ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2012.078.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 78

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

55e jaargang
17 maart 2012


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 232/2012 van de Commissie van 16 maart 2012 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de gebruiksvoorwaarden en gebruiksniveaus voor chinolinegeel (E 104), zonnegeel FCF/oranjegeel S (E 110) en ponceau 4R, cochenillerood A (E 124) ( 1 )

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 233/2012 van de Commissie van 16 maart 2012 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de goedkeuring van het gewijzigde nationale scrapiebestrijdingsprogramma van Denemarken ( 1 )

13

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 234/2012 van de Commissie van 16 maart 2012 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

14

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 235/2012 van de Commissie van 16 maart 2012 tot wijziging van de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 971/2011 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2011/2012

16

 

 

BESLUITEN

 

 

2012/155/EU

 

*

Besluit van de Raad van 9 maart 2012 houdende benoeming van een Duits lid en een Duitse plaatsvervanger in het Comité van de Regio's

18

 

 

2012/156/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Raad van 13 maart 2012 tot schorsing van vastleggingen van het Cohesiefonds voor Hongarije met ingang van 1 januari 2013

19

 

 

2012/157/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 7 december 2011 betreffende in 2008 en 2009 door de Organismos Ellenikon Georgikon Asfaliseon (ELGA) betaalde compensatiesteun (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 7260)  ( 1 )

21

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

17.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 78/1


VERORDENING (EU) Nr. 232/2012 VAN DE COMMISSIE

van 16 maart 2012

tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de gebruiksvoorwaarden en gebruiksniveaus voor chinolinegeel (E 104), zonnegeel FCF/oranjegeel S (E 110) en ponceau 4R, cochenillerood A (E 124)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (1), en met name artikel 10, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 is een EU-lijst vastgesteld van voor gebruik in levensmiddelen goedgekeurde levensmiddelenadditieven en gebruiksvoorwaarden.

(2)

Chinolinegeel, (E 104), zonnegeel FCF/oranjegeel S (E 110) en ponceau 4R, cochenillerood A (E 124) zijn levensmiddelenkleurstoffen die momenteel zijn goedgekeurd voor gebruik en vermeld in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008. Bij de huidige goedkeuring wordt rekening gehouden met de door het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding (SCF) in 1983 vastgestelde aanvaardbare dagelijkse inname (ADI) (2).

(3)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft op 23 september 2009 een advies (3) uitgebracht in verband met de herbeoordeling van de veiligheid van chinolinegeel (E 104) als levensmiddelenadditief. In dat advies beveelt de EFSA aan om de ADI van die levensmiddelenkleurstof te verlagen van 10 mg/kg lichaamsgewicht/dag tot 0,5 mg/kg lichaamsgewicht/dag. Voorts is de EFSA van oordeel dat de verfijnde blootstellingsschattingen (niveau 2 en niveau 3) in het algemeen ruim boven de herziene ADI van 0,5 mg/kg lichaamsgewicht/dag liggen. Daarom is het wenselijk om de gebruiksvoorwaarden en gebruiksniveaus voor chinolinegeel (E 104) te wijzigen, zodat de door de EFSA aanbevolen nieuwe ADI niet wordt overschreden.

(4)

De EFSA heeft op 27 september 2009 een advies (4) uitgebracht in verband met de herbeoordeling van de veiligheid van zonnegeel FCF/oranjegeel S (E 110) als levensmiddelenadditief. In dat advies beveelt de EFSA aan om de ADI voor zonnegeel FCF/oranjegeel S (E 110) te verlagen van 2,5 mg/kg lichaamsgewicht/dag tot 1 mg/kg lichaamsgewicht/dag. Voorts is de EFSA van oordeel dat de verfijnde blootstellingsschattingen (niveau 3) in het algemeen ruim boven de herziene ADI van 1 mg/kg lichaamsgewicht/dag liggen voor kinderen met een hoge inname. Daarom is het wenselijk om de gebruiksvoorwaarden en gebruiksniveaus voor zonnegeel FCF/oranjegeel S (E 110) te wijzigen, zodat de door de EFSA aanbevolen nieuwe ADI niet wordt overschreden.

(5)

De EFSA heeft op 23 september 2009 een advies (5) uitgebracht in verband met de herbeoordeling van de veiligheid van ponceau 4R, cochenillerood A (E 124) als levensmiddelenadditief. In dat advies beveelt de EFSA aan om de ADI van die levensmiddelenkleurstof te verlagen van 4 mg/kg lichaamsgewicht/dag tot 0,7 mg/kg lichaamsgewicht/dag. Voorts is de EFSA van oordeel dat de verfijnde blootstellingsschattingen (niveau 3) in het algemeen ruim boven de herziene ADI van 0,7 mg/kg lichaamsgewicht/dag liggen voor kinderen met een hoge inname. Daarom is het wenselijk om de gebruiksvoorwaarden en gebruiksniveaus voor ponceau 4R, cochenillerood A (E 124) te wijzigen, zodat de door de EFSA aanbevolen nieuwe ADI niet wordt overschreden.

(6)

Daarom is het noodzakelijk om deze stoffen uit de in deel C, punt 3, van bijlage II vermelde groep III te verwijderen. Wanneer de stoffen echter samen met de resterende tot groep III behorende stoffen worden gebruikt, moet het gecombineerde maximum worden gehandhaafd.

(7)

Om de blootstelling tot onder de aanbevolen ADI te verminderen, moeten de maxima worden herzien. Zij zouden met name met dezelfde factor worden verminderd als de beoogde beperking van de dagelijkse inname. Bepaalde uitzonderingen met hogere niveaus moeten worden toegestaan voor sommige traditionele producten die niet in significante mate bijdragen aan de blootstelling. Ook zijn sommige bepalingen geschrapt.

(8)

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

Om de levensmiddelenindustrie de nodige tijd te bieden om hun productie aan de in deze verordening neergelegde nieuwe gebruiksvoorwaarden en -niveaus aan te passen, moeten er overgangsregelingen worden vastgesteld.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid en het Europees Parlement noch de Raad hebben zich daartegen verzet,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening is van toepassing met ingang van 1 juni 2013.

Levenmiddelen die chinolinegeel (E 104), zonnegeel FCF/oranjegeel S (E 110) en ponceau 4R, cochenillerood A (E 124) bevatten die op legale wijze op de markt zijn gebracht vóór 1 juni 2013, maar die niet voldoen aan de bepalingen van deze verordening, mogen na die datum verder in de handel worden gebracht totdat de voorraden zijn uitgeput.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16.

(2)  Verslagen van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding, veertiende reeks, 1983.

(3)  Scientific opinion of the Panel on Food Additives and Nutrient sources added to Food (ANS) on a request from the Commission related to the re-evaluation on the safety of Quinoline Yellow (E 104) when used as a food additive, EFSA Journal 2009; 7(11):1329.

(4)  Scientific opinion of the Panel on Food Additives and Nutrient sources added to Food (ANS) on a request from the Commission related to the re-evaluation on the safety of Sunset Yellow (E 110) as a food additive, EFSA Journal 2009; 7(11):1330.

(5)  Scientific opinion of the Panel on Food Additives and Nutrient sources added to Food (ANS) on a request from the Commission related to the re-evaluation on the safety of Ponceau 4R as a food additive, EFSA Journal 2009; 7(11):1328.


BIJLAGE

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel C, punt 3, worden de volgende gegevens geschrapt:

„E 104

Chinolinegeel”

„E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S”

„E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A”

2)

Deel E wordt als volgt gewijzigd:

a)

in de categorieën 03, 05.2, 05.3, 05.4, 07.2 en 14.1.4 wordt voetnoot 25 vervangen door:

„(25):

De hoeveelheid van elk van de kleurstoffen E 122 en E 155 mag niet meer bedragen dan 50 mg/kg of 50 mg/ml.”;

b)

in de categorie 1.7.5 wordt voetnoot 33 vervangen door:

„(33):

Maximumgehalte voor E 100, E 102, E 120, E 122, E 160e en E 161b, afzonderlijk of in combinatie.”;

c)

in de categorieën 04.2.1, 04.2.2, 04.2.3 en 04.2.4.1 wordt voetnoot 34 vervangen door:

„(34):

Maximum voor E 120, E 122, E 129, E 131 en E 133, afzonderlijk of in combinatie.”;

d)

in de categorieën 04.2.5.2 en 04.2.5.3 wordt voetnoot 31 vervangen door:

„(31):

Maximum voor E 120, E 142, E 160d en E 161b, afzonderlijk of in combinatie.”;

e)

in de categorie 9.2 worden voetnoten 35, 36 en 37 vervangen door:

„(35):

Maximumgehalte voor E 102, E 120, E 122, E 142, E 151, E 160e en E 161b, afzonderlijk of in combinatie.”

‘(36):

Maximumgehalte voor E 102, E 120, E 122, E 129, E 142, E 151, E 160e en E 161b, afzonderlijk of in combinatie.’

‘(37):

Maximumgehalte voor E 102, E 120, E 151 en E 160e, afzonderlijk of in combinatie.’;

f)

de volgende gegevens voor E 104, E 110 en E 124 worden in numerieke volgorde ingevoegd in de vermelde levensmiddelencategorieën:

Categorienummer

E-nummer

Naam

Maximum

(mg/kg of mg/l)

Voetnoten

Beperkingen/uitzonderingen

01.4

Gearomatiseerde, gefermenteerde melkproducten, met inbegrip van producten die een warmtebehandeling hebben ondergaan

E 104

Chinolinegeel

10

(61)

 

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

5

(61)

 

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

5

(61)

 

(61):

De totale hoeveelheid van E 104, E 110, E 124 en de kleuren in groep III mogen niet het voor groep III vermelde maximum overschrijden

01.6.3

Andere room

E 104

Chinolinegeel

10

(61)

alleen gearomatiseerde room

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

5

(61)

alleen gearomatiseerde room

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

5

(61)

alleen gearomatiseerde room

(61):

De totale hoeveelheid van E 104, E 110, E 124 en de kleuren in groep III mogen niet het voor groep III vermelde maximum overschrijden

01.7.3

Eetbare kaaskorsten

E 104

Chinolinegeel

10

(62)

 

(62):

De totale hoeveelheid van E 104 en de kleuren in groep III mogen niet het voor groep III vermelde maximum overschrijden

04.2.4.1

Groente- en vruchtenbereidingen, met uitzondering van compote

E 104

Chinolinegeel

30

(61)

alleen „mostarda di frutta”

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

35

(61)

alleen „mostarda di frutta”

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

20

(61)

alleen „mostarda di frutta”

(61):

De totale hoeveelheid van E 104, E 110, E 124 en de kleuren in groep III mogen niet het voor groep III vermelde maximum overschrijden

05.2

Ander snoepgoed, inclusief microproducten ter verfrissing van de adem

E 104

Chinolinegeel

30

(61)

behalve gekonfijte groenten en vruchten; traditioneel amandel- of hostievormig snoepgoed met een suikerlaag op noten- of cacaobasis, doorgaans langer dan 2 cm en doorgaans geconsumeerd bij feestelijke gelegenheden, zoals bruiloften, communiefeesten enz.

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

35

(61)

behalve gekonfijte groenten en vruchten; traditioneel amandel- of hostievormig snoepgoed met een suikerlaag op noten- of cacaobasis, doorgaans langer dan 2 cm en doorgaans geconsumeerd bij feestelijke gelegenheden, zoals bruiloften, communiefeesten enz.

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

20

(61)

behalve gekonfijte groenten en vruchten; traditioneel amandel- of hostievormig snoepgoed met een suikerlaag op noten- of cacaobasis, doorgaans langer dan 2 cm en doorgaans geconsumeerd bij feestelijke gelegenheden, zoals bruiloften, communiefeesten enz.

E 104

Chinolinegeel

30

(61)

alleen gekonfijte groenten en vruchten

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

10

(61)

alleen gekonfijte groenten en vruchten

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

10

(61)

alleen gekonfijte groenten en vruchten

E 104

Chinolinegeel

300

(61)

traditioneel amandel- of hostievormig snoepgoed met een suikerlaag op noten- of cacaobasis, doorgaans langer dan 2 cm en doorgaans geconsumeerd bij feestelijke gelegenheden, zoals bruiloften, communiefeesten enz.

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

50

(61)

traditioneel amandel- of hostievormig snoepgoed met een suikerlaag op noten- of cacaobasis, doorgaans langer dan 2 cm en doorgaans geconsumeerd bij feestelijke gelegenheden, zoals bruiloften, communiefeesten enz.

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

50

(61)

traditioneel amandel- of hostievormig snoepgoed met een suikerlaag op noten- of cacaobasis, doorgaans langer dan 2 cm en doorgaans geconsumeerd bij feestelijke gelegenheden, zoals bruiloften, communiefeesten enz.

(61):

De totale hoeveelheid van E 104, E 110, E 124 en de kleuren in groep III mogen niet het voor groep III vermelde maximum overschrijden

05.3

Kauwgom

E 104

Chinolinegeel

30

(61)

 

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

10

(61)

 

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

10

(61)

 

(61):

De totale hoeveelheid van E 104, E 110, E 124 en de kleuren in groep III mogen niet het voor groep III vermelde maximum overschrijden

05.4

Versieringen, afdeklagen en vullingen, met uitzondering van onder categorie 4.2.4 vallende vullingen op basis van vruchten

E 104

Chinolinegeel

50

(61)

alleen versieringen, afdeklagen en sauzen, met uitzondering van vullingen

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

35

(61)

alleen versieringen, afdeklagen en sauzen, met uitzondering van vullingen

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

55

(61)

alleen versieringen, afdeklagen en sauzen, met uitzondering van vullingen

E 104

Chinolinegeel

50

(61)

alleen vullingen

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

35

(61)

alleen vullingen

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

55

(61)

alleen vullingen

(61):

De totale hoeveelheid van E 104, E 110, E 124 en de kleuren in groep III mogen niet het voor groep III vermelde maximum overschrijden

06.6

Beslag

E 104

Chinolinegeel

50

(61)

 

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

35

(61)

 

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

55

(61)

 

(61):

De totale hoeveelheid van E 104, E 110, E 124 en de kleuren in groep III mogen niet het voor groep III vermelde maximum overschrijden

08.2.3

Darmen, afdeklagen en versieringen voor vlees

E 104

Chinolinegeel

50

(61)

alleen versieringen en afdeklagen, behalve de eetbare oppervlaktelaag van „pasturmas

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

35

(61)

alleen versieringen en afdeklagen, behalve de eetbare oppervlaktelaag van „pasturmas

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

55

(61)

alleen versieringen en afdeklagen, behalve de eetbare oppervlaktelaag van „pasturmas

E 104

Chinolinegeel

10

(62)

alleen eetbare darmen

(61):

De totale hoeveelheid van E 104, E 110, E 124 en de kleuren in groep III mogen niet het voor groep III vermelde maximum overschrijden

(62):

De totale hoeveelheid van E 104 en de kleuren in groep III mogen niet het voor groep III vermelde maximum overschrijden

09.2

Verwerkte vis en visserijproducten, inclusief schaal- en weekdieren

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

200

(63)

alleen in zalmimitaties op basis van Theragra chalcogramma en Pollachius virens

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

200

(63)

alleen in zalmimitaties op basis van Theragra chalcogramma en Pollachius virens

(63):

De totale hoeveelheid van E 110, E 124 en de kleuren in groep III mogen niet het voor groep III vermelde maximum overschrijden

09.3

Viskuit

E 104

Chinolinegeel

200

(61)

behalve steureieren (kaviaar)

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

200

(61)

behalve steureieren (kaviaar)

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

200

(61)

behalve steureieren (kaviaar)

(61):

De totale hoeveelheid van E 104, E 110, E 124 en de kleuren in groep III mogen niet het voor groep III vermelde maximum overschrijden

12.2.2

Kruiderijen en kruidenmixen

E 104

Chinolinegeel

10

(62)

alleen kruiderijen, bijvoorbeeld kerriepoeder, tandoori

(62):

De totale hoeveelheid van E 104 en de kleuren in groep III mogen niet het voor groep III vermelde maximum overschrijden

12.4

Mosterd

E 104

Chinolinegeel

10

(61)

 

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

50

(61)

 

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

35

(61)

 

(61):

De totale hoeveelheid van E 104, E 110, E 124 en de kleuren in groep III mogen niet het voor groep III vermelde maximum overschrijden

12.6

Sauzen

E 104

Chinolinegeel

20

(64)

inclusief pickles, pikante sauzen, chutney en piccalilly, behalve sauzen op basis van tomaten

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

30

(64)

alleen in pickels en piccalilly

(64):

De totale hoeveelheid van E 104 en E 110 en de kleuren in groep III mogen niet het voor groep III vermelde maximum overschrijden

12.9

Eiwitproducten, met uitzondering van producten die onder categorie 1.8 vallen

E 104

Chinolinegeel

10

(61)

alleen analogen voor vlees en vis op basis van plantaardige eiwitten

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

20

(61)

alleen analogen voor vlees en vis op basis van plantaardige eiwitten

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

10

(61)

alleen analogen voor vlees en vis op basis van plantaardige eiwitten

(61):

De totale hoeveelheid van E 104, E 110, E 124 en de kleuren in groep III mogen niet het voor groep III vermelde maximum overschrijden

13.2

Dieetvoeding voor medisch gebruik als omschreven in Richtlijn 1999/21/EG (met uitzondering van producten die onder categorie 13.1.5 vallen)

E 104

Chinolinegeel

10

(61)

 

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

10

(61)

 

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

10

(61)

 

(61):

De totale hoeveelheid van E 104, E 110, E 124 en de kleuren in groep III mogen niet het voor groep III vermelde maximum overschrijden

13.3

Dieetvoeding voor gewichtsbeperking ter vervanging van de totale dagelijkse voedselinname of van een maaltijd (gehele of gedeeltelijke vervanging van de volledige dagelijkse voeding)

E 104

Chinolinegeel

10

(61)

 

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

10

(61)

 

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

10

(61)

 

(61):

De totale hoeveelheid van E 104, E 110, E 124 en de kleuren in groep III mogen niet het voor groep III vermelde maximum overschrijden

14.1.4

Gearomatiseerde dranken

E 104

Chinolinegeel

10

(61)

behalve chocolademelk en moutproducten

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

20

(61)

behalve chocolademelk en moutproducten

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

10

(61)

behalve chocolademelk en moutproducten

(61):

De totale hoeveelheid van E 104, E 110, E 124 en de kleuren in groep III mogen niet het voor groep III vermelde maximum overschrijden

14.2.3

Cider en perencider

E 104

Chinolinegeel

25

(64)

behalve „cidre bouché”

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

10

(64)

behalve „cidre bouché”

(64):

De totale hoeveelheid van E 104, E 110 en de kleuren in groep III mogen niet het voor groep III vermelde maximum overschrijden

14.2.4

Vruchtenwijn en „made wine”

E 104

Chinolinegeel

20

(61)

 

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

10

(61)

 

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

1

(61)

 

(61):

De totale hoeveelheid van E 104, E 110, E 124 en de kleuren in groep III mogen niet het voor groep III vermelde maximum overschrijden

14.2.7.1

Gearomatiseerde wijnen

E 104

Chinolinegeel

50

(61)

behalve americano, bitter vino

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

50

(61)

behalve americano, bitter vino

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

50

(61)

behalve americano, bitter vino

(61):

De totale hoeveelheid van E 104, E 110, E 124 en de kleuren in groep III mogen niet het voor groep III vermelde maximum overschrijden

14.2.7.2

Gearomatiseerde dranken op basis van wijn

E 104

Chinolinegeel

50

(61)

behalve bitter soda, sangria, claria, zurra

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

50

(61)

behalve bitter soda, sangria, claria, zurra

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

50

(61)

behalve bitter soda, sangria, claria, zurra

(61):

De totale hoeveelheid van E 104, E 110, E 124 en de kleuren in groep III mogen niet het voor groep III vermelde maximum overschrijden

14.2.7.3

Gearomatiseerde cocktails van wijnbouwproducten

E 104

Chinolinegeel

50

(61)

 

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

50

(61)

 

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

50

(61)

 

(61):

De totale hoeveelheid van E 104, E 110, E 124 en de kleuren in groep III mogen niet het voor groep III vermelde maximum overschrijden

14.2.8

Andere alcoholhoudende dranken, inclusief mengsels van alcoholhoudende dranken met niet-alcoholhoudende dranken, en gedistilleerde dranken met een alcoholgehalte van minder dan 15 %

E 104

Chinolinegeel

180

(61)

alleen alcoholhoudende dranken met een alcoholgehalte van minder dan 15 %

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

100

(61)

alleen alcoholhoudende dranken met een alcoholgehalte van minder dan 15 %

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

170

(61)

alleen alcoholhoudende dranken met een alcoholgehalte van minder dan 15 %

(61):

De totale hoeveelheid van E 104, E 110, E 124 en de kleuren in groep III mogen niet het voor groep III vermelde maximum overschrijden

16.

Desserts, met uitzondering van producten die onder de categorieën 1, 3 en 4 vallen

E 104

Chinolinegeel

10

(61)

 

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

5

(61)

 

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

10

(61)

 

(61):

De totale hoeveelheid van E 104, E 110, E 124 en de kleuren in groep III mogen niet het voor groep III vermelde maximum overschrijden

17.1

Voedingssupplementen in vaste vorm, waaronder capsules, tabletten en soortgelijke vormen, met uitzondering van kauwtabletten

E 104

Chinolinegeel

35

(61)

 

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

10

(61)

 

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

35

(61)

 

(61):

De totale hoeveelheid van E 104, E 110, E 124 en de kleuren in groep III mogen niet het voor groep III vermelde maximum overschrijden

17.2

Voedingssupplementen in vloeibare vorm

E 104

Chinolinegeel

10

(61)

 

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

10

(61)

 

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

10

(61)

 

(61):

De totale hoeveelheid van E 104, E 110, E 124 en de kleuren in groep III mogen niet het voor groep III vermelde maximum overschrijden

17.3

Voedingssupplementen in de vorm van siroop of kauwtabletten

E 104

Chinolinegeel

10

(61)

 

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

10

(61)

 

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

10

(61)

 

(61):

De totale hoeveelheid van E 104, E 110, E 124 en de kleuren in groep III mogen niet het voor groep III vermelde maximum overschrijden”;

g)

categorie 08.2.1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de gegevens voor E 110 worden vervangen door:

 

„E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

15

 

alleen „sobrasada””;

ii)

de gegevens voor E 124 worden vervangen door:

 

„E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

50

 

alleen „chorizo”/„salchichón””;

h)

categorie 14.2.7.1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de gegevens voor E 104 en E 110 worden vervangen door:

 

„E 104

Chinolinegeel

50

(26) (27)

alleen americano, bitter vino

 

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

50

(27)

alleen bitter vino”;

ii)

de gegevens voor E 124 worden vervangen door:

 

„E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

50

(26) (27)

alleen americano, bitter vino”;

i)

categorie 14.2.7.2 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de gegevens voor E 104 en E 110 worden vervangen door:

 

„E 104

Chinolinegeel

50

(28)

alleen bitter soda

 

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

50

(28)

alleen bitter soda”;

ii)

de gegevens voor E 124 worden vervangen door:

 

„E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

50

(28)

alleen bitter soda”;

j)

de volgende gegevens voor E 104, E 110, E 124 worden in de vermelde levensmiddelencategorieën geschrapt:

01.7.5

Smeltkaas

E 104

Chinolinegeel

100

(33)

alleen gearomatiseerde smeltkaas

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

100

(33)

alleen gearomatiseerde smeltkaas

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

100

(33)

alleen gearomatiseerde smeltkaas

04.2.1

Gedroogde groenten en vruchten

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

200

(34)

alleen conserven van rode vruchten

04.2.2

Groenten en vruchten in azijn, olie of pekel

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

200

(34)

alleen conserven van rode vruchten

04.2.3

Groente- en vruchtenconserven in blik of in glas

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

200

(34)

alleen conserven van rode vruchten

04.2.4.1

Groente- en vruchtenbereidingen, met uitzondering van compote

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

200

(34)

alleen conserven van rode vruchten

04.2.5.2

Jam of confituur, gelei en marmelade alsmede kastanjepasta, als omschreven in Richtlijn 2001/113/EG

E 104

Chinolinegeel

100

(31)

behalve kastanjepasta

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

100

(31)

behalve kastanjepasta

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

100

(31)

behalve kastanjepasta

04.2.5.3

Andere soortgelijke smeerbare groente- en vruchtenproducten

E 104

Chinolinegeel

100

(31)

behalve crème de pruneaux

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

100

(31)

behalve crème de pruneaux

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

100

(31)

behalve crème de pruneaux

08.2.1

Niet-warmtebehandeld verwerkt vlees

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

200

 

alleen „sobrasada”

09.2

Verwerkte vis en visserijproducten, inclusief schaal- en weekdieren

E 104

Chinolinegeel

100

(35)

alleen vis- en schaaldierenpasta

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

100

(35)

alleen vis- en schaaldierenpasta

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

100

(35)

alleen vis- en schaaldierenpasta

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

250

(36)

alleen voorgekookte schaaldieren

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

250

(36)

alleen voorgekookte schaaldieren

E 110

Zonnegeel FCF/oranjegeel S

100

(37)

alleen gerookte vis

E 124

Ponceau 4R, cochenillerood A

100

(37)

alleen gerookte vis”.


17.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 78/13


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 233/2012 VAN DE COMMISSIE

van 16 maart 2012

ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de goedkeuring van het gewijzigde nationale scrapiebestrijdingsprogramma van Denemarken

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (1), en met name hoofdstuk A, deel I, onder b), punt iii), van bijlage VIII,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 999/2001 bevat voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën bij dieren. Zij voorziet in de goedkeuring van de nationale scrapiebestrijdingsprogramma’s van de lidstaten indien die programma’s voldoen aan bepaalde criteria die in die verordening zijn vastgelegd.

(2)

Verordening (EG) nr. 546/2006 van de Commissie van 31 maart 2006 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de nationale scrapiebestrijdingsprogramma’s en aanvullende garanties, tot afwijking van bepaalde voorschriften van Beschikking 2003/100/EG en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1874/2003 (2) heeft onder meer het nationale scrapiebestrijdingsprogramma van Denemarken goedgekeurd en aanvullende garanties vastgesteld in verband met bedrijven en officiële verplaatsingsbeperkingen onder bepaalde voorwaarden voor schapen en geiten.

(3)

Op 25 november 2011 heeft Denemarken een gewijzigd nationaal scrapiebestrijdingsprogramma ter goedkeuring aan de Commissie voorgelegd, dat voldoet aan de criteria van Verordening (EG) nr. 999/2001. Sinds 2003 zijn in Denemarken alle gestorven schapen en geiten ouder dan 18 maanden op scrapie getest en er is geen geval van klassieke scrapie gedetecteerd. Het doel van de wijziging van het nationale scrapiebestrijdingsprogramma van Denemarken is daarom de vermindering van het aantal jaarlijks uitgevoerde tests, en wel van de huidige uitgebreide tests op alle gestorven schapen en geiten ouder dan 18 maanden tot het minimum dat is voorgeschreven overeenkomstig Verordening (EG) nr. 999/2001.

(4)

Gezien de huidige gunstige epidemiologische situatie in Denemarken moet het gewijzigde nationale scrapiebestrijdingsprogramma voor die lidstaat worden goedgekeurd.

(5)

Het gewijzigde nationale scrapiebestrijdingsprogramma zal geen gevolgen hebben voor het handelsverkeer, aangezien de aanvullende garanties en de officiële verplaatsingsbeperkingen, als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 546/2006, ongewijzigd blijven. Deze verordening moet daarom onverwijld van toepassing zijn.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het op 25 november 2011 door Denemarken ingediende gewijzigde nationale scrapiebestrijdingsprogramma wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1.

(2)  PB L 94 van 1.4.2006, blz. 28.


17.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 78/14


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 234/2012 VAN DE COMMISSIE

van 16 maart 2012

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

51,1

JO

64,0

MA

55,9

TN

72,8

TR

104,2

ZZ

69,6

0707 00 05

JO

103,9

TR

177,4

ZZ

140,7

0709 91 00

EG

76,0

ZZ

76,0

0709 93 10

JO

225,1

MA

64,2

TR

121,2

ZZ

136,8

0805 10 20

EG

51,1

IL

74,2

MA

62,9

TN

61,0

TR

63,2

ZZ

62,5

0805 50 10

EG

69,0

TR

48,6

ZZ

58,8

0808 10 80

AR

89,5

BR

84,1

CA

119,9

CL

105,0

CN

115,1

MK

33,9

US

155,8

UY

78,9

ZA

119,9

ZZ

100,2

0808 30 90

AR

92,0

CL

134,9

CN

47,7

ZA

87,3

ZZ

90,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


17.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 78/16


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 235/2012 VAN DE COMMISSIE

van 16 maart 2012

tot wijziging van de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 971/2011 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2011/2012

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2011/2012 zijn vastgesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 971/2011 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 230/2012 van de Commissie (4).

(2)

Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen te worden gewijzigd overeenkomstig artikel 36 van Verordening (EG) nr. 951/2006.

(3)

Omdat ervoor moet worden gezorgd dat deze maatregel zo snel mogelijk na de terbeschikkingstelling van de geactualiseerde gegevens van toepassing wordt, moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 971/2011 voor het verkoopseizoen 2011/2012 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 951/2006 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

(3)  PB L 254 van 30.9.2011, blz. 12.

(4)  PB L 77 van 16.3.2012, blz. 15.


BIJLAGE

Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 17 maart 2012

(in EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product

Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product

1701 12 10 (1)

44,97

0,00

1701 12 90 (1)

44,97

1,12

1701 13 10 (1)

44,97

0,00

1701 13 90 (1)

44,97

1,41

1701 14 10 (1)

44,97

0,00

1701 14 90 (1)

44,97

1,41

1701 91 00 (2)

51,35

2,06

1701 99 10 (2)

51,35

0,00

1701 99 90 (2)

51,35

0,00

1702 90 95 (3)

0,51

0,21


(1)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(2)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)  Vaststelling per procent sacharose.


BESLUITEN

17.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 78/18


BESLUIT VAN DE RAAD

van 9 maart 2012

houdende benoeming van een Duits lid en een Duitse plaatsvervanger in het Comité van de Regio's

(2012/155/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Duitse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 22 december 2009 respectievelijk 18 januari 2010 heeft de Raad Besluit 2009/1014/EU (1) en Besluit 2010/29/EU (2) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2010 tot en met 25 januari 2015 vastgesteld.

(2)

In het Comité van de Regio's zal een zetel van lid vrijkomen doordat op 31 maart 2012 het mandaat van mevrouw Monika HELBIG verstrijkt. In het Comité van de Regio's komt een zetel van plaatsvervanger vrij door de benoeming van mevrouw Hella DUNGER-LÖPER tot lid van het Comité van de Regio's,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De volgende personen worden met ingang van 1 april 2012 in het Comité van de Regio's benoemd voor de resterende duur van de ambtstermijn, te weten tot en met 25 januari 2015:

a)

tot lid:

mevrouw Hella DUNGER-LÖPER, Bevollmächtigte des Landes Berlin beim Bund und Europabeauftragte,

en

b)

tot plaatsvervanger:

de heer Bernd KRÖMER, Staatssekretär für Inneres bei der Senatsverwaltung für Inneres und Sport des Landes Berlin.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 9 maart 2012.

Voor de Raad

De voorzitster

I. AUKEN


(1)  PB L 348 van 29.12.2009, blz. 22.

(2)  PB L 12 van 19.1.2010, blz. 11.


17.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 78/19


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

van 13 maart 2012

tot schorsing van vastleggingen van het Cohesiefonds voor Hongarije met ingang van 1 januari 2013

(2012/156/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad van 11 juli 2006 tot oprichting van het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1164/94 (1), en met name artikel 4,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 174 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) ontwikkelt en vervolgt de Unie haar optreden gericht op de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang teneinde de harmonische ontwikkeling van de Unie in haar geheel te bevorderen.

(2)

Overeenkomstig artikel 175, VWEU voeren de lidstaten hun economische beleid en coördineren dit mede met het oog op het verwezenlijken van de doelstellingen van artikel 174, VWEU. De vaststelling en de tenuitvoerlegging van het beleid en van de maatregelen van de Unie en de totstandbrenging van de interne markt houden ook rekening met de doelstellingen van artikel 174, VWEU en dragen bij tot de verwezenlijking daarvan.

(3)

Overeenkomstig artikel 121, lid 3, VWEU ziet de Raad toe op de economische ontwikkelingen in elke lidstaat en in de Unie teneinde een nauwere coördinatie van het economisch beleid en een aanhoudende convergentie van de economische prestaties van de lidstaten te verzekeren en de coherentie van het economisch beleid met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en van de Unie te garanderen.

(4)

Overeenkomstig artikel 126, VWEU dienen de lidstaten buitensporige overheidstekorten te vermijden.

(5)

Overeenkomstig artikel 177, VWEU dienen het Europees Parlement en de Raad de taken, de prioritaire doelstellingen en de organisatie van het Cohesiefonds vast te stellen, dat een financiële bijdrage levert aan projecten op het gebied van milieu en trans-Europese netwerken in de sfeer van de vervoersinfrastructuur.

(6)

In het Protocol (nr. 28) betreffende economische, sociale en territoriale samenhang, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het VWEU, kwamen de lidstaten overeen dat het Cohesiefonds financiële bijdragen van de Unie zal verlenen voor projecten op het gebied van milieu en trans-Europese netwerken in lidstaten met een bnp per capita van minder dan 90 % van het gemiddelde van de Unie, die een programma hebben dat leidt tot het voldoen aan de voorwaarden van economische convergentie omschreven in artikel 126, VWEU.

(7)

In artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1084/2006 worden de voorwaarden voor bijstandsverlening uit het Cohesiefonds vastgesteld en wordt financiële bijstand uit het Cohesiefonds verbonden aan de voorwaarde dat een buitensporig overheidstekort als vastgesteld in artikel 126, VWEU (2) wordt vermeden. Krachtens artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1084/2006, kan de Raad, op voorstel van de Commissie, besluiten de vastleggingen uit het Cohesiefonds voor een lidstaat die deze geniet geheel of gedeeltelijk te schorsen indien: i) de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 6, VWEU (3) heeft besloten dat een lidstaat een buitensporig overheidstekort heeft, en ii) de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 8, VWEU (4), heeft vastgesteld dat de betrokken lidstaat geen gevolg heeft gegeven aan een aanbeveling van de Raad op grond van artikel 126, lid 7, VWEU (5) om het buitensporig overheidstekort binnen de vastgestelde termijn te corrigeren. Een dergelijke schorsing van de vastleggingen moet ingaan met ingang van 1 januari van het jaar dat op het schorsingsbesluit volgt.

(8)

Op 5 juli 2004 heeft de Raad bij Besluit 2004/918/EG (6) overeenkomstig artikel 104, lid 6, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (VEG), vastgesteld dat er in Hongarije een buitensporig overheidstekort was. De Raad heeft een eerste aanbeveling goedgekeurd op 5 juli 2004, een tweede aanbeveling op 8 maart 2005 en een derde aanbeveling op 10 oktober 2006, die aan Hongarije gericht werden op grond van artikel 104, lid 7, VEG. Op 7 juli 2009 heeft de Raad overeenkomstig artikel 104, lid 7, VEG, zijn vierde aanbeveling aan Hongarije goedgekeurd („aanbeveling van de Raad van 7 juli 2009”) om uiterlijk in 2011 een einde te maken aan het buitensporige overheidstekort. Met name werd Hongarije aanbevolen om i) de verslechtering van de begrotingssituatie in 2009 te beperken door de al goedgekeurde en de aangekondigde corrigerende maatregelen strikt ten uitvoer te leggen zodat het streefcijfer van 3,9 % van het bbp zou worden gehaald; ii) de vereiste consolidatiemaatregelen vanaf 2010 onverkort ten uitvoer te leggen teneinde een aanhoudende vermindering van het structurele tekort en een hernieuwde afname van het nominale tekort te bewerkstelligen, met een toegenomen inzet van structurele maatregelen om een blijvende verbetering van de overheidsfinanciën te garanderen; iii) tijdig de consolidatiemaatregelen op te stellen en goed te keuren die nodig waren om het buitensporig tekort tegen 2011 weg te werken; iv) te zorgen voor structurele begrotingsinspanningen van cumulatief 0,5 % van het bbp over 2010 en 2011; en v) ervoor te zorgen dat de bruto-overheidsschuldratio sterk omlaag werd gebracht.

(9)

De Raad heeft op 24 januari 2012 overeenkomstig artikel 126, lid 8, VWEU Besluit 2012/139/EU (7) goedgekeurd waarbij werd vastgesteld dat Hongarije geen doeltreffende actie had ondernomen naar aanleiding van de aanbeveling van de Raad van 7 juli 2009. In het besluit werd opgemerkt dat Hongarije in 2011 formeel voldeed aan de referentiewaarde van 3 % van het bbp, maar dat dit niet berustte op een structurele en duurzame correctie. Het begrotingsoverschot van 2011 was namelijk te danken aan substantiële eenmalige ontvangsten van meer dan 10 % van het bbp en ging gepaard met een cumulatieve structurele verslechtering in 2010 en 2011 met 2,75 % van het bbp, terwijl juist een cumulatieve budgettaire verbetering van 0,5 % van het bbp was aanbevolen. Bovendien zijn de autoriteiten in 2012 weliswaar van plan substantiële structurele maatregelen te implementeren waardoor het structurele tekort tot 2,6 % wordt teruggebracht, maar zou de referentiewaarde van 3 % van het bbp ook dit keer enkel nageleefd worden dankzij eenmalige maatregelen voor bijna 1 % van het bbp. Tot slot zal het tekort in 2013 (3,25 % van het bbp) de in het VWEU vastgelegde referentiewaarde naar verwachting eens te meer overschrijden, zelfs als rekening wordt gehouden met aanvullende maatregelen die na de najaarsprognoses 2011 van de diensten van de Commissie zijn aangekondigd. De stijging van het tekort van 2013 zou voornamelijk samenhangen met het feit dat tijdelijke eenmalige ontvangsten volgens plan werden uitgefaseerd terwijl niet alle beoogde structurele hervormingen voldoende werden gespecificeerd. De algemene conclusie van de Raad luidde dat de maatregelen die de Hongaarse autoriteiten hebben genomen om gevolg te geven aan de aanbeveling van de Raad van 7 juli 2009 op grond van artikel 126, lid 7, VWEU onvoldoende waren.

(10)

Bijgevolg is in het geval van Hongarije voldaan aan de twee voorwaarden van artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1084/2006. Op voorstel van de Commissie kan de Raad de vastleggingen uit het Cohesiefonds bijgevolg met ingang van 1 januari 2013 geheel of gedeeltelijk schorsen. Het besluit over het bedrag aan vastleggingen dat moet worden geschorst, moet garanderen dat de schorsing doeltreffend en evenredig is, en moet ook rekening houden met de huidige algemene economische situatie in de Europese Unie en het relatieve belang van het Cohesiefonds voor de economie van de betrokken lidstaat. Bijgevolg is het voor een eerste toepassing van artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1084/2006 op een bepaalde lidstaat passend om het bedrag vast te stellen op 50 % van de bijstandsverlening uit het Cohesiefonds voor 2013, zonder een maximumniveau te overschrijden van 0,5 % van het nominale bbp van de betrokken lidstaat volgens de prognoses van de diensten van de Commissie.

(11)

Aangezien de schorsing uitsluitend vastleggingen betreft, komen de implementatie van vervoers- en milieuprojecten of vastleggingen die op het ogenblik van de schorsing reeds waren gemaakt, niet in het gedrang indien de nodige corrigerende maatregelen snel worden geïmplementeerd. Door vastleggingen te schorsen vanaf het volgende jaar komt de implementatie van de lopende projecten gedurende langere tijd niet in het gedrang, waardoor de autoriteiten de nodige tijd krijgen om maatregelen vast te stellen die de macro-economische en begrotingsvoorwaarden herstellen die leiden tot duurzame groei en werkgelegenheid.

(12)

Overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1084/2006 zal de Raad, indien hij tegen 22 juni 2012, of op een latere datum, vaststelt dat Hongarije de nodige corrigerende maatregelen heeft genomen, onverwijld besluiten om de schorsing van de betrokken vastleggingen op te heffen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het bedrag van 495 184 000 EUR (in lopende prijzen) van de vastleggingen van het Cohesiefonds voor Hongarije worden met ingang van 1 januari 2013 geschorst.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag van de kennisgeving ervan.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot Hongarije.

Gedaan te Brussel, 13 maart 2012.

Voor de Raad

De voorzitster

M. VESTAGER


(1)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 79.

(2)  Artikel 126, VWEU vervangt artikel 104 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (VEG) als vermeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1084/2006.

(3)  Artikel 126, lid 6, VWEU vervangt artikel 104, lid 6, VEG als vermeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1084/2006.

(4)  Artikel 126, lid 8, VWEU vervangt artikel 104, lid 8, VEG als vermeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1084/2006.

(5)  Artikel 126, lid 7, VWEU vervangt artikel 104, lid 7, VEG als vermeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1084/2006.

(6)  PB L 389 van 30.12.2004, blz. 27.

(7)  PB L 66 van 6.3.2012, blz. 6.


17.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 78/21


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 7 december 2011

betreffende in 2008 en 2009 door de Organismos Ellenikon Georgikon Asfaliseon (ELGA) betaalde compensatiesteun

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 7260)

(Slechts de tekst in de Griekse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2012/157/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig artikel 108, lid 2, eerste alinea, van het Verdrag te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1),

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Nadat de Commissie via de pers weet had gekregen van compensatiebetalingen ten bedrage van 425 miljoen EUR die via de Organismos Ellenikon Georgikon Asfaliseon (Griekse landbouwverzekeringsmaatschappij — hierna „ELGA” genoemd) zouden worden betaald na protestacties in januari 2009 in Griekenland van een groot aantal producenten van landbouwproducten wegens het inkomensverlies dat zij in 2008 als gevolg van de slechte weersomstandigheden hadden geleden, werd op 4 februari 2009 een bilaterale vergadering met de Griekse autoriteiten gehouden. Na die vergadering verstrekte de Permanente Vertegenwoordiging van Griekenland bij de Europese Unie per brief van 9 februari 2009 inlichtingen over deze maatregel.

(2)

Bij brief van 23 februari 2009 heeft de Commissie om aanvullende informatie verzocht. Per brief van 20 maart 2009 hebben de Griekse autoriteiten geantwoord dat ELGA voor de betrokken compensatiebetalingen een lening ten belope van 425 miljoen EUR had afgesloten, naast een andere lening van 444 miljoen EUR die grotendeels tot doel had om in 2008 vergoedingen te betalen voor schade aan de plantaardige productie en de veestapel die ook door ELGA werd gedekt.

(3)

Per brief van 4 mei 2009 hebben de diensten van de Commissie om aanvullende inlichtingen verzocht. De Griekse autoriteiten hebben geantwoord bij schrijven van 16 juni 2009. Per brief van 13 juli 2009 hebben de diensten van de Commissie de Griekse autoriteiten laten weten dat de compensatiemaatregel ten belope van 425 miljoen EUR voor 2009 als klacht onder nummer CP 196/2009 werd geregistreerd en dat de compensatiemaatregel ten belope van 444 miljoen EUR, betaald in 2008, voor het gedeelte betreffende de vergoedingen voor door ELGA gedekte schadegevallen, werd geacht onrechtmatige steun te zijn in de zin van artikel 1, onder f), van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 (2) van het EG-Verdrag (3), en daarom onder nummer NN 39/09 werd geregistreerd.

(4)

Na het antwoord van de Griekse autoriteiten van 18 augustus 2009 hebben de diensten van de Commissie per brief van 14 september 2009 om aanvullende inlichtingen verzocht. In die brief gaf de Commissie de Griekse autoriteiten ook te kennen dat, omdat uit de gegevens van de Griekse autoriteiten was gebleken dat de vergoedingen van 425 miljoen EUR voor 2009 reeds aan de betrokken landbouwers waren betaald, deze vergoedingen ook als onrechtmatige steun in de zin van artikel 1, onder f), van Verordening (EG) nr. 659/1999 werden geregistreerd, onder hetzelfde nummer NN 39/09.

(5)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is op 20 maart 2010 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4). De Commissie heeft de belanghebbenden aangemaand hun opmerkingen over de betrokken steun te maken. De Commissie heeft opmerkingen van derden ontvangen en die op 6 mei 2010 aan de Griekse autoriteiten toegestuurd. Op 21 juli 2010 hebben de Griekse autoriteiten hun commentaar naar aanleiding van die opmerkingen van belanghebbenden toegestuurd.

(6)

De Griekse autoriteiten hebben op 4 juni 2010, 10 september 2010 en 14 september 2010 aanvullende inlichtingen verstrekt. De Commissie heeft bij schrijven van 17 november 2010 om aanvullende informatie verzocht. De Griekse autoriteiten hebben bij schrijven van 9 maart 2011 geantwoord.

(7)

Op verzoek van de Griekse autoriteiten werd op 31 maart 2011 een bilaterale vergadering met de diensten van de Commissie gehouden. Na die vergadering hebben de Griekse autoriteiten op 11 mei 2011 en 12 juli 2011 aanvullende inlichtingen toegestuurd. Op verzoek van de Griekse autoriteiten werd op 11 november 2011 een tweede bilaterale vergadering met de diensten van de Commissie gehouden.

II.   BESCHRIJVING

(8)

Bij Griekse wet 1790/1988 betreffende de organisatie en de werking van de Griekse landbouwverzekeringsmaatschappij en andere bepalingen (5) (hierna „Wet 1790/1988” genoemd) werd een instelling van openbaar nut opgericht onder de naam „Griekse landbouwverzekeringsmaatschappij (ELGA)”. ELGA is een privaatrechtelijke rechtspersoon die volledig aan de staat toebehoort. Overeenkomstig artikel 12 van de genoemde wet staat ELGA onder het toezicht van het Ministerie van Landbouw. ELGA beheert de op haar begroting ingeschreven middelen overeenkomstig de besluiten van de raad van bestuur, waarvan de leden bij besluit van de minister van Landbouw worden aangesteld. ELGA heeft met name tot doel de plantaardige en dierlijke productie en het plantaardige en dierlijke kapitaal van de landbouwbedrijven te verzekeren tegen schade als gevolg van natuurlijke risico’s.

(9)

Overeenkomstig artikel 3 bis (6) van Wet 1790/1988 is de verzekering bij ELGA verplicht en dekt zij natuurlijke risico’s en meer bepaald overstromingen, storm, vorst, buitengewone koude, sneeuw, hagel, hoge temperaturen en zonneschijn, overvloedige of buiten het seizoen voorkomende regen, droogte, entomologische en fytopathologische ziekten bij gewassen, epizoötieën, bliksem als oorzaak van brand, aardbevingen, risico’s van de zee, door wilde dieren aan de plantaardige productie toegebrachte schade en een reeks ziekten bij runderen, schapen en geiten.

(10)

Overeenkomstig artikel 5 bis (7) van Wet 1790/1988 moeten de producenten van landbouwproducten die begunstigde van het in overweging 9 omschreven verzekeringsstelsel zijn, een bijzondere verzekeringsbijdrage voor ELGA betalen. Deze bijdrage heeft het karakter van een heffing die de wetgever oplegt bij verkoop en aankoop van binnenlandse landbouwproducten en waarvan de opbrengst bestemd is voor ELGA, die belast is met de preventie en de vergoeding van schade die door natuurlijke risico’s aan landbouwbedrijven wordt toegebracht.

(11)

Volgens artikel 5 bis van Wet 1790/1988 is de bijzondere verzekeringsbijdrage vastgesteld op 3 % voor producten van plantaardige oorsprong en op 0,5 % voor producten van dierlijke oorsprong (8). Die bijdragepercentages worden door de bevoegde ministers vastgesteld op basis van een voorstel van ELGA aan de minister van Landbouw. De inkomsten van ELGA uit de bijzondere verzekeringsbijdrage worden door de belastingdienst geïnd en worden als inkomsten van de staat in de staatsbegroting opgenomen en onder een aparte inkomstenrubriek ingeschreven. Deze inkomsten worden via de begroting van het Ministerie van Landbouw, intussen omgenoemd tot Ministerie van Plattelandsontwikkeling en Voedselvoorziening, na een voorstel van ELGA aan dat Ministerie, aan ELGA uitgekeerd door de jaarlijkse inschrijving van een krediet voor een even groot bedrag. ELGA oefent geen enkele andere invloed uit op het bedrag van de bijdrage of op dat van de vergoedingen.

(12)

De door ELGA aangeboden verzekering is verplicht voor alle natuurlijke en rechtspersonen die eigenaar of exploitant zijn van ondernemingen in de sectoren landbouw, veeteelt, pluimveeteelt, bijenteelt, visserij en aquacultuur of van andere soortgelijke ondernemingen. De inkomsten van ELGA bestaan voornamelijk uit de inkomsten van de bijzondere verzekeringsbijdrage. Bovendien is ELGA overeenkomstig Wet 3147/2003 bevoegd voor het verlenen, in het kader van noodhulpprogramma’s, van steun voor de vergoeding van schade aan plantaardig kapitaal en vaste activa als gevolg van natuurrampen, buitengewone gebeurtenissen of slechte weersomstandigheden. Deze steun wordt gefinancierd uit de staatsbegroting of via leningen. Bij deze programma’s gaat het om staatssteun die bij een besluit van de Commissie wordt goedgekeurd.

(13)

Besluit nr. 262037 van de minister van Economische Zaken en Financiën en van de minister van Plattelandsontwikkeling en Voedselvoorziening van 30 januari 2009 (hierna „het interministerieel besluit” genoemd) voorzag, bij wijze van uitzondering, in vergoedingen ten belope van 425 miljoen EUR voor de in 2008 berokkende schade. Overeenkomstig dat interministerieel besluit zou ELGA de betrokken vergoedingen betalen omdat de productie van bepaalde in dat besluit vermelde gewassen tijdens het teeltseizoen 2008 was gedaald wegens slechte weersomstandigheden als droogte, hoge temperaturen en regen en wegens entomologische en fytopathologische ziekten bij de betrokken teelten. De schadevergoedingen betroffen amandel-, kersen- en abrikozenbomen, bepaalde soorten perzikbomen, pruimen-, peren- en appelbomen, asperges, oriënttabak, aardappelen, katoen, olijfgaarden en granen.

(14)

Volgens de door de Griekse autoriteiten verstrekte inlichtingen is bij de vaststelling van het maximaal te vergoeden schadebedrag niet alleen rekening gehouden met het productieverlies, maar voor bepaalde teelten (granen, katoen) ook met het verlies aan kwaliteit van de productie. Het betrokken productie- of kwaliteitsverlies is het gevolg van meteorologische verschijnselen in combinatie met gewasziekten die optraden door de slechte weersomstandigheden waaronder die teelten dat jaar te lijden hadden.

(15)

Om de schadevergoedingen te betalen heeft ELGA een banklening van 425 000 000 EUR aangegaan. Die lening wordt over een periode van tien jaar terugbetaald (van 2010 tot en met 2019). Voor de eerste drie jaren (van 2010 tot en met 2012) moeten over die lening rente en inhoudingen door de Griekse staat worden betaald ten bedrage van 28 513 250 EUR per jaar en voor de zeven volgende jaren (van 2013 tot en met 2019) moeten rente, aflossingen en inhoudingen door de Griekse staat worden betaald ten bedrage van 89 227 536 EUR in 2013, 85 087 786 EUR in 2014, 81 025 536 EUR in 2015, 76 963 286 EUR in 2016, 72 901 036 EUR in 2017, 68 838 786 EUR in 2018 en 64 776 536 EUR in 2019. De lening is afgesloten met een garantie van de Griekse staat ten gunste van ELGA.

(16)

Volgens de door de Griekse autoriteiten verstrekte gegevens heeft ELGA in 2008 386 986 648 EUR betaald voor door de verzekering gedekte schadegevallen. Dit bedrag was gedeeltelijk (d.i. ten belope van 88 353 000 EUR) afkomstig van de verzekeringsbijdragen en gedeeltelijk van de inkomsten van een lening van 444 miljoen EUR.

(17)

ELGA heeft de banklening van 444 000 000 EUR aangegaan op grond van artikel 13 van Griekse wet 3074/2002 en artikel 28, lid 17, van Griekse wet 3147/2003. De lening wordt over een periode van tien jaar terugbetaald (van 2009 tot en met 2018). Voor de eerste drie jaren (van 2009 tot en met 2011) moeten over die lening rente en inhoudingen door de Griekse staat worden betaald ten bedrage van 23 709 600 EUR per jaar en voor de zeven volgende jaren (van 2012 tot en met 2018) moeten rente, aflossingen en inhoudingen door de Griekse staat worden betaald ten bedrage van 87 138 171 EUR in 2012, 83 789 143 EUR in 2013, 80 395 714 EUR in 2014, 77 002 286 EUR in 2015, 73 608 857 EUR in 2016, 70 215 429 EUR in 2017 en 66 822 000 EUR in 2018. De lening is afgesloten met een garantie van de Griekse staat ten gunste van ELGA.

(18)

Het andere gedeelte van de lening ten belope van 145 366 352 EUR was bestemd voor de toekenning van staatssteun die de Commissie had goedgekeurd in het kader van noodhulpprogramma’s na de branden van 2006 en 2007. Dit gedeelte van de inkomsten van ELGA valt niet onder het huidige besluit.

III.   TWIJFELS DIE DE COMMISSIE HEEFT GEUIT BIJ DE INLEIDING VAN DE ONDERZOEKSPROCEDURE

1.   Is er sprake van staatssteun in de zin van Artikel 107, lid 1, vweu?

(19)

Met staatsmiddelen bekostigde steunmaatregelen: De Commissie is van mening dat in dit geval aan deze voorwaarde is voldaan, aangezien in de betrokken nationale wetgeving (zie overweging 11) duidelijk is bepaald dat de door ELGA geleverde prestaties met staatsmiddelen worden gefinancierd en aan de staat zijn toe te rekenen.

(20)

In de aanvullende inlichtingen die de Griekse autoriteiten hebben verstrekt vóór de inleiding van de procedure, hebben zij te kennen gegeven dat zij van plan waren om het percentage van de bijzondere verzekeringsbijdrage te verhogen om ELGA meer inkomsten te geven. De gegevens die over de verhoging van de inkomsten van ELGA zijn verstrekt, waren in dit stadium van de procedure evenwel niet precies genoeg om te kunnen concluderen dat een dergelijke verhoging zou volstaan om de betrokken leningen terug te betalen en de producenten voor de betrokken jaren een schadevergoeding te betalen. Bijgevolg kon niet worden uitgesloten dat de betrokken steunmaatregelen ook werden gefinancierd met andere staatsmiddelen waarover ELGA kon beschikken.

(21)

Steunmaatregelen die leiden tot ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer en de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen: De schadevergoedingen die ELGA in 2008 heeft betaald in het kader van het stelsel van verplichte verzekering, hadden betrekking op verschillende Griekse landbouwproducten van plantaardige en dierlijke oorsprong, terwijl in 2009 schadevergoedingen voor tal van gewassen werden betaald (zie overweging 13). Bij de inleiding van de procedure heeft de Commissie heeft dan ook geconstateerd dat de betrokken schadevergoedingen de lokale producenten een voordeel gaven ten opzichte van andere producenten van de Unie, die die steun niet kregen. De landbouwsector staat open voor mededinging binnen de Unie en is derhalve gevoelig voor elke maatregel ten gunste van de productie in een van de lidstaten. Bijgevolg dreigen de betrokken schadevergoedingen de mededinging op de interne markt te vervalsen en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig te beïnvloeden.

(22)

Maatregelen waardoor bepaalde ondernemingen of bepaalde producties worden begunstigd: Wat betreft de vraag of de betalingen van ELGA in het kader van de verplichte verzekering tegen natuurlijke risico’s een selectief voordeel boden, is de Commissie van oordeel dat de maatregel a priori selectief is omdat de schadevergoedingen van ELGA tot een aantal landbouwproducties beperkt waren.

Volgens de Commissie zou kunnen worden aangevoerd dat de specifieke kenmerken van de landbouwsector, de bijzondere afhankelijkheid ervan van bepaalde weersomstandigheden en de kwetsbaarheid ervan ten aanzien van de natuurlijke risico’s die zich in Griekenland voordoen, het noodzakelijk maken een staatsregeling in te voeren die een op solidariteit gebaseerde minimumvergoeding garandeert. Voor zover de schadevergoedingen die ELGA in het kader van het stelsel van verplichte verzekering heeft betaald, waren gefinancierd uit inkomsten uit de bijzondere verzekeringsbijdragen, is de Commissie van oordeel dat die eventueel kunnen worden geacht geen onverschuldigd voordeel aan de begunstigden te hebben opgeleverd.

Die op de logica en de aard van de regeling gebaseerde rechtvaardiging gaat evenwel niet op voor de aanvullende financiële interventies van de Griekse staat voor de betrokken regeling (verdergaand dan de financiering uit de verplichte bijdragen). Bij de inleiding van de onderzoeksprocedure beschikte de Commissie evenwel over onvoldoende elementen om te concluderen of dat het geval was. Met name twijfelde de Commissie eraan of de betrokken steunmaatregelen zonder aanvullende interventie van de staat waren gefinancierd.

(23)

Daarom heeft de Commissie bij de inleiding van de procedure geconcludeerd dat niet kon worden uitgesloten dat de schadevergoedingen die ELGA in 2008 en 2009 in het kader van het stelsel van verplichte verzekering had betaald, onder artikel 107, lid 1, van het Verdrag vallen en staatssteun vormen.

2.   Beoordeling van de maatregelen als onrechtmatige steun

(24)

Aangezien de steun is toegekend en betaald zonder vooraf te zijn aangemeld, heeft de Commissie geoordeeld dat het om onrechtmatige steun gaat in de zin van artikel 1, onder f), van Verordening (EG) nr. 659/1999.

3.   Voorlopige beoordeling van de verenigbaarheid van de maatregelen

(25)

Aangezien de Griekse autoriteiten beweerden dat de betrokken maatregelen geen staatssteun vormden, beschikte de Commissie bij de inleiding van de procedure niet over de gegevens die nodig waren om te kunnen nagaan of de steun verenigbaar was met de rechtsvoorschriften die van toepassing waren op het ogenblik van de toekenning van de steun, d.i. in 2008 en 2009. In dit geval gaat het om de Communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector 2007-2013 (9) (hierna „de richtsnoeren” genoemd) en met name om hoofdstuk V.B betreffende steun ter vergoeding van schade aan de landbouwproductie of aan de landbouwproductiemiddelen.

(26)

Uit de verstrekte inlichtingen leek naar voor te komen dat de vergoedingen voor het grootste gedeelte van de betrokken teelten betrekking hadden op schade die de drempelwaarde van 30 % had bereikt, rekening houdend met het productieverlies en de kwaliteitsvermindering die zich voor bepaalde producties in het hele betrokken jaar hadden voorgedaan als gevolg van een combinatie van verschillende ongunstige weersomstandigheden en, voor sommige teelten, ook van plantenziekten. In hun inlichtingen gaven de Griekse autoriteiten geen toelichting bij de methode voor het berekenen van de betrokken vergoedingen.

(27)

De Commissie twijfelde er dan ook aan of die steun verenigbaar kan worden verklaard met hoofdstuk V.B van de richtsnoeren.

IV.   OPMERKINGEN VAN DERDEN

(28)

De belanghebbenden die hun opmerkingen hebben gemaakt, zijn het Europees Verbindingscomité voor de handel in landbouwproducten en levensmiddelen, hierna „CELCAA” genoemd, het Comité van de handel in graan, veevoeder, oliehoudende zaden, olijfolie, oliën en vetten en landbouwbenodigdheden, hierna „COCERAL” genoemd, en een derde belanghebbende die om vertrouwelijke behandeling van zijn identiteit heeft gevraagd.

(29)

Aangezien het om zelfstandige handelaren (de derde belanghebbende) gaat en CELCAA en COCERAL tot doel hebben de belangen van zelfstandige handelaren te verdedigen, zijn de belanghebbenden van mening dat de betrokken steun, die aanvankelijk aan landbouwers werd toegekend, in feite terecht kwam bij landbouwcoöperaties en hun verenigingen, die, doordat de hantering van de landbouwproducten uitsluitend bij hen gebeurt, de zelfstandige handelaren beconcurreren.

(30)

Volgens de belanghebbenden heeft Griekenland geen bewijzen voorgelegd dat de betrokken schadevergoedingen werden toegekend voor verliezen die door slechte weersomstandigheden waren veroorzaakt. In tegenstelling tot wat in de richtsnoeren is vereist, hebben de Griekse autoriteiten geen analytische beschrijving van de aard van de betrokken weersomstandigheden gegeven die werd gestaafd met de desbetreffende meteorologische gegevens.

(31)

Volgens de belanghebbenden hebben de Griekse autoriteiten de methode voor het berekenen van de betrokken schadevergoedingen niet nader omschreven en de drempelwaarde die het geleden verlies moest bereiken, niet gepreciseerd. Ook waren de betrokken schadevergoedingen beperkt tot bepaalde landbouwproducten, hoewel de producenten van andere producten, die van die schadevergoedingen uitgesloten waren, ook verliezen in hun respectieve producties hadden geleden.

(32)

Voorts waren de belanghebbenden de mening toegedaan dat de toekenning van de betrokken schadevergoedingen invloed heeft gehad op de prijsvorming van de eindproducten, aangezien die schadevergoedingen de prijzen van de betrokken producten hebben doen dalen. Zo vormde de steun een economisch voordeel voor de betrokken producenten doordat zij de delen van hun productie die niet door de ongunstige weersomstandigheden waren getroffen, konden afzetten onder voorwaarden die de mededinging vervalsten. Anderzijds moesten de particuliere marktdeelnemers (zoals de handelaren, de bloemmolens, de diervoedermolens, de pluimveehouders, de varkenshouders, enz.) een door de landbouwcoöperaties en hun verenigingen opgelegd prijzenbeleid volgen, waardoor die coöperaties zich in een monopoliepositie bevonden.

(33)

Bovendien had de dekking die ELGA biedt voor risico’s waaraan de landbouwsector blootstaat, moeten voldoen aan het evenredigheids- en het gelijkheidsbeginsel. Volgens de belanghebbenden is het onaanvaardbaar dat de bedragen die ELGA in 2008 en 2009 als schadevergoeding heeft uitbetaald, respectievelijk drie en vier maal groter waren dan de totale bedragen van de verzekeringsbijdragen voor die jaren.

(34)

Volgens de belanghebbenden heeft ELGA met de nieuwe lening voor 2009 de inkomsten die zij gedurende de volgende tien jaar zal krijgen, al te zwaar „gehypothekeerd”, aangezien zij reeds de voor 2008 aangegane lening moet terugbetalen en daarvoor vooraf reeds beslag had gelegd op de verzekeringsbijdragen die zij de daaropvolgende jaren zou ontvangen. Voorts wijzen de belanghebbenden op het bestaan van twee aanvullende leningen die ELGA in 2009 heeft aangegaan, namelijk een lening van 350 miljoen EUR bij de Piraeusbank en een lening van 112 miljoen EUR bij de Landbouwbank van Griekenland en de Nationale bank van Griekenland.

(35)

De belanghebbenden waren ook van mening dat de leningen van 444 miljoen EUR en 415 miljoen EUR, die met een garantie van de Griekse staat zijn aangegaan, aanvullende inkomsten vormen bij de verzekeringsbijdragen. Deze leningen moeten dan ook als staatsmiddelen worden beschouwd.

V.   OPMERKINGEN VAN GRIEKENLAND

1.   Algemene opmerkingen over de in 2008 en 2009 verleende compensatiesteun

(36)

Volgens de Griekse autoriteiten vormt de compensatiesteun die ELGA in 2008 en 2009 heeft betaald, geen staatssteun.

Het betrokken verzekeringsstelsel wordt gefinancierd via de door de landbouwers betaalde verplichte bijzondere verzekeringsbijdragen. Aangezien dit verzekeringsstelsel functioneert volgens het principe van de sociale solidariteit, is het niet noodzakelijk, enerzijds, dat de verplichte speciale bijdragen strikt evenredig zijn aan het verzekerde risico en, anderzijds, dat het bedrag van de betaalde prestaties evenredig is aan het inkomen van de verzekerde (10). Bijgevolg gaat het volgens de Griekse autoriteiten in dit geval om een echte vergoeding voor het herstel van schade die de slechte weersomstandigheden aan de landbouwproductie hebben aangericht, waarmee wordt voldaan aan de Griekse wetgeving inzake de door ELGA betaalde landbouwverzekeringen.

Voorts kan ELGA, volgens de Griekse autoriteiten, haar financiële verplichtingen in het kader van het stelsel van verplichte verzekering binnen de vastgestelde termijn nakomen. Deze capaciteit van ELGA is nog toegenomen door de tenuitvoerlegging van de nieuwe Wet 3877/2010 betreffende het beschermings- en verzekeringsstelsel voor de landbouwactiviteit, op grond waarvan aanvullende financieringsbronnen voor ELGA worden aangeboord. Zo verhoogt die wet in de meeste gevallen de bijzondere verzekeringsbijdrage (van 3 % naar 4 % voor schade aan de plantaardige productie en van 0,50 % naar 0,75 % voor schade aan de dierlijke productie). Voorts voorziet die wet in een facultatieve verzekering voor verliezen die niet door de verplichte verzekering zijn gedekt, en in een algemene verzekering die aan ELGA moet worden betaald door natuurlijke personen die geen landbouwer in hoofdberoep zijn en door rechtspersonen waarvan het merendeel van de activiteiten niet afkomstig is van landbouwers in hoofdberoep.

(37)

Als de compensatiesteun toch moet worden geacht staatssteun te zijn, dan zijn de Griekse autoriteiten van mening dat die steun verenigbaar is met artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag en met de richtsnoeren. De Griekse autoriteiten hebben de diensten van de Commissie gedetailleerde gegevens verstrekt over elke steun die ELGA in 2008 en 2009 heeft verleend, met vermelding van de naam en het fiscale identificatienummer van de betrokken landbouwer, het departement waar het perceel zich bevindt, het soort teelt, de meeteenheid voor de teelt en het aantal gebruikte eenheden, het steunbedrag en de datum van toekenning van de steun, de beschrijving van de schade en de omvang daarvan ten opzichte van de normale productie.

(38)

Met betrekking tot de compensatiesteun die in 2008 en 2009 is toegekend voor schade die meer dan 30 % van de normale plantaardige productie heeft vernield, zijn de Griekse autoriteiten van mening dat is voldaan aan alle voorwaarden van de punten 124 tot en met 130 van de richtsnoeren en aan artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren (11) (hierna „de vrijstellingsverordening” genoemd).

(39)

Volgens de Griekse autoriteiten werd de steun overeenkomstig de richtsnoeren en de genoemde vrijstellingsverordening betaald aan de betrokken landbouwers of aan de producentenorganisaties waarvan de producenten lid zijn. De Griekse autoriteiten hebben met name het volgende bevestigd:

a)

het steunbedrag was in geen enkel geval groter dan de door de producenten geleden reële verliezen,

b)

met betrekking tot de steunintensiteit werd artikel 11 van de vrijstellingsverordening in acht genomen, aangezien ELGA geen enkele vergoeding heeft betaald van meer dan 74,8 % van de door de ongunstige weersomstandigheden veroorzaakte daling van de verkoopinkomsten,

c)

het maximumbedrag van de voor steun in aanmerking komende verliezen werd verminderd met de in het kader van verzekeringsregelingen ontvangen bedragen en met de kosten die door andere factoren dan de ongunstige weersomstandigheden werden veroorzaakt,

d)

het verlies werd berekend op het niveau van het landbouwbedrijf,

e)

het besluit tot toekenning van de steun werd binnen drie jaar na het ontstaan van het verlies genomen en de steun werd betaald binnen vier jaar na het ontstaan van het verlies, zoals bepaald in artikel 11, lid 10, van de vrijstellingsverordening,

f)

de betrokken steun werd niet gecumuleerd met andere staatssteun of andere financiële bijdragen van de lidstaten of de Unie voor dezelfde subsidiabele kosten. De betrokken producenten hebben geen steun voor het herstel van eenzelfde verlies op basis van meer dan één rechtsgrond gekregen; de steun is dus toegekend op grond van hetzij de richtsnoeren, hetzij de vrijstellingsverordening, hetzij Verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (12) (hierna „de de-minimisverordening” genoemd), hetzij de mededeling van de Commissie van 22 januari 2009 inzake staatssteun ter stimulering van de toegang tot financiering in de huidige financiële en economische crisis (hierna „de mededeling betreffende de tijdelijke communautaire kaderregeling”) (13).

(40)

Wat de methode voor het berekenen van de normale productie betreft, hebben de Griekse autoriteiten inlichtingen over de toegepaste methode verstrekt en bevestigd dat werd voldaan aan punt 128 van de richtsnoeren, waarin is bepaald dat een andere methode slechts mag worden gebruikt voor zover zij representatief is en niet gebaseerd is op abnormaal hoge opbrengsten. Met name hebben landbouwkundigen de aan de ongunstige weersomstandigheden te wijten verliezen beoordeeld op het niveau van het individuele landbouwbedrijf en aan de hand van ramingen ter plaatse, zoals bepaald in het verzekeringsreglement van ELGA. Tijdens de controle ter plaatse meet de landbouwkundige/schatter de omvang van het perceel met alle passende middelen (meetlint, identificatiekaarten van de percelen, gps-toestel) en als het om boomteelt gaat, telt hij de bomen. Vervolgens raamt de landbouwkundige de van het perceel verwachte productie, rekening houdend met de toegepaste teelttechnieken (met name de beplantingsdichtheid, de snoeiwijze bij de boomteelt, vroege teelten waarbij plasticfolie wordt gebruikt, het irrigatiesysteem), de verscheidenheid aan geteelde gewassen, de voorgaande teelt bij jaarteelten, de teeltzorg (met name de bemesting en de bestrijding van plagen), de bodemproductiviteit en eventuele specifieke kenmerken van het productiejaar (zoals droogte, problemen bij de vruchtzetting). Tot slot wordt een raming gemaakt van het percentage schade aan de verwachte productie van het perceel. Om het schadepercentage vast te stellen worden op verschillende plaatsen van het perceel monsters genomen, rekening houdend met het kwantitatieve verlies aan verwachte productie, de door de schade veroorzaakte kwaliteitsvermindering en de na het optreden van de schade noodzakelijke teeltzorg (zoals de extra gewasbescherming, het extra wieden en de verwijdering van beschadigde vruchten).

2.   Specifieke opmerkingen over de in 2008 toegekende compensatiesteun

(41)

Van de steun die ELGA in 2008 heeft verleend, namelijk 386 986 648 EUR, is 373 257 465,71 EUR als schadevergoeding betaald aan producenten om hen te compenseren voor de verliezen die zij door de ongunstige weersomstandigheden bij hun plantaardige productie hadden geleden. Voor die steun heeft ELGA artikel 6 van het verzekeringsreglement voor de plantaardige productie toegepast; dat artikel betreft de schadevergoedingen die aan producenten van landbouwproducten worden verleend om door ongunstige weersomstandigheden veroorzaakte verliezen te compenseren, als vastgesteld bij nationale Wet 1790/1988 tot invoering van het verzekeringsstelsel ELGA.

(42)

Voor de betrokken steun heeft Griekenland meteorologische gegevens verstrekt over de ongunstige weersomstandigheden in het verkoopseizoen 2007-2008. Die ongunstige meteorologische verschijnselen werden door de overheidsinstanties formeel erkend. Het gaat met name om de extreme hitte eind juni en eind juli 2007 in het hele land, om de hevige regenval in tal van regio’s van het land in oktober 2007 en om droge, warme katabatische winden in diezelfde maand op Kreta, om storm en hagel begin augustus 2008 in bepaalde departementen van het noordwesten en het centrum van het Griekse vasteland en om stormen eind augustus in de regio’s Magnisia, Viotia en Oost-Attica en op de eilanden Evia en Kreta.

Met name werden vergoedingen toegekend voor de schade die groter was dan de volgende percentages van de normale productie (14):

Minimumpercentage aan schade ten opzichte van de normale productie

Totaal bedrag aan vergoedingen

(in EUR)

Aantal landbouwpercelen waar verlies is geleden

Percentage van het totale bedrag aan vergoedingen

20-29

26 063 999,19

101 162

6,98

30-100

347 193 466,52

565 244

93,02

Totaal

373 257 465,71

666 406

100

Voorts heeft ELGA aanvullende vergoedingen ten belope van 2 472 785,97 EUR toegekend aan producenten die in hetzelfde verkoopseizoen 2007-2008, als gevolg van de ongunstige weersomstandigheden, opeenvolgende verliezen aan dezelfde plantaardige productie hadden geleden. Voor 6,98 % van het totaalbedrag van deze vergoedingen lag het schadepercentage ook op 20 % tot 30 % van de normale productie en voor 93,02 % van het totaalbedrag liep de schade op tot meer dan 30 % van de normale productie.

(43)

Daarnaast heeft ELGA in 2008 ook de volgende steun aan landbouwers verleend:

a)

steun ten bedrage van 7 338 119,74 EUR voor verliezen aan dierlijk kapitaal. Van dat bedrag was 1 860 279,67 EUR bestemd voor verliezen als gevolg van de ongunstige weersomstandigheden, 3 188 825,78 EUR voor verliezen wegens ziekten of aandoeningen bij dieren en 2 289 014,29 EUR voor verliezen als gevolg van andere schade (zoals aanvallen door wilde dieren, beren, wolven en zwerfhonden). Volgens de Griekse autoriteiten gaat het bij die steun om echte schadevergoedingen in het kader van het stelsel van verplichte verzekering en niet om staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag,

b)

steun ten bedrage van 114 374,86 EUR voor door een beer aan de plantaardige productie toegebrachte verliezen. Deze steun werd verleend in het kader van het communautaire programma „Life” voor de bescherming van de bruine beer in Griekenland. De steunintensiteit bedroeg 100 %, en

c)

steun ten bedrage van 3 803 901,72 EUR voor corrigerende maatregelen nadat per vergissing verkeerde gegevens waren geregistreerd in de schattingsverslagen over de verliezen bij de plantaardige en de dierlijke productie. Die fouten, die pas na de betaling van de steun aan de landbouwers werden geconstateerd, vormden schulden die ELGA had ten opzichte van de betrokken begunstigden.

3.   Specifieke opmerkingen over de in 2009 toegekende compensatiesteun

(44)

Met betrekking tot de vergoedingen ten belope van 415 019 452 EUR die in 2009 zijn betaald op grond van het interministeriële besluit van 30 januari 2009, is in de onderstaande tabel het volgende opgenomen: de betrokken producten, de weersomstandigheden die de schade veroorzaakten, en de beschrijving van de schade.

Landbouwproduct

Totaal bedrag aan vergoedingen

(in EUR)

Ongunstige weersomstandigheden

Beschrijving van de toegebrachte schade

1.

Amandelen

Kersen

Abrikozen (variëteit Bebekou)

Appelen

Pruimen

Peren

56 580 555

(voor alle producten samen)

Hoge temperaturen en hittegolf

Warme en droge winter

Langdurige droogte

Bruuske temperatuurschommelingen

De hoge temperaturen en de hittegolf in de zomer van 2007 hadden een negatieve invloed op de betrokken producties, en met name op de vruchtknopvorming in de fruitteelt. De lange droogte in 2007 en de plotse temperatuurswijzigingen leidden tot een daling van de productie. Bovendien hadden tal van bomen niet voldoende winterslaap door de warme, droge winter.

2.

Perziken

10 970 348

Zelfde weersomstandigheden als onder nr. 1

Zelfde schade als onder nr. 1

3.

Asperges

6 751 747

Warme en droge winter

Lage temperaturen

De warme en droge winter in 2007-2008 droeg bij tot een toegenomen katabole werking van de asperges en leidde tot een verlies aan opgeslagen voedingsstoffen. Deze omstandigheden resulteerden in een plotse vermindering van de toekomstige aspergeproductie. Bovendien werd deze kleinere productie negatief beïnvloed door de lage temperaturen in februari 2008, die de groei vertraagden. Dit leidde tot een extra daling van de aspergeoogst in Griekenland in 2008.

4.

Oriënttabak

13 817 834

Hoge temperaturen en hittegolf

Droogte

Door de hoge temperaturen en de hittegolf in de zomer van 2007, in combinatie met de droogte, konden insectenplagen en door trips overgedragen virussen moeilijk worden bestreden, wat in het hele land leidde tot een lagere tabaksproductie.

5.

Zomeraardappelen

7 220 996

Hoge temperaturen

De hoge temperaturen in de zomer 2006 en de zomer 2008 bemoeilijkten de bestrijding van entomologische plagen en plantenziekten bij de zomeraardappelen in tal van departementen in Griekenland.

6.

Katoen

109 564 462

Langdurige droogte

Warme zomer

Koude herfst

Regen

De aanhoudende droogte deed de waterreserves dalen. De warme zomer, gevolgd door een koude herfst, in combinatie met hevige regenval eind september 2008, deden de katoenproductie in het hele land dalen en de kwaliteit ervan verminderen.

7.

Olijven

72 026 112

Droogte

Vorst

Regen

De aanhoudende droogte, de vorst van februari 2008 na een zachte winter, de hoge temperaturen en de hevige neerslag in de bloeiperiode van de olijven leidden tot een aanzienlijke daling van de olijfproductie in het hele land.

8.

Granen (maïs, zachte tarwe, gerst, haver, rogge en rijst)

138 087 394

Regen

Temperatuurschommelingen

De regen en de temperatuurschommelingen in het voorjaar en het najaar van 2008 tastten de kwaliteit van de graanproductie aan en vergemakkelijkten de ontwikkeling van plantenziekten. De aantasting van de kwaliteit was ook te wijten aan de afwezigheid van de nodige voedingsstoffen (eiwitten, gluten) als gevolg van de ongunstige weersomstandigheden.

Totaal

415 019 448

 

 

(45)

Volgens de Griekse autoriteiten wordt een deel van het genoemde schadevergoedingsbedrag van 415 019 452 EUR, nl. de steun ten belope van 27 614 905 EUR die aan 871 producenten werd betaald, geacht staatssteun te zijn die krachtens artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag en de richtsnoeren verenigbaar is met de interne markt.

(46)

De rest van het steunbedrag, nl. 387 404 547 EUR, werd betaald aan 784 408 producenten. Volgens de Griekse autoriteiten is de betrokken steun verenigbaar met de interne markt krachtens artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag en de vrijstellingsverordening. Volgens de Griekse autoriteiten voldeed de betrokken steun aan alle voorwaarden van artikel 11 van de vrijstellingsverordening.

Met name geldt het volgende:

a)

de brutosteunintensiteit bedroeg niet meer dan 80 % van de door de ongunstige weersomstandigheden veroorzaakte daling van de door dat product gegenereerde verkoopinkomsten,

b)

het verlies werd berekend op het niveau van het landbouwbedrijf,

c)

het bedrag van de verliezen omvatte geen kosten die door andere factoren dan de ongunstige weersomstandigheden waren veroorzaakt en de producenten kregen geen vergoedingen van andere verzekeringsmaatschappijen,

d)

de betrokken vergoedingen werden rechtstreeks aan de landbouwers betaald,

e)

het besluit tot toekenning van de steun werd genomen binnen drie jaar na het ontstaan van het verlies en de steun werd betaald binnen vier jaar na het ontstaan van het verlies,

f)

de methode voor het berekenen van de normale productie is die welke is beschreven in overweging 42 betreffende de in 2008 toegekende steun.

(47)

Voorts zijn de Griekse autoriteiten van mening dat deze steun, zelfs als hij niet kan worden geacht een echte schadevergoeding te zijn (zie overweging 36) of verenigbaar te zijn met de vrijstellingsverordening (zie overweging 46), moet worden geacht in overeenstemming te zijn met artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag en de mededeling betreffende de tijdelijke communautaire kaderregeling.

De toekenning van de steun heeft voor de betrokken landbouwers de toegang tot de financiering vergemakkelijkt. Zo hebben deze schadevergoedingen gezorgd voor financiële liquiditeit in de sector van de primaire productie in Griekenland, de enige sector waarop de Griekse staat in die eerste maanden van de economische crisis kon steunen om gevaren in andere sectoren van de Griekse economie af te wenden. Toch werd deze steun niet toegekend zonder specifieke criteria toe te passen. Integendeel, hij werd alleen toegekend wanneer zich reële economische problemen hadden voorgedaan die uitsluitend verband hielden met de productie van landbouwproducten, en meer bepaald problemen die door de ongunstige weersomstandigheden waren veroorzaakt (zie overweging 44). Voor het merendeel van deze steun werden voor de afzonderlijke producenten geen maxima inzake intensiteit en omvang van de problemen vastgesteld, aangezien het de bedoeling was de Griekse landbouweconomie in haar totaliteit te ondersteunen.

(48)

Overigens past de Commissie, overeenkomstig punt 7, onder a), van de mededeling betreffende de tijdelijke communautaire kaderregeling, voor niet-aangemelde steun de genoemde mededeling toe indien de steun na 17 december 2008 werd verleend (15). De Griekse autoriteiten zijn dan ook van mening dat punt 7, onder a), van die mededeling van toepassing is op de betrokken niet-aangemelde steun, aangezien die na 17 december 2008 aan de producenten werd toegekend.

(49)

De Griekse autoriteiten zijn van oordeel dat deze steun, die bij interministerieel besluit van 30 januari 2009 bij wijze van uitzondering is vastgesteld, voldeed aan alle voorwaarden van punt 4.2.2 van de mededeling betreffende de tijdelijke communautaire kaderregeling. Met name geldt het volgende:

a)

de steun werd verleend is de vorm van een regeling, aangezien hij op het genoemde interministeriële besluit is gebaseerd,

b)

hij werd verleend aan ondernemingen die op 1 juli 2008 niet in moeilijkheden verkeerden, overeenkomstig de communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden. De Griekse autoriteiten hebben bevestigd dat die steun uitsluitend werd toegekend aan natuurlijke personen en dat het merendeel van die personen krachtens de Griekse wetgeving vrijgesteld was van het indienen van een belastingaangifte, aangezien hun jaarlijkse inkomsten kleiner waren dan 12 000 EUR. Alle producenten die de betrokken schadevergoedingen kregen, verrichtten transacties met de banken, aangezien de steun op hun bankrekeningen werd gestort. De Griekse autoriteiten bevestigen dat de betrokken producenten kredietwaardig waren en over voldoende toegang tot bankfinanciering beschikten. Deze producenten verkeerden dan ook niet in moeilijkheden op het ogenblik dat de steun werd betaald,

c)

de steunregeling gold niet voor ondernemingen die actief waren in de visserijsector,

d)

de steun was geen exportsteun of steun waarbij binnenlandse producten ten opzichte van ingevoerde producten werden bevoordeeld,

e)

de steun werd toegekend in 2009, dus vóór 31 december 2010 zoals bepaald in punt 4.2.2, onder f), van de mededeling betreffende de tijdelijke communautaire kaderregeling, en

f)

het steunbedrag per landbouwer varieerde tussen 7 501 EUR en 15 000 EUR.

(50)

Overeenkomstig punt 4.2.2, onder g), van de mededeling betreffende de tijdelijke communautaire kaderregeling, als gewijzigd in oktober 2009, mocht de steun die elke betrokken landbouwer kreeg, het totale steunbedrag dat die landbouwer in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 had ontvangen, niet boven 15 000 EUR doen uitkomen. Het feit dat ELGA van de betrokken landbouwers geen schriftelijke of elektronische verklaring had gekregen over andere de-minimissteun of steun krachtens de mededeling betreffende de tijdelijke communautaire kaderregeling welke die landbouwers in het lopende belastingjaar hadden ontvangen, moet volgens de Griekse autoriteiten slechts worden gezien als een formaliteit. Zo moet de niet-inachtneming van die formele procedure niet leiden tot de conclusie dat niet aan de voorwaarde van punt 4.2.2, onder g), van de mededeling betreffende de tijdelijke communautaire kaderregeling, als gewijzigd in oktober 2009, werd voldaan, des te meer omdat Griekenland, zoals kan worden aangetoond met het computersysteem van ELGA, in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 geen de-minimissteun aan producenten van landbouwproducten van de primaire sector had verleend en evenmin steun krachtens de mededeling betreffende de tijdelijke communautaire kaderregeling.

(51)

In elk geval kan volgens de Griekse autoriteiten worden gesteld dat van het genoemde bedrag van 387 404 547 EUR steun ten belope van 75 382 500 EUR kan worden geacht onder de de-minimisverordening te vallen.

(52)

De Griekse autoriteiten zijn van mening dat die steun ten belope van 75 382 500 EUR voldoet aan alle voorwaarden die in Verordening (EG) nr. 1535/2007 met betrekking tot de de-minimissteun zijn vastgesteld. Met name:

a)

hebben de betrokken landbouwers overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1535/2007 in het kader van de genoemde steunmaatregelen geen schadevergoedingen gekregen die over de periode van de belastingjaren 2008 tot en met 2010 meer bedroegen dan 7 500 EUR per landbouwer,

b)

was het gecumuleerde bedrag van de de-minimissteun die Griekenland over een periode van drie belastingjaren aan de landbouwondernemingen heeft toegekend, niet groter dan 75 382 500 EUR, d.i. het maximale gecumuleerde bedrag voor Griekenland als vastgesteld in artikel 3, lid 3, en de bijlage van Verordening (EG) nr. 1535/2007.

4.   Reacties op de opmerkingen van derden

(53)

Griekenland voert aan dat de belanghebbenden geen bewijzen hebben voorgelegd waaruit blijkt dat de betrokken schadevergoedingen effect hebben gehad op de positie die hun leden op de interne markt innamen.

(54)

Wat betreft de opmerking dat geen beschrijving is gegeven van de aard van de ongunstige weersomstandigheden, onderstrepen de Griekse autoriteiten dat een dergelijke beschrijving niet vereist was op grond van het interministeriële besluit betreffende de schadevergoedingen, maar dat het daarentegen nodig was aan te tonen, enerzijds, dat zich ongunstige weersomstandigheden hadden voorgedaan en, anderzijds, dat de aangerichte schade de drempelwaarde van 30 % van de normale productie had bereikt. Overigens heeft Griekenland in het kader van haar opmerkingen aan de Commissie analytische gegevens over de betrokken weersomstandigheden verstrekt, die werden gestaafd met passende meteorologische gegevens.

(55)

Met betrekking tot de opmerking dat Griekenland geen precieze gegevens heeft verstrekt over de methode die voor het berekenen van de schadevergoedingen werd toegepast en evenmin over de drempelwaarde van het geleden verlies, herinneren de Griekse autoriteiten eraan dat zij in het kader van hun opmerkingen aan de Commissie gedetailleerde gegevens over die twee kwesties heeft verstrekt.

(56)

Volgens de Griekse autoriteiten had de toekenning van de betrokken schadevergoedingen geen impact op de eindconsument, aangezien de daling van de prijzen van de betrokken landbouwproducten niet tot een daling van de kleinhandelsprijzen heeft geleid. Om dit punt te staven hebben de Griekse autoriteiten artikelen uit de Griekse pers voorgelegd waaruit blijkt dat de kleinhandelsprijzen voor tal van landbouwproducten, met inbegrip van de producten waarover het hier gaat, op een hoog niveau zijn gebleven, hoewel de groothandelsprijzen van die landbouwproducten waren gedaald.

VI.   BEOORDELING VAN DE STEUN

1.   Is er sprake van staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het verdrag?

(57)

Op grond van artikel 107, lid 1, van het Verdrag zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt. De Commissie is van oordeel dat voor de onderhavige maatregelen aan de bovengenoemde voorwaarden is voldaan.

(58)

Met staatsmiddelen bekostigde maatregelen

Zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van 22 maart 2003 in zaak C-355/00, Freskot AE/Elliniko Dimosio (16), (hierna „de zaak-Freskot” genoemd), wordt in dit geval aan deze voorwaarde voldaan, aangezien in de betrokken nationale wetgeving duidelijk is bepaald dat de door ELGA geleverde prestaties met staatsmiddelen worden betaald en aan de staat toe te rekenen zijn in de zin van de rechtspraak van het Hof van Justitie (17).

Zoals in de zaak-Freskot wijst artikel 5 bis van Wet 1790/1988 (zie ook overweging 11) en andere van kracht zijnde bepalingen uit de toepasselijke Griekse wetgeving er in dit geval op dat de ontvangsten van ELGA uit de bijzondere bijdrage door de bevoegde belastingdienst worden geïnd, als inkomsten van de staat in de staatsbegroting worden opgenomen en aan ELGA worden betaald uit de begroting van het Ministerie van Landbouw (intussen omgenoemd tot Ministerie van Plattelandsontwikkeling en Voedselvoorziening). Het feit dat de betrokken bijdragen als inkomsten van de staat worden geboekt, volstaat dan ook om aan te nemen dat de door ELGA geleverde prestaties met staatsmiddelen worden bekostigd.

Bovendien kan ELGA op grond van artikel 2 van Wet 1790/1998 (18), krachtens een besluit van de minister van Landbouw, steun of schadevergoedingen aan begunstigden betalen door overdracht van middelen uit de staatsbegroting of door het aangaan van leningen waarvoor de Griekse staat zich garant stelt en zich tot terugbetaling verbindt.

Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie blijkt dat voordelen die rechtstreeks door de staat worden verstrekt dan wel door openbare of particuliere instanties die hiertoe door de staat zijn aangewezen of gecreëerd, staatsmiddelen vormen in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag (19). In dit geval vormen de twee leningen die ELGA met garantie van de Griekse staat heeft aangegaan voor de financiering van de in 2008 en 2009 betaalde schadevergoedingen (zie de overwegingen 15 en 17), staatsmiddelen in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag, aangezien zij deel uitmaken van de middelen van ELGA, een privaatrechtelijke rechtspersoon die volledig aan de staat toebehoort en onder toezicht staat van het Ministerie van Landbouw (zie ook overweging 8).

(59)

Maatregelen die leiden tot ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer en de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen

De Commissie constateert dat de betrokken schadevergoedingen de nationale producenten een voordeel opleveren ten opzichte van andere producenten van de Unie, die geen dergelijke steun ontvangen. De landbouwsector staat open voor mededinging binnen de Unie (20) en is derhalve gevoelig voor elke maatregel ten gunste van de productie in een van de lidstaten (21). Bijgevolg dreigen de betrokken schadevergoedingen de mededinging op de interne markt te vervalsen en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig te beïnvloeden.

(60)

Maatregelen waardoor bepaalde ondernemingen of bepaalde producties worden begunstigd

Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie (22) worden interventies beschouwd als staatssteun als zij, ongeacht de vorm ervan, de lasten verlichten die normaliter aan het bedrijfsbudget worden toegerekend en bijgevolg, zonder dat het subsidies zijn in de strikte zin van het woord, een soortgelijke aard en soortgelijke effecten hebben.

In zijn arrest in de zaak-Freskot heeft het Hof van Justitie geconcludeerd dat het begrip „onderneming” in de zin van artikel 102 van het Verdrag geen betrekking heeft op een instantie als ELGA wat haar werkzaamheden in het kader van een stelsel van verplichte verzekering tegen natuurlijke risico’s betreft (zie de punten 79 en 88 van het arrest).

In feite wordt met het betrokken stelsel van verplichte verzekering voornamelijk een doelstelling van sociaal beleid nagestreefd waarmee een adequate dekking wordt beoogd voor alle landbouwbedrijven, met inbegrip van die welke een groter risico op een natuurramp lopen (zie de punten 66 en 67 van het arrest). De verzekeringsbijdrage wordt op alle landbouwproducten geheven tegen een uniform tarief, dat onafhankelijk is van het reële risico dat de producent loopt (op basis van het solidariteitsbeginsel). ELGA staat onder staatstoezicht, aangezien het bedrag van de bijdrage, wat de inkomsten betreft, alsmede de schadevergoedingsbedragen door de bevoegde ministers worden vastgesteld.

Zoals het Hof van Justitie heeft geoordeeld in zijn arrest van 22 januari 2002 in zaak C-218/00, Cisal/INAIL (23), staan ook in dit geval de twee essentiële onderdelen van het verzekeringsstelsel ELGA, namelijk het bedrag van de schadevergoedingen en dat van de bijdragen, onder staatstoezicht en is de verplichte aansluiting die kenmerkend is voor het stelsel, noodzakelijk voor het financiële evenwicht ervan en voor de toepassing van het solidariteitsbeginsel, dat inhoudt dat de aan de verzekerde betaalde schadevergoedingen niet evenredig zijn aan de door hem betaalde bijdragen.

In tegenstelling echter tot wat in de zaak-Cisal/INAIL het geval was, zijn de begunstigden van de verzekeringsprestaties van ELGA ondernemingen die een economische activiteit uitoefenen. Dat ELGA zelf geen economische activiteit uitoefent, volstaat dus niet om aan te nemen dat de begunstigden van de door die instantie betaalde verzekeringsprestaties geen ondernemingen in de zin van het Verdrag zijn en geen potentiële begunstigden van staatssteun (zie het arrest in de zaak-Freskot, punt 80).

Met betrekking tot de kwestie van het economische voordeel geeft het Hof van Justitie in punt 84 van zijn arrest in de zaak-Freskot eenvoudig het volgende aan: „Derhalve moet enerzijds worden nagegaan of, en zo ja in hoeverre, de Griekse landbouwbedrijven zich zonder verplichte verzekering bij particuliere verzekeraars hadden moeten en ook inderdaad hadden kunnen verzekeren, dan wel andere maatregelen hadden moeten nemen om zich adequaat tegen de gevolgen van risico’s van natuurevenementen te beschermen, en anderzijds in hoeverre de bijdrage overeenstemt met de feitelijke economische kosten van de door ELGA verrichte diensten uit hoofde van de verplichte verzekering, zo deze kosten evenwel kunnen worden berekend”. In punt 87 merkt het Hof met betrekking tot de zaak-Freskot evenwel het volgende op: „Het Hof beschikt evenwel niet over de nodige gegevens, feitelijk en rechtens, om het onderdeel van de vraag te kunnen beantwoorden of ELGA’s dienstverrichtingen uit hoofde van het stelsel van verplichte verzekering tegen risico’s van natuurevenementen eventueel als steunmaatregelen kunnen worden aangemerkt…”.

(61)

In de rechtspraak van het Hof wordt bevestigd dat noch het sociale karakter van de maatregel (24) noch het feit dat die volledig of gedeeltelijk via door de overheidsinstantie opgelegde bijdragen wordt gefinancierd en bij de betrokken ondernemingen wordt geïnd (25), volstaat om uit te sluiten dat het bij de maatregel gaat om steun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag, waarin de staatsinterventiemaatregelen niet op basis van oorzaken of doelstellingen worden onderscheiden, maar worden omschreven op basis van hun effecten (26).

De schadevergoedingen die ELGA in 2008 heeft betaald in het kader van het stelsel van verplichte verzekering, hadden betrekking op bepaalde Griekse landbouwproducten van plantaardige en dierlijke oorsprong, terwijl de in 2009 betaalde schadevergoedingen bepaalde gewassen betroffen. Hieruit volgt dat de schadevergoedingen die ELGA aan de plaatselijke producenten van landbouwproducten heeft betaald, voor die producenten een selectief economisch voordeel konden vormen ten opzichte van andere producenten van de Unie, die niet dezelfde steun ontvingen.

Bovendien is het in gevallen met een verhoogd risico op schade door natuurrampen twijfelachtig of de landbouwbedrijven bij een particuliere verzekeraar onder soortgelijke voorwaarden een verzekeringsdekking kunnen krijgen. De Commissie is dan ook van oordeel dat de door ELGA via het betrokken stelsel betaalde schadevergoedingen in die omstandigheden een selectief financieel voordeel voor de begunstigden vormen.

(62)

In het licht van het arrest van het Hof in de zaak-Freskot (zie punt 86) kan evenwel de vraag worden gesteld of de betrokken maatregel geen rechtvaardiging kan vinden in de aard of de algemene opzet van het stelsel, wat moet worden aangetoond door de betrokken lidstaat (27). Er moet worden onderzocht of de specifieke kenmerken van de landbouwsector, de bijzondere afhankelijkheid ervan van bepaalde weersomstandigheden en de kwetsbaarheid ervan ten aanzien van de natuurlijke risico’s in Griekenland het noodzakelijk maken een staatsregeling in te voeren die recht geeft op een op solidariteit gebaseerde minimale schadevergoeding. Een maatregel die een uitzondering op de toepassing van het algemene (para)fiscale stelsel inhoudt, kan evenwel door de aard en de algemene opzet van het stelsel worden gerechtvaardigd wanneer de betrokken lidstaat kan aantonen dat die maatregel rechtstreeks uit de basis- of hoofdbeginselen van dat stelsel voortvloeit. In dit verband moet een onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de doelstellingen van een specifiek stelsel die buiten dat stelsel zijn gelegen en anderzijds de voor het bereiken van dergelijke doelstellingen noodzakelijke mechanismen die inherent zijn aan het stelsel zelf (28).

Zodra blijkt dat ELGA niet alleen met parafiscale bijdragen wordt gefinancierd, maar ook met rechtstreekse bijdragen van de staat, kan een dergelijke, op solidariteit tussen de producenten gebaseerde rechtvaardiging niet worden toegepast, zodat het stelsel moet worden geacht in zijn geheel selectief te zijn.

In het voorliggende geval werden de schadevergoedingen ten belope van 386 986 648 EUR die in 2008 aan de producenten werden betaald, niet grotendeels gefinancierd uit de verplichte bijzondere bijdragen, aangezien die slechts 88 353 000 EUR bedroegen. In dat geval kunnen de aan de verzekerde producenten betaalde prestaties niet langer worden geacht uitsluitend uit bijdragen te zijn gefinancierd (29).

(63)

Met betrekking tot de schadevergoedingen ten belope van 415 019 452 EUR die in 2009 werden betaald, constateert de Commissie dat die niet werden gefinancierd uit de verplichte bijzondere bijdragen, die in 2009 slechts 57 015 388 EUR bedroegen. Die schadevergoedingen waren bij het interministeriële besluit van 30 januari 2009 vastgesteld als uitzonderlijke verzekeringsdekking tegen verliezen bij de plantaardige productie en maakten geen deel uit van de schadevergoedingen die ELGA in 2009 in het kader van het stelsel van verplichte verzekering aan producenten moest betalen ter compensatie van schade. Bijgevolg kan de Commissie het argument van de Griekse autoriteiten dat ook deze schadevergoedingen als echte vergoedingen moeten worden beschouwd, niet onderschrijven.

(64)

Om die hoge schadevergoedingen aan de producenten van landbouwproducten te kunnen betalen heeft ELGA twee leningen moeten aangaan, die over een periode van tien jaar worden terugbetaald (zie de overwegingen 16 en 17). Uit de gegevens die de Griekse autoriteiten over de afwikkeling van de jaarlijkse rente- en aflossingstranches voor die twee leningen hebben verstrekt, moet worden geconcludeerd dat ELGA niet in staat zal zijn die over tien jaar lopende jaarlijkse tranches terug te betalen met de bijzondere verzekeringsbijdragen van de producenten, des te meer omdat die bijdragen moeten dienen voor de betaling van vergoedingen voor schadegevallen die zich in die jaren zullen voordoen.

(65)

In het kader van de aanvullende inlichtingen die de Griekse autoriteiten hebben verstrekt, hebben zij meegedeeld dat een nieuwe wet betreffende het beschermings- en verzekeringsstelsel voor de landbouwactiviteit (Wet 3877/2010) werd aangenomen om de inkomsten van ELGA te verhogen.

De Commissie is van mening dat die wet inderdaad kan bijdragen tot de gezondmaking van de toekomstige werking van ELGA. Toch kan niet worden geconcludeerd dat een toename van de inkomsten van ELGA in de toekomst zal volstaan om zowel de betrokken leningen terug te betalen als in de desbetreffende jaren schadevergoedingen aan producenten uit te keren.

Met de lening die ELGA voor 2009 heeft afgesloten, heeft zij de inkomsten die zij gedurende de volgende tien jaar zal krijgen, uitermate bezwaard, aangezien zij reeds de voor 2008 aangegane lening moest terugbetalen en daarvoor vooraf reeds beslag had gelegd op de verzekeringsbijdragen die zij de daaropvolgende jaren zou ontvangen. Zoals de belanghebbenden opmerken (zie de overwegingen 34 en 35), wordt dit probleem duidelijk nog erger door de twee aanvullende leningen die ELGA ook in 2009 heeft afgesloten. Bijgevolg kan niet worden uitgesloten dat de betrokken maatregelen ook worden gefinancierd met andere staatsmiddelen waarover ELGA kan beschikken.

(66)

In elk geval blijkt niet dat de in de steunregeling gehanteerde differentiëring tussen ondernemingen die zich in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie bevinden, in het kader van de Griekse wetgeving betreffende door natuurverschijnselen veroorzaakte schade kan worden gerechtvaardigd op basis van de solidariteitsdoelstellingen van het stelsel. Ten eerste worden soortgelijke risico’s in andere sectoren dan die welke onder deze regeling vallen, door de ondernemingen zelf gedragen. Ten tweede lijdt het geen twijfel dat ook binnen de landbouwsector die onder deze regeling valt, sommige producenten altijd meer aan bepaalde risico’s blootgesteld zullen zijn dan anderen (door het soort productie of de geografische ligging van hun bedrijf), zodat de steun altijd hoofdzakelijk naar bepaalde categorieën producenten zal gaan, ten nadele van andere.

(67)

Daarom concludeert de Commissie dat de schadevergoedingen die ELGA in 2008 en 2009 aan producenten van landbouwproducten heeft betaald op grond van het stelsel van verplichte verzekering, onder artikel 107, lid 1, van het Verdrag vallen en staatssteun vormen.

(68)

Bijgevolg moet worden onderzocht of kan worden toegestaan dat wordt afgeweken van het in artikel 107, lid 1, van het Verdrag neergelegde algemene beginsel dat staatssteun verboden is.

2.   Beoordeling van de maatregelen als onrechtmatige steun

(69)

Aangezien de betrokken steun is toegekend en betaald zonder vooraf te zijn aangemeld, gaat het om onrechtmatige steun in de zin van artikel 1, onder f), van Verordening (EG) nr. 659/1999.

3.   Beoordeling van de verenigbaarheid van de steun op grond van artikel 107, lid 3, onder c), van het verdrag

(70)

In artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag is bepaald dat steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, als verenigbaar met de interne markt kunnen worden beschouwd mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad.

(71)

Om voor deze afwijking in aanmerking te komen moeten de betrokken steunmaatregelen voldoen aan de bepalingen van de rechtsbesluiten die van toepassing waren op het ogenblik dat die steun werd toegekend, d.w.z. in 2008 en 2009. In het voorliggende geval gaat het om de Communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector 2007-2013, en met name hoofdstuk V.B betreffende steun ter vergoeding van schade aan de landbouwproductie of aan de landbouwproductiemiddelen, meer bepaald punt V.B.3 betreffende steun ter compensatie van landbouwers voor verliezen als gevolg van ongunstige weersomstandigheden, en om artikel 11 van de vrijstellingsverordening.

Opgemerkt moet worden dat voor bepaalde producties waarvoor in 2009 steun aan de producenten is toegekend (oriënttabak, zomeraardappelen), hoofdstuk V.B.4 van de richtsnoeren betreffende steun ter bestrijding van dier- en plantenziekten wellicht van toepassing is. Aangezien de Griekse autoriteiten evenwel hebben aangetoond dat de ziekten bij die producties het gevolg waren van ongunstige weersomstandigheden (zie ook overweging 44), heeft de Commissie overeenkomstig voetnoot 31 van hoofdstuk V.B.4 van de richtsnoeren de steunmaatregelen getoetst aan de bepalingen van hoofdstukonderdeel V.B.3.

(72)

In het voorliggende geval zijn de volgende bepalingen van de richtsnoeren van toepassing:

a)

overeenkomstig punt 125 van de richtsnoeren kunnen weersomstandigheden, zoals vorst, hagel, regen of droogte, d.i. omstandigheden zoals die welke zich in dit geval hebben voorgedaan en in 2008 en 2009 schade aan bepaalde landbouwproducties in Griekenland hebben aangericht, met natuurrampen worden gelijkgesteld wanneer het schadeniveau een bepaalde drempel van de normale productie bereikt. Het verlenen van een vergoeding voor dergelijke met natuurrampen gelijkgestelde gebeurtenissen draagt bij tot de ontwikkeling van de landbouwsector en moet worden toegestaan op grond van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag.

Bijgevolg moet de uit de ongunstige weersomstandigheden voortvloeiende schade, om voor de steun in aanmerking te komen, 30 % bedragen van de gemiddelde jaarlijkse productie van de betrokkene in de drie voorafgaande jaren of van het gemiddelde van drie jaren van de vijf voorgaande jaren, de jaren met de hoogste en de laagste waarde niet meegerekend. Overeenkomstig punt 128 van de richtsnoeren kan de Commissie ook andere methoden voor de berekening van de normale productie aanvaarden, met inbegrip van regionale referentiewaarden, op voorwaarde dat zij ervan overtuigd is dat deze methoden representatieve resultaten opleveren en niet gebaseerd zijn op abnormaal hoge opbrengsten,

b)

bij de aanmelding van de steunmaatregelen moeten passende ondersteunende meteorologische gegevens worden verstrekt. Bovendien moeten ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, door de overheidsinstanties officieel als zodanig worden erkend,

c)

de brutosteunintensiteit mag niet meer bedragen dan 80 % van de daling van de verkoopinkomsten, en niet meer dan 90 % van die daling in probleemgebieden of in de in artikel 36, onder a), i), ii) en iii), van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) (30) bedoelde gebieden die door de lidstaten zijn aangewezen overeenkomstig de artikelen 50 en 94 van die verordening; die inkomstendaling wordt berekend door het onder i) bedoelde cijfer in mindering te brengen op het onder ii) bedoelde cijfer:

i)

de hoeveelheid van het product die is geproduceerd in het jaar waarin de ongunstige weersomstandigheden zich hebben voorgedaan, vermenigvuldigd met de gemiddelde verkoopprijs die in dat jaar werd verkregen;

ii)

de gemiddelde jaarlijkse hoeveelheid die is geproduceerd in de laatste drie jaar (of het gemiddelde van drie jaren van de laatste vijf jaren, de hoogste en de laagste productie niet meegerekend) vermenigvuldigd met de gemiddelde verkregen verkoopprijs.

Het aldus verkregen voor steun in aanmerking komende bedrag kan worden verhoogd met andere kosten die de landbouwer speciaal heeft gemaakt omdat hij vanwege de ongunstige weersomstandigheden niet kon oogsten,

d)

het maximumbedrag van de voor steun in aanmerking komende verliezen moet worden verminderd met de in het kader van verzekeringsregelingen ontvangen bedragen en met de kosten die door andere factoren dan de ongunstige weersomstandigheden zijn veroorzaakt,

e)

het verlies moet worden berekend op het niveau van het individuele landbouwbedrijf, maar de Commissie kan aanvaarden dat daarvoor gemiddelde waarden worden gehanteerd, op voorwaarde dat die representatief zijn en niet tot een aanmerkelijke overcompensatie van bepaalde begunstigden leiden,

f)

de begunstigde moet in elk geval een deel van de kosten dragen (punt 125, onder d), van de richtsnoeren),

g)

de steunregelingen moeten uiterlijk drie jaar na het ontstaan van de uitgaven of het verlies worden ingevoerd en de steun moet binnen vier jaar na die gebeurtenis worden betaald.

(73)

Met betrekking tot de compensatiesteun ten bedrage van 373 257 465,71 EUR die ELGA aan de producenten heeft toegekend als vergoeding voor de schade die door ongunstige weersomstandigheden aan hun plantaardige productie was aangericht, constateert de Commissie dat die grotendeels, d.i. voor een bedrag van 347 193 466,52 EUR (zie overweging 42), voldoet aan de in overweging 72 vermelde bepalingen van de richtsnoeren en van de vrijstellingsverordening. Ook de steun voor opeenvolgende schade aan dezelfde plantaardige productie ten bedrage van 2 472 785,97 EUR, voldoet grotendeels, d.i. voor een bedrag van 2 300 185,51 EUR, aan de in overweging 72 vermelde bepalingen van de richtsnoeren en van de vrijstellingsverordening.

(74)

Met name wordt, zoals blijkt uit de tabel in overweging 42, voldaan aan de in overweging 72, onder a), vermelde voorwaarde, in die zin dat de schade de drempel van 30 % van de normale productie heeft bereikt voor wat betreft 347 193 466,52 EUR aan compensatiesteun. Met betrekking tot de steun voor opeenvolgende schade ging het bij 93,02 % van het totaalbedrag daarvan, d.i. 2 300 185,51 EUR, om schade die meer dan 30 % van de normale productie bedroeg en werd dus ook voldaan aan de in overweging 72, onder a), vermelde voorwaarde.

(75)

Uit de door de Griekse autoriteiten verstrekte inlichtingen (zie overweging 39) blijkt dat de brutosteunintensiteit van de compensatiesteun ten opzichte van de daling van de verkoopsinkomsten voldoet aan de in artikel 11 van de vrijstellingsverordening vastgestelde maxima (zie overweging 72, onder c)). Toch wordt de intensiteit niet berekend op basis van de gemiddelde productie in de laatste drie jaar (of de gemiddelde productie van drie jaren van de laatste vijf jaren) overeenkomstig artikel 2 van de vrijstellingsverordening, aangezien voor de betrokken compensatiesteun een andere methode voor het berekenen van de normale productie is toegepast (zie overweging 40 voor de berekeningsmethode).

(76)

Overeenkomstig punt 128 van de richtsnoeren kan de Commissie andere berekeningsmethoden dan die van artikel 2, punt 8, van de vrijstellingsverordening aanvaarden, op voorwaarde dat die methoden representatief zijn en niet gebaseerd zijn op abnormaal hoge opbrengsten. Na analyse van de beschrijving van de in voorliggend geval toegepaste berekeningsmethode is de Commissie van mening dat die methode aan de genoemde bepaling van de richtsnoeren voldoet en dat, gelet op de intensiteit van deze steun, er geen gevaar voor overcompensatie van de geleden verliezen bestaat.

(77)

De Commissie constateert ook dat de door Griekenland verstrekte meteorologische gegevens over de in het verkoopseizoen 2007-2008 plaatsgevonden evenementen bewijzen dat zich weersverschijnselen hebben voorgedaan die de toekenning van de betrokken schadevergoedingen rechtvaardigen.

(78)

Voorts werden, volgens de inlichtingen die over de steun werden verstrekt (zie overweging 39), in het kader van verzekeringsregelingen ontvangen bedragen en kosten die door andere factoren dan de ongunstige weersomstandigheden waren veroorzaakt, van die steun afgetrokken. Bovendien werden de verliezen berekend op het niveau van het landbouwbedrijf. Tot slot werden de termijnen voor het betalen van de steun na het verlies, als bedoeld in overweging 72, onder g), in acht genomen.

(79)

In het licht van het voorgaande kan de Commissie bijgevolg concluderen dat de compensatiesteun ten bedrage van 349 493 652,03 EUR die ELGA in 2008 aan de producenten heeft toegekend om schade aan hun plantaardige productie te compenseren, en waarvan 2 300 185,51 EUR betrekking heeft op steun voor opeenvolgende schade aan dezelfde plantaardige productie, voldoet aan de toepasselijke bepalingen van de richtsnoeren en van de vrijstellingsverordening en bijgevolg kan worden geacht staatssteun te zijn die krachtens artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag verenigbaar is met de interne markt.

(80)

Zoals evenwel blijkt uit de tabel in overweging 42, voldoet de compensatiesteun ten bedrage van 26 063 999,19 EUR die ELGA in 2008 aan producenten van landbouwproducten heeft betaald als vergoeding voor de schade aan hun plantaardige productie, niet aan artikel 2, punt 8, van de vrijstellingsverordening wat betreft het minimumpercentage schade ten opzichte van de normale productie. De Commissie constateert dat deze compensatiesteun niet met alle toepasselijke bepalingen van de richtsnoeren en van de vrijstellingsverordening verenigbaar is en bijgevolg niet in aanmerking komt voor de afwijking van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag.

(81)

Met betrekking tot de compensatiesteun ten belope van 7 338 119,74 EUR die ELGA in 2008 aan landbouwers heeft toegekend voor verliezen aan dierlijk kapitaal, blijkt uit overweging 43 dat het volgens de Griekse autoriteiten bij die steun, die in het kader van het verplichte bijzondere verzekeringsstelsel werd betaald, niet om staatssteun ging. Hoewel de Griekse autoriteiten voor alle door ELGA in 2008 en 2009 toegekende compensatiesteun tot die conclusie kwamen, hebben zij alleen voor deze steun geen aanvullende gegevens verstrekt op basis waarvan kan worden besloten dat deze steun verenigbaar is met de richtsnoeren. Daarom concludeert de Commissie dat deze steun niet voldoet aan de toepasselijke bepalingen van de richtsnoeren en van de vrijstellingsverordening en bijgevolg niet in aanmerking komt voor de afwijking van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag.

In elk geval hecht de Commissie eraan te benadrukken dat de betrokken lidstaat zijn medewerking aan de Commissie moet verlenen en hiertoe alle gegevens moet verstrekken die zij nodig heeft om te verifiëren of wordt voldaan aan de voorwaarden voor de door deze lidstaat verlangde uitzondering (31). De Griekse autoriteiten hebben in dit geval nooit gevraagd om toepassing van de richtsnoeren en evenmin documenten verstrekt aan de hand waarvan de Commissie de gegevens aan deze richtsnoeren kon toetsen, een en ander in weerwil van de aanwijzingen die de Commissie had gegeven in overweging 21 van het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure.

(82)

De steun ten bedrage van 114 374,86 EUR voor door een beer aan de plantaardige productie toegebrachte schade valt niet onder de bepalingen van hoofdstuk V van de richtsnoeren betreffende risico- en crisisbeheer. Overeenkomstig punt 23 van de richtsnoeren beoordeelt de Commissie steunmaatregelen die niet onder de richtsnoeren vallen, van geval tot geval en keurt zij dergelijke maatregelen slechts goed als de positieve impact die de maatregel op de ontwikkeling van de landbouwsector heeft, het gevaar van mededingingsvervalsing dat daarmee gepaard gaat, ruim compenseert.

Volgens punt 113 van de richtsnoeren moet bij de goedkeuring van staatssteun voor risicobeheer van de producenten een minimumbijdrage in de verliezen worden geëist om het gevaar van mededingingsvervalsing te milderen en hen tot het beperken van de risico’s aan te moedigen. In dit geval bedroeg de steunintensiteit evenwel 100 % en hield de volledige afwezigheid van een bijdrage van de producenten in de verliezen volgens de Commissie gevaar voor mededingingsvervalsing in. Daarom is de Commissie van oordeel dat in dit geval een minimumbijdrage van de producenten van 20 % had moeten worden geëist. Bijgevolg is deze steun met de interne markt verenigbaar tot 80 % van de steunintensiteit, d.i. 91 500 EUR. Voor het resterende gedeelte, dat overeenkomt met 20 % van de steunintensiteit, wordt de steun onverenigbaar geacht met de interne markt.

(83)

Wat betreft de steun voor corrigerende maatregelen nadat per vergissing verkeerde gegevens waren geregistreerd in de schattingsverslagen over de verliezen bij de plantaardige en de dierlijke productie, heeft Griekenland slechts het totaalbedrag van die steun meegedeeld, d.i. 3 803 901,72 EUR. De bedragen voor de corrigerende maatregelen die betrekking hadden op de compensatiesteun voor verliezen in de plantaardige productie en bij het dierlijk kapitaal en voor door een beer aan de plantaardige productie toegebrachte schade (zie de overwegingen 41, 42 en 43), werden evenwel niet gepreciseerd in de aanvullende gegevens die de Griekse autoriteiten aan de Commissie hebben toegestuurd. Aangezien die corrigerende maatregelen betrekking hadden op administratieve fouten waarvan de bedragen door ELGA aan de begunstigden van de steun verschuldigd waren, concludeert de Commissie dat die corrigerende maatregelen deel mochten uitmaken van de betrokken compensatiesteun. Aangezien de Commissie evenwel alleen de compensatiesteun voor verliezen in de plantaardige productie ten bedrage van 349 666 252,49 EUR (zie overweging 75) verenigbaar acht, concludeert zij dat alleen de corrigerende maatregelen die op de genoemde compensatiesteun betrekking hebben, mogen worden geacht steun te zijn die voldoet aan de toepasselijke bepalingen van de richtsnoeren en van de vrijstellingsverordening, en dus in aanmerking komen voor de afwijking van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag.

(84)

Van de compensatiesteun ten bedrage van 415 019 452 EUR die ELGA in 2009 aan de landbouwers heeft betaald, beantwoordde 27 614 905 EUR aan de bepalingen van de richtsnoeren en van de vrijstellingsverordening, zoals toegelicht in overweging 73.

(85)

Uitgaande van de detailgegevens die de Griekse autoriteiten hebben verstrekt over elke in 2009 door ELGA betaalde compensatiesteun (zie overweging 37), heeft de Commissie kunnen constateren dat aan de in overweging 73, onder a), vermelde voorwaarde, namelijk dat de schade minstens 30 % van de normale productie moet bedragen, is voldaan voor wat betreft compensatiesteun ten belope van 27 614 905 EUR.

(86)

Zoals gesteld in de overwegingen 76 tot en met 79 betreffende een deel van de door ELGA in 2008 toegekende steun, kan ook voor de in 2009 toegekende steun ten belope van 27 614 905 EUR worden geconcludeerd dat daarbij is voldaan aan alle andere toepasselijke bepalingen van de richtsnoeren en van de vrijstellingsverordening.

(87)

Met name is aan die bepalingen voldaan wat betreft de steunintensiteit, de toegepaste berekeningsmethode, de meteorologische gegevens over de evenementen in het verkoopseizoen 2008-2009 (zie de tabel in overweging 44), de uitsluiting van de overcompensatie van de verliezen en de termijnen voor het betalen van de steun.

(88)

Gelet op het voorgaande constateert de Commissie dat de steun ten belope van 27 614 905 EUR die ELGA in 2009 aan de landbouwers heeft betaald, verenigbaar kan worden geacht met de toepasselijke bepalingen van de richtsnoeren en van de vrijstellingsverordening. Deze steun komt dus in aanmerking voor de afwijking als bedoeld in artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag.

(89)

Wat betreft het resterende steunbedrag — 387 404 547 EUR —, constateert de Commissie, in tegenstelling tot wat de Griekse autoriteiten daarover denken (zie overweging 46), dat die steun niet kan worden geacht verenigbaar te zijn met de in artikel 11 van de vrijstellingsverordening vastgestelde voorwaarden.

(90)

Uitgaande van de door Griekenland verstrekte detailgegevens over elke in 2009 toegekende steun, blijkt dat de ongunstige weersverschijnselen niet vallen onder de in artikel 2, punt 8, van de vrijstellingsverordening gegeven definitie van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, aangezien de betrokken slechte weersomstandigheden minder dan 30 % van de normale productie van de betrokken landbouwers hebben vernietigd. Bovendien werd de normale productie niet berekend overeenkomstig artikel 2, punt 8, van de vrijstellingsverordening (32) en was de betrokken steunintensiteit dus niet vastgesteld volgens de berekeningsmethode van artikel 11, lid 2, van de vrijstellingsverordening.

(91)

Verder zijn de Griekse autoriteiten van mening dat de betrokken steun ook voldoet aan alle voorwaarden om te kunnen worden geacht in overeenstemming te zijn met artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag en met de mededeling betreffende de tijdelijke communautaire kaderregeling (zie de overwegingen 47 tot en met 50).

(92)

De Commissie is van mening dat, wat betreft de betrokken niet-aangemelde steun, die in zijn geheel in 2009 is toegekend, artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag niet rechtstreeks kan worden toegepast, aangezien de Commissie de mededeling betreffende de tijdelijke communautaire kaderregeling heeft aangenomen, die op grond van die bepaling met ingang van 17 december 2008 van toepassing werd. In punt 4.2.2, onder h), van die mededeling werden ondernemingen die landbouwproducten produceren, uitdrukkelijk uit de werkingssfeer uitgesloten. Volgens vaste rechtspraak moet de Commissie op het specifieke terrein van de staatssteun de door haar vastgestelde kaderregelingen en mededelingen volgen voor zover die niet afwijken van de verdragsregels (33). Toentertijd had de Commissie in punt 4.2.2, onder h), van de mededeling betreffende de tijdelijke kaderregeling geoordeeld dat de steunregeling (die, ter herinnering, bedoeld was om de toegang tot de financiering in de financiële en economische crisis te stimuleren) niet van toepassing was op ondernemingen die bedrijvig waren in de sector van de primaire landbouwproductie; bijgevolg was zij van mening dat, gelet op de aanzienlijke concurrentievervalsing die zich in die sector kon voordoen, dergelijke steun niet nodig of evenredig was in de zin van artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag totdat de specifieke regels en maxima voor die sector in werking zouden treden (34). Volgens de Commissie is in het voorliggende geval op de steun die van 17 december 2008 tot en met 27 oktober 2009 werd toegekend, de mededeling van toepassing zoals die op dat ogenblik van kracht was.

De richtsnoeren die van toepassing waren op het ogenblik dat de betrokken steun werd toegekend, zijn de Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector 2007-2013. Zoals evenwel blijkt uit overweging 90, hadden de betrokken slechte weersomstandigheden minder dan 30 % van de normale productie van de betrokken landbouwers vernietigd. Hieruit volgt dat niet kan worden aangenomen dat, wat de betrokken compensatiesteun betreft, de toepasselijke bepalingen van de richtsnoeren zijn nageleefd.

(93)

Zoals blijkt uit overweging 48, zijn de Griekse autoriteiten van mening dat punt 7, onder a), van de mededeling betreffende de tijdelijke communautaire kaderregeling van toepassing is op de betrokken niet-aangemelde steun, aangezien die na 17 december 2008 aan de producenten werd toegekend.

De Commissie is evenwel van mening dat de mogelijkheid om steun aan de landbouwsector op grond van de mededeling betreffende de tijdelijke communautaire kaderregeling verenigbaar te verklaren, slechts kan slaan op steun aan de landbouwsector die is toegekend op of na 28 oktober 2009, datum van inwerkingtreding van de wijziging van de mededeling betreffende de tijdelijke communautaire kaderregeling, op grond waarvan een beperkt steunbedrag voor bedrijven die in de primaire landbouwproductie actief zijn, verenigbaar kan worden geacht.

(94)

In dit geval blijkt uit de detailgegevens die de Griekse autoriteiten hebben verstrekt over elke door ELGA in 2009 toegekende steun, dat zo goed als alle steun aan de producenten van landbouwproducten werd toegekend op een datum vóór de genoemde datum van 28 oktober 2009. Zo werd het grootste deel van de steun tussen maart 2009 en juli 2009 toegekend en werden andere steunbedragen in september 2009 verleend.

(95)

De Commissie komt dan ook tot de conclusie dat de betrokken steun niet in overeenstemming is met de mededeling betreffende de tijdelijke communautaire kaderregeling en bijgevolg niet in aanmerking komt voor de afwijking van artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag.

(96)

De Commissie erkent evenwel dat de wijzigingen die in de mededeling betreffende de tijdelijke communautaire kaderregeling voor de landbouwsector zijn aangebracht, kunnen worden toegepast op de steun die ELGA na die datum van 28 oktober 2009 aan de producenten van landbouwproducten toekende (een zeer beperkt gedeelte van de steun werd in december 2009 en in november 2010 toegekend).

(97)

Die steun voldoet aan punt 4.2.2 van de mededeling betreffende de tijdelijke communautaire kaderregeling. Toch is niet voldaan aan de voorwaarde van punt 4.2.2, onder g), van die mededeling, aangezien ELGA van de betrokken landbouwers geen verklaring heeft gekregen inzake eventuele andere de-minimissteun of steun krachtens de mededeling betreffende de tijdelijke communautaire kaderregeling die die landbouwers in het betrokken belastingjaar hadden ontvangen. De Commissie is evenwel van mening dat het argument van de Griekse autoriteiten dat in het onderhavige geval die eis niet meer dan een formaliteit zou mogen zijn, gegrond is, aangezien Griekenland in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 geen de-minimissteun of steun krachtens de mededeling betreffende de tijdelijke communautaire kaderregeling aan landbouwbedrijven had toegekend. Bijgevolg komt de Commissie tot de conclusie dat de steun waarop de mededeling betreffende de tijdelijke communautaire kaderregeling van toepassing is, aan de voorwaarden van punt 4.2.2 van die mededeling voldoet en in aanmerking komt voor de afwijking van artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag.

(98)

Overigens is het volgens de Commissie niet onmogelijk dat een deel van die steun, ten bedrage van 75 382 500 EUR, voldoet aan alle voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1535/2007 (zie de overwegingen 51 en 52).

VII.   CONCLUSIES

(99)

De schadevergoedingen die ELGA in 2008 aan de producenten heeft toegekend, namelijk 386 986 648 EUR, werden slechts gedeeltelijk gefinancierd uit de door de landbouwers betaalde verplichte bijzondere bijdragen, aangezien die bijdragen in 2008 slechts 88 353 000 EUR bedroegen. De in 2009 betaalde schadevergoedingen ten belope van 415 019 452 EUR werden niet gefinancierd uit de verplichte bijzondere bijdragen.

(100)

Wat betreft de twee leningen die ELGA heeft moeten afsluiten om die schadevergoedingen aan de producenten te betalen, moet worden geconcludeerd dat ELGA niet in staat zal zijn die over tien jaar lopende jaarlijkse rente- en aflossingstranches terug te betalen met de bijzondere verzekeringsbijdragen van de producenten, des te meer omdat die bijdragen moeten dienen voor de betaling van vergoedingen voor schadegevallen die zich in die jaren zullen voordoen.

(101)

Uit het voorgaande blijkt dat de schadevergoedingen die ELGA in de jaren 2008 en 2009 uit hoofde van het stelsel van verplichte verzekering heeft betaald, niet kunnen worden geacht uitsluitend te zijn gefinancierd uit bijdragen die de producenten als bijzondere verzekeringsbijdrage hebben betaald. Daarom concludeert de Commissie dat de schadevergoedingen die ELGA in 2008 en 2009 uit hoofde van het stelsel van verplichte verzekering heeft betaald, onder artikel 107, lid 1, van het Verdrag vallen en staatssteun vormen.

(102)

De Commissie constateert dat Griekenland de genoemde steunmaatregelen in strijd met artikel 108, lid 3, van het Verdrag ten uitvoer heeft gelegd.

(103)

Met betrekking tot de compensatiesteun die in 2008 uit hoofde van het stelsel van verplichte bijzondere verzekering is toegekend:

a)

concludeert de Commissie dat de staatssteun ten belope van 349 493 652,03 EUR die ELGA aan de producenten heeft toegekend als vergoeding voor de schade aan hun plantaardige productie verenigbaar is; 2 300 185,51 EUR van dit bedrag betreft steun voor opeenvolgende schade aan eenzelfde plantaardige productie. De Commissie is van mening dat die steun voldoet aan de toepasselijke bepalingen van de richtsnoeren en van de vrijstellingsverordening en bijgevolg kan worden geacht staatssteun te zijn die krachtens artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag verenigbaar is met de interne markt;

b)

is de Commissie van mening dat de staatssteun ten belope van 33 402 118,93 EUR die ELGA aan de producenten heeft toegekend voor bepaalde schade aan de plantaardige productie en aan het dierlijk kapitaal, niet aan de toepasselijke bepalingen van de richtsnoeren en van de vrijstellingsverordening voldoet en bijgevolg onverenigbaar is met de interne markt;

c)

is de Commissie van mening dat de staatssteun ten belope van 114 374,86 EUR die ELGA aan de producenten heeft toegekend voor door een beer aan hun productie toegebrachte schade, gevaar voor concurrentievervalsing kan meebrengen en bijgevolg onverenigbaar is met de interne markt;

d)

is de Commissie van oordeel dat van de staatssteun ten bedrage van 3 803 901,72 EUR die werd toegekend voor corrigerende maatregelen na fouten in de schadebeoordelingsverslagen, alleen de corrigerende maatregelen betreffende de compensatiesteun ten belope van 349 493 652,03 EUR voor schade aan de plantaardige productie, alsmede de corrigerende maatregelen betreffende de compensatiesteun ten belope van 91 500 EUR voor door een beer aan de plantaardige productie toegebrachte schade voldoen aan de toepasselijke bepalingen van de richtsnoeren en van de vrijstellingsverordening en bijgevolg in aanmerking komen voor de afwijking van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag. Daarentegen voldoet de overige staatssteun voor corrigerende maatregelen niet aan de toepasselijke bepalingen van de richtsnoeren en van de vrijstellingsverordening en komt die bijgevolg niet in aanmerking voor de afwijking van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag.

(104)

Met betrekking tot de compensatiesteun die in 2009 krachtens het interministeriële besluit is toegekend:

a)

concludeert de Commissie dat de staatssteun ten belope van 27 614 905 EUR die ELGA aan de producenten heeft toegekend als vergoeding voor de schade aan hun plantaardige productie verenigbaar is. De Commissie is van mening dat die steun voldoet aan de toepasselijke bepalingen van de richtsnoeren en van de vrijstellingsverordening en bijgevolg kan worden geacht staatssteun te zijn die krachtens artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag verenigbaar is met de interne markt.

b)

concludeert de Commissie met betrekking tot de staatssteun ten belope van 387 404 547 EUR die ELGA aan de producenten heeft toegekend als vergoeding voor de schade aan hun plantaardige productie het volgende:

de steun die werd toegekend vóór 28 oktober 2009 (35) voldoet niet aan de toepasselijke bepalingen van de mededeling betreffende de tijdelijke communautaire kaderregeling, van de richtsnoeren en van de vrijstellingsverordening en is bijgevolg onverenigbaar met de interne markt, behoudens de steun die op het ogenblik van de toekenning voldeed aan alle voorwaarden van de toepasselijke de-minimisverordening,

de steun die op of na 28 oktober 2009 werd toegekend, voldoet aan alle toepasselijke bepalingen van de mededeling betreffende de tijdelijke communautaire kaderregeling en kan bijgevolg worden geacht staatssteun te zijn die krachtens artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag verenigbaar is met de interne markt.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De schadevergoedingen die de Organismos Ellenikon Georgikon Asfaliseon (Griekse landbouwverzekeringsmaatschappij — hierna „ELGA” genoemd) in 2008 en 2009 aan de producenten van landbouwproducten heeft betaald, vormt staatssteun.

2.   De compensatiesteun die in 2008 is toegekend uit hoofde van het stelsel van verplichte bijzondere verzekering, is verenigbaar met de interne markt voor wat betreft de steun ten belope van 349 493 652,03 EUR die ELGA aan de producenten heeft toegekend als vergoeding voor de schade aan hun plantaardige productie, alsmede voor wat betreft de steun voor door een beer aan de plantaardige productie toegebrachte schade ten belope van 91 500 EUR en de steun voor corrigerende maatregelen die in het kader van de genoemde steun zijn genomen. De compensatiesteun ten belope van het resterende bedrag die in 2008 uit hoofde van het stelsel van bijzondere verplichte verzekering is betaald, is onverenigbaar met de interne markt.

3.   De compensatiesteun ten belope van 27 614 905 EUR die in 2009 is toegekend krachtens Interministerieel Besluit nr. 262037 van de minister van Economische Zaken en Financiën en de minister van Plattelandsontwikkeling van 30 januari 2009, is verenigbaar met de interne markt.

De compensatiesteun ten belope van 387 404 547 EUR die vóór 28 oktober 2009 aan de producenten werd toegekend, is onverenigbaar met de interne markt, behoudens de steun die op het ogenblik van de toekenning voldeed aan alle voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1535/2007.

Artikel 2

1.   Griekenland treft alle nodige maatregelen om de in artikel 1 bedoelde onverenigbare en reeds onwettig ter beschikking gestelde steun van de ontvangers terug te vorderen.

2.   De terug te vorderen steun omvat de rente vanaf de datum waarop de steun aan de begunstigden ter beschikking is gesteld, tot de datum van de effectieve terugbetaling.

3.   De rente dient te worden berekend op samengestelde basis in overeenstemming met hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie (36).

4.   De terugvordering vindt onverwijld plaats volgens de procedures van nationaal recht, mits deze procedures de onmiddellijke en doeltreffende uitvoering van dit besluit niet in de weg staan.

Artikel 3

De terugvordering van de in artikel 1, leden 2 en 3, bedoelde steun geschiedt onverwijld en daadwerkelijk. Griekenland zorgt ervoor dat dit besluit binnen vier maanden na de datum van kennisgeving ervan ten uitvoer wordt gelegd.

Artikel 4

1.   Binnen twee maanden na de kennisgeving van dit besluit deelt Griekenland de volgende gegevens aan de Commissie mee:

a)

het totale bedrag (hoofdvordering plus terugvorderingsrente) dat van de begunstigden moet worden teruggevorderd;

b)

een gedetailleerde beschrijving van reeds genomen of geplande maatregelen om aan het onderhavige besluit te voldoen;

c)

de documenten waarmee de begunstigden zijn aangemaand tot het terugbetalen van de steun.

2.   Griekenland houdt de Commissie op de hoogte van de voortgang van de voor de uitvoering van dit besluit genomen nationale maatregelen totdat de in artikel 1, leden 2 en 3, vermelde steun volledig is teruggevorderd.

3.   Na afloop van de in lid 1 vermelde periode van twee maanden dient Griekenland op eenvoudig verzoek van de Commissie een verslag in over de reeds genomen en geplande maatregelen om aan dit besluit te voldoen. Het verslag verstrekt ook gedetailleerde informatie over de van de begunstigden teruggevorderde steunbedragen en terugvorderingsrente.

Artikel 5

Dit besluit is gericht tot de Helleense Republiek.

Gedaan te Brussel, 7 december 2011.

Voor de Commissie

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB C 72 van 20.3.2010, blz. 12.

(2)  Daarna de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag en met ingang van 1 december 2009 werden de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag vervangen door respectievelijk artikel 107 en artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

(3)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

(4)  Zie voetnoot 1.

(5)  FEK A’ 134 van 20 juni 1988.

(6)  Ingevoegd bij artikel 5 van Wet 2945/2001 en gewijzigd bij artikel 9 van Wet 3698/2008.

(7)  Ingevoegd bij Wet 2040/1992 (FEK A’ 70).

(8)  Wijziging aangebracht bij artikel 53, lid 1, van Wet 2538/1997.

(9)  PB C 319 van 27.12.2006, blz. 1.

(10)  Zie in dit verband de conclusies van advocaat-generaal Stix-Hackl van 14 november 2002 met betrekking tot zaak C-355/00, Freskot/Elliniko Dimosio, Jurispr. 2003, blz. I-5263, punt 68.

(11)  PB L 358 van 16.12.2006, blz. 3.

(12)  PB L 337 van 21.12.2007, blz. 35.

(13)  PB C 16 van 22.1.2009. Deze mededeling is laatstelijk gewijzigd in oktober 2009 (PB C 261 van 31.10.2009).

(14)  In artikel 6 van het verzekeringsreglement voor de plantaardige productie (Gezamenlijk Ministerieel Besluit nr. 15711 van 30.9.1998) is bepaald dat de schade minstens 20 % van de normale productie moet bedragen om door ELGA te kunnen worden gedekt.

(15)  Overeenkomstig de mededeling van de Commissie betreffende de vaststelling van regels voor de beoordeling van onrechtmatig verleende staatssteun (PB C 119 van 22.5.2002, blz. 22).

(16)  Jurispr. 2003, blz. I-05263, punt 81.

(17)  Zie met name het arrest van het Hof van Justitie van 16 mei 2002 in zaak C-482/99, Frankrijk/Commissie, Jurispr. 2002, blz. I-4397, punt 24.

(18)  Artikel gewijzigd bij artikel 13 van Wet 3074/2002.

(19)  Zie het arrest van het Hof van Justitie van 13 maart 2001 in zaak C-379/98, PreussenElektra AG, Jurispr. 2001, blz. I-2099, punt 58. Zie ook het arrest van het Hof van Justitie van 30 januari 1985 in zaak 290/83, Commissie/Franse Republiek, Jurisprudentie 1985, blz. 439, rechtsoverweging 14.

(20)  Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie vormt een verbetering van de concurrentiepositie van een onderneming als gevolg van staatsteun over het algemeen een bewijs voor het feit dat er sprake is van concurrentievervalsing ten opzichte van andere ondernemingen die geen dergelijke steun hebben ontvangen (Arrest van het Hof van Justitie van 17 september 1980 in zaak C-730/97, Philip Morris/Commissie, Jurispr. 1980, blz. 2671, Griekse editie 1980-III, blz. 13, punten 11 en 12).

(21)  In 2008 beliep het intracommunautaire handelsverkeer in de EU-27 voor de plantaardige productie 11 043 000 t (invoer) en 10 799 000 t (uitvoer); voor fruit 13 494 000 t (invoer) en 13 227 000 t (uitvoer), waarvan voor citrusvruchten 4 236 000 t (invoer) en 4 322 000 t (uitvoer); voor aardappelen 6 130 000 t (invoer) en 5 760 000 t (uitvoer); voor olijfolie 777 000 t (invoer) en 724 000 t (uitvoer); voor melk en andere zuivelproducten 12 326 000 t (invoer) en 13 130 000 t (uitvoer); voor schapen- en geitenvlees, waaronder levende dieren, 235 000 t geslacht gewicht (invoer) en 275 000 t geslacht gewicht (uitvoer); voor vlees van pluimvee, waaronder levende dieren, 3 346 000 t geslacht gewicht (invoer) en 3 806 000 t geslacht gewicht (uitvoer).

(22)  Zie met name de arresten van 1 december 1998 in zaak C-200/97 Ecotrade, Jurispr. 1998, blz. I-7907, punt 37, en van 17 juni 1999 in zaak C-75/97, België/Commissie, Jurispr. 1999, blz. I-3671, punt 23.

(23)  Jurispr. 2002, blz. I-717, punt 44.

(24)  Zie het arrest van het Hof van 17 juni 1999 in zaak C-75/97, Koninkrijk België/Commissie, Jurispr. 1999, blz. I-3671, punt 25.

(25)  Zie het arrest van het Hof van 22 maart 1977 in zaak C-78/76, Steinike & Weinlig/Duitse Bondsrepubliek, Jurispr. 1977, blz. 595, Griekse editie blz. 171, punt 22.

(26)  Zie het arrest van het Hof van 2 februari 1996 in zaak C-56/93, België/Commissie, Jurispr. 1996, blz. I-273, punt 79, of het arrest van het Hof van 26 september 1996 in zaak C-241/94, Frankrijk/Commissie, Jurispr. 1996, blz. I-4551, punt 20.

(27)  Arrest van het Hof van 29 april 2004 in zaak C-159/01, Nederland/Commissie, blz. I-4461, punt 43.

(28)  Arrest van het Hof van 6 september 2006 in zaak C-88/03, Portugal/Commissie, Jurispr. 2006, blz. I-7115, punt 81.

(29)  Zie in dit verband de conclusies van advocaat-generaal Stix-Hackl met betrekking tot de zaak-Freskot, punt 77.

(30)  PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1.

(31)  Arrest van het Gerecht van 15 juni 2005, Regione autonoma della Sardegna/Commissie, T-171/02, Jurispr. blz. II-2123, punt 129.

(32)  De mogelijkheid om voor de berekening van de normale productie een andere methode toe te passen, wordt uitsluitend geboden in de richtsnoeren (punt 128).

(33)  Zie met name het arrest van het Hof van Justitie van 5 oktober 2000 in zaak C-288/96, Duitsland/Commissie, Jurispr. 2000, blz. I-8237.

(34)  Mededeling van de Commissie — Wijziging van de tijdelijke communautaire kaderregeling inzake staatssteun ter stimulering van de toegang tot financiering in de huidige financiële en economische crisis (PB C 261 van 31.10.2009, blz. 2), die op 28 oktober 2009 in werking is getreden.

(35)  Datum van inwerkingtreding van de wijziging van de mededeling betreffende de tijdelijke communautaire kaderregeling, op grond waarvan de ondernemingen die in de primaire landbouwproductie actief waren, ook in die kaderregeling werden opgenomen.

(36)  PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1.