ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2010.268.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 268

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

53e jaargang
12 oktober 2010


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde

1

 

*

Verordening (EU) nr. 905/2010 van de Commissie van 11 oktober 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1580/2007 met betrekking tot de drempelvolumes voor de toepassing van de aanvullende rechten voor komkommers, artisjokken, clementines, mandarijnen en sinaasappelen

19

 

*

Verordening (EU) nr. 906/2010 van de Commissie van 11 oktober 2010 tot 137e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa‘ida-netwerk en de Taliban

21

 

 

Verordening (EU) nr. 907/2010 van de Commissie van 11 oktober 2010 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

23

 

 

Verordening (EU) nr. 908/2010 van de Commissie van 11 oktober 2010 tot wijziging van de bij Verordening (EU) nr. 867/2010 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2010/11

25

 

 

Verordening (EU) nr. 909/2010 van de Commissie van 11 oktober 2010 tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt die moet worden toegepast op aanvragen van certificaten voor de uitvoer, in 2011, van kaas naar de Verenigde Staten van Amerika in het kader van bepaalde GATT-contingenten

27

 

 

Verordening (EU) nr. 910/2010 van de Commissie van 11 oktober 2010 houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 869/2010 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 1 oktober 2010

29

 

 

BESLUITEN

 

 

2010/612/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 6 juli 2010 betreffende de door Polen ten uitvoer gelegde steunmaatregel C 48/07 (ex NN 60/07) ten gunste van WRJ en WRJ-Serwis (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 4476)  ( 1 )

32

 

 

2010/613/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 8 oktober 2010 tot afwijking van de Beschikkingen 92/260/EEG en 2004/211/EG wat betreft de tijdelijke toelating van bepaalde mannelijke geregistreerde paarden die deelnemen aan de ruiterevenementen van de preolympische testwedstrijd in 2011 of de Olympische Spelen of de Paralympische Spelen in 2012 in het Verenigd Koninkrijk (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 6854)  ( 1 )

40

 

 

Rectificaties

 

 

Rectificatie van Verordening (EU) nr. 665/2010 van de Commissie van 23 juli 2010 inzake de afgifte van invoercertificaten voor rijst in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 327/98 geopende tariefcontingenten voor de deelperiode juli 2010 (PB L 193 van 24.7.2010)

43

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

12.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 268/1


VERORDENING (EU) Nr. 904/2010 VAN DE RAAD

van 7 oktober 2010

betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde

(herschikking)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 113,

Gelet op het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1798/2003 van de Raad van 7 oktober 2003 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd. Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van deze verordening te worden overgegaan.

(2)

De in Verordening (EG) nr. 1798/2003 vervatte instrumenten ter bestrijding van fraude inzake belasting over de toegevoegde waarde (hierna „btw”) dienen te worden verbeterd en aangevuld ingevolge de conclusies van de Raad van 7 oktober 2008; de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité over een gecoördineerde strategie ter verbetering van de bestrijding van btw-fraude in de Europese Unie en het verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1798/2003 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna „het verslag van de Commissie”). Tevens zijn redactionele en praktische verduidelijkingen van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1798/2003 nodig.

(3)

Belastingontduiking en belastingontwijking over de grenzen van de lidstaten leiden tot inkomstenderving voor de begrotingen en vormen een inbreuk op het beginsel van fiscale rechtvaardigheid. Zij kunnen ook verstoringen in het kapitaalverkeer en in de concurrentievoorwaarden veroorzaken. Zij beïnvloeden dus de werking van de interne markt.

(4)

De bestrijding van btw-ontduiking vraagt om nauwe samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten die in elk van de lidstaten met de uitvoering van de ter zake vastgestelde bepalingen belast zijn.

(5)

In het kader van de maatregelen inzake belastingharmonisatie met het oog op de voltooiing van de interne markt dient te worden voorzien in een gemeenschappelijke regeling voor samenwerking tussen de lidstaten, in het bijzonder inzake uitwisseling van inlichtingen, waarbij de bevoegde autoriteiten van de lidstaten elkaar bijstand moeten verlenen en met de Commissie moeten samenwerken teneinde een juiste toepassing van de btw op leveringen van goederen, dienstverrichtingen, intracommunautaire verwervingen van goederen en invoer van goederen te waarborgen.

(6)

De administratieve samenwerking zou geen onredelijke verschuiving van administratieve lasten tussen de lidstaten mogen teweegbrengen.

(7)

Ten behoeve van de inning van de verschuldigde belasting dienen de lidstaten samen te werken om er voor te helpen zorgen dat de btw juist wordt geheven. Daarom moeten zij niet alleen toezien op de juiste toepassing van de in hun eigen grondgebied verschuldigde belasting, maar zouden ook de andere lidstaten moeten bijstaan om te zorgen voor de juiste toepassing van de belasting die verband houdt met een op hun grondgebied verrichte activiteit maar verschuldigd is in een andere lidstaat.

(8)

Het toezicht op de juiste toepassing van de btw op grensoverschrijdende handelingen die in een andere lidstaat dan die waar de leverancier of dienstverrichter is gevestigd, belastbaar zijn, is afhankelijk van de inlichtingen die in het bezit zijn van de lidstaat van vestiging of die veel gemakkelijker door die lidstaat kunnen worden verkregen. Voor een efficiënte controle van deze handelingen moet de lidstaat van vestiging bepaalde inlichtingen derhalve verzamelen of in staat zijn die te verzamelen.

(9)

Voor de invoering van de regeling van het enige loket waarin is voorzien bij Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (4), en voor de toepassing van de teruggaafprocedure voor niet in de lidstaat van teruggaaf gevestigde belastingplichtigen waarin is voorzien bij Richtlijn 2008/9/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in Richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn (5), zijn voorschriften vereist betreffende de uitwisseling en de opslag van inlichtingen door de lidstaten.

(10)

Voor grensoverschrijdende gevallen is het belangrijk de verplichtingen van elke lidstaat duidelijk te omschrijven, zodat een efficiënte controle op de belasting kan worden verricht in de lidstaat waar deze verschuldigd is.

(11)

De elektronische opslag en transmissie van bepaalde gegevens voor controledoeleinden ter zake van de btw is onontbeerlijk voor een deugdelijke werking van het btw-stelsel. Zo worden een snelle uitwisseling van inlichtingen en een geautomatiseerde toegang ertoe mogelijk, hetgeen de fraudebestrijding versterkt. Dit kan mogelijk worden gemaakt door het verbeteren van de gegevensbanken over de btw-plichtigen en de door hen verrichte intracommunautaire handelingen door het erin opnemen van een reeks gegevens over de belastingplichtigen en hun handelingen.

(12)

De lidstaten dienen geschikte verificatieprocedures toe te passen die de actualiteit, de vergelijkbaarheid en de kwaliteit van die gegevens garanderen en zo de betrouwbaarheid ervan vergroten. De voorwaarden voor de uitwisseling van, en de geautomatiseerde toegang van de lidstaten tot, elektronisch opgeslagen gegevens moeten duidelijk worden omschreven.

(13)

Voor een doeltreffende fraudebestrijding moet het mogelijk zijn inlichtingen uit te wisselen zonder voorafgaand verzoek. Ter vergemakkelijking van de uitwisseling van inlichtingen dient te worden vastgesteld voor welke categorieën van inlichtingen een automatische uitwisseling moet worden voorzien.

(14)

Zoals aangegeven in het verslag van de Commissie is terugmelding een geschikte manier om te verzekeren dat de kwaliteit van de uitgewisselde inlichtingen constant verbetert. Daarom dient een kader voor terugmelding te worden opgezet.

(15)

Voor efficiënte btw-controles bij grensoverschrijdende handelingen is het nodig te voorzien in de mogelijkheid voor gelijktijdige controles door de lidstaten evenals in de aanwezigheid van ambtenaren van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat in het kader van de administratieve samenwerking.

(16)

De onlinebevestiging van de geldigheid van een btw-identificatienummer is een instrument dat door de marktdeelnemers steeds vaker wordt gebruikt. Het systeem ter bevestiging van de geldigheid van btw-identificatienummers dient de marktdeelnemers een geautomatiseerde bevestiging van de relevante gegevens te geven.

(17)

Voor sommige belastingplichtigen gelden specifieke verplichtingen, die verschillen van de verplichtingen die van toepassing zijn in de lidstaat waar zij gevestigd zijn, met name op het gebied van facturering, als zij goederen leveren of diensten verrichten ten behoeve van afnemers die op het grondgebied van een andere lidstaat gevestigd zijn. Voor die belastingplichtigen dient een systeem te worden opgezet om inlichtingen over de verplichtingen in kwestie direct beschikbaar te maken.

(18)

Uit de recente praktische ervaring met de toepassing van Verordening (EG) nr. 1798/2003 bij de strijd tegen carrouselfraude is gebleken dat het in sommige gevallen onontbeerlijk is om een systeem voor een veel snellere, uitgebreidere en doelgerichtere uitwisseling van inlichtingen op te zetten om fraude efficiënt te bestrijden. Overeenkomstig de conclusies van de Raad van 7 oktober 2008 dient er binnen het kader van deze verordening ten behoeve van alle lidstaten een gedecentraliseerd netwerk zonder rechtspersoonlijkheid, Eurofisc genaamd, te worden ingesteld ter bevordering en vergemakkelijking van multilaterale en gedecentraliseerde samenwerking waardoor doelgericht en snel tot bestrijding van specifieke soorten fraude kan worden opgetreden.

(19)

De lidstaat van verbruik heeft de primaire verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat niet in de Unie gevestigde leveranciers aan hun verplichtingen voldoen. De toepassing van de tijdelijke bijzondere regeling voor langs elektronische weg verrichte diensten waarin wordt voorzien bij titel XII, hoofdstuk 6, van Richtlijn 2006/112/EG vergt derhalve dat regels worden vastgesteld betreffende het verstrekken van informatie en de overdracht van geldmiddelen tussen de lidstaat van identificatie en de lidstaat van verbruik.

(20)

Inlichtingen die een lidstaat van derde landen bekomt, kunnen zeer nuttig zijn voor andere lidstaten. Evenzo kunnen inlichtingen die een lidstaat van andere lidstaten bekomt, nuttig zijn voor derde landen. De voorwaarden voor de uitwisseling van deze inlichtingen dienen derhalve te worden omschreven.

(21)

De nationale voorschriften betreffende het bankgeheim vormen geen beletsel voor de toepassing van deze verordening.

(22)

Deze verordening dient andere op uniaal niveau vastgestelde maatregelen ter bestrijding van btw-fraude onverlet te laten.

(23)

Om redenen van efficiëntie, snelheid en kosten is het van wezenlijk belang dat de uit hoofde van deze verordening meegedeelde inlichtingen zoveel mogelijk langs elektronische weg worden verstrekt.

(24)

Gelet op het repetitieve karakter van bepaalde verzoeken en de taalkundige verscheidenheid in de Unie is het belangrijk, teneinde verzoeken om inlichtingen sneller te kunnen behandelen, het gebruik van standaardformulieren bij de inlichtingenuitwisseling te verhogen.

(25)

Uitgaande van het beginsel dat effectieve samenwerking het onverwijld verstrekken van reeds in de aangezochte lidstaat beschikbare inlichtingen veronderstelt, zijn de in deze verordening voor het verstrekken van inlichtingen gestelde termijnen als niet te overschrijden maximumtermijnen te beschouwen.

(26)

Voor de toepassing van deze verordening dient te worden overwogen de reikwijdte te beperken van bepaalde rechten en plichten die zijn neergelegd in Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van gegevens (6), teneinde de in artikel 13, lid 1, onder e), van die richtlijn bedoelde belangen te vrijwaren. Deze beperkingen zijn noodzakelijk en proportioneel, gelet op de potentiële inkomstenderving voor de lidstaten en het cruciale belang van onder deze verordening vallende gegevens voor een efficiënte fraudebestrijding.

(27)

Aangezien de maatregelen die noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van deze verordening, maatregelen van algemene strekking zijn in de zin van artikel 2 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (7) dienen zij te worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure van artikel 5 van dat besluit,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

1.   Bij deze verordening worden de voorwaarden vastgesteld waaronder de bevoegde autoriteiten die in de lidstaten met de uitvoering van de wetgeving inzake de btw belast zijn, onderling en met de Commissie samenwerken om de naleving van die wetgeving te verzekeren.

Daartoe worden bij deze verordening regels en procedures vastgesteld, die de bevoegde autoriteiten in de lidstaten in staat stellen samen te werken en onderling alle inlichtingen uit te wisselen met het oog op een juiste btw-heffing, toe te zien op de juiste toepassing van de btw, met name bij intracommunautaire transacties, en de btw-fraude te bestrijden. Bij deze verordening worden met name de regels en procedures vastgesteld die de lidstaten in staat stellen deze inlichtingen te verzamelen en uit te wisselen langs elektronische weg.

2.   Bij deze verordening worden de voorwaarden vastgesteld waaronder de in lid 1 bedoelde autoriteiten bijstand dienen te verlenen ter bescherming van de btw-opbrengsten van alle lidstaten.

3.   Deze verordening laat de toepassing in de lidstaten van de voorschriften inzake de wederzijdse rechtshulp in strafzaken onverlet.

4.   Bij deze verordening worden tevens regels en procedures vastgesteld voor de elektronische uitwisseling van inlichtingen inzake de btw over diensten die overeenkomstig de bijzondere regeling van titel XII, hoofdstuk 6, van Richtlijn 2006/112/EG langs elektronische weg worden verricht, alsmede voor eventuele daarop aansluitende uitwisselingen van inlichtingen en, wat de onder die bijzondere regeling vallende diensten betreft, voor de overdracht van geldmiddelen tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.

Artikel 2

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)   „centraal verbindingsbureau”: het bureau dat uit hoofde van artikel 4, lid 1, is aangewezen en de primaire verantwoordelijkheid draagt voor de contacten met de andere lidstaten op het gebied van de administratieve samenwerking;

b)   „verbindingsdienst”: elk ander bureau dan het centrale verbindingsbureau dat uit hoofde van artikel 4, lid 2, door de bevoegde autoriteit als zodanig is aangewezen om op grond van deze verordening rechtstreeks inlichtingen uit te wisselen;

c)   „bevoegde ambtenaar”: een ambtenaar die op grond van deze verordening rechtstreeks inlichtingen kan uitwisselen waartoe hem uit hoofde van artikel 4, lid 3, machtiging is verleend;

d)   „verzoekende autoriteit”: het centrale verbindingsbureau, een verbindingsdienst of elke bevoegde ambtenaar van een lidstaat die namens de bevoegde autoriteit om bijstand verzoekt;

e)   „aangezochte autoriteit”: het centrale verbindingsbureau, een verbindingsdienst of elke bevoegde ambtenaar van een lidstaat die namens de bevoegde autoriteit om bijstand wordt verzocht;

f)   „intracommunautaire transacties”: de intracommunautaire levering van goederen of de intracommunautaire verrichting van diensten;

g)   „intracommunautaire goederenlevering”: een goederenlevering die moet worden vermeld op de lijst bedoeld in artikel 262 van Richtlijn 2006/112/EG;

h)   „intracommunautaire verrichting van diensten”: een verrichting van diensten die moet worden vermeld op de lijst bedoeld in artikel 262 van Richtlijn 2006/112/EG;

i)   „intracommunautaire verwerving van goederen”: het verwerven van het recht om als eigenaar te beschikken over roerende lichamelijke zaken, als bedoeld in artikel 20 van Richtlijn 2006/112/EG;

j)   „btw-identificatienummer”: nummer waarin wordt voorzien bij de artikelen 214, 215 en 216 van Richtlijn 2006/112/EG;

k)   „administratief onderzoek”: alle door de lidstaten bij de uitoefening van hun taken verrichte controles, onderzoeken en andere acties gericht op het waarborgen van de juiste toepassing van de btw-wetgeving;

l)   „automatische uitwisseling”: het systematisch en zonder voorafgaand verzoek verstrekken van vooraf bepaalde inlichtingen aan een andere lidstaat;

m)   „spontane uitwisseling”: het niet-systematisch, op willekeurige tijdstippen en zonder voorafgaand verzoek verstrekken van inlichtingen aan een andere lidstaat;

n)   „persoon”:

i)

een natuurlijk persoon;

ii)

een rechtspersoon;

iii)

indien de geldende wetgeving in die mogelijkheid voorziet, een vereniging van personen die bevoegd is rechtshandelingen te verrichten, maar niet de wettelijke status van rechtspersoon bezit, of

iv)

een andere juridische constructie, ongeacht de aard of de vorm ervan, met of zonder rechtspersoonlijkheid, die handelingen verricht welke aan btw onderworpen zijn;

o)   „geautomatiseerde toegang”: mogelijkheid om zonder uitstel toegang te krijgen tot een elektronisch systeem, om daarin vervatte inlichtingen te raadplegen;

p)   „langs elektronische weg”: door middel van elektronische apparatuur voor gegevensverwerking (met inbegrip van digitale compressie) en gegevensopslag, met gebruikmaking van draden, radio, optische of andere elektromagnetische middelen;

q)   „CCN/CSI-netwerk”: het op het gemeenschappelijke communicatienetwerk (hierna „CCN” — common communication network) met gemeenschappelijke systeeminterface (hierna „CSI” — common system interface) gebaseerde gemeenschappelijke platform dat de Unie ontwikkeld heeft voor het elektronische berichtenverkeer tussen de autoriteiten die bevoegd zijn op het gebied van douane en belastingen;

r)   „gelijktijdige controle”: de gecoördineerde controle van de fiscale aangelegenheden van een belastingplichtige of van onderling verbonden belastingplichtigen door ten minste twee deelnemende lidstaten die daarbij gemeenschappelijke of verwante belangen hebben.

2.   Vanaf 1 januari 2015 zijn de in de artikelen 358, 358 bis en 369 bis van Richtlijn 2006/112/EG vervatte definities ook van toepassing in het kader van deze richtlijn.

Artikel 3

De bevoegde autoriteiten zijn de autoriteiten namens welke deze verordening hetzij rechtstreeks, hetzij bij delegatie wordt toegepast:

Elke lidstaat deelt de Commissie uiterlijk op 1 december 2010 mee welke de voor de toepassing van deze verordening bevoegde autoriteit is, en stelt vervolgens de Commissie onverwijld in kennis van elke wijziging dienaangaande.

De Commissie stelt een lijst van alle bevoegde autoriteiten ter beschikking van de lidstaten en maakt deze informatie bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

1.   Elke lidstaat wijst één centraal verbindingsbureau aan dat bij delegatie de primaire verantwoordelijkheid draagt voor de contacten met de andere lidstaten op het gebied van de administratieve samenwerking. Hij stelt de Commissie en de andere lidstaten hiervan in kennis. Het centrale verbindingsbureau kan tevens worden aangewezen als het bureau dat verantwoordelijk is voor de contacten met de Commissie.

2.   De bevoegde autoriteit van elke lidstaat kan verbindingsdiensten aanwijzen. Het is de taak van het centrale verbindingsbureau om een lijst van deze diensten bij te houden en ervoor te zorgen dat deze lijst voor de centrale verbindingsbureaus van de andere betrokken lidstaten toegankelijk is.

3.   Daarnaast kan de bevoegde autoriteit van elke lidstaat onder de door haar bepaalde voorwaarden bevoegde ambtenaren aanwijzen die op grond van deze verordening rechtstreeks inlichtingen kunnen uitwisselen. Wanneer zij dat doet, kan zij het bereik van deze aanwijzing beperken. Het is de taak van het centrale verbindingsbureau om de lijst van deze ambtenaren bij te houden en deze lijst aan de centrale verbindingsbureaus van de andere betrokken lidstaten beschikbaar te stellen.

4.   Ambtenaren die uit hoofde van de artikelen 28, 29 en 30 inlichtingen uitwisselen, worden in elk geval daartoe als bevoegde ambtenaren beschouwd, overeenkomstig de door de bevoegde autoriteiten bepaalde voorwaarden.

Artikel 5

Wanneer een verbindingsdienst of een bevoegde ambtenaar een verzoek of een antwoord op een verzoek om bijstand verzendt of ontvangt, stelt deze het centrale verbindingsbureau van de eigen lidstaat hiervan overeenkomstig de bepalingen van deze lidstaat in kennis.

Artikel 6

Wanneer een verbindingsdienst of een bevoegde ambtenaar een verzoek om bijstand ontvangt dat een optreden buiten zijn territoriale bevoegdheid of ambtsgebied vereist, geeft hij het verzoek onverwijld door aan het centrale verbindingsbureau van de eigen lidstaat en stelt hij de verzoekende autoriteit hiervan in kennis. In dat geval vangt de in artikel 10 bedoelde termijn aan op de dag nadat het verzoek om bijstand aan het centrale verbindingsbureau is doorgezonden.

HOOFDSTUK II

UITWISSELING VAN INLICHTINGEN OP VERZOEK

AFDELING 1

Verzoek om inlichtingen en om administratieve onderzoeken

Artikel 7

1.   Op verzoek van de verzoekende autoriteit verstrekt de aangezochte autoriteit de in artikel 1 bedoelde inlichtingen, ook wanneer het verzoek een welbepaald geval of verscheidene welbepaalde gevallen betreft.

2.   Met het oog op de in lid 1 bedoelde verstrekking van inlichtingen laat de aangezochte autoriteit de vereiste administratieve onderzoeken uitvoeren om deze inlichtingen te verkrijgen.

3.   Tot en met 31 december 2014 kan het in lid 1 bedoelde verzoek een met redenen omkleed verzoek om een administratief onderzoek omvatten. Indien de aangezochte autoriteit van oordeel is dat het administratieve onderzoek niet nodig is, stelt zij de verzoekende autoriteit onverwijld in kennis van de redenen waarop zij haar oordeel baseert.

4.   Met ingang van 1 januari 2015 kan het in lid 1 bedoelde verzoek een met redenen omkleed verzoek om een specifiek administratief onderzoek omvatten. Indien de aangezochte autoriteit van oordeel is dat geen administratief onderzoek nodig is, stelt zij de verzoekende autoriteit onverwijld in kennis van de redenen waarop zij haar oordeel baseert.

Onverminderd de eerste alinea kan een onderzoek naar de bedragen die door een belastingplichtige zijn aangegeven in verband met in bijlage I genoemde goederenleveringen of dienstverrichtingen door een in de lidstaat van de aangezochte autoriteit gevestigde belastingplichtige, die belastbaar zijn in de lidstaat van de verzoekende autoriteit, enkel worden geweigerd:

a)

op de in artikel 54, lid 1, bedoelde gronden, die door de aangezochte autoriteit zijn beoordeeld conform een verklaring van beste praktijken met betrekking tot het verband tussen het onderhavige lid en artikel 54, lid 1, die overeenkomstig de procedure waarin artikel 58, lid 2, voorziet, dient te worden vastgesteld;

b)

op de in artikel 54, leden 2, 3 en 4, bedoelde gronden, of

c)

op grond van het feit dat de aangezochte autoriteit over dezelfde belastingplichtige, aan de verzoekende autoriteit reeds inlichtingen heeft verstrekt die verkregen zijn in het kader van een administratief onderzoek dat minder dan twee jaar voordien heeft plaatsgevonden.

Indien de aangezochte autoriteit op de in punt a) of punt b) bedoelde gronden weigert een administratief onderzoek als bedoeld in de tweede alinea in te stellen, verstrekt zij de verzoekende autoriteit niettemin de factuurdata en factuurbedragen van de relevante prestaties die de belastingplichtige de twee voorgaande jaren in de lidstaat van de verzoekende autoriteit heeft verricht.

5.   Voor het verkrijgen van de gevraagde inlichtingen of het verrichten van het gevraagde administratieve onderzoek gaat de aangezochte autoriteit, of de administratieve autoriteit waartoe zij zich heeft gericht, te werk als handelde zij ten eigen behoeve of op verzoek van een andere autoriteit van haar eigen lidstaat.

Artikel 8

De krachtens artikel 7 ingediende verzoeken om inlichtingen of administratieve onderzoeken worden doorgegeven door middel van een standaardformulier dat volgens de procedure waarin artikel 58, lid 2, voorziet, wordt vastgesteld, behalve in de in artikel 50 bedoelde gevallen of in uitzonderingsgevallen mits het verzoek een toelichting van de redenen waarom het standaardformulier niet geschikt is, bevat.

Artikel 9

1.   Op verzoek van de verzoekende autoriteit verstrekt de aangezochte autoriteit haar alle pertinente inlichtingen die zij verkrijgt of waarover zij beschikt, alsmede de resultaten van administratieve onderzoeken, in de vorm van verslagen, verklaringen en andere bescheiden of voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of uittreksels daarvan.

2.   Originelen worden slechts verstrekt indien de geldende bepalingen van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, dat niet beletten.

AFDELING 2

Termijn voor het verstrekken van inlichtingen

Artikel 10

De aangezochte autoriteit gaat zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk drie maanden na de datum van ontvangst van het verzoek, over tot het verstrekken van de in de artikelen 7 en 9 bedoelde inlichtingen.

Ingeval deze inlichtingen de aangezochte autoriteit echter reeds ter beschikking staan, wordt deze termijn ingekort tot ten hoogste één maand.

Artikel 11

Voor bijzondere categorieën gevallen kunnen de aangezochte en de verzoekende autoriteit andere termijnen dan die van artikel 10 overeenkomen.

Artikel 12

Wanneer de aangezochte autoriteit niet binnen de gestelde termijn aan het verzoek kan voldoen, deelt zij de verzoekende autoriteit onverwijld schriftelijk mee waarom zij de termijn niet kan nakomen, en wanneer zij denkt waarschijnlijk aan het verzoek te kunnen voldoen.

HOOFDSTUK III

UITWISSELING VAN INLICHTINGEN ZONDER VOORAFGAAND VERZOEK

Artikel 13

1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten zenden de in artikel 1 bedoelde inlichtingen zonder voorafgaand verzoek toe aan de bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaten in de volgende situaties:

a)

wanneer de belastingheffing wordt geacht plaats te vinden in de lidstaat van bestemming en de door de lidstaat van oorsprong verstrekte inlichtingen noodzakelijk zijn voor de doeltreffendheid van het controlesysteem van de lidstaat van bestemming;

b)

wanneer een lidstaat gegronde redenen heeft om aan te nemen dat in de andere lidstaat een inbreuk op de btw-wetgeving heeft of vermoedelijk heeft plaatsgevonden;

c)

wanneer in de andere lidstaat gevaar voor belastingderving bestaat.

2.   De uitwisseling van informatie zonder voorafgaand verzoek geschiedt hetzij automatisch overeenkomstig artikel 14, hetzij spontaan overeenkomstig artikel 15.

3.   De inlichtingen worden toegezonden door middel van standaardformulieren die volgens de procedure waarin artikel 58, lid 2, voorziet, worden vastgesteld.

Artikel 14

1.   Volgens de procedure waarin artikel 58, lid 2, voorziet, wordt bepaald:

a)

welke precieze categorieën inlichtingen automatisch moeten worden uitgewisseld;

b)

hoe vaak ieder van die categorieën inlichtingen automatisch moet worden uitgewisseld;

c)

hoe de automatische uitwisseling van inlichtingen in de praktijk moet plaatsvinden.

Een lidstaat kan ervan afzien aan de automatische uitwisseling van één of meer van die categorieën inlichtingen deel te nemen indien het vergaren van inlichtingen voor dergelijke uitwisseling zou vergen dat aan btw-plichtigen nieuwe verplichtingen worden opgelegd of de lidstaat een buitensporige administratieve last zou opleggen.

Eenmaal per jaar worden de resultaten van de automatische uitwisseling van iedere categorie inlichtingen door het in artikel 58, lid 1, bedoelde comité bezien, teneinde te garanderen dat dit type uitwisseling alleen plaatsvindt als dit de meest efficiënte wijze is om inlichtingen uit te wisselen.

2.   Met ingang van 1 januari 2015 wisselen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten in het bijzonder automatisch de inlichtingen uit die de lidstaten van verbruik in staat stellen te controleren of de niet op hun grondgebied gevestigde belastingplichtigen correct de btw aangeven en betalen die verschuldigd is op telecommunicatiediensten, omroepdiensten en langs elektronische weg verrichte diensten ongeacht of de belastingplichtige al dan niet gebruikmaakt van de bijzondere regeling bedoeld in titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 3, van Richtlijn 2006/112/EG. De lidstaat van vestiging brengt de lidstaat van verbruik op de hoogte van de eventuele onregelmatigheden die hem ter kennis komen.

Artikel 15

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten geven de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten door middel van spontane uitwisseling alle in artikel 13, lid 1, bedoelde inlichtingen door, die niet verstrekt zijn uit hoofde van de automatische uitwisseling als bedoeld in artikel 14, waarvan zij kennis hebben en waarvan zij menen dat zij voor die bevoegde autoriteiten van nut kunnen zijn.

HOOFDSTUK IV

TERUGMELDING

Artikel 16

Een bevoegde autoriteit die uit hoofde van artikel 7 of artikel 15 inlichtingen verstrekt, kan de ontvangende bevoegde autoriteit om een terugmelding hierover verzoeken. Indien een dergelijk verzoek is gedaan, doet de bevoegde autoriteit die de inlichtingen ontvangt, zonder afbreuk te doen aan de in haar lidstaat geldende voorschriften inzake belastinggeheim en gegevensbescherming, en mits dit geen onevenredige administratieve lasten veroorzaakt, zo spoedig mogelijk een terugmelding. De wijze waarop dit in de praktijk geschiedt, wordt volgens de procedure waarin artikel 58, lid 2, voorziet, vastgesteld.

HOOFDSTUK V

OPSLAG EN UITWISSELING VAN SPECIFIEKE INLICHTINGEN

Artikel 17

1.   Elke lidstaat slaat in een elektronisch systeem de volgende inlichtingen op:

a)

de inlichtingen die hij overeenkomstig titel XI, hoofdstuk 6, van Richtlijn 2006/112/EG vergaart;

b)

de uit hoofde van artikel 213 van Richtlijn 2006/112/EG verzamelde gegevens met betrekking tot de identiteit, de activiteit, de rechtsvorm en het adres van de personen aan wie hij een btw-identificatienummer heeft toegekend, en de datum van toekenning van dat nummer;

c)

gegevens betreffende de btw-identificatienummers die hij heeft toegekend en die niet meer geldig zijn, onder vermelding van de datum waarop zij ongeldig zijn geworden, en

d)

de inlichtingen die hij overeenkomstig de artikelen 360, 361, 364 en 65 van Richtlijn 2006/112/EG vergaart, alsook, met ingang van 1 januari 2015, de inlichtingen die hij overeenkomstig de artikelen 369 quater, 369 epties en 69 cties van Richtlijn 2006/112/EG vergaart.

2.   De technische details betreffende de geautomatiseerde opvraging van de in lid 1, onder b), c) en ), van dit artikel bedoelde inlichtingen worden volgens de procedure waarin artikel 58, lid 2, voorziet, vastgesteld.

Artikel 18

Met het oog op het gebruik van de in artikel 17 bedoelde inlichtingen in het kader van de bij deze verordening ingestelde procedures worden die inlichtingen beschikbaar gehouden voor een periode van ten minste vijf jaar, te rekenen vanaf het einde van het eerste kalenderjaar waarin toegang tot de inlichtingen moet worden verleend.

Artikel 19

De lidstaten zorgen ervoor dat de in het in artikel 17 bedoelde elektronische systeem beschikbare inlichtingen actueel blijven en volledig en accuraat zijn.

Volgens de procedure waarin artikel 58, lid 2, voorziet, worden criteria vastgesteld aan de hand waarvan wordt bepaald welke wijzigingen niet relevant, essentieel of nuttig zijn en derhalve niet behoeven te worden aangebracht.

Artikel 20

1.   De in artikel 17 bedoelde inlichtingen worden onmiddellijk in het elektronische systeem opgenomen.

2.   In afwijking van lid 1 worden de in artikel 17, lid 1, onder a), bedoelde inlichtingen in het elektronische systeem opgenomen uiterlijk binnen één maand te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarop die inlichtingen betrekking hebben.

3.   In afwijking van de leden 1 en 2 moeten, in het geval inlichtingen in het elektronische systeem dienen te worden verbeterd of toegevoegd, uit hoofde van artikel 19, die inlichtingen worden opgenomen uiterlijk in de maand volgende op het tijdvak waarin die inlichtingen zijn verzameld.

Artikel 21

1.   Iedere lidstaat verleent de bevoegde autoriteit van iedere andere lidstaat geautomatiseerde toegang tot de krachtens artikel 17 opgeslagen inlichtingen.

2.   Wat de in artikel 17, lid 1, onder a), bedoelde inlichtingen betreft, zijn ten minste de volgende gegevens toegankelijk:

a)

de btw-identificatienummers die zijn toegekend door de lidstaat die de inlichtingen ontvangt;

b)

de totale waarde van alle intracommunautaire goederenleveringen en de totale waarde van alle intracommunautaire diensten die verricht zijn ten behoeve van personen aan wie de onder a) bedoelde nummers zijn toegekend, door alle handelaren die in de lidstaat die de inlichtingen verschaft een btw-identificatienummer hebben gekregen;

c)

de btw-identificatienummers van de personen die de onder b) bedoelde goederenleveringen of diensten hebben verricht;

d)

de totale waarde van de onder b) bedoelde goederenleveringen en diensten die door elk van de onder c) bedoelde personen zijn verricht ten behoeve van elke persoon aan wie een btw-identificatienummer als bedoeld onder a) is toegekend;

e)

de totale waarde van de onder b) bedoelde goederenleveringen en diensten die door elk van de onder c) bedoelde personen zijn verricht ten behoeve van elke persoon aan wie een btw-identificatienummer door een andere lidstaat is toegekend, onder de volgende voorwaarden:

i)

de toegang houdt verband met een onderzoek naar een vermoeden van fraude;

ii)

de toegang verloopt via een Eurofisc-verbindingsambtenaar als bedoeld in artikel 36, lid 1, die beschikt over een persoonlijke gebruikersidentificatie voor de elektronische systemen die toegang tot deze inlichtingen bieden, en

iii)

de toegang wordt alleen tijdens de normale kantooruren toegekend.

De onder b), d) en e) bedoelde waarden worden uitgedrukt in de munteenheid van de lidstaat die de inlichtingen verschaft, en hebben betrekking op de overeenkomstig artikel 263 van Richtlijn 2006/112/EG voor iedere belastingplichtige vastgestelde tijdvakken voor indiening van de lijsten.

Artikel 22

1.   Teneinde de belastingadministraties een redelijke mate van garantie te bieden wat betreft de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de inlichtingen die via het in artikel 17 bedoelde elektronische systeem beschikbaar zijn, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de gegevens die door belastingplichtigen en niet-belastingplichtige rechtspersonen met het oog op hun identificatie voor btw-doeleinden overeenkomstig artikel 214 van Richtlijn 2006/112/EG worden verstrekt, naar hun oordeel volledig en accuraat zijn.

De lidstaten passen de op grond van de uitkomst van hun risicobeoordeling geboden procedures voor het controleren van deze gegevens toe. De controles worden in beginsel uitgevoerd vóór de identificatie, of, indien voorafgaand aan de identificatie louter voorlopige controles worden verricht, binnen een periode van niet meer dan zes maanden na de identificatie.

2.   De lidstaten stellen het in artikel 58, lid 1, bedoelde comité in kennis van de maatregelen die zij op nationaal niveau hebben toegepast om de kwaliteit en betrouwbaarheid van de inlichtingen overeenkomstig lid 1 te waarborgen.

Artikel 23

De lidstaten zorgen ervoor dat ten minste in de volgende gevallen het in artikel 214 van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde btw-identificatienummer in het in artikel 17 van deze richtlijn bedoelde elektronische systeem als ongeldig wordt getoond:

a)

de voor btw-doeleinden geïdentificeerde personen verklaren dat zij niet langer een economische activiteit als bedoeld in artikel 9 van Richtlijn 2006/112/EG verrichten, of de bevoegde belastingadministratie is van oordeel dat zij niet langer een economische activiteit verrichten. Een belastingadministratie kan meer bepaald oordelen dat een persoon zijn economische activiteit heeft beëindigd indien deze geen aangiften en lijsten heeft ingediend gedurende een jaar na het verstrijken van de indieningstermijn voor de eerste ontbrekende aangifte of lijst, ofschoon die persoon daartoe gehouden was. De persoon heeft het recht het bestaan van een economische activiteit met andere middelen aan te tonen;

b)

personen hebben met het oog op het verkrijgen van een btw-identificatie valse gegevens verstrekt of hebben nagelaten wijzigingen in hun gegevens mede te delen, en, mocht de belastingadministratie daarvan op de hoogte geweest zijn, zou deze laatste de identificatie voor btw-doeleinden hebben geweigerd of het btw-identificatienummer hebben ingetrokken.

Artikel 24

Wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaten voor de toepassing van de artikelen 17 tot en met 21 inlichtingen langs elektronische weg uitwisselen, nemen zij de maatregelen die noodzakelijk zijn om naleving van artikel 55 te verzekeren.

De lidstaten dragen de verantwoordelijkheid voor alle ontwikkelingen van hun systemen die nodig zijn om de uitwisseling van die inlichtingen via het CCN/CCI-netwerk toe te laten.

HOOFDSTUK VI

VERZOEK TOT ADMINISTRATIEVE NOTIFICATIE

Artikel 25

Op verzoek van de verzoekende autoriteit gaat de aangezochte autoriteit, overeenkomstig de geldende voorschriften betreffende de kennisgeving van gelijksoortige akten van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, over tot kennisgeving aan de geadresseerde van alle akten en beslissingen die uitgaan van de bevoegde autoriteiten en betrekking hebben op de toepassing van de btw-wetgeving op het grondgebied van de lidstaat waar de verzoekende autoriteit gevestigd is.

Artikel 26

Het verzoek tot kennisgeving, waarin het voorwerp van de akte of beslissing waarvan kennis moet worden gegeven, vermeldt tevens de naam, het adres en alle overige gegevens die nodig zijn ter bepaling van de geadresseerde.

Artikel 27

De aangezochte autoriteit stelt de verzoekende autoriteit onverwijld in kennis van het gevolg dat aan het verzoek tot kennisgeving wordt gegeven en, meer in het bijzonder, van de datum waarop de kennisgeving van de akte of beslissing aan de geadresseerde heeft plaatsgevonden.

HOOFDSTUK VII

AANWEZIGHEID IN DE ADMINISTRATIEKANTOREN EN DEELNAME AAN ADMINISTRATIEVE ONDERZOEKEN

Artikel 28

1.   De verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit kunnen overeenkomen dat, met het oog op de uitwisseling van de in artikel 1 bedoelde inlichtingen, door de verzoekende autoriteit gemachtigde ambtenaren, onder de door de aangezochte autoriteit vastgestelde voorwaarden, aanwezig mogen zijn in de kantoren van de administratieve autoriteiten van de aangezochte lidstaat, of op iedere andere plaats waar die autoriteiten hun taken vervullen. Indien de verlangde inlichtingen in bescheiden staan waartoe de ambtenaren van de aangezochte autoriteit toegang hebben, ontvangen de ambtenaren van de verzoekende autoriteit afschriften daarvan.

2.   De verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit kunnen overeenkomen dat, met het oog op de uitwisseling van de in artikel 1 bedoelde inlichtingen, door de verzoekende autoriteit gemachtigde ambtenaren, onder de door de aangezochte autoriteit vastgestelde voorwaarden, aanwezig mogen zijn bij de administratieve onderzoeken die op het grondgebied van de aangezochte lidstaat worden uitgevoerd. Uitsluitend de ambtenaren van de aangezochte autoriteit zijn met de uitvoering van dergelijke administratieve onderzoeken belast. De ambtenaren van de verzoekende autoriteit oefenen de aan de ambtenaren van de aangezochte autoriteit verleende controlebevoegdheden niet uit. Zij kunnen wel toegang krijgen tot dezelfde plaatsen en bescheiden als laatstgenoemden, door tussenkomst van de ambtenaren van de aangezochte autoriteit, en alleen met het oog op de uitvoering van het administratieve onderzoek.

3.   De ambtenaren van de verzoekende autoriteit die uit hoofde van de leden 1 en 2 in een andere lidstaat aanwezig zijn, dienen te allen tijde een schriftelijke opdracht te kunnen voorleggen waarin hun identiteit en hun officiële hoedanigheid zijn vermeld.

HOOFDSTUK VIII

GELIJKTIJDIGE CONTROLES

Artikel 29

De lidstaten kunnen overeenkomen dat zij overgaan tot gelijktijdige controles wanneer dergelijke controles door hen efficiënter worden geacht dan door slechts één lidstaat uitgevoerde controles.

Artikel 30

1.   Elke lidstaat stelt zelfstandig vast voor welke belastingplichtigen hij voornemens is een gelijktijdige controle voor te stellen. Zijn bevoegde autoriteit deelt de bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaten mee welke dossiers voor een gelijktijdige controle worden voorgesteld. Zij motiveert de keuze in de mate van het mogelijke door de inlichtingen te verstrekken die tot deze keuze hebben geleid. Zij geeft de periode aan gedurende welke deze controles moeten plaatsvinden.

2.   De bevoegde autoriteit die het voorstel tot gelijktijdige controle ontvangt, bevestigt de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan het voorstel uitging, in beginsel binnen twee weken na ontvangst van het voorstel, doch uiterlijk binnen een maand dat zij dit voorstel aanvaardt of geeft haar een met redenen omkleed afwijzend antwoord.

3.   De bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten wijzen elk voor zich een vertegenwoordiger aan die belast wordt met het toezicht en de coördinatie van de controle.

HOOFDSTUK IX

INFORMATIEVERSTREKKING AAN DE BELASTINGPLICHTIGEN

Artikel 31

1.   De bevoegde autoriteiten van elke lidstaat zorgen ervoor dat de personen die bij intracommunautaire goederenleveringen of dienstverrichtingen betrokken zijn, alsmede de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen die telecommunicatiediensten, omroepdiensten en langs elektronische weg verrichte diensten verrichten, met name de in bijlage II bij Richtlijn 2006/112/EG bedoelde diensten, ten behoeve van dat soort handelingen langs elektronische weg bevestiging kunnen krijgen van de geldigheid van het aan een welbepaalde persoon toegekend btw-identificatienummer alsook van zijn naam en adres. Deze inlichtingen moeten overeenstemmen met de in artikel 17 bedoelde gegevens.

2.   Bij het langs elektronische weg bevestigen van de naam en het adres van de persoon aan wie het btw-identificatienummer is toegekend, handelen de lidstaten overeenkomstig hun nationale voorschriften inzake gegevensbescherming.

3.   Voor de duur van de periode bepaald in artikel 357 van Richtlijn 2006/112/EG is lid 1 van dit artikel niet van toepassing op de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen die telecommunicatiediensten en radio- en televisieomroepdiensten verrichten.

Artikel 32

1.   Op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie maakt de Commissie op haar internetsite nadere inlichtingen bekend over de in elke lidstaat goedgekeurde bepalingen waarbij titel XI, hoofdstuk 3, van Richtlijn 2006/112/EG worden omgezet.

2.   De specifieke lijst en het formaat van de te verstrekken inlichtingen worden volgens de in artikel 58, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.

HOOFDSTUK X

EUROFISC

Artikel 33

1.   Om de multilaterale samenwerking bij de bestrijding van btw-fraude te bevorderen en te vergemakkelijken, wordt bij dit hoofdstuk een netwerk voor snelle uitwisseling van doelgerichte inlichtingen tussen de lidstaten ingesteld, hierna „Eurofisc” genoemd.

2.   In het kader van Eurofisc:

a)

stellen de lidstaten een multilateraal vroegtijdig waarschuwingsmechanisme ter bestrijding van btw-fraude in;

b)

coördineren de lidstaten de snelle uitwisseling van inlichtingen op de beleidsgebieden waarop Eurofisc zal functioneren (hierna „Eurofisc-werkterreinen”);

c)

coördineren de lidstaten het werk dat de Eurofisc-verbindingsambtenaren verrichten wanneer deze optreden naar aanleiding van ontvangen waarschuwingen.

Artikel 34

1.   De lidstaten nemen deel aan de Eurofisc-werkterreinen van hun keuze en kunnen ook besluiten hun deelname daarin te beëindigen.

2.   Lidstaten die gekozen hebben om deel te nemen aan een Eurofisc-werkterrein, nemen actief deel aan de multilaterale uitwisseling van doelgerichte inlichtingen tussen alle deelnemende lidstaten.

3.   De uitgewisselde inlichtingen vallen onder de geheimhoudingsbepalingen van artikel 55.

Artikel 35

De Commissie geeft Eurofisc technische en logistieke ondersteuning. De Commissie heeft geen toegang tot de in artikel 1 bedoelde inlichtingen die via Eurofisc worden uitgewisseld.

Artikel 36

1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten wijzen ten minste één Eurofisc-verbindingsambtenaar aan. Eurofisc-verbindingsambtenaren zijn bevoegde ambtenaren in de zin van artikel 2, lid 1, onder c), en verrichten de in artikel 33, lid 2, bedoelde activiteiten. Zij blijven uitsluitend verantwoording verschuldigd aan hun nationale administratie.

2.   De verbindingsambtenaren van de lidstaten die aan een bepaald Eurofisc-werkterrein deelnemen (hierna „deelnemende Eurofisc-verbindingsambtenaren”), wijzen onder de deelnemende Eurofisc-verbindingsambtenaren voor een beperkte termijn een coördinator aan (hierna „Eurofisc-werkterrreincoördinatoren”). De Eurofisc-werkterreincoördinatoren hebben tot taak:

a)

de van deelnemende Eurofisc-verbindingsambtenaren ontvangen inlichtingen te collationeren en alle inlichtingen aan de overige deelnemende Eurofisc-verbindingsambtenaren beschikbaar te stellen; de inlichtingen worden langs elektronische weg uitgewisseld;

b)

ervoor te zorgen dat de van deelnemende Eurofisc-verbindingsambtenaren ontvangen inlichtingen op de door de deelnemers aan het werkterrein overeengekomen wijze worden verwerkt en het resultaat aan de deelnemende Eurofisc-verbindingsambtenaren beschikbaar te stellen;

c)

de deelnemende Eurofisc-verbindingsambtenaren terugmeldingen te doen toekomen.

Artikel 37

De Eurofisc-werkterreincoördinatoren brengen jaarlijks verslag uit over de activiteiten op alle werkterreinen aan het in artikel 58, lid 1, bedoelde comité.

HOOFDSTUK XI

BEPALINGEN INZAKE DE BIJZONDERE REGELINGEN VAN TITEL XII, HOOFDSTUK 6, VAN RICHTLIJN 2006/112/EG

AFDELING 1

Bepalingen geldig tot en met 31 december 2014

Artikel 38

De volgende bepalingen zijn van toepassing op de bijzondere regeling van titel XII, hoofdstuk 6, van Richtlijn 2006/112/EG. De in artikel 358 van die richtlijn opgenomen definities gelden ook voor de toepassing van dit hoofdstuk.

Artikel 39

1.   De in artikel 361 van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde mededeling die door de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige bij aanvang van zijn activiteiten aan de lidstaat van identificatie wordt gedaan, geschiedt langs elektronische weg. De technische details, inclusief een gemeenschappelijk elektronisch bericht, worden vastgesteld volgens de in artikel 58, lid 2, van deze verordening bedoelde procedure.

2.   De lidstaat van identificatie zendt de meegedeelde inlichtingen langs elektronische weg toe aan de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten, binnen tien dagen te rekenen vanaf het einde van de maand waarin de mededeling van de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige is ontvangen. Op dezelfde wijze worden de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten in kennis gesteld van het toegekende identificatienummer. De technische details, inclusief een gemeenschappelijk elektronisch bericht waarin deze informatie wordt verzonden, worden vastgesteld volgens de in artikel 58, lid 2, bedoelde procedure.

3.   Indien een niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige uit het identificatieregister wordt verwijderd, stelt de lidstaat van identificatie de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten daarvan onverwijld langs elektronische weg in kennis.

Artikel 40

1.   De aangifte met de in de artikel 365 van Richtlijn 2006/112/EG genoemde informatie wordt langs elektronische weg ingediend. De technische details, inclusief een gemeenschappelijk elektronisch bericht, worden vastgesteld volgens de in artikel 58, lid 2, van deze verordening bedoelde procedure.

2.   De lidstaat van identificatie zendt deze gegevens langs elektronische weg toe aan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat, uiterlijk tien dagen na het einde van de maand waarin de aangifte is ontvangen. De lidstaten die hebben voorgeschreven dat de belastingaangifte dient te luiden in een andere valuta dan de euro, zetten de bedragen om in euro tegen de op de laatste dag van de aangifteperiode geldende wisselkoers. De omwisseling vindt plaats volgens de wisselkoersen die de Europese Centrale Bank voor die dag heeft bekendgemaakt of, als er die dag geen bekendmaking heeft plaatsgevonden, op de eerstvolgende dag van bekendmaking. De technische details over de wijze waarop deze informatie wordt verzonden, worden overeenkomstig de procedure van artikel 58, lid 2, vastgesteld.

3.   De lidstaat van identificatie zendt de lidstaat van verbruik langs elektronische weg de informatie toe die nodig is om te bepalen met welke driemaandelijkse aangifte een betaling overeenstemt.

Artikel 41

1.   De lidstaat van identificatie zorgt ervoor dat het bedrag dat door de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige is betaald, gestort wordt op de bankrekening in euro die is aangewezen door de lidstaat van verbruik waaraan de betaling verschuldigd is. De lidstaten die hebben voorgeschreven dat de betaling in een andere valuta dan de euro dient te geschieden, zetten de bedragen om in euro tegen de op de laatste dag van de aangifteperiode geldende wisselkoers. De omwisseling vindt plaats volgens de wisselkoersen die de Europese Centrale Bank voor die dag heeft bekendgemaakt of, als er die dag geen bekendmaking heeft plaatsgevonden, op de eerstvolgende dag van bekendmaking. De storting vindt plaats uiterlijk tien dagen na het eind van de maand waarin de betaling is ontvangen.

2.   Indien de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige niet de totale verschuldigde belasting voldoet, zorgt de lidstaat van identificatie ervoor dat de betaling naar de lidstaten van verbruik wordt overgemaakt in evenredigheid met de in elke lidstaat verschuldigde belasting. De lidstaat van identificatie stelt de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van verbruik daarvan langs elektronische weg in kennis.

Artikel 42

De lidstaten doen de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten langs elektronische weg mededeling van de relevante bankrekeningnummers voor de ontvangst van betalingen overeenkomstig artikel 41.

De lidstaten doen de bevoegde autoriteiten in de andere lidstaten onverwijld langs elektronische weg mededeling van wijzigingen van het normale belastingtarief.

AFDELING 2

Bepalingen geldig vanaf 1 januari 2015

Artikel 43

De volgende bepalingen zijn van toepassing op de bijzondere regelingen van titel XII, hoofdstuk 6, van Richtlijn 2006/112/EG.

Artikel 44

1.   De in artikel 361 van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde mededeling die door de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige bij aanvang van zijn activiteiten aan de lidstaat van identificatie wordt gedaan, geschiedt langs elektronische weg. De technische details, inclusief een gemeenschappelijk elektronisch bericht, worden vastgesteld volgens de in artikel 58, lid 2, van deze verordening bedoelde procedure.

2.   De lidstaat van identificatie zendt de meegedeelde inlichtingen langs elektronische weg toe aan de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten, binnen tien dagen te rekenen vanaf het einde van de maand waarin de mededeling van de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige is ontvangen. Overeenkomstige details voor de identificatie van de belastingplichtige die van de bijzondere regeling van artikel 369 ter van Richtlijn 2006/112/EG gebruikmaakt, worden toegezonden binnen tien dagen te rekenen vanaf het einde van de maand waarin de belastingplichtige opgave heeft gedaan van het begin van zijn onder artikel 369 ter van deze richtlijn vallende belastbare activiteiten. Op dezelfde wijze worden de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten in kennis gesteld van het toegekende identificatienummer.

De technische details, inclusief een gemeenschappelijk elektronisch bericht waarin deze inlichtingen wordt verzonden, worden vastgesteld volgens de in artikel 58, lid 2, van deze verordening bedoelde procedure.

3.   Indien een niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige of een niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtige van de bijzondere regeling wordt uitgesloten, stelt de lidstaat van identificatie de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten daarvan onverwijld langs elektronische weg in kennis.

Artikel 45

1.   De aangifte met de in de artikelen 365 en 369 octies van Richtlijn 2006/112/EG genoemde informatie wordt langs elektronische weg ingediend. De technische details, inclusief een gemeenschappelijk elektronisch bericht, worden vastgesteld volgens de in artikel 58, lid 2, van deze verordening bedoelde procedure.

2.   De lidstaat van identificatie zendt deze gegevens uiterlijk tien dagen na het einde van de maand waarin de aangifte is ontvangen langs elektronische weg toe aan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat van verbruik. De gegevens bedoeld in de tweede alinea van artikel 369 octies van Richtlijn 2006/112/EG worden ook toegezonden aan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat van vestiging. De lidstaten die hebben voorgeschreven dat de belastingaangifte dient te luiden in een andere valuta dan de euro, zetten de bedragen om in euro tegen de op de laatste dag van de referentieperiode geldende wisselkoers. De omwisseling vindt plaats volgens de wisselkoersen die de Europese Centrale Bank voor die dag heeft bekendgemaakt of, wanneer die dag geen bekendmaking heeft plaatsgevonden, op de eerstvolgende dag van bekendmaking. De technische details over de wijze waarop deze inlichtingen worden verzonden, worden volgens de in artikel 58, lid 2, van deze verordening bedoelde procedure vastgesteld.

3.   De lidstaat van identificatie zendt de lidstaat van verbruik langs elektronische weg de informatie toe die nodig is om te bepalen met welke driemaandelijkse aangifte een betaling overeenstemt.

Artikel 46

1.   De lidstaat van identificatie zorgt ervoor dat het bedrag dat door de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige is betaald, gestort wordt op de bankrekening in euro die is aangewezen door de lidstaat van verbruik waaraan de betaling verschuldigd is. De lidstaten die hebben voorgeschreven dat de betaling in een andere valuta dan de euro dient te geschieden, zetten de bedragen om in euro tegen de op de laatste dag van de aangifteperiode geldende wisselkoers. De omwisseling vindt plaats volgens de wisselkoersen die de Europese Centrale Bank voor die dag heeft bekendgemaakt of, als er die dag geen bekendmaking heeft plaatsgevonden, op de eerstvolgende dag van bekendmaking. De storting vindt plaats uiterlijk tien dagen na het eind van de maand waarin de betaling is ontvangen.

2.   Indien de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige niet de totale verschuldigde belasting voldoet, zorgt de lidstaat van identificatie ervoor dat de betaling naar de lidstaten van verbruik wordt overgemaakt in evenredigheid met de in elke lidstaat verschuldigde belasting. De lidstaat van identificatie stelt de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van verbruik daarvan langs elektronische weg in kennis.

3.   Wat betreft de betalingen die, overeenkomstig de bijzondere regeling van titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 3, van Richtlijn 2006/112/EG naar de lidstaat van verbruik moeten worden overgemaakt, mag de lidstaat van identificatie van de in de leden 1 en 2 bedoelde bedragen de volgende percentages inhouden:

a)

van 1 januari 2015 tot 31 december 2016: 30 %,

b)

van 1 januari 2017 tot 31 december 2018: 15 %,

c)

met ingang van 1 januari 2019: 0 %.

Artikel 47

De lidstaten doen de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten langs elektronische weg mededeling van de relevante bankrekeningnummers voor de ontvangst van betalingen overeenkomstig artikel 46.

De lidstaten doen de bevoegde autoriteiten in de andere lidstaten en de Commissie onverwijld langs elektronische weg mededeling van wijzigingen van het toepasselijke belastingtarief voor telecommunicatiediensten, omroepdiensten en langs elektronische weg verrichte diensten.

HOOFDSTUK XII

UITWISSELING EN BEWARING VAN GEGEVENS IN HET KADER VAN DE PROCEDURE VOOR DE TERUGGAAF VAN DE BTW AAN BELASTINGPLICHTIGEN DIE NIET IN DE LIDSTAAT VAN TERUGGAAF MAAR IN EEN ANDERE LIDSTAAT GEVESTIGD ZIJN

Artikel 48

1.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat van vestiging die een verzoek om teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde krachtens artikel 5 van Richtlijn 2008/9/EG ontvangt, terwijl artikel 18 van die richtlijn niet van toepassing is, stuurt het verzoek binnen vijftien kalenderdagen na ontvangst van het verzoek langs elektronische weg door aan de bevoegde autoriteiten van iedere betrokken lidstaat van teruggaaf, waardoor zij tevens bevestigt dat de aanvrager in de zin van artikel 2, lid 5, van Richtlijn 2008/9/EG aan de btw onderworpen is en dat het door de aanvrager verstrekte btw-identificatienummer of fiscaal registratienummer geldig is voor het teruggaaftijdvak.

2.   De bevoegde autoriteiten van iedere lidstaat van teruggaaf stellen de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten langs elektronische weg in kennis van alle gegevens die zij verlangen krachtens artikel 9, lid 2, van Richtlijn 2008/9/EG. De technische details, inclusief een gemeenschappelijk elektronisch bericht waarin deze gegevens worden verzonden, worden vastgesteld volgens de in artikel 58, lid 2, van deze verordening bedoelde procedure.

3.   De bevoegde autoriteiten van iedere lidstaat van teruggaaf delen de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten langs elektronische weg mee of zij wensen gebruik te maken van de in artikel 11 van Richtlijn 2008/9/EG bedoelde mogelijkheid te verlangen dat de aanvrager zijn beroepsactiviteit omschrijft aan de hand van de geharmoniseerde codes.

De in de eerste alinea bedoelde geharmoniseerde codes worden volgens de in artikel 58, lid 2, van deze verordening bedoelde procedure vastgesteld op basis van de NACE-nomenclatuur van Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 (8).

HOOFDSTUK XIII

BETREKKINGEN MET DE COMMISSIE

Artikel 49

1.   De lidstaten en de Commissie onderzoeken en beoordelen de werking van de op grond van deze verordening ingestelde regelingen voor administratieve samenwerking. De Commissie verzamelt de ervaringen van de lidstaten met het oog op de verbetering van de werking van die regelingen.

2.   De lidstaten verstrekken de Commissie alle beschikbare inlichtingen in verband met de toepassing van deze verordening.

3.   Een lijst met de statistische gegevens die nodig zijn voor de evaluatie van deze verordening wordt vastgesteld volgens de procedure waarin artikel 58, lid 2, voorziet. De lidstaten doen de Commissie mededeling van die gegevens, voor zover zij beschikbaar zijn en de mededeling ervan naar verwachting geen onredelijke administratieve lasten meebrengt.

4.   Teneinde de doeltreffendheid van deze regeling voor administratieve samenwerking met het oog op de bestrijding van belastingontduiking en belastingontwijking te beoordelen, kunnen de lidstaten de Commissie alle andere in artikel 1 bedoelde inlichtingen verstrekken.

5.   De Commissie doet de in de leden 2, 3 en 4 bedoelde inlichtingen toekomen aan de andere betrokken lidstaten.

6.   Indien nodig en in aanvulling op wat in andere bepalingen van deze verordening wordt vereist, verstrekt de Commissie de bevoegde autoriteiten van iedere lidstaat de inlichtingen die hen in staat zouden kunnen stellen de fraude op het gebied van de btw te bestrijden, zodra zij deze in haar bezit heeft.

7.   Teneinde de doelstellingen van deze verordening te realiseren, kan de Commissie op verzoek van een lidstaat haar expertise, technische of logistieke bijstand, of enige andere vorm van steun verlenen.

HOOFDSTUK XIV

BETREKKINGEN MET DERDE LANDEN

Artikel 50

1.   Wanneer door een derde land aan de bevoegde autoriteit van een lidstaat inlichtingen zijn meegedeeld, kan laatstgenoemde deze doorgeven aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die in deze inlichtingen geïnteresseerd zouden kunnen zijn en in elk geval aan de autoriteiten die erom verzoeken, voor zover de bijstandsregelingen met het derde land in kwestie dat toelaten.

2.   De bevoegde autoriteiten kunnen, met inachtneming van de nationale voorschriften betreffende de doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen, de krachtens deze verordening ontvangen inlichtingen doorgeven aan een derde land, op voorwaarde dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de bevoegde autoriteit van de lidstaat waaruit de inlichtingen afkomstig zijn, heeft daarin toegestemd, en

b)

het betrokken derde land heeft zich ertoe verbonden de medewerking te verlenen die nodig is om bewijsmateriaal bijeen te brengen omtrent het ongeoorloofde karakter van verrichtingen die in strijd zijn met de btw-wetgeving.

HOOFDSTUK XV

VOORWAARDEN VOOR DE UITWISSELING VAN INLICHTINGEN

Artikel 51

1.   De verstrekking van inlichtingen uit hoofde van deze verordening geschiedt voor zover mogelijk langs elektronische weg overeenkomstig de praktische regelingen die worden vastgesteld volgens de procedure waarin artikel 58, lid 2, voorziet.

2.   Indien het verzoek niet volledig via het in lid 1 bedoelde elektronische systeem is ingediend, bevestigt de aangezochte autoriteit onverwijld en in elk geval uiterlijk vijf werkdagen na ontvangst langs elektronische weg de ontvangst van het verzoek.

Een autoriteit die een verzoek of inlichtingen ontvangt zonder de beoogde ontvanger te zijn, stuurt onverwijld en in elk geval uiterlijk vijf werkdagen na ontvangst de verzender een bericht langs elektronische weg.

Artikel 52

De verzoeken om bijstand, waaronder de verzoeken tot kennisgeving, en de bijgevoegde stukken mogen gesteld zijn in een door de aangezochte en de verzoekende autoriteit overeengekomen taal. Deze verzoeken gaan slechts in bijzondere gevallen, op grond van een met redenen omkleed verzoek van de aangezochte autoriteit, vergezeld van een vertaling in de officiële taal of in een van de officiële talen van de lidstaat waar die autoriteit is gevestigd.

Artikel 53

De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat bestaande of nieuwe communicatie- en informatie-uitwisselingssystemen die nodig zijn voor de uitwisseling van inlichtingen als omschreven in deze verordening operationeel zijn. Volgens de procedure waarin artikel 58, lid 2, voorziet, wordt besloten over een overeenkomst inzake het niveau van de dienstverlening tot borging van de kwaliteit en de omvang van de diensten die de Commissie en de lidstaten verlenen met het oog op de werking van deze communicatie- en informatie-uitwisselingssystemen. De Commissie is verantwoordelijk voor elke ontwikkeling van het CCN/CSI-netwerk die nodig is om de uitwisseling van die inlichtingen tussen de lidstaten mogelijk te maken. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor elke ontwikkeling van hun systemen die nodig is om de uitwisseling van de inlichtingen via het CCN/CSI-netwerk mogelijk te maken.

De lidstaten zien af van iedere eis tot terugbetaling van uit de toepassing van deze verordening voortvloeiende kosten, behalve, in voorkomend geval, wat de aan deskundigen uitbetaalde vergoedingen betreft.

Artikel 54

1.   De aangezochte autoriteit van een lidstaat verstrekt de in artikel 1 bedoelde inlichtingen aan de verzoekende autoriteit van een andere lidstaat op voorwaarde dat:

a)

het aantal en de aard van de binnen een bepaalde periode door deze verzoekende autoriteit ingediende verzoeken om inlichtingen de aangezochte autoriteit administratief niet onevenredig zwaar belasten;

b)

de verzoekende autoriteit voor het verkrijgen van de inlichtingen eerst een beroep heeft gedaan op alle gebruikelijke bronnen die zij in de gegeven omstandigheden had kunnen benutten zonder het verkrijgen van het beoogde resultaat in gevaar te brengen.

2.   Deze verordening legt niet de verplichting op onderzoeken in te stellen naar of inlichtingen te verstrekken over een specifiek geval wanneer de wetgeving of de administratieve praktijk van de lidstaat die de inlichtingen moet verstrekken, de lidstaat niet toestaat dergelijke onderzoeken in te stellen of zodanige inlichtingen in te winnen of te gebruiken voor de eigen doeleinden van die lidstaat.

3.   De bevoegde autoriteit van een aangezochte lidstaat kan weigeren inlichtingen te verstrekken indien de verzoekende lidstaat op wettelijke gronden niet in staat is gelijksoortige inlichtingen te verstrekken. De met redenen omklede afwijzing wordt door de aangezochte lidstaat aan de Commissie meegedeeld.

4.   Het verstrekken van inlichtingen kan worden geweigerd indien dit zou leiden tot onthulling van een commercieel, industrieel of beroepsgeheim of van een handelswerkwijze of van gegevens waarvan de onthulling in strijd zou zijn met de openbare orde.

5.   In geen geval worden de leden 2, 3 en 4 zodanig uitgelegd dat zij een aangezochte autoriteit van een lidstaat toestaan te weigeren inlichtingen te verstrekken over een voor btw-doeleinden geïdentificeerde belastingplichtige in de lidstaat van de verzoekende autoriteit, uitsluitend omdat deze inlichtingen berusten bij een bank, een andere financiële instelling, een gevolmachtigde of een persoon die bij wijze van vertegenwoordiging of uit hoofde van een fiduciaire verplichting optreedt, of omdat zij betrekking hebben op eigendomsbelangen in een rechtspersoon.

6.   De aangezochte autoriteit stelt de verzoekende autoriteit in kennis van de redenen voor de afwijzing van een verzoek om bijstand.

7.   Een minimumbedrag op grond waarvan een verzoek om bijstand kan worden voorgelegd, kan worden vastgesteld volgens de procedure waarin artikel 58, lid 2, voorziet.

Artikel 55

1.   De in enigerlei vorm uit hoofde van deze verordening verstrekte of verzamelde inlichtingen, daaronder begrepen alle inlichtingen waartoe een ambtenaar toegang heeft gehad in de in de hoofdstukken VII, VIII en X bedoelde situaties alsook in de in lid 2 van dit artikel bedoelde gevallen, vallen onder de geheimhoudingsplicht en genieten de bescherming waarin voor soortgelijke inlichtingen wordt voorzien bij de nationale wetgeving van de ontvangende lidstaat en bij de overeenkomstige bepalingen die voor uniale instanties gelden. De inlichtingen mogen alleen worden gebruikt in de omstandigheden waarin deze verordening voorziet.

Dergelijke inlichtingen mogen worden gebruikt voor de vaststelling van de grondslag, de inning of de administratieve controle van de belastingen.

Deze inlichtingen kunnen bovendien worden gebruikt om andere heffingen, rechten en belastingen vast te stellen die vallen onder artikel 2 van Richtlijn 2008/55/EG van de Raad van 26 mei 2008 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit bepaalde bijdragen, rechten en belastingen, alsmede uit andere maatregelen (9).

Deze inlichtingen kunnen tevens worden gebruikt in gerechtelijke procedures die tot boetes kunnen leiden en die worden ingesteld in verband met inbreuken op de belastingwetgeving, onverminderd de algemene regels en de wettelijke bepalingen betreffende de rechten van de gedaagden en getuigen in deze procedures.

2.   Personen die daartoe zijn gemachtigd door de instantie voor veiligheidsaccreditatie van de Commissie mogen alleen toegang hebben tot deze inlichtingen voor zover dat nodig is voor het onderhoud en de uitbouw van het CCN/CSI.

3.   In afwijking van lid 1 staat de bevoegde autoriteit van de lidstaat die de inlichtingen verstrekt toe dat deze inlichtingen in de lidstaat van de verzoekende autoriteit ook voor andere doeleinden worden gebruikt, indien de wetgeving van de lidstaat van de aangezochte autoriteit het gebruik van de inlichtingen voor soortgelijke doeleinden toestaat.

4.   Wanneer de verzoekende autoriteit van mening is dat inlichtingen die zij van de aangezochte autoriteit heeft ontvangen, van nut kunnen zijn voor de bevoegde autoriteit van een derde lidstaat, kan zij de inlichtingen aan deze autoriteit doorgeven. Zij stelt de aangezochte autoriteit daarvan vooraf in kennis. De aangezochte autoriteit kan het doorgeven van de inlichtingen aan een derde verbinden aan de voorwaarde dat zij daarin vooraf moet toestemmen.

5.   Op de in deze verordening bedoelde bewaring of uitwisseling van inlichtingen zijn de bepalingen tot uitvoering van Richtlijn 95/46/EG van toepassing. Voor de juiste toepassing van deze verordening beperken de lidstaten evenwel de reikwijdte van de verplichtingen en rechten neergelegd in artikel 10, artikel 11, lid 1, en de artikelen 12 en 21 van Richtlijn 95/46/EG, voor zover dit noodzakelijk is om de in artikel 13, lid 1, onder e), van die richtlijn bedoelde belangen te vrijwaren.

Artikel 56

De verslagen, verklaringen en overige bescheiden of de voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of uittreksels daarvan, die door de ambtenaren van de aangezochte autoriteit zijn verkregen en aan de verzoekende autoriteit zijn doorgegeven in het kader van de bijstand waarin deze verordening voorziet, kunnen door de bevoegde instanties van de lidstaat van de verzoekende autoriteit als bewijs worden gebruikt op dezelfde voet als soortgelijke bescheiden die door een andere instantie van het eigen land worden doorgegeven.

Artikel 57

1.   Voor de toepassing van deze verordening nemen de lidstaten alle nodige maatregelen teneinde:

a)

een effectieve interne coördinatie tussen de bevoegde autoriteiten te verzekeren;

b)

te zorgen voor rechtstreekse samenwerking tussen de instanties die tot die coördinatie zijn gemachtigd;

c)

de goede werking van de bij deze verordening ingestelde regeling voor de uitwisseling van inlichtingen te verzekeren.

2.   De Commissie deelt alle inlichtingen die zij ontvangt en die zij kan verstrekken, zo spoedig mogelijk aan elke lidstaat mee.

HOOFDSTUK XVI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 58

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité inzake administratieve samenwerking.

2.   In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

Artikel 59

1.   Uiterlijk op 1 november 2013, en vervolgens om de vijf jaar, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de uitvoering van deze verordening.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze verordening vallende gebied vaststellen.

Artikel 60

1.   Deze verordening laat verdergaande verplichtingen inzake wederzijdse bijstand die voortvloeien uit andere rechtshandelingen, met inbegrip van eventuele bilaterale of multilaterale overeenkomsten, onverlet.

2.   Wanneer de lidstaten, met name uit hoofde van artikel 11, bilaterale regelingen treffen voor onder deze verordening vallende aangelegenheden, behalve voor het afwikkelen van op zichzelf staande gevallen, stellen zij de Commissie daarvan zo spoedig mogelijk in kennis. De Commissie stelt op haar beurt de andere lidstaten daarvan in kennis.

Artikel 61

Verordening (EG) nr. 1798/2003 wordt met ingang van 1 januari 2012 ingetrokken. Evenwel blijft artikel 2, lid 1, van die verordening rechtsgeldig tot de datum waarop de Commissie de in artikel 3 van deze verordening bedoelde lijst van bevoegde autoriteiten bekendmaakt.

Hoofdstuk V, met uitzondering van artikel 27, lid 4, van die verordening blijft van toepassing tot en met 31 december 2012.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening worden beschouwd als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 62

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2012.

Evenwel zijn de artikelen 33 tot en met 37 van toepassing met ingang van 1 november 2010;

is hoofdstuk V, met uitzondering van de artikelen 22 en 23, van toepassing met ingang van 1 januari 2013;

zijn de artikelen 38 tot en met 42 van toepassing van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2014, en

zijn de artikelen 43 tot en met 47 van toepassing met ingang van 1 januari 2015.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 7 oktober 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

S. VANACKERE


(1)  Advies van 5 mei 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies van 17 februari 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB L 264 van 15.10.2003, blz. 1.

(4)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(5)  PB L 44 van 20.2.2008, blz. 23.

(6)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(7)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(8)  PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1.

(9)  PB L 150 van 10.6.2008, blz. 28.


BIJLAGE I

Lijst van goederenleveringen en dienstverrichtingen waarop artikel 7, leden 3 en 4, van toepassing is

1.

Afstandsverkopen (de artikelen 33 en 34 van Richtlijn 2006/112/EG)

2.

Diensten die betrekking hebben op een onroerend goed (artikel 47 van Richtlijn 2006/112/EG)

3.

Telecommunicatiediensten, radio- en televisieomroepdiensten en langs elektronische weg verrichte diensten (artikel 58 van Richtlijn 2006/112/EG)

4.

Andere dan kortdurende verhuur van een vervoermiddel aan een niet-belastingplichtige (artikel 56 van Richtlijn 2006/112/EG)


BIJLAGE II

Ingetrokken verordening met haar opeenvolgende wijzigingen

Verordening (EG) nr. 1798/2003 van de Raad

PB L 264 van 15.10.2003, blz. 1.

Verordening (EG) nr. 885/2004 van de Raad

PB L 168 van 1.5.2004, blz. 1.

Verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad

PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1.

Verordening (EG) nr. 143/2008 van de Raad

PB L 44 van 20.2.2008, blz. 1.

Verordening (EG) nr. 37/2009 van de Raad

PB L 14 van 20.1.2009, blz. 1.


BIJLAGE III

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EG) nr. 1798/2003

De onderhavige verordening

Artikel 1, lid 1, eerste en tweede alinea

Artikel 1, lid 1, eerste en tweede alinea

Artikel 1, lid 1, derde alinea

Artikel 1, lid 1, vierde alinea

Artikel 1, lid 4

Artikel 1, lid 2

Artikel 1, lid 3

Artikel 2, lid 1, punt 1

Artikel 3

Artikel 2, lid 1, punt 2

Artikel 2, lid 1, onder a)

Artikel 2, lid 1, punt 3

Artikel 2, lid 1, onder b)

Artikel 2, lid 1, punt 4

Artikel 2, lid 1, onder c)

Artikel 2, lid 1, punt 5

Artikel 2, lid 1, onder d)

Artikel 2, lid 1, punt 6

Artikel 2, lid 1, onder e)

Artikel 2, lid 1, punt 7

Artikel 2, lid 1, onder f)

Artikel 2, lid 1, punt 8

Artikel 2, lid 1, onder g)

Artikel 2, lid 1, punt 9

Artikel 2, lid 1, onder h)

Artikel 2, lid 1, punt 10

Artikel 2, lid 1, onder i)

Artikel 2, lid 1, punt 11

Artikel 2, lid 1, onder j)

Artikel 2, lid 1, punt 12

Artikel 2, lid 1, onder k)

Artikel 2, lid 1, punt 13

Artikel 2, lid 1, onder l)

Artikel 2, lid 1, punt 14

Artikel 2, lid 1, punt 15

Artikel 2, lid 1, onder m)

Artikel 2, lid 1, punt 16

Artikel 2, lid 1, onder n)

Artikel 2, lid 1, punt 17

Artikel 2, lid 1, punt 18

Artikel 2, lid 1, onder p)

Artikel 2, lid 1, punt 19

Artikel 2, lid 1, onder q)

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, lid 2

Artikel 3, lid 1

Artikel 3, lid 2

Artikel 4, lid 1

Artikel 3, lid 3

Artikel 4, lid 2

Artikel 3, lid 4

Artikel 4, lid 3

Artikel 3, lid 5

Artikel 4, lid 4

Artikel 3, lid 6

Artikel 5

Artikel 3, lid 7

Artikel 6

Artikel 4

Artikel 5, lid 1

Artikel 7, lid 1

Artikel 5, lid 2

Artikel 7, lid 2

Artikel 5, lid 3

T/m 31 december 2014: artikel 7, lid 3

Met ingang van 1 januari 2015: artikel 7, lid 4

Artikel 5, lid 4

Artikel 7, lid 5

Artikel 6

Artikel 8

Artikel 7

Artikel 9

Artikel 8

Artikel 10

Artikel 9

Artikel 11

Artikel 10

Artikel 12

Artikel 11

Artikel 28

Artikel 12

Artikel 29

Artikel 13

Artikel 30

Artikel 14

Artikel 25

Artikel 15

Artikel 26

Artikel 16

Artikel 27

Artikel 17, eerste alinea

Artikel 13, lid 1

Artikel 17, tweede alinea

Artikel 14, lid 2

Artikel 18

Artikel 14, lid 1, eerste alinea

Artikel 19

Artikel 20

Artikel 21

Artikel 14, lid 1, tweede alinea

Artikel 22, lid 1, eerste alinea

Artikel 17, lid 1, onder a)

Artikel 22, lid 1, tweede alinea

Artikel 18

Artikel 22, lid 2

Artikel 19

Artikel 23, eerste alinea

Artikel 21, lid 2, onder a) en b)

Artikel 23, tweede alinea

Artikel 21, lid 2, tweede alinea

Artikel 24, eerste alinea, punt 1

Artikel 21, lid 2, onder c)

Artikel 24, eerste alinea, punt 2

Artikel 21, lid 2, onder d)

Artikel 24, tweede alinea

Artikel 21, lid 2, tweede alinea

Artikel 25, lid 1

Artikel 20, lid 1

Artikel 25, lid 2

Artikel 20, lid 2

Artikel 25, lid 3

Artikel 26

Artikel 24, eerste alinea

Artikel 27, lid 1

Artikel 17, lid 1, onder b)

Artikel 27, lid 2

Artikel 17, lid 1, onder b), en artikel 21, lid 1

Artikel 27, lid 3

Artikel 17, lid 1, onder b), en artikel 21, lid 1

Artikel 27, lid 4

Artikel 31

Artikel 27, lid 5

Artikel 24

Artikel 28

T/m 31 december 2014: artikel 38

Met ingang van 1 januari 2015: artikel 43

Artikel 29

T/m 31 december 2014: artikel 39

Met ingang van 1 januari 2015: artikel 44

Artikel 30

T/m 31 december 2014: artikel 40

Met ingang van 1 januari 2015: artikel 45

Artikel 31

Artikel 17, lid 1, onder d)

Artikel 32

T/m 31 december 2014: artikel 41

Met ingang van 1 januari 2015: artikel 46

Artikel 33

T/m 31 december 2014: artikel 42

Met ingang van 1 januari 2015: artikel 47

Artikel 34

Artikel 34 bis

Artikel 48

Artikel 35

Artikel 49

Artikel 36

Artikel 50

Artikel 37

Artikel 51, lid 1

Artikel 38

Artikel 52

Artikel 39

Artikel 53

Artikel 40

Artikel 54

Artikel 41

Artikel 55

Artikel 42

Artikel 56

Artikel 43

Artikel 57

Artikel 44

Artikel 58

Artikel 45

Artikel 59

Artikel 46

Artikel 60

Artikel 47

Artikel 61

Artikel 48

Artikel 62


12.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 268/19


VERORDENING (EU) Nr. 905/2010 VAN DE COMMISSIE

van 11 oktober 2010

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1580/2007 met betrekking tot de drempelvolumes voor de toepassing van de aanvullende rechten voor komkommers, artisjokken, clementines, mandarijnen en sinaasappelen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name artikel 143, onder b), juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2) voorziet in toezicht op de invoer van de in bijlage XVII bij die verordening genoemde producten. Voor dit toezicht gelden de uitvoeringsbepalingen die zijn vastgesteld in artikel 308 quinquies van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (3).

(2)

Met het oog op de toepassing van artikel 5, lid 4, van de in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde gesloten Overeenkomst inzake de landbouw (4), en op grond van de meest recente beschikbare gegevens over 2007, 2008 en 2009 moeten de drempelvolumes voor de toepassing van de aanvullende rechten voor komkommers, artisjokken, clementines, mandarijnen en sinaasappelen worden aangepast.

(3)

Verordening (EG) nr. 1580/2007 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 november 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 oktober 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.

(3)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.

(4)  PB L 336 van 23.12.1994, blz. 22.


BIJLAGE

„BIJLAGE XVII

AANVULLENDE INVOERRECHTEN: TITEL IV, HOOFDSTUK II, AFDELING 2

Onverminderd de regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur wordt de tekst van de omschrijving als louter indicatief beschouwd. De werkingssfeer van de aanvullende rechten wordt in het kader van deze bijlage bepaald door de draagwijdte van de GN-codes zoals deze bij de vaststelling van de onderhavige verordening bestaan.

Volgnummer

GN-code

Omschrijving

Toepassingsperiode

Drempelvolume

(in ton)

78.0015

0702 00 00

Tomaten

1 oktober t/m 31 mei

1 215 717

78.0020

1 juni t/m 30 september

966 474

78.0065

0707 00 05

Komkommers

1 mei t/m 31 oktober

12 303

78.0075

1 november t/m 30 april

33 447

78.0085

0709 90 80

Artisjokken

1 november t/m 30 juni

17 258

78.0100

0709 90 70

Courgettes

1 januari t/m 31 december

55 369

78.0110

0805 10 20

Sinaasappelen

1 december t/m 31 mei

368 535

78.0120

0805 20 10

Clementines

1 november tot eind februari

175 110

78.0130

0805 20 30

0805 20 50

0805 20 70

0805 20 90

Mandarijnen (tangerines en satsuma’s daaronder begrepen); wilkings en soortgelijke kruisingen van citrusvruchten

1 november tot eind februari

115 625

78.0155

0805 50 10

Citroenen

1 juni t/m 31 december

329 903

78.0160

1 januari t/m 31 mei

92 638

78.0170

0806 10 10

Tafeldruiven

21 juli t/m 20 november

146 510

78.0175

0808 10 80

Appelen

1 januari t/m 31 augustus

1 262 435

78.0180

1 september t/m 31 december

95 357

78.0220

0808 20 50

Peren

1 januari t/m 30 april

280 764

78.0235

1 juli t/m 31 december

83 435

78.0250

0809 10 00

Abrikozen

1 juni t/m 31 juli

49 314

78.0265

0809 20 95

Kersen, andere dan zure kersen

21 mei t/m 10 augustus

90 511

78.0270

0809 30

Perziken, nectarines daaronder begrepen

11 juni t/m 30 september

6 867

78.0280

0809 40 05

Pruimen

11 juni t/m 30 september

57 764”


12.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 268/21


VERORDENING (EU) Nr. 906/2010 VAN DE COMMISSIE

van 11 oktober 2010

tot 137e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa‘ida-netwerk en de Taliban

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa‘ida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad tot instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en verlenging van de bevriezing van tegoeden en andere financiële middelen ten aanzien van de Taliban van Afghanistan (1), en met name op artikel 7, lid 1, onder a), en artikel 7 bis, lid 5 (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 worden de personen, groepen en entiteiten opgesomd waarvan de tegoeden en economische middelen krachtens die verordening worden bevroren.

(2)

Het Sanctiecomité van de VN-Veiligheidsraad heeft op 27 en 29 september 2010 besloten tot wijziging van de identificatiegegevens betreffende twee natuurlijke personen van de lijst van personen, groepen en entiteiten waarvan de tegoeden en economische middelen moeten worden bevroren.

(3)

Bijlage I dient daarom dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag die volgt op haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 oktober 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Karel KOVANDA

Waarnemend directeur-generaal Buitenlandse betrekkingen


(1)  PB L 139 van 29.5.2002, blz. 9.

(2)  Artikel 7 bis is ingevoegd bij Verordening (EU) nr. 1286/2009 van de Raad (PB L 346 van 23.12.2009, blz. 42).


BIJLAGE

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt als volgt gewijzigd:

(1)

De vermelding „Yasser Mohamed Ismail Abu Shaweesh (ook bekend als Yasser Mohamed Abou Shaweesh). Geboortedatum: 20.11.1973. Geboorteplaats: Benghazi, Libië. Paspoortnummer: a) 939254 (Egyptisch reisdocument), b) 0003213 (Egyptisch paspoort), c) 981358 (Egyptisch paspoort), d) C00071659 (vervangingspaspoort afgegeven door de Bondsrepubliek Duitsland). Overige informatie: gedetineerd in Duitsland sinds januari 2005. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 2 bis, lid 4, onder b): 6.12.2005.” op de lijst „Natuurlijke personen” wordt vervangen door:

„Yasser Mohamed Ismail Abu Shaweesh (ook bekend als Yasser Mohamed Abou Shaweesh). Geboortedatum: 20.11.1973. Geboorteplaats: Benghazi, Libië. Paspoortnummer: a) 939254 (Egyptisch reisdocument), b) 0003213 (Egyptisch paspoort), c) 981358 (Egyptisch paspoort), d) C00071659 (vervangingspaspoort afgegeven door de Bondsrepubliek Duitsland). Overige informatie: Broer van Ismail Mohamed Ismail Abu Shaweesh. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 2 bis, lid 4, onder b): 6.12.2005.”

(2)

De vermelding „Mohammed Benhammedi (ook bekend als a) Mohamed Hannadi, b) Mohamed Ben Hammedi, c) Muhammad Muhammad Bin Hammidi, d) Ben Hammedi, e) Panhammedi, f) Abu Hajir, g) Abu Hajir Al Libi, h) Abu Al Qassam). Adres: Midlands, Verenigd Koninkrijk. Geboortedatum: 22.9.1966. Geboorteplaats: Libië. Nationaliteit: Libisch.” op de lijst „Natuurlijke personen” wordt vervangen door:

„Mohammed Benhammedi (ook bekend als a) Mohamed Hannadi, b) Mohamed Ben Hammedi, c) Muhammad Muhammad Bin Hammidi, d) Ben Hammedi, e) Panhammedi, f) Abu Hajir, g) Abu Hajir Al Libi, h) Abu Al Qassam i) Hammedi Mohamedben). Adres: Midlands, Verenigd Koninkrijk. Geboortedatum: 22.9.1966. Geboorteplaats: Libië. Nationaliteit: Libisch.”


12.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 268/23


VERORDENING (EU) Nr. 907/2010 VAN DE COMMISSIE

van 11 oktober 2010

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 12 oktober 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 oktober 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

80,7

MK

56,9

TR

78,0

XS

50,2

ZZ

66,5

0707 00 05

MK

54,8

TR

135,2

ZZ

95,0

0709 90 70

TR

120,5

ZZ

120,5

0805 50 10

AR

92,3

BR

100,4

CL

62,4

IL

102,3

TR

98,9

UY

117,2

ZA

73,9

ZZ

92,5

0806 10 10

BR

221,3

TR

124,4

ZA

64,2

ZZ

136,6

0808 10 80

AR

75,7

BR

51,1

CL

121,2

CN

82,6

NZ

96,3

ZA

86,9

ZZ

85,6

0808 20 50

CN

75,4

ZA

77,5

ZZ

76,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


12.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 268/25


VERORDENING (EU) Nr. 908/2010 VAN DE COMMISSIE

van 11 oktober 2010

tot wijziging van de bij Verordening (EU) nr. 867/2010 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2010/11

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name op artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2010/11 zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 867/2010 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 903/2010 van de Commissie (4).

(2)

Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 951/2006 te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 951/2006 voor het verkoopseizoen 2010/11 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EU) nr. 867/2010 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 12 oktober 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 oktober 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

(3)  PB L 259 van 1.10.2010, blz. 3.

(4)  PB L 266 van 9.10.2010, blz. 58.


BIJLAGE

Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 12 oktober 2010

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product

Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product

1701 11 10 (1)

57,56

0,00

1701 11 90 (1)

57,56

0,00

1701 12 10 (1)

57,56

0,00

1701 12 90 (1)

57,56

0,00

1701 91 00 (2)

48,93

2,79

1701 99 10 (2)

48,93

0,00

1701 99 90 (2)

48,93

0,00

1702 90 95 (3)

0,49

0,22


(1)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(2)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)  Vaststelling per procent sacharose.


12.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 268/27


VERORDENING (EU) Nr. 909/2010 VAN DE COMMISSIE

van 11 oktober 2010

tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt die moet worden toegepast op aanvragen van certificaten voor de uitvoer, in 2011, van kaas naar de Verenigde Staten van Amerika in het kader van bepaalde GATT-contingenten

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 1187/2009 van de Commissie van 27 november 2009 tot vaststelling van specifieke bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad inzake de uitvoercertificaten en de uitvoerrestituties in de sector melk en zuivelproducten (2), en met name artikel 23, lid 1, eerste alinea en lid 3, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 635/2010 van de Commissie van 19 juli 2010 tot opening van de procedure voor de toewijzing van uitvoercertificaten voor kaas die in 2011 in het kader van bepaalde GATT-contingenten naar de Verenigde Staten van Amerika kan worden uitgevoerd (3) is de procedure geopend voor de toewijzing van uitvoercertificaten voor kaas die in 2011 in het kader van de in artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1187/2009 bedoelde GATT-contingenten naar de Verenigde Staten van Amerika kan worden uitgevoerd.

(2)

De uitvoercertificaataanvragen voor bepaalde contingenten en productgroepen overschrijden de voor het contingentjaar 2011 beschikbare hoeveelheden. Bijgevolg moeten overeenkomstig artikel 23, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1187/2009 toewijzingscoëfficiënten worden vastgesteld.

(3)

In het geval van productgroepen en contingenten waarbij voor kleinere dan de beschikbare hoeveelheden aanvragen zijn ingediend, moet er overeenkomstig artikel 23, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1187/2009 voor worden gezorgd dat de resterende hoeveelheden worden toegewezen in verhouding tot de gevraagde hoeveelheden. Ook moet de toewijzing van de extra hoeveelheden afhankelijk worden gesteld van de mededeling aan de bevoegde autoriteit van de door de betrokken marktdeelnemer aanvaarde hoeveelheden en van het stellen van een zekerheid door de betrokken marktdeelnemers.

(4)

In verband met de in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 635/2010 vastgestelde termijn voor de tenuitvoerlegging van de procedure inzake de vaststelling van de toewijzingscoëfficiënten moet de onderhavige verordening zo snel mogelijk van toepassing worden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De overeenkomstig Verordening (EU) nr. 635/2010 ingediende uitvoercertificaataanvragen voor de in de bijlage bij de onderhavige verordening vermelde productgroepen en de in kolom 3 daarvan met „16-Tokyo, 16-, 17-, 18-, 20- en 21-Uruguay” aangeduide contingenten worden aanvaard, mits de in kolom 5 van de bijlage aangegeven toewijzingscoëfficiënten worden toegepast.

Artikel 2

De overeenkomstig Verordening (EU) nr. 635/2010 ingediende uitvoercertificaataanvragen voor de productgroep en het contingent die in kolom 3 van de bijlage bij de onderhavige verordening zijn aangeduid met „22- en 25-Tokyo, 22- en 25-Uruguay”, worden aanvaard voor de aangevraagde hoeveelheden.

Uitvoercertificaten kunnen worden afgegeven voor de extra hoeveelheden die worden verdeeld door toepassing van de in kolom 6 van de bijlage aangegeven coëfficiënten, op voorwaarde dat de marktdeelnemer deze binnen een week na publicatie van de onderhavige verordening aanvaardt en dat hij de vereiste zekerheid stelt.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 oktober 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 318 van 4.12.2009, blz. 1.

(3)  PB L 186 van 20.7.2010, blz. 16.


BIJLAGE

Productgroep zoals aangegeven in de aanvullende aantekeningen in hoofdstuk 4 van het Harmonised Tariff Schedule of the United States

Aanduiding van groep en contingent

Voor 2011 beschikbare hoeveelheid

(in ton)

Toewijzingscoëfficiënt als bedoeld in artikel 1

Toewijzingscoëfficiënt als bedoeld in artikel 2

Nummer van de aantekening

Groep

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

(6)

16

Not specifically provided for (NSPF)

16-Tokyo

908,877

0,2409568

 

16-Uruguay

3 446,000

0,1832277

 

17

Blue Mould

17-Uruguay

350,000

0,0542064

 

18

Cheddar

18-Uruguay

1 050,000

0,3125000

 

20

Edam/Gouda

20-Uruguay

1 100,000

0,1776486

 

21

Italian type

21-Uruguay

2 025,000

0,0851556

 

22

Swiss or Emmenthaler cheese other than with eye formation

22-Tokyo

393,006

 

4,9125750

22-Uruguay

380,000

 

4,7500000

25

Swiss or Emmenthaler cheese with eye formation

25-Tokyo

4 003,172

 

4,2262326

25-Uruguay

2 420,000

 

2,5548447


12.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 268/29


VERORDENING (EU) Nr. 910/2010 VAN DE COMMISSIE

van 11 oktober 2010

houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 869/2010 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 1 oktober 2010

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale-GMO-verordening) (1),

Gelet op Verordening (EU) nr. 642/2010 van de Commissie van 20 juli 2010 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name op artikel 2, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De invoerrechten in de sector granen die van toepassing zijn vanaf 1 oktober 2010, zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 869/2010 van de Commissie (3).

(2)

Aangezien het berekende gemiddelde van de invoerrechten 5 EUR/t verschilt van het vastgestelde recht, moet een overeenkomstige aanpassing van de bij Verordening (EU) nr. 869/2010 vastgestelde invoerrechten plaatsvinden.

(3)

Verordening (EU) nr. 869/2010 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen I en II bij Verordening (EU) nr. 869/2010 worden vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 12 oktober 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 oktober 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 187 van 21.7.2010, blz. 5.

(3)  PB L 259 van 1.10.2010, blz. 7.


BIJLAGE I

Vanaf 12 oktober 2010 geldende invoerrechten voor de in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde producten

GN-code

Omschrijving

Invoerrecht (1)

(EUR/t)

1001 10 00

HARDE TARWE van hoge kwaliteit

0,00

van gemiddelde kwaliteit

0,00

van lage kwaliteit

0,00

1001 90 91

ZACHTE TARWE, zaaigoed

0,00

ex 1001 90 99

ZACHTE TARWE van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed

0,00

1002 00 00

ROGGE

14,39

1005 10 90

MAÏS, zaaigoed, ander dan hybriden

0,00

1005 90 00

MAÏS, andere dan zaaigoed (2)

0,00

1007 00 90

GRAANSORGHO, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden

14,39


(1)  Voor producten die via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal in de Unie worden aangevoerd, komt de importeur op grond van artikel 2, lid 4, van Verordening (EU) nr. 642/2010 in aanmerking voor een verlaging van het invoerrecht met:

3 EUR/t als de loshaven aan de Middellandse Zee of de Zwarte Zee ligt,

2 EUR/t als de loshaven in Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt.

(2)  De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR/t als aan de in artikel 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010 vastgestelde voorwaarden is voldaan.


BIJLAGE II

Elementen voor de berekening van de in bijlage I vastgestelde rechten

30.9.2010-8.10.2010

1.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 bedoelde referentieperiode:

(EUR/t)

 

Zachte tarwe (1)

Maïs

Harde tarwe van hoge kwaliteit

Harde tarwe van gemiddelde kwaliteit (2)

Harde tarwe van lage kwaliteit (3)

Gerst

Beurs

Minnéapolis

Chicago

Notering

221,79

150,02

Fob-prijs VSA

182,97

172,97

152,97

93,04

Golfpremie

15,90

Grote-Merenpremie

13,18

2.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 bedoelde referentieperiode:

Vrachtkosten: Golf van Mexico–Rotterdam:

20,48 EUR/t

Vrachtkosten: Grote Meren–Rotterdam:

49,61 EUR/t


(1)  Premie van 14 EUR/t inbegrepen (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).

(2)  Korting van 10 EUR/t (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).

(3)  Korting van 30 EUR/t (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).


BESLUITEN

12.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 268/32


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 6 juli 2010

betreffende de door Polen ten uitvoer gelegde steunmaatregel C 48/07 (ex NN 60/07) ten gunste van WRJ en WRJ-Serwis

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 4476)

(Slechts de tekst in de Poolse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2010/612/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a),

Gezien Protocol nr. 8 van het Toetredingsverdrag betreffende de herstructurering van de Poolse ijzer- en staalindustrie (1),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (2) en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Tijdens het toezicht op de herstructurering van de Poolse ijzer- en staalindustrie heeft de Commissie kennis gekregen van onregelmatigheden in de Poolse sector van stalen buizen. Na de toetreding van Polen tot de Europese Unie werden ambtshalve controles uitgevoerd met betrekking tot de steun aan Walcownia Rur Jedność Sp. z.o.o. (hierna „WRJ” genoemd) and WRJ-Serwis Sp. z.o.o. (hierna „WRJ-Serwis” genoemd). Bij brieven van 6 april 2005, 4 augustus 2005, 3 november 2005, 4 mei 2006, 17 november 2006 en 11 juli 2007 heeft de Commissie de Poolse autoriteiten om informatie verzocht. De Poolse autoriteiten antwoordden bij brieven van 7 juni 2005, 29 september 2005, 2 december 2005, 18 mei 2006, 31 mei 2006, 10 januari 2007 en 3 augustus 2007.

(2)

Bij schrijven van 23 oktober 2007 heeft de Commissie Polen in kennis gesteld van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 108, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna „VWEU” genoemd) (3) ten aanzien van een aantal steunmaatregelen ten behoeve van WRJ en WRJ-Serwis.

(3)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is in het Publicatieblad van de Europese Unie van 24 november 2007 (4) bekendgemaakt. De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de betrokken steunmaatregel te maken.

(4)

De Commissie ontving opmerkingen van één belanghebbende. De Commissie heeft deze voor een reactie doorgezonden aan Polen en heeft bij brief van 16 februari 2009 de opmerkingen van Polen ontvangen. Polen gaf zijn reactie op de inleiding van de formele onderzoekprocedure bij brieven van 21 januari en 1 februari 2008.

(5)

Op 16 februari 2009 heeft de Commissie om inlichtingen verzocht, welke Polen bij brief van 4 juni 2009 heeft verschaft.

2.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE STEUNMAATREGELEN

2.1.   De begunstigden

2.1.1.   WRJ

(6)

WRJ is gevestigd in Katowice en heeft 12 werknemers in dienst voor administratieve doeleinden. 40,736 % van de aandelen in WRJ is in handen van Towarzystwo Finansowe Silesia Sp. z o.o. (hierna „TFS” genoemd), een onderneming die voor 99,6 % in handen van de staat is. 7,235 % van de aandelen is in handen van Walcownia Rur Silesia SA (hierna „Walcownia Rur Silesia” genoemd), een volledige dochteronderneming van TFS.

(7)

De overige aandeelhouders zijn:

PIW Enpol Sp. z o.o. (19,009 % van de aandelen);

Polskie Górnictwo Naftowe i Gazownictwo SA (8,3 % van de aandelen);

Kulczyk Privatstiftung (4,533 % van de aandelen);

Huta Jedność (0,817 % van de aandelen);

Een aantal minderheidsaandeelhouders, elk met aandelen variërend van 0,004 % tot 3,4 %.

(8)

WRJ werd opgericht in 1995 teneinde een nieuwe walserij voor naadloze buizen te bouwen met een productiecapaciteit van 160 000 t per jaar (hierna „het WRJ-project” genoemd).

(9)

Een andere onderneming met de naam Huta Jedność begon aanvankelijk in 1978 met de bouw van een walserij voor naadloze buizen met een capaciteit van 400 000 t, maar de werkzaamheden werden in 1980 beëindigd toen overheidssubsidies werden opgeschort. Na diverse pogingen het project te hervatten, verzocht Huta Jedność failliet te worden verklaard met inbegrip van de liquidatie van haar activa, wat door de rechtbank werd afgewezen. Huta Jedność is thans een onderneming in liquidatie die zich bezighoudt met het verhuren van haar productiemiddelen aan andere ondernemingen en het optreden als een aanbieder van nutsdiensten.

(10)

Het WRJ-project omvatte infrastructuurelementen alsmede een aantal van de machines en de uitrusting die door Huta Jedność eerder voor het oorspronkelijke project bijeen waren gebracht en zou worden uitgevoerd op een stuk grond dat voorheen eigendom van Huta Jedność was. Nieuwe investeerders werden uitgenodigd om deel te nemen aan het WRJ-project, waarmee in 1997 werd begonnen. De tenuitvoerlegging van het project werd in 2001 beëindigd en sindsdien hebben de investeerders zich uit het project teruggetrokken. Hoewel blijkbaar 86 % van de werkzaamheden is gerealiseerd, is WRJ nooit begonnen met de productie.

(11)

Op 4 september 2007 heeft Walcownia Rur Silesia, een volledige dochteronderneming van TFS, die was opgericht om de Poolse sector van stalen buizen te consolideren (zie de overwegingen 15 tot en met 17 hieronder), verzocht WRJ failliet te verklaren en haar activa te liquideren. De districtsrechtbank van Katowice sprak op 23 januari 2008 het faillissement uit en gelastte de liquidatie van de activa, waarvoor een curator werd benoemd. Naar het schijnt, is tot op heden geen van de activa van WRJ in het kader van de faillissementsafwikkeling verkocht.

2.1.2.   WRJ-Serwis

(12)

WRJ-Serwis werd opgericht in 2001 na de transformatie van Zakład Usług Energomechanicznych „Jedność” SA, dat in 1999 was opgericht. De aandeelhouders zijn TFS (54,66 % van de aandelen), PIW ENPOL Sp. z o.o. (36,77 % van de aandelen), Commplex Sp. z o.o. (8,29 % van de aandelen) en Huta Jedność (0,28 % van de aandelen).

(13)

De oorspronkelijke doelstelling van WRJ-Serwis bestond erin een deel van het WRJ-project ten uitvoer te leggen en WRJ betere kredietmogelijkheden te verschaffen. WRJ-Serwis is echter nooit met enige investeringsactiviteiten begonnen, maar heeft sinds mei 2004 naadloze koudgetrokken stalen buizen geproduceerd, nadat Huta Jedność begin 2004 de productie in de draadtrekkerij had beëindigd. Deze activiteit wordt verricht met behulp van bedrijfsmiddelen die aanvankelijk van Huta Jedność werden geleasd. Deze bedrijfsmiddelen werden vervolgens overgenomen door ING Bank Śląski SA en uiteindelijk door Walcownia Rur Silesia. Bovendien verwierf WRJ-Serwis 9/10 van het eeuwigdurende vruchtgebruik van de grond waarop het WRJ-project is gelegen, alsook 9/10 van de eigendom van de op die grond opgerichte gebouwen.

(14)

WRJ-Serwis staakte haar bedrijfsactiviteiten in april 2008, toen Walcownia Rur Silesia de productie van stalen buizen in de draadtrekkerij overnam.

2.1.3.   Consolidatie van WRJ en WRJ-Serwis en pogingen deze ondernemingen te privatiseren

(15)

TFS begon in 2004 een strategische investeerder te zoeken voor WRJ en WRJ-Serwis. In 2005 werden belangstellenden uitgenodigd in te schrijven en twee daarvan dienden een offerte in. Uiteindelijk werd met een van de inschrijvers een kaderovereenkomst gesloten over de onbezwaarde verwerving van de activa van WRJ en WRJ-Serwis; deze overeenkomst werd echter in oktober 2006 beëindigd aangezien niet aan de voorwaarden was voldaan. TFS startte in december 2006 een nieuwe openbare inschrijvingsprocedure, maar ontving geen enkele bindende offerte.

(16)

Na een nieuwe, uitnodiging tot inschrijving in 2007, besloot TFS om WRJ en WRJ-Serwis te consolideren teneinde de ondernemingen gemakkelijker te kunnen privatiseren. TFS richtte te dien einde twee nieuwe ondernemingen op, FEREX Sp. z o.o. (hierna „FEREX” genoemd) en Walcownia Rur Silesia. TFS heeft 100 % van de aandelen in beide ondernemingen in handen. Via Walcownia Rur Silesia en FEREX, verwierf TFS de activa die nodig waren om het WRJ-project ten uitvoer te leggen en nam zij de schulden van WRJ en WRJ-Serwis over:

a)

Walcownia Rur Silesia werd een crediteur van WRJ door het verwerven van opeisbare vorderingen op WRJ ten bedrage van 168 940 469 PLN en 95 595 057 PLN van respectievelijk het consortium van banken en Stalexport. Bovendien verwierf Walcownia Rur Silesia de roerende activa van de draadtrekkerij van het door de ING Bank Śląski geleide consortium van banken;

b)

Ook FEREX werd een crediteur van WRJ doordat het van de banken opeisbare vorderingen op WRJ verwierf ten bedrage van in totaal 142 941 270,43 PLN, gedekt door een hypotheek op de grond in eigendom van WRJ en WRJ-Serwis.

(17)

In augustus 2008 deden de Poolse autoriteiten een nieuwe poging om WRJ, WRJ-Serwis, FEREX en Walcownia Rur Silesia te verkopen. TFS en Walcownia Rur Silesia nodigden belangstellenden uit om deel te nemen aan de onderhandelingen over de gemeenschappelijke aankoop van de activa van Walcownia Rur Silesia’s, het aandelenkapitaal van FEREX, de opeisbare vorderingen van TFS op FEREX en de aandelen van TFS in het kapitaal van WRJ-Serwis. De procedure eindigde op 15 januari 2009 zonder dat de aandelen waren verkocht.

2.2.   De maatregelen die moeten worden beoordeeld

(18)

De aan WRJ toegekende steun omvat kapitaalinvesteringen door TFS (2.2.1), door TFS verstrekte garanties (2.2.2) en door het ministerie van Financiën verschafte zekerheid (2.2.3). De aan WRJ-Serwis toegekende steun bestaat in kapitaalinvesteringen door TFS (2.2.4).

2.2.1.   Kapitaalinvesteringen in WRJ door TFS

(19)

De eerste kapitaalinvestering van TFS in WRJ vond plaats op 26 juni 2002, toen de aandeelhouders van WRJ besloten om het aandelenkapitaal te verhogen. Aan TFS werden aandelen toegewezen met een nominale waarde van 15 miljoen PLN in ruil voor vorderingen. Deze vorderingen had TFS uitstaan op Huta Andrzej en Huta Katowice en bedroegen 15 miljoen PLN. De kapitaalverhoging werd geregistreerd en trad op 22 november 2002 in werking.

(20)

De tweede verhoging van het aandelenkapitaal vond plaats op 17 januari 2003, toen de aandeelhouders van WRJ besloten het aandelenkapitaal van de onderneming opnieuw te verhogen. TFS werden aandelen toegekend met een nominale waarde van 40 miljoen PLN in ruil voor vorderingen die TFS had uitstaan op WRJ (schuldconversie). De vorderingen hadden een nominale waarde van 40 miljoen PLN en TFS had deze eerder, in december 2002, overgenomen van de ING Bank Śląski SA De kapitaalverhoging werd geregistreerd en trad op 25 augustus 2003 in werking.

2.2.2.   Verstrekken van garanties aan WRJ door TFS

(21)

In 2001 verleende TFS een garantie die maximaal 5 miljoen PLN dekte van een lening ten bedrage van 20 miljoen PLN. De lening was WRJ in 1999 toegekend door het Regionale Milieu- en Waterbeheer (WFOŚiGW).

(22)

In 2001 verleende TFS een garantie die maximaal 50 miljoen PLN dekte van een lening ten bedrage van 115 miljoen PLN. De lening was WRJ in 1996 toegekend door het Nationale Milieu- en Waterbeheer (WFOŚiGW).

2.2.3.   Het stellen van zekerheid aan WRJ door het ministerie van Financiën

(23)

Op 14 oktober 1997 verleende de Schatkist een garantie die 45 % dekte van de hoofdsom en de rente op twee leningen van 262,5 miljoen PLN in totaal. Deze leningen bestonden in een kredietfaciliteit in vreemde valuta en een kredietfaciliteit in PLN, beide verstrekt door een consortium van banken in 1997.

(24)

Op 2 januari 2003 ondertekende de ministerraad de desbetreffende documenten voor een verhoging van de overheidsgarantie tot 55 %. Deze verhoging is niet ten uitvoer gelegd.

2.2.4.   Kapitaalinvesteringen in WRJ-Serwis door TFS

(25)

TFS verrichtte kapitaalinvesteringen in WRJ-Serwis in december 2003 met het doel een meerderheidsbelang in de onderneming te verwerven en aldus controle te verwerven over het WRJ-project. Bij besluit van december 2003 kwamen de aandeelhouders van WRJ-Serwis overeen dat TFS aandelen in de onderneming kon verwerven. De aandelen hadden een nominale waarde van 7 910 000 PLN. TFS verwierf de aandelen hoofdzakelijk in ruil voor opeisbare vorderingen van TFS op Huta Jedność. Deze vorderingen werden overgedragen aan WRJ-Serwis. Daarnaast betaalde TFS ook contant voor de aandelen (890 000 PNL) en met een bijdrage in natura (metalen chips van Huta Jedność voor verdere bewerking; overdrachtswaarde 450 000 PLN). De overeenkomst tot verwerving van aandelen werd ondertekend op 8 juni 2004. De kapitaalverhoging werd pas op 17 augustus 2007 geregistreerd.

(26)

Tegelijk met TFS namen een van de bestaande aandeelhouders, PIW Enpol Sp. z o.o., en een nieuwe aandeelhouder, Commplex Sp. z o.o. (beide particuliere ondernemingen) aandelen in het verhoogde aandelenkapitaal. De ondernemingen verkregen de aandelen door opeisbare vorderingen op Huta Jedność aan WRJ-Serwis te cederen.

3.   REDENEN VOOR DE INLEIDING VAN HET FORMELE ONDERZOEK

(27)

Zoals in overweging 3 is opgemerkt besloot de Commissie op 23 oktober 2007 een formele onderzoeksprocedure in te leiden („besluit tot inleiding van de procedure”). In het besluit tot inleiding van de procedure gaf de Commissie allereerst te kennen dat zij bevoegd was in deze zaak een beslissing te nemen en dat de betrokken maatregelen staatssteun vormden die niet verenigbaar was met de interne markt.

3.1.   Toepasselijk recht en bevoegdheid van de Commissie

(28)

In het besluit tot inleiding van de procedure stelde de Commissie zich op het standpunt dat de artikelen 107 en 108 VWEU (toen nog artikelen 87 en 88 VEG) in principe niet van toepassing waren op vóór de toetreding toegekende steun die niet meer werd verleend na de toetreding. De bepalingen van Protocol nr. 8 van het Toetredingsverdrag betreffende de herstructurering van de Poolse ijzer- en staalindustrie (hierna „Protocol nr. 8” genoemd) zouden echter ten opzichte van de artikelen 107 en 108 VWEU als een lex specialis kunnen worden beschouwd, welke het toezicht op staatssteun uit hoofde van het VWEU uitbreidt tot alle vóór de herstructurering van de Poolse ijzer- en staalindustrie tussen 1997 en 2006 toegekende steun. Dienovereenkomstig zou de Commissie in beginsel bevoegd zijn om dergelijke steun te beoordelen.

(29)

Met betrekking tot de vraag of producenten van buizen, zoals WRJ en WRJ-Serwis voor de toepassing van Protocol nr. 8 deel uitmaken van de „ijzer- en staalindustrie”, overwoog de Commissie het volgende: Protocol nr. 8 was gebaseerd op het nationale herstructureringsprogramma (Herstructurerings- en Ontwikkelingsplan voor de Poolse IJzer- en Staalindustrie (hierna „het NHP” genoemd). Het toepassingsgebied van het NHP en Protocol nr. 8 was niet beperkt tot de werkingssfeer van bijlage I bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (hierna „het EGKS-Verdrag” genoemd), maar omvatte ook bepaalde staalsectoren zoals naadloze buizen en grote gelaste buizen.

(30)

Volgens het besluit tot inleiding van de procedure was deze uitlegging allereerst in overeenstemming met de definitie van de staalindustrie volgens de EU-regels inzake staatssteun, te weten de definitie in bijlage B bij de Multisectorale kaderregeling (5). In de tweede plaats volgde dit uit het NHP, waarvan de begunstigden voor de helft uit buizenproducenten bestonden. Huta Jedność, de voorganger van WRJ en WRJ-Serwis, nam inderdaad deel aan het herstructureringsprogramma en werd in het ontwerp-NHP verschillende keren expliciet genoemd, maar werd uiteindelijk niet als een potentiële begunstigde beschouwd aangezien er toen plannen waren om de onderneming te liquideren na het faillissement ervan in 2002.

(31)

De Commissie stelde zich daarom op het standpunt dat het verbod op het toekennen van steun die niet onder de reikwijdte van het NHP en Protocol nr. 8 viel, van toepassing was op Huta Jedność, WRJ en WRJ-Serwis.

3.2.   De vraag of er sprake is van staatssteun

(32)

Met betrekking tot de investeringen door TFS in WRJ en de door TFS aan de onderneming verschafte zekerheid, betwijfelde de Commissie ernstig of deze hadden voldaan aan de vereisten van het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie. In de periode dat de maatregelen werden genomen verkeerde WRJ in moeilijkheden en zou zelf niet in staat zijn geweest om op de kapitaalmarkt de middelen te verwerven. De Commissie twijfelde er ook aan of de investering voldoende rendement zou hebben gehad. Tot slot was zij van mening dat de investeringen moeilijk konden worden gerechtvaardigd door het feit dat TFS van plan was om WRJ op een later tijdstip te privatiseren.

(33)

Met betrekking tot de door het ministerie van Financiën aan WRJ verstrekte garantie merkte de Commissie op dat het niet duidelijk was of WRJ in 1997, toen de garantie werd verleend, als een onderneming in moeilijkheden moest worden beschouwd. Anderzijds kon WRJ met betrekking tot de verhoging van de garantie in 2003 geacht worden in moeilijkheden te verkeren en de Commissie sprak daarom haar twijfel uit of deze verhoging van de garantie in overeenstemming was met het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie.

(34)

Met betrekking tot de investeringen door TFS in WRJ-Serwis uitte de Commissie twijfel of deze zouden hebben voldaan aan de vereisten van het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie. De Commissie merkte op dat de onderneming in 2003 in moeilijkheden verkeerde en achtte het daarom twijfelachtig of de investeringen een redelijk rendement in het vooruitzicht hadden gesteld.

3.3.   Verenigbaarheid van de staatssteun

(35)

De Commissie kon geen enkele reden ontdekken waarom de potentiële staatssteun verenigbaar had kunnen worden verklaard, aangezien investerings- of herstructureringssteun aan de staalsector tussen 1997 en 2006 verboden was uit hoofde van Protocol nr. 8 en bijgevolg uit hoofde van de EU-regels inzake staatssteun.

4.   OPMERKINGEN VAN POLEN OVER HET BESLUIT TOT INLEIDING VAN DE PROCEDURE

(36)

Bij brieven van 21 januari en 1 februari 2008 heeft Polen zijn opmerkingen ingediend over het besluit tot inleiding van de procedure. Kort gezegd was Polen het niet eens met de uitlegging door de Commissie van Protocol nr. 8 en herhaalde het zijn standpunt dat de betreffende maatregelen geen staatssteun inhielden.

4.1.   Toepasselijk recht en bevoegdheid van de Commissie

(37)

Polen is van mening dat op grond van Protocol nr. 8, dat een uitzondering vormt op de regel van non-interventie inzake staatssteun vóór toetreding, niet moet worden gegeneraliseerd.

(38)

Allereerst wijst het erop dat buizenproducenten en hun producten niet waren opgenomen in bijlage I bij protocol nr. 2 bij de Europa-overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Polen, anderzijds (6) (hierna „Protocol nr. 2 bij de Europa-overeenkomst”) en derhalve niet binnen het toepassingsgebied daarvan vielen.

(39)

Ten tweede werd het verbod om staatssteun toe te kennen aan buizenfabrikanten in de lidstaten op 24 juli 2002 ingevoerd, toen bijlage B bij de Multisectorale kaderregeling, waarin de reikwijdte van de term „ijzer- en staal industrie” werd gedefinieerd, van kracht werd. Volgens die definitie maakten de sectoren naadloze buizen en grote gelaste buizen deel uit van de „ijzer- en staalindustrie”. Dienovereenkomstig omvatten het door de Commissie in 2003 goedgekeurde NHP en Protocol nr. 8 ook buizenproducenten. Voorheen, toen het EGKS-verdrag van toepassing was, was de buizen producerende sector uitgesloten.

(40)

Polen concludeert dat Protocol nr. 8 aldus moet worden uitgelegd dat vóór 24 juli 2002 aan buizenproducenten toegekende steun niet aan toezicht van de Commissie was onderworpen (zoals het geval was met andere steunmaatregelen die plaatsvonden voor het Toetredingsverdrag van kracht werd). Na die datum golden voor buizenproducenten de genoemde beperkingen.

(41)

Wat de begunstigden betreft, wijst Polen erop dat WRJ-Serwis slechts sinds 2004 als een staalproducent kan worden geclassificeerd, toen het bedrijf begon met het gebruik van de draadtrekkerij-installaties, en dat voorafgaand aan die datum staatsinterventies niet konden worden geacht staatssteun aan de ijzer- en staalindustrie te vormen.

(42)

Tot slot benadrukt Polen dat het WRJ-project geen voortzetting is van het vroegere Huta Jedność project.

4.2.   De vraag of er sprake is van staatssteun

(43)

Daarnaast stelt Polen dat hoewel TFS onder controle van het ministerie van Financiën staat, zij op marktvoorwaarden opereert teneinde winst te behalen. De stappen die TFS nam met betrekking tot WRJ en WRJ-Serwis vloeiden niet voort uit enige bijzondere zeggenschap van of toezicht door de staat. Bijgevolg oefende de Schatkist niet noodzakelijkerwijze controle uit in de zin van het Stardust Marinearrest (7).

(44)

Met betrekking tot de verhogingen van het kapitaal van WRJ en de door TFS verschafte garanties is Polen van mening dat TFS geen noemenswaardige fondsen in het WRJ-project heeft ingebracht. In feite was het ruilen van vorderingen voor aandelen in WRJ economisch gezien verstandiger dan het direct innen van deze vorderingen. Bovendien beschikte TFS ten tijde van de investering van TFS in WRJ over ondernemingsplannen waaruit bleek dat het WRJ-project rendabel was. Tot slot was het consortium van banken ook bereid om WRJ toen verdere financiering te verschaffen. TFS handelde dus als een investeerder in een markteconomie.

(45)

Polen acht de verhoging van de staatsgarantie aan WRJ in overeenstemming met het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie, aangezien er volwaardige zekerheden waren bedongen en WRJ aan het ministerie van Financiën een garantievergoeding tegen het markttarief betaalde. Bovendien was de garantie afhankelijk van de hervatting door de bank van financiering van het WRJ-project, wat niet gebeurde. De verhoging van de garantie werd dus nooit geïmplementeerd en Polen is van mening dat WRJ geen voordeel toeviel.

(46)

De kapitaalinterventie in WRJ wordt geacht in overeenstemming te zijn met het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie. Ten eerste namen, naast TFS, ook particuliere aandeelhouders aandelen. Ten tweede bevond WRJ-Serwis zich niet in een moeilijke financiële situatie en nam TFS het investeringsbesluit met het oog op de winsten die in de toekomst door WRJ-Serwis zouden worden gegenereerd. Tot slot was TFS in staat zeggenschap te verkrijgen over WRJ-Serwis en het perceel waarop het WRJ-project was gerealiseerd.

(47)

Met betrekking tot de consolidatie van WRJ en WRJ-Serwis voert Polen aan dat dit de enige manier was om ervoor te zorgen dat het WRJ-project snel door een particuliere investeerder kon worden overgenomen en voltooid, terwijl tevens werd gewaarborgd dat zoveel mogelijk van het tot dusver door de staat ingebrachte kapitaal werd terugbetaald.

5.   OPMERKINGEN VAN DE BELANGHEBBENDEN

(48)

De Commissie ontving opmerkingen van één belanghebbende, die de door Polen verleende subsidies krachtig afwees. Deze partij herinnert eraan dat het EGKS-Verdrag nooit van toepassing is geweest op buizen en dat de buizenindustrie op eigen kosten diende te herstructureren, zonder verlening van staatssteun. Het in dit geval aanvaarden van staatssteun zou de Europese buizenindustrie schade berokkenen. De desbetreffende partij stelt ook dat het aanvaarden van de steun haar pogingen in gevaar kan brengen om aan te tonen dat sommige landen buizen invoeren in de Europese Unie tegen dumpingprijzen of gesubsidieerde prijzen. Tot slot voert deze partij aan dat de Europese naadloze stalen buizen producerende industrie zich in een speciale economische situatie bevond, met overcapaciteit in Europa en een noodzaak om grote hoeveelheden te exporteren, terwijl invoer vanuit China in 2007 steeg.

6.   DE REACTIE VAN POLEN OP DE OPMERKINGEN VAN DE BELANGHEBBENDE

(49)

De opmerkingen van de belanghebbende werden doorgestuurd naar Polen dat zijn reactie op 16 februari 2009 indiende. Polen onderschrijft het standpunt dat er transparante regels inzake eerlijke mededinging op de markt voor buizen moeten zijn.

(50)

Polen is het er met de belanghebbende over eens dat het EGKS-Verdrag nooit van toepassing is geweest op buizen en herhaalt dat buizenproducenten pas onder de „ijzer- en staalsector” vielen toen op 24 juli 2002 de Multisectorale kaderregeling van kracht werd. Het verbod op staatssteun is dus pas sinds 24 juli 2002 van toepassing, toen de „ruimere” definitie van de ijzer- en staalsector van kracht werd.

(51)

Tot slot herhaalt Polen dat WRJ nooit productieactiviteiten heeft aangevangen en WRJ-Serwis de productie in 2008 beëindigde. Polen benadrukt dat het nooit staatssteun aan WRJ heeft verleend.

7.   BEOORDELING VAN DE MAATREGEL

7.1.   Toepasselijk recht en bevoegdheid van de Commissie

(52)

De betrokken maatregelen werden toegekend vóór de toetreding van Polen tot de Europese Unie (dat wil zeggen vóór 1 mei 2004). De artikelen 107 en 108 VWEU zijn in beginsel niet van toepassing op steun die vóór de toetreding is verleend en na de toetreding niet langer van toepassing (8). In afwijking van deze algemene regel en derhalve bij wijze van uitzondering, is de Commissie op grond van Protocol nr. 8 bij het Toetredingsverdrag bevoegd de steun die door Polen in het kader van de herstructurering van zijn ijzer- en staalindustrie vóór de toetreding is verleend, te onderzoeken.

7.1.1.   Het lex-specialis-karakter van Protocol nr. 8

(53)

Protocol nr. 8 bevat bepalingen op grond waarvan Polen de voor zijn toetreding begonnen herstructurering van zijn ijzer- en staalindustrie mag voltooien. De herstructurering van de Poolse ijzer- en staalindustrie vóór de toetreding werd uitgevoerd op basis van Protocol nr. 2 bij de Europa-overeenkomst, zoals verlengd bij een besluit van de Associatieraad EU-Polen (hierna „het besluit van de Associatieraad” genoemd) (9).

(54)

Protocol nr. 2 bij de Europa-overeenkomst gaf Polen een overgangstermijn van vijf jaar, van 1992 tot einde 1996, waarin het zijn EGKS-staalsector met staatssteun mocht herstructureren.

(55)

Deze overgangstermijn werd bij het besluit van de Associatieraad voor een verdere periode van acht jaar verlengd, te beginnen op 1 januari 1997, dan wel tot de toetreding van Polen tot de Europese Unie. In deze periode mocht Polen in uitzonderlijke gevallen met betrekking tot „staalproducten” staatssteun verlenen voor herstructureringsdoeleinden onder de voorwaarden die zijn neergelegd in Protocol nr. 2 bij de Europa-overeenkomst (zoals verlengd bij het Besluit van de Associatieraad) en op de basis van het NHP dat Polen de Commissie in april 2003 overlegde. Na beoordeling van het NHP door de Commissie keurden de lidstaten het Poolse voorstel in juli 2003 goed (10).

(56)

Protocol nr. 8 staat de Commissie toe om na de toetreding van Polen controle uit te oefenen op staatssteun die door Polen aan de ijzer- en staalsector is verleend op basis van Protocol nr. 2 bij de Europa-overeenkomst (als verlengd bij het besluit van de Associatieraad) en het NHP. Bovendien geeft Protocol nr. 8 de Commissie de bevoegdheid om steun terug te vorderen die in strijd met Protocol nr. 2 bij de Europa-overeenkomst en het NHP is verleend. Protocol nr. 8 is dus een lex specialis die in uitzonderlijke gevallen en in afwijking van de algemene regeling controle achteraf op en herziening van door Polen vóór de toetreding aan de Poolse ijzer- en staal industrie verleende staatssteun mogelijk maakt. Dit werd bevestigd door het Hof dat oordeelde dat Protocol nr. 8 een lex specialis vormt ten opzichte van de artikelen 107 en 108 VWEU, die de controle op staatssteun door de Commissie krachtens het VWEU, uitbreidt tot steun die in de periode van 1997 tot 2003 is verleend ten gunste van de reorganisatie van de Poolse ijzer- en staalindustrie (11).

7.1.2.   Reikwijdte van de bevoegdheid van de Commissie tot controle achteraf uit hoofde van protocol nr. 8

(57)

In de context van deze procedure moet de Commissie beoordelen of de hierboven in de overwegingen 53 tot en met 56 omschreven uitzonderlijke bevoegdheid tot controle achteraf ook van toepassing is op maatregelen die vóór de toetreding door Polen ten behoeve van buizenproducten zijn genomen. Daartoe moeten de rechtsgronden van deze zaak, te weten Protocol nr. 8, gelezen in samenhang met Protocol nr. 2 bij de Europa-overeenkomst en het besluit van de Associatieraad, worden uitgelegd om vast te stellen of de bepalingen daarvan van toepassing zijn op maatregelen die vóór de toetreding ten behoeve van de Poolse buizenproducenten zijn genomen.

(58)

Het is een algemeen erkend rechtsbeginsel dat de bepalingen van een lex specialis, die afwijkt van de algemene regeling, stricto sensu moeten worden uitgelegd. Een strikte uitlegging van de bovengenoemde rechtsgronden (zie de overwegingen 59 tot en met 65 hieronder) leidt tot de conclusie dat de uitzonderlijke bevoegdheid van de Commissie tot controle achteraf beperkt is tot maatregelen die vóór de toetreding zijn toegestaan ten behoeve van EGKS-producenten, waarmee maatregelen ten behoeve van buizenproducenten zijn uitgesloten.

7.1.3.   Uitlegging van de rechtsgronden

(59)

In de punten 12 en 18 van Protocol nr. 8 zijn de bevoegdheden neergelegd van de Commissie tot toezicht en controle achteraf met betrekking tot steun aan de Poolse ijzer- en staalindustrie vóór de toetreding. Punt 12 geeft de Commissie en de Raad de bevoegdheid om toe te zien op de uitvoering van het NHP voor en na de toetreding en wel tot 2006. Punt 18 geeft de Commissie de bevoegdheid om staatssteun terug te vorderen die in strijd met de voorwaarden van Protocol nr. 8 werd verleend.

(60)

Punt 1 van Protocol nr. 8 bepaalt dat staatssteun die door Polen wordt verleend voor herstructurering van „nader bepaalde delen van de Poolse ijzer- en staalindustrie” als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt beschouwd onder de voorwaarde dat „de periode waarin is voorzien in artikel 8, lid 4, van Protocol nr. 2 betreffende EGKS-producten bij de Europa-overeenkomst […] is verlengd tot de datum van toetreding”, aan de eisen van het NHP is voldaan, aan de voorwaarden van Protocol nr. 8 is voldaan en „er na de datum van toetreding geen staatssteun voor herstructurering aan de Poolse staalindustrie behoeft te worden betaald”.

(61)

Punt 2 van Protocol nr. 8 bepaalt dat de herstructurering van de Poolse ijzer- en staalindustrie, zoals beschreven in de individuele bedrijfsplannen van de ondernemingen vermeld in bijlage I, uiterlijk op 31 december 2006 moet zijn voltooid. Punt 3 van Protocol nr. 8 bepaalt dat uitsluitend de in bijlage I bij het Protocol vermelde ondernemingen in aanmerking kunnen komen voor staatssteun in het kader van het herstructureringsprogramma van de Poolse ijzer- en staalindustrie.

(62)

Punt 1 van Protocol nr. 8 verwijst expliciet naar artikel 8, lid 4, van de bij het besluit van de Associatieraad verlengde Europa-overeenkomst. Protocol nr. 2 bij de Europa-overeenkomst was alleen van toepassing op „EGKS-ijzer- en staalproducten” (artikel 8, lid 4 van Protocol nr. 2) en gaf zelfs een opsomming van de staalproducten in een bijlage. Deze bijlage nam de lijst van EGKS-producten over zoals neergelegd in bijlage I bij het EGKS-Verdrag, waar de definitie van „EGKS-ijzer- en staalproducten” buizen („stalen buizen (naadloos of gelast) […] blanke staven en ijzergietwerk (buizen pijpen en hulpstukken, gietstukken)”), expliciet uitsluit.

(63)

Het EGKS-Verdrag verstreek op 23 juli 2002. Vanaf die datum viel staatssteun aan de staalindustrie onder de algemene EG-regelgeving. Naar aanleiding daarvan werd besloten om de definitie van de Europese staalsector uit te breiden tot buizenproducenten. Dit werd gecodificeerd in artikel 27 en bijlage B bij de Multisectorale kaderregeling, waarin „naadloze buizen, pijpen en holle profielen” alsmede „gelaste buizen en pijpen […] van ijzer of van staal” onder de definitie van de ijzer-en staalindustrie in de Europese Unie werden gebracht. Deze uitgebreide definitie van de ijzer- en staalsector werd vervolgens overgenomen in bijlage I bij de Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007-2013 (12) en in artikel 2, punt 29, van de groepsvrijstellingsverordening (13).

(64)

Noch Protocol nr. 2 bij de Europa-overeenkomst, noch het besluit van de Associatieraad werd echter expliciet gewijzigd om deze ruimere, buizenproducenten omvattende definitie van de EU-ijzer-en staalsector te incorporeren. Protocol nr. 2 bij de Europa-overeenkomst was op 31 december 1996 verstreken. Het besluit van de Associatieraad verlengde de geldigheid van Protocol nr. 2 bij de Europa-overeenkomst met ingang van 1 januari 1997 met acht jaar, of tot de datum waarop Polen toetrad (indien die laatste datum eerder was). Artikel 1 van het besluit van de Associatieraad verwijst naar „staalproducten” in het algemeen, maar het toepassingsgebied ervan is ook specifiek gelieerd aan artikel 8, lid 4, van het Protocol bij de Europa-overeenkomst, dat alleen betrekking had op EGKS-ijzer- en staalproducten. Met name werd voor de verlenging van Protocol nr. 2 bij de Europa-overeenkomst de voorwaarde gesteld dat Polen bij de Commissie een NHP indiende alsmede ondernemingsplannen voor zijn begunstigden die beide „voldeden aan de in artikel 8, lid 4, van Protocol nr. 2 genoemde vereisten en die zijn onderzocht en goedgekeurd door de nationale toezichthoudende instantie voor staatssteun (de dienst voor mededinging en consumentenbescherming)” (artikel 2 van het besluit van de Associatieraad).

(65)

Gelet op het bovenstaande komt de Commissie tot de conclusie dat punt 18 van Protocol nr. 8, uitgelegd in het licht van de punten 1 tot en met 3 van Protocol nr. 8 tezamen met Protocol nr. 2 bij de Europa-overeenkomst en het besluit van de Associatieraad, de Commissie niet de bevoegdheid verleent om controle uit te oefenen op steun die Poolse buizenproducten vóór de toetreding is verleend.

7.1.4.   Voorschriften voor de uitvoering van de Europa-overeenkomst als een interpretatie-instrument

(66)

Naast de juridische interpretatie van de reikwijdte van de relevante rechtsgronden (te weten Protocol nr. 8, Protocol nr. 2 bij de Europa-overeenkomst en het besluit van de Associatieraad - zie overwegingen 59 tot en met 65), onderzocht de Commissie ook de vraag of de uitvoeringsbepalingen inzake staatssteun van de Europa-overeenkomst en Protocol nr. 2, welke in 2001 zijn aangenomen door de Associatieraad EU-Polen („de uitvoeringsvoorschriften”) (14), relevant zijn voor de vaststelling van de reikwijdte van de bevoegdheid van de Commissie tot controle achteraf met betrekking tot maatregelen ten behoeve van Poolse buizenproducten die vóór de toetreding zijn genomen.

(67)

In beginsel bevatten de uitvoeringsvoorschriften procedureregels die moeten worden onderscheiden van de materiële bepalingen inzake staatssteun in de Europa-overeenkomst en in Protocol nr. 2 bij de Europa-overeenkomst. Er zij echter opgemerkt dat de uitvoeringsvoorschriften ook specifieke bepalingen bevatten over de criteria ter beoordeling van de verenigbaarheid van steun met respectievelijk de Europa-overeenkomst en Protocol nr. 2 bij de Europa-overeenkomst.

(68)

De eerste zin van artikel 2, lid 1, van de uitvoeringsvoorschriften luidt: „De verenigbaarheid van afzonderlijke gevallen van steunverlening en van steunprogramma’s met de Europa-overeenkomst, zoals bedoeld in artikel 1, wordt beoordeeld aan de hand van de criteria die voortvloeien uit de toepassing van de bepalingen van artikel 87 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, dat wil zeggen het huidige en toekomstige afgeleide recht, kaders, richtsnoeren en andere in de Gemeenschap geldende administratieve besluiten, alsmede de jurisprudentie van het Gerecht van Eerste Aanleg en het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en elk eventueel besluit van de Associatieraad overeenkomstig artikel 4, lid 3.” Deze zin legt het algemene beginsel vast dat de materiële criteria voor de beoordeling of staatssteun in het algemeen in overeenstemming is met de Europa-overeenkomst, „evolutief” zijn in die zin dat zij allengs de wijzigingen/ontwikkelingen in het recht en de jurisprudentie van de Europese Unie incorporeren.

(69)

De tweede zin van artikel 2, lid 1, van de uitvoeringsvoorschriften verwijst met name naar de criteria voor verenigbaarheid krachtens Protocol nr. 2: „Indien de steun of de steunprogramma’s bestemd zijn voor producten die onder Protocol nr. 2 bij de Europa-overeenkomst vallen, is de eerste zin van dit lid geheel van toepassing, echter met dien verstande dat de verenigbaarheid niet wordt beoordeeld aan de hand van de criteria die voortvloeien uit de toepassing van de bepalingen van artikel 87 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, maar aan de hand van de criteria die voortvloeien uit de toepassing van de bepalingen inzake staatssteun, vervat in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal.” De formulering van deze zin geeft duidelijk aan dat, in tegenstelling tot het geval van algemene steun waarop de eerste zin van artikel 2, lid 1, van toepassing is (zie overweging 68 hiervoor), de criteria voor verenigbaarheid met betrekking tot steun waarop Protocol nr. 2 bij de Europa-overeenkomst van toepassing is, in samenhang met het EGKS-Verdrag evolueren. Er worden geen specifieke aanwijzingen gegeven over de ontwikkeling van de criteria voor verenigbaarheid na het verstrijken van het EGKS-Verdrag in 2002.

(70)

Artikelen 2, leden 2 en 3, van de uitvoeringsvoorschriften bevatten het mechanisme waarmee veranderingen in de EU-criteria voor verenigbaarheid door Polen moeten worden geïncorporeerd. Met name zal Polen op de hoogte worden gesteld van alle wijzigingen in de communautaire criteria voor verenigbaarheid die niet worden gepubliceerd en „[i]ndien de Republiek Polen niet binnen drie maanden na de datum van ontvangst van de officiële informatie over de wijzigingen bezwaar aantekent daartegen, krijgen deze de status van criteria voor de verenigbaarheid als bedoeld in lid 1. Indien de wijzigingen stuiten op bezwaren van de Republiek Polen, wordt, met het oog op de harmonisatie van de wetgeving, zoals bedoeld in de Europa-overeenkomst, overleg gepleegd overeenkomstig de in artikel 7 en 8 van deze uitvoeringsbepalingen vervatte voorschriften.”

(71)

Zelfs al maakte Polen niet binnen drie maanden bezwaar tegen de verruiming in 2002 van de communautaire definitie van de ijzer-en staalindustrie met buizenproducenten, dan nog zouden deze wijzigingen in het gemeenschapsrecht niet van toepassing hebben kunnen worden op maatregelen die buiten de reikwijdte van de Europa-overeenkomst vallen, dat wil zeggen die maatregelen waarop het EGKS-Verdrag niet van toepassing was. Voorts is Protocol nr. 8 een lex specialis, en voor het bepalen van het toepassingsbereik ervan kan de Commissie daarom niet afgaan op de verruiming van de definitie van de Europese Unie ijzer- en staalindustrie na het verstrijken van het EGKS-Verdrag. Derhalve moet worden geconcludeerd dat er een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds het „evolutieve” karakter van het recht dat van toepassing is op staatssteun voor de ijzer- en staalindustrie in Polen vóór de toetreding krachtens de Europa-overeenkomst en anderzijds de noodzakelijkerwijze strikte uitlegging van de reikwijdte van de bevoegdheid van de Commissie tot controle achteraf zoals deze voortvloeit uit Protocol nr. 8, Protocol nr. 2 bij de Europa-overeenkomst en het besluit van de Associatieraad.

8.   CONCLUSIE

(72)

Gelet op het voorgaande moet de Commissie concluderen dat zij op grond van Protocol nr. 8 niet bevoegd is om maatregelen te controleren die ten gunste van Poolse buizenproducenten zijn genomen vóór de toetreding, en met name gedurende de periode van 1997 tot 2003. Deze procedure wordt beëindigd gezien het feit dat de Commissie niet bevoegd is de maatregelen waarop deze procedure van toepassing is, te beoordelen.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De formele onderzoeksprocedure van artikel 108, lid 2, VWEU, welke is ingeleid bij een aan Polen gericht schrijven van 23 oktober 2007, wordt beëindigd omdat de Commissie krachtens de bepalingen van Protocol nr. 8 bij het Toetredingsverdrag van Polen niet bevoegd is om de maatregelen die ten gunste van WRJ en WRJ-Serwis in 2001, 2002 en 2003 door Polen zijn genomen, te beoordelen.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Republiek Polen.

Gedaan te Brussel, 6 juli 2010.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Vicevoorzitter


(1)  PB L 236 van 23.9.2003, blz. 948.

(2)  PB C 282 van 24.11.2007, blz. 21.

(3)  Met ingang van 1.12.2009, zijn de artikelen 87 en 88 VEG respectievelijk de artikelen 107 en 108 VWEU. De bepalingen zijn in beide verdragen inhoudelijk identiek. In het kader van dit besluit moeten verwijzingen naar de artikelen 107 en 108 VWEU waar nodig worden begrepen als verwijzingen naar, respectievelijk, de artikelen 87 en 88 VEG.

(4)  Zie voetnoot 2.

(5)  Zie bijlage B bij de Multisectorale kaderregeling (PB C 70 van 19.3.2002, blz. 8), die van toepassing was sinds 24 juli 2002 (punt 39) en die werd vervangen door bijlage I bij de Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007-2013 (PB C 54 van 4.3.2006, blz. 13).

(6)  PB L 348 van 31.12.1993, blz. 2.

(7)  Arrest C-482/99 Stardust Marine, Jurispr. 2002, blz. I-4397.

(8)  In punt 90 van het arrest van 1 juli 2009 in de gevoegde zaken T-273/06 en T-297/06 ISD Polska e.a./Commissie, bevestigde het Gerecht dat „[…] tussen partijen vast[staat] dat de artikelen 87 Europese Gemeenschap en 88 Europese Gemeenschap in beginsel niet van toepassing zijn op vóór de toetreding verleende steun die na de toetreding niet langer van toepassing is.” Zie ook punt 108 van beschikking 2006/937/EG van de Commissie van 5 juli 2005 betreffende de staatssteun C-20/04 (ex NN 25/04) ten gunste van Huta Częstochowa SA (PB L 366 van 21.12.2006, blz. 1), en de punten 202 en volgende van Beschikking 2010/3/EG van de Commissie van 6 november 2008 betreffende de staatssteun C 19/05 (ex N 203/05) die door Polen is toegekend ten gunste van Stocznia Szczecińska (PB L 5 van 8.1.2010, blz. 1).

(9)  Besluit nr. 3/2002 van de Associatieraad EU-Polen van 23 oktober 2002 houdende verlenging van de periode bedoeld in artikel 8, lid 4, van Protocol nr. 2 betreffende EGKS-producten bij de Europa-overeenkomst (PB L 186 van 25.7.2003, blz. 38).

(10)  Besluit 2003/588/EG van de Raad van 21 juli 2003 betreffende de vervulling van de voorwaarden van artikel 3 van Besluit nr. 3/2002 van de Associatieraad EU-Polen van 23 oktober 2002 tot verlenging van de periode die is vermeld in artikel 8, lid 4, van Protocol nr. 2 betreffende de producten die vallen onder het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) van de Europa-overeenkomst (PB L 199 van 7.8.2003, blz. 17).

(11)  Arrest T-288/06 Huta Czestochowa, Jurispr. 2009, blz. II-2247, punt 44.

(12)  PB C 54 van 4.3.2006, blz. 13.

(13)  PB L 214 van 9.8.2008, blz. 3.

(14)  Besluit nr. 3/2001 van de Associatieraad EU-Polen van 23 mei 2001 tot goedkeuring van de voorschriften voor de uitvoering van de bepalingen inzake overheidssteun, zoals bedoeld in artikel 63, lid 1, onder iii), en artikel 63, lid 2, en vastgesteld overeenkomstig artikel 63, lid 3, van de Europa-overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Polen, anderzijds, en in artikel 8, lid 1, onder iii), en lid 2 van Protocol nr. 2 bij die Europa-overeenkomst betreffende producten die onder het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal vallen (PB L 215 van 9.8.2001, blz. 39).


12.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 268/40


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 8 oktober 2010

tot afwijking van de Beschikkingen 92/260/EEG en 2004/211/EG wat betreft de tijdelijke toelating van bepaalde mannelijke geregistreerde paarden die deelnemen aan de ruiterevenementen van de preolympische testwedstrijd in 2011 of de Olympische Spelen of de Paralympische Spelen in 2012 in het Verenigd Koninkrijk

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 6854)

(Voor de EER relevante tekst)

(2010/613/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 90/426/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (1), en met name artikel 19, onder ii),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 92/260/EEG van de Commissie van 10 april 1992 inzake veterinairrechtelijke voorschriften en veterinaire certificering voor tijdelijke toelating van geregistreerde paarden (2) deelt derde landen waaruit de invoer van geregistreerde paarden in de Unie tijdelijk moet worden toegestaan, in groepen in al naargelang welk van de in bijlage II bij die beschikking opgenomen gezondheidscertificaten voor het land moet worden gebruikt. Die beschikking biedt garanties dat niet-gecastreerde mannelijke paarden ouder dan 180 dagen geen risico op equiene virusarteritis opleveren.

(2)

Beschikking 2004/211/EG van de Commissie van 6 januari 2004 tot vaststelling van de lijst van derde landen en delen van hun grondgebied waaruit de lidstaten de invoer toestaan van levende paardachtigen en sperma, eicellen en embryo’s van paarden (3) bevat een lijst van derde landen en delen van hun grondgebied waaruit de lidstaten de tijdelijke toelating van geregistreerde paarden moeten toestaan, alsmede de voorwaarden voor de invoer van paardachtigen uit derde landen.

(3)

De zomerspelen van de XXXe Olympiade („Olympische Spelen”) worden van 27 juli tot en met 12 augustus 2012 in Londen, Verenigd Koninkrijk, gehouden en gevolgd door de XIVe Paralympische Zomerspelen („Paralympics”), van 29 augustus tot en met 9 september 2012. De ruiterevenementen van de Olympische Spelen en de Paralympics, die integraal deel uitmaken van de Olympische Spelen, respectievelijk Paralympics van 2012, worden voorafgegaan door ruiterevenementen in het kader van de preolympische testwedstrijd; dit moet een internationale tweesterren-eventingwedstrijd worden die van 4 tot en met 10 juli 2011 wordt gehouden.

(4)

Geregistreerde paarden die deelnemen aan de ruiterevenementen van de preolympische testwedstrijd, de Olympische Spelen en de Paralympics staan onder veterinair toezicht van de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk en de organisator, de Internationale Ruitersportfederatie (FEI).

(5)

Het is mogelijk dat bepaalde mannelijke geregistreerde paarden die in aanmerking komen voor deze ruiterevenementen op topniveau, niet voldoen aan de bij de Beschikkingen 92/260/EEG en 2004/211/EG vastgestelde eisen ten aanzien van equiene virusarteritis. Daarom moet worden voorzien in een afwijking van deze eisen voor niet-gecastreerde mannelijke geregistreerde paarden die tijdelijk worden toegelaten om aan deze sportevenementen deel te nemen. Bij die afwijking moeten de eisen inzake diergezondheid en veterinaire certificering ter voorkoming van het risico van verspreiding van equiene virusarteritis door fokken of spermawinning worden vastgelegd.

(6)

Aangezien voor equiene virusarteritis in Zuid-Afrika een aangifteplicht bestaat, maar er sinds 2001 geen aangiften van zijn gedaan en in dat land op die ziekte wordt gecontroleerd, hoeft de afwijking niet te gelden voor paarden die vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat volgens model F in bijlage II bij Beschikking 92/260/EEG.

(7)

De voorschriften voor veterinaire controles op de invoer uit derde landen staan in Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (4).

(8)

De ontwikkeling van het geïntegreerde veterinaire computersysteem Traces ingevolge Beschikking 2003/623/EG van de Commissie van 19 augustus 2003 met betrekking tot de invoering van een geïntegreerd veterinair computersysteem, genaamd Traces (5) vereist standaardisatie van de aangifte- en controledocumenten om een goed beheer en een goede verwerking van de verzamelde gegevens mogelijk te maken en aldus de bescherming van de gezondheid in de Europese Unie te verbeteren. Dat was de aanleiding voor de vaststelling van Verordening (EG) nr. 282/2004 van de Commissie van 18 februari 2004 betreffende de vaststelling van een document voor de aangifte en de veterinaire controle van uit derde landen afkomstige dieren die in de Gemeenschap worden binnengebracht (6).

(9)

Bij Beschikking 2004/292/EG van de Commissie van 30 maart 2004 betreffende de toepassing van het Traces-systeem (7) is een gemeenschappelijke elektronische gegevensbasis (Traces) ingesteld voor het controleren van alle verplaatsingen van dieren binnen de Europese Unie en uit derde landen en het terugvinden van alle referentiegegevens betreffende de handel daarin.

(10)

Bij Verordening (EG) nr. 599/2004 van de Commissie van 30 maart 2004 tot vaststelling van een geharmoniseerd model voor een certificaat en inspectieverslag voor het intracommunautaire handelsverkeer in dieren en producten van dierlijke oorsprong (8) is een formaat voor de identificatie van de zending ingevoerd waardoor een koppeling tot stand kan worden gebracht met de diergezondheidsdocumenten waarvan het dier bij de grensinspectiepost op het punt van binnenkomst in de Europese Unie vergezeld ging.

(11)

Beschikking 2009/821/EG van de Commissie van 28 september 2009 tot opstelling van een lijst van erkende grensinspectieposten, tot vaststelling van bepaalde voorschriften voor door veterinaire deskundigen van de Commissie uitgevoerde inspecties en tot vaststelling van de veterinaire eenheden in Traces (9) bevat nadere bijzonderheden over een communicatienetwerk tussen de veterinaire eenheden in de lidstaten om bijvoorbeeld de verplaatsingen van tijdelijk toegelaten geregistreerde paarden te kunnen volgen.

(12)

Het Gemeenschappelijk veterinair document van binnenkomst dat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 282/2004 is afgegeven, in combinatie met certificering voor de verplaatsing van dergelijke paarden van de lidstaat van eerste bestemming naar andere lidstaten („doorcertificering”), is het beste middel om te garanderen dat niet-gecastreerde mannelijke geregistreerde paarden die tijdelijk onder specifieke voorwaarden ten aanzien van equiene virusarteritis zijn toegelaten, de Europese Unie verlaten binnen 90 dagen na aankomst en onmiddellijk na afloop van de ruiterevenementen waaraan zij hebben deelgenomen.

(13)

Aangezien echter de doorcertificering in punt VII van het model van het gezondheidscertificaat volgens Beschikking 92/260/EEG niet in Traces is geïmplementeerd, moet deze doorcertificering door middel van het Gemeenschappelijk veterinair document van binnenkomst worden gekoppeld aan een gezondheidsverklaring overeenkomstig bijlage B bij Richtlijn 90/426/EEG.

(14)

Gezien het belang van het evenement en het beperkte aantal individueel bekende paarden die de Europese Unie onder de specifieke voorwaarden van dit besluit binnenkomen, zijn de extra administratieve formaliteiten te rechtvaardigen.

(15)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van artikel 1 van Beschikking 92/260/EEG en artikel 6, onder a), van Beschikking 2004/211/EG staan de lidstaten de tijdelijke toelating toe van niet-gecastreerde mannelijke geregistreerde paarden die niet voldoen aan de eis betreffende equiene virusarteritis in punt III, onder e), v), van de modelcertificaten A tot en met E in bijlage II bij Beschikking 92/260/EEG, mits deze paarden:

a)

bestemd zijn voor deelname aan de volgende ruiterevenementen in Londen, Verenigd Koninkrijk:

i)

de preolympische testwedstrijd van 4 juli 2011 tot en met 10 juli 2011;

ii)

de XXXe Olympiade („Olympische Spelen”) van 27 juli 2012 tot en met 12 augustus 2012;

iii)

de XIVe Paralympische Zomerspelen („Paralympics”) van 29 augustus 2012 tot en met 9 september 2012, en

b)

voldoen aan de voorwaarden van artikel 2.

Artikel 2

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 1 bedoelde paarden („de paarden”) vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat overeenkomstig het juiste model A tot en met E in bijlage II bij Beschikking 92/260/EEG, dat als volgt is gewijzigd:

a)

aan punt III, onder e), v), betreffende equiene virusarteritis wordt het volgende toegevoegd:

„of

het geregistreerde paard kan worden toegelaten overeenkomstig Besluit 2010/613/EU van de Commissie.”;

b)

de volgende streepjes worden toegevoegd aan punt IV en door de officiële dierenarts ingevuld:

„—

het paard bestemd is om deel te nemen aan: de ruiterevenementen van de preolympische testwedstrijd in juli 2011/de Olympische Spelen in juli en augustus 2012/de Paralympische Spelen in augustus en september 2012 (onderstrepen wat van toepassing is en doorhalen wat niet van toepassing is);

er regelingen zijn getroffen om het paard onmiddellijk na afloop van het ruiterevenement van de preolympische testwedstrijd/Olympische Spelen/Paralympische Spelen (onderstrepen wat van toepassing is en doorhalen wat niet van toepassing is) op … (datum) via het punt van uitgang … (naam punt van uitgang) weer buiten de Europese Unie te brengen;

het paard niet bestemd is voor de fokkerij, noch voor het winnen van sperma gedurende de periode van minder dan 90 dagen dat het in een lidstaat van de Europese Unie verblijft.”.

2.   De lidstaten passen ten aanzien van de paarden geen alternatief controlesysteem toe zoals bedoeld in artikel 6 van Richtlijn 90/426/EEG.

3.   De status van de paarden kan niet van tijdelijk toegelaten in definitief toegelaten worden omgezet.

Artikel 3

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de veterinaire autoriteiten die het Gemeenschappelijk veterinair document van binnenkomst (GVDB) als bedoeld in Verordening (EG) nr. 282/2004 afgeven, naast de veterinaire controles op de paarden overeenkomstig Richtlijn 91/496/EEG:

a)

het punt van uitgang in punt IV van het certificaat, als bedoeld in artikel 2, onder b), over de geplande uitvoer uit de Europese Unie inlichten door punt 20 van het GVDB in vullen, en

b)

de aankomst van de paarden per fax of e-mail melden aan de lokale veterinaire eenheid (GB04001) als bedoeld in artikel 2, onder b), iii), van Beschikking 2009/821/EG, die verantwoordelijk is voor de locatie waar het in artikel 1 bedoelde ruiterevenement plaatsvindt („de wedstrijdlocatie”).

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de paarden tijdens het vervoer van de lidstaat van eerste bestemming zoals aangegeven in het GVDB naar een volgende lidstaat of naar de wedstrijdlocatie, vergezeld gaan van de volgende gezondheidsdocumenten:

a)

het overeenkomstig artikel 2, lid 1, aangevulde gezondheidscertificaat, waarin in punt VII de certificering ten behoeve van verplaatsingen tussen lidstaten is aangegeven, en

b)

de gezondheidsverklaring overeenkomstig bijlage B bij Richtlijn 90/426/EEG, die aan de plaats van bestemming moet worden doorgestuurd in het in Verordening (EG) nr. 599/2004 vastgelegde formaat, waarbij in punt I.6 van deel I naar het onder a) bedoelde certificaat wordt verwezen.

3.   De lidstaten die van de verplaatsing van paarden overeenkomstig lid 2 in kennis worden gesteld, bevestigen de aankomst van de paarden in deel 3, vak 45, van het GVDB.

Artikel 4

Het Verenigd Koninkrijk zorgt ervoor dag de bevoegde autoriteit, in samenwerking met de organisator van de in artikel 1 bedoelde evenementen, en het aangewezen transportbedrijf, de nodige maatregelen neemt om te garanderen dat de paarden:

a)

alleen tot de wedstrijdlocatie worden toegelaten als hun verplaatsingen van de in het GVDB vermelde lidstaat van eerste bestemming naar het Verenigd Koninkrijk in overeenstemming met artikel 3, lid 2, is gedocumenteerd, en

b)

de Europese Unie onmiddellijk na afloop van het evenement verlaten.

Artikel 5

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 8 oktober 2010.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 42.

(2)  PB L 130 van 15.5.1992, blz. 67.

(3)  PB L 73 van 11.3.2004, blz. 1.

(4)  PB L 268 van 24.9.1991, blz. 56.

(5)  PB L 216 van 28.8.2003, blz. 58.

(6)  PB L 49 van 19.2.2004, blz. 11.

(7)  PB L 94 van 31.3.2004, blz. 63.

(8)  PB L 94 van 31.3.2004, blz. 44.

(9)  PB L 296 van 12.11.2009, blz. 1.


Rectificaties

12.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 268/43


Rectificatie van Verordening (EU) nr. 665/2010 van de Commissie van 23 juli 2010 inzake de afgifte van invoercertificaten voor rijst in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 327/98 geopende tariefcontingenten voor de deelperiode juli 2010

( Publicatieblad van de Europese Unie L 193 van 24 juli 2010 )

Op bladzijde 13, in de bijlage, wordt de tabel onder „a) Bij artikel 1, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 327/98 vastgesteld contingent voor volwitte of halfwitte rijst van GN-code 1006 30” vervangen door:

„Oorsprong

Volgnummer

Toewijzingscoëfficiënt voor de deelperiode juli 2010

Totale hoeveelheid die beschikbaar is voor de deelperiode september 2010

(in kg)

Verenigde Staten van Amerika

09.4127

 (1)

10 026 128

Thailand

09.4128

 (1)

2 623 395

Australië

09.4129

 (1)

790 000

Andere landen van oorsprong

09.4130

 (2)

0


(1)  De aanvragen hebben betrekking op een hoeveelheid die kleiner is dan of gelijk is aan de beschikbare hoeveelheid: alle aanvragen zijn derhalve ontvankelijk.

(2)  Geen hoeveelheid meer beschikbaar voor deze deelperiode.”.