ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2010.084.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 84

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

53e jaargang
31 maart 2010


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 270/2010 van de Raad van 29 maart 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 452/2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op strijkplanken van oorsprong uit onder meer de Volksrepubliek China

13

 

*

Verordening (EU) nr. 271/2010 van de Commissie van 24 maart 2010 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 889/2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad, wat het logo voor biologische productie van de Europese Unie betreft

19

 

*

Verordening (EU) nr. 272/2010 van de Commissie van 30 maart 2010 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 972/2006 tot vaststelling van de bij de invoer van basmatirijst geldende specifieke voorschriften en van een overgangsregeling voor de controle met het oog op het bepalen van de oorsprong daarvan

23

 

*

Verordening (EU) nr. 273/2010 van de Commissie van 30 maart 2010 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 474/2006 tot opstelling van de communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod is opgelegd in de Gemeenschap ( 1 )

25

 

 

Verordening (EU) nr. 274/2010 van de Commissie van 30 maart 2010 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

50

 

 

BESLUITEN

 

 

2010/192/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 29 maart 2010 tot vrijstelling van de exploratie naar en exploitatie van aardolie en aardgas in Engeland, Schotland en Wales van de toepassing van Richtlijn 2004/17/EG houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 1920)  ( 1 )

52

 

 

2010/193/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 29 maart 2010 tot wijziging van Beschikking 2003/135/EG wat betreft de uitroeiings- en noodvaccinatieprogramma’s voor klassieke varkenspest bij wilde varkens in bepaalde gebieden van Nordrhein-Westfalen en Rheinland-Pfalz (Duitsland) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 1931)

56

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

RICHTLIJNEN

31.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/1


RICHTLIJN 2010/24/EU VAN DE RAAD

van 16 maart 2010

betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op de artikelen 113 en 115,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend overeenkomstig een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Wederzijdse bijstand tussen de lidstaten met het oog op het invorderen van uit belastingen, rechten en andere maatregelen voortvloeiende schuldvorderingen van de lidstaten en van de Unie draagt bij tot de goede werking van de interne markt. Wederzijdse bijstand is een garantie voor fiscale neutraliteit en maakt dat lidstaten kunnen afzien van discriminerende beschermende maatregelen die zij ter voorkoming van belastingfraude en derving van begrotingsmiddelen ten aanzien van grensoverschrijdende handelingen hadden genomen.

(2)

Bij Richtlijn 76/308/EEG van de Raad van 15 maart 1976 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit verrichtingen die deel uitmaken van het financieringsstelsel van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, alsmede van landbouwheffingen en douanerechten, is voor het eerst een regeling voor wederzijdse bijstand bij invordering opgezet (3). Deze richtlijn is samen met haar wijzigingsbesluiten gecodificeerd bij Richtlijn 2008/55/EG van de Raad van 26 mei 2008 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit bepaalde bijdragen, rechten en belastingen, alsmede uit andere maatregelen (4).

(3)

Ofschoon die regeling een eerste stap vormde naar betere invorderingsprocedures in de Unie doordat zij de toepasselijke nationale regels nader tot elkaar bracht, bleek zij echter niet langer te voldoen aan de eisen van de interne markt zoals deze zich in de afgelopen 30 jaar heeft ontwikkeld.

(4)

Om de financiële belangen van de lidstaten en de neutraliteit van de interne markt beter te vrijwaren, is het noodzakelijk het toepassingsgebied van de wederzijdse invorderingsbijstand uit te breiden tot schuldvorderingen welke voortvloeien uit belastingen en rechten die er tot dusverre nog niet onder vielen; om aan het stijgende aantal verzoeken om bijstand te kunnen voldoen en betere resultaten te bereiken, moet de invorderingsbijstand efficiënter en effectiever worden georganiseerd en in praktisch opzicht gemakkelijker kunnen verlopen. Dit vergt belangrijke aanpassingen; een loutere wijziging van Richtlijn 2008/55/EG zou niet volstaan om de doelstellingen te verwezenlijken. Die richtlijn moet derhalve worden ingetrokken en worden vervangen door een nieuw rechtsinstrument, dat op de resultaten van de vigerende richtlijn voortbouwt maar de regels waar nodig helderder en nauwkeuriger maakt.

(5)

Verduidelijking van de regels zal de gegevensuitwisseling tussen de lidstaten verruimen. Voorts is het de bedoeling dat alle natuurlijke en rechtspersonen in de Unie onder die regels komen te vallen, gelet op het steeds grotere scala aan juridische constructies, dat naast de gebruikelijke trusts en stichtingen ook nieuwe, door belastingplichtigen in de lidstaten gecreëerde rechtsfiguren kan omvatten. Ook kan dan rekening worden gehouden met alle verschijningsvormen die met belastingen, rechten, heffingen, restituties en interventies verband houdende vorderingen van publieke autoriteiten kunnen aannemen, met inbegrip van tegen de betrokken belastingplichtige of tegen een derde ingestelde geldvorderingen die in de plaats treden van de oorspronkelijke schuldvordering. Verduidelijking van de regels is eerst en vooral nodig om de rechten en plichten van de betrokken partijen beter af te bakenen.

(6)

Deze richtlijn laat onverlet dat het de bevoegdheid van de lidstaten is te bepalen welke invorderingsmaatregelen er in hun interne recht ter beschikking staan. Het is echter zaak te beletten dat de naadloze werking van de regeling voor wederzijdse bijstand waarin deze richtlijn voorziet, in het gedrang komt door verschillen in nationaal recht of een gebrek aan coördinatie tussen bevoegde autoriteiten.

(7)

Wederzijdse bijstand kan inhouden dat de aangezochte autoriteit enerzijds aan de verzoekende autoriteit de inlichtingen verstrekt die deze nodig heeft om de in de verzoekende lidstaat ontstane schuldvorderingen in te vorderen, en aan de schuldenaar alle in de verzoekende lidstaat afgegeven documenten met betrekking tot die schuldvorderingen notificeert. Anderzijds kan de verzoekende autoriteit van de verzoekende autoriteit de schuldvorderingen invorderen die in de verzoekende lidstaat zijn ontstaan, of conservatoire maatregelen nemen om de invordering van deze schuldvorderingen te waarborgen.

(8)

De vaststelling van een uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen in de aangezochte lidstaat en een uniform standaardformulier voor de notificatie van akten en beslissingen met betrekking tot de schuldvordering moet een einde maken aan de problemen omtrent de erkenning en vertaling van in andere lidstaten afgegeven titels, die de efficiëntie van de vigerende bijstandsregeling in sterke mate belemmeren.

(9)

Er moet een rechtsgrondslag komen voor het zonder voorafgaand verzoek uitwisselen van inlichtingen over specifieke belastingteruggaven. De efficiëntie gebiedt voorts dat belastingambtenaren van een lidstaat aanwezig kunnen zijn bij en kunnen deelnemen aan administratieve onderzoeken in een andere lidstaat. Ook moet de inlichtingenuitwisseling tussen diensten rechtstreekser kunnen verlopen, teneinde de bijstand sneller en efficiënter te maken.

(10)

Gelet op de toenemende mobiliteit op de interne markt en de beperkingen die het Verdrag of andere wetgeving oplegt ter zake van de waarborgen welke kunnen worden verlangd van belastingplichtigen die niet op het nationale grondgebied zijn gevestigd, moeten de mogelijkheden om in een andere lidstaat verzoeken tot invordering of tot het nemen van conservatoire maatregelen in te dienen, worden uitgebreid. Aangezien het tijdstip van ontstaan van een schuldvordering van cruciaal belang is, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben een verzoek om wederzijdse bijstand in te dienen ook als nog niet alle nationale invorderingsmiddelen zijn aangewend, bijvoorbeeld wanneer de aanwending van die middelen in de verzoekende lidstaat tot onevenredige moeilijkheden zou leiden.

(11)

Een algemene verplichting om verzoeken en documenten in digitale vorm en via een elektronisch netwerk te doen toekomen, in combinatie met precieze regels inzake de taalregeling voor verzoeken en documenten, moet het de lidstaten mogelijk maken verzoeken sneller en vlotter te behandelen.

(12)

Het kan gebeuren dat, terwijl de invorderingsprocedure in de aangezochte lidstaat loopt, de schuldvordering, de door de autoriteiten van de verzoekende lidstaat verrichte notificatie of de executoriale titel door de betrokkene wordt betwist. Bepaald moet worden dat de betrokkene in dergelijke gevallen een rechtsgeding aanhangig moet maken bij de bevoegde instantie van de verzoekende lidstaat en dat de aangezochte autoriteit, tenzij de verzoekende autoriteit anders verzoekt, de door haar ingezette executieprocedure moet schorsen totdat de bevoegde instantie van de verzoekende lidstaat een beslissing heeft gegeven.

(13)

Teneinde de lidstaten ertoe te bewegen voldoende middelen in te zetten voor de invordering van schuldvorderingen van andere lidstaten, moet de aangezochte lidstaat de aan de invordering verbonden kosten op de schuldenaar kunnen verhalen.

(14)

De efficiëntie is er het meest mee gediend dat de aangezochte autoriteit die uitvoering geeft aan een verzoek om bijstand, de bevoegdheden kan aanwenden waarover zij krachtens haar nationale wetgeving beschikt voor uit dezelfde of soortgelijke belastingen of rechten voortvloeiende schuldvorderingen. Bij gebreke van soortgelijke belastingen of rechten zou de procedure die krachtens de nationale wetgeving van de aangezochte lidstaat geldt voor uit de inkomstenbelasting voortvloeiende schuldvorderingen het meest aangewezen zijn. Deze aanwending van de nationale wetgeving mag in de regel niet gelden met betrekking tot de preferentiële behandeling die wordt toegekend aan schuldvorderingen welke ontstaan in de aangezochte lidstaat. Wel zou het mogelijk moeten zijn de preferentiële behandeling op basis van een overeenkomst tussen de betrokken lidstaten tot schuldvorderingen van andere lidstaten uit te breiden.

(15)

Wat verjaringskwesties betreft, is het noodzakelijk de bestaande regels te vereenvoudigen door te bepalen dat de schorsing, onderbreking of verlenging van verjaringstermijnen in het algemeen onderworpen is aan de rechtsregels die gelden in de aangezochte lidstaat, tenzij schorsing, stuiting of verlenging van de verjaringstermijn krachtens de in die lidstaat geldende rechtsregels niet mogelijk is.

(16)

De efficiëntie gebiedt dat inlichtingen die in het kader van de wederzijdse bijstand zijn verstrekt, in de lidstaat die de inlichtingen ontvangt, mogen worden gebruikt voor andere doeleinden dan bepaald in deze richtlijn, mits dit is toegestaan bij de nationale wetgeving van zowel de lidstaat die de inlichtingen verstrekt als de lidstaat die de inlichtingen ontvangt.

(17)

Deze richtlijn mag de vervulling van verplichtingen tot het verstrekken van ruimere bijstand uit hoofde van bestaande bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen niet verhinderen.

(18)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (5).

(19)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Unie hun eigen tabellen op te stellen, die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken.

(20)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk de instelling van een uniforme regeling voor bijstand bij invordering op de interne markt, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de vereiste uniformiteit, doeltreffendheid en doelmatigheid beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(21)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

In deze richtlijn worden de regels vastgesteld voor de bijstandsverlening tussen de lidstaten ten behoeve van de invordering in iedere lidstaat van de in artikel 2 bedoelde schuldvorderingen die in een andere lidstaat zijn ontstaan.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn is van toepassing op schuldvorderingen die voortvloeien uit:

a)

alle vormen van belastingen en rechten, geheven door of ten behoeve van een lidstaat of zijn territoriale of staatkundige onderdelen, lokale overheden daaronder begrepen, dan wel ten behoeve van de Unie;

b)

restituties, interventies en andere maatregelen die deel uitmaken van het stelsel van volledige of gedeeltelijke financiering door het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), met inbegrip van in het kader van deze maatregelen te innen bedragen;

c)

heffingen en andere rechten uit hoofde van de gemeenschappelijke marktordening voor suiker.

2.   Het toepassingsgebied van deze richtlijn omvat:

a)

administratieve sancties, boetes, heffingen en toeslagen in verband met de schuldvorderingen waarvoor om wederzijdse bijstand kan worden verzocht overeenkomstig lid 1, welke opgelegd zijn door de administratieve autoriteiten die bevoegd zijn om de desbetreffende belastingen of rechten te heffen of om administratieve onderzoeken daarnaar te verrichten, of welke op verzoek van de bovengenoemde administratieve autoriteiten door administratieve of gerechtelijke instanties bevestigd zijn;

b)

heffingen voor in het kader van administratieve procedures in verband met belastingen en rechten afgegeven verklaringen en soortgelijke documenten;

c)

interesten en kosten die verbonden zijn aan de schuldvorderingen waarvoor om wederzijdse bijstand kan worden verzocht overeenkomstig lid 1 of de punten a) en b) van het onderhavige lid.

3.   Deze richtlijn is niet van toepassing op:

a)

verplichte socialezekerheidsbijdragen, te betalen aan een lidstaat, een onderdeel van die lidstaat of een publiekrechtelijke socialezekerheidsinstelling;

b)

heffingen die niet genoemd worden in lid 2;

c)

contractueel verschuldigde bedragen, zoals betalingen voor openbare nutsvoorzieningen;

d)

strafrechtelijke sancties die zijn opgelegd op grond van een strafvordering of andere niet onder lid 2, punt a), vallende strafrechtelijke sancties.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)   „verzoekende autoriteit”: een centraal verbindingsbureau, een verbindingsbureau of een verbindingsdienst van een lidstaat die een verzoek om bijstand indient betreffende een schuldvordering als bedoeld in artikel 2;

b)   „aangezochte autoriteit”: een centraal verbindingsbureau, een verbindingsbureau of een verbindingsdienst van een lidstaat waaraan een verzoek om bijstand wordt gericht;

c)   „persoon”:

i)

een natuurlijk persoon,

ii)

een rechtspersoon,

iii)

indien de geldende wetgeving in die mogelijkheid voorziet, een vereniging van personen die bevoegd is rechtshandelingen te verrichten, maar niet de wettelijke status van rechtspersoon bezit, of

iv)

een andere juridische constructie, ongeacht de aard of de vorm ervan, met of zonder rechtspersoonlijkheid, die activa bezit of beheert welke, met inbegrip van de daardoor gegenereerde inkomsten, aan onder deze richtlijn vallende belastingen zijn onderworpen;

d)   „langs elektronische weg”: door middel van elektronische apparatuur voor gegevensverwerking, met inbegrip van digitale compressie, en gegevensopslag, met gebruikmaking van draden, radio, optische of andere elektromagnetische middelen;

e)   „CCN-netwerk”: het op het gemeenschappelijke communicatienetwerk (common communications network — CCN) gebaseerde gemeenschappelijke platform dat de Unie ontwikkeld heeft voor het elektronische berichtenverkeer tussen autoriteiten die bevoegd zijn op het gebied van douane en belastingen.

Artikel 4

Organisatie

1.   Iedere lidstaat deelt de Commissie uiterlijk op 20 mei 2010 mede welke de voor de toepassing van deze richtlijn bevoegde autoriteit(en) (hierna „de bevoegde autoriteit”) zijn en stelt de Commissie onverwijld in kennis van wijzigingen dienaangaande.

De Commissie stelt de ontvangen informatie ter beschikking van de andere lidstaten en maakt de lijst van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend.

2.   De bevoegde autoriteit wijst een centraal verbindingsbureau aan dat primair verantwoordelijk is voor de contacten met de andere lidstaten op het gebied van de onder deze richtlijn vallende wederzijdse bijstand.

Het centrale verbindingsbureau kan ook worden aangewezen als het bureau dat verantwoordelijk is voor de contacten met de Commissie.

3.   De bevoegde autoriteit van iedere lidstaat kan verbindingsbureaus aanwijzen die verantwoordelijk zijn voor de contacten met andere lidstaten ten behoeve van de wederzijdse bijstand betreffende een of meer specifieke vormen of categorieën van de in artikel 2 bedoelde belastingen en rechten.

4.   De bevoegde autoriteit van iedere lidstaat kan andere bureaus dan het centrale verbindingsbureau of de verbindingsbureaus als verbindingsdienst aanwijzen. Een verbindingsdienst verzoekt om of verleent wederzijdse bijstand op grond van deze richtlijn in verband met zijn specifieke territoriale of functionele bevoegdheid.

5.   Een verbindingsbureau dat of een verbindingsdienst die een verzoek om wederzijdse bijstand ontvangt dat een optreden buiten de aan dat bureau of die dienst toegewezen bevoegdheid vereist, geeft het verzoek onverwijld door aan het bevoegde bureau c.q. de bevoegde dienst, voor zover bekend, of aan het centrale verbindingsbureau, en stelt de verzoekende autoriteit daarvan in kennis.

6.   De bevoegde autoriteit van iedere lidstaat doet de Commissie mededeling van het centrale verbindingsbureau en de eventuele verbindingsbureaus of verbindingsdiensten die zij heeft aangewezen. De Commissie stelt de ontvangen informatie ter beschikking van de lidstaten.

7.   Alle mededelingen worden toegezonden door of namens of, per individueel geval, met instemming van het centrale verbindingsbureau, dat zorg draagt voor een effectieve communicatie.

HOOFDSTUK II

UITWISSELING VAN INLICHTINGEN

Artikel 5

Verzoek om inlichtingen

1.   Op verzoek van de verzoekende autoriteit verstrekt de aangezochte autoriteit alle inlichtingen die normaliter voor de verzoekende autoriteit van belang zijn ten behoeve van de invordering van haar schuldvorderingen als bedoeld in artikel 2.

Met het oog op die inlichtingenverstrekking laat de aangezochte autoriteit alle administratieve onderzoeken verrichten die noodzakelijk zijn om deze inlichtingen te verkrijgen.

2.   De aangezochte autoriteit is niet gehouden inlichtingen te verstrekken:

a)

die zij niet zou kunnen verkrijgen voor de invordering van soortgelijke schuldvorderingen die in de aangezochte lidstaat zijn ontstaan;

b)

waarmee een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim zou worden onthuld;

c)

waarvan mededeling een aantasting zou kunnen vormen van de veiligheid of in strijd zou kunnen zijn met de openbare orde van de aangezochte lidstaat.

3.   In geen geval wordt lid 2 uitgelegd in die zin dat een aangezochte autoriteit van een lidstaat mag weigeren inlichtingen te verstrekken, louter omdat de inlichtingen bij een bank, een andere financiële instelling of een als vertegenwoordiger, agent of trustee optredende persoon berusten, of omdat de inlichtingen betrekking hebben op eigendomsbelangen in een persoon.

4.   De aangezochte autoriteit stelt de verzoekende autoriteit op de hoogte van de beweegredenen die zich verzetten tegen het voldoen aan het verzoek tot inlichtingen.

Artikel 6

Uitwisseling van inlichtingen zonder voorafgaand verzoek

Indien een teruggaaf van belastingen of rechten, met uitzondering van de belasting over de toegevoegde waarde, betrekking heeft op een persoon die gevestigd is of zijn woonplaats heeft in een andere lidstaat, kan de lidstaat van teruggaaf de lidstaat van vestiging of woonplaats in kennis stellen van de aanstaande teruggaaf.

Artikel 7

Aanwezigheid in de administratiekantoren en deelname aan administratieve onderzoeken

1.   De verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit kunnen overeenkomen dat, ter bevordering van de wederzijdse bijstand waarin deze richtlijn voorziet, de door de verzoekende autoriteit gemachtigde ambtenaren, onder de door de aangezochte autoriteit vastgestelde voorwaarden,

a)

aanwezig zijn in de kantoren waar de administratieve autoriteiten van de aangezochte lidstaat hun taken vervullen;

b)

aanwezig zijn bij administratieve onderzoeken op het grondgebied van de aangezochte lidstaat;

c)

de bevoegde ambtenaren van de aangezochte lidstaat in rechtszaken in die lidstaat bijstaan.

2.   Voor zover dit bij de in de aangezochte lidstaat geldende wetgeving is toegestaan, kan in de in lid 1, onder b), bedoelde overeenkomst worden bepaald dat ambtenaren van de verzoekende lidstaat personen kunnen ondervragen en dossiers kunnen bestuderen.

3.   Door de verzoekende autoriteit gemachtigde ambtenaren die gebruikmaken van de bij de leden 1 en 2 geboden mogelijkheden, dienen te allen tijde een schriftelijke opdracht te kunnen voorleggen waarin hun identiteit en hun officiële hoedanigheid zijn vermeld.

HOOFDSTUK III

BIJSTAND BIJ DE NOTIFICATIE VAN DOCUMENTEN

Artikel 8

Verzoek tot notificatie van bepaalde documenten die betrekking hebben op schuldvorderingen

1.   Op verzoek van de verzoekende autoriteit gaat de aangezochte autoriteit over tot notificatie aan de geadresseerde van alle, dus ook gerechtelijke, documenten met betrekking tot een in artikel 2 bedoelde schuldvordering of de invordering daarvan, welke uitgaan van de verzoekende lidstaat.

Het verzoek tot notificatie gaat vergezeld van een standaardformulier dat ten minste de volgende gegevens bevat:

a)

naam, adres en andere gegevens die van belang zijn om de identiteit van de geadresseerde vast te stellen;

b)

het doel van de notificatie en de termijn binnen welke de notificatie dient te geschieden;

c)

een beschrijving van het aangehechte document en de aard en het bedrag van de betrokken schuldvordering;

d)

naam, adres en andere contactgegevens met betrekking tot:

i)

het bureau dat verantwoordelijk is voor het aangehechte document, en, indien dat een ander bureau is,

ii)

het bureau waar nadere inlichtingen kunnen worden verkregen over het genotificeerde document of over de mogelijkheden tot betwisting van de betalingsverplichting.

2.   De verzoekende autoriteit doet alleen een verzoek tot notificatie op grond van dit artikel wanneer zij niet kan notificeren volgens de regels voor de notificatie van het betrokken document in de verzoekende lidstaat of wanneer een dergelijke notificatie buitensporige problemen zou veroorzaken.

3.   De aangezochte autoriteit stelt de verzoekende autoriteit onverwijld op de hoogte van het gevolg dat aan het verzoek tot notificatie is gegeven en meer in het bijzonder van de datum waarop het document aan de geadresseerde is genotificeerd.

Artikel 9

Wijze van notificatie

1.   De aangezochte autoriteit zorgt ervoor dat de notificatie in de aangezochte lidstaat geschiedt volgens de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en administratieve praktijk van de aangezochte lidstaat.

2.   Lid 1 doet niet af aan enige andere vorm van notificatie die door een bevoegde autoriteit van de verzoekende lidstaat wordt verricht overeenkomstig de in die lidstaat geldende voorschriften.

Een bevoegde autoriteit van de verzoekende lidstaat kan documenten rechtstreeks per aangetekende brief of langs elektronische weg notificeren aan een persoon op het grondgebied van een andere lidstaat.

HOOFDSTUK IV

INVORDERING OF CONSERVATOIRE MAATREGELEN

Artikel 10

Verzoek om inlichtingen

1.   Op verzoek van de verzoekende autoriteit gaat de aangezochte autoriteit over tot invordering van de schuldvorderingen waarvoor een titel voor het nemen van executiemaatregelen in de verzoekende lidstaat bestaat.

2.   Zodra de verzoekende autoriteit kennis krijgt van nuttige inlichtingen betreffende de zaak die de aanleiding tot het verzoek tot invordering vormde, doet zij die aan de aangezochte autoriteit toekomen.

Artikel 11

Voorwaarden voor het indienen van een verzoek tot invordering

1.   Indien en zolang de schuldvordering en/of de titel voor het nemen van executiemaatregelen in de verzoekende lidstaat in die lidstaat wordt of worden betwist, kan de verzoekende autoriteit geen verzoek tot invordering indienen, behalve in gevallen waarin artikel 14, lid 4, derde alinea, wordt toegepast.

2.   Voordat de verzoekende autoriteit een verzoek tot invordering doet, moet zij de passende invorderingsmiddelen aanwenden die in de verzoekende lidstaat ter beschikking staan, behalve in de volgende situaties:

a)

indien het zonneklaar is dat er in de verzoekende lidstaat geen voor invordering vatbare vermogensbestanddelen zijn of dat die middelen niet tot een volledige betaling van de schuldvordering zullen leiden, en de verzoekende autoriteit over specifieke inlichtingen beschikt dat de betrokken persoon in de aangezochte lidstaat over vermogensbestanddelen beschikt;

b)

wanneer de aanwending van die middelen in de verzoekende lidstaat tot onevenredige moeilijkheden zou leiden.

Artikel 12

Titel voor het nemen van executiemaatregelen in de aangezochte lidstaat en andere begeleidende documenten

1.   Een verzoek tot invordering gaat vergezeld van een uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen in de aangezochte lidstaat.

Deze uniforme titel, die het nemen van executiemaatregelen in de aangezochte lidstaat mogelijk maakt, weerspiegelt de inhoud van de oorspronkelijke executoriale titel en vormt de enige basis voor invorderingsmaatregelen en conservatoire maatregelen die in de aangezochte lidstaat worden genomen. In de aangezochte lidstaat wordt geen erkenning, aanvulling of vervanging van de uniforme titel verlangd.

De uniforme executoriale titel bevat ten minste de volgende informatie:

a)

de gegevens aan de hand waarvan de oorspronkelijke executoriale titel kan worden achterhaald, een beschrijving van de schuldvordering, onder meer de aard, het tijdvak waarop de schuldvordering betrekking heeft, alle data die relevant zijn voor de executie, alsmede het bedrag van de schuldvordering en de verschillende onderdelen ervan, zoals de hoofdsom, de geaccumuleerde interesten enz.;

b)

naam en andere gegevens die van belang zijn om de identiteit van de schuldenaar vast te stellen;

c)

naam, adres en andere contactgegevens met betrekking tot:

i)

het bureau dat verantwoordelijk is voor de vestiging van de schuldvordering, en, indien dat een ander bureau is,

ii)

het bureau waar verdere inlichtingen kunnen worden verkregen over de schuldvordering of over de mogelijkheden tot betwisting van de betalingsverplichting.

2.   Het verzoek tot invordering van een schuldvordering kan vergezeld gaan van andere, in de verzoekende lidstaat afgegeven documenten die betrekking hebben op de schuldvordering.

Artikel 13

Behandeling van het verzoek tot invordering

1.   Met het oog op de invordering in de aangezochte lidstaat wordt iedere schuldvordering waarvoor een verzoek tot invordering is ingediend, behandeld alsof het een schuldvordering van de aangezochte lidstaat zelf betreft, tenzij in deze richtlijn anders is bepaald. De aangezochte autoriteit wendt de bevoegdheden en procedures aan waarover zij beschikt uit hoofde van de in de aangezochte lidstaat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen ter zake van schuldvorderingen met betrekking tot dezelfde belasting of hetzelfde recht dan wel, bij gebreke daarvan, een soortgelijke belasting of soortgelijk recht, tenzij in deze richtlijn anders is bepaald.

Indien de aangezochte autoriteit van oordeel is dat op haar grondgebied dezelfde noch soortgelijke belastingen of rechten worden geheven, wendt zij de bevoegdheden en procedures aan waarover zij beschikt uit hoofde van de in haar lidstaat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen ter zake van schuldvorderingen met betrekking tot de inkomstenbelasting, tenzij in deze richtlijn anders is bepaald.

De aangezochte lidstaat is er niet toe gehouden aan de schuldvorderingen van andere lidstaten de preferentiële behandeling toe te kennen die geldt voor soortgelijke schuldvorderingen die in de aangezochte lidstaat ontstaan, tenzij anderszins overeengekomen tussen de betrokken lidstaten of anderszins bepaald in het recht van de aangezochte lidstaat. Een lidstaat die een preferentiële behandeling toekent aan de vorderingen van een andere lidstaat kan niet weigeren dezelfde preferentiële behandeling onder dezelfde voorwaarden aan dezelfde of soortgelijke vorderingen van de overige lidstaten toe te kennen.

De aangezochte lidstaat vordert de schuldvordering in zijn eigen valuta in.

2.   De aangezochte autoriteit stelt de verzoekende autoriteit met bekwame spoed op de hoogte van het gevolg dat zij aan het verzoek tot invordering heeft gegeven.

3.   Met ingang van de datum waarop het verzoek tot invordering is ontvangen, brengt de aangezochte autoriteit achterstallige interesten in rekening overeenkomstig de in de aangezochte lidstaat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen.

4.   De aangezochte autoriteit kan, indien de in de aangezochte lidstaat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen dit toelaten, aan de schuldenaar uitstel van betaling verlenen of een betaling in termijnen toestaan, en zij kan daarvoor interesten aanrekenen. Zij geeft vervolgens aan de verzoekende autoriteit kennis van ieder besluit in deze zin.

5.   Onverminderd artikel 20, lid 1, maakt de aangezochte autoriteit de door haar met betrekking tot de schuldvordering ingevorderde bedragen, inclusief de in de lid 3 en lid 4 van dit artikel bedoelde interesten, aan de verzoekende lidstaat over.

Artikel 14

Geschillen

1.   Geschillen in verband met de schuldvordering, de oorspronkelijke titel voor het nemen van executiemaatregelen in de verzoekende lidstaat of de uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen in de aangezochte lidstaat, alsook geschillen in verband met de geldigheid van een notificatie door een bevoegde autoriteit van de verzoekende lidstaat, vallen onder de bevoegdheid van de bevoegde instanties van de verzoekende lidstaat. Indien een belanghebbende in de loop van de invorderingsprocedure de schuldvordering, de oorspronkelijke titel voor het nemen van executiemaatregelen in de verzoekende lidstaat of de uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen in de aangezochte lidstaat betwist, deelt de aangezochte autoriteit hem mee dat hij een rechtsgeding aanhangig moet maken bij de bevoegde instantie van de verzoekende lidstaat overeenkomstig de daar geldende rechtsregels.

2.   Geschillen in verband met de in de aangezochte lidstaat genomen executiemaatregelen of in verband met de geldigheid van een notificatie door een bevoegde autoriteit van de aangezochte lidstaat worden aanhangig gemaakt bij de bevoegde instantie van die lidstaat overeenkomstig de daar geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen.

3.   Wanneer bij de bevoegde instantie van de verzoekende lidstaat een rechtsgeding als bedoeld in lid 1 aanhangig wordt gemaakt, stelt de verzoekende autoriteit de aangezochte autoriteit daarvan in kennis en deelt zij mee welk gedeelte van de schuldvordering niet wordt betwist.

4.   Zodra de aangezochte autoriteit de in lid 3 bedoelde informatie heeft ontvangen, hetzij van de verzoekende autoriteit, hetzij van de belanghebbende, schorst zij de executieprocedure voor het betwiste gedeelte van de schuldvordering, in afwachting van de beslissing van de ter zake bevoegde instantie, tenzij de verzoekende autoriteit overeenkomstig de derde alinea van het onderhavige lid anders verzoekt.

Onverminderd artikel 16 kan de aangezochte autoriteit op verzoek van de verzoekende autoriteit of indien zij zulks anderszins nodig acht, overgaan tot het nemen van conservatoire maatregelen om de invordering te waarborgen, voor zover de in de aangezochte lidstaat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen dit toelaten.

De verzoekende autoriteit kan overeenkomstig de in de verzoekende lidstaat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en administratieve praktijk de aangezochte autoriteit verzoeken een betwiste schuldvordering of het betwiste gedeelte van een schuldvordering in te vorderen, voor zover de desbetreffende, in de aangezochte lidstaat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en administratieve praktijk dit toelaten. Een dergelijk verzoek dient met redenen te worden omkleed. Indien de uitkomst van de betwisting vervolgens voor de schuldenaar gunstig uitvalt, is de verzoekende autoriteit gehouden tot terugbetaling van elk ingevorderd bedrag, vermeerderd met eventueel verschuldigde vergoedingen, overeenkomstig de in de aangezochte lidstaat geldende rechtsregels.

Indien door de bevoegde autoriteiten van de verzoekende lidstaat of de aangezochte lidstaat een procedure voor onderling overleg is ingeleid en de uitkomst van de procedure kan gevolgen hebben voor de schuldvordering waarvoor om bijstand is verzocht, worden de invorderingsmaatregelen tot na de afronding van die procedure geschorst of opgeheven, tenzij het gaat om een geval van hoogdringendheid wegens fraude of insolventie. Indien invorderingsmaatregelen worden geschorst of opgeheven, is de tweede alinea van toepassing.

Artikel 15

Wijziging of intrekking van het verzoek om invorderingsbijstand

1.   De verzoekende autoriteit stelt de aangezochte autoriteit onmiddellijk in kennis van een eventuele latere wijziging van het verzoek tot invordering of van de intrekking van het verzoek, met opgave van de redenen voor die wijziging of intrekking.

2.   Indien de wijziging van het verzoek voortvloeit uit een beslissing van de in artikel 14, lid 1, bedoelde bevoegde instantie, doet de verzoekende autoriteit de kennisgeving van de beslissing vergezeld gaan van een aangepaste uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen in de aangezochte lidstaat. De aangezochte autoriteit handelt de invorderingsmaatregelen vervolgens verder af op basis van de aangepaste titel.

De invorderingsmaatregelen of conservatoire maatregelen die reeds zijn genomen op grond van de oorspronkelijke uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen in de aangezochte lidstaat, kunnen op grond van de aangepaste titel worden voortgezet, tenzij het verzoek is gewijzigd wegens ongeldigheid van de oorspronkelijke titel voor het nemen van executiemaatregelen in de verzoekende lidstaat of van de oorspronkelijke uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen in de aangezochte lidstaat.

De artikelen 12 en 14 zijn van toepassing op de aangepaste titel.

Artikel 16

Verzoek om conservatoire maatregelen

1.   Op verzoek van de verzoekende autoriteit gaat de aangezochte autoriteit, voor zover haar nationale recht dit toelaat en overeenkomstig haar administratieve praktijk, over tot het nemen van conservatoire maatregelen, om de invordering te waarborgen wanneer een schuldvordering of de executoriale titel in de verzoekende lidstaat bij de indiening van het verzoek wordt betwist, of wanneer voor de schuldvordering nog geen titel voor het nemen van executiemaatregelen in de verzoekende lidstaat bestaat,voor zover conservatoire maatregelen op grond van het nationale recht en de bestuursrechtelijke bepalingen van de verzoekende lidstaat in een soortgelijke situatie eveneens mogelijk zijn.

Het document dat in voorkomend geval is opgesteld met het oog op het nemen van conservatoire maatregelen in de verzoekende lidstaat met betrekking tot de schuldvordering waarvoor om wederzijdse bijstand is verzocht, wordt aan het verzoek tot het nemen van conservatoire maatregelen in de aangezochte lidstaat gehecht. In de aangezochte lidstaat wordt geen erkenning, aanvulling of vervanging van dit document verlangd.

2.   Het verzoek om conservatoire maatregelen kan vergezeld gaan van andere, in de verzoekende lidstaat afgegeven documenten die betrekking hebben op de schuldvordering.

Artikel 17

Regels die van toepassing zijn op het verzoek om conservatoire maatregelen

Teneinde uitvoering te geven aan artikel 16, zijn artikel 10, lid 2, artikel 13, leden 1 en 2, en de artikelen 14 en 15 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18

Begrenzing van de verplichtingen van de aangezochte autoriteit

1.   De aangezochte autoriteit is er niet toe gehouden de in de artikelen 10 tot en met 16 bedoelde bijstand te verlenen, indien de invordering van de schuldvordering, wegens de situatie van de schuldenaar, ernstige moeilijkheden van economische of sociale aard zou opleveren in de aangezochte lidstaat, voor zover de in die lidstaat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en administratieve praktijk een dergelijke uitzondering voor nationale schuldvorderingen toelaten.

2.   De aangezochte autoriteit is er niet toe gehouden de in artikel 5 en de artikelen 7 tot en met 16 bedoelde bijstand te verlenen, indien het initiële verzoek om bijstand krachtens artikel 5, 7, 8, 10 of 16 betrekking heeft op schuldvorderingen die meer dan vijf jaar oud zijn, te rekenen vanaf de datum waarop de schuldvordering in de verzoekende lidstaat opeisbaar is geworden tot de datum van het initiële verzoek om bijstand.

In gevallen waarin de schuldvordering of de oorspronkelijke titel voor het nemen van executoriale maatregelen in de verzoekende lidstaat wordt betwist, wordt de termijn van vijf jaar evenwel geacht een aanvang te nemen op het tijdstip waarop in de verzoekende lidstaat vaststaat dat de schuldvordering of de executoriale titel niet langer kan worden betwist.

In gevallen waarin de bevoegde autoriteiten van de verzoekende lidstaat uitstel van betaling hebben verleend of betaling in termijnen hebben toegestaan, wordt de termijn van vijf jaar geacht een aanvang te nemen op het tijdstip waarop de volledige betalingstermijn is verstreken.

In deze gevallen is de aangezochte autoriteit er evenwel niet toe gehouden bijstand te verlenen met betrekking tot schuldvorderingen die meer dan tien jaar oud zijn, te rekenen vanaf de datum waarop de schuldvordering in de verzoekende lidstaat opeisbaar is geworden.

3.   Een lidstaat is niet verplicht bijstand te verlenen indien het totale bedrag van de onder deze richtlijn vallende vorderingen waarvoor om bijstand wordt verzocht, minder dan 1 500 EUR bedraagt.

4.   De aangezochte autoriteit deelt de verzoekende autoriteit de redenen voor een afwijzing van een verzoek om bijstand mee.

Artikel 19

Vragen aangaande verjaring

1.   De vraagstukken met betrekking tot de verjaring worden uitsluitend geregeld bij de rechtsregels die gelden in de verzoekende lidstaat.

2.   Wat de schorsing, stuiting of verlenging van verjaringstermijnen betreft, worden maatregelen tot invordering van schuldvorderingen die ingevolge een verzoek om bijstand door of namens de aangezochte autoriteit worden genomen en tot gevolg hebben dat de verjaringstermijn volgens de in de aangezochte lidstaat geldende rechtsregels wordt geschorst, gestuit of verlengd, geacht hetzelfde gevolg te hebben in de verzoekende lidstaat, op voorwaarde dat de in die lidstaat geldende rechtsregels in het overeenkomstig gevolg voorzien.

Indien de in de aangezochte lidstaat geldende rechtsregels geen schorsing, stuiting of verlenging van de verjaringstermijn toelaten, worden maatregelen tot invordering van schuldvorderingen die ingevolge een verzoek om bijstand door of namens de aangezochte autoriteit worden genomen en die, indien zij door of namens de verzoekende autoriteit in haar lidstaat waren genomen, tot gevolg hadden gehad dat de verjaringstermijn volgens de in de verzoekende lidstaat geldende rechtsregels was geschorst, gestuit of verlengd, geacht, voor wat dit gevolg betreft, te zijn genomen in deze laatste staat.

De eerste en tweede alinea doen niet af aan het recht van de bevoegde autoriteiten in de verzoekende lidstaat om maatregelen te nemen teneinde de verjaringstermijn overeenkomstig de in die lidstaat geldende rechtsregels te schorsen, te stuiten of te verlengen.

3.   De verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit stellen elkaar in kennis van iedere maatregel die de verjaringstermijn van de schuldvordering waarvoor de invorderingsmaatregelen of conservatoire maatregelen zijn gevraagd, stuit, schorst of verlengt of die zulks tot gevolg kan hebben.

Artikel 20

Kosten

1.   Naast de in artikel 13, lid 5, bedoelde bedragen tracht de aangezochte autoriteit bij de betrokken persoon tot invordering over te gaan en de kosten in te houden die zij in verband met de invordering heeft gemaakt, overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de aangezochte lidstaat.

2.   De lidstaten zien wederzijds af van vergoeding van de kosten die voortvloeien uit de wederzijdse bijstand die zij elkaar overeenkomstig deze richtlijn verlenen.

Wanneer de invordering evenwel tot een bijzonder probleem leidt, zeer hoge kosten veroorzaakt of verband houdt met de georganiseerde misdaad, kunnen de verzoekende en de aangezochte autoriteit per geval specifieke afspraken maken over de modaliteiten van de vergoeding.

3.   Niettegenstaande lid 2 blijft de verzoekende lidstaat ten opzichte van de aangezochte lidstaat aansprakelijk voor de kosten en mogelijke verliezen welke het gevolg zijn van eisen die als niet gerechtvaardigd zijn erkend wat de gegrondheid van de schuldvordering of de geldigheid van de door de verzoekende autoriteit afgegeven titel voor het nemen van executoriale en/of conservatoire maatregelen betreft.

HOOFDSTUK V

ALGEMENE REGELS TEN AANZIEN VAN ALLE SOORTEN BIJSTANDSVERZOEKEN

Artikel 21

Standaardformulieren en wijze van communicatie

1.   Verzoeken om inlichtingen overeenkomstig artikel 5, lid 1, verzoeken tot notificatie overeenkomstig artikel 8, lid 1, verzoeken tot invordering overeenkomstig artikel 10, lid 1, en verzoeken om conservatoire maatregelen overeenkomstig artikel 16, lid 1, worden met gebruikmaking van een standaardformulier langs elektronische weg ingediend, tenzij dit om technische redenen ondoenlijk is. Die formulieren worden voor zover mogelijk ook gebruikt voor iedere nadere mededeling in verband met het verzoek.

De uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen in de aangezochte lidstaat en het document voor het nemen van conservatoire maatregelen in de verzoekende lidstaat alsook de andere in de artikelen 12 en 16 bedoelde documenten worden eveneens langs elektronische weg verzonden, tenzij dit om technische redenen ondoenlijk is.

In voorkomend geval kunnen de standaardformulieren vergezeld gaan van verslagen, verklaringen en andere documenten, of van voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of uittreksels van die documenten, die ook langs elektronische weg worden verzonden, tenzij dit om technische redenen ondoenlijk is.

Ook de uitwisseling van inlichtingen overeenkomstig artikel 6 kan geschieden met gebruikmaking van standaardformulieren en communicatie langs elektronische weg.

2.   Lid 1 is niet van toepassing op inlichtingen en documenten die worden verkregen bij de aanwezigheid in administratiekantoren in een andere lidstaat of de deelname aan administratieve onderzoeken in een andere lidstaat overeenkomstig artikel 7.

3.   Wanneer de communicatie niet langs elektronische weg of met gebruikmaking van standaardformulieren geschiedt, doet dit geen afbreuk aan de geldigheid van de verkregen inlichtingen of de maatregelen die zijn genomen om uitvoering te geven aan een verzoek om bijstand.

Artikel 22

Taalregeling

1.   Verzoeken om bijstand, standaardformulieren voor notificatie en uniforme titels voor het nemen van executiemaatregelen in de verzoekende lidstaat worden verzonden, of gaan vergezeld van een vertaling, in de officiële taal of een van de officiële talen van de aangezochte lidstaat. Het feit dat sommige delen van die documenten niet in de officiële taal of een van de officiële talen van de aangezochte lidstaat maar in een andere taal gesteld zijn, doet niet af aan hun geldigheid noch aan de geldigheid van de procedure, mits die andere taal tussen de betrokken lidstaten overeengekomen is.

2.   De documenten waarvoor overeenkomstig artikel 8 om notificatie wordt verzocht, kunnen in een officiële taal van de verzoekende lidstaat aan de aangezochte autoriteit worden toegezonden.

3.   Indien een verzoek vergezeld gaat van andere dan de in de leden 1 en 2 bedoelde documenten, kan de aangezochte autoriteit indien noodzakelijk van de verzoekende autoriteit een vertaling van deze documenten in de officiële taal of een van de officiële talen van de aangezochte lidstaat of in een andere, bilateraal tussen de betrokken lidstaten overeengekomen taal verlangen.

Artikel 23

Verstrekken van inlichtingen en documenten

1.   De in enigerlei vorm uit hoofde van deze richtlijn verstrekte inlichtingen vallen onder de geheimhoudingsplicht en genieten de bescherming waarin voor soortgelijke inlichtingen wordt voorzien bij de nationale wetgeving van de ontvangende lidstaat.

De inlichtingen in kwestie kunnen worden gebruikt voor de toepassing van executiemaatregelen of conservatoire maatregelen die betrekking hebben op onder deze richtlijn vallende schuldvorderingen. Ze kunnen ook worden gebruikt voor de vestiging en executie van verplichte socialezekerheidsbijdragen.

2.   Personen die daartoe zijn gemachtigd door de instantie voor veiligheidsaccreditatie (IVA) van de Commissie mogen alleen toegang tot deze inlichtingen hebben voor zover dat nodig is voor het onderhoud en de uitbouw van het CCN-netwerk.

3.   De lidstaat die de inlichtingen verstrekt, staat toe dat deze in de ontvangende lidstaat ook voor andere dan de in lid 1 bedoelde doeleinden worden gebruikt, indien de inlichtingen krachtens de wetgeving van de lidstaat die de inlichtingen verstrekt voor soortelijke doeleinden kunnen worden gebruikt.

4.   Indien de verzoekende of de aangezochte autoriteit van oordeel is dat overeenkomstig deze richtlijn verkregen inlichtingen voor het in lid 1 beoogde doel van nut kunnen zijn voor een derde lidstaat, kan zij deze inlichtingen aan die derde lidstaat doorgeven, mits die doorgifte geschiedt overeenkomstig de in deze richtlijn bepaalde voorschriften en procedures. Zij stelt de lidstaat waaruit de inlichtingen afkomstig zijn in kennis van haar voornemen de inlichtingen met een derde lidstaat te delen. De lidstaat waaruit de inlichtingen afkomstig zijn, kan zich tegen het delen van de inlichtingen verzetten binnen tien werkdagen na de datum van ontvangst van de kennisgeving van de lidstaat die de inlichtingen wenst te delen.

5.   Toestemming voor het overeenkomstig lid 3 gebruiken van overeenkomstig lid 4 doorgegeven inlichtingen kan alleen worden verleend door de lidstaat waaruit de inlichtingen afkomstig zijn.

6.   De in enigerlei vorm uit hoofde van deze richtlijn verstrekte inlichtingen kunnen door alle autoriteiten in de lidstaat die de inlichtingen ontvangt als bewijs worden aangevoerd of gebruikt op dezelfde voet als soortgelijke inlichtingen die in die lidstaat zijn verkregen.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 24

Toepassing van andere overeenkomsten inzake bijstand

1.   Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de vervulling van een eventuele verplichting tot het verstrekken van ruimere bijstand uit hoofde van bestaande bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen, onder meer met betrekking tot de notificatie van gerechtelijke of buitengerechtelijke akten.

2.   Wanneer de lidstaten dergelijke multilaterale of bilaterale overeenkomsten sluiten of regelingen treffen voor onder deze richtlijn vallende aangelegenheden, behalve voor het afwikkelen van een op zichzelf staand geval, stellen zij de Commissie daarvan onverwijld in kennis. De Commissie stelt op haar beurt de andere lidstaten daarvan in kennis.

3.   Bij het verlenen van die meer uitgebreide wederzijdse bijstand uit hoofde van bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen kunnen de lidstaten gebruikmaken van het elektronische-communicatienetwerk en de standaardformulieren die voor de uitvoering van deze richtlijn worden gebruikt.

Artikel 25

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het invorderingscomité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn bedraagt drie maanden.

Artikel 26

Uitvoeringsbepalingen

De Commissie stelt volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure nadere regels vast voor de toepassing van artikel 4, leden 2, 3 en 4, artikel 5, lid 1, de artikelen 8 en 10, artikel 12, lid 1, artikel 13, leden 2 tot en met 5, artikel 15, artikel 16, lid 1, en artikel 21, lid 1.

Deze regels hebben ten minste betrekking op:

a)

de praktische regeling ten aanzien van de organisatie van de contacten tussen de centrale verbindingsbureaus, de andere verbindingsbureaus en de verbindingsdiensten als bedoeld in artikel 4, leden 2, 3 en 4, van de verschillende lidstaten, alsook de contacten met de Commissie;

b)

de wijze waarop mededelingen tussen de autoriteiten kunnen geschieden;

c)

het formaat en andere kenmerken van de standaardformulieren die voor artikel 5, lid 1, artikel 8, artikel 10, lid 1, artikel 12, lid 1, en artikel 16, lid 1, moeten worden gebruikt;

d)

de omrekening van de in te vorderen bedragen en de overmaking van ingevorderde bedragen.

Artikel 27

Rapportage

1.   Elke lidstaat doet de Commissie jaarlijks uiterlijk op 31 maart mededeling van:

a)

het aantal verzoeken om inlichtingen, tot notificatie en tot invordering of om conservatoire maatregelen dat hij jaarlijks aan elke aangezochte lidstaat zendt en van elke verzoekende lidstaat ontvangt;

b)

het bedrag van de schuldvorderingen waarvoor om invorderingsbijstand wordt verzocht, en de ingevorderde bedragen.

2.   De lidstaten kunnen alle overige inlichtingen verstrekken die nuttig kunnen zijn voor de evaluatie van de wederzijdse bijstandsverlening overeenkomstig deze richtlijn.

3.   De Commissie brengt het Europees Parlement en de Raad om de vijf jaar verslag uit over de werking van de bij deze richtlijn ingestelde regeling.

Artikel 28

Omzetting

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 31 december 2011 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 januari 2012.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 29

Intrekking van Richtlijn 2008/55/EG

Richtlijn 2008/55/EG wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2012.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar deze richtlijn.

Artikel 30

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 31

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2010.

Voor de Raad

De voorzitster

E. SALGADO


(1)  Advies van 10 februari 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies van 16 juli 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB L 73 van 19.3.1976, blz. 18.

(4)  PB L 150 van 10.6.2008, blz. 28.

(5)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

31.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/13


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 270/2010 VAN DE RAAD

van 29 maart 2010

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 452/2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op strijkplanken van oorsprong uit onder meer de Volksrepubliek China

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 11, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie, ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Geldende maatregelen

(1)

De Raad heeft bij Verordening (EG) nr. 452/2007 (2) een definitief antidumpingrecht ingesteld op strijkplanken van oorsprong uit onder meer de Volksrepubliek China. De maatregelen bestaan uit een ad-valoremrecht van 38,1 %, met uitzondering van vijf uitdrukkelijk vermelde ondernemingen, waarvoor individuele rechten gelden.

1.2.   Verzoek om een nieuw onderzoek

(2)

In 2008 ontving de Commissie een verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening („tussentijds nieuw onderzoek”). Het verzoek, dat alleen een onderzoek naar dumping betrof, was ingediend door een Chinese producent-exporteur, namelijk Guangzhou Power Team Houseware Co. Ltd., Guangzhou („Power Team” of „de indiener van het verzoek”). Het definitieve antidumpingrecht dat op de indiener van het verzoek van toepassing is, bedraagt 36,5 %.

(3)

Volgens de indiener van het verzoek zijn de omstandigheden op basis waarvan de maatregelen zijn ingesteld, gewijzigd en zijn deze wijzigingen van blijvende aard. De indiener van het verzoek heeft voorlopig bewijsmateriaal geleverd waaruit blijkt dat handhaving van de maatregel op het huidige niveau niet langer noodzakelijk is om de gevolgen van dumping te neutraliseren.

(4)

De indiener van het verzoek beweert vooral dat hij nu op marktvoorwaarden opereert, d.w.z. dat hij voldoet aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening. De indiener van het verzoek stelt dan ook dat de normale waarde voor hem overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), moet worden vastgesteld. Uit een vergelijking van deze normale waarde en zijn prijzen bij uitvoer naar de Europese Unie blijkt dat de dumpingmarge aanzienlijk lager is dan het huidige niveau van de maatregel.

(5)

Het is daarom volgens de indiener van het verzoek niet langer noodzakelijk de maatregelen te handhaven op hun huidige niveau – dat gebaseerd is op de vroeger vastgestelde dumpingmarge – om de gevolgen van dumping te neutraliseren.

1.3.   Opening van een nieuw onderzoek

(6)

Nadat de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om een tussentijds nieuw onderzoek te openen, besloot zij overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening een tussentijds nieuw onderzoek te openen dat uitsluitend dumping door de indiener van het verzoek betrof (3).

1.4.   Betrokken product en soortgelijk product

(7)

Het bij dit tussentijdse nieuwe onderzoek betrokken product is hetzelfde als bij het onderzoek dat leidde tot de instelling van de thans geldende maatregelen („het oorspronkelijk onderzoek”), namelijk strijkplanken, al dan niet op poten, al dan niet met een stoomafzuigend, verwarmd en/of blazend werkblad, met inbegrip van mouwplanken, en belangrijke onderdelen daarvan, zoals de poten, het werkblad en het ijzeren treefje, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 3924 90 00 (4), ex 4421 90 98, ex 7323 93 90, ex 7323 99 91, ex 7323 99 99, ex 8516 79 70 en ex 8516 90 00 en van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

(8)

Het product dat wordt geproduceerd en op de binnenlandse Chinese markt wordt verkocht, het product dat naar de Europese Unie („de EU”) wordt uitgevoerd en het product dat in Oekraïne (het referentieland) wordt geproduceerd en verkocht, hebben dezelfde fysische en technische basiskenmerken en gebruiksdoeleinden en worden daarom beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

1.5.   Betrokken partijen

(9)

De Commissie heeft de vertegenwoordiger van de bedrijfstak van de Unie, de indiener van het verzoek en de vertegenwoordigers van het land van uitvoer officieel van de opening van het nieuwe onderzoek in kennis gesteld. Alle belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten en te worden gehoord.

(10)

De Commissie heeft de indiener van het verzoek een aanvraagformulier voor een behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”) en een vragenlijst toegezonden en heeft binnen de daarvoor vastgestelde termijn een antwoord ontvangen. De Commissie heeft alle gegevens die zij nodig achtte voor de vaststelling van dumping ingewonnen en gecontroleerd en ter plaatse bij de indiener van het verzoek een controle uitgevoerd.

1.6.   Tijdvak van het nieuwe onderzoek

(11)

Het onderzoek naar dumping had betrekking op de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 („het tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „het TNO”). Opgemerkt zij dat het onderzoektijdvak van het oorspronkelijk onderzoek, dat tot de instelling van de maatregelen heeft geleid, de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 besloeg („het tijdvak van het oorspronkelijk onderzoek”).

2.   RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

2.1.   Behandeling als marktgerichte onderneming (BMO)

(12)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening wordt de normale waarde bij antidumpingonderzoeken betreffende de invoer uit de Volksrepubliek China overeenkomstig artikel 2, leden 1 tot en met 6, van de basisverordening vastgesteld voor producenten van wie is aangetoond dat zij voldoen aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening, namelijk dat zij het soortgelijke product op marktvoorwaarden vervaardigen en verkopen. Deze criteria kunnen als volgt worden samengevat:

besluiten van bedrijven worden genomen als reactie op marktsignalen, zonder staatsinmenging van betekenis, en kosten geven marktwaarden weer;

ondernemingen beschikken over een duidelijke basisboekhouding die onder controle staat van een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de hiervoor internationaal geldende boekhoudnormen („IAS”) en die alle terreinen bestrijkt;

er zijn geen verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie;

de betrokken bedrijven zijn onderworpen aan faillissements- en eigendomswetten die stabiliteit en juridische zekerheid verschaffen;

munteenheden worden tegen de marktkoers omgerekend.

(13)

De indiener van het verzoek verzocht overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening om een BMO en werd gevraagd het desbetreffende aanvraagformulier in te vullen.

(14)

Uit het onderzoek bleek dat de indiener van het verzoek niet voldeed aan het BMO-criterium van artikel 2, lid 7, onder c), eerste streepje, van de basisverordening (criterium 1) wat de kosten van de belangrijkste productiemiddelen betreft. Vastgesteld werd dat de overheid na het tijdvak van het oorspronkelijk onderzoek (d.w.z. na 2005) de uitvoer van verschillende staalproducten (onder meer staalplaat, stalen buizen en staaldraad) aan beperkingen had onderworpen. De kostprijs van deze grondstoffen vormt een aanzienlijk deel van de totale kostprijs van de grondstoffen. Door de heffing van uitvoerbelastingen werd het minder aantrekkelijk producten uit te voeren en namen de volumes op de binnenlandse markt toe, waardoor de prijzen daalden. Ook werd vastgesteld dat Chinese staalproducenten kunnen profiteren van een aantal subsidieregelingen (5). Bovendien blijkt uit de publiek toegankelijke boekhouding van een aantal staalproducenten dat de Chinese overheid de ontwikkeling van de staalsector in de Volksrepubliek China actief ondersteunt.

(15)

Bijgevolg lagen de binnenlandse staalprijzen in de Volksrepubliek China tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek ver onder de prijzen op andere grote wereldmarkten – met name Noord-Amerika en Noord-Europa (6) – en deze prijsverschillen kunnen niet worden verklaard door een concurrentievoordeel bij de productie van staal.

(16)

Bovendien bleek uit de beschikbare informatie dat de indiener van het verzoek van deze kunstmatig lage en vertekende staalprijzen heeft geprofiteerd, aangezien hij zijn grondstoffen op de binnenlandse Chinese markt heeft gekocht.

(17)

Daarom werd geconcludeerd dat de belangrijkste productiemiddelen van Power Team de marktwaarden niet weergeven. Bijgevolg werd geconcludeerd dat de indiener van het verzoek niet heeft aangetoond aan alle criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening te voldoen, en dat de onderneming daarom niet voor een BMO in aanmerking komt.

(18)

De indiener van het verzoek, het land van uitvoer en de bedrijfstak van de Unie werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen over de bovenstaande bevindingen te maken. Er werden opmerkingen ontvangen van de indiener van het verzoek en de bedrijfstak van de Unie.

(19)

De indiener van het verzoek heeft binnen de termijn drie belangrijke argumenten aangevoerd. Op de eerste plaats beweerde hij dat de door Power Team betaalde grondstofprijzen nog steeds overeenkomen met de binnenlandse prijzen en dat daarom tijdens het oorspronkelijk onderzoek aan criterium 1 was voldaan. Bijgevolg was de onderneming van oordeel dat de vergelijking van de prijzen op de binnenlandse Chinese markt met de prijzen op andere internationale staalmarkten indruist tegen artikel 11, lid 9, van de basisverordening. De onderneming stelde in dit verband ook de relevantie van de prijzen op de Noord-Europese en Noord-Amerikaanse staalmarkt als vergelijkingspunt in vraag. Volgens de indiener van het verzoek zijn er ook internationale markten waar de prijzen lager zijn dan op de binnenlandse Chinese markt (bijvoorbeeld de Turkse uitvoerprijzen).

(20)

De indiener van het verzoek voldeed inderdaad aan criterium 1 tijdens het oorspronkelijk onderzoek maar niet aan criterium 2. Er is echter geen inbreuk op artikel 11, lid 9, van de basisverordening gepleegd aangezien de methode om te beoordelen of de onderneming op marktvoorwaarden opereert – en met name of de onderneming nog steeds aan criterium 1 voldoet – niet is veranderd. Bij beide onderzoeken (het oorspronkelijk onderzoek en het nieuwe onderzoek) werd nagegaan of de grondstoffen de marktwaarden weergeven. Bij beide onderzoeken werden de binnenlandse staalprijzen als een van de indicatoren onderzocht, maar in het oorspronkelijk onderzoek waren er geen andere significante factoren die de grondstofprijzen leken te beïnvloeden. De methode bleef bijgevolg dezelfde, alleen de bevindingen verschilden.

(21)

Uit het nieuwe onderzoek is gebleken dat na het tijdvak van het oorspronkelijk onderzoek – d.w.z. sinds 2006 – de omstandigheden zijn gewijzigd doordat de Chinese overheid tal van maatregelen heeft genomen om de uitvoer van staalplaat, stalen buizen en staaldraad te ontmoedigen door een uitvoerbelasting in te voeren en de terugbetaling van de btw bij uitvoer te schrappen. Deze maatregelen hadden samen met de reeds vermelde subsidieregelingen een verstorend effect op de Chinese binnenlandse staalprijzen, aangezien het verschil tussen deze prijzen en de binnenlandse prijzen in Noord-Amerika en Noord-Europa aanzienlijk groter werd tot ongeveer 30 %. De indiener van het verzoek heeft dit prijsverschil niet aangevochten na de bekendmaking van de BMO-bevindingen.

(22)

Met betrekking tot het argument dat de binnenlandse Noord-Amerikaanse en Noord-Europese staalprijzen niet de enige internationaal relevante prijzen zijn, zij opgemerkt dat beide staalmarkten voor een prijsvergelijking werden geselecteerd omdat het om twee concurrerende markten gaat met een hoog staalverbruik en verschillende actieve producenten. Er kan daarom redelijkerwijze worden aangenomen dat die binnenlandse prijzen representatief zijn voor concurrerende marktprijzen. Bovendien werd de bewering dat de Turkse uitvoerprijzen lager zijn dan de Chinese binnenlandse prijzen voorlopig niet hard gemaakt (er werden binnen de termijn geen concrete prijzen meegedeeld). Ook werd niet toegelicht waarom de Turkse uitvoerprijzen – gezien de blijkbaar relatief kleine omvang van de Turkse uitvoermarkt vergeleken met de binnenlandse Noord-Amerikaanse en Noord-Europese markten – relevanter zouden zijn.

(23)

Op de tweede plaats beweerde de onderneming het slachtoffer van discriminatie te zijn bij de toepassing van de EU-wetgeving, omdat bij een aantal andere recente gevallen waarbij staal een belangrijk productiemiddel vormde, sommige Chinese staalbedrijven wel aan criterium 1 voldeden. Al deze gevallen werden onderzocht en het bleek dat geen van de betrokken ondernemingen een BMO was verleend, omdat ze allemaal aan minstens één ander criterium van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening niet voldeden. Ter wille van de administratieve efficiëntie was het daarom niet nodig dieper op criterium 1 in te gaan, omdat toch duidelijk was dat de onderneming niet aan alle voorwaarden voldeed. De Commissie heeft hoe dan ook in geen van deze recente gevallen geconcludeerd dat de Chinese binnenlandse staalmarkt vrij is van verstoringen. Integendeel, een BMO is in recente gevallen steeds geweigerd wanneer verstoringen van de grondstofprijzen konden worden vastgesteld (7).

(24)

Ten slotte beweerde de indiener van het verzoek dat het raadzamer is de normale waarde te corrigeren dan een BMO te weigeren. Het lijkt echter niet raadzaam de normale waarde te corrigeren, omdat een van de criteria om als marktgerichte onderneming te worden behandeld erin bestaat dat de kosten van de belangrijkste productiemiddelen de marktwaarden moeten weergeven. Als dat niet het geval is, is het beter een BMO te weigeren en de normale waarde te vervangen door de normale waarde van een referentieland (vooral wanneer de grondstoffen een zo belangrijk deel van de kosten van de productiemiddelen vormen).

(25)

De conclusie is dat geen van de argumenten van Power Team overtuigend is of ertoe geleid heeft de bevindingen anders te beoordelen.

(26)

Volgens de bedrijfstak van de Unie is de Chinese overheid massief tussenbeide gekomen in de staalindustrie, wat de EU en de VS ertoe heeft aangezet de WHO te verzoeken het probleem via overleg op te lossen.

(27)

Op grond van het bovenstaande werden de bevindingen en de conclusie, namelijk dat Power Team niet in aanmerking komt voor een BMO, bevestigd.

(28)

Na de bekendmaking van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was een wijziging van Verordening (EG) nr. 452/2007 aan te bevelen, heeft de indiener van het verzoek aanvullende opmerkingen in verband met de BMO gemaakt.

(29)

De indiener van het verzoek herhaalde in hoofdzaak dat zijn belangrijkste productiemiddelen de marktwaarden in de Volksrepubliek China weergeven en dat de Chinese prijzen in grote mate met de prijzen op andere internationale markten overeenkomen. De indiener van het verzoek erkende weliswaar dat de prijsstijging van de belangrijkste productiemiddelen in 2008 in de Volksrepubliek China minder uitgesproken was dan op andere internationale staalmarkten, maar beweerde dat de lagere prijzen op de Chinese binnenlandse markt niet het gevolg waren van verstoringen van de markt maar mogelijk van andere puur commerciële factoren. De indiener van het verzoek verwees naar de toegenomen productie in 2008 en beweerde dat de bestaande compenserende of antidumpingrechten ten aanzien van de uitvoer van de meeste staalproducten uit de Volksrepubliek China de Chinese producenten ertoe hebben geleid hun prijzen op de binnenlandse markt te verlagen.

(30)

De door de indiener van het verzoek verstrekte aanvullende prijsinformatie bevestigde dat de belangrijkste grondstoffen voor de productie van strijkplanken in 2008 gemiddeld aanzienlijk goedkoper waren op de Chinese binnenlandse markt dan op andere grote wereldmarkten.

(31)

Met betrekking tot het argument dat puur commerciële factoren de oorzaak van het prijsverschil waren (d.w.z. de gestegen productie in de Volksrepubliek China), zij opgemerkt dat dit argument onvoldoende werd hard gemaakt, met name wat betreft de mogelijke correlatie tussen de zogezegde productiestijging en de situatie aan de vraagzijde. Tegelijkertijd bewijst het argument van de indiener van het verzoek dat er compenserende rechten ten aanzien van de uitvoer van een aantal staalproducten uit de Volksrepubliek China zijn ingesteld, dat de Chinese staalproducenten daadwerkelijk van subsidies profiteerden.

(32)

Het argument van de indiener van het verzoek dat de staalmarkt in de Volksrepubliek China niet verstoord is, kan bijgevolg niet worden bijgetreden en er wordt definitief geconcludeerd dat de BMO-beslissing niet hoeft te worden herzien en dat Power Team geen BMO wordt verleend.

2.2.   Individuele behandeling („IB”)

(33)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening wordt een voor het gehele land geldend recht vastgesteld voor landen waarop dat artikel van toepassing is, met uitzondering van die gevallen waarin ondernemingen kunnen aantonen dat zij aan alle criteria voor individuele behandeling van artikel 9, lid 5, van de basisverordening voldoen. Deze criteria kunnen als volgt worden samengevat:

bij ondernemingen of joint ventures die geheel of gedeeltelijk in buitenlandse handen zijn, zijn de exporteurs vrij kapitaal en winsten te repatriëren;

de uitvoerprijzen en -hoeveelheden en de verkoopvoorwaarden worden vrij vastgesteld;

de meerderheid van de aandelen is in handen van particulieren, en aangetoond moet worden dat de onderneming in voldoende mate vrij is van staatsinmenging;

omrekening van munteenheden geschiedt tegen de marktkoers;

de staatsinmenging is niet dusdanig dat maatregelen ontweken kunnen worden indien voor individuele exporteurs een ander recht wordt vastgesteld.

(34)

De indiener van het verzoek heeft niet alleen verzocht om een BMO, maar heeft ook een IB aangevraagd voor het geval geen BMO zou worden toegekend.

(35)

Uit het onderzoek is gebleken dat de indiener van het verzoek aan alle bovenstaande criteria voldoet en dat Power Team bijgevolg voor een individuele behandeling in aanmerking komt.

2.3.   Normale waarde

(36)

Krachtens artikel 2, lid 7, van de basisverordening moet bij invoer uit landen zonder markteconomie en voor zover geen BMO kon worden toegekend, voor de in artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening aangegeven landen, de normale waarde worden vastgesteld op grond van de prijs of een berekende waarde in een referentieland.

(37)

In het bericht van opening heeft de Commissie haar voornemen kenbaar gemaakt om – evenals in het oorspronkelijk onderzoek – Turkije opnieuw als geschikt referentieland te gebruiken met het oog op de vaststelling van de normale waarde voor de Volksrepubliek China. Geen enkele Turkse producent heeft echter aan dit tussentijdse nieuwe onderzoek meegewerkt. Een Oekraïense producent-exporteur, die het voorwerp vormde van een parallel onderzoek in het kader van een ander tussentijds nieuw onderzoek, heeft echter zijn medewerking aangeboden. De belanghebbenden werden hiervan op de hoogte gebracht en niemand heeft in dat stadium opmerkingen gemaakt tegen het gebruik van Oekraïne als referentieland.

(38)

Aangezien er blijkbaar geen redenen waren om Oekraïne niet als referentieland te gebruiken en vooral aangezien er geen andere producent uit een derde land aan het onderzoek meewerkte, werd de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening vastgesteld, d.w.z. aan de hand van de gecontroleerde gegevens van de medewerkende producent in het referentieland.

(39)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening werd vastgesteld dat de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid van het soortgelijke product van de medewerkende producent in het referentieland representatief was in vergelijking met de voor uitvoer naar de EU verkochte hoeveelheid van de indiener van het verzoek. Bovendien werd de vergelijkbare binnenlandse verkoop (zo nodig gecorrigeerd voor fysieke kenmerken) voor alle uitgevoerde productsoorten als representatief beschouwd, aangezien de verkochte hoeveelheid minstens 5% bedroeg van de corresponderende voor uitvoer naar de EU verkochte hoeveelheid.

(40)

De Commissie heeft vervolgens onderzocht of de binnenlandse verkoop in het referentieland van elke op de binnenlandse markt in representatieve hoeveelheden verkochte soort strijkplanken in het kader van normale handelstransacties tot stand was gekomen, door het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers van de betreffende soort strijkplank vast te stellen.

(41)

De binnenlandse verkoop werd winstgevend geacht wanneer de prijs per eenheid van een productsoort gelijk was aan of hoger dan de productiekosten. Daarom werden de productiekosten vastgesteld van elke tijdens het onderzoektijdvak op de binnenlandse markt van het referentieland verkochte soort.

(42)

Wanneer meer dan 80% van de totale verkoop van een productsoort was verkocht tegen een nettoprijs die gelijk was aan of hoger was dan de berekende productiekosten, en de gewogen gemiddelde prijs van die soort gelijk was aan of hoger was dan de productiekosten, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs. Deze prijs werd berekend als het gewogen gemiddelde van de prijzen van alle binnenlandse verkopen van die soort in het onderzoektijdvak, ongeacht of die verkopen winstgevend waren.

(43)

Wanneer de winstgevende verkoop van een soort 80 % of minder van de totale verkoop van die soort bedroeg, of de gewogen gemiddelde prijs van die soort lager was dan de productiekosten, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, berekend als het gewogen gemiddelde van alleen de winstgevende verkopen van die soort.

(44)

Na de mededeling van feiten en overwegingen merkte de indiener van het verzoek op dat wanneer winstgevende verkopen minder dan 10 % van de totale verkoop van een bepaald type uitmaken, er normaliter moet worden gebruikgemaakt van een door berekening vastgestelde normale waarde.

(45)

Opgemerkt zij in dit verband dat er zich bij dit onderzoek geen situatie heeft voorgedaan waarbij de winstgevende verkopen minder dan 10% van de totale verkoop uitmaakten. Maar ook als dat wel het geval was, wordt niet automatisch een normale waarde berekend.

2.4.   Uitvoerprijs

(46)

In alle gevallen werd het betrokken product met het oog op uitvoer via onafhankelijke handelaren in de Volksrepubliek China aan onafhankelijke afnemers in de Unie verkocht. Daarom werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld, d.w.z. op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het product dat met het oog op uitvoer naar de EU wordt verkocht.

(47)

Na de mededeling van feiten en overwegingen merkte de indiener van het verzoek op dat de uitvoerprijs moet worden vastgesteld op basis van het bedrag dat de onafhankelijke Chinese handelaar de onafhankelijke afnemers in de EU aanrekent, en niet – zoals is gebeurd – op basis van de betaalde of te betalen prijs van het product wanneer Power Team het product met het oog op uitvoer aan de onafhankelijke handelaar in de Volksrepubliek China verkoopt. Dat zou echter indruisen tegen artikel 2, lid 8, van de basisverordening, dat bepaalt dat wanneer producten met het oog op uitvoer worden verkocht, de uitvoerprijs op basis van de eerste onafhankelijke transactie moet worden vastgesteld. De claim van de indiener van het verzoek moet daarom worden afgewezen.

2.5.   Vergelijking

(48)

De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken af fabriek. Om de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen vergelijken werd, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening, rekening gehouden met verschillen waarvan werd geclaimd en aangetoond dat zij gevolgen hadden voor de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Op grond hiervan werden – in voorkomend geval en waar dat gerechtvaardigd was – correcties toegepast voor verschillen inzake fysieke kenmerken, vervoerskosten, verzekering, kosten van op- en overslag en kredietkosten. Omdat de uitvoerprijs uitsluitend werd vastgesteld op basis van de voor uitvoer bestemde binnenlandse verkoop aan Chinese handelaren, hoefde er geen correctie te worden toegepast voor verschillen inzake belastingen, aangezien de normale waarde ook was vastgesteld op basis van de binnenlandse verkoop in het referentieland met een soortgelijk belastingstelsel. Zowel de normale waarde als de uitvoerprijs werden daarom zonder btw berekend.

(49)

Na de mededeling van feiten en overwegingen merkte de indiener van het verzoek op dat de indeling van de productsoorten in groepen (wat met het oog op de vergelijking inderdaad was gebeurd) twijfels deed rijzen over de juistheid van de prijsvergelijking.

(50)

Opgemerkt zij in dit verband dat de indeling van productsoorten bij dit onderzoek identiek was aan de indeling bij het oorspronkelijk onderzoek. De indeling werd noodzakelijk geacht om de door Power Team voor uitvoer naar de Unie verkochte producten beter te kunnen vergelijken met de op de binnenlandse markt van het referentieland verkochte producten. De indiener van het verzoek gaf ook geen argumenten om zijn bewering – namelijk dat de indeling in groepen (die in de specifiek aan de indiener van het verzoek gerichte mededeling van feiten en overwegingen is toegelicht) ongepast is – te staven. De claim van de indiener van het verzoek moet daarom worden afgewezen.

2.6.   Dumpingmarge

(51)

Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de gewogen gemiddelde normale waarde per soort vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product. Uit de vergelijking bleek dat er sprake was van dumping.

(52)

De dumpingmarge van Power Team, uitgedrukt als een percentage van de nettoprijs franco grens Unie, werd vastgesteld op 39,6 %.

3.   BLIJVENDE AARD VAN DE GEWIJZIGDE OMSTANDIGHEDEN

(53)

Overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening werd ook onderzocht of de gewijzigde omstandigheden redelijkerwijs als van blijvende aard konden worden beschouwd.

(54)

Opgemerkt zij in dit verband dat de indiener van het verzoek bij het oorspronkelijk onderzoek een BMO was ontzegd omdat er boekhoudkundige onregelmatigheden waren vastgesteld. Uit dit nieuwe onderzoek is gebleken dat Power Team nu aan dit criterium voldoet. Bovenstaand is echter al toegelicht dat de indiener van het verzoek niet voldoet aan het BMO-criterium van artikel 2, lid 7, onder c), eerste streepje, van de basisverordening inzake de kosten van de belangrijkste productiemiddelen. Wat de BMO betreft, zijn de omstandigheden voor de indiener van het verzoek bijgevolg niet gewijzigd.

(55)

De tijdens het onderzoek verzamelde en gecontroleerde gegevens (d.w.z. de individuele prijzen van de indiener van het verzoek voor uitvoer naar de EU en de in Oekraïne als referentieland vastgestelde normale waarde) hebben echter tot een hogere dumpingmarge geleid. Deze wijziging wordt belangrijk geacht en de handhaving van de maatregel op het huidige niveau volstaat niet langer om de gevolgen van dumping te neutraliseren.

4.   ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(56)

Gezien de resultaten van dit nieuwe onderzoek wordt het passend geacht het antidumpingrecht op het betrokken product van Power Team te wijzigen en op 39,6 % vast te stellen.

(57)

Opgemerkt zij dat er met betrekking tot het residuele recht tijdens het oorspronkelijk onderzoek weinig medewerking is verleend. Daarom werd voor niet-medewerkende ondernemingen een recht vastgesteld dat overeenkwam met de gewogen gemiddelde dumpingmarge van de meest verkochte productsoorten van de medewerkende producent-exporteur met de hoogste dumpingmarge. Op basis van deze methode en de relevante gegevens van de indiener van het verzoek moet het residuele recht worden gewijzigd en op 42,3 % worden vastgesteld.

(58)

De belanghebbenden zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens was een wijziging van Verordening (EG) nr. 452/2007 van de Raad aan te bevelen en konden hierover opmerkingen maken. De opmerkingen van de belanghebbenden zijn onderzocht en waar nodig werden de definitieve bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 452/2007 is als volgt gewijzigd:

De tabel in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 452/2007 wordt voor Guangzhou Power Team Houseware Co. Ltd., Guangzhou als volgt gewijzigd:

Land

Fabrikant

Recht (%)

Aanvullende Taric-code

China

Guangzhou Power Team Houseware Co. Ltd, Guangzhou

39,6

A783

De tabel in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 452/2007 wordt voor alle andere ondernemingen in de Volksrepubliek China als volgt gewijzigd:

Land

Fabrikant

Recht (%)

Aanvullende Taric-code

China

Alle andere ondernemingen

42,3

A999

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 maart 2010.

Voor de Raad

De voorzitster

E. ESPINOSA


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 109 van 26.4.2007, blz. 12.

(3)  PB C 3 van 8.1.2009, blz. 14 („bericht van opening”).

(4)  De gewijzigde code (3924 90 00 in plaats van 3924 90 90 in het bericht van opening) is het resultaat van de nieuwe gecombineerde nomenclatuur, die sinds 1.1.2010 van toepassing is (zie Verordening (EG) nr. 948/2009).

(5)  Bijvoorbeeld „Money for Metal: A detailed Examination of Chinese Government Subsidies to its Steel Industry” door Wiley Rein LLP, juli 2007, „China Government Subsidies Survey” door Anne Stevenson-Yang, februari 2007, „Shedding Light on Energy Subsidies in China: An Analysis of China's Steel Industry from 2000-2007” door Usha C.V. Haley, „China's Specialty Steel Subsidies: Massive, Pervasive and Illegal” door de Specialty Steel Industry of North America, „The China Syndrome: How Subsidies and Government Intervention Created the World's Largest Steel Industry” door Wiley Rein & Fielding LLP, juli 2006 en „The State-Business Nexus in China’s Steel Industry – Chinese Market Distortions in Domestic and International Perspective” door Prof. Dr. Markus Taube & Dr. Christian Schmidkonz of THINK!DESK China Research & Consulting, 25.2.2009.

(6)  Bron: Steel Business Briefing, gemiddelde prijzen in 2005 en 2008.

(7)  Zie Verordening (EG) nr. 91/2009 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 29 van 31.1.2009, blz. 1); Verordening (EG) nr. 287/2009 van de Commissie tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaald bladaluminium van oorsprong uit onder meer de Volksrepubliek China (PB L 94 van 8.4.2009, blz. 17).


31.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/19


VERORDENING (EU) Nr. 271/2010 VAN DE COMMISSIE

van 24 maart 2010

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 889/2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad, wat het logo voor biologische productie van de Europese Unie betreft

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (1), en met name op artikel 25, lid 3, artikel 38, onder b), en artikel 40,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 24 van Verordening (EG) nr. 834/2007 is bepaald dat het communautaire logo een van de verplichte aanduidingen is die moet worden aangebracht op de verpakking van producten waarvoor de in artikel 23, lid 1, van die verordening bedoelde termen worden gebruikt die verwijzen naar de biologische productiemethode, en dat het gebruik van dat logo voor uit derde landen ingevoerde producten facultatief is. Overeenkomstig artikel 25, lid 1, van Verordening (EG) nr. 834/2007 kan het communautaire logo worden gebruikt voor de etikettering en de presentatie van en de reclame voor producten die voldoen aan de voorschriften van die verordening.

(2)

Bij de toepassing van Verordening (EEG) nr. 2092/91 van 24 juni 1991 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen (2), die is vervangen door Verordening (EG) nr. 834/2007, is gebleken dat het communautaire logo, dat op vrijwillige basis kon worden gebruikt, niet meer aan de verwachtingen van de marktdeelnemers in de betrokken sector noch van de consumenten voldoet.

(3)

In Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft (3) moeten nieuwe regels betreffende het logo worden opgenomen. Die regels moeten ervoor zorgen dat het logo beter is aangepast aan de ontwikkelingen in de sector, met name door ervoor te zorgen dat de consument biologische producten die onder de EU-regelgeving betreffende de biologische producten vallen, beter kan herkennen.

(4)

Naar aanleiding van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon moet naar het „logo voor biologische productie van de Europese Unie” worden verwezen, en niet langer naar het „communautaire logo voor biologische productie”.

(5)

De Commissie heeft een wedstrijd georganiseerd onder studenten grafische vormgeving uit de lidstaten, om zo voorstellen voor een nieuw logo te verzamelen, waarna een onafhankelijke jury een selectie heeft gemaakt waarbij de 10 beste voorstellen zijn gerangschikt. Na een nader onderzoek vanuit het oogpunt van de intellectuele eigendom konden de drie in dat opzicht beste ontwerpen worden geselecteerd, en die ontwerpen zijn vervolgens van 7 december 2009 tot en met 31 januari 2010 voor raadpleging via internet voorgelegd. Het voorgestelde logo dat in die periode door een meerderheid van de bezoekers van de website is gekozen, moet worden goedgekeurd als het nieuwe logo voor biologische productie van de Europese Unie.

(6)

De wijziging van het logo voor biologische productie van de Europese Unie met ingang van 1 juli 2010 mag geen problemen op de markt veroorzaken, en met name moet worden toegestaan dat biologische producten die reeds op de markt zijn gebracht, verkocht kunnen worden zonder de verplichte aanduidingen van artikel 24 van Verordening (EG) nr. 834/2007, zolang de betrokken producten maar voldoen aan Verordening (EEG) nr. 2092/91 of Verordening (EG) nr. 834/2007.

(7)

Om het gebruik van het logo zodra dat volgens de EU-wetgeving verplicht is, mogelijk te maken, om ervoor te zorgen dat de interne markt doeltreffend werkt, om eerlijke concurrentie te garanderen en om de consumentenbelangen te beschermen is het nieuwe logo voor biologische productie van de Europese Unie geregistreerd als een collectief merk voor biologische landbouw bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom, waardoor het geldig is, gebruikt kan worden, en beschermd is. Het logo zal ook in het Gemeenschaps- en het internationale merkenregister worden opgenomen.

(8)

In artikel 58 van Verordening (EG) nr. 889/2008 is bepaald dat het codenummer van het controleorgaan of de controlerende autoriteit onmiddellijk onder het communautaire logo moet worden geplaatst, zonder dat daarin is gespecificeerd wat de vorm van die codenummers moet zijn en hoe zij moeten worden toegewezen. Om tot een geharmoniseerde toepassing van deze codenummers te komen, moeten uitvoeringsbepalingen over de vorm en de toewijzing daarvan worden vastgesteld.

(9)

Verordening (EG) nr. 889/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor biologische productie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 889/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In titel III wordt de titel van hoofdstuk 1 vervangen door:

 

„Logo voor biologische productie van de Europese Unie”.

2)

Artikel 57 wordt vervangen door:

„Artikel 57

Biologisch logo van de EU

Overeenkomstig artikel 25, lid 3, van Verordening (EG) nr. 834/2007 moet het logo voor biologische productie van de Europese Unie (hierna „biologisch logo van de Europese Unie” genoemd) overeenstemmen met het model in bijlage XI, deel A, bij de onderhavige verordening.

Het biologisch logo van de Europese Unie mag uitsluitend worden gebruikt als het betrokken product overeenkomstig de eisen van Verordening (EEG) nr. 2092/91 en de uitvoeringsverordeningen daarvan of Verordening (EG) nr. 834/2007 en de eisen van de onderhavige verordening is geproduceerd.”.

3)

In artikel 58, lid 1, worden de punten b), c) en d) vervangen door:

„b)

een term bevatten ter aanduiding van het verband met de biologische productiemethode, als bedoeld in artikel 23, lid 1, van Verordening (EG) nr. 834/2007 overeenkomstig bijlage XI, deel B, punt 2, bij de onderhavige verordening;

c)

een door de Commissie of de bevoegde autoriteit van de lidstaat overeenkomstig bijlage XI, deel B, punt 3, vastgesteld referentienummer bevatten, en

d)

in hetzelfde gezichtsveld als het biologisch logo van de Europese Unie worden geplaatst, wanneer het biologisch logo van de Europese Unie op het etiket wordt gebruikt.”.

4)

In artikel 95 worden de leden 9 en 10 vervangen door:

„9.   Voorraden van producten die vóór 1 juli 2010 overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2092/91 of Verordening (EG) nr. 834/2007 zijn geproduceerd, verpakt en geëtiketteerd, mogen totdat deze voorraden zijn uitgeput verder in de handel worden gebracht met aanduidingen die naar de biologische productie verwijzen.

10.   Verpakkingsmateriaal overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2092/91 of Verordening (EG) nr. 834/2007 mag tot 1 juli 2012 verder worden gebruikt voor producten die in de handel worden gebracht met naar de biologische productie verwijzende aanduidingen, op voorwaarde dat de producten voor het overige voldoen aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 834/2007.”.

5)

Bijlage XI wordt vervangen door de tekst van de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 maart 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1.

(2)  PB L 198 van 22.7.1991, blz. 1.

(3)  PB L 250 van 18.9.2008, blz. 1.


BIJLAGE

„BIJLAGE XI

A.   Biologisch logo van de Europese Unie, als bedoeld in artikel 57

(1)

Het biologisch logo van de Europese Unie moet overeenkomen met onderstaand model:

Image

(2)

De referentiekleur in Pantone is: groen Pantone nr. 376; en wanneer vierkleurendruk wordt toegepast: groen [50 % cyaan + 100 % geel].

(3)

Het biologisch logo van de Europese Unie kan ook, zoals hieronder, in zwart-wit worden afgedrukt, maar alleen in die gevallen waarin kleurendruk niet kan worden toegepast:

Image

(4)

Als de achtergrondkleur van de verpakking of het etiket donker is, kunnen de symbolen in negatiefdruk worden weergegeven met gebruikmaking van de achtergrondkleur van de verpakking of het etiket.

(5)

Als een symbool in kleur wordt gebruikt tegen een gekleurde achtergrond die het symbool moeilijk zichtbaar maakt, kan aan de buitenzijde rond het symbool een begrenzende lijn worden aangebracht om het contrast met de achtergrondkleuren te verbeteren.

(6)

In bepaalde specifieke situaties, waarin sprake is van een verpakking waarop de vermeldingen in één enkele kleur zijn aangebracht, mag het biologisch logo van de Europese Unie in diezelfde kleur worden afgebeeld.

(7)

Het biologisch logo van de Europese Unie moet ten minste 9 mm hoog en ten minste 13,5 mm breed zijn; de verhouding tussen hoogte en breedte moet altijd 1:1,5 zijn. Voor zeer kleine verpakkingen mag bij wijze van uitzondering een kleinere minimumhoogte van 6 mm worden gehanteerd.

(8)

Het biologisch logo van de Europese Unie mag in verband staan met grafische of tekstuele elementen die naar de biologische landbouw verwijzen, mits zij de aard van het biologisch logo van de Europese Unie en de in artikel 58 bedoelde vermeldingen niet wijzigen. Wanneer het logo wordt afgebeeld in samenhang met nationale of particuliere logo’s waarvoor een andere kleur groen wordt gebruikt dan de in punt 2 genoemde referentiekleur, mag die niet-referentiekleur ook voor het biologisch logo van de Europese Unie worden gebruikt.

(9)

Het biologisch logo van de Europese Unie moet worden gebruikt overeenkomstig de regels waarvan het vergezeld ging bij de registratie ervan als collectief merk voor biologische landbouw bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom en in het Gemeenschaps- en het internationale merkenregister.

B.   De in artikel 58 bedoelde codenummers

Het algemene formaat van de codenummers is als volgt:

AB-CDE-999

Daarbij is:

(1)

„AB” de in artikel 58, lid 1, onder a), bedoelde ISO-code van het land waar de controles plaatsvinden, en

(2)

„CDE” een door de Commissie of elke lidstaat vast te stellen term, zoals „bio”, „öko”, „org” of „eko” ter aanduiding van het verband met de biologische productiemethode, zoals bedoeld in artikel 58, lid 1, onder b), en

(3)

„999” het referentienummer van maximaal drie cijfers, dat overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder c), moet worden toegewezen:

a)

door de bevoegde autoriteit van de lidstaat aan de controlerende autoriteiten of controleorganen waaraan zij hun controletaken overeenkomstig artikel 27 van Verordening (EG) nr. 834/2007 hebben gedelegeerd;

b)

door de Commissie aan:

i)

de in artikel 3, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1235/2008 van de Commissie (1) bedoelde controlerende autoriteiten en controleorganen die in bijlage I bij die verordening zijn opgenomen;

ii)

de in artikel 7, lid 2, onder f), van Verordening (EG) nr. 1235/2008 bedoelde bevoegde autoriteiten of controleorganen van derde landen die in bijlage III bij die verordening zijn opgenomen;

iii)

de in artikel 10, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1235/2008 bedoelde controlerende autoriteiten en controleorganen die in bijlage IV bij die verordening zijn opgenomen;

c)

door de bevoegde autoriteit van de lidstaat aan de controlerende autoriteiten of controleorganen die tot en met 31 december 2012 zijn gemachtigd het controlecertificaat af te geven overeenkomstig artikel 19, lid 1, vierde alinea, van Verordening (EG) nr. 1235/2008 (invoervergunningen), op voorstel van de Commissie.

De Commissie stelt de codenummers beschikbaar voor het publiek met behulp van welke passende technische middelen dan ook, waaronder bekendmaking op het internet.


(1)  PB L 334 van 12.12.2008, blz. 25.”.


31.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/23


VERORDENING (EU) Nr. 272/2010 VAN DE COMMISSIE

van 30 maart 2010

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 972/2006 tot vaststelling van de bij de invoer van basmatirijst geldende specifieke voorschriften en van een overgangsregeling voor de controle met het oog op het bepalen van de oorsprong daarvan

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name op de artikelen 138 en 143, juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en India in het kader van artikel XXVIII van de GATT 1994, met het oog op de wijziging, wat rijst betreft, van de concessies die zijn opgenomen in EG-lijst CXL, gehecht aan de GATT 1994 (2), die is goedgekeurd bij Besluit 2004/617/EG van de Raad (3), is het recht voor de invoer van gedopte rijst van bepaalde basmativariëteiten van oorsprong uit India vastgesteld op 0.

(2)

Krachtens de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en Pakistan in het kader van artikel XXVIII van de GATT 1994, met het oog op de wijziging, wat rijst betreft, van de concessies die zijn opgenomen in EG-lijst CXL, gehecht aan de GATT 1994 (4), die is goedgekeurd bij Besluit 2004/618/EG van de Raad (5), is het recht voor de invoer van gedopte rijst van bepaalde basmativariëteiten van oorsprong uit Pakistan vastgesteld op 0.

(3)

In artikel 1 van Verordening (EG) nr. 972/2006 van de Commissie (6) is bepaald dat de voorschriften van die verordening van toepassing zijn op gedopte basmatirijst van één van de variëteiten die zijn vermeld in bijlage XVIII bij Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(4)

In artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 972/2006 is bepaald dat, indien uit de resultaten van door de lidstaten op ingevoerde basmatirijst verrichte tests blijkt dat het geanalyseerde product niet overeenstemt met de gegevens in het desbetreffende echtheidscertificaat, het invoerrecht voor gedopte rijst van toepassing is. Deze bepaling voorziet evenwel niet in een tolerantie voor de aanwezigheid van rijst die niet overeenstemt met de in bijlage XVIII bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 vermelde variëteiten.

(5)

De omstandigheden waarin basmatirijst wordt geteeld en verhandeld, maken het bijzonder moeilijk om te garanderen dat elke afzonderlijke partij voor 100 % bestaat uit basmatirijst van de variëteiten die in bijlage XVIII bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 zijn vermeld. Om de handelsstromen van basmatirijst naar de Europese Unie vlot te laten verlopen is het, gelet op het feit dat het op DNA-analysen gebaseerde controlesysteem van de Unie nog niet operationeel is en dat de lidstaten daarom hun eigen controleprotocollen mogen toepassen met een voor de controles geldende onzekerheid van minstens 5 % bovenop eventuele van toepassing zijnde tolerantieniveaus, dienstig om een tolerantie van 5 % vast te stellen voor de aanwezigheid in ingevoerde basmatirijst van langkorrelige rijst die niet overeenstemt met een van de in de genoemde bijlage XVIII vermelde variëteiten.

(6)

Opdat de positieve impact van deze maatregel aan alle betrokken invoerders ten goede komt, moet worden bepaald dat de tolerantie geldt voor alle ingevoerde basmatirijst waarvoor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten nog niet definitief hebben vastgesteld of de betrokken partij al dan niet voor het nulrecht in aanmerking komt.

(7)

Verordening (EG) nr. 972/2006 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Aan artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 972/2006 wordt de volgende zin toegevoegd:

„Toch wordt de aanwezigheid aanvaard van hoogstens 5 % gedopte rijst van GN-code 1006 20 17 of GN-code 1006 20 98 die niet overeenstemt met een van de in bijlage XVIII bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (7) vermelde variëteiten.

Artikel 2

Artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 972/2006, als gewijzigd bij artikel 1 van de onderhavige verordening, geldt ook voor basmatirijst die vóór de inwerkingtreding van deze verordening is ingevoerd en waarvoor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten nog niet definitief hebben vastgesteld of de rijst al dan niet in aanmerking komt voor het nulrecht als bedoeld in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 2 houdt op van toepassing te zijn aan het einde van de twaalfde maand na de inwerkingtreding van deze verordening.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 maart 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 279 van 28.8.2004, blz. 19.

(3)  PB L 279 van 28.8.2004, blz. 17.

(4)  PB L 279 van 28.8.2004, blz. 25.

(5)  PB L 279 van 28.8.2004, blz. 23.

(6)  PB L 176 van 30.6.2006, blz. 53.

(7)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.”.


31.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/25


VERORDENING (EU) Nr. 273/2010 VAN DE COMMISSIE

van 30 maart 2010

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 474/2006 tot opstelling van de communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod is opgelegd in de Gemeenschap

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2111/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 betreffende de vaststelling van een communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod binnen de Gemeenschap is opgelegd en het informeren van luchtreizigers over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij, en tot intrekking van artikel 9 van Richtlijn 2004/36/EG (1), en met name op artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 474/2006 van de Commissie van 22 maart 2006 is de in hoofdstuk II van Verordening (EG) nr. 2111/2005 bedoelde communautaire lijst opgesteld van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod is opgelegd in de Gemeenschap (2).

(2)

Overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2111/2005 heeft een aantal lidstaten de Commissie informatie verstrekt die relevant is voor de actualisering van de communautaire lijst. Ook derde landen hebben relevante informatie meegedeeld. De communautaire lijst moet op basis daarvan worden geactualiseerd.

(3)

De Commissie heeft alle betrokken luchtvaartmaatschappijen rechtstreeks of, wanneer dit praktisch niet mogelijk was, via de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht op die maatschappijen, in kennis gesteld van de essentiële feiten en overwegingen die aan de basis liggen van haar beslissing om aan deze luchtvaartmaatschappijen een exploitatieverbod op te leggen in de Europese Unie of om de voorwaarden te wijzigen van een exploitatieverbod voor een luchtvaartmaatschappij op de communautaire lijst.

(4)

De Commissie heeft de betrokken luchtvaartmaatschappijen de gelegenheid gegeven om de door de lidstaten overgemaakte documenten te raadplegen, om schriftelijke opmerkingen in te dienen en om binnen tien werkdagen een mondelinge uiteenzetting te geven aan de Commissie en aan het bij Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad van 16 december 1991 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart ingestelde Comité inzake veiligheid van de luchtvaart (3).

(5)

De autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitoefening van het regelgevend toezicht op de betrokken luchtvaartmaatschappijen zijn door de Commissie en, in specifieke gevallen, door een aantal lidstaten geraadpleegd.

(6)

Het Comité inzake veiligheid van de luchtvaart heeft uiteenzettingen bijgewoond van het Europees agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) en de Commissie over de projecten voor technische bijstand in landen waarop Verordening (EG) nr. 2111/2005 betrekking heeft. Het comité is in kennis gesteld van de verzoeken om verdere technische bijstand en samenwerking, teneinde de administratieve en technische capaciteit van burgerluchtvaartautoriteiten te verbeteren zodat alle gevallen van niet-naleving van toepasselijke internationale normen kunnen worden opgelost.

(7)

Het comité is ook in kennis gesteld van handhavingsacties van het EASA en lidstaten om de blijvende luchtwaardigheid en het onderhoud te garanderen van luchtvaartuigen die in de Europese Unie zijn geregistreerd en worden geëxploiteerd door luchtvaartmaatschappijen die door de burgerluchtvaartautoriteiten van derde landen zijn gecertificeerd.

(8)

Verordening (EG) nr. 474/2006 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

Sommige lidstaten hebben bepaalde handhavingsmaatregelen genomen op basis van de resultaten van SAFA-platforminspecties van luchtvaartuigen van bepaalde luchtvaartmaatschappijen uit de Europese Unie en op basis van door hun nationale luchtvaartautoriteiten uitgevoerde inspecties en audits van specifieke punten. Zij hebben de Commissie en het Comité inzake veiligheid van de luchtvaart in kennis gesteld van deze maatregelen: op 12 maart 2010 hebben de bevoegde autoriteiten van Spanje hebben de procedure opgestart om het Air Operator Certificate (AOC) van de luchtvaartmaatschappij Baleares Link Express op te schorten en op 12 januari 2010 hebben zij het AOC van de luchtvaartmaatschappij Euro Continental opgeschort; op 28 januari 2010 hebben de bevoegde autoriteiten van Duitsland het AOC van Regional Air Express opgeschort; de bevoegde autoriteiten van het VK hebben meegedeeld dat het AOC van de maatschappij Trans Euro Air Limited op 8 december 2009 is opgeschort; de bevoegde autoriteiten van Slowakije hebben schriftelijk meegedeeld dat het AOC van de maatschappij Air Slovakia op 1 maart 2010 is opgeschort.

(10)

Ten slotte hebben de bevoegde autoriteiten van Letland het Comité inzake veiligheid van de luchtvaart meegedeeld dat zij, ingevolge de ernstige bezorgdheid over de veiligheid van de exploitatie en de permanente luchtwaardigheid van de luchtvaartuigen van het type IL-76 die door de luchtvaartmaatschappij Aviation Company Inversija worden geëxploiteerd, op 26 februari 2010 hebben beslist deze luchtvaartuigen uit het AOC van de luchtvaartmaatschappij Aviation Company Inversija te schrappen en dat het AOC op 16 maart 2010 is opgeschort.

(11)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1543/2006 heeft de Commissie gedetailleerde informatie ontvangen over de acties die door de bevoegde autoriteiten van de Democratische Volksrepubliek Korea (GACA) die verantwoordelijk zijn voor het regelgevend toezicht op Air Koryo en door Air Koryo zelf zijn ondernomen om de in Verordening (EG) nr. 474/2006 vastgestelde veiligheidstekortkomingen te verhelpen.

(12)

In december 2008 heeft de Commissie met GACA overleg gepleegd en een actieplan met corrigerende maatregelen gevraagd van Air Koryo, waarin wordt aangetoond hoe zij de ernstige veiligheidstekortkomingen hebben opgelost die waren vastgesteld tijdens platforminspecties die hebben plaatsgevonden vóór de maatschappij in bijlage A is geplaatst van de lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod in de Europese Unie is opgelegd. Bovendien heeft de Commissie relevante informatie gevraagd waaruit blijkt dat GACA adequaat toezicht heeft uitgeoefend op Air Koryo, overeenkomstig de ICAO-voorschriften.

(13)

In juni 2009 heeft GACA formeel geantwoord en een reeks documenten overgelegd waarin de gevraagde informatie uitgebreid wordt toegelicht. Dit werd gevolgd door een reeks contacten tussen de Commissie en GACA, die het mogelijk hebben gemaakt duidelijkheid te scheppen in de huidige toestand op het gebied van luchtvaartveiligheid in de Democratische Volkrepubliek Korea.

(14)

Uit de documenten die door GACA zijn overgelegd en de besprekingen tussen de Commissie en GACA is gebleken dat Air Koryo kan aantonen dat de luchtvaartuigen van het type Tupolev Tu 204-300 volledig in overeenstemming met de internationale veiligheidsnormen kunnen worden geëxploiteerd, ook wat permanente luchtwaardigheid en exploitatie betreft, en dat GACA in staat is in overeenstemming met de internationale normen toezicht te houden op deze luchtvaartmaatschappij.

(15)

GACA heeft bevestigd dat geen enkel ander type luchtvaartuig uit de vloot van Air Koryo volledig in overeenstemming was met de internationale normen voor vliegtuigapparatuur, met name EGPWS, en dat het geen toestemming heeft verleend met deze types activiteiten uit te voeren in het Europees luchtruim.

(16)

In heel deze periode heeft GACA snel en bereidwillig gereageerd op de verzoeken om informatie van de Commissie. Tijdens een presentatie aan het Comité inzake veiligheid van de luchtvaart op 18 maart 2010 heeft Air Koryo de positieve ontwikkelingen in het bedrijf bevestigd.

(17)

Gezien het voorgaande wordt op basis van de gemeenschappelijke criteria geoordeeld dat Air Koryo toestemming moet krijgen om met de twee luchtvaartuigen van het type Tupolev Tu-204 met registratiekentekens P-632 en P-633 activiteiten uit te oefenen in de Europese Unie zonder exploitatiebeperkingen. Daar de rest van de vloot echter niet voldoet aan de relevante ICAO-voorschriften, mag geen toestemming worden verleend om er activiteiten mee uit te voeren in de Europese Unie zolang niet volledig aan deze voorschriften is voldaan. Derhalve wordt op basis van de gemeenschappelijke criteria geoordeeld dat Air Koryo moet worden opgenomen in bijlage B. Het mag alleen naar de EU vliegen met de twee luchtvaartuigen van het type Typolev Tu-204.

(18)

De bevoegde autoriteiten van Swaziland hebben op 17 december 2009 schriftelijk bewijzen ingediend dat de AOC’s en de exploitatievergunningen van de volgende luchtvaartmaatschappijen zijn ingetrokken: Aero Africa (PTY) Ltd, Jet Africa (PTY) Ltd, Royal Swazi National Airways, Scan Air Charter Ltd en Swazi Express Airways. Deze luchtvaartmaatschappijen hebben hun activiteiten op 8 december 2009 stopgezet.

(19)

Gezien het voorgaande wordt op basis van de gemeenschappelijke criteria geoordeeld dat de bovengenoemde, in Swaziland geregistreerde luchtvaartmaatschappijen uit bijlage A moeten worden geschrapt.

(20)

De onderzoeken die zijn uitgevoerd dor de bevoegde autoriteiten van Frankrijk en door het Europees agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart hebben geverifieerde bewijzen van ernstige veiligheidstekortkomingen bij de in Nigeria gecertificeerde luchtvaartmaatschappij Bellview Airlines opgeleverd.

(21)

De bevoegde autoriteiten van Frankrijk (DGAC) hebben de Commissie meegedeeld dat de bovengenoemde luchtvaartmaatschappij twee luchtvaartuigen van het type Boeing 737-200 in haar vloot had, die in Frankrijk geregistreerd waren onder registratiekentekens F-GHXK en F-GHXL en waarvan het luchtwaardigheidscertificaat in respectievelijk mei en augustus 2008 is verstreken. Deze luchtvaartuigen bevinden zich dan ook niet meer in luchtwaardige toestand.

(22)

Het Europees agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) heeft de Commissie meegedeeld dat de deel-145 goedkeuring met referentie EASA.145.0172 die het aan deze organisatie had verstrekt, op 8 mei 2009 met onmiddellijke ingang is opgeschort wegens niet-opgeloste veiligheidstekortkomingen die tot verlaagde veiligheidsnormen leiden en de vluchtveiligheid ernstig in gevaar brengen, en dat de intrekking van deze goedkeuring wordt overwogen.

(23)

Er zijn aanwijzingen dat de activiteiten van de in Sierra Leone gecertificeerde luchtvaartmaatschappij Bellview Airlines, een maatschappij die op 22 maart 2006 (4) in bijlage A is geplaatst en op 14 november 2008 (5) weer is geschrapt nadat de bevoegde autoriteiten van Sierra Leone de Commissie hadden meegedeeld dat het AOC van die maatschappij was ingetrokken, zijn overgenomen door de in Nigeria gecertificeerde maatschappij Bellview Airlines.

(24)

Op 22 oktober 2005 heeft in Laos een ongeval plaatsgevonden met het luchtvaartuig van het type Boeing B737-200 met registratiekenteken 5N-BFN, met het volledige verlies van het luchtvaartuig en 117 doden tot gevolg. De bevoegde autoriteiten van Nigeria hebben geen bijzonderheden over het ongeval verstrekt en hebben nog geen onderzoeksverslag over het ongeval vrijgegeven.

(25)

Gezien de bovenvermelde tekortkomingen heeft de Commissie overleg gepleegd met de bevoegde autoriteiten van Nigeria en haar ernstige bezorgdheid uitgedrukt over de veiligheid van de activiteiten en de luchtwaardigheid van Bellview Airlines, en gevraagd om verduidelijking van de situatie en de acties die de autoriteiten en de luchtvaartmaatschappij hebben ondernomen om de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen.

(26)

De bevoegde autoriteiten van Nigeria hebben op 19 februari 2010 meegedeeld dat de exploitant houder is van een AOC maar zijn activiteiten heeft stopgezet. De status van de certificaten en de luchtvaartuigen van de luchtvaartmaatschappij hebben zij echter niet meegedeeld.

(27)

Bellview Airlines heeft verzocht te worden gehoord door het Comité inzake veiligheid van de luchtvaart. Deze hoorzitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2010 en de maatschappij werd bijgestaan door de bevoegde autoriteiten van Nigeria (NCAA). Bellview Airlines heeft een AOC voorgelegd dat geldig is tot 22 april 2010 en erbij vermeld dat dit AOC was opgeschort nadat alle erop vermelde luchtvaartuigen waren geschrapt. De NCAA verklaarde dat, volgende de toepasselijke Nigeriaanse wetgeving, de geldigheid van dit AOC was verstreken op 4 december 2009, 60 dagen nadat de activiteiten met het laatste luchtvaartuig waren stopgezet, maar kon geen bewijzen voorleggen dat het AOC was opgeschort of ingetrokken. De NCAA werd dan ook verzocht a) dringend het administratieve besluit van de opschorting of intrekking van het AOC van Bellview Airlines voor te leggen; b) schriftelijk te bevestigen dat het bedrijf momenteel (opnieuw) wordt gecertificeerd door de Nigeriaanse burgerluchtvaartautoriteit; c) schriftelijk te bevestigen dat de Nigeriaanse burgerluchtvaartautoriteit de Commissie formeel in kennis zal stellen van de resultaten van de (nieuwe) certificeringsaudit alvorens een AOC wordt afgegeven.

(28)

De bevoegde autoriteiten van Nigeria hebben de gevraagde informatie op 25 maart 2010 ingediend. Op basis van de gemeenschappelijke criteria wordt dan ook geoordeeld dat in deze fase geen verdere maatregelen hoeven te worden genomen.

(29)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1144/2009 (6) hebben de bevoegde autoriteiten van Egypte vier maandelijkse verslagen voor november en december 2009 en januari en februari 2010 ingediend om de stand van zaken met betrekking tot de tenuitvoerlegging van het plan weer te geven, zoals geverifieerd door deze autoriteiten. Naast deze verslagen, waarin vooral aandacht werd besteed aan platforminspecties van luchtvaartuigen van Egypt Air, zijn op 18 november ook de auditverslagen op het gebied van permanente luchtwaardigheid, vluchtactiviteiten en grondactiviteiten ingediend.

(30)

De bevoegde autoriteiten van Egypte hebben zich er ook toe verbonden informatie te blijven verschaffen over de sluiting van bevindingen die tijdens platforminspecties van luchtvaartuigen van Egypt Air in 2008, 2009 en 2010 zijn uitgevoerd. Daartoe hebben zij relevante correspondentie verstuurd naar bepaalde lidstaten waar platforminspecties van luchtvaartuigen van Egypt Air zijn uitgevoerd. De procedure voor het sluiten van deze bevindingen is aan de gang en wordt regelmatig geverifieerd.

(31)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1144/2009 (7) heeft het Europees agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, bijgestaan door lidstaten, van 21 tot en met 25 februari 2010 een bezoek gebracht aan Egypte. Tijdens dit bezoek zijn ook de toezichtsactiviteiten van de Egyptische burgerluchtvaartautoriteit (ECAA) beoordeeld, zowel in het algemeen als specifiek na de tenuitvoerlegging van het actieplan met corrigerende maatregelen en de geleidelijke sluiting van de bevindingen met betrekking tot Egypt Air. Tijdens dit bezoek is vastgesteld dat de ECAA in staat was zijn verplichtingen uit hoofde van de ICAO-normen na te komen voor wat betreft het toezicht op exploitanten waaraan het een AOC heeft afgegeven; voorts werd vastgesteld dat verbeteringen mogelijk waren op het vlak van de toezichtsactiviteiten van de ECAA en de opleiding van personeel dat verantwoordelijk is voor het afgeven van vergunningen.

(32)

Tijdens het bezoek is vastgesteld dat Egypt Air bezig is met de tenuitvoerlegging van het actieplan met corrigerende maatregelen. In het algemeen is geen ernstige inbreuk op de ICAO-normen vastgesteld. De Commissie erkent de inspanningen die de luchtvaartmaatschappij heeft geleverd om de acties te voltooien die nodig zijn om de veiligheidssituatie te verbeteren. Gezien het toepassingsgebied en de omvang van het actieplan met corrigerende maatregelen van de luchtvaartmaatschappij en de behoefte aan duurzame/permanente oplossingen voor de talrijke eerder vastgestelde veiligheidstekortkomingen, verzoekt de Commissie de bevoegde autoriteiten van Egypte om maandelijkse verslagen te blijven sturen over de verificatie van de tenuitvoerlegging van het actieplan met corrigerende maatregelen, inclusief die welke betrekking hebben op bevindingen die zijn vastgesteld tijdens het beoordelingsbezoek, en om informatie te verstrekken over het toezicht dat de ECAA uitoefent op deze luchtvaartmaatschappij op het gebied van permanente luchtwaardigheid, onderhoud en activiteiten.

(33)

De lidstaten zullen blijven nagaan of Egypt Air effectief voldoet aan de relevante veiligheidsnormen door, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 351/2008, bij de platforminspecties prioriteit te geven aan luchtvaartuigen van deze maatschappij.

(34)

Het bezoek had ook betrekking op een aantal andere Egyptische luchtvaartmaatschappijen. Voor twee andere luchtvaartmaatschappijen, AlMasria Universal Airlines en Midwest Airlines, zijn ernstige veiligheidsproblemen gerapporteerd.

(35)

In het geval van AlMasria Universal Airlines zijn ernstige veiligheidstekortkomingen op het gebied van vluchtactiviteiten en opleiding gesignaleerd, met name wat de kwalificaties en kennis van bepaalde exploitatiebeheerders betreft. Dit is des te belangrijker in het geval van uitbreiding van de vloot van de maatschappij.

(36)

Bij brief van 3 maart 2010 is de luchtvaartmaatschappij AlMasria Universal Airlines verzocht toelichting te verstrekken aan het Comité inzake veiligheid van de luchtvaart. AlMasria heeft op 17 maart 2010 een uiteenzetting gegeven aan het Comité inzake veiligheid van de luchtvaart, die betrekking had op corrigerende maatregelen voor de tekortkomingen welke tijdens het beoordelingsbezoek zijn vastgesteld. Gezien de geplande uitbreiding van de vloot van de maatschappij verzoekt de Commissie de bevoegde autoriteiten van Egypte om maandelijks verslagen in te dienen over de verificatie van de tenuitvoerlegging van de corrigerende maatregelen en om informatie te verstrekken over het toezicht dat de ECAA uitoefent op deze luchtvaartmaatschappij op het gebied van permanente luchtwaardigheid, onderhoud en activiteiten.

(37)

De lidstaten zullen nagaan of AlMasria effectief voldoet aan de relevante veiligheidsnormen door, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 351/2008, bij de platforminspecties prioriteit te geven aan luchtvaartuigen van deze maatschappij.

(38)

In het geval van Midwest Airlines zijn er geverifieerde bewijzen van door de bevoegde autoriteiten van Italië vastgestelde veiligheidstekortkomingen met betrekking tot de controle van gewicht en balans op een vlucht van deze maatschappij. Op basis van deze bewijzen heeft Italië besloten de exploitant geen toestemming te verlenen om vluchten uit te voeren (8). Bovendien zijn tijdens het bezoek ook ernstige tekortkomingen vastgesteld inzake operationeel beheer en beheer van het onderhoud, operationele controle en opleiding van bemanningen, en beheer van de permanente luchtwaardigheid, die een invloed hebben op de veiligheid. Daarom wordt op basis van de gemeenschappelijke criteria geoordeeld dat deze luchtvaartmaatschappij niet in staat is de exploitatie en het onderhoud te garanderen overeenkomstig de ICAO-normen. De Egyptische burgerluchtvaartautoriteit heeft tijdens het bezoek meegedeeld dat ze maatregelen heeft genomen om de activiteiten van Midwest Airlines op te schorten.

(39)

Bij brief van 3 maart 2010 is de luchtvaartmaatschappij Midwest Airlines verzocht toelichting te verstrekken aan het Comité inzake veiligheid van de luchtvaart. De bevoegde autoriteiten van Egypte hebben op 15 maart 2010 bewijzen ingediend waaruit blijkt dat het AOC van Midwest Airlines met ingang van 28 februari 2010 is ingetrokken.

(40)

Gezien de actie die de ECAA heeft ondernomen, zijn geen verdere maatregelen nodig. De ECAA wordt verzocht de Commissie informatie te verstrekken over het proces en de resultaten van de hercertificering alvorens een AOC af te geven aan deze maatschappij.

(41)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 715/2008 zijn de lidstaten aan de hand van regelmatige platformcontroles van luchtvaartuigen van Iran Air die op luchthavens in de Europese Unie zijn geland, blijven controleren of deze maatschappij effectief aan de relevante veiligheidsnormen voldoet. In 2009 hebben Oostenrijk, Frankrijk, Duitsland, Zweden, Italië en het Verenigd Koninkrijk meegedeeld dat zij dergelijke inspecties hebben uitgevoerd. Uit de resultaten van deze inspecties bleek dat de naleving van internationale veiligheidsnormen in de loop van het jaar sterk was achteruitgegaan.

(42)

De Commissie heeft informatie gevraagd aan de bevoegde autoriteiten en de maatschappij teneinde na te gaan hoe de vastgestelde tekortkomingen worden verholpen. De luchtvaartmaatschappij Iran Air heeft in februari 2010 een actieplan ingediend waarin wordt erkend dat het vorige actieplan gebreken vertoonde en heeft de oorzaken daarvan geïdentificeerd en specifieke maatregelen vastgesteld om de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen.

(43)

Uit informatie die is ingediend door de bevoegde autoriteiten van Iran (CAO-IRI) die verantwoordelijk zijn voor het regelgevend toezicht op Iran Air blijkt echter dat zij niet kunnen aantonen dat zij effectieve maatregelen hadden genomen om de tekortkomingen te verhelpen die waren vastgesteld tijdens de inspecties in het kader van het SAFA-programma. CAO-IRI was bovendien niet in staat aan te tonen dat passende maatregelen zijn genomen om het hoge aantal ongevallen met luchtvaartuigen die in Iran zijn geregistreerd en worden geëxploiteerd door luchtvaartmaatschappijen die door CAO-IRI zijn gecertificeerd, te doen dalen.

(44)

Voorts heeft CAO-IRI heeft in februari 2010 documenten ingediend waaruit blijkt dat onvoldoende toezicht wordt uitgeoefend op Iran Air wat onderhoud en vluchtinspecties betreft en dat er geen effectief systeem bestaat voor het sluiten van ernstige veiligheidstekortkomingen. Uit de door CAO-IRI ingediende gegevens betreffende ongevallen en incidenten bleek bovendien dat in de voorbije elf maanden een groot aantal ernstige gebeurtenissen met luchtvaartuigen van Iran Air heeft plaatsgevonden, waarvan meer dan de helft betrekking had op luchtvaartuigen van het type Fokker 100. Uit de document bleek echter niet dat CAO-IRI follow-upmaatregelen had genomen.

(45)

In maart 2010 heeft CAO-IRI informatie verstrekt waaruit blijkt dat inspecties hebben plaatsgevonden om te controleren of Iran Air de onderhoudsvoorschriften heeft nageleefd; de bevindingen wezen op problemen met motortoezicht en de prestaties van het kwaliteitssysteem van de maatschappij.

(46)

Tijdens de vergadering van het Comité inzake veiligheid van de luchtvaart van 17 maart 2010 heeft de luchtvaartmaatschappij erkend dat achteruitgang had plaatsgevonden wat de naleving van de normen betreft, maar zij bevestigde dat ze een „Maintenance Control Centre” and „Maintenance Review Board” had opgericht om de luchtwaardigheidsproblemen op te lossen, dat ze de veiligheidsopleiding in alle afdelingen van het bedrijf had verbeterd, dat ze de activiteiten van de afdeling veiligheid en kwaliteit had opgedreven en dat ze veiligheidscomités had opgericht in de afdelingen van het bedrijf. De maatschappij is ook begonnen met een uitgebreid onderzoek van de bedrijfsstructuur, teneinde beter in staat te zijn de veilige exploitatie te garanderen. Uit de resultaten van de platforminspecties van Iran Air die sinds februari 2010 zijn uitgevoerd, blijkt dat de prestaties van de luchtvaartmaatschappij duidelijk zijn verbeterd.

(47)

Rekening houdende met de recente merkelijke verbetering van de SAFA-resultaten, de erkenning door Iran Air dat er behoefte is aan verbetering en de stappen die de maatschappij heeft ondernomen om de vastgestelde veiligheidsproblemen te verhelpen, is de Commissie — gezien het hoge aantal incidenten met luchtvaartuigen van het type Fokker 100 — van oordeel dat de exploitatie van deze luchtvaartuigen in de Europese Unie moet worden opgeschort. De exploitatie van de andere types luchtvaartuigen in de vloot van Iran Air (door CAO/IRI ingediend op 10 maart 2010), namelijk Boeing 747, Airbus A300, A310 en A320, mag niet worden verhoogd boven het huidige niveau (frequenties en bestemmingen) zolang de Commissie niet heeft vastgesteld dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat de vastgestelde veiligheidsproblemen effectief zijn opgelost.

(48)

Om deze redenen wordt op basis van de gemeenschappelijke criteria geoordeeld dat de luchtvaartmaatschappij moet worden opgenomen in bijlage B en toestemming moet krijgen om activiteiten uit te voeren in de Europese Unie, voor zover die activiteiten plaatsvinden met de luchtvaartuigen die momenteel worden gebruikt en strikt beperkt blijven tot hun huidige niveau (frequenties en bestemmingen). Bovendien mogen geen activiteiten in de Europese Unie worden uitgevoerd met de vloot luchtvaartuigen van het type Fokker 100.

(49)

De Commissie zal van nabij toezicht blijven houden op de prestaties van Iran Air. De lidstaten zullen nagaan of de relevante veiligheidsnormen effectief worden nageleefd door, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 351/2008, bij de platforminspecties prioriteit te geven aan luchtvaartuigen van deze maatschappij. De Commissie is voornemens om, in samenwerking met de lidstaten en het Europees agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, vóór de volgende vergadering van het Comité inzake veiligheid van de luchtvaart een bezoek ter plaatse af te leggen om na te gaan of de door CAO-IRI en Iran Air aangekondigde maatregelen ten uitvoer worden gelegd.

(50)

De autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het regelgevend toezicht op Sudan (SCAA) hebben blijk gegeven van onvoldoende bekwaamheid om de ernstige bevindingen die tijdens de door de ICAO in november 2006 uitgevoerde USOAP-audit van Sudan zijn vastgesteld, te verhelpen. De SCAA hebben de Commissie in maart 2008 meegedeeld dat alle ernstige tekortkomingen op het gebied van exploitatie, luchtwaardigheden en personeelsvergunningen zijn gesloten of verholpen. In december 2009 hebben de SCAA de Commissie meegedeeld dat 70 % van de USOAP-bevindingen waren gecorrigeerd overeenkomstig de aanbevelingen van de ICAO.

(51)

Uit informatie die SCAA in december 2009 en maart 2010 aan de Commissie heeft verstrekt, blijkt echter dat een aanzienlijk aantal bevindingen niet zijn opgelost of dat de acties om de bevindingen te sluiten niet effectief zijn gebleken, met name op het gebied van opleiding en kwalificaties van vluchtexploitatie-inspecteurs en met betrekking tot het garanderen dat exploitanten over een goedgekeurde opleidingshandleiding beschikken.

(52)

Kort vóór het fatale ongeval met de Boeing 707 met registratiekenteken ST-AKW heeft SCAA in oktober 2009 een audit van Azza Air Transport uitgevoerd, waaruit bleek dat deze luchtvaartmaatschappij belangrijke tekortkomingen die tijdens de ICAO-audit waren vastgesteld, namelijk het gebrek aan veiligheidsmaatregelen op het vlak van opleiding, niet had rechtgezet. SCAA bevestigde dat zij het AOC jaarlijks hadden verlengd sinds de eerste afgifte ervan in 1996.

(53)

Op 10 december 2009 heeft SCAA de Commissie eveneens meegedeeld dat het AOC van de luchtvaartmaatschappij Air West Company Ltd in juli 2008 terug bij hen was ingeleverd en dat Air West Ltd dus niet langer geregistreerd was als houder van een AOC in de Republiek Sudan. Aangezien deze onderneming niet meer over een AOC beschikt en haar exploitatievergunning derhalve niet als geldig kan worden beschouwd, wordt op basis van de gemeenschappelijke criteria geoordeeld dat Air West Ltd geen ‘luchtvaartmaatschappij’ meer is.

(54)

Aangezien onvoldoende vooruitgang is geboekt met de tenuitvoerlegging van corrigerende maatregelen uit de USOAP-audit en SCAA er niet in geslaagd is te garanderen dat de aangemelde corrigerende maatregelen effectief werden uitgevoerd, wordt op basis van de gemeenschappelijke criteria geoordeeld dat SCAA niet in staat is gebleken aan te tonen dat het de relevante veiligheidsnormen kan toepassen en handhaven; ten gevolge daarvan wordt een exploitatieverbod opgelegd aan alle in de Republiek Sudan gecertificeerde luchtvaartmaatschappijen en worden ze opgenomen in bijlage A.

(55)

Naar aanleiding van het onderzoek van de situatie van Albanian Airlines MAK in november 2009 (9) en overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1144/2009 heeft het Europees agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart het mandaat gekregen een uitgebreide normaliseringsinspectie van Albanië uit te voeren, hetgeen in januari 2010 is gebeurd. Uit het eindverslag van deze inspectie, dat op 7 maart 2010 is bekendgemaakt, blijkt dat ernstige tekortkomingen zijn vastgesteld op alle onderzocht gebieden: 13 gevallen van niet-naleving op het gebied van luchtwaardigheid, waarvan 6 veiligheidsgerelateerd waren; 13 gevallen van niet-naleving op het gebied van vergunningen en medische geschiktheid, waarvan 3 veiligheidsgerelateerd waren; 9 gevallen van niet-naleving op het gebied van vluchtexploitatie, waarvan 6 veiligheidsgerelateerd waren. Bovendien werd een acuut veiligheidsgevaar vastgesteld met betrekking tot het AOC van een van de twee AOC-houders; deze bevinding werd tijdens het bezoek gesloten nadat de DGCA onmiddellijk corrigerende maatregelen had genomen.

(56)

De bevoegde autoriteiten van Albanië (DGCA) werden verzocht verslag uit te brengen aan het Comité inzake veiligheid van de luchtvaart en hebben dit op 18 maart 2010 gedaan.

(57)

Het Comité inzake veiligheid van de luchtvaart heeft nota genomen van het feit dat de bevoegde autoriteiten van Albanië (DGCA) al een actieplan hebben ingediend bij het EASA. De DGCA wordt verzocht erop toe te zien dat dit actieplan aanvaardbaar is voor het EASA en wordt aangespoord om de nodige maatregelen te nemen om dit actieplan effectief ten uitvoer te leggen en daarbij prioriteit te verlenen aan het oplossen van de door het EASA vastgestelde tekortkomingen die een gevaar vormen voor de veiligheid als ze niet onmiddellijk worden gecorrigeerd.

(58)

Aangezien de veiligheidstekortkomingen in Albanië dringend moeten worden opgelost zal de Commissie, wanneer de DGCA geen uitgebreide en effectieve maatregelen treft, verplicht zijn haar verantwoordelijkheden uit te oefenen krachtens artikel 21 van de multilaterale overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten en de Republiek Albanië, Bosnië en Herzegovina, de Republiek Bulgarije, de Republiek Kroatië, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, de Republiek IJsland, de Republiek Montenegro, het Koninkrijk Noorwegen, Roemenië, de Republiek Servië en de missie van de Verenigde Naties voor interim-bestuur in Kosovo inzake de oprichting van een gemeenschappelijke Europese luchtvaartruimte (ECAA-Overeenkomst), onverminderd eventuele maatregelen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 2111/2005.

(59)

TAAG Angolan Airlines mag alleen vluchten exploiteren in Portugal met de luchtvaartuigen van het type Boeing 777-200 met registratiekentekens D2-TED, D2-TEE en D2-TEF en met de vier luchtvaartuigen van het type Boeing B-737-700 met registratiekentekens D2-TBF, D2-TBG, D2-TBH en D2-TBJ onder de voorwaarden die vermeld zijn in overweging (88) van Verordening (EG) nr. 1144/2009 (10). De Commissie heeft de bevoegde autoriteiten van Angola (INAVIC) verzocht informatie te verstrekken over het toezicht op de luchtvaartmaatschappij TAAG Angolan Airlines, met name wat het verstrengde toezicht op de vluchten naar Portugal en de resultaten daarvan betreft.

(60)

INAVIC heeft het Comité inzake veiligheid van de luchtvaart meegedeeld dat het het permanente toezicht op TAAG Angolan Airlines verder heeft geconsolideerd. In 2009 heeft het 34 geplande inspecties van deze luchtvaartmaatschappij uitgevoerd. Bovendien zijn systematisch platforminspecties uitgevoerd vóór elke vlucht van deze maatschappij naar Europa.

(61)

TAAG Angolan Airlines heeft gevraagd te worden gehoord door het Comité inzake veiligheid van de luchtvaart om een update van zijn situatie te geven, hetgeen op 18 maart 2010 is gebeurd. De maatschappij heeft gemeld dat ze in december 2009 opnieuw lid is geworden van IATA en heeft het comité uitgebreide informatie verstrekt waaruit blijkt dat ze goede prestaties heeft geleverd op de verbinding met Lissabon; op basis daarvan vraagt de maatschappij toestemming om de activiteiten in de rest van de EU te mogen hervatten.

(62)

De bevoegde autoriteiten van Portugal (INAC) hebben hun beoordeling ingediend van de resultaten van de platforminspecties van TAAG Angolan Airlines die zij sinds het hernemen van de vluchten naar Lissabon hebben uitgevoerd. INAC heeft meegedeeld dat ongeveer 200 inspecties zijn uitgevoerd sinds TAAG op 1 augustus 2009 zijn activiteiten heeft hervat. INAC heeft bevestigd dat deze inspecties geen veiligheidsproblemen aan het licht hebben gebracht en dat het tevreden is over de activiteiten naar en van Lissabon; INAC kan dan ook de uitbreiding van de activiteiten naar de rest van de EU aanbevelen.

(63)

De maatschappij heeft ook meegedeeld dat ze onderzoek of de apparatuur van haar vloot B737-200 kan worden opgewaardeerd met EGPWS, ELT406, RVSM-capaciteit, deuren voor het bemanningscompartiment, digitale vluchtrecorders en digitale boordweerradars overeenkomstig de internationale veiligheidsnormen, maar dat dit proces, dat aan de gang is, nog niet voltooid is voor de volledige vloot. De maatschappij heeft ook meegedeeld dat zij voornemens is de luchtvaartuigen van het type Boeing B747-300 geleidelijk uit gebruik te nemen, met name wegens de lagere operationele betrouwbaarheid.

(64)

Rekening houdende met de in punt 62 vermelde aanbeveling en de positieve resultaten van platformcontroles van luchtvaartuigen van deze maatschappij, wordt daarom op basis van de gemeenschappelijke criteria geoordeeld dat TAAG in bijlage B moet blijven voor de drie luchtvaartuigen van het type Boeing 777 met registratiekentekens D2-TED, D2-TEE en D2-TEF en voor de vier luchtvaartuigen van het type Boeing B737-700 met registratiekentekens D2-TBF, D2-TBG, D2-TBH en D2-TBJ, en dat de huidige exploitatiebeperkingen, waarbij deze luchtvaartuigen alleen mogen worden gebruikt voor vluchten naar Lissabon, moeten worden opgeheven. Het is echter noodzakelijk dat op passende wijze wordt nagegaan of de activiteiten van deze luchtvaartmaatschappij in de Europese Unie voldoen aan de relevante veiligheidsnormen door, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 351/2008, bij het uitvoeren van platforminspecties prioriteit te verlenen aan luchtvaartuigen van deze maatschappij.

(65)

INAVIC heeft verdere vooruitgang gemeld bij het oplossen van de bevindingen die nog open stonden na de laatste veiligheidsbeoordeling in juni 2009. INAVCIC heeft met name de Angolese luchtvaartveiligheidsregels aangepast aan de recentste wijzigingen van de ICAO-normen, zijn toezichtsprogramma geconsolideerd en twee aanvullende gekwalificeerde vluchtexploitatie-inspecteurs in dienst genomen.

(66)

INAVIC heeft ook vooruitgang gemeld op het vlak van de hercertificering van Angolese luchtvaartmaatschappijen, een proces dat naar verwachting tegen eind 2010 zal zijn voltooid; INAVIC heeft aangegeven dat de betreffende luchtvaartmaatschappijen hun activiteiten tegen die datum zullen stopzetten als ze niet worden gehercertificeerd overeenkomstig de Angolese luchtvaartveiligheidsregels. Behalve TAAG Angolan Airlines is tot dusver echter nog geen enkele luchtvaartmaatschappij gehercertificeerd.

(67)

INAVIC heeft laten weten dat de toezichtsactiviteiten in de loop van het hercertificeringsproces veiligheidsproblemen en schendingen van de geldende veiligheidsregels aan het licht hebben gebracht, hetgeen INAVIC genoopt heeft om passende handhavingsmaatregelen te nemen. Het AOC van Air Gemini is ingetrokken in december 2009 en dat van PHA en SAL in februari 2010. De AOC’s van Giraglobo, Mavewa en Airnave zijn opgeschort in februari 2010. INAVIC heeft echter geen bewijzen van de intrekking van deze certificaten voorgelegd.

(68)

De Commissie spoort INAVIC dringend aan om de hercertificering van de Angolese luchtvaartmaatschappijen met vastberadenheid en aandacht voor de in de loop van dit proces geïdentificeerde veiligheidsrisico's voort te zetten. Op basis van de gemeenschappelijke criteria wordt geoordeeld dat de andere luchtvaartmaatschappijen onder de regelgevende bevoegdheid van INAVIC, Aerojet, Air26, Air Gicango, Air Jet, Air Nave, Alada, Angola Air Services, Diexim, Gira Globo, Heliang, Helimalongo, Mavewa, Rui & Conceicao, Servisair, Sonair, Air Gemini, PHA en SAL, in bijlage A moeten blijven.

(69)

De bevoegde autoriteiten van de Russische Federatie hebben de Commissie op 19 februari 2010 meegedeeld dat ze hun besluit van 25 april 2008, waarbij ze 13 Russische luchtvaartmaatschappijen hebben verboden om vluchten naar de Europese Unie uit te voeren met bepaalde luchtvaartuigen op hun AOC, hebben gewijzigd. Deze luchtvaartuigen waren niet uitgerust om internationale vluchten volgens de ICAO-normen uit te voeren (niet uitgerust met TAWS/E-GPWS) en/of hun luchtwaardigheidscertificaat was verstreken en/of niet vernieuwd.

(70)

Volgens het nieuwe besluit mogen geen vluchten naar, in of uit de Europese Unie worden uitgevoerd met de volgende luchtvaartuigen:

a)

Aircompany Yakutia: Antonov AN-140: RA-41250; AN-24RV: RA-46496, RA-46665, RA-47304, RA-47352, RA-47353, RA-47360; AN-26: RA-26660;

b)

Atlant Soyuz: Tupolev TU-154M: RA-85672 en RA-85682;

c)

Gazpromavia: Tupolev TU-154M: RA-85625 en RA-85774; Yakovlev Yak-40: RA-87511, RA-88186 en RA-88300; Yak-40K: RA-21505 en RA-98109; Yak-42D: RA-42437; alle (22) helikopters Kamov Ka-26 (registratiekentekens onbekend); alle (49) helikopters Mi-8 (registratiekentekens onbekend); alle (11) helikopters Mi-171 (registratiekentekens onbekend); alle (8) helikopters Mi-2 (registratiekentekens onbekend); de (1) helikopter EC-120B: RA-04116;

d)

Kavminvodyavia: Tupolev TU-154B: RA-85307, RA-85494 en RA-85457;

e)

Krasnoyarsky Airlines: het luchtvaartuig van het type TU-154M RA-85682 dat voorheen was ingeschreven op het AOC van Krasnoyarsky Airlines, dat in 2009 werd ingetrokken, wordt momenteel geëxploiteerd door een andere in de Russische Federatie gecertificeerde luchtvaartmaatschappij;

f)

Kuban Airlines: Yakovlev Yak-42: RA-42331, RA-42336, RA-42350, RA-42538, en RA-42541;

g)

Orenburg Airlines: Tupolev TU-154B: RA-85602; alle TU-134 (registratiekentekens onbekend); alle Antonov An-24 (registratiekentekens onbekend); alle An-2 (registratiekentekens onbekend); alle helikopters Mi-2 (registratiekentekens onbekend); alle helikopters Mi-8 (registratiekentekens onbekend);

h)

Siberia Airlines: Tupolev TU-154M: RA-85613, RA-85619, RA-85622 en RA-85690;

i)

Tatarstan Airlines: Yakovlev Yak-42D: RA-42374, RA-42433; alle Tupolev TU-134A including: RA-65065, RA-65102, RA-65691, RA-65970 en RA-65973; alle Antonov AN-24RV inclusief: RA-46625 en RA-47818; de luchtvaartuigen van het type AN24RV met registratiekentekens RA-46625 en RA-47818 worden momenteel geëxploiteerd door een andere Russische maatschappij;

j)

Ural Airlines: Tupolev TU-154B: RA-85508 (de luchtvaartuigen RA-85319, RA-85337, RA-85357, RA-85375, RA-85374 en RA-85432 worden momenteel niet geëxploiteerd om financiële redenen);

k)

UTAir: Tupolev TU-154M: RA-85733, RA-85755, RA-85806, RA-85820; alle (25) TU-134: RA-65024, RA-65033, RA-65127, RA-65148, RA-65560, RA-65572, RA-65575, RA-65607, RA-65608, RA-65609, RA-65611, RA-65613, RA-65616, RA-65620, RA-65622, RA-65728, RA-65755, RA-65777, RA-65780, RA-65793, RA-65901, RA-65902, en RA-65977; de luchtvaartuigen RA-65143 en RA-65916 worden geëxploiteerd door een andere Russische maatschappij; alle (1) TU-134B: RA-65726; alle (10) Yakovlev Yak-40: RA-87348 (momenteel niet geëxploiteerd om financiële redenen), RA-87907, RA-87941, RA-87997, RA-88209, RA-88227 en RA-88280; alle helikopters Mil-26: (registratiekentekens onbekend); alle helikopters Mil-10: (registratiekentekens onbekend); alle helikopters Mil-8 (registratiekentekens onbekend); alle helikopters AS-355 (registratiekentekens onbekend); alle helikopters BO-105 (registratiekentekens onbekend); de luchtvaartuigen van het type AN-24B: RA-46388, de luchtvaartuigen RA-46267 en RA-47289 en de luchtvaartuigen van het type AN-24RV RA-46509, RA-46519 en RA-47800 worden geëxploiteerd door een andere Russische maatschappij;

l)

Rossija (STC Russia): Tupolev TU-134: RA-65979, de luchtvaartuigen RA-65904, RA-65905, RA-65911, RA-65921 and RA-65555 worden geëxploiteerd door een andere Russische maatschappij; TU-214: de luchtvaartuigen RA-64504 en RA-64505 worden geëxploiteerd door een andere Russische maatschappij; Ilyushin IL-18: de luchtvaartuigen RA-75454 en RA-75464 worden geëxploiteerd door een andere Russische maatschappij; Yakovlev Yak-40: RA-87203, RA-87968, RA-87971, en RA-88200 worden geëxploiteerd door een andere Russische maatschappij.

(71)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1144/2009 hebben het Europees agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart en de lidstaten in december 2009 een bezoek gebracht aan de Republiek Jemen om de veiligheidssituatie van Yemenia te controleren, na te gaan of de internationale veiligheidsnormen worden nageleefd en te beoordelen of CAMA in staat is het toezicht op de veiligheid van de burgerluchtvaart in Jemen te garanderen.

(72)

Uit het beoordelingsbezoek bleek dat CAMA in staat is effectief toezicht uit te oefenen op Yemenia Yemen Airways en kan garanderen dat luchtvaartmaatschappijen waaraan het een AOC afgeeft in staat zijn hun activiteiten veilig uit te voeren overeenkomstig de ICAO-normen; voorts bleek dat de controle en het toezicht op de activiteiten van Yemenia Yemen Airways voldoende was om te garanderen dat deze maatschappij haar activiteiten uitvoert overeenkomstig de voorwaarden van haar AOC.

(73)

Gezien de resultaten van het beoordelingsbezoek hoeft in deze fase geen verdere actie te worden ondernomen. De Commissie zal de prestaties van de maatschappij op de voet blijven volgen en spoort de autoriteiten van Jemen aan om hun inspanningen in het kader van het onderzoek naar het ongeval op 30 juni 2009 met vlucht 626 van Yemenia Yemen Airways voort te zetten. De lidstaten zullen nagaan of de relevante veiligheidsnormen effectief worden nageleefd door, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 351/2008, bij de platforminspecties prioriteit te geven aan luchtvaartuigen van deze maatschappij.

(74)

Er zijn geverifieerde aanwijzingen dat de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de in de Filipijnen gecertificeerde luchtvaartmaatschappijen onvoldoende in staat zijn veiligheidsproblemen op te lossen; voorts zijn er onvoldoende aanwijzingen dat de in de Republiek der Filipijnen gecertificeerde luchtvaartmaatschappijen de toepasselijke veiligheidsnormen en aanbevolen praktijken van de ICAO naleven, zoals blijkt uit de resultaten van de audit van de Filipijnen die de ICAO in oktober 2009 heeft uitgevoerd in het kader van haar Universal Safety Oversight Audit Programme (USOAP) en uit de herhaaldelijke verlaging van de rating van de Filipijnen door de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika.

(75)

Naar aanleiding van de USOAP-audit van de Filipijnen in oktober 2009 heeft de ICAO alle staten die partij zijn bij het Verdrag van Chicago op de hoogte gebracht van een ernstige veiligheidstekortkoming met betrekking tot het veiligheidstoezicht op maatschappijen en luchtvaartuigen die in de Filipijnen zijn geregistreerd (11), namelijk dat 47 exploitanten in de Filipijnen, waaronder internationale luchtvaartmaatschappijen, actief zijn op basis van Air Carrier Operator Certificates die zijn afgegeven overeenkomstig ingetrokken administratieve orders. De bevoegde autoriteiten van de Filipijnen hebben geen enkel type uitvoeringsplan of overgangsplan opgesteld voor de certificering van de resterende luchtvaartexploitanten overeenkomstig de burgerluchtvaartregels die deze administratieve orders hebben vervangen. Bovendien hebben de bevoegde autoriteiten van de Filipijnen al meer dan een jaar geen toezichtsinspecties van luchtvaartexploitanten meer uitgevoerd. De actieplannen met corrigerende maatregelen die deze autoriteiten aan de ICAO hebben voorgesteld, werden als ontoereikend beschouwd om deze ernstige veiligheidstekortkoming op te lossen, waardoor tot op heden nog steeds niet is verholpen.

(76)

Bovendien kent de Federal Aviation Administration (FAA) van het departement vervoer van de VS nog steeds een veiligheidrating van categorie twee toe aan de Filipijnen in het kader van het IASA-programma, hetgeen aangeeft dat de Republiek der Filipijnen de internationale veiligheidsnormen van de ICAO niet naleeft.

(77)

Uit de door de ICAO gepubliceerde ernstige veiligheidstekortkoming blijkt dat de bevoegde autoriteiten van de Filipijnen niet in staat zijn gebleken het actieplan met corrigerende maatregelen dat zij op 13 oktober 2008 aan de Commissie hebben voorgesteld (12), en dat tegen 31 maart 2009 moest zijn voltooid, actieplan tijdig uit te voeren.

(78)

Gelet op de door de ICAO gepubliceerde ernstige veiligheidstekortkoming heeft de Commissie het overleg met de bevoegde autoriteiten van de Filipijnen voortgezet en haar ernstige bezorgdheid uitgedrukt over de veiligheid van de activiteiten van alle luchtvaartmaatschappijen met een licentie die door dat land is afgegeven; de Commissie heeft ook verduidelijking gevraagd omtrent de acties die de bevoegde autoriteiten van de Filipijnen hebben ondernomen om de vastgestelde veiligheidstekortkomingen te verhelpen.

(79)

De bevoegde autoriteiten van de Filipijnen (CAAP) hebben tussen januari en maart 2010 documenten ingediend, maar niet alle gevraagde informatie, noch bewijzen waaruit blijkt dat de veiligheidstekortkomingen op passende wijze zijn verholpen.

(80)

CAAP is op 18 maart 2010 gehoord door het Comité inzake veiligheid van de luchtvaart en heeft bevestigd dat 20 luchtvaartmaatschappijen nog steeds actief zijn met AOC’s die zijn afgegeven krachtens de ingetrokken administratieve orders; dit zal zo blijven tot deze maatschappijen opnieuw worden gecertificeerd of uiterlijk tot 1 december 2010. Het gaat om de volgende maatschappijen: Aerowurks Aerial Spraying Services, Airtrack Agricultural Corp., Asia Aircraft Overseas, Philippines Inc., Aviation Technology Innovators Inc., Bendice Transport Management Inc., Canadian Helicopter Philippines Inc., CM Aero, Cyclone Airways, INAEC Aviation Corp., Macro Asia Air Taxi Services, Omni Aviation, Corp., Philippine Agricultural Aviation Corp., Royal Air Charter Services Inc., Royal Star Aviation Inc., Southstar Aviation Company, Subic International Air Charter Inc., Subic Seaplane Inc.. Bovendien bevestigde CAAP dat het AOC van een aanzienlijk aantal van deze maatschappijen is vervallen, maar dat ze nog steeds actief zijn op basis van tijdelijke vrijstellingen. Met name de maatschappij Pacific East Asia Cargo Airlines Inc. voert nog steeds internationale vrachtvluchten uit met grote luchtvaartuigen van het type Boeing B727, hoewel haar AOC, dat op 31 maart 2008 was afgegeven op basis van de ingetrokken administratieve orders, verstreken is op 30 maart 2009; op 16 december 2009 is echter een vrijstelling verleend aan de maatschappij, waarbij ze voor een periode van hoogstens 90 dagen, die verstrijkt op 16 maart 2010, geen AOC hoeft te hebben. CAAP kon op 18 maart 2010 niet bevestigen of deze maatschappij uiteindelijk haar activiteiten had stopgezet.

(81)

CAAP heeft meegedeeld dat de volgende negen AOC’s zijn vervallen of niet zijn verlengd: Beacon, Corporate Air, Frontier Aviation Corp., Mora Air Service Inc., Pacific Airways Corp., Pacific Alliance Corp., Topflite Airways Inc., World Aviation Corp. en Yokota Aviation Corp. CAAP heeft echter geen bewijzen voorgelegd waaruit blijkt dat het AOC van deze maatschappijen is ingetrokken en dat ze dus niet langer bestaan.

(82)

CAAP heeft aangegeven dat het begin 2009 met een hercertificeringsproces is begonnen en dat 21 luchtvaartmaatschappijen al opnieuw zijn gecertificeerd overeenkomstig de burgerluchtvaartregels die in 2008 van kracht zijn geworden. Het gaat om de volgende maatschappijen: Air Philippines Corp., Aviatour's Fly'n Inc., Cebu Pacific Air, Chemtrad Aviation Corp., Far East Aviation Services, F.F. Cruz & Company Inc., Huma Corp., Interisland Airlines Inc., Island Aviation, Lion Air Inc., Mindanao Rainbow Agricultural Development Services, Misibis Aviation and Development Corp., Philippine Airlines, South East Asian Airlines Inc., Spirit of Manila Airlines Corp., TransGlobal Airways Corp., WCC Aviation Company, Zenith Air Inc., Zest Airways Inc.. CAAP heeft echter niet aangetoond dat dit hercertificeringsproces degelijk is. CAAP kon de volledige certificaten van al deze maatschappijen niet voorleggen; zo was het niet mogelijk het nummer en de registratiekentekens van de volgende gehercertificeerde maatschappijen te achterhalen: Zest Airways Inc., Lion Air, Inc., Aviatour's Fly'sn Inc., Misibis Aviation en Development Corp. Bovendien heeft CAAP geen pre-certificeringsaudit uitgevoerd en niet aangetoond dat de activiteiten en het onderhoud van de maatschappijen voorafgaand aan hun hercertificering voldoende is onderzocht teneinde aan te tonen dat de goedgekeurde handleidingen effectief worden toegepast en de activiteiten en het onderhoud van deze maatschappijen voldoen aan de toepasselijke veiligheidsnormen. Bovendien kon CAAP niet aantonen dat adequaat post-certificeringstoezicht wordt uitgeoefend op de gehercertificeerde maatschappijen aangezien de toezichtsplannen die het heeft ingediend met betrekking tot luchtwaardigheid en vergunningen voor het jaar 2010 geen melding maken van een datum voor de geplande activiteiten.

(83)

Philippines Airlines heeft gevraagd door het Comité inzake veiligheid van de luchtvaart te worden gehoord, hetgeen gebeurd is op 18 maart 2010. De maatschappij heeft een presentatie gegeven van haar activiteiten en het hercertificeringsproces dat ze in 2009 heeft doorlopen tot de afgifte van haar nieuwe AOC op 9 oktober 2009, waaruit blijkt dat ze voldoet aan de burgerluchtvaartregels die in 2008 van kracht zijn geworden. De maatschappij heeft een presentatie gegeven van de verificaties die zijn uitgevoerd voorafgaand aan de hercertificering en heeft bevestigd dat deze waren toegespitst op de herziening en goedkeuring van nieuwe handleidingen en procedures. De maatschappij heeft ook aangegeven dat CAAP, voorafgaand aan de hercertificering, geen uitgebreide audit ter plaatse heeft uitgevoerd en dat CAAP nog geen audit van haar activiteiten heeft uitgevoerd. Philippines Airlines heeft verklaard dat het geen vluchten naar de EU uitvoert en heeft aangegeven dat beperkingen zijn opgelegd aan haar activiteiten naar de Verenigde Staten na de verlaging van de rating van de Filipijnen door de FAA; de maatschappij mag namelijk geen extra routes bedienen en geen andere luchtvaartuigen gebruiken op de routes die zij momenteel exploiteert.

(84)

Cebu Pacific Airlines heeft gevraagd door het Comité inzake veiligheid van de luchtvaart te worden gehoord, hetgeen gebeurd is op 18 maart 2010. De maatschappij heeft een presentatie gegeven van haar activiteiten en het hercertificeringsproces dat ze in 2009 heeft doorlopen tot de afgifte van haar nieuwe AOC op 25 november 2009, waaruit blijkt dat ze voldoet aan de burgerluchtvaartregels die in 2008 van kracht zijn geworden. De maatschappij heeft een presentatie gegeven van de verificaties die zijn uitgevoerd voorafgaand aan de hercertificering en heeft met name bevestigd dat het verkregen certificaat een nieuwe goedkeuring omvat om gevaarlijke goederen te vervoeren, hoewel CAAP geen audit op dit gebied heeft uitgevoerd. De maatschappij heeft echter verklaard dat zij er vrijwillig van afziet gebruik te maken van die goedkeuring. Cebu Pacific verklaarde dat het, ingevolge de verlaging van de rating van de Filipijnen door de VS, geen vluchten naar de Verenigde Staten mag uitvoeren. De maatschappij heeft voorts aangegeven dat zij niet voornemens is vluchten naar de EU te exploiteren.

(85)

De Commissie erkent de inspanningen die de twee maatschappijen recent op gang hebben gebracht om de veiligheid van hun activiteiten te garanderen en erkent eveneens dat deze maatschappijen interne maatregelen hebben getroffen om de veiligheid te verbeteren. De Commissie is klaar om een bezoek te brengen aan deze exploitanten, samen met de lidstaten en het Europees agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, teneinde na te gaan of ze aan de internationale veiligheidsnormen voldoen.

(86)

De Commissie erkent ook de inspanningen die de bevoegde autoriteiten recent op gang hebben gebracht om het burgerluchtvaartsysteem in de Filipijnen te hervormen, alsook de stappen die zijn ondernomen om de door de FAA en de ICAO gerapporteerde veiligheidstekortkomingen te verhelpen. In afwachting van de effectieve uitvoering van adequate corrigerende maatregelen om de door de ICAO vastgestelde ernstige veiligheidstekortkomingen te verhelpen, wordt op basis van de gemeenschappelijke criteria echter geoordeeld dat de bevoegde autoriteiten van de Filipijnen in deze fase niet in staat zijn de relevante veiligheidsnormen toe te passen en te handhaven voor alle luchtvaartmaatschappijen die onder hun regelgevende controle staan. Derhalve moet een exploitatieverbod worden opgelegd aan alle in de Filipijnen gecertificeerde luchtvaartmaatschappijen en moeten ze worden opgenomen in bijlage A.

(87)

De Commissie is echter van oordeel dat de recente wijzigingen in het management van CAAP en de concrete acties die dit nieuwe management onmiddellijk heeft genomen, waaronder de indienstname van 23 gekwalificeerde inspecteurs en het gebruik van significante technische bijstand door de ICAO, aantonen dat dit land bereid is om de door de FAA en de ICAO vastgestelde veiligheidstekortkomingen snel te verhelpen en de weg vrij te maken voor een succesvolle oplossing van deze problemen. De Commissie is bereid de inspanningen van de Filipijnen te ondersteunen via een beoordelingsbezoek dat onder meer betrekking heeft op de veiligheidsprestaties van de exploitanten, teneinde de vastgestelde ernstige veiligheidstekortkomingen te verhelpen.

(88)

Ondanks specifieke verzoeken van de Commissie is zij niet in kennis gesteld van bewijzen dat de overige luchtvaartmaatschappijen die in de communautaire lijst van 26 november 2009 zijn vermeld en de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht op die luchtvaartmaatschappijen, passende corrigerende maatregelen volledig ten uitvoer hebben gelegd. Op basis van de gemeenschappelijke criteria wordt geoordeeld dat het exploitatieverbod (bijlage A) of de exploitatiebeperkingen (bijlage B) die aan deze luchtvaartmaatschappijen zijn opgelegd, moeten worden gehandhaafd.

(89)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité inzake veiligheid van de luchtvaart,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 474/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1.

Bijlage A wordt vervangen door bijlage A bij deze verordening.

2.

Bijlage B wordt vervangen door bijlage B bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 maart 2010.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Siim KALLAS

Vicevoorzitter


(1)  PB L 344 van 27.12.2005, blz. 15.

(2)  PB L 84 van 23.3.2006, blz. 14.

(3)  PB L 373 van 31.12.1991, blz. 4.

(4)  Overwegingen (75) tot en met (86) van Verordening (EG) nr. 474/2006 van 22 maart 2006, PB L 84 van 23.3.2006, blz. 19-21.

(5)  Overweging (21) van Verordening (EG) nr. 1131/2008 van 14 november 2008, PB L 306 van 15.11.2008, blz. 49.

(6)  PB L 312 van 27.11.2009, blz. 16.

(7)  PB L 312 van 27.11.2009, blz. 16.

(8)  De Italiaanse burgerluchtvaartautoriteit (ENAC) heeft Midwest Airlines op 5.2.2010 op de hoogte gebracht van deze veiligheidstekortkomingen die vervolgens geleid hebben tot de intrekking van de vergunning om de vlucht uit te voeren.

(9)  Overwegingen (10) tot en met (16) van Verordening (EG) nr. 1144/2009 van 26 november 2009, PB L 312 van 27.11.2009, blz. 17.

(10)  PB L 312 van 27.11.2009, blz. 24.

(11)  ICAO-bevinding OPS/01.

(12)  Overweging (16) van Verordening (EG) nr. 1131/2008 van 14 november 2008, PB L 306 van 15.11.2008, blz. 49.


BIJLAGE A

LIJST VAN LUCHTVAARTMAATSCHAPPIJEN WAARAAN EEN VOLLEDIG EXPLOITATIEVERBOD IS OPGELEGD IN DE GEMEENSCHAP  (1)

Naam van de juridische entiteit van de luchtvaartmaatschappij, zoals vermeld op haar AOC (en handelsnaam, indien verschillend)

Nummer van het Air Operator Certificate (AOC) of van de exploitatievergunning

ICAO-identificatienummer van de luchtvaartmaatschappij

Land van de exploitant

ARIANA AFGHAN AIRLINES

AOC 009

AFG

Afghanistan

SIEM REAP AIRWAYS INTERNATIONAL

AOC/013/00

SRH

Koninkrijk Cambodja

SILVERBACK CARGO FREIGHTERS

Onbekend

VRB

Republiek Rwanda

Alle luchtvaartmaatschappijen die zijn gecertificeerd door de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht in Angola, behalve TAAG Angola Airlines, dat in bijlage B is opgenomen

 

 

Republiek Angola

AEROJET

015

Onbekend

Republiek Angola

AIR26

004

DCD

Republiek Angola

AIR GEMINI

002

GLL

Republiek Angola

AIR GICANGO

009

Onbekend

Republiek Angola

AIR JET

003

MBC

Republiek Angola

AIR NAVE

017

Onbekend

Republiek Angola

ALADA

005

RAD

Republiek Angola

ANGOLA AIR SERVICES

006

Onbekend

Republiek Angola

DIEXIM

007

Onbekend

Republiek Angola

GIRA GLOBO

008

GGL

Republiek Angola

HELIANG

010

Onbekend

Republiek Angola

HELIMALONGO

011

Onbekend

Republiek Angola

MAVEWA

016

Onbekend

Republiek Angola

PHA

019

Onbekend

Republiek Angola

RUI & CONCEICAO

012

Onbekend

Republiek Angola

SAL

013

Onbekend

Republiek Angola

SERVISAIR

018

Onbekend

Republiek Angola

SONAIR

014

SOR

Republiek Angola

Alle luchtvaartmaatschappijen die gecertificeerd zijn door de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht in Benin

 

Republiek Benin

AERO BENIN

PEA No 014/MDCTTTATP-PR/ANAC/DEA/SCS

Onbekend

Republiek Benin

AFRICA AIRWAYS

Onbekend

AFF

Republiek Benin

ALAFIA JET

PEA No 014/ANAC/MDCTTTATP-PR/DEA/SCS

N/A

Republiek Benin

BENIN GOLF AIR

PEA No 012/MDCTTP-PR/ANAC/DEA/SCS.

Onbekend

Republiek Benin

BENIN LITTORAL AIRWAYS

PEA No 013/MDCTTTATP-PR/ANAC/DEA/SCS.

LTL

Republiek Benin

COTAIR

PEA No 015/MDCTTTATP-PR/ANAC/DEA/SCS.

COB

Republiek Benin

ROYAL AIR

PEA No 11/ANAC/MDCTTP-PR/DEA/SCS

BNR

Republiek Benin

TRANS AIR BENIN

PEA No 016/MDCTTTATP-PR/ANAC/DEA/SCS

TNB

Republiek Benin

Alle luchtvaartmaatschappijen die gecertificeerd zijn door de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht in de Republiek Congo

 

 

Republiek Congo

AERO SERVICE

RAC06-002

RSR

Republiek Congo

EQUAFLIGHT SERVICES

RAC 06-003

EKA

Republiek Congo

SOCIETE NOUVELLE AIR CONGO

RAC 06-004

Onbekend

Republiek Congo

TRANS AIR CONGO

RAC 06-001

Onbekend

Republiek Congo

Alle luchtvaartmaatschappijen die gecertificeerd zijn door de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht in de Democratische Republiek Congo (RDC)

 

Democratische Republiek Congo (RDC)

AFRICAN AIR SERVICES COMMUTER

409/CAB/MIN/TVC/051/09

Onbekend

Democratische Republiek Congo (RDC)

AIR KASAI

409/CAB/MIN/TVC/036/08

Onbekend

Democratische Republiek Congo (RDC)

AIR KATANGA

409/CAB/MIN/TVC/031/08

Onbekend

Democratische Republiek Congo (RDC)

AIR TROPIQUES

409/CAB/MIN/TVC/029/08

Onbekend

Democratische Republiek Congo (RDC)

BLUE AIRLINES

409/CAB/MIN/TVC/028/08

BUL

Democratische Republiek Congo (RDC)

BRAVO AIR CONGO

409/CAB/MIN/TC/0090/2006

BRV

Democratische Republiek Congo (RDC)

BUSINESS AVIATION

409/CAB/MIN/TVC/048/09

Onbekend

Democratische Republiek Congo (RDC)

BUSY BEE CONGO

409/CAB/MIN/TVC/052/09

Onbekend

Democratische Republiek Congo (RDC)

CETRACA AVIATION SERVICE

409/CAB/MIN/TVC/026/08

CER

Democratische Republiek Congo (RDC)

CHC STELLAVIA

409/CAB/MIN/TC/0050/2006

Onbekend

Democratische Republiek Congo (RDC)

COMPAGNIE AFRICAINE D’AVIATION (CAA)

409/CAB/MIN/TVC/035/08

Onbekend

Democratische Republiek Congo (RDC)

DOREN AIR CONGO

409/CAB/MIN/TVC/0032/08

Onbekend

Democratische Republiek Congo (RDC)

ENTREPRISE WORLD AIRWAYS (EWA)

409/CAB/MIN/TVC/003/08

EWS

Democratische Republiek Congo (RDC)

FILAIR

409/CAB/MIN/TVC/037/08

Onbekend

Democratische Republiek Congo (RDC)

GALAXY KAVATSI

409/CAB/MIN/TVC/027/08

Onbekend

Democratische Republiek Congo (RDC)

GILEMBE AIR SOUTENANCE (GISAIR)

409/CAB/MIN/TVC/053/09

Onbekend

Democratische Republiek Congo (RDC)

GOMA EXPRESS

409/CAB/MIN/TC/0051/2006

Onbekend

Democratische Republiek Congo (RDC)

GOMAIR

409/CAB/MIN/TVC/045/09

Onbekend

Democratische Republiek Congo (RDC)

HEWA BORA AIRWAYS (HBA)

409/CAB/MIN/TVC/038/08

ALX

Democratische Republiek Congo (RDC)

INTERNATIONAL TRANS AIR BUSINESS (ITAB)

409/CAB/MIN/TVC/033/08

Onbekend

Democratische Republiek Congo (RDC)

KIN AVIA

409/CAB/MIN/TVC/042/09

Onbekend

Democratische Republiek Congo (RDC)

LIGNES AÉRIENNES CONGOLAISES (LAC)

Ministerial signature (ordonnance No. 78/205)

LCG

Democratische Republiek Congo (RDC)

MALU AVIATION

409/CAB/MIN/TVC/04008

Onbekend

Democratische Republiek Congo (RDC)

MANGO AVIATION

409/CAB/MIN/TVC/034/08

Onbekend

Democratische Republiek Congo (RDC)

SAFE AIR COMPANY

409/CAB/MIN/TVC/025/08

Onbekend

Democratische Republiek Congo (RDC)

SERVICES AIR

409/CAB/MIN/TVC/030/08

Onbekend

Democratische Republiek Congo (RDC)

SWALA AVIATION

409/CAB/MIN/TVC/050/09

Onbekend

Democratische Republiek Congo (RDC)

TMK AIR COMMUTER

409/CAB/MIN/TVC/044/09

Onbekend

Democratische Republiek Congo (RDC)

TRACEP CONGO AVIATION

409/CAB/MIN/TVC/046/09

Onbekend

Democratische Republiek Congo (RDC)

TRANS AIR CARGO SERVICES

409/CAB/MIN/TVC/024/08

Onbekend

Democratische Republiek Congo (RDC)

WIMBI DIRA AIRWAYS

409/CAB/MIN/TVC/039/08

WDA

Democratische Republiek Congo (RDC)

ZAABU INTERNATIONAL

409/CAB/MIN/TVC/049/09

Onbekend

Democratische Republiek Congo (RDC)

Alle luchtvaartmaatschappijen die gecertificeerd zijn door de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht in Djibouti

 

 

Djibouti

DAALLO AIRLINES

Onbekend

DAO

Djibouti

Alle luchtvaartmaatschappijen die gecertificeerd zijn door de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht in Equatoriaal Guinea

 

 

Equatoriaal Guinea

CRONOS AIRLINES

Onbekend

Onbekend

Equatoriaal Guinea

CEIBA INTERCONTINENTAL

Onbekend

CEL

Equatoriaal Guinea

EGAMS

Onbekend

EGM

Equatoriaal Guinea

EUROGUINEANA DE AVIACION Y TRANSPORTES

2006/001/MTTCT/DGAC/SOPS

EUG

Equatoriaal Guinea

GENERAL WORK AVIACION

002/ANAC

n/a

Equatoriaal Guinea

GETRA — GUINEA ECUATORIAL DE TRANSPORTES AEREOS

739

GET

Equatoriaal Guinea

GUINEA AIRWAYS

738

Niet van toepassing

Equatoriaal Guinea

STAR EQUATORIAL AIRLINES

Onbekend

Onbekend

Equatoriaal Guinea

UTAGE — UNION DE TRANSPORT AEREO DE GUINEA ECUATORIAL

737

UTG

Equatoriaal Guinea

Alle luchtvaartmaatschappijen die zijn gecertificeerd door de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht in Indonesië, behalve Garuda Indonesia, Airfast Indonesia, Mandala Airlines en Ekspres Transportasi Antarbenua:

 

 

Republiek Indonesië

AIR PACIFIC UTAMA

135-020

Onbekend

Republiek Indonesië

ALFA TRANS DIRGANTATA

135-012

Onbekend

Republiek Indonesië

ASCO NUSA AIR

135-022

Onbekend

Republiek Indonesië

ASI PUDJIASTUTI

135-028

Onbekend

Republiek Indonesië

AVIASTAR MANDIRI

135-029

Onbekend

Republiek Indonesië

CARDIG AIR

121-013

Onbekend

Republiek Indonesië

DABI AIR NUSANTARA

135-030

Onbekend

Republiek Indonesië

DERAYA AIR TAXI

135-013

DRY

Republiek Indonesië

DERAZONA AIR SERVICE

135-010

DRZ

Republiek Indonesië

DIRGANTARA AIR SERVICE

135-014

DIR

Republiek Indonesië

EASTINDO

135-038

Onbekend

Republiek Indonesië

GATARI AIR SERVICE

135-018

GHS

Republiek Indonesië

INDONESIA AIR ASIA

121-009

AWQ

Republiek Indonesië

INDONESIA AIR TRANSPORT

135-034

IDA

Republiek Indonesië

INTAN ANGKASA AIR SERVICE

135-019

Onbekend

Republiek Indonesië

JOHNLIN AIR TRANSPORT

135-043

Onbekend

Republiek Indonesië

KAL STAR

121-037

KLS

Republiek Indonesië

KARTIKA AIRLINES

121-003

KAE

Republiek Indonesië

KURA-KURA AVIATION

135-016

KUR

Republiek Indonesië

LION MENTARI ARILINES

121-010

LNI

Republiek Indonesië

MANUNGGAL AIR SERVICE

121-020

Onbekend

Republiek Indonesië

MEGANTARA

121-025

MKE

Republiek Indonesië

MERPATI NUSANTARA AIRLINES

121-002

MNA

Republiek Indonesië

METRO BATAVIA

121-007

BTV

Republiek Indonesië

MIMIKA AIR

135-007

Onbekend

Republiek Indonesië

NATIONAL UTILITY HELICOPTER

135-011

Onbekend

Republiek Indonesië

NUSANTARA AIR CHARTER

121-022

Onbekend

Republiek Indonesië

NUSANTARA BUANA AIR

135-041

Onbekend

Republiek Indonesië

NYAMAN AIR

135-042

Onbekend

Republiek Indonesië

PELITA AIR SERVICE

121-008

PAS

Republiek Indonesië

PENERBANGAN ANGKASA SEMESTA

135-026

Onbekend

Republiek Indonesië

PURA WISATA BARUNA

135-025

Onbekend

Republiek Indonesië

REPUBLIC EXPRESS AIRLINES

121-040

RPH

Republiek Indonesië

RIAU AIRLINES

121-016

RIU

Republiek Indonesië

SAMPOERNA AIR NUSANTARA

135-036

SAE

Republiek Indonesië

SAYAP GARUDA INDAH

135-004

Onbekend

Republiek Indonesië

SKY AVIATION

135-044

Onbekend

Republiek Indonesië

SMAC

135-015

SMC

Republiek Indonesië

SRIWIJAYA AIR

121-035

SJY

Republiek Indonesië

SURVEI UDARA PENAS

135-006

Onbekend

Republiek Indonesië

TRANSWISATA PRIMA AVIATION

135-021

Onbekend

Republiek Indonesië

TRAVEL EXPRESS AVIATION SERVICE

121-038

XAR

Republiek Indonesië

TRAVIRA UTAMA

135-009

Onbekend

Republiek Indonesië

TRI MG INTRA ASIA AIRLINES

121-018

TMG

Republiek Indonesië

TRIGANA AIR SERVICE

121-006

TGN

Republiek Indonesië

UNINDO

135-040

Onbekend

Republiek Indonesië

WING ABADI AIRLINES

121-012

WON

Republiek Indonesië

Alle luchtvaartmaatschappijen die zijn gecertificeerd door de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht in Kazachstan, behalve Air Astana, dat in bijlage B is opgenomen

 

 

Republiek Kazachstan

AERO AIR COMPANY

Onbekend

Onbekend

Republiek Kazachstan

AEROPRAKT KZ

Onbekend

APK

Republiek Kazachstan

AIR ALMATY

AK-0331-07

LMY

Republiek Kazachstan

AIR COMPANY KOKSHETAU

AK-0357-08

KRT

Republiek Kazachstan

AIR DIVISION OF EKA

Onbekend

Onbekend

Republiek Kazachstan

AIR FLAMINGO

Onbekend

Onbekend

Republiek Kazachstan

AIR TRUST AIRCOMPANY

Onbekend

Onbekend

Republiek Kazachstan

AK SUNKAR AIRCOMPANY

Onbekend

AKS

Republiek Kazachstan

ALMATY AVIATION

Onbekend

LMT

Republiek Kazachstan

ARKHABAY

Onbekend

KEK

Republiek Kazachstan

ASIA CONTINENTAL AIRLINES

AK-0345-08

CID

Republiek Kazachstan

ASIA CONTINENTAL AVIALINES

AK-0371-08

RRK

Republiek Kazachstan

ASIA WINGS

AK-0390-09

AWA

Republiek Kazachstan

ASSOCIATION OF AMATEUR PILOTS OF KAZAKHSTAN

Onbekend

Onbekend

Republiek Kazachstan

ATMA AIRLINES

AK-0372-08

AMA

Republiek Kazachstan

ATYRAU AYE JOLY

AK-0321-07

JOL

Republiek Kazachstan

AVIA-JAYNAR

Onbekend

Onbekend

Republiek Kazachstan

BEYBARS AIRCOMPANY

Onbekend

Onbekend

Republiek Kazachstan

BERKUT AIR/BEK AIR

AK-0311-07

BKT/BEK

Republiek Kazachstan

BERKUT KZ

Onbekend

Onbekend

Republiek Kazachstan

BURUNDAYAVIA AIRLINES

AK-0374-08

BRY

Republiek Kazachstan

COMLUX

AK-0352-08

KAZ

Republiek Kazachstan

DETA AIR

AK-0344-08

DET

Republiek Kazachstan

EAST WING

AK-0332-07

EWZ

Republiek Kazachstan

EASTERN EXPRESS

AK-0358-08

LIS

Republiek Kazachstan

EURO-ASIA AIR

AK-0384-09

EAK

Republiek Kazachstan

EURO-ASIA AIR INTERNATIONAL

Onbekend

KZE

Republiek Kazachstan

FENIX

Onbekend

Onbekend

Republiek Kazachstan

FLY JET KZ

AK-0391-09

FJK

Republiek Kazachstan

IJT AVIATION

AK-0335-08

DVB

Republiek Kazachstan

INVESTAVIA

AK-0342-08

TLG

Republiek Kazachstan

IRTYSH AIR

AK-0381-09

MZA

Republiek Kazachstan

JET AIRLINES

AK-0349-09

SOZ

Republiek Kazachstan

JET ONE

AK-0367-08

JKZ

Republiek Kazachstan

KAZAIR JET

AK-0387-09

KEJ

Republiek Kazachstan

KAZAIRTRANS AIRLINE

AK-0347-08

KUY

Republiek Kazachstan

KAZAIRWEST

Onbekend

Onbekend

Republiek Kazachstan

KAZAVIA

Onbekend

KKA

Republiek Kazachstan

KAZAVIASPAS

Onbekend

KZS

Republiek Kazachstan

KOKSHETAU

AK-0357-08

KRT

Republiek Kazachstan

MEGA AIRLINES

AK-0356-08

MGK

Republiek Kazachstan

MIRAS

AK-0315-07

MIF

Republiek Kazachstan

NAVIGATOR

Onbekend

Onbekend

Republiek Kazachstan

ORLAN 2000 AIRCOMPANY

Onbekend

KOV

Republiek Kazachstan

PANKH CENTER KAZAKHSTAN

Onbekend

Onbekend

Republiek Kazachstan

PRIME AVIATION

Onbekend

Onbekend

Republiek Kazachstan

SALEM AIRCOMPANY

Onbekend

KKS

Republiek Kazachstan

SAMAL AIR

Onbekend

SAV

Republiek Kazachstan

SAYAKHAT AIRLINES

AK-0359-08

SAH

Republiek Kazachstan

SEMEYAVIA

Onbekend

SMK

Republiek Kazachstan

SCAT

AK-0350-08

VSV

Republiek Kazachstan

SKYBUS

AK-0364-08

BYK

Republiek Kazachstan

SKYJET

AK-0307-09

SEK

Republiek Kazachstan

SKYSERVICE

Onbekend

Onbekend

Republiek Kazachstan

TYAN SHAN

Onbekend

Onbekend

Republiek Kazachstan

UST-KAMENOGORSK

AK-0385-09

UCK

Republiek Kazachstan

ZHETYSU AIRCOMPANY

Onbekend

JTU

Republiek Kazachstan

ZHERSU AVIA

Onbekend

RZU

Republiek Kazachstan

ZHEZKAZGANAIR

Onbekend

Onbekend

Republiek Kazachstan

Alle luchtvaartmaatschappijen die gecertificeerd zijn door de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht in Kirgizië

 

 

Republiek Kirgizië

AIR MANAS

17

MBB

Republiek Kirgizië

ASIAN AIR

Onbekend

AAZ

Republiek Kirgizië

AVIA TRAFFIC COMPANY

23

AVJ

Republiek Kirgizië

AEROSTAN (EX BISTAIR-FEZ BISHKEK)

08

BSC

Republiek Kirgizië

CLICK AIRWAYS

11

CGK

Republiek Kirgizië

DAMES

20

DAM

Republiek Kirgizië

EASTOK AVIA

15

EEA

Republiek Kirgizië

GOLDEN RULE AIRLINES

22

GRS

Republiek Kirgizië

ITEK AIR

04

IKA

Republiek Kirgizië

KYRGYZ TRANS AVIA

31

KTC

Republiek Kirgizië

KYRGYZSTAN

03

LYN

Republiek Kirgizië

MAX AVIA

33

MAI

Republiek Kirgizië

S GROUP AVIATION

6

SGL

Republiek Kirgizië

SKY GATE INTERNATIONAL AVIATION

14

SGD

Republiek Kirgizië

SKY WAY AIR

21

SAB

Republiek Kirgizië

TENIR AIRLINES

26

TEB

Republiek Kirgizië

TRAST AERO

05

TSJ

Republiek Kirgizië

VALOR AIR

07

VAC

Republiek Kirgizië

Alle luchtvaartmaatschappijen die gecertificeerd zijn door de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht in Liberia

 

Liberia

Alle luchtvaartmaatschappijen die zijn gecertificeerd door de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht in de Republiek Gabon, behalve Gabon Airlines, Afrijet en SN2AG, die in bijlage B zijn opgenomen

 

 

Republiek Gabon

AIR SERVICES SA

0002/MTACCMDH/SGACC/DTA

AGB

Republiek Gabon

AIR TOURIST (ALLEGIANCE)

0026/MTACCMDH/SGACC/DTA

NIL

Republiek Gabon

NATIONALE ET REGIONALE TRANSPORT (NATIONALE)

0020/MTACCMDH/SGACC/DTA

Onbekend

Republiek Gabon

SCD AVIATION

0022/MTACCMDH/SGACC/DTA

Onbekend

Republiek Gabon

SKY GABON

0043/MTACCMDH/SGACC/DTA

SKG

Republiek Gabon

SOLENTA AVIATION GABON

0023/MTACCMDH/SGACC/DTA

Onbekend

Republiek Gabon

Alle luchtvaartmaatschappijen die gecertificeerd zijn door de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht in de Filipijnen

 

 

Republiek der Filipijnen

AEROWURKS AERIAL SPRAYING SERVICES

4AN2008003

Onbekend

Republiek der Filipijnen

AIR PHILIPPINES CORPORATION

2009006

Onbekend

Republiek der Filipijnen

AIR WOLF AVIATION INC.

200911

Onbekend

Republiek der Filipijnen

AIRTRACK AGRICULTURAL CORPORATION

4AN2005003

Onbekend

Republiek der Filipijnen

ASIA AIRCRAFT OVERSEAS PHILIPPINES INC.

4AN9800036

Onbekend

Republiek der Filipijnen

AVIATION TECHNOLOGY INNOVATORS, INC.

4AN2007005

Onbekend

Republiek der Filipijnen

AVIATOUR'S FLY'N INC.

200910

Onbekend

Republiek der Filipijnen

AYALA AVIATION CORP.

4AN9900003

Onbekend

Republiek der Filipijnen

BEACON

Onbekend

Onbekend

Republiek der Filipijnen

BENDICE TRANSPORT MANAGEMENT INC.

4AN2008006

Onbekend

Republiek der Filipijnen

CANADIAN HELICOPTERS PHILIPPINES INC.

4AN9800025

Onbekend

Republiek der Filipijnen

CEBU PACIFIC AIR

2009002

Onbekend

Republiek der Filipijnen

CHEMTRAD AVIATION CORPORATION

2009018

Onbekend

Republiek der Filipijnen

CM AERO

4AN2000001

Onbekend

Republiek der Filipijnen

CORPORATE AIR

Onbekend

Onbekend

Republiek der Filipijnen

CYCLONE AIRWAYS

4AN9900008

Onbekend

Republiek der Filipijnen

FAR EAST AVIATION SERVICES

2009013

Onbekend

Republiek der Filipijnen

F.F. CRUZ AND COMPANY, INC.

2009017

Onbekend

Republiek der Filipijnen

HUMA CORPORATION

2009014

Onbekend

Republiek der Filipijnen

INAEC AVIATION CORP.

4AN2002004

Onbekend

Republiek der Filipijnen

ISLAND AVIATION

2009009

Onbekend

Republiek der Filipijnen

INTERISLAND AIRLINES, INC.

2010023

Onbekend

Republiek der Filipijnen

ISLAND TRANSVOYAGER

2010022

Onbekend

Republiek der Filipijnen

LION AIR, INCORPORATED

2009019

Onbekend

Republiek der Filipijnen

MACRO ASIA AIR TAXI SERVICES

4AN9800035

Onbekend

Republiek der Filipijnen

MINDANAO RAINBOW AGRICULTURAL DEVELOPMENT SERVICES

2009016

Onbekend

Republiek der Filipijnen

MISIBIS AVIATION & DEVELOPMENT CORP

2010020

Onbekend

Republiek der Filipijnen

OMNI AVIATION CORP.

4AN2002002

Onbekend

Republiek der Filipijnen

PACIFIC EAST ASIA CARGO AIRLINES, INC.

4AS9800006

Onbekend

Republiek der Filipijnen

PACIFIC AIRWAYS CORPORATION

Onbekend

Onbekend

Republiek der Filipijnen

PACIFIC ALLIANCE CORPORATION

Onbekend

Onbekend

Republiek der Filipijnen

PHILIPPINE AIRLINES

2009001

Onbekend

Republiek der Filipijnen

PHILIPPINE AGRICULTURAL AVIATION CORP.

4AN9800015

Onbekend

Republiek der Filipijnen

ROYAL AIR CHARTER SERVICES INC.

4AN2003003

Onbekend

Republiek der Filipijnen

ROYAL STAR AVIATION, INC.

4AN9800029

Onbekend

Republiek der Filipijnen

SOUTH EAST ASIA INC.

2009004

Onbekend

Republiek der Filipijnen

SOUTHSTAR AVIATION COMPANY, INC.

4AN9800037

Onbekend

Republiek der Filipijnen

SPIRIT OF MANILA AIRLINES CORPORATION

2009008

Onbekend

Republiek der Filipijnen

SUBIC INTERNATIONAL AIR CHARTER

4AN9900010

Onbekend

Republiek der Filipijnen

SUBIC SEAPLANE, INC.

4AN2000002

Onbekend

Republiek der Filipijnen

TOPFLITE AIRWAYS, INC.

Onbekend

Onbekend

Republiek der Filipijnen

TRANSGLOBAL AIRWAYS CORPORATION

2009007

Onbekend

Republiek der Filipijnen

WORLD AVIATION, CORP.

Onbekend

Onbekend

Republiek der Filipijnen

WCC AVIATION COMPANY

2009015

Onbekend

Republiek der Filipijnen

YOKOTA AVIATION, INC.

Onbekend

Onbekend

Republiek der Filipijnen

ZENITH AIR, INC.

2009012

Onbekend

Republiek der Filipijnen

ZEST AIRWAYS INCORPORATED

2009003

Onbekend

Republiek der Filipijnen

Alle luchtvaartmaatschappijen die gecertificeerd zijn door de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht in Sao Tomé en Principe

Sao Tomé en Principe

AFRICA CONNECTION

10/AOC/2008

Onbekend

Sao Tomé en Principe

BRITISH GULF INTERNATIONAL COMPANY LTD

01/AOC/2007

BGI

Sao Tomé en Principe

EXECUTIVE JET SERVICES

03/AOC/2006

EJZ

Sao Tomé en Principe

GLOBAL AVIATION OPERATION

04/AOC/2006

Onbekend

Sao Tomé en Principe

GOLIAF AIR

05/AOC/2001

GLE

Sao Tomé en Principe

ISLAND OIL EXPLORATION

01/AOC/2008

Onbekend

Sao Tomé en Principe

STP AIRWAYS

03/AOC/2006

STP

Sao Tomé en Principe

TRANSAFRIK INTERNATIONAL LTD

02/AOC/2002

TFK

Sao Tomé en Principe

TRANSCARG

01/AOC/2009

Onbekend

Sao Tomé en Principe

TRANSLIZ AVIATION (TMS)

02/AOC/2007

TMS

Sao Tomé en Principe

Alle luchtvaartmaatschappijen die gecertificeerd zijn door de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht in Sierra Leone

Sierra Leone

AIR RUM, LTD

Onbekend

RUM

Sierra Leone

DESTINY AIR SERVICES, LTD

Onbekend

DTY

Sierra Leone

HEAVYLIFT CARGO

Onbekend

Onbekend

Sierra Leone

ORANGE AIR SIERRA LEONE LTD

Onbekend

ORJ

Sierra Leone

PARAMOUNT AIRLINES, LTD

Onbekend

PRR

Sierra Leone

SEVEN FOUR EIGHT AIR SERVICES LTD

Onbekend

SVT

Sierra Leone

TEEBAH AIRWAYS

Onbekend

Onbekend

Sierra Leone

Alle luchtvaartmaatschappijen die gecertificeerd zijn door de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht in Sudan

 

 

Republiek Sudan

SUDAN AIRWAYS

Onbekend

 

Republiek Sudan

SUN AIR COMPANY

Onbekend

 

Republiek Sudan

MARSLAND COMPANY

Onbekend

 

Republiek Sudan

ATTICO AIRLINES

Onbekend

 

Republiek Sudan

FOURTY EIGHT AVIATION

Onbekend

 

Republiek Sudan

SUDANESE STATES AVIATION COMPANY

Onbekend

 

Republiek Sudan

ALMAJARA AVIATION

Onbekend

 

Republiek Sudan

BADER AIRLINES

Onbekend

 

Republiek Sudan

ALFA AIRLINES

Onbekend

 

Republiek Sudan

AZZA TRANSPORT COMPANY

Onbekend

 

Republiek Sudan

GREEN FLAG AVIATION

Onbekend

 

Republiek Sudan

ALMAJAL AVIATION SERVICE

Onbekend

 

Republiek Sudan

Alle luchtvaartmaatschappijen die gecertificeerd zijn door de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht in Swaziland

Swaziland

SWAZILAND AIRLINK

Onbekend

SZL

Swaziland

Alle luchtvaartmaatschappijen die gecertificeerd zijn door de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht in Zambia

 

 

Zambia

ZAMBEZI AIRLINES

Z/AOC/001/2009

ZMA

Zambia


(1)  De in bijlage A vermelde luchtvaartmaatschappijen kunnen toestemming krijgen om verkeersrechten uit te oefenen door luchtvaartuigen met bemanning te huren („wet lease”) van luchtvaartmaatschappijen waaraan geen exploitatieverbod is opgelegd, voor zover de geldende veiligheidsvoorschriften worden nageleefd.


BIJLAGE B

LIJST VAN LUCHTVAARTMAATSCHAPPIJEN WAARAAN EXPLOITATIEBEPERKINGEN ZIJN OPGELEGD IN DE GEMEENSCHAP  (1)

Naam van de juridische entiteit van de luchtvaartmaatschappij, zoals vermeld op haar AOC (en handelsnaam, indien verschillend)

Nummer van het Air Operator Certificate (AOC)

ICAO-identificatienummer van de luchtvaartmaatschappij

Land van de exploitant

Type luchtvaartuig waarvoor de beperkingen gelden

Registratiekenteken(s) en, indien beschikbaar, serienummer(s)

Land waarin het luchtvaartuig is geregistreerd

AIR KORYO

GAC-AOC/KOR-01

 

DPRK

De volledige vloot, met uitzondering van: 2 luchtvaartuigen van het type Tu 204

De volledige vloot, met uitzondering van: P-632, P-633

DPRK

AFRIJET (2)

CTA 0002/MTAC/ANAC-G/DSA

 

Republiek Gabon

De volledige vloot, met uitzondering van: 2 luchtvaartuigen van het type Falcon 50; 1 luchtvaartuig van het type Falcon 900

De volledige vloot, met uitzondering van: TR-LGV; TR-LGY; TR-AFJ

Republiek Gabon

AIR ASTANA (3)

AK-0388-09

KZR

Kazachstan

De volledige vloot, met uitzondering van: 2 luchtvaartuigen van het type B767; 4 luchtvaartuigen van het type B757; 10 luchtvaartuigen van het type A319/320/321; 5 luchtvaartuigen van het type Fokker 50

De volledige vloot, met uitzondering van: P4-KCA, P4-KCB; P4-EAS, P4-FAS, P4-GAS, P4-MAS; P4-NAS, P4-OAS, P4-PAS, P4-SAS, P4-TAS, P4-UAS, P4-VAS, P4-WAS, P4-YAS, P4-XAS; P4-HAS, P4-IAS, P4-JAS, P4-KAS, P4-LAS

Aruba (Koninkrijk der Nederlanden)

AIR BANGLADESH

17

BGD

Bangladesh

B747-269B

S2-ADT

Bangladesh

AIR SERVICE COMORES

06-819/TA-15/DGACM

KMD

Comoren

De volledige vloot, met uitzondering van: LET 410 UVP

De volledige vloot, met uitzondering van: D6-CAM (851336)

Comoren

GABON AIRLINES (4)

CTA 0001/MTAC/ANAC

GBK

Republiek Gabon

De volledige vloot, met uitzondering van: 1 luchtvaartuig van het type B-767-200

De volledige vloot, met uitzondering van: TR-LHP

Republiek Gabon

IRAN AIR (5)

FS100

IRA

Islamitische Republiek Iran

De volledige vloot, met uitzondering van: 14 luchtvaartuigen van het type A300, 4 luchtvaartuigen van het type A310, 9 luchtvaartuigen van het type B747, 1 luchtvaartuig B737, 6 luchtvaartuigen van het type A320

De volledige vloot, met uitzondering van:

EP-IBA

EP-IBB

EP-IBC

EP-IBD

EP-IBG

EP-IBH

EP-IBI

EP-IBJ

EP-IBS

EP-IBT

EP-IBV

EP-IBZ

EP-ICE

EP-ICF

EP-IBK

EP-IBL

EP-IBP

EP-IBQ

EP-IAA

EP-IAB

EP-IBC

EP-IBD

EP-IAG

EP-IAH

EP-IAI

EP-IAM

EP-ICD

EP-AGA

EP-IEA

EP-IEB

EP-IED

EP-IEE

EP-IEF

EP-IEG

Islamitische Republiek Iran

NOUVELLE AIR AFFAIRES GABON (SN2AG)

CTA 0003/MTAC/ANAC-G/DSA

NVS

Republiek Gabon

De volledige vloot, met uitzondering van: 1 luchtvaartuig van het type Challenger; CL601 1 luchtvaartuig van het type HS-125-800

De volledige vloot, met uitzondering van: TR-AAG, ZS-AFG

Republiek Gabon; Republiek Zuid-Afrika

TAAG ANGOLA AIRLINES

001

DTA

Republiek Angola

De volledige vloot, met uitzondering van: 3 luchtvaartuigen van het type Boeing B-777 en 4 luchtvaartuigen van het type Boeing B-737-700

De volledige vloot, met uitzondering van: D2-TED, D2-TEE, D2-TEF, D2-TBF, D2, TBG, D2-TBH, D2-TBJ

Republiek Angola

UKRAINIAN MEDITERRANEAN

164

UKM

Oekraïne

De volledige vloot, met uitzondering van een luchtvaartuig van het type MD-83

De volledige vloot, met uitzondering van: UR-CFF

Oekraïne


(1)  De in bijlage B vermelde luchtvaartmaatschappijen kunnen toestemming krijgen om verkeersrechten uit te oefenen door luchtvaartuigen met bemanning te huren („wet lease”) van luchtvaartmaatschappijen waaraan geen exploitatieverbod is opgelegd, voor zover de geldende veiligheidsvoorschriften worden nageleefd.

(2)  Afrijet is only allowed to use the specific aircraft mentioned for its current operations within the European Community.

(3)  Air Astana is only allowed to use the specific aircraft mentioned for its current operations within the European Community.

(4)  Gabon Airlines is only allowed to use the specific aircraft mentioned for its current operations within the European Community.

(5)  Iran Air mag naar de Europese Unie vliegen met het specifieke luchtvaartuig, onder de voorwaarden die zijn uiteengezet in overwegingen (48) en (49) van deze verordening.


31.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/50


VERORDENING (EU) Nr. 274/2010 VAN DE COMMISSIE

van 30 maart 2010

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 31 maart 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 maart 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

156,4

JO

98,8

MA

166,6

TN

154,7

TR

123,2

ZZ

139,9

0707 00 05

JO

75,8

MA

108,5

TR

127,2

ZZ

103,8

0709 90 70

MA

142,0

TR

100,2

ZZ

121,1

0805 10 20

EG

47,6

IL

53,2

MA

50,7

TN

46,9

TR

62,7

ZZ

52,2

0805 50 10

EG

63,7

IL

91,6

MA

49,1

TR

64,8

ZA

71,7

ZZ

68,2

0808 10 80

AR

80,6

BR

89,2

CA

74,4

CL

94,4

CN

95,2

MK

23,6

US

132,0

UY

93,5

ZA

92,9

ZZ

86,2

0808 20 50

AR

78,4

CL

150,4

CN

35,0

MX

100,0

UY

106,8

ZA

92,6

ZZ

93,9


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

31.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/52


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 29 maart 2010

tot vrijstelling van de exploratie naar en exploitatie van aardolie en aardgas in Engeland, Schotland en Wales van de toepassing van Richtlijn 2004/17/EG houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 1920)

(Alleen de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2010/192/EU)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (1), en met name op artikel 30, leden 5 en 6,

Gezien het verzoek dat Shell U.K. Limited (hierna „Shell” genoemd) op 15 oktober 2009 per e-mail heeft ingediend,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité inzake overheidsopdrachten,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   FEITEN

(1)

Bij artikel 27 van Richtlijn 2004/17/EG is aanbestedende diensten die in het Verenigd Koninkrijk activiteiten uitvoeren op het gebied van de exploratie naar of productie van aardolie of aardgas toestemming verleend een alternatieve regeling te hanteren in plaats van de normale regels. Die alternatieve regeling behelst bepaalde statistische verplichtingen, alsmede de verplichting de beginselen van niet-discriminatie en oproep tot mededinging in acht te nemen bij de gunning van opdrachten voor leveringen, werken en diensten, met name wat de informatie betreft die de aanbestedende dienst betreffende zijn inkoopplannen voor de marktdeelnemers beschikbaar maakt.

(2)

Het mechanisme van artikel 30, dat voorziet in een afwijking van het bepaalde in Richtlijn 2004/17/EG, onder bepaalde omstandigheden voor bepaalde marktdeelnemers, geldt ook voor deze verminderde verplichtingen overeenkomstig artikel 27 van diezelfde richtlijn.

(3)

Op 15 oktober 2009 heeft Shell bij e-mail een verzoek overeenkomstig artikel 30, lid 5, van Richtlijn 2004/17/EG gericht tot de Commissie. Overeenkomstig artikel 30, lid 5, eerste alinea, heeft de Commissie de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk daarvan bij brief d.d. 21 oktober 2009 in kennis gesteld, waarop genoemde autoriteiten bij e-mail van 16 november 2009 hebben geantwoord. Bij e-mail van 17 november 2009 heeft de Commissie Shell ook om aanvullende informatie verzocht, welke Shell bij e-mail van 25 november 2009 heeft verzonden.

(4)

Het door Shell ingediende verzoek heeft betrekking op de exploratie naar en productie van aardolie en aardgas in Engeland, Schotland en Wales. In overeenstemming met vorige concentratiebeschikkingen van de Commissie (2), zijn in het verzoek drie onderscheiden Shell-activiteiten beschreven, namelijk:

a)

de exploratie naar aardolie en aardgas;

b)

de productie van aardolie, en

c)

de productie van aardgas.

Overeenkomstig bovengenoemde beschikkingen van de Commissie wordt „productie” voor de doeleinden van dit besluit ook geacht „ontwikkeling” in te houden, d.w.z. het opzetten van een gedegen infrastructuur voor toekomstige productie (olieplatforms, pijpleidingen, terminals enz.).

II.   RECHTSKADER

(5)

Bij artikel 30 van Richtlijn 2004/17/EG is bepaald dat opdrachten voor activiteiten waarop Richtlijn 2004/17/EG van toepassing is, niet onder deze richtlijn vallen indien die activiteit in de lidstaat waarin zij wordt uitgeoefend rechtstreeks aan mededinging blootstaat op marktgebieden tot welke de toegang niet beperkt is. De rechtstreekse blootstelling aan mededinging wordt getoetst aan de hand van objectieve criteria, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van de betrokken sector. De toegang tot een markt wordt als niet-beperkt beschouwd indien de lidstaat de desbetreffende EU-wetgeving tot openstelling van een bepaalde (deel)sector ten uitvoer heeft gelegd en heeft toegepast.

(6)

Aangezien het Verenigd Koninkrijk Richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruikmaken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van koolwaterstoffen (3) ten uitvoer heeft gelegd en heeft toegepast, dient de toegang tot de markt als niet-beperkt te worden beschouwd in de zin van artikel 30, lid 3, eerste alinea, van Richtlijn 2004/17/EG. De rechtstreekse blootstelling aan de mededinging in een specifieke markt moet worden geëvalueerd op basis van verscheidene criteria, waarvan geen op zich beslissend is.

(7)

Wat de markten betreft waarop dit besluit betrekking heeft, vormen het marktaandeel van de voornaamste spelers en de concentratiegraad op de markten in kwestie de te hanteren criteria. Aangezien de voorwaarden verschillen voor de onderscheiden activiteiten waarop dit besluit betrekking heeft, moet bij de desbetreffende evaluatie rekening worden gehouden met de verschillende situaties op de onderscheiden activiteiten/markten.

(8)

Dit besluit laat de toepassing van de mededingingsregels onverlet.

III.   BEOORDELING

(9)

Elk van de drie activiteiten waarop dit verzoek betrekking heeft (exploratie naar aardolie en aardgas, productie van aardolie en productie van aardgas) werden in de vorige beschikkingen van de Commissie, waarnaar is verwezen in overweging 4, als afzonderlijke productmarkten beschouwd. Zij moeten derhalve afzonderlijk worden bekeken.

(10)

Overeenkomstig de gevestigde praktijk van de Commissie (4) vormt de exploratie naar olie en aardgas één relevante productmarkt aangezien het van te voren onmogelijk is te bepalen of de exploratie zal resulteren in het vinden van aardolie, dan wel aardgas. Overeenkomstig diezelfde gevestigde praktijk van de Commissie is bovendien vastgesteld dat de relevante geografische markt mondiaal is.

(11)

Er kunnen drie manieren worden onderscheiden om het marktaandeel van de partijen die actief zijn op het gebied van exploratie te meten: kapitaaluitgaven, bewezen reserves en verwachte productie. Gezien de grote verschillen tussen de vereiste investeringsniveaus in de onderscheiden geografische gebieden zijn de kapitaaluitgaven geen geschikte parameter gebleken. Er zijn bijvoorbeeld grotere investeringen vereist voor exploratieactiviteiten naar olie en gas in de Noordzee dan in bijvoorbeeld het Midden-Oosten.

(12)

Er worden typisch twee andere parameters gebruikt om het marktaandeel van de marktdeelnemers binnen deze sector te evalueren, namelijk hun aandeel in de bewezen reserves en in de verwachte productie (5).

(13)

Op 31 december 2008 bedroegen de gecombineerde bewezen olie- en gasreserves, overeenkomstig de beschikbare informatie, in het totaal wereldwijd 385 miljard standaard kubieke meter olie-equivalent (hierna „Sm3 o. e.”) (6). Het aandeel van Shell daarin bedraagt 1,759 miljard Sm3 o. e., wat neerkomt op een marktaandeel van 0,46 %. Op 1 januari 2009 bedroegen de gecombineerde bewezen olie- en gasreserves in Groot-Brittannië een weinig meer dan 0,88 miljard Sm3 o. e (7), of iets meer dan 0,22 %. Het aandeel van Shell daarin is zelfs kleiner. Overeenkomstig de beschikbare informatie bestaat er een directe correlatie tussen de bewezen olie- en gasreserves en de verwachte toekomstige productie. Niets in de beschikbare informatie wijst er derhalve op dat het marktaandeel van Shell wezenlijk verschillend zal zijn wanneer gemeten in termen van verwachte productie dan in termen van aandeel in de bewezen reserves. In onderstaande overwegingen 14 en 17 wordt het marktaandeel van de voornaamste concurrenten van Shell op het gebied van de productie van respectievelijk aardolie en aardgas gepresenteerd. Gezien het verband tussen de bewezen reserves en de feitelijke productie geven deze cijfers een indicatie van de mededinging op de desbetreffende markten. De exploratiemarkt is weinig geconcentreerd. Afgezien van ondernemingen in staatsbezit, wordt de markt gekenmerkt door de aanwezigheid van twee andere internationale verticaal geïntegreerde particuliere spelers, de zogenaamde super majors (BP en ExxonMobil), alsmede door een aantal zogenaamde majors. Deze elementen wijzen op rechtstreekse blootstelling aan mededinging.

(14)

Overeenkomstig de gevestigde praktijk van de Commissie (8) is de ontwikkeling en productie van (ruwe) aardolie een afzonderlijke productmarkt met een wereldwijde geografische omvang. Overeenkomstig de beschikbare informatie (9) bedroeg de totale mondiale dagproductie van olie 81 820 miljoen vaten in 2008. In datzelfde jaar heeft Shell een totaal van 1 771 miljoen vaten per dag geproduceerd, wat de onderneming een marktaandeel gaf van 2,16 %. Voor de doeleinden van deze analyse is het belangrijk te kijken naar de graad van concentratie op de relevante markt als geheel. In dit verband merkt de Commissie op dat de markt voor de productie van ruwe aardolie wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van grote ondernemingen in staatsbezit en door twee andere internationale verticaal geïntegreerde particuliere spelers (de zogenaamde super majors, BP en ExxonMobil, waarvan het aandeel in de olieproductie in 2008 respectievelijk 3,08 % en 2,32 % bedroeg), alsmede door een aantal zogenaamde majors  (10). Deze elementen wijzen erop dat de markt verscheidene spelers omvat waartussen rechtstreekse blootstelling aan mededinging kan worden verondersteld.

(15)

In een vorige beschikking van de Commissie (11) betreffende de levering van gas aan de eindgebruikers is een onderscheid gemaakt tussen gas met lage calorische waarde (Low Calorific Value — LCV) en gas met hoge calorische waarde (High Calorific Value — HCV). De Commissie heeft ook onderzocht of een onderscheid moet worden gemaakt tussen de levering van vloeibaar aardgas (Liquefied Natural Gas — LNG) en die van aardgas via pijpleidingen (12). In een daaropvolgende beschikking van de Commissie (13) betreffende o.m. de ontwikkeling en productie van aardgas is echter de vraag opengelaten of er voor het doel van die beschikking een onderscheid moet worden gemaakt tussen LCV-gas, HCV-gas en LNG „aangezien de uiteindelijke beoordeling niet afhangt van de gebruikte definitie”. Voor de doeleinden van dit besluit kan deze kwestie ook open worden gelaten om de volgende redenen:

Shell produceert geen LNG;

Shell U.K. Limited is actief in Groot-Brittannië (Schotland, Engeland en Wales), waar op de spotmarkt voor gas, het zogenaamde National Balancing Point, geen onderscheid wordt gemaakt tussen LCV en HCV. National Grid plc (de Britse beheerder van het nationale gasnetwerk) is belast met het toezicht op de kwaliteit van het gas dat het netwerk binnenkomt.

(16)

Wat de geografische markt betreft, werd in vorige beschikkingen van de Commissie (14) ervan uitgegaan dat deze de Europese Economische Ruimte (EER) en eventueel ook Rusland en Algerije omvat.

(17)

Overeenkomstig de beschikbare informatie (15) bedroeg de totale gasproductie in de Europese Unie en in de EER in 2008 respectievelijk 190,3 miljard Sm3 en 289,5 miljard Sm3. De productie van Shell bedroeg in 2008 37,60 miljard Sm3, wat de onderneming een marktaandeel gaf van 12,99 %. In 2008 bedroeg de productie in Rusland en Algerije respectievelijk 601,7 en 86,5 miljard Sm3. De totale productie in de EER plus Rusland en Algerije bedroeg dus 976,7 miljard Sm3, waarvan het aandeel van Shell goed was voor 3,85 %. De concentratie op de aardgasproductiemarkt is eveneens beperkt gezien de aanwezigheid van de super majors (ExxonMobil en BP met marktaandelen tussen respectievelijk [10-20] % en [5-10] %) en van de majors (Statoil en Total met marktaandelen van de orde van grootte van respectievelijk [10-20] % en [5-10] %), en de druk van twee andere belangrijke ondernemingen in staatsbezit, namelijk het Russische Gazprom en het Algerijnse Sonatrach (met marktaandelen tussen respectievelijk [30-40] % en [10-20] % (16). Deze elementen wijzen eveneens op rechtstreekse blootstelling aan mededinging.

IV.   CONCLUSIES

(18)

Gezien de elementen die werden onderzocht in de overwegingen 5 tot en met 17 moet de voorwaarde rechtstreeks bloot te staan aan mededinging, zoals neergelegd in artikel 30, lid 1, van Richtlijn 2004/17/EG, als vervuld worden beschouwd in Engeland, Schotland en Wales voor wat de volgende diensten betreft:

a)

de exploratie naar aardolie en aardgas;

b)

de productie van aardolie, en

c)

de productie van aardgas.

(19)

Aangezien de voorwaarde van niet-beperkte toegang tot de markt als vervuld kan worden beschouwd, is Richtlijn 2004/17/EG niet van toepassing wanneer aanbestedende diensten opdrachten gunnen die bedoeld zijn om de uitvoering in Engeland, Schotland en Wales van de in overweging 18, onder a) tot en met c), bedoelde diensten mogelijk te maken, noch wanneer prijsvragen worden georganiseerd voor de uitvoering van dergelijke activiteiten in deze geografische gebieden.

(20)

Dit besluit is gegrond op de juridische en feitelijke situatie van oktober-december 2009 zoals die naar voren komt uit de door Shell en de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk ingediende informatie. Het kan worden herzien wanneer een aanmerkelijke wijziging van de juridische en feitelijke situatie meebrengt dat niet langer aan de voorwaarden voor de toepasselijkheid van artikel 30, lid 1, van Richtlijn 2004/17/EG is voldaan,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2004/17/EG is niet van toepassing op opdrachten die door de aanbestedende diensten worden gegund en die bedoeld zijn om de volgende in Engeland, Schotland en Wales uit te voeren diensten mogelijk te maken:

a)

de exploratie naar aardolie en aardgas;

b)

de productie van aardolie, en

c)

de productie van aardgas.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 29 maart 2010.

Voor de Commissie

Michel BARNIER

Lid van de Commissie


(1)  PB L 134 van 30.4.2004, blz. 1.

(2)  Zie met name Beschikking 2004/284/EG van de Commissie van 29 september 1999 waarbij een concentratie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en met de werking van de EER-overeenkomst wordt verklaard (zaak nr. IV/M.1383 — Exxon/Mobil) (PB L 103 van 7.4.2004, blz. 1) en daaropvolgende beschikkingen, onder meer de beschikking van de Commissie van 3 mei 2007 waarbij een concentratie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard op grond van Verordening (EG) nr. 139/2004 (zaak IV/M.4545 — Statoil/Hydro).

(3)  PB L 164 van 30.6.1994, blz. 3.

(4)  Zie met name de bovengenoemde Exxon/Mobil-beschikking en, meer recentelijk, de beschikking van de Commissie van 19 november 2007 waarbij een concentratie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard op grond van Verordening (EG) nr. 139/2004 (zaak COMP/M.4934 — Kazmunaigaz/Rompetrol).

(5)  Zie met name de bovengenoemde Exxon/Mobil-beschikking (overwegingen 25 en 27).

(6)  Zie punt 5.2.1 van de aanvraag en de daarin aangehaalde bronnen, in het bijzonder de BP Statistical Review of World Energy van juni 2009, die bij de aanvraag is gevoegd.

(7)  Meer bepaald 0,34 biljoen Sm3 gas, wat neerkomt op 0,34 miljard Sm3 o. e., en 3,4 duizend miljoen vaten aardolie, wat neerkomt op 0,540 miljard Sm3, in het totaal dus 0,88 miljard Sm3.

(8)  Zie met name de bovengenoemde Exxon/Mobil-beschikking en, meer recentelijk, de bovengenoemde Kazmunaigaz/Rompetrol-beschikking.

(9)  Zie blz. 8 van de bij het verzoek gevoegde BP Statistical Review of World Energy van juni 2009, hierna de „BP Statistics” genoemd.

(10)  Waarvan het marktaandeel kleiner is dan dat van de super majors.

(11)  Beschikking 2007/194/EG van de Commissie van 14 november 2006 waarbij een concentratie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-overeenkomst wordt verklaard (zaak COMP/M.4180 — Gaz de France/Suez) (PB L 88 van 29.3.2007, blz. 47).

(12)  Zie met name de bovengenoemde Gaz de France/Suez-beschikking.

(13)  De bovengenoemde Statoil/Hydro-beschikking, punt 12.

(14)  Zie bijvoorbeeld die welke zijn genoemd in overweging 4.

(15)  Zie met name BP Statistics, blz. 24.

(16)  Zie de bovengenoemde Statoil/Hydro-beschikking.


31.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/56


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 29 maart 2010

tot wijziging van Beschikking 2003/135/EG wat betreft de uitroeiings- en noodvaccinatieprogramma’s voor klassieke varkenspest bij wilde varkens in bepaalde gebieden van Nordrhein-Westfalen en Rheinland-Pfalz (Duitsland)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 1931)

(Slechts de teksten in de Duitse en de Franse taal zijn authentiek)

(2010/193/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Richtlijn 2001/89/EG van de Raad van 23 oktober 2001 betreffende maatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding van klassieke varkenspest (1), en met name op artikel 16, lid 1, vijfde alinea, en artikel 20, lid 2, vijfde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 2003/135/EG van de Commissie van 27 februari 2003 inzake de goedkeuring van de programma’s voor de uitroeiing van klassieke varkenspest bij wilde varkens en voor het uitvoeren van noodvaccinatie tegen klassieke varkenspest bij wilde varkens in Duitsland, namelijk in de Länder Niedersachsen, Nordrhein-Westfalen, Rheinland-Pfalz en Saarland (2) is vastgesteld als een van de maatregelen ter bestrijding van klassieke varkenspest.

(2)

Duitsland heeft de Commissie in kennis gesteld van de recente ontwikkeling van die ziekte bij wilde varkens in bepaalde gebieden van de deelstaten Nordrhein-Westfalen en Rheinland-Pfalz.

(3)

Uit de informatie blijkt dat klassieke varkenspest bij wilde varkens is uitgeroeid in bepaalde gebieden in het zuiden van Rheinland-Pfalz en in de regio Eifel. Bijgevolg hoeven de uitroeiings- en noodvaccinatieprogramma’s voor klassieke varkenspest bij wilde varkens niet langer in die specifieke gebieden te worden toegepast.

(4)

Beschikking 2003/135/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Beschikking 2003/135/EG wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek.

Gedaan te Brussel, 29 maart 2010.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 316 van 1.12.2001, blz. 5.

(2)  PB L 53 van 28.2.2003, blz. 47.


BIJLAGE

„BIJLAGE

1.   GEBIEDEN WAARVOOR UITROEIINGSPROGRAMMA’S GELDEN

A.   In de deelstaat Rheinland-Pfalz:

a)

de Kreise Altenkirchen en Neuwied;

b)

in de Kreis Westerwald: de gemeenten Bad Marienberg, Hachenburg, Ransbach-Baumbach, Rennerod, Selters, Wallmerod en Westerburg, de gemeente Höhr-Grenzhausen ten noorden van de autosnelweg A48, de gemeente Montabaur ten noorden van de autosnelweg A3 en de gemeente Wirges ten noorden van de autosnelwegen A48 en A3;

c)

in de Landkreis Südwestpfalz: de gemeenten Thaleischweiler-Fröschen, Waldfischbach-Burgalben, Rodalben en Wallhalben;

d)

in de Kreis Kaiserslautern: de gemeenten Bruchmühlbach-Miesau ten zuiden van de autosnelweg A6, Kaiserslautern-Süd en Landstuhl;

e)

de stad Kaiserslautern ten zuiden van de autosnelweg A6.

B.   In de deelstaat Nordrhein-Westfalen:

a)

in de Rhein-Sieg-Kreis: de steden Bad Honnef, Königswinter, Hennef (Sieg), Sankt Augustin, Niederkassel, Troisdorf, Siegburg en Lohmar, en de gemeenten Neunkirchen-Seelscheid, Eitorf, Ruppichteroth, Windeck en Much;

b)

in de Kreis Siegen-Wittgenstein: in de gemeente Kreuztal: de deelgemeenten Krombach, Eichen, Fellinghausen, Osthelden, Junkernhees en Mittelhees, in de stad Siegen: de stadsdelen Sohlbach, Dillnhütten, Geisweid, Birlenbach, Trupbach, Seelbach, Achenbach, Lindenberg, Rosterberg, Rödgen, Obersdorf, Eisern en Eiserfeld, de gemeenten Freudenberg, Neunkirchen en Burbach, in de gemeente Wilnsdorf: de deelgemeenten Rinsdorf en Wilden;

c)

in de Kreis Olpe: in de stad Drolshagen: de stadsdelen Drolshagen, Lüdespert, Schlade, Hützemert, Feldmannshof, Gipperich, Benolpe, Wormberg, Gelsingen, Husten, Halbhusten, Iseringhausen, Brachtpe, Berlinghausen, Eichen, Heiderhof, Forth en Buchhagen, in de stad Olpe: de stadsdelen Olpe, Rhode, Saßmicke, Dahl, Friedrichsthal, Thieringhausen, Günsen, Altenkleusheim, Rhonard, Stachelau, Lütringhausen en Rüblinghausen, de gemeente Wenden;

d)

in de Märkischer Kreis: de steden Halver, Kierspe en Meinerzhagen;

e)

in de stad Remscheid: de stadsdelen Halle, Lusebusch, Hackenberg, Dörper Höhe, Niederlangenbach, Durchsholz, Nagelsberg, Kleebach, Niederfeldbach, Endringhausen, Lennep, Westerholt, Grenzwall, Birgden, Schneppendahl, Oberfeldbach, Hasenberg, Lüdorf, Engelsburg, Forsten, Oberlangenbach, Niederlangenbach, Karlsruhe, Sonnenschein, Buchholzen, Bornefeld en Bergisch Born;

f)

in de steden Keulen en Bonn: de gemeenten aan de rechterkant van de Rijn;

g)

de stad Leverkusen;

h)

de Rheinisch-Bergischer Kreis;

i)

de Oberbergischer Kreis.

2.   GEBIEDEN WAAR NOODVACCINATIE WORDT TOEGEPAST

A.   In de deelstaat Rheinland-Pfalz:

a)

de Kreise Altenkirchen en Neuwied;

b)

in de Kreis Westerwald: de gemeenten Bad Marienberg, Hachenburg, Ransbach-Baumbach, Rennerod, Selters, Wallmerod en Westerburg, de gemeente Höhr-Grenzhausen ten noorden van de autosnelweg A48, de gemeente Montabaur ten noorden van de autosnelweg A3 en de gemeente Wirges ten noorden van de autosnelwegen A48 en A3;

c)

in de Landkreis Südwestpfalz: de gemeenten Thaleischweiler-Fröschen, Waldfischbach-Burgalben, Rodalben en Wallhalben;

d)

in de Kreis Kaiserslautern: de gemeenten Bruchmühlbach-Miesau ten zuiden van de autosnelweg A6, Kaiserslautern-Süd en Landstuhl;

e)

de stad Kaiserslautern ten zuiden van de autosnelweg A6.

B.   In de deelstaat Nordrhein-Westfalen:

a)

in de Rhein-Sieg-Kreis: de steden Bad Honnef, Königswinter, Hennef (Sieg), Sankt Augustin, Niederkassel, Troisdorf, Siegburg en Lohmar, en de gemeenten Neunkirchen-Seelscheid, Eitorf, Ruppichteroth, Windeck en Much;

b)

in de Kreis Siegen-Wittgenstein: in de gemeente Kreuztal: de deelgemeenten Krombach, Eichen, Fellinghausen, Osthelden, Junkernhees en Mittelhees, in de stad Siegen: de stadsdelen Sohlbach, Dillnhütten, Geisweid, Birlenbach, Trupbach, Seelbach, Achenbach, Lindenberg, Rosterberg, Rödgen, Obersdorf, Eisern en Eiserfeld, de gemeenten Freudenberg, Neunkirchen en Burbach, in de gemeente Wilnsdorf: de deelgemeenten Rinsdorf en Wilden;

c)

in de Kreis Olpe: in de stad Drolshagen: de stadsdelen Drolshagen, Lüdespert, Schlade, Hützemert, Feldmannshof, Gipperich, Benolpe, Wormberg, Gelsingen, Husten, Halbhusten, Iseringhausen, Brachtpe, Berlinghausen, Eichen, Heiderhof, Forth en Buchhagen, in de stad Olpe: de stadsdelen Olpe, Rhode, Saßmicke, Dahl, Friedrichsthal, Thieringhausen, Günsen, Altenkleusheim, Rhonard, Stachelau, Lütringhausen en Rüblinghausen, de gemeente Wenden;

d)

in de Märkischer Kreis: de steden Halver, Kierspe en Meinerzhagen;

e)

in de stad Remscheid: de stadsdelen Halle, Lusebusch, Hackenberg, Dörper Höhe, Niederlangenbach, Durchsholz, Nagelsberg, Kleebach, Niederfeldbach, Endringhausen, Lennep, Westerholt, Grenzwall, Birgden, Schneppendahl, Oberfeldbach, Hasenberg, Lüdorf, Engelsburg, Forsten, Oberlangenbach, Niederlangenbach, Karlsruhe, Sonnenschein, Buchholzen, Bornefeld en Bergisch Born;

f)

in de steden Keulen en Bonn: de gemeenten aan de rechterkant van de Rijn;

g)

de stad Leverkusen;

h)

de Rheinisch-Bergischer Kreis;

i)

de Oberbergischer Kreis.”