ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2010.298.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 298

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

53e jaargang
16 november 2010


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 1032/2010 van de Raad van 15 november 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 174/2005 tot instelling van beperkingen op het leveren van bijstand in verband met militaire activiteiten aan Ivoorkust

1

 

*

Verordening (EU) nr. 1033/2010 van de Commissie van 15 november 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1505/2006 wat betreft de jaarverslagen van de lidstaten over de resultaten van de uitgevoerde controles in verband met de identificatie en registratie van schapen en geiten ( 1 )

5

 

*

Verordening (EU) nr. 1034/2010 van de Commissie van 15 november 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1082/2003 wat betreft de controles in verband met de voorschriften voor de identificatie en registratie van runderen ( 1 )

7

 

*

Verordening (EU) nr. 1035/2010 van de Commissie van 15 november 2010 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van melamine van oorsprong uit de Volksrepubliek China

10

 

*

Verordening (EU) nr. 1036/2010 van de Commissie van 15 november 2010 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op zeoliet A-poeder van oorsprong uit Bosnië en Herzegovina

27

 

 

Verordening (EU) nr. 1037/2010 van de Commissie van 15 november 2010 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

44

 

 

Verordening (EU) nr. 1038/2010 van de Commissie van 15 november 2010 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 16 november 2010

46

 

 

Verordening (EU) nr. 1039/2010 van de Commissie van 15 november 2010 tot wijziging van de bij Verordening (EU) nr. 867/2010 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2010/11

49

 

 

BESLUITEN

 

 

2010/690/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 4 augustus 2010 betreffende de door Polen toegekende steunmaatregel C 40/08 (ex N 163/08) ten gunste van PZL Hydral SA (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 5406)  ( 1 )

51

 

 

2010/691/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 15 november 2010 tot toekenning aan de Tsjechische Republiek van een afwijking op de toepassing van Beschikking 2006/679/EG betreffende de technische specificaties van het subsysteem besturing en seingeving van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem voor de lijn Strančice–České Budějovice (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 7789)

85

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) nr. 1015/2010 van de Commissie van 10 november 2010 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp voor huishoudelijke wasmachines (PB L 293 van 11.11.2010)

87

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

16.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 298/1


VERORDENING (EU) Nr. 1032/2010 VAN DE RAAD

van 15 november 2010

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 174/2005 tot instelling van beperkingen op het leveren van bijstand in verband met militaire activiteiten aan Ivoorkust

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 215,

Gezien Besluit 2010/656/GBVB van de Raad van 29 oktober 2010 tot vernieuwing van de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust (1),

Gezien het gezamenlijke voorstel van de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 174/2005 van de Raad van 31 januari 2005 tot instelling van beperkingen op het leveren van bijstand in verband met militaire activiteiten aan Ivoorkust (2) voorziet in een verbod op de uitvoer van uitrusting die kan worden gebruikt voor binnenlandse repressie en op het verlenen van bepaalde technische bijstand, financiering en financiële bijstand. Deze beperkingen werden ten uitvoer gelegd overeenkomstig Gemeenschappelijk Standpunt 2004/852/GBVB van de Raad van 13 december 2004 betreffende beperkende maatregelen tegen Ivoorkust (3).

(2)

Rekening houdend met Resolutie 1946 (2010) van de VN-Veiligheidsraad van 15 oktober 2010 en Besluit 2010/656/GBVB is het nodig Verordening (EG) nr. 174/2005 te wijzigen teneinde leveringen mogelijk te maken van niet-dodelijke uitrusting, alsmede niet-dodelijke uitrusting die voor interne repressie kan worden gebruikt, en die alleen is bedoeld om de veiligheidstroepen van Ivoorkust in staat te stellen passend en proportioneel geweld te gebruiken voor de handhaving van de openbare orde, alsook de verstrekking van daarmee verband houdende technische bijstand, financiering en financiële bijstand.

(3)

De lijst van uitrusting die kan worden gebruikt voor binnenlandse repressie moet worden bijgewerkt naar aanleiding van de aanbevelingen van deskundigen en rekening houdend met Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad van 27 juni 2005 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (4).

(4)

Het is passend het artikel betreffende de rechtsmacht van de Unie aan te passen aan recente formulering.

(5)

Verordening (EG) nr. 174/2005 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 174/2005 wordt als volgt gewijzigd:

1)

artikel 4, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   In afwijking van artikel 2 zijn de daarin bedoelde verbodsbepalingen niet van toepassing op:

a)

het verlenen van technische bijstand, financiering of financiële bijstand in verband met wapens en daarmee verband houdend materiaal, indien die bijstand of diensten uitsluitend bestemd zijn ter ondersteuning van en voor gebruik door de United Nations Operation in Côte d'Ivoire (UNOCI) en de Franse strijdkrachten die UNOCI ondersteunen;

b)

het verlenen van technische bijstand in verband met niet-dodelijke militaire uitrusting die uitsluitend is bedoeld voor humanitair of beschermend gebruik, met inbegrip van uitrusting die bestemd is voor crisisbeheersingsoperaties van de EU, de VN, de Afrikaanse Unie en de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (ECOWAS), mits deze activiteiten ook op voorhand werden goedgekeurd door het Sanctiecomité;

c)

het verlenen van financiering of financiële bijstand in verband met niet-dodelijke militaire uitrusting die uitsluitend is bedoeld voor humanitair of beschermend gebruik, met inbegrip van uitrusting die bestemd is voor crisisbeheersingsoperaties van de EU, de VN, de Afrikaanse Unie en de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (ECOWAS);

d)

het verlenen van technische bijstand in verband met wapens en daarmee verband houdend materiaal, uitsluitend bestemd ter ondersteuning van en voor gebruik bij de herstructurering van de strijdkrachten en veiligheidstroepen, overeenkomstig lid 3, onder f), van de overeenkomst van Linas-Marcoussis, mits deze activiteiten ook op voorhand werden goedgekeurd door het Sanctiecomité;

e)

het verlenen van financiering of financiële bijstand in verband met wapens en daarmee verband houdend materiaal, uitsluitend bestemd ter ondersteuning van en voor gebruik bij de herstructurering van de strijdkrachten en veiligheidstroepen, overeenkomstig lid 3, onder f), van de overeenkomst van Linas-Marcoussis;

f)

de verkoop of de tijdelijk naar Ivoorkust overgebrachte of uitgevoerde levering aan de strijdkrachten van een staat die overeenkomstig het internationale recht actie onderneemt uitsluitend en rechtstreeks gericht op de evacuatie van zijn onderdanen en onderdanen van andere staten voor wie die staat in Ivoorkust consulaire verantwoordelijkheid draagt, mits deze activiteiten ook op voorhand zijn gemeld bij het Sanctiecomité;

g)

het verlenen van technische bijstand, financiering of financiële bijstand in verband met niet-dodelijke militaire uitrusting die alleen is bedoeld om de veiligheidstroepen van Ivoorkust in staat te stellen passend en proportioneel geweld te gebruiken voor de handhaving van de openbare orde.”;

2)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 4 bis

1.   In afwijking van artikel 3 kan de in bijlage II vermelde bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exporteur of dienstverlener is gevestigd, op door haar passend geachte voorwaarden toestemming geven voor de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van niet-dodelijke uitrusting als bedoeld in bijlage I, of voor het verlenen van technische bijstand, financiering of financiële bijstand met betrekking tot dergelijke niet-dodelijke uitrusting, na te hebben vastgesteld dat de niet-dodelijke uitrusting uitsluitend bestemd is om de veiligheidstroepen van Ivoorkust in staat te stellen passend en proportioneel geweld te gebruiken voor de handhaving van de openbare orde.

2.   De betrokken lidstaat stelt de andere lidstaten en de Commissie in kennis van elke op grond van lid 1 verleende toestemming.

3.   Er worden geen vergunningen afgegeven voor activiteiten die reeds hebben plaatsgevonden.”;

3)

artikel 9 wordt vervangen door:

„Artikel 9

Deze verordening is van toepassing:

a)

op het grondgebied van de Unie, met inbegrip van haar luchtruim;

b)

aan boord van vliegtuigen of vaartuigen die onder de rechtsbevoegdheid van een lidstaat vallen;

c)

op alle zich op of buiten het grondgebied van de Unie bevindende natuurlijke personen die onderdaan van een lidstaat zijn;

d)

op alle volgens het recht van een lidstaat erkende of opgerichte rechtspersonen, entiteiten of lichamen;

e)

op alle rechtspersonen, entiteiten of lichamen ten aanzien van alle geheel of gedeeltelijk binnen de Unie verrichte zakelijke transacties.”;

4)

bijlage I wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening;

5)

de titel van bijlage II wordt vervangen door:

Artikel 2

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 29 oktober 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 november 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

S. VANACKERE


(1)  PB L 285 van 30.10.2010, blz. 28.

(2)  PB L 29 van 2.2.2005, blz. 5.

(3)  PB L 368 van 15.12.2004, blz. 50.

(4)  PB L 200 van 30.7.2005, blz. 1.


BIJLAGE

„BIJLAGE I

Lijst van uitrusting die voor binnenlandse repressie kan worden gebruikt, als bedoeld in artikel 3 en artikel 4 bis

1.

De volgende vuurwapens, munitie en toebehoren:

1.1

vuurwapens die niet vallen onder ML 1 of ML 2 van de gemeenschappelijke lijst van militaire goederen van de Europese Unie (1) (EU-gemeenschappelijke militaire lijst);

1.2

munitie speciaal ontworpen voor de vuurwapens die zijn vermeld in punt 1.1, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen;

1.3

vuurwapenvizieren die niet vallen onder de gemeenschappelijke lijst van militaire goederen van de EU.

2.

Bommen en granaten die niet vallen onder de gemeenschappelijke lijst van militaire goederen van de EU.

3.

De volgende voertuigen:

3.1

voertuigen uitgerust met een waterkanon, die speciaal zijn ontworpen of aangepast ten behoeve van oproerbeheersing;

3.2

voertuigen die speciaal zijn ontworpen of aangepast om door middel van stroomstoten indringers af te weren;

3.3

voertuigen die speciaal zijn ontworpen of aangepast om barricades te verwijderen, met inbegrip van constructiematerieel met bescherming tegen kogels;

3.4

voertuigen die speciaal zijn ontworpen voor vervoer of overbrenging van gevangenen en/of gedetineerden;

3.5

voertuigen die speciaal zijn ontworpen om mobiele barrières op te werpen;

3.6

voor de in 3.1 tot en met 3.5 vermelde voertuigen bestemde onderdelen, speciaal ontworpen ten behoeve van oproerbeheersing.

Opmerking 1:

Dit punt is niet van toepassing op voertuigen die speciaal zijn ontworpen ten behoeve van brandbestrijding.

Opmerking 2:

Voor de toepassing van punt 3.5 omvat de term „voertuigen” ook opleggers en aanhangwagens.

4.

De volgende explosieven en aanverwante uitrusting:

4.1

uitrusting en toestellen die speciaal ontworpen zijn voor het al dan niet elektronisch inleiden van explosies, met inbegrip van ontstekingstoestellen, detonatoren, ontstekers, boosters en slagkoord, alsmede speciaal daarvoor ontworpen onderdelen, met uitzondering van: uitrusting en toestellen die speciaal ontworpen zijn voor een specifiek commercieel gebruik, zijnde het door detonatie in werking stellen of doen functioneren van andere uitrusting of toestellen die niet het veroorzaken van explosies tot functie hebben (bijvoorbeeld toestellen voor het opblazen van airbags, piekstroombegrenzers of toestellen voor het in werking stellen van sprinklerinstallaties);

4.2

ladingen voor directionele explosies die niet onder de gemeenschappelijke lijst van militaire goederen van de EU vallen;

4.3

de volgende andere explosieven die niet onder de gemeenschappelijke lijst van militaire goederen van de Europese Unie vallen, en aanverwante stoffen:

a.

amatol;

b.

nitrocellulose (met een stikstofgehalte van meer dan 12,5 %);

c.

nitroglycol;

d.

penta-erythritoltetranitraat (PETN);

e.

picrylchloride;

f.

2,4,6-trinitrotolueen (TNT).

5.

De volgende beschermende uitrusting die niet valt onder ML 13 van de gemeenschappelijke lijst van militaire goederen van de EU:

5.1

lichaamspantsering met bescherming tegen kogels en/of messteken;

5.2

kogel- en/of fragmentatiebestendige helmen, helmen voor oproerbeheersing, schilden voor oproerbeheersing en kogelbestendige schilden.

Opmerking:

Dit punt heeft geen betrekking op:

uitrusting speciaal ontworpen voor sportieve activiteiten;

uitrusting speciaal ontworpen voor de veiligheid op het werk.

6.

Simulatieapparatuur die niet onder ML 14 van de gemeenschappelijke lijst van militaire goederen van de EU valt, voor opleiding in het gebruik van vuurwapens en speciaal daarvoor ontworpen programmatuur.

7.

Niet door de gemeenschappelijke lijst van militaire goederen van de EU bestreken nachtzicht- en thermischebeeldvormingsapparatuur en beeldversterkerbuizen.

8.

Scheermesprikkeldraad.

9.

Militaire messen, gevechtsmessen en bajonetten met een bladlengte van meer dan 10 cm.

10.

Productieapparatuur die speciaal is ontworpen voor de in deze lijst vermelde goederen.

11.

Specifieke technologie voor de ontwikkeling, de vervaardiging of het gebruik van de in deze lijst vermelde goederen.”


(1)  PB C 69 van 18.3.2010, blz. 19.


16.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 298/5


VERORDENING (EU) Nr. 1033/2010 VAN DE COMMISSIE

van 15 november 2010

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1505/2006 wat betreft de jaarverslagen van de lidstaten over de resultaten van de uitgevoerde controles in verband met de identificatie en registratie van schapen en geiten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG (1), en met name artikel 10, lid 1, eerste alinea en tweede alinea, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1505/2006 van de Commissie van 11 oktober 2006 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad wat betreft de minimaal te verrichten controles in verband met de identificatie en registratie van schapen en geiten (2) bepaalt dat de lidstaten controles moeten uitvoeren om na te gaan of de houders voldoen aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 21/2004.

(2)

Bovendien bepaalt Verordening (EG) nr. 1505/2006 dat de lidstaten bij de Commissie elk jaar een jaarverslag overeenkomstig het model in de bijlage bij die verordening moeten indienen over de resultaten van de in de voorgaande jaarlijkse inspectieperiode uitgevoerde controles.

(3)

De verzameling van de gegevens tijdens het verslagleggingsproces moet passend en evenredig aan de nagestreefde doelstellingen zijn. Voor een meer doelgerichte en bruikbare verslaglegging moeten bepaalde voorschriften en het modelverslag in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1505/2006 worden vereenvoudigd om beter de relevante informatie over de uitvoering van de controles te verstrekken en onnodige administrative lasten te vermijden.

(4)

Verordening (EG) nr. 1505/2006 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1505/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 7, onder b), wordt vervangen door:

„b)

het aantal bedrijven dat is gecontroleerd;”

2)

De bijlage wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 november 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 5 van 9.1.2004, blz. 8.

(2)  PB L 280 van 12.10.2006, blz. 3.


BIJLAGE

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1505/2006 wordt vervangen door:

„BIJLAGE

Verslag over de resultaten van de controles in de schapen- en geitensector in verband met de voorschriften voor de identificatie en registratie van die dieren overeenkomstig Verordening (EG) nr. 21/2004

1.   Algemene informatie over de bedrijven, dieren en controles

Totaal aantal bedrijven in de lidstaat aan het begin van het jaar van de verslagperiode (1)

 

Totaal aantal tijdens het jaar van de verslagperiode gecontroleerde bedrijven

 

Totaal aantal in de lidstaat aan het begin van het jaar van de verslagperiode geregistreerde dieren (1)

 

Totaal aantal tijdens de verslagperiode in bedrijven gecontroleerde dieren (1)

 

2.   Bevindingen inzake niet-naleving

Aantal bedrijven waar de voorschriften niet worden nageleefd

 

3.   Opgelegde sancties

Aantal bedrijven die sancties opgelegd kregen”

 


(1)  Of andere nationale referentiedatum voor dierstatistieken.


16.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 298/7


VERORDENING (EU) Nr. 1034/2010 VAN DE COMMISSIE

van 15 november 2010

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1082/2003 wat betreft de controles in verband met de voorschriften voor de identificatie en registratie van runderen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (1), en met name de inleidende zin en punt d) van artikel 10,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1082/2003 van de Commissie van 23 juni 2003 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad inzake de minimaal te verrichten controles overeenkomstig de identificatie- en registratieregeling voor runderen (2) stelt minimumvoorschriften voor dergelijke controles vast.

(2)

De ervaring die is opgedaan bij de uitvoering van de inspecties ter plaatse, vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1082/2003, als vermeld in de jaarverslagen, en bij de uitvoering van de controles ter plaatse bij schapen en geiten, vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1505/2006 van de Commissie (3), ondersteunt een vermindering van het percentage elk jaar te inspecteren bedrijven en te controleren dieren. In de regel moeten alle dieren op een bedrijf worden gecontroleerd. Voor bedrijven met meer dan twintig dieren mag de bevoegde autoriteit echter de controles beperken tot een passende representatieve steekproef van de dieren.

(3)

Bovendien bepaalt Verordening (EG) nr. 1082/2003 dat de lidstaten bij de Commissie een jaarverslag moeten indienen overeenkomstig het model in bijlage I bij die verordening, dat bijzonderheden over die controles moet verstrekken.

(4)

De verzameling van de gegevens voor het jaarverslag moet passend en evenredig aan de nagestreefde doelstellingen zijn. Voor een meer doelgerichte en evenredige verslaglegging moeten bepaalde voorschriften van Verordening (EG) nr. 1082/2003 en het model van bijlage I bij die verordening worden vereenvoudigd om beter de relevante informatie over de uitvoering van de controles te kunnen verstrekken.

(5)

Verordening (EG) nr. 1082/2003 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de Landbouwfondsen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1082/2003 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 2 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

„1.   De bevoegde autoriteit voert elk jaar controles uit die ten minste 3 % van de bedrijven betreffen.

2.   Wanneer de in lid 1 bedoelde controles aan het licht brengen dat Verordening (EG) nr. 1760/2004 in aanzienlijke mate niet wordt nageleefd, wordt het minimumpercentage van de controles in de volgende jaarlijkse inspectieperiode verhoogd.”.

2)

Artikel 3 wordt vervangen door:

„Artikel 3

De bevoegde autoriteit controleert de identificatie van alle dieren op het bedrijf.

Wanneer het aantal dieren op het bedrijf echter meer dan twintig bedraagt, kan de bevoegde autoriteit beslissen de identificatiemiddelen van een representatieve steekproef van die dieren, overeenkomstig internationaal erkende normen, te controleren, mits het aantal gecontroleerde dieren voldoende groot is om 5 % van de gevallen van niet-naleving van Verordening (EG) nr. 1760/2000 door de houders van die dieren op te sporen met een betrouwbaarheidsniveau van 95 %.”.

3)

Artikel 5, lid 1, onder b), wordt vervangen door:

„b)

het aantal bedrijven dat is gecontroleerd;”.

4)

Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 november 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1.

(2)  PB L 156 van 25.6.2003, blz. 9.

(3)  PB L 280 van 12.10.2006, blz. 3.


BIJLAGE

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1082/2003 wordt vervangen door:

„BIJLAGE I

Verslag over de resultaten van de uitgevoerde controles overeenkomstig titel I van Verordening (EG) nr. 1760/2000

1.   Algemene informatie over bedrijven en dieren

Totaal aantal bedrijven in de lidstaat aan het begin van de verslagperiode (1)

 

Totaal aantal tijdens de verslagperiode gecontroleerde bedrijven

 

Totaal aantal geregistreerde dieren in de lidstaat aan het begin van de verslagperiode (1)

 

Totaal aantal tijdens de verslagperiode in bedrijven gecontroleerde dieren

 

2.   Niet-naleving van Verordening (EG) nr. 1760/2000

Bedrijven die de verordening niet naleven

 

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 494/98 van de Commissie (2) opgelegde sancties

 

Aantal betrokken dieren

Aantal betrokken bedrijven

1.

Beperking van de verplaatsing van afzonderlijke dieren

 

 

2.

Beperking van de verplaatsing van alle dieren op het bedrijf

 

 

3.

Vernietiging van dieren

 

 

Totaal

 

 


(1)  Of andere nationale referentiedatum voor dierstatistieken.

(2)  PB L 60 van 28.2.1998, blz. 78.”.


16.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 298/10


VERORDENING (EU) Nr. 1035/2010 VAN DE COMMISSIE

van 15 november 2010

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van melamine van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 7,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Inleiding

(1)

Op 4 januari 2010 hebben Borealis Agrolinz Melamine GmbH, DSM Melamine B.V. en Zakłady Azotowe Puławy („de klagers”), namens producenten die goed zijn voor een groot deel, in dit geval meer dan 50 %, van de totale productie van melamine in de Unie, overeenkomstig artikel 5 van de basisverordening bij de Commissie een klacht ingediend betreffende de invoer van melamine van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

(2)

Het bij de klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal inzake dumping en aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om tot inleiding van een procedure over te gaan.

(3)

Op 17 februari 2010 heeft de Commissie met een bericht („het bericht van inleiding”) in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) de inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Unie van melamine van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC” of „het betrokken land”) aangekondigd.

2.   Bij de procedure betrokken partijen

(4)

De Commissie heeft de klagers, de haar bekende betrokken producenten-exporteurs in de VRC, importeurs, handelaren, gebruikers, leveranciers en verenigingen, alsmede de vertegenwoordigers van de VRC officieel van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te vragen om te worden gehoord.

(5)

Gezien het kennelijk grote aantal producenten-exporteurs in de VRC werd in het bericht van inleiding overwogen om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening voor de vaststelling van dumping en schade gebruik te maken van steekproeven. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was — en, zo ja, deze ook samen te stellen —, werd aan alle producenten-exporteurs in de VRC gevraagd zich bij de Commissie kenbaar te maken en haar overeenkomstig het bericht van inleiding basisinformatie te verstrekken over hun activiteiten in verband met het betrokken product tijdens het onderzoektijdvak (1 januari 2009-31 december 2009).

(6)

Als antwoord hierop werden zeven ingevulde vragenlijsten van producenten-exporteurs of groepen producenten-exporteurs in de VRC ontvangen. Twee ondernemingen zetten hun medewerking aan het onderzoek evenwel in een vroeg stadium stop. Een steekproef was bijgevolg niet meer nodig en alle partijen werden ervan op de hoogte gebracht dat er geen steekproef zou worden samengesteld.

(7)

Om de producenten-exporteurs in de VRC in staat te stellen desgewenst een verzoek in te dienen om als marktgerichte onderneming (BMO) of individueel te worden behandeld (IB), heeft de Commissie de haar bekende betrokken Chinese producenten-exporteurs, de Chinese autoriteiten en andere Chinese producenten-exporteurs die zich binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijnen kenbaar hadden gemaakt, de desbetreffende formulieren toegezonden. Drie Chinese groepen producenten-exporteurs en één individuele onderneming vroegen overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening om een BMO of, indien uit het onderzoek zou blijken dat zij niet aan de daarvoor geldende voorwaarden voldoen, om een IB. Eén andere groep vroeg uitsluitend om een IB.

(8)

De Commissie heeft een vragenlijst gestuurd naar alle haar bekende betrokken partijen en aan alle andere ondernemingen die zich binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijn kenbaar hadden gemaakt. Er werden antwoorden ontvangen van vijf producenten-exporteurs en verbonden ondernemingen in de VRC, één producent in de Verenigde Staten van Amerika die in het bericht van inleiding waren voorgesteld als referentieland, en één producent in een ander mogelijk referentieland, Indonesië. Verder werden ingevulde vragenlijsten ontvangen van drie producenten uit de Unie, terwijl ook zeven gebruikers medewerkten door een vragenlijst te beantwoorden. Geen van de importeurs heeft de Commissie informatie verstrekt en er hebben zich in de loop van het onderzoek ook geen importeurs kenbaar gemaakt.

(9)

De Commissie heeft alle gegevens die voor een voorlopige vaststelling van dumping, schade als gevolg hiervan en het belang van de Unie nodig werden geacht, ingewonnen en gecontroleerd, en heeft bij de volgende ondernemingen ter plaatse een controle uitgevoerd:

a)

Producenten in de Unie

Borealis Agrolinz Melamine GmbH, Oostenrijk

DSM Melamine B.V. (thans OCI Melamine B.V.), Nederland

Zakłady Azotowe Puławy, Polen

b)

Producenten-exporteurs in de VRC

Sichuan Chemical Group: Sichuan Chemical Co., Ltd, Sichuan Jinhua Chemical Co., Ltd, New Tianfu Chemicals Co., Ltd en M&A Chemicals Corporation

Sichuan Golden Elephant Group: Sichuan Golden Elephant Chemical Industry Group Co., Ltd en Sichuan Jade Elephant Melamine S&T Co., Ltd

Shandong Liaherd Group: Shandong Liaherd Chemical Industry Co., Ltd, Shandong Lianhe Fengyuan Chemical Industry Co., Ltd en Yiyuan Lianhe Fertilizer Co., Ltd

Tianjin Kaiwei Chemical Co., Ltd

Henan Junhua Group: Henan Junhua Chemical Company Ltd en Haohua-Junhua Group Zhengyang Chemical Co., Ltd

(10)

Daar voor het vaststellen van de normale waarde voor producenten-exporteurs die uitsluitend om een IB hadden gevraagd, en voor producenten-exporteurs aan wie mogelijk geen BMO zou worden toegekend, gebruik moest worden gemaakt van de gegevens in een referentieland, namelijk Indonesië, vond een controlebezoek plaats bij onderstaande onderneming:

c)

Producent in Indonesië

DSM Kaltim Melamine (DKM)

3.   Onderzoektijdvak

(11)

Het onderzoek naar de dumping en schade had betrekking op de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2006 tot het eind van het OT („de beoordelingsperiode”).

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(12)

Het betrokken product is melamine, momenteel ingedeeld onder GN-code 2933 61 00 en van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

(13)

Melamine is een wit kristallijn poeder verkregen uit ureum. Melamine wordt voornamelijk gebruikt in laminaten, vormpoeder, houten panelen en bekledingsharsen.

2.   Soortgelijk product

(14)

Uit het onderzoek is gebleken dat melamine die door de bedrijfstak van de Unie in de Unie wordt geproduceerd en verkocht, melamine die op de binnenlandse markt van de VRC wordt geproduceerd en verkocht en melamine die uit de VRC in de Unie wordt ingevoerd, alsook melamine die in Indonesië, dat als referentieland dienst deed, wordt geproduceerd en verkocht, dezelfde fysische en chemische basiseigenschappen heeft en voor dezelfde doeleinden wordt gebruikt.

(15)

Daarom worden deze producten voorlopig beschouwd als gelijk in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

C.   DUMPING

1.   Behandeling als marktgerichte onderneming

(16)

Krachtens artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening wordt bij antidumpingonderzoeken betreffende producten van oorsprong uit de VRC de normale waarde voor producenten die aan de criteria van lid 7, onder c), van dat artikel van de basisverordening voldoen, overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 van dat artikel vastgesteld. Voor de duidelijkheid zijn deze criteria hieronder nog eens kort samengevat:

besluiten van ondernemingen zijn een reactie op marktsignalen, zonder staatsinmenging van betekenis, en de kosten weerspiegelen de marktprijzen;

ondernemingen beschikken over een duidelijke basisboekhouding die onder controle staat van een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de internationale standaarden voor jaarrekeningen en die alle terreinen bestrijkt;

er zijn geen verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie;

de betrokken ondernemingen zijn onderworpen aan faillissements- en eigendomswetten die stabiliteit en juridische zekerheid verschaffen; en

omrekening van munteenheden geschiedt tegen de marktkoers.

(17)

Drie groepen producenten-exporteurs en één producent-exporteur uit de VRC verzochten om een BMO en vulden binnen de gestelde termijn het desbetreffende aanvraagformulier in.

(18)

Voor al deze medewerkende ondernemingen in de VRC heeft de Commissie alle gegevens verzameld die zij nodig achtte, en heeft zij de in het aanvraagformulier voor een BMO verstrekte gegevens ter plaatse gecontroleerd.

(19)

Alle medewerkende producenten-exporteurs en groepen in de VRC bleken niet te voldoen aan de criteria voor een BMO. Alle ondernemingen in de VRC die betrokken zijn bij de productie of het in de handel brengen van melamine, werden uitgenodigd een BMO aan te vragen. Indien aan één onderneming uit een groep de BMO wordt ontzegd, wordt die aan de hele groep ontzegd.

(20)

Aan de ondernemingen die ureum produceren uit aardgas om er melamine van te maken, werd een BMO ontzegd omdat de kosten van de belangrijkste grondstof, aardgas, niet hoofdzakelijk marktvoorwaarden bleken weer te geven, zoals voorgeschreven bij artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening. Het BMO-onderzoek heeft uitgewezen dat dit te wijten was aan staatsinmenging in de aardgasmarkt in de VRC.

(21)

De aardgasmarkt in de VRC wordt gedomineerd door drie staatsbedrijven. Ondernemingen die ureum produceren, waaruit zij dan melamine maken, genieten voor de productie van ureum van een lage door de overheid vastgestelde aardgasprijs. Een onderneming die ureum produceert, dat als meststof belangrijk is voor de Chinese landbouw- en levensmiddelenindustrie, betaalt voor aardgas een aanzienlijk lagere prijs dan ondernemingen die aardgas nodig hebben voor ander industrieel gebruik. Bovenop dit systeem van dubbele prijsstelling wordt de prijs van aardgas voor industrieel gebruik zelf ook vervalst door staatsinmenging en is deze prijs zelf veel lager dan de prijs voor aardgas op de wereldmarkt.

(22)

Deze lage aardgasprijs stelt de producenten in staat om voor een onnatuurlijk lage prijs melamine te produceren door te profiteren van de vervalste lage prijs voor aardgas. Aangezien aardgas een belangrijk aandeel uitmaakt van de kosten van ureum (rond 80 %) en ureum tussen 50 en 60 % van de kosten voor de productie van melamine uitmaakt, kunnen ondernemingen in de VRC die ureum uit aardgas produceren, niet worden geacht te hebben voldaan aan criterium 1.

(23)

Sommige ondernemingen produceren ureum niet zelf maar kopen het van niet-verbonden leveranciers. De ureummarkt zelf is echter ook verstoord door drie belangrijke vormen van staatsinmenging. Ten eerste bestaan er strikte invoerquota voor ureum en worden tijdens het OT uitvoerrechten geheven van 110 % binnen het seizoen en van 10 % buiten het seizoen. Ten tweede heeft de Chinese regering de binnenlandse verkoop van ureum met ingang van 1 juli 2005 vrijgesteld van btw. Ten derde is de Chinese regering direct bij de markt betrokken door het meststoffensysteem van de overheid dat sinds 2004 operationeel is en waarbij de staat bij de producenten rechtstreeks een strategische reserve van ureum aankoopt en daarvan bepaalde hoeveelheden op de binnenlandse markt brengt. De ureumproducenten profiteren ook van voorkeurtarieven voor elektriciteit, voor het vrachtvervoer per spoor en, zoals hierboven vermeld, voor aardgas.

(24)

De beperkingen op de uitvoer, tezamen met de winsten in het geval van binnenlandse verkoop, hebben tot gevolg dat de omvang van de ureumuitvoer wordt verminderd, waardoor leveringen naar de binnenlandse markt worden afgeleid en een neerwaartse druk op de binnenlandse prijs wordt uitgeoefend. Deze lage binnenlandse prijs wordt rechtstreeks veroorzaakt door staatsinmenging in de ureummarkt in de VRC. Bijgevolg kunnen de ondernemingen in de VRC die geen ureum produceren maar het van derde partijen kopen, niet worden geacht te hebben voldaan aan criterium 1.

(25)

Naast de algemene hierboven beschreven situatie was er één groep ondernemingen die niet voldeed aan de andere vereisten van criterium 1, aangezien de holding volledig in staatseigendom is en de individuele ondernemingen binnen de groep merendeels in staatseigendom zijn. Dit betekent dat deze groep onderhevig is aan aanzienlijke staatsinmenging voor belangrijke ondernemingsbesluiten.

(26)

Twee ondernemingen voldeden niet aan criterium 2 of aan criterium 3. Eén onderneming was niet in staat een volledige basisboekhouding voor te leggen en kreeg kantoorruimte gratis ter beschikking gesteld door een overheidsorgaan. De andere onderneming hield geen boeken bij overeenkomstig de internationale boekhoudnormen en kon niet aantonen dat haar overname van een onderneming in staatsbezit tegen een eerlijke prijs was geschied.

(27)

Eén onderneming kon niet bewijzen dat zij voldeed aan criterium 3, aangezien geen rente was betaald op de schuld als gevolg van de verkoop van de aandelen na privatisering. Meer bepaald werd aan het begin van het privatiseringsproces aan een aandeelhouder het kapitaal dat hij had geïnvesteerd, opnieuw geleend. Bij latere verkoop van de aandelen werd de schuld als betaling gebruikt. Slechts na tien jaar werd de lening terugbetaald door de aandeelhouder, die toen in privébezit was, zonder dat ooit enige rente over dit bedrag werd aangerekend of betaald.

(28)

Aan één onderneming werd BMO ontzegd, aangezien de ermee verbonden verkoopmaatschappij, die ook met het betrokken product handelt, geen BMO-aanvraagformulier heeft ingevuld.

(29)

De Commissie heeft de bevindingen van het BMO-onderzoek officieel bekendgemaakt aan de betrokken ondernemingen in de VRC, de autoriteiten van de VRC en de klagers. Deze kregen ook de gelegenheid om hun standpunten schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord indien daar bijzondere redenen voor waren.

(30)

Er werden verscheidene schriftelijke opmerkingen ingediend en er vond een hoorzitting plaats met een aantal producenten-exporteurs. De producenten-exporteurs voerden aan dat in de VRC ongeveer 70 % van het ureum voornamelijk wordt geproduceerd op basis van steenkool en slechts 30 % van het ureum op basis van aardgas. Aangezien er echter ook staatsinmenging is in de ureummarkt, zoals beschreven in de overwegingen 23 en 24, heeft dit geen gevolgen voor de conclusie dat de productiekosten van melamine in aanzienlijke mate vervalst zijn. Het argument wordt derhalve afgewezen.

(31)

Andere argumenten in de schriftelijke opmerkingen en de hoorzitting na de mededeling waren niet van dien aard dat het voorstel om de BMO te ontzeggen aan alle ondernemingen die erom hadden gevraagd, kon worden gewijzigd.

(32)

Gelet op het voorafgaande kon geen van de medewerkende ondernemingen in de VRC die om BMO hadden verzocht, aantonen dat zij voldeden aan alle criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening. Daarom werd geoordeeld dat BMO aan al deze ondernemingen moest worden geweigerd. Het Raadgevend Comité werd geconsulteerd en had geen bezwaren tegen deze conclusies.

2.   Individuele behandeling

(33)

Krachtens artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening wordt voor landen waarop artikel 2, lid 7, van toepassing is, een voor het hele land geldend recht vastgesteld, maar kunnen ondernemingen die kunnen aantonen dat ze aan de criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening voldoen, daarvan worden uitgezonderd.

(34)

Alle producenten-exporteurs die om een BMO hebben verzocht, verzochten eveneens om een IB voor het geval hun geen BMO zou worden toegekend. Daarnaast verzocht één groep alleen om een IB. Op basis van de beschikbare informatie werd voorlopig vastgesteld dat drie van de vijf producenten-exporteurs of groepen in de VRC aan alle voorwaarden voor een IB voldeden. Eén groep ondernemingen in de VRC werd IB ontzegd, aangezien de holding volledig in staatseigendom is en de individuele ondernemingen binnen de groep merendeels in staatseigendom zijn. Een andere onderneming werd IB ontzegd omdat een verbonden verkoopmaatschappij geen aanvraag voor BMO/IB had ingediend. Het was bijgevolg onmogelijk de criteria voor IB na te gaan.

3.   Normale waarde

a)   Keuze van het referentieland

(35)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet de normale waarde voor producenten-exporteurs aan wie geen BMO werd toegekend, worden vastgesteld op grond van de binnenlandse prijzen of een berekende normale waarde in een referentieland.

(36)

In het bericht van inleiding meldde de Commissie haar voornemen om de Verenigde Staten van Amerika als geschikt referentieland voor de vaststelling van de normale waarde te gebruiken, en belanghebbenden werd verzocht hun reacties mede te delen.

(37)

De Commissie onderzocht of andere landen redelijkerwijze als referentieland konden dienen en er werden vragenlijsten gestuurd naar melamineproducenten in India, Iran, Indonesië en de Verenigde Staten van Amerika. Alleen de melamineproducenten in de VS en Indonesië hebben de vragenlijsten beantwoord.

(38)

Na onderzoek van de antwoorden werd Indonesië gekozen als referentieland waar kennelijk een open markt bestaat met lage invoerrechten en aanzienlijke invoer uit diverse derde landen. Bovendien werd vastgesteld dat de kostenstructuur van een Indonesische producent meer vergelijkbaar was met die van een Chinese producent dan de kostenstructuur van een producent uit de VS, waardoor een meer realistische normale waarde kan worden vastgesteld. Het onderzoek bracht geen redenen aan het licht om te oordelen dat Indonesië niet geschikt was voor de vaststelling van de normale waarde.

(39)

Uiteindelijk heeft geen enkele belanghebbende, inclusief de klagers, gepleit voor de VS als geschikt referentieland voor het lopende onderzoek.

(40)

De gegevens die in het antwoord van de medewerkende Indonesische producent werden geleverd, werden ter plaatse gecontroleerd en betrouwbaar bevonden om er een normale waarde op te baseren.

(41)

Daarom wordt voorlopig geconcludeerd dat Indonesië een geschikt en redelijk referentieland is overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening.

b)   Vaststelling van de normale waarde

(42)

Krachtens artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening werd de normale waarde bepaald aan de hand van de gecontroleerde gegevens van de producent in het referentieland.

(43)

Het betrokken product werd op de Indonesische binnenlandse markt in representatieve hoeveelheden verkocht.

(44)

Aangezien de verkoop op de binnenlandse markt aan niet-verbonden afnemers tijdens het onderzoektijdvak niet winstgevend was, werd de normale waarde berekend op grond van de fabricagekosten van de Indonesische producent, vermeerderd met VAA-kosten en een redelijke winstmarge op de binnenlandse markt.

(45)

Daarom werden de VAA-kosten en de winst overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening op grond van een andere redelijke methode vastgesteld door de VAA-kosten en de winst te vergelijken met de bedrijfstak van de Unie. Het bedrag voor VAA werd als redelijk beschouwd aangezien het overeenstemt met de VAA-kosten van de bedrijfstak van de Unie. Het bedrag voor de winst lag dicht bij het bedrag dat de bedrijfstak van de Unie in gunstige jaren realiseert. Er waren geen aanwijzingen waaruit zou blijken dat dit winstbedrag hoger zou liggen dan de winst die gewoonlijk door andere exporteurs of producenten op de verkoop van producten van dezelfde algemene categorie op de binnenlandse markt van het land van oorsprong wordt gemaakt.

c)   Uitvoerprijzen voor de producenten-exporteurs aan wie een IB werd toegekend

(46)

Aangezien alle medewerkende producenten-exporteurs aan wie een IB werd toegekend, rechtstreeks uitvoerden naar onafhankelijke afnemers in de Unie, werden de uitvoerprijzen overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op grond van de werkelijk betaalde of te betalen prijs voor het betrokken product.

d)   Vergelijking

(47)

De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken op basis van de prijs af fabriek. Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Zo nodig werden correcties toegepast voor vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakking, krediet, bankkosten en commissies in alle gevallen waarin verzoeken daartoe redelijk en accuraat werden bevonden en met gecontroleerd bewijsmateriaal werden gestaafd.

(48)

De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken op hetzelfde niveau van indirecte belasting, d.w.z. btw inbegrepen.

4.   Dumpingmarges

a)   Voor de medewerkende producenten-exporteurs aan wie een IB werd toegekend

(49)

Krachtens artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werden de dumpingmarges voor de medewerkende producenten-exporteurs aan wie een IB werd toegekend, vastgesteld door vergelijking van een gewogen gemiddelde normale waarde, vastgesteld voor het referentieland, met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van het betrokken product naar de Unie van elke onderneming, zoals hierboven vastgesteld.

(50)

Op grond hiervan bedragen de voorlopige dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring:

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

Sichuan Golden Elephant Chemical Industry Group Co., Ltd en verbonden onderneming Sichuan Jade Elephant Melamine S&T Co., Ltd

44,9 %

Shandong Liaherd Chemical Industry Co., Ltd en verbonden ondernemingen Shandong Lianhe Fengyuan Chemical Industry Co., Ltd en Yiyuan Lianhe Fertilizer Co., Ltd

47,6 %

Henan Junhua Chemical Company Ltd en verbonden onderneming Haohua-Junhua Group Zhengyang Chemical Co., Ltd

49,0 %

b)   Voor alle andere producenten-exporteurs

(51)

Voor de berekening van de voor de hele VRC geldende dumpingmarge die van toepassing is op alle andere producenten-exporteurs in de VRC, werd de mate van medewerking eerst vastgesteld door de omvang van de uitvoer naar de Unie, als gerapporteerd door de medewerkende producenten-exporteurs, te vergelijken met de overeenstemmende statistieken van Eurostat.

(52)

Aangezien de medewerking in de VRC laag was, namelijk 30 %, werd de dumpingmarge voor het hele land, die voor alle andere exporteurs in de VRC geldt, berekend op basis van een vergelijking van de normale waarde, vastgesteld voor Indonesië, met de uitvoerprijsgegevens van de medewerkende producenten-exporteurs waaraan geen BMO noch IB was toegekend.

(53)

Op basis hiervan werd de dumpingmarge voor het hele land voorlopig vastgesteld op 65,6 % van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring.

D.   SCHADE

1.   Productie in de Unie en bedrijfstak van de Unie

(54)

De klacht werd ingediend door de drie voornaamste producenten van melamine in de Unie, met fabrieken in Oostenrijk, Duitsland en Italië (Borealis), Nederland (DSM) en Polen (Pulawy), die samen meer dan 90 % van de totale productie van melamine in de Unie tijdens het OT vertegenwoordigen. Twee andere producenten met een beperkte productie hebben zich niet verzet tegen de opening van het onderzoek.

(55)

Om de totale productie in de Unie vast te stellen, werd gebruikgemaakt van alle beschikbare informatie over de producenten in de Unie, waaronder de informatie in de klacht en de gegevens die voor en na de opening van het onderzoek van de producenten in de Unie zijn verkregen.

(56)

De totale productie in de Unie tijdens het OT werd op grond hiervan geschat op ongeveer 340 000 t. Deze hoeveelheid omvatte zowel de productie van alle producenten in de Unie die zich kenbaar hadden gemaakt als de geschatte productie van de andere producenten die niet hadden gereageerd tijdens de procedure („stille producenten”). Bij gebrek aan andere informatie is voor de vaststelling van de productie en het verbruik in de Unie gebruikgemaakt van de in de klacht opgenomen gegevens over de stille producenten.

2.   Verbruik in de Unie

(57)

Het verbruik werd vastgesteld aan de hand van Eurostatgegevens over de totale invoer en gegevens over de totale verkoop door de bedrijfstak van de Unie en de andere producenten in de Unie op de markt van de Unie, waaronder een schatting van de verkoop door de stille producenten. De berekening werd gebaseerd op de gegevens in de klacht.

Tabel 1

 

2006

2007

2008

OT

Omvang (t)

367 476

388 567

323 638

266 178

Index

100

105

88

72

Bron: Eurostat en antwoorden op de vragenlijst.

(58)

Het verbruik is tussen 2006 en 2007 gestegen met 5 % en vervolgens tussen 2007 en 2008 met 17 %, en tijdens het OT met 16 % gedaald. Over de gehele beoordelingsperiode is het verbruik met 28 % gedaald.

(59)

De daling van het melamineverbruik kan samenhangen met de conjunctuur, en meer bepaald met de tijdelijke inkrimping van de woningmarkt en de bouwsector, die de voornaamste markten zijn voor de belangrijkste toepassingen van melamine. Melamine is een belangrijk basismateriaal in deze sector en zal naar verwachting niet door andere materialen worden vervangen. De vraag naar melamine zal daarom naar verwachting weer toenemen met de algemene economische heropleving.

3.   Invoer in de Unie uit het betrokken land

a)   Omvang, prijs en marktaandeel van de invoer uit de VRC

(60)

Het onderzoek wees uit dat de invoer van melamine uit de VRC zich als volgt ontwikkelde:

Tabel 2

Invoer uit de VRC

2006

2007

2008

OT

Omvang (t)

26 565

42 750

34 595

17 434

Index

100

161

130

66

Bron: Eurostat.

(61)

Tussen 2006 en 2008 werd de Chinese invoer op de markt van de Unie belangrijker. Terwijl het totale verbruik in dezelfde periode op de markt van de Unie met 12 % is gedaald, hebben de Chinese exporteurs de omvang van hun verkoop op de markt van de Unie met 30 % vergroot. Zoals blijkt uit de tabel hieronder, groeide in die periode ook het marktaandeel.

(62)

De situatie veranderde tijdens het OT. Terwijl het verbruik daalde met 18 %, daalde de omvang van de uitvoer van de Chinese producenten nog meer. Tijdens het OT ging net als de omvang van de uitvoer ook het marktaandeel van de Chinese invoer achteruit.

Tabel 3

Marktaandeel van de invoer uit de VRC

2006

2007

2008

OT

Marktaandeel

7,2 %

11,0 %

10,7 %

6,5 %

Index

100

153

148

91

Volgens Eurostat bleek dat de invoerprijs uit de VRC tijdens de beoordelingsperiode over het algemeen met 10 % is gestegen.

Tabel 4

 

2006

2007

2008

OT

Gemiddelde prijs per ton in euro′s

814

802

1 149

896

Index

100

99

141

110

Bron: Eurostat.

(63)

Er was echter slechts weinig van samenwerking van de kant van de Chinese exporteurs en uit het onderzoek is gebleken dat de gemiddelde invoerprijs van de medewerkende Chinese exporteurs, die ongeveer 30 % van de totale Chinese invoer vertegenwoordigt, veel lager was dan de Eurostatprijs en lager dan de prijs van de bedrijfstak van de Unie; hij bedroeg tijdens het OT gemiddeld 806 EUR/ton.

(64)

In dit stadium van het onderzoek wordt er daarom van uitgegaan dat de ter plaatse gecontroleerde prijs van de medewerkende producenten-exporteurs in de VRC als basis moet worden genomen voor de analyse van schade en oorzakelijk verband.

(65)

Tijdens het onderzoek argumenteerden een aantal partijen dat de melamine die uit de VRC werd ingevoerd, van een lagere kwaliteit was dan de melamine die door de bedrijfstak van de Unie wordt geproduceerd, en daarom voor bepaalde toepassingen zoals oppervlaktebehandeling niet kon worden gebruikt. Aangezien dit argument niet kon worden onderbouwd, werd er in dit stadium van het onderzoek geen rekening mede gehouden.

b)   Prijsonderbieding

(66)

Voor de beoordeling van de prijsonderbieding werden de gewogen gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie voor niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, speciaal voor kosten voor vervoer en lading, overlading en lossing, aan een af fabriek-niveau aangepast, vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde cif-prijzen van de medewerkende exporteurs uit de VRC voor de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie.

(67)

Uit deze vergelijking bleek dat het betrokken product met dumping van oorsprong uit de VRC bij verkoop in de Unie de prijzen van de bedrijfstak van de Unie in het OT met 10,3 % onderbood.

4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

a)   Opmerkingen vooraf

(68)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Unie een evaluatie van alle economische indicatoren die een beoordeling van de situatie van deze bedrijfstak vanaf 2006 tot het eind van het OT mogelijk maken.

b)   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

Tabel 5

 

2006

2007

2008

OT

Productie (t)

378 961

371 564

358 794

304 028

Index

100

98

95

80

Productiecapaciteit (t)

442 000

442 000

396 200

396 200

Index

100

100

90

90

Bezettingsgraad

86 %

84 %

91 %

77 %

Index

100

98

106

90

Bron: antwoorden op de vragenlijst.

(69)

Zoals in bovenstaande tabel aangetoond, daalde de productie van de bedrijfstak van de Unie in die periode met 20 %. De productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie is in de beoordelingsperiode met 10 % gedaald.

(70)

In 2008 daalde de productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie tot ongeveer 396 200 t. Als gevolg van de stagnerende verkoop en de dalende productieomvang nam de bezettingsgraad echter af van 86 % in 2006 tot 77 % in het OT. De grootste daling gebeurde tussen 2008 en het einde van het OT.

c)   Omvang van de verkoop en marktaandeel

(71)

De verkoopcijfers in onderstaande tabel hebben betrekking op de omvang van de verkoop aan de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie.

Tabel 6

 

2006

2007

2008

OT

Omvang (t)

254 707

274 211

241 867

215 469

Index

100

108

95

85

Marktaandeel

74%

75%

80%

86%

Index

100

107

107

116

Bron: antwoorden op de vragenlijst.

(72)

Terwijl het verbruik in de Unie in 2006 en tijdens het OT met 28 % is gedaald, heeft de bedrijfstak van de Unie van het soortgelijke product 15 % minder op de markt van de Unie aan onafhankelijke afnemers verkocht. Daarom kon de bedrijfstak van de Unie zijn marktaandeel verhogen van 74 % in 2006 tot 86 % in het OT.

d)   Gemiddelde eenheidsprijzen van de bedrijfstak van de Unie en productiekosten

(73)

De gemiddelde verkoopprijzen af fabriek van de bedrijfstak van de Unie voor niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie daalden in de beoordelingsperiode met 5 %. De verkoopprijzen daalden sterk tussen 2008 en het einde van het OT, namelijk met 26 %.

Tabel 7(a)

 

2006

2007

2008

OT

Gemiddelde prijs per ton in euro′s

949

998

1 217

898

Index

100

105

128

95

Bron: antwoorden op de vragenlijst.

(74)

De gemiddelde productiekosten van de bedrijfstak van de Unie bleken tussen 2006 en het einde van het OT met 2 % te zijn teruggelopen. Tijdens dezelfde periode moest de bedrijfstak van de Unie echter zijn verkoopprijs laag houden om te kunnen concurreren met de laaggeprijsde invoer met dumping. Dit had tot gevolg dat de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk lager was dan de productiekosten tijdens het OT.

(75)

De productiekosten van de bedrijfstak van de Unie ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 7(b)

 

2006

2007

2008

OT

Gemiddelde productiekosten per ton in euro′s

1 076

1 054

1 229

1 060

Index

100

98

114

98

Bron: antwoorden op de vragenlijst.

e)   Voorraden

(76)

In het OT vertegenwoordigden de voorraden ongeveer 5% van de productieomvang. Met name tussen 2008 en het einde van het OT, bracht de bedrijfstak van de Unie de voorraad met 68 % terug. Deze afname van de voorraden moet echter worden gezien in het licht van een geringere bedrijvigheid na de inkrimping van de bedrijfstak van de Unie.

Tabel 8

 

2006

2007

2008

OT

Voorraden (t)

51 650

31 019

48 732

16 611

Index

100

60

94

32

Bron: antwoorden op de vragenlijst.

f)   Werkgelegenheid, lonen en productiviteit

Tabel 9

 

2006

2007

2008

OT

Werkgelegenheid - voltijdequivalent (VTE)

706

688

613

606

Index

100

97

87

86

Arbeidskosten (EUR/VTE)

57 736

57 248

63 273

61 025

Index

100

99

110

106

Productiviteit (eenheid/VTE)

537

540

585

502

Index

100

101

109

94

Bron: antwoorden op de vragenlijst.

(77)

Ten gevolge van de inkrimping van de bedrijfstak van de Unie nam het aantal werknemers in 2008 met 13 % af, en met nog eens 1 % tijdens het OT. De daling van de productiviteit moet worden gezien in het licht van de algemene inkrimping, waar de daling van het aantal werknemers met enige vertraging volgt op de daling van de productiviteit. De arbeidskosten zijn tijdens de beoordelingsperiode licht toegenomen met 6 %.

g)   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

Tabel 10

 

2006

2007

2008

OT

Winstgevendheid

–9,9 %

–2,4 %

–1,3 %

–18,0 %

Jaar/jaar

 

-7,5 %

+1,1 %

–16,7 %

Kasstroom (1 000 EUR)

–5 091

36 162

19 682

–20 847

Jaar/jaar

 

41 253

–18 480

–40 529

Investeringen (1 000 EUR)

29 070

14 630

32 540

21 465

Index

100

50,3

112

74

Rendement van investeringen

–10 %

–3 %

–2 %

–25 %

Jaar/jaar

 

+7 %

+1 %

–23 %

Bron: antwoorden op de vragenlijst.

(78)

De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie werd vastgesteld door de nettowinst vóór belastingen op de verkoop van het soortgelijke product uit te drukken als percentage van de omzet. Tijdens de beoordelingsperiode daalde de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie dramatisch van een verlies van 9,9 % in 2006 tot een verlies van 18 % tijdens het OT. Dit gebeurde ondanks een daling van de productiekosten in de bedrijfstak van de Unie met 14 % tussen 2008 en het einde van het OT zoals blijkt uit tabel 7(b) hierboven.

(79)

De beweging van de kasstroom, zijnde het vermogen van de bedrijfstak om zijn activiteiten zelf te financieren, weerspiegelt in grote mate de ontwikkeling van de winstgevendheid. In de beoordelingsperiode blijkt de kasstroom bijgevolg aanzienlijk te zijn afgenomen. Hetzelfde kan worden opgemerkt over het rendement van investeringen, dat tijdens de beoordelingsperiode een soortgelijke negatieve ontwikkeling liet zien als de resultaten van de bedrijfstak van de Unie.

(80)

Gezien het bovenstaande was het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om te investeren beperkt, aangezien de kasstroom tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk verminderde. Over de gehele betrokken periode namen de investeringen bijgevolg met 26,2 % af.

h)   Groei

(81)

Terwijl het verbruik in de Unie tussen 2006 en het einde van het OT met 28 % is gedaald, heeft de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie 15 % minder verkocht. Uit de ontwikkeling binnen de beoordelingsperiode blijkt dat de teruggang van de verkoopomvang met 15 % in de bedrijfstak van de Unie minder uitgesproken was dan de teruggang met 28 % van het verbruik in de Unie. Als gevolg daarvan steeg het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie tijdens dezelfde periode met 12 procentpunten.

i)   Hoogte van de werkelijke dumpingmarge

(82)

De dumpingmarges voor de VRC, hierboven aangegeven in het gedeelte over dumping, zijn meer dan minimaal. De gevolgen van de werkelijke dumpingmarges kunnen, gezien de omvang van de invoer met dumping en de prijzen van de met dumping ingevoerde producten, niet als te verwaarlozen worden beschouwd.

5.   Conclusie inzake schade

(83)

Uit het onderzoek bleek dat een aantal indicatoren die verband houden met de economische situatie in de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode aanzienlijk zijn verslechterd.

(84)

De omvang van de verkoop liep met 15 % terug, de productie met 20 %, het gebruik van de productiefaciliteiten viel van 86 % op 77 % terug en de werkgelegenheid moest met 14 % worden verminderd. In dezelfde periode werden de prijzen verminderd met 5 %. Tussen 2008 en het einde van het OT daalde de verkoopprijs met 26 %, waardoor de winstgevendheid extreem laag was, met negatieve gevolgen voor investeringen en financiële indicatoren zoals de kasstroom en het rendement van investeringen.

(85)

Zelfs als in de context van een dalend verbruik de bedrijfstak van de Unie erin is geslaagd zijn marktaandeel op de markt van de Unie met 12 procentpunten te doen stijgen, heeft het lage prijsniveau op de markt van de Unie, speciaal in het OT, geleid tot een aanzienlijke verslechtering van de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie in dezelfde periode. De prijzen konden immers de productiekosten niet dekken en het geleden verlies bedroeg niet minder dan -18 % over de omzet.

(86)

Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie tijdens het OT aanmerkelijke schade heeft geleden.

E.   OORZAKELIJK VERBAND

1.   Inleiding

(87)

Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening werd nagegaan of de aanmerkelijke schade van de bedrijfstak van de Unie het gevolg was van de invoer met dumping uit het betrokken land. Ook werden andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Unie schade kon hebben geleden, onderzocht om te voorkomen dat schade als gevolg van deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

2.   Gevolgen van de invoer met dumping

(88)

Zoals gezegd was de samenwerking van de Chinese producenten-exporteurs bij dit onderzoek erg beperkt. De medewerkende producenten-exporteurs vertegenwoordigen ongeveer 29 % van de totale invoer van melamine tijdens het OT.

(89)

Uit de invoerstatistieken van Eurostat bleek dat over het algemeen de omvang van de invoer uit de VRC tijdens de beoordelingsperiode met 34 % aanzienlijk is teruggelopen. Met andere woorden ging de invoer relatief gesproken sneller achteruit dan het verbruik (-28 %) in die periode.

(90)

Volgens Eurostat is de invoerprijs van melamine uit de VRC tijdens de beoordelingsperiode met 10 % gestegen. In de periode tussen 2008 en het einde van het OT daalde de prijs aanzienlijk met 31 %. De gecontroleerde gegevens van de Chinese medewerkende exporteurs die ongeveer 30 % van de totale invoer uit de VRC vertegenwoordigen, toonden echter aan dat de gemiddelde Chinese invoerprijs veel lager was dan het cijfer van Eurostat. Er werd vastgesteld dat de medewerkende producenten tijdens het OT gemiddeld voor 10,3 % aan prijsonderbieding deden vergeleken met de prijs van de bedrijfstak van de Unie.

(91)

Gezien de zeer beperkte samenwerking van de VRC moet de ter plaatse gecontroleerde prijs van de medewerkende producenten primeren op de prijsgegevens van Eurostat.

(92)

Uit een analyse op maandbasis van de omvang van de invoer van melamine bleek dat de Chinese invoer uitdrukkelijk present was op de markt van de Unie in het eerste halfjaar van het OT, toen de crisis in de sector een hoogtepunt bereikte, en in die periode een aandeel van tot 15 % in de markt van de Unie had. Gezien de structuur en het productieproces van de bedrijfstak van de Unie was er geen andere mogelijkheid dan de verkoopprijs te verlagen om het marktaandeel te handhaven. Hoewel de Chinese exporteurs hun uitvoer naar de Unie in het tweede halfjaar van het OT in aanzienlijke mate hadden teruggebracht, bleven de negatieve gevolgen van hun massale aanwezigheid in het begin van het OT en hun lage verkoopprijsniveau de rest van het onderzoektijdvak drukken op de markt van de Unie en de bedrijfstak van de Unie.

(93)

Uit het onderzoek bleek dat de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode te lijden had onder ernstig productieverlies, een vermindering van de bezettingsgraad, een daling van de verkochte hoeveelheden en een achteruitgang van de werkgelegenheid. De structuur van de bedrijfstak van de Unie en de ontwikkeling van de bovengenoemde schade-indicatoren wijzen erop dat de verslechtering van de economische situatie in zekere mate te wijten was aan de crisissituatie en de lage vraag op de markt zoals verklaard in de overwegingen (97) tot en met (100) hieronder. De verslechtering is echter ook te wijten aan het lage prijsniveau en de druk die de Chinese exporteurs meer bepaald tussen 2008 en het einde van het OT uitoefenden, waardoor niet alle kosten konden worden gedekt. Als gevolg daarvan waren de verliezen die tijdens het OT werden geleden, van niet minder dan -18 % over de omzet.

(94)

Rekening houdend met de verstoring die tijdens het BMO-onderzoek in de VRC is geconstateerd, met de hoge dumpingmarge en met de bevindingen hoofdzakelijk in overweging (92) hierboven, wordt geoordeeld dat zelfs met een dalend marktaandeel de laaggeprijsde invoer met dumping, die meer dan 10 % onder de prijs van de bedrijfstak van de Unie ligt, een rol heeft gespeeld bij de verdere verscherping van de negatieve trend van de verkoopprijs op de markt van de Unie tijdens het hele OT.

(95)

Op deze basis kan een oorzakelijk verband worden vastgesteld tussen de invoer met dumping en de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden.

3.   Gevolgen van andere factoren

(96)

De andere factoren die in de context van de oorzakelijkheid werden onderzocht, waren de ontwikkeling van de vraag op de markt van de Unie, de economische crisis, de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie, de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie en de invoer van melamine uit andere derde landen.

a)   Ontwikkeling van de vraag op de markt van de Unie en de economische crisis

(97)

Er zij aan herinnerd dat melamine vooral in de woningmarkt en de bouwsector wordt gebruikt. Ingevolge de economische crisis was er een inkrimping van de woningmarkt en de bouwsector, met bijgevolg een verminderd verbruik, niet alleen op de markt van de Unie maar wereldwijd. Aangezien de EU verreweg de grootste markt voor melamine ter wereld is, heeft de crisis een negatief gevolg gehad voor deze markt. Dit wordt geïllustreerd door een daling van 28 % van het verbruik, diverse stopzettingen van de productie door de bedrijfstak van de Unie en een daling van de verkoopprijs.

(98)

Deze feiten en overwegingen tonen bijgevolg aan dat een deel van de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, aan de economische crisis kan worden geweten.

(99)

Zoals uitgelegd in de overwegingen (88) tot en met (95) hierboven, mag echter niet worden vergeten dat er duidelijke verstoringen op de Chinese markt voor melamine waren. De invoer met dumping uit de VRC, met een prijs die tijdens het OT gemiddeld 10 % onder de prijs van de bedrijfstak van de Unie lag, heeft dus de negatieve gevolgen op het prijsniveau, vooral tijdens het OT, nog verergerd.

(100)

Gezien de prijsonderbieding door de Chinese exporteurs en hun selectief toenemende presentie tijdens het OT, zoals beschreven in overweging (92) hierboven, kan worden gesteld dat het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie blijft bestaan, ook al kan een deel van die schade worden geweten aan de economische crisis.

b)   Productiekosten van de bedrijfstak van de Unie

(101)

Uit het onderzoek is gebleken dat de productie van melamine kapitaalintensief is met een hoge mate aan vaste kosten. De productiekosten van melamine voor de bedrijfstak van de Unie bleven tijdens de beoordelingsperiode stabiel, maar zij daalden met 14 % tussen 2008 en het einde van het OT, zoals blijkt uit tabel 7(b) hierboven. Dit zou tot een zeker herstel van de winstgevendheid voor de bedrijfstak van de Unie hebben moeten leiden, maar het lage prijsniveau op de markt van de Unie en de prijsonderbieding door laaggeprijsde invoer met dumping uit de VRC hebben dit verhinderd.

(102)

Er wordt bijgevolg geconcludeerd dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade niet door de productiekosten werd veroorzaakt.

c)   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

(103)

Hoewel de analyse van de schade en het oorzakelijk verband vooral gericht was op de situatie van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie, werden ook zijn uitvoerprestaties als potentiële andere oorzaak voor de vastgestelde schade onderzocht.

Tabel 11

 

2006

2007

2008

OT

Uitvoer (ton)

84 103

78 956

68 560

85 146

Index

100

94

82

101

Bron: antwoorden van de bedrijfstak van de Unie op de vragenlijst.

(104)

Uit de analyse bleek dat de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie naar niet-verbonden partijen stabiel bleef op ongeveer 85 000 t (of 28 % van de productie gedurende de beoordelingsperiode). De uitvoerprestaties van de klagers waren dus zelfs tijdens de crisis zeer goed. De schade veroorzakende situatie van de bedrijfstak van de Unie kan bijgevolg niet worden verklaard door of te wijten zijn aan de uitvoer.

d)   Invoer uit andere derde landen

(105)

Voor de hoeveelheden die tussen 2006 en het einde van het OT uit andere derde landen werden ingevoerd, en de prijzen van deze invoer waren de trends als volgt:

Tabel 12

Andere derde landen

2006

2007

2008

OT

Invoer (ton)

45 480

41 060

24 835

16 473

Index

100

90

55

36

Marktaandeel

12,3 %

10,6 %

7,7 %

6,2 %

Index

100

86

62

50

Prijs (euro/ton)

820

941

1 094

895

Index

100

115

133

109

Bron: Eurostat.

(106)

Behalve uit Iran en Saudi-Arabië, bleef de invoer uit individuele derde landen onder de de minimisdrempel van 1 % van het marktaandeel van de markt van de Unie tijdens het OT. Uit het onderzoek bleek dat de omvang van de invoer uit derde landen in de beoordelingsperiode is gedaald. Wat Iran en Saudi-Arabië betreft, die respectievelijk 4,4 % en 1,4 % van het verbruik in de Unie tijdens het OT vertegenwoordigen, bleken hun prijzen hoger te liggen dat die van de medewerkende Chinese exporteurs. Om die reden kunnen dergelijke hoeveelheden en prijzen weinig of geen gevolgen hebben gehad op de markt van de Unie.

(107)

Gelet op het voorgaande luidt de voorlopige conclusie dat de invoer uit deze derde landen niet significant bijdroeg aan de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden.

4.   Conclusie inzake het oorzakelijk verband

(108)

Bovenstaande analyse laat zien dat de omvang van de invoer en het marktaandeel van de laaggeprijsde invoer met dumping van oorsprong uit de VRC in de beoordelingsperiode aanzienlijk zijn afgenomen. Toch ging deze invoer op de markt van de Unie tijdens het OT gepaard met aanzienlijke dumping, met prijzen die 10 % lager waren dan die van de bedrijfstak van de Unie. Dit negatieve effect op de verkoopprijzen op de markt van de Unie bleef tijdens het hele OT duren. Op basis van alle feiten en overwegingen kan een oorzakelijk verband worden vastgesteld tussen de invoer met dumping en de schade die de bedrijfstak van de Unie tijdens het OT heeft geleden.

(109)

Het onderzoek van de andere bekende factoren die schade voor de bedrijfstak van de Unie kunnen hebben veroorzaakt, heeft uitgewezen dat deze factoren niet zodanig waren dat het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping uit de VRC en de aanmerkelijke schade van de bedrijfstak van de Unie te verbreken.

(110)

Op grond van bovenstaande analyse, waarbij een duidelijk onderscheid werd gemaakt tussen de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie en de schade veroorzakende gevolgen van de invoer met dumping, luidt de voorlopige conclusie dat de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping uit de VRC aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft geleden.

F.   BELANG VAN DE UNIE

1.   Opmerking vooraf

(111)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening werd nagegaan of er ondanks de voorlopige conclusie inzake schade veroorzakende dumping dwingende redenen waren om te concluderen dat het niet in het belang van de Unie was in dit bijzondere geval voorlopige antidumpingmaatregelen vast te stellen. Het belang van de Unie werd geanalyseerd aan de hand van een afweging van de belangen van alle betrokkenen, dit wil zeggen de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers van het betrokken product.

2.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(112)

De bedrijfstak van de Unie bestaat uit drie producenten met fabrieken in verschillende lidstaten van de Unie, die voor het soortgelijke product meer dan 600 mensen rechtstreeks in dienst hebben.

(113)

De bedrijfstak van de Unie heeft aanmerkelijke schade geleden door de invoer met dumping uit de VRC. Er zij aan herinnerd dat de meest relevante schade-indicatoren gedurende de beoordelingsperiode een negatieve tendens lieten zien. Met name de schade-indicatoren die betrekking hebben op de financiële prestaties van de bedrijfstak van de Unie, zoals winstgevendheid, kasstroom en rendement van investeringen, liepen sterk terug. Indien geen maatregelen worden genomen, zal het herstel van de melaminesector niet volstaan om een herstel van de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie mogelijk te maken.

(114)

Verwacht wordt dat door de instelling van voorlopige antidumpingrechten een herstel van de effectieve handelsvoorwaarden op de markt van de Unie zal optreden, zodat de kosten van de verschillende componenten en de marktvoorwaarden weer tot uiting zullen komen in de prijs van melamine. Door de instelling van voorlopige maatregelen en het herstel van de sector kan de bedrijfstak van de Unie door schaalvoordelen zijn marktaandeel behouden, wat een positief effect heeft op zijn economische situatie en winstgevendheid.

(115)

De conclusie luidt derhalve dat de instelling van voorlopige antidumpingmaatregelen op de invoer van melamine van oorsprong uit de VRC in het belang van de bedrijfstak van de Unie is.

3.   Belang van de gebruikers

(116)

De samenwerking van de kant van de gebruikers was in dit geval vrij beperkt. Er werden 44 vragenlijsten naar de bekende gebruikers in de markt van de Unie gezonden, maar slechts 7 antwoorden konden als voldoende duidelijk worden beschouwd om hun economische situatie en de mogelijke gevolgen van antidumpingmaatregelen op hun activiteiten te beoordelen. De medewerkende gebruikers vertegenwoordigden circa 10 % van het totale verbruik in de Unie.

(117)

Volgens de bedrijfstak van de Unie bedraagt het aandeel van melamine in de productiekosten van de verwerkende ondernemingen maximaal 3 % en gemiddeld 2 %. Indien dit wordt bevestigd door latere controlebezoeken die in het verdere verloop van het onderzoek ter plaatse zullen worden verricht, zou het effect van de voorgestelde antidumpingmaatregelen voor de verwerkende ondernemingen beperkt blijven.

(118)

Gebaseerd op slechts enkele duidelijke antwoorden van de gebruikers, kan worden gesteld dat het aandeel van melamine in de productiekosten van de gebruikers rond 10 % ligt. Het mogelijke gevolg van de maatregelen kan dus negatief zijn, afhankelijk van het winstgevendheidsniveau dat door de gebruikers niet duidelijk werd aangegeven. Zoals boven vermeld, zullen in het verdere verloop van het onderzoek bij de belangrijkste gebruikers controlebezoeken plaatsvinden. De Commissie zal de verwerkende ondernemingen ook om grotere samenwerking verzoeken.

(119)

Sommige betrokken partijen stelden dat gezien het zeer hoge marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie het voornaamste gevolg van de instelling van antidumpingmaatregelen in dit geval een prijsverhoging voor melamine in deze bedrijfstak zou kunnen zijn.

(120)

Toch zou het niet opleggen van antidumpingmaatregelen betreffende de invoer met dumping uit de VRC kunnen leiden tot een verdere vermindering van de productie bij bepaalde producenten in de Unie en vervolgens tot een mogelijk tekort op de markt van de Unie, die wereldwijd de grootste markt voor melamine is.

(121)

Op basis van deze feiten en overwegingen is er in dit stadium geen onderbouwde informatie waaruit zou blijken dat de gevolgen van het opleggen van voorlopige maatregelen onevenredig zouden zijn ten aanzien van de activiteiten van de verwerkende ondernemingen. Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om geen voorlopige antidumpingmaatregelen in te stellen.

4.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(122)

Gezien deze overwegingen luidt de voorlopige conclusie dat er, gezien de beschikbare informatie over het belang van de Unie, over het geheel genomen geen dwingende redenen zijn die tegen de instelling van voorlopige maatregelen betreffende de invoer van melamine van oorsprong uit de VRC pleiten.

G.   VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

1.   Schademarge

(123)

Gelet op de conclusies inzake dumping, schade, het oorzakelijk verband en het belang van de Unie, moeten voorlopige antidumpingmaatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door invoer met dumping.

(124)

Om het niveau van deze maatregelen te bepalen, werd rekening gehouden met de vastgestelde dumpingmarges en het bedrag aan rechten dat noodzakelijk is om de schade voor de bedrijfstak van de Unie op te heffen.

(125)

Bij de berekening van het recht dat nodig is om de gevolgen van de schade veroorzakende dumping op te heffen, werd ervan uitgegaan dat de maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat moeten stellen om de productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te maken die bij normale concurrentie, dat wil zeggen in afwezigheid van invoer met dumping, redelijkerwijs op de verkoop van het soortgelijke product in de Unie door een dergelijke bedrijfstak kan worden behaald. De berekening van de winst die zou kunnen worden geboekt zonder invoer met dumping moet worden gebaseerd op het jaar 2003; dat is immers het enige jaar waarin de bedrijfstak van de Unie winst maakte en de invoer uit de VRC minder present was op de markt van de Unie. Daarom wordt een winstmarge van 5 % op de omzet gezien als een passend minimum dat de bedrijfstak van de Unie in afwezigheid van schade veroorzakende dumping had kunnen verwachten.

(126)

Op basis hiervan werd voor het soortgelijke product een prijs berekend waarbij de bedrijfstak van de Unie geen schade lijdt. Deze geen schade veroorzakende prijs is berekend door de productiekosten met de hierboven genoemde winstmarge van 5 % te vermeerderen.

(127)

De noodzakelijke prijsstijging werd vervolgens vastgesteld door een vergelijking van de gewogen gemiddelde invoerprijs van de medewerkende producenten-exporteurs in de VRC, naar behoren gecorrigeerd voor de kosten na invoer en de douanerechten, met de geen schade veroorzakende prijs van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie tijdens het OT. Het verschil dat uit deze vergelijking naar voren kwam, werd vervolgens uitgedrukt in een percentage van de gemiddelde cif-waarde van de invoer van de vergeleken soorten.

2.   Voorlopige maatregelen

(128)

In het licht van het voorgaande en overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening wordt geoordeeld dat op de invoer van oorsprong uit de VRC voorlopige antidumpingmaatregelen moeten worden ingesteld die gelijk zijn aan de dumpingmarge, of aan de schademarge indien deze lager is.

(129)

De bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dat onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het hele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) gelden dus uitsluitend bij de invoer van producten van oorsprong uit de VRC die vervaardigd zijn door de specifiek vermelde rechtspersonen. Deze rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om rechtspersonen die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(130)

Verzoeken in verband met de toepassing van deze individuele antidumpingrechten (bv. na een naamswijziging van de onderneming of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) moeten aan de Commissie (3) worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien de naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van binnenlandse productie en uitvoer. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

(131)

Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het residuele recht niet alleen gelden voor niet-medewerkende producenten-exporteurs, maar ook voor producenten die het betrokken product in het OT niet naar de Unie hebben uitgevoerd.

(132)

De vastgestelde dumping- en schademarges zijn als volgt:

Onderneming

Dumpingmarge

Schademarge

Sichuan Golden Elephant

44,9 %

46,5 %

Shandong Liaherd

47,6 %

47,8 %

Henan Junhua

49,0 %

53,9 %

Alle andere ondernemingen

65,6 %

65,2 %

H.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

(133)

Bovenstaande voorlopige bevindingen worden meegedeeld aan alle belanghebbenden, die de gelegenheid zullen krijgen hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te vragen om te worden gehoord. Hun opmerkingen worden geanalyseerd en, wanneer dat gerechtvaardigd is, in aanmerking genomen vooraleer tot een definitieve vaststelling wordt overgegaan. Voorts dient te worden vermeld dat alle bevindingen betreffende de instelling van antidumpingrechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en bij de vaststelling van definitieve bevindingen kunnen worden herzien,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op melamine, momenteel ingedeeld onder GN-code 2933 61 00, van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   Het voorlopige antidumpingrecht, dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, voor het in lid 1 omschreven product dat door onderstaande ondernemingen is geproduceerd, is als volgt:

Onderneming

Recht (%)

Aanvullende Taric-code

Sichuan Golden Elephant

44,9

A986

Shandong Liaherd

47,6

A987

Henan Junhua

49,0

A988

Alle andere ondernemingen

65,2

A999

3.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de Unie van het in lid 1 genoemde product wordt een zekerheid gesteld die gelijk is aan het bedrag van het voorlopige recht.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

5.   Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad kunnen belanghebbenden binnen één maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

6.   Krachtens artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad kunnen de betrokken partijen binnen een maand na de inwerkingtreding ervan opmerkingen indienen over de toepassing ervan.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 november 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB C 40 van 17.2.2010, blz. 10.

(3)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, 1049 Brussel, België.


16.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 298/27


VERORDENING (EU) Nr. 1036/2010 VAN DE COMMISSIE

van 15 november 2010

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op zeoliet A-poeder van oorsprong uit Bosnië en Herzegovina

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 7,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Inleiding

(1)

Op 17 februari 2010 heeft de Europese Commissie (de „Commissie”) met een bericht („bericht van inleiding”) in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) de inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Unie van bepaald zeoliet A-poeder van oorsprong uit Bosnië en Herzegovina („BiH”) aangekondigd.

(2)

De procedure werd ingeleid als gevolg van een klacht die op 4 januari 2010 werd ingediend door Industrias Quimicas del Ebro SA, MAL Magyar Aluminium, PQ Silicas BV, Silkem d.o.o. en Zeolite Mira Srl Unipersonale (de „klagers”), die goed zijn voor een groot deel, in dit geval meer dan 25 % van de totale productie van zeoliet A-poeder in de Unie. Het bij de klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal over dumping van het product en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om een onderzoek te openen.

1.2.   Bij de procedure betrokken partijen

(3)

De Commissie heeft de klagers, andere haar bekende producenten in de Unie, de producent-exporteurgroep in BiH, importeurs, gebruikers, andere betrokken partijen en vertegenwoordigers van BiH van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(4)

De klagers, producenten in de Unie, de producent/exporteurgroep in BiH, importeurs en gebruikers hebben hun standpunt kenbaar gemaakt. Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

(5)

Gezien het kennelijk grote aantal producenten en importeurs in de Unie werd in het bericht van inleiding overwogen om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening gebruik te maken van een steekproef. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was — en, zo ja, deze ook samen te stellen —, werd aan alle bekende producenten en importeurs in de Unie gevraagd zich bij de Commissie kenbaar te maken en haar overeenkomstig het bericht van inleiding basisinformatie te verstrekken over hun activiteiten in verband met het betrokken product (zoals omschreven in punt 2.1. hieronder) tijdens de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009.

(6)

Zoals aangegeven in overweging 16 hieronder, werd de verlangde informatie verstrekt door acht producenten in de Unie, die ermee instemden in de steekproef te worden opgenomen. Op basis van de informatie die zij van de medewerkende producenten in de Unie had ontvangen, stelde de Commissie een steekproef samen van vier producenten in de Unie met het grootste productie/verkoopvolume in de Unie.

(7)

Zoals aangegeven in overweging 20 hieronder, werd de verlangde informatie verstrekt door slechts drie niet-verbonden importeurs die ermee instemden in de steekproef te worden opgenomen. Het betrokken product werd echter door geen van deze importeurs ingevoerd/aangekocht. Gezien het beperkte aantal importeurs werd een steekproef daarom niet langer nodig geacht.

(8)

De Commissie heeft een vragenlijst gestuurd naar alle haar bekende betrokken partijen en naar alle andere ondernemingen die zich binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn kenbaar hadden gemaakt, namelijk de producent-exporteurgroep in BiH, vier tot de steekproef behorende producenten in de Unie en drie niet-verbonden importeurs/gebruikers.

(9)

Er werden antwoorden ontvangen van de producent-exporteurgroep in BiH, inclusief de daarmee verbonden ondernemingen, van de vier tot de steekproef behorende producenten in de Unie en de drie niet-verbonden importeurs/gebruikers in de Unie.

(10)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de voorlopige vaststelling van dumping, de schade als gevolg hiervan en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Bij de volgende ondernemingen werden controlebezoeken uitgevoerd:

 

Producenten in de Unie

Industrias Quimicas del Ebro SA, Zaragoza, Spanje

MAL Magyar Aluminium, Ajke, Hongarije

PQ Silicas BV, Eijsden, Nederland

Zeolite Mira Srl Unipersonale, Mira, Italië

 

Importeurs/gebruikers in de Unie

Reckitt Benckiser Group, Slough, UK en Mira, Italië

Henkel AG, Düsseldorf, Duitsland

Chemiewerk Bad Kostritz GmbH, Bad Kostritz, Duitsland

 

Producenten-exporteurs in BiH

Fabrika Glinice Birac AD, Zvornik

Alumina d.o.o., Zvornik (verbonden met voornoemde producent-exporteur)

 

Verbonden importeur in de Unie

Kauno Tiekimas AB, Kaunas, Litouwen

1.3.   Onderzoektijdvak

(11)

Het onderzoek naar dumping en schade had betrekking op de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 (het „onderzoektijdvak” of het „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van januari 2005 tot het einde van het OT („beoordelingsperiode”).

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(12)

Het betrokken product is zeoliet A-poeder, ook bekend als zeoliet-NaA-poeder of zeoliet-4A-poeder (het „betrokken product”), momenteel ingedeeld onder GN-code ex 2842 10 00.

(13)

Het betrokken product is bestemd voor eindgebruiktoepassingen als een builder, gebruikt bij de productie van droge detergentia en waterverzachters.

2.2.   Soortgelijk product

(14)

Het betrokken product, het product dat op de binnenlandse markt in BiH wordt verkocht alsook het product dat in de Unie door de producenten in de Unie wordt geproduceerd en verkocht, bleken dezelfde fysische en technische basiskenmerken alsook dezelfde basistoepassingen te hebben en worden daarom als soortgelijke producten beschouwd in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

(15)

De Bosnische producent-exporteurgroep verklaarde dat de productiekosten, de productieprocessen en de kwaliteit van het betrokken product dat werd uitgevoerd door zowel Fabrika Glinice Birac AD als zijn verbonden onderneming Alumina d.o.o. („de Birac-groep”) verschilden van die van het soortgelijke product dat door sommige producenten in de Unie werd geproduceerd. Er werd ook aangevoerd dat het productieproces van de Birac-groep is gebaseerd op een aluminaatoplossing uit het aluminaproductieproces in plaats van aluminiumtrihydraat, terwijl de productie in de Unie meestal is gebaseerd op hydraatkristallen die door verwarming en toevoeging van natronloog worden teruggebracht tot de vloeibare toestand voor de productie van zeolietslurry. Ten aanzien van bovengenoemde argumenten zij erop gewezen dat de door de Birac-groep ingediende gegevens niet het feit ter discussie stellen dat ongeacht beweerde verschillen in de productieprocessen, de kosten en de kwaliteit, het betrokken product dezelfde fysische en technische basiskenmerken heeft en voor dezelfde doeleinden als het soortgelijke product wordt gebruikt.

3.   STEEKPROEF

3.1.   Steekproef van producenten in de Unie

(16)

Acht producenten in de Unie die goed zijn voor circa 50 % van het verkoopvolume van de producenten in de Unie reageerden op het verzoek om toezending van gegevens voor de samenstelling van een steekproef in het bericht van inleiding. Aanvankelijk werden de vijf grootste producenten in de Unie voor de steekproef geselecteerd. Eén onderneming besloot echter om haar medewerking te beëindigen. Daarom vormen de resterende vier producenten in de Unie de steekproef voor dit onderzoek.

(17)

Deze vier producenten waren goed voor circa 37 % van het totale verkoopvolume van de producenten in de Unie op de markt van de Unie in het OT en meer dan 75 % van het verkoopvolume van de acht producenten die gegevens voor de steekproef hadden verstrekt. De vier voor de steekproef geselecteerde producenten werden representatief voor alle producenten in de Unie geacht.

(18)

De Bosnische producent-exporteurgroep voerde aan dat drie producenten in de Unie (MAL Magyar Aluminium, Silkem d.o.o. en Industrias Quimicas del Ebro SA) als niet-medewerkend aan het onderzoek moesten worden beschouwd. Zij stelde dat deze ondernemingen enkele dagen na de vastgestelde termijn met niet-vertrouwelijke brieven op verzoeken om nadere informatie hebben gereageerd. In verband met het voorgaande zij erop gewezen dat de door voornoemde partijen verstrekte informatie tijdig is ingediend en geenszins de voortgang van het onderzoek heeft belemmerd of de verdedigingsrechten van de partijen heeft geschaad.

(19)

Er werd ook aangevoerd dat één producent in de Unie (MAL Magyar Aluminium) in zijn reactie op de samenstelling van de steekproef niet heeft vermeld dat hij verbonden was met een andere producent in de Unie (Silkem d.o.o.). Laatstgenoemde onderneming behoorde niet tot de steekproef en werd niet vermeld in de antwoorden van MAL Magyar Aluminium op de vragenlijst. Daarom werd gesteld dat deze twee producenten in de Unie moesten worden beschouwd als niet-medewerkend aan het huidige onderzoek. In verband hiermee zij erop gewezen dat de relatie tussen deze twee partijen in het klachtstadium bij de diensten van de Commissie bekend was en dat de relatie werd vermeld in de reactie op de steekproef door een van beide partijen. Verder werd melding gemaakt van de relatie in het antwoord van MAL Magyar Aluminium op de vragenlijst. Ten slotte moet duidelijk worden gesteld dat Silkem d.o.o. en MAL Magyar Aluminium volledig aan het onderzoek hebben meegewerkt. Silkem d.o.o. diende gegevens in het steekproefstadium in maar werd niet in de steekproef opgenomen en werd daarom niet verzocht om een vragenlijst in te vullen. MAL Magyar Aluminium was niet verplicht om een geconsolideerd antwoord met inbegrip van Silkem d.o.o. in te dienen, aangezien Silkem d.o.o. een afzonderlijke juridische entiteit is.

3.2.   Steekproef van niet-verbonden importeurs

(20)

Slechts drie niet-verbonden importeurs reageerden op het verzoek om informatie voor de samenstelling van de steekproef in het bericht van inleiding. Pas daarna werd ontdekt dat een van deze ondernemingen het betrokken product niet invoerde of aankocht. Daarop werd besloten dat de samenstelling van een steekproef niet nodig was voor niet-verbonden importeurs.

4.   DUMPING

4.1.   Normale waarde

(21)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie eerst onderzocht of de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product door elk van beide producenten-exporteurs van de Birac-groep aan onafhankelijke afnemers representatief was, d.w.z. of het totale volume van deze verkoop gelijk was aan of groter was dan 5 % van het totale volume van de overeenkomstige verkoop voor uitvoer naar de Unie. De binnenlandse verkoop bleek niet representatief te zijn.

(22)

De Commissie heeft vervolgens onderzocht of de verkoop op de binnenlandse markt door elke producent/exporteur kon worden geacht in het kader van normale handelstransacties, als bedoeld in artikel 2, lid 4, van de basisverordening, te hebben plaatsgevonden. Hiertoe werd het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers vastgesteld.

(23)

De binnenlandse verkoop werd winstgevend geacht wanneer de prijs per eenheid gelijk was aan of hoger dan de productiekosten. Daarom werden de productiekosten op de binnenlandse markt tijdens het OT vastgesteld.

(24)

Uit voornoemde analyse bleek dat de gehele binnenlandse verkoop van beide producenten-exporteurs winstgevend was, aangezien de nettoverkoopprijs per eenheid hoger lag dan de berekende productiekosten per eenheid.

(25)

Aangezien het product op de binnenlandse markt niet in representatieve hoeveelheden werd verkocht, moest de normale waarde worden berekend overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening.

(26)

Om de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening te berekenen, werden de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten (VAA-kosten) die elk van de medewerkende producenten-exporteurs gedurende het onderzoektijdvak in het kader van normale handelstransacties in verband met de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product had gemaakt en de gewogen gemiddelde winst die zij daarbij hadden behaald, opgeteld bij hun eigen gemiddelde productiekosten gedurende het onderzoektijdvak. Waar nodig werden de productiekosten en VAA-kosten gecorrigeerd voordat zij werden gebruikt om vast te stellen of de verkoop in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden en om de normale waarde te berekenen.

4.2.   Uitvoerprijs

(27)

Aangezien de gehele uitvoer naar de Unie via een verbonden importeur plaatsvond, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening berekend aan de hand van de prijs waartegen het product aan onafhankelijke afnemers was doorverkocht. Op de prijs waartegen het product aan de eerste onafhankelijke koper in de Unie was doorverkocht, werd een correctie toegepast voor alle kosten, inclusief rechten en belastingen, die tussen invoer en wederverkoop waren gemaakt, alsook een redelijke marge voor VAA-kosten en winst. Hierbij werd gebruik gemaakt van de eigen VAA-kosten van de verbonden importeur. Doordat geen niet-verbonden importeurs aan het onderzoek hebben meegewerkt, werd gebruik gemaakt van een redelijke winstmarge van 5 %, gebaseerd op de informatie die was verkregen van gebruikers die het betrokken product ook in het OT importeerden.

(28)

De Birac-groep voerde aan dat de functies van haar verbonden importeur eerder vergelijkbaar waren met die van een exportafdeling dan van een importeur, en daarom mocht de uitvoerprijs niet worden berekend overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening, maar moest hij overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening worden vastgesteld op grond van de daadwerkelijk betaalde of te betalen uitvoerprijzen. In dit verband zij erop gewezen dat de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening wordt vastgesteld op grond van de prijs van de wederverkoop aan onafhankelijke afnemers, wanneer het betrokken product aan onafhankelijke afnemers wordt doorverkocht door met de exporteur verbonden ondernemingen in het land van uitvoer. Uit het onderzoek bleek dat de verbonden onderneming in de Unie is gevestigd. Zij handelt onder meer de bestellingen van de afnemers en de rekeningen voor het door de Birac-groep geproduceerde betrokken product af. Verder werd geconstateerd dat de Birac-groep het betrokken product aan de verbonden onderneming in de Unie verkoopt voor wederverkoop aan onafhankelijke afnemers in de EU. Het argument moet bijgevolg worden afgewezen. Er zij op gewezen dat het feit dat bepaalde activiteiten door de verbonden onderneming vóór de invoer worden verricht niet betekent dat de uitvoerprijs op grond van de prijs voor wederverkoop aan de eerste onafhankelijke afnemer niet opnieuw met de nodige correcties kan worden berekend overeenkomstig artikel 2, lid 9.

4.3.   Vergelijking

(29)

De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken af fabriek. Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Er werden correcties uitgevoerd voor de kosten van vervoer, vracht, verzekering, verpakking, bankkosten en kredietkosten waar zulks redelijk en accuraat werd bevonden en met gecontroleerd bewijsmateriaal werd gestaafd.

4.4.   Dumpingmarge

(30)

Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de dumpingmarge voor beide medewerkende producenten-exporteurs vastgesteld op grond van een vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs.

(31)

De individuele dumpingmarges van beide producenten-exporteurs werden gewogen op grond van de naar de Unie uitgevoerde hoeveelheden, wat leidde tot een dumpingmarge, uitgedrukt als een percentage van de cif-prijs franco grens Unie, vóór inklaring, van 28,1 % voor de Birac-groep.

(32)

Op grond van de informatie uit de klacht en van de medewerkende producent-exporteurgroep in BiH zijn er in BiH geen andere bekende producenten van het betrokken product. Daarom moet de voor BiH vast te stellen dumpingmarge voor het gehele land gelijk zijn aan de dumpingmarge die voor de enige medewerkende producent-exporteurgroep in BiH is vastgesteld.

5.   SCHADE

5.1.   Inleidende opmerkingen

(33)

Er zij aan herinnerd dat in dit geval sprake is van slechts één Bosnische producent-exporteur (de Birac-groep). Daarom kunnen geen precieze cijfers over invoervolumes, invoerprijzen, marktaandelen en productie in de Unie, alsook over verkoopvolumes worden verstrekt om vertrouwelijke bedrijfsinformatie te beschermen. Daarom worden de indicatoren in geïndexeerde vorm of in de vorm van marges weergegeven.

(34)

In lijn met punt 3.1 hierboven vormen de vier tot de steekproef behorende producenten in de Unie de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening en zullen zij hierna als de „bedrijfstak van de Unie” worden aangeduid.

5.2.   Verbruik in de Unie

(35)

In het voorlopige stadium van het onderzoek was de berekening van het verbruik in de Unie gebaseerd op de cijfers van de klacht, aangevuld met gecontroleerde cijfers van bij het onderzoek betrokken producenten en importeurs/gebruikers. Deze gegevens werden naar alle belanghebbenden gestuurd met het verzoek opmerkingen daarover te maken. Er werden geen opmerkingen gemaakt over de gegevens over het verbruik in de Unie.

(36)

Het verbruik in de Unie werd aldus vastgesteld op basis van het verkoopvolume in de Unie van het door de bedrijfstak van de Unie geproduceerde soortgelijke product, het verkoopvolume in de Unie van het door de andere bekende producenten in de Unie geproduceerde soortgelijke product en het invoervolume van het betrokken product uit derde landen.

(37)

Het aldus berekende verbruik in de Unie ontwikkelde zich als volgt.

 

2005

2006

2007

2008

2009 (OT)

Ton

324 395

347 183

371 567

315 642

300 491

Bron: klacht en antwoorden op de vragenlijst

(38)

Het verbruik van het betrokken product en het soortgelijke product in de Unie is tijdens de beoordelingsperiode met 7 % gedaald. Dit wijst op een geleidelijke vermindering van de hoeveelheid van het betrokken product die door de gebruikers is verwerkt in sleutelproducten zoals wasdetergentia. Het geeft ook aan dat meer producten voor industriële gebruikers zeolietvrij worden.

5.3.   Invoer uit het betrokken land

5.3.1.   Volume, prijs en marktaandeel van de invoer met dumping uit het betrokken land

(39)

Het volume van de invoer van het betrokken product steeg in de beoordelingsperiode met 359 %.

 

2005

2006

2007

2008

2009 (OT)

Volume van de invoer

100

73

68

252

459

Index: 2005 = 100

Bron: gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst

(40)

De gemiddelde invoerprijs was stabiel van 2005 tot 2008 en steeg met circa 10 % in het OT. Dit was voornamelijk te wijten aan een verbeterde situatie op de EU-markt die prijsstijgingen voor alle producenten van het betrokken product mogelijk maakte.

 

2005

2006

2007

2008

2009 (OT)

Gemiddelde invoerprijs (cif)

100

100

102

99

109

Index: 2005 = 100

Bron: gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst

(41)

Het marktaandeel van de invoer uit het betrokken land verviervoudigde bijna in de beoordelingsperiode en bedroeg in het OT 10 à 15 %.

 

2005

2006

2007

2008

2009 (OT)

Marktaandeel B&H

0-5 %

0-5 %

0-5 %

5-10 %

10-15 %

Index: 2005 = 100

100

68

59

259

495

Bron: gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst

5.3.2.   Gevolgen van de invoer met dumping voor de prijzen

(42)

Voor een analyse van de prijsonderbieding werden de invoerprijzen van de Bosnische producent-exporteur met de prijzen van de bedrijfstak van de Unie in het OT vergeleken op basis van gemiddelden. De prijzen van de bedrijfstak van de Unie werden gecorrigeerd tot het nettoniveau af fabriek en werden vergeleken met de cif-invoerprijzen. Er werd geen rekening gehouden met douanerechten, aangezien voor de Bosnische producent-exporteur in het OT een preferentieel recht van 0 % gold.

(43)

De gewogen gemiddelde onderbiedingsmarge, uitgedrukt als een percentage van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie, ligt tussen 20 en 25 %.

5.4.   Situatie van de bedrijfstak van de Unie

5.4.1.   Opmerkingen vooraf

(44)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening onderzocht de Commissie alle economische factoren en indicatoren die op de situatie van de bedrijfstak van de Unie van invloed waren.

(45)

De indicatoren die betrekking hebben op macro-economische elementen, zoals productie, capaciteit, verkoopvolume, marktaandeel enz., zijn gebaseerd op gegevens die door de diensten van de Commissie zijn vastgesteld en naar belanghebbenden zijn gestuurd met het verzoek opmerkingen daarover te maken, als vermeld in overweging 35. De gegevens voor deze indicatoren hebben betrekking op alle producenten in de Unie. Wanneer gegevens in verband met de producenten van de Unie in hun geheel worden gebruikt, verwijzen de onderstaande tabellen naar de macrogegevens als een bron. Andere indicatoren zijn gebaseerd op gecontroleerde gegevens van tot de steekproef behorende producenten. Naar deze indicatoren wordt verwezen als microgegevens. Ten aanzien van de macrogegevens voerde de Bosnische producent-exporteur aan dat wegens de onenigheid over de voor de indeling van het product te gebruiken GN-code het onwaarschijnlijk is dat deze gegevens betrouwbaar zijn. In dit verband zij erop gewezen dat de schade-indicatoren geenszins worden beïnvloed door de beweerde onenigheid over de GN-codes. Er zij aan herinnerd dat de definitie van het betrokken product in het gepubliceerde bericht van inleiding werd verstrekt. Deze definitie is duidelijk en sluit elk misverstand uit. Belanghebbenden werd verzocht informatie te verstrekken op grond van de productdefinitie ongeacht de GN-codes, aangezien in het bericht van inleiding staat dat de GN-code uitsluitend ter informatie wordt vermeld. Verder zij eraan herinnerd dat de Bosnische producent-exporteur de informatie over het verbruik in de Unie niet heeft betwist. De meeste informatie over de invoer werd direct afgeleid van de gegevens van de Bosnische producent-exporteur, terwijl de rest verwees naar een klein volume van invoer uit andere landen. Rekening houdend met het voorgaande en het feit dat geen concrete bewijzen werden verstrekt ter onderbouwing van de bewering inzake onbetrouwbare gegevens, moest dit argument worden afgewezen.

5.4.2.   Schade-indicatoren

Productie, capaciteit en bezettingsgraad

 

2005

2006

2007

2008

2009 (OT)

Productie

100

108

114

90

86

Capaciteit

100

99

104

100

100

Bezettingsgraad

72 %

79 %

78 %

65 %

62 %

Index: 2005 = 100

Bron: macrogegevens

(46)

Tijdens de beoordelingsperiode nam het productievolume van de bedrijfstak van de Unie met 14 % af. In 2008-2009 staakte een producent in de Unie (Sasol Italy SpA) zijn productie helemaal. Bovendien stopte Henkel AG zijn productie van zeolietslurry (dit is niet het betrokken product maar een vloeibare versie daarvan die als vervangingsmiddel wordt gebruikt). Deze ontwikkelingen droegen enigszins bij tot een verbetering van de situatie van de resterende producenten.

(47)

Ondanks de hierboven vermelde ontwikkelingen bleef de capaciteit in de beoordelingsperiode vrij stabiel op grond van de berekeningsmethode die normaliter door de bedrijfstak wordt gehanteerd. Uit de controle van de tot de steekproef behorende producenten bleek echter dat de berekening van de capaciteit voor deze bedrijfstak kan variëren afhankelijk van het relatieve gedrag van de markt voor het betrokken product en de markt voor andere producten die met dezelfde installaties kunnen worden geproduceerd.

(48)

De cijfers over de capaciteitsbenutting laten een daling met 14 % zien. Verder bereikte dit percentage nergens 80% wat op een zekere overcapaciteit wijst. Deze kwestie wordt verder besproken onder „Oorzakelijk verband”.

Voorraden

 

2005

2006

2007

2008

2009 (OT)

Voorraad einde jaar

Minder dan 2 %

Minder dan 2 %

Minder dan 2 %

Minder dan 2 %

Minder dan 2 %

Index: 2005 = 100

Bron: macrogegevens

(49)

Het voorraadpeil van de bedrijfstak van de Unie was laag en stabiel in de beoordelingsperiode. De productie van het soortgelijke product werd gepland om aan de bestellingen te voldoen en de voorraden werden altijd op het laagst mogelijke peil gehouden. Dit was daarom geen belangrijke factor in dit onderzoek.

Verkoopvolume en marktaandeel

 

2005

2006

2007

2008

2009 (OT)

Verkoopvolume in de EU

100

108

116

93

82

Marktaandeel

95-100 %

95-100 %

95-100 %

90-95 %

85-90 %

Marktaandeel-index

100

101

101

96

89

Index: 2005=100

Bron: macrogegevens

(50)

Het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie nam in de beoordelingsperiode met 18 % af.

(51)

Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie nam in de beoordelingsperiode met 11 % af.

Verkoopprijzen

 

2005

2006

2007

2008

2009 (OT)

Gemiddelde verkoopprijs in euro/ton

292

306

315

332

354

Bron: microgegevens

(52)

De gemiddelde prijs van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden partijen in de EU steeg tijdens de beoordelingsperiode met 21 %. Dit weerspiegelde in het algemeen de hogere grondstof- en energieprijzen en wordt daarom op zich niet als een betekenisvolle indicator beschouwd.

Winstgevendheid

 

2005

2006

2007

2008

2009 (OT)

Winstmarge vóór belastingen

3,2 %

0,8 %

1,4 %

–1,8 %

4,3 %

Bron: microgegevens

(53)

De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie was in de beoordelingsperiode laag. Deze situatie vloeide voort uit het onvermogen om de prijzen te verhogen om redenen die hieronder in het hoofdstuk „Oorzakelijk verband” worden besproken, met name de toegenomen invoer tegen dumping. Zij was ook het gevolg van de lage capaciteitsbenutting, als aangegeven in overweging 47.

(54)

Van 2005 tot 2008 nam de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk af en in 2008 werd de bedrijfstak verliesgevend. De winstgevendheid herstelde zich in het OT tot haar hoogste niveau tijdens de onderzochte periode maar bereikte het winstcijfer van 5,9 % niet dat de bedrijfstak had kunnen bereiken zonder invoer met dumping (zie overweging 67 hieronder).

(55)

De producent-exporteur stelde dat de winstgevendheid van de producenten in de Unie in 2009 goed was. Deze bewering werd niet gestaafd met positief bewijsmateriaal en steunt op niet nader omschreven „publiekelijk beschikbare informatie”. De tot de steekproef behorende producenten voerden aan dat het in 2009 behaalde winstgevendheidscijfer eenmalig was en niet kon worden aangehouden in het licht van de toegang van de Bosnische producenten-exporteurs tot de markt in grote hoeveelheden en tegen lage dumpingprijzen. De tot de steekproef behorende producenten voerden aan dat de winstgevendheid in 2010 waarschijnlijk zou terugvallen tot het niveau van 2008.

(56)

Voornoemde argumenten werden door de diensten van de Commissie onderzocht. Het onderzoek had met name betrekking op de ontwikkeling van de grondstof- en verkoopprijzen, als weerspiegeld in de relevante contracten. Uit het onderzoek bleek dat de bedrijfstak van de Unie in 2009 profiteerde van bepaalde tijdelijke factoren die zijn winstgevendheid verhoogden ondanks de significante volumes van de invoer met dumping:

i)

de tot de steekproef behorende producenten profiteerden in zekere mate van het toegenomen productie- en verkoopvolume als gevolg van de stopzetting van de productie van twee andere producenten in de Unie, zoals vermeld in overweging 46;

ii)

hoewel vanaf 2008 een algemene stijging van de grondstofprijzen plaatsvond, profiteerden sommige tot de steekproef behorende producenten van de jaarlijkse grondstofcontracten die het effect van een dergelijke stijging beperkten;

iii)

een tot de steekproef behorende producent profiteerde van de aanzienlijk lagere financieringskosten in 2009 als gevolg van een herstructurering van zijn groep.

(57)

De ontwikkeling van de winstmarge wees echter nog steeds op het bestaan van schade, aangezien de winst zonder invoer met dumping aanzienlijk hoger zou zijn geweest.

Investeringen, rendement van investeringen, kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken

 

2005

2006

2007

2008

2009 (OT)

Investeringen (euro's)

577 448

337 865

324 636

1 012 717

366 235

Rendement op nettoactiva

17 %

6 %

11 %

–10 %

26 %

Kasstroom (euro's)

1 013 223

744 905

905 792

– 930 920

163 812

Bron: microgegevens

(58)

Door de Bosnische producent-exporteur werd aangevoerd dat de investeringen in de beoordelingsperiode laag waren, terwijl de bedrijfstak van de Unie aangaf dat het rendement van de investeringen te laag was om aanzienlijke investeringen in het betrokken product te rechtvaardigen.

(59)

Het rendement van de investeringen, uitgedrukt in de nettowinst van de bedrijfstak van de Unie en de nettoboekwaarde van zijn investeringen, volgde de hierboven vermelde trend van de winstgevendheid. Er zij op gewezen dat de betrokken nettoactiva reeds sterk waren afgewaardeerd.

(60)

De kasstroomsituatie van de bedrijfstak van de Unie volgde ook de hierboven aangegeven trend van de winstgevendheid. De kasstroomsituatie was ernstig in 2008, aangezien de verliezen in verkoopvolume bijdroegen tot de verslechtering van de situatie van de producenten die moesten blijven voldoen aan hun contractuele verplichtingen om grondstoffen aan te kopen.

(61)

Het vermogen om kapitaal aan te trekken werd door de bedrijfstak van de Unie niet als een probleem aangemerkt.

Werkgelegenheid, productiviteit en lonen

 

2005

2006

2007

2008

2009 (OT)

Werkgelegenheid (VTE)

241

241

253

244

221

Gemiddelde loonkosten per werknemer (euro's)

36 574

39 644

40 207

39 130

40 225

Productiviteit per werknemer

1 423

1 529

1 535

1 296

1 223

Bron: microgegevens, met uitzondering van werkgelegenheid - macrogegevens

(62)

Het aantal werknemers van alle bij de productie van het soortgelijke product betrokken producenten in de Unie daalde tijdens de beoordelingsperiode in lijn met de vermindering van het productie- en het verkoopvolume. De gemiddelde loonkosten per werknemer stegen als gevolg van de toename van de inflatie.

(63)

De productiviteit, uitgedrukt als de productie per werknemer, daalde in de beoordelingsperiode met 14 %, aangezien het verkoopvolume sterker afnam dan de werkgelegenheid. Deze negatieve ontwikkeling zal waarschijnlijk leiden tot verdere verliezen van banen in de toekomst.

5.4.3.   Hoogte van de dumpingmarge

(64)

Gezien het volume en de prijzen van de invoer met dumping uit het betrokken land kan de invloed van de feitelijke dumpingmarge op de EU-markt niet als te verwaarlozen worden beschouwd.

5.5.   Conclusie inzake schade

(65)

Tijdens de beoordelingsperiode hebben de producenten in de Unie aanzienlijke volumeschade geleden. Dit blijkt duidelijk uit voornoemde analyse van de productie, de capaciteitsbenutting, het verkoopvolume, het marktaandeel, de werkgelegenheid en de productiviteitstrends.

(66)

Ook uit de prijzen en de winstgevendheid blijkt dat schade is geleden. Deze analyse wordt echter bemoeilijkt door de stijgingen van de grondstof- en energieprijzen, die van invloed zijn geweest op de prijzen van het betrokken product. De winstgevendheid, de kasstroom en het rendement van de investeringen verslechterden in de periode 2005-2008. 2008 was een bijzonder moeilijk jaar voor de bedrijfstak, hoofdzakelijk omdat de ondernemingen vastzaten aan grondstofcontracten en meer dan 20 % van hun verkoopvolume verloren.

(67)

In 2009 ontspande de marktsituatie zich en de prijsstijgingen maakten een verbetering van de winstgevendheid mogelijk maar het was duidelijk dat, zoals hierboven aangegeven in overweging 56, dit maar een tijdelijke opleving was en dat een marktsituatie zoals in 2009 zich waarschijnlijk in de toekomst niet meer zou voordoen. Er zij echter op gewezen dat zelfs in 2009 het winstgevendheidspercentage niet 5,9 % bereikte, dat als een normaal winstpercentage voor deze bedrijfstak wordt beschouwd.

(68)

De schade werd beoordeeld voor de gehele bedrijfstak van de Unie (macro-economische indicatoren), hoewel voor sommige indicatoren alleen de tot de steekproef behorende producenten werden beoordeeld (micro-economische indicatoren). Er werden geen significante verschillen vastgesteld tussen de micro- en de macro-indicatoren.

(69)

In het licht van het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat een groot deel van de bedrijfstak van de Unie schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

6.   OORZAKELIJK VERBAND

6.1.   Inleiding

(70)

Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening onderzocht de Commissie of de invoer met dumping uit het betrokken land de bedrijfstak van de Unie zodanige schade had berokkend dat deze aanmerkelijk kan worden genoemd. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap terzelfder tijd schade kon hebben geleden, werden ook onderzocht om te voorkomen dat mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

6.2.   Gevolgen van de invoer met dumping

(71)

In de beoordelingsperiode nam de invoer uit het betrokken land met bijna 400 % toe en verwierf een aanzienlijk marktaandeel, d.w.z. het nam toe van een cijfer onder 5 % tot een cijfer tussen 10 en 15 %. Tegelijkertijd vond een directe en vergelijkbare verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie plaats, die de enige andere significante actor op de EU-markt is, aangezien de invoer uit andere bronnen verwaarloosbaar is.

(72)

De stijging van het marktaandeel van de invoer met dumping viel samen met een daling van het verbruik in de EU met 7 % in de beoordelingsperiode.

(73)

De toenemende invoer met dumping onderbood in het OT de prijzen van de bedrijfstak van de Unie met 20 à 25 %. Er kan redelijkerwijs worden geconcludeerd dat een dergelijke toename van de invoer op een krimpende markt verantwoordelijk was voor de inzakking van de prijzen in 2008 en 2009. Het effect van de invoer met dumping op de prijzen werd versterkt door het feit dat het grootste gedeelte van de verkoop plaatsvond op grond van jaarcontracten. De Bosnische invoer met dumping kan aldus worden gebruikt om de prijsstijgingen voor grote verkoopvolumes te beperken ondanks de stijging van de grondstofprijzen. In 2009 werd dit effect afgezwakt, maar niet genoeg om de bedrijfstak in zijn geheel in staat te stellen het normale winstniveau van 5,9 % te bereiken.

(74)

Daar duidelijk is vastgesteld dat de sterke stijging van de invoer met dumping tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderboden, enerzijds, en de daling van het verkoop- en het productievolume, het marktaandeel en de prijzen van de bedrijfstak van de Unie, anderzijds, zich gelijktijdig voordeden, luidt de voorlopige conclusie dat de invoer met dumping een belangrijke rol heeft gespeeld bij de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade.

6.3.   Gevolgen van andere factoren

6.3.1.   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

 

2005

2006

2007

2008

2009 (OT)

Verkoop voor uitvoer van productie in de Unie

100

108

90

57

121

Index: 2005 = 100

Bron: macrogegevens

(75)

Het uitvoervolume van alle producenten in de Unie nam tijdens de beoordelingsperiode toe maar vertegenwoordigde gemiddeld slechts ongeveer 10 % van de productie. De uitvoer van de tot de steekproef behorende producenten steeg en compenseerde deels het verlies aan verkoopvolume van de EU.

(76)

De uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie hadden aldus een positieve invloed op de activiteiten, en droegen niet bij aan de aanmerkelijke schade.

6.3.2.   Invoer uit derde landen

(77)

De invoer uit derde landen was tijdens de beoordelingsperiode verwaarloosbaar en kon niet hebben bijgedragen aan de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade. De Bosnische producent-exporteur beweerde dat het marktaandeel van de producenten van de Unie gekrompen was door de invoer uit China en Korea maar deze bewering wordt niet gestaafd door de feiten, aangezien de invoer uit deze landen marginaal was.

6.3.3.   Gevolgen van een daling van het verbruik

 

2005

2006

2007

2008

2009 (OT)

EU-verbruik in ton

324 395

347 183

371 567

315 642

300 491

Bron: macrogegevens

(78)

In de beoordelingsperiode daalde het verbruik met ongeveer 24 000 ton (7 %), wat erop wijst dat de branche van de wasdetergentia in haar formules geleidelijk meer gebruik maakt van alternatieve producten om het betrokken product te vervangen. De producent-exporteur stelde dat dit leidde tot „overtollige voorraden, annuleringen van bestellingen en lagere winsten”.

(79)

Er zij opgemerkt dat twee producenten op de EU-markt tegen het einde van de beoordelingsperiode hun productie hebben gestaakt en daarom heeft een aanpassing van de capaciteit plaatsgevonden om het dalende verbruik te compenseren. Verder bleef, zoals aangegeven in overweging 49, het voorraadpeil laag en stabiel, wat betekent dat de productie is aangepast aan de lagere verbruiksniveaus.

(80)

Hoewel niet kan worden uitgesloten dat de daling van het verbruik heeft bijgedragen tot de door de producenten in de Unie geleden schade, lijken deze gevolgen daarom niet belangrijk te zijn.

6.3.4.   Gevolgen van investeringen

(81)

Door de producent-exporteur werd aangevoerd dat de naleving van de Reach-wetgeving de schade heeft veroorzaakt. Zoals aangegeven in overweging 58, kon dit gezien het niveau van de investeringen in het betrokken product tijdens de gehele beoordelingsperiode niet in significante mate hebben bijgedragen tot de geleden schade. Verder zijn de kosten in verband met Reach matig geweest.

6.3.5.   Gevolgen van de stijging van de grondstof- en energiekosten

(82)

Volgens bepaalde partijen droegen de gestegen grondstof- en energiekosten bij tot de schade. De stijging van deze kosten was inderdaad aanzienlijk en vond hoofdzakelijk in 2008 plaats. Dit is ongetwijfeld van invloed geweest op de winstgevendheid in dat jaar, omdat de stijging plaatsvond in een periode van dalende verkoopvolumes. De stijging van de energiekosten heeft echter in zekere mate geleid tot een stijging van de verkoopprijzen, zoals aangegeven in overweging 52, hoewel het prijsverlagend effect van de invoer met dumping een passende stijging heeft voorkomen.

(83)

Daarom wordt geoordeeld dat de stijging van de grondstof- en energiekosten niet heeft bijgedragen tot de geleden schade.

6.3.6.   Gevolgen van de capaciteitsproblemen

(84)

De problemen in verband met overcapaciteit en lage capaciteitsbenutting zijn besproken in overweging 46. Het effect van de capaciteitsproblemen op de winstgevendheid moet worden bekeken voor wat zowel de structurele kenmerken van deze bedrijfstak als het bestaan van invoer met dumping betreft. Het effect op de winstgevendheid is toe te schrijven aan de aanzienlijke vaste kosten die zouden kunnen worden gerecupereerd als de benuttingspercentages hoger waren.

(85)

De problemen in verband met de overcapaciteit en de lage capaciteitsbenutting kunnen een gedeeltelijke verklaring geven van sommige negatieve schade-indicatoren waaronder de producenten in de Unie hebben geleden, maar kunnen de sterke daling van de productie, het verkoopvolume en het marktaandeel in 2009 niet verklaren. Zij verbreken daarom duidelijk niet het oorzakelijke verband tussen de sterke stijging van de invoer tegen dumpingprijzen en de door de producenten in de Unie geleden schade.

6.3.7.   Gevolgen van de wereldwijde kredietcrisis/algemene economische crisis

(86)

Volgens sommige belanghebbenden hebben de wereldwijde kredietcrisis en de algemene economische crisis tot de schade bijgedragen. Het verbruik van het product daalde immers in 2008/2009 toen deze crisissen plaatsvonden.

(87)

Deze problemen kunnen echter niet verklaren waarom het marktaandeel van de producenten in de Unie in 2009 wezenlijk daalde, terwijl het marktaandeel van de Bosnische invoer steeg en de EU-prijzen met meer dan 20 % onderbood. Hoewel de daling van het verbruik in 2008/2009 op zich van invloed is geweest op de bedrijfstak van de Unie, heeft de significante toename van de invoer uit BiH een veel significanter effect gehad op de verkoopvolumes van de bedrijfstak van de Unie en, wat de prijsonderbieding betreft, op de prijzen. De crisis heeft aldus het oorzakelijke verband tussen de sterke toename van de invoer tegen dumpingprijzen en de door de producenten van de Unie geleden schade niet verbroken.

6.3.8.   Gevolgen van de consolidatie van verwerkende ondernemingen

(88)

Hoewel meer dan tien ondernemingen het betrokken product in het OT vervaardigden, bestond de bedrijfstak van de belangrijkste verwerkende ondernemingen (producenten van wasdetergentia en waterverzachters) hoofdzakelijk uit vier grote groepen (Reckitt Benckiser, Henkel, Proctor & Gamble en Unilever). De twee belangrijkste medewerkende gebruikers waren goed voor bijna 40 % van de aankopen van het betrokken product in de EU. Door een gecentraliseerde aankoop waren deze vier groepen in staat om de prijzen van het betrokken product laag te houden.

(89)

Dit probleem is echter geen nieuw verschijnsel maar bestaat al vele jaren. Daarom kan het de sterke afname van de productie, het verkoopvolume en het marktaandeel in 2009 niet verklaren. Het heeft daarom duidelijk het oorzakelijke verband tussen de sterke toename van de invoer tegen dumpingprijzen en de door de producenten van de Unie geleden schade niet verbroken.

6.4.   Conclusie inzake het oorzakelijke verband

(90)

Op grond van het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie werd veroorzaakt door de betrokken invoer met dumping.

(91)

Een aantal andere factoren dan invoer met dumping werd onderzocht maar geen daarvan kon een verklaring geven voor het ernstige verlies van marktaandeel, productie en verkoopvolume dat plaatsvond in 2008 en 2009, jaren waarin het volume van de invoer met dumping toenam.

(92)

Gezien de hierboven vermelde analyse die de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie duidelijk heeft onderscheiden van de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping, wordt voorlopig geconcludeerd dat de invoer uit BiH aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft veroorzaakt.

7.   BELANG VAN DE UNIE

7.1.   Algemene opmerkingen

(93)

De Commissie heeft onderzocht of er, ondanks de voorlopige conclusie inzake schadeveroorzakende dumping, dwingende redenen waren om te concluderen dat het niet in het belang van de Unie is om in dit geval maatregelen te nemen. Overeenkomstig artikel 21, lid 1, van de basisverordening werd op basis van al het overgelegde bewijsmateriaal dan ook onderzocht welke gevolgen het al dan niet instellen van maatregelen zou hebben voor alle bij deze procedure betrokken partijen.

7.2.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(94)

De schadeanalyse heeft duidelijk aangetoond dat de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping schade heeft geleden. De verhoogde aanwezigheid van invoer met dumping in de afgelopen jaren leidde tot een daling van de verkoop op de markt van de Unie en tot een verlies van marktaandeel voor de bedrijfstak van de Unie. Dit verhinderde dat de bedrijfstak van de Unie winstgevendheidsniveaus bereikte die vergelijkbaar zijn met die voor andere producten.

(95)

Uit het onderzoek is gebleken dat een toename van het marktaandeel van de invoer met dumping uit het betrokken land rechtstreeks ten koste van de bedrijfstak van de Unie gaat. Ondanks de herstructurering bij de producenten in de Unie (twee ondernemingen stopten de productie) is de situatie niet verbeterd. In dit verband zij erop gewezen dat zeoliet A-poeder een belangrijk product is voor de omzet van de tot de steekproef behorende ondernemingen (maximaal 30 % van hun verkoopomzet). Zonder de instelling van maatregelen zal de situatie van de bedrijfstak van de Unie duidelijk verder verslechteren. Het instellen van maatregelen zal de invoerprijs weer op een niet-schadelijk niveau brengen, zodat de bedrijfstak van de Unie op eerlijke handelsvoorwaarden kan concurreren.

(96)

Daarom wordt voorlopig geconcludeerd dat de instelling van maatregelen duidelijk in het belang van de bedrijfstak van de Unie zou zijn.

7.3.   Belang van de importeurs

(97)

Het waarschijnlijke effect van de maatregelen op de importeurs is onderzocht overeenkomstig artikel 21, lid 2, van de basisverordening. In dit verband zij erop gewezen dat de niet-verbonden importeurs die zich kenbaar hadden gemaakt, ook gebruikers waren. Daarom wordt de analyse in verband met de importeurs vermeld onder het relevante hoofdstuk inzake het belang van de gebruikers.

7.4.   Belang van de gebruikers en de consumenten

(98)

De bekendmaking van het bericht van inleiding van deze procedure leidde niet tot opmerkingen van consumentenorganisaties. Daarom is de analyse beperkt tot het effect van de maatregelen op de gebruikers.

(99)

Er werd een vragenlijst gestuurd naar 8 bekende gebruikers. Er zijn echter slechts van twee van hen nuttige opmerkingen ontvangen. Daarom is de analyse van het belang van de Unie gebaseerd op de antwoorden van twee vrij grote gebruikers die tezamen goed zijn voor bijna 40 % van het verbruik in de Unie.

(100)

De twee medewerkende gebruikers in de Unie zijn belangrijke actoren in de bedrijfstak van de Unie voor wasdetergentia en waterverzachters. Zij waren beide tegen het instellen van maatregelen.

(101)

Uit het onderzoek bleek dat minder dan 1/3 van het verbruik van de medewerkende gebruikers in de Unie van de Bosnische producent-exporteur werd ingevoerd. De rest is afkomstig van de producenten in de Unie die de voornaamste leveringsbron van de medewerkende gebruikers blijven. Rekening houdend met de lage capaciteitsbenutting van de producenten in de Unie, zoals uiteengezet in de overwegingen 47 en 48 hierboven, is het duidelijk dat de instelling van maatregelen naar verwachting niet zal leiden tot leveringstekorten of prijsstijgingen.

(102)

Verder blijkt dat de verwerkende ondernemingen in de Unie reeds zijn begonnen met de verkenning van de mogelijkheid van invoer uit China. Het feit dat deze optie bestaat en als betrouwbaar wordt beschouwd, toont aan dat de instelling van maatregelen in geen geval zal leiden tot een tekort aan het betrokken product.

(103)

Er werd ook gekeken naar het percentage van de omzet aan eindproducten waarin het betrokken product is verwerkt. In dit verband zij erop gewezen dat de relevante producten in beide gevallen minder dan 10 % van de omzet uitmaken.

(104)

De percentages van het betrokken product die in de eindproducten worden verwerkt, werden ook onderzocht. Uit het onderzoek bleek dat deze percentages over het algemeen uiterst klein zijn (gemiddeld minder dan 5 % van de totale kosten) en daarom vormt het betrokken product geen zeer significant kostenelement in de afgewerkte producten.

(105)

De Commissie onderzocht ook of de instelling van maatregelen negatieve financiële gevolgen voor deze twee gebruikers zou hebben. De Commissie stelde twee scenario's op, een „worst case”-scenario en een meer realistisch scenario.

(106)

Het „worst case”-scenario gaat ervan uit dat zowel de invoer als de prijzen in de Unie door de hoogte van het recht zouden stijgen. Dit zou leiden tot een gemiddelde stijging van de kosten van de gebruikers met minder dan 2 %.

(107)

Voornoemde situatie moet worden vergeleken met de winstgevendheidspercentages van de medewerkende gebruikers in de Unie. De winstgevendheid voor de gebruikers van producten waarin het betrokken product is verwerkt, bedraagt circa 11 % en bedroeg voor al hun producten meer dan 20 %. Gezien de winstgevendheidspercentages zou zelfs een volledige reeks maatregelen in verband met zowel de invoer als de prijzen in de Unie geen onevenredig effect hebben op de financiële situatie van deze partijen.

(108)

Een meer realistisch scenario is immers dat de instelling van maatregelen zal leiden tot een situatie waarin alleen de invoerprijzen uit BiH stijgen, terwijl de bedrijfstak van de Unie profiteert van grotere schaalvoordelen. Zoals hierboven aangegeven, is de leveringssituatie van het betrokken product in de EU volledig toereikend, aangezien de meeste producenten in de Unie ver onder hun volledige capaciteit werken.

(109)

Er zij ook op gewezen dat het onderzoek heeft uitgewezen dat er producten bestaan die het betrokken product zouden kunnen vervangen. Het is immers duidelijk dat zowel de medewerkende als de niet-medewerkende gebruikers ook wasdetergentia zonder het betrokken product produceren. In dit meer realistische scenario zullen de kosten van de medewerkende gebruikers slechts met een fractie van een percent stijgen. Met andere woorden, in het licht van de winstgevendheidscijfers zal de instelling van maatregelen slechts verwaarloosbare gevolgen voor de gebruikers hebben.

(110)

Rekening houdend met het voorgaande, is het duidelijk dat de instelling van maatregelen geen significant effect op de gebruikers zal hebben en het is bijgevolg zelfs zeer onwaarschijnlijk dat de prijs voor de consument zal stijgen.

7.5.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(111)

Algemeen wordt verwacht dat de bedrijfstak van de Unie van de maatregelen duidelijk zal kunnen profiteren. Hij zou in de eerste plaats kunnen profiteren van de grotere schaalvoordelen wegens een hogere capaciteitsbenutting door een toename van de productie en de verkoop.

(112)

Rekening houdend met het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de instelling van maatregelen in verband met de invoer met dumping van het betrokken product uit Bosnië en Herzegovina niet significant van invloed zal zijn op de gebruikers in de Unie en over het algemeen in het belang van de Unie is.

8.   VOORSTEL VOOR VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(113)

Gezien de bovenstaande conclusies inzake dumping, de daardoor veroorzaakte schade en het belang van de Unie moeten voorlopige maatregelen betreffende de invoer van het betrokken product uit Bosnië en Herzegovina worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door de invoer met dumping.

8.1.   Schademarge

(114)

De voorlopige antidumpingmaatregelen moeten toereikend zijn om te voorkomen dat de invoer met dumping nog schade aan de bedrijfstak van de Unie toebrengt, maar mogen het niveau van de vastgestelde dumpingmarges niet overschrijden.

(115)

Bij de berekening van de hoogte van het recht waarbij de gevolgen van de schadeveroorzakende dumping worden geneutraliseerd, werd geoordeeld dat de maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat moesten stellen zijn kosten te dekken en een winst vóór belasting te maken die in normale concurrentieomstandigheden, dat wil zeggen in afwezigheid van invoer met dumping, redelijkerwijze kon worden gemaakt. Deze winstmarge vóór belasting bedraagt 5,9 % van de omzet. Dit was het winstniveau dat door de bedrijfstak van de Unie in het OT werd behaald voor al zijn producten, waaronder het betrokken product. Aangezien de winstgevendheid van het betrokken product door de invoer met dumping werd beïnvloed, is het duidelijk dat dit winstniveau bescheiden en niet excessief is. Er werd ook nagegaan of de door de bedrijfstak van de Unie in 2005-2007 behaalde winstcijfers gebruikt moesten worden, maar deze cijfers waren laag wat de door de ondernemingen voor soortgelijke producten behaalde winstgevendheid betreft en werden niet als representatief voor een levensvatbare bedrijfstak beschouwd. Dit is te wijten aan het feit dat de prijs van de Bosnische invoer die van de bedrijfstak van de Unie in deze drie jaren 10 à 20 % onderbood en dergelijke verschillen een belangrijke rol in de onderhandelingen over de jaarcontracten hebben gespeeld. Daarom kunnen deze winstmarges niet als representatief voor een normale situatie op de EU-markt worden beschouwd. Op grond van het voorgaande werd voor de bedrijfstak van de Unie een niet-schadeveroorzakende prijs voor het soortgelijke product berekend. Deze prijs werd berekend door bovengenoemde winstmarge bij de productiekosten op te tellen.

(116)

De noodzakelijke prijsstijging werd vervolgens vastgesteld door de gewogen gemiddelde invoerprijs, zoals vastgesteld voor de berekening van de prijsonderbieding, te vergelijken met de gemiddelde niet-schadeveroorzakende prijs van de door de bedrijfstak van de Unie op de EU-markt verkochte producten. Het verschil dat uit deze vergelijking voortvloeide, werd vervolgens uitgedrukt in een percentage van de gemiddelde cif-waarde bij invoer. De daarbij berekende onderbiedingsmarge bedroeg 31,5 %.

8.2.   Voorlopige maatregelen

(117)

Gezien het voorgaande wordt overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening geoordeeld dat voorlopige antidumpingrechten op de invoer van oorsprong uit Bosnië en Herzegovina moeten worden ingesteld op het niveau van de vastgestelde dumpingmarge.

(118)

Op grond van het voorgaande bedraagt het voorlopige antidumpingrecht voor Bosnië en Herzegovina 28,1 %.

9.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

(119)

Met het oog op de beginselen van behoorlijk bestuur moet een termijn worden vastgesteld waarbinnen belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn kenbaar hebben gemaakt, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen vragen te worden gehoord. Bovendien wordt erop gewezen dat de bevindingen inzake het instellen van rechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en bij de vaststelling van eventuele definitieve rechten kunnen worden herzien,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Een voorlopig antidumpingrecht wordt ingesteld op zeoliet A-poeder, ook zeoliet NoA- of zeoliet 4A-poeder genoemd, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 2842 10 00 (TARCIC-code 2842100030), van oorsprong uit Bosnië en Herzegovina.

2.   Het voorlopige antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 genoemde product bedraagt 28,1 %.

3.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de Unie van het in lid 1 genoemde product moet een zekerheid worden gesteld ten bedrage van het voorlopige recht.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad kunnen belanghebbenden binnen één maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

2.   Ingevolge artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad kunnen de betrokken partijen binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening opmerkingen indienen over de toepassing ervan.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 november 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB C 40 van 17.2.2010, blz. 5.


16.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 298/44


VERORDENING (EU) Nr. 1037/2010 VAN DE COMMISSIE

van 15 november 2010

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 16 november 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 november 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

39,6

MA

72,3

MK

61,3

ZZ

57,7

0707 00 05

AL

68,6

EG

161,4

TR

136,0

ZZ

122,0

0709 90 70

MA

87,2

TR

137,5

ZZ

112,4

0805 20 10

MA

62,2

ZA

145,6

ZZ

103,9

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

HR

45,5

TR

59,9

UY

55,0

ZZ

53,5

0805 50 10

AR

42,7

TR

67,8

UY

57,1

ZA

109,5

ZZ

69,3

0806 10 10

BR

258,3

TR

146,2

US

260,4

ZA

79,2

ZZ

186,0

0808 10 80

AR

75,7

CL

84,2

MK

27,2

NZ

75,7

US

96,5

ZA

96,2

ZZ

75,9

0808 20 50

CN

54,9

ZZ

54,9


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


16.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 298/46


VERORDENING (EU) Nr. 1038/2010 VAN DE COMMISSIE

van 15 november 2010

tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 16 november 2010

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale-GMO-verordening) (1),

Gelet op Verordening (EU) nr. 642/2010 van de Commissie van 20 juli 2010 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name op artikel 2, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 10 00, 1001 90 91, ex 1001 90 99 (zachte tarwe van hoge kwaliteit), 1002, ex 1005 met uitzondering van hybriden voor zaaidoeleinden, en ex 1007 met uitzondering van hybriden voor zaaidoeleinden, gelijk is aan de interventieprijs voor deze producten bij de invoer, verhoogd met 55 % en verminderd met de cif-invoerprijs voor de betrokken zending. Dit invoerrecht mag echter niet hoger zijn dan het recht van het gemeenschappelijk douanetarief.

(2)

In artikel 136, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat voor de berekening van het in lid 1 van dat artikel bedoelde invoerrecht regelmatig representatieve cif-invoerprijzen voor de betrokken producten worden vastgesteld.

(3)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 is de prijs die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 10 00, 1001 90 91, ex 1001 90 99 (zachte tarwe van hoge kwaliteit), 1002 00, 1005 10 90, 1005 90 00 en 1007 00 90, de dagelijkse representatieve cif-invoerprijs die wordt bepaald volgens de methode van artikel 5 van die verordening.

(4)

Er dienen invoerrechten te worden vastgesteld voor de periode vanaf 16 november 2010, die van toepassing zullen zijn totdat een nieuwe vaststelling in werking treedt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde invoerrechten in de sector granen die van toepassing zijn vanaf 16 november 2010, worden in bijlage I bij de onderhavige verordening vastgesteld op basis van de in bijlage II vermelde elementen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 16 november 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 november 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 187 van 21.7.2010, blz. 5.


BIJLAGE I

Vanaf 16 november 2010 geldende invoerrechten voor de in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde producten

GN-code

Omschrijving

Invoerrecht (1)

(EUR/t)

1001 10 00

HARDE TARWE van hoge kwaliteit

0,00

van gemiddelde kwaliteit

0,00

van lage kwaliteit

0,00

1001 90 91

ZACHTE TARWE, zaaigoed

0,00

ex 1001 90 99

ZACHTE TARWE van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed

0,00

1002 00 00

ROGGE

0,00

1005 10 90

MAÏS, zaaigoed, ander dan hybriden

0,00

1005 90 00

MAÏS, andere dan zaaigoed (2)

0,00

1007 00 90

GRAANSORGHO, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden

0,00


(1)  Voor producten die via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal in de Unie worden aangevoerd, komt de importeur op grond van artikel 2, lid 4, van Verordening (EU) nr. 642/2010 in aanmerking voor een verlaging van het invoerrecht met:

3 EUR/t als de loshaven aan de Middellandse Zee of de Zwarte Zee ligt,

2 EUR/t als de loshaven in Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt.

(2)  De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR/t als aan de in artikel 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010 vastgestelde voorwaarden is voldaan.


BIJLAGE II

Elementen voor de berekening van de in bijlage I vastgestelde rechten

2.11.2010-12.11.2010

1.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 bedoelde referentieperiode:

(EUR/t)

 

Zachte tarwe (1)

Maïs

Harde tarwe van hoge kwaliteit

Harde tarwe van gemiddelde kwaliteit (2)

Harde tarwe van lage kwaliteit (3)

Gerst

Beurs

Minnéapolis

Chicago

Notering

219,39

161,99

Fob-prijs VSA

208,44

198,44

178,44

123,34

Golfpremie

17,04

Grote-Merenpremie

20,14

2.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 bedoelde referentieperiode:

Vrachtkosten: Golf van Mexico–Rotterdam:

18,20 EUR/t

Vrachtkosten: Grote Meren–Rotterdam:

46,32 EUR/t


(1)  Premie van 14 EUR/t inbegrepen (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).

(2)  Korting van 10 EUR/t (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).

(3)  Korting van 30 EUR/t (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).


16.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 298/49


VERORDENING (EU) Nr. 1039/2010 VAN DE COMMISSIE

van 15 november 2010

tot wijziging van de bij Verordening (EU) nr. 867/2010 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2010/11

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name op artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2010/11 zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 867/2010 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1029/2010 van de Commissie (4).

(2)

Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 951/2006 te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 951/2006 voor het verkoopseizoen 2010/11 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EU) nr. 867/2010 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 16 november 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 november 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

(3)  PB L 259 van 1.10.2010, blz. 3.

(4)  PB L 296 van 13.11.2010, blz. 17.


BIJLAGE

Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 16 november 2010

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product

Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product

1701 11 10 (1)

55,54

0,00

1701 11 90 (1)

55,54

0,00

1701 12 10 (1)

55,54

0,00

1701 12 90 (1)

55,54

0,00

1701 91 00 (2)

51,75

1,94

1701 99 10 (2)

51,75

0,00

1701 99 90 (2)

51,75

0,00

1702 90 95 (3)

0,52

0,21


(1)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(2)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)  Vaststelling per procent sacharose.


BESLUITEN

16.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 298/51


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 4 augustus 2010

betreffende de door Polen toegekende steunmaatregel C 40/08 (ex N 163/08) ten gunste van PZL Hydral SA

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 5406)

(Slechts de tekst in de Poolse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2010/690/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a),

Gezien het besluit C(2008) 4753 definitief (1) van de Commissie om de procedure van artikel 108, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in te leiden en gezien het besluit C(2008) 6371 definitief (2) om de procedure van artikel 108, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ten aanzien van steunmaatregel C 40/08 (ex N 163/08) uit te breiden,

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Bij schrijven van 27 maart 2008 hebben de Poolse autoriteiten de Commissie in kennis gesteld van een herstructureringsplan ten behoeve van PZL Hydral SA (hierna „PZL Hydral” genoemd). Bij schrijven van 6 mei 2008 heeft de Commissie om aanvullende informatie verzocht. Bij schrijven van 4 juni 2008 hebben de Poolse autoriteiten een verzoek ingediend om de antwoordtermijn te verlengen tot 27 juni 2008, hetgeen bij schrijven van 10 juni 2008 door de Commissie is ingewilligd. Vervolgens hebben de Poolse autoriteiten bij schrijven van 7 juli 2008 aanvullende informatie verstrekt over het herstructureringsplan.

(2)

Op 10 september 2008 is de procedure van artikel 108, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, ingeleid (de formele onderzoekprocedure). Bij besluit van 12 november 2008 is de formele onderzoekprocedure vervolgens uitgebreid.

(3)

Polen heeft op 14 oktober en 22 december 2008 zijn opmerkingen ingediend, op 7 april 2009 gevolgd door aanvullende informatie. De Commissie heeft geen opmerkingen van belanghebbenden ontvangen.

(4)

Op 27 april en 14 oktober 2009 en op 12 februari 2010 hebben er bijeenkomsten met de Poolse autoriteiten plaatsgevonden. Op 18 december 2009 heeft de Commissie om aanvullende informatie verzocht. Er hebben diverse e-mailuitwisselingen tussen de Commissie en de Poolse autoriteiten plaatsgevonden. De Poolse autoriteiten hebben in dit kader op de volgende data per e-mail aanvullende informatie verstrekt: 20 oktober 2009, 23 november 2009, 15 december 2009, 13 januari 2010, 16 januari 2010, 9 februari 2010, 10 februari 2010, 26 februari 2010, 1 maart 2010, 3 maart 2010, 4 maart 2010, 19 maart 2010, 5 mei 2010, 12 mei 2010, 20 mei 2010, 28 mei 2010, 3 juni 2010, 4 juni 2010, 7 juni 2010, 8 juni 2010, 9 juni 2010, 17 juni 2010, 23 juni 2010, 24 juni 2010, 28 juni 2010, 7 juli 2010, 8 juli 2010, 9 juli 2010, 12 juli 2010 en 13 juli 2010.

II.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE STEUN

II.1.   De begunstigden: PZL Hydral en PZL Wrocław

(5)

PZL Hydral is in 1946 als een staatsbedrijf opgericht en is uitgegroeid tot een grote onderneming die tot 2008 gespecialiseerd was in de productie van civiele en militaire industriële hydraulische systemen en in het ontwerpen, produceren en onderhouden van brandstoftoevoersystemen voor alle soorten vliegtuigmotoren, hydraulische controlesystemen voor vliegtuigen en hydraulische aandrijvingssystemen voor helikopters. Sinds 2008 fungeert PZL Hydral als moederbedrijf van een concern en voert het zelf geen industriële activiteiten meer uit.

(6)

In 2003 heeft Agencja Rozwoju Przemysłu SA (het staatsagentschap voor industriële ontwikkeling - hierna „ARP” genoemd) 80,94 % van de aandelen-PZL Hydral (1 284 686 aandelen) verkregen van het Poolse ministerie van Financiën. Daarna heeft dat ministerie nog meer aandelen-PZL Hydral aan ARP overgedragen, namelijk 499 103 aandelen in 2006 (waardoor het belang van ARP opliep tot 87,39 %), 64 374 aandelen in 2007 (waardoor het belang van ARP opliep tot 90,54 %,) en 38 399 aandelen op 12 januari 2010 (waardoor het belang van ARP opliep tot 92,42 %). Alle transacties zijn uitgevoerd voor een symbolische prijs van 1 PLN. Sinds 12 januari 2010 houdt ARP 18 886 562 aandelen met een nominale waarde van 18 865 620 PLN. De resterende aandelen (7,58 %), met een nominale waarde van 1 547 210 PLN, worden op dit moment door de werknemers gehouden.

(7)

In 2007 had PZL Hydral zeggenschap over de navolgende dochterondernemingen: Zakład Odlewniczy „Hydral” sp. z o.o., met als voornaamste activiteit het gieten, verwerken en behandelen van staalelementen; Zakład Cieplowniczy Term „Hydral” sp. z o.o., een bedrijf dat warmte-energie produceert en verkoopt; Przedsiębiorstwo Usługowo Handlowe Zakład Produkcji Hydrauliki „Hydral” sp. z o.o., een onderneming die kleppen en hydraulische verdelers produceert, metaaluitrusting verwerkt en reparatiediensten verricht voor hydraulische machines en uitrusting, en PZL Wrocław sp. z o.o. (hierna „PZL Wrocław” genoemd). Daarnaast heeft PZL Hydral zeggenschap over twee andere bedrijven die zich thans in liquidatie bevinden. Eind 2006 had het concern in totaal 795 werknemers in dienst.

(8)

PZL Wrocław is in 2004 opgericht als een volledige dochteronderneming van PZL Hydral om als werkmaatschappij de operationele tak van PZL Hydral over te nemen, waardoor laatstgenoemd bedrijf als holdingmaatschappij zou gaan fungeren en tevens het herstructureringsproces van het PZL Hydral-concern zou gaan beheren.

(9)

Een gedeelte van de activa van PZL Wrocław is van PZL Hydral overgenomen, als inbreng in natura in het kapitaal van PZL Wrocław of door verkoop tegen boekwaarde per 2004 in de boeken van PZL Hydral, een en ander zoals weergegeven in tabel 1.

Tabel 1

Overdracht van activa via een inbreng in natura of verkoop (in PLN)

Datum overdracht

Soort activa

Methode van overdracht (verkoop/inbreng in natura)

Boekwaarde van de activa

30.12.2004

vaste activa - roerende zaken

inbreng in natura

3 917 321,0

30.12.2004

immateriële activa

inbreng in natura

801 332,0

30.12.2004

onderhanden werk

inbreng in natura

1 251 352,0

30.12.2004

Materiaal

inbreng in natura

251 719,0

30.11.2006

vaste activa - roerende zaken

inbreng in natura

138 516,44

30.11.2006

Materiaal

inbreng in natura

679 915,73

30.11.2006

vaste activa - roerende zaken

inbreng in natura

1 186 803,54

30.11.2006

immateriële activa

inbreng in natura

290 268,95

20.6.2007

vaste activa - roerende zaken

verkoop

1 250 000,0

30.12.2007

vaste activa - roerende zaken

inbreng in natura

1 293 600,0

21-23.12.2008

onderhanden werk

verkoop

5 230 644,91

27.3.2008

Materiaal

verkoop

2 985 631,15

10.3.2009

Materiaal

verkoop

304 294,33

(10)

Ook de materiële vaste activa die PZL Wrocław van PZL Hydral heeft verkregen, zijn als inbreng in natura in het kapitaal van PZL Wrocław of verkoop overgedragen, een en ander zoals weergegeven in tabel 2. In beide gevallen is de waarde van de transacties gebaseerd op een taxatie van een onafhankelijke deskundige. Op het moment van de overdracht van die vaste activa waren deze reeds bezwaard met hypotheekrechten ten gunste van de navolgende publiekrechtelijke schuldeisers: de sociale verzekeringsbank ZUS (Zakład Ubezpieczeń Społecznych - ZUS), het belastingkantoor van de provincie Neder-Silezië en de gemeente Wrocław. Het ging daarbij om een bedrag van 142,558 miljoen PLN.

Tabel 2

Overdracht van onroerende zaken (in PLN)

Datum overdracht

Soort activa

Methode van overdracht (verkoop/inbreng in natura)

Boekwaarde van de activa

30.12.2007

vaste activa – onroerende zaken

inbreng in natura

8 337 000,0

30.12.2007

vaste activa – onroerende zaken

verkoop

10 309 508,56

(11)

Op 31 december 2007 heeft PZL Hydral middelen voor een nominaal bedrag van 918 000 PLN aan PZL Wrocław overgedragen via een inbreng in het kapitaal van PZL Wroclaw.

(12)

De overige activa die tussen 17 januari 2006 en 27 april 2010 door PZL Hydral aan PZL Wrocław zijn overgedragen, zijn tegen boekwaarde verkocht. Het betrof talloze overdrachten van vorderingen uit onderhanden werk die niet bezwaard waren met pand- of hypotheekrechten.

(13)

De totale waarde van de activa die tussen 2004 en 2010 door PZL Hydral aan PZL Wrocław zijn overgedragen, bedroeg 44 708 791,02 PLN.

(14)

In 2008 zijn 559 werknemers van PZL Hydral overgegaan naar PZL Wrocław, gevolgd door nog eens 37 werknemers in 2009.

(15)

PZL Wrocław produceert componenten voor vliegtuigen die door de Poolse strijdkrachten worden gebruikt (tot eind 2007 werd die productie uitgevoerd door PZL Hydral) en verleent diensten op het gebied van onderhoud en reparatie van uitrusting van het Poolse leger. Militaire producten zijn gebonden aan een certificering die specifiek is voor elk producttype. De producten dienen derhalve in overeenstemming te zijn met de technische eisen die de Poolse strijdkrachten stellen. In elke fase wordt er aparte documentatie verstrekt en op de betreffende producten wordt (evenals op de hieraan gerelateerde onderhoudsdiensten) toezicht uitgeoefend door een gedetacheerde militaire vertegenwoordiger.

(16)

De productie bij PZL Wrocław vindt op dit moment plaats op basis van de vergunning met nummer B-007/2007, die op 17 januari 2007 door de minister van Binnenlandse Zaken en Bestuur is verleend voor het uitvoeren van bedrijfsactiviteiten op het gebied van:

de productie en verhandeling van apparaten voor het afschieten van alarm-, signalerings- en gaspatronen, als gedefinieerd in paragraaf 8 (soorten wapens en munitie) van bijlage 1 bij het kabinetsbesluit van 3 december 2001 betreffende de soorten wapens en munitie, tevens houdende een overzicht van producten en technologieën voor het leger en de politie waarvoor een vergunning vereist is voor de productie en verhandeling (3);

de productie en verhandeling van producten voor het leger of de politie als gedefinieerd onder titel „WT V” en van componenten en onderdelen van producten als gedefinieerd onder de titels „WT II”, „WT III” en „WT XIV” (de paragrafen 1-4 en 7-10) van bijlage 2 bij bovengenoemd kabinetsbesluit (overzicht van producten en technologieën voor het leger en de politie waarvoor een vergunning vereist is voor de productie en verhandeling);

de productie en verhandeling van apparatuur voor de vervaardiging van producten voor het leger en de politie en voor de verhandeling van technologie voor de vervaardiging van producten die voor dat doel bestemd zijn als gedefinieerd onder titel „WT XIII” van bijlage 2 bij bovengenoemd kabinetsbesluit (overzicht van producten en technologieën voor het leger en de politie waarvoor een vergunning vereist is voor de productie en verhandeling).

(17)

PZL Wrocław beschikt over de volgende certificaten:

een conformiteitsverklaring met ISO 9001:2000 uitgegeven door Veritas Certification;

een conformiteitsverklaring met AS9100-B uitgegeven door Veritas Certification;

een certificaat op grond waarvan de productie is toegestaan van luchtvaartbenodigdheden die voldoen aan de vereisten van de luchtvaartverordeningen PART 21: uitgegeven door het Poolse Bureau voor de burgerluchtvaart (Urząd Lotnictwa Cywilnego);

een certificaat voor het uitvoeren van technisch onderhoud aan producten in overeenstemming met de vereisten van de luchtvaartverordeningen PART 145: uitgegeven door het Poolse Bureau voor de burgerluchtvaart;

een NADCAP-certificaat uitgegeven door het Performance Review Institute voor het uitvoeren van een aantal specifieke processen, namelijk warmtebehandeling (HT), non-destructieve tests (NDT), chemische processen (CHP) en elektro-erosie (EDM).

(18)

De Poolse autoriteiten hebben de Commissie meegedeeld dat de productielijn van PZL Hydral (thans van PZL Wrocław) een belangrijk onderdeel vormt van het economische herstelplan van de Poolse regering van 1995 voor de periode 1996-2000 en dat van 2000 voor de periode 2001-2006.

(19)

Daarnaast wordt er in een aantal uitvoeringsmaatregelen en overheidsrichtsnoeren voor het economische herstelplan expliciet melding gemaakt van PZL Hydral dan wel haar bedrijfsactiviteiten, zoals in:

de richtsnoeren van de minister/de directeur van het Centraal Planbureau (Centralny Urząd Planowania) van 30 januari 1995 voor het economische herstelplan voor de periode 1996-2000;

de richtsnoeren van het ministerie van Economische Zaken van juli 2000 voor het centrale economische ontwikkelingsplan voor de periode 2001-2006;

de organisatie van de werkzaamheden die door ondernemingen worden uitgevoerd in het kader van de Wet op de Nationale Defensie van 23 augustus 2001 (4);

het kabinetsbesluit van 24 juni 2003 inzake faciliteiten die van bijzonder belang zijn voor de veiligheid en de defensie van de staat en meer in het bijzonder voor de bescherming daarvan (5);

het kabinetsbesluit van 20 augustus 2004 met een overzicht van bedrijven met een bijzonder belang op economisch of defensiegebied (6);

het kabinetsbesluit van 9 november 2007 met een overzicht van bedrijven met een bijzonder belang op economisch of defensiegebied (7).

(20)

Bedrijven die in dergelijke overzichten zijn opgenomen, zijn verplicht om uitgebreide jaarverslagen te overleggen over hun productiecapaciteit op defensiegebied (hoeveelheden, profiel, waarden) zodat het ministerie kan waarborgen dat de benodigde militaire taken uitgevoerd kunnen worden.

(21)

De Poolse autoriteiten hebben de Commissie meegedeeld dat de relevante vergunningen en certificaten (zie de overwegingen 16 en 17) de garantie bieden dat er goederen en diensten van een specifieke kwaliteit aan speciale klanten geleverd kunnen worden (bedrijven met een bijzonder belang voor de defensie van Polen, het ministerie van Defensie enz.). PZL Wrocław (in het verleden PZL Hydral) levert niet alleen componenten voor hydraulische systemen, brandstoftoevoersystemen en controlesystemen, ook de reparaties die de onderneming uitvoert aan geïnstalleerde deelassemblages, zijn van cruciaal belang voor het functioneren van de luchtvaartuigen van de Poolse strijdkrachten (de W-3, de Mi-2, de M28 Bryza en de PZL 130 Orlik). De Poolse autoriteiten hebben bovendien benadrukt dat de W-3 en de Mi-2 de belangrijkste helikopters zijn die door het Poolse leger worden gebruikt.

(22)

De goederen die door PZL Hydral voor gebruik door de strijdkrachten worden geproduceerd, zijn voorzien van de corresponderende NAVO-code, in overeenstemming met de standaardisatieovereenkomst van de NAVO. Het bedrijf zelf heeft eveneens een NAVO-code.

(23)

Zoals reeds nader toegelicht in overweging 9 e.v., heeft PZL Hydral vanaf december 2004 activa overgedragen aan PZL Wrocław. Slechts de activa die op 30 december 2007 zijn overgedragen (onroerende zaken) zijn met hypotheekrechten bezwaard ten gunste van publiekrechtelijke schuldeisers.

(24)

De Poolse autoriteiten hebben bevestigd dat PZL Wrocław vanaf het begin van haar bedrijfsactiviteiten alle financiële verplichtingen ten opzichte van publiekrechtelijke schuldeisers tijdig heeft voldaan, inclusief de socialezekerheidsbijdragen en belastingafdrachten voor haar personeel.

II.2.   Financiële problemen van PZL Hydral

(25)

De problemen van PZL Hydral bij het terugbetalen van schulden aan zowel particuliere als publiekrechtelijke schuldeisers zijn in 1998 begonnen.

(26)

Eind 1998 bedroegen de schulden die PZL Hydral had aan particuliere banken en leveranciers 90,4 miljoen PLN. Verreweg de grootste schuldeisers waren twee banken: […] (8) en […].

(27)

Eind 1998 had PZL Hydral een schuld van 54 miljoen PLN bij bank […] Dat bedrag was in november 2006, toen er een vaststellingsovereenkomst is ondertekend, opgelopen tot 86,4 miljoen PLN. De vordering is uiteindelijk in 2007 definitief voldaan. Eind 1998 had PZL Hydral daarnaast een schuld van 23 miljoen PLN bij bank […]. Dat bedrag was in oktober 2003 opgelopen tot 55,6 miljoen PLN. Deze vordering is uiteindelijk in 2004 voldaan.

Tabel 3

Totaal verplichtingen PZL Hydral ten opzichte van bank […] (x 1000 PLN)

 

31.12.1998

31.12.1999

31.12.2000

31.12.2001

31.12.2002

31.12.2003

31.12.2004

31.12.2005

31.12.2006

Hoofdsom

44 447

48 424

51 605

49 628

37 416

39 041

38 741

38 291

35 377

Rente

9 583

17 683

26 194

34 449

29 157

38 184

40 920

43 776

51 018

Totaal

54 030

66 107

77 798

84 077

66 573

77 225

79 721

82 067

86 395

Tabel 4

Totaal verplichtingen PZL Hydral ten opzichte van bank […] (x 1000 PLN)

 

31.12.1998

31.12.1999

31.12.2000

31.12.2001

31.12.2002

31.12.2003

31.12.2004

31.12.2005

31.12.2006

Hoofdsom

18 571

21 986

21 959

21 127

20 741

19 825

4 000

0

0

Rente

4 572

5 983

10 842

16 759

23 975

35 773

0

0

0

Totaal

23 143

27 969

32 801

37 886

44 716

55 598

4 000

0

0

(28)

Deze particuliere banken hadden een zakelijk zekerheidsrecht eerste in rang bedongen (zie de uitgebreide beschrijving in de overwegingen 32 en 34) en hadden hun vorderingen eenvoudig kunnen afdwingen op basis van zgn. bancaire executoriale titel. Op grond van de Wet op het Bankwezen van 1997 (9) kunnen banken bancaire executoriale titels (bankowy tytuł egzekucyjny) afgeven op basis van hun bescheiden of andere documenten verband houdende met banktransacties. Een bancaire executoriale titel kan als basis dienen voor een schuldincasso nadat een rechter een uitvoerbaarheidsverklaring heeft afgegeven. Dit is een veel snellere manier dan de mogelijkheden die andere schuldeisers ter beschikking staan. Zij moeten namelijk voorafgaand aan de tenuitvoerlegging van de invordering eerst een verzoek bij een rechtbank indienen om een inhoudelijke beschikking te verkrijgen. Desondanks hebben de particuliere schuldeisers geen incassomaatregelen ten uitvoer gelegd, met andere woorden, zij hebben niet alleen geen verzoek ingediend om een faillissementsprocedure tegen PZL Hydral in te stellen, maar hebben ook geen andere actie ondernomen om de terugbetaling van hun vorderingen op de activa van die onderneming te verhalen.

(29)

Toen PZL Hydral in de periode 1998-2006 problemen kreeg met het terugbetalen van de leningen, hadden de banken op grond van het Burgerlijk Wetboek de mogelijkheid om wettelijke rente te berekenen tegen een tarief zoals dat door de regering was vastgesteld (zie tabel 7). In plaats van die wettelijke rente structureel te berekenen werd echter slechts periodiek rente berekend tegen de tarieven zoals weergegeven in tabel 5 en tabel 6.

Tabel 5

Door bank […] berekende rentetarieven (leningen in USD op basis van LIBOR)

Jaar

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

%

8,53

8,71

9,87

8,50

8,50

8,50

8,50

8,50

8,50

8,50

Tabel 6

Door […] berekende rentetarieven (leningen in USD op basis van LIBOR)

Jaar

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

%

7,78

7,96

9,12

6,08

4,45

3,62

4,37

6,26

7,63

7,37

Tabel 7

Wettelijke rentetarieven

Jaar

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

%

34

23

23

30

18

13

12

13

11,5

11,5

(30)

De Poolse autoriteiten stellen dat de banken van mening waren dat zij wellicht een hoger rendement zouden krijgen door een bijdrage te leveren aan het herstructureringsproces van PZL Hydral. De banken hebben de onderhandelingen met de eerste onderneming die interesse toonde in het overnemen van PZL Wrocław, te weten […], dan ook op de voet gevolgd (zie overweging 57 e.v.). De banken hebben de bedrijfseconomische situatie van PZL Hydral regelmatig gecontroleerd op basis van financiële verslagen, locatiebezoeken en marktanalyses.

(31)

Bank […] heeft de schulden uiteindelijk geschikt middels een vaststellingsovereenkomst die in april 2003 is gesloten. De bank heeft 51,6 miljoen PLN afgeschreven en is akkoord gegaan met de terugbetaling van slechts 4 miljoen PLN (7 %). De afschrijvingen als gevolg van de vaststellingsovereenkomst zijn in de boekhouding van PZL Hydral opgenomen over het boekjaar 2004.

(32)

Bank […] is akkoord gegaan met een vereffening op basis van een eigen economische beoordeling ondanks het feit dat zij over een aantal eerste rechten van hypotheek beschikte. De bank heeft haar lening met name gedekt door een zakelijk zekerheidsrecht van 13,7 miljoen PLN op onroerende zaken, en door een cessie aan haar van alle licentie- en exploitatierechten uit hoofde van de licentieovereenkomst met […] inzake de productie van apparatuur voor airconditioning ten bedrage van 1,2 miljoen USD (circa 3 968 000 PLN) (10). Daarnaast werden uit hoofde van de licentieovereenkomst machines en apparatuur die geleverd waren door […] ten bedrage van 2,4 miljoen USD (circa 7 938 000 PLN), aan de bank overgedragen en is de opbrengst van de verkoop van airconditioners voor een bedrag van minimaal 8 miljoen USD per jaar (circa 26,5 miljoen PLN) aan de bank gecedeerd (11).

(33)

In november 2006 is bank […] bij wege van een vaststellingsovereenkomst akkoord gegaan met een afschrijving van 86,4 miljoen PLN, waarbij genoegen werd genomen met de terugbetaling van slechts 11,5 miljoen PLN. Dat betekent dat uiteindelijk slechts 13 % van de schuldverplichtingen door PZL Hydral is terugbetaald. Het resterende bedrag (74,9 miljoen PLN) is afgeschreven.

(34)

Bank […] is akkoord gegaan met dit lage bedrag ondanks het feit dat zij een zakelijk zekerheidsrecht eerste in rang had bedongen op de belangrijkste onroerende zaken (die essentieel waren voor het grootste gedeelte van de productie en waarin tevens de administratieve organisatie was gehuisvest). Deze zakelijke zekerheid bestond in hoofdzaak uit een eerste recht van hypotheek op twee onroerende zaken voor een totaalbedrag van 19,75 miljoen PLN, een zakelijk zekerheidsrecht eerste in rang op een technologische productielijn voor compressors voor een bedrag van 20 miljoen PLN, een cessie eerste in rang van vorderingen uit hoofde van verkoopovereenkomsten voor compressors met een waarde van 20 miljoen PLN, een eerste openbaar pandrecht op machines en uitrusting met een totale waarde van 2,8 miljoen PLN en een aantal overdrachtsovereenkomsten voor roerende zaken ter waarde van respectievelijk 2,65 miljoen PLN, 2,4 miljoen PLN, 0,56 miljoen PLN en 1,1 miljoen PLN. Door de aard van de zakelijke zekerheidsrechten zouden alle potentiële kopers daarnaast in staat zijn om de productie na de verkrijging voort te zetten. Bovendien bestond hierdoor ook de mogelijkheid om de machines als geheel of in gedeelten te verplaatsen zonder dat zij ontmanteld hoefden te worden (mocht een potentiële koper van plan zijn om die machines te verplaatsen).

(35)

Na de overeenkomsten met de banken werden de zakelijke zekerheidsrechten op de materiële activa opgeheven. Als gevolg hiervan verbeterde de positie van de publiekrechtelijke schuldeisers, d.w.z. zij kregen een hogere rang qua hypotheekrecht (12).

(36)

In 1998 bedroeg de schuld van de onderneming op basis van publiekrechtelijke vorderingen (d.w.z. vorderingen van de sociale verzekeringsbank ZUS, het belastingkantoor van de provincie Neder-Silezië, het Psie Pole-belastingkantoor in Wrocław, de provincie Neder-Silezië (Województwo dolnośląskie), de gemeente Wrocław en het staatsfonds voor de herintegratie van gehandicapten (Państwowy Fundusz Rehabilitacji Osób Niepełnosprawnych - PRFON)) in totaal 29 miljoen PLN. Daarnaast had het ministerie van Financiën civielrechtelijke vorderingen ter hoogte van 9,4 miljoen PLN. De evolutie van de schulden aan de afzonderlijke publiekrechtelijke schuldeisers is weergegeven in de tabellen 8, 9, 10, 11, 12, 13 en 14.

Tabel 8

Schulden van PZL Hydral aan de sociale verzekeringsbank ZUS (x 1000 PLN)

 

31.12.1998

31.12.1999

31.12.2000

31.12.2001

31.12.2002

31.12.2003

31.12.2004

31.12.2005

31.12.2006

31.12.2007

Hoofdsom

20 028

27 477

35 107

42 963

47 695

55 935

62 395

69 296

74 187

74 903

Rente

9 219

20 000

32 651

46 100

60 810

68 421

76 653

84 040

88 835

102 223

Totaal

29 247

47 477

67 758

89 063

108 505

124 356

139 048

153 336

163 022

177 126

Tabel 9

Schulden van PZL Hydral aan het belastingkantoor van de provincie Neder-Silezië (x 1000 PLN)

 

31.12.1998

31.12.1999

31.12.2000

31.12.2001

31.12.2002

31.12.2003

31.12.2004

31.12.2005

31.12.2006

31.12.2007

Hoofdsom

1 700

2 700

3 656

4 750

6 198

10 928

12 471

18 655

20 769

38 946

Rente

750

1 100

1 500

1 950

2 900

3 200

3 800

5 347

8 450

10 553

Totaal

2 450

3 800

5 156

6 700

9 098

14 128

16 271

24 002

29 219

49 499

Tabel 10

Schulden van PZL Hydral aan het belastingkantoor van Wrocław-Psie Pole (x 1000 PLN)

 

31.12.1998

31.12.1999

31.12.2000

31.12.2001

31.12.2002

31.12.2003

31.12.2004

31.12.2005

31.12.2006

31.12.2007

Hoofdsom

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

Rente (13)

0

0

0

0

0

0

532

532

532

532

Totaal

0

0

0

0

0

0

532

532

532

532

Tabel 11

Schulden van PZL Hydral aan de gemeente Wrocław (x 1000 PLN)

 

31.12.1998

31.12.1999

31.12.2000

31.12.2001

31.12.2002

31.12.2003

31.12.2004

31.12.2005

31.12.2006

31.12.2007

Hoofdsom

1 682

3 058

4 510

5 972

7 556

9 404

11 299

13 180

14 465

16 389

Rente

1 800

2 200

3 500

5 500

7 100

7 950

8 500

9 065

9 951

10 698

Totaal

3 482

5 258

8 010

11 472

14 656

17 354

19 799

22 245

24 416

27 087

Tabel 12

Schulden van PZL Hydral aan de provincie Neder-Silezië (x 1000 PLN)

 

31.12.1998

31.12.1999

31.12.2000

31.12.2001

31.12.2002

31.12.2003

31.12.2004

31.12.2005

31.12.2006

31.12.2007

Hoofdsom

0

15

37

57

76

90

90

90

567

935

Rente

0

2

8

14

21

29

35

40

75

136

Totaal

0

17

45

71

97

119

125

130

642

1 071

Tabel 13

Schulden van PZL Hydral aan het staatsfonds voor de herintegratie van gehandicapten (x 1000 PLN)

 

31.12. 1998

31.12. 1999

31.12. 2000

31.12.2001

31.12.2002

31.12.2003

31.12.2004

31.12.2005

31.12.2006

31.12.2007

Hoofdsom

2 446

2 937

3 457

3 394

4 313

4 771

4 927

5 510

5 577

5 639

Rente

3 550

3 900

4 100

4 308

4 807

5 080

5 518

6 040

6 898

7 245

Totaal

5 996

6 837

7 557

7 702

9 120

9 851

10 445

11 550

12 476

12 884

Tabel 14

Schulden van PZL Hydral aan het ministerie van Financiën (x 1000 PLN)

 

31.12.1998

31.12.1999

31.12.2000

31.12.2001

31.12.2002

31.12.2003

31.12.2004

31.12.2005

31.12.2006

31.12.2007

Hoofdsom

8 018,8

14 395,5

64 717,1

64 717,1

19 687,7

19 646,5

19 422,5

18 773,1

18 260,3

18 260,3

Rente

1 372,9

2 639,2

9 627,6

28 741,3

0

0

0

0

193,7

1 117,1

Totaal

9 391,7

17 034,7

74 344,7

93 458,4

19 687,7

19 646,5

19 422,5

18 773,1

18 454,0

19 377,4

(37)

De heffingsrente die de publiekrechtelijke schuldeisers hebben toegepast op de betreffende belastingachterstanden, is weergegeven in tabel 15. Het is van belang daarbij op te merken dat in de tabellen 6 tot en met 14 ook rekening gehouden is met deelaflossingen en dat de omvang van de schuld telkens per het einde van elk jaar is weergegeven. Dat betekent dat de verschuldigde rente in een bepaald jaar niet rechtstreeks gekoppeld is aan de hoofdsom, aangezien deze kan fluctueren.

Tabel 15

Rente op achterstallige belastingbetalingen (heffingsrente)  (14)

Jaar

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

%

50

35

44

40

23

15

15

14

11

12

14

11

10

(38)

Naast het in rekening brengen van de relevante heffingsrente hebben de sociale verzekeringsbank ZUS, het belastingkantoor van de provincie Neder-Silezië, het belastingkantoor van Wrocław-Psie Pole, de gemeente Wrocław en de provincie Neder-Silezië hun vorderingen op PZL Hydral ook zekergesteld middels hypotheken op onroerende zaken. In de tabellen 16, 17, 18, 19 en 20 zijn de wijzigingen weergegeven in de hypotheken die op de activa van PZL Hydral rusten ten gunste van de betreffende publiekrechtelijke schuldeisers.

Tabel 16

Zakelijke zekerheidsrechten ten gunste van de sociale verzekeringsbank ZUS op de activa van PZL Hydral

 

Jaar

Bedrag

Opmerkingen

1

1998

21 996 411,92 PLN

totaal hypotheekbedrag

2

1999

21 996 411,92 PLN

totaal hypotheekbedrag

3

2000

21 996 411,92 PLN

totaal hypotheekbedrag

4

2001

28 660 990,95 PLN

totaal hypotheekbedrag

er is een aanvullende hypotheek van 6 664 579,03 PLN gevestigd

5

2002

29 602 956,07 PLN

totaal hypotheekbedrag

er is een aanvullende hypotheek van 941 965,12 PLN gevestigd

6

2003

37 315 430,58 PLN

totaal hypotheekbedrag

er is een aanvullende hypotheek van 7 712 474,51 PLN gevestigd

7

2004

68 984 278,13 PLN

totaal hypotheekbedrag

er is een aanvullende hypotheek van 31 668 847,55 PLN gevestigd

8

2005

82 625 551,83 PLN

totaal hypotheekbedrag

er is een aanvullende hypotheek van 1 364 127,70 PLN gevestigd

9

2006

91 511 663,94 PLN

totaal hypotheekbedrag

er is een aanvullende hypotheek van 8 886 112,11 PLN gevestigd

10

2007

96 153 021,00 PLN

totaal hypotheekbedrag

er is een aanvullende hypotheek van 4 641 357,06 PLN gevestigd

Tabel 17

Zakelijke zekerheidsrechten ten gunste van het belastingkantoor van de provincie Neder-Silezië op de activa van PZL Hydral

 

Jaar

Bedrag

Opmerkingen

1

1998

2

1999

3

2000

4

2001

5

2002

6

2003

7

2004

8

2005

5 692 649,25 PLN

totaal hypotheekbedrag

9

2006

5 692 649,25 PLN

totaal hypotheekbedrag

10

2007

5 692 649,25 PLN

totaal hypotheekbedrag

Tabel 18

Zakelijke zekerheidsrechten ten gunste van het belastingkantoor van Wrocław-Psie Pole op de activa van PZL Hydral

 

Jaar

Bedrag

Opmerkingen

1

1998

2

1999

3

2000

112 759,61 PLN

totaal hypotheekbedrag

4

2001

212 138,61 PLN

totaal hypotheekbedrag

er is een aanvullende hypotheek van 99 379 PLN gevestigd

5

2002

212 138,61 PLN

totaal hypotheekbedrag

6

2003

212 138,61 PLN

totaal hypotheekbedrag

7

2004

212 138,61 PLN

totaal hypotheekbedrag

8

2005

212 138,61 PLN

totaal hypotheekbedrag

9

2006

212 138,61 PLN

totaal hypotheekbedrag

10

2007

212 138,61 PLN

totaal hypotheekbedrag

Tabel 19

Zakelijke zekerheidsrechten ten gunste van de gemeente Wrocław op de activa van PZL Hydral

 

Jaar

Bedrag

Opmerkingen

1

1998

710 074,30 PLN

totaal hypotheekbedrag

2

1999

710 074,30 PLN

totaal hypotheekbedrag

3

2000

710 074,30 PLN

totaal hypotheekbedrag

4

2001

945 962,80 PLN

totaal hypotheekbedrag

er is een aanvullende hypotheek van 235 888,50 PLN gevestigd

5

2002

2 119 622,40 PLN

totaal hypotheekbedrag

er is een aanvullende hypotheek van 1 173 659,60 PLN gevestigd

6

2003

2 119 622,40 PLN

totaal hypotheekbedrag

7

2004

11 217 294,85 PLN

totaal hypotheekbedrag

er is een aanvullende hypotheek van 9 097 672,45 PLN gevestigd

8

2005

11 217 294,85 PLN

totaal hypotheekbedrag

9

2006

12 589 452,85 PLN

totaal hypotheekbedrag

er is een aanvullende hypotheek van 3 538 324,00 PLN gevestigd

10

2007

15 379 758,25 PLN

totaal hypotheekbedrag

er is een aanvullende hypotheek van 2 790 305,40 PLN gevestigd

Tabel 20

Zakelijke zekerheidsrechten ten gunste van de provincie Neder-Silezië op de activa van PZL Hydral

 

Jaar

Bedrag

Opmerkingen

1

1998

2

1999

3

2000

4

2001

5

2002

634 594,10 PLN

Totaal hypotheekbedrag

6

2003

634 594,10 PLN

Totaal hypotheekbedrag

7

2004

634 594,10 PLN

Totaal hypotheekbedrag

8

2005

634 594,10 PLN

Totaal hypotheekbedrag

9

2006

634 594,10 PLN

totaal hypotheekbedrag

10

2007

634 594,10 PLN

totaal hypotheekbedrag

(39)

De Poolse autoriteiten hebben er daarnaast op gewezen dat de publiekrechtelijke schuldeisers ook rekening hebben gehouden met de aanzienlijke stijging van de waarde van industriële onroerende zaken in Wrocław tussen 2003 tot 2008. De vastgoedprijzen zijn in totaal met 100 % gestegen en de waarde van de onroerende zaken van PZL Hydral is zelfs met 300 % toegenomen. Dat betekent dat de publiekrechtelijke schuldeisers met hypotheken op de activa van PZL Hydral geprofiteerd hebben van een de facto toename van de waarde van hun zakelijke zekerheidsrechten.

(40)

De Poolse autoriteiten hebben de Commissie tevens meegedeeld dat het staatsfonds voor de herintegratie van gehandicapten en het ministerie van Financiën geen zakelijke zekerheidsrechten (hypotheken) op activa van PZL Hydral bedongen hebben. Het ministerie van Financiën heeft een deel van zijn vorderingen echter wel geschikt door op 20 mei 2002 een overeenkomst met PZL Hydral te sluiten op grond waarvan laatstgenoemde uiterlijk eind 2002 een aanzienlijk deel van de nog uitstaande schulden afgelost diende te hebben (zie tabel 14).

(41)

Volgens de Poolse autoriteiten hebben de publiekrechtelijke schuldeisers – in tegenstelling tot de particuliere schuldeisers – wél invorderingsmaatregelen genomen door gerechtsdeurwaarders in te schakelen. Tussen 1998 en 2007 hebben die publiekrechtelijke schuldeisers voor de navolgende bedragen tenuitvoerleggingsbevelen laten uitvaardigen: de sociale verzekeringsbank ZUS voor 119,95 miljoen PLN, het belastingkantoor van de provincie Neder-Silezië voor 43,8 miljoen PLN en het staatsfonds voor de herintegratie van gehandicapten voor 2,1 miljoen PLN. Het bedrag dat uiteindelijk echter daadwerkelijk is teruggevorderd, was lager dan de vorderingen die in de tenuitvoerleggingsbevelen waren opgenomen. De Poolse autoriteiten hebben benadrukt dat alternatieve mogelijkheden zoals het in beslag nemen van activa door de rechtbank niet als redelijk noch als economisch zinvol werden aangemerkt. De andere publiekrechtelijke schuldeisers hebben geen invorderingsmaatregelen genomen, maar hebben wel het privatiserings- en herstructureringsproces gevolgd omdat zij van mening waren dat dit tot een hoger rendement zou leiden dan het opeisen van hun vorderingen.

Tabel 21

Overzicht van de invorderingsmaatregelen die publiekrechtelijke schuldeisers t.o.v. van PZL Hydral hebben genomen (1997-2009)

 

Jaar

Terugbetaalde schulden aan overheidsinstanties

1

1998

206 349,90 PLN

2

1999

0,00 PLN

3

2000

674 100,75 PLN

4

2001

4 922 525,14 PLN

5

2002

3 209 042,05 PLN

6

2003

223 928,70 PLN

7

2004

1 960 765,69 PLN

8

2005

3 641 223,35 PLN

9

2006

4 472 476,92 PLN

10

2007

9 455 133,89 PLN

11

2008

54 590 790,45 PLN

12

2009

4 500 000 PLN

Totaal

 

87 846 336,84 PLN

(42)

Tussen 1998 en 2009 is er voor een bedrag van 87,846 miljoen PLN (26 %) aan schulden aan overheidsinstanties terugbetaald.

(43)

Sinds 2003 is er sprake van een aanzienlijke toename van het door PZL Hydral terugbetaalde bedrag aan schulden aan overheidsinstanties.

II.3.   PZL Hydral als een onderneming in moeilijkheden

(44)

In tabel 22 zijn de financiële gegevens van PZL Hydral weergegeven voor de periode 1998-2009.

Tabel 22

Geselecteerde gegevens uit de financiële verslagen van PZL Hydral (x 1000 PLN)

 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

Netto-omzet

44 088

46 403

45 691

37 933

35 500

37 111

34 651

47 560

48 618

55 741

32 757

11 870

Winst (verlies) over de omzet

(10 839)

(1 546)

2 004

(8 772)

(10 005)

(9 420)

(6 857)

972

49

3 641

(6 454)

(165 020)

Nettowinst (verlies) (15)

(13 661)

(13 354)

217

18,473

49,346

(177 982)

(48 151)

(14 927)

(1 076)

61 578

23 902

46

Totaal activa

203 936

212 834

228 344

250 115

192 013

113 255

86 966

92 011

76 986

111 051

35 661

30 617

(Negatief) eigen vermogen

9 707

3 078

268

18 440

15 074

(166 664)

(214 815)

(229 743)

(250 500)

(188 922)

(165 020)

(164 974)

Langlopende verplichtingen en reserves

194 231

209 756

228 075

231 675

176 939

279 920

301 781

321 753

327 486

299 973

200 681

195 592

(45)

Van 1998 tot en met 2002 had PZL Hydral een positief eigen vermogen. Vanaf 2003 is dat eigen vermogen echter negatief, en tot 2007 is er sprake geweest van systematische nettoverliezen. Van 2007 tot en met 2009 waren de activiteiten van PZL Hydral winstgevend. De waarde van de activa van PZL Hydral is afgenomen van 203,936 miljoen PLN in 1998 tot 76,986 miljoen PLN in 2006. De langlopende verplichtingen zijn tussen 1998 en 2001 en tussen 2003 en 2006 gestaag toegenomen (tot uiteindelijk 327,486 miljoen PLN in 2006).

(46)

Zoals hierboven reeds nader is toegelicht, bestonden de inkomsten van PZL Hydral vanaf 2008 voornamelijk uit de verkoop van diensten en voorraden die in voorgaande jaren waren geproduceerd. Daarnaast hebben ook haar dochterondernemingen in beperkte mate inkomsten gegenereerd.

II.4.   PZL Wrocław als een onderneming in moeilijkheden

(47)

Wat de financiële situatie van PZL Wrocław betreft, kan worden opgemerkt dat de onderneming noch in 2007 en 2008 noch in 2009 meer dan 50 % van haar kapitaal heeft verloren en ook niet voldeed aan de vereiste criteria voor een collectieve insolventieprocedure op grond van het Poolse recht. De omzet van PZL Wrocław bedroeg 5,3 miljoen PLN in 2006,23 miljoen PLN in 2007 en 60 miljoen PLN in 2008. In 2006 was er sprake van een nettoverlies van 1 miljoen PLN, terwijl er in 2007 een nettowinst van 0,04 miljoen PLN werd geboekt. In 2008 is die nettowinst aanzienlijk gestegen tot 8,7 miljoen PLN.

(48)

Uit de financiële verslagen van PZL Wrocław blijkt dat de waarde van haar vaste activa toegenomen is van 4,8 miljoen PLN in 2006 tot achtereenvolgens 25,7 miljoen PLN in 2007,27 miljoen PLN in 2008 en 29 miljoen PLN in 2009. Op grond van de Poolse Begrotingswet worden financiële middelen voor militaire aankopen op jaarbasis toegewezen door het ministerie van Defensie. In 2008 heeft PZL Wrocław met dat ministerie contracten gesloten en militaire goederen geleverd (bijv. hydraulische systemen en pneumatische componenten voor brandstoftoevoersystemen) voor een bedrag van […]. Daarnaast heeft PZL onderhoudsdiensten ten behoeve van het ministerie van Defensie verleend voor een bedrag van […], waardoor het totale bedrag aan goederen en diensten in 2008 […] bedroeg.

(49)

De Poolse autoriteiten stellen eveneens dat de markt waarop PZL Wrocław actief was (te weten de luchtvaart- en defensiemarkt), tot medio 2008 geen tekenen van stagnatie vertoonde.

(50)

In 2009 ondervond PZL Wrocław echter financiële problemen die veroorzaakt werden door een drastische daling van de orders van het ministerie van Defensie als gevolg van de economische crisis. In 2009 was de waarde van de bestelde en verkochte militaire goederen (bijv. hydraulische systemen en pneumatische componenten voor brandstoftoevoersystemen) gedaald tot […] en die van de onderhoudsdiensten tot […]. Daardoor nam het aandeel van de verkochte militaire goederen ten opzichte van 2008 met […] % af en heeft PZL Wrocław in 2009 een nettoverlies geleden van 8,3 miljoen PLN, terwijl de omzet daalde van 60 miljoen PLN in 2008 tot 41 miljoen PLN in 2009.

(51)

De passiva van de onderneming stegen van 31 miljoen PLN in 2008 tot 35 miljoen PLN in 2009. In 2006 bedroegen die passiva 7 miljoen PLN en 18,4 miljoen PLN in 2007.

(52)

De Poolse autoriteiten hebben de Commissie meegedeeld dat PZL Wrocław volgens het Poolse recht (16) nog niet aan de criteria voor een faillissementsprocedure voldeed. Indien het huidige herstructureringsproces voor het Hydral-concern op basis van de uitgangspunten in het herstructureringsplan voor de schulden aan de overheid, enerzijds, en de raamovereenkomst met de investeerder, anderzijds, niet succesvol is, zal PZL Wrocław alsnog een faillissementsaanvraag moeten indienen.

II.5.   Het herstructureringsplan en het privatiseringsproces

(53)

Het herstructureringsplan voor PZL Hydral en PZL Wrocław (hierna „het plan” genoemd) moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van de inspanningen van Polen om de levensvatbare bedrijfsonderdelen te privatiseren, met name op luchtvaart- en defensiegebied.

(54)

In 1998 heeft een particuliere adviesgroep, Business Management Finance SA, een strategie opgesteld voor de herstructurering van PZL Hydral. Naast een diagnose van de actuele financiële situatie van PZL Hydral bevatte die strategie ook een analyse van de kosten en van de herstructureringsmaatregelen. Uit de strategie blijkt dat het verdedigbaar is om een aantal activa van PZL Hydral te isoleren en aan een particuliere investeerder te verkopen met het oog op de schuldsanering van PZL Hydral.

(55)

De aandeelhouders van PZL Hydral en van PZL Wrocław (na de oprichting ervan in 2004) zijn regelmatig bijeengekomen om de privatisering van het concern of onderdelen ervan (PZL Wrocław) te bespreken en de voorwaarden vast te stellen waaraan een overname door eventueel geïnteresseerde partijen zou moeten voldoen.

(56)

Vervolgens zijn de Poolse autoriteiten onderhandelingen met potentiële investeerders begonnen. Die onderhandelingen werden nauwlettend gevolgd door de particuliere schuldeisers (uitsluitend bij de eerste privatiseringspoging met […]) en de publiekrechtelijke schuldeisers. Er zijn onderhandelingen gevoerd met de volgende ondernemingen: […] (2002-2006), […] (2007-2008), […] (2008) en, vanaf 2009, met de huidige investeerder […] (hierna „[…]” of „de investeerder” genoemd).

(57)

In het kader van een industriële samenwerking zijn in 2002 met […], een internationale producent van luchtvaartcomponenten met een jaaromzet in 2009 van […], besprekingen begonnen over de verkoop van PZL Hydral. Op 25 november 2002 hebben […] en PZL Hydral een geheimhoudingsovereenkomst gesloten. Op 22 april 2003 heeft […] een letter of intent aan PZL Hydral gestuurd en aangegeven geïnteresseerd te zijn in een potentiële verkrijging van de aandelen-PZL Hydral en derhalve een due diligence-onderzoek uit te willen voeren. Dat onderzoek is in mei 2003 uitgevoerd. In april 2005 heeft […] de due diligence verruimd met het oog op de eventuele overname van PZL Wrocław, de onderneming die in 2004 is opgericht. In juni 2005 is de documentatie overhandigd aan […]. In de tweede helft van 2005 en de eerste helft van 2006 zijn er talloze bijeenkomsten georganiseerd met vertegenwoordigers van […]. Sinds november 2006 heeft […] echter geen verdere actie ondernomen om de transactie af te ronden.

(58)

Volgens de Poolse autoriteiten heeft […] zich uit de onderhandelingen teruggetrokken omdat er geen oplossing gevonden kon worden voor de schulden van de onderneming.

(59)

Tijdens de onderhandelingen werden de particuliere en publiekrechtelijke schuldeisers periodiek van de vooruitgang op de hoogte gehouden, soms zelfs op wekelijkse basis.

(60)

De Poolse autoriteiten hebben vervolgens een nieuwe privatiseringsstrategie ontwikkeld teneinde PZL Wrocław om te vormen tot een levensvatbaar bedrijf en vervolgens te verkopen. Daarna zou PZL Hydral geliquideerd worden met de opbrengst van de verkoop van PZL Wrocław en van haar andere dochterondernemingen en activa. Tot deze strategie is besloten door ARP, PZL Hydral en de publiekrechtelijke schuldeisers van PZL Hydral. De betreffende strategie is in het vierde kwartaal 2007 formeel neergelegd in het herstructureringsplan 2007-2010 (hierna „het plan” genoemd).

(61)

Volgens het plan zouden de schulden aan de publiekrechtelijke schuldeisers op de navolgende manier terugbetaald worden uit de opbrengst van de verkoop van de activa van PZL Hydral: Zakład Ciepłowniczy „Term-Hydral” sp. z o.o. voor 1 miljoen PLN en Zakład Produkcji Hydrauliki „Hydral” sp. z o.o. voor 3 miljoen PLN. De verkoop van PZL Wrocław zou naar verwachting 65,9 miljoen PLN opleveren (inclusief de gietinstallatie). De verkoop van de overige financiële activa zou 0,5 miljoen PLN moeten opbrengen. De waarde van de onroerende zaak met de naam BBCenter werd geraamd op 47,5 miljoen PLN, die van het wagenpark op 2 miljoen PLN en die van een krachtcentrale (GSZ) op 0,9 miljoen PLN. Het plan was derhalve gebaseerd op de aanname dat de verkoop van de activa tot een totale opbrengst van minimaal 120,8 miljoen PLN zou leiden.

(62)

In het plan was ook in een kapitaalinjectie voorzien van 36 miljoen PLN ter waarborging van de terugbetaling van 156,8 miljoen PLN aan de publiekrechtelijke schuldeisers. Tevens werd in de mogelijkheid voorzien van een aanvullende kapitaalinjectie door ARP van 77,4 miljoen PLN om de nog uitstaande schulden over de periode 1996-1998 aan de sociale verzekeringsbank ZUS terug te betalen.

(63)

Vervolgens heeft PZL Wrocław in januari 2007 de benodigde militaire certificaten en vergunningen verkregen om in wapens te mogen handelen (zie overweging 16). In de loop van 2007 heeft PZL Wrocław aanvullende activa, machines, uitrusting en knowhow verworven. Deze verwerving is gefinancierd met een lening van 12,5 miljoen PLN die ARP op 24 mei 2007 aan PZL Wrocław heeft verstrekt (hierna „de lening van 2007” genoemd) en via een inbreng in natura in het kapitaal van PZL Wrocław door de moedermaatschappij, PZL Hydral, in de vorm van een activaoverdracht in december 2007.

(64)

De Poolse autoriteiten hebben ook benadrukt dat de lening van 2007 is verstrekt met de bedoeling dat ARP een belang in PZL Wrocław zou verkrijgen van circa […] % (op basis van een debt-for-equity-swap) en dat ARP in een later stadium aan de verkoop van zijn aandelen-PZL Wrocław een adequaat rendement op het geïnvesteerde kapitaal zou overhouden. PZL Hydral zou haar aandelen daarentegen gebruiken om schulden aan publiekrechtelijke schuldeisers af te lossen.

(65)

De lening van 2007 is verstrekt tegen een variabele 3-maands WIBOR plus 200 basispunten (hetgeen toentertijd overeenkwam met 6,45 %). De lening zou aanvankelijk eind 2007 aflopen, met dien verstande dat de looptijd verlengd zou worden tot het moment dat de debt-for-equity-swap had plaatsgevonden voorafgaand aan de verkoop van PZL Wrocław. De lening was gedekt door de volgende zakelijke zekerheidsrechten:

een openbaar pandrecht (17) op de vaste activa van PZL Wrocław (machines) van 5,5 miljoen PLN, dat in het pandrechtregister werd ingeschreven;

een gewoon pandrecht (18) op 66 850 aandelen, hetgeen ten tijde van de transactie in mei overeenkwam met 100 % van de aandelen en eind 2007 met […] % van de aandelen.

(66)

De Poolse autoriteiten hebben de Commissie meegedeeld dat de waarde van PZL Wrocław op verzoek van ARP in maart 2007 beoordeeld is door consultants van Realizacja Inwestycji Techniczno-Ekonomicznych (handelend als onafhankelijke deskundige). Er zijn daarbij drie waarderingsmethoden gebruikt: een opbrengstmethode gebaseerd op de discounted net profit (methode 1), een opbrengstmethode gebaseerd op de discounted net profit plus afschrijvingen (methode 2), en een discounted cash flow-methode (methode 3) (19), inclusief een sensitiviteitsanalyse (uitgaande van een gematigd, een optimistisch en een pessimistisch scenario).

(67)

Op basis van deze methoden is de waarde van PZL Wrocław als volgt geraamd:

 

Methode 1:

a)

in een gematigd scenario wordt de waarde geraamd op […];

b)

in een optimistisch scenario wordt de waarde geraamd op […];

c)

in een pessimistisch scenario wordt de waarde geraamd op […].

 

Methode 2:

a)

in een gematigd scenario wordt de waarde geraamd op […];

b)

in een optimistisch scenario wordt de waarde geraamd op […];

c)

in een pessimistisch scenario wordt de waarde geraamd op […].

 

Methode 3:

a)

in een gematigd scenario wordt de waarde geraamd op […];

b)

in een optimistisch scenario wordt de waarde geraamd op […];

c)

in een pessimistisch scenario wordt de waarde geraamd op […].

(68)

Voor de waardering van PZL Wrocław is gebruikgemaakt van de volgende drie elementen:

de financiële prognoses van de onderneming, inclusief cashflow, nettowinst en afschrijvingen voor de periode 2007-2011 gecombineerd met een sensitiviteitsanalyse (gematigd, optimistisch en pessimistisch scenario); zie onderstaande tabel 23;

een disconteringsvoet op basis van de gewogen gemiddelde kapitaalkostenvoet (WACC) gelijk aan 10,25 %, en

de aanname dat de cashflow na 2007-2011 constant zal blijven.

Tabel 23

De verschillende scenario's zoals toegepast in het onderzoek van 2007 (x 1000 PLN)

Jaar

2007

2008

2009

2010

2011

Gematigd scenario

Cashflow

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

Nettowinst

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

Afschrijvingen

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

Nettowinst + afschrijvingen

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

Optimistisch scenario

Cashflow

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

Nettowinst

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

Afschrijvingen

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

Nettowinst + afschrijvingen

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

Pessimistisch scenario

Cashflow

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

Nettowinst

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

Afschrijvingen

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

Nettowinst + afschrijvingen

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

(69)

De disconteringsvoet is in alle drie de methoden gebaseerd op een gewogen gemiddelde kapitaalkostenvoet (Weighted average cost of capital - WACC) van 10,25 % (20). De financiële prognose van de onderneming, inclusief de cashflow, nettowinst en afschrijvingen voor de periode 2007-2011 gecombineerd met een sensitiviteitsanalyse (een gematigd, optimistisch en pessimistisch scenario voor 2007-2011), is gebaseerd op gegevens die door PZL Wrocław zijn verstrekt. Volgens het onderzoek zijn deze gegevens voor een groot gedeelte gebaseerd op te verwachten orders van het ministerie van Defensie.

(70)

Bij het vaststellen van de waarde van de aandelen van de onderneming zijn de Poolse autoriteiten op basis van bovenstaande beoordeling uitgegaan van het pessimistische scenario (dat tot de laagste opbrengst leidt). Dientengevolge hebben zij aangenomen dat de zakelijke zekerheid in de vorm van een gewoon pandrecht op de aandelen-PZL Wrocław een marktwaarde had van minimaal 20,3 miljoen PLN (21). De Poolse autoriteiten waren dan ook van mening dat, gezien de waarde van de aandelen in combinatie met het pandrecht op de machines (dat toentertijd een waarde vertegenwoordigde van 5,5 miljoen PLN), de totale waarde van de zakelijke zekerheid op dat moment hoger was dan het bedrag dat er aan leningen terugbetaald moest worden.

(71)

Op basis van het deskundigenonderzoek stelde ARP zich in 2007 daarnaast op het standpunt dat het redelijk was om voor eind 2007 uit te gaan van een waarde van PZL Wrocław van […] en om het gematigde scenario derhalve als uitgangspunt te gaan hanteren. ARP was bovendien van mening dat zijn investering een adequaat rendement zou opleveren. Het directe rendement dat ARP zou kunnen realiseren, bedroeg minimaal 48,5 miljoen PLN indien de debt-for-equity-swap vóór de verkoop uitgevoerd zou worden en ARP dus […] % van de aandelen zou houden (dit is een geschat percentage dat als werkhypothese door ARP is gebruikt).

(72)

De Poolse autoriteiten stellen dan ook dat ARP met betrekking tot de lening van 2007 in het kader van de verkoop van PZL Wrocław als een investeerder heeft gehandeld. De Poolse autoriteiten hebben er tevens op gewezen dat de lening van 2007 dus niet aan PZL Hydral is verstrekt zoals in het besluit tot inleiding van de formele onderzoekprocedure wordt vermeld.

(73)

Op basis van de nieuwe privatiseringsstrategie en het herstructureringsplan 2007-2010 is […] (een […] toonaangevende internationale leverancier van systemen en diensten aan de luchtvaart-, ruimtevaart- en defensiesector met een omzet in 2009 van […]) in het eerste kwartaal van 2007 onderhandelingen begonnen met het oog op de overname van PZL Wrocław. In dat kader is er in juli/augustus 2007 en in februari 2008 een due diligence-onderzoek naar PZL Wrocław uitgevoerd. De onderhandelingen waren overigens een uitvloeisel van een bestaande industriële samenwerking.

(74)

Op 31 januari 2008 heeft […] een bod uitgebracht op de aandelen-PZL Wrocław. Dat bod is op 14 februari 2008 voor de eerste keer verhoogd. Op 17-18 maart 2008 hebben vertegenwoordigers van […] een bijeenkomst met ARP georganiseerd. Vervolgens heeft […] op 2 april 2008 voor de tweede keer het bod op de aandelen verhoogd. De prijs die op 2 april 2008 voor de aandelen werd geboden, was […] (hetgeen een weerspiegeling was van de waarde van PZL Wrocław per 31 december 2007) waarbij er verder ook sprake was van veranderingen in de waarde van de vlottende activa op basis van een specifieke berekeningsformule. De Poolse autoriteiten hebben de Commissie meegedeeld dat de toepassing van de formule om de winstgroei tot uiting te laten komen, zou leiden tot een prijsverhoging van […].

(75)

Het aanbod was ook in overeenstemming met de waardering die een onafhankelijke deskundige in opdracht van ARP had vastgesteld. In het kader van de betreffende waardering, uitgevoerd door Doradztwo Ekonomiczne Dariusz Zarzecki, is geconcludeerd dat de waarde van PZL Wrocław in maart 2008 […] bedroeg. De waarderingsgrondslag die hiervoor gebruikt is, was de NVW-methode (een methode die uitgaat van de nettovermogenswaarde – Netto Asset Value). Bij deze methode wordt een activagerichte benadering voor de waardering gebruikt waarbij rekening wordt gehouden met de waarde van de activa en met de credit- en debetposten zowel op als buiten de balans. Tegelijkertijd is ook de waarde van PZL Hydral vastgesteld op basis van de DCF-methode (de discounted cash flow-methode), waarbij niet alleen rekening is gehouden met toekomstige inkomsten uit materiële activa, maar ook met inkomsten uit de immateriële activa die eigendom zijn van PZL Wrocław. In het kader van het onderzoek is geen sensitiviteitsanalyse uitgevoerd (er worden dus geen verschillende scenario's beschreven).

(76)

De prognoses voor de cashflow vanaf 2008 zijn bij de DCF-methode gebaseerd op het financiële plan 2007-2013 van PZL Wrocław. In dat plan is ervan uitgegaan dat de inflatie gelijk zal zijn aan het geraamde percentage dat de Poolse Centrale Bank in februari 2008 voor de betreffende periode heeft gepubliceerd. De kapitaalkosten zijn begroot op 16,65 %. Dit percentage is opgebouwd uit de risicovrije rente (4,70 %), de marktrisicopremie (7,17 %), de sectorrisicopremie (1,78 %) en de marktomvangpremie (3 %). Op deze grondslag was het ook mogelijk om rekening te houden met de omvang van PZL Wrocław ten opzichte van concurrenten als […] of […]. In het onderzoek is ervan uitgegaan dat de cashflow na 2014 met 3 % per jaar zal toenemen (op basis van een inflatie van 2 %).

Tabel 24

Prognoses van de toekomstige cashflow van PZL Wrocław (x 1000 PLN)

Jaar

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Kosten eigen vermogen ( %)

16,65

16,65

16,65

16,65

16,65

16,65

Prognoses toekomstige cashflow

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

Prognoses toekomstige discounted cash flow

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

(77)

De aangepaste NVW-methode is een manier om een onderneming in „going concern” te waarderen door de waarde van alle activa en passiva aan te passen aan de waarde in het economisch verkeer (22). De aanpassing van de schulden met een boekwaarde van 18,35 miljoen PLN tot een nettovermogenswaarde van […] heeft plaatsgevonden op basis van de geplande debt-for-equity-swap in 2007. Bij de laatste aanpassing is ook rekening gehouden met de activa die niet in de balans zijn opgenomen.

Tabel 25

PZL Wrocław – aangepaste NVW-methode (x 1000 PLN)  (23)

 

Boekwaarde

Nettovermogenswaarde

Vaste activa

25 710

[…]

Vlottende activa

9 945

[…]

Schulden

18 350

[…]

Activa buiten de balans

0

[…]

Totaal

17 305

[…]

(78)

De aangepaste nettovermogenswaarde van de vaste activa bedraagt […], terwijl hun boekwaarde 25,710 miljoen PLN is. In wezen vindt die aanpassing plaats door de waarde in het economisch verkeer van alle activa te berekenen op basis van het onderzoek dat op 29 maart 2007 is afgerond en aan de Commissie is overgelegd door de onafhankelijke deskundige Realizacja Inwestycji Techniczno-ekonomicznych. In wezen wordt in dat onderzoek de waarde van onroerende zaken zoals gebouwen en grond vastgesteld. De waarde van de gebouwen is vastgesteld op basis van de volgende formule:

V = Cn(1-Lu/100) × R

waarbij „Cn” de kosten zijn voor de constructie van een nieuw gebouw; „Lu” de gebruiksintensiteit van het gebouw weergeeft en „R” de coëfficiënt is die de prijsverschillen tussen de verschillende regio's weerspiegelt. De waarde van de grond wordt bepaald op basis van een vergelijkende benadering waarin ervan wordt uitgegaan dat de grondprijs gelijk is aan het bedrag dat de verkoop van een soortgelijk perceel heeft opgebracht (teneinde ook inflatieschommelingen in aanmerking te kunnen nemen).

(79)

De aanpassing van de schulden met een boekwaarde van 18,35 miljoen PLN tot een nettovermogenswaarde van […] heeft plaatsgevonden op basis van de geplande debt-for-equity-swap in 2007.

(80)

Bij die laatste aanpassing is ook rekening gehouden met de activa die niet in de balans zijn opgenomen. De items die niet in de balans zijn opgenomen, maar die volgens de auteurs van het onderzoek wel in de waardering opgenomen dienen te worden, zijn de „HR-organisatie” en de „organisatie van het productieproces”. Hierbij is rekening gehouden met niet-kwantificeerbare aspecten in de beoordeling die gekoppeld zijn aan de waarde van het management van de onderneming.

(81)

Na het bod van […] hebben de Poolse autoriteiten in maart 2008 het plan bij de Commissie aangemeld als herstructureringssteun voor PZL Hydral, ervan uitgaande dat PZL Wrocław verkocht zou worden voor […]. Daarnaast hebben zij de lening van 2007 en een aanvullende lening van 4 miljoen PLN die aan PZL Wrocław verleend zou worden, opgenomen in het pakket van voorwaarden met het oog op het afronden van de onderhandelingen met […].

(82)

Die aanvullende lening (hierna „de lening van 2008” genoemd) is op 2 april 2008 verstrekt, de dag waarop ARP in kennis is gesteld van de tweede verhoging van het bod. ARP heeft deze lening verstrekt als overbruggingslening tot aan het moment dat de transactie met […] afgerond zou zijn. PZL Wrocław had die lening nodig om het toegenomen aantal orders van het ministerie van Defensie te kunnen verwerken.

(83)

De lening had een looptijd van vijf jaar tegen een variabele rente die gebaseerd was op het referentiepercentage van de Commissie voor Polen (6,42 % op het moment dat de lening werd verstrekt). De lening was op navolgende wijze gedekt:

een openbaar pandrecht op vaste activa van PZL Wrocław (vier machines en uitrustingscomponenten) van 2,8 miljoen PLN, dat ingeschreven is in het pandrechtregister;

een cessie van de vorderingen uit hoofde van een commerciële overeenkomst ter hoogte van 5,2 miljoen PLN.

(84)

De Poolse autoriteiten zijn dan ook van mening dat de waarde van de zakelijke zekerheden hoger is dan de waarde van de lening.

(85)

De lening is verstrekt teneinde PZL Wrocław in staat te stellen de noodzakelijke machines voor het productieproces aan te schaffen. ARP heeft die lening in een vroeg stadium van de onderhandelingen met […] verstrekt in de veronderstelling dat deze ofwel door PZL Wrocław uit eigen middelen ofwel door de investeerder zou worden terugbetaald.

(86)

Tegen die achtergrond stellen de Poolse autoriteiten dat ARP niet slechts op een wijze heeft gehandeld die vergelijkbaar is met die van een particuliere investeerder, maar zelfs in de hoedanigheid van de partij die verantwoordelijk is voor de verkoop van PZL Wrocław.

(87)

De Commissie is eveneens door de Poolse autoriteiten meegedeeld dat de activiteiten van PZL Wrocław in 2008 voor een deel zijn gefinancierd middels operationele leasing. In juni 2008 zijn er twee operationele lease-overeenkomsten, […] en […], gesloten met de particuliere onderneming […]. De nettowaarde van de lease op grond van deze overeenkomsten bedroeg 271 002 EUR respectievelijk 401 263,20 EUR (0,82 miljoen PLN inclusief BTW) (24). De kosten die voor PZL Wrocław uit deze overeenkomsten voortvloeiden, bedroegen 88 762,30 EUR, een bedrag dat overeenkomt met het verschil tussen de nettowaarde van de machines en de nettowaarde van de lease. Deze overeenkomsten zijn vergelijkbaar met een lening, alleen dient in dit geval het geleasede object als zekerheid. Na het verstrijken van de lease krijgt PZL Wrocław het recht om de machines te kopen voor een bedrag van 5 835 EUR. Voordat deze lease-overeenkomsten met PZL Wrocław werden gesloten, heeft […] een grondige analyse gemaakt van de financiële en economische situatie van de onderneming, met inbegrip van de aanwezige mogelijkheden om een toereikende cashflow te genereren om aan de aflossingsverplichtingen te kunnen voldoen.

(88)

De Poolse autoriteiten hebben in hun oorspronkelijke aanmelding ook naar de debt-for-equity-swap van 13,5 miljoen PLN (plus rente) verwezen zoals die in het plan was voorzien.

(89)

In maart en april 2008 zijn er onderhandelingen gevoerd over de voorwaarden voor de aandelenoverdracht. Op 14 april 2008 heeft […] haar bod echter ingetrokken. Volgens de Poolse autoriteiten is de reden hiervoor waarschijnlijk gelegen in de aanzienlijke veranderingen die zich op de wereldmarkt hadden voorgedaan als gevolg van de economische crisis.

(90)

Doordat […] zich uit de onderhandelingen had teruggetrokken, werd de verkoopprocedure hervat. De verkoop werd in de binnenlandse en internationale pers aangekondigd in de vorm van een uitnodiging om deel te nemen aan de onderhandelingen met het oog op de verkoop van alle aandelen-PZL Wrocław. Op 19 mei 2008 is die uitnodiging in Puls Biznesu (het grootste vaktijdschrift in Polen) en in Rzeczpospolita (het grootste landelijke dagblad) gepubliceerd. Op 20-26 mei 2008 is die uitnodiging ook gepubliceerd in Flight International, het internationale vaktijdschrift voor de luchtvaart. In november 2008 zijn de bijzonderheden over de verkoop gepubliceerd in Raport Wojsko Technika Obronność, een luchtvaartblad in het Pools, maar met een internationaal lezerspubliek. Naar aanleiding van deze publicaties is er echter geen bod op de aandelen-PZL Wrocław uitgebracht.

(91)

Daarom zijn er extra maatregelen genomen. Zo is bovengenoemde informatie door PZL Hydral rechtstreeks verstuurd naar en onder de aandacht gebracht van ondernemingen die mogelijk belangstelling zouden kunnen hebben voor de overname van PZL Wrocław. De Poolse autoriteiten hebben er daarnaast op gewezen dat de verkoop ook onder de aandacht is gebracht tijdens tentoonstellingen en evenementen in de betreffende sector, inclusief luchtvaartshows (25). Ook zijn er naar meer dan tachtig ondernemingen brieven verstuurd. De Poolse autoriteiten hebben er bovendien op gewezen dat er voortdurend informatie over de verkoop beschikbaar was op de website van PZL Hydral, een site met meer dan 500 000 bezoekers per jaar. Gezien de specifieke aard van de productie van PZL Wrocław (als leverancier van goederen en diensten voor de Poolse strijdkrachten is PZL Wrocław van bijzonder belang voor de nationale veiligheid) en de relatief hoge concentratie in de mondiale luchtvaartsector (waardoor er slechts een relatief klein aantal potentiële investeerders overbleef), hebben de Poolse autoriteiten gesteld dat alle potentiële investeerders de mogelijkheid hebben gehad om informatie te verkrijgen over de verkoop van PZL Wrocław en om deel te nemen aan het privatiseringsproces. Volgens de Poolse autoriteiten was de hele sector dan ook op de hoogte van de verkoop.

(92)

De aanmelding van de verkoop was uitsluitend een uitnodiging tot onderhandeling en bevatte geen verdere specificaties.

(93)

Als gevolg van deze hernieuwde inspanningen van de Poolse autoriteiten heeft ARP in de tweede helft van 2008 in eerste instantie een blijk van belangstelling ontvangen van […] gevolgd door een bod op de aandelen. In de tweede helft van 2008 heeft ARP nog een blijk van belangstelling ontvangen, deze keer van […].

(94)

Op 30 september 2008 heeft […] een voorlopig, vrijblijvend bod uitgebracht op alle aandelen-PZL Wrocław (hierna „het bod van 30 september 2008” genoemd) voor een bedrag van […]. […] is een beleggingsfonds dat in de private-equitymarkt investeert en waarvan de eigenaar (een natuurlijk persoon) ook de volledige zeggenschap heeft over […] (26). Het bod van 30 september 2008 had betrekking op een schuldenvrije onderneming met als voorwaarde dat de financiële resultaten voor 2009 (met name de nettowinst en de EBITDA) vergelijkbaar waren met die van 2008. Er diende meer in het bijzonder sprake te zijn van een EBITDA van minimaal […] en van een nettowinst in 2009 van ten minste […]; daarnaast was er een omzetgroei van 5 % vereist. Als gevolg van de financiële crisis zijn de inkomsten van PZL Wrocław echter met ongeveer 35 % gedaald en werd er niet voldaan aan de criteria zoals die in het bod waren opgenomen. Al na het eerste kwartaal van 2009 was PZL Hydral zich er volledig van bewust dat het financiële resultaat niet de minimumdrempel zou halen uit het bod van […]. Daarnaast kwam begin 2009 ook nog eens de bevestiging dat het ordervolume van het ministerie van Defensie inderdaad zou afnemen, hetgeen aanzienlijke gevolgen had voor het rendement van de onderneming in dat jaar. Daarna is er geen contact meer geweest met […].

(95)

Met […], een […] onderneming die wereldwijd tot de grootste leveranciers behoort van technologisch geavanceerde luchtvaartproducten (voor commerciële, regionale, militaire en bedrijfsvliegtuigen) en industriële producten en die in 2009 een omzet had van […], is in het eerste kwartaal van 2009 overleg begonnen met het oog op de aankoop van de aandelen-PZL Wrocław.

(96)

De betreffende onderneming heeft tussen 20 april en 12 mei 2009 een due diligence-onderzoek uitgevoerd en op basis van de resultaten van dat onderzoek is er op 20 augustus 2009 met ARP een Memorandum of Understanding ondertekend (met daarin een algemene beschrijving van de geplande transactie) betreffende de overdracht van de aandelen-PZL Wrocław voor een bedrag van […]. ARP verplichtte zich tot het vrijmaken van alle activa van PZL Wrocław van vorderingen van publiekrechtelijke schuldeisers van PZL Hydral. In het Memorandum of Understanding is ervan uitgegaan dat ARP zelf eerst alle aandelen-PZL Wrocław zou kopen om deze vervolgens aan de investeerder door te verkopen. De investeerder verplichte zich om na de overname een eigen, omvangrijk investeringsplan ter waarde van nog eens […] uit te voeren. Op 18 december 2009 hebben ARP, PZL Hydral en […] een raamovereenkomst getekend. Op 12 maart 2010 is bijlage 2 bij de overeenkomst ondertekend waarin de regels zijn opgenomen die van toepassing zijn op de debt-for-equity-swap en op de gedeeltelijke annulering en aflossing van de leningen van 2007 en 2008.

(97)

De Poolse autoriteiten hebben bevestigd dat er geen voorwaarden aan de verkoop zijn verbonden, met name niet met betrekking tot het behoud van het aantal banen. De Poolse autoriteiten hebben de Commissie daarnaast meegedeeld dat de investeerder de vrijheid had om naar eigen inzicht zaken te doen met het ministerie van Defensie.

(98)

Voor een uitgebreide beschrijving van de onderhandelingen met […] wordt verwezen naar punt VI.

II.6.   Juridische beoordeling van het plan door de Poolse autoriteiten

(99)

De Poolse autoriteiten hebben aangegeven dat de totale kosten van de herstructurering 262,2 miljoen PLN zullen bedragen, verdeeld over de volgende kostenposten: herstructurering van schulden aan de overheid (234 miljoen PLN), andere financiële herstructureringen (11,5 miljoen PLN), investeringen (11 miljoen PLN), activaherstructurering (5,6 miljoen PLN) en werkgelegenheidsherstructurering (0,3 miljoen PLN).

(100)

Volgens de Poolse autoriteiten worden de totale kosten van de herstructurering van PZL Hydral gefinancierd met staatssteun ter hoogte van 130,5 miljoen PLN en door een eigen bijdrage van 132 miljoen PLN. Op grond van het plan worden de herstructureringskosten dus voor 50,3 % via die eigen bijdrage gefinancierd. De eigen bijdrage is opgebouwd uit de opbrengst van de verkoop van vaste activa en aandelen en uit financiële middelen die door de toekomstige investeerder in PZL Wrocław ter beschikking worden gesteld.

(101)

Wat de compenserende maatregelen betreft, wordt in het plan voorgesteld om een aantal productiemiddelen te verkopen (hetgeen deels al tussen 2004 en 2006 is gebeurd), waardoor de productiecapaciteit wordt verminderd. Volgens het plan zal de verkoop van machines en uitrusting leiden tot een vermindering van de capaciteit van de onderneming met in totaal 380 000 machine-uren, d.w.z. 42 %. Het grootste gedeelte van die vermindering (315 000 machine-uren) is inmiddels al gerealiseerd. De Poolse autoriteiten stellen dat een derde deel van die reductie niet zo zeer noodzakelijk was om de levensvatbaarheid te herstellen, maar bedoeld was om de productie op het gebied van de industriële hydraulische systemen in te krimpen. Omdat het een segment met een lage winstmarge betreft, had de onderneming besloten om haar activiteiten op dit vlak te beperken.

(102)

Daarnaast wordt in het plan aangegeven dat het afstoten van bepaalde (naar verluidt winstgevende) activiteiten én de verkoop van niet aan de productie gerelateerde activa ook als compenserende maatregelen aangemerkt dienen te worden in de zin van de communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (27) (hierna „de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun” genoemd). Tot slot stellen de Poolse autoriteiten dat de privatisering van PZL Wrocław (die de concurrenten van de onderneming de mogelijkheid biedt om capaciteit, knowhow en een marktaandeel van PZL Hydral te verkrijgen) eveneens als een compenserende maatregel dient te worden beschouwd.

III.   TWIJFELS DIE DE COMMISSIE KENBAAR HEEFT GEMAAKT BIJ HET INLEIDEN EN UITBREIDEN VAN DE FORMELE ONDERZOEKPROCEDURE

(103)

Het plan is aangemeld als een herstructureringsscenario in overeenstemming met de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun. De Commissie heeft haar voorlopige beoordeling dan ook gebaseerd op de informatie waarover zij in dat stadium de beschikking had. Op basis van die informatie heeft de Commissie de volgende twijfels geuit.

(104)

Met betrekking tot de vraag of de onderneming in aanmerking komt voor herstructureringssteun uit hoofde van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun, vraagt de Commissie zich af of PZL Hydral in de afgelopen tien jaar niet al eerder herstructureringssteun heeft ontvangen.

(105)

De Commissie heeft zich in dat verband met name afgevraagd of het niet of het vertraagd invorderen van de uitstaande schulden aan de overheid niet als staatssteun aangemerkt dient te worden. De Commissie heeft er daarbij op gewezen dat de houding van een openbare instelling die bevoegd is voor het innen van de socialezekerheidsbijdragen en die toestaat dat die bijdragen met vertraging worden betaald, de begunstigde onderneming die in ernstige financiële moeilijkheden verkeert, een aanzienlijk commercieel voordeel verleent, door voor die onderneming de lasten te verminderen welke voortvloeien uit de normale toepassing van het socialezekerheidsstelsel (28). De Commissie onderkent weliswaar dat de publiekrechtelijke schuldeisers bepaalde invorderingsmaatregelen hebben genomen, maar betwijfelt of deze afdoende zijn geweest. In gevallen waarin die maatregelen met vertraging zijn genomen, vraagt de Commissie zich af in hoeverre die maatregelen effectief zijn geweest, met name gezien de zakelijke zekerheidsrechten waarover de publiekrechtelijke schuldeisers beschikten en die zij hadden kunnen inroepen. De Commissie betwijfelt dan ook of de handelwijze van de betreffende publiekrechtelijke schuldeisers in die fase vergelijkbaar was met de wijze waarop particuliere schuldeisers in een dergelijke situatie gehandeld zouden hebben.

(106)

De Commissie heeft eveneens haar twijfels geuit met betrekking tot andere maatregelen die door de Poolse autoriteiten als vrij van staatssteun zijn aangemeld.

(107)

De Commissie betwijfelde of de gedeeltelijke aflossing en gedeeltelijke afschrijving van schulden aan de overheid die door de Poolse autoriteiten als vrij van staatssteun zijn aangemeld, in overeenstemming zijn met het beginsel van de particuliere schuldeiser.

(108)

De Commissie betwijfelde eveneens of het plan, gezien de punten 31 e.v. van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun, verenigbaar is met de interne markt.

(109)

De Commissie betwijfelde daarnaast of de voorgestelde eigen bijdrage wel reëel en actueel was, met name of het plan wel in overeenstemming was met de punten 43, 44 en 45 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun. De Commissie betwijfelde voorts of de geplande opbrengst van de verkoop van PZL Wrocław, zelfs als er een koper gevonden zou worden, beschouwd zou kunnen worden als een eigen bijdrage aan de herstructurering. Zoals hierboven al is aangegeven, is PZL Wrocław eind 2004 opgericht. Volgens het plan hadden de overdracht van de productiemiddelen en het privatiseringsproces al in 2007 in gang moeten worden ingeleid. De eerste biedingen van potentiële investeerders zouden in het vierde kwartaal van 2007 gedaan moeten zijn waarna er, na de onderhandelingen, in de eerste helft van 2008 een voorlopige verkoopovereenkomst gesloten zou moeten worden. Op het moment dat het besluit om de procedure in te leiden werd goedgekeurd, had de Commissie echter nog geen informatie ontvangen dat er van de zijde van potentiële investeerders belangstelling bestond voor de overname van PZL Wrocław.

(110)

De Commissie heeft ook haar twijfel geuit over de levensvatbaarheid op langere termijn die op grond van de punten 34 tot en met 37 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun is vereist. De Commissie heeft geconstateerd dat de geplande herstructurering op een financiële herstructurering was gericht, d.w.z. dat circa 90 % van alle herstructureringskosten gereserveerd waren voor het aflossen van de achterstallige schulden aan de overheid. Dat betekent dat de resterende herstructureringsmaatregelen nogal beperkt van omvang waren. Zoals eerder al is toegelicht, heeft de Commissie daarnaast opgemerkt dat zij, op het moment van goedkeuring van het besluit om de procedure in te leiden, nog geen informatie ontvangen had over een eventuele belangstelling van potentiële investeerders. Bovendien had Polen aangegeven dat er na de privatisering van de onderneming wellicht nog meer herstructureringsmaatregelen noodzakelijk waren, waardoor de bezwaren over de levensvatbaarheid alleen maar toenamen.

(111)

De Commissie heeft ook opgemerkt dat zij behoefte had aan een nadere toelichting omtrent de verenigbaarheid van de voorgestelde compenserende maatregelen met de punten 38-42 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun. De Poolse autoriteiten stellen in de aanmelding dat minimaal een derde deel van de capaciteitsreductie bedoeld was om de capaciteit in het weinig rendabele segment van de industriële hydraulische systemen te verminderen. Op basis van de beschikbare informatie betwijfelde de Commissie of de door de onderneming uitgevoerde dan wel geplande beperking van de productiecapaciteit wel toereikend was. De Commissie heeft daarnaast opgemerkt dat in ieder geval een aantal van de voorgestelde maatregelen noodzakelijk leken te zijn om de levensvatbaarheid op langere termijn te realiseren. De Commissie heeft er in dat verband met name op gewezen dat de verkoop van sommige productiemiddelen in het verleden er specifiek op gericht was om die levensvatbaarheid te herstellen. Ook de geplande verkoop van onroerende zaken zou veeleer als een financieringsbron fungeren dan als compensatie voor de verstoring van de mededinging.

IV.   OPMERKINGEN VAN POLEN OVER HET INLEIDEN VAN DE FORMELE ONDERZOEKPROCEDURE

(112)

De Poolse autoriteiten hebben naar aanleiding van het inleidingsbesluit opmerkingen ingediend betreffende het toepassen van het criterium van de particuliere schuldeiser in het aangemelde scenario, mede in samenhang met de kapitaalinjecties.

(113)

De Poolse autoriteiten stellen dat de voorgestelde afschrijvingen in overeenstemming zijn met het criterium van de particuliere schuldeiser gezien het feit dat de opbrengst voor de publiekrechtelijke schuldeisers groter is indien PZL Hydral verkocht zou worden dan wanneer de onderneming failliet zou gaan. De Poolse autoriteiten hebben ook opgemerkt dat dit standpunt gebaseerd was op een economische en financiële analyse en dat de betreffende publiekrechtelijke schuldeisers dit standpunt deelden.

(114)

De Poolse autoriteiten stellen eveneens dat de twee kapitaalinjecties die door ARP in PZL Hydral zouden worden gedaan en die volgens de aanmelding gereserveerd waren voor het aflossen van schulden aan publiekrechtelijke schuldeisers, niet in de weg stonden van het voldoen aan het criterium van de particuliere schuldeiser.

(115)

Daarnaast hebben de Poolse autoriteiten gesteld dat de marktwaarde van PZL Wrocław nauw gekoppeld was aan de beschikbaarheid van de luchtvaartcertificaten en wapenhandelvergunningen en aan de aanwezigheid van werknemers met unieke ervaring en beroepskwalificaties. Bij een faillissement zou het onmogelijk zijn om de organisatie weer zodanig te herstellen dat dit voor de toezichthouders in de luchtvaart acceptabel zou zijn geweest.

(116)

De Poolse autoriteiten hebben de eigen bijdrage op 130 miljoen PLN gewaardeerd, hetgeen overeenkomt met 50 % van de herstructureringskosten, zelfs indien het niet-invorderen van de schulden aan de overheid als staatssteun zou worden aangemerkt. Bovendien hebben de Poolse autoriteiten opgemerkt dat de verkoop van de activa al begonnen was zodat de vervreemding van alle activa volgens het plan in het kader van de herstructurering afgerond zou worden.

(117)

Met betrekking tot de levensvatbaarheid van het plan op langere termijn hebben de Poolse autoriteiten bevestigd dat de doelstellingen van de herstructurering op correcte wijze werden gerealiseerd. Met name het proces om de productie te concentreren in het oostelijke gedeelte van het bedrijfsterrein van PZL Hydral had geleid tot een vermindering van de vaste kosten, tot operationele verbeteringen in de productie en tot extra inkomsten door de verhuur van de vrijgekomen ruimte. Bovendien waren de productie en verkoop (inclusief 570 werknemers) naar PZL Wrocław verplaatst, een bedrijf dat op dat moment economisch levensvatbaar was (gegevens over de eerste tien maanden van 2008). Eind 2008 werd de nettowinst van PZL Wrocław op circa 6 miljoen PLN geschat op basis van een omzet van 50 miljoen PLN. De Poolse autoriteiten hebben hieraan toegevoegd dat er in het vierde kwartaal van 2007 overeenstemming is bereikt over het scenario voor de particuliere schuldeisers en dat zowel PZL Hydral als PZL Wrocław daardoor tijdig aan de lopende verplichtingen ten opzichte van de publiekrechtelijke schuldeisers hadden kunnen voldoen.

V.   OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN

(118)

De Commissie heeft geen opmerkingen van belanghebbenden ontvangen.

VI.   GEBEURTENISSEN NA DE INLEIDING VAN DE FORMELE ONDERZOEKPROCEDURE – HET HERZIENE PLAN

(119)

De Poolse autoriteiten zijn van mening dat de prijs die door […] voor de aandelen-PZL Wrocław is geboden, overeenkomt met de marktwaarde van de onderneming. Volgens de Poolse autoriteiten vormt de geboden prijs een goede weerspiegeling van de financiële situatie van de onderneming, die echter in 2009 is verslechterd door de financiële crisis en door de terugloop van de orders van de Poolse strijdkrachten.

(120)

De Poolse autoriteiten hebben ook aangegeven dat de prijs een weerspiegeling is van de macro-economische omstandigheden. Zo is de beursindex van Warschau (WIG) met 36 % gedaald. Tussen april 2008 (op het moment dat […] zich uit de onderhandelingen terugtrok) en juni 2009 is de beursnotering van ondernemingen in de luchtvaartsector met een soortgelijk profiel als PZL Wrocław drastisch gedaald. De aandelenkoers van […], waartoe ook […] behoort, daalde met […] %, de koers van […] met […] % en de koers van […] met […] %.

(121)

[…] heeft een due diligence-onderzoek uitgevoerd (zie overweging 96). In het bewuste onderzoek zijn de cijfers betreffende […] van 32 ondernemingen in de luchtvaartsector vergeleken. Vervolgens zijn de gemiddelde coëfficiënten berekend om vast te stellen op welke wijze deze […]. Die coëfficiënten zijn vervolgens toegepast op […]. Het resultaat hiervan was […].

(122)

Uit besprekingen met ARP over het onderzoek van de investeerder blijkt dat […] in dit stadium echter sterk afhankelijk is van één klant, namelijk de Poolse strijdkrachten, die naar verwachting verantwoordelijk zullen zijn voor […] % van de geplande omzet in 2010-2013 op grond van het moderniseringsprogramma, waarvan het resultaat nog onzeker is. Indien de financiële situatie van PZL Wrocław in 2010 niet verbetert, is het mogelijk dat er een faillissementsprocedure wordt ingeleid.

(123)

Op basis van die analyse stelde de investeerder dat het bod van […] voor de aandelen-PZL Wrocław in feite betekende dat hij een premie op die aandelen betaalde.

(124)

Zodra de biedprijs van de investeerder bekend was, is ARP begonnen met de onderhandelingen met de publiekrechtelijke schuldeisers met als uitgangspunt om de opbrengst van de verkoop van de activa van PZL Hydral, doch zonder aanvullende kapitaalinjecties, te gebruiken voor de gedeeltelijke aflossing en gedeeltelijke afschrijvingen van hun vorderingen zoals voorzien in het plan.

(125)

Met het oog daarop heeft ARP op 15 januari 2010 aan Ernst&Young opdracht gegeven voor een studie. Als onafhankelijke deskundige was het de taak van Ernst&Young om een vergelijking tussen de volgende twee scenario's te maken:

een faillissementsprocedure voor PZL Hydral, inclusief haar dochteronderneming PZL Wrocław;

een vereffening van de schulden op basis van de opbrengst van de verkoop van PZL Wrocław aan […] voor een bedrag van […] en van de opbrengst van de verkoop van de overige activa van PZL Hydral.

(126)

Ernst&Young heeft de situatie voor elke afzonderlijke publiekrechtelijke schuldeiser onderzocht: de sociale verzekeringsbank ZUS, het belastingkantoor van de provincie Neder-Silezië, het belastingkantoor van Wrocław-Psie Pole, de gemeente Wrocław, het staatsfonds voor de herintegratie van gehandicapten, de provincie Neder-Silezië en het ministerie van Financiën. De analyse heeft geen betrekking op ARP aangezien deze instantie geen schuldeiser van PZL Hydral was, maar slechts aandeelhouder.

(127)

De studie van Ernst&Young is op 24 februari 2010 afgerond. Deze was gebaseerd op een voorzichtige benadering: uitsluitend de bedragen die naar verwachting onder elk scenario direct teruggevorderd konden worden, zijn nader gekwantificeerd. Dit betekent dat er in de analyse geen rekening is gehouden met alternatieve kosten (29), winstprognoses voor de lange termijn en inflatie.

(128)

Het faillissementscenario dat tot een liquidatie zou leiden, is geanalyseerd op basis van de aanname dat de liquidatie redelijk efficiënt zou verlopen. Als uitgangspunt voor de gebruikte methodologie wordt in de analyse verwezen naar de toepassing van het criterium van een reguliere particuliere schuldeiser zoals dat in de jurisprudentie naar voren komt (arrest-Spanje/Commissie en arrest-Hamsa/Commissie). In die jurisprudentie wordt het handelen van een publieke instelling geanalyseerd die betaling tracht te verkrijgen van bedragen die verschuldigd zijn door een schuldenaar in financiële moeilijkheden (30). Het onderzoeksrapport is gebaseerd op een analyse van elke afzonderlijke schuldeiser, waarbij met name rekening is gehouden met de zakelijke zekerheidsrechten van die schuldeiser op de activa van de schuldenaar en met de mate waarin vorderingen geïnd kunnen worden indien de schuldenaar failliet gaat (31).

(129)

Teneinde de waarde van de activa na het faillissement vast te kunnen stellen, is in de studie van Ernst&Young de veronderstelling gehanteerd dat de executiewaarde van de onroerende vaste activa 50 % bedroeg van de waarde in het economisch verkeer. Om die waarde te bepalen, hebben Ernst&Young gebruikgemaakt van de methoden als gedefinieerd in International Accounting Standard 16 met betrekking tot materiële vaste activa. Tevens is er gebruikgemaakt van de beschikbare beoordelingen door onafhankelijke deskundigen. De waardevermindering van 50 % is gerechtvaardigd vanwege de geringe opbrengst van faillissementsprocedures in Polen. De opbrengst van de verkoop van activa in dergelijke procedures bedraagt gemiddeld 26,86 % van hun waarde in het economisch verkeer.

(130)

In de studie van Ernst&Young wordt ook opgemerkt dat de opbrengst die publiekrechtelijke schuldeisers in een faillissementsscenario mogen verwachten, afhankelijk is van de rang van hun zakelijke zekerheidsrecht op de met een hypotheek bezwaarde activa. Met het oog daarop wordt in de studie van Ernst&Young een overzicht gegeven van de hypotheken die op elke activacomponent van PZL Hydral zijn gevestigd, van de waarde van de respectieve hypotheken en van de rangorde van de schuldeisers.

(131)

Op basis van de aannames zoals die in de twee voorgaande overwegingen zijn geschetst, schat Ernst&Young dat het totale bedrag dat na een faillissement verhaald kan worden op de met een hypotheek bezwaarde activa 52,4 miljoen PLN bedraagt; drie publiekrechtelijke schuldeisers (het staatsfonds voor de herintegratie van gehandicapten, de provincie Neder-Silezië en het ministerie van Financiën) zullen helemaal niets kunnen verhalen. De overige schuldeisers zullen de navolgende bedragen kunnen verhalen: de sociale verzekeringsbank ZUS een bedrag van 44,8 miljoen PLN, het belastingkantoor van de provincie Neder-Silezië een bedrag van 2,3 miljoen PLN, het belastingkantoor van Wrocław-Psie Pole een bedrag van 0,457 miljoen PLN en de gemeente Wrocław een bedrag van 4,9 miljoen PLN.

(132)

Het feitelijke bedrag van de opbrengst in het faillissementsscenario dient vervolgens gecorrigeerd te worden door hierbij het bedrag op te tellen dat de overige activa uit de failliete boedel van PZL Hydral zouden opleveren, te weten 13,5 miljoen PLN (32). In totaal zou de opbrengst van het faillissement derhalve 66 miljoen PLN bedragen (zie tabel 26).

(133)

Het scenario voor de verkoop van de activa waarvan in het plan sprake is, voorziet in de verkoop van alle activa van PZL Hydral voor een bedrag van 122 323 202,31 PLN: Zakład Produkcji Hydrauliki „Hydral” sp. z o.o. voor […], de onroerende zaken van het BBCenter voor […], het wagenpark voor […], Zakład Cieplowniczy „Term-Hydral” sp. z o.o. voor […], de krachtcentrale (GSZ) voor […], PZL Wrocław voor […], de gietinstallatie voor […], het minderheidsbelang voor […] en de betaling van vorderingen van PZL Hydral voor een bedrag van […].

Tabel 26

Vergelijking tussen de verkoop- en faillissementsscenario's uit het oogpunt van PZL Hydral in 2010 (in PLN) in de studie van Ernst&Young

Publiekrechtelijke schuldeiser

Totaal bedrag aan schulden (33)

Opbrengst in het faillissements-scenario

Opbrengst uit de verkoop van activa

Sociale verzekeringsbank ZUS

192 427 569,63

58 326 475,00

91 857 554,58

Belastingkantoor van de provincie Neder-Silezië

59 579 407,58

2 294 047,11

18 250 999,45

Belastingkantoor van Wrocław-Psie Pole

532 432,60

456 768,68

456 800,00

Gemeente Wrocław

27 087 078,25

4 928 184,34

4 930 000,00

Staatsfonds voor de herintegratie van gehandicapten

12 884 457,46

5 007 169,46

Provincie Neder-Silezië

1 320 678,82

1 320 678,82

Ministerie van Financiën

24 050 232,71

500 000,00

Totaal

317 881 857,5

66 005 475,13

122 323 202,31

(134)

Uit tabel 26 blijkt dat op grond van de studie van Ernst&Young de sociale verzekeringsbank ZUS 47,7 % van haar vorderingen zou kunnen verhalen, het belastingkantoor van de provincie Neder-Silezië 30,6 %, het belastingkantoor van Wrocław-Psie Pole 85,8 % en de gemeente Wrocław 18,2 %. De provincie Neder-Silezië zou haar vorderingen volledig kunnen verhalen, het staatsfonds voor de herintegratie van gehandicapten 38,9 % en het ministerie van Financiën 2,1 %.

(135)

Op grond van het Poolse recht wordt er, zodra publiekrechtelijke schuldeisers met een vereffening van hun vorderingen via gedeeltelijke afschrijvingen instemmen, geen rente meer over deze vorderingen opgebouwd. Er wordt uitsluitend rente berekend wanneer de vereffening niet in praktijk gebracht kan worden, hetgeen in een faillissementsscenario het geval zou zijn. Dat betekent dat de schulden in tabel 26 voor alle publiekrechtelijke schuldeisers een component „rente met terugwerkende kracht” bevatten tot aan de datum van de overeenkomst in 2007. Uitzonderingen hierop zijn het belastingkantoor van de provincie Neder-Silezië (op een aantal belastingschulden aan deze instantie wordt nog steeds rente berekend) en de vorderingen van de provincie Neder-Silezië (waarop ook nog steeds rente wordt berekend) vanwege de bijzondere juridische aard van hun vorderingen.

(136)

Met betrekking tot de gemeente Wrocław, het staatsfonds voor de herintegratie van gehandicapten en het belastingkantoor van de provincie Neder-Silezië dient te worden opgemerkt dat in het herziene plan voorzien was in een gedeeltelijk uitstel van de aflossingen aan deze publiekrechtelijke schuldeisers en in de aflossing in tranches van een deel van deze schulden totdat de verkoop van de activa van PZL Hydral had plaatsgevonden, d.w.z. dat de schulden gedeeltelijk terugbetaald zouden worden. In de betreffende overeenkomst is meer in het bijzonder voorzien in:

een uitstel van de aflossing van een bedrag van 4,9 miljoen PLN dat aan de gemeente Wrocław was verschuldigd;

een uitstel van de aflossing van een bedrag van 5 miljoen PLN dat aan het staatsfonds voor de herintegratie van gehandicapten was verschuldigd;

het gebruik van 18,25 miljoen PLN om het bedrag terug te betalen dat was verschuldigd aan het belastingkantoor van de provincie Neder-Silezië; een deel van de aflossing wordt uitgesteld, een ander deel wordt in tranches voldaan (34) en nog een ander deel zal worden afgelost met rente die op de betalingsdatum berekend wordt.

(137)

Volgens de studie van Ernst&Young (zie tabel 26) zouden de schuldeisers op deze basis in totaal 122 miljoen PLN ontvangen indien PZL Wrocław en de overige activa van PZL Hydral verkocht zouden worden. Bij een faillissement dat tot de liquidatie van PZL Hydral zou leiden, ontvangen de schuldeisers slechts 66 miljoen PLN, waarbij drie schuldeisers (het ministerie van Financiën, de provincie Neder-Silezië en het staatsfonds voor de herintegratie van gehandicapten) helemaal niets zouden ontvangen.

(138)

In het verkoopscenario zouden de publiekrechtelijke schuldeisers in totaal 195 miljoen PLN aan schulden aan de overheid moeten afschrijven. Desondanks is elke publiekrechtelijke schuldeiser in het verkoopscenario beter af dan in het faillissementsscenario. In totaal zouden de publiekrechtelijke schuldeisers 38,5 % van het bedrag kunnen verhalen waarop zij nog aanspraak konden maken.

(139)

De Poolse autoriteiten hebben de Commissie meegedeeld dat de publiekrechtelijke schuldeisers op basis van de bevindingen van de studie van Ernst&Young akkoord zijn gegaan met een gedeeltelijke aflossing van hun vorderingen in 2010.

(140)

In het kader van de besprekingen met […] heeft ARP ingestemd met een gedeeltelijke conversie en een gedeeltelijke aflossing van de verstrekte leningen alsmede met een gedeeltelijke kwijtschelding van de rente. Uit hoofde van bijlage 2 bij de raamovereenkomst zou ARP een deel van de hoofdsom van de leningen van 2007 en 2008, te weten een bedrag van in totaal […], converteren in aandelen-PZL Wrocław en in liquide middelen. Daarnaast zou rente over de lening van 2007 worden kwijtgescholden voor een bedrag van […]. Na deze conversie zou het aandelenkapitaal middels een daartoe strekkend verzoek aan de bevoegde rechter worden verlaagd.

(141)

De Poolse autoriteiten hebben erop gewezen dat er pas in 2009 sprake was van een verslechtering van de financiële situatie van PZL Wrocław als gevolg van de economische malaise. Die malaise was niet te voorzien en heeft uiteindelijk tot een daling van de orders van de Poolse strijdkrachten geleid van bijna […] %. Derhalve verslechterden de positie van ARP als schuldeiser en de vooruitzichten op volledig verhaal van zijn vorderingen aanzienlijk.

(142)

De bepalingen die in bijlage 2 bij de raamovereenkomst zijn opgenomen, zijn in hoge mate gebaseerd op de resultaten in het supplement bij de studie van Ernst&Young. Dit supplement is eveneens op 24 februari 2010 gepresenteerd en hierin worden twee scenario's geanalyseerd: een mogelijk faillissement dat tot de liquidatie van PZL Wrocław leidt, en de verkoop van die onderneming aan de investeerder. In het supplement wordt meer in het bijzonder aandacht besteed aan een vergelijking van de bedragen die ARP op basis van zijn zekerheidsrechten in de beide scenario's zou kunnen verhalen.

(143)

In het supplement hebben Ernst&Young erop gewezen dat de activa van PZL Wrocław bezwaard waren met pand- en hypotheekrechten. Op 31 december 2009 bedroeg de boekwaarde van alle activa van PZL Wrocław 52,5 miljoen PLN, waarvan 21,3 miljoen PLN met een pand- of hypotheekrecht was bezwaard en 31,2 miljoen PLN niet.

(144)

De niet-bezwaarde activa vertegenwoordigen weliswaar […] % van de waarde van alle activa van PZL Wrocław, maar indien de verkoop van PZL Wrocław niet zou kunnen plaatsvinden, zouden de belastingautoriteiten met het oog op het innen van hun vorderingen op grond van de artikelen 112 en 118 van het Belastingwetboek (35) een beschikking kunnen geven waarin PZL Wrocław aansprakelijk wordt gesteld voor de schulden van PZL Hydral in 2006 en 2007. Dit wordt bevestigd door een brief van het belastingkantoor van de provincie Neder-Silezië van 23 november 2007 waarin verklaard wordt dat er op grond van artikel 122 van het Belastingwetboek invorderingsmaatregelen genomen zullen worden indien de herstructurering mislukt.

(145)

Aangezien PZL Wrocław alle productiemiddelen van PZL Hydral (die zij tussen 2004 en 2007 heeft verkregen) in eigendom houdt, zou een dergelijke beschikking ook gevolgen hebben voor een aantal schulden die PZL Hydral aan de overheid heeft. Het bedrag van de betrokken vorderingen komt overeen met de publiekrechtelijke schulden die PZL Hydral in 2006-2007 heeft gemaakt. De betreffende waarde is minimaal 64,4 miljoen PLN (36). Volgens het supplement bij de studie van Ernst&Young is het bedrag van die vorderingen hoger dan de waarde van de niet-bezwaarde activa. Tegelijkertijd moet de boekwaarde van deze activa afgezet worden tegen hun marktwaarde aangezien het uitstaande vorderingen, liquide middelen en andere monetaire activa betreft.

(146)

Indien PZL Wrocław failliet zou gaan, zouden alleen de activa waarop een hypotheekrecht of een openbaar pandrecht is gevestigd, hoger in rang zijn dan de vorderingen van de belastingautoriteiten. De vorderingen van de particuliere schuldeisers van PZL Wrocław zonder zakelijke zekerheidsrechten zouden niet uit de activa van PZL Wrocław voldaan kunnen worden. Gezien het feit dat niet alle vorderingen van schuldeisers uit de failliete boedel voldaan zouden kunnen worden, zou de waarde van de aandelen-PZL Wrocław bij een faillissement gelijk zijn aan nul. Tegelijkertijd zou ook de waarde van de gewone pandrechten nihil zijn omdat slechts de vorderingen van houders van openbare pandrechten en van hypotheekrechten voldaan zouden kunnen worden.

(147)

Tegen die achtergrond wordt in het supplement bij de studie van Ernst&Young de waarde geanalyseerd van het openbare pandrecht van ARP op de activa van PZL Wrocław. De waarde van de zakelijke zekerheid in de vorm van openbare pandrechten op machines wordt bepaald aan de hand van de veronderstelling dat de waarde van de verpande activa bij een faillissement 50 % van de nettoboekwaarde bedraagt. De waarde in het economisch verkeer was immers niet bekend en de waarde van de roerende vaste activa is aan veranderingen onderhevig door het afschrijvingspercentage dat wordt toegepast. Ernst&Young heeft zich op het standpunt gesteld dat de betreffende waarde bij een gedwongen verkoop representatief was gezien de mogelijkheid om de getaxeerde activa voor bepaalde doeleinden of als onderdeel van bepaalde productieprocessen te gebruiken, gezien de mogelijkheid om die activa voor alternatieve doeleinden te gebruiken en gezien de aard van de overeenkomsten waarvoor die activa werden ingezet. In de studie van Ernst&Young wordt erop gewezen dat indien de te verkopen activa zeer specifiek zijn en gebruikt worden voor de productie ten behoeve van één specifieke koper, de liquidatiewaarde dan bijzonder gering kan zijn (zelfs tot maar 30 % van de nettoboekwaarde). Als voorbeeld wordt Autoglass Group SA aangehaald, een onderneming met een balanswaarde van 19,8 miljoen PLN, maar die in een faillissementsprocedure slechts voor 6 miljoen PLN is verkocht. Daarnaast bestaan de betreffende activa van PZL Wrocław waarop een openbaar pandrecht is gevestigd uit veel items met een geringe waarde. Meer in het bijzonder is de lening van 2007 gedekt door een lijst van 1 709 items die in de loop der jaren in waarde zijn verminderd en door circa 1 400 items met een waarde van minder dan 3 500 PLN; dat is de reden dat alle items in één keer zijn afgeschreven.

(148)

Net als in het oorspronkelijke rapport is er in het supplement bij de studie van Ernst&Young bij de beoordeling van het faillissementsscenario uit het oogpunt van de schuldeisers van PZL Wrocław geen rekening gehouden met de effecten van de inflatie (ondanks het wellicht tijdrovende karakter van een dergelijke faillissementsprocedure).

(149)

Volgens de studie van Ernst&Young kwam de nettoboekwaarde van de machines waarop een pandrecht was gevestigd, op 31 januari 2010 overeen met 2 106 392,71 PLN. Indien de 50 %-formule wordt toegepast op de nettoboekwaarde van de activa, wordt hun waarde in geval van een gedwongen verkoop (bij een faillissement) geraamd op 1 053 196,36 PLN.

(150)

In het supplement bij de studie van Ernst&Young wordt geconcludeerd dat ARP in het faillissementsscenario 1 053 196,36 PLN kan verhalen. In het verkoopscenario is dat bedrag [> 1 053 196,36 PLN] (als nader gespecificeerd in bijlage 2 bij de raamovereenkomst).

(151)

De Poolse autoriteiten hebben de Commissie meegedeeld dat de nettoboekwaarde van de activa waarop een openbaar pandrecht is gevestigd als zekerheid voor de lening van 2007, in de door de accountant gecontroleerde financiële verslagen over 2007 uitkwam op 5 480 861,37 PLN. In de gecontroleerde financiële verslagen over 2010 kwam die waarde op 31 januari uit op 818 967,55 PLN.

(152)

De Poolse autoriteiten hebben de Commissie daarnaast meegedeeld dat de nettoboekwaarde van de activa waarop een openbaar pandrecht is gevestigd als zekerheid voor de lening van 2008, in een verslag van een onafhankelijke deskundige van 1 februari 2008 uitkwam op 2 763 000 PLN. De boekwaarde van deze activa bedroeg op 1 februari 2008 volgens de door de accountant gecontroleerde financiële verslagen 1 883 098,97 PLN en 1 287 425,16 PLN op 31 januari 2010.

(153)

Bijgevolg hebben de Poolse autoriteiten afgezien van de twee kapitaalinjecties in PZL Hydral met het argument dat de gedeeltelijke afschrijvingen en de gedeeltelijke aflossingen van de schulden aan de overheid afgemeten aan het criterium van de particuliere schuldeiser, vrij waren van staatssteun. Zij hebben eveneens gesteld dat de handelwijze van de publiekrechtelijke schuldeisers in het verleden (1998-2007) ook voldeed aan het criterium van de particuliere schuldeiser. Daarnaast hebben zij aangegeven dat de verkoop van PZL Wrocław op een open, transparante en onvoorwaardelijke wijze heeft plaatsgevonden en dat de prijs die door de investeerder is geboden als een marktprijs kan worden aangemerkt. Bovendien stellen de Poolse autoriteiten dat zowel de lening van 2007 als die van 2008 op marktvoorwaarden is verstrekt. Zij hebben ook afgezien van de hierboven beschreven debt-for-equity-swap voor de lening van 2007, maar hebben in plaats daarvan voorafgaand aan de verkoop een gedeeltelijke conversie voorgesteld voor zowel de lening van 2007 als die van 2008 met het argument dat dit in overeenstemming was met het criterium van de particuliere schuldeiser.

VII.   BEVOEGDHEID VAN DE COMMISSIE

(154)

Met de toepassing van bepaalde maatregelen, namelijk het niet-invorderen van schulden van PZL Hydral aan de overheid, is een aanvang genomen, dus vóór de toetreding van Polen tot de EU op 1 mei 2004.

(155)

Op grond van het Toetredingsverdrag dienen steunmaatregelen die in de nieuwe lidstaten vóór de toetreding ten uitvoer zijn gelegd en die na de toetreding nog steeds van toepassing zijn, en die staatssteun vormen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU en niet als bestaande steun aangemerkt worden, beschouwd te worden als nieuwe steun met het oog op de toepassing van artikel 108, lid 3, VWEU.

(156)

In punt 3 van bijlage IV bij het Toetredingsverdrag is de procedure betreffende het interimmechanisme uiteengezet. Het gaat om een juridisch kader voor de beoordeling van steunregelingen en individuele steunmaatregelen die in een nieuwe lidstaat vóór de toetredingsdatum ten uitvoer zijn gelegd en na die datum nog steeds van toepassing zijn.

(157)

Steunmaatregelen die vóór de toetreding ten uitvoer zijn gebracht en die na de toetreding niet langer van toepassing zijn, kunnen niet door de Commissie onderzocht worden, noch op grond van het interimmechanisme noch op grond van de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU. Aan de andere kant zullen maatregelen die pas na de toetreding ten uitvoer zijn gelegd door de Commissie als aangemelde steun of als onrechtmatige steun worden beoordeeld op grond van de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU.

(158)

Een maatregel is na de toetreding van toepassing indien deze vóór de toetreding ten uitvoer is gelegd en het na die toetreding nog mogelijk is om op aanvullende steun aanspraak te maken dan wel aanspraak te maken op een verhoging van steun die reeds is verleend. Dat betekent dat het exacte economische risico dat de Staat loopt, noch op de datum waarop de steun verleend wordt, noch op de datum van toetreding, bekend is.

(159)

In het onderhavige geval constateert de Commissie dat het niet-invorderen van schulden aan de overheid in 1998 is begonnen en na de datum van toetreding is voortgezet. De Commissie is van mening dat het niet-invorderen van de schulden die reeds op 1 mei 2004 opeisbaar waren, vanaf die datum onder haar bevoegdheid valt.

(160)

Gezien het vorenstaande, dient het niet-invorderen van de opeisbare schulden aan de overheid per 1 mei 2004 aangemerkt te worden als een maatregel die na de toetreding nog van toepassing is en die dus op grond van artikel 108 VWEU onder de bevoegdheid van de Commissie valt.

VIII.   BEOORDELING

(161)

Op grond van artikel 107, lid 1, VWEU bestaat staatssteun uit steunmaatregelen van de lidstaten of maatregelen die in welke vorm ook met staatsmiddelen zijn bekostigd die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, voorzover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

(162)

De voorwaarden van artikel 107, lid 1, VWEU zijn cumulatief, hetgeen betekent dat een maatregel aan elk van deze voorwaarden moet voldoen om als staatssteun aangemerkt te worden.

(163)

In de navolgende gedeelten zal de Commissie voor PZL Hydral en PZL Wrocław afzonderlijk beoordelen of er sprake is geweest van staatssteun.

(164)

De Commissie heeft met betrekking tot PZL Hydral de volgende maatregelen onderscheiden:

de voorgenomen en ingetrokken kapitaalinjecties ten behoeve van PZL Hydral;

het invorderen van schulden van PZL Hydral aan de overheid (1998-2007);

de vereffening met de particuliere schuldeisers van PZL Hydral (2007-2010).

(165)

Met betrekking tot PZL Wrocław heeft de Commissie de volgende maatregelen onderscheiden:

de lening van 2007;

de lening van 2008;

de debt-for-equity-swap met betrekking tot zowel de lening van 2007 als die van 2008.

(166)

De Commissie merkt op dat de Poolse autoriteiten de classificatie van bovenstaande maatregelen als staatssteun hebben betwist. Zij stellen dat de maatregelen voldoen aan het criterium van de particuliere schuldeiser (in het geval van de maatregelen ten behoeve van PZL Hydral en debt-for-equity-swap ten behoeve van PZL Wrocław in 2010) en aan het criterium van de particuliere investeerder handelend in een markteconomie (in het geval van de leningen van 2007 en 2008 ten gunste van PZL Wrocław).

VIII.1.   De ingetrokken kapitaalinjecties ten behoeve van PZL Hydral

(167)

Op grond van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (37) mag een lidstaat na de inleiding van een formele onderzoekprocedure de aanmelding ten gepaste tijde intrekken zolang de Commissie nog geen besluit heeft genomen over de vraag of de aangemelde maatregelen als staatssteun moeten worden aangemerkt. In dergelijke gevallen beëindigt de Commissie de procedure omdat deze zonder voorwerp is geraakt.

(168)

De Poolse autoriteiten hebben de twee aangemelde kapitaalinjecties ingetrokken (113 miljoen PLN). Dat betekent dat het onderzoek van de Commissie naar deze maatregelen zonder voorwerp is geraakt.

VIII.2.   Niet-invorderen van schulden van PZL Hydral aan de overheid (1998-2007)

(169)

Van staatssteun aan PZL Hydral kan sprake zijn geweest doordat publiekrechtelijke schuldeisers hun vorderingen op de onderneming steeds maar niet hebben ingevorderd.

(170)

De Commissie wijst erop dat artikel 107, lid 1, VWEU ziet op maatregelen die, in verschillende vormen, de lasten verlichten die normaliter op het budget van een onderneming drukken en die weliswaar niet als subsidies stricto sensu zijn aan te merken, maar toch van dezelfde aard zijn en identieke gevolgen teweegbrengen. Zo is het vaste rechtspraak dat de houding van een openbare instelling die bevoegd is voor het innen van de socialezekerheidsbijdragen en die toestaat dat die bijdragen met vertraging worden betaald, een daardoor begunstigde onderneming die in ernstige financiële moeilijkheden verkeert, een aanzienlijk commercieel voordeel verleent, door voor die onderneming de lasten te verminderen welke voortvloeien uit de normale toepassing van het socialezekerheidsstelsel, welk voordeel niet volledig kan worden tenietgedaan door de van die onderneming geëiste rente en vertragingstoeslagen (38). Deze redenering is mutatis mutandis ook van toepassing op andere vergoedingen, kosten en belastingen die door overheidsinstanties worden geïnd.

(171)

In het onderhavige geval hadden de verantwoordelijke overheidsinstanties hun vorderingen op PZL Hydral over de periode 1998-2007 nog niet volledig verhaald toen zij akkoord gingen met het plan (zie overweging 60 e.v.).

(172)

Teneinde vast te kunnen stellen of er door overheden staatssteun is verleend in de vorm van het niet-invorderen van schulden aan de overheid, dient te worden nagegaan of de betreffende onderneming kennelijk geen vergelijkbare faciliteiten zou hebben gekregen van een particuliere schuldeiser die zich ten aanzien van de onderneming in dezelfde situatie bevindt als het met de inning van de bijdragen belaste orgaan (39).

(173)

De Commissie merkt op dat de toenmalige eigenaar, eerst het Poolse ministerie van Financiën en later ARP, met het oog op de levensvatbaarheid van PZL Hydral op langere termijn een privatiseringsstrategie had ontwikkeld op basis van een onderzoek dat in 1998 door particuliere investeerders was uitgevoerd. Vervolgens is een zoektocht naar investeerders begonnen (zie overweging 54). De particuliere en publiekrechtelijke schuldeisers steunden deze aanpak en waren nauw hierbij betrokken.

(174)

In 2002 zijn de Poolse autoriteiten, nog steeds ondersteund door de particuliere en publiekrechtelijke schuldeisers, onderhandelingen begonnen met […]. De betreffende schuldeisers zijn periodiek op de hoogte gehouden van de in die onderhandelingen geboekte vooruitgang (zie de overwegingen 30 en 56).

(175)

De Commissie merkt op dat zowel particuliere als publiekrechtelijke schuldeisers van mening waren dat de waarde van PZL Hydral in „going concern”, en met name van haar luchtvaart- en defensieactiviteiten, aanzienlijk groter was dan de waarde van haar activa, vooral vanwege de militaire certificaten, de wapenhandelvergunningen en het menselijk kapitaal. Dat is de reden dat zij ervan hebben afgezien om een faillissementsprocedure tegen PZL Hydral in te leiden.

(176)

De Commissie merkt in dit verband met name op dat de belangrijkste particuliere investeerders, te weten bank […] en bank […], afgezien hebben van een gedwongen invordering van hun schulden ondanks het feit dat zij over een zakelijk zekerheidsrecht eerste in rang beschikten (zie de overwegingen 32 en 34) dat direct uitwinbaar was op basis van een bancaire executoriale titel die procedureel gezien relatief eenvoudig in te zetten was (zie overweging 28).

(177)

De publiekrechtelijke schuldeisers hebben dan weer wel invorderingsmaatregelen via deurwaarders genomen. Eind 2007 hadden zij op die manier een totaalbedrag van 28,76 miljoen PLN geïnd (zie overweging 41).

(178)

De Commissie concludeert dan ook dat PZL Hydral er tussen 1998 en 2007 in is geslaagd om vergelijkbare faciliteiten van twee particuliere investeerders te verkrijgen, te weten bank […] en bank […], die niet slechts in dezelfde positie, maar zelfs in een betere positie ten opzichte van de onderneming verkeerden dan de publiekrechtelijke schuldeisers.

(179)

De Commissie concludeert daarnaast dat het besluit van zowel de particuliere als de publiekrechtelijke schuldeisers om af te zien van het inleiden van een faillissementsprocedure tegen PZL Hydral gerechtvaardigd was door de goede vooruitzichten om de levensvatbaarheid van de luchtvaart- en defensieactiviteiten te herstellen na terugbetaling van de achterstallige schulden, een en ander zoals aangegeven in de strategie die in 1998 is ontwikkeld (zie overweging 54).

(180)

Dat betekent dat het niet-invorderen van de aan de publiekrechtelijke schuldeisers verschuldigde bedragen in de periode 1998-2007 PZL Hydral geen voordeel heeft opgeleverd, aangezien die publieke instanties op dezelfde manier gehandeld hebben als een particuliere schuldeiser gedaan zou hebben, hetgeen betekent dat er geen sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

VIII.3.   Terugbetaling van de schulden van PZL Hydral aan de overheid (2007-2010)

(181)

Na het mislukken van de privatiseringsonderhandelingen met […] hebben de belangrijkste particuliere investeerders in PZL Hydral, te weten bank […] en bank […], hun vorderingen op PZL Hydral geschikt.

(182)

De vorderingen van de particuliere investeerders zijn in april 2003 (bank […]) en november 2006 (bank […]) voldaan. Ondanks de goede kwaliteit van de onderliggende zakelijke zekerheden heeft bank […] ten aanzien van de vordering van 51,6 miljoen PLN op PZL Hydral genoegen genomen met een bedrag van 4 miljoen PLN. Bank […] is akkoord gegaan met een betaling van 11,5 miljoen PLN op een totaalbedrag aan schulden van PZL Hydral van 86,4 miljoen PLN (zie de overwegingen 31 en 33).

(183)

De publiekrechtelijke schuldeisers hebben in 2007 een vaststellingsovereenkomst aangaande de schulden met ARP en PZL Hydral gesloten die in november 2007 in het plan is opgenomen. Die overeenkomst bevatte vier essentiële elementen:

PZL Hydral zou alle nieuwe belastingen, heffingen en bijdragen tijdig voldoen;

PZL Hydral zou een deel van de uitstaande schulden in termijnen aflossen; de betaling van het resterende gedeelte zou worden uitgesteld totdat PZL Hydral haar dochterondernemingen en activa verkocht had;

PZL Hydral zou alle dochterondernemingen en activa verkopen en de opbrengst gebruiken om haar uitstaande schulden te voldoen;

de luchtvaart- en defensieactiviteiten van PZL Hydral zouden naar haar dochteronderneming PZL Wrocław overgeheveld worden, die vervolgens geprivatiseerd zou worden waarna met de opbrengst schulden aan particuliere en publiekrechtelijke schuldeisers zouden worden afgelost. Hierdoor zou PZL Hydral niet meer zijn dan een lege huls en kon die onderneming geliquideerd worden.

(184)

Op basis van de geraamde opbrengst van de verkopen in de periode 2007-2010 is in het plan voorzien dat de publiekrechtelijke schuldeisers een bedrag van 120,8 miljoen PLN (zie overweging 61) zouden kunnen innen. Achteraf gezien bleek dit een goede schatting te zijn geweest, aangezien in 2010 is vastgesteld dat er 122,3 miljoen PLN is geïnd (zie overweging 133).

(185)

De Commissie merkt op dat in het plan ook in twee kapitaalinjecties ten behoeve van PZL Hydral was voorzien teneinde het voor het aflossen van schulden uit het verleden beschikbare bedrag te verhogen. Om die kapitaalinjecties in het plan te kunnen opnemen, was de voorafgaande goedkeuring van de Commissie vereist. Op het moment dat er overeenstemming bereikt werd over het plan, waren de publiekrechtelijke schuldeisers er dan ook van op de hoogte dat het niet zeker was of die kapitaalinjecties zoals opgenomen in het plan, ook daadwerkelijk zouden plaatsvinden.

(186)

De Commissie merkt daarnaast op dat er in het plan geen definitief besluit is opgenomen over de wijze waarop de opbrengsten over de verschillende publiekrechtelijke schuldeisers verdeeld zouden worden. Dat besluit zou pas op basis van de concrete opbrengsten worden genomen nadat de verkoop van de dochterondernemingen en activa was afgerond, waarbij rekening zou worden gehouden met de zakelijke zekerheidsrechten van de verschillende publiekrechtelijke schuldeisers op die activa.

(187)

Met betrekking tot de beoordeling van de handelwijze van de publiekrechtelijke schuldeisers tussen 2007 en 2010 is de Commissie van mening dat er twee verschillende beslissingen van de publiekrechtelijke schuldeisers dienen te worden onderzocht: in de eerste plaats de beslissing in 2007 om met het plan akkoord te gaan en in de tweede plaats de beslissing in 2010 om akkoord te gaan met de definitieve vereffening zoals nader aangegeven in tabel 26 van het onderhavige besluit.

(188)

Op grond van rechtspraak van het Europees Hof van Justitie dient de Commissie in dergelijke situaties het criterium van de particuliere schuldeiser toe te passen, d.w.z. dat zij moet vaststellen of de vermindering van een aantal schulden die een onderneming in moeilijkheden aan een publieke instantie verschuldigd is, staatssteun vormt. Daartoe dient zij een vergelijking te maken tussen de handelwijze van die instantie en een particuliere schuldeiser die tracht zijn vordering op een schuldenaar in financiële moeilijkheden te innen (40).

(189)

Volgens vaste rechtspraak is het echter ook zo dat, wanneer een onderneming waarvan de financiële situatie aanzienlijk is verslechterd, haar schuldeisers een akkoord of een reeks akkoorden voorstelt tot sanering van haar schulden, om haar situatie te verbeteren en haar faillissement te voorkomen, elke schuldeiser wel een keuze moet maken tussen het bedrag dat hem in het kader van het voorgestelde akkoord wordt geboden, en het bedrag dat hij na de eventuele liquidatie van de onderneming meent te kunnen verhalen. Zijn keuze wordt beïnvloed door een reeks van factoren, zoals de omstandigheid of hij een hypothecaire, preferente of gewone schuldeiser is, de aard en de omvang van zijn eventuele zekerheden, zijn beoordeling van de kansen op herstel van de onderneming, en de opbrengst die de liquidatie van de onderneming hem zou opleveren. Mocht bijvoorbeeld blijken dat in het geval van de liquidatie van een onderneming de verkoopwaarde van haar activa het slechts mogelijk maakt de hypothecaire en preferente schuldvorderingen terug te betalen, dan zouden de gewone vorderingen waardeloos zijn. In een dergelijke situatie zou een gewone schuldeiser, die bereid is van de terugbetaling van een aanzienlijk deel van zijn vordering af te zien, niet echt een toegeving doen (41).

(190)

De Commissie merkt op dat er voor de publiekrechtelijke schuldeisers bij de vereffening andere voorwaarden zijn gehanteerd dan voor de twee particuliere banken.

(191)

In de eerste plaats hebben die particuliere banken voor een onmiddellijke uitbetaling gekozen, terwijl de publiekrechtelijke schuldeisers ermee akkoord zijn gegaan om de resultaten van verkoop van de activa en dochterondernemingen van PZL Hydral af te wachten.

(192)

In de tweede plaats is het verwachte inningspercentage van de publiekrechtelijke schuldeisers veel hoger dan dat van de particuliere banken: bank […] heeft uiteindelijk 7 % kunnen innen en bank […] 13 %, terwijl de publiekrechtelijke schuldeisers op basis van een verkoopopbrengst van 122,3 miljoen PLN naar verwachting 38,5 % van de uitstaande schulden zouden kunnen innen.

(193)

De Commissie dient nu, op basis van de uitgangspunten zoals hierboven toegelicht in de overwegingen 188 en 189, te beoordelen of het besluit van de publiekrechtelijke schuldeisers om in 2007 akkoord te gaan met het plan (dat een ander karakter had dan de schikking die met de particuliere schuldeisers is getroffen), ook door een particuliere schuldeiser in een soortgelijke situatie zou zijn genomen.

(194)

In de eerste plaats merkt de Commissie op dat de publiekrechtelijke schuldeisers slechts over beperkte zekerheden beschikten en, als er al zekerheden waren bedongen, waren die lager in rang dan die van de particuliere banken (zie de tabellen 16 tot en met 20 hierboven). De publiekrechtelijke schuldeisers bevonden zich dus in een slechtere onderhandelingspositie. Daar tegenover staat dat de kwaliteit van de zekerheden van die publiekrechtelijke schuldeisers na de vereffening met de particuliere schuldeisers automatisch toenam, waardoor zij over een extra waarborg beschikten dat zij een acceptabel bedrag op de activa zouden kunnen verhalen, zelfs indien het plan niet de verwachte uitwerking zou hebben.

(195)

In de tweede plaats merkt de Commissie op dat de publiekrechtelijke schuldeisers op basis van de uitgangspunten die aan het plan ten grondslag lagen, een aanzienlijk hoger inningspercentage mochten verwachten dan de particuliere schuldeisers (die immers voor een snelle vereffening hadden gekozen).

(196)

In de derde plaats merkt de Commissie op dat PZL Hydral en PZL Wrocław zich er ten overstaan van de particuliere schuldeisers toe hadden verplicht om alle nieuwe schulden tijdig af te lossen.

(197)

In de vierde plaats constateert de Commissie dat PZL Hydral met betrekking tot de uitstaande schulden akkoord was gegaan met een aflossingsregeling op basis waarvan de schuld gedeeltelijk in termijnen zou worden terugbetaald. Het nog resterende gedeelte zou worden afgelost nadat bekend was welk bedrag de verkoop van de activa en dochterondernemingen had opgebracht. Deze regeling vormde een aanzienlijke verbetering ten opzichte van de aflossingen die in de jaren voorafgaand aan het plan waren overeengekomen: zo heeft PZL Hydral in 2008 (het eerste jaar van het plan) 54,6 miljoen PLN terugbetaald, in vergelijking met slechts 9,5 miljoen PLN in 2007 (zie tabel 21).

(198)

De Commissie concludeert dan ook dat de publiekrechtelijke schuldeisers op basis van deze garanties en de toezeggingen van PZL Hydral op een wijze gehandeld hebben die overeenkomt met de handelwijze van een particuliere schuldeiser in een vergelijkbare situatie.

(199)

De Commissie constateert daarnaast dat als gevolg van het mislukken van de onderhandelingen met […] en met […] (zie overweging 94) de feitelijke verwezenlijking van het plan meer tijd heeft gekost dan oorspronkelijk was voorzien. De Commissie is van mening dat dit risico inherent was aan de goedkeuring die de publiekrechtelijke schuldeisers aan het plan hebben gegeven.

(200)

Het resultaat van de definitieve vereffening tussen PZL Hydral en haar publiekrechtelijke schuldeisers is weergegeven in tabel 26. Nadat de verkoopprijs van PZL Wrocław vastgesteld was op basis van het bod van […], zijn de publiekrechtelijke schuldeisers in overeenstemming met het criterium van de particuliere schuldeiser akkoord gegaan met een vereffening uit de opbrengst van de verkoop van de activa van PZL Hydral (zonder kapitaalinjecties) waarbij rekening is gehouden met de waarde van hun vorderingen en de kwaliteit van de betreffende zekerheden (zie overweging 96).

(201)

In een situatie van een verkoop zonder kapitaalinjecties dient de Commissie derhalve vast te stellen of elke afzonderlijke publiekrechtelijke schuldeiser beter af is dan bij een faillissement het geval zou zijn, en of een verkoop aan […] derhalve het beste scenario is uit het oogpunt van die publiekrechtelijke schuldeisers.

(202)

Alle publiekrechtelijke schuldeisers innen uiteindelijk meer dan de particuliere schuldeisers (zie overweging 134), met uitzondering van het ministerie van Financiën. Dat ministerie had echter geen enkel zekerheidsrecht en kan dan ook niet vergeleken worden met particuliere schuldeisers met een zakelijk zekerheidsrecht, eerste in rang (zie de overwegingen 32 en 34).

(203)

Daarnaast dient te worden opgemerkt dat de studie van Ernst&Young dat in opdracht van ARP was uitgevoerd, een vergelijking bevatte van de bedragen waarop elke afzonderlijke publiekrechtelijke schuldeiser kon rekenen bij een faillissement en bij een verkoop (die uiteindelijk in 2010 plaatsvond) (zie overweging 137). In het onderzoek werd geconcludeerd dat elke schuldeiser het meeste baat had bij een verkoopscenario.

(204)

De Commissie heeft de studie van Ernst&Young zorgvuldig onderzocht om na te gaan of de uitkomsten ervan de toets der kritiek kunnen doorstaan en of hieruit inderdaad blijkt dat elke publiekrechtelijke schuldeiser, door akkoord te gaan met de vereffening, als een particuliere schuldeiser in een vergelijkbare situatie handelde. Bij die beoordeling is de rechtspraak zoals die hierboven in de overwegingen 188 en 189 is aangehaald, in aanmerking genomen.

(205)

In de eerste plaats merkt de Commissie op dat in de studie van Ernst&Young is gebruikgemaakt van een methodologie op basis van de desbetreffende rechtspraak van de EU-rechten om het criterium van de particuliere schuldeiser te beoordelen. Daarbij is rekening gehouden met de status van elke publiekrechtelijke schuldeiser, de betreffende zekerheidsrechten en de rang ervan, en het bedrag dat bij een eventuele liquidatie verhaald zou kunnen worden.

(206)

Uit tabel 26 van het onderhavige besluit blijkt dat elke publiekrechtelijke schuldeiser (de sociale verzekeringsbank ZUS, het belastingkantoor van de provincie Neder-Silezië, het belastingkantoor van Wrocław-Psie Pole, de gemeente Wrocław, het staatsfonds voor de herintegratie van gehandicapten, de provincie Neder-Silezië en het ministerie van Financiën) op basis van deze evaluatie (rekening houdend met de respectieve zekerheidsrechten van de publiekrechtelijke schuldeisers en de bijbehorende rang) meer baat had bij een verkoop van alle activa van PZL Hydral, d.w.z. dat elke publiekrechtelijke schuldeiser een groter percentage van de uitstaande schulden kon verhalen dan in een faillissementsscenario dat uiteindelijk tot een liquidatie zou leiden (zie overweging 134).

(207)

De Commissie heeft vervolgens onderzocht hoe plausibel het faillissementsscenario is dat door Ernst&Young werd ontwikkeld. Uitgangspunt van de beoordeling was dat de waarde van PZL Hydral nihil was, aangezien de passiva van de onderneming veel groter waren dan de waarde van haar activa en dochterondernemingen. Dientengevolge zou elke schuldeiser in een faillissementsscenario slechts het gedeelte van de uitstaande schulden kunnen terugvorderen dat door een zekerheid was gedekt, althans in zoverre de rang van die zekerheid de betreffende schuldeiser de mogelijkheid gaf om aanspraak te kunnen maken op de liquidatiewaarde van de zekergestelde activa.

(208)

In de tabellen 16 tot en met 20 zijn de zakelijke zekerheden van elke publiekrechtelijke schuldeiser weergegeven. In overweging 131 is daarnaast toegelicht in welke mate elke publiekrechtelijke schuldeiser verhaal kan halen op basis van die zekerheden (rekening houdend met de bijbehorende rang) indien PZL Hydral failliet zou worden verklaard. Met het oog op het vaststellen van de waarde van de onroerende zaken bij een gedwongen verkoop heeft Ernst&Young de actuele waarde van de activa van de onderneming in het economisch verkeer als uitgangspunt genomen, een en ander in overeenstemming met overweging 30 en met International Accounting Standard (IAS) 16 met betrekking tot materiële vaste activa (42). In dat verband merkt de Commissie op dat het gebruik van de IAS in de EU verplicht is en dus een goed uitgangspunt vormt voor het beoordelen van de liquidatiewaarde. De Commissie acht het standpunt redelijk om de executiewaarde van de betreffende activa bij een gedwongen verkoop tot 50 % terug te brengen omdat die activa afzonderlijk werden verkocht, omdat het niet mogelijk was om vast te houden aan het „going concern”-beginsel als gevolg van de afgenomen vraag naar industriële producten vanwege de economische crisis en omdat die waarde van 50 % hoger lag dan de gemiddelde opbrengst uit de verkoop van activa bij faillissementen in Polen (namelijk 28,86 % van de waarde in het economisch verkeer).

(209)

De Commissie concludeert dan ook dat elke publiekrechtelijke schuldeiser meer baat heeft bij het scenario van een verkoop aan […] dan bij een faillissementsscenario.

(210)

Tot slot dient nog te worden vastgesteld of het bod van […] het beste bod is uit het oogpunt van de publiekrechtelijke schuldeisers. De Commissie merkt in dat verband op dat, toen in de eerste helft van 2009 duidelijk werd dat er niet aan de voorwaarden kon worden voldaan als opgenomen in het bod van […], […] de enige gegadigde was om de aandelen-PZL Wrocław over te nemen. Ondanks de gepubliceerde oproep aan potentiële kopers om hun belangstelling voor de verwerving van die aandelen kenbaar te maken, en een actieve zoektocht naar potentiële investeerders vanaf mei 2008 (zie overweging 90 e.v.), hebben zich geen andere investeerders gemeld. Dit betekent dat er voor de publiekrechtelijke schuldeisers geen concrete reden was om aan te nemen dat andere investeerders in de toekomst een hogere prijs zouden bieden.

(211)

Tegen die achtergrond is de Commissie van mening dat de publiekrechtelijke schuldeisers, door in 2010 akkoord te gaan met de vereffeningsstructuur zoals weergegeven in tabel 26, gehandeld hebben als een particuliere schuldeiser die zijn vorderingen op een schuldenaar in financiële moeilijkheden tracht te verhalen. Dit betekent dat de publiekrechtelijke schuldeisers geen voordeel aan PZL Hydral hebben verleend. De vereffening van de uitstaande betalingen in de vorm van een gedeeltelijke afschrijving van schulden aan de overheid als toegelicht in de studie van Ernst&Young, vormt derhalve geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

VIII.4.   Maatregelen met betrekking tot PZL Wrocław

(212)

De Commissie dient na te gaan of met de lening van 2007 een voordeel aan PZL Wrocław is verleend. Met het oog daarop dient de Commissie te bepalen of een particuliere investeerder de betreffende transactie ook op dezelfde voorwaarden zou zijn aangegaan en zo niet, welke andere voorwaarden dan acceptabel zouden zijn geweest (het beginsel van een investeerder in een markteconomie) (43).

(213)

De Commissie merkt op dat het voor de beantwoording van de vraag of een lening verstrekt door een overheidsinstantie die reeds aandeelhouder in de onderneming is, voldoet aan het beginsel van een investeerder in een markteconomie, noodzakelijk is om de betreffende investering te vergelijken met investeringen van een particuliere houdstermaatschappij of een particuliere groep ondernemingen die een structureel beleid voeren dat gebaseerd is op de vooruitzichten op langere termijn (44).

(214)

De Commissie stelt zich op het standpunt dat ARP geen externe schuldeiser is die investeert met het oog om winst te maken op basis van het rendement op zijn investeringen in de vorm van een rentepercentage, maar dat ARP een aandeelhouder is die meer dan 90 % van de aandelen-PZL Hydral houdt, welke onderneming op haar beurt alle aandelen-PZL Wrocław houdt. Derhalve dient te worden nagegaan of een particuliere investeerder onder dezelfde omstandigheden de lening van 2007 ook zou hebben verstrekt.

(215)

Met betrekking tot de lening van 2007 aan PZL Wrocław merkt de Commissie allereerst op dat PZL Wrocław toentertijd financieel levensvatbaar was en niet in financiële moeilijkheden verkeerde in de zin van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun (zie de overwegingen 47 en 48). Het betrof daarentegen een nieuwe onderneming die reeds een aanzienlijk aantal orders in portefeuille had, voornamelijk in de vorm van overeenkomsten met het Poolse ministerie van Defensie, waarmee het moederbedrijf al langdurig zakelijke betrekkingen onderhield.

(216)

De Commissie merkt daarnaast op dat ARP het rendement op zijn investering wilde zekerstellen middels een debt-for-equity-swap van […] % en de daaropvolgende verkoop van het aandelenbezit in PZL Wrocław aan een particuliere investeerder (voor een geraamd bedrag van […]), een en ander als nader toegelicht in het plan.

(217)

ARP heeft daarbij toen ook de lopende onderhandelingen met […] in aanmerking genomen (zie overweging 74).

(218)

Teneinde te kunnen vaststellen of ARP in overeenstemming met het beginsel van een particuliere investeerder heeft gehandeld, is het dan ook noodzakelijk te bepalen wat de verkoopprijs was die ARP voor zijn aandelenbezit had kunnen ontvangen, wat het risiconiveau was en of het rendement op de investering als gevolg van die verkoop adequaat was ten opzichte van het risico dat ARP met het verstrekken van die lening aanging.

(219)

Vooraleer de lening te verstrekken, heeft ARP opdracht gegeven voor een onderzoek door een onafhankelijke deskundige om de waarde van PZL Wrocław te bepalen nadat de overheveling van alle activa van PZL Hydral was afgerond (zie overweging 66).

(220)

De Commissie heeft dit onderzoek kritisch bestudeerd en geconcludeerd dat een verwachte koopprijs van minimaal […] (zie overweging 71 e.v.) redelijk was. Door circa […] % van de aandelen te verkopen, zou ARP bij een geslaagde verkoop een aanzienlijk rendement van minimaal 48,5 miljoen PLN tegemoet kunnen zien.

(221)

De Commissie onderkent dat er altijd aan privatiseringen aanzienlijke risico's zijn verbonden. In het onderhavige geval was een eerste poging bijvoorbeeld al mislukt. Tegelijkertijd merkt de Commissie op dat de algemene vooruitzichten voor een Poolse luchtvaart- en defensieonderneming relatief stabiel waren gezien de lopende verplichtingen van Polen in het buitenland en de toezeggingen die Polen op defensiegebied aan de NAVO had gedaan. Omdat in deze sector speciale vergunningen nodig zijn, zijn daarnaast de toetredingsdrempels in het relevante marktsegment hoog, hetgeen partijen die reeds vaste voet op die markt hebben, aantrekkelijker maakt.

(222)

De Commissie merkt daarnaast op dat het verwachte rendement op de investering toereikend was om een relatief hoog risico te rechtvaardigen. Bovendien had ARP een zekerheid verkregen in de vorm van een openbaar pandrecht op machines voor een bedrag van 5,5 miljoen PLN en een gewoon pandrecht op […] % van de aandelen (zie overweging 65).

(223)

Tegen die achtergrond concludeert de Commissie dat de lening van 2007 verstrekt is in overeenstemming met het beginsel van de particuliere investeerder en derhalve geen staatssteun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

(224)

De Commissie dient na te gaan of met de lening van 2008 een voordeel aan PZL Wrocław is verleend. Met het oog daarop zal de Commissie het beginsel van de particuliere investeerder toepassen zoals beschreven en nader toegelicht in de overwegingen 212 tot en met 214.

(225)

Wat de lening van 2008 aan PZL Wrocław betreft, merkt de Commissie allereerst op dat die lening is verstrekt op een moment dat de onderneming financieel levensvatbaar was en niet in financiële moeilijkheden verkeerde in de zin van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun. Het betrof zelfs een nieuwe onderneming zonder schulden die reeds een aanzienlijk aantal orders in portefeuille had, voornamelijk in de vorm van overeenkomsten met het ministerie van Defensie voor een bedrag van […] (zie overweging 48). De Commissie stelt zich op het standpunt dat deze lening specifiek is verstrekt met het oog op het verwerken van het gestegen aantal orders van het ministerie van Defensie. Daarnaast heeft de onderneming in 2008 particuliere financiering aangetrokken in de vorm van een operationele lease (zie overweging 87).

(226)

De Commissie merkt op dat ARP de lening van 2008 verstrekt heeft kort vóór de verwachte afronding van de onderhandelingen met […] over de verkoop van PZL Wrocław (zie overweging 74). Doel was om een overbruggingskrediet te verstrekken voor de periode tot aan het afsluiten van de transactie aangezien PZL Wrocław haar capaciteit in snel tempo moest uitbreiden om te kunnen inspelen op het stijgende aantal orders van het ministerie van Defensie. De belangrijkste reden voor ARP om de lening te verstrekken was dan ook te waarborgen dat de onderneming profijt kon trekken van de commerciële mogelijkheden vóórdat de transactie met […] was afgerond enerzijds en dat die transactie zo soepel mogelijk kon worden afgerond.

(227)

De Commissie merkt op dat de lening beperkt is tot 4 miljoen PLN, het bedrag dat nodig was om de middelen te verwerven die nodig waren om aan de grotere vraag van het ministerie van Defensie te kunnen voldoen.

(228)

Daarnaast heeft de Commissie geconstateerd dat de lening gedekt was door een openbaar pandrecht op machines ter waarde van 2,8 miljoen PLN en door een gewoon pandrecht op vorderingen uit hoofde van commerciële overeenkomsten ter waarde van 5,2 miljoen PLN. Bovendien hanteerde ARP een rentetarief dat gelijk was aan het voor Polen geldende referentiepercentage zoals dat door de Commissie was gepubliceerd (zie overweging 83). Desalniettemin heeft ARP, alvorens de lening van 2008 definitief te verstrekken, de financiële situatie van PZL Wrocław onderzocht en geconstateerd dat de onderneming winstgevend was. Tegen die achtergrond mocht ARP verwachten dat PZL Wrocław voldoende cashflow zou genereren om de lening terug te betalen, zodat het rendement op de investering gewaarborgd was.

(229)

De Commissie constateert dat het een gangbare praktijk binnen het bedrijfsleven is dat een meerderheidsaandeelhouder die bezig is met de verkoop van een onderneming, een beperkt overbruggingskrediet verstrekt indien dat noodzakelijk is om profijt te trekken van commerciële mogelijkheden en om te waarborgen dat de verkoop soepel verloopt. De Commissie stelt zich op het standpunt dat de lening van 2008, waarvoor bovendien zekerheden waren gesteld en waarop het referentierentepercentage van toepassing was, door ARP in overeenstemming met die redenering is verstrekt.

(230)

Tegen die achtergrond concludeert de Commissie dat de lening van 2008 verstrekt is in overeenstemming met het beginsel van de particuliere investeerder en derhalve geen staatssteun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

(231)

Door akkoord te gaan met een debt-for-equity-swap en door vervolgens de volledige opbrengst van de verkoop van die aandelen aan PZL Hydral over te dragen om dat bedrijf in staat te stellen zijn uitstaande schulden aan publiekrechtelijke schuldeisers te voldoen zoals voorzien in het plan, heeft ARP in de praktijk afstand gedaan van schuldvorderingen ter waarde van 17,2 miljoen PLN, zodat zij slechts [> 1 053 196,36 PLN] terugbetaald heeft gekregen.

(232)

Nagegaan dient te worden of er bij de debt-for-equity-swap sprake is van een voordeel van ARP aan PZL Wrocław. Met het oog daarop dient de Commissie na te gaan of ARP bij het uitvoeren van deze transactie voldaan heeft aan het criterium van de particuliere schuldeiser als nader gedefinieerd in de overwegingen 188 en 189.

(233)

De Commissie merkt allereerst op dat het bod van […] in 2009 ter waarde van […], […] lager was dan het bod van […] in 2008. De Commissie stelt zich op het standpunt dat dit verschil een weerspiegeling is van de verslechterde situatie waarin PZL Wrocław verkeerde. Die onderneming is tot 2008 winstgevend geweest en had tot dan toe goede vooruitzichten, maar in 2009 werden de eerste voortekenen van mogelijke problemen zichtbaar, voornamelijk als gevolg van een aanzienlijke afname van het aantal orders van het ministerie van Defensie.

(234)

De Commissie merkt eveneens op dat ARP niet de verwachting koesterde dat er een andere koper dan […] voor de aandelen gevonden zou kunnen worden die ARP als gevolg van de debt-for-equity-swap had verkregen (zie overweging 210). Met het oog op het welslagen van de transactie diende ARP ervoor te zorgen dat de vorderingen van de publiekrechtelijke schuldeisers voldaan werden in zoverre er sprake was van hypotheken op de activa van PZL Wrocław. Als dat niet zou lukken, zou ARP niet in staat zijn om de toezegging gestand te doen dat alle activa vrij van zekerheden zouden worden overgedragen.

(235)

Indien daarnaast de verkoop van PZL Wrocław niet zou doorgaan – en het welslagen van die verkoop was de voorwaarde waarop de sanering van de schulden aan de overheid in de vorm van gedeeltelijke aflossingen was gebaseerd – zouden de belastingdiensten alsnog de betaling van hun vorderingen afdwingen op grond van het Belastingwetboek (zie overweging 144). Gezien de financiële situatie van PZL Wrocław zou het mislukken van de verkooptransactie bovendien tot een faillissement van de onderneming leiden (zie overweging 52).

(236)

Derhalve is de Commissie tot de conclusie gekomen dat de liquidatie van PZL Wroclaw en PZL Hydral het enige alternatief voor een feitelijke afstand van vorderingen ter waarde van 17,2 miljoen PLN was.

(237)

In het supplement bij de studie van Ernst&Young zijn beide scenario's beoordeeld. De Commissie heeft de beoordeling van Ernst&Young grondig onderzocht om na te gaan of de betreffende bevindingen de toets der kritiek kunnen doorstaan en of hieruit blijkt dat ARP, door akkoord te gaan met de schikking, gehandeld heeft als een particuliere schuldeiser in een vergelijkbare situatie, een en ander uitgaande van de rechtspraak zoals die in de overwegingen 188 en 189 is aangehaald.

(238)

In de betrokken studie wordt geconcludeerd dat de gewone schuldeisers bij een faillissement niets kunnen verhalen omdat veel activa bezwaard zijn met pandrechten en hypotheken. Daarnaast zullen de belastingautoriteiten in een dergelijke situatie hun vorderingen op PZL Wrocław kunnen opeisen (zie de overwegingen 143 e.v.). De Commissie heeft deze informatie kunnen bevestigen op basis van een onderzoek van de financiële verslagen van PZL Wrocław en een analyse van de tenuitvoerlegging van de Poolse wetgeving met als conclusie dat de beoordeling van Ernst&Young gerechtvaardigd is.

(239)

Dientengevolge is de Commissie van mening dat de waarde van de gewone pandrechten op vorderingen die als zekerheid voor de lening van 2008 dienen, in een liquidatiescenario nihil is aangezien de waarde van de aandelen zelf nihil is.

(240)

Om te kunnen bepalen wat de opbrengst voor ARP in een liquidatiescenario zou zijn, dient dan ook een raming te worden gemaakt van de verwachte winst uit de verkoop van de met een openbaar pandrecht bezwaarde activa.

(241)

In het supplement bij de studie van Ernst&Young wordt opgemerkt dat de machines waarop ARP pandrechten heeft bedongen als zekerheid voor de lening van 2007, in dat jaar een boekwaarde hadden van 5,5 miljoen PLN, terwijl de machines waarop een pandrecht rustte in verband met de lening van 2008, in dat jaar een boekwaarde hadden van 2,8 miljoen PLN.

(242)

In het supplement bij de studie van Ernst&Young was de beoordeling van de liquidatiewaarde van de openbare pandrechten ten gunste van ARP gebaseerd op de boekwaarde van de activa zoals die per 31 januari 2010 waren opgenomen in de door een accountant gecontroleerde financiële verslagen van PZL Wrocław (zie de overwegingen 151 en 152), namelijk 2,1 miljoen PLN.

(243)

De Commissie is van mening dat de boekwaarde van de materiële vaste activa (die als zekerheid zijn verpand voor de leningen van zowel 2007 als 2008) in het door de accountant gecontroleerde financiële verslag een adequaat uitgangspunt vormt voor de beoordeling van de liquidatiewaarde van de betrokken activa. De Commissie merkt allereerst op dat het grote verschil tussen de boekwaarde en de nettovermogenswaarde dat geconstateerd is in het onderzoek van 2008 naar de situatie van PZL Wrocław, een gevolg was van een aanzienlijke stijging van de waarde van de onroerende zaken. Er is geen correctie toegepast voor de waarde van de machines. In de tweede plaats merkt de Commissie op dat, gezien de korte periode die verstreken is tussen het vestigen van het openbare pandrecht en de beoordeling, er geen andere indicaties zijn dat de boekwaarde geen adequate weerspiegeling zou vormen van de conservatieve raming van de waarde van de machines.

(244)

In het supplement bij de studie van Ernst&Young wordt gesteld dat deze activa in geval van een liquidatie met een reductie van 50 % gedwongen zullen worden verkocht en dat de verwachte opbrengst in een dergelijk geval 1 053 196,36 PLN bedraagt. De Commissie onderkent dat activa zoals machines die in de context van een liquidatie te koop worden aangeboden, meestal onder hun boekwaarde worden verkocht.

(245)

De Commissie is van mening dat een reductie van 50 % gerechtvaardigd is om de redenen die door Ernst&Young zijn aangevoerd en die hierboven in overweging 147 nader zijn toegelicht. De Commissie is meer in het bijzonder van mening dat de evaluatie van de hypothetische waarde van de activa bij een faillissement is uitgevoerd op basis van een methodologie die als adequaat kan worden aangemerkt om de realiseerbare waarde te bepalen van vorderingen op schuldenaren bij een dreigend faillissement. In dat verband is ook rekening gehouden met het specifieke soort machines dat verkocht diende te worden en met het feit dat de omzet grotendeels afhankelijk was van één specifieke klant (het ministerie van Defensie) die bezig was met het doorvoeren van bezuinigingen door de lagere belastingopbrengsten als gevolg van de crisis.

(246)

De Commissie concludeert dan ook dat de executiewaarde van de uitstaande leningen van ARP op basis van de beschikbare informatie op het moment dat het onderhavige besluit werd vastgesteld, 1 053 196,36 PLN bedroeg.

(247)

In het verkoopscenario was de waarde van de uitstaande leningen van ARP hoger, aangezien […] aangeboden heeft om ARP [> 1 053 196,36 PLN] te betalen.

(248)

De Commissie concludeert dat een particuliere schuldeiser in een vergelijkbare situatie als ARP ook afstand gedaan zou hebben van een vordering van 17,2 miljoen PLN omdat redelijkerwijs niet verwacht mocht worden dat er een hoger bedrag verhaald zou kunnen worden in het kader van een faillissementsprocedure. Tegen die achtergrond constateert de Commissie dat de handelwijze van ARP met betrekking tot de debt-for-equity-swap in 2010 in overeenstemming is met het beginsel van de particuliere investeerder en dus geen staatssteun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

IX.   CONCLUSIE

(249)

De Commissie merkt op dat het formele onderzoek naar de aangemelde kapitaalinjecties van 113 miljoen PLN die later weer door de Poolse autoriteiten zijn ingetrokken, zonder voorwerp is geraakt in de zin van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 659/1999.

(250)

Met betrekking tot het niet opeisen van hun vorderingen door publiekrechtelijke schuldeisers en de uiteindelijke vereffening ervan, is de Commissie van mening dat de publiekrechtelijke schuldeisers hebben gehandeld in overeenstemming met het criterium van de particuliere schuldeiser. De handelwijze van die publiekrechtelijke schuldeisers vormt derhalve geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

(251)

De Commissie is tot de bevinding gekomen dat de geplande gedeeltelijke debt-for-equity-swap door het Agencja Rozwoju Przemysłu SA in het kader van het plan, als gewijzigd, geen staatssteun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, aangezien in dat verband voldaan is aan het criterium van de particuliere schuldeiser. De Commissie is daarnaast van mening dat de lening van 2007 en de lening van 2008 ten gunste van PZL Wrocław geen staatssteun vormen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, aangezien deze leningen eveneens voldoen aan het beginsel van de particuliere investeerder,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De Commissie heeft besloten de formele onderzoekprocedure op grond van artikel 108, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met betrekking tot de kapitaalinjecties van 113 miljoen PLN te beëindigen, aangezien Polen de betreffende aanmelding heeft ingetrokken en dit steunvoornemen niet wil doorzetten.

Artikel 2

1.   Het in de periode 1998-2007 gedeeltelijk niet-afdwingen van de vorderingen van de Poolse overheidsinstanties op PZL Hydral en de vereffening van deze schulden tussen 2007 en 2010 vormen geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

2.   De leningen die ARP in 2007 (12,5 miljoen PLN) en in 2008 (4 miljoen PLN) aan PZL Wrocław heeft verstrekt, vormen geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

3.   De daaropvolgende gedeeltelijke kwijtschelding van deze leningen voor een bedrag van 17,2 miljoen PLN in de vorm van een debt-for-equity-swap vormt geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Republiek Polen.

Gedaan te Brussel, 4 augustus 2010.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Vicevoorzitter


(1)  PB C 324 van 19.12.2008, blz. 17.

(2)  PB C 158 van 18.6.2010, blz. 9.

(3)  Dziennik Ustaw Rzeczypospolitej Polskiej (Staatsblad) nr. 145, nr. 1625, als gewijzigd.

(4)  Staatsblad nr. 122, nr. 1320, als gewijzigd.

(5)  Staatsblad nr. 116, nr. 1090, als gewijzigd.

(6)  Staatsblad nr. 192, nr. 1965, als gewijzigd.

(7)  Staatsblad nr. 214, nr. 1571, als gewijzigd.

(8)  Vertrouwelijke informatie.

(9)  Staatsblad 1997/140, nr. 939, als gewijzigd.

(10)  1 USD = 3,3 PLN, wisselkoers van 22.6.2010. De wisselkoers van die dag is gebruikt om alle bedragen in het onderhavige besluit van USD in PLN te converteren; deze bedragen zijn uitsluitend als indicatie bedoeld om een vergelijking in PLN te kunnen maken.

(11)  De feitelijke bedragen zijn afhankelijk van het gerealiseerde verkoopvolume.

(12)  In het Poolse recht is de regel dat een hypotheek van lagere rang automatisch in een hogere rang wordt omgezet, verankerd in artikel 12 van de Kadaster- en hypothekenwet van 6 juli 1982, Staatsblad nr. 19, nr. 147.

(13)  Dit bedrag komt overeen met de invorderingskosten zoals berekend door het belastingkantoor van Wrocław-Psie Pole.

(14)  Voor alle publiekrechtelijke vorderingen van belastinginstanties en overheidsorganen geldt dat er rente wordt berekend over achterstallige belastingbetalingen. Instanties als de sociale verzekeringsbank ZUS hebben weliswaar hun eigen juridische voorschriften betreffende niet tijdig betaalde premies, maar met betrekking tot de regels voor het berekenen van de rente op achterstallige betalingen wordt verwezen naar het Belastingwetboek van 29 augustus 1997. In de tabel zijn de jaarlijkse rentetarieven weergegeven aangezien die veelvuldig aan veranderingen onderhevig zijn. Dit is een gevolg van de verplichting die op grond van artikel 56 van het Belastingwetboek op de minister van Financiën rust om actuele rentetarieven voor uitstaande belastingschulden vast te stellen en te publiceren, d.w.z. tarieven die in overeenstemming zijn met de marktontwikkelingen en met de tarieven die door de Poolse Centrale Bank worden berekend. De gedetailleerde voorschriften die van toepassing zijn op het berekenen van de heffingsrente, zijn neergelegd in het besluit van de minister van Financiën van 22 augustus 2005 (Staatsblad nr. 165, nr. 1373), evenals in de eerdere besluiten van de minister van Financiën van 1997, 2001 en 2002. Bij wijzigingen in de bedragen die aan publiekrechtelijke schuldeisers zijn verschuldigd, wordt rekening gehouden met eventuele deelaflossingen van de nog verschuldigde hoofddom.

(15)  In het onderhavige besluit wordt de nettowinst altijd vóór belastingen aangegeven.

(16)  Faillissements- en herstructureringswet van 28 februari 2003, Staatsblad nr. 60, nr. 535, als gewijzigd.

(17)  Op openbare pandrechten is de Wet op openbare pandrechten en het Pandrechtregister van toepassing (Staatsblad van 6.12.1996, nr. 149, nr. 703, als gewijzigd). Voor het vestigen van een openbaar pandrecht is niet alleen een schriftelijke overeenkomst vereist tussen de schuldeiser en de persoon die bevoegd is om de zaak te vervreemden, maar ook de inschrijving in het pandrechtregister dat door de arrondissementsrechtbanken wordt bijgehouden. Het eigendom van de verpande zaak mag bij de eigenaar blijven berusten, die ook nog steeds de bevoegdheid heeft om de zaak te vervreemden, maar de eigendom kan ook door een derde worden gehouden mits deze derde daarmee heeft ingestemd.

(18)  Op gewone pandrechten is het Burgerlijk Wetboek van toepassing. Een dergelijk pandrecht wordt gecreëerd op basis van een contract tussen de eigenaar en de schuldeiser. De zaak die voorwerp is van het pandrecht dient, tenzij in de wet anders is bepaald, aan de schuldeiser of aan een derde overgedragen te worden.

(19)  Alle drie de methoden zijn opbrengstmethoden waarin de verwachte nettowinst, de verwachte nettocashflow of de verwachte nettowinst plus afschrijvingen gebruikt worden om de toekomstige opbrengst te beoordelen. De nettowinst plus afschrijvingen vormt de eerste stap om een analyse te maken van de cashflow in de financiële administratie.

(20)  De WACC wordt in de economische literatuur gedefinieerd als een berekening van de totale kosten van het kapitaal van de onderneming waarbij elke kapitaalcategorie (zowel eigen als vreemd vermogen) op proportionele wijze wordt gewogen. Alle kapitaalbronnen – gewone aandelen, preferente aandelen, obligaties en andere langlopende schulden – worden in de WACC-berekening verdisconteerd. De WACC geeft dus de gewogen gemiddelde kosten weer van de afzonderlijke kapitaalcomponenten. De hoogte van de WACC kan in het onderhavige geval niet ter discussie staan aangezien het om het resultaat gaat van een toegepaste mathematische formule.

(21)  De Poolse autoriteiten gingen redelijkerwijs van de veronderstelling uit dat de waarde van PZL Wrocław minimaal […] bedroeg. Op die basis vertegenwoordigt […] % van de aandelen-PZL Wrocław een waarde van 20,3 miljoen PLN.

(22)  De waarde in het economisch verkeer wordt in de economische literatuur gedefinieerd als de prijs waartegen een onderneming of vermogensbestanddeel door een bereidwillige verkoper aan een bereidwillige koper kan worden overgedragen, waarbij geen van beide partijen gedwongen is om de koop of verkoop aan te gaan en beide partijen op het moment van de transactie redelijk op de hoogte zijn van alle relevante feiten.

(23)  De aangepaste NVW-methode is een manier om een onderneming in „going concern” te waarderen door de waarde van alle activa en passiva aan te passen aan de waarde in het economisch verkeer. De waarde in het economisch verkeer wordt in de economische literatuur gedefinieerd als de prijs waartegen een onderneming of activa door een bereidwillige verkoper aan een bereidwillige koper kan worden overgedragen, waarbij geen van beide partijen gedwongen is om de koop of verkoop aan te gaan en beide partijen op het moment van de transactie redelijk op de hoogte zijn van alle relevante feiten.

(24)  De euro was de nominale munteenheid in deze overeenkomsten.

(25)  Met name de ILA Berlin, de internationale luchtvaartshow in Parijs, de Farnborough Air Show in het Verenigd Koninkrijk en de beurs voor de defensie-industrie (MSPO) in Polen.

(26)  […] is een van de grootste outsourcing-ondernemingen in Europa, met bijna […] werknemers en met een geschatte waarde van circa […] (volgens de tekst van het bod van 30.9.2008).

(27)  PB C 244 van 1.10.2004, blz. 2.

(28)  Zaak C-256/97, DMT, Jurispr. 1999, blz. I-3919, punt 19.

(29)  De kosten die gemaakt worden indien er sprake is van een aantal alternatieve omstandigheden of veronderstellingen (in vergelijking met de kosten die in de huidige situatie gemaakt worden).

(30)  Zaak C-342/96, Spanje/Commissie, Jurispr. 1999, blz. I-2459.

(31)  Zaak T-152/99, HAMSA/Commissie, Jurispr. 2002, blz. II-3049, punt 170.

(32)  Dit bedrag wordt gebruikt om de bedragen af te lossen die aan de sociale verzekeringsbank ZUS zijn verschuldigd.

(33)  De Poolse autoriteiten hebben daarnaast aangegeven dat de totale schuld van de onderneming aan de gemeente Wrocław 32 094 812,25 PLN en aan het staatsfonds voor de herintegratie van gehandicapten, 14 578 542,46 PLN bedraagt. Zoals opgemerkt in overweging 135 is voor deze twee schuldeisers in het onderzoek geen rekening gehouden met de rente met terugwerkende kracht.

(34)  Hiervoor zal een verlengingsvergoeding worden berekend.

(35)  Belastingwetboek van 29 augustus 1997 (Staatsblad 2005/8, nr. 60, als gewijzigd). In artikel 122 is bepaald dat een koper van een onderneming of een zelfstandig onderdeel van een onderneming samen met de belastingplichtige met al haar activa hoofdelijk aansprakelijk is voor belastingschulden verband houdende met de bedrijfsvoering die zijn ontstaan voorafgaand aan de koopdatum, tenzij de koper, ondanks het uitvoeren van een due diligence-onderzoek, geen wetenschap had kunnen hebben van betreffende belastingschulden. In artikel 118 is bepaald dat een bevel inzake de belastingplicht niet tegen een derde kan worden uitgevaardigd indien er reeds vijf jaar zijn verstreken na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan.

(36)  Dit bedrag is opgebouwd uit 7,5 miljoen PLN die aan de sociale verzekeringsbank ZUS is verschuldigd, een schuld van 19,1 miljoen PLN aan het belastingkantoor voor de regio Neder-Silezië, een schuld van 24,9 miljoen PLN aan de gemeente Wrocław en een schuld van 12,9 miljoen PLN aan het staatsfonds voor de herintegratie van gehandicapten.

(37)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

(38)  Zaak C-256/97, DM Transports, Jurispr. 1999, blz. I-3913, punt 30; zaak T-36/99, Lenzing/Commissie, Jurispr. 2004, blz. II-3597, punten 137 en 139.

(39)  Zaak C-256/97, DM Transports, Jurispr. 1999, blz. I-3913, punt 30.

(40)  Zaak C-342/96, Spanje/Commissie, Jurispr. 1999, blz. I-2459, punt 46; zaak C-256/97, DMT, Jurispr.1999, blz. I-3913, punt 24; zaak T-152/99, HAMSA/Commissie, Jurispr. 2002, blz. II-3049, punt 167; zaak T-198/01, Technische Glaswerke Ilmenau/Commissie, Jurispr. 2004, blz. II-2717, punt 99; zaak T-68/03, Olympic Airways/Commissie, Jurispr. 2007, blz. II 2911, punt 283.

(41)  Zaak C-256/97, DMT, Jurispr. 1999, blz. I-3913, punt 30; zaak T-152/99, HAMSA/Commissie, Jurispr. 2002, blz. II-3049, punt 168; zaak T-46/97, SIC/Commissie, Jurispr. 2000, blz. II-2125, punt 95; zaak T-68/03, Olympic Airways/Commissie, Jurispr. 2007, blz. II 2911, punt 283.

(42)  De verplichting om de IAS in de EU te gebruiken, is neergelegd in Verordening (EG) nr. 1725/2003 van de Commissie van 29 september 2003 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 261 van 13.10.2003, blz. 1).

(43)  Zaak T-16/96, Cityflyer/Commissie, Jurispr. 1998, blz. II-575, punt 52.

(44)  Gevoegde zaken T-228/99 en 233/99, Westdeutsche Landesbank/Commissie, Jurispr. 2003, blz. II-435, punt 314.


16.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 298/85


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 15 november 2010

tot toekenning aan de Tsjechische Republiek van een afwijking op de toepassing van Beschikking 2006/679/EG betreffende de technische specificaties van het subsysteem besturing en seingeving van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem voor de lijn Strančice–České Budějovice

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 7789)

(Slechts de tekst in de Tsjechische taal is authentiek)

(2010/691/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Beschikking 2006/679/EG van de Commissie van 28 maart 2006 betreffende de technische specificaties van het subsysteem besturing en seingeving van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem (1), en met name deel 7.1.3 van de bijlage,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2009/561/EG van de Commissie (2) tot wijziging van Beschikking 2006/679/EG zijn de regels vastgesteld voor de toepassing van de technische specificatie inzake interoperabiliteit voor het subsysteem besturing en seingeving van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem.

(2)

Overeenkomstig deel 7.1.3 van de technische specificatie inzake interoperabiliteit betreffende het subsysteem besturing en seingeving van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem is de installatie van ERTMS/ETCS verplicht bij een nieuwe installatie of de verbetering van het treinbeveiligingsdeel van een bestaand systeem voor besturing en seingeving bij infrastructuurprojecten waarvoor financiële bijstand wordt verleend uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en/of het Cohesiefonds.

(3)

Wanneer op korte (minder dan 150 km) niet-aaneengesloten baanvakken van een lijn de seinapparatuur wordt vernieuwd, kan de Commissie een tijdelijke afwijking op deze regel toestaan op voorwaarde dat de lidstaat een dossier indient bij de Commissie. Dat dossier dient een economische analyse te bevatten waaruit blijkt dat de installatie van ERTMS tegen een latere uitrustingsdatum in plaats van tijdens de uitvoering van het door de EU gefinancierde project aanzienlijke economische en/of technische voordelen biedt.

(4)

De Commissie analyseert het door de lidstaat ingediende dossier en de door hem voorgestelde maatregelen en stelt het in artikel 29 van Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) bedoelde comité in kennis van de resultaten van die analyse. De lidstaat waaraan een afwijking wordt toegestaan, dient ervoor te zorgen dat ERTMS binnen vijf jaar na de voltooiing van het project en zodra het betrokken baanvak wordt verbonden met een andere lijn die met ERTMS is uitgerust, wordt geïnstalleerd.

(5)

De lijn Strančice–České Budějovice wordt tegen 2016 geleidelijk gemoderniseerd en voor sommige baanvakken wordt financiële bijstand verleend door het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en/of het Cohesiefonds.

(6)

De lijn Strančice–České Budějovice is korter dan 150 km en niet verbonden met een lijn die reeds met ERTMS is uitgerust. Op 24 januari 2010 hebben de Tsjechische autoriteiten een verzoek om een afwijking ingediend bij de Commissie, samen met een dossier waaruit blijkt dat de invoering van ERTMS tegen eind 2018 aanzienlijke economische en/of technische voordelen oplevert tegenover de installatie tijdens de uitvoering van het door de EU gefinancierde project.

(7)

Overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EG) nr. 881/2004 van het Europees Parlement en de Raad (4) heeft het Europees Spoorwegbureau op 20 mei 2010 een technisch advies uitgebracht over dit verzoek om een afwijking.

(8)

In dat advies wordt vermeld dat het ingediende dossier de nodige elementen bevat om een afwijking toe te staan, maar wordt voorgesteld om de Tsjechische autoriteiten te laten bevestigen dat bij de aanbesteding wordt voorzien in een optie om de lijn met ERTMS uit te rusten.

(9)

De Tsjechische autoriteiten hebben op 7 juni 2010 bevestigd dat in de aanbesteding voor het laatste deel een duidelijke optie voor de installatie van ERTMS op de lijn wordt opgenomen.

(10)

De Commissie heeft het bij artikel 29 van Richtlijn 2008/57/EG ingestelde comité in kennis gesteld van de resultaten van haar analyse,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESLTELD:

Artikel 1

Overeenkomstig het verzoek van de Tsjechische Republiek wordt hierbij een afwijking toegestaan op de verplichting om de TSI besturing en seingeving van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem toe te passen voor de lijn Strančice–České Budějovice.

Deze afwijking geldt tot en met 31 december 2018.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Tsjechische Republiek.

Gedaan te Brussel, 15 november 2010.

Voor de Commissie

Siim KALLAS

Vicevoorzitter


(1)  PB L 284 van 16.10.2006, blz. 1.

(2)  PB L 194 van 25.7.2009, blz. 60.

(3)  PB L 191 van 18.7.2008, blz. 1.

(4)  PB L 164 van 30.4.2004, blz. 1.


Rectificaties

16.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 298/87


Rectificatie van Verordening (EU) nr. 1015/2010 van de Commissie van 10 november 2010 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp voor huishoudelijke wasmachines

( Publicatieblad van de Europese Unie L 293 van 11 november 2010 )

Bladzijde 23, artikel 8, lid 2 onder b):

in plaats van:

„b)

de generieke eisen inzake ecologisch ontwerp als beschreven in punt 1, onder 2) van bijlage I, zijn van toepassing met ingang van 1 juni 2011;”,

te lezen:

„b)

de generieke eisen inzake ecologisch ontwerp als beschreven in punt 1, onder 2) van bijlage I, zijn van toepassing met ingang van 1 juni 2012;”.