ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2010.068.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 68

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

53e jaargang
18 maart 2010


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 222/2010 van de Commissie van 17 maart 2010 houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Sedano Bianco di Sperlonga (BGA))

1

 

 

Verordening (EU) nr. 223/2010 van de Commissie van 17 maart 2010 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

3

 

 

Verordening (EU) nr. 224/2010 van de Commissie van 17 maart 2010 tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 877/2009 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2009/10

5

 

 

Verordening (EU) nr. 225/2010 van de Commissie van 17 maart 2010 inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van maart 2010 in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 533/2007 geopende tariefcontingenten zijn ingediend voor vlees van pluimvee

7

 

 

Verordening (EU) nr. 226/2010 van de Commissie van 17 maart 2010 inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van maart 2010 in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 539/2007 geopende tariefcontingenten zijn ingediend voor bepaalde producten in de sector eieren en ovoalbumine

9

 

 

Verordening (EU) nr. 227/2010 van de Commissie van 17 maart 2010 inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van maart 2010 in het kader van het bij Verordening (EG) nr. 1385/2007 geopende tariefcontingent zijn ingediend voor vlees van pluimvee

11

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2010/18/EU van de Raad van 8 maart 2010 tot uitvoering van de door BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV gesloten herziene raamovereenkomst en tot intrekking van Richtlijn 96/34/EG ( 1 )

13

 

 

BESLUITEN

 

 

2010/160/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 17 maart 2010 tot wijziging van Beschikking 2005/176/EG tot vaststelling van het formaat en de codes voor de melding van dierziekten krachtens Richtlijn 82/894/EEG van de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 1585)  ( 1 )

21

 

 

AANBEVELINGEN

 

 

2010/161/EU

 

*

Aanbeveling van de Commissie van 17 maart 2010 betreffende de monitoring van perfluoralkylverbindingen in levensmiddelen ( 1 )

22

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 68/1


VERORDENING (EU) Nr. 222/2010 VAN DE COMMISSIE

van 17 maart 2010

houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Sedano Bianco di Sperlonga (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name op artikel 7, lid 4, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 6, lid 2, eerste alinea, en artikel 17, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 is de door Italië ingediende aanvraag tot registratie van de benaming „Sedano Bianco di Sperlonga” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006, moet deze benaming worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage vermelde benaming wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 maart 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(2)  PB C 185 van 7.8.2009, blz. 13.


BIJLAGE

In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.6.   Groenten, fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt

ITALIË

Sedano Bianco di Sperlonga (BGA)


18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 68/3


VERORDENING (EU) Nr. 223/2010 VAN DE COMMISSIE

van 17 maart 2010

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 18 maart 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 maart 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

106,9

JO

58,4

MA

73,2

TN

135,7

TR

114,2

ZZ

97,7

0707 00 05

EG

219,6

JO

135,1

MK

134,1

TR

132,8

ZZ

155,4

0709 90 70

MA

192,3

TR

136,3

ZZ

164,3

0709 90 80

EG

32,4

ZZ

32,4

0805 10 20

EG

44,2

IL

54,0

MA

51,1

TN

55,1

TR

61,3

ZZ

53,1

0805 50 10

EG

76,3

IL

89,3

MA

42,8

TR

57,8

ZZ

66,6

0808 10 80

AR

93,3

BR

89,3

CA

73,7

CN

76,3

MK

24,7

US

110,2

UY

70,1

ZZ

76,8

0808 20 50

AR

84,8

CL

75,7

CN

81,6

ZA

86,9

ZZ

82,3


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 68/5


VERORDENING (EU) Nr. 224/2010 VAN DE COMMISSIE

van 17 maart 2010

tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 877/2009 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2009/10

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name op artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2009/10 zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 877/2009 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 214/2010 van de Commissie (4).

(2)

Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 951/2006 te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 951/2006 voor het verkoopseizoen 2009/10 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 877/2009 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 18 maart 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 maart 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

(3)  PB L 253 van 25.9.2009, blz. 3.

(4)  PB L 65 van 13.3.2010, blz. 25.


BIJLAGE

Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 18 maart 2010

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product

Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product

1701 11 10 (1)

34,24

1,01

1701 11 90 (1)

34,24

4,63

1701 12 10 (1)

34,24

0,88

1701 12 90 (1)

34,24

4,34

1701 91 00 (2)

37,99

6,24

1701 99 10 (2)

37,99

2,94

1701 99 90 (2)

37,99

2,94

1702 90 95 (3)

0,38

0,29


(1)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(2)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)  Vaststelling per procent sacharose.


18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 68/7


VERORDENING (EU) Nr. 225/2010 VAN DE COMMISSIE

van 17 maart 2010

inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van maart 2010 in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 533/2007 geopende tariefcontingenten zijn ingediend voor vlees van pluimvee

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name op artikel 7, lid 2,

Gelet op Verordening (EG) nr. 533/2007 van de Commissie van 14 mei 2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten voor vlees van pluimvee (3), en met name op artikel 5, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 533/2007 zijn tariefcontingenten geopend voor de invoer van producten van de sector vlees van pluimvee.

(2)

De in de eerste zeven dagen van maart 2010 voor de deelperiode van 1 april tot en met 30 juni 2010 ingediende invoercertificaataanvragen hebben, voor bepaalde contingenten, betrekking op een hoeveelheid die groter is dan de beschikbare hoeveelheid. Bijgevolg dient door vaststelling van de op de aangevraagde hoeveelheden toe te passen toewijzingscoëfficiënt te worden bepaald in hoeverre de invoercertificaten kunnen worden afgegeven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Op de invoercertificaataanvragen die op grond van Verordening (EG) nr. 533/2007 zijn ingediend voor de deelperiode van 1 april tot en met 30 juni 2010, worden de in de bijlage bij de onderhavige verordening vastgestelde toewijzingscoëfficiënten toegepast.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 18 maart 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 maart 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.

(3)  PB L 125 van 15.5.2007, blz. 9.


BIJLAGE

Nummer van de groep

Volgnummer

Toewijzingscoëfficiënt voor de invoercertificaataanvragen die zijn ingediend voor de deelperiode van 1.4.2010-30.6.2010

(%)

P1

09.4067

1,737395

P3

09.4069

0,586978


18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 68/9


VERORDENING (EU) Nr. 226/2010 VAN DE COMMISSIE

van 17 maart 2010

inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van maart 2010 in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 539/2007 geopende tariefcontingenten zijn ingediend voor bepaalde producten in de sector eieren en ovoalbumine

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale-GMO-verordening) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name op artikel 7, lid 2,

Gelet op Verordening (EG) nr. 539/2007 van de Commissie van 15 mei 2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten voor eieren en ovoalbumine (3), en met name op artikel 5, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 539/2007 zijn tariefcontingenten geopend voor de invoer van producten van de sector eieren en ovoalbumine.

(2)

De in de eerste zeven dagen van maart 2010 voor de deelperiode van 1 april tot en met 30 juni 2010 ingediende invoercertificaataanvragen hebben, voor bepaalde contingenten, betrekking op een hoeveelheid die groter is dan de beschikbare hoeveelheid. Bijgevolg dient door vaststelling van de op de aangevraagde hoeveelheden toe te passen toewijzingscoëfficiënt te worden bepaald in hoeverre de invoercertificaten kunnen worden afgegeven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Op de invoercertificaataanvragen die op grond van Verordening (EG) nr. 539/2007 zijn ingediend voor de deelperiode van 1 april tot en met 30 juni 2010, worden de in de bijlage bij de onderhavige verordening vastgestelde toewijzingscoëfficiënten toegepast.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 18 maart 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 maart 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.

(3)  PB L 128 van 16.5.2007, blz. 19.


BIJLAGE

Nummer van de groep

Volgnummer

Toewijzingscoëfficiënt voor de invoercertificaataanvragen die zijn ingediend voor de deelperiode van 1.4.2010-30.6.2010

(%)

E2

09.4401

25,129987


18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 68/11


VERORDENING (EU) Nr. 227/2010 VAN DE COMMISSIE

van 17 maart 2010

inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van maart 2010 in het kader van het bij Verordening (EG) nr. 1385/2007 geopende tariefcontingent zijn ingediend voor vlees van pluimvee

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name op artikel 7, lid 2,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1385/2007 van de Commissie van 26 november 2007 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 774/94 van de Raad, wat betreft de opening en vaststelling van de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten voor vlees van pluimvee (3), en met name op artikel 5, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

De in de eerste zeven dagen van maart 2010 voor de deelperiode van 1 april tot en met 30 juni 2010 ingediende invoercertificaataanvragen hebben, voor bepaalde contingenten, betrekking op een hoeveelheid die groter is dan de beschikbare hoeveelheid. Bijgevolg dient door vaststelling van de op de aangevraagde hoeveelheden toe te passen toewijzingscoëfficiënt te worden bepaald in hoeverre de invoercertificaten kunnen worden afgegeven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Op de invoercertificaataanvragen die op grond van Verordening (EG) nr. 1385/2007 zijn ingediend voor de deelperiode van 1 april tot en met 30 juni 2010, worden de in de bijlage bij de onderhavige verordening vastgestelde toewijzingscoëfficiënten toegepast.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 18 maart 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 maart 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.

(3)  PB L 309 van 27.11.2007, blz. 47.


BIJLAGE

Nummer van de groep

Volgnummer

Toewijzingscoëfficiënt voor de invoercertificaataanvragen die zijn ingediend voor de deelperiode van 1.4.2010-30.6.2010

(%)

1

09.4410

0,450752

3

09.4412

0,502897

4

09.4420

0,654346

5

09.4421

6,711447

6

09.4422

0,729936


RICHTLIJNEN

18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 68/13


RICHTLIJN 2010/18/EU VAN DE RAAD

van 8 maart 2010

tot uitvoering van de door BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV gesloten herziene raamovereenkomst en tot intrekking van Richtlijn 96/34/EG

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 155, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 153 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie („VWEU”) biedt de Unie de mogelijkheid het optreden van de lidstaten te ondersteunen en aan te vullen, onder andere op het gebied van de gelijkheid van mannen en vrouwen wat kansen op de arbeidsmarkt en behandeling op het werk betreft.

(2)

De sociale dialoog op het niveau van de Unie kan overeenkomstig artikel 155, lid 1, van het VWEU leiden tot contractuele betrekkingen, met inbegrip van overeenkomsten, indien werkgevers en werknemers („de sociale partners”) zulks wensen. Overeenkomstig artikel 155, lid 2, van het VWEU kunnen de sociale partners gezamenlijk verzoeken dat op het niveau van de Unie door hen gesloten overeenkomsten voor zaken die onder artikel 153 van het VWEU vallen, ten uitvoer worden gelegd bij een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie.

(3)

Een raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof is op 14 december 1995 door de Europese brancheoverkoepelende organisaties van sociale partners (het EVV, de UNICE en het CEEP) gesloten en heeft rechtsgevolg gekregen door Richtlijn 96/34/EG van de Raad van 3 juni 1996 betreffende de door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof (1). Deze richtlijn is bij Richtlijn 97/75/EG van de Raad gewijzigd en uitgebreid tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (2). Richtlijn 96/34/EG heeft in hoge mate bijgedragen tot verbetering van de mogelijkheden voor werkende ouders in de lidstaten om door middel van verlofregelingen werk en gezinstaken te combineren.

(4)

Overeenkomstig artikel 138, leden 2 en 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap („VEG”) (3) heeft de Commissie de Europese sociale partners in 2006 en 2007 geraadpleegd over manieren om de combinatie van werk, privé- en gezinsleven, en met name de huidige wetgeving van de Unie inzake moederschapsbescherming en ouderschapsverlof, verder te verbeteren en over de mogelijkheid nieuwe vormen van gezinsgerelateerd verlof, zoals vaderschapsverlof, adoptieverlof en zorgverlof voor gezinsleden, in te voeren.

(5)

De drie Europese algemene brancheoverkoepelende organisaties van sociale partners (het EVV, het CEEP en BUSINESSEUROPE, voorheen de UNICE), en de Europese brancheoverkoepelende organisatie van sociale partners die een bepaalde categorie ondernemingen vertegenwoordigt (UEAPME) hebben de Commissie op 11 september 2008 overeenkomstig artikel 138, lid 4, en artikel 139 van het VEG (4) in kennis gesteld van hun wens om onderhandelingen aan te gaan, met als doel de raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof van 1995 te herzien.

(6)

Op 18 juni 2009 hebben deze organisaties de herziene raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof (de „herziene raamovereenkomst”) ondertekend en een gezamenlijk verzoek aan de Commissie gericht om een voorstel voor een besluit van de Raad tot uitvoering van die herziene raamovereenkomst in te dienen.

(7)

Tijdens de onderhandelingen hebben de Europese sociale partners de raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof van 1995 volledig herzien. Richtlijn 96/34/EG moet derhalve worden ingetrokken en vervangen door een nieuwe richtlijn, en niet alleen worden gewijzigd.

(8)

Aangezien de doelstellingen van de richtlijn, namelijk de combinatie van werk, prive- en gezinsleven voor werkende ouders en de gelijkheid van mannen en vrouwen wat kansen op de arbeidsmarkt en behandeling op het werk betreft in de gehele Unie te verbeteren, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(9)

De Commissie heeft bij de opstelling van haar voorstel voor een richtlijn van de Raad rekening gehouden met de representativiteit van de partijen die de herziene raamovereenkomst hebben ondertekend, hun opdracht, de wettigheid van de clausules in de herziene raamovereenkomst en de naleving van de bepalingen die betrekking hebben op het midden- en kleinbedrijf.

(10)

De Commissie heeft het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité in kennis gesteld van haar voorstel.

(11)

In clausule 1, punt 1, van de herziene raamovereenkomst is, overeenkomstig de algemene beginselen van de wetgeving van de Unie op het gebied van het sociaal beleid, bepaald dat de overeenkomst minimumeisen vaststelt.

(12)

Clausule 8, punt 1, van de herziene raamovereenkomst stelt dat de lidstaten gunstiger bepalingen dan die in de overeenkomst mogen toepassen of invoeren.

(13)

Clausule 8, punt 2, van de herziene raamovereenkomst stelt dat de tenuitvoerlegging van de bepalingen van de overeenkomst onvoldoende reden is voor een verlaging van het algemene beschermingsniveau van de werknemers op het door de overeenkomst bestreken gebied.

(14)

De lidstaten moeten voor inbreuken op de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties vaststellen.

(15)

De lidstaten kunnen de sociale partners, indien zij daarom gezamenlijk verzoeken, belasten met de tenuitvoerlegging van deze richtlijn, op voorwaarde dat deze lidstaten alle nodige maatregelen treffen om de in deze richtlijn voorgeschreven resultaten te allen tijde te kunnen waarborgen.

(16)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” (5) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Unie hun eigen tabellen op te stellen, die voor zover mogelijk het verband weergeven tussen de richtlijnen en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bij deze richtlijn wordt uitvoering gegeven aan de herziene raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof, die op 18 juni 2009 door de Europese brancheoverkoepelende sociale partners (BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV) is gesloten en in bijlage deze is opgenomen.

Artikel 2

De lidstaten bepalen welke sancties van toepassing zijn wanneer krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen worden overtreden. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Artikel 3

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 8 maart 2012 aan deze richtlijn te voldoen of zullen zich ervan verzekeren dat de sociale partners via overeenkomsten binnen die termijn de nodige maatregelen vaststellen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten hebben in geval van bijzondere moeilijkheden of tenuitvoerlegging bij collectieve overeenkomst zo nodig een extra termijn van maximaal één jaar om aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan uiterlijk op 8 maart 2012 in kennis, met opgave van redenen waarom een extra termijn noodzakelijk is.

3.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 4

Richtlijn 96/34/EG wordt ingetrokken met ingang van 8 maart 2012. De verwijzingen naar Richtlijn 96/34/EG worden gelezen als verwijzingen naar deze richtlijn.

Artikel 5

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 6

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 8 maart 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

C. CORBACHO


(1)  PB L 145 van 19.6.1996, blz. 4.

(2)  PB L 10 van 16.1.1998, blz. 24.

(3)  Hernummerd: artikel 154, leden 2 en 3, van het VWEU.

(4)  Hernummerd: artikel 154, lid 4, en artikel 155 van het VWEU.

(5)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.


BIJLAGE

RAAMOVEREENKOMST INZAKE OUDERSCHAPSVERLOF (HERZIEN)

18 juni 2009

Deze raamovereenkomst tussen de Europese sociale partners BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV (en het verbindingscomité Eurocadres/CEC) strekt tot herziening van de raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof van 14 december 1995 waarin minimumeisen voor ouderschapsverlof zijn vastgesteld, als een belangrijk middel om werk en gezinstaken te combineren en gelijke kansen en behandeling van mannen en vrouwen te bevorderen.

De Europese sociale partners verzoeken de Commissie deze raamovereenkomst aan de Raad voor te leggen, met het oog op een besluit van de Raad waarbij de in de raamovereenkomst opgenomen eisen bindend worden in de lidstaten van de Europese Unie.

I.   Algemene overwegingen

1.

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 138 en 139 (1);

2.

Gelet op artikel 137, lid 1, onder c), en artikel 141 van het VEG (2) en het beginsel van gelijke behandeling (de artikelen 2, 3 en 13 van het VEG (3)) en de hierop gebaseerde afgeleide wetgeving, en met name Richtlijn 75/117/EEG van de Raad betreffende het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der lidstaten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers (4); Richtlijn 92/85/EEG van de Raad inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (5); Richtlijn 96/97/EG van de Raad tot wijziging van Richtlijn 86/378/EEG betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen in ondernemings- en sectorale regelingen inzake sociale zekerheid (6); en Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van de gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking) (7);

3.

Gelet op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 7 december 2000 en de artikelen 23 en 33 daarvan, die betrekking hebben op de gelijkheid van mannen en vrouwen en de combinatie van werk, privé- en gezinsleven;

4.

Gelet op het verslag van de Commissie van 2003 over omzetting van Richtlijn 96/34/EG van de Raad van 3 juni 1996 betreffende de door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof;

5.

Gelet op de doelstelling van de Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid om de totale arbeidsparticipatie tot 70 %, de arbeidsparticipatie van vrouwen tot 60 % en die van oudere werknemers tot 50 % te verhogen; gelet op de doelstellingen van Barcelona wat de opvangvoorzieningen voor kinderen betreft; en de bijdrage die het beleid om de combinatie van werk, privé- en gezinsleven te verbeteren, tot de verwezenlijking van deze doelstellingen kan leveren;

6.

Gelet op de kaderstrategie inzake de gelijkheid van vrouwen en mannen van de Europese sociale partners van 22 maart 2005, waarin de ondersteuning van het evenwicht tussen werk en privéleven als prioritair actiegebied is aangemerkt en is erkend dat om vooruitgang te boeken op het gebied van de combinatie van werk, privé- en gezinsleven, een evenwichtige, geïntegreerde en samenhangende beleidsmix moet worden ontwikkeld, bestaande uit verlofregelingen, arbeidsregelingen en opvangvoorzieningen;

7.

Overwegende dat maatregelen om de combinatie van werk, privé- en gezinsleven te verbeteren, deel uitmaken van een bredere beleidsagenda die als onderdeel van een flexizekerheidsaanpak in de behoeften van werknemers en werkgevers moet voorzien en de aanpasbaarheid en inzetbaarheid moet verbeteren;

8.

Overwegende dat gezinsbeleid moet bijdragen aan het bereiken van gelijke behandeling van mannen en vrouwen en moet worden gezien in het kader van de demografische veranderingen, de gevolgen van de vergrijzing, het dichten van de kloof tussen generaties, de bevordering van de arbeidsparticipatie van de vrouw en de verdeling van de zorgtaken tussen vrouwen en mannen;

9.

Overwegende dat de Commissie de Europese sociale partners in 2006 en 2007 in de eerste en tweede fase van de raadpleging over de combinatie van werk, privé- en gezinsleven heeft geraadpleegd en, onder andere actie heeft ondernomen op het gebied van de actualisering van het regelgevingskader op EU-niveau en de Europese sociale partners heeft aangespoord om de bepalingen van hun raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof te beoordelen met het oog op herziening;

10.

Overwegende dat de raamovereenkomst van de Europese sociale partners inzake ouderschapsverlof van 1995 een katalysator voor positieve verandering is geweest, voor een gemeenschappelijke aanpak van de combinatie van werk en privéleven heeft gezorgd en er in belangrijke mate toe heeft bijgedragen dat werkende ouders in Europa werk, privé- en gezinsleven beter kunnen combineren; naar aanleiding van een gezamenlijke evaluatie zijn de Europese sociale partners echter van mening dat bepaalde onderdelen van de overeenkomst moeten worden aangepast of herzien, zodat de doelstellingen beter kunnen worden bereikt;

11.

Aangezien bepaalde aspecten moeten worden aangepast, rekening houdend met de toenemende diversiteit van de beroepsbevolking en met maatschappelijke ontwikkelingen zoals de groeiende diversiteit van gezinsvormen, waarbij de nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten en/of gebruiken in acht moeten worden genomen;

12.

Overwegende dat in veel lidstaten mannen worden aangemoedigd om een gelijk deel van de gezinstaken op zich te nemen, maar dit niet tot voldoende resultaat heeft geleid; daarom moeten meer doeltreffende maatregelen worden genomen om een meer gelijke verdeling van de gezinstaken tussen mannen en vrouwen te bevorderen;

13.

Overwegende dat veel lidstaten al beschikken over een grote verscheidenheid aan beleidsmaatregelen en praktijken op het gebied van verlofvoorzieningen, kinderopvang en flexibele werkregelingen, die zijn afgestemd op de behoeften van werknemers en werkgevers en ouders moeten helpen bij het combineren van werk, privé- en gezinsleven; hiermee moet rekening worden gehouden bij de uitvoering van deze overeenkomst;

14.

Overwegende dat deze raamovereenkomst één onderdeel van de acties van de Europese sociale partners op het gebied van de combinatie van werk, privé- en gezinsleven is;

15.

Overwegende dat deze overeenkomst een raamovereenkomst is die minimumeisen en bepalingen inzake ouderschapsverlof bevat, dat moet worden onderscheiden van zwangerschaps- en bevallingsverlof, en inzake arbeidsverzuim door overmacht, en het aan de lidstaten en de sociale partners overlaat de voorwaarden en uitvoeringsbepalingen vast te stellen, teneinde rekening te houden met de situatie in elke lidstaat;

16.

Overwegende dat het recht op ouderschapsverlof in deze overeenkomst een individueel recht is dat in beginsel niet overdraagbaar is en dat het de lidstaten is toegestaan het overdraagbaar te maken. Aangezien uit ervaring is gebleken dat als het verlof niet overdraagbaar is, dit vaders kan stimuleren het verlof op te nemen, stemmen de Europese sociale partners ermee in een deel van het verlof niet-overdraagbaar te maken;

17.

Overwegende dat het belangrijk is rekening te houden met de bijzondere behoeften van ouders met kinderen met een handicap of langdurige ziekte;

18.

Overwegende dat de lidstaten moeten voorzien in het behoud van het recht op voorzieningen in natura uit hoofde van de ziektekostenverzekering tijdens de minimumduur van het ouderschapsverlof;

19.

Overwegende dat de lidstaten, wanneer dat gezien de nationale omstandigheden en de begrotingssituatie gepast is, bij de uitvoering van deze overeenkomst ook rekening moeten houden met het behoud van de rechten op socialezekerheidsuitkeringen tijdens de minimumduur van het ouderschapsverlof, evenals de rol van inkomen als een van de factoren die meewegen bij het opnemen van ouderschapsverlof;

20.

Overwegende dat uit de ervaringen in de lidstaten naar voren is gekomen dat het inkomensniveau tijdens het ouderschapsverlof een van de elementen is die van invloed zijn op het besluit om dit verlof op te nemen, met name voor vaders;

21.

Overwegende dat de mogelijkheid flexibel te werken het ouders gemakkelijker maakt werk en ouderlijke verantwoordelijkheden te combineren en herintreden vergemakkelijkt, met name na het ouderschapsverlof;

22.

Overwegende dat ouderschapsverlofregelingen bedoeld zijn om werkende ouders gedurende een specifieke periode te ondersteunen, teneinde hun arbeidsmarktparticipatie te behouden en te vergroten; dat daarom meer aandacht moet worden besteed aan het onderhouden van het contact met de werkgever tijdens het verlof of het maken van afspraken over de terugkeer naar het werk;

23.

Overwegende dat in de overeenkomst rekening wordt gehouden met de noodzaak de voorschriften op het gebied van het sociaal beleid te verbeteren, het concurrentievermogen van de economie van de Europese Unie te vergroten en te voorkomen dat administratieve, financiële en juridische verplichtingen worden opgelegd die de oprichting en ontwikkeling van mkb's belemmeren;

24.

Overwegende dat de sociale partners bij uitstek geschikt zijn om oplossingen te vinden die aan de behoeften van zowel werkgevers als werknemers tegemoetkomen en daarom een bijzondere rol zullen spelen in de invoering, toepassing, monitoring en evaluatie van deze overeenkomst, in de bredere context van andere maatregelen om de combinatie van werk en gezinstaken te verbeteren en de gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen te bevorderen,

ZIJN DE ONDERTEKENENDE PARTIJEN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

II.   Inhoud

Clausule 1:   Doel en werkingssfeer

1.

Deze overeenkomst stelt minimumeisen vast die het werkende ouders gemakkelijker moeten maken beroep en zorgtaken te combineren, waarbij rekening wordt gehouden met de groeiende diversiteit van gezinsvormen en de nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten en/of gebruiken in acht worden genomen.

2.

Deze overeenkomst is van toepassing op alle werknemers, zowel mannen als vrouwen, met een arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking overeenkomstig de in elke lidstaat geldende wetgeving, collectieve overeenkomsten en/of gebruiken.

3.

De lidstaten en/of de sociale partners kunnen werknemers of arbeidsovereenkomsten of arbeidsbetrekkingen niet buiten de werkingssfeer en toepassing van deze overeenkomst houden enkel en alleen omdat zij deeltijdwerkers, werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd of personen met een arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking met een uitzendbureau zijn.

Clausule 2:   Ouderschapsverlof

1.

Krachtens deze overeenkomst wordt aan werknemers, zowel mannen als vrouwen, bij geboorte of adoptie van een kind een individueel recht op ouderschapsverlof toegekend om tot een door de lidstaten en/of de sociale partners vast te stellen leeftijd van maximaal acht jaar voor hun kind te zorgen.

2.

Het verlof wordt voor een periode van ten minste vier maanden toegekend en is, om de gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen te bevorderen, in beginsel niet overdraagbaar. Om te stimuleren dat het verlof meer gelijkelijk door beide ouders wordt opgenomen, is ten minste een van de vier maanden niet overdraagbaar. De uitvoeringsbepalingen van de niet-overdraagbare periode worden op nationaal niveau vastgesteld door middel van wetgeving en/of collectieve overeenkomsten, waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande verlofregelingen in de lidstaten.

Clausule 3:   Uitvoeringsbepalingen

1.

De voorwaarden en uitvoeringsbepalingen voor het ouderschapsverlof worden in de lidstaten bij wet en/of bij collectieve overeenkomsten vastgesteld, met inachtneming van de minimumvereisten van deze overeenkomst. De lidstaten en/of de sociale partners kunnen onder meer:

a)

beslissen of het ouderschapsverlof als vol- of deeltijdverlof, in gedeelten of in de vorm van uitgesteld verlof wordt toegekend, waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften van zowel werkgevers als werknemers;

b)

het recht op ouderschapsverlof afhankelijk stellen van een werk- en/of anciënniteitsperiode van ten hoogste één jaar; de lidstaten en/of de sociale partners zorgen ervoor dat, wanneer van deze bepaling wordt gebruikgemaakt, in geval van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd, zoals bepaald in Richtlijn 1999/70/EG inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, bij dezelfde werkgever, de som van deze overeenkomsten in aanmerking zal worden genomen bij het berekenen van de anciënniteitsperiode;

c)

de omstandigheden vaststellen waarin een werkgever, na raadpleging overeenkomstig de nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten en/of gebruiken, het recht heeft de toekenning van ouderschapsverlof uit te stellen om gerechtvaardigde redenen in verband met het functioneren van de organisatie. Alle uit de toepassing van deze bepaling voortvloeiende problemen moeten overeenkomstig de nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten en/of gebruiken worden opgelost;

d)

behalve de onder c) genoemde maatregelen bijzondere regelingen toestaan om te voorzien in de functionele en organisatorische behoeften van kleine ondernemingen.

2.

De lidstaten en/of de sociale partners stellen perioden vast waarbinnen de werknemer die van zijn recht op ouderschapsverlof gebruikmaakt, zijn werkgever van zijn voornemen in kennis moet stellen, onder vermelding van het begin en het einde van de verlofperiode. De lidstaten en/of de sociale partners houden rekening met de belangen van werknemers en van werkgevers bij het vaststellen van de duur van deze kennisgevingsperioden.

3.

De lidstaten en/of de sociale partners moeten beoordelen of de voorwaarden en wijze van toepassing van ouderschapsverlof moeten worden aangepast aan de behoeften van ouders van kinderen met een handicap of langdurige ziekte.

Clausule 4:   Adoptie

1.

De lidstaten en de sociale partners beoordelen of aanvullende maatregelen nodig zijn om tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van adoptieouders.

Clausule 5:   Arbeidsrechten en non-discriminatie

1.

Na afloop van het ouderschapsverlof heeft de werknemer het recht terug te keren in dezelfde functie of, indien dat niet mogelijk is, in een gelijkwaardige of vergelijkbare functie die in overeenstemming is met zijn of haar arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking.

2.

De op de datum van ingang van het ouderschapsverlof door de werknemer verworven rechten of rechten in wording blijven ongewijzigd behouden tot het einde van het ouderschapsverlof. Na afloop van het ouderschapsverlof zijn deze rechten, met inbegrip van de uit de wetgeving, collectieve overeenkomsten en/of nationale gebruiken voortvloeiende veranderingen, van toepassing.

3.

De lidstaten en/of de sociale partners stellen de regeling vast die gedurende het ouderschapsverlof op de arbeidsovereenkomst of de arbeidsbetrekking van toepassing is.

4.

Teneinde te waarborgen dat de werknemers van hun recht op ouderschapsverlof kunnen gebruikmaken, nemen de lidstaten en/of de sociale partners overeenkomstig de nationale wetgeving, de collectieve overeenkomsten en/of de gebruiken de nodige maatregelen om de werknemers tegen minder gunstige behandeling of ontslag wegens het aanvragen of opnemen van ouderschapsverlof te beschermen.

5.

Alle socialezekerheidskwesties in verband met deze overeenkomst moeten door de lidstaten en/of de sociale partners overeenkomstig de nationale wetgeving en/of collectieve overeenkomsten worden beoordeeld en geregeld, rekening houdend met het belang van de continuïteit van de rechten op de socialezekerheidsuitkeringen krachtens de verschillende regelingen, in het bijzonder wat de gezondheidszorg betreft.

Alle inkomenskwesties in verband met deze overeenkomst moeten door de lidstaten en/of de sociale partners overeenkomstig de nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten en/of gebruiken worden beoordeeld en geregeld, rekening houdend met de rol van inkomen als een van de factoren voor het opnemen van ouderschapsverlof.

Clausule 6:   Terugkeer naar het werk

1.

Om een betere combinatie van werk, privé- en gezinsleven mogelijk te maken, moeten de lidstaten en/of de sociale partners de nodige maatregelen nemen om te garanderen dat werknemers die uit ouderschapsverlof terugkeren, voor een bepaalde periode aangepaste werktijden en/of -patronen mogen aanvragen. De werkgevers beoordelen deze aanvragen en reageren erop, rekening houdend met hun eigen behoeften en met die van de werknemers.

De uitvoeringsbepalingen van dit lid moeten overeenkomstig de nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten en/of de gangbare praktijk worden vastgesteld.

2.

Om de terugkeer naar het werk na het ouderschapsverlof te vergemakkelijken, worden werknemers en werkgevers aangemoedigd tijdens het verlof contact met elkaar te houden en kunnen de betrokken partijen onderlinge afspraken maken over passende reïntegratiemaatregelen, rekening houdend met de nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten en/of gebruiken.

Clausule 7:   Arbeidsverzuim door overmacht

1.

De lidstaten en/of de sociale partners nemen de nodige maatregelen om de werknemers toe te staan hun werk overeenkomstig de nationale wetgeving, de collectieve overeenkomsten en/of de gangbare praktijk te verzuimen wegens overmacht in verband met onvoorziene gezinsomstandigheden in geval van ziekte of een ongeval waardoor de onmiddellijke aanwezigheid van de werknemer vereist is.

2.

De lidstaten en/of de sociale partners kunnen de voorwaarden en uitvoeringsbepalingen van clausule 7, punt 1, preciseren en dit recht beperken tot een bepaalde duur per jaar en/of per geval.

Clausule 8:   Slotbepalingen

1.

De lidstaten kunnen gunstiger bepalingen dan in deze overeenkomst toepassen of invoeren.

2.

De tenuitvoerlegging van de bepalingen van deze overeenkomst is geen reden om een verlaging van het algemene beschermingsniveau van de werknemers op het door deze overeenkomst bestreken gebied te rechtvaardigen. Dit doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten en/of de sociale partners om, in het licht van veranderde omstandigheden (met inbegrip van de invoering van de niet-overdraagbaarheid), andere wettelijke, bestuursrechtelijke of contractuele bepalingen vast te stellen, mits aan de minimumvereisten van deze overeenkomst wordt voldaan.

3.

Deze overeenkomst laat het recht van de sociale partners onverlet op het passende niveau, ook op Europees niveau, overeenkomsten te sluiten tot aanpassing en/of aanvulling van de bepalingen van deze overeenkomst teneinde rekening te houden met bijzondere omstandigheden.

4.

De lidstaten stellen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om uiterlijk twee jaar na vaststelling ervan aan het besluit van de Raad te voldoen, of dragen er zorg voor dat de sociale partners voor het einde van die periode via overeenkomst de nodige maatregelen vaststellen. Zo nodig beschikken de lidstaten in geval van bijzondere moeilijkheden of tenuitvoerlegging door middel van collectieve overeenkomsten over een extra termijn van maximaal één jaar om aan het besluit te voldoen.

5.

De voorkoming en beslechting van uit de toepassing van de overeenkomst voortvloeiende geschillen en klachten geschieden overeenkomstig de nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten en/of gebruiken.

6.

Onverminderd de rol van de Commissie, de nationale gerechten en het Europees Hof van Justitie, dient iedere vraag betreffende de uitlegging van deze overeenkomst op Europees vlak door de Commissie in de eerste plaats te worden voorgelegd aan de ondertekenende partijen, die advies zullen uitbrengen.

7.

De ondertekenende partijen herzien de toepassing van deze overeenkomst vijf jaar na de datum van het besluit van de Raad, indien een van de partijen bij deze overeenkomst daarom verzoekt.

Gedaan te Brussel, 18 juni 2009.

Voor het EVV

John Monks

Secretaris-generaal

Namens de vakbondsdelegatie

Voor BUSINESSEUROPE

Philippe de Buck

Directeur-generaal

Voor UEAPME

Andrea Benassi

Secretaris-generaal

Voor CEEP

Ralf Resch

Secretaris-generaal


(1)  Hernummerd: artikelen 154 en 155 van het VWEU.

(2)  Hernummerd: artikel 153, lid 1, onder c), en artikel 157 van het VWEU.

(3)  Artikel 2 van het VEG wordt ingetrokken en inhoudelijk vervangen door artikel 3 van het VEU. Artikel 3, lid 1, van het VEG wordt ingetrokken en inhoudelijk vervangen door de artikelen 3 tot en met 6 van het VWEU. Artikel 3, lid 2, van het VEG wordt hernummerd tot artikel 8 van het VWEU. Artikel 13 van het VEG is hernummerd tot artikel 19 van het VWEU.

(4)  PB L 45 van 19.2.1975, blz. 19.

(5)  PB L 348 van 28.11.1992, blz. 1.

(6)  PB L 46 van 17.2.1997, blz. 20.

(7)  PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23.


BESLUITEN

18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 68/21


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 17 maart 2010

tot wijziging van Beschikking 2005/176/EG tot vaststelling van het formaat en de codes voor de melding van dierziekten krachtens Richtlijn 82/894/EEG van de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 1585)

(Voor de EER relevante tekst)

(2010/160/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Richtlijn 82/894/EEG van de Raad van 21 december 1982 inzake de melding van dierziekten in de Gemeenschap (1), en met name op artikel 5, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 82/894/EEG betreft de melding van uitbraken van de in bijlage I bij die richtlijn opgenomen dierziekten.

(2)

Bij Beschikking 2005/176/EG van de Commissie (2) worden het formaat en de codes voor de melding van dierziekten krachtens Richtlijn 82/894/EEG vastgesteld. In de bijlagen X/09 en X/11 bij die beschikking zijn de codes voor de veterinaire regio’s in respectievelijk Denemarken en Spanje opgenomen.

(3)

Denemarken en Spanje hebben de namen en de grenzen van hun veterinaire regio’s aangepast. De aanpassing van die regio’s heeft gevolgen voor het systeem voor de melding van dierziekten. De thans in dat systeem opgenomen regio’s moeten daarom door de nieuwe regio’s worden vervangen. Het is daarom wenselijk de bijlagen X/09 en X/11 bij Beschikking 2005/176/EG dienovereenkomstig te wijzigen.

(4)

Beschikking 2005/176/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

Om de vertrouwelijkheid van de meegedeelde gegevens te beschermen, mogen de bijlagen bij deze beschikking niet in het Publicatieblad van de Europese Unie worden gepubliceerd.

(6)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Beschikking 2005/176/EG wordt als volgt gewijzigd:

1.

Bijlage X/09 wordt vervangen door de tekst in bijlage I bij dit besluit.

2.

Bijlage X/11 wordt vervangen door de tekst in bijlage II bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 17 maart 2010.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 378 van 31.12.1982, blz. 58.

(2)  PB L 59 van 5.3.2005, blz. 40.


AANBEVELINGEN

18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 68/22


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE

van 17 maart 2010

betreffende de monitoring van perfluoralkylverbindingen in levensmiddelen

(Voor de EER relevante tekst)

(2010/161/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 292,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Perfluoralkylverbindingen (PFAS) worden op grote schaal gebruikt in industriële en consumententoepassingen, waaronder vlekbestendige coatings voor weefsels en tapijt, oliebestendige coatings voor papierproducten die zijn goedgekeurd om met levensmiddelen in aanraking te komen, brandblusschuim, mijnbouw- en oliebronsurfactanten, vloerboenwas en insecticideformuleringen Een belangrijke subgroep wordt gevormd door ge(per)fluoreerde organische surfactanten, waartoe perfluoroctaansulfonaat (PFOS) en perfluoroctaanzuur (PFOA) behoren.

(2)

Wegens dit grootschalige gebruik worden PFOS, PFOA en zouten en precursoren daarvan aangetroffen in het milieu, vissen, vogels en zoogdieren. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft daarom haar Wetenschappelijk Panel voor contaminanten in de voedselketen gevraagd een advies op te stellen over het belang van voedsel voor en de relatieve bijdrage van de verschillende levensmiddelen en materialen die met levensmiddelen in aanraking komen aan de menselijke blootstelling aan PFOS en zouten daarvan en om advies uit te brengen over de verdere stappen in verband met de risicobeoordeling van geperfluoreerde organische verbindingen.

(3)

Het Wetenschappelijk Panel voor contaminanten in de voedselketen heeft op 21 februari 2008 een wetenschappelijk advies over PFOS, PFOA en zouten daarvan goedgekeurd (1).

(4)

In dit wetenschappelijke advies achtte de EFSA het onwaarschijnlijk dat PFOS en PFOA schadelijke effecten voor de algemene bevolking hebben maar wees zij op onzekerheden ten aanzien van de ontwikkelingseffecten bij levende organismen. De EFSA beval de verzameling van verdere gegevens over de PFAS-gehalten in levensmiddelen en bij de mens aan, met name ten aanzien van de monitoring van de blootstellingstrends.

(5)

Het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen (POP’s) schrijft voor dat de verdragsluitende partijen een monitoring van POP’s, alternatieven daarvan en kandidaat-POP’s uitvoeren en heeft PFOS, zouten daarvan en perfluoroctaansulfonylfluoride (PFOSF) in bijlage B bij het verdrag opgenomen als stoffen waarvoor beperkingen in verband met productie of gebruik gelden,

BEVEELT AAN:

1.

De lidstaten monitoren in 2010 en 2011 de aanwezigheid van perfluoralkylverbindingen in levensmiddelen. De monitoring omvat een grote verscheidenheid aan levensmiddelen die de consumptiegewoonten weerspiegelen, waaronder levensmiddelen van dierlijke oorsprong zoals vis, vlees, eieren, melk en afgeleide producten, en levensmiddelen van plantaardige oorsprong, om een precieze schatting van de blootstelling mogelijk te maken.

2.

De lidstaten volgen de bemonsteringsprocedures, vastgesteld in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1883/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van bemonsterings- en analysemethoden voor de officiële controle op het gehalte aan dioxinen en dioxineachtige pcb’s in bepaalde levensmiddelen (2) om ervoor te zorgen dat de monsters representatief zijn voor de bemonsterde partij.

3.

Er wordt aanbevolen dat de lidstaten de analyse van perfluoralkylverbindingen uitvoeren met het oog op de opsporing van de aanwezigheid van PFOS- en PFOA-verbindingen en, zo mogelijk, de precursoren daarvan, zoals perfluoroctaansulfonamide (PFOSA), N-ethylperfluoroctaansulfonamidoethanol (NEtFOSE) en 8:2 fluortelomeeralcohol. De lidstaten analyseren zo mogelijk ook soortgelijke verbindingen als PFOS en PFOA maar met verschillende ketenlengte (C4 — C15) en polyfluoralkylfosfaatsurfactanten (PAPS) zoals 8:2 diPAPS en 8:2 monoPAPS om de relevantie van de aanwezigheid daarvan in levensmiddelen te schatten.

4.

De lidstaten voeren de analyse van perfluoralkylverbindingen uit overeenkomstig bijlage III bij Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (3) onder gebruikmaking van een analysemethode waarvan is gebleken dat zij betrouwbare resultaten oplevert. Idealiter liggen de terugvindingspercentages in het bereik van 70-120 %, met kwantificeringsgrenzen van 1 μg/kg.

5.

Er wordt aanbevolen dat de lidstaten aan de EFSA regelmatig op gehele gewichtsbasis uitgedrukte monitoringgegevens verstrekken met de informatie en in het elektronische rapportageformaat, vastgesteld door de EFSA voor invoering van de gegevens in één gegevensbank. Zij verstrekken ook de beschikbare gegevens van vorige jaren, verkregen onder gebruikmaking van een analysemethode waarvan is gebleken dat zij betrouwbare resultaten oplevert, om de blootstellingstrends te monitoren.

Gedaan te Brussel, 17 maart 2010.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)  Opinion of the Scientific Panel on Contaminants in the Food chain on Perfluorooctane sulfonate (PFOS), perfluorooctanoic acid (PFOA) and their salts, The EFSA Journal (2008) 653, blz. 1-131.

(2)  PB L 364 van 20.12.2006, blz. 32.

(3)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.