alle nodige inspecties ter plaatse in elke bedrijfsruimte en op elk terrein van de in artikel 61, lid 1, bedoelde rechtspersonen verrichten. Wanneer dit voor het behoorlijk en efficiënt verrichten van de inspecties nodig is, kan ESMA de inspectie ter plaatse onaangekondigd verrichten.

2.   De functionarissen en andere personen die door ESMA gemachtigd zijn een inspectie ter plaatse uit te voeren, kunnen de bedrijfsruimten of terreinen van onder de onderzoeksbeschikking van ESMA vallende rechtspersonen betreden en hebben alle in artikel 62, lid 1, bepaalde bevoegdheden. Zij zijn tevens bevoegd tot het verzegelen van alle ruimten en boeken of vastleggingen van het bedrijf voor de duur van en voor zover nodig voor de inspectie.

3.   De functionarissen van ESMA en andere personen die door ESMA gemachtigd zijn een inspectie ter plaatse uit te voeren, oefenen hun bevoegdheden uit onder overlegging van een schriftelijke machtiging waarin het voorwerp en het doel van de inspectie en de dwangsommen die overeenkomstig artikel 66 worden opgelegd wanneer de betrokken personen zich niet aan het onderzoek onderwerpen, zijn gespecificeerd. ESMA stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de inspectie zal worden verricht, geruime tijd vóór de inspectie hiervan in kennis.

4.   De in artikel 61, lid 1, bedoelde personen onderwerpen zich aan bij besluit van ESMA gelaste inspecties ter plaatse. Het besluit vermeldt het voorwerp en het doel van de inspectie, de datum waarop de inspectie zal aanvangen, de dwangsommen die overeenkomstig artikel 66 worden opgelegd, de krachtens Verordening (EU) nr. 1095/2010 beschikbare rechtsmiddelen en het recht om bij het Hof van Justitie tegen de beschikking in beroep te gaan. ESMA neemt een dergelijk besluit na de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de inspectie moet worden verricht, te hebben geraadpleegd.

5.   De functionarissen van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de inspectie zal worden verricht alsook door deze autoriteit gemachtigde of aangewezen personen verlenen op verzoek van ESMA de functionarissen van ESMA en andere door ESMA gemachtigde personen actief bijstand. Daartoe genieten zij de in lid 2 genoemde bevoegdheden. Functionarissen van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat mogen op verzoek eveneens bij de inspecties ter plaatse aanwezig zijn.

6.   ESMA mag bevoegde autoriteiten tevens vragen namens haar specifieke onderzoekstaken en inspecties ter plaatse uit te voeren als bedoeld in dit artikel en in artikel 62, lid 1. Daartoe genieten bevoegde autoriteiten dezelfde bevoegdheden als ESMA overeenkomstig dit artikel en artikel 62, lid 1.

7.   Wanneer functionarissen van ESMA en andere door ESMA gemachtigde begeleidende personen vaststellen dat een persoon zich tegen een uit hoofde van dit artikel gelaste inspectie verzet, verleent de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat hun de nodige bijstand om hen in staat te stellen hun inspectie ter plaatse te verrichten, zo nodig door een beroep te doen op de politie of een gelijkwaardige rechtshandhavingsautoriteit.

8.   Indien het nationale recht voorschrijft dat voor de in lid 1 bedoelde inspectie ter plaatse of voor de in lid 7 bedoelde bijstand de toestemming van een rechterlijke instantie vereist is, wordt die toestemming gevraagd. Die toestemming kan ook bij wijze van voorzorgsmaatregel worden gevraagd.

9.   Wanneer wordt verzocht om toestemming als bedoeld in lid 8 toetst de nationale rechterlijke instantie het besluit van ESMA op zijn authenticiteit en gaat zij na of de voorgenomen dwangmaatregelen niet willekeurig zijn noch buitensporig in verhouding tot het voorwerp van de inspectie. Bij haar toetsing van de evenredigheid van de dwangmaatregelen mag de nationale rechterlijke instantie ESMA om nadere uitleg vragen. Een dergelijk verzoek om nadere uitleg kan in het bijzonder betrekking hebben op de redenen die ESMA heeft om aan te nemen dat inbreuk is gemaakt op deze verordening, alsook op de ernst van de vermoedelijke inbreuk en de aard van de betrokkenheid van de aan de dwangmaatregelen onderworpen persoon. De nationale rechterlijke instantie mag evenwel niet de noodzakelijkheid van het onderzoek toetsen, noch de informatie in het dossier van ESMA opvragen. Het besluit van ESMA kan slechts door het Hof van Justitie op haar wettigheid worden getoetst volgens de procedure zoals vervat in Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 64

Procedureregels voor het nemen van toezichtmaatregelen en het opleggen van boeten

1.   Indien ESMA bij het verrichten van haar taken krachtens deze verordening tot de bevinding komt dat er ernstige aanwijzingen zijn voor het bestaan van feiten die een of meer van de in bijlage I vermelde inbreuken zouden kunnen vormen, wijst ESMA intern een onafhankelijke onderzoeksfunctionaris aan om de aangelegenheid te onderzoeken. De aangewezen functionaris dient niet betrokken te zijn geweest bij het directe of indirecte toezicht op of het registratieproces van het betrokken transactieregister en verricht zijn taken onafhankelijk van ESMA.

2.   De onderzoeksfunctionaris onderzoekt de vermeende inbreuken en neemt daarbij de opmerkingen van de aan het onderzoek onderworpen personen in aanmerking, waarna hij het volledige dossier met zijn bevindingen aan EAEM voorlegt.

Voor het verrichten van zijn taken kan de onderzoeksfunctionaris gebruikmaken van de bevoegdheid om informatie op te vragen overeenkomstig artikel 61 en om onderzoeken en inspecties ter plaatse te verrichten overeenkomstig de artikelen 62 en 63. Bij het aanwenden van die bevoegdheden houdt de onderzoeksfunctionaris zich aan het bepaalde in artikel 60.

Bij het verrichten van zijn taken heeft de onderzoeksfunctionaris toegang tot alle documenten en informatie die ESMA bij haar toezichtactiviteiten vergaard heeft.

3.   Na de afronding van zijn onderzoek en alvorens het dossier met zijn bevindingen aan ESMA voor te leggen, stelt de onderzoeksfunctionaris de aan het onderzoek onderworpen personen in de gelegenheid over de onderzochte punten van bezwaar te worden gehoord. De onderzoeksfunctionaris baseert zijn bevindingen alleen op de feiten ten aanzien waarvan de betrokkenen de gelegenheid hebben gehad opmerkingen te maken.

Het recht van verweer van de betrokken personen wordt in de loop van het onderzoek uit hoofde van dit artikel ten volle geëerbiedigd.

4.   Wanneer de onderzoeksfunctionaris het dossier met zijn bevindingen aan ESMA voorlegt, stelt hij de aan het onderzoek onderworpen personen van dat feit in kennis. De aan het onderzoek onderworpen personen zijn gerechtigd toegang tot het dossier te krijgen, onder voorbehoud van het rechtmatige belang van andere personen bij de bescherming van hun zakengeheimen. Het recht op toegang tot het dossier geldt niet voor vertrouwelijke informatie die derden raakt.

5.   ESMA besluit op basis van het dossier met de bevindingen van de onderzoeksfunctionaris en na de aan het onderzoek onderworpen personen op hun verzoek overeenkomstig artikel 67 te hebben gehoord, of door de aan het onderzoek onderworpen personen al dan niet een of meer van de in bijlage I vermelde inbreuken hebben gepleegd, en in voorkomend geval neemt zij een toezichtmaatregel overeenkomstig artikel 73 en legt zij overeenkomstig artikel 65 een boete op.

6.   De onderzoeksfunctionaris neemt niet punt aan de beraadslagingen van ESMA en mengt zich in het geheel niet in het besluitvormingsproces van ESMA.

7.   De Commissie stelt nadere procedureregels vast voor de uitoefening van de bevoegdheid tot het opleggen van geldboeten en dwangsommen, zoals bepalingen inzake het recht van verweer, termijnbepalingen en de inning van geldboeten of dwangsommen, alsmede gedetailleerde voorschriften betreffende verjaringstermijnen voor de oplegging en tenuitvoerlegging van sancties.

De in de eerste alinea bedoelde regels worden vastgesteld bij gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 82.

8   Indien ESMA bij het verrichten van haar taken krachtens deze verordening tot de bevinding komt dat er ernstige aanwijzingen zijn voor het mogelijke bestaan van strafbare feiten, verwijst zij de zaak voor strafrechtelijke vervolging door naar de bevoegde nationale instanties. Bovendien ziet ESMA af van het opleggen van boeten of dwangsommen wanneer een eerdere vrijspraak of veroordeling in een krachtens het nationale recht gevoerde strafprocedure wegens dezelfde feiten of in wezen gelijkaardige feiten reeds in kracht van gewijsde is gegaan.

Artikel 65

Geldboeten

1.   Indien ESMA overeenkomstig artikel 64, lid 5, tot de bevinding komt dat een transactieregister, opzettelijk of uit onachtzaamheid, een van de in bijlage I vermelde inbreuken heeft gepleegd, legt zij bij besluit een geldboete op overeenkomstig lid 2 van dit artikel.

Een inbreuk door een transactieregister wordt geacht opzettelijk te zijn gepleegd, indien ESMA objectieve elementen vindt die erop wijzen dat het transactieregister of het hoger management van het transactieregister doelbewust handelde om de overtreding te plegen.

2.   De basisbedragen voor de in lid 1 bedoelde geldboeten worden als volgt begrensd:

a)

voor de inbreuken bedoeld in bijlage I, afdeling I, onder c), in bijlage I, afdeling II, punten c) tot en met g), en in bijlage I, afdeling III, punten a) en b), bedragen de geldboeten niet minder dan 10 000 EUR en niet meer dan 20 000 EUR;

b)

voor de inbreuken bedoeld in bijlage I, afdeling I, punten a), b) en d) tot en met h), en in bijlage I, afdeling II, punten a), b) en h), bedragen de geldboeten niet minder dan 5 000 EUR en niet meer dan 10 000 EUR.

ESMA houdt bij haar besluit om het basisbedrag van de geldboeten dichter bij de benedengrens, het midden, dan wel de bovengrens van de hierboven vermelde bedragen vast te stellen, rekening met de jaaromzet van het betrokken transactieregister over het voorgaande boekjaar. Het basisbedrag ligt dicht bij de benedengrens voor transactieregisters met een jaaromzet van minder dan 1 miljoen EUR, dicht bij het midden voor transactieregisters met een jaaromzet tussen 1 en 5 miljoen EUR en dicht bij de bovengrens voor transactieregisters met een jaaromzet van meer dan 5 miljoen EUR.

3.   De in lid 2 vermelde basisbedragen worden zo nodig onder inaanmerkingneming van verzwarende of verzachtende factoren overeenkomstig de in bijlage II bepaalde coëfficiënten aangepast.

De desbetreffende verzwarende coëfficiënten worden één voor één op het basisbedrag toegepast. Indien er meer dan één verzwarende coëfficiënt van toepassing is, wordt het verschil tussen het basisbedrag en het bedrag dat uit de toepassing van elke afzonderlijke verzwarende coëfficiënt resulteert, aan het basisbedrag toegevoegd.

De desbetreffende verzachtende coëfficiënten worden één voor één op het basisbedrag toegepast. Indien er meer dan één verzachtende coëfficiënt van toepassing is, wordt het verschil tussen het basisbedrag en het bedrag dat uit de toepassing van elke afzonderlijke verzachtende coëfficiënt resulteert, van het basisbedrag afgetrokken.

4.   Niettegenstaande de leden 2 en 3 mag de geldboete niet meer bedragen dan 20 % van de jaaromzet van het betrokken transactieregister over het voorgaande boekjaar, maar is, wanneer het transactieregister direct of indirect financieel voordeel heeft gehad bij de inbreuk, het bedrag van de geldboete ten minste gelijk aan dat voordeel.

Indien een handeling of verzuim van een transactieregister meer dan één van de in bijlage I vermelde inbreuken vormt, wordt alleen de hoogste overeenkomstig de leden 2 en 3 met betrekking tot een van die inbreuken berekende geldboete toegepast.

Artikel 66

Dwangsommen

1.   ESMA legt, bij besluit, dwangsommen op teneinde:

a)

een transactieregister ertoe te dwingen een einde te maken aan een inbreuk, overeenkomstig een uit hoofde van artikel 73, lid 1, onder a), genomen besluit, of

b)

een persoon als bedoeld in artikel 61, lid 1, ertoe te dwingen:

i)

volledige informatie te verstrekken dat bij een besluit uit hoofde van artikel 61 is verzocht;

ii)

zich aan een onderzoek te onderwerpen en in het bijzonder volledige vastleggingen, gegevens, procedures of enig ander vereist materiaal over te leggen en andere informatie aan te vullen en te verbeteren die in het kader van een bij een besluit uit hoofde van artikel 62 ingesteld onderzoek is verstrekt;

iii)

zich aan een bij een besluit uit hoofde van artikel 63 gelaste inspectie ter plaatse te onderwerpen.

2.   Een dwangsom moet doeltreffend en evenredig zijn. De dwangsom wordt opgelegd voor iedere dag van vertraging.

3.   Niettegenstaande lid 2 bedraagt de dwangsom 3 % van de gemiddelde dagomzet in het voorgaande boekjaar of, voor natuurlijke personen, 2 % van hun gemiddelde inkomsten per dag in het voorgaande kalenderjaar. De dwangsom wordt berekend vanaf de in het besluit tot oplegging van een dwangsom bepaalde datum.

4.   Een dwangsom wordt opgelegd voor een periode van maximaal zes maanden na de kennisgeving van het besluit van ESMA. Na het verstrijken van de periode herbeziet ESMA de maatregel.

Artikel 67

Horen van de betrokken personen

1.   Alvorens een besluit betreffende een boete of een dwangsom ingevolge de artikelen 65 en 66 te nemen, stelt ESMA de personen die aan een procedure worden onderworpen in de gelegenheid te worden gehoord met betrekking tot haar bevindingen. ESMA baseert haar besluiten slechts op bevindingen waarover de aan de procedure onderworpen personen in de gelegenheid zijn gesteld hun opmerkingen te maken.

2.   Het recht van verweer van de aan de procedure onderworpen personen wordt tijdens de procedure ten volle geëerbiedigd. Zij zijn gerechtigd toegang tot het dossier van ESMA te krijgen, onder voorbehoud van het rechtmatige belang van andere personen bij de bescherming van hun zakengeheimen. Het recht van toegang tot het dossier is niet van toepassing op vertrouwelijke informatie of interne documenten van ESMA.

Artikel 68

Openbaarmaking, aard, tenuitvoerlegging en toewijzing van de geldboeten en dwangsommen

1.   ESMA maakt alle overeenkomstig de artikelen 65 en 66 opgelegde geldboeten en dwangsommen openbaar, tenzij die openbaarmaking de financiële markten ernstig in gevaar zou brengen of onevenredige schade zou toebrengen aan de betrokken partijen. Deze openbaarmaking behelst geen persoonsgegevens in de zin van Verordening (EG) nr. 45/2001.

2.   Overeenkomstig de artikelen 65 en 66 opgelegde geldboeten en dwangsommen hebben een administratief karakter.

3.   Indien ESMA besluit geen boetes of dwangsommen op te leggen, stelt zij de het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat hiervan in kennis onder vermelding van de redenen voor haar besluit.

4.   Overeenkomstig de artikelen 65 en 66 opgelegde geldboeten en dwangsommen zijn afdwingbaar.

De tenuitvoerlegging geschiedt volgens de bepalingen van burgerlijke rechtsvordering die van kracht zijn in de staat op het grondgebied waarvan zij plaatsvindt. De formule van tenuitvoerlegging wordt, zonder andere controle dan de verificatie van de authenticiteit van de titel, aangebracht door de autoriteit die door de regering van elke lidstaat daartoe wordt aangewezen; van de aanwijzing geeft zij kennis aan ESMA en aan het Hof van Justitie.

Nadat de bedoelde formaliteiten op verzoek van de belanghebbende zijn vervuld, kan deze de tenuitvoerlegging volgens de nationale wetgeving voortzetten door zich rechtstreeks te wenden tot de bevoegde instantie.

De tenuitvoerlegging kan niet worden geschorst dan krachtens een beslissing van het Hof van Justitie. Het toezicht op de regelmatigheid van de tenuitvoerlegging behoort evenwel tot de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de betrokken lidstaat.

5.   De bedragen van de geldboeten en de dwangsommen worden toegewezen aan de algemene begroting van de Europese Unie.

Artikel 69

Toetsing door het Hof van Justitie

Het Hof van Justitie heeft volledige rechtsbevoegdheid om besluiten waarbij ESMA een geldboete of een dwangsom heeft opgelegd, te toetsen. Het kan de opgelegde boete of dwangsom intrekken, verlagen of verhogen.

Artikel 70

Wijzigingen in bijlage II

Om rekening te houden met ontwikkelingen op de financiële markten, is de Commissie bevoegd overeenkomstig 82 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot maatregelen tot wijziging van bijlage II.

Artikel 71

Intrekking van een registratie

1.   Onverminderd artikel 73 trekt ESMA de registratie van een transactieregister in indien het transactieregister:

a)

uitdrukkelijk afziet van de registratie of de voorgaande zes maanden geen ratings heeft afgegeven;

b)

de registratie heeft verkregen door valse verklaringen af te leggen of op een andere onregelmatige wijze;

c)

niet meer voldoet aan de voorwaarden waaronder het is geregistreerd.

2.   ESMA stelt de in artikel 57, lid 1, bedoelde bevoegde autoriteit zonder onnodige vertraging in kennis van haar besluit tot intrekking van de registratie van een transactieregister.

3.   Indien de bevoegde autoriteit van een lidstaat waar het transactieregister zijn diensten en activiteiten verricht van oordeel is dat een van de voorwaarden van lid 1 is vervuld, kan zij ESMA verzoeken na te gaan of aan de voorwaarden voor intrekking van de registratie van het betrokken transactieregister is voldaan. Indien ESMA besluit de registratie van het betrokken transactieregister niet in te trekken, motiveert zij dit besluit omstandig.

4.   De in lid 3 bedoelde bevoegde autoriteit is de autoriteit die ingevolge artikel 22 is aangewezen.

Artikel 72

Vergoedingen voor toezicht

1.   ESMA brengt de transactieregisters vergoedingen in rekening overeenkomstig deze verordening en overeenkomstig de ingevolge lid 3 vastgestelde gedelegeerde handelingen. De uitgaven van ESMA welke nodig zijn voor de registratie van en het toezicht op transactieregisters en voor de terugbetaling van alle eventuele kosten die de bevoegde autoriteiten bij het uitvoeren van hun werkzaamheden uit hoofde van deze verordening kunnen maken, in het bijzonder ingevolge overeenkomstig artikel 74 gedelegeerde taken, worden door deze vergoedingen volledig gedekt.

2.   Het bedrag van een vergoeding die een transactieregister wordt aangerekend, dekt alle door ESMA voor haar activiteiten op het gebied van registratie en toezicht gemaakte administratieve kosten en is evenredig met de omzet van het betrokken transactieregister.

3.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 82 een gedelegeerde handeling vast ter nadere bepaling van de soorten vergoedingen, de zaken waarvoor een vergoeding moet worden betaald, de hoogte van de vergoedingen en de wijze waarop deze moeten worden betaald.

Artikel 73

Toezichtmaatregelen van ESMA

1.   Indien ESMA in overeenstemming met artikel 64, lid 5, tot de bevinding komt dat een transactieregister een van de in bijlage I vermelde inbreuken heeft gepleegd, neemt zij een of meer van de volgende besluiten:

a)

het verzoek aan het transactieregister om een einde te maken aan de inbreuk;

b)

het opleggen van geldboeten krachtens artikel 65;

c)

het uitgeven van bekendmakingen aan het publiek;

d)

in laatste instantie, het intrekken van de registratie van het transactieregister.

2.   Bij het nemen van de in lid 1 bedoelde besluiten houdt ESMA rekening met de aard en de ernst van de inbreuk op grond van de volgende criteria:

a)

de duur en de frequentie van de inbreuk;

b)

of de inbreuk ernstige of systeemzwakheden binnen de procedures van de onderneming of in zijn managementsystemen of interne controlemechanismen aan het licht heeft gebracht;

c)

of financiële criminaliteit veroorzaakt of gefaciliteerd is dan wel op enige andere wijze toe te schrijven is aan de inbreuk;

d)

of de inbreuk opzettelijk of uit onachtzaamheid is gepleegd.

3.   Zonder onnodige vertraging stelt ESMA stelt het transactieregister in kwestie in kennis van besluiten die op grond van lid 1 zijn genomen en deelt zij die besluiten mede aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en aan de Commissie. Zij maakt dergelijke besluiten publiekelijk bekend op haar website binnen 10 werkdagen vanaf de datum waarop de besluiten zijn genomen.

Bij de openbaarmaking van een besluit als bedoeld in de eerste alinea vermeldt ESMA tevens dat het betrokken transactieregister bezwaar kan aantekenen tegen het besluit evenals, in voorkomend geval, dat een dergelijk bezwaar is aangetekend, daarbij vermeldend dat het bezwaar evenwel geen opschortende werking heeft, alsook dat de bezwaarcommissie van de ESMA overeenkomstig artikel 60, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1095/2010 de toepassing van het bestreden besluit kan opschorten.

Artikel 74

Delegatie van taken van ESMA aan bevoegde autoriteiten

1.   ESMA kan, indien dit nodig is voor de deugdelijke uitoefening van een toezichttaak, overeenkomstig de uit hoofde van artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 door ESMA gegeven richtsnoeren specifieke toezichttaken aan de bevoegde autoriteit van een lidstaat delegeren. Die gedelegeerde toezichttaken kunnen met name betrekking hebben op de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 61 informatie op te vragen en om overeenkomstig artikel 62 en artikel 63, lid 6, onderzoeken en inspecties ter plaatse te verrichten.

2.   Alvorens taken te delegeren, raadpleegt ESMA de betrokken bevoegde autoriteit. Deze raadpleging heeft betrekking op:

a)

de reikwijdte van de te delegeren taak;

b)

het tijdschema voor het vervullen van de taak, en

c)

het overdragen van de noodzakelijke informatie door en aan ESMA.

3.   ESMA vergoedt de bevoegde autoriteit de kosten die zijn gemaakt bij het verrichten van een gedelegeerde, in overeenstemming met de door de Commissie uit hoofde van artikel 72, lid 3, vastgestelde regeling inzake vergoedingen.

4.   ESMA heroverweegt het in lid 1 bedoelde besluit met passende tussenpozen. Een delegatie van taken kan te allen tijde worden ingetrokken.

5.   Het delegeren van taken laat de verantwoordelijkheid van ESMA onverlet en beperkt ESMA niet in haar bevoegdheid ten aanzien van de gedelegeerde activiteit leiding en toezicht uit te oefenen. Toezichthoudende verantwoordelijkheden uit hoofde van deze verordening, waaronder registratiebesluiten en besluiten omtrent de definitieve beoordeling van en vervolgcontrole bij inbreuken, worden niet gedelegeerd.

HOOFDSTUK 2

Betrekkingen met derde landen

Artikel 75

Gelijkwaardigheid en internationale overeenkomsten

1.   De Commissie kan een uitvoeringshandeling vaststellen waarin wordt bepaald dat het juridisch en het toezichthoudend kader van een derde land het volgende moet waarborgen:

a)

transactieregisters die in dat derde land over een vergunning beschikken, voldoen aan juridisch bindende vereisten die gelijkwaardig zijn aan de in deze verordening neergelegde vereisten;

b)

transactieregisters zijn in dat derde land doorlopend aan effectief toezicht en effectieve handhaving onderworpen, en

c)

in dat derde land gelden waarborgen inzake het beroepsgeheim, inclusief de bescherming van zakengeheimen die de autoriteiten met derden delen, welke ten minste gelijkwaardig zijn aan de in deze verordening vervatte waarborgen.

Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 86, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

2.   De Commissie dient, in voorkomend geval en in ieder geval na een uitvoeringshandeling als bedoeld in lid 1 te hebben vastgesteld, bij de Raad aanbevelingen in voor onderhandelingen met de relevante derde landen over internationale overeenkomsten inzake wederzijdse toegang tot en uitwisseling van informatie betreffende derivatencontracten die wordt bewaard in transactieregisters die in die derde landen gevestigd zijn, op een wijze die garandeert dat de autoriteiten van de Unie, inclusief ESMA, onmiddellijk en permanent toegang hebben tot alle informatie die zij nodig hebben voor de uitvoering van hun taken.

3.   Nadat de in lid 2 bedoelde overeenkomsten zijn gesloten, gaat ESMA in overeenstemming met die overeenkomsten samenwerkingsregelingen aan met de bevoegde autoriteiten van de relevante derde landen. In die regelingen wordt ten minste het volgende gespecificeerd:

a)

een mechanisme voor de uitwisseling van informatie tussen ESMA en andere autoriteiten van de Unie die verantwoordelijkheden uitoefenen in het kader van deze verordening, enerzijds, en de relevante bevoegde autoriteiten van betrokken derde landen, anderzijds, en

b)

de procedures in verband met de coördinatie van toezichtactiviteiten.

4.   Met betrekking tot de overdracht van persoonsgegevens aan een derde land past ESMA Verordening (EG) nr. 45/2001 toe.

Artikel 76

Samenwerkingsregelingen

Bevoegde autoriteiten van derde landen binnen wier rechtsgebied geen transactieregister is gevestigd, kunnen contact opnemen met ESMA om samenwerkingsregelingen vast te stellen met betrekking tot toegang tot in transactieregisters in de Unie bewaarde informatie over derivatencontracten.

ESMA kan samenwerkingsregelingen treffen met die desbetreffende autoriteiten met betrekking tot de toegang tot in transactieregisters in de Unie bewaarde informatie over derivatencontracten die genoemde autoriteiten nodig hebben voor de vervulling van hun taken en opdrachten, mits er waarborgen bestaan voor beroepsgeheim, met inbegrip van de bescherming van zakelijke geheimen die de autoriteiten met derden delen.

Artikel 77

Erkenning van transactieregisters

1.   Een in een derde land gevestigd transactieregister mag alleen diensten en activiteiten met het oog op de toepassing van artikel 9 verrichten voor in de Unie gevestigde entiteiten nadat dat transactieregister door ESMA is erkend overeenkomstig lid 2.

2.   Een transactieregister als bedoeld in lid 1 dient zijn aanvraag tot erkenning in bij ESMA, vergezeld van alle noodzakelijke gegevens en ten minste de informatie die nodig is om na te gaan of het transactieregister beschikt over een vergunning en onder effectief toezicht staat in een derde land dat:

a)

door de Commissie bij een uitvoeringshandeling uit hoofde van artikel 75, lid 1, is erkend als hebbende een gelijkwaardig en afdwingbaar juridisch en toezichthoudend kader;

b)

met de Unie een internationale overeenkomst heeft gesloten overeenkomstig artikel 75, lid 2, en

c)

samenwerkingsregelingen is aangegaan in overeenstemming met artikel 75, lid 3, om te garanderen dat de autoriteiten van de Unie, inclusief ESMA, onmiddellijk en permanent toegang hebben tot alle informatie die zij nodig hebben voor de uitvoering van hun taken.

Uiterlijk 30 werkdagen na ontvangst van de aanvraag verifieert ESMA of de aanvraag volledig is. Indien de aanvraag onvolledig is, stelt ESMA een termijn vast waarbinnen het aanvragende transactieregister aanvullende informatie moet verstrekken.

Binnen zes maanden na de indiening van een volledige aanvraag informeert ESMA het aanvragende transactieregister schriftelijk onder opgaaf van alle redenen of de erkenning is verleend dan wel geweigerd.

ESMA publiceert op haar website een lijst van overeenkomstig deze verordening erkende transactieregisters.

TITEL VII

VEREISTEN VOOR TRANSACTIEREGISTERS

Artikel 78

Algemene vereisten

1.   Een transactieregister moet over robuuste governanceregelingen beschikken, die een duidelijke organisatiestructuur omvatten met welomschreven, transparante en consequente verantwoordelijkheden en passende interne controlemechanismen, inclusief gezonde administratieve en boekhoudkundige procedures om elke openbaarmaking van vertrouwelijke informatie te voorkomen.

2.   Een transactieregister handhaaft en hanteert effectieve, schriftelijk vastgelegde organisatorische en administratieve regelingen om mogelijke belangenconflicten vast te stellen en te beheren met betrekking tot zijn managers, werknemers of personen die direct of indirect met hem verbonden zijn door nauwe banden.

3.   Een transactieregister stelt passende beleidsmaatregelen en procedures vast die volstaan om te garanderen dat het transactieregister, inclusief zijn managers en werknemers, beantwoordt aan alle bepalingen van deze verordening.

4.   Een transactieregister zorgt voor de opstelling en handhaving van een passende organisatiestructuur die de continuïteit en ordelijke werking van het transactieregister garandeert bij het verrichten van zijn diensten en activiteiten. Het transactieregister maakt gebruik van passende en evenredige systemen, middelen en procedures.

5.   Indien een transactieregister nevendiensten aanbiedt, zoals het bevestigen van transacties, het matchen van transacties, dienstverlening rond kredietgebeurtenissen en het reconciliëren of comprimeren van portefeuilles, houdt het transactieregister die nevendiensten operationeel gescheiden van de taak van het transactieregister om de vastleggingen van derivaten centraal te verzamelen en te bewaren.

6.   Het hoger management en de leden van de raad van een transactieregister moeten voldoende betrouwbaar en ervaren zijn om de gezonde en voorzichtige bedrijfsvoering van het transactieregister te garanderen.

7.   Een transactieregister beschikt over objectieve, niet-discriminerende en openbaar gemaakte vereisten voor toegang voor ondernemingen die onderworpen zijn aan de rapportageverplichting uit hoofde van artikel 9. Een transactieregister verleent dienstverleners op niet-discriminerende basis toegang tot in zijn systemen bewaarde informatie, op voorwaarde dat de relevante tegenpartijen daarvoor toestemming hebben gegeven. Criteria die de toegang beperken, zijn alleen toegestaan als ze tot doel hebben het risico voor de gegevens die door een transactieregister worden bijgehouden, te beheersen.

8.   Een transactieregister maakt de prijzen en vergoedingen voor de krachtens deze verordening verrichte diensten openbaar. Het maakt de prijzen en vergoedingen voor elke afzonderlijke dienst bekend, inclusief kortingen en reducties en de voorwaarden om daarvoor in aanmerking te komen. Het staat toe dat rapporterende entiteiten afzonderlijke toegang krijgen tot specifieke diensten. De prijzen en vergoedingen die door een transactieregister in rekening worden gebracht, moeten in verhouding staan tot de kosten.

Artikel 79

Operationele betrouwbaarheid

1.   In een transactieregister worden bronnen van operationele risico's vastgesteld en tot een minimum beperkt via de ontwikkeling van passende systemen, controles en procedures. Deze systemen zijn betrouwbaar en veilig en hebben de passende capaciteit om de ontvangen informatie te behandelen.

2.   Een transactieregister zorgt voor de opstelling, uitvoering en handhaving van een passend bedrijfscontinuïteits- en noodherstelplan om te waarborgen dat de functies van het transactieregister in stand worden gehouden, de activiteiten tijdig worden hervat en de verplichtingen van het transactieregister worden nagekomen. Een dergelijk plan voorziet minstens in de inrichting van back-upfaciliteiten.

3.   Een transactieregister waarvan de registratie is ingetrokken neemt alle nodige maatregelen om de ordelijke vervanging te waarborgen, met inbegrip van de overdracht van gegevens aan andere transactieregisters en de verlegging van rapporteringsstromen naar andere transactieregisters.

Artikel 80

Bescherming en registratie

1.   Een transactieregister garandeert de vertrouwelijkheid, integriteit en bescherming van de overeenkomstig artikel 9 ontvangen informatie.

2.   Een transactieregister mag de gegevens die het krachtens deze verordening ontvangt, slechts voor commerciële doeleinden gebruiken indien de relevante tegenpartijen daarvoor toestemming hebben gegeven.

3.   Een transactieregister registreert onmiddellijk de overeenkomstig artikel 9 ontvangen informatie en houdt deze bij tot minstens tien jaar na de beëindiging van de desbetreffende contracten. Het transactieregister past procedures voor tijdige en efficiënte gegevensregistratie toe teneinde wijzigingen van geregistreerde informatie te documenteren.

4.   Een transactieregister berekent de posities per klasse van derivaten en per rapporteringsentiteit op basis van de gegevens betreffende de derivatencontracten die overeenkomstig artikel 9 worden gerapporteerd.

5.   Een transactieregister biedt de partijen bij een contract de mogelijkheid de informatie betreffende dat contract tijdig in te zien en te corrigeren.

6.   Een transactieregister neemt alle redelijke maatregelen om elk misbruik van de in zijn systemen bewaarde informatie te voorkomen.

Een natuurlijke persoon die nauwe banden heeft met een transactieregister of een rechtspersoon die een moederonderneming of dochteronderneming van het transactieregister is, maakt geen gebruik van de in het transactieregister opgeslagen, vertrouwelijke informatie voor commerciële doeleinden.

Artikel 81

Transparantie en beschikbaarheid van gegevens

1.   Een transactieregister publiceert, op regelmatige basis en op een eenvoudig toegankelijke manier, geaggregeerde posities per categorie derivaten waarop de gerapporteerde contracten betrekking hebben

2.   Een transactieregister verzamelt en bewaart gegevens en zorgt ervoor dat de in lid 3 bedoelde entiteiten rechtstreeks en onmiddellijk toegang hebben tot de nadere gegevens betreffende derivatencontracten die zij nodig hebben om hun verantwoordelijkheden en taken te vervullen.

3.   Een transactieregister stelt de nodige informatie ter beschikking van de volgende entiteiten om hen in staat te stellen hun verantwoordelijkheden en taken te vervullen:

a)

ESMA;

b)

het ESRB;

c)

de bevoegde autoriteit die toezicht houdt op CTP's die toegang hebben tot het transactieregister;

d)

de bevoegde autoriteit die toezicht houdt op de handelsplatforms van de gerapporteerde contracten;

e)

de relevante leden van het ESCB;

f)

de relevante autoriteiten van een derde land dat met de Unie een internationale overeenkomst als bedoeld in artikel 75 heeft gesloten;

g)

toezichtautoriteiten die ingevolge artikel 4 van Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (32) zijn benoemd;

h)

de relevante effecten- en marktautoriteiten van de Unie;

i)

de relevante autoriteiten van een derde land die met ESMA een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 76 hebben gesloten;

j)

het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulatoren.

4.   ESMA deelt de informatie die nodig is voor de uitoefening van haar taken met andere relevante autoriteiten van de Unie.

5.   Om een consistente toepassing van dit artikel te garanderen, stelt ESMA nadat zij de leden van het ESCB heeft geraadpleegd, ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter specificatie van de frequentie en de nadere omschrijving van de in de leden 1 en 3 vermelde informatie, evenals van de operationele normen die nodig zijn om de gegevens tussen registers te kunnen vergelijken en aggregeren en om de in lid 3 genoemde entiteiten toegang tot deze informatie te verschaffen. Deze ontwerpen van technische reguleringsnormen zijn erop gericht te waarborgen dat er op basis van de krachtens lid 1 gepubliceerde informatie geen contractpartijen geïdentificeerd kunnen worden.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 30 september 2012 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 82

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel gestelde voorwaarden.

2.   De in artikel 1, lid 6, artikel 64, lid 7, artikel 70, artikel 72, lid 3, en artikel 85, lid 2, bedoelde bevoegdheden worden aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd.

3.   Alvorens een gedelegeerde handeling vast te stellen, tracht de Commissie ESMA te raadplegen.

4.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 1, lid 6, artikel 64, lid 7, artikel 70, artikel 72, lid 3, en artikel 85, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 1, lid 6, artikel 64, lid 7, artikel 70, artikel 72, lid 3, en artikel 85, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van drie maanden na de datum van kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement of de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.

TITEL VIII

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 83

Beroepsgeheim

1.   Het beroepsgeheim geldt voor alle personen die werkzaam zijn of zijn geweest bij de overeenkomstig artikel 22 aangewezen bevoegde autoriteiten en de autoriteiten als bedoeld in artikel 81, lid 3, ESMA of voor de auditors en deskundigen die in opdracht van de bevoegde autoriteiten of ESMA handelen. Vertrouwelijke informatie waarvan deze personen bij de uitoefening van hun taken kennis krijgen, wordt aan geen enkele persoon of autoriteit bekend gemaakt, behalve in een samengevatte of geaggregeerde vorm, zodat individuele CTP's, transactieregisters of andere personen niet herkenbaar zijn, onverminderd de gevallen die onder het strafrecht of het belastingrecht of onder deze verordening vallen.

2.   Wanneer een CTP failliet is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak moet worden geliquideerd, mag vertrouwelijke informatie die geen betrekking heeft op derden in het kader van civiele of handelsrechtelijke procedures openbaar worden gemaakt voor zover dat nodig is voor de afwikkeling van de procedure.

3.   Onverminderd zaken die onder het strafrecht of het belastingrecht vallen, mogen de bevoegde autoriteiten, ESMA, andere instanties of natuurlijke of rechtspersonen dan de bevoegde autoriteiten die ingevolge deze verordening vertrouwelijke informatie ontvangen deze, wanneer het om bevoegde autoriteiten gaat, uitsluitend gebruiken bij de vervulling van hun taken en voor de uitoefening van hun functies binnen het toepassingsgebied van deze verordening of, wanneer het om andere autoriteiten, instanties of natuurlijke of rechtspersonen gaat, voor het doel waarvoor die informatie aan hen verstrekt is of in het kader van administratieve of gerechtelijke procedures die specifiek met de uitoefening van deze functies verband houden. Wanneer ESMA, de bevoegde autoriteit of een andere autoriteit, instantie of persoon die de informatie heeft verstrekt daarin toestemt, mag de ontvangende autoriteit de informatie evenwel voor niet-commerciële doeleinden gebruiken.

4.   Alle uit hoofde van deze verordening ontvangen, uitgewisselde of overgebrachte vertrouwelijke informatie valt onder de in de leden 1, 2 en 3 vastgestelde voorwaarden inzake het beroepsgeheim. Deze voorwaarden vormen evenwel geen beletsel voor ESMA, de bevoegde autoriteiten of de betrokken centrale banken om vertrouwelijke gegevens uit te wisselen of door te geven, overeenkomstig deze verordening en andere wetgeving betreffende beleggingsondernemingen, kredietinstellingen, pensioenfondsen, icbe's, beheerders van alternatieve beleggingsfondsen, verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen, verzekeringsondernemingen, gereglementeerde markten of marktexploitanten, dan wel met instemming van de bevoegde autoriteit of een andere autoriteit of instantie of natuurlijke of rechtspersoon die deze gegevens heeft verstrekt.

5.   De leden 1, 2 en 3 beletten niet dat de bevoegde autoriteiten overeenkomstig het nationale recht vertrouwelijke informatie uitwisselen of overbrengen die niet van een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat is ontvangen.

Artikel 84

Uitwisseling van gegevens

1.   De bevoegde autoriteiten, ESMA en andere relevante autoriteiten verstrekken elkaar zonder onnodige vertraging de informatie die nodig is voor de uitoefening van hun taken.

2.   De bevoegde autoriteiten, ESMA, andere relevante autoriteiten en andere instanties of natuurlijke personen en rechtspersonen die bij de vervulling van hun taken uit hoofde van deze verordening vertrouwelijke informatie ontvangen, gebruiken deze uitsluitend bij de vervulling van hun taken.

3.   De bevoegde autoriteiten delen informatie aan de relevante leden van het ESCB mee als die informatie relevant is voor de vervulling van hun taken.

TITEL IX

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 85

Verslag en toetsing

1.   Uiterlijk op 17 augustus 2015 toetst de Commissie deze verordening en stelt zij er een algemeen verslag over op. De Commissie legt dat verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad, samen met eventuele passende voorstellen.

Meer bepaald beoordeelt de Commissie:

a)

in samenwerking met de leden van het ESCB, of er maatregelen moeten worden genomen ter vergemakkelijking van de toegang van CTP's tot liquiditeitfaciliteiten van de centrale banken;

b)

in overleg met ESMA en de betrokken sectorale autoriteiten, het systemische belang van de transacties van niet-financiële bedrijven in otc-derivaten en meer bepaald de gevolgen van deze verordening voor het gebruik van otc-derivaten door niet-financiële bedrijven;

c)

in het licht van de ervaring, de werking van het toezichtkader voor CTP's, met inbegrip van de doeltreffendheid van toezichtcolleges, de respectieve bepalingen als neergelegd in artikel 19, lid 3, met betrekking tot de stemming, en het optreden van ESMA, met name tijdens het proces met het oog op het verlenen van vergunningen aan CTP's;

d)

in samenwerking met ESMA en het ESRB, de doeltreffendheid van marginvereisten ter voorkoming van procyclische effecten en de noodzaak om aanvullende interventiecapaciteit op dit terrein te bepalen;

e)

in samenwerking met ESMA, de ontwikkeling van het beleid van de CTP's ten aanzien van de margin- en veiligheidsvereisten met betrekking tot zekerheden en de aanpassing daarvan aan de specifieke activiteiten en risicoprofielen van hun gebruikers.

Bij de beoordeling als bedoeld in de eerste alinea, onder a), wordt rekening gehouden met eventuele resultaten van de lopende besprekingen tussen de centrale banken op het niveau van de EU en op internationaal niveau. Bij de beoordeling wordt ook rekening gehouden met het beginsel van onafhankelijkheid van de centrale banken, die het recht hebben om naar eigen goeddunken toegang te bieden tot hun liquiditeitfaciliteiten, alsook met de potentiële onbedoelde invloed op het gedrag van de CTP's of op de interne markt. Flankerende voorstellen mogen in geen geval rechtstreeks of onrechtstreeks discrimineren tegen een lidstaat of een groep van lidstaten als platform voor clearingdiensten.

2.   Uiterlijk op 17 augustus 2014 stelt de Commissie, na raadpleging van ESMA en de EIOPA een verslag op waarin beoordeeld wordt welke vorderingen en inspanningen de CTP's gerealiseerd hebben bij de ontwikkeling van technische oplossingen voor het overdragen door pensioenregelingen van andere zekerheden dan contanten als variatiemarges, alsook of er behoefte is aan maatregelen om een dergelijke oplossing te faciliteren. Indien de Commissie van oordeel is dat de nodige inspanningen om passende technische oplossingen te ontwikkelen niet zijn verricht en dat de negatieve gevolgen van centrale clearing van derivatencontracten voor het pensioeninkomen van toekomstige gepensioneerden onveranderd blijven, is zij bevoegd overeenkomstig artikel 82 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in artikel 89, lid 1, bedoelde termijn van drie jaar eenmaal met twee jaar en eenmaal met een jaar te verlengen.

3.   ESMA dient bij de Commissie verslagen in:

a)

over de toepassing van de clearingverplichting van titel II en met name het ontbreken van een clearingverplichting voor otc-derivatencontracten die vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening zijn gesloten;

b)

over de toepassing van de inventarisatieprocedure krachtens artikel 5, lid 3;

c)

over de toepassing van de voorschriften inzake vermogensscheiding als neergelegd in artikel 39;

d)

over de uitbreiding van het toepassingsgebied van de interoperabiliteitsregelingen van titel V tot transacties in andere categorieën financiële instrumenten dan effecten en geldmarktinstrumenten;

e)

over de toegang van CTP's tot handelsplatforms, de gevolgen van bepaalde praktijken voor het concurrentievermogen en de impact op liquiditeitsfragmentatie;

f)

over het personeel en de middelen die ESMA nodig heeft om haar bevoegdheden en taken overeenkomstig deze verordening uit te oefenen;

g)

over de gevolgen van de toepassing van aanvullende vereisten door de lidstaten uit hoofde van artikel 14, lid 5.

Deze verslagen moeten ten behoeve van lid 1 uiterlijk op 30 september 2014 bij de Commissie worden ingediend. Zij worden ook voorgelegd aan het Europees Parlement en de Raad.

4.   Na een beoordeling van het ESRB te hebben gevraagd, stelt de Commissie, in samenwerking met de lidstaten en ESMA, een jaarverslag op waarin alle mogelijke systeemrisico's en kostenimplicaties van interoperabiliteitsregelingen worden beoordeeld.

In dat verslag wordt aandacht besteed aan het aantal en de complexiteit van dergelijke regelingen, en aan de adequaatheid van de risicobeheersystemen en -modellen. De Commissie legt dat verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad, samen met eventuele passende voorstellen.

Het ESRB verstrekt de Commissie haar beoordeling van alle implicaties die interoperabiliteitsregelingen met betrekking tot systeemrisico's kunnen hebben.

5.   ESMA legt aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie een jaarverslag voor over de sancties die door bevoegde autoriteiten zijn opgelegd, met inbegrip van de toezichtmaatregelen, geldboeten en dwangsommen.

Artikel 86

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Europees Comité voor het effectenbedrijf dat is ingesteld bij Besluit 2001/528/EG van de Commissie (33). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 87

Wijziging van Richtlijn 98/26/EG

1.   Aan artikel 9, lid 1, van Richtlijn 98/26/EG wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Wanneer een systeemexploitant een zakelijke zekerheid heeft verstrekt aan een andere systeemexploitant in verband met een interoperabel systeem, worden de rechten van de systeemexploitant die de zakelijke zekerheid verstrekt niet aangetast door insolventieprocedures tegen de ontvangende systeemexploitant.”.

2.   De lidstaten stellen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om uiterlijk op 17 augustus 2014 te voldoen aan punt 1, en maken deze bekend. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar Richtlijn 98/26/EG verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 88

Websites

1.   ESMA onderhoudt een website die voorziet in gegevens over het volgende:

a)

contracten die op grond van artikel 5 in aanmerking komen voor de clearingverplichting;

b)

sancties voor overtreding van de artikelen 4, 5 en 7 tot en met 11;

c)

de CTP's die in de EU zijn gevestigd en die bevoegd zijn om diensten of activiteiten aan te bieden, met een overzicht van die diensten en activiteiten waarvoor zij een vergunning hebben, inclusief de klassen van financiële instrumenten die onder deze vergunning ressorteren;

d)

sancties voor overtreding van titel IV en titel V;

e)

de CTP's die in een derde land zijn gevestigd en over een vergunning beschikken om diensten of activiteiten aan te bieden in de Unie, met een overzicht van die diensten en activiteiten waarvoor zij een vergunning hebben, inclusief de klassen van financiële instrumenten die onder deze vergunning ressorteren;

f)

de transactieregisters met een vergunning voor de levering van diensten en activiteiten in de Unie;

g)

sancties en boetes die worden opgelegd overeenkomstig de artikelen 65 en 66;

h)

het in artikel 6 bedoelde openbaar register.

2.   Voor de toepassing van lid 1, onder b), c) en d), onderhouden de bevoegde autoriteiten websites die worden gelinkt aan de website van ESMA.

3.   Alle websites waarnaar in dit artikel wordt verwezen, zijn openbaar toegankelijk, worden regelmatig bijgewerkt en verstrekken informatie op duidelijke wijze.

Artikel 89

Overgangsbepalingen

1.   Gedurende drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening is de in artikel 4 vastgestelde clearingverplichting niet van toepassing op otc-derivatencontracten waarvan objectief kan worden gemeten dat zij de beleggingsrisico's beperken die rechtstreeks verband houden met de financiële solvabiliteit van pensioenregelingen als omschreven in artikel 2, lid 10. De overgangsperiode geldt ook voor entiteiten die zijn opgericht om leden van een pensioenregeling te compenseren in het geval van wanbetaling.

De door deze entiteiten gedurende deze periode gesloten otc-derivatencontracten welke anders aan de clearingverplichting van artikel 4 onderworpen zouden zijn, worden onderworpen aan de vereisten als neergelegd in artikel 11.

2.   Ten aanzien van de in artikel 2, lid 10, onder c) en d), bedoelde pensioenregelingen wordt de in lid 1 van dit artikel bedoelde vrijstelling door de relevante bevoegde autoriteit verleend per type entiteit of regeling. De bevoegde autoriteit stelt ESMA en de EIOPA van het ontvangen verzoek in kennis. Uiterlijk dertig kalenderdagen na ontvangst van de kennisgeving brengt ESMA in overleg met de EIOPA een advies uit waarin zij beoordeelt of het type entiteit of het type regeling voldoet aan artikel 2, lid 10, onder c) of d), alsook of de vrijstelling gerechtvaardigd is omdat het type entiteit of het type regeling problemen ondervindt om aan de vereisten inzake de variatiemargin te voldoen. De bevoegde autoriteit verleent uitsluitend een vergunning als zij er geheel van overtuigd is dat het type entiteit of het type regeling voldoet aan artikel 2, lid 10, onder c) of d), en problemen ondervindt om aan de vereisten inzake de variatiemargin te voldoen. De bevoegde autoriteit neemt binnen tien werkdagen na de ontvangst van het advies van ESMA een besluit, en neemt dat advies daarbij naar behoren in aanmerking Indien de bevoegde autoriteit het advies van ESMA niet volgt, omkleedt ze haar besluit volledig met redenen en licht zij elke aanzienlijke afwijking van dat advies toe.

ESMA publiceert op haar website een lijst van de typen entiteiten en de typen van de in artikel 2, lid 10, onder c) en d), bedoelde pensioenregelingen waaraan overeenkomstig de eerste alinea een vrijstelling is verleend. ESMA wijdt jaarlijks een collegiale toetsing aan de in de lijst opgenomen entiteiten om de consistentie in de toezichtresultaten verder te versterken, overeenkomstig artikel 30 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

3.   Een CTP die vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening in haar lidstaat van vestiging overeenkomstig het nationaal recht van die lidstaat een vergunning heeft gekregen om clearingdiensten te verrichten voordat alle technische reguleringsnormen uit hoofde van de artikelen 4, 5, 8 tot en met 11, 16, 18, 25, 26, 29, 34, 41, 42, 44, 45, 46, 47, 49, 56 en 81 door de Commissie zijn vastgesteld, dient binnen zes maanden nadat alle technische reguleringsnormen uit hoofde van de artikelen 16, 25, 26, 29, 34, 41, 42, 44, 45, 47 en 49 in werking zijn getreden, voor de toepassing van deze verordening krachtens artikel 14 een aanvraag voor een vergunning in.

Een in een derde land gevestigde CTP die in een lidstaat overeenkomstig het nationaal recht van die lidstaat erkend is om clearingdiensten te verrichten voordat alle technische reguleringsnormen uit hoofde van de artikelen 16, 26, 29, 34, 41, 42, 44, 45, 47 en 49 door de Commissie zijn vastgesteld, dient binnen zes maanden nadat alle technische reguleringsnormen uit hoofde van de artikelen 16, 26, 29, 34, 41, 42, 44, 45, 47 en 49 in werking zijn getreden, voor de toepassing van deze verordening krachtens artikel 25 een aanvraag tot erkenning in.

4.   Totdat er uit hoofde van deze verordening een besluit betreffende de vergunning of de erkenning van een CTP is genomen, blijven de respectieve nationale regels inzake vergunningen of erkenningen van toepassing en blijft de CTP onder toezicht van de bevoegde autoriteit van haar lidstaat van vestiging of erkenning staan.

5.   Wanneer een bevoegde autoriteit aan een CTP een vergunning heeft verleend om overeenkomstig het nationale recht van haar lidstaat een bepaalde categorie derivaten te clearen voordat alle technische reguleringsnormen uit hoofde van de artikelen 16, 26, 29, 34, 41, 42, 45, 47 en 49 door de Commissie zijn vastgesteld, stelt de bevoegde autoriteit van die lidstaat ESMA krachtens artikel 5, lid 1, in kennis van die vergunning binnen één maand na de datum van inwerkingtreding van de technische reguleringsnormen.

Wanneer een bevoegde autoriteit een in een derde land gevestigde CTP erkend heeft om overeenkomstig het nationale recht van haar lidstaat clearingdiensten te verrichten voordat alle technische reguleringsnormen uit hoofde van de artikelen 16, 26, 29, 34, 41, 42, 45, 47 en 49 door de Commissie zijn vastgesteld, stelt de bevoegde autoriteit van die lidstaat ESMA krachtens artikel 5, lid 1, in kennis van die erkenning binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van de technische reguleringsnormen.

6.   Een transactieregister dat in zijn lidstaat van vestiging overeenkomstig het nationale recht van die lidstaat een vergunning heeft gekregen of geregistreerd is voor het verzamelen en bewaren van de vastleggingen van derivaten voordat alle technische regulerings- en uitvoeringsnormen uit hoofde van de artikelen 9, 56 en 81 door de Commissie zijn vastgesteld, dient binnen zes maanden nadat al die technische regulerings- en uitvoeringsnormen in werking zijn getreden krachtens artikel 55 een aanvraag tot registratie in.

Een in een derde land gevestigd transactieregister dat in een lidstaat overeenkomstig het nationale recht van die lidstaat de vastleggingen van derivaten mag verzamelen en bewaren voordat alle technische regulerings- en uitvoeringsnormen uit hoofde van de artikelen 9, 56 en 81 door de Commissie zijn vastgesteld, dient binnen zes maanden nadat al die technische regulerings- en uitvoeringsnormen in werking zijn getreden krachtens artikel 77 een aanvraag tot erkenning in.

7.   Totdat er uit hoofde van deze verordening een besluit betreffende de vergunning of de erkenning van een transactieregister is genomen, blijven de respectieve nationale regels inzake vergunningen of erkenningen van transactieregisters van toepassing en blijft het transactieregister onder toezicht van de bevoegde autoriteit van zijn lidstaat van vestiging of erkenning staan.

8.   Een transactieregister dat in een lidstaat overeenkomstig het nationale recht van die lidstaat een vergunning heeft of erkend is voor het verzamelen en bewaren van de vastleggingen van derivaten voordat de technische regulerings- en uitvoeringsnormen uit hoofde van de artikelen 56 en 81 door de Commissie zijn vastgesteld, kan gebruikt worden om te voldoen aan de rapportageverplichting van artikel 9 totdat er een besluit is genomen over de registratie van het transactieregister krachtens deze verordening.

Een in een derde land gevestigd transactieregister dat in een lidstaat overeenkomstig het nationale recht van die lidstaat de vastleggingen van derivaten mag verzamelen en bewaren voordat alle technische regulerings- en uitvoeringsnormen uit hoofde van de artikelen 56 en 81 door de Commissie zijn vastgesteld, kan gebruikt worden om te voldoen aan de rapportageverplichting van artikel 9 totdat er een besluit is genomen over de erkenning van het transactieregister krachtens deze verordening.

9.   Onverminderd artikel 81, lid 3, onder f), mag een transactieregister, bij ontstentenis van een internationale overeenkomst tussen een derde land en de Unie als bedoeld in artikel 75, tot 17 augustus 2013 de nodige informatie ter beschikking van de relevante autoriteiten van dat derde land stellen, op voorwaarde dat het ESMA in kennis stelt.

Artikel 90

Personeel en middelen van ESMA

Uiterlijk op 31 december 2012 maakt ESMA een raming op van de behoeften op het gebied van personeel en middelen die voortvloeien uit de uitvoering van haar bevoegdheden en functies overeenkomstig deze verordening en brengt zij daarover verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

Artikel 91

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 4 juli 2012.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

A. D. MAVROYIANNIS


(1)  PB C 57 van 23.2.2011, blz. 1.

(2)  PB C 54 van 19.2.2011, blz. 44.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 29 maart 2012 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 4 juli 2012.

(4)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12.

(5)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48.

(6)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.

(7)  PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1.

(8)  PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1.

(9)  PB L 228 van 16.8.1973, blz. 3.

(10)  PB L 345 van 19.12.2002, blz. 1.

(11)  PB L 323 van 9.12.2005, blz. 1.

(12)  PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32.

(13)  PB L 235 van 23.9.2003, blz. 10.

(14)  PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1.

(15)  PB L 110 van 20.4.2001, blz. 28.

(16)  Zevende Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening (PB L 193 van 18.7.1983, blz. 1).

(17)  Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1).

(18)  Verordening (EG) nr. 1569/2007 van de Commissie van 21 december 2007 waarbij ter uitvoering van de Richtlijnen 2003/71/EG en 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad een mechanisme wordt opgezet voor het nemen van een besluit over de gelijkwaardigheid van standaarden voor jaarrekeningen die door effectenuitgevende instellingen van derde landen worden toegepast (PB L 340 van 22.12.2007, blz. 66).

(19)  Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (PB L 177 van 30.6.2006, blz. 201).

(20)  PB L 241 van 2.9.2006, blz. 1.

(21)  PB L 166 van 11.6.1998, blz. 45.

(22)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(23)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(24)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(25)  PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1.

(26)  PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38.

(27)  PB L 372 van 31.12.1986, blz. 1.

(28)  PB L 222 van 14.8.1978, blz. 11.

(29)  PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15.

(30)  PB L 228 van 11.8.1992, blz. 1.

(31)  PB L 168 van 27.6.2002, blz. 43.

(32)  PB L 142 van 30.4.2004, blz. 12.

(33)  PB L 191 van 13.7.2001, blz. 45.


BIJLAGE I

Lijst van de in artikel 65, lid 1, bedoelde inbreuken

I.

Inbreuken in verband met organisatorische vereisten of belangenconflicten:

a)

een transactieregister schendt artikel 78, lid 1, door geen robuuste governanceregelingen te ontwikkelen die een duidelijke organisatiestructuur omvatten met welomschreven, transparante en consequente verantwoordelijkheden en passende interne controlemechanismen, inclusief gezonde administratieve en boekhoudkundige procedures waarmee de openbaarmaking van vertrouwelijke informatie wordt voorkomen;

b)

een transactieregister schendt artikel 78, lid 2, door niet te beschikken over schriftelijk vastgelegde organisatorische en administratieve regelingen om mogelijke belangenconflicten vast te stellen en te beheren met betrekking tot zijn managers, zijn werknemers en alle personen die direct of indirect met hen verbonden zijn door nauwe banden;

c)

een transactieregister schendt artikel 78, lid 3, door geen passende beleidsmaatregelen en procedures vast te stellen die volstaan om te garanderen dat het transactieregister, inclusief zijn managers en werknemers, aan alle bepalingen van deze verordening voldoet;

d)

een transactieregister schendt artikel 78, lid 4, door niet te beschikken over, noch te werken in het kader van een passende organisatiestructuur die de continuïteit en ordelijke werking van het transactieregister garandeert bij het verrichten van zijn diensten en activiteiten;

e)

een transactieregister schendt artikel 78, lid 5, door nevendiensten niet operationeel gescheiden te houden van de werkzaamheden betreffende het centraal verzamelen en bewaren van de vastleggingen van derivaten;

f)

een transactieregister schendt artikel 78, lid 6, door er niet voor te zorgen dat zijn hoger management en de leden van de raad voldoende betrouwbaar en ervaren zijn om de gezonde en voorzichtige bedrijfsvoering van het transactieregister te garanderen;

g)

een transactieregister schendt artikel 78, lid 7, door niet te beschikken over niet-discriminerende en openbaar gemaakte vereisten voor toegang voor dienstverleners en ondernemingen die onderworpen zijn aan de rapportageverplichting uit hoofde van artikel 9;

h)

een transactieregister schendt artikel 78, lid 8, door na te laten de prijzen en vergoedingen voor de krachtens deze verordening verrichte diensten openbaar te maken, door rapporterende entiteiten geen afzonderlijke toegang tot specifieke diensten te verlenen of door prijzen en vergoedingen in rekening te brengen die niet in verhouding staan tot de kosten.

II.

Inbreuken in verband met operationele voorschriften:

a)

een transactieregister schendt artikel 79, lid 1, door na te laten bronnen van operationele risico's te inventariseren of door na te laten deze tot een minimum te beperken via de ontwikkeling van passende systemen, controles en procedures;

b)

een transactieregister schendt artikel 79, lid 2, door na te laten een passend bedrijfscontinuïteits- en noodherstelplan op te stellen, uit te voeren of te handhaven, om te waarborgen dat de functies van het transactieregister in stand worden gehouden, de activiteiten tijdig worden hervat en de verplichtingen van het transactieregister worden nagekomen;

c)

een transactieregister schendt artikel 80, lid 1, door na te laten de vertrouwelijkheid, integriteit of bescherming van de overeenkomstig artikel 9 ontvangen informatie te garanderen;

d)

een transactieregister schendt artikel 80, lid 2, door de gegevens die het krachtens deze verordening ontvangt voor commerciële doeleinden te gebruiken zonder dat de relevante tegenpartijen daarvoor toestemming hebben verleend;

e)

een transactieregister schendt artikel 80, lid 3, door na te laten de overeenkomstig artikel 9 ontvangen informatie onmiddellijk vast te leggen en gedurende ten minste tien jaar na de beëindiging van de betreffende contracten te bewaren of door geen procedures voor tijdige en efficiënte bewaring van de vastleggingen toe te passen teneinde wijzigingen van vastgelegde informatie te documenteren;

f)

een transactieregister schendt artikel 80, lid 4, door de posities niet per klasse van derivaten en per rapporteringsentiteit te berekenen, op basis van de gegevens betreffende de derivatencontracten die overeenkomstig artikel 9 worden gerapporteerd;

g)

een transactieregister schendt artikel 80, lid 5, door de partijen bij een contract niet de mogelijkheid te bieden de informatie betreffende dat contract tijdig in te zien en te corrigeren;

h)

een transactieregister schendt artikel 80, lid 6, door niet alle redelijke maatregelen te nemen om elk misbruik van de in zijn systemen bewaarde informatie te voorkomen.

III.

Inbreuken in verband met transparantie en beschikbaarheid van informatie:

a)

een transactieregister schendt artikel 81, lid 1, door niet geregeld geaggregeerde posities per klasse van derivaten waarop de gerapporteerde contracten betrekking hebben, te publiceren;

b)

een transactieregister schendt artikel 81, lid 2, door de niet de in artikel 81, lid 3, bedoelde relevante autoriteiten rechtstreeks en onmiddellijk toegang te geven tot de gegevens betreffende derivatencontracten die zij nodig hebben om hun respectieve verantwoordelijkheden en taken te vervullen.

IV.

Inbreuken in verband met hinderpalen voor toezichtactiviteiten:

a)

een transactieregister schendt artikel 61, lid 1, door onjuiste of misleidende informatie te verstrekken als reactie op een eenvoudig verzoek van ESMA om informatie overeenkomstig artikel 61, lid 2, of als reactie op een besluit van ESMA waarbij informatie verlangd wordt overeenkomstig artikel 61, lid 3;

b)

een transactieregister geeft onjuiste of misleidende antwoorden op vragen die worden gesteld uit hoofde van artikel 62, lid 1, onder c);

c)

een transactieregister voldoet niet tijdig aan een uit hoofde van artikel 73 door ESMA vastgestelde toezichtmaatregel.


BIJLAGE II

Lijst van coëfficiënten in verband met verzwarende of verzachtende factoren voor de toepassing van artikel 65, lid 3

De volgende coëfficiënten zijn cumulatief van toepassing op de in artikel 65, lid 2, bedoelde basisbedragen:

I.

Aanpassingscoëfficiënten in verband met verzwarende factoren:

a)

indien de inbreuk herhaaldelijk is gepleegd, is voor elke keer dat de inbreuk opnieuw is gepleegd, een coëfficiënt van 1,1 van toepassing;

b)

indien de inbreuk gedurende meer dan zes maanden is gepleegd, is een coëfficiënt van 1,5 van toepassing;

c)

indien de inbreuk systeemzwakheden in de organisatie van het transactieregister, en met name in zijn procedures, beheersystemen of interne controlemaatregelen, aan het licht heeft gebracht, is een coëfficiënt van 2,2 van toepassing;

d)

indien de inbreuk een negatief effect heeft op de kwaliteit van de door het betrokken transactieregister bewaarde gegevens, is een coëfficiënt van 1,5 van toepassing;

e)

indien de inbreuk opzettelijk is gepleegd, is een coëfficiënt van 2 van toepassing;

f)

indien geen corrigerende maatregelen zijn genomen sinds de inbreuk werd geconstateerd, is een coëfficiënt van 1,7 van toepassing;

g)

indien het hoger management van het transactieregister niet met ESMA heeft meegewerkt bij de uitvoering van haar onderzoek, is een coëfficiënt van 1,5 van toepassing.

II.

Aanpassingscoëfficiënten in verband met verzachtende factoren:

a)

indien de inbreuk gedurende minder dan tien werkdagen is gepleegd, is een coëfficiënt van 0,9 van toepassing;

b)

indien het hoger management van het transactieregister kan aantonen dat het alle nodige maatregelen heeft genomen om de inbreuk te voorkomen, is een coëfficiënt van 0,7 van toepassing;

c)

indien het transactieregister ESMA snel, effectief en volledig op de hoogte heeft gesteld van de inbreuk, is een coëfficiënt van 0,4 van toepassing;

d)

indien het transactieregister uit eigen beweging maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat er in de toekomst gelijkaardige inbreuken kunnen worden gepleegd, is een coëfficiënt van 0,6 van toepassing.


27.7.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 201/60


VERORDENING (EU) Nr. 649/2012 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 4 juli 2012

betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen

(herschikking)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1, en artikel 207,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 689/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen (3) is diverse malen ingrijpend gewijzigd. Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, moet Verordening (EG) nr. 689/2008 voor de duidelijkheid worden herschikt.

(2)

Verordening (EG) nr. 689/2008 legt het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel (4), (het „verdrag”) ten uitvoer dat op 24 februari 2004 in werking is getreden, en vervangt Verordening (EG) nr. 304/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen (5).

(3)

Ter wille van de duidelijkheid en de samenhang met andere ter zake geldende wetgeving van de Unie moeten bepaalde definities worden toegevoegd of verduidelijkt en moet de terminologie worden aangepast aan die van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), en tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen (6), enerzijds, en Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels (7), anderzijds. Het is wenselijk ervoor te zorgen dat deze verordening in overeenstemming is met de overgangsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1272/2008, teneinde tegenstrijdigheden tussen het tijdschema voor de toepassing van die verordening en dat van onderhavige verordening te voorkomen.

(4)

Het verdrag geeft de partijen het recht maatregelen te treffen die de gezondheid van de mens en het milieu een stringentere bescherming bieden dan op grond van het verdrag vereist is, mits dergelijke maatregelen stroken met de verdragsbepalingen en in overeenstemming zijn met het internationaal recht. Teneinde het niveau van bescherming van het milieu en de bevolking van invoerende landen te verhogen, is het noodzakelijk en passend om in sommige opzichten verder te gaan dan de bepalingen van het verdrag.

(5)

Wat de deelname van de Unie aan het verdrag betreft, is het van wezenlijk belang dat er voor de contacten tussen de Unie en het secretariaat van het verdrag (het „secretariaat”) en de andere partijen bij het verdrag, alsmede met andere landen, één enkel aanspreekpunt wordt vastgesteld. Dit aanspreekpunt moet de Commissie zijn.

(6)

De technische en administratieve aspecten van deze verordening moeten op het niveau van de Unie doeltreffend worden gecoördineerd en beheerd. De lidstaten en het bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 opgerichte Europees Agentschap voor chemische stoffen (het „Agentschap”) hebben de kennis en ervaring voor het uitvoeren van wetgeving van de Unie inzake chemische stoffen en internationale overeenkomsten inzake chemische stoffen. De lidstaten en het Agentschap moeten daarom taken uitvoeren met betrekking tot de administratieve, technische en wetenschappelijke aspecten van de tenuitvoerlegging van het verdrag door middel van deze verordening, alsmede met betrekking tot de uitwisseling van informatie. Daarnaast moeten de Commissie, de lidstaten en het Agentschap samenwerken om de verplichtingen van de Unie uit hoofde van het verdrag effectief ten uitvoer te leggen.

(7)

Aangezien bepaalde taken van de Commissie moeten worden overgedragen aan het Agentschap moet de oorspronkelijk door de Commissie opgerichte Europese databank over de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen verder worden ontwikkeld en onderhouden door het Agentschap.

(8)

Exporten van gevaarlijke chemische stoffen die binnen de Unie verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn, moeten aan een gezamenlijke procedure voor kennisgeving van uitvoer onderworpen blijven. Dientengevolge moeten voor gevaarlijke chemische stoffen, als zodanig of in mengsels of artikelen, die door de Unie als gewasbeschermingsmiddelen, als bestrijdingsmiddelen voor andere toepassingen of als industriële chemische stoffen voor beroepsmatig gebruik of gebruik door het publiek verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn, soortgelijke regels voor kennisgeving van uitvoer gelden als die welke van toepassing zijn op chemische stoffen die binnen een van de in het verdrag bepaalde gebruikscategorieën, dat wil zeggen bestrijdingsmiddelen of industriële chemische stoffen, of beide categorieën verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn. Bovendien moeten chemische stoffen waarvoor de internationale procedure van voorafgaande geïnformeerde toestemming („PIC-procedure”) moet worden gevolgd, aan dezelfde regels voor kennisgeving van uitvoer onderworpen zijn. Deze gezamenlijke procedure voor kennisgeving van uitvoer dient van toepassing te zijn op uitvoer van de Unie naar alle derde landen, ongeacht of zij al dan niet partij bij het verdrag zijn of aan de procedures ervan deelnemen. De lidstaten moeten administratieve heffingen kunnen toepassen om de kosten in verband met deze procedure te dekken.

(9)

Exporteurs en importeurs dienen te worden verplicht informatie te verstrekken over de onder deze verordening vallende hoeveelheden chemische stoffen die in het internationale handelsverkeer omgaan, zodat de hierin neergelegde regelingen kunnen worden gevolgd en op hun effect en doeltreffendheid kunnen worden beoordeeld.

(10)

Kennisgevingen aan het secretariaat van definitieve regelgeving van de Unie of van een lidstaat waarbij chemische stoffen worden verboden of aan strenge beperkingen worden onderworpen, met het oogmerk deze in de PIC-procedure op te nemen, moeten door de Commissie worden ingediend in gevallen waarin voldaan is aan de dienaangaande in het verdrag neergelegde criteria. Waar nodig dient aanvullende informatie tot staving van dergelijke kennisgevingen te worden ingewonnen.

(11)

In gevallen waarin definitieve regelgeving van de Unie of van een lidstaat niet voor kennisgeving in aanmerking komt omdat deze niet aan de in het verdrag neergelegde criteria beantwoordt, dienen in het belang van een uitwisseling van informatie toch gegevens over de regelgeving aan het secretariaat en de andere partijen bij het verdrag te worden meegedeeld.

(12)

Voorts is het noodzakelijk ervoor te zorgen dat de Unie besluiten neemt ten aanzien van de invoer in de Unie van chemische stoffen die aan de PIC-procedure zijn onderworpen. Deze besluiten moeten gebaseerd zijn op toepasselijke wetgeving van de Unie en daarbij dient rekening te worden gehouden met verboden of strenge beperkingen opgelegd door de lidstaten. Waar zulks gewettigd is, dienen wijzigingen van het recht van de Unie te worden voorgesteld.

(13)

Er zijn regelingen nodig om te verzekeren dat de lidstaten en de exporteurs zich bewust zijn van de besluiten van importerende landen met betrekking tot chemische stoffen die aan de PIC-procedure zijn onderworpen en dat de exporteurs zich aan deze besluiten houden. Om te voorkomen dat toch ongewenste uitvoer plaatsvindt, zouden chemische stoffen die binnen de Unie verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn en aan de criteria voor kennisgeving krachtens het verdrag beantwoorden of onderworpen zijn aan de PIC-procedure, niet mogen worden uitgevoerd tenzij uitdrukkelijke toestemming van het betrokken invoerende land is gevraagd en verkregen, ongeacht of dit al dan niet partij bij het verdrag is. Wel moet bij de uitvoer van bepaalde chemische stoffen naar landen die lid zijn van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) een ontheffing van deze verplichting worden toegestaan, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Bovendien is er een procedure nodig voor gevallen waarin ondanks alle redelijkerwijs te verwachten pogingen geen reactie van het invoerende land wordt ontvangen, zodat de uitvoer van bepaalde chemische stoffen op een tijdelijke basis onder bepaalde voorwaarden kan plaatsvinden. Tevens dient te worden voorzien in een periodieke toetsing van al deze gevallen en van de gevallen waarin uitdrukkelijke toestemming wordt verkregen.

(14)

Het is tevens van belang dat alle uitgevoerde chemische stoffen een geschikte gebruiksduur hebben, zodat zij doeltreffend en veilig kunnen worden gebruikt. In het geval van bestrijdingsmiddelen, en met name die welke naar ontwikkelingslanden worden uitgevoerd, is het absoluut noodzakelijk dat informatie over de juiste opslagvoorwaarden wordt verstrekt en dat de gebruikte verpakkingen van zodanige aard en afmetingen zijn dat de vorming van verouderende voorraden wordt voorkomen.

(15)

Artikelen die chemische stoffen bevatten, vallen niet binnen de werkingssfeer van het verdrag. Niettemin moet het juist worden geacht dat op artikelen, als gedefinieerd in deze verordening, die chemische stoffen bevatten welke bij gebruik of verwijdering kunnen vrijkomen en welke binnen de Unie in één of meer van de in het verdrag bepaalde gebruikscategorieën verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn, dan wel onderworpen zijn aan de PIC-procedure, tevens de regels inzake kennisgeving van uitvoer van toepassing zijn. Voorts zouden bepaalde chemische stoffen en artikelen die specifieke chemische stoffen bevatten welke buiten de werkingssfeer van het verdrag vallen, maar reden geven tot bijzondere bezorgdheid, in het geheel niet mogen worden uitgevoerd.

(16)

In overeenstemming met het verdrag dient desgewenst aan partijen bij het verdrag informatie te worden verstrekt over de doorvoer van chemische stoffen die aan de PIC-procedure zijn onderworpen.

(17)

De voorschriften van de Unie inzake het verpakken en kenmerken, alsook andere veiligheidsinformatie dienen van toepassing te zijn op alle chemische stoffen bij voorgenomen uitvoer naar partijen en andere landen, tenzij deze bepalingen, met inachtneming van de desbetreffende internationale normen, met eventuele specifieke vereisten van die landen in strijd zouden zijn. Aangezien bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 nieuwe bepalingen betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels zijn vastgesteld, moet een verwijzing naar die verordening in deze verordening worden opgenomen.

(18)

Teneinde een effectieve controle op en handhaving te waarborgen, dienen de lidstaten autoriteiten, zoals douaneautoriteiten, aan te wijzen die tot taak hebben om de in- en uitvoer van chemische stoffen die onder de verordening vallen te controleren. De Commissie, daarbij gesteund door het Agentschap, en de lidstaten dienen een belangrijke rol te spelen en moeten op doelgerichte en gecoördineerde wijze te werk gaan. De lidstaten dienen passende sancties voor inbreuken op de voorschriften in te stellen.

(19)

Teneinde de douanecontrole te vergemakkelijken en de administratieve belasting voor zowel de exporteurs als de overheid te beperken dient een codesysteem te worden ingevoerd, dat in aangiften ten uitvoer zal worden gebruikt. In voorkomend geval moeten speciale codes worden gebruikt voor chemische stoffen die voor onderzoek of analyse worden uitgevoerd in hoeveelheden waarvan het onwaarschijnlijk is dat de gezondheid van de mens of het milieu daardoor nadelig wordt beïnvloed, en die in elk geval niet meer dan 10 kg per exporteur per invoerend land per kalenderjaar bedragen.

(20)

Ter wille van een verantwoord beheer van chemische stoffen dienen informatie-uitwisseling, gezamenlijke verantwoordelijkheid en samenwerking tussen de Unie, de lidstaten en derde landen te worden aangemoedigd, ongeacht of die derde landen al dan niet partij bij het verdrag zijn. In het bijzonder dienen de Commissie en de lidstaten direct, dan wel indirect via steun voor projecten van niet-gouvernementele organisaties technische bijstand aan ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie te verlenen, en vooral bijstand die erop is gericht die landen in staat te stellen uitvoering te geven aan het verdrag en zo onder meer te voorkomen dat chemische stoffen schadelijke gevolgen hebben voor de gezondheid van de mens en voor het milieu.

(21)

Om de effectiviteit van de procedures te garanderen, dient er geregeld toezicht te zijn op de uitvoering ervan. Daartoe dienen de lidstaten en het Agentschap regelmatig en in gestandaardiseerde vorm verslag uit te brengen aan de Commissie, die op haar beurt regelmatig verslag zal uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad.

(22)

Er dienen door het Agentschap technische richtsnoeren te worden opgesteld om de aangewezen instanties, waaronder instanties als douaneautoriteiten die toezicht houden op de uitvoer, de exporteurs en de importeurs, bij de toepassing van deze verordening te helpen.

(23)

Om deze verordening aan te passen aan de technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie („VWEU”) handelingen vast te stellen met betrekking tot de toevoeging van chemische stoffen aan deel 1 of 2 van bijlage I en andere wijzigingen van die bijlage, de toevoeging van chemische stoffen aan deel 1 of 2 van bijlage V en andere wijzigingen van deze bijlage, en wijzigingen van de bijlagen II, III, IV en VI. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden passend overleg pleegt, onder meer met deskundigen. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

(24)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (8).

(25)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, te weten het verzekeren van een coherente en doeltreffende uitvoering van de verplichtingen van de Unie uit hoofde van het verdrag, niet voldoende kunnen worden bereikt door de lidstaten en derhalve, vanwege de noodzaak om de voorschriften betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen te harmoniseren, beter bereikt kunnen worden op het niveau van de Unie, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie opgenomen subsidiariteitsbeginsel maatregelen treffen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(26)

Verordening (EG) nr. 689/2008 moet worden ingetrokken.

(27)

Het is passend de toepassing van deze verordening uit te stellen teneinde het Agentschap voldoende tijd te geven om zich op zijn nieuwe rol voor te bereiden en de industrie de gelegenheid te bieden om zich vertrouwd te maken met de nieuwe procedures,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Doelstellingen

1.   Deze verordening heeft de volgende doelstellingen:

a)

uitvoering geven aan het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel (het „verdrag”);

b)

gedeelde verantwoordelijkheid en gezamenlijke inspanningen bij de internationale activiteiten met gevaarlijke chemische stoffen bevorderen ter bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu tegen mogelijke schade;

c)

bijdragen aan een milieuverantwoord gebruik van deze gevaarlijke stoffen.

De in de eerste alinea vermelde doelstellingen worden verwezenlijkt door de uitwisseling van informatie over de kenmerken van gevaarlijke chemische stoffen te vergemakkelijken, door een besluitvormingsproces binnen de Unie voor de in- en uitvoer vast te stellen en door de genomen beslissingen onder de partijen en andere landen te verspreiden.

2.   Naast de in lid 1 vermelde doelstellingen moet deze verordening ervoor zorgen dat de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1272/2008 inzake indeling, etikettering en verpakking voor alle chemische stoffen gelden wanneer zij vanuit de lidstaten naar andere partijen of andere landen worden uitgevoerd, tenzij deze bepalingen strijdig zijn met specifieke voorschriften van die partijen of andere landen.

Artikel 2

Werkingssfeer

1.   Deze verordening is van toepassing op:

a)

bepaalde gevaarlijke chemische stoffen die zijn onderworpen aan de procedure van voorafgaande geïnformeerde toestemming uit hoofde van het verdrag (de „PIC-procedure”);

b)

bepaalde gevaarlijke chemische stoffen die binnen de Unie of een lidstaat verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn;

c)

chemische stoffen bij uitvoer, voor zover het de indeling, de etikettering en de verpakking ervan betreft.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op:

a)

verdovende middelen en psychotrope stoffen die vallen onder Verordening (EG) nr. 111/2005 van de Raad van 22 december 2004 houdende voorschriften voor het toezicht op de handel tussen de Gemeenschap en derde landen in drugsprecursoren (9);

b)

radioactief materiaal en radioactieve stoffen die vallen onder Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren (10);

c)

afvalstoffen die vallen onder Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen (11);

d)

chemische wapens die vallen onder Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad van 5 mei 2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik (12);

e)

levensmiddelen en levensmiddelenadditieven die vallen onder Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (13);

f)

diervoeders die vallen onder Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (14), met inbegrip van additieven, hetzij verwerkt, gedeeltelijk verwerkt of onverwerkt, die bestemd zijn voor gebruik als orale voeding voor dieren;

g)

genetisch gemodificeerde organismen die vallen onder Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu (15);

h)

behalve voor zover daarop artikel 3, punt 5, onder b), van deze verordening van toepassing is, farmaceutische specialiteiten of geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik die respectievelijk vallen onder Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (16) en Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (17).

3.   Deze verordening is niet van toepassing op chemische stoffen die voor onderzoek of analyse worden uitgevoerd in hoeveelheden waarvan het onwaarschijnlijk is dat de gezondheid van de mens of het milieu daardoor nadelig wordt beïnvloed, en die in elk geval niet meer dan 10 kg per exporteur per invoerend land per kalenderjaar bedragen.

Niettegenstaande de eerste alinea verkrijgen exporteurs van de daarin bedoelde chemische stoffen een bijzonder referentie-identificatienummer met gebruikmaking van de databank als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a), en vermelden zij dat referentie-identificatienummer in hun aangifte ten uitvoer.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „chemische stof”: een stof, als zodanig of in een mengsel, dan wel een mengsel, vervaardigd of uit de natuur gewonnen, waarin echter geen levende organismen zijn verwerkt, die tot een van de volgende categorieën behoort:

a)

bestrijdingsmiddelen, met inbegrip van zeer gevaarlijke bestrijdingsmiddel-formuleringen;

b)

industriële chemische stoffen;

2.   „stof”: een chemisch element en de verbindingen ervan zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006;

3.   „mengsel”: een mengsel of een oplossing zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 8, van Verordening (EG) nr. 1272/2008;

4.   „artikel”: een eindproduct dat een chemische stof bevat waarvan het gebruik krachtens de wetgeving van de Unie in dat speciale product verboden of aan strenge beperkingen onderworpen is, voor zover dat product niet onder de punten 2 of 3 valt;

5.   „bestrijdingsmiddelen”: chemische stoffen in een van de twee volgende subcategorieën:

a)

bestrijdingsmiddelen die worden gebruikt als gewasbeschermingsmiddelen die onder Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (18) vallen;

b)

overige bestrijdingsmiddelen, zoals:

i)

biociden in de zin van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (19), en

ii)

desinfecterende middelen, insecticiden en parasietenbestrijdingsmiddelen uit hoofde van de Richtlijnen 2001/82/EG en 2001/83/EG;

6.   „industriële chemische stoffen”: chemische stoffen in een van de twee volgende subcategorieën:

a)

chemische stoffen voor beroepsmatig gebruik;

b)

chemische stoffen voor gebruik door het publiek;

7.   „aan kennisgeving van uitvoer onderworpen chemische stof”: een chemische stof die in één of meer categorieën of subcategorieën binnen de Unie verboden of aan strenge beperkingen onderworpen is en elke aan de PIC-procedure onderworpen chemische stof, opgenomen in deel 1 van bijlage I;

8.   „voor PIC-kennisgeving in aanmerking komende chemische stof”: een chemische stof die in één of meer categorieën binnen de Unie of een lidstaat verboden of aan strenge beperkingen onderworpen is; chemische stoffen die in één of meer categorieën in de Unie verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn, zijn in deel 2 van bijlage I, opgenomen;

9.   „aan de PIC-procedure onderworpen chemische stof”: een chemische stof die in bijlage III bij het verdrag en in deel 3 van bijlage I bij deze verordening is opgenomen;

10.   „verboden chemische stof”:

a)

een chemische stof waarvan ter bescherming van de gezondheid van de mens of het milieu alle toepassingen in één of meer categorieën of subcategorieën op grond van definitieve regelgeving door de Unie zijn verboden, of

b)

een chemische stof waarvoor de aanvraag voor toelating voor het eerste gebruik is afgewezen, die door de industrie in de Unie uit de handel is genomen of waarvoor de aanvraag in de loop van de kennisgevings-, registratie- of toelatingsprocedure is ingetrokken en waarvan kan worden aangetoond dat hij reden tot bezorgdheid voor de gezondheid van de mens of het milieu geeft;

11.   „aan strenge beperkingen onderworpen chemische stof”:

a)

een chemische stof waarvan ter bescherming van de gezondheid van de mens of het milieu nagenoeg alle toepassingen in één of meer categorieën of subcategorieën op grond van definitieve regelgeving van de Unie zijn verboden, maar waarvan bepaalde specifieke toepassingen nog zijn toegestaan, of

b)

een chemische stof waarvoor de aanvraag voor toelating voor nagenoeg alle toepassingen is afgewezen, die door de industrie voor nagenoeg alle toepassingen in de Unie uit de handel is genomen of waarvoor de aanvraag in de loop van de kennisgevings-, registratie- of toelatingsprocedure voor nagenoeg alle toepassingen is ingetrokken en waarvan kan worden aangetoond dat hij reden tot bezorgdheid voor de gezondheid van de mens of het milieu geeft;

12.   „chemische stof die in een lidstaat verboden of aan strenge beperkingen onderworpen is”: elke chemische stof die ingevolge definitieve nationale regelgeving van een lidstaat verboden of aan strenge beperkingen onderworpen is;

13.   „definitieve regelgeving”: een juridisch bindend besluit dat tot doel heeft een chemische stof te verbieden of aan strenge beperkingen te onderwerpen;

14.   „zeer gevaarlijke bestrijdingsmiddelformulering”: een voor gebruik als bestrijdingsmiddel geformuleerde chemische stof die ernstige gevolgen voor de gezondheid of het milieu heeft, die, na eenmalige of herhaalde blootstelling bij gebruik, op korte termijn kunnen worden geconstateerd;

15.   „douanegebied van de Unie”: het in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (20) bedoelde grondgebied;

16.   „uitvoer”:

a)

de definitieve of tijdelijke uitvoer van een chemische stof die aan de voorwaarden van artikel 28, lid 2, van het VWEU voldoet;

b)

de wederuitvoer van een chemische stof die niet aan de voorwaarden van artikel 28, lid 2, van het VWEU voldoet en die onder een andere douaneregeling dan de regeling extern douanevervoer van de Unie voor het vervoer van goederen door het douanegebied van de Unie is geplaatst;

17.   „invoer”: het binnen het douanegebied van de Unie brengen van een chemische stof die onder een andere douaneregeling dan de regeling extern douanevervoer van de Unie voor het vervoer van goederen door het douanegebied van de Unie is geplaatst;

18.   „exporteur”: een van de volgende natuurlijke of rechtspersonen:

a)

de persoon namens wie een aangifte ten uitvoer wordt gedaan, dat wil zeggen de persoon die op het tijdstip van de aangifte houder is van de overeenkomst met de geconsigneerde in een land dat partij is of in een ander land en de bevoegdheid heeft om te beslissen over verzending van de chemische stof uit het douanegebied van de Unie;

b)

indien er geen uitvoerovereenkomst is gesloten of indien de houder van de overeenkomst niet in eigen naam handelt, de persoon die de bevoegdheid heeft om te beslissen over verzending van de chemische stof uit het douanegebied van de Unie;

c)

indien het recht over de chemische stof te beschikken toekomt aan een persoon die blijkens de overeenkomst waarop de uitvoer is gebaseerd, buiten de Unie is gevestigd, de in de Unie gevestigde partij bij de overeenkomst;

19.   „importeur”: elke natuurlijke of rechtspersoon die op het tijdstip van invoer naar het douanegebied van de Unie de geconsigneerde voor de chemische stof is;

20.   „partij bij het verdrag” of „partij”: een staat of een regionale organisatie voor economische integratie die ermee heeft ingestemd door het verdrag te worden gebonden en waarvoor het verdrag in werking is getreden;

21.   „ander land”: elk land dat geen partij is;

22.   „het Agentschap”: het Europees Agentschap voor chemische stoffen opgericht bij Verordening (EG) nr. 1907/2006;

23.   „het secretariaat”: het verdragssecretariaat, tenzij deze verordening anders bepaalt.

Artikel 4

Aangewezen nationale instanties van de lidstaten

Elke lidstaat wijst de instantie of instanties (de „aangewezen nationale instantie” of „aangewezen nationale instanties”) aan, die de bij deze verordening vereiste administratieve taken zullen vervullen, tenzij dat reeds voor de inwerkingtreding van deze verordening is gebeurd.

De lidstaat stelt de Commissie uiterlijk op 17 november 2012 van die aanwijzing in kennis, tenzij deze informatie reeds voor de inwerkingtreding van deze verordening is verstrekt, en stelt de Commissie ook op de hoogte van eventuele wijzigingen ten aanzien van de aangewezen nationale instantie.

Artikel 5

Deelneming van de Unie aan het verdrag

1.   Deelneming aan het verdrag is een gedeelde verantwoordelijkheid van de Commissie en de lidstaten, met name wat betreft technische bijstand, uitwisseling van informatie en geschillenbeslechting, en deelname aan ondersteunende organen en stemmingen.

2.   De Commissie treedt op als gemeenschappelijke aangewezen instantie voor de administratieve functies van het verdrag in verband met de PIC-procedure namens alle aangewezen nationale instanties en in nauwe samenwerking en overleg met de aangewezen nationale instanties van de lidstaten.

De Commissie is in het bijzonder verantwoordelijk voor:

a)

de doorzending van kennisgevingen van uitvoer van de Unie aan partijen en andere landen overeenkomstig artikel 8;

b)

de voorlegging aan het secretariaat van kennisgevingen van relevante definitieve regelgeving inzake chemische stoffen die in aanmerking komen voor PIC-kennisgeving overeenkomstig artikel 11;

c)

de toezending van informatie over andere definitieve regelgeving inzake chemische stoffen die niet in aanmerking komen voor PIC-kennisgeving overeenkomstig artikel 12;

d)

de ontvangst van algemene informatie van het secretariaat.

Tevens verstrekt de Commissie aan het secretariaat reacties van de Unie inzake de invoer voor chemische stoffen die ingevolge artikel 13 onder de PIC-procedure vallen.

Bovendien coördineert de Commissie de inbreng van de Unie op het gebied van alle technische zaken die verband houden met een van de volgende onderwerpen:

a)

het verdrag;

b)

de voorbereiding van de bij artikel 18, lid 1, van het verdrag ingestelde Conferentie van de partijen;

c)

de bij artikel 18, lid 6, van het verdrag ingestelde Commissie ter beoordeling van chemische stoffen (de „Commissie ter beoordeling van chemische stoffen”);

d)

andere ondersteunende organen van de Conferentie van de partijen.

3.   De Commissie en de lidstaten ontplooien de nodige initiatieven om ervoor te zorgen dat de Unie afdoende wordt vertegenwoordigd in de verschillende organen die het verdrag uitvoeren.

Artikel 6

Taken van het Agentschap

1.   Het Agentschap voert, naast de taken die het zijn toegewezen krachtens de artikelen 7, 8, 9, 10, 11, 13, 14, 15, 18, 19, 20, 21, 22 en 25 de volgende taken uit:

a)

een databank over de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen („de databank”) onderhouden, verder ontwikkelen en regelmatig bijwerken;

b)

de databank ter beschikking van het publiek stellen op zijn website;

c)

zo nodig, met de goedkeuring van de Commissie en na overleg met de lidstaten, bijstand en technische en wetenschappelijke richtsnoeren en hulpmiddelen verstrekken aan de industrie teneinde de doeltreffende toepassing van deze verordening te waarborgen;

d)

met de goedkeuring van de Commissie, bijstand en technische en wetenschappelijke richtsnoeren en hulpmiddelen verstrekken aan de aangewezen nationale instanties van de lidstaten teneinde de doeltreffende toepassing van deze verordening te waarborgen;

e)

op verzoek van deskundigen van de Commissie ter beoordeling van chemische stoffen van de lidstaten of van de Commissie, en binnen de beschikbare middelen een bijdrage leveren voor het opstellen van de in artikel 7 van het verdrag bedoelde leidraden voor besluiten en andere technische documenten met betrekking tot de uitvoering van het verdrag;

f)

de Commissie op verzoek technische en wetenschappelijke input verlenen en haar bijstaan teneinde de doeltreffende uitvoering van de verordening te waarborgen;

g)

de Commissie op verzoek technische en wetenschappelijke input verlenen en haar bijstaan bij het vervullen van haar rol als gemeenschappelijke aangewezen instantie van de Unie.

2.   Het secretariaat van het Agentschap voert de taken uit die krachtens deze verordening aan het Agentschap zijn toegewezen.

Artikel 7

Aan kennisgeving van uitvoer onderworpen chemische stoffen, voor PIC-kennisgeving in aanmerking komende chemische stoffen en aan de PIC-procedure onderworpen chemische stoffen

1.   De aan kennisgeving van uitvoer onderworpen chemische stoffen, de voor PIC-kennisgeving in aanmerking komende chemische stoffen en de aan de PIC-procedure onderworpen chemische stoffen worden vermeld in bijlage I.

2.   De in bijlage I opgenomen chemische stoffen worden ingedeeld in één of meer van de drie groepen chemische stoffen welke zijn opgenomen in deel 1, 2 en 3 van die bijlage.

De in deel 1 van bijlage I opgenomen chemische stoffen zijn onderworpen aan de procedure voor kennisgeving van uitvoer, zoals vastgesteld in artikel 8, waarbij gedetailleerde informatie wordt vermeld over de identiteit van de stof, de aan beperkingen onderworpen gebruikscategorie en/of -subcategorie, het type beperking en, indien van toepassing, aanvullende informatie over met name ontheffingen van de vereisten voor kennisgeving van uitvoer.

De in deel 2 van bijlage I opgenomen chemische stoffen zijn niet alleen onderworpen aan de procedure voor kennisgeving van uitvoer uit hoofde van artikel 8, maar komen ook in aanmerking voor de procedure voor PIC-kennisgeving, zoals vastgesteld in artikel 11, waarbij gedetailleerde informatie wordt vermeld over de identiteit van de stof en de gebruikscategorie.

De in deel 3 van bijlage I opgenomen chemische stoffen zijn onderworpen aan de PIC-procedure, waarbij de gebruikscategorie wordt vermeld en indien van toepassing aanvullende informatie over met name vereisten voor de kennisgeving van uitvoer.

3.   De in bijlage I opgenomen lijsten worden via de databank ter beschikking van het publiek gesteld.

Artikel 8

Aan partijen en andere landen toegezonden kennisgevingen van uitvoer

1.   Wanneer het gaat om stoffen die in deel 1 van bijlage I zijn opgenomen of mengsels die deze stoffen bevatten in een concentratie die aanleiding geeft tot verplichtingen inzake kenmerking uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1272/2008, ongeacht de aanwezigheid van andere stoffen, zijn de leden 2 tot en met 8 van dit artikel van toepassing, ongeacht het voorgenomen gebruik van de chemische stof door de invoerende partij of het invoerende andere land.

2.   Wanneer een in lid 1 bedoelde chemische stof voor het eerst op of na de datum waarop deze verordening erop van toepassing wordt, door een exporteur uit de Unie naar een partij of ander land zal worden uitgevoerd, stelt de exporteur de aangewezen nationale instantie van de lidstaat waarin hij is gevestigd (de „lidstaat van de exporteur”), uiterlijk 35 dagen voor de verwachte datum van uitvoer, van die uitvoer in kennis. Vervolgens stelt de exporteur die aangewezen nationale instantie uiterlijk 35 dagen vóór de uitvoer in kennis van de eerste uitvoer van de chemische stof in elk kalenderjaar. De kennisgevingen moeten voldoen aan de voorschriften van bijlage II en moeten aan de Commissie en aan de lidstaten ter beschikking worden gesteld via de databank.

De aangewezen nationale instantie van de lidstaat van de exporteur controleert of de informatie overeenstemt met bijlage II en zendt de kennisgeving, als deze volledig is, binnen 25 dagen voor de verwachte datum van uitvoer door aan het Agentschap.

Het Agentschap geeft, namens de Commissie, de kennisgeving door aan de aangewezen nationale instantie van de invoerende partij of de bevoegde instantie van het invoerende andere land en neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat zij niet later dan 15 dagen vóór de eerste voorgenomen uitvoer van de chemische stof en daarna niet later dan 15 dagen vóór de eerste uitvoer in elk hierop volgend kalenderjaar een kennisgeving van uitvoer ontvangen.

Het Agentschap registreert elke kennisgeving van uitvoer en kent er een referentie-identificatienummer aan toe in de databank. Het Agentschap stelt via de databank ook een bijgewerkte lijst van de betrokken chemische stoffen en de invoerende partijen en andere landen voor elk kalenderjaar ter beschikking van het publiek en, indien nodig, de nationale aangewezen instanties van de lidstaten.

3.   Indien het Agentschap niet binnen 30 dagen na verzending van de eerste kennisgeving van uitvoer na opneming van de betrokken chemische stof in deel 1 van bijlage I een ontvangstbevestiging van de invoerende partij of het invoerende andere land heeft ontvangen, zendt het, namens de Commissie, een tweede kennisgeving. Het Agentschap doet namens de Commissie wat redelijkerwijs kan worden verwacht om ervoor te zorgen dat de aangewezen nationale instantie van de invoerende partij of de bevoegde instantie van het invoerende andere land de tweede kennisgeving ontvangt.

4.   Een nieuwe kennisgeving van uitvoer wordt overeenkomstig lid 2 gedaan voor uitvoer die plaatsvindt na de inwerkingtreding van de wijzigingen van de wetgeving van de Unie betreffende het in de handel brengen, het gebruik of het kenmerken van de betrokken stoffen of wanneer de samenstelling van het betrokken mengsel is veranderd zodat de etikettering van dat mengsel een wijziging ondergaat. De nieuwe kennisgeving moet voldoen aan de informatievoorschriften van bijlage II en een vermelding bevatten dat het gaat om een herziening van een eerdere kennisgeving.

5.   Wanneer de uitvoer van een chemische stof geschiedt in verband met een noodsituatie waarin uitstel gevaarlijk kan zijn voor de volksgezondheid of het milieu in de invoerende partij of het invoerende andere land, kan de aangewezen nationale instantie van de lidstaat van de exporteur naar aanleiding van een met redenen omkleed verzoek daartoe van de exporteur of de invoerende partij of het invoerende andere land, in overleg met de Commissie, die daarbij wordt bijgestaan door het Agentschap, vrijelijk beslissen een gehele of gedeeltelijke ontheffing van de in de leden 2, 3 en 4 omschreven verplichtingen te verlenen. De beslissing over een dergelijk verzoek wordt geacht in overleg met de Commissie tot stand te zijn gekomen als de Commissie binnen tien dagen nadat de aangewezen nationale instantie van de lidstaat de bijzonderheden van het verzoek heeft gezonden, geen afwijkend antwoord heeft gegeven.

6.   Onverminderd de in artikel 19, lid 2, omschreven verplichtingen, komen de in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel omschreven verplichtingen te vervallen wanneer aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

de chemische stof is een aan de PIC-procedure onderworpen chemische stof geworden,

b)

het invoerende land is partij bij het verdrag en heeft het secretariaat overeenkomstig artikel 10, lid 2, van het verdrag geantwoord of het de invoer van de chemische stof al dan niet toestaat, en

c)

de Commissie is door het secretariaat op de hoogte gesteld van het antwoord en heeft deze informatie naar de lidstaten en het Agentschap doorgezonden.

Niettegenstaande de eerste alinea van dit lid, vervallen de in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel omschreven verplichtingen niet wanneer een invoerend land partij bij het verdrag is en expliciet continuering van de kennisgeving van uitvoer door uitvoerende partijen vereist, bijvoorbeeld door middel van zijn besluit over de invoer of anderszins.

Onverminderd de in artikel 19, lid 2, omschreven verplichtingen, komen de in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel omschreven verplichtingen te vervallen wanneer aan beide volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

de aangewezen nationale instantie van de invoerende partij of de betrokken instantie van het invoerende andere land heeft afgezien van de verplichting om vóór de uitvoer van de chemische stof daarvan in kennis te worden gesteld, en

b)

de Commissie heeft de informatie van het secretariaat of van de aangewezen nationale instantie van de invoerende partij of de betrokken instantie van het invoerende andere land ontvangen en doorgezonden naar de lidstaten en het Agentschap, dat het via de databank ter beschikking heeft gesteld.

7.   De Commissie, de betrokken aangewezen nationale instanties van de lidstaten, het Agentschap en de exporteurs verstrekken de invoerende partijen en andere landen op verzoek beschikbare aanvullende informatie over de uitgevoerde chemische stoffen.

8.   De lidstaten kunnen op transparante wijze regelingen invoeren die de exporteur verplichten tot het betalen van een administratieve vergoeding voor elke ingediende kennisgeving van uitvoer en voor elk verzoek om uitdrukkelijke toestemming, welke in overeenstemming is met de kosten die zij maken bij de uitvoering van de in de leden 2 en 4 van dit artikel en in artikel 14, leden 6 en 7, beschreven procedures.

Artikel 9

Van de partijen en van andere landen ontvangen kennisgevingen van uitvoer

1.   Door het Agentschap van de aangewezen nationale instanties van partijen of de bevoegde instanties van andere landen ontvangen kennisgevingen betreffende de uitvoer naar de Unie van een chemische stof waarvan de vervaardiging, de toepassing, de hantering, het verbruik, het vervoer of de verkoop krachtens de wetgeving van die partij of dat andere land verboden dan wel aan strenge beperkingen onderworpen zijn, worden binnen 15 dagen vanaf de ontvangst door het Agentschap van de kennisgeving via de databank ter beschikking gesteld.

Het Agentschap bevestigt, namens de Commissie, de ontvangst van de eerste kennisgeving van uitvoer welke van iedere partij of ander land voor elke chemische stof is ontvangen.

De aangewezen nationale instantie van de lidstaat die de invoer ontvangt, ontvangt binnen tien dagen vanaf de ontvangst ervan een afschrift van een door het Agentschap ontvangen kennisgeving met alle beschikbare informatie. De andere lidstaten kunnen desgevraagd afschriften ontvangen.

2.   Indien de Commissie of de aangewezen nationale instanties van de lidstaten direct of indirect van de aangewezen nationale instanties van de partijen of de betrokken instanties van andere landen kennisgevingen van uitvoer ontvangen, doen zij die kennisgevingen met alle beschikbare informatie onverwijld aan het Agentschap toekomen.

Artikel 10

Informatie betreffende de invoer en uitvoer van chemische stoffen

1.   Elke exporteur van een of meer:

a)

stoffen die in bijlage I zijn opgenomen, en/of

b)

mengsels die dergelijke stoffen bevatten in een concentratie die aanleiding geeft tot verplichtingen inzake kenmerking uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1272/2008, ongeacht de aanwezigheid van andere stoffen, en/of

c)

artikelen die stoffen in niet verder omgezette vorm bevatten welke in bijlage I, deel 2 of deel 3, zijn vermeld of mengsels die dergelijke stoffen bevatten in een concentratie die aanleiding geeft tot verplichtingen inzake kenmerking uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1272/2008, ongeacht de aanwezigheid van andere stoffen,

stelt de aangewezen nationale instantie van de lidstaat van de exporteur in het eerste kwartaal van elk jaar in kennis van de hoeveelheid van de chemische stof, als zodanig of als mengsel of in artikelen, die in het voorgaande jaar naar elke partij of ander land is vervoerd. Deze informatie gaat vergezeld van een lijst van de namen en adressen van elke natuurlijke of rechtspersoon die de chemische stof invoert in een partij of een ander land waarheen vervoer in dezelfde tijdsperiode heeft plaatsgevonden. In deze informatie wordt de uitvoer overeenkomstig artikel 14, lid 7, afzonderlijk vermeld.

Elke importeur binnen de Unie verschaft gelijkwaardige informatie voor de in de Unie ingevoerde hoeveelheden.

2.   Op verzoek van de Commissie, bijgestaan door het Agentschap, of de aangewezen nationale instantie van zijn lidstaat verstrekt de exporteur of importeur alle aanvullende informatie over chemische stoffen die ter uitvoering van deze verordening nodig is.

3.   Elke lidstaat verstrekt het Agentschap elk jaar de geaggregeerde informatie overeenkomstig bijlage III. Het Agentschap vat deze informatie op het niveau van de Unie samen en stelt de niet-vertrouwelijke informatie via de databank ter beschikking aan het publiek.

Artikel 11

Kennisgeving van verboden of aan strenge beperkingen onderworpen chemische stoffen uit hoofde van het verdrag

1.   De Commissie stelt het secretariaat schriftelijk in kennis van chemische stoffen die opgesomd zijn in deel 2 van bijlage I en die voor PIC-kennisgeving in aanmerking komen.

2.   Wanneer meer chemische stoffen aan deel 2 van bijlage I worden toegevoegd ingevolge de tweede alinea van artikel 23, lid 2, stelt de Commissie het secretariaat van deze chemische stoffen in kennis. Die PIC-kennisgeving wordt zo spoedig mogelijk na de vaststelling van de desbetreffende definitieve regelgeving op het niveau van de Unie waarbij de chemische stof wordt verboden of aan strenge beperkingen wordt onderworpen, ingediend en wel uiterlijk 90 dagen na de datum waarop de definitieve regelgeving van toepassing moet worden.

3.   De PIC-kennisgeving bevat alle overeenkomstig bijlage IV vereiste relevante informatie.

4.   Bij het vaststellen van de prioriteiten voor kennisgevingen houdt de Commissie rekening met het feit of de chemische stof al dan niet reeds in deel 3 van bijlage I is opgenomen, met de mate waarin aan de in bijlage IV vermelde informatievereisten kan worden voldaan, alsmede met de ernst van de aan de chemische stof verbonden risico's, vooral voor ontwikkelingslanden.

Wanneer een chemische stof voor PIC-kennisgeving in aanmerking komt, maar de informatie niet toereikend is om aan de vereisten van bijlage IV te voldoen, verstrekken geïdentificeerde exporteurs of importeurs op verzoek van de Commissie, binnen 60 dagen na het verzoek, alle relevante informatie waarover zij beschikken, met inbegrip van die van andere nationale of internationale regelingen voor toezicht op chemische stoffen.

5.   De Commissie brengt het secretariaat schriftelijk op de hoogte wanneer krachtens lid 1 of lid 2 aangemelde definitieve regelgeving wordt gewijzigd, en wel zo spoedig mogelijk na de vaststelling van de nieuwe definitieve regelgeving, doch uiterlijk 60 dagen na de datum waarop deze regelgeving van toepassing moet worden.

De kennisgeving bevat alle relevante informatie die niet beschikbaar was op het moment dat de oorspronkelijke kennisgeving krachtens lid 1 of lid 2 werd gedaan.

6.   Op verzoek van een partij of van het secretariaat verstrekt de Commissie, voor zover dat in haar vermogen ligt, aanvullende informatie over de chemische stof of over de definitieve regelgeving.

Waar nodig assisteren de lidstaten en het Agentschap de Commissie op haar verzoek bij het inwinnen van de informatie.

7.   De Commissie zendt de informatie die zij van het secretariaat ontvangt over chemische stoffen die andere partijen als verboden of aan strenge beperkingen onderworpen hebben aangemeld, onmiddellijk door aan de lidstaten en het Agentschap.

Indien van toepassing beoordeelt de Commissie, in nauwe samenwerking met de lidstaten en het Agentschap, de noodzaak om maatregelen op het niveau van de Unie voor te stellen om onaanvaardbare risico's voor de gezondheid van de mens en het milieu binnen de Unie te voorkomen.

8.   Wanneer een lidstaat in overeenstemming met de relevante wetgeving van de Unie definitieve nationale regelgeving vaststelt om een chemische stof te verbieden of aan strenge beperkingen te onderwerpen, verstrekt deze de Commissie de relevante informatie ter zake. De Commissie stelt deze informatie beschikbaar aan de lidstaten. Binnen vier weken na het beschikbaar stellen van die informatie kunnen de lidstaten aan de Commissie en de lidstaat die nationale definitieve regelgeving heeft aangemeld opmerkingen over een mogelijke PIC-kennisgeving toezenden, met inbegrip van met name relevante informatie over hun nationale regelgevingssituatie inzake die chemische stof. Na behandeling van de opmerkingen deelt de indienende lidstaat de Commissie mee of laatstgenoemde:

a)

overeenkomstig dit artikel een PIC-kennisgeving dient te doen aan het secretariaat, of

b)

overeenkomstig artikel 12 de informatie aan het secretariaat dient te verstrekken.

Artikel 12

Aan het secretariaat te verstrekken informatie over verboden of aan strenge beperkingen onderworpen chemische stoffen die niet voor PIC-kennisgeving in aanmerking komen

In geval van chemische stoffen die alleen in deel 1 van bijlage I worden vermeld of naar aanleiding van een mededeling van een lidstaat ingevolge artikel 11, lid 8, onder b), verstrekt de Commissie het secretariaat informatie over de desbetreffende definitieve regelgeving, zodat de informatie onder de andere partijen bij het verdrag kan worden verspreid.

Artikel 13

Verplichtingen met betrekking tot de invoer van chemische stoffen

1.   De Commissie zendt een van het secretariaat ontvangen leidraad voor een besluit onmiddellijk door naar de lidstaten en het Agentschap.

De Commissie stelt door middel van een uitvoeringshandeling een invoerbesluit vast, dat de vorm heeft van een definitieve of voorlopige reactie namens de Unie inzake de toekomstige invoer van de betrokken chemische stof. Die uitvoeringshandeling wordt overeenkomstig de in artikel 27, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld. De Commissie deelt het besluit zo spoedig mogelijk mee aan het secretariaat en in elk geval uiterlijk negen maanden na de datum van verzending van de leidraad voor een besluit door het secretariaat.

Wanneer een chemische stof op grond van wetgeving van de Unie aan bijkomende of gewijzigde beperkingen wordt onderworpen, stelt de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling een herzien invoerbesluit vast. Die uitvoeringshandeling wordt overeenkomstig de in artikel 27, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld. De Commissie deelt het herziene invoerbesluit aan het secretariaat mee.

2.   Wanneer een chemische stof door een of meer lidstaten verboden of aan strenge beperkingen onderworpen is, houdt de Commissie op schriftelijk verzoek van de betrokken lidstaten bij haar invoerbesluit rekening met die informatie.

3.   Het in lid 1 bedoelde invoerbesluit betreft de voor de chemische stof in de leidraad voor een besluit vermelde categorie of categorieën.

4.   Wanneer de Commissie haar invoerbesluit aan het secretariaat meedeelt, geeft zij een beschrijving van de wettelijke of bestuursrechtelijke maatregel waarop het is gebaseerd.

5.   Iedere aangewezen nationale instantie van de lidstaten stelt de krachtens lid 1 tot stand gekomen invoerbesluiten overeenkomstig haar wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen beschikbaar aan de belanghebbenden in haar rechtsgebied. Het Agentschap stelt de overeenkomstig lid 1 genomen invoerbesluiten via de databank ter beschikking van het publiek.

6.   In voorkomende gevallen beoordeelt de Commissie, in nauwe samenwerking met de lidstaten en het Agentschap en rekening houdend met de in de leidraad voor een besluit vervatte informatie, de noodzaak om maatregelen op het niveau van de Unie voor te stellen om onaanvaardbare risico's voor de gezondheid van de mens en het milieu binnen de Unie te voorkomen.

Artikel 14

Verplichtingen met betrekking tot de uitvoer van chemische stoffen anders dan de kennisgeving van uitvoer

1.   De Commissie zendt de lidstaten, het Agentschap en de Europese industriefederaties onverwijld de informatie die zij van het secretariaat ontvangt over aan de PIC-procedure onderworpen chemische stoffen en de besluiten van invoerende partijen betreffende de voorwaarden van toepassing op de invoer van deze chemische stoffen, zulks in de vorm van circulaires of anderszins. Zij stelt de lidstaten en het Agentschap ook onverwijld in kennis van informatie over gevallen waarin een reactie overeenkomstig artikel 10, lid 2, van het verdrag is uitgebleven. Het Agentschap kent aan elk invoerbesluit een referentie-identificatienummer toe en houdt alle informatie betreffende dergelijke besluiten beschikbaar voor het publiek via de databank en verstrekt eenieder op verzoek die informatie.

2.   De Commissie kent aan iedere in bijlage I opgenomen chemische stof een code in de gecombineerde nomenclatuur van de Europese Unie toe. Deze codes worden waar nodig herzien in het licht van wijzigingen van de nomenclatuur van het geharmoniseerde systeem van de Werelddouaneorganisatie of in de gecombineerde nomenclatuur van de Europese Unie voor de betrokken chemische stoffen.

3.   Elke lidstaat deelt de overeenkomstig lid 1 door de Commissie toegezonden informatie en besluiten mee aan de belanghebbenden in haar rechtsgebied.

4.   Exporteurs voldoen uiterlijk zes maanden nadat het secretariaat de Commissie overeenkomstig lid 1 voor het eerst van besluiten in elke reactie inzake de invoer op de hoogte brengt, aan die besluiten.

5.   De Commissie, bijgestaan door het Agentschap, en de lidstaten geven de invoerende partijen op verzoek en waar nodig advies en hulp bij het verkrijgen van nadere informatie die nodig is voor de voorbereiding van een reactie betreffende de invoer van een bepaalde chemische stof bij het secretariaat.

6.   Stoffen die in deel 2 of 3 van bijlage I zijn opgenomen of mengsels die deze stoffen bevatten in een concentratie die aanleiding geeft tot verplichtingen inzake kenmerking uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1272/2008, ongeacht de aanwezigheid van andere stoffen mogen, ongeacht het voorgenomen gebruik van de chemische stof in de invoerende partij of het invoerende andere land, niet worden uitgevoerd tenzij aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

de exporteur heeft via de aangewezen nationale instantie van de lidstaat van de exporteur, in overleg met de Commissie, bijgestaan door het Agentschap, en de aangewezen nationale instantie van de invoerende partij of een bevoegde instantie in een invoerend ander land, om uitdrukkelijke toestemming voor de invoer gevraagd en deze verkregen;

b)

in het geval van chemische stoffen die in deel 3 van bijlage I zijn opgenomen, blijkt uit de meest recente overeenkomstig lid 1 door het secretariaat uitgegeven circulaire dat de invoerende partij toestemming voor invoer heeft gegeven.

Voor chemische stoffen die in deel 2 van bijlage I zijn opgenomen en naar OESO-landen worden uitgevoerd, kan de aangewezen nationale instantie van de lidstaat van de exporteur, op verzoek van de exporteur, in overleg met de Commissie en per geval beslissen dat er geen uitdrukkelijke toestemming nodig is als voor de chemische stof ten tijde van de invoer naar het betrokken OESO-land een vergunning, registratie of toelating is verleend in dat OESO-land.

Wanneer er overeenkomstig punt a) van de eerste alinea om uitdrukkelijke toestemming is gevraagd, zendt het Agentschap, als het niet binnen 30 dagen een reactie op het verzoek heeft ontvangen, een herinnering namens de Commissie, tenzij de Commissie of de aangewezen nationale instantie van de lidstaat van de exporteur een reactie heeft ontvangen en deze aan het Agentschap heeft doorgestuurd. Indien van toepassing kan het Agentschap, als er binnen nog eens 30 dagen nog steeds geen reactie is ontvangen, indien nodig nogmaals herinneringen zenden.

7.   De aangewezen nationale instantie van de lidstaat van de exporteur kan, in het geval van in delen 2 en 3 van bijlage I vermelde chemische stoffen, in overleg met de Commissie, die wordt bijgestaan door het Agentschap, per geval en behoudens de tweede alinea, beslissen dat de uitvoer doorgang kan vinden, mits er geen bewijsmateriaal uit officiële bronnen is dat door de invoerende partij of het invoerende andere land definitieve regelgeving is vastgesteld om het gebruik van de chemische stof te verbieden of aan strenge beperkingen te onderwerpen en mits er na alle redelijkerwijs te verwachten pogingen geen reactie op een verzoek om uitdrukkelijke toestemming overeenkomstig lid 6, onder a), is ontvangen binnen 60 dagen en als aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

er is bewijsmateriaal van officiële bronnen in de invoerende partij of het invoerende andere land dat er voor de chemische stof een vergunning, registratie of toelating is verleend, of

b)

het in de kennisgeving van uitvoer genoemde voorgenomen gebruik, dat door de natuurlijke of rechtspersoon die de chemische stof in een partij of ander land invoert, schriftelijk is bevestigd, valt niet onder een categorie waarvoor de chemische stof is opgenomen in deel 2 of 3 van bijlage I, en er is bewijsmateriaal van officiële bronnen dat de chemische stof in de laatste vijf jaar in de invoerende partij of het betrokken invoerende andere land is gebruikt of ingevoerd.

Voor chemische stoffen die in deel 3 van bijlage I zijn opgenomen geldt dat de uitvoer die gegrond is op het voldoen aan de voorwaarde in punt b) geen doorgang vindt als de chemische stof overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 is ingedeeld als kankerverwekkende stof, categorie 1A of 1B, of als mutagene stof, categorie 1A of 1B, dan wel als stof die toxisch zijn voor de voortplanting, categorie 1A of 1B, of als de chemische stof voldoet aan de criteria van bijlage XIII van Verordening (EG) nr. 1907/2006 ter identificatie van persistente, bioaccumulerende en toxische of zeer persistente en sterk bioaccumulerende stoffen.

Als een besluit wordt genomen over de uitvoer van in deel 3 van bijlage I vermelde chemische stoffen, neemt de aangewezen nationale instantie van de lidstaat van de exporteur in overleg met de Commissie, die wordt bijgestaan door het Agentschap, de mogelijke gevolgen voor de volksgezondheid of het milieu van het gebruik van de chemische stof door de invoerende partij of het andere land in aanmerking en legt de relevante documentatie over aan het Agentschap die deze via de databank ter beschikking stelt.

8.   De geldigheid van elke overeenkomstig lid 6, onder a), verkregen uitdrukkelijke toestemming of van de beslissing overeenkomstig lid 7 dat de uitvoer doorgang vindt zonder uitdrukkelijke toestemming is afhankelijk van de volgende periodieke toetsing door de Commissie in overleg met de betrokken lidstaten:

a)

voor elke overeenkomstig lid 6, onder a), verkregen uitdrukkelijke toestemming wordt aan het eind van het derde kalenderjaar na de verlening van de toestemming een nieuwe uitdrukkelijke toestemming verlangd, tenzij in de voorwaarden van die toestemming anders wordt bepaald;

b)

tenzij inmiddels een reactie op een verzoek is ontvangen, is elke beslissing overeenkomstig lid 7 dat de uitvoer doorgang vindt zonder uitdrukkelijke toestemming geldig gedurende een periode van ten hoogste twaalf maanden en wordt na het verstrijken van deze periode een uitdrukkelijke toestemming verlangd.

In de onder a) van de eerste alinea bedoelde gevallen mag de uitvoer echter in afwachting van een reactie op een nieuw verzoek om uitdrukkelijke toestemming na het verstrijken van de desbetreffende periode nog eens twaalf maanden worden voortgezet.

9.   Het Agentschap registreert alle verzoeken om uitdrukkelijke toestemming, ontvangen reacties en beslissingen dat de uitvoer doorgang vindt zonder uitdrukkelijke toestemming, met inbegrip van de in lid 7, derde alinea, bedoelde documentatie, in de databank. Elke verkregen uitdrukkelijke toestemming of beslissing dat de uitvoer doorgang vindt zonder uitdrukkelijke toestemming krijgt een referentie-identificatienummer en wordt vermeld met alle relevante informatie over eventuele gestelde voorwaarden, zoals geldigheidsdata. De niet-vertrouwelijke informatie wordt via de databank ter beschikking gesteld van het publiek.

10.   Een chemische stof mag niet op een later tijdstip dan zes maanden vóór zijn uiterste gebruiksdatum — zo deze expliciet wordt aangegeven, dan wel van de productiedatum kan worden afgeleid — worden uitgevoerd, tenzij de intrinsieke eigenschappen van de chemische stof dit onuitvoerbaar maken. Met name in het geval van bestrijdingsmiddelen zorgen de exporteurs ervoor dat omvang en verpakking van houders zijn geoptimaliseerd om aldus het risico van het ontstaan van verouderde voorraden tot een minimum te beperken.

11.   Bij de uitvoer van bestrijdingsmiddelen zien de exporteurs erop toe dat het etiket specifieke informatie bevat over opslagomstandigheden en de stabiliteit bij opslag in de klimaatsomstandigheden van de invoerende partij of het invoerende andere land. Bovendien zien zij erop toe dat de uitgevoerde bestrijdingsmiddelen voldoen aan de desbetreffende zuiverheidsspecificatie van de wetgeving van de Unie.

Artikel 15

Uitvoer van bepaalde chemische stoffen en artikelen

1.   Artikelen worden onderworpen aan de procedure voor kennisgeving van uitvoer van artikel 8 indien zij een van de volgende stoffen of mengsels bevatten:

a)

in deel 2 of 3 van bijlage I vermelde stoffen in niet verder omgezette vorm;

b)

mengsels die dergelijke stoffen bevatten in een concentratie die aanleiding geeft tot verplichtingen inzake kenmerking uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1272/2008, ongeacht de aanwezigheid van andere stoffen.

2.   Chemische stoffen en artikelen waarvan het gebruik in de Unie voor de bescherming van de gezondheid van de mens of het milieu is verboden, zoals vermeld in bijlage V, mogen niet worden uitgevoerd.

Artikel 16

Informatie over douanevervoer

1.   De partijen bij het verdrag die informatie over het douanevervoer van aan de PIC-procedure onderworpen chemische stoffen verlangen, alsook de door de partijen bij het verdrag via het secretariaat gevraagde informatie, zijn vermeld in bijlage VI.

2.   Indien een in deel 3 van bijlage I genoemde chemische stof wordt vervoerd over het grondgebied van een in bijlage VI vermelde partij bij het verdrag, verstrekt de exporteur voor zover mogelijk de aangewezen nationale instantie van de lidstaat van de exporteur, uiterlijk 30 dagen voordat het eerste douanevervoer plaatsvindt en uiterlijk acht dagen vóór elk volgend douanevervoer, de overeenkomstig bijlage VI door de partij bij het verdrag verlangde informatie.

3.   De aangewezen nationale instantie van de lidstaat van de exporteur zendt de krachtens lid 2 van de exporteur ontvangen informatie met eventueel beschikbare aanvullende informatie door naar de Commissie en een kopie ervan naar het Agentschap.

4.   De Commissie zendt de krachtens lid 3 ontvangen informatie met eventueel beschikbare aanvullende informatie uiterlijk 15 dagen voorafgaand aan het eerste en vóór elk volgend douanevervoer door naar de aangewezen nationale instanties van partijen bij het verdrag die om deze informatie hebben verzocht.

Artikel 17

Bij uitgevoerde chemische stoffen te voegen informatie

1.   Voor uitvoer bestemde chemische stoffen zijn onderworpen aan de bepalingen inzake het verpakken en kenmerken die in of krachtens Verordening (EG) nr. 1107/2009, Richtlijn 98/8/EG en Verordening (EG) nr. 1272/2008, of andere relevante wetgeving van de Unie zijn vastgesteld.

De eerste alinea is van toepassing tenzij deze bepalingen strijdig zijn met een specifiek voorschrift van de invoerende partijen of andere landen.

2.   Wanneer zulks relevant is, worden de uiterste gebruiksdatum en de productiedatum van de in lid 1 bedoelde of in bijlage I opgenomen chemische stoffen op het etiket aangegeven en wordt deze uiterste gebruiksdatum indien nodig voor verschillende klimaatzones vermeld.

3.   De in lid 1 bedoelde chemische stoffen gaan bij uitvoer vergezeld van een veiligheidsinformatieblad overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1907/2006. De exporteur zendt dit veiligheidsinformatieblad toe aan elke natuurlijke of rechtspersoon die een chemische stof invoert in een partij of ander land.

4.   De gegevens op het etiket en het veiligheidsinformatieblad worden voor zover praktisch uitvoerbaar vermeld in de officiële talen of één of meer van de hoofdtalen van het land van bestemming of van het gebied waar de chemische stof naar verwachting zal worden gebruikt.

Artikel 18

Verplichtingen van de autoriteiten van de lidstaten inzake het toezicht op in- en uitvoer

1.   Elke lidstaat wijst autoriteiten, zoals douaneautoriteiten, aan die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de in- en uitvoer van de in bijlage I opgenomen chemische stoffen, tenzij hij dit al voor de inwerkingtreding van de verordening heeft gedaan.

De Commissie, bijgestaan door het Agentschap, en de lidstaten zien er op doelgerichte en gecoördineerde wijze op toe dat de exporteurs deze verordening naleven.

2.   Het bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 ingestelde Forum voor de uitwisseling van handhavingsinformatie wordt gebruikt voor de coördinatie van een netwerk van de autoriteiten van de lidstaten die belast zijn met de handhaving van deze verordening.

3.   Elke lidstaat vermeldt in zijn krachtens artikel 22, lid 1, vereiste periodieke verslagen over de werking van de procedures bijzonderheden betreffende de werkzaamheden van zijn autoriteiten ter zake.

Artikel 19

Verdere verplichtingen van exporteurs

1.   Exporteurs van chemische stoffen die onder de verplichtingen van artikel 8, leden 2 en 4, vallen, vermelden de toepasselijke referentie-identificatienummers in hun aangifte ten uitvoer (vak 44 van het enig document of van een corresponderend onderdeel van een elektronische uitvoeraangifte) zoals bedoeld in artikel 161, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 2913/92.

2.   Exporteurs van chemische stoffen die krachtens artikel 8, lid 5, zijn ontheven van de verplichtingen van de leden 2 en 4 van dat artikel of van chemische stoffen waarvoor deze verplichtingen overeenkomstig artikel 8, lid 6, zijn komen te vervallen, verschaffen zich een bijzonder referentie-identificatienummer door gebruikmaking van de databank en vermelden dat referentie-identificatienummer in hun aangifte ten uitvoer.

3.   Op verzoek van het Agentschap gebruiken exporteurs de databank voor het indienen van de informatie die nodig is om aan hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening te voldoen.

Artikel 20

Uitwisseling van informatie

1.   De Commissie, die wordt bijgestaan door het Agentschap, en de lidstaten vergemakkelijken waar mogelijk het verstrekken van wetenschappelijke, technische, economische en juridische informatie over de chemische stoffen die onder deze verordening vallen, met inbegrip van toxicologische, ecotoxicologische en veiligheidsinformatie.

De Commissie zorgt, waar nodig met de steun van de lidstaten en het Agentschap, voor het volgende:

a)

het verstrekken van voor het publiek beschikbare informatie over regelgeving die relevant is voor de doelstellingen van het verdrag;

b)

het rechtstreeks of via het secretariaat verstrekken van informatie aan partijen en andere landen over regelgeving die één of meer toepassingen van een chemische stof aan aanzienlijke beperkingen onderwerpt.

2.   De Commissie, de lidstaten en het Agentschap beschermen vertrouwelijke informatie die zij van een partij of een ander land hebben ontvangen, zoals onderling is overeengekomen.

3.   Wat de overdracht van informatie uit hoofde van deze verordening betreft, wordt ten minste de volgende informatie onverminderd Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie (21) niet als vertrouwelijk aangemerkt:

a)

de in bijlage II en bijlage IV vermelde informatie;

b)

de informatie in het in artikel 17, lid 3, bedoelde veiligheidsinformatieblad;

c)

de uiterste gebruiksdatum van een chemische stof;

d)

de productiedatum van een chemische stof;

e)

informatie over voorzorgsmaatregelen, met inbegrip van de gevarencategorie, de aard van het risico en de relevante veiligheidsaanbevelingen;

f)

de beknopte resultaten van toxicologische en ecotoxicologische proeven;

g)

informatie over behandeling van een verpakking nadat chemische stoffen zijn verwijderd.

4.   Het Agentschap stelt om de twee jaar een overzicht van de overgedragen informatie op.

Artikel 21

Technische bijstand

De Commissie, de aangewezen nationale instanties van de lidstaten en het Agentschap werken, daarbij met name de behoeften van ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie in aanmerking nemend, samen om de verlening van technische bijstand te bevorderen, onder meer in de vorm van opleiding, voor de ontwikkeling van de infrastructuur, de capaciteiten en de deskundigheid die nodig zijn voor een goed beheer van chemische stoffen gedurende de gehele levenscyclus.

Om deze landen in staat te stellen het verdrag uit te voeren, wordt technische bijstand met name bevorderd door het verstrekken van technische informatie over chemische stoffen, het bevorderen van de uitwisseling van deskundigen, het verlenen van steun voor het oprichten of in stand houden van aangewezen nationale instanties en het verschaffen van technische deskundigheid voor de identificatie van gevaarlijke bestrijdingsmiddelformuleringen en voor het opstellen van kennisgevingen aan het secretariaat.

De Commissie en de lidstaten nemen actief deel aan internationale activiteiten met betrekking tot activiteitsopbouw op het gebied van het beheer van chemische stoffen, door informatie te verstrekken over de projecten die zij ter verbetering van het beheer van chemische stoffen in ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie steunen of financieren. De Commissie en de lidstaten overwegen ook de ondersteuning van niet-gouvernementele organisaties.

Artikel 22

Toezicht en rapportage

1.   De lidstaten en het Agentschap zenden de Commissie om de drie jaar informatie over de werking van de krachtens deze verordening ingevoerde procedures, indien passend met inbegrip van informatie over douanetoezicht, inbreuken, sancties en herstelmaatregelen. De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast, waarbij vooraf een gemeenschappelijk rapportageformulier wordt vastgelegd. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 27, lid 2, genoemde raadplegingsprocedure.

2.   De Commissie stelt om de drie jaar een verslag op over de uitvoering van de in deze verordening geregelde taken waarvoor zij verantwoordelijk is, en neemt dit op in een samenvattend verslag met de uit hoofde van lid 1 door de lidstaten en het Agentschap verstrekte informatie. Een samenvatting van het verslag wordt aan het Europees Parlement en aan de Raad toegezonden en wordt op internet gepubliceerd.

3.   Bij de informatie die krachtens de leden 1 en 2 wordt verstrekt, vervullen de Commissie, de lidstaten en het Agentschap de desbetreffende verplichtingen om het vertrouwelijke karakter en het eigendomsrecht van gegevens te beschermen.

Artikel 23

Bijwerking van de bijlagen

1.   De lijst van chemische stoffen in bijlage I wordt door de Commissie op basis van de ontwikkelingen op het gebied van het recht van de Unie en van het verdrag ten minste jaarlijks opnieuw beoordeeld.

2.   Om te bepalen of definitieve regelgeving op het niveau van de Unie een verbod of een strenge beperking inhoudt, wordt het effect van die maatregel op het niveau van de subcategorieën binnen de categorieën „bestrijdingsmiddelen” en „industriële chemische stoffen” beoordeeld. Indien het gebruik van een chemische stof op grond van de definitieve regelgeving in een van de subcategorieën verboden of aan strenge beperkingen onderworpen wordt, wordt deze stof in deel 1 van bijlage I opgenomen.

Om te bepalen of definitieve regelgeving op het niveau van de Unie een verbod of een strenge beperking betreft, zodat de betrokken chemische stof voor PIC-kennisgeving in aanmerking komt overeenkomstig artikel 11, wordt het effect van die maatregel op het niveau van de categorieën „bestrijdingsmiddelen” en „industriële chemische stoffen” beoordeeld. Indien een chemische stof op grond van de definitieve regelgeving in één of meer van de categorieën verboden of aan strenge beperkingen onderworpen wordt, wordt deze stof ook in deel 2 van bijlage I opgenomen.

3.   Het besluit over de opneming van chemische stoffen in bijlage I of over een eventuele wijziging van de vermelding van die stoffen wordt zonder onnodige vertraging genomen.

4.   Om deze verordening aan te passen aan de technische vooruitgang is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 26 gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake de volgende maatregelen:

a)

toevoeging van een chemische stof aan deel 1 of 2 van bijlage I overeenkomstig lid 2 van dit artikel, op grond van een definitieve regelgevingsmaatregel op het niveau van de Unie en andere wijzigingen van bijlage I, met inbegrip van wijzigingen van bestaande vermeldingen;

b)

toevoeging van een onder Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen (22) vallende chemische stof aan deel 1 van bijlage V;

c)

toevoeging van een chemische stof waarvoor reeds een exportverbod van de Unie geldt in deel 2 van bijlage V;

d)

wijzigingen van bestaande vermeldingen in bijlage V;

e)

wijzigingen van de bijlagen II, III, IV en VI.

Artikel 24

Begroting van het Agentschap

1.   In het kader van deze verordening omvatten de ontvangsten van het Agentschap:

a)

een subsidie van de Unie, die in de algemene begroting van de Unie (afdeling Commissie) wordt opgenomen;

b)

een eventuele vrijwillige bijdrage van de lidstaten.

2.   Ontvangsten en uitgaven met betrekking tot activiteiten in het kader van deze verordening en die met betrekking tot activiteiten in het kader van andere verordeningen worden afzonderlijk vermeld in verschillende afdelingen in de begroting van het Agentschap.

Het Agentschap gebruikt zijn in lid 1 bedoelde inkomsten voor de uitvoering van zijn taken uit hoofde van deze verordening.

3.   De Commissie onderzoekt of het passend is dat het Agentschap een vergoeding vraagt voor diensten die aan exporteurs worden verleend binnen vijf jaar vanaf 1 maart 2014 en dient indien nodig een voorstel in die zin in.

Artikel 25

Formulieren en software voor de indiening van informatie bij het Agentschap

Het Agentschap ontwikkelt formulieren en softwarepakketten, die het op zijn website gratis beschikbaar stelt, voor de indiening van informatie bij het Agentschap. De lidstaten en andere onder deze verordening vallende partijen gebruiken die formulieren en pakketten voor de indiening van informatie bij het Agentschap in het kader van deze verordening.

Artikel 26

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 23, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend voor een periode van vijf jaar vanaf 1 maart 2014. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de periode van vijf jaar een verslag over de bevoegdheidsdelegatie op. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd met termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van elke termijn tegen die verlenging verzet.

3.   De in artikel 23, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

5.   Een overeenkomstig artikel 23, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 27

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 133 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 ingestelde comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 28

Sancties

De lidstaten stellen de regels vast voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de bepalingen van deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om te waarborgen dat deze bepalingen op de juiste wijze ten uitvoer worden gelegd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Al zij dit niet reeds vóór de inwerkingtreding van deze verordening hebben gedaan, stellen de lidstaten de Commissie uiterlijk op 1 maart 2014 in kennis van deze bepalingen en stellen zij haar onverwijld in kennis van eventuele latere wijzigingen daarvan.

Artikel 29

Overgangsperiode betreffende de indeling, etikettering en verpakking van chemische stoffen

Verwijzingen in deze verordening naar Verordening (EG) nr. 1272/2008 gelden in voorkomend geval als verwijzingen naar de Uniewetgeving die van toepassing is krachtens artikel 61 van die verordening, met inachtneming van de daarin vastgestelde termijnen.

Artikel 30

Intrekking

Verordening (EG) nr. 689/2008 wordt ingetrokken met ingang van 1 maart 2014.

Verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 689/2008 gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de in bijlage VII opgenomen concordantietabel.

Artikel 31

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 maart 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 4 juli 2012.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

A. D. MAVROYIANNIS


(1)  PB C 318 van 29.10.2011, blz. 163.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 10 mei 2012 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en het besluit van de Raad van 26 juni 2012.

(3)  PB L 204 van 31.7.2008, blz. 1.

(4)  PB L 63 van 6.3.2003, blz. 29.

(5)  PB L 63 van 6.3.2003, blz. 1.

(6)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.

(7)  PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1.

(8)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(9)  PB L 22 van 26.1.2005, blz. 1.

(10)  PB L 159 van 29.6.1996, blz. 1.

(11)  PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3.

(12)  PB L 134 van 29.5.2009, blz. 1.

(13)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.

(14)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

(15)  PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1.

(16)  PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67.

(17)  PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1.

(18)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(19)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.

(20)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.

(21)  PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26.

(22)  PB L 158 van 30.4.2004, blz. 7.


BIJLAGE I

LIJST VAN CHEMISCHE STOFFEN

(bedoeld in artikel 7)

DEEL 1

Lijst van chemische stoffen die aan de procedure van kennisgeving van uitvoer zijn onderworpen

(bedoeld in artikel 8)

Er dient te worden opgemerkt dat voor chemische stoffen die in dit deel van de bijlage zijn vermeld en aan de PIC-procedure zijn onderworpen, de in artikel 8, leden 2, 3 en 4, opgenomen verplichtingen ten aanzien van de kennisgeving van uitvoer niet van toepassing zijn, mits is voldaan aan de voorwaarden die in de eerste alinea van artikel 8, lid 6, onder b) en c), zijn vastgesteld. Deze chemische stoffen, die in de lijst hieronder worden aangeduid met het teken #, zijn gemakshalve ook in deel 3 van deze bijlage opgenomen.

Ook dient te worden opgemerkt dat chemische stoffen die in dit deel van de bijlage zijn vermeld en vanwege de aard van de definitieve regelgeving van de Unie in aanmerking komen voor PIC-kennisgeving, ook in deel 2 van deze bijlage zijn opgenomen. Deze chemische stoffen worden in de lijst hieronder aangeduid met het teken +.

Chemische stof

CAS-nummer

Einecs-nummer

GN-code

Subcategorie (*1)

Gebruiksbe-perking (*2)

Landen waarvoor geen kennisgeving vereist is

1,1,1-Trichloorethaan

71-55-6

200-756-3

2903 19 10

i(2)

v

 

1,2-Dibroomethaan (ethyleendibromide) (1)

106-93-4

203-444-5

2903 31 00

p(1)-p(2)

v-v

Zie de PIC-circulaire op www.pic.int/

1,2-Dichloorethaan (ethyleendichloride) (1)

107-06-2

203-458-1

2903 15 00

p(1)-p(2)

v-v

Zie de PIC-circulaire op www.pic.int/

i(2)

v

1,3-dichloorpropeen (cis) ((Z)-1,3-dichloorprop-1-een)

10061-01-5

233-195-8

2903 29 00

p(1)-p(2)

v-v

 

1,3-Dichloorpropeen (1)  (2)

542-75-6

208-826-5

2903 29 00

p(1)

v

 

2-aminobutaan

13952-84-6

237-732-7

2921 19 80

p(1)-p(2)

v-v

 

2-Naftylamine (2-aminonaftaleen) en de zouten daarvan (2)

91-59-8, 553-00-4, 612-52-2 en andere

202-080-4, 209-030-0, 210-313-6 en andere

2921 45 00

i(1)

v

 

i(2)

v

2-Naftyloxyazijnzuur

120-23-0

204-380-0

2918 99 90

p(1)

v

 

2,4,5-T en de zouten en esters daarvan (1)

93-76-5 en andere

202-273-3 en andere

2918 91 00

p(1)-p(2)

v-v

Zie de PIC-circulaire op www.pic.int/

4-Aminobifenyl (p-bifenylamine) en de zouten daarvan (2)

92-67-1, 2113-61-3 en andere

202-177-1 en andere

2921 49 80

i(1)

v

 

i(2)

v

4-Nitrobifenyl (2)

92-93-3

202-204-7

2904 20 00

i(1)

v

 

i(2)

v

Acefaat (2)

30560-19-1

250-241-2

2930 90 85

p(1)-p(2)

v-v

 

Acifluorfen

50594-66-6

256-634-5

2916 39 00

p(1)-p(2)

v-v

 

Alachloor (2)

15972-60-8

240-110-8

2924 29 95

p(1)

v

 

Aldicarb (2)

116-06-3

204-123-2

2930 90 85

p(1)-p(2)

sb-v

 

Ametryn

834-12-8

212-634-7

2933 69 80

p(1)-p(2)

v-v

 

Amitraz (2)

33089-61-1

251-375-4

2925 29 00

p(1)-p(2)

v-v

 

Anthrachinon (2)

84-65-1

201-549-0

2914 61 00

p(1)-p(2)

v-v

 

Arseenverbindingen

 

 

 

p(2)

sb

 

Asbestvezels (2):

1332-21-4 en andere

 

 

 

 

Zie de PIC-circulaire op www.pic.int/

Crocidoliet (1)

12001-28-4

 

2524 10 00

i

v

 

Amosiet (1)

12172-73-5

 

2524 90 00

i

v

 

Anthofylliet (1)

77536-67-5

 

2524 90 00

i

v

 

Actinoliet (1)

77536-66-4

 

2524 90 00

i

v

 

Tremoliet (1)

77536-68-6

 

2524 90 00

i

v

 

Chrysotiel (2)

12001-29-5 of 132207-32-0

 

2524 90 00

i

v

 

Atrazine (2)

1912-24-9

217-617-8

2933 69 10

p(1)

v

 

Azinfos-ethyl

2642-71-9

220-147-6

2933 99 90

p(1)-p(2)

v-v

 

Azinfos-methyl (2)

86-50-0

201-676-1

2933 99 90

p(1)

v

 

Benfuracarb (2)

82560-54-1

 

2932 99 00

p(1)

v

 

Bensultap

17606-31-4

 

2930 90 85

p(1)-p(2)

v-v

 

Benzeen (3)

71-43-2

200-753-7

2902 20 00

i(2)

sb

 

Benzidine en de zouten daarvan (2)

Benzidinederivaten (2)

92-87-5, 36341-27-2 en andere

202-199-1, 252-984-8 en andere

2921 59 90

i(1)-i(2)

sb-v

 

i(2)

v

 

 

 

 

 

 

 

Bifenthrin

82657-04-3

 

2916 20 00

p(1)

v

 

Binapacryl (1)

485-31-4

207-612-9

2916 19 50

p(1)-p(2)

v-v

Zie de PIC-circulaire op www.pic.int/

i(2)

v

Butralin (2)

33629-47-9

251-607-4

2921 49 00

p(1)

v

 

Cadmium en cadmiumverbindingen

7440-43-9 en andere

231-152-8 en andere

8107 3206 49 30 en andere

i(1)

sb

 

Cadusafos (2)

95465-99-9

n.b.

2930 90 85

p(1)

v

 

Calciferol

50-14-6

200-014-9

2936 29 90

p(1)

v

 

Captafol (1)

2425-06-1

219-363-3

2930 50 00

p(1)-p(2)

v-v

Zie de PIC-circulaire op www.pic.int/

Carbaryl (2)

63-25-2

200-555-0

2924 29 95

p(1)-p(2)

v-v

 

Carbofuran (2)

1563-66-2

216-353-0

2932 99 85

p(1)

v

 

Tetrachloorkoolstof

56-23-5

200-262-8

2903 14 00

i(2)

v

 

Carbosulfan (2)

55285-14-8

259-565-9

2932 99 85

p(1)

v

 

Cartap

15263-53-3

 

2930 20 00

p(1)-p(2)

v-v

 

Chinomethionaat

2439-01-2

219-455-3

2934 99 90

p(1)-p(2)

v-v

 

Chloraat (2)

7775-09-9

231-887-4

2829 11 00

p(1)

v

 

10137-74-3

233-378-2

2829 19 00

Chloordimeform (1)

6164-98-3

228-200-5

2925 21 00

p(1)-p(2)

v-v

Zie de PIC-circulaire op www.pic.int/

Chloorfenapyr (2)

122453-73-0

 

2933 99 90

p(1)

v

 

Chloorfenvinfos

470-90-6

207-432-0

2919 90 90

p(1)-p(2)

v-v

 

Chloormefos

24934-91-6

246-538-1

2930 90 85

p(1)-p(2)

v-v

 

Chloorbenzilaat (1)

510-15-6

208-110-2

2918 18 00

p(1)-p(2)

v-v

Zie de PIC-circulaire op www.pic.int/

Chloroform

67-66-3

200-663-8

2903 13 00

i(2)

v

 

Chloorthal-dimethyl (2)

1861-32-1

217-464-7

2917 39 95

p(1)

 

 

Chlozolinate (2)

84332-86-5

282-714-4

2934 99 90

p(1)-p(2)

v-v

 

Cholecalciferol

67-97-0

200-673-2

2936 29 90

p(1)

v

 

Cumafuryl

117-52-2

204-195-5

2932 29 85

p(1)-p(2)

v-v

 

Creosoot en aan creosoot verwante stoffen

8001-58-9

232-287-5

2707 91 00

 

 

 

61789-28-4

263-047-8

 

 

 

 

84650-04-4

283-484-8

3807 00 90

 

 

 

90640-84-9

292-605-3

 

 

 

 

65996-91-0

266-026-1

 

i(2)

v

 

90640-80-5

292-602-7

 

 

 

 

65996-85-2

266-019-3

 

 

 

 

8021-39-4

232-419-1

 

 

 

 

122384-78-5

310-191-5

 

 

 

 

Crimidine

535-89-7

208-622-6

2933 59 95

p(1)

v

 

Cyaanamide (2)

420-04-2

206-992-3

2853 00 90

p(1)

v

 

Cyanazine

21725-46-2

244-544-9

2933 69 80

p(1)-p(2)

v-v

 

Cyhalothrin

68085-85-8

268-450-2

2926 90 95

p(1)

v

 

DBB (Di-μ-oxo-di-n-butylstannio-hydroxyborane/dioxastannaboretan-4-ol)

75113-37-0

401-040-5

2931 00 95

i(1)

v

 

Diazinon (2)

333-41-5

206-373-8

2933 59 10

p(1)

v

 

Dichlobenil (2)

1194-65-6

214-787-5

2926 90 95

p(1)

v

 

Dichloran (2)

99-30-9

202-746-4

2921 42 00

p(1)

v

 

Dichloorvos (2)

62-73-7

200-547-7

2919 90 90

p(1)

v

 

Dicofol (2)

115-32-2

204-082-0

2906 29 00

p(1)-p(2)

v-v

 

Dicofol met < 78 % p,p′-dicofol of 1 g/kg DDT en aan DDT verwante verbindingen (2)

115-32-2

204-082-0

2906 29 00

p(1)-p(2)

v-v

 

Dimethenamid (2)

87674-68-8

n.b.

2934 99 90

p(1)

v

 

Diniconazole-M (2)

83657-18-5

n.b.

2933 99 80

p(1)

v

 

Dinitro-ortho-kresol (DNOC) en de zouten daarvan (zoals het ammonium-, het kalium- en het natriumzout) (1)

534-52-1

208-601-1

2908 99 90

p(1)-p(2)

v-v

Zie de PIC-circulaire op www.pic.int/

2980-64-5

221-037-0

5787-96-2

2312-76-7

219-007-7

Dinobuton

973-21-7

213-546-1

2920 90 10

p(1)-p(2)

v-v

 

Dinoseb en de zouten en esters daarvan (1)

88-85-7 en andere

201-861-7 en andere

2908 91 00

p(1)-p(2)

v-v

Zie de PIC-circulaire op www.pic.int/

2915 36 00

i(2)

v

Dinoterb (2)

1420-07-1

215-813-8

2908 99 90

p(1)-p(2)

v-v

 

Difenylamine

122-39-4

204-539-4

2921 44 00

p(1)

v

 

Stuifpoeder-formuleringen die een combinatie bevatten van:

 

 

3808 99 90

 

 

Zie de PIC-circulaire op www.pic.int/

7 % of meer benomyl,

17804-35-2

241-775-7

2933 99 90

p(1)

v

 

10 % of meer carbofuran en

1563-66-2

216-353-0

2932 99 85

p(2)

v

 

15 % of meer thiram (1)

137-26-8

205-286-2

2930 30 00

 

 

 

Endosulfan (2)

115-29-7

204-079-4

2920 90 85

p(1)

v

 

Ethalfluraline (2)

55283-68-6

259-564-3

2921 43 00

p(1)

v

 

Ethion

563-12-2

209-242-3

2930 90 85

p(1)-p(2)

v-v

 

Ethoxychine (2)

91-53-2

202-075-7

2933 49 90

p(1)

v

 

Ethyleenoxide (oxiraan) (1)

75-21-8

200-849-9

2910 10 00

p(1)

v

Zie de PIC-circulaire op www.pic.int/

Fenarimol (2)

60168-88-9

262-095-7

2933 59 95

p(1)

v

 

Fenitrothion (2)

122-14-5

204-524-2

2920 19 00

p(1)

v

 

Fenpropathrin

39515-41-8

254-485-0

2926 90 95

p(1)-p(2)

v-v

 

Fenthion (2)

55-38-9

200-231-9

2930 90 85

p(1)

sb

 

Fentinacetaat (2)

900-95-8

212-984-0

2931 00 95

p(1)-p(2)

v-v

 

Fentinhydroxide (2)

76-87-9

200-990-6

2931 00 95

p(1)-p(2)

v-v

 

Fenvaleraat

51630-58-1

257-326-3

2926 90 95

p(1)

v

 

Ferbam

14484-64-1

238-484-2

2930 20 00

p(1)-p(2)

v-v

 

Fluoroacetamide (1)

640-19-7

211-363-1

2924 12 00

p(1)

v

Zie de PIC-circulaire op www.pic.int/

Flurenol

467-69-6

207-397-1

2918 19 85

p(1)-p(2)

v-v

 

Flurprimidol (2)

56425-91-3

n.b.

2933 59 95

p(1)

v

 

Furathiocarb

65907-30-4

265-974-3

2932 99 85

p(1)-p(2)

v-v

 

Guazatine (2)

108173-90-6

115044-19-4

236-855-3

3808 99 90

p(1)-p(2)

v-v

 

Hexachloorethaan

67-72-1

200-666-4

2903 19 80

i(1)

sb

 

Hexazinon

51235-04-2

257-074-4

2933 69 80

p(1)-p(2)

v-v

 

Iminoctadine

13516-27-3

236-855-3

2925 29 00

p(1)-p(2)

v-v

 

Indolylazijnzuur (2)

87-51-4

201-748-2

2933 99 80

p(1)

v

 

Isoxathion

18854-01-8

242-624-8

2934 99 90

p(1)

v

 

Malathion

121-75-5

204-497-7

2930 90 99

p(2)

v

 

a)

Maleïnehydrazide en de zouten daarvan, met uitzondering van de choline-, kalium- en natriumzouten;

123-33-1

204-619-9

2933 99 90

p(1)

v

 

b)

Choline-, kalium- en natriumzouten van maleïnehydrazide met meer dan 1 mg vrij hydrazine/kg, uitgedrukt op basis van het zuurequivalent

61167-10-0, 51542-52-0, 28330-26-9

257-261-0, 248-972-7

2933 99 90

 

 

 

Kwikverbindingen, inclusief anorganische kwikverbindingen, alkylkwikverbindingen, alkyloxyalkyl- en arylkwikverbindingen behalve de in bijlage V opgesomde kwikverbindingen (1)

62-38-4, 26545-49-3 en andere

200-532-5, 247-783-7 en andere

2852 00 00

p(1)-p(2)

v-v

Zie de PIC-circulaire op www.pic.int/

Metam

144-54-7

205-632-2

2930 20 00

p(1)

v

 

137-42-8

205-239-0

Methamidophos (2)  (2)

10265-92-6

233-606-0

2930 50 00

p(1)

v

 

Methamidofos (oplosbare vloeibare formuleringen van de stof met meer dan 600 g werkzame stof/l) (1)

10265-92-6

233-606-0

2930 50 00

3808 50 00

p(2)

v

Zie de PIC-circulaire op www.pic.int/

Methidathion

950-37-8

213-449-4

2934 99 90

p(1)-p(2)

v-v

 

Methomyl

16752-77-5

240-815-0

2930 90 99

p(2)

v

 

Methylbromide (2)

74-83-9

200-813-2

2903 39 11

p(1)-p(2)

v-v

 

Methylparathion (2)  (1)

298-00-0

206-050-1

2920 11 00

p(1)-p(2)

v-v

Zie de PIC-circulaire op www.pic.int/

Metoxuron

19937-59-8

243-433-2

2924 21 90

p(1)-p(2)

v-v

 

Monocrotofos (1)

6923-22-4

230-042-7

2924 12 00

p(1)-p(2)

v-v

Zie de PIC-circulaire op www.pic.int/

Monolinuron

1746-81-2

217-129-5

2928 00 90

p(1)

v

 

Monomethyldibroomdifenylmethaan

Handelsnaam: DBBT (2)

99688-47-8

402-210-1

2903 69 90

i(1)

v

 

Monomethyldichloordifenylmethaan

Handelsnaam: Ugilec 121 of Ugilec 21 (2)

400-140-6

2903 69 90

i(1)-i(2)

v-v

 

Monomethyltetrachloordifenylmethaan

Handelsnaam: Ugilec 141 (2)

76253-60-6

278-404-3

2903 69 90

i(1)-i(2)

v-v

 

Monuron

150-68-5

205-766-1

2924 21 90

p(1)

v

 

Nicotine (2)

54-11-5

200-193-3

2939 99 00

p(1)

v

 

Nitrofeen (2)

1836-75-5

217-406-0

2909 30 90

p(1)-p(2)

v-v

 

Nonylfenolen C6H4(OH)C9H19  (2)

25154-52-3 (fenol, nonyl-),

246-672-0

2907 13 00

i(1)

sb

 

84852-15-3 (fenol, 4- nonyl-,vertakt)

284-325-5

 

 

 

 

11066-49-2 (isononylfenol),

234-284-4

 

 

 

 

90481-04-2, (fenol, nonyl-, vertakt),

291-844-0

 

 

 

 

104-40-5(p-nonylfenol) en andere

203-199-4 en andere

 

 

 

 

Nonylfenolethoxylaten (C2H4O)nC15H24O (2)

9016-45-9, 26027-38-3, 68412-54-4, 37205-87-1, 127087-87-0 en andere

 

3402 13 00

i(1)

sb

 

p(1)-p(2)

v-v

Octabroomdifenylether (2)

32536-52-0

251-087-9

2909 30 38

i(1)

sb

 

Omethoaat

1113-02-6

214-197-8

2930 90 85

p(1)-p(2)

v-v

 

Oxydemeton-methyl (2)

301-12-2

206-110-7

2930 90 85

p(1)

v

 

Paraquat (2)

4685-14-7

225-141-7

2933 39 99

p(1)

v

 

1910-42-5

217-615-7

2074-50-2

218-196-3

Parathion (1)

56-38-2

200-271-7

2920 11 00

p(1)-p(2)

v-v

Zie de PIC-circulaire op www.pic.int/

Pebulaat

1114-71-2

214-215-4

2930 20 00

p(1)-p(2)

v-v

 

Pentachloorfenol en de zouten en esters daarvan (1)

87-86-5 en andere

201-778-6 en andere

2908 11 00

2908 19 00 en andere

p(1)-p(2)

v-sb

Zie de PIC-circulaire op www.pic.int/

Perfluoroctaansulfonaten

1763-23-1

n.b.

2904 90 20

i(1)

sb

 

(PFOS)

2795-39-3

 

2904 90 20

 

 

 

C8F17SO2X

en andere

 

en andere

 

 

 

(X = OH, metaalzout (O-M+), halogenide, amide en andere derivaten zoals polymeren (2)

 

 

 

 

 

 

Permethrin

52645-53-1

258-067-9

2916 20 00

p(1)

v

 

Fosalon (2)

2310-17-0

218-996-2

2934 99 90

p(1)

v

 

Fosfamidon (oplosbare vloeibare formuleringen van de stof met meer dan 1 000 g werkzame stof/l) (1)

13171-21-6 (mengsel, (E)- en (Z)- isomeren)

23783-98-4 ((Z)-isomeer)

297-99-4 ((E)-isomeer)

236-116-5

2924 12 00

3808 50 00

p(1)-p(2)

v-v

Zie de PIC-circulaire op www.pic.int/

Polybrominated biphenyls (PBB) behalve hexabromo-biphenyl (1)

13654-09-6, 27858-07-7 en andere

237-137-2, 248-696-7 en andere

2903 69 90

i(1)

sb

Zie de PIC-circulaire op www.pic.int/

Polychloorterfenylen (PCT’s) (1)

61788-33-8

262-968-2

2903 69 90

i(1)

v

Zie de PIC-circulaire op www.pic.int/

Procymidon (2)

32809-16-8

251-233-1

2925 19 95

p(1)

v

 

Propachloor (2)

1918-16-7

217-638-2

2924 29 98

p(1)

v

 

Propanil

709-98-8

211-914-6

2924 29 98

p(1)

v

 

Profam

122-42-9

204-542-0

2924 29 95

p(1)

v

 

Propisochloor (2)

86763-47-5

n.b.

2924 29 98

p(1)

v

 

Pyrazofos (2)

13457-18-6

236-656-1

2933 59 95

p(1)-p(2)

v-v

 

Quintozeen (2)

82-68-8

201-435-0

2904 90 85

p(1)-p(2)

v-v

 

Scilliroside

507-60-8

208-077-4

2938 90 90

p(1)

v

 

Simazine (2)

122-34-9

204-535-2

2933 69 10

p(1)-p(2)

v-v

 

Strychnine

57-24-9

200-319-7

2939 99 00

p(1)

v

 

Tecnazeen (2)

117-18-0

204-178-2

2904 90 85

p(1)-p(2)

v-v

 

Terbufos

13071-79-9

235-963-8

2930 90 85

p(1)-p(2)

v-v

 

Tetraethyllood (1)

78-00-2

201-075-4

2931 00 95

i(1)

sb

Zie de PIC-circulaire op www.pic.int/

Tetramethyllood (1)

75-74-1

200-897-0

2931 00 95

i(1)

sb

Zie de PIC-circulaire op www.pic.int/

Thalliumsulfaat

7446-18-6

231-201-3

2833 29 90

p(1)

v

 

Thiobencarb (2)

28249-77-6

248-924-5

2930 20 00

p(1)

v

 

Thiocyclam

31895-22-4

250-859-2

2934 99 90

p(1)-p(2)

v-v

 

Thiodikarb (2)

59669-26-0

261-848-7

2930 90 85

p(1)

v

 

Tolylfluanide (2)

731-27-1

211-986-9

2930 90 85

p(1)

v

 

Triazofos

24017-47-8

245-986-5

2933 99 90

p(1)-p(2)

v-v

 

Alle tributyltinverbindingen met inbegrip van:

 

 

2931 00 95

p(2)

v

Zie de PIC-circulaire op www.pic.int/

Tributyltinoxide

56-35-9

200-268-0

2931 00 95

Tributyltinfluoride

1983-10-4

217-847-9

2931 00 95

Tributyltinmethacrylaat

2155-70-6

218-452-4

2931 00 95

Tributyltinbenzoaat

4342-36-3

224-399-8

2931 00 95

Tributyltinchloride

1461-22-9

215-958-7

2931 00 95

Tributyltinlinoleaat

24124-25-2

246-024-7

2931 00 95

Tributyltin naftenaat (1)

85409-17-2

287-083-9

2931 00 95

Trichloorfon (2)

52-68-6

200-149-3

2931 00 95

p(1)-p(2)

v-v

 

Tricyclazool (2)

41814-78-2

255-559-5

2934 99 90

p(1)

v

 

Tridemorf

24602-86-6

246-347-3

2934 99 90

p(1)-p(2)

v-v

 

Trifluralin (2)

1582-09-8

216-428-8

2921 43 00

p(1)

v

 

Triorganotinverbindingen met uitzondering van tributyltinverbindingen (2)

2931 00 95 en andere

p(2)

sb

 

i(2)

sb

Tris (2,3-dibroompropyl)fosfaat (1)

126-72-7

204-799-9

2919 10 00

i(1)

sb

Zie de PIC-circulaire op www.pic.int/

Trisaziridinylfosfineoxide (1,1′,1″-fosforyltriaziridine) (2)

545-55-1

208-892-5

2933 99 90

i(1)

sb

 

Vamidothion

2275-23-2

218-894-8

2930 90 85

p(1)-p(2)

v-v

 

Vinclozolin (2)

50471-44-8

256-599-6

2934 99 90

p(1)

v

 

Zineb

12122-67-7

235-180-1

2930 20 00 of 3824 90 97

p(1)

v

 

DEEL 2

Lijst van chemische stoffen die voor PIC-kennisgeving in aanmerking komen

(bedoeld in artikel 11)

Deze lijst bevat chemische stoffen die voor PIC-kennisgeving in aanmerking komen. Er zijn geen chemische stoffen opgenomen die al aan de PIC-procedure zijn onderworpen; deze worden in deel 3 van deze bijlage vermeld.

Chemische stof

CAS-nummer

Einecs-nummer

GN-code

Categorie (*3)

Gebruiksbeperking (*4)

1,3-dichloorpropeen

542-75-6

208-826-5

2903 29 00

p

v

2-Naftylamine (2-aminonaftaleen) en de zouten daarvan

91-59-8, 553-00-4, 612-52-2 en andere

202-080-4, 209-030-0, 210-313-6 en andere

2921 45 00

i

v

4-Aminobifenyl (p-bifenylamine) en de zouten daarvan

92-67-1, 2113-61-3 en andere

202-177-1 en andere

2921 49 80

i

v

4-Nitrobifenyl

92-92-3

202-204-7

2904 20 00

i

v

Acefaat

30560-19-1

250-241-2

2930 90 85

p

v

Alachloor

15972-60-8

240-110-8

2924 29 95

p

v

Aldicarb

116-06-3

204-123-2

2930 90 85

p

sb

Amitraz

33089-61-1

251-375-4

2925 29 00

p

v

Antrachinon

84-65-1

201-549-0

2914 61 00

p

v

Asbestvezels Chrysotiel

12001-29-5 of 132207-32-0

 

2524 90 00

i

v

Atrazine

1912-24-9

217-617-8

2933 69 10

p

v

Azinphos-methyl

86-50-0

201-676-1

2933 99 80

p

v

Benfuracarb

82560-54-1

n.b.

2932 99 00

p

v

Benzidine en de zouten daarvan

92-87-5, 36341-27-2 en andere

202-199-1, 252-984-8 en andere

2921 59 90

i

sb

Benzidinederivaten

 

 

 

Butralin

33629-47-9

251-607-4

2921 49 00

p

v

Cadusafos

95465-99-9

n.b.

2930 90 99

p

v

Carbaryl

63-25-2

200-555-0

2924 29 95

p

v

Carbofuran

1563-66-2

216-353-0

2932 99 00

p

v

Carbosulfan

55285-14-8

259-565-9

2932 99 00

p

v

Chloraat

7775-09-9

231-887-4

2829 11 00

p

v

10137-74-3

233-378-2

2829 19 00

Chloorfenapyr

122453-73-0

 

2933 99 90

p

sb

Chloorthal-dimethyl

1861-32-1

217-464-7

2917 39 95

p

v

Chlozolinaat

84332-86-5

282-714-4

2934 99 90

p

v

Cyaanamide

420-04-2

206-992-3

2853 00 90

p

sb

Diazinon

333-41-5

206-373-8

2933 59 10

p

sb

Dichlobenil

1194-65-6

214-787-5

2926 90 95

p

v

Dichloran

99-30-9

202-746-4

2921 42 00

p

v

Dichloorvos

62-73-7

200-547-7

2919 90 00

p

sb

Dicofol

115-32-2

204-082-0

2906 29 00

p

v

Dicofol met < 78 % p,p′-dicofol of 1 g/kg DDT en aan DDT verwante verbindingen

115-32-3

204-082-0

2906 29 00

p

v

Dimethenamid

87674-68-8

n.b.

2934 99 90

p

v

Diniconazole-M

83657-18-5

n.b.

2933 99 80

p

v

Dinoterb

1420-07-1

215-813-8

2908 99 90

p

v

Endosulfan

115-29-7

204-079-4

2920 90 85

p

v

Ethalfluraline

55283-68-6

259-564-3

2921 43 00

p

v

Ethoxychine

91-53-2

202-075-7

2933 49 90

p

v

Fenarimol

60168-88-9

262-095-7

2933 59 95

p

v

Fenitrothion

122-14-5

204-524-2

2920 19 00

p

sb

Fenthion

55-38-9

200-231-9

2930 90 85

p

sb

fentineacetaat

900-95-8

212-984-0

2931 00 95

p

v

fentinehydroxide

76-87-9

200-990-6

2931 00 95

p

v

Flurprimidol

56425-91-3

n.b.

2933 59 95

p

v

Guazatine

108173-90-6

115044-19-4

236-855-3

3808 99 90

p

v

Indolylazijnzuur

87-51-4

201-748-2

2933 99 80

p

v

Methamidofos (4)

10265-92-6

233-606-0

2930 50 00

p

v

Methylbromide

74-83-9

200-813-2

2903 39 11

p

v

Methylparathion (3)

298-00-0

206-050-1

2920 11 00

p

v

Monomethyldibroomdifenylmethaan

Handelsnaam: DBBT

99688-47-8

401-210-1

2903 69 90

i

v

Monomethyldichloordifenylmethaan

Handelsnaam: Ugilec 121 of Ugilec 21

400-140-6

2903 69 90

i

v

Monomethyltetrachloordifenylmethaan

Handelsnaam: Ugilec 141

76253-60-6

278-404-3

2903 69 90

i

v

Nicotine

54-11-5

200-193-3

2939 99 00

p

v

Nitrofeen

1836-75-5

217-406-0

2909 30 90

p

v

Nonyfenolen C6H4(OH)C9H19

25154-52-3 (fenol, nonyl-),

246-672-0

2907 13 00

i

sb

84852-15-3 (fenol, 4-nonyl-, vertakt),

284-325-5

 

 

 

11066-49-2 (isononylfenol),

234-284-4

 

 

 

90481-04-2, (fenol, nonyl-, vertakt),

291-844-0

 

 

 

104-40-5 (p-nonylfenol) en andere

203-199-4 en andere

 

 

 

Nonylfenolethoxylaten (C2H4O)nC15H24O

9016-45-9, 26027-38-3, 68412-54-4, 37205-87-1, 127087-87-0 en andere

 

3402 13 00

i

sb

p

v

Octabroomdifenylether

32536-52-0

251-087-9

2909 30 38

i

sb

Oxydemeton-methyl

301-12-2

206-110-7

2930 90 85

p

v

Paraquat

4685-14-7

225-141-7

2933 39 99

p

v

1910-42-5

217-615-7

2074-50-2

218-196-3

Perfluoroctaansulfonaten

1763-23-1

n.b.

2904 90 20

i

sb

(PFOS) C8F17SO2X (X = OH, metaalzout (O-M+), halogenide, amide en andere derivaten zoals polymeren)

2795-39-3 en andere

 

2904 90 20 en andere

 

 

Fosalon

2310-17-0

218-996-2

2934 99 90

p

v

Procymidon

32809-16-8

251-233-1

2925 19 95

p

v

Propachloor

1918-16-7

217-638-2

2924 29 98

p

v

Propisochloor

86763-47-5

n.b.

2924 29 98

p

v

Pyrazofos

13457-18-6

236-656-1

2933 59 95

p

v

Quintozeen

82-68-8

201-435-0

2904 90 85

p

v

Simazine

122-34-9

204-535-2

2933 69 10

p

v

Tecnazeen

117-18-0

204-178-2

2904 90 85

p

v

Thiobencarb

28249-77-6

248-924-5

2930 20 00

p

v

Thiodikarb

59669-26-0

261-848-7

2930 90 85

p

v

Tolylfluanide

731-27-1

211-986-9

2930 90 85

p

sb

Trichloorfon

52-68-6

200-149-3

2931 00 95

p

v

Tricyclazool

41814-78-2

255-559-5

2934 99 90

p

v

Trifluraline

1582-09-8

216-428-8

2921 43 00

p

v

Triorganotinverbindingen met uitzondering van tributyltinverbindingen

2931 00 95 en andere

p

sb

Vinclozolin

50471-44-8

256-599-6

2934 99 90

p

v

DEEL 3

Lijst van chemische stoffen die onder de PIC-procedure vallen

(bedoeld in de artikelen 13 en 14)

(De vermelde categorieën zijn dezelfde als die in het verdrag.)

Chemische stof

Relevant(e) CAS-nummer(s)

HS-code

Zuivere stof

HS-code

Mengsels die een dergelijke stof bevatten

Categorie

2,4,5-T en de zouten en esters daarvan

93-76-5 (4)

2918.91

3808.50

Bestrijdingsmiddel

Aldrin (*5)

309-00-2

2903.52

3808.50

Bestrijdingsmiddel

Binapacryl

485-31-4

2916.19

3808.50

Bestrijdingsmiddel

Captafol

2425-06-1

2930.50

3808.50

Bestrijdingsmiddel

Chloordaan (*5)

57-74-9

2903.52

3808.50

Bestrijdingsmiddel

Chlordimeform

6164-98-3

2925.21

3808.50

Bestrijdingsmiddel

Chloorbenzilaat

510-15-6

2918.18

3808.50

Bestrijdingsmiddel

DDT (*5)

50-29-3

2903.62

3808.50

Bestrijdingsmiddel

Dieldrin (*5)

60-57-1

2910.40

3808.50

Bestrijdingsmiddel

Dinitro-ortho-kresol (DNOC) en de zouten daarvan (zoals het ammonium-, het kalium- en het natriumzout)

534-52-1, 2980-64-5, 5787-96-2, 2312-76-7

2908.99

3808.91

3808.92

3808.93

Bestrijdingsmiddel

Dinoseb en de zouten en esters daarvan

88-85-7 (4)

2908.91

3808.50

Bestrijdingsmiddel

1,2-Dibroomethaan (EDB)

106-93-4

2903.31

3808.50

Bestrijdingsmiddel

Ethyleendichloride (1,2-dichloorethaan)

107-06-2

2903.15

3808.50

Bestrijdingsmiddel

Ethyleenoxide

75-21-8

2910.10

3808.50

3824.81

Bestrijdingsmiddel

Fluoraceetamide

640-19-7

2924.12

3808.50

Bestrijdingsmiddel

HCH (mengsel van isomeren) (*5)

608-73-1

2903.51

3808.50

Bestrijdingsmiddel

Heptachloor (*5)

76-44-8

2903.52

3808.50

Bestrijdingsmiddel

Hexachloorbenzeen (*5)

118-74-1

2903.62

3808.50

Bestrijdingsmiddel

Lindaan (*5)

58-89-9

2903.51

3808.50

Bestrijdingsmiddel

Kwikverbindingen, met inbegrip van anorganische kwikverbindingen, alkylkwikverbindingen en alkyloxyalkyl- en arylkwikverbindingen

10112-91-1, 21908-53-2 en andere

Zie ook: www.pic.int/

2852.00

3808.50

Bestrijdingsmiddel

Monocrotofos

6923-22-4

2924.12

3808.50

Bestrijdingsmiddel

Parathion

56-38-2

2920.11

3808.50

Bestrijdingsmiddel

Pentachloorfenol en de zouten en esters daarvan

87-86-5 (4)

2908.11

2908.19

3808.50

3808.91

3808.92

3808.93

3808.94

3808.99

Bestrijdingsmiddel

Toxafeen (*5)

8001-35-2

3808.50

Bestrijdingsmiddel

Stuifpoeder-formuleringen die een combinatie bevatten van: 7 % of meer benomyl, 10 % of meer carbofuran en 15 % of meer thiram

17804-35-2

1563-66-2

137-26-8

3808.92

Zeer gevaarlijke bestrijdingsmiddelformulering

Methamidofos (oplosbare vloeibare formuleringen van de stof met meer dan 600 g werkzame stof/l)

10265-92-6

2930.50

3808.50

Zeer gevaarlijke bestrijdingsmiddelformulering

Methylparathion (emulgeerbare concentraten (EC) met 19,5 % of meer werkzame stof en poeders met 1,5 % of meer werkzame stof)

298-00-0

2920.11

3808.50

Zeer gevaarlijke bestrijdingsmiddelformulering

Fosfamidon (oplosbare vloeibare formuleringen van de stof met meer dan 1 000 g werkzame stof/l)

 

2924.12

3808.50

Zeer gevaarlijke bestrijdingsmiddelformulering

(mengsel, (E)- en (Z)-isomeren)

13171-21-6

((Z)-isomeer)

23783-98-4

((E)-isomeer)

297-99-4

Asbestvezels

 

2524.10

2524.90

6811.40

6812.80

6812.91

6812.92

6812.93

6812.99

6813.20

Industrieel

Crocidoliet

12001-28-4

2524.10

 

 

Actinoliet

77536-66-4

2524.90

 

 

Anthofylliet

77536-67-5

2524.90

 

 

Amosiet

12172-73-5

2524.90

 

 

Tremoliet

77536-68-6

2524.90

 

 

Polybroombifenylen (PBB’s)

 

 

 

 

(hexa-) (*5)

36355-01-8

3824.82

Industrieel

(octa)

27858-07-7

 

 

 

(deca)

13654-09-6

 

 

 

Polychloorbifenylen (PCB’s) (*5)

1336-36-3

3824.82

Industrieel

Polychloorterfenylen (PCT’s)

61788-33-8

3824.82

Industrieel

Tetraethyllood

78-00-2

2931.00

3811.11

Industrieel

Tetramethyllood

75-74-1

2931.00

3811.11

Industrieel

Alle tributyltinverbindingen met inbegrip van:

 

2931.00

3808.99

Pesticide

Tributyltinoxide

56-35-9

2931.00

3808.99

Tributyltinfluoride

1983-10-4

2931.00

3808.99

Tributyltinmethacrylaat

2155-70-6

2931.00

3808.99

Tributyltinbenzoaat

4342-36-3

2931.00

3808.99

Tributyltinchloride

1461-22-9

2931.00

3808.99

Tributyltinlinoleaat

24124-25-2

2931.00

3808.99

Tributyltinnafthenaat

85409-17-2

2931.00

3808.99

Tris (2,3-dibroompropyl)fosfaat

126-72-7

2919.10

3824.83

Industrieel


(*1)  Subcategorie: p(1) — bestrijdingsmiddel in de groep gewasbeschermingsmiddelen, p(2) — andere bestrijdingsmiddelen met inbegrip van biociden, i(1) — industriële chemische stof voor beroepsmatig gebruik, en i(2) — industriële chemische stof voor gebruik door het publiek.

(*2)  Gebruiksbeperking (voor de betrokken categorieën): krachtens de wetgeving van de Unie (voor de betrokken subcategorie(ën): sb — strenge beperking, v — verbod).

(1)  Deze bestaande vermelding heeft geen effect op de bestaande vermelding voor cis-1,3-dichloorpropeen (CAS-nummer 10061-01-5).

(2)  Deze vermelding heeft geen effect op de bestaande vermelding voor oplosbare vloeibare formuleringen van methamidofos met meer dan 600 g werkzame stof/l.

(3)  Met uitzondering van motorbrandstoffen die vallen onder Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en dieselbrandstof (PB L 350 van 28.12.1998, blz. 58).

CAS-nummer= registratienummer van de Chemical Abstracts Service.

(1)  

(#)

Geheel of gedeeltelijk aan de PIC-procedure onderworpen chemische stof.

(2)  

(+)

Voor PIC-kennisgeving in aanmerking komende chemische stof.

(*3)  Categorie: p = bestrijdingsmiddel, i = industriële chemische stof.

(*4)  Gebruiksbeperking (voor de betrokken categorieën): sb = strenge beperking, v = verbod.CAS-nummer = registratienummer van de Chemical Abstracts Service.

(4)  Deze vermelding heeft geen effect op de vermelding in deel 3 van bijlage I voor oplosbare vloeibare formuleringen van methamidofos met meer dan 600 g werkzame stof/l.

(3)  

(#)

Chemische stof die geheel of gedeeltelijk onder de PIC-procedure valt.

(*5)  Voor deze stoffen geldt een uitvoerverbod overeenkomstig artikel 15, lid 2, en bijlage V van de verordening.

(4)  

(#)

Alleen de CAS-nummers van de oorspronkelijke verbindingen zijn vermeld.


BIJLAGE II

KENNISGEVING VAN UITVOER

De volgende informatie is vereist krachtens artikel 8:

1.

De identiteit van de uit te voeren stof:

a)

de naam volgens de nomenclatuur van de International Union of Pure and Applied Chemistry;

b)

andere benamingen (zoals de ISO-naam, gangbare namen, handelsnamen en afkortingen);

c)

het nummer van de Europese inventaris van bestaande chemische handelsstoffen (Einecs-nummer) en het nummer van de Chemical Abstracts Service (CAS-nummer);

d)

het CUS-nummer (volgens de Europese douanelijst van chemische stoffen) en de code van de gecombineerde nomenclatuur;

e)

de voornaamste verontreinigingen van de stof, indien deze met name relevant zijn.

2.

De identiteit van het uit te voeren mengsel:

a)

de handelsnaam en/of omschrijving van het mengsel;

b)

voor elk van de in bijlage I opgenomen stoffen het percentage en de bij punt 1 bedoelde gegevens;

c)

het CUS-nummer (volgens de Europese douanelijst van chemische stoffen) en de code van de gecombineerde nomenclatuur.

3.

Identiteit van het uit te voeren artikel:

a)

de handelsnaam en/of omschrijving van het artikel;

b)

voor elk van de in bijlage I opgenomen stoffen het percentage en de bij punt 1 bedoelde gegevens.

4.

Informatie over de uitvoer:

a)

het land van bestemming;

b)

het land van herkomst;

c)

de verwachte datum van eerste uitvoer dit jaar;

d)

de geraamde hoeveelheid van de chemische stof die dit jaar naar het betrokken land zal worden uitgevoerd;

e)

het voorgenomen gebruik in het land van bestemming, indien bekend, met informatie over de categorie(ën) uit hoofde van het verdrag waaronder het gebruik valt;

f)

de naam, het adres en andere relevante gegevens van de invoerende natuurlijke of rechtspersoon;

g)

de naam, het adres en andere relevante gegevens van de exporteur.

5.

Aangewezen nationale instanties:

a)

de naam, het adres, het telefoon- en telexnummer, het fax of het e-mailadres van de aangewezen instantie in de Unie, waar nadere inlichtingen kunnen worden ingewonnen;

b)

de naam, het adres, het telefoon- en telexnummer, het fax of het e-mailadres van de aangewezen instantie in het invoerende land.

6.

Informatie over te nemen voorzorgsmaatregelen, met inbegrip van de gevaren- en risicocategorie en veiligheidsaanbevelingen.

7.

Een overzicht van de fysisch-chemische, toxicologische en ecotoxicologische eigenschappen.

8.

Toepassing van de chemische stof in de Unie:

a)

toepassingen, categorie(ën) in het kader van het verdrag en subcategorie(ën) van de Unie waarvoor beperkende maatregelen (verbod of strenge beperking) gelden;

b)

toepassingen waarvoor de chemische stof niet aan strenge beperkingen onderworpen of verboden is (gebruikscategorieën en -subcategorieën zoals gedefinieerd in bijlage I bij de verordening);

c)

een raming van de hoeveelheden van de chemische stof die worden geproduceerd, ingevoerd, uitgevoerd en gebruikt, indien beschikbaar.

9.

Informatie over voorzorgsmaatregelen ter vermindering van de blootstelling aan en emissie van de chemische stof.

10.

Een overzicht van de beperkende voorschriften en de redenen daarvoor.

11.

Een overzicht van de in bijlage IV, punt 2, onder a), c) en d), gespecificeerde informatie.

12.

Aanvullende informatie die door de uitvoerende partij wordt verstrekt omdat deze van belang wordt geacht, of nadere informatie, zoals gespecificeerd in bijlage IV, op verzoek van de invoerende partij.


BIJLAGE III

Door de aangewezen nationale instanties van de lidstaten krachtens artikel 10 aan de Commissie te verstrekken informatie

1.

Een overzicht van de hoeveelheden onder bijlage I vallende chemische stoffen (in de vorm van stoffen, mengsels en artikelen) die tijdens het voorgaande jaar zijn uitgevoerd:

a)

het jaar waarin uitvoer plaatsvond;

b)

een tabel met een overzicht van hoeveelheden uitgevoerde chemische stoffen (in de vorm van stoffen, mengsels en artikelen), zoals hieronder is aangegeven.

Chemische stof

Invoerend land

Hoeveelheid van de stof

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.

Een lijst van natuurlijke of rechtspersonen die chemische stoffen invoeren in een Partij of ander land

Chemische stof

Invoerend land

Invoerende persoon

Adres en andere relevante gegevens van de invoerende persoon

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


BIJLAGE IV

Kennisgeving van een verboden of aan strenge beperkingen onderworpen chemische stof aan het secretariaat van het verdrag

VEREISTE INFORMATIE VOOR KENNISGEVINGEN KRACHTENS ARTIKEL 11

De kennisgeving omvat:

1.

eigenschappen, identificatie en toepassingen:

a)

de gangbare naam;

b)

de chemische naam volgens een internationaal erkende nomenclatuur (bijvoorbeeld van de International Union of Pure and Applied Chemistry (IUPAC)), indien beschikbaar;

c)

de handelsnamen en namen van mengsels;

d)

codenummers: het nummer van de Chemical Abstracts Service (CAS), de douanecode van het geharmoniseerde systeem en andere nummers;

e)

informatie over de indeling in een gevarencategorie indien voor de chemische stof eisen inzake de indeling gelden;

f)

de toepassing(en) van de chemische stof:

in de Unie,

elders (voor zover bekend);

g)

de fysisch-chemische, toxicologische en ecotoxicologische eigenschappen;

2.

definitieve regelgeving:

a)

specifieke informatie over de definitieve regelgeving:

i)

een samenvatting van de definitieve regelgeving;

ii)

de referentie van het regelgevingsdocument;

iii)

de datum van inwerkingtreding van de definitieve regelgeving;

iv)

een vermelding of de definitieve regelgeving al dan niet op basis van een evaluatie van de risico's of gevaren is vastgesteld en, zo ja, informatie over deze evaluatie met een referentie van de betrokken documentatie;

v)

redenen voor de definitieve regelgeving die verband houden met de gezondheid van de mens, met inbegrip van de gezondheid van consumenten en werknemers, of het milieu;

vi)

een overzicht van de gevaren en risico's van de chemische stof voor de gezondheid van de mens, met inbegrip van de gezondheid van consumenten en werknemers, of het milieu en de verwachte effecten van de definitieve regelgeving;

b)

de categorie(ën) waarvoor de definitieve regelgeving is vastgesteld en per categorie:

i)

de op grond van de definitieve regelgeving verboden toepassing(en);

ii)

de nog niet verboden toepassing(en);

iii)

een raming van de hoeveelheden van de chemische stof die worden geproduceerd, ingevoerd, uitgevoerd en gebruikt, indien beschikbaar;

c)

een indicatie, voor zover mogelijk, of de definitieve regelgeving ook voor andere staten en regio's van nut kan zijn;

d)

overige relevante informatie zoals:

i)

een beoordeling van de sociaaleconomische effecten van de definitieve regelgeving;

ii)

informatie over alternatieven en de risico's daarvan, indien beschikbaar, zoals:

strategieën voor geïntegreerde plaagbestrijding;

industriële methoden en processen, waaronder schonere technologie.


BIJLAGE V

Chemische stoffen en artikelen waarvoor een uitvoerverbod geldt

(bedoeld in artikel 15)

DEEL 1

Persistente organische verontreinigende stoffen zoals opgesomd in de bijlagen A en B bij het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen (1) overeenkomstig de daarin vervatte bepalingen.

Beschrijving van chemische stof/artikel waarvoor een uitvoerverbod geldt

Eventuele nadere bijzonderheden (bv. naam van de chemische stof, Einecs-nummer, CAS-nummer, enz.)

 

Aldrin

Einecs-nr. 206-215-8,

CAS-nr. 309-00-2,

GN-code 2903 52 00

 

Chloordaan

Einecs-nr. 200-349-0,

CAS-nr. 57-74-9,

GN-code 2903 52 00

 

Chloordecon

Einecs-nr. 205-601-3

CAS-nr. 143-50-0

GN-code 2914 70 00

 

Dieldrin

Einecs-nr. 200-484-5,

CAS-nr. 60-57-1,

GN-code 2910 40 00

 

DDT (1,1,1-trichloor-2,2-bis(p-chloorfenyl)ethaan

Einecs-nr. 200-024-3,

CAS-nr. 50-29-3,

GN-code 2903 62 00

 

Endrin

Einecs-nr. 200-775-7,

CAS-nr. 72-20-8,

GN-code 2910 90 00

 

Heptabroomdifenylether C12H3Br7O

Einecs-nr. 273-031-2

CAS-nr. 68928-80-3 en andere

GN-code 2909 30 38

 

Heptachloor

Einecs-nr. 200-962-3,

CAS-nr. 76-44-8,

GN-code 2903 52 00

 

Hexabroombifenyl

Einecs-nr. 252-994-2

CAS-nr. 36355-01-8

GN-code 2903 69 90

 

Hexabroomdifenylether C12H4Br6O

Einecs-nr. 253-058-6

CAS-nr. 36483-60-0 en andere

GN-code 2909 30 38

 

Hexachloorbenzeen

Einecs-nr. 200-273-9,

CAS-nr. 118-74-1,

GN-code 2903 62 00

 

Hexachloorcyclohexanen, inclusief lindaan

Einecs-nr. 200-401-2, 206-270-8, 206-271-3, 210-168-9

CAS-nr. 58-89-9, 319-84-6, 319-85-7, 608-73-1

GN-code 2903 51 00

 

Mirex

Einecs-nr. 219-196-6,

CAS-nr. 2385-85-5,

GN-code 2903 59 80

 

Pentabroomdifenylether C12H5Br5O

Einecs-nr. 251-084-2 en andere

CAS-nr. 32534-81-9 en andere

GN-code 2909 30 31

 

Pentachloorbenzeen

Einecs-nr. 210-172-5

CAS-nr. 608-93-5

GN-code 2903 69 90

 

Polychloorbifenylen (PCB's)

Einecs-nr. 215-648-1 en andere,

CAS-nr. 1336-36-3 en andere,

GN-code 2903 69 90

 

Tetrabroomdifenylether C12H6Br4O

Einecs-nr. 254-787-2 en andere

CAS-nr. 40088-47-9 en andere

GN-code 2909 30 38

 

Toxafeen (camfechloor)

Einecs-nr. 232-283-3,

CAS-nr. 8001-35-2,

GN-code 3808 50 00

DEEL 2

Andere chemische stoffen dan persistente organische verontreinigende stoffen zoals opgesomd in de bijlagen A en B bij het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen overeenkomstig de daarin vervatte bepalingen.

Beschrijving van chemische stof/artikel waarvoor een uitvoerverbod geldt

Eventuele nadere bijzonderheden (bv. naam van de chemische stof, Einecs-nummer, CAS-nummer, enz.)

Kwikhoudende cosmetische zeep

GN-codes 3401 11 00 , 3401 19 00 , 3401 20 10 , 3401 20 90 , 3401 30 00

Kwikverbindingen met uitzondering van de uitvoer van verbindingen voor onderzoek en ontwikkeling, medische of analysedoeleinden

Cinnabererts, kwik (I) chloride (Hg2Cl2, CAS-nr. 10112-91-1, kwik (II) oxide (HgO, CAS-nr. 21908-53-2); GN-code 2852 00 00

Metallisch kwik en andere kwikverbindingen en -mengsels met andere stoffen, met inbegrip van kwiklegeringen met een kwikconcentratie van minstens 95 % gewichtsprocent

CAS-nr. 7439-97-6

GN-code 2805 40


(1)  PB L 209 van 31.7.2006, blz. 3.


BIJLAGE VI

Lijst van de partijen bij het verdrag die informatie vereisen over het douanevervoer van chemische stoffen die onder de PIC-procedure vallen

(bedoeld in artikel 16)

Land

Vereiste informatie

 

 

 

 


BIJLAGE VII

Concordantietabel

Verordening (EG) nr. 689/2008

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 1, lid 1

1, lid 1

Artikel 1, lid 2

1, lid 2

Artikel 2

Artikel 2, lid 1

2, lid 1

Artikel 2, lid 2

2, lid 2

2, lid 3

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 5, lid 1

5, lid 1

Artikel 5, lid 2

5, lid 2

Artikel 5, lid 3

5, lid 3

Artikel 6

6, lid 1

6, lid 2

Artikel 7

Artikel 6, lid 1

7, lid 1

Artikel 6, lid 2

7, lid 2

Artikel 6, lid 3

7, lid 3

Artikel 8

Artikel 7, lid 1

8, lid 1

Artikel 7, lid 2

8, lid 2

Artikel 7, lid 3

8, lid 3

Artikel 7, lid 4

8, lid 4

Artikel 7, lid 5

8, lid 5

Artikel 7, lid 6

8, lid 6

Artikel 7, lid 7

8, lid 7

Artikel 7, lid 8

8, lid 8

Artikel 9

Artikel 8, lid 1

9, lid 1

Artikel 8, lid 2

9, lid 2

Artikel 10

Artikel 9, lid 1

10, lid 1

Artikel 9, lid 2

10, lid 2

Artikel 9, lid 3

10, lid 3

Artikel 11

Artikel 10, lid 1

11, lid 1

Artikel 10, lid 2

11, lid 2

Artikel 10, lid 3

11, lid 3

Artikel 10, lid 4

11, lid 4

Artikel 10, lid 5

11, lid 5

Artikel 10, lid 6

11, lid 6

Artikel 10, lid 7

11, lid 7

Artikel 10, lid 8

11, lid 8

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 12, lid 1

13, lid 1

Artikel 12, lid 2

13, lid 2

Artikel 12, lid 3

13, lid 3

Artikel 12, lid 4

13, lid 4

Artikel 12, lid 5

13, lid 5

Artikel 12, lid 6

13, lid 6

Artikel 14

Artikel 13, lid 1

14, lid 1

Artikel 13, lid 2

14, lid 2

Artikel 13, lid 3

14, lid 3

Artikel 13, lid 4

14, lid 4

Artikel 13, lid 5

14, lid 5

Artikel 13, lid 6

14, lid 6

Artikel 13, lid 7

14, lid 7

Artikel 13, lid 8

14, lid 8

Artikel 13, lid 9

14, lid 9

Artikel 13, lid 10

14, lid 10

Artikel 13, lid 11

14, lid 11

Artikel 15

Artikel 14, lid 1

15, lid 1

Artikel 14, lid 2

15, lid 2

Artikel 16

Artikel 15, lid 1

16, lid 1

Artikel 15, lid 2

16, lid 2

Artikel 15, lid 3

16, lid 3

Artikel 15, lid 4

16, lid 4

Artikel 17

Artikel 16, lid 1

17, lid 1

Artikel 16, lid 2

17, lid 2

Artikel 16, lid 3

17, lid 3

Artikel 16, lid 4

17, lid 4

Artikel 18

Artikel 17, lid 1

18, lid 1

18, lid 2

Artikel 17, lid 1

18, lid 3

Artikel 19

Artikel 17, lid 2

19, lid 1

19, lid 2

19, lid 3

Artikel 20

Artikel 19, lid 1

20, lid 1

Artikel 19, lid 2

20, lid 2

Artikel 19, lid 3

20, lid 3

Artikel 19, lid 3

20, lid 4

Artikel 20

Artikel 21

Artikel 22

Artikel 21, lid 1

22, lid 1

Artikel 21, lid 2

22, lid 2

Artikel 21, lid 3

22, lid 3

Artikel 23

Artikel 22, lid 1

23, lid 1

Artikel 22, lid 2

23, lid 2

Artikel 22, lid 3

23, lid 3

Artikel 22, lid 4

23, lid 4

Artikel 24

24, lid 1

24, lid 2

24, lid 3

Artikel 25

Artikel 26

26, lid 1

26, lid 2

26, lid 3

26, lid 4

26, lid 5

Artikel 27

Artikel 24, lid 1

27, lid 1

Artikel 24, lid 2

27, lid 2

Artikel 18

Artikel 28

Artikel 29

Artikel 25

Artikel 30

Artikel 26

Artikel 31

Bijlage I

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage II

Bijlage III

Bijlage III

Bijlage IV

Bijlage IV

Bijlage V

Bijlage V

Bijlage VI

Bijlage VI


27.7.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 201/107


VERORDENING (EU) Nr. 650/2012 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 4 juli 2012

betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Unie heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te handhaven en te ontwikkelen, waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is. Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een dergelijke ruimte dient de Unie maatregelen te nemen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen, met name wanneer dit nodig is voor de goede werking van de interne markt.

(2)

Overeenkomstig artikel 81, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie kunnen dergelijke maatregelen ook regels behelzen, die de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende regels voor collisie- en jurisdictiegeschillen beogen.

(3)

Op zijn bijeenkomst in Tampere op 15 en 16 oktober 1999 heeft de Europese Raad het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen en andere beslissingen van gerechtelijke autoriteiten aangewezen als de hoeksteen van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken en de Raad en de Commissie verzocht een programma van maatregelen vast te stellen ter uitvoering van dat beginsel.

(4)

De Commissie en de Raad hebben op 30 november 2000 een gemeenschappelijk programma aangenomen betreffende maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (3). In dat programma worden maatregelen voor de harmonisatie van collisieregels aangemerkt als maatregelen die de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen vergemakkelijken, en wordt voorzien in het opstellen van een instrument inzake testamenten en erfopvolging.

(5)

Op de bijeenkomst van 4 en 5 november 2004 in Brussel, heeft de Europese Raad een nieuw programma aangenomen, met als titel „Het Haags Programma: versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie” (4). Dat programma benadrukt de noodzaak om een instrument voor zaken betreffende het erfrecht aan te nemen, waarin met name de volgende kwesties worden behandeld: collisie, rechterlijke bevoegdheid, wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van het erfrecht en een Europese erfrechtverklaring.

(6)

Tijdens zijn bijeenkomst van 10 en 11 december 2009 te Brussel heeft de Europese Raad een nieuw meerjarenprogramma aangenomen met als titel „Het programma van Stockholm — Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger” (5). In dat programma overwoog de Europese Raad dat wederzijdse erkenning moet worden uitgebreid tot gebieden waarop dit beginsel nog niet van toepassing is, maar die van groot belang zijn voor het dagelijks leven, zoals erfopvolging en testamenten, waarbij tegelijkertijd rekening dient te worden gehouden met de rechtsstelsels van de lidstaten, waaronder de openbare orde („ordre public”) en de nationale tradities op dit gebied.

(7)

De goede werking van de interne markt moet worden vergemakkelijkt door het wegnemen van de belemmeringen voor het vrije verkeer van personen die thans moeilijkheden ondervinden om hun rechten te doen gelden in het kader van een erfopvolging met grensoverschrijdende gevolgen. In de Europese justitiële ruimte moeten burgers op voorhand hun erfopvolging kunnen organiseren. De rechten van erfgenamen en legatarissen, van andere personen die de erflater na staan en van schuldeisers van de nalatenschap moeten daadwerkelijk worden gegarandeerd.

(8)

Om deze doelstellingen te bereiken, moeten in deze verordening bepalingen worden samengebracht inzake rechterlijke bevoegdheid, inzake toepasselijk recht, inzake erkenning — of, naar gelang van het geval, aanvaarding —, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen, authentieke akten en gerechtelijke schikkingen, en inzake het tot stand brengen van een Europese erfrechtverklaring.

(9)

Het toepassingsgebied van deze verordening moet alle burgerrechtelijke aspecten van erfopvolging in de nalatenschap van een overleden persoon omvatten, namelijk elke vorm van overgang en overdracht van goederen, rechten en verplichtingen bij overlijden, ongeacht of het gaat om een onder een uiterste wilsbeschikking vrijwillige overgang en overdracht dan wel om overgang in het geval van erfopvolging bij versterf.

(10)

Deze verordening dient niet van toepassing te zijn op fiscale zaken noch op administratiefrechtelijke zaken. Het is derhalve aan het nationale recht om te bepalen hoe bijvoorbeeld belastingen en andere geldelijke verplichtingen van publiekrechtelijke aard worden berekend en voldaan, of het nu gaat om belastingen die de erflater op het moment van overlijden verschuldigd is, dan wel enige belastingen in verband met de erfopvolging die door de nalatenschap of begunstigden van de nalatenschap verschuldigd zijn. Het is tevens aan het nationale recht om te bepalen of het vrijgeven van goederen van de nalatenschap aan rechthebbenden onder deze verordening of de inschrijving van goederen van de nalatenschap in een register onderworpen worden aan belastingheffing.

(11)

Deze verordening dient niet van toepassing te zijn op andere onderdelen van het burgerlijk recht dan het erfrecht. Een aantal zaken die geacht kunnen worden verband te houden met het erfrecht, dienen ten behoeve van de duidelijkheid uitdrukkelijk te worden uitgesloten van het toepassingsgebied van deze verordening.

(12)

Derhalve dient deze verordening niet van toepassing te zijn op aangelegenheden die verband houden met huwelijksvermogensstelsels, waaronder de in sommige rechtsstelsels bekende huwelijkse voorwaarden voor zover deze geen betrekking hebben op erfopvolging, noch op vermogensstelsels van relatievormen die worden geacht met het huwelijk vergelijkbare gevolgen te hebben. De autoriteiten die overeenkomstig deze verordening een bepaalde erfopvolging afhandelen, moeten echter, afhankelijk van de situatie, bij het vaststellen van de nalatenschap van de erflater en de onderscheiden erfdelen van de rechthebbenden rekening houden met de vereffening van het huwelijksvermogen of een daarmee te vergelijken vermogen van de erflater.

(13)

Ook aangelegenheden die verband houden met de oprichting, het beheer en de ontbinding van trusts moeten van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten. Dit moet niet worden beschouwd als een algemene uitsluiting van trusts. Bij de oprichting van een trust bij testament of bij de oprichting van een wettelijke trust in het geval van erfopvolging bij versterf, moet het recht dat op grond van deze verordening op de erfopvolging van toepassing is, op de overgang van de goederen en de aanduiding van de rechthebbenden worden toegepast.

(14)

Rechten en goederen die op een andere wijze dan door erfopvolging zijn ontstaan of zijn overgedragen, bijvoorbeeld door schenking, moeten eveneens van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten. Het is niettemin het recht dat krachtens deze verordening is aangewezen als het op de erfopvolging toepasselijke recht, dat bepaalt of schenkingen of andere vormen van beschikking onder de levenden met zakenrechtelijke werking voorafgaand aan het overlijden, het voorwerp zullen uitmaken van inbreng of inkorting met het oog op de berekening van de erfdelen van de rechthebbenden volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht.

(15)

Op grond van deze verordening dient het mogelijk te zijn om een recht op onroerende of roerende zaken door erfopvolging tot stand te brengen of te laten overgaan volgens het recht dat op de erfopvolging van toepassing is. De verordening dient echter het beperkte aantal („numerus clausus”) zakelijke rechten zoals het nationale recht van sommige lidstaten dat kent, onverlet te laten. Van een lidstaat mag niet worden gevraagd dat deze een zakelijk recht op een zaak dat zich in die lidstaat bevindt, erkent als zijn recht een dergelijk zakelijk recht niet kent.

(16)

Om de rechthebbenden evenwel in staat te stellen om in een andere lidstaat de rechten te genieten, die door erfopvolging zijn ontstaan of op hen zijn overgegaan, moet deze verordening erin voorzien dat een onbekend zakelijk recht in overeenstemming wordt gebracht met het meest vergelijkbare zakelijk recht onder het recht van die andere lidstaat. In het kader van een dergelijke aanpassing dient rekening te worden gehouden met de doelstellingen en de belangen die door het specifieke zakelijk recht worden nagestreefd, en met de daaraan verbonden rechtsgevolgen. Teneinde het meest vergelijkbare nationale zakelijk recht te bepalen, kunnen de autoriteiten of bevoegde personen van de staat, waarvan het recht op de erfopvolging van toepassing is, om nadere informatie over de aard en de rechtsgevolgen van het recht worden verzocht. Voor dat doeleinde kan gebruik worden gemaakt van de bestaande netwerken voor justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken, en van alle andere kanalen waarlangs een beter inzicht in het buitenlandse recht te krijgen is.

(17)

De aanpassing van onbekende zakelijke rechten, zoals uitdrukkelijk in deze verordening is voorzien, dient andere vormen van aanpassing in het kader van de toepassing van deze verordening onverlet te laten.

(18)

De voorwaarden voor de inschrijving van een recht op onroerende en op roerende zaken moeten van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten. Het is derhalve aan het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden (voor onroerende zaken de lex rei sitae), om te bepalen onder welke wettelijke voorwaarden en op welke wijze de registratie moet plaatsvinden, en welke autoriteiten, zoals het kadaster of een notaris, belast zijn om na te gaan of aan alle voorwaarden is voldaan en of de aangeboden of opgemaakte akten volledig zijn of de noodzakelijke informatie bevatten. De autoriteiten kunnen in het bijzonder nagaan of het recht van de erflater op de zaken uit de nalatenschap die in het ter inschrijving aangeboden document staan vermeld, een recht is dat als zodanig is geregistreerd of waarvan anderszins het bewijs wordt geleverd in overeenstemming met het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden. Om veelvouden van akten te voorkomen, moeten akten die door de bevoegde autoriteiten in een andere lidstaat zijn opgemaakt en op grond van deze verordening worden verspreid, door de registrerende autoriteit worden aanvaard. In het bijzonder dient de op grond van deze verordening afgegeven Europese erfrechtverklaring een geldig document te vormen voor de inschrijving van de goederen van de nalatenschap in het register van een lidstaat. Dit laat onverlet dat de bij de registratie betrokken autoriteiten de persoon die om registratie verzoekt, kunnen vragen om zodanige aanvullende informatie te verstrekken of zodanige aanvullende stukken over te leggen, als vereist onder het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden, zoals gegevens of documenten in verband met de betaling van belastingen. De bevoegde autoriteit kan de persoon die om registratie verzoekt, mededelen hoe de ontbrekende gegevens of documenten kunnen worden verstrekt.

(19)

De rechtsgevolgen van de inschrijving van een recht in een register moeten eveneens van het toepassingsgebied worden uitgesloten. Het is derhalve het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden dat bepaalt of de registratie bijvoorbeeld van declaratoire dan wel van constitutieve aard is. Daar waar bijvoorbeeld voor de verkrijging van een recht op een onroerende zaak onder het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden, registratie vereist is omwille van de werking erga omnis van de registers of ter bescherming van rechtsgeldige transacties, wordt het tijdstip van verkrijging derhalve door het recht van die lidstaat bepaald.

(20)

Deze verordening dient de verschillende stelsels die in de lidstaten inzake erfopvolging worden toegepast, te eerbiedigen. Voor de toepassing van deze verordening dient derhalve aan de term „gerecht” een brede betekenis te worden gegeven om niet alleen gerechten in de werkelijke betekenis van het woord te dekken maar ook notarissen en griffies in sommige lidstaten, die in bepaalde erfrechtzaken net zoals gerechten gerechtelijke taken uitvoeren, en ook notarissen en juridische beroepsbeoefenaren in sommige lidstaten, die in bepaalde erfkwesties gerechtelijke taken vervullen krachtens een door een gerecht gegeven volmacht. Alle gerechten, zoals in deze verordening gedefinieerd, dienen aan de in deze verordening vastgelegde bevoegdheidsregels gebonden te zijn. Daarentegen dient de term „gerecht” geen betrekking te hebben op de niet-gerechtelijke autoriteiten van een lidstaat, die krachtens het nationale recht bevoegd zijn om erfrechtzaken te behandelen, zoals notarissen in de meeste lidstaten, wanneer zij, zoals meestal het geval is, geen gerechtelijke taken vervullen.

(21)

Krachtens deze verordening moeten notarissen met een bevoegdheid in erfrechtzaken, die bevoegdheid kunnen uitoefenen die zij in de lidstaten op het gebied van erfrecht hebben. Of notarissen in een bepaalde lidstaat al dan niet aan de bevoegdheidsregels van deze verordening gebonden zijn, moet afhangen van de vraag of zij onder het begrip „gerecht” in de zin van deze verordening vallen.

(22)

Akten die door notarissen in de lidstaten in erfrechtzaken zijn opgemaakt, moeten overeenkomstig deze verordening circuleren. Notarissen zijn in de uitoefening van een gerechtelijke functie gebonden aan de bevoegdheidsregels en de circulatie van hun beslissingen moet in overeenstemming met de regels inzake erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen geschieden. Buiten de uitoefening van een gerechtelijke functie zijn notarissen niet aan de bevoegdheidsregels gebonden en de circulatie van de door hen opgemaakte authentieke akten moet voldoen aan de voorschriften betreffende dergelijke akten.

(23)

Gelet op de toenemende mobiliteit van burgers en teneinde de goede rechtsbedeling in de Europese Unie te waarborgen en ervoor te zorgen dat er een echte band bestaat tussen de erfopvolging en de lidstaat waar de bevoegdheid wordt uitgeoefend, moet deze verordening erin voorzien dat de gewone verblijfplaats van de erflater op het tijdstip van zijn overlijden als algemeen aanknopingspunt geldt voor het bepalen van zowel de bevoegdheid als het toepasselijke recht. Om de gewone verblijfplaats vast te stellen, dient de aangezochte autoriteit zich een oordeel te vormen over alle aspecten die het leven van de erflater in de jaren voor zijn overlijden en op het tijdstip van overlijden hebben gekenmerkt, en daarbij alle relevante feitelijke elementen in beschouwing te nemen, in het bijzonder de duur en de regelmatigheid van de aanwezigheid van de erflater in de betrokken staat en de omstandigheden van en de redenen voor het verblijf. De aldus vastgestelde gewone verblijfplaats moet, uit het oogpunt van de specifieke doelstellingen van deze verordening, duiden op een nauwe en duurzame band met de betrokken staat.

(24)

In sommige gevallen kan het bepalen van de gewone verblijfplaats van de overledene een complexe zaak blijken. Dit kan het geval zijn indien de erflater om professionele of economische redenen, en soms voor een langere tijd, in een andere lidstaat is gaan wonen en werken, maar een nauwe en duurzame band met zijn land van oorsprong heeft behouden. In een dergelijk geval zou, afhankelijk van alle omstandigheden, kunnen worden geoordeeld dat de erflater zijn gewone verblijfplaats nog in zijn land van oorsprong had, waar zich het centrum van zijn belangen voor zijn gezins- en sociaal leven bevond. Andere complexe gevallen kunnen zich voordoen als de erflater afwisselend in verschillende lidstaten heeft gewoond of van staat naar staat is gereisd zonder zich voor langere tijd in een ervan te vestigen. Indien de erflater onderdaan van een van deze staten was of in een van deze staten al zijn voornaamste goederen had, zou zijn nationaliteit of de plaats waar deze goederen zich bevinden, bijzonder kunnen meewegen bij de algehele beoordeling van alle feitelijke omstandigheden.

(25)

Voor het bepalen van het op de erfopvolging toepasselijke recht kan de autoriteit die de erfopvolging behandelt, in uitzonderlijke gevallen — bijvoorbeeld indien de erflater vrij kort voor zijn overlijden naar de staat van zijn gewone verblijfplaats was verhuisd en uit alle omstandigheden blijkt dat hij kennelijk een nauwere band had met een ander land — tot de slotsom komen dat het op de erfopvolging toepasselijke recht niet het recht moet zijn van de staat van de gewone verblijfplaats van de erflater, maar dat van de staat waarmee de erflater de kennelijk nauwere band had. De kennelijk nauwste band mag echter niet als subsidiair aanknopingspunt dienen als de gewone verblijfplaats van de erflater op het tijdstip van overlijden moeilijk te bepalen is.

(26)

Niets in deze verordening mag een gerecht beletten om mechanismen voor de bestrijding van wetsontduiking toe te passen, zoals fraus legis in het kader van het internationaal privaatrecht.

(27)

De voorschriften van deze verordening zijn opgesteld om ervoor te zorgen dat de autoriteit die de erfopvolging behandelt, in de meeste gevallen, haar eigen recht kan toepassen. In deze verordening worden daarom een aantal mechanismen vastgelegd die in werking treden indien de erflater het recht van de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit heeft gekozen als het recht dat zijn erfopvolging beheerst.

(28)

Een van die mechanismen houdt in dat de bij de erfopvolging betrokken partijen bij overeenkomst een forum keuze kunnen maken voor de gerechten van de lidstaat waarvan het recht is gekozen. Per geval moet worden vastgesteld, met name afhankelijk van het onderwerp waarop de forumkeuzeovereenkomst betrekking heeft, of de overeenkomst moet worden gesloten tussen alle bij de erfopvolging betrokken partijen of dat bepaalde partijen kunnen overeenkomen een specifiek onderwerp voor te leggen aan het gerecht van hun keuze, mits de beslissing van dat gerecht niet raakt aan de rechten van de andere partijen betrokken bij de erfopvolging.

(29)

Als een erfrechtzaak ambtshalve door een gerecht is ingeleid, zoals dat in bepaalde lidstaten het geval is, dan moet dat gerecht de procedure beëindigen indien de partijen de erfopvolging in de lidstaat van de rechtskeuze willen regelen door middel van een buitengerechtelijke schikking. Indien een erfrechtzaak niet ambtshalve door een gerecht is ingeleid, dan mag deze verordening de partijen niet beletten om de erfopvolging door middel van een buitengerechtelijke schikking te regelen, bijvoorbeeld voor een notaris, in een lidstaat naar keuze, indien het recht van die lidstaat dat mogelijk maakt. Dit zou ook het geval moeten zijn als het op de erfopvolging toepasselijke recht niet het recht van die lidstaat is.

(30)

Om ervoor te zorgen dat de gerechten van alle lidstaten op dezelfde gronden bevoegdheid inzake de erfopvolging kunnen uitoefenen in gevallen waarin de erflater op het tijdstip van overlijden niet zijn gewone verblijfplaats in een lidstaat had, dient deze verordening limitatief, in een hiërarchische volgorde, de gronden op te sommen, op grond waarvan deze subsidiaire bevoegdheid kan worden uitgeoefend.

(31)

Om in het bijzonder gevallen van rechtsweigering te verhelpen, dient in deze verordening ook een forum necessitatis te worden opgenomen, waardoor een gerecht van een lidstaat bij wijze van uitzondering kennis kan nemen van een geschil dat nauw verbonden is met een derde staat. Een dergelijk uitzonderlijk geval zou zich kunnen voordoen als een procedure in de betrokken derde staat onmogelijk blijkt, bijvoorbeeld door een burgeroorlog, of als van de rechthebbende redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij in dat land een procedure aanhangig maakt of voert. Het forum necessitatis kan zijn bevoegdheid evenwel alleen uitoefenen als het geschil voldoende nauw verbonden is met de lidstaat van het aangezochte gerecht.

(32)

Ten behoeve van de erfgenamen en legatarissen met gewone verblijfplaats in een andere lidstaat dan die waar de erfopvolging wordt of zal worden behandeld, moet in deze verordening worden bepaald dat eenieder die volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht een verklaring houdende aanvaarding of verwerping van de nalatenschap, van een legaat of van een wettelijk erfdeel, of houdende beperking van zijn aansprakelijkheid voor de schulden van de nalatenschap kan afleggen, deze verklaring kan afleggen voor de gerechten van de lidstaat van zijn gewone verblijfplaats, in de bij het recht van die lidstaat voorgeschreven vorm. Dit mag niet beletten dat dergelijke verklaringen kunnen worden afgelegd voor andere autoriteiten in die lidstaat die krachtens het nationaal recht bevoegd zijn om verklaringen te ontvangen. Wie gebruik wil maken van de mogelijkheid verklaringen af te leggen in de lidstaat van de gewone verblijfplaats, moet het gerecht of de autoriteit die de erfopvolging behandelt, binnen de termijn die in het op de erfopvolging toepasselijke recht is bepaald, ervan in kennis stellen dat dergelijke verklaringen bestaan.

(33)

Het dient niet mogelijk te zijn dat een persoon, die zijn aansprakelijkheid voor de schulden van de nalatenschap wil beperken, dit kan doen door middel van een gewone verklaring die wordt afgelegd voor de gerechten of de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van zijn gewone verblijfplaats, indien hij volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht bij het bevoegde gerecht een specifieke procedure, bijvoorbeeld een „inventarisprocedure”, moet inleiden. Derhalve mag in dat geval een verklaring die door iemand in de lidstaat van zijn gewone verblijfplaats in de aldaar voorgeschreven vorm wordt afgelegd, niet als formeel geldig voor de toepassing van deze verordening worden beschouwd. Ook mogen de stukken die het geding inleiden niet worden beschouwd als verklaringen voor de toepassing van deze verordening

(34)

Met het oog op een ordelijke rechtspleging moet worden voorkomen dat in verschillende lidstaten onderling onverenigbare beslissingen worden gegeven. Daarom moet deze verordening voorzien in algemene procedureregels die vergelijkbaar zijn met die welke vervat zijn in andere regelgeving van de Unie op het gebied van justitiële samenwerking in civiele zaken.

(35)

Een dergelijke procedureregel is de litispendentieregel, die in werking treedt wanneer dezelfde erfrechtzaak voor verschillende gerechten in verschillende lidstaten aanhangig wordt gemaakt. Deze regel bepaalt welk gerecht de erfrechtzaak verder behandelt.

(36)

Aangezien erfrechtzaken in bepaalde lidstaten kunnen worden behandeld door buitengerechtelijke autoriteiten, bijvoorbeeld notarissen, die niet aan de bepalingen inzake bevoegdheid van deze verordening gebonden zijn, is het niet uit te sluiten dat in verschillende lidstaten een buitengerechtelijke schikking en een gerechtelijke procedure of twee buitengerechtelijke schikkingen betreffende dezelfde erfopvolging naast elkaar voorkomen. In een dergelijke situatie moeten de betrokken partijen, zodra zij kennis hebben van de parallelle procedures, onderling overeenkomen op welke manier men verder zal gaan. Bij gebreke van overeenstemming zal de erfopvolging moeten worden behandeld en beslecht door de gerechten die volgens deze verordening bevoegd zijn.

(37)

Om burgers zonder verlies aan rechtszekerheid te laten profiteren van de voordelen van de interne markt, moet deze verordening het hun mogelijk maken van tevoren het recht te kennen dat op hun nalatenschap van toepassing zal zijn. Geharmoniseerde collisieregels moeten worden vastgesteld om tegenstrijdige uitkomsten te voorkomen. De hoofdregel moet ervoor zorgen dat de erfopvolging op voorzienbare wijze wordt beheerst door een recht waarmee het nauw verbonden is. Dat recht moet, ter wille van de rechtszekerheid en om versnippering van de nalatenschap te voorkomen, de gehele erfopvolging beheersen, dat wil zeggen alle bestanddelen ervan, ongeacht hun aard en ongeacht de vraag of deze zich in een andere lidstaat dan wel in een derde staat bevinden.

(38)

Deze verordening moet burgers de mogelijkheid bieden om van tevoren de erfopvolging te regelen door middel van een keuze van het op hun nalatenschap toepasselijke recht. Deze keuze moet worden beperkt tot het recht van een staat waarvan zij de nationaliteit bezitten, zodat er een band is tussen de erflater en het gekozen recht en om te voorkomen dat een recht wordt gekozen met het specifieke oogmerk de erfgenamen die recht hebben op een wettelijk erfdeel te kort te doen in hun legitieme verwachtingen.

(39)

Een rechtskeuze wordt uitdrukkelijk gedaan in een verklaring in de vorm van een uiterste wilsbeschikking of blijkt uit de bewoordingen van die beschikking. De rechtskeuze zou kunnen worden beschouwd uit een uiterste wilsbeschikking te blijken indien bijvoorbeeld de erflater daarin heeft verwezen naar bepaalde rechtsregels van de staat van zijn nationaliteit of dat recht anderszins heeft vermeld.

(40)

In het kader van deze verordening moet een rechtskeuze ook geldig zijn als het gekozen recht niet in een rechtskeuze ter zake van erfopvolging voorziet. De materiële geldigheid van de rechtskeuze, oftewel de vraag of de rechtskeuze geacht kan worden willens en wetens te zijn gemaakt, moet evenwel beheerst worden door het gekozen recht. Hetzelfde dient te gelden voor de handeling waarbij de rechtskeuze wordt gewijzigd of herroepen.

(41)

Voor de toepassing van deze verordening moet de vaststelling van iemands nationaliteit of meervoudige nationaliteit als een preliminaire vraag worden behandeld. Het vaststellen dat een persoon een onderdaan van een bepaalde staat is, valt buiten het toepassingsgebied van deze verordening en geschiedt volgens het nationale recht, waaronder ook, indien van toepassing, internationale verdragen, met dien verstande dat de algemene beginselen van de Europese Unie ten volle moeten worden geëerbiedigd.

(42)

Het recht dat is aangewezen als het op de erfopvolging toepasselijke recht, moet de erfopvolging beheersen vanaf het openvallen van de nalatenschap totdat de eigendom van de bestanddelen van de nalatenschap op de rechthebbenden is overgegaan, zoals in dat recht is bepaald. Het moet mede betrekking hebben op het beheer van de nalatenschap en de aansprakelijkheid voor de schulden van de nalatenschap. Afhankelijk van met name het op de erfopvolging toepasselijke recht, is het mogelijk dat bij de betaling van de schulden van de nalatenschap rekening gehouden wordt met een bepaalde rangorde van de schuldeisers.

(43)

De bevoegdheidsregels als bepaald in deze verordening kunnen er in bepaalde gevallen toe leiden dat een gerecht dat bevoegd is om uitspraak over de erfopvolging te doen, niet het recht van zijn eigen staat toepast. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet in een lidstaat waarvan het recht bepaalt dat een beheerder moet worden benoemd, moet deze verordening toestaan dat de aangezochte gerechten van die lidstaten een of meer beheerders volgens hun eigen recht benoemen. Dit mag niet beletten dat partijen ervoor kiezen de erfopvolging door middel van een buitengerechtelijke schikking te regelen in een andere lidstaat waar dat wettelijk mogelijk is. Omwille van een soepele coördinatie tussen het op de erfopvolging toepasselijke recht en het recht van de lidstaat van het aangezochte gerecht, moet het gerecht de persoon of personen tot beheerder benoemen die volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht gerechtigd zouden zijn de nalatenschap te beheren, zoals bijvoorbeeld de executeur-testamentair of de erfgenamen zelf of, indien het op de erfopvolging toepasselijke recht dat verlangt, een derde-beheerder. Het gerecht mag echter in bepaalde gevallen, wanneer het nationale recht zulks verlangt, een derde-beheerder benoemen, ook als het op de erfopvolging toepasselijke recht daarin niet voorziet. Wanneer de erflater een executeur-testamentair heeft aangewezen, kunnen zijn bevoegdheden hem niet worden ontnomen tenzij het op de erfopvolging toepasselijke recht in de beëindiging van diens mandaat voorziet.

(44)

De bevoegdheden van de in de lidstaat van het aangezochte gerecht benoemde beheerders moeten dezelfde zijn als die waarover zij volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht beschikken. Wanneer bijvoorbeeld de erfgenaam tot beheerder is benoemd, moet hij dus over de beheersbevoegdheden beschikken die het toepasselijke recht een erfgenaam toekent. Wanneer de beheersbevoegdheden uit hoofde van het op de erfopvolging toepasselijke recht onvoldoende zijn voor de bescherming van de goederen van de nalatenschap of van de rechten van de schuldeisers of andere personen die borg stonden voor de schulden van de erflater, kunnen de in de lidstaat van het aangezochte gerecht benoemde beheerders met het oog daarop op residuaire basis beheersbevoegdheden uitoefenen waarin het recht van die lidstaat voorziet. Dergelijke restbevoegdheden zijn bijvoorbeeld: het opmaken van een boedelbeschrijving, de schuldeisers in kennis stellen van het openvallen van de nalatenschap en hen uitnodigen hun vorderingen bekend te maken, en het nemen van voorlopige of bewarende maatregelen om de goederen van de nalatenschap te beschermen. Een beheerder moet bij de uitoefening van zijn restbevoegdheden het op de erfopvolging toepasselijke recht in acht nemen wat betreft de overdracht van de eigendom van goederen van de nalatenschap, met inbegrip van elke rechtshandeling die door rechthebbenden is verricht vóór de aanstelling van de beheerder, aansprakelijkheid voor de schulden van de nalatenschap en de rechten van de rechthebbenden, waaronder, indien van toepassing, het recht om de erfenis te aanvaarden of verwerpen. Een beheerder kan in dat kader bijvoorbeeld slechts goederen van de nalatenschap vervreemden of schulden van de nalatenschap betalen als het op de erfopvolging toepasselijke recht dat toelaat. Wanneer de benoeming van een derde-beheerder overeenkomstig het op de erfopvolging toepasselijke recht de aansprakelijkheid van de erfgenamen wijzigt, dient deze wijziging te worden geëerbiedigd.

(45)

Deze verordening mag schuldeisers of hun vertegenwoordigers niet beletten nadere, door het nationale recht beschikbare maatregelen te nemen, in overeenstemming met de regelgeving van de Unie, teneinde hun rechten te beschermen.

(46)

Deze verordening moet mogelijk maken dat potentiële schuldeisers in andere lidstaten waar zich goederen van de nalatenschap bevinden, informatie krijgen over het openvallen van de nalatenschap. In het kader van de toepassing van deze Verordening, moet daarom worden overwogen of een mechanisme kan worden gecreëerd, wellicht via het e-Justice-portaal, om potentiële schuldeisers in andere lidstaten toegang tot relevante informatie te geven, zodat zij hun vorderingen bekend kunnen maken.

(47)

Het op de erfopvolging toepasselijke recht moet bepalen wie de rechthebbenden met betrekking tot een gegeven nalatenschap zijn. Onder „rechthebbenden” zal in de meeste rechtsstelsels worden verstaan de erfgenamen, de legatarissen en de personen die recht hebben op een wettelijk erfdeel, al is bijvoorbeeld de rechtspositie van de legatarissen niet in alle rechtsstelsels dezelfde. In sommige rechtsstelsels kan de legataris een rechtstreeks erfdeel ontvangen terwijl hij elders alleen een vordering op de erfgenamen kan krijgen.

(48)

Ten behoeve van de rechtszekerheid voor personen die de vererving van hun nalatenschap willen plannen, moet in deze verordening een specifieke collisieregel betreffende de toelaatbaarheid en de materiële geldigheid van uiterste wilsbeschikkingen worden opgenomen. Eenvormige toepassing van deze regel vereist dat in deze verordening de elementen worden opgesomd die deel uitmaken van de materiële geldigheid. De toetsing van een uiterste wilsbeschikking op haar materiële geldigheid kan leiden tot de conclusie dat de uiterste wilsbeschikking rechtens niet bestaat.

(49)

De erfovereenkomst is een vorm van uiterste wilsbeschikking waarvan de toelaatbaarheid en aanvaarding van lidstaat tot lidstaat verschilt. Om het eenvoudiger te maken dat ingevolge een erfovereenkomst verkregen erfrechten in de lidstaten worden aanvaard, moet in deze verordening duidelijk worden aangegeven welk recht van toepassing is op de toelaatbaarheid van zulke overeenkomsten, op de materiële geldigheid ervan, en op de rechtsgevolgen tussen de partijen, met inbegrip van de voorwaarden voor ontbinding van dergelijke overeenkomsten.

(50)

Het recht dat volgens deze verordening van toepassing is op de toelaatbaarheid en de materiële geldigheid van een uiterste wilsbeschikking en, wat erfovereenkomsten betreft, op de rechtsgevolgen van die overeenkomsten tussen de partijen, moet onverlet laten de rechten van eenieder die, op grond van het op de erfopvolging toepasselijke recht, recht heeft op een wettelijk erfdeel of een ander recht dat hem niet kan worden ontnomen door degene wiens nalatenschap in het geding is.

(51)

Daar waar in deze verordening wordt verwezen naar het recht dat van toepassing zou zijn geweest op de nalatenschap van degene die bij uiterste wil beschikt, mocht hij zijn overleden op de dag waarop de uiterste wilsbeschikking, naar gelang van het geval, is opgesteld, gewijzigd of herroepen, moet onder een dergelijke verwijzing een verwijzing worden verstaan naar het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de betrokkene of, indien hij op grond van deze verordening een rechtskeuze heeft gemaakt, naar het recht van de staat van de nationaliteit die hij op de datum van de rechtskeuze bezat.

(52)

In deze verordening moet de formele geldigheid van alle schriftelijke uiterste wilsbeschikkingen worden geregeld op een wijze die overeenkomt met de bepalingen van het Haags Verdrag van 5 oktober 1961 inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen. De bevoegde autoriteit die bepaalt of een uiterste wilsbeschikking volgens deze verordening formeel geldig is, moet het oneigenlijk tot stand brengen van een internationaal aanknopingspunt met als oogmerk de regels betreffende de formele geldigheid te omzeilen, buiten beschouwing laten.

(53)

Voor de toepassing van deze verordening dient elke rechtsregel waarbij de toegestane vormen van uiterste wilsbeschikking worden beperkt op grond van bepaalde persoonlijke kenmerken van de erflater, zoals zijn leeftijd, als vormvoorschrift te worden beschouwd. Dit mag aldus niet worden uitgelegd dat de bekwaamheid van een minderjarige om bij uiterste wil te beschikken wordt bepaald door het recht dat volgens deze verordening de formele geldigheid van een uiterste wilsbeschikking beheerst. Dit recht moet uitsluitend bepalen of een persoonlijke hoedanigheid, bijvoorbeeld minderjarigheid, iemand kan beletten een uiterste wilsbeschikking in een bepaalde vorm op te stellen.

(54)

Omwille van economische, familiale of sociale overwegingen gelden voor bepaalde onroerende goederen, ondernemingen en andere specifieke categorieën van goederen, in de lidstaat waar ze zich bevinden, bijzondere regels die de vererving van die goederen beperken of daarop van invloed zijn. Deze verordening moet de toepassing van deze bijzondere regels verzekeren. Deze uitzondering op de toepassing van het op de erfopvolging toepasselijke recht moet echter strikt worden uitgelegd, zodat zij verenigbaar blijft met de algemene doelstelling van deze verordening. Bijgevolg mogen noch de collisieregels waarbij onroerende goederen aan een ander rechtsstelsel worden onderworpen dan roerende goederen, noch de bepalingen waarbij een groter wettelijk erfdeel wordt toegekend dan in het recht dat ingevolge deze verordening van toepassing is, worden beschouwd als bijzondere regels die de vererving van die bepaalde goederen beperken of daarop van invloed zijn.

(55)

Teneinde te waarborgen dat gevallen waarin niet vaststaat in welke volgorde twee of meer personen zijn overleden wier erfopvolging door verschillende rechtsstelsel wordt beheerst, op eenvormige wijze worden behandeld, moet in deze verordening worden bepaald dat geen van de overledenen rechten kan laten gelden op de nalatenschap van de ander of anderen.

(56)

In bepaalde omstandigheden kan een nalatenschap zonder rechthebbenden blijven. De verschillende rechtsstelsels voorzien hierin op uiteenlopende wijze. In sommige rechtsstelsels kan de staat de opengevallen nalatenschap als erfgenaam opeisen, ongeacht waar de bestanddelen zich bevinden. In andere rechtsstelsels kan de staat zich slechts de bestanddelen toe-eigenen die zich op zijn grondgebied bevinden. Daarom dient deze verordening een regel te bevatten, waarin wordt bepaald dat de toepassing van het op de erfopvolging toepasselijke recht niet mag uitsluiten dat een lidstaat zich op grond van zijn eigen recht de zich op zijn grondgebied bevindende goederen toe-eigent. Om echter te voorkomen dat de schuldeisers van de nalatenschap door deze regel worden benadeeld, dient een uitzondering te worden toegevoegd krachtens welke de schuldeisers van de nalatenschap hun vorderingen kunnen laten voldoen uit alle bestanddelen van de nalatenschap, ongeacht waar deze zich bevinden.

(57)

De collisieregels in deze verordening kunnen leiden tot de toepassing van het recht van een derde staat. Indien dat het geval is, moet rekening worden gehouden met de regels van internationaal privaatrecht van die staat. Als die regels voorzien in terugverwijzing naar hetzij het recht van een lidstaat, hetzij naar het recht van een derde staat die zijn eigen erfrecht zou toepassen, moet in het belang van de internationale consistentie deze terugverwijzing worden aanvaard. Terugverwijzing moet echter worden uitgesloten in het geval de erflater een rechtskeuze heeft gemaakt voor het recht van een derde staat.

(58)

Met het oog op het algemeen belang moeten de gerechten en andere in erfrechtzaken bevoegde autoriteiten van de lidstaten in uitzonderlijke gevallen de mogelijkheid hebben om specifieke bepalingen van buitenlands recht buiten toepassing te laten, indien de toepassing hiervan in een bepaalde zaak kennelijk onverenigbaar zou zijn met de openbare orde van de betrokken lidstaat. Niettemin mogen de gerechten en andere bevoegde autoriteiten de exceptie van openbare orde niet toepassen om het recht van een andere lidstaat buiten toepassing te laten of om te weigeren een gegeven beslissing, een authentieke akte, een gerechtelijke schikking uit een andere lidstaat te erkennen — of naar gelang het geval, te aanvaarden —, of ten uitvoer te leggen, wanneer dat in strijd zou zijn met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met name artikel 21, dat elke vorm van discriminatie verbiedt.

(59)

Gelet op de algemene doelstelling van deze verordening, namelijk de wederzijdse erkenning van in de lidstaten gegeven beslissingen in erfrechtzaken, ongeacht of deze beslissingen in contentieuze of niet-contentieuze procedures zijn gewezen, moeten in deze verordening regels betreffende de erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen worden vastgelegd die gelijkaardig zijn aan die welke de Unie reeds op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken heeft vastgesteld.

(60)

Teneinde rekening te houden met de verschillende erfrechtstelsels in de lidstaten, dient deze verordening de aanvaarding en uitvoerbaarheid in alle lidstaten van authentieke akten in erfrechtzaken te waarborgen.

(61)

Authentieke akten dienen in een andere lidstaat dezelfde bewijskracht te hebben als in de lidstaat waar zij zijn verleden, of althans de daarmee meest vergelijkbare bewijskracht. Bij de vaststelling van de bewijskracht, of de meest vergelijkbare bewijskracht, van een bepaalde authentieke akte in een andere lidstaat moet worden gelet op de aard en de reikwijdte van haar bewijskracht in de lidstaat van herkomst. Het recht van de lidstaat van herkomst bepaalt derhalve welke bewijskracht aan een bepaalde authentieke akte in een andere lidstaat moet worden toegekend.

(62)

De „formele geldigheid” van een authentieke akte moet een autonoom begrip zijn dat gegevens omvat zoals de echtheid van de akte, de vormvereisten, de bevoegdheid van de autoriteit die de akte opmaakt en de procedure volgens welke de akte wordt opgemaakt. Hieronder vallen ook de feitelijke gegevens die door de betrokken autoriteit in de akte zijn vastgesteld, bijvoorbeeld het feit dat de genoemde partijen voor haar op de genoemde datum zijn verschenen en de vermelde verklaringen hebben afgelegd. Een partij die de formele geldigheid van een authentieke akte wenst te betwisten, dient dit te doen voor het bevoegde gerecht van de lidstaat van herkomst van de authentieke akte, volgens het recht van die lidstaat.

(63)

Het begrip „de in de authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen” moet worden uitgelegd als een materieelrechtelijke verwijzing naar de inhoud ten gronde vastgelegd in de authentieke akte. De in een authentieke akte vastgelegde rechtshandeling kan bijvoorbeeld een overeenkomst tussen partijen over de verdeling van de nalatenschap zijn, maar ook een uiterste wilsbeschikking, erfovereenkomst of andere wilsverklaring. De rechtsbetrekkingen zouden bijvoorbeeld betrekking kunnen hebben op de aanduiding van de erfgenamen en andere rechthebbenden volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht, hun erfdeel, het bestaan van een wettelijk erfdeel, of elke andere regeling volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht. Een partij die de in de authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen betwist, dient dit te doen voor de krachtens deze verordening bevoegde gerechten, die hierover moeten oordelen volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht.

(64)

Het gerecht van een lidstaat waarbij een incidentele vordering wordt ingesteld betreffende de in een authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen, moet bevoegd zijn om van die vordering kennis te nemen.

(65)

Een authentieke akte die wordt aangevochten heeft in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst geen bewijskracht zolang de zaak niet is beslecht. Indien de zaak zich beperkt tot een specifiek punt betreffende de in de authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen, heeft de aangevochten authentieke akte, wat het bestreden punt betreft, in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst geen bewijskracht zolang de zaak aanhangig is. Een authentieke akte die op een daartoe strekkende vordering ongeldig is verklaard, heeft niet langer bewijskracht.

(66)

De autoriteit die in het kader van de toepassing van deze verordening twee onverenigbare authentieke akten voorgelegd krijgt, moet beoordelen of een akte, en in voorkomend geval welke, gelet op de omstandigheden van het concrete geval, de voorrang heeft. Indien uit de omstandigheden niet blijkt of een authentieke akte, dan wel welke, in voorkomend geval de voorrang heeft, moet de zaak worden beslecht door de krachtens deze verordening bevoegde gerechten of, indien de vraag bij incidentele vordering wordt opgeworpen, door het aangezochte gerecht. In geval van onverenigbaarheid van een authentieke akte en een beslissing moet rekening worden gehouden met de bij deze verordening bepaalde weigeringsgronden voor erkenning van een beslissing.

(67)

Een snelle, soepele en efficiënte behandeling van een erfopvolging met grensoverschrijdende gevolgen in de Unie impliceert dat de erfgenamen, de legatarissen, de executeurs-testamentair en de beheerders van de nalatenschap eenvoudig hun rechtspositie en/of rechten en bevoegdheden moeten kunnen aantonen in een andere lidstaat, bijvoorbeeld een lidstaat waar zich goederen van de nalatenschap bevinden. Om dit te verwezenlijken, moet bij deze verordening worden voorzien in de instelling van een eenvormige verklaring, de Europese erfrechtverklaring (hierna „de erfrechtverklaring”), die wordt afgegeven om in een andere lidstaat te worden gebruikt. Ten einde het subsidiariteitsbeginsel te eerbiedigen, mag de erfrechtverklaring niet in de plaats treden van interne documenten met gelijkaardige strekking in de lidstaten.

(68)

De autoriteit die de erfrechtverklaring afgeeft, moet de formaliteiten die vereist zijn voor de registratie van onroerende goederen in de lidstaat waar het register wordt gehouden, in acht nemen. Daartoe moet deze verordening voorzien in uitwisseling van informatie over die formaliteiten tussen de lidstaten.

(69)

Het gebruik van de erfrechtverklaring mag niet verplicht worden gesteld. Dit betekent dat wie een erfrechtverklaring mag aanvragen, hiertoe niet verplicht is, maar vrijelijk gebruik kan maken van de andere instrumenten die hem op grond van deze verordening ter beschikking staan (beslissingen, authentieke akten en gerechtelijke schikkingen). Een persoon of autoriteit die een in een andere lidstaat afgegeven erfrechtverklaring voorgelegd krijgt, kan evenwel niet vragen dat in plaats daarvan een beslissing, authentieke akte of gerechtelijke schikking wordt verstrekt.

(70)

De erfrechtverklaring dient te worden afgegeven in de lidstaat waarvan de gerechten op grond van deze verordening bevoegd zijn. Welke autoriteiten bevoegd zijn voor de afgifte van de erfrechtverklaring, hetzij gerechten in de zin van deze verordening, hetzij andere autoriteiten bevoegd in erfrechtzaken, bijvoorbeeld notarissen, moet door elke lidstaat in zijn nationale recht worden bepaald. Elke lidstaat moet tevens zelf bepalen of de autoriteit die de erfrechtverklaring afgeeft andere bevoegde instanties bij de afgifte kan betrekken, bijvoorbeeld instanties die bevoegd zijn om een verklaring op erewoord in plaats van een verklaring onder ede af te nemen. De lidstaten moeten de Commissie de nodige informatie verstrekken betreffende de instanties die de erfrechtverklaring afgeven, zodat deze informatie kan worden bekendgemaakt.

(71)

De erfrechtverklaring moet in alle lidstaten dezelfde rechtsgevolgen hebben. De erfrechtverklaring moet niet een zelfstandige executoriale titel zijn, maar moet bewijskracht hebben en moet worden geacht nauwkeurig aan te geven welke elementen zijn vastgesteld krachtens het op de erfopvolging toepasselijke recht of krachtens een ander rechtsstelsel dat van toepassing is op bepaalde elementen, bijvoorbeeld de materiële geldigheid van een uiterste wilsbeschikking. De bewijskracht van de erfrechtverklaring mag zich niet uitstrekken tot elementen die door deze verordening niet geregeld worden, zoals verwantschapskwesties en de vraag of een bepaald goed eigendom van de erflater was. Hij die betalingen verricht of goederen uit de nalatenschap overdraagt aan iemand die in de erfrechtverklaring wordt aangeduid als gerechtigd om de betaling of het goed als erfgenaam of legataris in ontvangst te nemen, moet afdoende worden beschermd indien hij, op basis van de in de erfrechtverklaring bevestigde informatie, te goeder trouw heeft gehandeld. Deze bescherming moet ook worden verleend aan hem die, afgaand op de nauwkeurigheid van de in de erfrechtverklaring geattesteerde informatie, goederen uit de nalatenschap koopt of ontvangt van iemand die in de erfrechtverklaring wordt aangeduid als gerechtigd over die goederen te beschikken. De bescherming moet worden verleend als geldige afschriften van de erfrechtverklaring worden overgelegd. Of de derde persoon de goederen in eigendom werkelijk heeft verkregen, moet niet in deze verordening worden geregeld.

(72)

De bevoegde instantie geeft de erfrechtverklaring uit op verzoek. Het origineel van de erfrechtverklaring moet onder de instantie van afgifte blijven; zij moet een of meer gewaarmerkte afschriften ervan verstrekken aan de aanvrager en aan eenieder die een rechtmatig belang aantoont. Dit mag een lidstaat niet beletten om, overeenkomstig het nationale recht inzake openbaarheid van documenten, inzage te verlenen in afschriften van de afgegeven erfrechtverklaring. Deze verordening moet voorzien in de mogelijkheid van beroep tegen beslissingen van de instantie van afgifte, waaronder de beslissing tot weigering. Wanneer een erfrechtverklaring wordt gecorrigeerd, gewijzigd of ingetrokken, stelt de instantie van afgifte eenieder die gewaarmerkte afschriften heeft ontvangen, daarvan in kennis teneinde onrechtmatig gebruik van een gewaarmerkt afschrift te voorkomen.

(73)

In verband met de internationale verplichtingen van de lidstaten moet de toepassing van de internationale verdragen waarbij een of meer lidstaten op het tijdstip van vaststelling van deze verordening partij zijn, onverlet worden gelaten. Met name wat betreft de formele geldigheid van testamenten en gemeenschappelijke testamenten, moeten de lidstaten die partij zijn bij het Haags Verdrag van 5 oktober 1961 inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen, in plaats van de bepalingen van deze verordening, de bepalingen van dat verdrag kunnen blijven toepassen. De coherentie met de algemene doelstellingen van deze verordening vereist evenwel dat deze verordening tussen de lidstaten voorrang heeft boven de verdragen die exclusief tussen twee of meer lidstaten zijn gesloten en betrekking hebben op aangelegenheden die door deze verordening worden beheerst.

(74)

Deze verordening dient niet te beletten dat de lidstaten die partij zijn bij het Verdrag van 19 november 1934 tussen Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden, houdende bepalingen van internationaal privaatrecht betreffende erfopvolging, testamenten en beheer van de nalatenschap, specifieke bepalingen van dat verdrag, zoals herzien bij de intergouvernementele overeenkomst tussen de staten die partij zijn bij dat verdrag, kunnen blijven toepassen.

(75)

Om de toepassing van deze verordening te vergemakkelijken, moet aan de lidstaten de verplichting worden opgelegd om bepaalde gegevens over hun wetgeving en procedures inzake erfrecht mede te delen in het kader van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken, dat bij Besluit 2001/470/EG van de Raad (6) is opgericht. Om het mogelijk te maken dat alle voor de toepassing van deze verordening relevante informatie in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt voordat de verordening van toepassing wordt, dienen de lidstaten deze informatie tevens aan de Commissie mede te delen voordat de verordening van toepassing wordt.

(76)

Eveneens met het oog op een vlotte toepassing van deze verordening en op het gebruik van moderne communicatietechnologie, dient te worden voorzien in standaardformulieren voor de verklaringen die zullen worden afgelegd in verband met de aanvraag van een verklaring van uitvoerbaarheid van een beslissing, een authentieke akte of een gerechtelijke schikking, en voor de toepassing van een Europese erfrechtverklaring, evenals voor de erfrechtverklaring zelf.

(77)

Bij de berekening van de in deze verordening bepaalde termijnen dient Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden (7) te worden toegepast.

(78)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot het instellen en het daarop volgend wijzigen van de verklaringen en de formulieren die behoren tot de verklaring van uitvoerbaarheid van beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten en die behoren tot de Europese erfrechtverklaring. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (8).

(79)

De raadplegingsprocedure dient te worden gebruikt voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen tot vaststelling en vervolgens tot wijziging van de verklaringen en de formulieren die in deze verordening zijn vastgesteld, volgens de in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 bedoelde procedure.

(80)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk het vrije verkeer van personen, de mogelijkheid dat burgers de vererving van hun nalatenschap in Unieverband van tevoren regelen, en de bescherming van de rechten van erfgenamen en legatarissen en van personen die de erflater na staan, alsook van schuldeisers van de nalatenschap, niet afdoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en bijgevolg wegens de betekenis en de consequenties van deze verordening beter op Unieniveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(81)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende beginselen in acht. Deze verordening moet door de gerechten en andere bevoegde instanties van de lidstaten worden toegepast met eerbiediging van deze rechten en beginselen.

(82)

Overeenkomstig artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, nemen deze lidstaten niet deel aan de aanneming van deze verordening, en is de verordening niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaten. Dat laat de mogelijkheid onverlet dat het Verenigd Koninkrijk en Ierland meedelen dat zij voornemens zijn deze verordening, na de vaststelling ervan, overeenkomstig artikel 4 van genoemd protocol te aanvaarden.

(83)

Overeenkomstig artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze verordening, die niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op de erfopvolging in de nalatenschappen van overleden personen. Zij is niet van toepassing op fiscale zaken, douanezaken en administratiefrechtelijke zaken.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op:

a)

de staat van natuurlijke personen, familierechtelijke betrekkingen en betrekkingen die overeenkomstig het op die betrekkingen toepasselijke recht geacht worden vergelijkbare gevolgen te hebben;

b)

de bekwaamheid van natuurlijke personen, onverminderd artikel 23, lid 2, onder c), en artikel 26;

c)

kwesties die verband houden met verdwijning, vermissing of vermoedelijk overlijden van een natuurlijke persoon;

d)

kwesties die verband houden met huwelijksvermogensrecht en met vermogensrechtelijke regelingen voor betrekkingen die overeenkomstig het op die betrekkingen toepasselijke recht geacht worden vergelijkbare gevolgen te hebben;

e)

andere onderhoudsverplichtingen dan die welke ontstaan als gevolg van overlijden;

f)

de formele geldigheid van mondelinge uiterste wilsbeschikkingen;

g)

rechten en goederen die ontstaan, overgaan of worden overgedragen op andere wijze dan door erfopvolging, bijvoorbeeld door middel van schenkingen, gemeenschappelijk eigendom dat overgaat op de langstlevende, pensioenregelingen, verzekeringsovereenkomsten en regelingen van soortgelijke aard, onverminderd artikel 23, lid 2, onder i);

h)

kwesties die worden geregeld door het recht dat van toepassing is op vennootschappen en andere entiteiten, met of zonder rechtspersoonlijkheid, zoals statutaire bepalingen of clausules in de oprichtingsakte van vennootschappen of andere entiteiten, met of zonder rechtspersoonlijkheid, die bepalen wat er met de aandelen gebeurt bij overlijden van de leden;

i)

de ontbinding, de opheffing en de fusie van vennootschappen en andere entiteiten, met of zonder rechtspersoonlijkheid;

j)

de oprichting, het beheer en de ontbinding van trusts;

k)

de aard van zakelijke rechten, en

l)

de inschrijving van rechten op onroerende en roerende zaken in een register, met inbegrip van de wettelijke voorschriften voor een dergelijke inschrijving en de rechtsgevolgen van de inschrijving van dergelijke rechten of van het achterwege blijven daarvan.

Artikel 2

Bevoegdheid op het gebied van erfopvolging in de lidstaten

Deze verordening laat de bevoegdheid van de autoriteiten van de lidstaten inzake kwesties van erfopvolging onverlet.

Artikel 3

Definities

1.   In deze verordening wordt verstaan onder:

a)   „erfopvolging”: de erfopvolging in de nalatenschap van een overleden persoon, waaronder wordt begrepen elke vorm van overgang of overdracht van goederen, rechten en verplichtingen naar aanleiding van een overlijden, ongeacht of het gaat om een vrijwillige overgang of overdracht krachtens een uiterste wilsbeschikking, dan wel om een overgang middels erfopvolging bij versterf;

b)   „erfovereenkomst”: een overeenkomst, met inbegrip van een uit wederkerige testamentaire beschikkingen voortvloeiende overeenkomst, die, met of zonder tegenprestatie, rechten op de toekomstige nalatenschap of nalatenschappen van een of meer partijen bij de overeenkomst in het leven roept, wijzigt of doet vervallen;

c)   „gemeenschappelijk testament”: een door twee of meer personen in een akte opgesteld testament;

d)   „uiterste wilsbeschikking”: een testament, een gemeenschappelijk testament of een erfovereenkomst;

e)   „lidstaat van herkomst”: de lidstaat waar de beslissing is gegeven, de gerechtelijke schikking is goedgekeurd of getroffen, de authentieke akte is verleden of de Europese erfrechtverklaring is afgegeven;

f)   „lidstaat van tenuitvoerlegging”: de lidstaat waar om de verklaring van uitvoerbaarheid of de tenuitvoerlegging van de beslissing, de gerechtelijke schikking of de authentieke akte wordt verzocht;

g)   „beslissing”: een door een gerecht van een lidstaat inzake erfopvolging gegeven beslissing, ongeacht de daaraan gegeven benaming, alsmede de beslissing betreffende de vaststelling door de griffier van het bedrag van de proceskosten;

h)   „gerechtelijke schikking”: een schikking inzake erfopvolging die door een gerecht is goedgekeurd of tijdens een procedure voor een gerecht is getroffen;

i)   „authentieke akte”: een document inzake erfopvolging dat in een lidstaat formeel als authentieke akte is verleden of geregistreerd en waarvan de formele geldigheid:

i)

betrekking heeft op de ondertekening en de inhoud van de akte, en

ii)

is vastgesteld door een overheidsinstantie of door een andere daartoe door de lidstaat van herkomst gemachtigde instantie.

2.   Voor de toepassing van deze verordening wordt onder het begrip „gerecht” verstaan: elke gerechtelijke autoriteit en alle andere autoriteiten en juridische beroepsbeoefenaren met bevoegdheid in een erfrechtzaak, die rechterlijke functies vervullen of handelen krachtens volmacht van, of onder toezicht van, een gerechtelijke autoriteit, voor zover dergelijke autoriteiten en juridische beroepsbeoefenaren waarborgen bieden wat betreft onpartijdigheid en het horen van partijen, en voor zover hun beslissingen overeenkomstig het recht van de lidstaat waar zij gevestigd zijn:

a)

vatbaar zijn voor een rechtsmiddel ten overstaan van een gerechtelijke autoriteit of voor toetsing door een zodanige autoriteit, en

b)

dezelfde rechtskracht en dezelfde werking hebben als een beslissing van een gerechtelijke autoriteit over dezelfde aangelegenheid.

De lidstaten stellen de Commissie overeenkomstig artikel 79 in kennis van de in de eerste alinea bedoelde autoriteiten en juridische beroepsbeoefenaren.

HOOFDSTUK II

BEVOEGDHEID

Artikel 4

Algemene bevoegdheid

De gerechten van de lidstaat waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had, zijn bevoegd om uitspraak te doen over de erfopvolging in haar geheel.

Artikel 5

Forumkeuzeovereenkomst

1.   Wanneer het door de erflater ten aanzien van de erfopvolging overeenkomstig artikel 22 gekozen recht het recht van een lidstaat is, kunnen de betrokken partijen overeenkomen dat een gerecht of de gerechten van die lidstaat bij uitsluiting bevoegd zijn om uitspraak te doen over elke aangelegenheid die de erfopvolging betreft.

2.   Een zodanige forumkeuze geschiedt bij een schriftelijke overeenkomst, die door de betrokken partijen wordt gedagtekend en ondertekend. Elke elektronische mededeling waardoor de overeenkomst duurzaam wordt vastgelegd, wordt geacht gelijk te zijn aan een schriftelijke overeenkomst.

Artikel 6

Onbevoegdverklaring in geval van een rechtskeuze

Wanneer het door de erflater ten aanzien van de erfopvolging overeenkomstig artikel 22 gekozen recht het recht van een lidstaat is, kan het op grond van artikel 4 of artikel 10 aangezochte gerecht:

a)

op verzoek van een van de partijen in het geding zich onbevoegd verklaren indien het van oordeel is dat de gerechten van de lidstaat van het gekozen recht beter in staat zijn om uitspraak te doen over de erfopvolging, rekening houdend met de praktische omstandigheden van de erfopvolging, zoals de gewone verblijfplaats van de partijen en de plaats waar de goederen zich bevinden, of

b)

zich onbevoegd verklaren indien de partijen in het geding in overeenstemming met artikel 5 zijn overeengekomen om een gerecht of de gerechten van de lidstaat van het gekozen recht als bevoegd gerecht aan te wijzen.

Artikel 7

Bevoegdheid in geval van een rechtskeuze

De gerechten van een lidstaat waarvan het recht door de erflater overeenkomstig artikel 22 is gekozen, zijn bevoegd om over de erfopvolging uitspraak te doen indien:

a)

een eerder aangezocht gerecht zich in dezelfde zaak onbevoegd heeft verklaard overeenkomstig artikel 6, of

b)

de partijen in het geding zijn overeengekomen om overeenkomstig artikel 5 bevoegdheid te verlenen aan een gerecht of de gerechten van die lidstaat, of

c)

de partijen in het geding de bevoegdheid van het aangezochte gerecht uitdrukkelijk hebben aanvaard.

Artikel 8

Ambtshalve beëindigen van de procedure in geval van rechtskeuze

Een gerecht dat ambtshalve de procedure heeft ingeleid op grond van artikel 4 of artikel 10, beëindigt de procedure indien de partijen zijn overeengekomen de erfopvolging buitengerechtelijk te schikken in de lidstaat waarvan het recht door de erflater overeenkomstig artikel 22 is gekozen.

Artikel 9

Bevoegdheid gebaseerd op verschijning

1.   Wanneer gedurende de procedure voor een gerecht van een lidstaat, dat overeenkomstig artikel 7 bevoegdheid uitoefent, blijkt dat niet alle partijen in het geding partij zijn bij de forumkeuzeovereenkomst, blijft het gerecht bevoegd indien de partijen die geen partij bij deze overeenkomst zijn, verschijnen zonder de bevoegdheid van het gerecht te betwisten.

2.   Indien de bevoegdheid van het in lid 1 bedoelde gerecht wordt betwist door een partij in de procedure, die geen partij bij de overeenkomst is, verklaart het gerecht zich onbevoegd.

In dat geval zijn de gerechten bevoegd om uitspraak over de erfopvolging te doen, die overeenkomstig artikel 4 of artikel 10 bevoegd zijn.

Artikel 10

Subsidiaire bevoegdheid

1.   Indien de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats niet in een lidstaat had, zijn de gerechten van een lidstaat waar zich goederen van de nalatenschap bevinden toch bevoegd om uitspraak te doen over de erfopvolging in haar geheel voor zover:

a)

de erflater op het tijdstip van overlijden de nationaliteit van die lidstaat had; of, als dat niet het geval is,

b)

de erflater zijn vorige gewone verblijfplaats in deze lidstaat had, mits er op het tijdstip waarop de zaak aanhangig wordt gemaakt een termijn van niet meer dan vijf jaar is verstreken sedert deze gewone verblijfplaats is gewijzigd.

2.   Indien geen enkel gerecht in een lidstaat op grond van lid 1 bevoegd is, zijn de gerechten van de lidstaat waar zich goederen van de nalatenschap bevinden ter zake van die goederen toch bevoegd.

Artikel 11

Forum necessitatis

Indien geen enkel gerecht van een lidstaat op grond van andere bepalingen van deze verordening bevoegd is, kunnen de gerechten van een lidstaat bij wijze van uitzondering uitspraak doen over de erfopvolging indien in een derde staat waarmee de zaak nauw verbonden is, redelijkerwijs geen procedure aanhangig kan worden gemaakt of gevoerd, of een procedure daar onmogelijk blijkt.

De zaak moet voldoende nauw verbonden zijn met de lidstaat waar de zaak aanhangig wordt gemaakt.

Artikel 12

Beperking van de procedure

1.   Indien de nalatenschap goederen omvat, die zich in een derde land bevinden, kan het gerecht dat is aangezocht om te oordelen over de erfopvolging, op verzoek van een van de partijen beslissen geen uitspraak te doen over een of meer van deze goederen indien kan worden verwacht dat zijn beslissing ten aanzien van deze goederen in dat derde land niet zal worden erkend en, in voorkomend geval, niet uitvoerbaar zal worden verklaard.

2.   Lid 1 laat onverlet de rechten van de partijen om het toepassingsgebied van de procedure te beperken volgens het recht van de lidstaat van het aangezochte gerecht.

Artikel 13

Aanvaarding of verwerping van de nalatenschap, een legaat of een wettelijk erfdeel

Naast het gerecht dat overeenkomstig deze verordening bevoegd is om uitspraak over de erfopvolging te doen, zijn de gerechten in de lidstaat van de gewone verblijfplaats van eenieder die krachtens het op de erfopvolging toepasselijke recht voor een gerecht een verklaring kan afleggen betreffende de aanvaarding of verwerping van een nalatenschap, een legaat of een wettelijk erfdeel, of een verklaring mag afleggen die als doel heeft zijn aansprakelijkheid te beperken ten aanzien van de schulden van de nalatenschap, bevoegd om dergelijke verklaringen in ontvangst te nemen, indien deze verklaringen volgens het recht van die lidstaat in rechte mogen worden afgelegd.

Artikel 14

Aanhangigmaking van een zaak bij een gerecht

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt een zaak geacht bij een gerecht aanhangig te zijn gemaakt:

a)

op het tijdstip waarop het stuk dat de procedure inleidt of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend, mits de verzoeker vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de betekening of de kennisgeving van het stuk aan de verweerder moest doen, of

b)

indien het stuk betekend of medegedeeld moet worden voordat het bij het gerecht wordt ingediend, op het tijdstip waarop de autoriteit die verantwoordelijk is voor de betekening of de kennisgeving het stuk ontvangt, mits de verzoeker vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de indiening van het stuk bij het gerecht moest doen, of

c)

in gevallen waarin de procedure ambtshalve door het gerecht wordt ingeleid, op het tijdstip waarop de beslissing om de procedure in te leiden door het gerecht wordt genomen, of, ingeval een dergelijke beslissing niet vereist is, op het tijdstip waarop de zaak ter griffie wordt ingeleid.

Artikel 15

Toetsing van de bevoegdheid

Indien bij een gerecht van een lidstaat een erfrechtzaak aanhangig is gemaakt, waarvoor het volgens deze verordening niet bevoegd is, verklaart het zich ambtshalve onbevoegd.

Artikel 16

Toetsing van de ontvankelijkheid

1.   Indien een verweerder die zijn gewone verblijfplaats in een andere staat heeft dan de lidstaat waar de zaak aanhangig is gemaakt, niet verschijnt, houdt het bevoegde gerecht de procedure aan zolang niet vaststaat dat de verweerder op tijd kennis heeft kunnen nemen van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk om zijn verweer te kunnen voeren, of dat daartoe al het nodige is gedaan.

2.   In plaats van lid 1 van dit artikel is artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken („de betekening en de kennisgeving van stukken”) (9) van toepassing, indien het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk van een lidstaat naar een andere lidstaat diende te worden verzonden in overeenstemming met die verordening.

3.   Indien Verordening (EG) nr. 1393/2007 niet van toepassing is, is artikel 15 van het Verdrag van 's-Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en handelszaken van toepassing, indien het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk naar het buitenland diende te worden verzonden in overeenstemming met dat verdrag.

Artikel 17

Aanhangigheid

1.   Wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, die hetzelfde onderwerp betreffen, houdt het gerecht waarbij de zaak later is aangebracht, zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst aanhangig is gemaakt, vaststaat.

2.   Wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, verklaart elk gerecht waarbij de zaak later is aangebracht, zich onbevoegd.

Artikel 18

Samenhang

1.   Wanneer samenhangende vorderingen aanhangig zijn voor gerechten van verschillende lidstaten, kan elk gerecht anders dan het eerst aangezochte gerecht, zijn uitspraak aanhouden.

2.   Indien deze vorderingen in eerste aanleg aanhangig zijn, kan elk gerecht anders dan het eerst aangezochte gerecht op verzoek van een van de partijen, zich niet-ontvankelijk verklaren, indien het eerste aangezochte gerecht bevoegd is van de betreffende vorderingen kennis te nemen en zijn recht de voeging van beide vorderingen toestaat.

3.   Voor de toepassing van dit artikel, worden vorderingen als samenhangend beschouwd als zij zo nauw verbonden zijn dat een goede rechtsbedeling vraagt om gelijktijdige behandeling en beslechting om te vermijden dat bij afzonderlijke berechting onverenigbare beslissingen zouden kunnen worden gegeven.

Artikel 19

Voorlopige of bewarende maatregelen

In de wetgeving van een lidstaat vastgestelde voorlopige of bewarende maatregelen kunnen bij de gerechten van die staat worden aangevraagd, zelfs indien een gerecht van een andere lidstaat krachtens deze verordening bevoegd is om van het bodemgeschil kennis te nemen.

HOOFDSTUK III

TOEPASSELIJK RECHT

Artikel 20

Universele toepassing

Elk recht dat bij deze verordening is aangewezen, wordt toegepast, ongeacht of dit het recht van een lidstaat is of niet.

Artikel 21

Algemene regel

1.   Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is op de erfopvolging in haar geheel het recht van de staat van toepassing, waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had.

2.   Als, bij wijze van uitzondering, uit alle omstandigheden van het geval blijkt dat de erflater op het tijdstip van overlijden een kennelijk nauwere band had met een andere staat dan de staat van welke het recht op grond van lid 1 van toepassing zou zijn, is het recht van die andere staat op de erfopvolging van toepassing.

Artikel 22

Rechtskeuze

1.   Een persoon kan als het recht dat zijn erfopvolging in het geheel beheerst, het recht van de staat kiezen, waarvan hij op het tijdstip van de rechtskeuze of op het tijdstip van overlijden de nationaliteit bezit.

Een persoon die meer dan een nationaliteit bezit, kan het recht kiezen van een van de staten waarvan hij op het tijdstip van de rechtskeuze de nationaliteit bezit.

2.   De rechtskeuze wordt uitdrukkelijk gedaan in een verklaring in de vorm van een uiterste wilsbeschikking of blijkt duidelijk uit de bewoordingen van die beschikking.

3.   De materiële geldigheid van de handeling waarbij de rechtskeuze wordt gemaakt, wordt bepaald door het gekozen recht.

4.   Elke wijziging of herroeping van de rechtskeuze moet voldoen aan de vormvoorschriften voor de wijziging of de intrekking van een uiterste wilsbeschikking.

Artikel 23

Toepassingsgebied van het toepasselijke recht

1.   Het krachtens artikel 21 of artikel 22 aangewezen recht beheerst de vererving van de gehele nalatenschap.

2.   Dit recht regelt in het bijzonder:

a)

de gronden voor, het tijdstip en de plaats van het openvallen van de nalatenschap;

b)

de aanwijzing van de rechthebbenden, de bepaling van hun onderscheiden erfdelen en van de verplichtingen die hun door de erflater opgelegd kunnen zijn, alsook de bepaling van andere rechten op de nalatenschap, daaronder begrepen de erfrechten van de langstlevende echtgenoot of partner;

c)

de bekwaamheid om te erven;

d)

de onterving en de uitsluiting wegens onwaardigheid;

e)

de overgang op en de overdracht aan de erfgenamen en, naar gelang van het geval, de legatarissen van de goederen, rechten en verplichtingen die de nalatenschap vormen, met inbegrip van de voorwaarden en de gevolgen van de aanvaarding of verwerping van de nalatenschap of van een legaat;

f)

de bevoegdheden van de erfgenamen, van de executeurs-testamentair en van andere beheerders van de nalatenschap, in het bijzonder wat betreft de verkoop van eigendom en het voldoen van schuldeisers, onverminderd de bevoegdheden bedoeld in artikel 29, lid 2 en lid 3;

g)

de aansprakelijkheid voor de schulden van de nalatenschap;

h)

het beschikbare deel van de nalatenschap, de wettelijke erfdelen en andere beperkingen van de bevoegdheid om bij uiterste wil te beschikken, alsmede de mogelijke vorderingen van personen die de erflater na stonden op de nalatenschap of op de erfgenamen;

i)

de verplichting tot inbreng en inkorting van schenkingen, voorschotten of legaten bij het vaststellen van de erfdelen van de verschillende rechthebbenden, en

j)

de verdeling van de nalatenschap.

Artikel 24

Uiterste wilsbeschikkingen, niet zijnde erfovereenkomsten

1.   De toelaatbaarheid en de materiële geldigheid van een uiterste wilsbeschikking, niet zijnde een erfovereenkomst, wordt beheerst door het recht dat op grond van deze verordening op de erfopvolging van toepassing zou zijn geweest, indien de erflater zou zijn overleden op de dag waarop de wilsbeschikking is gemaakt.

2.   Niettegenstaande lid 1 kan een persoon ervoor kiezen dat zijn uiterste wilsbeschikking, ten aanzien van de toelaatbaarheid en de materiële geldigheid, wordt beheerst door het recht dat hij op grond van artikel 22 en onder de daarin bepaalde voorwaarden had kunnen kiezen.

3.   Lid 1 is in voorkomend geval van toepassing op de wijziging of herroeping van een uiterste wilsbeschikking, niet zijnde een erfovereenkomst. In geval van een rechtskeuze overeenkomstig lid 2 wordt de wijziging of herroeping beheerst door het gekozen recht.

Artikel 25

Erfovereenkomsten

1.   Wanneer een erfovereenkomst betrekking heeft op de erfopvolging van één persoon, worden de toelaatbaarheid, de materiële geldigheid, en de rechtsgevolgen tussen de partijen, daaronder begrepen de voorwaarden voor ontbinding, bepaald door het recht dat ingevolge deze verordening van toepassing zou zijn geweest op de erfopvolging van deze persoon, mocht hij zijn overleden op de dag waarop de overeenkomst is gesloten.

2.   Een erfovereenkomst met betrekking tot de erfopvolging van meerdere personen is slechts toelaatbaar indien zij toelaatbaar is onder alle rechtsstelsels die krachtens deze verordening op de erfopvolging van al deze personen van toepassing zouden zijn geweest, mochten zij zijn overleden op de dag waarop de overeenkomst is gesloten.

De materiële geldigheid en de rechtsgevolgen tussen partijen, met inbegrip van de voorwaarden voor ontbinding, van een erfovereenkomst die ingevolge de eerste alinea toelaatbaar is, worden bepaald door het recht, van die rechtstelsels als bedoeld in de eerste alinea, waarmee zij het nauwst verbonden is.

3.   Niettegenstaande de leden 1 en 2 kunnen de partijen ervoor kiezen dat hun erfovereenkomst, wat betreft de toelaatbaarheid, de materiële geldigheid, en de rechtsgevolgen tussen de partijen, met inbegrip van voorwaarden voor ontbinding, wordt beheerst door het recht dat de persoon of een van de personen van wie de erfopvolging in het geding is op grond van artikel 22 en onder de daarin bepaalde voorwaarden had kunnen kiezen.

Artikel 26

Materiële geldigheid van uiterste wilsbeschikkingen

1.   Voor de toepassing van de artikelen 24 en 25 wordt de materiële geldigheid bepaald door het volgende:

a)

de handelingsbekwaamheid met betrekking tot de uiterste wilsbeschikking;

b)

de specifieke beletselen om bij uiterste wil ten gunste van bepaalde personen te beschikken, of om goederen uit de nalatenschap te ontvangen van degene die bij uiterste wil beschikt;

c)

de toelaatbaarheid om middels een vertegenwoordiger bij uiterste wil te beschikken;

d)

de uitleg van de uiterste wilsbeschikking;

e)

bedrog, dwang, dwaling en andere omstandigheden met betrekking tot het ontbreken van of op gebrekkige wijze tot stand komen van de wil en wens van de erflater.

2.   Indien een persoon volgens het krachtens artikel 24 of artikel 25 toepasselijke recht bevoegd is om bij uiterste wil te beschikken, is een wijziging van dat recht niet van invloed op zijn bevoegdheid om die uiterste wil te wijzigen of te herroepen.

Artikel 27

Formele geldigheid van schriftelijke uiterste wilsbeschikkingen

1.   Een schriftelijke uiterste wilsbeschikking is naar vorm geldig, indien zij voldoet aan het recht:

a)

van de staat waar bij uiterste wil is beschikt of de erfovereenkomst is gesloten, of

b)

van de staat waarvan de erflater of ten minste een van de personen wiens erfopvolging het voorwerp uitmaakt van een erfovereenkomst de nationaliteit bezat, hetzij op het tijdstip waarop bij uiterste wil is beschikt of de overeenkomst is gesloten, hetzij op het tijdstip van overlijden, of

c)

van de staat waar de erflater of ten minste een van de personen wier erfopvolging het voorwerp uitmaakt van een erfovereenkomst zijn woonplaats had, hetzij op het tijdstip waarop bij uiterste wil is beschikt of de overeenkomst is gesloten, hetzij op het tijdstip van overlijden, of

d)

van de staat waar de erflater of ten minste een van de personen wier erfopvolging het voorwerp uitmaakt van een erfovereenkomst zijn gewone verblijfplaats had, hetzij op het tijdstip waarop bij uiterste wil is beschikt of de overeenkomst is gesloten, hetzij op het tijdstip van overlijden, of

e)

in het geval van onroerende goederen, van de staat waar deze gelegen zijn.

Of de erflater of één van de personen wier erfopvolging het voorwerp uitmaakt van de erfovereenkomst, hun woonplaats in een bepaalde staat hebben, wordt bepaald door het recht van die staat.

2.   Lid 1 is tevens van toepassing op uiterste wilsbeschikkingen waarbij een eerdere wilsbeschikking wordt gewijzigd of herroepen. De wijziging of herroeping is eveneens formeel geldig, indien zij voldoet aan het recht van een van de staten waar de gewijzigde of herroepen uiterste wilsbeschikking op grond van lid 1 geldig was.

3.   Voor de toepassing van dit artikel worden wettelijke bepalingen waarbij de toegestane vormen van uiterste wilsbeschikking worden beperkt naar leeftijd, nationaliteit of andere persoonlijke omstandigheden van de erflater of van de personen wiens erfopvolging het voorwerp uitmaakt van een erfovereenkomst, als vormvoorschriften beschouwd. Hetzelfde geldt voor de voorwaarden waaraan getuigen met het oog op de geldigheid van een uiterste wilsbeschikking moeten voldoen.

Artikel 28

Formele geldigheid van de verklaring van aanvaarding of verwerping

Een verklaring houdende aanvaarding of verwerping van de nalatenschap, van een legaat, of van een wettelijk erfdeel, of een verklaring tot beperking van de eigen aansprakelijkheid, is naar vorm geldig indien zij voldoet aan de voorschriften van:

a)

het overeenkomstig artikel 21 of artikel 22 op de erfopvolging toepasselijke recht, of

b)

het recht van de staat waar degene die de verklaring aflegt zijn gewone verblijfplaats heeft.

Artikel 29

Bijzondere regels voor de benoeming van een beheerder van de nalatenschap en diens bevoegdheden in bepaalde situaties

1.   Wanneer de benoeming van een beheerder volgens het recht van de lidstaat waarvan de gerechten krachtens deze verordening voor de erfopvolging bevoegd zijn, verplicht is of op verzoek verplicht is, en het op de erfopvolging toepasselijke recht het recht van een andere staat is, kunnen de gerechten van die lidstaat, wanneer een zaak daar wordt aangebracht, een of meer beheerders volgens hun eigen recht benoemen met inachtneming van de in dit artikel gestelde voorwaarden.

De overeenkomstig dit lid benoemde beheerders zijn degenen die volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht bevoegd zouden zijn om het testament uit te voeren en/of de nalatenschap te beheren. Wanneer dat recht niet toestaat dat de nalatenschap wordt beheerd door iemand die geen rechthebbende is, kunnen de gerechten van de lidstaat waar een beheerder moet worden benoemd een derde-beheerder overeenkomstig hun eigen wetgeving benoemen, indien die wetgeving zulks verlangt en er sprake is van een ernstig belangenconflict tussen de rechthebbenden of tussen de rechthebbenden en de schuldeisers of personen die borg stonden voor de schulden van de erflater, van onenigheid tussen de rechthebbenden over het beheer van de nalatenschap of van een nalatenschap waarvan het beheer complex is wegens de aard van de goederen.

De overeenkomstig dit lid benoemde beheerders zijn de enigen die gerechtigd zijn de in de leden 2 en 3 bedoelde bevoegdheden uit te oefenen.

2.   De overeenkomstig lid 1 benoemde beheerders oefenen de bevoegdheden uit die krachtens het op de erfopvolging toepasselijke recht voor het beheer van de nalatenschap mogen worden uitgeoefend. Het aangezochte gerecht kan in zijn beslissing specifieke voorwaarden stellen aan de uitoefening van die bevoegdheden overeenkomstig het op de erfopvolging toepasselijke recht.

Wanneer het op de erfopvolging toepasselijke recht niet in voldoende beheersbevoegdheden voorziet voor de bescherming van de goederen van de nalatenschap of van de rechten van de schuldeisers of andere personen die borg stonden voor de schulden van de erflater, kan het aangezochte gerecht beslissen dat de beheerders op residuaire basis de bevoegdheden uitoefenen waarin het nationale recht te dien einde voorziet en kan het in zijn beslissing specifieke voorwaarden stellen aan uitoefening van die bevoegdheden overeenkomstig dat recht.

Bij de uitoefening van dergelijke restbevoegdheden dienen de beheerders echter het op de erfopvolging toepasselijke recht in acht te nemen voor wat betreft de overdracht van de eigendom van goederen, de aansprakelijkheid voor de schulden van de nalatenschap, de rechten van de rechthebbenden, waaronder, indien van toepassing, het recht om de erfenis te aanvaarden of verwerpen, en, indien van toepassing, de bevoegdheden van de executeur-testamentair.

3.   Onverminderd het bepaalde in lid 2 kan het gerecht dat overeenkomstig lid 1 een of meer beheerders benoemt, bij wijze van uitzondering, indien het op de erfopvolging toepasselijke recht het recht van een derde staat is, beslissen dat de beheerders over alle beheersbevoegdheden beschikken waarin het recht van de lidstaat waar zij benoemd worden voorziet.

Bij de uitoefening van dergelijke restbevoegdheden dienen de beheerders met name de aanwijzing van de rechthebbenden en hun rechten op de nalatenschap, waaronder hun rechten op een wettelijk erfdeel of vorderingen op de nalatenschap of de erfgenamen krachtens het op de erfopvolging toepasselijke recht, in acht te nemen.

Artikel 30

Bijzondere regels die beperkingen opleggen met betrekking tot, of van invloed zijn op de erfopvolging voor wat betreft bepaalde bestanddelen van de nalatenschap

Indien het recht van de staat waar bepaalde onroerende goederen, ondernemingen of andere bijzondere categorieën goederen zich bevinden, bijzondere regels bevat waarbij uit economische, familiale of sociale overwegingen beperkingen worden opgelegd die de erfopvolging van die bestanddelen van de nalatenschap betreffen of raken, zijn die bijzondere regels op de erfopvolging van toepassing voor zover zij volgens het recht van die staat, ongeacht het op de erfopvolging toepasselijke recht, van toepassing zijn.

Artikel 31

Aanpassing van zakelijke rechten

Indien een persoon zich op een zakelijk recht beroept, waartoe hij onder het op de erfopvolging toepasselijke recht gerechtigd is, en het recht van de lidstaat waar het recht wordt ingeroepen, het betreffende zakelijk recht niet kent, wordt dit zakelijk recht, indien noodzakelijk en voor zover mogelijk, in overeenstemming gebracht met het meest gelijkwaardige zakelijk recht in die lidstaat, waarbij rekening wordt gehouden met de door dat specifieke zakelijk recht nagestreefde doelstellingen en belangen en de daaraan verbonden rechtsgevolgen.

Artikel 32

Commoriënten

Wanneer twee of meer personen wier erfopvolging door verschillende rechtsstelsels wordt beheerst, overlijden onder omstandigheden waarin onzeker is in welke volgorde zij zijn overleden, en deze situatie in die rechtsstelsels op uiteenlopende wijze is geregeld of in het geheel niet is geregeld, kan geen van de overledenen rechten op de nalatenschap van de andere of de anderen laten gelden.

Artikel 33

Onbeheerde nalatenschap

Voor zover er volgens het op grond van deze verordening op de erfopvolging toepasselijke recht geen erfgenaam of legataris is voor enige goederen uit de nalatenschap uit hoofde van een uiterste wilsbeschikking, noch een natuurlijke persoon uit hoofde van de wet erfgenaam is, belet de toepassing van het aldus aangewezen recht niet dat een lidstaat, of een daartoe door die lidstaat aangewezen entiteit, zich op grond van zijn nationale recht de goederen van de nalatenschap die zich op zijn grondgebied bevinden toe-eigent, op voorwaarde dat de schuldeisers van de nalatenschap gerechtigd zijn om hun vorderingen op de goederen van de nalatenschap te verhalen.

Artikel 34

Terugverwijzing

1.   In de gevallen waarin deze verordening de toepassing van het recht van een derde staat voorschrijft, wordt hieronder verstaan de in die staat geldende rechtsregels, daaronder begrepen de regels van het internationaal privaatrecht die voorzien in terugverwijzing naar:

a)

het recht van een lidstaat, of

b)

het recht van een andere derde staat die zijn eigen recht zou toepassen.

2.   Terugverwijzing is uitgesloten in de gevallen bedoeld in artikel 21, lid 2, artikel 22, artikel 27, artikel 28, onder b), en artikel 30.

Artikel 35

Openbare orde (ordre public)

De toepassing van een bepaling van ongeacht welk bij deze verordening aangewezen recht kan slechts terzijde worden gesteld indien zulks kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde (ordre public) van het land van het forum.

Artikel 36

Staten met meer dan één rechtsstelsel — territoriale wetsconflicten

1.   Indien het bij deze verordening aangewezen recht het recht is van een staat met meerdere territoriale eenheden, die elk hun eigen rechtsregels met betrekking tot de erfopvolging hebben, bepalen de interne collisieregels van die lidstaat van welke territoriale eenheid de rechtsregels van toepassing zijn.

2.   Bij gebreke van zulke interne collisieregels:

a)

wordt een verwijzing naar het recht van de in lid 1 bedoelde staat, voor het bepalen van het toepasselijke recht volgens de bepalingen waarbij naar de gewone verblijfplaats van de erflater wordt verwezen, uitgelegd als een verwijzing naar het recht van de territoriale eenheid waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had;

b)

wordt een verwijzing naar het recht van de in lid 1 bedoelde staat, voor het bepalen van het toepasselijke recht volgens de bepalingen waarbij naar de nationaliteit van de erflater wordt verwezen, uitgelegd als een verwijzing naar het recht van de territoriale eenheid waarmee de erflater het nauwst verbonden was;

c)

wordt een verwijzing naar het recht van de in lid 1 bedoelde staat, voor het bepalen van het toepasselijke recht volgens andere bepalingen met andere aanknopingspunten, uitgelegd als een verwijzing naar het recht van de territoriale eenheid waar het aanknopingspunt zich bevindt.

3.   Niettegenstaande lid 2, wordt een verwijzing naar het recht van de in lid 1 bedoelde staat, voor het bepalen van het krachtens artikel 27 toepasselijke recht, bij gebreke van interne collisieregels in die staat, uitgelegd als een verwijzing naar het recht van de territoriale entiteit waarmee de erflater of de personen wier erfopvolging het voorwerp uitmaakt van de erfovereenkomst het nauwst verbonden waren.

Artikel 37

Staten met meer dan één rechtsstelsel — personele wetsconflicten

Ten aanzien van een staat waar met betrekking tot de erfopvolging twee of meer rechtsstelsels of regelingen gelden die op verschillende categorieën personen van toepassing zijn, wordt elke verwijzing naar het recht van die staat uitgelegd als een verwijzing naar het rechtsstelsel dat of de regeling die is aangewezen bij de in die staat geldende regels. Bij gebreke van zulke regels wordt het rechtsstelsel of de regeling toegepast waarmee de erflater het nauwst verbonden was.

Artikel 38

Niet-toepasselijkheid van deze verordening op interne wetsconflicten

Een lidstaat die meerdere territoriale eenheden telt, die elk hun eigen rechtsregels met betrekking tot erfopvolging hebben, is niet verplicht deze verordening toe te passen op wetsconflicten die enkel tussen deze territoriale eenheden rijzen.

HOOFDSTUK IV

ERKENNING, UITVOERBAARHEID EN TENUITVOERLEGGING VAN BESLISSINGEN

Artikel 39

Erkenning

1.   Een in een lidstaat gegeven beslissing wordt in de overige lidstaten erkend zonder dat daartoe een procedure vereist is.

2.   Indien de erkenning van een beslissing wordt betwist, kan iedere belanghebbende partij die zich ten principale op de erkenning beroept, van de in de artikelen 45 tot en met 58 vastgelegde procedures gebruikmaken om de erkenning te doen vaststellen.

3.   Wordt voor een gerecht van een lidstaat de erkenning bij incidenteel verzoek ingeroepen, dan is dit gerecht bevoegd om van dat verzoek kennis te nemen.

Artikel 40

Weigeringsgronden

Een beslissing wordt niet erkend indien:

a)

de erkenning kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat;

b)

het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, betekend is, tenzij de verweerder tegen de beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe in staat was;

c)

zij onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen in de aangezochte lidstaat gegeven beslissing in een geding;

d)

zij onverenigbaar is met een beslissing die vroeger in een andere lidstaat of in een derde land tussen dezelfde partijen is gegeven in een geding die hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde grond berust, mits deze laatste beslissing voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in de aangezochte lidstaat.

Artikel 41

Geen inhoudelijke toetsing

In geen geval wordt overgegaan tot een onderzoek van de juistheid van de in een lidstaat gegeven beslissing.

Artikel 42

Aanhouding van de erkenningsprocedure

Het gerecht van een lidstaat waarbij de erkenning wordt gevraagd van een in een andere lidstaat gegeven beslissing, houdt de procedure aan indien in de lidstaat van herkomst tegen deze beslissing een gewoon rechtsmiddel is ingesteld.

Artikel 43

Uitvoerbaarheid

De beslissingen die in een lidstaat zijn gegeven en in die lidstaat uitvoerbaar zijn, zijn tevens uitvoerbaar in andere lidstaten, indien zij daar op verzoek van een belanghebbende partij uitvoerbaar zijn verklaard in de andere lidstaten volgens de procedure die is bepaald in de artikelen 45 tot en met 58.

Artikel 44

Vaststelling van woonplaats

Om in het kader van de in de artikelen 45 tot en met 58 vastgelegde procedure te bepalen of een partij haar woonplaats heeft in de lidstaat van tenuitvoerlegging, past het aangezochte gerecht het interne recht van die lidstaat toe.

Artikel 45

Relatief bevoegd gerecht

1.   Het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid wordt gericht tot het gerecht of de bevoegde autoriteit van de lidstaat van tenuitvoerlegging, waarvan de naam door deze lidstaat overeenkomstig artikel 78 aan de Commissie is medegedeeld.

2.   Het relatief bevoegde gerecht is dat van de woonplaats van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, of van de plaats van tenuitvoerlegging.

Artikel 46

Procedure

1.   De procedure voor indiening van het verzoek wordt beheerst door het recht van de lidstaat van tenuitvoerlegging.

2.   Van de verzoeker wordt niet verwacht dat hij in de lidstaat van tenuitvoerlegging een postadres of procesgemachtigde heeft.

3.   Bij het verzoek worden de volgende documenten gevoegd:

a)

een afschrift van de beslissing aan de hand waarvan de echtheid kan worden vastgesteld;

b)

de verklaring die door het gerecht of de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst is afgegeven door middel van het formulier dat in overeenstemming met de in artikel 81, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure is vastgesteld, onverminderd artikel 47.

Artikel 47

Niet-overlegging van de verklaring

1.   Wordt de in artikel 46, lid 3, onder b), bedoelde verklaring niet overgelegd, dan kan het gerecht of de bevoegde autoriteit voor de overlegging een termijn bepalen of gelijkwaardige documenten aanvaarden, dan wel, indien dat gerecht of die autoriteit zich voldoende voorgelicht acht, van de overlegging vrijstelling verlenen.

2.   Indien het gerecht of de bevoegde autoriteit dat verlangt, wordt van de documenten een vertaling overgelegd. De vertaling wordt gemaakt door een persoon die in een van de lidstaten tot het maken van vertalingen bevoegd is.

Artikel 48

Uitvoerbaarverklaring

De beslissing wordt uitvoerbaar verklaard zodra de formaliteiten van artikel 46 vervuld zijn, zonder toetsing uit hoofde van artikel 40. De partij tegen wie tenuitvoerlegging wordt gevraagd, wordt in deze stand van de procedure niet gehoord.

Artikel 49

Kennisgeving van de beslissing over het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid

1.   De beslissing over het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid wordt onmiddellijk ter kennis van de verzoeker gebracht op de wijze als is bepaald in het recht van de lidstaat van tenuitvoerlegging.

2.   De verklaring van uitvoerbaarheid wordt betekend aan de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd en gaat vergezeld van de beslissing, indien deze nog niet aan haar is betekend.

Artikel 50

Rechtsmiddelen tegen de beslissing over het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid

1.   Elke partij kan een rechtsmiddel instellen tegen de beslissing op het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid.

2.   Het rechtsmiddel wordt ingesteld bij het gerecht waarvan de naam door de betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 78 aan de Commissie is medegedeeld.

3.   Het rechtsmiddel wordt volgens de regels van de procedure op tegenspraak behandeld.

4.   Indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, niet verschijnt voor het gerecht dat over het door de verzoeker ingestelde rechtsmiddel oordeelt, is artikel 16 van toepassing, ook wanneer de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat.

5.   Een rechtsmiddel tegen de verklaring van uitvoerbaarheid moet worden ingesteld binnen 30 dagen na de betekening daarvan. Indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd woonplaats heeft in een andere lidstaat dan die waar de verklaring van uitvoerbaarheid is gegeven, is de termijn waarbinnen het rechtsmiddel moet worden ingesteld 60 dagen met ingang van de dag waarop de beslissing aan de partij in persoon of aan haar woonplaats is betekend. Deze termijn mag niet op grond van de afstand worden verlengd.

Artikel 51

Rechtsmiddel tegen een in hoger beroep gegeven beslissing

Tegen de op het rechtsmiddel gegeven beslissing kan slechts het rechtsmiddel worden aangewend, waarvan de Commissie overeenkomstig artikel 78 door de betrokken lidstaat in kennis is gesteld.

Artikel 52

Weigering of intrekking van een verklaring van uitvoerbaarheid

Een verklaring van uitvoerbaarheid wordt door het gerecht dat oordeelt over een rechtsmiddel, bedoeld in artikel 50 of artikel 51, slechts op een van de in artikel 40 genoemde gronden geweigerd of ingetrokken. Het gerecht doet onverwijld uitspraak.

Artikel 53

Aanhouden van de uitspraak

Het gerecht dat oordeelt over een rechtsmiddel, bedoeld in artikel 50 of 51, houdt op verzoek van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, zijn uitspraak aan indien de uitvoerbaarheid van de beslissing is geschorst in de lidstaat van herkomst als gevolg van een daartegen aangewend rechtsmiddel.

Artikel 54

Voorlopige of bewarende maatregelen

1.   Indien een beslissing erkend moet worden overeenkomstig dit hoofdstuk, belet niets dat de verzoeker zich beroept op voorlopige of bewarende maatregelen waarin de wetgeving van de lidstaat van tenuitvoerlegging voorziet, zonder dat daartoe een verklaring van uitvoerbaarheid in de zin van artikel 48 vereist is.

2.   De verklaring van uitvoerbaarheid houdt van rechtswege het verlof in bewarende maatregelen te treffen.

3.   Gedurende de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel overeenkomstig artikel 50, lid 5, tegen de verklaring van uitvoerbaarheid en totdat daarover uitspraak is gedaan, kunnen slechts bewarende maatregelen worden genomen ten aanzien van de goederen van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging is gevraagd.

Artikel 55

Gedeeltelijke uitvoerbaarheid

1.   Indien in de beslissing uitspraak is gedaan over meer dan één punt van het verzoek, en de verklaring van uitvoerbaarheid niet kan worden verleend voor het geheel, verleent het gerecht of de bevoegde autoriteit deze voor een of meer onderdelen daarvan.

2.   De verzoeker kan vorderen dat een verklaring van uitvoerbaarheid een gedeelte van de beslissing betreft.

Artikel 56

Rechtsbijstand

De verzoeker die in de lidstaat waar de beslissing is gegeven, in aanmerking kwam voor gehele of gedeeltelijke kosteloze rechtsbijstand of vrijstelling van kosten en uitgaven, komt in de tenuitvoerleggingsprocedure in aanmerking voor de meest gunstige bijstand of voor de meest ruime vrijstelling die in het recht van de lidstaat van tenuitvoerlegging is vastgesteld.

Artikel 57

Geen zekerheid, borg of pand

Aan de partij die in een lidstaat de erkenning, uitvoerbaarverklaring of tenuitvoerlegging van een in een andere lidstaat gegeven beslissing vraagt, kan geen zekerheid, borg of pand, onder welke benaming ook, worden gevraagd op grond van het feit dat hij een buitenlandse onderdaan is of zijn woon- of verblijfplaats niet in de lidstaat van tenuitvoerlegging heeft.

Artikel 58

Geen belasting, recht of heffing

Ter zake van de procedure tot verlening van een verklaring van uitvoerbaarheid wordt in de lidstaat van tenuitvoerlegging geen belasting, recht of heffing, evenredig aan het geldelijke belang van de zaak geheven.

HOOFDSTUK V

AUTHENTIEKE AKTEN EN GERECHTELIJKE SCHIKKINGEN

Artikel 59

Aanvaarding van authentieke akten

1.   Een in een lidstaat verleden authentieke akte heeft in een andere lidstaat dezelfde bewijskracht als in de lidstaat van herkomst, of althans de daarmee meest vergelijkbare bewijskracht, op voorwaarde dat dit niet kennelijk strijdig is met de openbare orde van die andere lidstaat.

Een persoon die van een authentieke akte gebruik wenst te maken in een andere lidstaat, kan de autoriteit die de authentieke akte in de lidstaat van herkomst heeft opgemaakt, verzoeken het in overeenstemming met de in artikel 81, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgestelde formulier in te vullen, waarin de bewijskracht wordt vermeld die in de lidstaat van herkomst aan de authentieke akte wordt verbonden.

2.   De echtheid van de authentieke akte wordt uitsluitend voor een gerecht van de lidstaat van herkomst, volgens het recht van die lidstaat, aangevochten. Een authentieke akte die wordt aangevochten heeft geen bewijskracht in een andere lidstaat zolang het bevoegde gerecht zich niet heeft uitgesproken.

3.   De in de authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen worden uitsluitend aangevochten voor de krachtens deze verordening bevoegde gerechten, op grond van het volgens hoofdstuk III toepasselijke recht. Een authentieke akte die wordt aangevochten heeft, wat het bestreden punt betreft, in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst geen bewijskracht zolang het bevoegde gerecht zich niet heeft uitgesproken.

4.   Indien de uitkomst van een procedure afhangt van het beslechten van een incidenteel verzoek met betrekking tot de in een authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen, is dit gerecht bevoegd om van dat verzoek kennis te nemen.

Artikel 60

Uitvoerbaarheid van authentieke akten

1.   Een in de lidstaat van herkomst uitvoerbare authentieke akte wordt in een andere lidstaat op verzoek van een belanghebbende partij uitvoerbaar verklaard volgens de procedure die is bepaald in de artikelen 45 tot en met 58.

2.   Voor de toepassing van artikel 46, lid 3, onder b), geeft de autoriteit die de authentieke akte heeft opgesteld op verzoek van een belanghebbende partij een verklaring af door middel van het in overeenstemming met de in artikel 81, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgestelde formulier.

3.   De verklaring van uitvoerbaarheid wordt door het gerecht dat oordeelt over het rechtsmiddel, bedoeld in artikel 50 of 51, slechts geweigerd of ingetrokken indien de tenuitvoerlegging van de authentieke akte kennelijk strijdig is met de openbare orde van de lidstaat van tenuitvoerlegging.

Artikel 61

Uitvoerbaarheid van gerechtelijke schikkingen

1.   Een in de lidstaat van herkomst uitvoerbare gerechtelijke schikking wordt in een andere lidstaat op verzoek van een belanghebbende partij uitvoerbaar verklaard volgens de procedure die is bepaald in de artikelen 45 tot en met 58.

2.   Voor de toepassing van artikel 46, lid 3, onder b), geeft het gerecht die de gerechtelijke schikking heeft goedgekeurd of waarvoor deze werd gesloten, op verzoek van een belanghebbende partij een verklaring af door middel van het in overeenstemming met de in artikel 81, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgestelde formulier.

3.   De verklaring van uitvoerbaarheid wordt door het gerecht dat oordeelt over het rechtsmiddel, bedoeld in artikel 50 of 51, slechts geweigerd of herroepen indien de tenuitvoerlegging van de gerechtelijke schikking kennelijk strijdig is met de openbare orde van de lidstaat van tenuitvoerlegging.

HOOFDSTUK VI

EUROPESE ERFRECHTVERKLARING

Artikel 62

Instelling van een Europese erfrechtverklaring

1.   Bij deze verordening wordt een Europese erfrechtverklaring (hierna „erfrechtverklaring”) ingesteld, die wordt afgegeven om in een andere lidstaat te worden gebruikt en die de in artikel 69 omschreven rechtsgevolgen heeft.

2.   Het gebruik van de erfrechtverklaring is niet verplicht.

3.   De erfrechtverklaring komt niet in de plaats van de documenten die in de lidstaten voor soortgelijke doeleinden worden gebruikt. Zodra de erfrechtverklaring evenwel, overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk, is afgegeven om in een andere lidstaat te worden gebruikt, heeft zij tevens de in artikel 69 omschreven rechtsgevolgen in de lidstaat van afgifte.

Artikel 63

Doel van de erfrechtverklaring

1.   De erfrechtverklaring is bestemd voor erfgenamen, rechtstreeks tot de nalatenschap gerechtigde legatarissen en voor executeurs-testamentair of beheerders van de nalatenschap, die zich in een andere lidstaat dienen te beroepen op hun hoedanigheid of de daaraan verbonden rechten en/of bevoegdheden dienen aan te tonen.

2.   De erfrechtverklaring kan met name worden gebruikt om het bewijs te leveren van een of meer van het volgende:

a)

de rechtspositie en/of de rechten van alle erfgenamen en, in voorkomend geval, alle legatarissen die in de erfrechtverklaring worden genoemd, alsmede hun erfdeel of legaat;

b)

de toewijzing van een bepaald goed of bepaalde goederen van de nalatenschap aan de erfgenamen of, in voorkomend geval, de legatarissen die in de erfrechtverklaring worden genoemd;

c)

de bevoegdheden van de in de erfrechtverklaring genoemde executeur-testamentair of beheerder van de nalatenschap.

Artikel 64

Bevoegdheid voor het afgeven van de erfrechtverklaring

De erfrechtverklaring wordt afgegeven in de lidstaat van wie de gerechten op grond van artikel 4, artikel 7, artikel 10 of artikel 11 bevoegd zijn. De autoriteit van afgifte is:

a)

een gerecht in de zin van artikel 3, lid 2, of

b)

een andere autoriteit die krachtens het nationale recht bevoegd is om erfrechtzaken te behandelen.

Artikel 65

Aanvraag van een erfrechtverklaring

1.   De erfrechtverklaring wordt afgegeven op verzoek van een van de in artikel 63, lid 1, bedoelde personen (hierna „de aanvrager”).

2.   De aanvraag kan worden ingediend met behulp van het formulier dat in overeenstemming met de in artikel 81, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure is vastgesteld.

3.   De aanvraag bevat de volgende informatie, voor zover deze de aanvrager bekend is en de autoriteit van afgifte deze nodig heeft om de juistheid van de gegevens te kunnen vaststellen, welke de aanvrager gestaafd wil hebben, en gaat vergezeld van alle nodige documenten, hetzij de originele documenten, hetzij afschriften aan de hand waarvan de echtheid ervan kan worden vastgesteld, onverminderd artikel 66, lid 2:

a)

de gegevens van de erflater: naam (in voorkomend geval naam bij geboorte), voornaam of voornamen, geslacht, geboorteplaats en -datum, burgerlijke staat, nationaliteit, identificatienummer (indien van toepassing), adres op het tijdstip van overlijden, datum en plaats van overlijden;

b)

de gegevens van de aanvrager: naam (in voorkomend geval naam bij geboorte), voornaam of voornamen, geslacht, geboorteplaats en -datum, burgerlijke staat, nationaliteit, identificatienummer (indien van toepassing), adres, en eventuele verwantschap met de erflater;

c)

in voorkomend geval de gegevens van de vertegenwoordiger van de aanvrager: naam (in voorkomend geval naam bij geboorte), voornaam of voornamen, adres en vertegenwoordigingsbevoegdheid;

d)

de gegevens van de echtgenoot of partner — en in voorkomend geval de voormalige echtgenoten of partners — van de erflater: naam (in voorkomend geval naam bij geboorte), voornaam of voornamen, geslacht, geboorteplaats en -datum, burgerlijke staat, nationaliteit, identificatienummer (indien van toepassing) en adres;

e)

de gegevens van de andere mogelijke rechthebbenden volgens de uiterste wilsbeschikking en/of volgens de wet: achternaam en voornaam of voornamen of naam van de organisatie, identificatienummer (indien van toepassing) en adres;

f)

het beoogde doel van de erfrechtverklaring overeenkomstig artikel 63;

g)

in voorkomend geval de contactgegevens van het gerecht dat of de andere bevoegde autoriteit die de erfopvolging als zodanig behandelt of heeft behandeld;

h)

de elementen waarop de aanvrager zich beroept om in voorkomend geval als rechthebbende aanspraak te maken op goederen van de nalatenschap en/of zijn recht te laten gelden om het testament van de erflater uit te voeren en/of de nalatenschap te beheren;

i)

de vermelding dat de erflater al dan niet een uiterste wilsbeschikking heeft; indien noch het origineel, noch een afschrift is aangehecht, informatie over de plaats waar het origineel zich zou kunnen bevinden;

j)

de vermelding dat de erflater een huwelijksovereenkomst/huwelijkse voorwaarden had gesloten, dan wel een overeenkomst betreffende een relatievorm waaraan gevolgen worden verbonden welke vergelijkbaar zijn met die van het huwelijk; indien noch het origineel, noch een afschrift van de overeenkomst is aangehecht, informatie over de plaats waar het origineel zich zou kunnen bevinden;

k)

in voorkomend geval de vermelding dat een van de rechthebbenden een verklaring van aanvaarding of van verwerping van de nalatenschap heeft afgelegd;

l)

een verklaring dat, bij beste weten van de aanvrager, de te staven elementen niet het voorwerp uitmaken van een geschil;

m)

alle overige informatie die de aanvrager met het oog op de afgifte van de erfrechtverklaring dienstig acht.

Artikel 66

Behandeling van de aanvraag

1.   Na ontvangst van de aanvraag verifieert de autoriteit van afgifte de door de aanvrager verstrekte gegevens, verklaringen, stukken en andere bewijzen. Zij verricht uit eigen beweging het daartoe vereiste en in haar wetgeving voorgeschreven of toegestane onderzoek, of verzoekt de aanvrager alle bewijzen over te leggen die zij verder nodig acht.

2.   Indien de aanvrager geen afschriften van de documenten heeft kunnen overleggen die voldoen aan de voorschriften noodzakelijk voor vaststelling van de echtheid ervan, kan de autoriteit van afgifte andere bewijsmiddelen aanvaarden.

3.   De autoriteit van afgifte kan, indien en voor zover haar recht daarin voorziet, vereisen dat verklaringen onder ede worden afgelegd, ofwel op erewoord in plaats van een verklaring onder ede.

4.   De autoriteit van afgifte doet al het nodige om de rechthebbenden op de hoogte te brengen van de aanvraag voor een erfrechtverklaring. Met het oog op het vaststellen van de te staven elementen hoort zij voor zover nodig iedere betrokkene en iedere executeur-testamentair of beheerder en richt zij een openbare oproep tot andere mogelijke rechthebbenden om hun rechten te doen gelden.

5.   Voor de toepassing van dit artikel verschaft de bevoegde autoriteit van een lidstaat de autoriteit van afgifte van een andere lidstaat, op haar verzoek, de informatie uit met name het kadaster, de registers van de burgerlijke stand en de registers waarin documenten en feiten die betrekking hebben op de erfopvolging of op het huwelijksvermogensstelsel of equivalent vermogensstelsel van de erflater zijn opgenomen, mits de bevoegde autoriteit volgens het nationaal recht die informatie aan een andere nationale autoriteit zou mogen verschaffen.

Artikel 67

Afgifte van de erfrechtverklaring

1.   Zodra de te staven gegevens volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht of volgens een ander, specifiek toepasselijk recht vaststaan, wordt de erfrechtverklaring volgens de in dit hoofdstuk bepaalde procedure onverwijld afgegeven. De autoriteit van afgifte gebruikt daarvoor het formulier dat in overeenstemming met de in artikel 81, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure is vastgesteld.

De autoriteit van afgifte geeft de erfrechtverklaring in het bijzonder niet af indien:

a)

de te staven gegevens worden betwist, of

b)

de erfrechtverklaring niet in overeenstemming zou zijn met een beslissing betreffende de te staven gegevens.

2.   De autoriteit van afgifte doet al het nodige om de rechthebbenden op de hoogte te brengen van de afgifte van de erfrechtverklaring.

Artikel 68

Inhoud van de erfrechtverklaring

De erfrechtverklaring bevat de volgende gegevens, voor zover deze nodig zijn voor de doeleinden waarvoor zij wordt afgegeven:

a)

de naam en het adres van de autoriteit van afgifte;

b)

het referentienummer van het dossier;

c)

de gegevens op grond waarvan de autoriteit van afgifte zich bevoegd acht om de erfrechtverklaring af te geven;

d)

de datum van afgifte;

e)

de gegevens van de aanvrager: naam (in voorkomend geval naam bij geboorte), voornaam of voornamen, geslacht, geboorteplaats en -datum, burgerlijke staat, nationaliteit, identificatienummer (indien van toepassing), adres, en eventuele verwantschap met de erflater;

f)

de gegevens van de erflater: naam (in voorkomend geval naam bij geboorte), voornaam of voornamen, geslacht, geboorteplaats en -datum, burgerlijke staat, nationaliteit, identificatienummer (indien van toepassing), adres op het tijdstip van overlijden, datum en plaats van overlijden;

g)

de gegevens van de rechthebbenden: naam (in voorkomend geval naam bij geboorte), voornaam of voornamen en identificatienummer (indien van toepassing);

h)

gegevens betreffende de door de erflater gesloten huwelijksovereenkomst/huwelijkse voorwaarden of, in voorkomend geval, de door de erflater gesloten overeenkomst in het kader van een relatievorm waaraan volgens het hierop toepasselijke recht gevolgen worden verbonden welke vergelijkbaar zijn met die van het huwelijk en informatie betreffende het huwelijksvermogensstelsel of equivalent vermogensstelsel;

i)

het op de erfopvolging toepasselijke recht en de gegevens op basis waarvan dat recht is vastgesteld;

j)

informatie waaruit kan worden opgemaakt of het gaat om erfopvolging krachtens uiterste wilsbeschikking dan wel erfopvolging bij versterf, daaronder begrepen informatie betreffende de gegevens waaruit de rechten en/of bevoegdheden van de erfgenamen, legatarissen, executeurs-testamentair of beheerders van de nalatenschap blijken;

k)

in voorkomend geval, vermelding voor elke rechthebbende van de aard van de aanvaarding of verwerping van de nalatenschap;

l)

het erfdeel dat elke erfgenaam toekomt en, in voorkomend geval, de lijst van rechten en/of goederen die elke erfgenaam toekomen;

m)

een lijst met de rechten en/of goederen die elke legataris toekomen;

n)

de beperkingen die op de rechten van de erfgenaam of erfgenamen en in voorkomend geval, van de legataris of legatarissen rusten volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht dan wel ingevolge de uiterste wilsbeschikking;

o)

de bevoegdheden van de executeur-testamentair en/of de beheerder van de nalatenschap, en de beperkingen die op deze bevoegdheden rusten volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht dan wel ingevolge de uiterste wilsbeschikking.

Artikel 69

Rechtsgevolgen van de erfrechtverklaring

1.   De erfrechtverklaring heeft rechtsgevolgen in alle lidstaten zonder dat daartoe een procedure vereist is.

2.   De erfrechtverklaring wordt geacht datgene nauwkeurig aan te tonen dat vaststaat volgens het recht dat van toepassing is op de erfopvolging, dan wel volgens enig ander recht van toepassing op specifieke gegevens. Degene die in de erfrechtverklaring als erfgenaam, legataris, executeur-testamentair of beheerder van de nalatenschap wordt genoemd, wordt geacht de in de erfrechtverklaring genoemde hoedanigheid te hebben en/of de houder te zijn van de in de erfrechtverklaring vermelde rechten of bevoegdheden, zonder andere voorwaarden en/of beperkingen met betrekking tot die rechten of bevoegdheden dan die welke in de erfrechtverklaring vermeld zijn.

3.   Eenieder die, handelend op grond van de in de erfrechtverklaring geattesteerde informatie, betalingen verricht of een goed overdraagt aan een persoon die in de erfrechtverklaring wordt genoemd als bevoegd om betalingen of goederen in ontvangst te nemen, wordt geacht een transactie te hebben verricht met een persoon die bevoegd is betalingen of goederen te ontvangen, tenzij hij weet, of door grove nalatigheid niet weet, dat de inhoud van de erfrechtverklaring niet met de werkelijkheid overeenstemt.

4.   Indien degene die in de erfrechtverklaring wordt genoemd als bevoegd om over goederen uit de nalatenschap te beschikken, deze goederen aan een ander overdraagt, dan wordt laatstgenoemde, handelend op grond van de in de verklaring geattesteerde informatie, geacht een rechtshandeling te hebben verricht met een persoon die bevoegd is om over de betrokken goederen te beschikken, tenzij hij weet, of door grove nalatigheid niet weet, dat de inhoud van de erfrechtverklaring niet met de werkelijkheid overeenstemt.

5.   Onverminderd artikel 1, lid 2, onder k) en l), is de erfrechtverklaring een geldig document voor de inschrijving van goederen uit de nalatenschap in het desbetreffende register in een lidstaat.

Artikel 70

Gewaarmerkte afschriften van de erfrechtverklaring

1.   De autoriteit van afgifte bewaart het origineel van de erfrechtverklaring en verstrekt een of meer gewaarmerkte afschriften aan de aanvrager en aan eenieder die een rechtmatig belang aantoont.

2.   De autoriteit van afgifte houdt, voor de toepassing van artikel 71, lid 3, en artikel 73, lid 2, een lijst bij van de personen aan wie overeenkomstig lid 1 gewaarmerkte afschriften zijn verstrekt.

3.   De verstrekte gewaarmerkte afschriften zijn geldig gedurende een beperkte termijn van zes maanden, waarvan de einddatum op het gewaarmerkte afschrift wordt aangegeven. In uitzonderlijke gevallen kan de autoriteit van afgifte hiervan afwijken en beslissen dat de geldigheidsduur langer is. Na het verstrijken van deze termijn dient eenieder die in het bezit is van een gewaarmerkt afschrift, wil hij de erfrechtverklaring kunnen gebruiken voor de in artikel 63 genoemde doeleinden, de verlenging van de geldigheid van het gewaarmerkt afschrift te vragen of bij de autoriteit van afgifte een nieuw gewaarmerkt afschrift aan te vragen.

Artikel 71

Correctie, wijziging of intrekking van de erfrechtverklaring

1.   Kennelijke verschrijvingen in de erfrechtverklaring worden door de autoriteit van afgifte op verzoek van eenieder die een rechtmatig belang aantoont, of uit eigen beweging, gecorrigeerd.

2.   Op verzoek van eenieder die een rechtmatig belang aantoont of, indien mogelijk krachtens het nationale recht, ambtshalve, wijzigt de autoriteit van afgifte de erfrechtverklaring of trekt zij deze in indien is aangetoond dat de erfrechtverklaring of onderdelen daarvan niet met de werkelijkheid overeenstemmen.

3.   De autoriteit van afgifte stelt eenieder die overeenkomstig artikel 70, lid 1, gewaarmerkte afschriften van de erfrechtverklaring heeft ontvangen, onverwijld in kennis van de correctie, wijziging of intrekking.

Artikel 72

Rechtsmiddelen

1.   Eenieder die gerechtigd is een erfrechtverklaring aan te vragen, kan tegen de besluiten van de autoriteit van afgifte overeenkomstig artikel 67 bezwaar aantekenen.

Eenieder die een rechtmatig belang kan aantonen, kan overeenkomstig de artikelen 71 en 73, lid 1, onder a), tegen de besluiten van de autoriteit van afgifte bezwaar aantekenen.

Het bezwaar moet, overeenkomstig het recht van die staat, bij een gerechtelijke autoriteit van de lidstaat van de autoriteit van afgifte worden ingesteld.

2.   Indien uit de beslissing op het in lid 1 bedoelde bezwaar blijkt dat de erfrechtverklaring niet met de werkelijkheid overeenstemt, zal de bevoegde autoriteit de verklaring corrigeren, wijzigen of intrekken of ervoor zorgen dat de autoriteit van afgifte de erfrechtverklaring corrigeert, wijzigt of intrekt.

Indien uit de beslissing op het in lid 1 bedoelde bezwaar blijkt dat de weigering tot afgifte van een erfrechtverklaring ongegrond was, geeft de bevoegde autoriteit de erfrechtverklaring af of zorgt zij ervoor dat de autoriteit van afgifte de zaak opnieuw behandelt en een nieuwe beslissing neemt.

Artikel 73

Schorsing van de rechtsgevolgen van de erfrechtverklaring

1.   De rechtsgevolgen van de erfrechtverklaring kunnen worden geschorst door:

a)

de autoriteit van afgifte, op verzoek van eenieder die een rechtmatig belang aantoont, in afwachting van een wijziging of intrekking van de erfrechtverklaring overeenkomstig artikel 71, of

b)

de gerechtelijke autoriteit, op verzoek van eenieder die ingevolge artikel 72 gerechtigd is bezwaar aan te tekenen tegen een besluit van de autoriteit van afgifte, totdat op het bezwaar is beslist.

2.   De autoriteit van afgifte of, in voorkomend geval, de gerechtelijke autoriteit stelt eenieder die overeenkomstig artikel 70, lid 1, gewaarmerkte afschriften van de erfrechtverklaring heeft ontvangen, onverwijld in kennis van de schorsing van de rechtsgevolgen van de erfrechtverklaring.

Zolang de rechtsgevolgen van de erfrechtverklaring zijn geschorst, kunnen geen gewaarmerkte afschriften van de erfrechtverklaring worden verstrekt.

HOOFDSTUK VII

ALGEMENE BEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 74

Legalisatie of soortgelijke formaliteiten

Geen legalisatie of andere soortgelijke formaliteit mag worden verlangd met betrekking tot documenten die in het kader van deze verordening in een lidstaat zijn afgegeven.

Artikel 75

Verhouding tot bestaande internationale overeenkomsten

1.   Deze verordening laat onverlet de toepassing van internationale verdragen waarbij een of meer lidstaten op het tijdstip van de vaststelling van de verordening partij zijn en die betrekking hebben op kwesties waarop deze verordening van toepassing is.

In het bijzonder blijven de lidstaten die partij zijn bij het Haags Verdrag van 5 oktober 1961 inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen, met betrekking tot de formele geldigheid van testamenten en gemeenschappelijke testamenten de bepalingen van dat verdrag toepassen in plaats van artikel 27 van deze verordening.

2.   Niettegenstaande lid 1 heeft deze verordening tussen de lidstaten voorrang op verdragen die uitsluitend tussen twee of meer lidstaten zijn gesloten, voor zover dergelijke verdragen betrekking hebben op kwestie die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen.

3.   Deze verordening laat onverlet dat de lidstaten die partij zijn bij het Verdrag van 19 november 1934 tussen Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden, houdende bepalingen van internationaal privaatrecht betreffende erfopvolging, testamenten en beheer van de nalatenschap, zoals herzien bij de intergouvernementele overeenkomst tussen deze staten van 1 juni 2012, dat verdrag toepassen, voor zover het voorziet in:

a)

bepalingen inzake de procedurele aspecten van het beheer van nalatenschappen, zoals gedefinieerd in het verdrag, en in bijstand in dit verband door de autoriteiten van de staten die partij zijn bij dit verdrag, en

b)

vereenvoudigde en snellere procedures voor de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake erfopvolging.

Artikel 76

Verhouding tot Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad

Deze verordening laat de toepassing van Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures onverlet (10).

Artikel 77

Informatie die ter beschikking van het publiek wordt gesteld

De lidstaten verstrekken, teneinde de informatie voor het publiek beschikbaar te maken in het kader van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken, de Commissie een korte samenvatting van de nationale wetgeving en procedures betreffende de erfopvolging, met opgave van de autoriteiten die bevoegd zijn ter zake van erfopvolging, en de autoriteiten die bevoegd zijn om verklaringen van aanvaarding of verwerping van de nalatenschap, een legaat of een wettelijk erfdeel te ontvangen.

De lidstaten verstrekken informatiebladen waarin vermeld staat welke documenten en/of informatie normaliter vereist is voor de registratie van onroerende goederen die op hun grondgebied gelegen zijn.

De informatie wordt door de lidstaten voortdurend geactualiseerd.

Artikel 78

Informatie betreffende contactgegevens en procedures

1.   Uiterlijk 16 januari 2014 doen de lidstaten de Commissie mededeling van:

a)

de naam en de contactgegevens van de gerechten of autoriteiten die bevoegd zijn voor het behandelen van het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid overeenkomstig artikel 45, lid 1, en voor het rechtsmiddel tegen een beslissing over dit verzoek overeenkomstig artikel 50, lid 2;

b)

de procedures als bedoeld in artikel 51 om beslissingen gegeven in hoger beroep aan te vechten;

c)

de informatie betreffende de in artikel 64 bedoelde autoriteiten die bevoegd zijn om de erfrechtverklaring af te geven, en

d)

de in artikel 72 bedoelde rechtsmiddelen.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van iedere wijziging van deze informatie.

2.   De overeenkomstig lid 1 medegedeelde informatie, met uitzondering van de adressen en overige contactgegevens van de in lid 1, onder a), bedoelde gerechten en autoriteiten, wordt door de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

3.   De Commissie maakt alle overeenkomstig lid 1 medegedeelde informatie met andere passende middelen openbaar, in het bijzonder via het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken.

Artikel 79

Vaststelling en wijziging van de lijst met in artikel 3, lid 2, bedoelde informatie

1.   De Commissie stelt op basis van de kennisgevingen van de lidstaten de lijst van de in artikel 3, lid 2, bedoelde autoriteiten en beoefenaren van juridische beroepen op.

2.   De lidstaten stellen de Commissie op de hoogte van alle latere wijzigingen van de op die lijst staande informatie. De Commissie past de lijst dienovereenkomstig aan.

3.   De Commissie maakt de lijst en alle wijzigingen hiervan bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

4.   De Commissie maakt alle overeenkomstig de leden 1 en 2 medegedeelde informatie met andere passende middelen openbaar, in het bijzonder via het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken.

Artikel 80

Vaststelling en wijziging van de verklaringen en formulieren als bedoeld in de artikelen 46, 59, 60, 61, 65 en 67

De uitvoeringshandelingen tot vaststelling en tot wijziging van de in de artikelen 46, 59, 60, 61, 65 en 67 bedoelde verklaringen en formulieren worden door de Commissie vastgesteld. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 81, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

Artikel 81

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 82

Herziening

Uiterlijk 18 augustus 2025 dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van deze verordening, met inbegrip van een evaluatie van de praktische problemen die rijzen als in verschillende lidstaten in een erfrechtzaak verschillende buitengerechtelijke schikkingen worden getroffen, dan wel een buitengerechtelijke schikking in één lidstaat tegelijk met een gerechtelijke schikking in een andere lidstaat wordt getroffen. Het verslag gaat in voorkomend geval vergezeld van wijzigingsvoorstellen.

Artikel 83

Overgangsbepalingen

1.   Deze verordening is van toepassing op de erfopvolging van personen die overlijden op of na 17 augustus 2015.

2.   Wanneer de erflater het op zijn erfopvolging toepasselijke recht had gekozen vóór 17 augustus 2015, is deze keuze geldig indien zij voldoet aan de in hoofdstuk III opgenomen voorwaarden, of indien zij geldig is volgens de regels van het internationaal privaatrecht die op het tijdstip van de rechtskeuze golden in de staat waar de erflater zijn gewone verblijfplaats bezat of in een van de staten waarvan hij de nationaliteit had.

3.   Een uiterste wilsbeschikking die is gemaakt vóór 17 augustus 2015, is toelaatbaar en materieel en formeel geldig indien zij voldoet aan de in hoofdstuk III opgenomen voorwaarden, of indien zij toelaatbaar en materieel en formeel geldig is volgens de regels van het internationaal privaatrecht die op het tijdstip waarop de wilsbeschikking is gemaakt, golden in de staat waar de erflater zijn gewone verblijfplaats bezat of in een van de staten waarvan hij de nationaliteit had of in de lidstaat van de autoriteit die de erfopvolging behandelt.

4.   Indien een uiterste wilsbeschikking is opgesteld 17 augustus 2015, in overeenstemming met het recht dat de erflater op grond van deze verordening had kunnen kiezen, geldt dat recht als het op de erfopvolging toepasselijke recht.

Artikel 84

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 17 augustus 2015, met uitzondering van de artikelen 77 en 78, die van toepassing zijn met ingang van 16 januari 2014, en van de artikelen 79, 80 en 81, die van toepassing zijn met ingang van 5 juli 2012.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten, overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 4 juli 2012.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

A. D. MAVROYIANNIS


(1)  PB C 44 van 11.2.2011, blz. 148.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 maart 2012 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt) en besluit van de Raad van 7 juni 2012.

(3)  PB C 12 van 15.1.2001, blz. 1.

(4)  PB C 53 van 3.3.2005, blz. 1.

(5)  PB C 115 van 4.5.2010, blz. 1.

(6)  PB L 174 van 27.6.2001, blz. 25.

(7)  PB L 124 van 8.6.1971, blz. 1.

(8)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(9)  PB L 324 van 10.12.2007, blz. 79.

(10)  PB L 160 van 30.6.2000, blz. 1.


27.7.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 201/135


VERORDENING (EU) Nr. 651/2012 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 4 juli 2012

betreffende de uitgifte van euromunten

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 133,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De conclusies van de Raad van 23 november 1998 en van 5 november 2002 betreffende euromunten voor verzamelaars, Aanbeveling 2009/23/EG van de Commissie van 19 december 2008 betreffende gemeenschappelijke richtsnoeren voor de nationale zijde en de uitgifte van voor circulatie bestemde euromuntstukken (3), bevestigd door de conclusies van de Raad van 10 februari 2009, en Aanbeveling 2010/191/EU van de Commissie van 22 maart 2010 betreffende de draagwijdte en de gevolgen van de hoedanigheid van wettig betaalmiddel van eurobankbiljetten en -munten (4) bevatten aanbevelingen voor praktijken betreffende de uitgifte van voor circulatie bestemde euromunten, waaronder euroherdenkingsmunten, overleg voorafgaand aan de vernietiging van voor circulatie geschikte euromunten en het gebruik van euromunten voor verzamelaars.

(2)

Bij gebrek aan bindende bepalingen voor de uitgifte van euromunten kunnen tussen de lidstaten verschillende praktijken ontstaan en is geen voldoende geïntegreerd kader voor de eenheidsmunt tot stand gebracht. In het belang van de transparantie en rechtszekerheid is het derhalve noodzakelijk bindende regels voor de uitgifte van euromunten in te voeren.

(3)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad van 3 mei 1998 over de invoering van de euro (5) hebben in euro of in cent luidende munten die aan de door de Raad vastgestelde denominaties en technische specificaties voldoen, de hoedanigheid van wettig betaalmiddel in alle lidstaten die de euro als munt hebben. De denominaties en technische specificaties van euromunten zijn neergelegd in Verordening (EG) nr. 975/98 van de Raad van 3 mei 1998 over de denominaties en technische specificaties van voor circulatie bestemde euromuntstukken (6).

(4)

Lidstaten die de euro als munt hebben, moeten tevens de mogelijkheid hebben om herdenkingsmunten van 2 euro uit te geven om bepaalde gebeurtenissen te vieren, behoudens per jaar en per lidstaat van uitgifte vastgestelde limieten voor het aantal uitgiften van dergelijke munten. Voor euroherdenkingsmunten dienen bepaalde oplagebeperkingen te worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat dergelijke munten een klein percentage van het totale aantal in omloop zijnde muntstukken van 2 euro blijven vormen. Dergelijke oplagebeperkingen moeten evenwel de uitgifte van een voldoende hoeveelheid munten toestaan opdat euroherdenkingsmunten daadwerkelijk in omloop kunnen komen.

(5)

Lidstaten die de euro als munt hebben, moeten voorts euromunten voor verzamelaars kunnen uitgeven die niet voor circulatie bestemd zijn en die gemakkelijk van circulatiemunten te onderscheiden zijn. Euromunten voor verzamelaars zouden enkel in de lidstaat van uitgifte de hoedanigheid van wettig betaalmiddel moeten hebben en niet mogen worden uitgegeven om in omloop te worden gebracht.

(6)

Het is passend dat de uitgiften van euromunten voor verzamelaars worden verantwoord op basis van het totale door de Europese Centrale Bank goed te keuren aantal munten en niet op basis van het aantal munten per afzonderlijke uitgifte.

(7)

Het gebruik van verschillende denominaties van euromunten en eurobiljetten, volgens het huidige systeem, moet op gezette tijden zorgvuldig door de bevoegde instellingen worden getoetst aan de criteria kosten en publieke aanvaardbaarheid. In het bijzonder, dient de Commissie een effectbeoordeling uit te voeren over het voortzetten van de uitgifte van munten van 1 en 2 cent.

(8)

Om te vermijden dat voor circulatie geschikte euromunten door een lidstaat worden vernietigd terwijl in een andere lidstaat behoefte aan dergelijke munten kan zijn, dienen de lidstaten met elkaar overleg te plegen alvorens dergelijke munten te vernietigen,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „circulatiemunten”: voor circulatie bestemde euromunten, waarvan de denominaties en technische specificaties zijn neergelegd in Verordening (EG) nr. 975/98;

2.   „herdenkingsmunten”: circulatiemunten die bestemd zijn om een bepaalde gebeurtenis te herdenken als gespecificeerd in artikel 1 nonies van Verordening (EG) nr. 975/98;

3.   „munten voor verzamelaars”: euromunten die bestemd zijn om te worden verzameld, maar die niet worden uitgegeven om in omloop te komen.

Artikel 2

Soorten euromunten

1.   De lidstaten mogen twee soorten euromunten uitgeven: circulatiemunten en munten voor verzamelaars.

2.   De Commissie voert een effectbeoordeling uit over het voortzetten van de uitgifte van munten van 1 en 2 cent. Deze effectbeoordeling omvat een kosten-batenanalyse waarbij rekening wordt gehouden met de werkelijke productiekosten van deze munten, afgezet tegen de waarde en de voordelen daarvan.

Artikel 3

Uitgifte van circulatiemunten

1.   Circulatiemunten worden uitgegeven en in omloop gebracht tegen de nominale waarde.

2.   Een klein deel, dat niet meer bedraagt dan 5 % van de gecumuleerde totale nettowaarde en het totale aantal van de door een lidstaat uitgegeven circulatiemunten, berekend op basis van jaren met een positieve netto-uitgifte, kan boven de nominale waarde in omloop worden gebracht indien de bijzondere kwaliteit, de bijzondere verpakking of de bijzondere bijgeleverde diensten dat rechtvaardigen.

Artikel 4

Uitgifte van herdenkingsmunten

1.   Elke lidstaat die de euro als munt heeft, mag per jaar slechts twee herdenkingsmunten uitgeven, met uitzondering van gevallen waarin:

a)

alle lidstaten die de euro als munt hebben gezamenlijk herdenkingsmunten uitgeven, of

b)

een herdenkingsmunt wordt uitgegeven ter gelegenheid van het feit dat de functie van staatshoofd tijdelijk vacant is of voorlopig wordt waargenomen.

2.   Het totale aantal per uitgifte in omloop gebrachte herdenkingsmunten mag niet groter zijn dan het grootste van de volgende twee maxima:

a)

0,1 % van het gecumuleerde totale netto-aantal muntstukken van 2 euro dat tot het begin van het jaar vóór het jaar van uitgifte van de herdenkingsmunt door alle lidstaten die de euro als munt hebben in omloop is gebracht; dit maximum mag worden verhoogd tot 2,0 % van het gecumuleerde totale netto-aantal muntstukken van 2 euro van alle lidstaten die de euro als munt hebben indien een breed erkende en zeer symbolische gebeurtenis wordt herdacht; in dat geval geeft de lidstaat van uitgifte de volgende vier jaar geen andere herdenkingsmunten met het verhoogde maximum uit en geeft hij de redenen voor de keuze van het verhoogde maximum, of

b)

5,0 % van het gecumuleerde totale netto-aantal muntstukken van 2 euro dat tot het begin van het jaar vóór het jaar van uitgifte van de herdenkingsmunt door de betrokken lidstaat in omloop is gebracht.

3.   Het besluit of alle lidstaten die de euro als munt hebben gezamenlijk herdenkingsmunten met een gemeenschappelijk ontwerp zullen uitgeven, wordt genomen door de Raad. De stemrechten van de lidstaten die niet de euro als munt hebben, worden in het kader van de vaststelling van dit besluit geschorst.

Artikel 5

Uitgifte van munten voor verzamelaars

1.   Munten voor verzamelaars hebben enkel in de lidstaat van uitgifte de hoedanigheid van wettig betaalmiddel.

De identiteit van de lidstaat van uitgifte dient op de munt duidelijk en gemakkelijk herkenbaar zijn.

2.   Om gemakkelijk van circulatiemunten te kunnen worden onderscheiden, dienen munten voor verzamelaars aan alle volgende criteria te voldoen:

a)

hun nominale waarde moet verschillen van de nominale waarde van circulatiemunten;

b)

hun afbeeldingen mogen niet lijken op de gemeenschappelijke zijde van circulatiemunten, en indien hun afbeeldingen lijken opeen nationale zijde van circulatiemunten, dient hun algehele uiterlijk nog steeds eenvoudig te kunnen worden onderscheiden;

c)

van de drie kenmerken kleur, diameter en gewicht dienen er ten minste twee aanmerkelijk van die van circulatiemunten te verschillen; het verschil wordt als aanmerkelijk beschouwd indien de waarden met inbegrip van de toleranties de voor de circulatiemunten vastgestelde tolerantiemarges overschrijden, en

d)

zij mogen niet getand zijn of de „Spanish flower”-vorm hebben.

3.   Munten voor verzamelaars kunnen voor of boven de nominale waarde in omloop worden gebracht.

4.   De uitgiften van munten voor verzamelaars dienen te worden verantwoord op basis van de geaggregeerde door de Europese Centrale Bank goed te keuren omvang van de uitgiften.

5.   De lidstaten nemen alle passende maatregelen om het gebruik van munten voor verzamelaars als betaalmiddel te ontmoedigen.

Artikel 6

Overleg vóór de vernietiging van circulatiemunten

Voorafgaand aan de vernietiging van circulatiemunten die geen voor circulatie ongeschikte euromunten zijn in de zin van artikel 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 1210/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2010 betreffende de echtheidscontrole van euromunten en de behandeling van euromunten die ongeschikt zijn voor circulatie (7), voeren de lidstaten overleg met elkaar via het bevoegde subcomité van het Economisch en Financieel Comité en stellen zij de directeuren van de munten van lidstaten die de euro als munt hebben in kennis.

Artikel 7

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 4 juli 2012.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

A. D. MAVROYIANNIS


(1)  PB C 273 van 16.9.2011, blz. 2.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 22 mei 2012 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 26 juni 2012.

(3)  PB L 9 van 14.1.2009, blz. 52.

(4)  PB L 83 van 30.3.2010, blz. 70.

(5)  PB L 139 van 11.5.1998, blz. 1.

(6)  PB L 139 van 11.5.1998, blz. 6.

(7)  PB L 339 van 22.12.2010, blz. 1.


Rectificaties

27.7.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 201/138


Rectificatie van Verordening (EU) nr. 1235/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2010 tot wijziging, wat de geneesmiddelenbewaking van geneesmiddelen voor menselijk gebruik betreft, van Verordening (EG) nr. 726/2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau, en Verordening (EG) nr. 1394/2007 betreffende geneesmiddelen voor geavanceerde therapie

( Publicatieblad van de Europese Unie L 348 van 31 december 2010 )

Bladzijde 6, artikel 1, punt 7:

in plaats van:

„7)

Artikel 16 wordt vervangen door:

„Artikel 16

 

   (…)

3.   De houder van de vergunning voor het in de handel brengen zorgt ervoor dat de productinformatie wordt aangepast aan de actuele wetenschappelijke kennis, met inbegrip van de conclusies van beoordelingen en de aanbevelingen die openbaar worden gemaakt op het overeenkomstig artikel 26 opgerichte Europese webportaal voor geneesmiddelen.

4.   Teneinde de verhouding tussen de voordelen en risico’s permanent te kunnen beoordelen, kan het bureau de houder van de vergunning voor het in de handel brengen te allen tijde verzoeken om gegevens waaruit blijkt dat deze verhouding gunstig blijft uitvallen. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen beantwoordt zulke verzoeken volledig en snel.

Het bureau kan de vergunninghouder op elk moment vragen een kopie van het basisdossier geneesmiddelenbewakingssysteem te verstrekken. De vergunninghouder verstrekt de kopie uiterlijk zeven dagen na ontvangst van het verzoek.”.”,

te lezen:

„7)

Artikel 16, leden 1, 2 en 3, wordt vervangen door:

„Artikel 16

 

   (…)

3.   De houder van de vergunning voor het in de handel brengen zorgt ervoor dat de productinformatie wordt aangepast aan de actuele wetenschappelijke kennis, met inbegrip van de conclusies van beoordelingen en de aanbevelingen die openbaar worden gemaakt op het overeenkomstig artikel 26 opgerichte Europese webportaal voor geneesmiddelen.

3 bis.   Teneinde de verhouding tussen de voordelen en risico’s permanent te kunnen beoordelen, kan het bureau de houder van de vergunning voor het in de handel brengen te allen tijde verzoeken om gegevens waaruit blijkt dat deze verhouding gunstig blijft uitvallen. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen beantwoordt zulke verzoeken volledig en snel.

Het bureau kan de vergunninghouder op elk moment vragen een kopie van het basisdossier geneesmiddelenbewakingssysteem te verstrekken. De vergunninghouder verstrekt de kopie uiterlijk zeven dagen na ontvangst van het verzoek.”.”.