ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2010.189.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 189

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

53e jaargang
22 juli 2010


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2010/45/EU van de Raad van 13 juli 2010 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat de factureringsregels betreft

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (Euratom) nr. 647/2010 van de Raad van 13 juli 2010 betreffende financiële bijstand van de Unie voor de ontmanteling van de eenheden 1 tot en met 4 van de kerncentrale van Kozloduy in Bulgarije (het Kozloduy-programma)

9

 

 

BESLUITEN

 

 

2010/405/EU

 

*

Besluit van de Raad van 12 juli 2010 houdende machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed

12

 

 

2010/406/EU

 

*

Besluit van de Raad van 12 juli 2010 inzake de toewijzing van geannuleerde middelen voor projecten van het negende en eerdere Europese Ontwikkelingsfondsen (EOF) ten behoeve van de meest kwetsbare bevolkingsgroepen in Sudan

14

 

 

2010/407/EU

 

*

Besluit van de Raad van 13 juli 2010 betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Denemarken

15

 

 

2010/408/EU

 

*

Besluit van de Raad van 13 juli 2010 betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Finland

17

 

 

2010/409/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 19 juli 2010 inzake gemeenschappelijke veiligheidsdoelen, zoals vermeld in artikel 7 van Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 4889)  ( 1 )

19

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Besluit nr. 388/2010/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan Oekraïne (PB L 179 van 14.7.2010)

28

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

RICHTLIJNEN

22.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 189/1


RICHTLIJN 2010/45/EU VAN DE RAAD

van 13 juli 2010

tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat de factureringsregels betreft

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 113,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Handelend volgens een speciale wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1) zijn voorwaarden en regels inzake belasting over de toegevoegde waarde (btw) met betrekking tot facturen vastgesteld om de goede werking van de interne markt te garanderen. Overeenkomstig artikel 237 van die richtlijn heeft de Commissie een verslag gepresenteerd waarin zij enkele problemen in verband met elektronische facturering beschrijft tegen de achtergrond van de technologische ontwikkelingen, evenals enkele andere gebieden waarop de btw-regels moeten worden vereenvoudigd om de werking van de interne markt te verbeteren.

(2)

Aangezien een zodanige boekhouding moet worden gevoerd dat de lidstaten controle kunnen uitoefenen op goederen die tijdelijk van de ene naar de andere lidstaat worden gebracht, dient te worden voorgeschreven dat in de boekhouding gegevens worden opgenomen over expertises betreffende goederen die tijdelijk naar een andere lidstaat worden gebracht. Ook dient te worden bepaald dat de overbrenging van goederen naar een andere lidstaat ten behoeve van expertise in btw-opzicht niet als levering van goederen mag worden aangemerkt.

(3)

De regels betreffende het verschuldigd worden van de btw op intracommunautaire leveringen van goederen en op intracommunautaire verwervingen van goederen moeten worden verduidelijkt om de uniformiteit en de tijdige uitwisseling van de gegevens die op de desbetreffende lijsten worden vermeld, te garanderen. Voorts is het passend dat een doorlopende levering van goederen van de ene naar een andere lidstaat over een periode van meer dan een kalendermaand wordt geacht bij de afloop van elke kalendermaand te zijn voltooid.

(4)

Ter ondersteuning van kleine en middelgrote ondernemingen die moeilijk de btw aan de bevoegde autoriteit kunnen voldoen voordat zij door hun afnemers zijn betaald, moeten de lidstaten kunnen toestaan dat de btw wordt aangegeven volgens een kasstelsel, waarbij de leverancier of dienstverrichter de btw pas aan de bevoegde autoriteit behoeft te voldoen wanneer hij de betaling voor een prestatie ontvangt, en recht op aftrek krijgt wanneer hij de betaling voor een prestatie verricht. Op die manier kunnen de lidstaten een facultatief kasstelsel invoeren dat geen negatieve gevolgen heeft voor de cashflow van hun btw-inkomsten.

(5)

Teneinde ondernemingen rechtszekerheid te bieden in verband met hun factureringsverplichtingen, dient duidelijk te worden bepaald van welke lidstaat de factureringsregels van toepassing zijn.

(6)

Met het oog op een betere werking van de interne markt dient er een geharmoniseerde termijn voor het uitreiken van een factuur met betrekking tot bepaalde grensoverschrijdende prestaties te worden opgelegd.

(7)

Bepaalde vereisten betreffende de gegevens die op een factuur moeten worden vermeld, moeten worden gewijzigd teneinde een betere controle op de btw mogelijk te maken, een meer uniforme behandeling van grensoverschrijdende en binnenlandse prestaties te bewerkstelligen en elektronische facturering te bevorderen.

(8)

Aangezien elektronische facturering bedrijven kan helpen hun kosten te verlagen en hun concurrentievermogen te verhogen, moeten de huidige btw-voorschriften inzake elektronische facturering herzien worden om de bestaande lasten en belemmeringen uit de weg te ruimen. Papieren en elektronische facturen moeten gelijk worden behandeld en de administratieve last bij papieren facturering mag niet verzwaard worden.

(9)

Ook ten aanzien van de bevoegdheden van de belastingdiensten is gelijke behandeling geboden. Hun controlebevoegdheid, evenals de rechten en verplichtingen van de belastingplichtige, moeten gelijkelijk gelden bij papieren en elektronische facturen.

(10)

De factuur dient een weerspiegeling te zijn van de feitelijke prestatie, en derhalve moeten de authenticiteit, de integriteit en de leesbaarheid ervan worden gewaarborgd. Bedrijfscontroles kunnen een betrouwbaar controlespoor tussen factuur en prestatie opleveren, met dien verstande dat zowel de papieren als de elektronische factuur aan de genoemde voorwaarden moet voldoen.

(11)

De authenticiteit en de integriteit van de elektronische factuur kunnen tevens worden gewaarborgd met behulp van bestaande technologieën, zoals elektronische uitwisseling van gegevens (Electronic Data Interchange — EDI) en een geavanceerde elektronische handtekening. Aangezien er echter ook andere technologieën bestaan, mogen belastingplichtigen niet verplicht worden tot het gebruik van een bepaalde technologie voor elektronische facturering.

(12)

Het moet duidelijk zijn dat indien een belastingplichtige uitgereikte of ontvangen facturen online bewaart, naast de lidstaat waar de belastingplichtige gevestigd is, ook de lidstaat waar de belasting verschuldigd is het recht moet hebben de facturen ter controle in te zien.

(13)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn ten behoeve van de vereenvoudiging, modernisering en harmonisering van de btw-factureringsregels niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(14)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven (2)” worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Unie hun eigen tabellen op te stellen die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken.

(15)

Richtlijn 2006/112/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Richtlijn 2006/112/EG

Richtlijn 2006/112/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 17, lid 2, wordt punt f) vervangen door:

„f)

de verrichting van een dienst voor de belastingplichtige in verband met expertises of werkzaamheden betreffende dat goed, die daadwerkelijk worden uitgevoerd binnen het grondgebied van de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van het goed, voor zover het goed na expertise of bewerking opnieuw wordt verzonden naar deze belastingplichtige in de lidstaat waarvandaan het oorspronkelijk was verzonden of vervoerd;”.

2)

In artikel 64 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   De goederenleveringen die doorlopend worden verricht gedurende een periode langer dan een kalendermaand, waarbij de goederen naar een andere lidstaat dan de lidstaat van vertrek van de verzending of het vervoer worden verzonden of vervoerd en met vrijstelling van btw worden geleverd of met vrijstelling van btw door een belastingplichtige voor bedrijfsdoeleinden naar een andere lidstaat worden overgebracht, onder de in artikel 138 vastgestelde voorwaarden, worden geacht bij de afloop van elke kalendermaand te zijn voltooid zolang de goederenlevering doorloopt.

De diensten waarvoor de btw ingevolge artikel 196 wordt verschuldigd door de afnemer en die doorlopend worden verricht gedurende een periode langer dan één jaar en die geen aanleiding geven tot afrekeningen of betalingen in die periode, worden geacht bij de afloop van elk kalenderjaar te zijn voltooid zolang de dienstverrichting doorloopt.

De lidstaten kunnen bepalen dat in bepaalde gevallen, behalve die welke zijn bedoeld in de eerste en de tweede alinea, goederenleveringen en diensten die gedurende een zekere periode doorlopend worden verricht, geacht worden ten minste eenmaal per jaar te zijn voltooid.”.

3)

In artikel 66 worden punt c) van de eerste alinea, alsmede de tweede alinea vervangen door:

„c)

wanneer de factuur niet of niet tijdig wordt uitgereikt binnen een bepaalde termijn en uiterlijk bij het verstrijken van de overeenkomstig artikel 222, tweede alinea, door de lidstaten opgelegde termijn voor het uitreiken van facturen, of wanneer de lidstaat niet een zodanige termijn heeft opgelegd binnen een bepaalde termijn te rekenen vanaf de datum van het belastbare feit.

De in de eerste alinea bedoelde afwijking is evenwel niet van toepassing op de diensten waarvoor de belasting ingevolge artikel 196 door de afnemer verschuldigd is noch op de in artikel 67 bedoelde leveringen of overbrengingen van goederen.”.

4)

Artikel 67 wordt vervangen door:

„Artikel 67

Wanneer onder de in artikel 138 vastgestelde voorwaarden naar een andere lidstaat dan de lidstaat van vertrek van de verzending of het vervoer verzonden of vervoerde goederen met vrijstelling van btw worden geleverd of goederen met vrijstelling van btw door een belastingplichtige voor bedrijfsdoeleinden naar een andere lidstaat worden overgebracht, wordt de btw verschuldigd bij de uitreiking van de factuur, of bij het verstrijken van de in artikel 222, eerste alinea, bedoelde termijn indien er voor die datum geen factuur is uitgereikt.

Artikel 64, lid 1 en artikel 64, lid 2, derde alinea, alsmede artikel 65 zijn niet van toepassing op de in de eerste alinea bedoelde leveringen en overbrengingen van goederen.”.

5)

Artikel 69 wordt vervangen door:

„Artikel 69

Voor de intracommunautaire verwervingen van goederen wordt de btw verschuldigd bij de uitreiking van de factuur, of bij het verstrijken van de in artikel 222, eerste alinea, bedoelde termijn indien er voor die datum geen factuur is uitgereikt.”.

6)

In artikel 91, lid 2, wordt de tweede alinea vervangen door:

„De lidstaten aanvaarden dat in plaats daarvan gebruik wordt gemaakt van de wisselkoers die, op het tijdstip waarop de belasting verschuldigd wordt, door de Europese Centrale Bank laatstelijk was bekendgemaakt. De omrekening tussen andere munteenheden dan de euro geschiedt op basis van de wisselkoers van iedere munteenheid ten opzichte van de euro. De lidstaten kunnen evenwel voorschrijven dat zij door de belastingplichtige ervan in kennis worden gesteld dat hij van deze mogelijkheid gebruikmaakt.

Voor sommige van de in de eerste alinea bedoelde handelingen of voor sommige categorieën belastingplichtigen kunnen de lidstaten evenwel kiezen voor de wisselkoers die is vastgesteld volgens de geldende communautaire bepalingen voor de berekening van de douanewaarde.”.

7)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 167 bis

De lidstaten kunnen in het kader van een facultatieve regeling bepalen dat het recht op aftrek van de belastingplichtige wiens btw uitsluitend overeenkomstig artikel 66, onder b), verschuldigd wordt, wordt uitgesteld totdat de btw op voor hem verrichte goederenleveringen of diensten aan zijn leverancier of dienstverrichter is betaald.

De lidstaten die de in de eerste alinea bedoelde facultatieve regeling toepassen, stellen voor de belastingplichtigen die de regeling binnen hun grondgebied gebruiken, een drempel vast die gebaseerd is op de overeenkomstig artikel 288 berekende jaarlijkse omzet van de belastingplichtige. Deze drempel mag niet hoger zijn dan 500 000 EUR of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid. Die drempel kan door de lidstaten tot 2 000 000 EUR of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid worden verhoogd, na raadpleging van het Btw-comité. Evenwel hoeven lidstaten die op 31 december 2012 een hogere drempel dan 500 000 EUR of de tegenwaarde daarvan in de nationale valuta hebben toegepast, het Btw-comité niet te raadplegen.

De lidstaten stellen het Btw-comité in kennis van de nationale maatregelen die zij uit hoofde van de eerste alinea hebben genomen.”.

8)

Artikel 178 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt a) wordt vervangen door:

„a)

voor de in artikel 168, onder a), bedoelde aftrek met betrekking tot goederenleveringen en diensten: in het bezit zijn van een overeenkomstig titel XI, hoofdstuk 3, afdelingen 3 tot en met 6, opgestelde factuur;”;

b)

punt c) wordt vervangen door:

„c)

voor de in artikel 168, onder c), bedoelde aftrek met betrekking tot intracommunautaire verwerving van goederen: op de in artikel 250 bedoelde btw-aangifte alle gegevens hebben vermeld die nodig zijn om het bedrag van de wegens zijn verwervingen van goederen verschuldigde btw vast te stellen, en in het bezit zijn van een overeenkomstig titel XI, hoofdstuk 3, afdelingen 3 tot en met 5, opgestelde factuur;”.

9)

Artikel 181 wordt vervangen door:

„Artikel 181

De lidstaten kunnen een belastingplichtige die niet in het bezit is van een overeenkomstig titel XI, hoofdstuk 3, afdelingen 3 tot en met 5, opgestelde factuur, toestaan de in artikel 168, onder c), bedoelde aftrek toe te passen met betrekking tot diens intracommunautaire verwervingen van goederen.”.

10)

In artikel 197, lid 1, wordt punt c) vervangen door:

„c)

de factuur welke is uitgereikt door de belastingplichtige die niet gevestigd is in de lidstaat van degene voor wie de levering bestemd is, is opgesteld overeenkomstig hoofdstuk 3, afdelingen 3 tot en met 5.”.

11)

Artikel 217 wordt vervangen door:

„Artikel 217

In deze richtlijn wordt verstaan onder „elektronische factuur”, een factuur die de bij deze richtlijn voorgeschreven gegevens bevat, welke in elektronisch formaat is verstrekt en ontvangen.”.

12)

In titel XI, hoofdstuk 3, afdeling 3, wordt het volgende artikel ingevoegd:

„Artikel 219 bis

Onverminderd de artikelen 244 tot en met 248 is het volgende van toepassing:

1)

Voor facturering gelden de regels die van toepassing zijn in de lidstaat waar de goederenlevering of de dienst geacht wordt te zijn verricht, overeenkomstig het bepaalde in titel V.

2)

In afwijking van het bepaalde in punt 1) gelden voor facturering de regels die van toepassing zijn in de lidstaat waar degene die de goederenlevering of de dienst verricht de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting heeft gevestigd van waaruit hij de prestatie verricht, of, bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting, de lidstaat waar de leverancier of dienstverrichter zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft, wanneer:

a)

degene die de belastbare goederenlevering of de dienst verricht, niet gevestigd is in de lidstaat waar de goederenlevering of de dienst overeenkomstig het bepaalde in titel V geacht wordt te zijn verricht, of zijn inrichting in die lidstaat niet betrokken is bij het verrichten van de goederenlevering of de dienst in de zin van artikel 192 bis, en de tot voldoening van de belasting gehouden persoon degene is voor wie de goederenlevering of de dienst wordt verricht.

Indien de afnemer de factuur uitreikt („self-billing”), is punt 1) van toepassing;

b)

de goederenlevering of de dienst wordt overeenkomstig het bepaalde in titel V niet geacht in de Gemeenschap te zijn verricht.”.

13)

Artikel 220 wordt vervangen door:

„Artikel 220

1.   Iedere belastingplichtige zorgt ervoor dat door hemzelf, door de afnemer of, in zijn naam en voor zijn rekening, door een derde, in de volgende gevallen een factuur wordt uitgereikt:

1)

de goederenleveringen of de diensten die hij heeft verricht voor een andere belastingplichtige of een niet-belastingplichtige rechtspersoon;

2)

de in artikel 33 bedoelde goederenleveringen;

3)

de goederenleveringen, verricht onder de in artikel 138 gestelde voorwaarden;

4)

de vooruitbetalingen die aan hem worden gedaan voordat een van de in de punten 1) en 2) bedoelde goederenleveringen is verricht;

5)

de vooruitbetalingen die door een andere belastingplichtige of door een niet-belastingplichtige rechtspersoon aan hem worden gedaan voordat de dienst is verricht.

2.   In afwijking van lid 1 en onverminderd artikel 221, lid 2, hoeft geen factuur te worden uitgereikt met betrekking tot diensten die vrijgesteld zijn uit hoofde van artikel 135, lid 1, onder a) tot en met g).”.

14)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 220 bis

1.   De lidstaten staan de belastingplichtige toe een vereenvoudigde factuur uit te reiken in de volgende gevallen:

a)

wanneer het bedrag van de factuur niet hoger is dan 100 EUR of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid;

b)

wanneer de uitgereikte factuur een document of bericht is dat overeenkomstig artikel 219 als factuur geldt.

2.   De lidstaten staan de belastingplichtige niet toe een vereenvoudigde factuur uit te reiken indien de facturen moeten worden uitgereikt overeenkomstig artikel 220, lid 1, punten 2) en 3), of indien de belastbare goederenlevering of de belastbare dienst wordt verricht door een belastingplichtige die niet is gevestigd in de lidstaat waar de belasting verschuldigd is of van wie geen inrichting op het grondgebied van die lidstaat bij het verrichten van de goederenlevering of de dienst is betrokken in de zin van artikel 192 bis, en de tot voldoening van de belasting gehouden persoon degene is voor wie de goederenlevering of dienst wordt verricht.”.

15)

De artikelen 221, 222, 223, 224 en 225 worden vervangen door:

„Artikel 221

1.   De lidstaten kunnen de belastingplichtige de verplichting opleggen een factuur overeenkomstig de voorschriften van artikel 226 of artikel 226 ter uit te reiken voor andere dan de in artikel 220, lid 1, bedoelde goederenleveringen of diensten.

2.   De lidstaten kunnen de belastingplichtige die zijn bedrijf op hun grondgebied heeft gevestigd of daar over een vaste inrichting beschikt van waaruit de diensten worden verricht, de verplichting opleggen een factuur uit te reiken overeenkomstig de voorschriften van artikel 226 of artikel 226 ter voor de krachtens artikel 135, lid 1, onder a) tot en met g), vrijgestelde diensten die de belastingplichtige op hun grondgebied of buiten de Gemeenschap heeft verricht.

3.   De lidstaten kunnen de belastingplichtige van de in artikel 220, lid 1, of artikel 220 bis vastgestelde factureringsplicht ontheffen voor de op hun grondgebied verrichte goederenleveringen of diensten die, al dan niet met recht op aftrek van voorbelasting, overeenkomstig de artikelen 110 en 111, artikel 125, lid 1, artikel 127, artikel 128, lid 1, artikel 132, artikel 135, lid 1, onder h) tot en met l), de artikelen 136, 371, 375, 376 en 377, artikel 378, lid 2, artikel 379, lid 2, en de artikelen 380 tot en met 390 ter zijn vrijgesteld.

Artikel 222

Voor goederenleveringen die onder de in artikel 138 gestelde voorwaarden worden verricht of voor diensten ter zake waarvan de btw overeenkomstig artikel 196 door de afnemer verschuldigd is, wordt de factuur uitgereikt uiterlijk op de vijftiende dag van de maand volgende op die waarin het belastbare feit zich heeft voorgedaan.

Met betrekking tot andere goederenleveringen en diensten kunnen de lidstaten de belastingplichtige een termijn voor de uitreiking van facturen opleggen.

Artikel 223

De lidstaten staan de belastingplichtige toe periodieke facturen uit te reiken waarop de gegevens van verscheidene afzonderlijke goederenleveringen of diensten zijn vermeld, onder voorwaarde dat de btw op de op een periodieke factuur vermelde goederenleveringen en diensten in dezelfde kalendermaand verschuldigd wordt.

Onverminderd artikel 222 kunnen de lidstaten toestaan dat in periodieke facturen prestaties worden opgenomen waarvoor de btw tijdens een langere periode dan één kalendermaand verschuldigd is geworden.

Artikel 224

Facturen mogen door de afnemer worden opgemaakt voor goederenleveringen of diensten die door een belastingplichtige voor hem worden verricht, indien beide partijen dat vooraf onderling zijn overeengekomen en op voorwaarde dat iedere factuur het voorwerp uitmaakt van een procedure van aanvaarding door de belastingplichtige die de goederenleveringen of de diensten verricht. De lidstaten kunnen verlangen dat die facturen worden uitgereikt in naam en voor rekening van de belastingplichtige.

Artikel 225

De lidstaten kunnen de belastingplichtige specifieke voorwaarden opleggen in het geval dat de derde, of de afnemer, die de facturen uitreikt, gevestigd is in een land waarmee geen rechtsinstrument inzake wederzijdse bijstand bestaat waarvan de strekking gelijk is aan die van Richtlijn 2010/24/EU (3) en Verordening (EG) nr. 1798/2003 (4)

16)

Artikel 226 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende punt wordt ingevoegd:

„7 bis)

wanneer de btw verschuldigd wordt op het moment waarop de betaling wordt ontvangen overeenkomstig artikel 66, onder b), en het recht op aftrek ontstaat op het tijdstip waarop de aftrekbare belasting verschuldigd wordt, de vermelding „kasstelsel”;”;

b)

het volgende punt wordt ingevoegd:

„10 bis)

wanneer de afnemer die een prestatie afneemt de factuur uitreikt in plaats van degene die de prestatie verricht, de vermelding „factuur uitgereikt door afnemer”;”;

c)

punt 11) wordt vervangen door:

„11)

in geval van een vrijstelling, een verwijzing naar de toepasselijke bepaling in deze richtlijn of naar de overeenkomstige nationale bepaling of enige andere vermelding dat de goederenlevering of de diensten zijn vrijgesteld;”;

d)

het volgende punt wordt ingevoegd:

„11 bis)

wanneer de afnemer tot voldoening van de belasting is gehouden, de vermelding „Btw verlegd”;”;

e)

de punten 13) en 14) worden vervangen door:

„13)

wanneer de bijzondere regeling voor reisbureaus wordt gehanteerd, de vermelding „Bijzondere regeling reisbureaus”;

14)

wanneer een van de bijzondere regelingen voor gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen of antiquiteiten wordt gehanteerd, de vermelding „Bijzondere regeling — gebruikte goederen”„Bijzondere regeling — kunstvoorwerpen”, respectievelijk „Bijzondere regeling — voorwerpen voor verzamelingen of antiquiteiten”;”.

17)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 226 bis

Wanneer de factuur wordt uitgereikt door een belastingplichtige die niet gevestigd is in de lidstaat waar de belasting verschuldigd is of van wie geen inrichting op het grondgebied van die lidstaat bij het verrichten van de goederenlevering of de dienst is betrokken in de zin van artikel 192 bis en die goederenleveringen of diensten verricht voor een afnemer die tot voldoening van de belasting is gehouden, kan de belastingplichtige de in artikel 226, punten 8), 9) en 10), bedoelde vermeldingen weglaten en in plaats daarvan, door de hoeveelheid of de omvang alsook de aard van de geleverde goederen of verrichte diensten te specificeren, de maatstaf van heffing voor die goederen of diensten vermelden.

Artikel 226 ter

Met betrekking tot de overeenkomstig de artikel 220 bis en artikel 221, leden 1 en 2, uitgereikte vereenvoudigde facturen schrijven de lidstaten ten minste de volgende vermeldingen voor:

a)

de datum van uitreiking van de factuur;

b)

de identiteit van de belastingplichtige die de goederenlevering of de dienst verricht;

c)

de aard van de geleverde goederen of de verrichte diensten;

d)

het te betalen btw-bedrag of de gegevens aan de hand waarvan dat bedrag kan worden berekend;

e)

wanneer de uitgereikte factuur een document of bericht is dat overeenkomstig artikel 219 als factuur geldt, een specifieke en ondubbelzinnige verwijzing naar de oorspronkelijke factuur, met specifieke vermelding van de aangebrachte wijzigingen.

Zij mogen geen andere dan de in artikel 226, 227 en 230 bedoelde vermeldingen op de factuur verlangen.”.

18)

Artikel 228 wordt geschrapt.

19)

Artikel 230 wordt vervangen door:

„Artikel 230

Op een factuur kunnen bedragen in willekeurig welke munteenheid voorkomen, mits het te betalen of te herziene btw-bedrag is uitgedrukt in de nationale munteenheid van de lidstaat en mits daarbij gebruik wordt gemaakt van het in artikel 91 bedoelde wisselkoersmechanisme.”.

20)

Artikel 231 wordt geschrapt.

21)

In titel XI, hoofdstuk 3, wordt het opschrift van afdeling 5 vervangen door:

22)

De artikelen 232 en 233 worden vervangen door:

„Artikel 232

Elektronische facturering wordt toegepast behoudens aanvaarding door de afnemer.

Artikel 233

1.   De authenticiteit van de herkomst, de integriteit van de inhoud, en de leesbaarheid van de factuur, op papier of in elektronisch formaat, worden vanaf het tijdstip waarop de factuur wordt uitgereikt tot het einde van de bewaartermijn gewaarborgd.

De belastingplichtige bepaalt zelf hoe de authenticiteit van de herkomst, de integriteit van de inhoud, en de leesbaarheid van de factuur worden gewaarborgd. Hiertoe kan gebruik worden gemaakt van elke bedrijfscontrole die een betrouwbaar controlespoor tussen een factuur en een verrichte prestatie oplevert.

Onder „authenticiteit van de herkomst” wordt verstaan het waarborgen van de identiteit van de degene die de goederenlevering of de dienst heeft verricht of van degene die de factuur heeft uitgereikt.

Onder „integriteit van de inhoud” wordt verstaan dat de krachtens deze richtlijn voorgeschreven inhoud geen wijzigingen heeft ondergaan.

2.   De authenticiteit van de herkomst en de integriteit van de inhoud van een elektronische factuur kunnen, behalve door middel van de in lid 1 bedoelde bedrijfscontroles, bijvoorbeeld ook met de volgende technologieën worden gewaarborgd:

a)

een geavanceerde elektronische handtekening in de zin van artikel 2, punt 2), van Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen (5), welke gebaseerd is op een gekwalificeerd certificaat in de zin van artikel 2, punt 10), van Richtlijn 1999/93/EG en gecreëerd wordt met een veilig middel voor het aanmaken van handtekeningen in de zin van artikel 2, punten 6) en 10), van Richtlijn 1999/93/EG;

b)

elektronische uitwisseling van gegevens (Electronic Data Interchange — EDI), zoals gedefinieerd in artikel 2 van bijlage 1 bij Aanbeveling 1994/820/EG van de Commissie van 19 oktober 1994 betreffende de juridische aspecten van de elektronische uitwisseling van gegevens (6), indien het akkoord betreffende deze uitwisseling in het gebruik van procedures voorziet die de authenticiteit van de herkomst en de integriteit van de gegevens waarborgen.

23)

Artikel 234 wordt geschrapt.

24)

De artikelen 235, 236 en 237 worden vervangen door:

„Artikel 235

De lidstaten kunnen specifieke voorwaarden opleggen voor het langs elektronische weg uitreiken van facturen betreffende goederenleveringen en diensten die op hun grondgebied zijn verricht vanuit een land waarmee geen rechtsinstrument inzake wederzijdse bijstand bestaat waarvan de strekking gelijk is aan die van Richtlijn 2010/24/EU en Verordening (EG) nr. 1798/2003.

Artikel 236

Bij een reeks elektronische facturen die aan dezelfde afnemer worden verzonden of ter beschikking worden gesteld, hoeven de voor de verschillende facturen gelijke vermeldingen slechts één keer te worden opgenomen, voor zover voor elke factuur alle informatie toegankelijk is.

Artikel 237

Uiterlijk op 31 december 2016 legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een algemeen evaluatieverslag voor, gebaseerd op een onafhankelijk economisch onderzoek, over het effect van de vanaf 1 januari 2013 toepasselijke factureringsregels en met name over de mate waarin zij daadwerkelijk tot een afname van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven hebben geleid, waar nodig vergezeld van een passend voorstel tot wijziging van de desbetreffende regels.”.

25)

Artikel 238 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Na raadpleging van het Btw-comité kunnen de lidstaten onder door hen te stellen voorwaarden bepalen dat op de facturen betreffende goederenleveringen of diensten in de volgende gevallen alleen de krachtens artikel 226 ter voorgeschreven vermeldingen worden opgenomen:

a)

wanneer het bedrag van de factuur hoger is dan 100 EUR, doch niet hoger dan 400 EUR of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid;

b)

wanneer de handels- of administratieve praktijken van de betrokken bedrijfssector of de technische voorwaarden waaronder die facturen uitgereikt worden, de naleving van alle in artikel 226 of artikel 230 bedoelde verplichtingen in sterke mate bemoeilijken.”;

b)

lid 2 wordt geschrapt;

c)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De vereenvoudiging waarin lid 1 voorziet, wordt niet toegepast indien de facturen moeten worden uitgereikt overeenkomstig artikel 220, lid 1, punten 2) en 3), of indien de belastbare goederenlevering of de belastbare dienst wordt verricht door een belastingplichtige die niet is gevestigd in de lidstaat waar de belasting verschuldigd is of van wie geen inrichting op het grondgebied van die lidstaat bij het verrichten van de goederenlevering of de dienst is betrokken in de zin van artikel 192 bis, en de tot voldoening van de belasting gehouden persoon degene is voor wie de goederenlevering of dienst wordt verricht.”.

26)

Artikel 243 wordt vervangen door:

„Artikel 243

1.   Iedere belastingplichtige houdt een register bij van de goederen die door hemzelf of voor zijn rekening zijn verzonden of vervoerd buiten het grondgebied van de lidstaat van vertrek, maar binnen de Gemeenschap, ten behoeve van de in artikel 17, lid 2, onder f), g) en h), bedoelde handelingen, bestaande uit expertises of werkzaamheden betreffende die goederen of in het tijdelijke gebruik ervan.

2.   Iedere belastingplichtige voert een boekhouding die voldoende gegevens bevat om de goederen te kunnen identificeren die vanuit een andere lidstaat naar hem zijn verzonden door of voor rekening van een in die andere lidstaat voor btw-doeleinden geïdentificeerde belastingplichtige en die het voorwerp zijn van diensten, bestaande uit expertises of werkzaamheden betreffende die goederen.”.

27)

Artikel 246 wordt geschrapt.

28)

In artikel 247 worden de leden 2 en 3 vervangen door:

„2.   Om te waarborgen dat aan de voorschriften van artikel 233 wordt voldaan, kan de in lid 1 bedoelde lidstaat voorschrijven dat de facturen worden bewaard in de oorspronkelijke vorm — op papier of in elektronisch formaat — waarin zij zijn toegezonden of ter beschikking gesteld. De lidstaat kan tevens bepalen dat, wanneer de facturen in elektronisch formaat worden bewaard, de gegevens die overeenkomstig artikel 233 de authenticiteit van de herkomst en de integriteit van de inhoud waarborgen, eveneens in elektronisch formaat worden bewaard.

3.   De in lid 1 bedoelde lidstaat kan bijzondere voorwaarden stellen met het oog op het verbieden of beperken van de bewaring van de facturen in een land waarmee geen rechtsinstrument inzake wederzijdse bijstand bestaat waarvan de strekking gelijk is aan die van Richtlijn 2010/24/EEG en Verordening (EG) nr. 1798/2003 of inzake het in artikel 249 bedoelde recht van elektronische toegang, downloading en gebruik.”.

29)

In titel XI, hoofdstuk 4, afdeling 3, wordt het volgende artikel ingevoegd:

„Artikel 248 bis

Voor controledoeleinden kunnen de lidstaten ten aanzien van bepaalde belastingplichtigen of in bepaalde gevallen met betrekking tot de facturen betreffende op hun grondgebied verrichte goederenleveringen of diensten en de facturen die worden ontvangen door op hun grondgebied gevestigde belastingplichtigen een vertaling in hun officiële taal of een van hun officiële talen eisen. De lidstaten kunnen de vertaling van de facturen evenwel niet als algemene regel voorschrijven.”.

30)

Artikel 249 wordt vervangen door:

„Artikel 249

Wanneer een belastingplichtige de door hem verzonden of ontvangen facturen elektronisch bewaart, waarbij een onlinetoegang tot de gegevens wordt gewaarborgd, hebben de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de belastingplichtige gevestigd is en, indien de belasting in een andere lidstaat verschuldigd is, de bevoegde autoriteiten van die lidstaat, het recht de facturen ter controle in te zien, te downloaden en te gebruiken.”.

31)

In artikel 272, lid 1, wordt de tweede alinea vervangen door:

„De lidstaten mogen de in de eerste alinea, onder b), bedoelde belastingplichtigen geen ontheffing verlenen van de in hoofdstuk 3, afdelingen 3 tot en met 6, en hoofdstuk 4, afdeling 3, vastgestelde verplichtingen inzake facturering.”.

Artikel 2

Omzetting

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 31 december 2012 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

Zij passen die bepalingen toe met ingang van 1 januari 2013.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 13 juli 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

D. REYNDERS


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(2)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

(3)  Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen (PB L 84 van 31.3.2010, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 1798/2003 van de Raad van 7 oktober 2003 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (PB L 264 van 15.10.2003, blz. 1).”.

(5)  PB L 13 van 19.1.2000, blz. 12.

(6)  PB L 338 van 28.12.1994, blz. 98.”.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

22.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 189/9


VERORDENING (EURATOM) Nr. 647/2010 VAN DE RAAD

van 13 juli 2010

betreffende financiële bijstand van de Unie voor de ontmanteling van de eenheden 1 tot en met 4 van de kerncentrale van Kozloduy in Bulgarije (het Kozloduy-programma)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op artikel 203,

Gezien het Bulgaarse verzoek om aanvullende financiering,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Gedurende de toetredingsonderhandelingen in 2005 stemde Bulgarije ermee in de eenheden 1 en 2 en de eenheden 3 en 4 van de kerncentrale van Kozloduy tegen respectievelijk 31 december 2002 en 31 december 2006 te sluiten en deze eenheden vervolgens te ontmantelen. De Europese Unie heeft zich bereid verklaard daartoe financiële bijstand te verlenen tot 2009 als verlenging van de pretoetredingssteun in het kader van het Phare-programma ter ondersteuning van de ontmantelingsinspanning van Bulgarije.

(2)

Gelet op de verbintenis van Bulgarije om de eenheden 3 en 4 van de kerncentrale van Kozloduy te sluiten, is bij artikel 30 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Bulgarije en de Republiek Roemenië (hierna „de Toetredingsakte van 2005” genoemd), een bijstandsprogramma ingesteld (hierna „het Kozloduy-programma” genoemd) met een begroting van 210 miljoen EUR voor de periode 2007 tot en met 2009. Dit programma voorzag onder andere ook in bijstand ter compensatie van het capaciteitsverlies ten gevolge van de sluiting van de kerncentrale van Kozloduy.

(3)

Reeds enkele jaren bestaan er internationale ontmantelingsfondsen, die worden beheerd door de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO). De Unie levert de grootste bijdrage voor deze fondsen.

(4)

De Unie erkent de inspanning die reeds is gedaan en de grote vooruitgang die Bulgarije heeft geboekt bij de voorbereiding van de ontmanteling in het kader van het Kozloduy-programma, met gebruikmaking van de financiële middelen van de Unie die zijn uitgetrokken tot 2009, en erkent dat er extra middelen vereist zijn voor de periode na 2009 teneinde de huidige ontmantelingswerkzaamheden voort te kunnen zetten overeenkomstig de Toetredingsakte van 2005, terwijl daarbij de meest stringente veiligheidsnormen worden nageleefd.

(5)

Het is ook belangrijk de eigen middelen van de kerncentrale van Kozloduy te gebruiken aangezien mede daardoor de vereiste deskundigheid en meer kennis en vaardigheden ter beschikking komen, en tegelijk ook de sociaaleconomische effecten van de vervroegde sluiting kunnen worden beperkt door het personeel van de gesloten kerncentrale aan het werk te houden. De verlengde financiële steun is derhalve belangrijk om de vereiste veiligheids-, gezondheids- en milieunormen in stand te houden.

(6)

De Unie erkent ook dat voortgezette financiële steun nodig is om verder werk te kunnen maken van de maatregelen in de energiesector ter compensatie van het capaciteitsverlies ten gevolge van de sluiting van de kernreactoren en de effecten daarvan op de voorzieningszekerheid van de regio.

(7)

De Unie erkent dat het effect moet worden gematigd van de toegenomen milieuschade en uitstoot ten gevolge van de vervangingscapaciteit die hoofdzakelijk afkomstig is van het intensievere gebruik van bruinkoolcentrales.

(8)

Bijgevolg moet een bedrag worden gereserveerd van 300 miljoen EUR uit de algemene begroting van de Unie om de ontmanteling van de kerncentrale van Kozloduy over de periode 2010-2013 te begeleiden.

(9)

De kredieten die door de Unie worden vastgelegd voor de ontmanteling van de centrale mogen niet resulteren in een verstoring van de mededinging tussen de energieleveranciers op de energiemarkt van de Unie. Deze kredieten moeten ook worden gebruikt ter financiering van energie-efficiëntie- en energiebesparingsmaatregelen in overeenstemming met het acquis en de regels voor de werking van de gemeenschappelijke Europese energiemarkt.

(10)

De financiële bijstand moet beschikbaar worden gemaakt als financiële steun van de Unie aan het Kozloduy International Decommissioning Support Fund dat door de EBWO wordt beheerd.

(11)

Tot de taken van de EBWO behoort het beheer van de overheidsmiddelen die worden toegewezen aan programma’s voor de buitenbedrijfstelling van die kernreactoren waarop de overeenkomsten tot sluiting in het kader van de toetreding betrekking hadden. De EBWO houdt toezicht op het financieel beheer van dergelijke programma’s teneinde het gebruik van overheidsmiddelen te optimaliseren. De EBWO voert bovendien de begrotingstaken uit die de bank worden toevertrouwd overeenkomstig de voorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2) (het Financieel Reglement).

(12)

Om de grootst mogelijke efficiëntie en zo gering mogelijke eventuele gevolgen voor het milieu te waarborgen, moet de buitenbedrijfstelling van de eenheden 1 tot en met 4 van de kerncentrale van Kozloduy worden uitgevoerd met gebruikmaking van de best beschikbare technische deskundigheid en met inachtneming van de aard van de technologische specificaties van de te sluiten eenheden.

(13)

De ontmanteling van de kerncentrale van Kozloduy zal worden uitgevoerd overeenkomstig de communautaire milieuwetgeving, met name Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (3).

(14)

De beginselen van zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid bij de omgang met de toegewezen middelen dienen te worden gewaarborgd door middel van evaluatie- en doelmatigheidscontroles op de in eerdere stadia gefinancierde programma’s.

(15)

In de onderhavige verordening moet een financieel referentiebedrag, in de zin van punt 38 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (4), worden opgenomen voor de gehele looptijd van het Kozloduy-programma, zonder dat daarbij de bevoegdheden van de begrotingsautoriteit als omschreven in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden aangetast.

(16)

Voor de vaststelling van de maatregelen met het oog op de tenuitvoerlegging van deze verordening moet de Commissie worden bijgestaan door het comité dat is opgericht bij Verordening (Euratom) nr. 549/2007 van de Raad (5),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bij deze verordening wordt een programma (hierna „het Kozloduy-programma” genoemd) vastgesteld met de gedetailleerde regels voor de tenuitvoerlegging van de financiële steun van de Unie voor het voortzetten van de buitenbedrijfstelling van de eenheden 1 tot en met 4 van de kerncentrale van Kozloduy in Bulgarije en het beperken van de gevolgen van hun vroegtijdige sluiting voor milieu, economie en voorzieningsveiligheid in de regio.

Artikel 2

De bijdrage van de Unie aan het Kozloduy-programma wordt verstrekt ter financiering van maatregelen in verband met:

de ontmanteling van de kerncentrale van Kozloduy;

maatregelen voor de milieubescherming in overeenstemming met het acquis en voor de modernisering van de conventionele productiecapaciteit die de capaciteit van de vier reactoren van de centrale moet vervangen; en

andere maatregelen die voortvloeien uit het besluit om de centrale te sluiten en te ontmantelen en die bijdragen tot de vereiste herstructurering, milieubescherming en modernisering van de sectoren energieproductie, -transmissie en -distributie in Bulgarije, alsmede tot de verbetering van de voorzieningszekerheid en de energie-efficiëntie in Bulgarije.

Artikel 3

1.   Het financiële referentiebedrag dat vereist is voor de uitvoering van het Kozloduy-programma in de periode van 1 januari 2010 tot 31 december 2013 bedraagt 300 miljoen EUR.

2.   De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegewezen binnen de grenzen van het financiële kader.

3.   De omvang van de aan het Kozloduy-programma toegewezen kredieten kan in de periode 1 januari 2010 tot 31 december 2013 worden herzien om rekening te houden met de voortgang die wordt geboekt bij de uitvoering van het programma en om ervoor te zorgen dat de programmering en de toewijzing van middelen in overeenstemming blijft met de feitelijke betalingsbehoeften en absorptiecapaciteit.

Artikel 4

In lijn met het bepaalde in de Toetredingsakte van 2005 kan de bijdrage voor bepaalde maatregelen oplopen tot 100 % van de totale uitgaven. De Gemeenschap zal zich ten volle inspannen om de medefinancieringspraktijk overeenkomstig de pretoetredingssteun en de gedurende de periode 2007-2009 verleende bijstand ter ondersteuning van de ontmantelingsinspanning van Bulgarije voort te zetten en waar mogelijk medefinanciering uit andere bronnen aan te trekken.

Artikel 5

1.   De financiële bijstand voor maatregelen in het kader van het Kozloduy-programma wordt beschikbaar gesteld als financiële bijdrage van de Unie aan het Kozloduy International Decommissioning Support Fund, beheerd door de EBWO, overeenkomstig artikel 53 quinquies van het Financieel Reglement.

2.   De maatregelen in het kader van het Kozloduy-programma worden vastgesteld overeenkomstig artikel 8, lid 2.

Artikel 6

1.   De Commissie kan een audit doen uitvoeren over het gebruik dat is gemaakt van de ter beschikking gestelde middelen, hetzij door haar eigen ambtenaren, hetzij door een andere gekwalificeerde externe instantie. Dergelijke audits kunnen worden uitgevoerd gedurende de hele looptijd van de overeenkomst tussen de Unie en de EBWO inzake de terbeschikkingstelling van middelen van de Unie ten behoeve van het Kozloduy International Decommissioning Support Fund, en wel gedurende een periode van vijf jaar vanaf de datum van eindbetaling. Indien nodig kunnen de bevindingen van de audits resulteren in terugbetalingsbesluiten van de Commissie.

2.   Ambtenaren van de Commissie en daartoe door de Commissie vergund extern personeel hebben recht op toegang, met name tot de kantoren van de begunstigden, en tot alle informatie, inclusief informatie in elektronische vorm, die vereist is voor de uitvoering van de audits. De audits hebben ook betrekking op het stadium dat is bereikt bij de afgifte van vergunningen voor de ontmanteling.

De Rekenkamer en het Europees Parlement hebben dezelfde rechten, met name wat de te verschaffen toegang betreft, als de Commissie.

Voorts kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) in het kader van het Kozloduy-programma, ter bescherming van de financiële belangen van de Unie tegen fraude en andere onregelmatigheden, controles en verificaties ter plaatse uitvoeren overeenkomstig Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (6).

3.   Voor de actie van de Unie, gefinancierd in het kader van deze verordening, wordt met de term „onregelmatigheid”, gebruikt in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (7), elke inbreuk op het Unierecht verstaan die bestaat in een handeling of een nalaten van een marktdeelnemer waardoor de algemene begroting van de Unie of een namens de Unie of de Gemeenschap door ander internationale organisaties beheerde begroting wordt benadeeld.

4.   De overeenkomsten tussen de Unie en de EBWO inzake terbeschikkingstelling van financiële middelen van de Unie aan het Kozloduy International Decommissioning Support Fund voorzien in passende maatregelen om de financiële belangen van de Unie tegen fraude, corruptie en andere onregelmatigheden te beschermen en het voor de Commissie, het OLAF en de Rekenkamer mogelijk te maken controles ter plaatse uit te voeren.

Artikel 7

De Commissie ziet toe op de tenuitvoerlegging van deze verordening en zal op gezette tijden verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, lid 3, zal zij een evaluatie opmaken.

Artikel 8

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het comité, opgericht overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (Euratom) nr. 549/2007.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is de procedure van artikel 8, lid 2, van Verordening (Euratom) nr. 549/2007 van toepassing.

Artikel 9

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 juli 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

D. REYNDERS


(1)  Advies van 20 mei 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(3)  PB L 175 van 5.7.1985, blz. 40.

(4)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(5)  Verordening (Euratom) nr. 549/2007 van de Raad van 14 mei 2007 inzake de tenuitvoerlegging van Protocol nr. 9 bij de Akte betreffende de voorwaarden voor toetreding tot de Europese Unie van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije met betrekking tot reactor 1 en reactor 2 van de V1-kerncentrale van Bohunice in Slowakije (PB L 131 van 23.5.2007, blz. 1).

(6)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(7)  PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.


BESLUITEN

22.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 189/12


BESLUIT VAN DE RAAD

van 12 juli 2010

houdende machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed

(2010/405/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 329, lid 1,

Gezien de verzoeken van het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Letland, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, Malta, de Republiek Oostenrijk, de Portugese Republiek, Roemenië en de Republiek Slovenië,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Unie heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te handhaven en te ontwikkelen, waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is. Met het oog op de geleidelijke invoering van zo’n ruimte moet de Unie maatregelen nemen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen, met name als dit nodig is voor de goede werking van de interne markt.

(2)

Overeenkomstig artikel 81 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie moeten die maatregelen onder meer de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende regels voor wetsconflicten beogen, met inbegrip van maatregelen betreffende het familierecht met grensoverschrijdende gevolgen.

(3)

Op 17 juli 2006 hechtte de Commissie haar goedkeuring aan een voorstel voor een verordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2201/2003 wat de bevoegdheid betreft en tot invoeging van regels inzake toepasselijk recht in huwelijkszaken („de voorgestelde verordening”).

(4)

In zijn vergadering op 5 en 6 juni 2008 hechtte de Raad zijn goedkeuring aan politieke richtsnoeren waarin werd vastgesteld dat er over de voorgestelde verordening geen unanimiteit was en dat onoverkomelijke moeilijkheden beletten die unanimiteit toen en in de afzienbare toekomst te bewerkstelligen. Hij constateerde dat de met het voorstel beoogde doelen niet binnen een redelijke termijn op grond van de ter zake geldende bepalingen van de Verdragen konden worden verwezenlijkt.

(5)

In die omstandigheden dienden Griekenland, Spanje, Italië, Luxemburg, Hongarije, Oostenrijk, Roemenië en Slovenië bij brieven van 28 juli 2008 bij de Commissie een verzoek in waarin zij het voornemen te kennen gaven om onderling een nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van het toepasselijke recht in huwelijkszaken en verzochten zij de Commissie bij de Raad een voorstel in die zin in te dienen. Bij brief van 12 augustus 2008 zond Bulgarije een identiek verzoek aan de Commissie toe en bij brief van 12 januari 2009 voegde Frankrijk zich bij het verzoek, bij brief van 15 april 2010 Duitsland, bij brief van 22 april 2010 België, bij brief van 17 mei 2010 Letland en bij brief van 31 mei 2010 Malta en Portugal tijdens de vergadering van de Raad van 4 juni 2010. Op 3 maart 2010 trok Griekenland zijn verzoek in. In totaal hebben veertien lidstaten om nauwere samenwerking verzocht.

(6)

Met de nauwere samenwerking moet in de deelnemende lidstaten een duidelijk en allesomvattend rechtskader tot stand worden gebracht op het gebied van echtscheiding en scheiding van tafel en bed, moeten de burgers geschikte oplossingen worden aangereikt op het vlak van rechtszekerheid, voorspelbaarheid en flexibiliteit en moet een „rush naar de rechter” worden voorkomen.

(7)

De voorwaarden die zijn neergelegd in artikel 20 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in de artikelen 326 en 329 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, zijn vervuld.

(8)

Het gebied van de nauwere samenwerking, namelijk het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed, behoort volgens artikel 81, lid 2, onder c), en artikel 81, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie tot de gebieden die onder de Verdragen vallen.

(9)

De voorwaarde van artikel 20, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, namelijk dat slechts in laatste instantie nauwere samenwerking kan worden aangegaan, is vervuld, aangezien de Raad in juni 2008 constateerde dat de met de voorgestelde verordening beoogde doelen niet binnen een redelijke termijn door de Unie in haar geheel konden worden verwezenlijkt.

(10)

Nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed beoogt de ontwikkeling van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen die berust op het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen, en de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende regels voor wetsconflicten. Zoals vereist door artikel 20, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie beoogt nauwere samenwerking de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie, de bescherming van haar belangen en de versterking van haar integratieproces.

(11)

Nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed eerbiedigt de Verdragen en het recht van de Unie en doet geen afbreuk aan de interne markt of de economische, sociale en territoriale samenhang. Zij vormt geen belemmering of discriminatie in de handel tussen de lidstaten en verstoort de mededinging tussen de lidstaten niet.

(12)

Nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed eerbiedigt de bevoegdheden, rechten en verplichtingen van de niet-deelnemende lidstaten. De gemeenschappelijke collisieregels in de deelnemende lidstaten laten de regels van de niet-deelnemende lidstaten onverlet. De rechters van de niet-deelnemende lidstaten blijven de bestaande nationale collisieregels toepassen om te bepalen welk recht van toepassing is op de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed.

(13)

Nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed eerbiedigt het recht van de Unie inzake justitiële samenwerking in burgerlijke zaken, aangezien geen afbreuk wordt gedaan aan reeds bestaand acquis.

(14)

Dit besluit eerbiedigt de rechten, beginselen en vrijheden die worden erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name in artikel 21.

(15)

Nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed staat, overeenkomstig artikel 328 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op elk moment open voor alle lidstaten,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Letland, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, Malta, de Republiek Oostenrijk, de Portugese Republiek, Roemenië en de Republiek Slovenië worden hierbij gemachtigd onderling nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed, door toepassing van de relevante bepalingen van de Verdragen.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2010.

Voor de Raad

De voorzitster

S. LARUELLE


22.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 189/14


BESLUIT VAN DE RAAD

van 12 juli 2010

inzake de toewijzing van geannuleerde middelen voor projecten van het negende en eerdere Europese Ontwikkelingsfondsen (EOF) ten behoeve van de meest kwetsbare bevolkingsgroepen in Sudan

(2010/406/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 217,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het Intern Akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Gemeenschap binnen het meerjarig financieel kader 2008-2013 voor de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst en de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het EG-Verdrag van toepassing zijn (1), en met name artikel 1, lid 4, en artikel 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De regering van Sudan heeft besloten de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (2) en voor de eerste maal gewijzigd te Luxemburg op 25 juni 2005 (3) niet te ratificeren en heeft daarmee de toegang verloren tot het nationale indicatieve programma van het tiende Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), waarvoor 294,9 miljoen EUR was toegewezen; dit bedrag blijft nu binnen het tiende EOF.

(2)

De huidige politieke situatie in Sudan en de humanitaire crises in Darfur, Zuid-Sudan, Oost-Sudan, en de overgangsgebieden vereisen grote betrokkenheid van de Europese Unie, onder meer door de verstrekking van cruciale hulp aan de Sudanese bevolking. Doordat de middelen van het tiende EOF niet beschikbaar zijn, heeft de Unie aanzienlijk minder capaciteit om de bevolking te ondersteunen en het land te helpen stabiliseren, wat ook gevolgen kan hebben voor de rest van de regio.

(3)

Om het tekort aan financiering te dekken, is het aangewezen geannuleerde middelen van het negende EOF en eerdere EOF’s te gebruiken.

(4)

Deze middelen moeten worden aangewend voor de meest kwetsbare bevolkingsgroepen in Sudan, met name in de gebieden waar een conflict woedt, waaronder Darfur, Zuid-Sudan, Oost-Sudan, en de overgangsgebieden. De middelen worden toegewezen op basis van een door de Commissie goed te keuren financieringsbesluit. Tevens moet worden voorzien in de nodige middelen voor ondersteuningsmaatregelen.

(5)

Deze middelen moeten worden beheerd in gecentraliseerd en gezamenlijk beheer en, met het oog op vereenvoudiging, overeenkomstig de uitvoeringsregeling voor het tiende EOF,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Van de geannuleerde middelen voor projecten van het negende EOF en eerdere EOF’s wordt een bedrag van 150 miljoen EUR uitgetrokken om in de behoeften van de meest kwetsbare bevolkingsgroepen in Sudan te voorzien; 2 % van dat bedrag wordt uitgetrokken voor ondersteuningsuitgaven door de Commissie.

2.   Deze middelen worden beheerd in gecentraliseerd en gezamenlijk beheer en overeenkomstig de uitvoeringsregeling voor het tiende EOF.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag volgend op die waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2010.

Voor de Raad

De voorzitster

S. LARUELLE


(1)  PB L 247 van 9.9.2006, blz. 32.

(2)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.

(3)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 27.


22.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 189/15


BESLUIT VAN DE RAAD

van 13 juli 2010

betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Denemarken

(2010/407/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 126, lid 6, juncto artikel 126, lid 13,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien de opmerkingen van Denemarken,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 126, lid 1, van het Verdrag dienen de lidstaten buitensporige overheidstekorten te vermijden.

(2)

Het stabiliteits- en groeipact is gebaseerd op de doelstelling van deugdelijke openbare financiën als middel om de voorwaarden voor prijsstabiliteit en voor een tot werkgelegenheidsschepping leidende sterke duurzame groei te verbeteren.

(3)

De buitensporigtekortprocedure (BTP) van artikel 126 van het Verdrag, die wordt verduidelijkt in Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (1) (die deel uitmaakt van het stabiliteits- en groeipact) voorziet in een besluit betreffende het bestaan van een buitensporig tekort. Het aan het Verdrag gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten bevat nadere bepalingen betreffende de toepassing van de BTP. Verordening (EG) nr. 479/2009 van de Raad (2) bevat gedetailleerde regels en definities voor de toepassing van de bepalingen van genoemd protocol.

(4)

De hervorming in 2005 van het stabiliteits- en groeipact was bedoeld om de doeltreffendheid en de economische onderbouwing van het pact te versterken en tevens de houdbaarheid van de openbare financiën op lange termijn te waarborgen. Deze hervorming moest ervoor zorgen dat bij alle stappen in de BTP met name de economische en budgettaire achtergrond ten volle in aanmerking werd genomen. Op deze wijze verschaft het stabiliteits- en groeipact een kader dat, met inachtneming van de economische situatie, het overheidsstreven naar een spoedige terugkeer naar solide begrotingssituaties ondersteunt.

(5)

Krachtens artikel 126, lid 5, van het Verdrag moet de Commissie advies uitbrengen aan de Raad indien zij van oordeel is dat er in een lidstaat een buitensporig tekort bestaat of kan ontstaan. Rekening houdend met haar verslag op grond van artikel 126, lid 3, en gezien het advies van het Economisch en Financieel Comité overeenkomstig artikel 126, lid 4, is de Commissie tot de conclusie gekomen dat er in Denemarken een buitensporig tekort bestaat. De Commissie heeft derhalve op 15 juni 2010 een dergelijk advies over Denemarken aan de Raad uitgebracht (3).

(6)

In artikel 126, lid 6, van het Verdrag wordt bepaald dat de Raad rekening moet houden met de opmerkingen die de betrokken lidstaat eventueel wenst te maken, alvorens, na een algehele evaluatie te hebben gemaakt, te besluiten of er al dan niet een buitensporig tekort bestaat. In het geval van Denemarken leidt deze algehele evaluatie tot de volgende conclusies.

(7)

Uit gegevens die de Deense autoriteiten in april 2010 hebben meegedeeld, is gebleken dat het overheidstekort in Denemarken in 2010 5,4 % van het bbp zal bedragen, waarmee het boven de referentiewaarde van 3 % van het bbp zal uitkomen. Het beoogde tekort ligt niet dicht bij de referentiewaarde van 3 % van het bbp, maar de beoogde overschrijding van de referentiewaarde kan worden aangemerkt als uitzonderlijk in de zin van het Verdrag en het stabiliteits- en groeipact. Zij vloeit met name voort uit een ernstige economische neergang in de zin van het Verdrag en het stabiliteits- en groeipact. Volgens de voorjaarsprognoses 2010 van de diensten van de Commissie is het reële bbp in Denemarken in 2009 met 4,9 % gekrompen en zal het in 2010 herstellen tot 1,6 %. Het tekort over 2010 is een gevolg van zowel de economische inzinking als de stimuleringsmaatregelen die de Deense autoriteiten conform het Europees economisch herstelplan hebben genomen. De beoogde overschrijding van de referentiewaarde kan echter niet als tijdelijk worden aangemerkt. Volgens de voorjaarsprognoses 2010 van de diensten van de Commissie daalt het tekort in 2011 bij ongewijzigd beleid (4) tot 4,9 % van het bbp. Er is derhalve niet voldaan aan het tekortcriterium van het Verdrag.

(8)

Volgens gegevens die de Deense autoriteiten in april 2010 hebben meegedeeld, blijft de bruto overheidsschuld met 45,1 % van het bbp in 2010 onder de referentiewaarde van 60 % van het bbp. Volgens de voorjaarsprognoses 2010 van de diensten van de Commissie zal deze in 2010 uitkomen op 46 % van het bbp en in 2011 stijgen tot 49,5 % van het bbp. Ook volgens deze prognoses blijft de schuldquote dus onder de referentiewaarde van 60 % van het bbp. Er is derhalve voldaan aan het schuldcriterium van het Verdrag.

(9)

Overeenkomstig artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 kunnen „relevante factoren” alleen in aanmerking worden genomen bij de stappen die leiden naar het besluit van de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 6, over het al dan niet bestaan van een buitensporig tekort indien volledig is voldaan aan de tweeledige voorwaarde, namelijk dat het tekort dicht bij de referentiewaarde blijft en dat de overschrijding van de referentiewaarde van tijdelijke aard is. In het geval van Denemarken is niet aan deze tweeledige voorwaarde voldaan. Derhalve wordt in de stappen die tot dit besluit leiden, geen rekening gehouden met relevante factoren,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Uit een algehele evaluatie volgt dat er in Denemarken een buitensporig tekort bestaat.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk Denemarken.

Gedaan te Brussel, 13 juli 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

D. REYNDERS


(1)  PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6.

(2)  PB L 145 van 10.6.2009, blz. 1.

(3)  Alle BTP-documenten voor Denemarken zijn te vinden op: http://ec.europa.eu/economy_finance/sgp/deficit/countries/index_en.htm

(4)  Waarbij ervan uit wordt gegaan dat de met de crisis verband houdende maatregelen met een buitengewoon karakter (gedeeltelijk) worden teruggedraaid.


22.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 189/17


BESLUIT VAN DE RAAD

van 13 juli 2010

betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Finland

(2010/408/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 126, lid 6, juncto artolem 126, lid 13, en artikel 136,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien de opmerkingen van Finland,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 126, lid 1, van het Verdrag dienen de lidstaten buitensporige overheidstekorten te vermijden.

(2)

Het stabiliteits- en groeipact is gebaseerd op de doelstelling van deugdelijke openbare financiën als middel om de voorwaarden voor prijsstabiliteit en voor een tot werkgelegenheidsschepping leidende sterke duurzame groei te verbeteren.

(3)

De buitensporigtekortprocedure (BTP) van artikel 126 van het Verdrag, die wordt verduidelijkt in Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (1) (die deel uitmaakt van het stabiliteits- en groeipact) voorziet in een besluit betreffende het bestaan van een buitensporig tekort. Het aan het Verdrag gehechte protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten bevat nadere bepalingen betreffende de toepassing van de BTP. Verordening (EG) nr. 479/2009 van de Raad (2) bevat gedetailleerde regels en definities voor de toepassing van de bepalingen van genoemd protocol.

(4)

De hervorming in 2005 van het stabiliteits- en groeipact was bedoeld om de doeltreffendheid en de economische onderbouwing van het pact te versterken en tevens de houdbaarheid van de openbare financiën op lange termijn te waarborgen. Deze hervorming moest ervoor zorgen dat bij alle stappen in de BTP met name de economische en budgettaire achtergrond ten volle in aanmerking werd genomen. Op deze wijze verschaft het stabiliteits- en groeipact een kader dat, met inachtneming van de economische situatie, het overheidsstreven naar een spoedige terugkeer naar solide begrotingssituaties ondersteunt.

(5)

Krachtens artikel 126, lid 5, van het Verdrag moet de Commissie advies uitbrengen aan de Raad indien zij van oordeel is dat er in een lidstaat een buitensporig tekort bestaat of kan ontstaan. Rekening houdend met haar verslag op grond van artikel 126, lid 3, en gezien het advies van het Economisch en Financieel Comité overeenkomstig artikel 126, lid 4, is de Commissie tot de conclusie gekomen dat er in Finland een buitensporig tekort bestaat. De Commissie heeft derhalve op 15 juni 2010 een dergelijk advies over Finland aan de Raad uitgebracht (3).

(6)

In artikel 126, lid 6, van het Verdrag wordt bepaald dat de Raad rekening moet houden met de opmerkingen die de betrokken lidstaat eventueel wenst te maken, alvorens, na een algehele evaluatie te hebben gemaakt, te besluiten of er al dan niet een buitensporig tekort bestaat. In het geval van Finland leidt deze algehele evaluatie tot de volgende conclusies.

(7)

Uit de gegevens die de Finse autoriteiten in april 2010 hebben meegedeeld, is gebleken dat het overheidstekort in Finland in 2010 4,1 % van het bbp zal bedragen, waarmee het boven de referentiewaarde van 3 % van het bbp zal uitkomen. Hoewel de belastingontvangsten volgens de derde aanvullende begroting die het ministerie van Financiën op 14 mei 2010 bij het parlement heeft ingediend, in 2010 hoger kunnen uitvallen dan gepland, is het tekortdoel niet officieel bijgesteld. Het beoogde tekort ligt niet dicht bij de referentiewaarde van 3 % van het bbp, maar de beoogde overschrijding van de referentiewaarde kan worden aangemerkt als uitzonderlijk in de zin van het Verdrag en het stabiliteits- en groeipact en vloeit met name voort uit een ernstige economische neergang in de zin van het Verdrag en het stabiliteits- en groeipact. Voorts kan de beoogde overschrijding van de referentiewaarde als tijdelijk worden beschouwd. Volgens de voorjaarsprognoses 2010 van de diensten van de Commissie zal het tekort in 2011, mede op basis van de verwachting dat het economische herstel zal doorzetten, weer dalen tot onder de referentiewaarde. Er is al met al niet voldaan aan het tekortcriterium van het Verdrag.

(8)

Volgens de gegevens die de Finse autoriteiten in april 2010 hebben meegedeeld, blijft de bruto overheidsschuld met 49,9 % van het bbp in 2010 onder de referentiewaarde van 60 % van het bbp. Volgens de voorjaarsprognoses 2010 van de diensten van de Commissie zal deze in 2010 uitkomen op 50,5 % van het bbp en in 2011 stijgen tot 54,9 % van het bbp. Ook volgens deze prognoses blijft de schuldquote dus onder de referentiewaarde van 60 % van het bbp. Er is derhalve voldaan aan het schuldcriterium van het Verdrag.

(9)

Overeenkomstig artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 kunnen „relevante factoren” alleen in aanmerking worden genomen bij de stappen die leiden naar het besluit van de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 6, over het al dan niet bestaan van een buitensporig tekort indien volledig is voldaan aan de tweeledige voorwaarde, namelijk dat het tekort dicht bij de referentiewaarde blijft en dat de overschrijding door het tekort van de referentiewaarde van tijdelijke aard is. In het geval van Finland is niet aan deze tweeledige voorwaarde voldaan. Derhalve wordt in de stappen die tot dit besluit leiden, geen rekening gehouden met relevante factoren,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Uit een algehele evaluatie volgt dat er in Finland een buitensporig tekort bestaat.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Republiek Finland.

Gedaan te Brussel, 13 juli 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

D. REYNDERS


(1)  PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6.

(2)  PB L 145 van 10.6.2009, blz. 1.

(3)  Alle BTP-documenten voor Finland zijn te vinden op: http://ec.europa.eu/economy_finance/sgp/deficit/countries/index_en.htm


22.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 189/19


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 19 juli 2010

inzake gemeenschappelijke veiligheidsdoelen, zoals vermeld in artikel 7 van Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 4889)

(Voor de EER relevante tekst)

(2010/409/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering („spoorwegveiligheidsrichtlijn”) (1), en met name op artikel 7,

Gezien de aanbeveling over de eerste reeks gemeenschappelijke veiligheidsdoelen die het Europees Spoorwegbureau op 18 september 2009 aan de Commissie heeft uitgebracht,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Richtlijn 2004/49/EG moeten geleidelijk gemeenschappelijke veiligheidsdoelen (GVD) worden geïntroduceerd om een hoog veiligheidsniveau te handhaven en, indien nodig en redelijkerwijs uitvoerbaar, te verbeteren. Deze moeten hulpmiddelen aanreiken voor de beoordeling van het veiligheidsniveau en de prestaties van de exploitanten op het niveau van de Unie en in de lidstaten.

(2)

In artikel 3, onder e), van Richtlijn 2004/49/EG zijn, uitgedrukt in risicoaanvaardingscriteria, gemeenschappelijke veiligheidsdoelen gedefinieerd als de veiligheidsniveaus die ten minste moeten worden gehaald door de verschillende onderdelen van het spoorwegsysteem (zoals het conventionele spoorwegsysteem, het hogesnelheidsspoorwegsysteem, lange spoorwegtunnels of lijnen die uitsluitend voor goederenvervoer worden gebruikt) en door het systeem als geheel. In overweging 7 van Beschikking 2009/460/EG van de Commissie van 5 juni 2009 betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke veiligheidsmethoden om te beoordelen of voldaan is aan de veiligheidsdoelen, als bedoeld in artikel 6 van Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad (2), is echter bepaald dat, vanwege het gebrek aan geharmoniseerde en betrouwbare gegevens over de veiligheidsprestaties van onderdelen van de in de verschillende lidstaten gebruikte spoorwegsystemen, de eerste reeks gemeenschappelijke veiligheidsdoelen voor onderdelen van het spoorwegsysteem (zoals het conventionele spoorwegsysteem, het hogesnelheidsspoorwegsysteem, lange spoorwegtunnels of lijnen die uitsluitend voor goederenvervoer worden gebruikt) nog niet kan worden opgesteld.

(3)

Overeenkomstig artikel 7, lid 3, van Richtlijn 2004/49/EG moet de eerste reeks gemeenschappelijke veiligheidsdoelen gebaseerd zijn op een onderzoek van de bestaande doelen en veiligheidsprestaties van de spoorwegsystemen in de lidstaten. Volgens de methode die is vastgesteld in Beschikking 2009/460/EG moet de eerste reeks gemeenschappelijke veiligheidsdoelen gebaseerd zijn op nationale referentiewaarden (NRW’s). Voor de berekening is gebruikgemaakt van gegevens die gebaseerd zijn op Verordening (EG) nr. 91/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende de statistieken van het spoorvervoer (3) en die op 6 maart 2009 door Eurostat ter beschikking zijn gesteld voor de periode 2004-2007. Voor elke spoorwegrisicocategorie is het maximaal aanvaardbare risiconiveau voor een lidstaat 1) de nationale referentiewaarde indien deze kleiner is dan of gelijk is aan het overeenkomstige gemeenschappelijke veiligheidsdoel, of 2) het gemeenschappelijke veiligheidsdoel indien de nationale referentiewaarde hoger is dan het gemeenschappelijke veiligheidsdoel, overeenkomstig deel 3 van de bijlage bij Beschikking 2009/460/EG.

(4)

De eerste reeks gemeenschappelijke veiligheidsdoelen moet worden beschouwd als de eerste stap van een proces. Met deze eerste reeks wordt een geharmoniseerd en transparant kader gecreëerd voor een efficiënte bewaking en waarborging van de Europese veiligheidsprestaties van spoorwegen.

(5)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het in artikel 27, lid 1, van Richtlijn 2004/49/EG vermelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en definities

In dit besluit worden de waarden van de eerste reeks gemeenschappelijke veiligheidsdoelen vastgesteld, gebaseerd op nationale referentiewaarden, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van Richtlijn 2004/49/EG en volgens de in Beschikking 2009/460/EG vastgestelde methode.

Voor de toepassing van dit besluit gelden de definities van Richtlijn 2004/49/EG, Verordening (EG) nr. 91/2003 en Beschikking 2009/460/EG.

Artikel 2

Nationale referentiewaarden

De nationale referentiewaarden voor de verschillende lidstaten en voor de verschillende risicocategorieën zijn vastgesteld in hoofdstuk 1, punten 1.1 tot en met 1.6, van de bijlage.

Artikel 3

Gemeenschappelijke veiligheidsdoelen

De eerste reeks gemeenschappelijke veiligheidsdoelen voor de verschillende risicocategorieën is vastgesteld in hoofdstuk 2 van de bijlage.

Artikel 4

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 19 juli 2010.

Voor de Commissie

Siim KALLAS

Vicevoorzitter


(1)  PB L 164 van 30.4.2004, blz. 44.

(2)  PB L 150 van 13.6.2009, blz. 11.

(3)  PB L 14 van 21.1.2003, blz. 1.


BIJLAGE

1.   Nationale referentiewaarden

1.1.   NRW’s voor risico’s voor passagiers (NRW 1.1 en NRW 1.2)

Lidstaat

NRW 1.1 (× 10– 9) (1)

NRW 1.2 (× 10– 9) (2)

België (BE)

53,60

0,456

Bulgarije (BG)

250,00

2,01

Tsjechië (CZ)

40,60

0,688

Denemarken (DK)

7,55

0,0903

Duitsland (DE)

10,90

0,11

Estland (EE)

50,20

0,426

Ierland (IE)

6,22

0,0623

Griekenland (EL)

54,00

0,485

Spanje (ES)

40,90

0,391

Frankrijk (FR)

21,90

0,109

Italië (IT)

55,00

0,363

Letland (LV)

50,20

0,426

Litouwen (LT)

88,60

0,683

Luxemburg (LU)

28,80

0,225

Hongarije (HU)

250,00

2,01

Nederland (NL)

11,70

0,0941

Oostenrijk (AT)

29,00

0,335

Polen (PL)

127,00

0,939

Portugal (PT)

33,90

0,267

Roemenië (RO)

250,00

2,01

Slovenië (SI)

11,80

0,175

Slowakije (SK)

17,70

0,275

Finland (FI)

26,80

0,248

Zweden (SE)

5,70

0,0557

Verenigd Koninkrijk (UK)

6,22

0,0623

In () en () is SGEL gedefinieerd als in artikel 3, onder d), van Beschikking 2009/460/EG.

1.2.   NRW’s voor risico’s voor werknemers (NRW 2)

Lidstaat

NRW 2 (× 10– 9) (3)

België (BE)

21,10

Bulgarije (BG)

11,00

Tsjechië (CZ)

17,40

Denemarken (DK)

9,10

Duitsland (DE)

13,30

Estland (EE)

17,00

Ierland (IE)

8,33

Griekenland (EL)

77,90

Spanje (ES)

8,33

Frankrijk (FR)

6,68

Italië (IT)

22,50

Letland (LV)

55,10

Litouwen (LT)

36,90

Luxemburg (LU)

13,70

Hongarije (HU)

11,90

Nederland (NL)

6,69

Oostenrijk (AT)

25,40

Polen (PL)

18,60

Portugal (PT)

76,00

Roemenië (RO)

11,00

Slovenië (SI)

31,00

Slowakije (SK)

1,50

Finland (FI)

8,28

Zweden (SE)

3,76

Verenigd Koninkrijk (UK)

8,33

In dit geval is SGEL gedefinieerd als in artikel 3, onder d), van Beschikking 2009/460/EG.

1.3.   NRW’s voor risico’s voor gebruikers van overwegen (NRW 3.1 en NRW 3.2)

Lidstaat

NRW 3.1 (× 10– 9) (4)

NRW 3.2 (5)

België (BE)

143,0

n.a.

Bulgarije (BG)

124,0

n.a.

Tsjechië (CZ)

302,0

n.a.

Denemarken (DK)

55,9

n.a.

Duitsland (DE)

69,9

n.a.

Estland (EE)

168,0

n.a.

Ierland (IE)

31,4

n.a.

Griekenland (EL)

743,0

n.a.

Spanje (ES)

131,0

n.a.

Frankrijk (FR)

78,9

n.a.

Italië (IT)

50,7

n.a.

Letland (LV)

240,0

n.a.

Litouwen (LT)

530,0

n.a.

Luxemburg (LU)

97,3

n.a.

Hongarije (HU)

244,0

n.a.

Nederland (NL)

128,0

n.a.

Oostenrijk (AT)

181,0

n.a.

Polen (PL)

264,0

n.a.

Portugal (PT)

508,0

n.a.

Roemenië (RO)

124,0

n.a.

Slovenië (SI)

365,0

n.a.

Slowakije (SK)

249,0

n.a.

Finland (FI)

151,0

n.a.

Zweden (SE)

74,2

n.a.

Verenigd Koninkrijk (UK)

23,0

n.a.

In () en () is SGEL gedefinieerd als in artikel 3, onder d), van Beschikking 2009/460/EG.

1.4.   NRW’s voor risico’s voor personen die gerubriceerd zijn als „anderen” (NRW 4)

Lidstaat

NRW 4 (× 10– 9) (6)

België (BE)

1,90

Bulgarije (BG)

6,45

Tsjechië (CZ)

5,28

Denemarken (DK)

10,30

Duitsland (DE)

4,41

Estland (EE)

18,50

Ierland (IE)

6,98

Griekenland (EL)

6,45

Spanje (ES)

4,93

Frankrijk (FR)

6,98

Italië (IT)

6,98

Letland (LV)

18,50

Litouwen (LT)

18,50

Luxemburg (LU)

4,43

Hongarije (HU)

6,45

Nederland (NL)

3,16

Oostenrijk (AT)

14,20

Polen (PL)

18,50

Portugal (PT)

4,93

Roemenië (RO)

6,45

Slovenië (SI)

7,14

Slowakije (SK)

5,28

Finland (FI)

10,30

Zweden (SE)

10,30

Verenigd Koninkrijk (UK)

6,98

1.5.   NRW’s voor risico’s voor onbevoegde personen op spoorwegterreinen (NRW 5)

Lidstaat

NRW 5 (× 10– 9) (7)

België (BE)

75,5

Bulgarije (BG)

190,0

Tsjechië (CZ)

657,0

Denemarken (DK)

134,0

Duitsland (DE)

106,0

Estland (EE)

1 850,0

Ierland (IE)

94,7

Griekenland (EL)

906,0

Spanje (ES)

184,0

Frankrijk (FR)

69,7

Italië (IT)

122,0

Letland (LV)

1 520,0

Litouwen (LT)

2 030,0

Luxemburg (LU)

83,7

Hongarije (HU)

534,0

Nederland (NL)

28,2

Oostenrijk (AT)

117,0

Polen (PL)

1 110,0

Portugal (PT)

948,0

Roemenië (RO)

190,0

Slovenië (SI)

273,0

Slowakije (SK)

477,0

Finland (FI)

294,0

Zweden (SE)

98,1

Verenigd Koninkrijk (UK)

94,7

1.6.   NRW’s voor maatschappelijke risico’s (NRW 6)

Lidstaat

NRW 6 (× 10– 9) (8)

België (BE)

273,0

Bulgarije (BG)

364,0

Tsjechië (CZ)

1 010,0

Denemarken (DK)

218,0

Duitsland (DE)

206,0

Estland (EE)

2 320,0

Ierland (IE)

131,0

Griekenland (EL)

1 820,0

Spanje (ES)

351,0

Frankrijk (FR)

179,0

Italië (IT)

235,0

Letland (LV)

1 850,0

Litouwen (LT)

2 510,0

Luxemburg (LU)

219,0

Hongarije (HU)

1 000,0

Nederland (NL)

166,0

Oostenrijk (AT)

354,0

Polen (PL)

1 530,0

Portugal (PT)

1 510,0

Roemenië (RO)

364,0

Slovenië (SI)

697,0

Slowakije (SK)

740,0

Finland (FI)

461,0

Zweden (SE)

188,0

Verenigd Koninkrijk (UK)

131,0

Totaal aantal SGEL betekent hier de som van alle SGEL die in aanmerking worden genomen voor het berekenen van alle andere NRW’s.

2.   Waarden die worden toegekend aan de eerste reeks gemeenschappelijke veiligheidsdoelen (gvd)

Risicocategorie

GVD-waarde (× 10– 9)

Meeteenheden

Risico’s voor passagiers

GVD 1.1

250,0

Aantal SGEL bij passagiers per jaar door ernstige ongevallen/jaarlijks aantal passagierstreinkilometers

GVD 1.2

2,01

Aantal SGEL bij passagiers per jaar door ernstige ongevallen/jaarlijks aantal passagierskilometers

Risico’s voor werknemers

GVD 2

77,9

Aantal SGEL bij werknemers per jaar door ernstige ongevallen/jaarlijks aantal treinkilometers

Risico’s voor gebruikers van overwegen

GVD 3.1

743,0

Aantal SGEL bij gebruikers van overwegen per jaar door ernstige ongevallen/jaarlijks aantal treinkilometers

GVD 3.2

n.a. (9)

Aantal SGEL bij gebruikers van overwegen per jaar door ernstige ongevallen/[(Aantal treinkilometers per jaar × aantal overwegen)/spoorkilometers)]x

Risico’s voor „anderen”:

GVD 4

18,5

Jaarlijks aantal SGEL door ernstige ongevallen bij personen die behoren tot de categorie „anderen”/jaarlijks aantal treinkilometers

Risico’s voor onbevoegde personen op spoorwegterreinen

GVD 5

2 030,0

Aantal SGEL door ernstige ongevallen met onbevoegden die zich op spoorwegterreinen bevinden/jaarlijks aantal treinkilometers

Maatschappelijke risico’s

GVD 6

2 510,0

Totaal aantal SGEL per jaar door ernstige ongevallen/jaarlijks aantal treinkilometers


(1)  NRW 1.1 uitgedrukt als: aantal slachtoffers en gewogen ernstige letsels (SGEL) per jaar door ernstige ongevallen/jaarlijks aantal passagierstreinkilometers. Met passagierstreinkilometers wordt in dit geval de eenheid van verkeer bedoeld die alleen betrekking heeft op passagierstreinen.

(2)  NRW 1.2 uitgedrukt als: aantal SGEL bij passagiers per jaar door ernstige ongevallen/jaarlijks aantal passagierskilometers.

In () en () is SGEL gedefinieerd als in artikel 3, onder d), van Beschikking 2009/460/EG.

(3)  NRW 2 uitgedrukt als: aantal SGEL bij werknemers per jaar door ernstige ongevallen/jaarlijks aantal treinkilometers.

In dit geval is SGEL gedefinieerd als in artikel 3, onder d), van Beschikking 2009/460/EG.

(4)  NRW 3.1 uitgedrukt als: aantal SGEL bij gebruikers van overwegen per jaar door ernstige ongevallen/jaarlijks aantal treinkilometers.

(5)  NRW 3.2 uitgedrukt als: aantal SGEL bij gebruikers van overwegen per jaar door ernstige ongevallen/[(Aantal treinkilometers per jaar × aantal overwegen)/spoorkilometers)]. De gegevens over het aantal overwegen en spoorkilometers waren op het ogenblik van de gegevensextractie onvoldoende betrouwbaar (de meeste lidstaten hebben lijnkilometers in plaats van spoorkilometers opgegeven).

In () en () is SGEL gedefinieerd als in artikel 3, onder d), van Beschikking 2009/460/EG.

(6)  NRW 4 uitgedrukt als: jaarlijks aantal SGEL door ernstige ongevallen bij personen die behoren tot de categorie „anderen”/het aantal treinkilometers per jaar. In dit geval is SGEL gedefinieerd als in artikel 3, onder d), van Beschikking 2009/460/EG.

(7)  NRW 5 uitgedrukt als: aantal SGEL bij onbevoegden die zich op spoorwegterreinen bevinden door ernstige ongevallen/jaarlijks aantal treinkilometers. In dit geval is SGEL gedefinieerd als in artikel 3, onder d), van Beschikking 2009/460/EG.

(8)  NRW 6 uitgedrukt als: totaal aantal SGEL per jaar door ernstige ongevallen/jaarlijks aantal treinkilometers.

Totaal aantal SGEL betekent hier de som van alle SGEL die in aanmerking worden genomen voor het berekenen van alle andere NRW’s.

(9)  De gegevens over het aantal overwegen en spoorkilometers, die noodzakelijk zijn om dit GVD te berekenen, waren op het ogenblik van de gegevensextractie onvoldoende betrouwbaar (de meeste lidstaten hebben bijvoorbeeld lijnkilometers in plaats van spoorkilometers opgegeven enz.).


Rectificaties

22.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 189/28


Rectificatie van Besluit nr. 388/2010/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan Oekraïne

( Publicatieblad van de Europese Unie L 179 van 14 juli 2010 )

Op de omslag, bladzijde 1, in de titel:

in plaats van:

„Besluit nr. 388/2010/EU van het Europees Parlement en de Raad”,

te lezen:

„Besluit nr. 646/2010/EU van het Europees Parlement en de Raad”.