ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2010.023.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 23

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

53e jaargang
27 januari 2010


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 72/2010 van de Commissie van 26 januari 2010 tot vaststelling van procedures voor inspecties door de Commissie op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) nr. 73/2010 van de Commissie van 26 januari 2010 tot vaststelling van de kwaliteitseisen voor luchtvaartgegevens en -informatie voor het gemeenschappelijke Europese luchtruim ( 1 )

6

 

*

Verordening (EU) nr. 74/2010 van de Commissie van 26 januari 2010 houdende wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2336/2003, (EG) nr. 341/2007, (EG) nr. 1580/2007 en (EG) nr. 376/2008, wat betreft de voorwaarden voor en de vorm van de kennisgevingen aan de Commissie

28

 

 

Verordening (EU) nr. 75/2010 van de Commissie van 26 januari 2010 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

31

 

 

Verordening (EU) nr. 76/2010 van de Commissie van 26 januari 2010 tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 877/2009 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2009/10

33

 

 

IV   Handelingen die vóór 1 december 2009 zijn aangenomen krachtens het EG-Verdrag, het EU-Verdrag en het Euratom-Verdrag

 

 

2010/48/EG

 

*

Besluit van de Raad van 26 november 2009 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap

35

 

 

2010/49/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van de eerste regio’s waar de werkzaamheden van het Visuminformatiesysteem (VIS) beginnen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 8542)

62

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

27.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 23/1


VERORDENING (EU) Nr. 72/2010 VAN DE COMMISSIE

van 26 januari 2010

tot vaststelling van procedures voor inspecties door de Commissie op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002 (1), en met name op artikel 15,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie dient inspecties uit te voeren om toezicht te houden op de toepassing van Verordening (EG) nr. 300/2008 door de lidstaten. Het organiseren van inspecties onder toezicht van de Commissie is noodzakelijk om de doeltreffendheid van de nationale kwaliteitscontroleprogramma’s te verifiëren.

(2)

De Commissie en de lidstaten moeten samenwerken tijdens de voorbereiding en uitvoering van de inspecties van de Commissie.

(3)

De Commissie moet over de mogelijkheid beschikken om gekwalificeerde nationale inspecteurs, die door de lidstaten ter beschikking worden gesteld, op te nemen in haar inspectieteams.

(4)

De inspecties van de Commissie en de verslaggeving daarvan dienen te worden uitgevoerd volgens een vaste procedure, met inbegrip van een standaardmethodiek.

(5)

De lidstaten dienen erop toe te zien dat de tijdens de inspecties van de Commissie vastgestelde tekortkomingen snel worden verholpen.

(6)

De Commissie moet in staat zijn follow-upinspecties uit te voeren om na te gaan of de tekortkomingen zijn verholpen.

(7)

Er moet een procedure worden opgesteld om tekortkomingen te verhelpen die zo ernstig worden geacht dat ze een grote invloed hebben op het algemene niveau van de luchtvaartbeveiliging in de Gemeenschap.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 19, lid 1, van Verordening (EG) nr. 300/2008 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening worden procedures vastgesteld voor de inspecties die de Commissie uitvoert om toezicht te houden op de toepassing van Verordening (EG) nr. 300/2008 door de lidstaten. De inspecties van de Commissie hebben betrekking op bevoegde autoriteiten van de lidstaten en geselecteerde luchthavens, exploitanten en entiteiten die de normen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart toepassen. De inspecties worden op een transparante, effectieve, geharmoniseerde en samenhangende wijze uitgevoerd.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „bevoegde autoriteit”: de door een lidstaat overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 300/2008 aangewezen nationale autoriteit;

2.   „inspectie van de Commissie”: een door inspecteurs van de Commissie ingesteld onderzoek naar bestaande kwaliteitscontrolevoorzieningen en maatregelen, procedures en structuren voor de beveiliging van de burgerluchtvaart, teneinde het niveau van naleving van Verordening (EG) nr. 300/2008 te bepalen;

3.   „inspecteur van de Commissie”: een passend gekwalificeerd persoon in dienst van de Commissie of een persoon die door de lidstaat in dienst is genomen om op nationaal niveau namens de bevoegde autoriteiten toezicht te houden op de naleving en die geselecteerd is om deel te nemen aan inspecties van de Commissie;

4.   „comité”: het bij artikel 19, lid 1, van Verordening (EG) nr. 300/2008 ingestelde comité;

5.   „tekortkoming”: het niet nakomen van de in Verordening (EG) nr. 300/2008 vastgestelde voorschriften;

6.   „nationale inspecteur”: een persoon die door de lidstaat in dienst is genomen om op nationaal niveau namens de bevoegde autoriteit toezicht te houden op de overeenstemming;

7.   „test”: beproeving van maatregelen voor beveiliging van de luchtvaart, waarbij wordt voorgewend dat een wederrechtelijke daad wordt beraamd met het doel de effectiviteit van de toepassing van de bestaande beveiligingsmaatregelen te testen;

8.   „compensatiemaatregel”: een tijdelijke maatregel of reeks maatregelen die tot doel hebben de gevolgen van een tijdens de uitvoering van een inspectie vastgestelde tekortkoming zoveel mogelijk te beperken in afwachting dat die tekortkoming volledig kan worden verholpen.

HOOFDSTUK II

ALGEMENE EISEN

Artikel 3

Samenwerking door de lidstaten

1.   Onverminderd de verantwoordelijkheden van de Commissie verlenen de lidstaten hun medewerking aan de Commissie bij de vervulling van haar inspectietaken. Deze samenwerking vindt plaats tijdens de voorbereidings-, toezichts- en verslagleggingsfase.

2.   De lidstaten treffen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de aankondiging van een inspectie vertrouwelijk blijft, zodat het inspectieproces niet wordt belemmerd.

Artikel 4

Uitoefening van de bevoegdheid van de Commissie

1.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat de inspecteurs van de Commissie gebruik kunnen maken van hun bevoegdheid tot het inspecteren, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 300/2008, van de activiteiten op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart van de bevoegde autoriteit en van alle andere onder de toepassing van die verordening vallende luchthavens, exploitanten en entiteiten.

2.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat de inspecteurs van de Commissie, wanneer zij daarom verzoeken, toegang krijgen tot alle relevante documenten die zij nodig hebben om de naleving van de gemeenschappelijke normen te kunnen beoordelen.

3.   Wanneer inspecteurs van de Commissie bij de uitvoering van hun taken problemen ondervinden, staan de betrokken lidstaten de Commissie met alle middelen binnen hun juridische bevoegdheid bij om haar taak volledig uit te voeren.

Artikel 5

Kwalificatiecriteria voor inspecteurs van de Commissie

Om in aanmerking te komen voor inspecties van de Commissie, moeten de inspecteurs van de Commissie over relevante theoretische en praktische ervaring beschikken en hun opleiding met goed gevolg hebben voltooid.

Deze opleiding moet:

a)

door de diensten van de Commissie worden gegeven;

b)

een basisopleiding en regelmatige bijscholingen omvatten;

c)

een prestatieniveau verzekeren dat toereikend is om te kunnen vaststellen of beveiligingsmaatregelen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 300/2008 ten uitvoer worden gelegd.

De basisopleiding omvat een examen.

Artikel 6

Deelname van nationale inspecteurs aan inspecties van de Commissie

1.   De lidstaten stellen de Commissie nationale inspecteurs ter beschikking die aan de inspecties van de Commissie alsmede aan de daarmee verband houdende voorbereidings- en verslagfase kunnen deelnemen.

2.   De lidstaten verstrekken de Commissie de gegevens van minstens één en hoogstens vijf nationale inspecteurs die mogen worden opgeroepen om deel te nemen aan inspecties van de Commissie.

3.   Jaarlijks wordt een lijst van alle nationale inspecteurs die door de lidstaten zijn aangewezen en die aan de criteria van artikel 5, lid 1, voldoen, aan het comité meegedeeld.

4.   Een nationale inspecteur neemt niet deel aan inspecties van de Commissie die plaatsvinden in de lidstaat waarvoor hij werkt.

5.   Verzoeken om deelname van nationale inspecteurs aan inspecties van de Commissie moeten tijdig aan de bevoegde autoriteit worden meegedeeld, normaal gezien minstens twee maanden vóór de geplande inspectie.

6.   De Commissie neemt de kosten die voortvloeien uit de deelname van nationale inspecteurs aan inspecties van de Commissie voor haar rekening overeenkomstig de communautaire regels.

HOOFDSTUK III

PROCEDURES VOOR DE UITVOERING VAN INSPECTIES VAN DE COMMISSIE

Artikel 7

Aankondiging van inspecties

1.   De Commissie kondigt een inspectie ten minste twee maanden van tevoren aan bij de bevoegde autoriteit op wiens grondgebied de inspectie zal worden uitgevoerd.

2.   Voor zover nodig wordt, tegelijkertijd met de aankondiging van de inspectie, een aan de inspectie voorafgaande vragenlijst ter invulling door de bevoegde autoriteit afgegeven, samen met een verzoek om relevante documenten. De ingevulde vragenlijst en de gevraagde informatie moeten minstens twee weken vóór de inspectie is gepland bij de Commissie worden ingediend.

3.   Wanneer de Commissie over informatie beschikt waaruit blijkt dat op een luchthaven tekortkomingen bestaan die ernstige gevolgen kunnen hebben voor het algemene niveau van de luchtvaartbeveiliging in de Gemeenschap, wordt de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat geraadpleegd en kan de aankondigingstermijn van een inspectie worden teruggebracht tot twee weken. In dit geval zijn de leden 1 en 2 van dit artikel niet van toepassing.

Artikel 8

Voorbereiding van inspecties

1.   De inspecteurs van de Commissie treffen de nodige voorbereidingen om ervoor te zorgen dat de inspecties efficiënt, accuraat en op samenhangende wijze worden uitgevoerd.

2.   De Commissie verstrekt de bevoegde autoriteit de namen van de inspecteurs van de Commissie die gemachtigd zijn een inspectie uit te voeren, alsook eventuele andere bijzonderheden.

3.   Voor elke inspectie wijst de bevoegde autoriteit een coördinator aan, die de nodige praktische regelingen treft voor de uit te voeren inspectie. Binnen drie weken na ontvangst van de aankondiging van de inspectie delen de lidstaten de naam en de contactgegevens van de coördinator mee aan de Commissie.

Artikel 9

Uitvoering van inspecties

1.   De inspecteurs van de Commissie voeren de inspecties op efficiënte en effectieve wijze uit, waarbij zij passende aandacht besteden aan hun eigen veiligheid en beveiliging en die van anderen. Inspecteurs van de Commissie wiens gedrag tijdens een inspectie niet aan deze normen beantwoordt, kunnen van verdere inspecties van de Commissie worden uitgesloten.

2.   Voor het toezicht op de naleving van de in Verordening (EG) nr. 300/2008 vervatte voorschriften inzake beveiliging van de burgerluchtvaart wordt gebruikgemaakt van een standaardmethodiek.

De uitvoering van de inspecties is gebaseerd op een systematische informatievergaring, waarbij een van de volgende technieken wordt gebruikt:

a)

waarnemingen

b)

verificaties

c)

interviews

d)

onderzoek van documenten en

e)

testen.

3.   Wanneer inspecteurs van de Commissie inspectieactiviteiten uitvoeren, worden zij vergezeld door een vertegenwoordiger van de bevoegde autoriteit. Het gedrag van deze vertegenwoordiger mag geen invloed hebben op de efficiëntie of effectiviteit van de inspectieactiviteiten.

4.   De inspecteurs van de Commissie dragen een identiteitskaart waaruit blijkt dat zij gemachtigd zijn namens de Commissie inspecties uit te voeren, alsmede een identificatiekaart die hun toegang verleent tot alle ruimten die voor het uitvoeren van de inspectie noodzakelijk zijn. Het formaat van de luchthavenidentificatiekaart mag geen invloed hebben op de efficiëntie of effectiviteit van de inspectieactiviteiten.

5.   Tests worden alleen na voorafgaande kennisgeving uitgevoerd en in nauw overleg met de bevoegde autoriteit.

6.   De lidstaten zien erop toe dat de inspecteurs van de Commissie gemachtigd zijn om voorwerpen mee te nemen voor testdoeleinden, inclusief (vermeende) verboden artikelen, in alle zones waartoe toegang vereist is tijdens een inspectie en onderweg naar of van een inspectie, overeenkomstig de overeengekomen protocollen.

7.   De bevoegde autoriteit wordt zo snel mogelijk in kennis gesteld van ernstige tekortkomingen die tijdens een inspectie van de Commissie zijn vastgesteld. Onverminderd artikel 10 geven de inspecteurs van de Commissie bovendien, indien mogelijk, ter plaatse een informele en mondelinge samenvatting van hun vaststellingen na afloop van de inspectie.

Artikel 10

Inspectieverslag

1.   Binnen zes weken na voltooiing van een inspectie zendt de Commissie de bevoegde autoriteit een inspectieverslag toe.

De bevoegde autoriteit deelt de relevante bevindingen onmiddellijk mee aan de geïnspecteerde luchthavens, exploitanten of entiteiten.

2.   In het verslag worden de bevindingen van de inspecteurs uiteengezet, inclusief de vastgestelde tekortkomingen. Het verslag kan aanbevelingen bevatten voor corrigerende maatregelen.

3.   Bij de beoordeling van de uitvoering van Verordening (EG) nr. 300/2008, wordt de volgende indeling toegepast:

a)

volledig in overeenstemming

b)

in overeenstemming, doch verbetering wenselijk

c)

niet in overeenstemming

d)

niet in overeenstemming, met ernstige tekortkomingen

e)

niet van toepassing

f)

niet bevestigd.

Artikel 11

Antwoord van de bevoegde autoriteit

1.   Binnen drie maanden na de datum van verzending van een inspectieverslag doet de bevoegde autoriteit de Commissie een schriftelijk antwoord op het verslag toekomen, waarin:

a)

op de bevindingen en aanbevelingen wordt ingegaan, en

b)

een actieplan is opgenomen met specifieke maatregelen en termijnen om de geconstateerde gevallen van niet-naleving te verhelpen.

2.   In het geval van een follow-upinspectie moet het antwoord van de bevoegde autoriteit binnen zes weken na de datum van verzending van het inspectieverslag worden ingediend.

3.   Wanneer in het inspectieverslag geen tekortkomingen zijn vastgesteld, is geen antwoord vereist.

Artikel 12

Verhelpen van tekortkomingen

1.   Tijdens inspecties vastgestelde tekortkomingen moeten onmiddellijk worden verholpen. Wanneer dit niet onmiddellijk kan gebeuren, moeten compensatiemaatregelen worden genomen.

2.   De bevoegde autoriteit moet ten overstaan van de Commissie schriftelijk bevestigen dat de tekortkomingen zijn verholpen. Deze bevestiging moet gebaseerd zijn op toezicht van de naleving door de bevoegde autoriteit.

3.   De bevoegde autoriteit moet op de hoogte worden gebracht wanneer een inspectieverslag geen verdere maatregelen vereist.

Artikel 13

Follow-upinspecties

1.   Na ontvangst van het antwoord en de gevraagde toelichtingen van de bevoegde autoriteit, kan de Commissie een follow-upinspectie uitvoeren.

2.   De bevoegde autoriteit wordt minstens twee weken van tevoren in kennis gesteld van het feit dat een follow-upinspectie zal worden uitgevoerd op haar grondgebied.

3.   Bij de follow-upinspecties wordt vooral ingegaan op de gebieden waarop tekortkomingen waren vastgesteld tijdens de eerste inspectie van de Commissie.

HOOFDSTUK IV

ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 14

Verstrekken van informatie aan het comité

Het comité wordt regelmatig op de hoogte gehouden van de tenuitvoerlegging van het inspectieprogramma van de Commissie en de resultaten van haar beoordelingen.

Artikel 15

Kennisgeving van ernstige tekortkomingen aan de bevoegde autoriteiten

1.   De bevoegde autoriteit wordt onmiddellijk op de hoogte gebracht wanneer een inspectie van een luchthaven op haar grondgebied een ernstige tekortkoming aan het licht heeft gebracht die geacht wordt grote gevolgen te hebben voor het algemene niveau van de luchtvaartbeveiliging in de Gemeenschap. Deze informatie wordt ook onverwijld meegedeeld aan de bevoegde autoriteiten van alle andere lidstaten.

2.   De bevoegde autoriteiten worden ook onmiddellijk op de hoogte gebracht wanneer de Commissie over betrouwbare informatie beschikt dat corrigerende maatregelen, inclusief compensatiemaatregelen, zijn genomen die tot gevolg hebben dat de onder dit artikel vastgestelde tekortkomingen geen grote gevolgen meer hebben voor het algemene niveau van de luchtvaartbeveiliging in de Gemeenschap.

Artikel 16

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Ze is van toepassing vanaf de datum die vermeld is in de uitvoeringsbepalingen welke overeenkomstig de procedure van artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 300/2008 worden vastgesteld, maar uiterlijk vanaf 29 april 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 januari 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 97 van 9.4.2008, blz. 72.


27.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 23/6


VERORDENING (EU) Nr. 73/2010 VAN DE COMMISSIE

van 26 januari 2010

tot vaststelling van de kwaliteitseisen voor luchtvaartgegevens en -informatie voor het gemeenschappelijke Europese luchtruim

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 552/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de interoperabiliteit van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeveiliging („de interoperabiliteitsverordening”) (1), en met name op artikel 3, lid 5,

Gelet op Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim („de kaderverordening”) (2), en met name op artikel 8, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de veiligheid te garanderen en om nieuwe exploitatieconcepten in het Europese netwerk voor luchtverkeersbeheer (European air traffic management network, EATMN) te ondersteunen, zijn luchtvaartgegevens en -informatie van goede kwaliteit nodig.

(2)

De Internationale burgerluchtvaartorganisatie („ICAO”) heeft kwaliteitseisen voor de nauwkeurigheid, resolutie en integriteit van luchtvaartgegevens en -informatie vastgesteld, die in het EATMN moeten worden nageleefd bij het verwerken van luchtvaartgegevens en -informatie.

(3)

Die ICAO-eisen worden geacht te volstaan als basis voor de huidige eisen inzake gegevenskwaliteit, maar er zijn tekortkomingen bekend die moeten worden verholpen, met name om toekomstige toepassingen te ondersteunen.

(4)

Bijlage 15 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (hierna het „Verdrag van Chicago” genoemd) moet de belangrijkste basis voor de kwaliteitseisen voor gegevens vormen. Verwijzingen naar bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago dienen niet automatisch verwijzingen naar bijlage 4 of andere bijlagen bij dat Verdrag in te houden.

(5)

Uit onderzoek van de huidige situatie is gebleken dat de kwaliteitseisen voor luchtvaartgegevens en -informatie, met name de eisen inzake nauwkeurigheid en integriteit, in het EATMN niet altijd worden nageleefd.

(6)

Binnen de luchtvaartgegevensketen gebeurt een aanzienlijke hoeveelheid werkzaamheden nog steeds handmatig of op papier, waardoor de kans op fouten en achteruitgang van de gegevenskwaliteit behoorlijk groot is. Er moeten dan ook maatregelen worden genomen om dit probleem op te lossen.

(7)

Bij artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 549/2004 heeft Eurocontrol een mandaat gekregen om voorschriften ter aanvulling en versterking van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago op te stellen teneinde ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de luchtvaartinformatie voldoende hoog is. De onderhavige verordening is gebaseerd op het resulterende verslag van Eurocontrol van 16 oktober 2007.

(8)

Overeenkomstig de voorschriften van Verordening (EG) nr. 552/2004 moet luchtvaartinformatie steeds meer in elektronische vorm worden geleverd, op basis van een gemeenschappelijk overeengekomen en genormaliseerde gegevensreeks. Die voorschriften moeten uiteindelijk worden toegepast op alle luchtvaartgegevens en -informatie die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen.

(9)

Deze verordening dient geen betrekking te hebben op militaire operaties en trainingen in de zin van artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 549/2004.

(10)

Militaire organisaties die luchtvaartinformatie voor het algemene luchtverkeer leveren, vormen een essentieel onderdeel van het luchtvaartgegevensproces en de lidstaten moeten dan ook garanderen dat de kwaliteit van dergelijke gegevens voldoende hoog is voor de geplande toepassing ervan.

(11)

Het tijdig leveren en publiceren van nieuwe of gewijzigde luchtvaartgegevens en -informatie overeenkomstig de eisen van de wijzigings- en bijwerkingscyclus van de ICAO en de lidstaten worden als essentieel beschouwd om de vereiste kwaliteit van de gegevens tot stand te brengen.

(12)

De lidstaten moeten alle activiteiten die luchtvaartgegevens en -informatie opleveren effectief beheren en controleren om te garanderen dat de kwaliteit van de geleverde gegevens voldoende hoog is voor de geplande toepassing ervan.

(13)

De door de aanmakers van de gegevens gebruikte onderdelen en procedures moeten interoperabel zijn met de systemen, onderdelen en procedures van de verleners van luchtvaartinformatiediensten teneinde een veilige, naadloze en efficiënte werking van het EATMN mogelijk te maken.

(14)

Om de huidige veiligheidsniveaus te handhaven of te verbeteren, moet van de lidstaten worden geëist dat de betrokken partijen veiligheidsbeoordelingen uitvoeren, met inbegrip van gevarenidentificatie, risicobeoordeling en risicobeperking. Om deze beoordelingen op geharmoniseerde wijze te kunnen toepassen op de onder deze verordening vallende systemen, moeten specifieke veiligheidsvoorschriften voor alle interoperabiliteits- en prestatie-eisen worden vastgesteld.

(15)

Overeenkomstig artikel 3, lid 3, onder d), van Verordening (EG) nr. 552/2004 moeten in de implementatiemaatregelen voor interoperabiliteit met name de specifieke comformiteitsbeoordelingsprocedures worden omschreven die moeten worden gebruikt bij de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik van onderdelen, alsmede voor de verificatie van systemen.

(16)

Deze verordening heeft gevolgen voor een breed scala aan partijen. Daarom moet rekening worden gehouden met de individuele mogelijkheden en niveaus van betrokkenheid in de gegevensketen van de partijen om te garanderen dat de bepalingen geleidelijk worden toegepast met het oog op het bereiken van de vereiste gegevenskwaliteit.

(17)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het gemeenschappelijke luchtruim,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening worden de kwaliteitseisen voor luchtvaartgegevens en -informatie ter zake van de nauwkeurigheid, resolutie en integriteit vastgesteld.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op systemen van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeheer (EATMN), de onderdelen daarvan en de bijbehorende procedures voor de aanmaking, productie, opslag, behandeling, verwerking, overdracht en verspreiding van luchtvaartgegevens en -informatie.

Zij is van toepassing op de volgende luchtvaartgegevens en -informatie:

a)

het in artikel 3, punt 7, gedefinieerde geïntegreerde luchtvaartinformatiepakket dat door de lidstaten ter beschikking wordt gesteld, met uitzondering van circulaires met luchtvaartinformatie;

b)

elektronische obstakelgegevens of onderdelen daarvan, voor zover deze door de lidstaten ter beschikking worden gesteld;

c)

elektronische terreingegevens of onderdelen daarvan, voor zover deze door de lidstaten ter beschikking worden gesteld;

d)

kaartgegevens over luchthavens, voor zover deze door de lidstaten ter beschikking worden gesteld.

2.   Deze verordening is van toepassing op de volgende partijen:

a)

verleners van luchtvaartnavigatiediensten;

b)

exploitanten van luchthavens en helihavens waarvoor procedures voor instrumentvluchtvoorschriften (IFR) of speciale zichtvluchtvoorschriften (VFR) zijn gepubliceerd in nationale publicaties met luchtvaartinformatie;

c)

publieke of particuliere entiteiten die voor de toepassing van deze verordening,

i)

diensten met betrekking tot het aanmaken en ter beschikking stellen van opmetingsgegevens verlenen;

ii)

diensten met betrekking tot procedureconcipiëring verlenen;

iii)

elektronische terreingegevens verstrekken;

iv)

elektronische obstakelgegevens verstrekken.

3.   Deze verordening is van toepassing tot het moment waarop de luchtvaartgegevens en/of -informatie door de verlener van luchtvaartinformatiediensten ter beschikking worden gesteld van de volgende gebruiker.

In het geval van verspreiding met fysieke middelen, is deze verordening van toepassing tot het moment waarop de luchtvaartgegevens en/of -informatie ter beschikking zijn gesteld van de organisatie die verantwoordelijk is voor de fysieke verspreiding.

In het geval van automatische verspreiding via een directe elektronische verbinding tussen de verlener van luchtvaartinformatiediensten en de entiteit die de luchtvaartgegevens en/of -informatie ontvangt, is deze verordening van toepassing:

a)

tot het moment waarop de volgende gebruiker de luchtvaartgegevens en/of -informatie van de verlener van luchtvaartinformatiediensten raadpleegt en opvraagt, of

b)

tot het moment waarop de luchtvaartgegevens en/of -informatie door de verlener van luchtvaartinformatiediensten zijn aangeleverd in het systeem van de volgende gebruiker.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 549/2004. Voorts wordt verstaan onder:

1.   „luchtvaartgegevens”: een voorstelling van luchtvaartfeiten, -concepten of -instructies op een geformaliseerde wijze die geschikt is voor mededeling, interpretatie of verwerking;

2.   „luchtvaartinformatie”: inlichtingen die voortvloeien uit de samenvoeging, analyse en formattering van luchtvaartgegevens;

3.   „gegevenskwaliteit”: de graad of het niveau van vertrouwen in het feit dat de geleverde gegevens voldoen aan de eisen van de gegevensgebruiker wat de nauwkeurigheid, resolutie en integriteit betreft;

4.   „nauwkeurigheid”: de graad van overeenstemming tussen de geraamde of gemeten waarde en de werkelijke waarde;

5.   „resolutie”: het aantal eenheden of cijfers waarin een gemeten of berekende waarde wordt uitgedrukt en gebruikt;

6.   „integriteit”: de graad van zekerheid dat een gegeven en de waarde ervan niet zijn verloren of gewijzigd sinds de aanmaking van het gegeven of de geautoriseerde wijziging ervan;

7.   „geïntegreerd luchtvaartinformatiepakket”: een pakket dat bestaat uit:

8.   „obstakelgegevens”: gegevens over alle vaste (tijdelijke of permanente) en mobiele voorwerpen of delen daarvan die zich bevinden in een gebied dat bestemd is voor het taxiën van een luchtvaartuig of die uitsteken boven een bepaald oppervlak, welke bestemd zijn om luchtvaartuigen tijdens de vlucht te beschermen;

9.   „terreingegevens”: gegevens over natuurlijke kenmerken van het aardoppervlak, zoals bergen, heuvels, bergkammen, valleien, wateren, permanent ijs en permanente sneeuw, met uitzondering van obstakels;

10.   „kaartgegevens over de luchthaven”: informatie over standaardkenmerken van een bepaald gebied van een luchthaven, inclusief geospatiale gegevens en metagegevens;

11.   „opmetingsgegevens”: geospatiale gegevens die worden vastgesteld door middel van meting of opneming;

12.   „procedureconcipiëring”: de combinatie van luchtvaartgegevens en specifieke vluchtinstructies om instrumentlandings- of instrumentvertrekprocedures vast te stellen die adequate vluchtveiligheidsnormen garanderen;

13.   „verlener van luchtvaartinformatiediensten”: de organisatie die verantwoordelijk is voor het verlenen van een luchtvaartinformatiedienst, gecertificeerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2096/2005 van de Commissie (3);

14.   „volgende gebruiker”: de entiteit die de luchtvaartinformatie ontvangt van de verlener van luchtvaartinformatiediensten;

15.   „directe elektronische verbinding”: een digitale verbinding tussen computersystemen die het mogelijk maakt gegevens tussen deze systemen uit te wisselen zonder manuele tussenkomst;

16.   „gegevensitem”: een afzonderlijk kenmerk van een volledige gegevensreeks, waaraan een waarde wordt toegekend die zijn huidige status definieert;

17.   „NOTAM”: een mededeling die via telecommunicatiemiddelen wordt verspreid en die informatie bevat over de vaststelling, toestand of wijziging van een luchtvaartfaciliteit, -dienst, -procedure of -risico, waarvan tijdige kennisneming door het met de uitvoering van vluchten belaste personeel van essentieel belang is;

18.   „digitale NOTAM”: een gegevensreeks waarin de informatie van een NOTAM is opgenomen in een gestructureerd formaat dat volledig kan worden geïnterpreteerd door een geautomatiseerd computersysteem, zonder menselijke tussenkomst;

19.   „aanmaker van gegevens”: een entiteit die verantwoordelijk is voor de aanmaking van gegevens;

20.   „aanmaking van gegevens”: het creëren van een nieuw gegevensitem met de bijbehorende waarde, het wijzigen van de waarde van een bestaand gegevensitem of het verwijderen van een bestaand gegevensitem;

21.   „geldigheidsduur”: de periode tussen de datum en het tijdstip waarop luchtvaartinformatie wordt gepubliceerd en de datum en het tijdstip waarop de informatie niet langer van kracht is;

22.   „gegevensvalidering”: het proces waarbij wordt gegarandeerd dat gegevens beantwoorden aan de eisen voor de gespecificeerde toepassing of het geplande gebruik;

23.   „gegevensverificatie”: de evaluatie van de output van een luchtvaartgegevensproces, om de correctheid en consequentheid met betrekking tot de input en de toepasselijke gegevensnormen, -regels en -afspraken die in dat proces zijn gebruikt, te garanderen;

24.   „kritieke gegevens”: gegevens met een integriteitsniveau als gedefinieerd in hoofdstuk 3, onderdeel 3.2, punt 3.2.8, onder a), van bijlage 15 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, hierna „Verdrag van Chicago” genoemd;

25.   „essentiële gegevens”: gegevens met een integriteitsniveau als gedefinieerd in hoofdstuk 3, onderdeel 3.2, punt 3.2.8, onder b), van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago.

HOOFDSTUK II

INTEROPERABILITEITS- EN PRESTATIE-EISEN

Artikel 4

Gegevensreeks

De in artikel 2, lid 2, bedoelde partijen verstrekken luchtvaartgegevens en -informatie overeenkomstig de in bijlage I beschreven specificaties voor gegevensreeksen.

Artikel 5

Gegevensuitwisseling

1.   De in artikel 2, lid 2, bedoelde partijen zien erop toe dat de in artikel 2, lid 1, tweede alinea, bedoelde luchtvaartgegevens en -informatie onderling via directe elektronische verbindingen worden uitgewisseld.

2.   De verleners van luchtvaartnavigatiediensten zien erop toe dat de in artikel 2, lid 1, tweede alinea, bedoelde luchtvaartgegevens en -informatie onderling worden uitgewisseld overeenkomstig de in bijlage II genoemde eisen inzake het gegevensuitwisselingsformaat.

3.   De lidstaten mogen een digitale NOTAM uitsluiten van het in lid 2 bedoelde gegevensuitwisselingsformaat.

4.   Verleners van luchtvaartinformatiediensten zien erop toe dat alle luchtvaartgegevens en -informatie in de door een lidstaat geleverde publicaties met luchtvaartinformatie en de wijzigingen en aanvullingen op die publicaties ten minste als volgt ter beschikking van de volgende gebruiker worden gesteld:

a)

overeenkomstig de publicatievereisten die zijn vastgesteld in de in bijlage III, punten 4 en 8, genoemde ICAO-normen;

b)

op een wijze die het mogelijk maakt de inhoud en het formaat van de documenten direct weer te geven op een computerscherm, en

c)

overeenkomstig de in bijlage II genoemde eisen inzake het gegevensuitwisselingsformaat.

Artikel 6

Gegevenskwaliteit

1.   De lidstaten zien erop toe dat de verleners van luchtvaartnavigatiediensten voldoen aan de in bijlage IV, deel A, genoemde eisen inzake gegevenskwaliteit.

2.   Wanneer de in artikel 2, lid 2, bedoelde partijen luchtvaartgegevens en/of -informatie verstrekken, moeten zij voldoen aan de in bijlage IV, deel B, genoemde eisen inzake bewijsmateriaal.

3.   Wanneer de in artikel 2, lid 2, bedoelde partijen onderling luchtvaartgegevens en/of -informatie uitwisselen, moeten zij formele regelingen opstellen overeenkomstig de in bijlage IV, deel C, genoemde eisen.

4.   Wanneer de in artikel 2, lid 2, bedoelde partijen optreden als aanmakers van gegevens, moeten zij voldoen aan de in bijlage IV, deel D, genoemde eisen inzake de aanmaking van gegevens.

5.   Verleners van luchtvaartinformatiediensten zien erop toe dat luchtvaartgegevens en -informatie die worden geleverd door niet in artikel 2, lid 2, bedoelde aanmakers van gegevens ter beschikking worden gesteld van de volgende gebruiker met een kwaliteit die voldoende hoog is voor de geplande toepassing.

6.   Wanneer de in artikel 2, lid 2, bedoelde partijen optreden als de entiteit die verantwoordelijk is voor het officiële verzoek om aanmaking van gegevens, zien zij erop toe dat:

a)

de gegevens worden gecreëerd, gewijzigd of verwijderd overeenkomstig hun instructies;

b)

onverminderd bijlage IV, deel C, hun instructies betreffende de aanmaking van gegevens ten minste het volgende bevatten:

i)

een ondubbelzinnige beschrijving van de gegevens die worden gecreëerd, gewijzigd of verwijderd;

ii)

een bevestiging van de entiteit waaraan de gegevens worden verstrekt;

iii)

de datum en het tijdstip waarop de gegevens uiterlijk worden verstrekt;

iv)

het formaat van het verslag van de aanmaking van gegevens dat door de aanmaker van gegevens moet worden gebruikt.

7.   De in artikel 2, lid 2, bedoelde partijen moeten voldoen aan de in bijlage IV, deel E, genoemde eisen inzake gegevensverwerking.

8.   De in artikel 2, lid 2, bedoelde partijen zien erop toe dat mechanismen voor foutenrapportering, feedback en correctie worden opgezet en gebruikt overeenkomstig de in bijlage IV, deel F, genoemde eisen.

Artikel 7

Consequentheid, actueelheid en prestaties van het personeel

1.   Wanneer luchtvaartgegevens of -informatie worden verveelvoudigd in de publicaties met luchtvaartinformatie van meer dan één lidstaat, zetten de verleners van luchtvaartinformatiediensten die verantwoordelijk zijn voor die publicaties mechanismen op om de consequentheid van de verveelvoudigde informatie te garanderen.

2.   Verleners van luchtvaartinformatiediensten zien erop toe dat in de luchtvaartgegevens en -informatie die in de publicaties met luchtvaartinformatie van hun lidstaat worden bekendgemaakt, is vermeld welke gegevens en informatie niet beantwoorden aan de gegevenskwaliteitseisen van deze verordening.

3.   Verleners van luchtvaartinformatiediensten zien erop toe dat de meest recente bijwerkingscycli die van toepassing zijn op wijzigingen en aanvullingen van publicaties met luchtvaartinformatie, openbaar worden gemaakt.

4.   De in artikel 2, lid 2, bedoelde partijen zien erop toe dat hun personeel dat verantwoordelijk is voor het verstrekken van luchtvaartgegevens of -informatie op de volgende punten wordt gewezen en deze ook toepast:

a)

de eisen voor wijzigingen en aanvullingen van publicaties met luchtvaartinformatie en voor NOTAM's, zoals vastgelegd in de in bijlage III, punten 5, 6 en 7, genoemde ICAO-normen;

b)

de bijwerkingscycli voor de uitgave van de onder a) van dit lid bedoelde wijzigingen en aanvullingen van publicaties met luchtvaartinformatie, met betrekking tot de gebieden waarvoor de partijen luchtvaartgegevens of -informatie verstrekken.

5.   Onverminderd Verordening (EG) nr. 2096/2005 zien de in artikel 2, lid 2, van deze verordening bedoelde partijen erop toe dat het personeel dat verantwoordelijk is voor het verstrekken van luchtvaartgegevens of -informatie voldoende is opgeleid, bekwaam is en bevoegd is voor de taken die het moet vervullen.

Artikel 8

Eisen inzake instrumenten en software

De in artikel 2, lid 2, bedoelde partijen zien erop toe dat alle instrumenten en software die worden gebruikt voor de aanmaking, productie, opslag, behandeling, verwerking en overdracht van luchtvaartgegevens en/of -informatie aan de in bijlage V genoemde eisen voldoen.

Artikel 9

Gegevensbescherming

1.   De in artikel 2, lid 2, bedoelde partijen zien erop toe dat luchtvaartgegevens en -informatie overeenkomstig de in bijlage VI genoemde eisen worden beschermd.

2.   De in artikel 2, lid 2, bedoelde partijen zien erop toe dat elk gegevensitem traceerbaar blijft tijdens de geldigheidsduur ervan en gedurende ten minste vijf jaar na het verstrijken van die geldigheidsduur of tot vijf jaar na het verstrijken van de geldigheidsduur van alle op basis van dat gegevensitem berekende of uit dat gegevensitem afgeleide gegevensitems, naargelang welk tijdstip het laatst valt.

HOOFDSTUK III

EISEN INZAKE KWALITEITS-, VEILIGHEIDS- EN BEVEILIGINGSBEHEER

Artikel 10

Eisen inzake beheer

1.   Onverminderd Verordening (EG) nr. 2096/2005 zorgen de in artikel 2, lid 2, van deze verordening bedoelde partijen voor de implementatie en instandhouding van een kwaliteitsbeheersysteem met betrekking tot hun activiteiten betreffende het verstrekken van luchtvaartgegevens en -informatie overeenkomstig de in bijlage VII, deel A, genoemde eisen.

2.   De in artikel 2, lid 2, bedoelde partijen zien erop toe dat in het in lid 1 van dit artikel bedoelde kwaliteitsbeheerssysteem procedures worden vastgesteld om te voldoen aan de in bijlage VII, deel B, omschreven doelstellingen inzake veiligheidsbeheer en aan de in bijlage VII, deel C, omschreven doelstellingen inzake beveiligingsbeheer.

3.   De in artikel 2, lid 2, bedoelde partijen zien erop toe dat alle wijzigingen in de bestaande, in artikel 2, lid 1, eerste alinea, bedoelde systemen, dan wel de invoering van nieuwe systemen, worden voorafgegaan door een door de betrokken partijen verrichte veiligheidsbeoordeling, met inbegrip van gevarenidentificatie, risicobeoordeling en risicobeperking.

4.   De in artikel 7, lid 3, bijlage I, bijlage II en bijlage IV, deel A, punten 1 en 2, genoemde eisen worden als veiligheidseisen beschouwd en vormen de eisen die tijdens de veiligheidsbeoordeling minimaal in acht moeten worden genomen.

HOOFDSTUK IV

CONFORMITEITSBEOORDELING EN AANVULLENDE EISEN

Artikel 11

Conformiteit of gebruiksgeschiktheid van onderdelen

De fabrikanten van de onderdelen van de in artikel 2, lid 1, eerste alinea, bedoelde systemen, of hun gemachtigde vertegenwoordigers in de Unie, beoordelen de conformiteit of de gebruiksgeschiktheid van die onderdelen overeenkomstig de in bijlage VIII genoemde eisen voordat zij de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 552/2004 bedoelde EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik afgeven.

Artikel 12

Verificatie van systemen

1.   De verleners van luchtvaartnavigatiediensten die hebben aangetoond of kunnen aantonen dat zij voldoen aan de voorwaarden van bijlage IX, voeren een verificatie van de in artikel 2, lid 1, eerste alinea, bedoelde systemen uit overeenkomstig de eisen van bijlage X, deel A.

2.   De verleners van luchtvaartnavigatiediensten die niet kunnen aantonen dat zij voldoen aan de voorwaarden van bijlage IX, besteden de verificatie van de in artikel 2, lid 1, eerste alinea, bedoelde systemen uit aan een aangemelde instantie. Die aangemelde instantie voert de verificatie uit overeenkomstig de eisen van bijlage X, deel B.

Artikel 13

Aanvullende eisen

De in artikel 2, lid 2, onder b) en c), bedoelde partijen:

a)

zien erop toe dat hun personeel dat is belast met taken die verband houden met de aanmaking, productie, opslag, behandeling, verwerking, overdracht en verspreiding van luchtvaartgegevens of -informatie, voor zover van toepassing over een veiligheidsmachtiging beschikken;

b)

zien erop toe dat hun personeel dat is belast met taken die verband houden met het verstrekken van luchtvaartgegevens of -informatie wordt gewezen op de bij deze verordening vastgestelde eisen;

c)

zorgen voor de opstelling en instandhouding van exploitatiehandboeken met de nodige instructies en informatie die hun personeel dat is belast met taken die verband houden met het verstrekken van luchtvaartgegevens of -informatie in staat stellen deze verordening toe te passen;

d)

zien erop toe dat de onder c) bedoelde handleidingen toegankelijk zijn en worden bijgewerkt en dat het bijwerken en verspreiden ervan aan een passend kwaliteits- en documentconfiguratiebeheer wordt onderworpen;

e)

zien erop toe dat de werkmethoden en exploitatieprocedures voldoen aan deze verordening.

HOOFDSTUK V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 14

Overgangsbepalingen

1.   Lidstaten die vóór de inwerkingtreding van deze verordening de ICAO in kennis hebben gesteld van een afwijking overeenkomstig artikel 38 van het Verdrag van Chicago, mogen hun nationale bepalingen inzake de in bijlage XI bij deze verordening genoemde onderwerpen behouden tot uiterlijk 30 juni 2014.

2.   Vóór 1 juli 2013 bekendgemaakte, niet gewijzigde luchtvaartgegevens en -informatie worden uiterlijk 30 juni 2017 in overeenstemming met deze verordening gebracht.

Artikel 15

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2013.

2.   In afwijking van lid 1, tweede alinea, zijn artikel 4, artikel 5, leden 1, 2 en 3, en artikel 5, lid 4, onder c), van toepassing met ingang van 1 juli 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 januari 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 26.

(2)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 1.

(3)  PB L 335 van 21.12.2005, blz. 13.


BIJLAGE I

DE IN ARTIKEL 4 BEDOELDE SPECIFICATIES VOOR GEGEVENSREEKSEN

DEEL A

Geïntegreerd luchtvaartinformatiepakket, kaartgegevens over luchthavens en elektronische obstakelgegevens

1.

De in artikel 2, lid 1, tweede alinea, onder a), b) en d), bedoelde luchtvaartgegevens en -informatie worden verstrekt volgens een gemeenschappelijke specificatie voor gegevensreeksen die:

a)

wordt gedocumenteerd door:

gebruik te maken van de „unified modelling language” (UML), als vermeld in het in bijlage III, punt 13, genoemde document, in de vorm van klassediagrammen en bijbehorende definities van klassen, attributen, verbanden en waardenlijsten, of

door gebruik te maken van een kenmerkencatalogus, gespecificeerd overeenkomstig de in bijlage III, punt 25, genoemde ISO-norm;

b)

elk luchtvaartkenmerk waarvoor de informatie moet worden gepubliceerd overeenkomstig de in bijlage III, punt 10, genoemde ICAO-normen en het in bijlage III, punt 24, genoemde Eurocae-document, definieert als individueel gegevenselement;

c)

een definitie van de toelaatbare waarden van elk attribuut geeft in de vorm van een gegevenstype, een waardenbereik of een lijst;

d)

de definitie van een tijdsmodel bevat, gebaseerd op de UTC, waarmee de volledige levenscyclus van een luchtvaartkenmerk kan worden uitgedrukt:

vanaf de datum en het tijdstip van totstandbrenging tot de datum en het tijdstip van permanente intrekking;

inclusief de permanente wijzigingen die nieuwe basislijnen voor dat kenmerk tot stand brengen;

e)

de definitie bevat van de regels die de mogelijke waarden van de kenmerkeigenschappen of de tijdsvariatie van die waarden kunnen beperken. Dit omvat ten minste:

beperkingen die de nauwkeurigheid, resolutie en integriteit voor (horizontale en verticale) positiegegevens voorschrijven;

beperkingen die de actueelheid van de gegevens voorschrijven;

f)

een naamgevingsconventie toepast voor kenmerken, attributen en verbanden, waardoor het gebruik van afkortingen kan worden vermeden;

g)

de beschrijving van geometrische elementen (punt, curve, oppervlak) baseert op de in bijlage III, punt 14, genoemde ISO-norm;

h)

de beschrijving van de metagegevensinformatie baseert op de in bijlage III, punt 15, genoemde ISO-norm;

i)

de in deel C van deze bijlage genoemde metagegevensitems omvat.

2.

Wat de ISO-normen betreft, wordt het desbetreffende certificaat dat is afgegeven door een naar behoren geaccrediteerde organisatie beschouwd als voldoende bewijs van naleving. De in artikel 2, lid 2, bedoelde partijen gaan akkoord met de bekendmaking van de certificeringsdocumentatie aan de nationale toezichthoudende instantie, indien deze daarom verzoekt.

DEEL B

Elektronische terreingegevens

De in artikel 2, lid 1, tweede alinea, onder c), bedoelde elektronische terreingegevens:

a)

worden digitaal verstrekt overeenkomstig de in bijlage III, punten 9 en 12, genoemde ICAO-normen;

b)

bevatten de in deel C van deze bijlage genoemde metagegevensitems.

DEEL C

Metagegevens

De metagegevens voor de in deel A en deel B omschreven specificaties voor gegevensreeksen omvatten ten minste het volgende:

a)

de aanmaker van de gegevens;

b)

de wijzigingen van de gegevens;

c)

de personen of organisaties die met de gegevens hebben gewerkt en wanneer;

d)

bijzonderheden van valideringen en verificaties van de gegevens;

e)

de feitelijke aanvangsdatum en -tijd van de gegevens;

f)

voor geospatiale gegevens:

het gebruikte referentiemodel van de aarde;

het gebruikte coördinatensysteem;

g)

voor numerieke gegevens:

de statistische nauwkeurigheid van de gebruikte meet- of berekeningstechniek;

de resolutie;

het niveau van vertrouwen, zoals vereist bij de in bijlage III, punten 1 en 12, genoemde ICAO-normen en in andere relevante ICAO-normen;

h)

bijzonderheden van alle toegepaste functies, als de gegevens geconverteerd/getransformeerd zijn;

i)

bijzonderheden van beperkingen op het gebruik van de gegevens.


BIJLAGE II

DE IN ARTIKEL 5 BEDOELDE EISEN INZAKE HET FORMAAT VOOR DE UITWISSELING VAN LUCHTVAARTGEGEVENS

DEEL A

Geïntegreerd luchtvaartinformatiepakket, kaartgegevens over luchthavens en elektronische obstakelgegevens

1.

De in artikel 2, lid 1, tweede alinea, onder a), b) en d), bedoelde luchtvaartgegevens en -informatie worden geformatteerd volgens een gemeenschappelijke specificatie die:

gebruikmaakt van de „extensible markup language” (XML), zoals omschreven in de in bijlage III, punt 17, genoemde ISO-norm voor gegevenscodering;

wordt uitgedrukt in de vorm van een XML-schema; daarnaast mag een schematron, zoals gedefinieerd in de in bijlage III, punt 19, genoemde ISO-norm, worden gebruikt voor het uitdrukken van bedrijfsregels;

de uitwisseling van gegevens mogelijk maakt, zowel wat individuele kenmerken als verzamelingen van kenmerken betreft;

de uitwisseling van basisinformatie ten gevolge van permanente wijzigingen mogelijk maakt;

gestructureerd is overeenkomstig de kenmerken, attributen en verbanden van de in bijlage I, deel A, beschreven definitie van gegevensreeksen; de regels voor het opstellen van de kaartgegevens moeten worden gedocumenteerd;

de voor elk attribuut van de gegevensreeks gedefinieerde lijsten van waarden of marges tussen minimum- en maximumwaarden, strikt ten uitvoer leggen;

beantwoordt aan de specificatie voor de „geography markup language” (GML), zoals vermeld in bijlage III, punt 18, voor de codering van geografische informatie.

2.

Wat de ISO-normen betreft, wordt het desbetreffende certificaat dat is afgegeven door een naar behoren geaccrediteerde organisatie beschouwd als voldoende bewijs van naleving. De in artikel 2, lid 2, bedoelde partijen gaan akkoord met de bekendmaking van de certificeringsdocumentatie aan de nationale toezichthoudende instantie, indien deze daarom verzoekt.

DEEL B

Elektronische terreingegevens

1.

De in artikel 2, lid 1, tweede alinea, onder c), bedoelde elektronische terreingegevens worden verstrekt in een gemeenschappelijk formaat dat beantwoordt aan de in bijlage III, punten 14 tot en met 18, genoemde ISO-normen.

2.

Wat de ISO-normen betreft, wordt het desbetreffende certificaat dat is afgegeven door een naar behoren geaccrediteerde organisatie beschouwd als voldoende bewijs van naleving. De in artikel 2, lid 2, bedoelde partijen gaan akkoord met de bekendmaking van de certificeringsdocumentatie aan de nationale toezichthoudende instantie, indien deze daarom verzoekt.


BIJLAGE III

BEPALINGEN WAARNAAR WORDT VERWEZEN IN ARTIKELEN EN BIJLAGEN

1.

Hoofdstuk 3, punt 3.2 (Kwaliteitssysteem), van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago — Luchtvaartinformatiediensten (Twaalfde editie — juli 2004, inclusief amendement nr. 34).

2.

Hoofdstuk 3, punt 3.7.1 (Horizontaal referentiesysteem), van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago — Luchtvaartinformatiediensten (Twaalfde editie — juli 2004, inclusief amendement nr. 34).

3.

Hoofdstuk 3, punt 3.7.2 (Verticaal referentiesysteem), van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago — Luchtvaartinformatiediensten (Twaalfde editie — juli 2004, inclusief amendement nr. 34).

4.

Hoofdstuk 4 (Publicaties met luchtvaartinformatie, AIP), van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago — Luchtvaartinformatiediensten (Twaalfde editie — juli 2004, inclusief amendement nr. 34).

5.

Hoofdstuk 4, punt 4.3 (Specificaties voor wijzigingen van publicaties met luchtvaartinformatie), van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago — Luchtvaartinformatiediensten (Twaalfde editie — juli 2004, inclusief amendement nr. 34).

6.

Hoofdstuk 4, punt 4.4 (Specificaties voor aanvullingen van publicaties met luchtvaartinformatie), van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago — Luchtvaartinformatiediensten (Twaalfde editie — juli 2004, inclusief amendement nr. 34).

7.

Hoofdstuk 5 (NOTAM) van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago — Luchtvaartinformatiediensten (Twaalfde editie — juli 2004, inclusief amendement nr. 34).

8.

Hoofdstuk 6, punt 6.2 (Verstrekken van informatie op papier), van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago — Luchtvaartinformatiediensten (Twaalfde editie — juli 2004, inclusief amendement nr. 34).

9.

Hoofdstuk 10, punt 10.2 (Numerieke eisen inzake dekking en terrein- en obstakelgegevens), van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago — Luchtvaartinformatiediensten (Twaalfde editie — juli 2004, inclusief amendement nr. 34).

10.

Aanhangsel 1 (Inhoud van publicaties met luchtvaartinformatie, AIP) van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago — Luchtvaartinformatiediensten (Twaalfde editie — juli 2004, inclusief amendement nr. 34).

11.

Aanhangsel 7 (Kwaliteitseisen voor luchtvaartgegevens) van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago — Luchtvaartinformatiediensten (Twaalfde editie — juli 2004, inclusief amendement nr. 34).

12.

Aanhangsel 8 (Eisen voor terrein- en obstakelgegevens) van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago — Luchtvaartinformatiediensten (Twaalfde editie — juli 2004, inclusief amendement nr. 34).

13.

Object Management Group Unified Modelling Language (UML) Specification, versie 2.1.1.

14.

Internationale organisatie voor normalisering, ISO 19107:2003 — Geografische informatie — Ruimtelijk schema (Editie 1 — 8.5.2003).

15.

Internationale organisatie voor normalisering, ISO 19115:2003 — Geografische informatie — Metagegevens (Editie 1 — 8.5.2003 [Corrigendum Cor 1:2006 5.7.2006]).

16.

Internationale organisatie voor normalisering, ISO 19139:2007 — Geografische informatie — Metagegevens — toepassing XML-schema (Editie 1 — 17.4.2007).

17.

Internationale organisatie voor normalisering, ISO 19118:2005 — Geografische informatie — Codering (Editie 1 — 17.3.2006 ISO/CD 19118 Editie 2 — 9.7.2007 [Corrigendum Cor 19118:2 9.7.2007]).

18.

Internationale organisatie voor normalisering, ISO 19136:2007 — Geografische informatie — Geography Markup Language (GML) (Editie 1 — 23.8.2007).

19.

Internationale organisatie voor normalisering, ISO/IEC 19757-3:2006 — Informatietechnologie — Document Schema Definition Languages (DSDL) — Deel 3: Regelgebaseerde validering — Schematron (Editie 1 — 24.5.2006).

20.

ICAO Doc 9674-AN/946 — World Geodetic System — 1984 Handleiding (Tweede editie — 2002).

21.

Hoofdstuk 7, punt 7.3.2 (Algoritme voor cyclische redundantiecontrole (CRC)) van ICAO-doc. 9674-AN/946 — World Geodetic System — 1984 (WGS-84) Handleiding (Tweede editie — 2002).

22.

Internationale organisatie voor normalisering, ISO/IEC 17799:2005 — Informatietechnologie — Beveiligingstechnieken — Gedragscode voor het beheer van informatiebeveiliging (Editie 2 — 10.6.2005).

23.

Internationale organisatie voor normalisering, ISO 28000:2007: — Specificatie voor beveiligingsbeheersystemen voor de toeleveringsketen (Editie 1 — 21.9.2007, onder revisie, streefdatum voor vervanging door editie 2: 31.1.2008 [in de onderzoeksfase]).

24.

Eurocae ED-99A, gebruikersvereisten voor informatie betreffende het in kaart brengen van luchthavens (oktober 2005).

25.

Internationale organisatie voor normalisering, ISO 19110:2005 — Geografische informatie — Methode voor het opstellen van kenmerkencatalogi (Editie 1).


BIJLAGE IV

DE IN DE ARTIKELEN 6 EN 7 BEDOELDE EISEN INZAKE GEGEVENSKWALITEIT

DEEL A

Eisen inzake gegevenskwaliteit

1.

De kwaliteitseisen voor elk gegevensitem binnen het toepassingsbereik van de in artikel 2, lid 1, tweede alinea, bedoelde luchtvaartgegevens en -informatie moeten beantwoorden aan de in bijlage III, punt 11, genoemde ICAO-normen en andere relevante ICAO-normen, onverminderd punt 2 van deze bijlage.

2.

De kwaliteitseisen voor een gegevensitem binnen het toepassingsbereik van de in artikel 2, lid 1, tweede alinea, bedoelde luchtvaartgegevens en -informatie worden gebaseerd op een veiligheidsbeoordeling van de geplande toepassingen van het gegevensitem indien:

a)

een gegevensitem niet gedefinieerd is door de in bijlage III, punt 11, en andere relevante ICAO-normen genoemde ICAO-gegevenskwaliteitsnormen, of

b)

de kwaliteitseisen voor een gegevensitem niet voldoen aan de in bijlage III, punt 11, en andere relevante ICAO-normen genoemde ICAO-gegevenskwaliteitseisen.

3.

De kwaliteitseisen voor de in punt 2 bedoelde gegevensitems worden ontwikkeld overeenkomstig een genormaliseerd proces waarin de methode wordt beschreven voor het afleiden en valideren van deze eisen vóór publicatie, rekening houdende met de potentiële gevolgen voor toepasselijke ICAO-bepalingen.

4.

Als een gegevensitem meer dan één geplande toepassing heeft, worden alleen de meest strikte kwaliteitseisen, die voortvloeien uit de in punt 2 bedoelde veiligheidsbeoordeling, op dat item toegepast.

5.

Er worden kwaliteitseisen gedefinieerd voor de volgende aspecten van elk gegevensitem binnen het toepassingsbereik van de in artikel 2, lid 1, tweede alinea, bedoelde luchtvaartgegevens en -informatie:

a)

de nauwkeurigheid en resolutie van de gegevens;

b)

het integriteitsniveau van de gegevens;

c)

het vermogen om de herkomst van de gegevens te bepalen;

d)

het niveau van zekerheid dat de gegevens ter beschikking van de volgende gebruiker worden gesteld vóór de feitelijke aanvangsdatum/-tijd en niet worden verwijderd vóór de feitelijke einddatum/-tijd.

6.

Alle gegevensitems die nodig zijn ter ondersteuning van elke toepassingsgegevensreeks en/of een geldige subreeks van de gegevensreeks moeten worden gedefinieerd.

DEEL B

Eisen inzake bewijsmateriaal

Er moeten argumenten en bewijzen worden geproduceerd om aan te tonen dat:

a)

aan de eisen inzake nauwkeurigheid en resolutie is voldaan bij de aanmaking van de gegevens en dat deze worden behouden tot de bekendmaking ervan aan de volgende gebruiker, ook als de resolutie van een gegevensitem wordt beperkt of gewijzigd of wanneer het gegeven wordt vertaald naar een ander coördinatensysteem of andere meeteenheid;

b)

de herkomst en wijzigingsgeschiedenis van elk gegevensitem worden opgeslagen en ter beschikking gehouden voor audits;

c)

de luchtvaartgegevens of -informatie volledig zijn of dat ontbrekende items zijn gemeld;

d)

alle processen voor de aanmaking, productie, opslag, behandeling, verwerking, overdracht of verspreiding van elk gegevensitem zijn gedefinieerd en geschikt zijn voor het toegewezen integriteitsniveau van het desbetreffende gegevensitem;

e)

de processen voor gegevensvalidering en -verificatie geschikt zijn voor het toegewezen integriteitsniveau van het desbetreffende gegevensitem;

f)

manuele of semiautomatische gegevensprocessen worden uitgevoerd door opgeleide en gekwalificeerde personeelsleden met duidelijk omschreven taken en verantwoordelijkheden die zijn opgeslagen in het kwaliteitssysteem van de organisatie;

g)

alle instrumenten en/of software die worden gebruikt om de processen te ondersteunen of toe te passen als geschikt zijn gevalideerd overeenkomstig bijlage V;

h)

een effectief proces voor foutenrapportering, meting en corrigerende maatregelen wordt toegepast overeenkomstig deel F.

DEEL C

Formele regelingen

De formele regelingen moeten ten minste betrekking hebben op:

a)

het toepassingsbereik van de te verstrekken luchtvaartgegevens of -informatie;

b)

de eisen inzake nauwkeurigheid, resolutie en integriteit van elk geleverd gegevensitem;

c)

de vereiste methoden om aan te tonen dat de verstrekte gegevens beantwoorden aan de gespecificeerde eisen;

d)

de aard van de maatregelen die moeten worden genomen wanneer een fout of tegenstrijdigheid in de gegevens wordt ontdekt;

e)

de volgende minimumcriteria voor de melding van wijzigingen in de gegevens:

criteria voor het bepalen van de actueelheid van de verstrekte gegevens, gebaseerd op het belang van de wijziging voor de activiteiten of de veiligheid;

voorafgaande kennisgeving van verwachte wijzigingen;

de voor de melding aan te wenden middelen;

f)

de partij die verantwoordelijk is voor het documenteren van wijzigingen in de gegevens;

g)

de middelen om mogelijke tegenstrijdigheden op te lossen die worden veroorzaakt wanneer verschillende formaten worden gebruikt voor de uitwisseling van luchtvaartgegevens of -informatie;

h)

beperkingen op het gebruik van de gegevens;

i)

eisen voor de productie van kwaliteitsverslagen door gegevensverstrekkers, teneinde verificatie van de gegevenskwaliteit door de gebruikers van de gegevens te vergemakkelijken;

j)

eisen met betrekking tot metagegevens;

k)

eisen om in noodgevallen de continuïteit van de gegevensverstrekking te garanderen.

DEEL D

Aanmaking van gegevens

1.

Het in kaart brengen van radionavigatiehulpmiddelen en het aanmaken van berekende of afgeleide gegevens waarvan de coördinaten in de publicatie met luchtvaartinformatie worden gepubliceerd, gebeuren overeenkomstig passende normen en ten minste overeenkomstig de in bijlage III, punt 20, genoemde relevante ICAO-bepalingen.

2.

Alle in kaart gebrachte gegevens refereren aan WGS-84, zoals vermeld in de in bijlage III, punt 2, genoemde ICAO-bepalingen.

3.

Een geoid-model, dat voldoet aan de in bijlage III, punt 3, genoemde ICAO-bepalingen en aan de in bijlage IV genoemde kwaliteitseisen inzake luchtvaartgegevens en -informatie, wordt gebruikt zodat alle verticale gegevens (opgemeten, berekend of afgeleid) kunnen worden uitgedrukt in verhouding tot het gemiddelde zeeniveau via het Earth Gravitational Model 1996. Het „geoid” is het equipotentiale oppervlak in het zwaarteveld van de aarde, dat precies samenvalt met het onverstoorde gemiddelde zeeniveau, als de oceanen zich over de continenten zouden uitstrekken.

4.

Opgemeten, berekende en afgeleide gegevens worden behouden tijdens de volledige levensduur van elk gegevensitem.

5.

Opmetingsgegevens die als kritieke of essentiële gegevens zijn gecategoriseerd, worden eerst volledig opgemeten en daarna minstens jaarlijks op wijzigingen onderzocht. Wanneer wijzigingen worden vastgesteld, worden de desbetreffende gegevens opnieuw opgemeten.

6.

Daarbij wordt gebruikgemaakt van de volgende technieken voor elektronische vastlegging en opslag van opmetingsgegevens:

a)

coördinaten van referentiepunten worden in de opmeetapparatuur ingeladen via digitale gegevensoverdracht;

b)

de metingen op het terrein worden digitaal opgeslagen;

c)

ruwe gegevens worden digitaal overgedragen en ingeladen in de verwerkingssoftware.

7.

Alle opmetingsgegevens die als kritieke gegevens zijn gecategoriseerd, worden voldoende nagemeten om opmeetfouten op te sporen die niet aan de hand van één meting kunnen worden vastgesteld.

8.

Luchtvaartgegevens en -informatie worden gevalideerd en geverifieerd alvorens te worden gebruikt om andere gegevens af te leiden of te berekenen.

DEEL E

Eisen inzake gegevensverwerking

1.

Wanneer processen of delen van processen die worden gebruikt voor de aanmaking, productie, opslag, behandeling, verwerking, overdracht en verspreiding van luchtvaartgegevens en -informatie worden geautomatiseerd, worden zij:

a)

geautomatiseerd tot op een niveau dat in verhouding staat tot de context van het gegevensproces;

b)

geautomatiseerd om de inzet en interactie van mens en machine te optimaliseren zodat een hoog niveau van veiligheid wordt bereikt en het proces kwaliteitsvoordelen oplevert;

c)

zodanig ontworpen dat de invoering van gegevensfouten wordt vermeden;

d)

ontworpen om fouten in de ontvangen/ingevoerde gegevens te detecteren.

2.

Wanneer luchtvaartgegevens en -informatie handmatig worden ingevoerd, worden zij individueel geverifieerd om eventuele ingevoerde fouten op te sporen.

DEEL F

Eisen inzake foutenrapportering en correctie

De mechanismen voor foutenrapportering, meting en corrigerende maatregelen moeten garanderen dat:

a)

problemen die worden vastgesteld tijdens de aanmaking, productie, opslag, behandeling en verwerking van luchtvaartgegevens en -informatie, of die door gebruikers worden vastgesteld na de publicatie ervan, worden geregistreerd en gerapporteerd aan de verlener van de luchtvaartinformatiedienst;

b)

alle problemen die worden gemeld met luchtvaartgegevens en -informatie worden geanalyseerd door de verlener van de luchtvaartinformatiedienst en dat alle nodige corrigerende maatregelen worden vastgesteld;

c)

alle fouten, tegenstrijdigheden en anomalieën die worden vastgesteld in kritieke en essentiële luchtvaartgegevens en -informatie dringend worden opgelost;

d)

de betrokken gegevensgebruikers door de verlener van de luchtvaartinformatiedienst op de meest efficiënte wijze worden gewaarschuwd voor fouten, rekening houdende met het integriteitsniveau van de luchtvaartgegevens en -informatie en gebruikmakende van de meldingscriteria die zijn overeengekomen in de formele regelingen overeenkomstig bijlage IV, deel C, onder d);

e)

gegevensgebruikers en andere verstrekkers van luchtvaartgegevens en -informatie worden aangemoedigd om feedback te geven;

f)

de foutenfrequentie voor luchtvaartgegevens en -informatie wordt geregistreerd telkens wanneer luchtvaartgegevens en -informatie tussen de in artikel 2, lid 2, bedoelde partijen worden overgedragen;

g)

de foutenfrequentie voor fouten die vóór de overdracht en fouten die na de overdracht worden gerapporteerd, afzonderlijk kan worden vastgesteld.


BIJLAGE V

DE IN ARTIKEL 8 BEDOELDE EISEN INZAKE INSTRUMENTEN EN SOFTWARE

1.

Instrumenten die worden gebruikt om processen van luchtvaartgegevens en -informatie te ondersteunen of te automatiseren, moeten beantwoorden aan de eisen van de punten 2 en 3, voor zover het instrument:

fouten in kritieke of essentiële gegevens kan veroorzaken;

het enige middel is om fouten in kritieke of essentiële gegevens op te sporen;

het enige middel is om tegenstrijdigheden tussen meerdere versies van handmatig ingevoerde gegevens op te sporen.

2.

Voor de in punt 1 bedoelde instrumenten worden eisen inzake het prestatie-, functionaliteits- en integriteitsniveau vastgesteld om te garanderen dat het instrument zijn functie in het gegevensproces kan vervullen zonder de kwaliteit van de luchtvaartgegevens of -informatie nadelig te beïnvloeden.

3.

De in punt 1 bedoelde instrumenten worden gevalideerd en getoetst aan de in punt 2 bedoelde eisen.

4.

Als de in punt 1 bedoelde instrumenten volledig of gedeeltelijk in software worden gebruikt, moeten zij aan de volgende aanvullende eisen beantwoorden:

in de software-eisen moet correct worden vermeld waaraan software moet voldoen om aan de instrumenteisen te beantwoorden;

alle software-eisen moeten kunnen worden teruggevoerd tot de in punt 2 bedoelde instrumenteisen;

de validering en verificatie van software, zoals gedefinieerd in de punten 5 en 6, wordt toegepast op een bekende uitvoerbare versie van de software in de voor die software bedoelde bedrijfsomstandigheden.

5.

Onder „validering van software” wordt verstaan het proces waarbij wordt gegarandeerd dat de software beantwoordt aan de eisen voor de specifieke toepassing of het geplande gebruik van de luchtvaartgegevens of -informatie.

6.

Onder „verificatie van software” wordt verstaan de evaluatie van de output van de ontwikkeling van software voor luchtvaartgegevens en/of -informatie, om de correctheid en consequentheid met betrekking tot de in dat ontwikkelingsproces gebruikte input en toepasselijke softwarenormen, -regels en -afspraken te garanderen.


BIJLAGE VI

DE IN ARTIKEL 9 BEDOELDE EISEN INZAKE GEGEVENSBESCHERMING

1.

Alle gegevens die in elektronisch formaat worden overgedragen, moeten worden beschermd tegen verlies of wijziging door het CRC32Q-algoritme toe te passen, zoals vermeld in bijlage III, punt 21. De waarde van de cyclische redundantiecontrole (hierna CRC) wordt toegepast vóór de eindverificatie en de opslag of overdracht van de gegevens.

2.

Als de gegevens fysiek te groot zijn om op het vereiste integriteitsniveau te worden beschermd door één CRC, moeten meerdere CRC-waarden worden gebruikt.

3.

Aan luchtvaartgegevens en -informatie wordt tijdens de opslag en de overdracht tussen de in artikel 2, lid 2, bedoelde partijen een passend veiligheidsbeschermingsniveau toegekend om te garanderen dat de gegevens niet op enig tijdstip ongewenst worden gewijzigd of door onbevoegden worden geraadpleegd en/of gewijzigd.

4.

De opslag en overdracht van luchtvaartgegevens en -informatie wordt beschermd door een passend authenticatieproces, zodat de ontvangers kunnen bevestigen dat de gegevens of informatie door bevoegden zijn doorgegeven.


BIJLAGE VII

DE IN ARTIKEL 10 BEDOELDE EISEN INZAKE KWALITEITS-, VEILIGHEIDS- EN BEVEILIGINGSBEHEER

DEEL A

Kwaliteitsbeheersysteem

1.

Een kwaliteitsbeheersysteem ter ondersteuning van de aanmaking, productie, opslag, behandeling, verwerking, overdracht en verspreiding van luchtvaartgegevens en -informatie:

stelt het kwaliteitsbeleid zodanig vast dat het zo nauw mogelijk aansluit bij de behoeften van de verschillende gebruikers;

voert een kwaliteitsborgingsprogramma in dat procedures omvat om te verifiëren dat alle handelingen worden verricht overeenkomstig de toepasselijke eisen, normen en procedures, inclusief de relevante eisen van deze verordening;

toont het functioneren van het kwaliteitssysteem aan door middel van handboeken en controledocumenten;

benoemt vertegenwoordigers van het management om erop toe te zien dat procedures met het oog op veilige en efficiënte operationele werkwijzen worden gevolgd en dat deze toereikend zijn;

beoordeelt het gebruikte kwaliteitssysteem en neemt zo nodig corrigerende maatregelen.

2.

Een EN ISO 9001-certificaat, afgegeven door een naar behoren geaccrediteerde organisatie, wordt beschouwd als voldoende bewijs van naleving van de eisen van punt 1. De in artikel 2, lid 2, bedoelde partijen gaan akkoord met de bekendmaking van de certificeringsdocumentatie aan de nationale toezichthoudende instantie, indien deze daarom verzoekt.

DEEL B

Doelstellingen inzake veiligheidsbeheer

1.

De doelstellingen inzake veiligheidsbeheer zijn:

de mate waarin gegevensfouten bijdragen tot het risico op een ongeval met een luchtvaartuig tot een minimum beperken, voor zover praktisch haalbaar;

het veiligheidsbewustzijn rond de organisatie vergroten door lessen die uit veiligheidsactiviteiten zijn getrokken te delen en door alle personeelsleden uit te nodigen oplossingen voor vastgestelde veiligheidsproblemen en verbeteringen van de effectiviteit en efficiëntie van de processen voor te stellen;

erop toezien dat binnen de organisatie een verantwoordelijke wordt aangesteld voor de ontwikkeling en instandhouding van de doelstellingen inzake veiligheidsbeheer;

garanderen dat registers worden bijgehouden en dat toezicht wordt uitgeoefend om de veiligheid van de activiteiten te garanderen;

ervoor zorgen dat, waar nodig, verbeteringen worden aanbevolen om de veiligheid van de activiteiten te garanderen.

2.

De verwezenlijking van de doelstellingen inzake veiligheidsbeheer krijgt prioriteit over commerciële, operationele, milieu- of sociale overwegingen.

DEEL C

Doelstellingen inzake beveiligingsbeheer

1.

De doelstellingen inzake beveiligingsbeheer zijn:

de beveiliging van de ontvangen, geproduceerde of op een andere wijze aangewende luchtvaartgegevens of -informatie garanderen, zodat deze beschermd zijn tegen interferentie en alleen bevoegden er toegang toe hebben;

erop toezien dat de maatregelen inzake beveiligingsbeheer van een organisatie voldoen aan passende nationale of internationale eisen voor kritieke infrastructuur en bedrijfscontinuïteit en aan internationale normen voor beveiligingsbeheer, inclusief de in bijlage III, punten 22 en 23, genoemde ISO-normen.

2.

Wat de ISO-normen betreft, wordt het relevante certificaat dat is afgegeven door een naar behoren geaccrediteerde organisatie beschouwd als voldoende bewijs van naleving. De in artikel 2, lid 2, bedoelde partijen gaan akkoord met de bekendmaking van de certificeringsdocumentatie aan de nationale toezichthoudende instantie, indien deze daarom verzoekt.


BIJLAGE VIII

De in artikel 11 bedoelde eisen voor de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik van onderdelen

1.

Uit de verificatieactiviteiten moet blijken of de onderdelen voldoen aan de in deze verordening genoemde eisen inzake interoperabiliteit, prestaties, kwaliteit en veiligheid en of deze onderdelen, bij toepassing in een testomgeving, geschikt zijn voor gebruik.

2.

De fabrikant of zijn in de Unie gevestigde gemachtigde vertegenwoordiger beheren de activiteiten inzake conformiteitsbeoordeling, waarbij hij met name:

de geschikte testomgeving vaststelt;

nagaat of in het testplan de onderdelen in de testomgeving zijn beschreven;

nagaat of het testplan alle toepasselijke eisen omvat;

de consistentie en technische kwaliteit van de technische documentatie en het testplan waarborgt;

de organisatie van de test, het personeel, de installatie en configuratie van het testplatform plant;

de inspecties en tests uitvoert, zoals gespecificeerd in het testplan;

het verslag opstelt waarin de resultaten van de inspecties en tests worden gepresenteerd.

3.

De fabrikant of zijn in de Unie gevestigde gemachtigde vertegenwoordiger zorgt ervoor dat de in de testomgeving geïntegreerde onderdelen die een rol spelen in de aanmaking, productie, opslag, behandeling, verwerking, overdracht en verspreiding van luchtvaartgegevens en -informatie, voldoen aan de in deze verordening vastgestelde eisen inzake interoperabiliteit, prestaties, kwaliteit en veiligheid.

4.

Wanneer de verificatie van de conformiteit of de gebruiksgeschiktheid op bevredigende wijze is voltooid, stelt de fabrikant of zijn in de Unie gevestigde gemachtigde vertegenwoordiger onder zijn verantwoordelijkheid de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik op, waarin met name is vermeld aan welke eisen van deze verordening het onderdeel voldoet en waarin de daarmee samenhangende gebruiksvoorwaarden zijn vermeld overeenkomstig bijlage III, punt 3, van Verordening (EG) nr. 552/2004.


BIJLAGE IX

DE IN ARTIKEL 12 BEDOELDE VOORWAARDEN

1.

De verlener van luchtvaartnavigatiediensten moet binnen zijn organisatie beschikken over rapporteringsmethoden waaruit zijn onpartijdigheid en onafhankelijk oordeel blijkt ten aanzien van de verificaties.

2.

De verlener van luchtvaartnavigatiediensten moet erop toezien dat de bij de verificaties betrokken personeelsleden de controles uitvoeren met de grootst mogelijke beroepsintegriteit en technische bekwaamheid en dat hun oordeel of het resultaat van hun controles niet wordt beïnvloed door druk of — vooral financiële — aanmoedigingen van personen of groepen die belang hebben bij het resultaat van de controles.

3.

De verlener van luchtvaartnavigatiediensten moet erop toezien dat de bij de verificaties betrokken personeelsleden toegang hebben tot apparatuur waarmee zij de vereiste controles goed kunnen uitvoeren.

4.

De verlener van luchtvaartnavigatiediensten moet erop toezien dat de personeelsleden die bij de verificaties zijn betrokken, een goede technische en beroepsopleiding hebben genoten, voldoende kennis hebben van de eisen die gesteld worden aan de controles die zij moeten uitvoeren, voldoende ervaring hebben met dergelijke werkzaamheden en in staat zijn de verklaringen, dossiers en verslagen op te stellen waaruit blijkt dat de verificaties zijn uitgevoerd.

5.

De verlener van luchtvaartnavigatiediensten moet erop toezien dat de bij de verificaties betrokken personeelsleden in staat zijn hun controles onpartijdig uit te voeren. Hun bezoldiging mag niet afhankelijk zijn van het aantal uitgevoerde controles of van het resultaat van die controles.


BIJLAGE X

DEEL A

De in artikel 12, lid 1, bedoelde eisen inzake de verificatie van systemen

1.

Bij de verificatie van de in artikel 2, lid 1, eerste alinea, genoemde systemen moet in een testomgeving die de operationele context van deze systemen weergeeft, worden aangetoond dat deze systemen aan de interoperabiliteits-, prestatie- en veiligheidseisen van deze verordening voldoen.

2.

De verificatie van de in artikel 2, lid 1, eerste alinea, genoemde systemen gebeurt aan de hand van geschikte en erkende testmethoden en -praktijken.

3.

De testinstrumenten die bij de verificatie van de in artikel 2, lid 1, eerste alinea, genoemde systemen worden gebruikt, moeten een geschikte functionaliteit hebben.

4.

De verificatie van de in artikel 2, lid 1, eerste alinea, genoemde systemen moet de elementen voor het krachtens bijlage IV, punt 3, bij Verordening (EG) nr. 552/2004 vereiste technische dossier opleveren, onder meer de volgende elementen:

een beschrijving van de implementatie;

het verslag van de inspecties en tests die zijn uitgevoerd alvorens het systeem in dienst is genomen.

5.

De verlener van luchtvaartnavigatiediensten beheert de verificatieactiviteiten, waarbij hij met name:

de juiste gesimuleerde operationele en technische omgeving vaststelt die de operationele omgeving weergeeft;

verifieert of het testplan de integratie van de in artikel 2, lid 1, eerste alinea, genoemde systemen in een operationele en technische testomgeving beschrijft;

verifieert of het testplan de relevante interoperabiliteits-, prestatie- en veiligheidseisen van deze verordening volledig bestrijkt;

de consistentie en technische kwaliteit van de technische documentatie en het testplan waarborgt;

de organisatie van de test, het personeel en de installatie en configuratie van het testplatform plant;

de inspecties en tests overeenkomstig het testplan uitvoert;

het verslag opstelt waarin de resultaten van de inspecties en tests worden gepresenteerd.

6.

De verlener van luchtvaartnavigatiediensten zorgt ervoor dat de in artikel 2, lid 1, eerste alinea, genoemde systemen onder zijn verantwoordelijkheid voldoen aan de interoperabiliteits-, prestatie- en veiligheidseisen van deze verordening.

7.

Wanneer de verificatie van de conformiteit op bevredigende wijze is voltooid, stellen de verleners van luchtvaartnavigatiediensten de EG-verklaring van verificatie van het systeem op en dienen deze, samen met het technische dossier, in bij de nationale toezichthoudende instantie, zulks overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 552/2004.

DEEL B

De in artikel 12, lid 2, bedoelde eisen inzake de verificatie van systemen

1.

Bij de verificatie van de in artikel 2, lid 1, eerste alinea, genoemde systemen moet in een testomgeving die de operationele context van deze systemen weergeeft, worden aangetoond dat deze systemen aan de interoperabiliteits-, prestatie- en veiligheidseisen van deze verordening voldoen.

2.

De verificatie van de in artikel 2, lid 1, eerste alinea, genoemde systemen gebeurt aan de hand van geschikte en erkende testmethoden en -praktijken.

3.

De testinstrumenten die bij de verificatie van de in artikel 2, lid 1, eerste alinea, genoemde systemen worden gebruikt, moeten een geschikte functionaliteit hebben.

4.

De verificatie van de in artikel 2, lid 1, eerste alinea, genoemde systemen moet de elementen voor het krachtens bijlage IV, punt 3, bij Verordening (EG) nr. 552/2004 vereiste technische dossier opleveren, inclusief de volgende elementen:

een beschrijving van de implementatie;

het verslag van de inspecties en tests die zijn uitgevoerd alvorens het systeem in dienst is genomen.

5.

De verlener van luchtvaartnavigatiediensten stelt de geschikte operationele en technische testomgeving vast die de operationele omgeving goed weergeeft en laat de verificatie uitvoeren door een aangemelde instantie.

6.

De aangemelde instantie beheert de verificatieactiviteiten en:

verifieert of het testplan de integratie van de in artikel 2, lid 1, eerste alinea, genoemde systemen in een operationele en technische testomgeving beschrijft;

verifieert of het testplan de relevante interoperabiliteits-, prestatie- en veiligheidseisen van deze verordening volledig bestrijkt;

waarborgt de consistentie en kwaliteit van de technische documentatie en het testplan;

plant de organisatie van de test, het personeel en de installatie en configuratie van het testplatform;

voert de inspecties en tests overeenkomstig het testplan uit;

stelt het verslag op waarin de resultaten van de inspecties en tests worden gepresenteerd.

7.

De aangemelde instantie zorgt ervoor dat de in artikel 2, lid 1, eerste alinea, genoemde systemen, beproefd in een operationele testomgeving, voldoen aan de interoperabiliteits-, prestatie- en veiligheidseisen van deze verordening.

8.

Na een bevredigende voltooiing van de verificatietaken stelt de aangemelde instantie een certificaat van overeenstemming op met betrekking tot de door die instantie uitgevoerde taken.

9.

Vervolgens stelt de verlener van luchtvaartnavigatiediensten een EG-verklaring van verificatie van systemen op en dient deze, samen met het technische dossier, in bij de nationale toezichthoudende instantie, overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 552/2004.


BIJLAGE XI

IN ARTIKEL 14 BEDOELDE AFWIJKINGEN

Hoofdstuk 3, punt 3.2.10 (cyclische redundantiecontrole) van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago — Luchtvaartinformatiediensten.


27.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 23/28


VERORDENING (EU) Nr. 74/2010 VAN DE COMMISSIE

van 26 januari 2010

houdende wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2336/2003, (EG) nr. 341/2007, (EG) nr. 1580/2007 en (EG) nr. 376/2008, wat betreft de voorwaarden voor en de vorm van de kennisgevingen aan de Commissie

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1), en met name op artikel 192, lid 2, juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie van 31 augustus 2009 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor de kennisgeving door de lidstaten aan de Commissie van de informatie en de documenten ter uitvoering van de gemeenschappelijke marktordening, de regeling voor rechtstreekse betalingen, de afzetbevordering voor landbouwproducten en de regelingen voor de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee (2) zijn gemeenschappelijke bepalingen vastgesteld voor de kennisgeving van informatie en documenten door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten aan de Commissie. Die regels betreffen met name de verplichting dat de lidstaten de door de Commissie ter beschikking gestelde informatiesystemen moeten gebruiken, alsmede de validering van de toegangsrechten van de autoriteiten of van individuele personen die gemachtigd zijn om kennisgevingen door te sturen. Verder zijn in die verordening gemeenschappelijke beginselen vastgesteld die van toepassing zijn op de informatiesystemen, zodat deze de authenticiteit, de integriteit en de leesbaarheid van de documenten op langere termijn garanderen, en zijn daarin regels inzake de bescherming van persoonsgegevens vastgesteld.

(2)

In Verordening (EG) nr. 792/2009 is bepaald dat de verplichting om de in die verordening bedoelde informatiesystemen te gebruiken moet worden vastgesteld in de verordeningen waarbij een specifieke kennisgevingsverplichting is vastgesteld.

(3)

De Commissie heeft een informatiesysteem ontwikkeld waarmee documenten en procedures elektronisch kunnen worden beheerd in het kader van haar eigen interne werkprocedures en in haar betrekkingen met de bij het gemeenschappelijk landbouwbeleid betrokken autoriteiten.

(4)

Aan sommige kennisgevingsverplichtingen kan nu worden voldaan door middel van dat systeem overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009, met name de verplichtingen als bedoeld in de Verordeningen (EG) nr. 2336/2003 van de Commissie van 30 december 2003 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 670/2003 van de Raad tot vaststelling van specifieke maatregelen betreffende de markt voor ethylalcohol uit landbouwproducten (3), (EG) nr. 341/2007 van de Commissie van 29 maart 2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten en instelling van een stelsel van invoercertificaten en certificaten van oorsprong voor uit derde landen ingevoerde knoflook en bepaalde andere landbouwproducten (4), (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (5) en (EG) nr. 376/2008 van de Commissie van 23 april 2008 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten (6).

(5)

In de Verordeningen (EG) nr. 2336/2003 en (EG) nr. 1580/2007 moet worden bepaald dat ook gevallen waarin de hoeveelheid nihil is, moeten worden meegedeeld. Verder moet voor de duidelijkheid worden bepaald dat in kennisgevingen inzake vervangingscertificaten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 376/2008 ook een referentie aan het serienummer van het vervangen certificaat moet worden gegeven. Om ervoor te zorgen dat de ontvangen informatie over vervangingscertificaten op efficiënte wijze door de Commissie aan de lidstaten kan worden meegedeeld, moet worden geëist dat deze informatie onmiddellijk na de afgifte van het certificaat aan de Commissie wordt meegedeeld. Eveneens voor de duidelijkheid moet de in kennisgevingen gevraagde informatie over gevallen van overmacht nauwkeurig worden beschreven.

(6)

De Verordeningen (EG) nr. 2336/2003, (EG) nr. 341/2007, (EG) nr. 1580/2007 en (EG) nr. 376/2008 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 2336/2003 wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 3, eerste alinea, onder a) tot en met f), wordt vervangen door:

„a)

de invoer per kwartaal uit derde landen, uitgesplitst volgens de codes van de gecombineerde nomenclatuur en naar land van oorsprong, met vermelding van de bij Verordening (EG) nr. 1779/2002 van de Commissie (7) vastgestelde nomenclatuurcodes van de desbetreffende landen voor de statistieken van de buitenlandse handel van de Gemeenschap, overeenkomstig artikel 9, derde alinea, van de onderhavige verordening;

b)

de uitvoer per kwartaal naar derde landen, met inbegrip van de uitvoer van alcohol die niet uit landbouwproducten is verkregen, overeenkomstig artikel 9, derde alinea, van de onderhavige verordening;

c)

de productie per kwartaal, uitgesplitst naar het voor de alcoholbereiding gebruikte product;

d)

de hoeveelheid die in het voorafgaande kwartaal is afgezet, uitgesplitst naar sector van bestemming;

e)

de aan het einde van elk jaar in hun land bij de alcoholproducenten voorradige hoeveelheden;

f)

ramingen betreffende de productie in het lopende jaar, twee keer per jaar, respectievelijk vóór 28 februari en vóór 31 augustus.

2.

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in de eerste alinea worden de punten b) en c) vervangen door:

„b)

de invoer per kwartaal uit derde landen;

c)

de uitvoer per kwartaal naar derde landen;”

b)

de derde alinea wordt vervangen door:

„De meegedeelde gegevens worden uitgedrukt in hectoliters zuivere alcohol.”

3.

Artikel 9 wordt vervangen door:

„Artikel 9

De in de artikelen 3, 4 en 7 bedoelde mededelingen aan de Commissie worden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie (8) gedaan.

In alle mededelingen worden gevallen waarin de hoeveelheid nihil is, ook meegedeeld.

De in artikel 3, eerste alinea, onder a) en b), bedoelde gegevens worden alleen op verzoek van de Commissie aan de lidstaten via het geldende informatiesysteem meegedeeld.

4.

De bijlagen II tot en met VIII worden geschrapt.

Artikel 2

Artikel 14, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 341/2007 wordt vervangen door:

„De mededelingen aan de Commissie op grond van dit artikel worden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie (9) gedaan.

Artikel 3

Artikel 134 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 wordt als volgt gewijzigd:

1.

Lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Verordening (EG) nr. 376/2008 is van toepassing op krachtens dit artikel afgegeven invoercertificaten.”

2.

Lid 7 wordt vervangen door:

„7.   Uiterlijk op de woensdag van elke week om 12.00 uur (plaatselijke tijd Brussel) delen de lidstaten aan de Commissie mee voor welke hoeveelheden appelen invoercertificaten zijn afgegeven in de voorafgaande week, uitgesplitst naar derde land van oorsprong, ook indien die hoeveelheden nihil waren.

De mededelingen aan de Commissie op grond van dit artikel worden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie (10) gedaan.

Artikel 4

Verordening (EG) nr. 376/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 37 wordt vervangen door:

„Artikel 37

Wanneer vervangingscertificaten of -uittreksels worden afgegeven, geven de lidstaten de Commissie onmiddellijk kennis van:

a)

het serienummer van de afgegeven vervangingscertificaten of -uittreksels en het serienummer van de overeenkomstig de artikelen 35 en 36 vervangen certificaten of uittreksels.

b)

de aard en de hoeveelheid van de betrokken producten en, in voorkomend geval, de eenheidsbedragen van de vooraf vastgestelde uitvoerrestituties of uitvoerheffingen.

De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis.”

2.

Artikel 40, lid 6, wordt vervangen door:

„6.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van ieder door hen erkend geval van overmacht, en verstrekken daarbij de volgende informatie: de aard van het betrokken product met de GN-code, de transactie (invoer of uitvoer), de betrokken hoeveelheden en, afhankelijk van het geval, de annulering van het certificaat of de verlenging van de geldigheidsduur van het certificaat met vermelding van die geldigheidsduur.

De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis.”

3.

Aan het einde van hoofdstuk IV wordt het volgende artikel 48 bis ingevoegd:

„Artikel 48 bis

De in artikel 14, lid 5, artikel 29, leden 2, 3 en 4, artikel 37, artikel 40, lid 6 en artikel 47, lid 3, bedoelde kennisgevingen aan de Commissie worden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie (11) gedaan.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 februari 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 januari 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3.

(3)  PB L 346 van 31.12.2003, blz. 19.

(4)  PB L 90 van 30.3.2007, blz. 12.

(5)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.

(6)  PB L 114 van 26.4.2008, blz. 3.

(7)  PB L 269 van 5.10.2002, blz. 6.”

(8)  PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3.”

(9)  PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3.”

(10)  PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3.”

(11)  PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3.”


27.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 23/31


VERORDENING (EU) Nr. 75/2010 VAN DE COMMISSIE

van 26 januari 2010

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 27 januari 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 januari 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

JO

73,2

MA

73,3

TN

116,4

TR

108,9

ZZ

93,0

0707 00 05

MA

78,1

TR

128,9

ZZ

103,5

0709 90 70

MA

136,3

TR

129,5

ZZ

132,9

0805 10 20

EG

48,5

IL

54,1

MA

53,5

TN

53,5

TR

54,8

ZZ

52,9

0805 20 10

IL

191,1

MA

75,7

ZZ

133,4

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

CN

54,7

EG

69,7

IL

72,0

JM

106,6

MA

91,0

PK

46,5

TR

87,4

ZZ

75,4

0805 50 10

EG

71,2

IL

88,7

TR

70,1

ZZ

76,7

0808 10 80

CA

75,7

CL

60,5

CN

72,0

MK

24,7

US

121,9

ZZ

71,0

0808 20 50

CN

72,3

US

115,4

ZZ

93,9


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


27.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 23/33


VERORDENING (EU) Nr. 76/2010 VAN DE COMMISSIE

van 26 januari 2010

tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 877/2009 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2009/10

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name op artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2009/10 zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 877/2009 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 69/2010 van de Commissie (4).

(2)

Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 951/2006 te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 951/2006 voor het verkoopseizoen 2009/10 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 877/2009 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 27 januari 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 januari 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

(3)  PB L 253 van 25.9.2009, blz. 3.

(4)  PB L 19 van 23.1.2010, blz. 3.


BIJLAGE

Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 27 januari 2010

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product

Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product

1701 11 10 (1)

49,07

0,00

1701 11 90 (1)

49,07

0,18

1701 12 10 (1)

49,07

0,00

1701 12 90 (1)

49,07

0,00

1701 91 00 (2)

53,94

1,29

1701 99 10 (2)

53,94

0,00

1701 99 90 (2)

53,94

0,00

1702 90 95 (3)

0,54

0,20


(1)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(2)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)  Vaststelling per procent sacharose.


IV Handelingen die vóór 1 december 2009 zijn aangenomen krachtens het EG-Verdrag, het EU-Verdrag en het Euratom-Verdrag

27.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 23/35


BESLUIT VAN DE RAAD

van 26 november 2009

betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap

(2010/48/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 13 en 95, in samenhang met artikel 300, lid 2, eerste alinea, tweede zin, en artikel 300, lid 3, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In mei 2004 heeft de Raad de Commissie gemachtigd om namens de Europese Gemeenschap te onderhandelen over het Verdrag van de Verenigde Naties ter bevordering en bescherming van de rechten en de waardigheid van personen met een handicap (hierna: „het VN-verdrag” of „het verdrag” genoemd).

(2)

Het VN-verdrag is op 13 december 2006 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties goedgekeurd en op 3 mei 2008 in werking getreden.

(3)

Het VN-verdrag is op 30 maart 2007 namens de Gemeenschap ondertekend onder voorbehoud van mogelijke sluiting ervan op een latere datum.

(4)

Het VN-verdrag vormt een belangrijke en doeltreffende pijler voor de bevordering en bescherming van de rechten van personen met een handicap in de Europese Unie, waaraan zowel de Gemeenschap als haar lidstaten het allergrootste belang hechten.

(5)

Het VN-verdrag dient dus zo spoedig mogelijk door de Gemeenschap te worden goedgekeurd.

(6)

Die goedkeuring moet evenwel vergezeld gaan van een voorbehoud, namens de Europese Gemeenschap, bij artikel 27, lid 1, van het VN-verdrag,om aan te geven dat de Gemeenschap het VN-verdrag sluit onverminderd het recht van haar lidstaten als verankerd in de Gemeenschapswetgeving, te weten in artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2000/78/EG van de Raad (2), om het beginsel van gelijke behandeling in geval van handicap niet toe te passen op de strijdkrachten.

(7)

Zowel de Gemeenschap als haar lidstaten zijn bevoegd op de gebieden waarop het VN-verdrag betrekking heeft. Het is bijgevolg wenselijk dat de Gemeenschap en haar lidstaten partij worden bij het verdrag, zodat, in het geval van een gedeelde bevoegdheid, alle in het VN-verdrag vastgestelde verplichtingen worden nagekomen, en alle rechten die het verdrag verleent op een coherente wijze worden uitgeoefend.

(8)

Overeenkomstig artikel 44, lid 1, van het verdrag moet de Gemeenschap bij de nederlegging van de akte van formele bevestiging ook een verklaring nederleggen waarin wordt gespecificeerd voor welke in het verdrag geregelde aangelegenheden de lidstaten de bevoegdheid aan haar hebben overgedragen,

BESLUIT:

Artikel 1

1.   Het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap wordt namens de Gemeenschap goedgekeurd met een voorbehoud bij artikel 27, lid 1, van dat verdrag.

2.   De tekst van het VN-verdrag is opgenomen in bijlage I bij dit besluit.

De tekst van het voorbehoud is opgenomen in bijlage III.

Artikel 2

1.   De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon of personen aan te wijzen die bevoegd is of zijn om overeenkomstig de artikelen 41 en 43 van het VN-verdrag de akte van formele bevestiging namens de Europese Gemeenschap bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties neder te leggen.

2.   De bevoegde persoon of personen legt of leggen overeenkomstig artikel 44, lid 1, van het VN-verdrag de bevoegdheidsverklaring, als vervat in bijlage II bij dit besluit, en het voorbehoud, als vervat in bijlage III, neder.

Artikel 3

Wat de aangelegenheden betreft die tot de bevoegdheid van de Gemeenschap behoren, is de Commissie, zonder dat dit afbreuk doet aan de desbetreffende bevoegdheden van de lidstaten, het contactpunt voor aangelegenheden die betrekking hebben op de uitvoering van het VN-verdrag, overeenkomstig artikel 33, lid 1, van het VN-verdrag. De nadere bijzonderheden betreffende de werking van het contactpunt worden in een gedragscode vastgesteld voordat de akte van formele bevestiging namens de Gemeenschap wordt neergelegd.

Artikel 4

1.   Wat de aangelegenheden betreft die tot de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap behoren, vertegenwoordigt de Commissie de Gemeenschap op vergaderingen van de door het VN-verdrag ingestelde organen, en met name de in artikel 40 bedoelde Conferentie van de Staten die Partij zijn, en treedt zij namens haar op met betrekking tot de aangelegenheden die onder de bevoegdheid van deze organen vallen.

2.   Wat de aangelegenheden betreft die onder de gedeelde bevoegdheid van de Gemeenschap en de lidstaten vallen, treffen de Commissie en de lidstaten van tevoren passende regelingen voor de vertegenwoordiging van het standpunt van de Gemeenschap in vergaderingen van de bij het VN-verdrag ingestelde organen. De nadere bijzonderheden betreffende deze vertegenwoordiging worden vastgelegd in een gedragscode, die moet worden goedgekeurd voordat de akte van formele bevestiging namens de Gemeenschap wordt neergelegd.

3.   In de in de leden 1 en 2 bedoelde vergaderingen werken de Commissie en de lidstaten nauw samen, in het bijzonder met betrekking tot kwesties als toezicht, rapportage en stemregelingen; indien nodig worden andere communautaire instellingen die daar belang bij hebben, geraadpleegd. De regelingen voor nauwe samenwerking dienen ook in de in lid 2 bedoelde gedragscode te worden vastgelegd.

Artikel 5

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 26 november 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

J. BJÖRKLUND


(1)  Advies van 27 april 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.


BIJLAGE I

VERDRAG INZAKE DE RECHTEN VAN PERSONEN MET EEN HANDICAP

Preambule

DE STATEN DIE PARTIJ ZIJN BIJ DIT VERDRAG,

(a)

indachtig de beginselen vastgelegd in het Handvest van de Verenigde Naties, waarin de inherente waardigheid en waarde en de gelijke en onvervreemdbare rechten van alle leden van de mensheid worden erkend als de grondvesten van vrijheid, gerechtigheid en vrede in de wereld,

(b)

erkennend dat de Verenigde Naties in de Universele Verklaring van de rechten van de mens en de internationale mensenrechtenverdragen hebben verklaard en zijn overeengekomen dat eenieder aanspraak heeft op alle daarin genoemde rechten en vrijheden, zonder enig onderscheid van welke aard dan ook,

(c)

opnieuw het universele en ondeelbare karakter bevestigend van, alsmede de onderlinge afhankelijkheid en de nauwe samenhang tussen, alle mensenrechten en fundamentele vrijheden, en de noodzaak dat personen met een handicap gegarandeerd wordt dat zij deze ten volle en zonder discriminatie kunnen uitoefenen,

(d)

in herinnering roepend het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie, het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, het Verdrag inzake de rechten van het kind en het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden,

(e)

erkennend dat het begrip handicap aan verandering onderhevig is en voortvloeit uit de wisselwerking tussen personen met functiebeperkingen en sociale en fysieke drempels die hen belet ten volle, effectief en op voet van gelijkheid met anderen te participeren in de samenleving,

(f)

het belang erkennend van de beginselen en beleidsrichtlijnen, vervat in het Wereldactieplan met betrekking tot personen met een handicap en in de Standaardregels voor het bevorderen van gelijke kansen voor personen met een handicap bij het beïnvloeden van de bevordering, formulering en beoordeling van het beleid, de plannen, programma’s en maatregelen op nationaal, regionaal en internationaal niveau teneinde gelijke kansen voor personen met een handicap verder te bevorderen,

(g)

het belang benadrukkend van de integratie van aan handicap gerelateerde vraagstukken in het beleid als integraal onderdeel van de relevante strategieën voor duurzame ontwikkeling,

(h)

tevens erkennend dat discriminatie van iedere persoon op grond van handicap een schending vormt van de inherente waardigheid en waarde van de mens,

(i)

zich voorts rekenschap gevend van de diversiteit van personen met een handicap,

(j)

de noodzaak erkennend de mensenrechten van alle personen met een handicap, met inbegrip van hen die intensievere ondersteuning behoeven, te bevorderen en beschermen,

(k)

bezorgd over het feit dat personen met een handicap ondanks deze uiteenlopende instrumenten en initiatieven overal ter wereld nog steeds geconfronteerd worden met obstakels die hun participatie in de samenleving als gelijkwaardige leden belemmeren, alsmede met schendingen van hun mensenrechten,

(l)

het belang onderkennend van internationale samenwerking ter verbetering van de levensomstandigheden van personen met een handicap in alle landen, in het bijzonder in ontwikkelingslanden,

(m)

de gewaardeerde bestaande en potentiële bijdragen erkennend van personen met een handicap aan het algemeen welzijn en de diversiteit van hun gemeenschappen, en onderkennend dat bevordering van het volledige genot van de mensenrechten en fundamentele vrijheden en de volwaardige participatie door personen met een handicap ertoe zal leiden dat zij sterker gaan beseffen dat zij erbij horen en zal resulteren in wezenlijke vorderingen in de humane, sociale en economische ontwikkeling van de maatschappij en de uitbanning van armoede,

(n)

het belang voor personen met een handicap erkennend van individuele autonomie en onafhankelijkheid, met inbegrip van de vrijheid hun eigen keuzes te maken,

(o)

overwegend dat personen met een handicap in de gelegenheid moeten worden gesteld actief betrokken te zijn bij de besluitvormingsprocessen over beleid en programma’s, met inbegrip van degenen die hen direct betreffen,

(p)

bezorgd over de moeilijke situaties waarmee personen met een handicap worden geconfronteerd die het slachtoffer zijn van meervoudige en/of zeer ernstige vormen van discriminatie op grond van hun ras, huidskleur, geslacht, taal, geloof, politieke of andere mening, nationale, etnische of sociale afstamming, vermogen, geboorte, leeftijd of andere status,

(q)

erkennend dat het risico het slachtoffer te worden van geweld, verwonding of misbruik, verwaarlozing, nalatige behandeling, mishandeling of uitbuiting voor vrouwen en meisjes met een handicap, zowel binnens- als buitenshuis, vaak groter is,

(r)

erkennend dat kinderen met een handicap op voet van gelijkheid met andere kinderen alle mensenrechten en fundamentele vrijheden ten volle moeten kunnen genieten, daarbij in herinnering roepend de toezeggingen die de staten die partij zijn bij het Verdrag inzake de rechten van het kind in dat verband hebben gedaan,

(s)

de noodzaak benadrukkend dat bij alle pogingen om het volledige genot van de mensenrechten en fundamentele vrijheden door personen met een handicap te bevorderen rekening dient te worden gehouden met het genderperspectief,

(t)

met nadruk wijzend op het feit dat de meerderheid van personen met een handicap in armoedige omstandigheden leeft en in dit verband erkennend dat het zeer noodzakelijk is dat de negatieve gevolgen van armoede voor personen met een handicap worden aangepakt,

(u)

indachtig het feit dat vreedzame en veilige omstandigheden op basis van eerbiediging van alle doelstellingen en beginselen vervat in het Handvest van de Verenigde Naties en naleving van de van toepassing zijnde mensenrechteninstrumenten onontbeerlijk zijn voor de volledige bescherming van personen met een handicap, in het bijzonder tijdens gewapende conflicten en buitenlandse bezetting,

(v)

de noodzaak erkennend van een toegankelijke fysieke, sociale, economische en culturele omgeving, de toegang tot gezondheidszorg, onderwijs en tot informatie en communicatie, teneinde personen met een handicap in staat te stellen alle mensenrechten en fundamentele vrijheden ten volle te genieten,

(w)

beseffend dat ieder individu verantwoordelijkheid draagt tegenover zijn/haar medemensen en de gemeenschap waartoe hij/zij behoort, verplicht is te streven naar de bevordering en eerbiediging van de rechten die erkend worden in het Internationaal Statuut van de Rechten van Mens,

(x)

ervan overtuigd dat het gezin de natuurlijke hoeksteen van de samenleving vormt en recht heeft op bescherming door de samenleving en de staat en dat personen met een handicap en hun gezinsleden de nodige bescherming en ondersteuning dienen te ontvangen, teneinde hun gezinnen in staat te stellen bij te dragen aan het volledige genot van de rechten van personen met een handicap en wel op voet van gelijkheid met anderen,

(y)

ervan overtuigd dat een allesomvattend en integraal internationaal verdrag om de rechten en waardigheid van personen met een handicap te bevorderen en te beschermen, een wezenlijke bijdrage zal vormen aan het aanpakken van de grote sociale achterstand van personen met een handicap en hun participatie in het burgerlijke, politieke, economische, sociale en culturele leven met gelijke kansen, in zowel ontwikkelde landen, als ontwikkelingslanden zal bevorderen,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

Doelstelling

Doel van dit verdrag is het volledige genot door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid te bevorderen, beschermen en waarborgen, en ook de eerbiediging van hun inherente waardigheid te bevorderen.

Personen met een handicap zijn onder meer personen met langdurige fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke beperkingen die hen in wisselwerking met diverse drempels kunnen beletten volledig, effectief en op voet van gelijkheid met anderen te participeren in de samenleving.

Artikel 2

Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van dit verdrag wordt verstaan onder:

„communicatie”: talen, weergave van tekst, braille, tactiele communicatie, grootletterdruk, toegankelijke multimedia, alsmede geschreven teksten, audioteksten, eenvoudige taal, gesproken tekst, ondersteunende en alternatieve communicatiemethoden, -middelen en -vormen, waaronder toegankelijke informatie- en communicatietechnologieën;

„taal”: gesproken taal, gebarentaal alsmede andere vormen van niet-gesproken taal;

„discriminatie op grond van handicap”: elk onderscheid en elke uitsluiting of beperking op grond van een handicap dat of die ten doel of tot gevolg heeft dat de erkenning, het genot of de uitoefening, op voet van gelijkheid met anderen van de mensenrechten en fundamentele vrijheden in het politieke, economische, sociale, culturele of burgerlijke leven, of op andere gebieden aangetast of onmogelijk gemaakt wordt. Het omvat alle vormen van discriminatie, met inbegrip van de weigering van redelijke aanpassingen;

„redelijke aanpassingen”: noodzakelijke en passende wijzigingen, en aanpassingen die geen disproportionele of onevenredige, of onnodige last opleggen, indien zij in een specifiek geval nodig zijn om te waarborgen dat personen met een handicap alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid met anderen kunnen genieten of uitoefenen;

„universeel ontwerp”: ontwerpen van producten, omgevingen, programma’s en diensten die door iedereen in de ruimst mogelijke zin gebruikt kunnen worden zonder dat aanpassing of een speciaal ontwerp nodig is. „Universeel ontwerp” omvat tevens ondersteunende middelen voor specifieke groepen personen met een handicap, indien die nodig zijn.

Artikel 3

Algemene beginselen

De grondbeginselen van dit verdrag zijn:

a)

respect voor de inherente waardigheid, persoonlijke autonomie, met inbegrip van de vrijheid zelf keuzes te maken, en de onafhankelijkheid van personen;

b)

non-discriminatie;

c)

volledige en daadwerkelijke participatie en opname in de samenleving;

d)

respect voor verschillen en aanvaarding dat personen met een handicap deel uitmaken van de mensheid en menselijke diversiteit;

e)

gelijke kansen;

f)

toegankelijkheid;

g)

gelijkheid van man en vrouw;

h)

respect voor de zich ontwikkelende capaciteiten van kinderen met een handicap en eerbiediging van het recht van kinderen met een handicap op het behoud van hun eigen identiteit.

Artikel 4

Algemene verplichtingen

1.   De staten die partij zijn verplichten zich ertoe de volle uitoefening van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden door alle personen met een handicap zonder enige vorm van discriminatie op grond van hun handicap te waarborgen en te bevorderen. Hiertoe verplichten de staten die partij zijn zich:

a)

tot het aannemen van alle relevante wetgevende, bestuurlijke en andere maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de rechten die in dit verdrag erkend worden;

b)

tot het nemen van alle relevante maatregelen, met inbegrip van wetgeving, teneinde bestaande wetten, voorschriften, gebruiken en praktijken die discriminatie van personen met een handicap vormen, aan te passen of af te schaffen;

c)

tot het in aanmerking nemen van de bescherming en bevordering van de mensenrechten van personen met een handicap in al hun beleid en programma’s;

d)

tot onthouding van elke handeling of praktijk die onverenigbaar is met dit verdrag en tot waarborging dat de overheidsinstanties en -instellingen handelen in overeenstemming met dit verdrag;

e)

tot het nemen van alle passende maatregelen om discriminatie op grond van een handicap door personen, organisaties of particuliere ondernemingen uit te bannen;

f)

tot het uitvoeren of bevorderen van onderzoek naar en ontwikkeling van universeel ontworpen goederen, diensten, uitrusting en faciliteiten, zoals omschreven in artikel 2 van dit verdrag, die zo min mogelijk behoeven te worden aangepast en tegen de laagste kosten kunnen worden aangepast om te beantwoorden aan de specifieke behoeften van personen met een handicap, tot het bevorderen van de beschikbaarheid en het gebruik ervan, en tot het bevorderen van universele ontwerpen bij de ontwikkeling van normen en richtsnoeren;

g)

tot het uitvoeren of bevorderen van onderzoek naar en ontwikkeling van, en het bevorderen van de beschikbaarheid en het gebruik van nieuwe technologieën, met inbegrip van informatie- en communicatietechnologieën, mobiliteitshulpmiddelen, instrumenten en ondersteunende technologieën, die geschikt zijn voor personen met een handicap, waarbij betaalbare technologieën prioriteit dienen te krijgen;

h)

tot het verschaffen van toegankelijke informatie aan personen met een handicap over mobiliteitshulpmiddelen, instrumenten en ondersteunende technologieën, met inbegrip van nieuwe technologieën, alsmede andere vormen van hulp, ondersteunende diensten en faciliteiten;

i)

tot het bevorderen van de opleiding van professionals en personeelsleden die werken met personen met een handicap, op het gebied van de rechten die in dit verdrag worden erkend, teneinde de door deze rechten gewaarborgde hulp en diensten beter te kunnen verlenen.

2.   Wat betreft economische, sociale en culturele rechten, verplicht elke staat die partij is zich maatregelen te nemen met volledige gebruikmaking van de hem ter beschikking staande hulpbronnen en, waar nodig, in het kader van internationale samenwerking, teneinde steeds nader tot een algehele verwezenlijking van de in dit verdrag erkende rechten te komen, onverminderd de in dit verdrag vervatte verplichtingen die volgens het internationale recht onverwijld van toepassing zijn.

3.   Bij de ontwikkeling en implementatie van wetgeving en beleid tot uitvoering van dit verdrag en bij andere besluitvormingsprocessen betreffende aangelegenheden die betrekking hebben op personen met een handicap, plegen de staten die partij zijn nauw overleg met personen met een handicap, met inbegrip van kinderen met een handicap, en betrekken hen daar via hun representatieve organisaties actief bij.

4.   Geen enkele bepaling van dit verdrag tast bepalingen aan die in sterkere mate bijdragen aan de verwezenlijking van de rechten van personen met een handicap en die vervat kunnen zijn in het recht van een staat die partij is, of in het internationale recht dat voor die staat van kracht is. Het is niet toegestaan mensenrecht of fundamentele vrijheden die in een staat die partij is bij dit verdrag ingevolge wettelijke bepalingen, overeenkomsten, voorschriften of gewoonten worden erkend of bestaan, te beperken of ervan af te wijken, onder voorwendsel dat dit verdrag die rechten of vrijheden niet of in mindere mate erkent.

5.   De bepalingen van dit verdrag strekken zich zonder beperking of uitzondering uit tot alle delen van federale staten.

Artikel 5

Gelijkheid en non-discriminatie

1.   De staten die partij zijn erkennen dat eenieder gelijk is voor de wet en zonder aanziens des persoons recht heeft op dezelfde bescherming door, en hetzelfde voordeel van de wet.

2.   De staten die partij zijn verbieden alle discriminatie op grond van handicap en garanderen personen met een handicap op voet van gelijkheid effectieve wettelijke bescherming tegen discriminatie op welke grond dan ook.

3.   Teneinde gelijkheid te bevorderen en discriminatie uit te bannen, nemen de staten die partij zijn alle passende maatregelen om te waarborgen dat redelijke aanpassingen worden verricht.

4.   Specifieke maatregelen die nodig zijn om de feitelijke gelijkheid van personen met een handicap te bespoedigen of verwezenlijken, worden niet aangemerkt als discriminatie in de zin van dit verdrag.

Artikel 6

Vrouwen met een handicap

1.   De staten die partij zijn erkennen dat vrouwen en meisjes met een handicap onderworpen zijn aan meervoudige discriminatie en nemen in dat verband maatregelen om hen op voet van gelijkheid het volledige genot van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden te garanderen.

2.   De staten die partij zijn nemen alle passende maatregelen om de volledige ontwikkeling, positieverbetering en mondigheid van vrouwen te waarborgen, teneinde hen de uitoefening en het genot van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, vervat in dit verdrag, te garanderen.

Artikel 7

Kinderen met een handicap

1.   De staten die partij zijn nemen alle nodige maatregelen om te waarborgen dat kinderen met een handicap op voet van gelijkheid met andere kinderen ten volle alle mensenrechten en fundamentele vrijheden genieten.

2.   Bij alle beslissingen betreffende kinderen met een handicap vormen de belangen van het kind de eerste overweging.

3.   De staten die partij zijn waarborgen dat kinderen met een handicap het recht hebben vrijelijk blijk te geven van hun opvattingen over alle aangelegenheden die hen betreffen, waarbij op voet van gelijkheid met andere kinderen en in overeenstemming met hun leeftijd en ontwikkeling naar behoren rekening wordt gehouden met hun opvattingen en waarbij zij bij hun handicap en leeftijd passende ondersteuning krijgen om dat recht te realiseren.

Artikel 8

Bevordering van bewustwording

1.   De staten die partij zijn verplichten zich ertoe onmiddellijke, doeltreffende en passende maatregelen te nemen:

a)

teneinde binnen de gehele maatschappij, waaronder ook op gezinsniveau, de bewustwording te bevorderen ten aanzien van personen met een handicap, en de eerbiediging van de rechten en waardigheid van personen met een handicap te stimuleren;

b)

om op alle terreinen van het leven stereotypen, vooroordelen en schadelijke praktijken ten opzichte van personen met een handicap te bestrijden, met inbegrip van die gebaseerd op grond van geslacht en leeftijd;

c)

om de bewustwording van de capaciteiten en bijdragen van personen met een handicap te bevorderen.

2.   Maatregelen daartoe omvatten:

a)

het initiëren en handhaven van effectieve bewustwordingscampagnes om:

i)

ervoor zorg te dragen dat de samenleving openstaat voor de rechten van personen met een handicap;

ii)

een positieve beeldvorming van, en grotere sociale bewustwording ten opzichte van personen met een handicap te bevorderen;

iii)

de erkenning van de vaardigheden, verdiensten en talenten van personen met een handicap en van hun bijdragen op de werkplek en arbeidsmarkt te bevorderen;

b)

het op alle niveaus van het onderwijssysteem, dus ook onder jonge kinderen, bevorderen van een respectvolle houding ten opzichte van de rechten van personen met een handicap;

c)

het aanmoedigen van alle onderdelen van de media om een beeld te geven van personen met een handicap dat verenigbaar is met het doel van dit verdrag;

d)

het aanmoedigen van bewustmakingsprogramma’s met betrekking tot personen met een handicap en de rechten van personen met een handicap.

Artikel 9

Toegankelijkheid

1.   Teneinde personen met een handicap in staat te stellen zelfstandig te leven en volledig deel te nemen aan alle facetten van het leven, nemen de staten die partij zijn passende maatregelen om personen met een handicap op voet van gelijkheid met anderen de toegang te garanderen tot de fysieke omgeving, tot vervoer, informatie en communicatie, met inbegrip van informatie- en communicatietechnologieën en -systemen, en tot andere voorzieningen en diensten die openstaan voor of verleend worden aan het publiek, in zowel stedelijke als landelijke gebieden. Deze maatregelen, die mede het vaststellen en uit de weg ruimen van obstakels en barrières voor de toegankelijkheid omvatten, zijn onder andere van toepassing op:

a)

gebouwen, wegen, vervoer en andere voorzieningen in gebouwen en daarbuiten, met inbegrip van scholen, huisvesting, medische voorzieningen en werkplekken;

b)

informatie, communicatie en andere diensten, met inbegrip van elektronische diensten en nooddiensten.

2.   De staten die partij zijn nemen tevens passende maatregelen om:

a)

de implementatie van minimumnormen en richtlijnen voor de toegankelijkheid van faciliteiten en diensten die openstaan voor, of verleend worden aan het publiek, te ontwikkelen, af te kondigen en te monitoren;

b)

te waarborgen dat private instellingen die faciliteiten en diensten die openstaan voor, of verleend worden aan het publiek aanbieden, rekening houden met alle aspecten van de toegankelijkheid voor personen met een handicap;

c)

te voorzien in opleiding voor betrokkenen inzake kwesties op het gebied van de toegankelijkheid waarmee personen met een handicap geconfronteerd worden;

d)

openbare gebouwen en andere faciliteiten te voorzien van bewegwijzering in braille en in makkelijk te lezen en te begrijpen vormen;

e)

te voorzien in vormen van assistentie door mens of dier, bemiddelaars, met inbegrip van begeleiders, mensen die voorlezen en professionele doventolken om de toegang tot gebouwen en andere faciliteiten die openstaan voor het publiek te vergemakkelijken;

f)

andere passende vormen van assistentie en ondersteuning van personen met een handicap te bevorderen, teneinde te waarborgen dat zij toegang hebben tot informatie;

g)

de toegang voor personen met een handicap tot nieuwe informatie- en communicatietechnologieën en -systemen, met inbegrip van het internet, te bevorderen;

h)

het ontwerp, de ontwikkeling, productie en distributie van toegankelijke informatie- en communicatietechnologieën en -systemen in een vroeg stadium te bevorderen, opdat deze technologieën en systemen tegen minimale kosten toegankelijk worden.

Artikel 10

Recht op leven

De staten die partij zijn bevestigen opnieuw dat eenieder beschikt over het inherente recht op leven en nemen alle noodzakelijke maatregelen om te waarborgen dat personen met een handicap dat op voet van gelijkheid met anderen ten volle kunnen genieten.

Artikel 11

Risicovolle situaties en humanitaire noodsituaties

De staten die partij zijn nemen in overeenstemming met hun verplichtingen uit hoofde van het internationale recht, met inbegrip van het internationale humanitaire recht en internationale mensenrechtenverdragen alle nodige maatregelen om de bescherming en veiligheid van personen met een handicap in risicovolle situaties, met inbegrip van gewapende conflicten, humanitaire noodsituaties en natuurrampen, te waarborgen.

Artikel 12

Gelijkheid voor de wet

1.   De staten die partij zijn bevestigen opnieuw dat personen met een handicap overal als persoon erkend worden voor de wet.

2.   De staten die partij zijn erkennen dat personen met een handicap op voet van gelijkheid met anderen in alle aspecten van het leven handelingsbekwaam zijn.

3.   De staten die partij zijn nemen passende maatregelen om personen met een handicap toegang te verschaffen tot de ondersteuning die zij mogelijk behoeven bij de uitoefening van hun handelingsbekwaamheid.

4.   De staten die partij zijn waarborgen dat alle maatregelen die betrekking hebben op de uitoefening van handelingsbekwaamheid, voorzien in passende en doeltreffende waarborgen in overeenstemming met het internationale recht inzake de mensenrechten om misbruik te voorkomen. Deze waarborgen dienen te verzekeren dat maatregelen met betrekking tot de uitoefening van handelingsbekwaamheid de rechten, wil en voorkeuren van de desbetreffende persoon respecteren, vrij zijn van conflicterende belangen of onbehoorlijke beïnvloeding, proportioneel zijn en toegesneden op de omstandigheden van de persoon in kwestie, van toepassing zijn gedurende een zo kort mogelijke periode en onderworpen zijn aan een regelmatige beoordeling door een bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige autoriteit of gerechtelijke instantie. De waarborgen dienen evenredig te zijn aan de mate waarin deze maatregelen van invloed zijn op de rechten en belangen van de persoon in kwestie.

5.   Met inachtneming van de bepalingen van dit artikel nemen de staten die partij zijn alle passende en effectieve maatregelen om de gelijke rechten te garanderen van personen met een handicap op eigendom of het erven van vermogen en te waarborgen dat zij hun eigen financiële zaken kunnen behartigen en op voet van gelijkheid toegang hebben tot bankleningen, hypotheken en andere vormen van financiële kredietverstrekking en verzekeren zij dat het vermogen van personen met een handicap hen niet willekeurig wordt ontnomen.

Artikel 13

Toegang tot de rechter

1.   De staten die partij zijn waarborgen personen met een handicap op voet van gelijkheid met anderen de toegang tot een rechterlijke instantie, met inbegrip van procedurele en leeftijdsconforme voorzieningen, teneinde hun effectieve rol als directe en indirecte partij, waaronder als getuige, in alle juridische procedures, met inbegrip van de onderzoeksfase en andere voorbereidende fasen, te faciliteren.

2.   Teneinde effectieve toegang tot rechterlijke instanties voor personen met een handicap te helpen waarborgen, bevorderen de staten die partij zijn passende opleiding voor diegenen die werkzaam zijn in de rechtsbedeling, met inbegrip van medewerkers van politie en het gevangeniswezen.

Artikel 14

Vrijheid en veiligheid van de persoon

1.   De staten die partij zijn waarborgen dat personen met een handicap op voet van gelijkheid met anderen:

a)

het recht op vrijheid en veiligheid van hun persoon genieten;

b)

niet onrechtmatig of willekeurig van hun vrijheid worden beroofd, en dat iedere vorm van vrijheidsontneming geschiedt in overeenstemming met de wet, en dat het bestaan van een handicap in geen geval vrijheidsontneming rechtvaardigt.

2.   De staten die partij zijn waarborgen dat indien personen met een handicap op grond van enig proces van hun vrijheid worden beroofd, zij op voet van gelijkheid met anderen recht hebben op de garanties in overeenstemming met internationale mensenrechtenverdragen en in overeenstemming met de doelstellingen en beginselen van dit verdrag worden behandeld, met inbegrip van de verschaffing van redelijke aanpassingen.

Artikel 15

Vrijwaring van foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing

1.   Niemand zal worden onderworpen aan folteringen of aan wrede, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. In het bijzonder zal niemand zonder zijn of haar vrijwillige toestemming worden onderworpen aan medische of wetenschappelijke experimenten.

2.   De staten die partij zijn nemen alle doeltreffende wetgevende, bestuurlijke, juridische of andere maatregelen om, op gelijke wijze als voor anderen, te voorkomen dat personen met een handicap worden onderworpen aan folteringen of aan wrede, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.

Artikel 16

Vrijwaring van uitbuiting, geweld en misbruik

1.   De staten die partij zijn nemen alle passende wetgevende, bestuurlijke, sociale, educatieve en andere maatregelen om personen met een handicap, zowel binnen- als buitenshuis, te beschermen tegen alle vormen van uitbuiting, geweld en misbruik, met inbegrip van de op geslacht gebaseerde aspecten daarvan.

2.   De staten die partij zijn nemen voorts alle passende maatregelen om alle vormen van uitbuiting, geweld en misbruik te voorkomen door voor personen met een handicap, hun gezinnen en verzorgers onder andere passende vormen van op geslacht en leeftijd toegesneden hulp en ondersteuning te waarborgen, met inbegrip van het verschaffen van informatie en scholing omtrent het voorkomen, herkennen en melden van uitbuiting, geweld en misbruik. De staten die partij zijn waarborgen dat de dienstverlening op het gebied van bescherming is toegesneden op leeftijd, sekse en handicap.

3.   Teneinde alle vormen van uitbuiting, geweld en misbruik te voorkomen, waarborgen de staten die partij zijn dat alle faciliteiten en programma’s die voor personen met een handicap bestemd zijn, effectief worden gemonitord door onafhankelijke autoriteiten.

4.   De staten die partij zijn nemen alle passende maatregelen om het fysieke, cognitieve en psychologische herstel, de rehabilitatie en de terugkeer in de maatschappij van personen met een handicap die het slachtoffer zijn van enige vorm van uitbuiting, geweld of misbruik te bevorderen, onder meer door passende bescherming te bieden. Het herstel en de terugkeer dienen plaats te vinden in een omgeving die bevorderlijk is voor de gezondheid, het welzijn, het zelfrespect, de waardigheid en autonomie van de persoon en houden rekening met sekse- en leeftijdspecifieke behoeften.

5.   De staten die partij zijn implementeren doeltreffende wetgeving en doeltreffend beleid, met inbegrip van wetgeving en beleid dat specifiek op vrouwen en kinderen is gericht, om te waarborgen dat gevallen van uitbuiting, geweld en misbruik van personen met een handicap worden geïdentificeerd en onderzocht, en in voorkomend geval strafrechtelijk worden vervolgd.

Artikel 17

Bescherming van de persoonlijke integriteit

Elke persoon met een handicap heeft op voet van gelijkheid met anderen recht op eerbiediging van zijn lichamelijke en geestelijke integriteit.

Artikel 18

Vrijheid van verplaatsing en nationaliteit

1.   De staten die partij zijn erkennen het recht van personen met een handicap, op voet van gelijkheid met anderen, zich vrijelijk te verplaatsen, vrijelijk hun verblijfplaats te kiezen en het recht op een nationaliteit, onder andere door te waarborgen dat personen met een handicap:

a)

het recht hebben een nationaliteit te verwerven en daarvan te veranderen en dat hun nationaliteit hen niet op willekeurige gronden of op grond van hun handicap wordt ontnomen;

b)

niet op grond van hun handicap beroofd worden van de mogelijkheid om documenten inzake hun nationaliteit of identiteit te verwerven, bezitten en gebruiken, of om gebruik te maken van procedures dienaangaande, zoals immigratieprocedures die nodig kunnen zijn om de uitoefening te faciliteren van het recht zich vrijelijk te verplaatsen;

c)

vrij zijn welk land ook, met inbegrip van het eigen land, te verlaten;

d)

niet willekeurig of op grond van hun handicap het recht wordt onthouden hun eigen land binnen te komen.

2.   Kinderen met een handicap worden onverwijld na hun geboorte ingeschreven en hebben vanaf hun geboorte recht op een naam, het recht een nationaliteit te verwerven en, voor zover mogelijk, het recht hun ouders te kennen en door hen te worden verzorgd.

Artikel 19

Zelfstandig wonen en deel uitmaken van de samenleving

De staten die partij zijn bij dit verdrag erkennen het gelijke recht van alle personen met een handicap om in een normale omgeving te wonen, met dezelfde keuzemogelijkheden als anderen, en nemen doeltreffende en passende maatregelen om het personen met een handicap gemakkelijker te maken dit recht ten volle te genieten en volledig deel uit te maken van en te participeren in de maatschappij, onder meer door te waarborgen dat:

a)

personen met een handicap de kans hebben, op voet van gelijkheid met anderen, vrijelijk hun verblijfplaats te kiezen en te beslissen waar en met wie zij leven, en niet verplicht zijn te leven in een bepaalde woonomgeving;

b)

personen met een handicap toegang hebben tot een reeks van diensten thuis, residentiële diensten en andere ondersteunende maatschappelijke diensten, waaronder persoonlijke assistentie, noodzakelijk om het wonen en de opname in de maatschappij te ondersteunen en isolatie of uitsluiting uit de maatschappij te voorkomen;

c)

de maatschappelijke diensten en faciliteiten voor het algemene publiek op voet van gelijkheid beschikbaar zijn voor personen met een handicap en beantwoorden aan hun behoeften.

Artikel 20

Persoonlijke mobiliteit

De staten die partij zijn nemen alle effectieve maatregelen om de persoonlijke mobiliteit van personen met een handicap met de grootst mogelijke mate van zelfstandigheid te waarborgen onder meer door:

a)

de persoonlijke mobiliteit van personen met een handicap te faciliteren op de wijze en op het tijdstip van hun keuze en tegen een betaalbare prijs;

b)

de toegang voor personen met een handicap tot hoogwaardige mobiliteitshulpmiddelen, -instrumenten, ondersteunende technologieën, vormen van assistentie door mens of dier, en bemiddelaars te faciliteren, onder meer door deze beschikbaar te maken tegen een betaalbare prijs;

c)

personen met een handicap en gespecialiseerd personeel dat met personen met een handicap werkt, opleiding in mobiliteitsvaardigheden te verschaffen;

d)

instellingen die mobiliteitshulpmiddelen, -instrumenten en ondersteunende technologieën produceren, aan te moedigen rekening te houden met alle aspecten van mobiliteit voor personen met een handicap.

Artikel 21

Vrijheid van mening en meningsuiting en toegang tot informatie

De staten die partij zijn nemen alle passende maatregelen om te waarborgen dat personen met een handicap het recht op vrijheid van mening en meningsuiting kunnen uitoefenen, met inbegrip van de vrijheid om op voet van gelijkheid met anderen informatie en denkbeelden te vergaren, te ontvangen en te verstrekken middels elk communicatiemiddel van hun keuze, zoals omschreven in artikel 2 van dit verdrag, onder meer door:

a)

personen met een handicap tijdig en zonder extra kosten voor het publiek bedoelde informatie te verschaffen in toegankelijke vormen en technologieën, geschikt voor de verschillende soorten handicaps;

b)

het aanvaarden en faciliteren van het gebruik van gebarentalen, braille, ondersteunende en alternatieve communicatie en alle andere toegankelijke communicatiemethoden, -middelen en -vormen naar keuze van personen met een handicap in officiële contacten;

c)

private instellingen die diensten verlenen aan het publiek, ook via het internet, aan te sporen informatie en diensten ook in voor personen met een handicap toegankelijke en bruikbare vorm te verlenen;

d)

de massamedia, met inbegrip van informatieverstrekkers via het internet, aan te moedigen hun diensten toegankelijk te maken voor personen met een handicap;

e)

het gebruik van gebarentalen te erkennen en te bevorderen.

Artikel 22

Eerbiediging van de privacy

1.   Geen enkele persoon met een handicap, ongeacht zijn of haar woonplaats of woonsituatie, zal worden blootgesteld aan willekeurige of onrechtmatige inmenging in zijn of haar privéleven, gezinsleven, woning of correspondentie, of andere vormen van communicatie, of aan onrechtmatige aantasting van zijn of haar eer en reputatie. Personen met een handicap hebben recht op wettelijke bescherming tegen dergelijke vormen van inmenging of aantasting.

2.   De staten die partij zijn beschermen de privacy van personen met een handicap met betrekking tot persoonsgegevens en informatie omtrent hun gezondheid en revalidatie op voet van gelijkheid met anderen.

Artikel 23

Eerbiediging van de woning en het gezinsleven

1.   De staten die partij zijn nemen doeltreffende en passende maatregelen om discriminatie van personen met een handicap uit te bannen op het gebied van huwelijk, gezinsleven, ouderschap en relaties op voet van gelijkheid met anderen, teneinde te waarborgen dat:

a)

het recht van alle personen met een handicap van huwbare leeftijd om in vrijheid en met volledige instemming van de beide partners in het huwelijk te treden en een gezin te stichten, wordt erkend;

b)

de rechten van personen met een handicap om in vrijheid en bewust te beslissen over het gewenste aantal kinderen en geboortespreiding en op toegang tot leeftijdsrelevante informatie, voorlichting over reproductieve gezondheid en geboorteplanning worden erkend en dat zij worden voorzien van de noodzakelijke middelen om deze rechten te kunnen uitoefenen;

c)

personen met een handicap, met inbegrip van kinderen, op voet van gelijkheid met anderen hun vruchtbaarheid behouden.

2.   De staten die partij zijn waarborgen de rechten en verantwoordelijkheden van personen met een handicap, met betrekking tot de voogdij, curatele, zaakwaarneming, adoptie van kinderen of soortgelijke instituties, indien deze begrippen voorkomen in de nationale wetgeving; in alle gevallen dienen de belangen van het kind voorop te staan. De staten die partij zijn verlenen passende hulp aan personen met een handicap bij het verrichten van hun verantwoordelijkheden op het gebied van de verzorging en opvoeding van hun kinderen.

3.   De staten die partij zijn waarborgen dat kinderen met een handicap gelijke rechten hebben op het gebied van het gezinsleven. Teneinde deze rechten te realiseren en te voorkomen dat kinderen met een handicap worden verborgen, verstoten, verwaarloosd of buitengesloten, verplichten de staten die partij zijn zich tijdige en uitvoerige informatie, diensten en ondersteuning te bieden aan kinderen met een handicap en hun gezinnen.

4.   De staten die partij zijn waarborgen dat een kind niet tegen zijn wil of die van de ouders van hen wordt gescheiden, tenzij de bevoegde autoriteiten, onderworpen aan rechterlijke toetsing, in overeenstemming met de toepasselijke wet en procedures bepalen dat zulks noodzakelijk is in het belang van het kind. In geen geval zal een kind van zijn ouders worden gescheiden op grond van een handicap van het kind of die van een of beide ouders.

5.   De staten die partij zijn stellen alles in het werk om, indien de naaste familieleden niet in staat zijn voor een kind met een handicap te zorgen, alternatieve zorg te bewerkstelligen binnen de ruimere familiekring en bij ontbreken daarvan in een gezinsvervangend verband in de samenleving.

Artikel 24

Onderwijs

1.   De staten die partij zijn erkennen het recht van personen met een handicap op onderwijs. Teneinde dit recht zonder discriminatie en op basis van gelijke kansen te verwezenlijken, waarborgen staten die partij zijn een integratiegericht onderwijssysteem op alle niveaus en voorzieningen voor een leven lang leren en wel met de volgende doelen:

a)

de volledige ontwikkeling van het menselijk potentieel en het gevoel van waardigheid en eigenwaarde en de versterking van de eerbiediging van mensenrechten, fundamentele vrijheden en de menselijke diversiteit;

b)

de optimale ontwikkeling door personen met een handicap van hun persoonlijkheid, talenten en creativiteit, alsmede hun mentale en fysieke mogelijkheden, voor zover dat in hun vermogen ligt;

c)

het in staat stellen van personen met een handicap om effectief te participeren in een vrije maatschappij.

2.   Bij de verwezenlijking van dit recht waarborgen de staten die partij zijn dat:

a)

personen met een handicap niet op grond van hun handicap worden uitgesloten van het algemene onderwijssysteem, en dat kinderen met een handicap niet op grond van hun handicap worden uitgesloten van gratis en verplicht basisonderwijs of van het voortgezet onderwijs;

b)

personen met een handicap toegang hebben tot integratiegericht, hoogwaardig en gratis basisonderwijs en tot voortgezet onderwijs en wel op basis van gelijkheid met anderen in de gemeenschap waarin zij leven;

c)

redelijke aanpassingen worden verschaft naargelang de behoefte van de persoon in kwestie;

d)

personen met een handicap, binnen het algemene onderwijssysteem, de ondersteuning ontvangen die zij nodig hebben om effectieve deelname aan het onderwijs te faciliteren;

e)

doeltreffende, op het individu toegesneden, ondersteunende maatregelen worden genomen in omgevingen waarin de cognitieve en sociale ontwikkeling wordt geoptimaliseerd, overeenkomstig het doel volledige integratie in het onderwijs.

3.   De staten die partij zijn stellen personen met een handicap in staat praktische en sociale vaardigheden op te doen, teneinde hun volledige deelname aan het onderwijs en als leden van de gemeenschap op voet van gelijkheid te faciliteren. Daartoe nemen de staten die partij zijn passende maatregelen, waaronder:

a)

het faciliteren van het leren van braille, alternatieve schrijfwijzen, het gebruik van ondersteunende en alternatieve communicatiemethoden, -middelen en -vormen, alsmede het opdoen van vaardigheden op het gebied van oriëntatie en mobiliteit en het faciliteren van ondersteuning door andere personen met een handicap en mentoraat;

b)

het leren van gebarentaal faciliteren en de taalkundige identiteit van de gemeenschap van doven bevorderen;

c)

waarborgen dat het onderwijs voor personen, en in het bijzonder voor kinderen, die blind, doof of doofblind zijn, plaatsvindt in de talen en met de communicatiemethoden en -middelen die het meest geschikt zijn voor de desbetreffende persoon, en in een omgeving waarin hun cognitieve en sociale ontwikkeling worden geoptimaliseerd.

4.   Teneinde te helpen waarborgen dat dit recht verwezenlijkt kan worden, nemen de staten die partij zijn passende maatregelen om leerkrachten aan te stellen, met inbegrip van leerkrachten met een handicap, die zijn opgeleid voor gebarentaal en/of braille, en leidinggevenden en medewerkers op te leiden die op alle niveaus van het onderwijs werkzaam zijn. Deze opleiding moet de bewustwording van handicaps omvatten, alsook het gebruik van passende ondersteunende en alternatieve communicatiemethoden, -middelen en -vormen, onderwijstechnieken en materialen om personen met een handicap te ondersteunen.

5.   De staten die partij zijn waarborgen dat personen met een handicap, zonder discriminatie en op voet van gelijkheid met anderen, toegang verkrijgen tot algemeen universitair en hoger onderwijs, beroepsonderwijs, volwasseneneducatie en een leven lang leren. Daartoe waarborgen de staten die partij zijn dat redelijke aanpassingen worden verschaft aan personen met een handicap.

Artikel 25

Gezondheid

De staten die partij zijn erkennen dat personen met een handicap zonder discriminatie op grond van hun handicap recht hebben op het genot van het hoogst haalbare niveau van gezondheid. De staten die partij zijn nemen alle passende maatregelen om personen met een handicap de toegang te waarborgen tot diensten op het gebied van seksespecifieke gezondheidszorg, met inbegrip van revalidatie. In het bijzonder:

a)

voorzien de staten die partij zijn personen met een handicap van hetzelfde aanbod met dezelfde kwaliteit en volgens dezelfde normen voor gratis of betaalbare gezondheidszorg en -programma’s die aan anderen worden verstrekt, waaronder op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid, en op de populatie toegesneden programma’s op het gebied van volkgezondheid;

b)

verschaffen de staten die partij zijn de diensten op het gebied van gezondheidszorg die personen met een handicap in het bijzonder vanwege hun handicap behoeven, waaronder vroegtijdige opsporing en, zo nodig, vroegtijdig ingrijpen, diensten om het ontstaan van nieuwe handicaps te beperken en te voorkomen, ook onder kinderen en ouderen;

c)

verschaffen de staten die partij zijn deze gezondheidsdiensten zo dicht mogelijk bij de eigen gemeenschap van de mensen, ook op het platteland;

d)

eisen de staten die partij zijn van professionals in de gezondheidszorg dat zij aan personen met een handicap zorg van dezelfde kwaliteit verlenen als aan anderen, met name dat zij de in vrijheid, op basis van goede informatie, gegeven toestemming verkrijgen van de betrokken gehandicapte; de staten die partij zijn zorgen daar onder andere voor door bij het personeel het bewustzijn van de mensenrechten, waardigheid, autonomie en behoeften van personen met een handicap te vergroten door middel van opleiding en het vaststellen van ethische normen voor de publieke en private gezondheidszorg;

e)

verbieden de staten die partij zijn discriminatie van personen met een handicap bij de acceptatie voor een ziektekostenverzekering en levensverzekering, indien een dergelijke verzekering is toegestaan volgens het nationale recht en op basis van redelijkheid en billijkheid wordt verstrekt;

f)

voorkomen de staten die partijen zijn dat gezondheidszorg, gezondheidsdiensten, voedsel en vloeistoffen op discriminatoire gronden vanwege een handicap worden ontzegd.

Artikel 26

Habilitatie en revalidatie

1.   Staten die partij zijn nemen doeltreffende en passende maatregelen, onder andere via ondersteuning door andere personen met een handicap, om personen met een handicap in staat te stellen de maximaal mogelijke onafhankelijkheid en fysieke, mentale, sociale en beroepsmatige vaardigheden te verwerven, alsook volledige opname in en participatie in alle aspecten van het leven. Daartoe organiseren en versterken de staten die partij zijn uitvoerige diensten en programma’s op het gebied van habilitatie en revalidatie en breiden zij deze uit, met name op het gebied van gezondheid, werkgelegenheid, onderwijs en sociale diensten en wel zodanig dat deze diensten en programma’s:

a)

in een zo vroeg mogelijk stadium beginnen en gebaseerd zijn op een multidisciplinaire evaluatie van de behoeften en mogelijkheden van de persoon in kwestie;

b)

de participatie en opname in de gemeenschap en alle aspecten van de samenleving ondersteunen, vrijwillig zijn, beschikbaar zijn voor personen met een handicap, en zo dicht mogelijk bij hun eigen gemeenschappen, ook op het platteland, worden verstrekt.

2.   De staten die partij zijn stimuleren de ontwikkeling van basis- en vervolgopleidingen voor professionals en personeelsleden die werkzaam zijn in de dienstverlening op het gebied van habilitatie en revalidatie.

3.   De staten die partij zijn stimuleren de beschikbaarheid, de kennis en het gebruik van ondersteunende instrumenten en technologieën die zijn ontworpen voor personen met een handicap, voor zover zij betrekking hebben op habilitatie en revalidatie.

Artikel 27

Werk en werkgelegenheid

1.   De staten die partij zijn erkennen het recht van personen met een handicap op werk, op voet van gelijkheid met anderen; dit omvat het recht op de mogelijkheid in het levensonderhoud te voorzien door middel van in vrijheid gekozen of aanvaard werk op een arbeidsmarkt en in een werkomgeving die open zijn, waarbij niemand wordt uitgesloten, en die toegankelijk zijn voor personen met een handicap. De staten die partij zijn waarborgen en bevorderen de verwezenlijking van het recht op werk, met inbegrip van personen die gehandicapt raken tijdens de uitoefening van hun functie, door het nemen van passende maatregelen, onder meer door middel van wetgeving, teneinde onder andere:

a)

discriminatie op grond van handicap te verbieden met betrekking tot alle aangelegenheden betreffende alle vormen van werkgelegenheid, waaronder voorwaarden voor de werving, aanstelling en indiensttreding, voortzetting van het dienstverband, carrièremogelijkheden en een veilige en gezonde werkomgeving;

b)

het recht van personen met een handicap op voet van gelijkheid met anderen te beschermen op rechtvaardige en gunstige arbeidsomstandigheden, met inbegrip van gelijke kansen en gelijke beloning voor werk van gelijke waarde, een veilige en gezonde werkomgeving, waaronder bescherming tegen intimidatie, alsmede de mogelijkheid tot rechtsherstel bij grieven;

c)

te waarborgen dat personen met een handicap hun arbeids- en vakbondsrechten op voet van gelijkheid met anderen kunnen uitoefenen;

d)

personen met een handicap in staat te stellen effectieve toegang te krijgen tot technische en algemene beroepskeuzevoorlichtingsprogramma’s, arbeidsbemiddeling, beroepsonderwijs en vervolgopleidingen;

e)

de kans op werk en carrièremogelijkheden voor personen met een handicap op de arbeidsmarkt te bevorderen, en hen te helpen werk te vinden, te krijgen en te behouden, en terug aan het werk te gaan;

f)

de kansen te bevorderen om te werken als zelfstandige, op ondernemerschap, het ontwikkelen van samenwerkingverbanden en een eigen bedrijf te beginnen;

g)

personen met een handicap in dienst te nemen in de publieke sector;

h)

de werkgelegenheid voor personen met een handicap in de private sector te bevorderen door middel van passend beleid en passende maatregelen, waaronder voorkeursbeleid, aanmoedigingspremies en andere maatregelen;

i)

te waarborgen dat op de werkplek wordt voorzien in redelijke aanpassingen voor personen met een handicap;

j)

te bevorderen dat personen met een handicap werkervaring kunnen opdoen op de vrije arbeidsmarkt;

k)

programma’s voor beroepsmatige en professionele re-integratie, het behoud van de baan en de terugkeer op de arbeidsmarkt voor personen met een handicap te bevorderen.

2.   De staten die partij zijn waarborgen dat personen met een handicap niet in slavernij worden gehouden of anderszins worden gedwongen tot het verrichten van arbeid en op voet van gelijkheid met anderen worden beschermd tegen gedwongen of verplichte arbeid.

Artikel 28

Behoorlijke levensstandaard en sociale bescherming

1.   De staten die partij zijn erkennen het recht van personen met een handicap op een behoorlijke levensstandaard voor henzelf en voor hun gezinnen, met inbegrip van voldoende voeding, kleding en huisvesting en op de voortdurende verbetering van hun levensomstandigheden, en nemen passende maatregelen om de verwezenlijking van dit recht zonder discriminatie op grond van handicap te beschermen en te bevorderen.

2.   De staten die partij zijn erkennen het recht van personen met een handicap op sociale bescherming en op het genot van dat recht zonder discriminatie op grond van handicap, en nemen passende maatregelen om de verwezenlijking van dat recht te waarborgen en te stimuleren, met inbegrip van maatregelen om:

a)

de gelijke toegang voor personen met een handicap tot voorzieningen op het gebied van schoon water te waarborgen, alsmede toegang te waarborgen tot passende en betaalbare diensten, instrumenten en andere vormen van ondersteuning voor aan de handicap gerelateerde behoeften;

b)

de toegang voor personen met een handicap, in het bijzonder voor vrouwen, meisjes en ouderen met een handicap, tot programma’s ten behoeve van sociale bescherming en het terugdringen van de armoede te waarborgen;

c)

voor personen met een handicap en hun gezinnen die in armoede leven de toegang tot hulp van de staat te waarborgen, voor aan de handicap gerelateerde kosten, met inbegrip van adequate opleiding, advisering, financiële hulp en respijtzorg;

d)

de toegang voor personen met een handicap te waarborgen tot volkshuisvestingsprogramma’s;

e)

de toegang voor personen met een handicap te waarborgen tot pensioenuitkeringen en -programma’s.

Artikel 29

Participatie in het politieke en openbare leven

De staten die partij zijn garanderen personen met een handicap politieke rechten en de mogelijkheid deze op voet van gelijkheid met anderen te genieten, en verplichten zich:

a)

te waarborgen dat personen met een handicap effectief en ten volle kunnen participeren in het politieke en openbare leven, hetzij rechtstreeks, hetzij via in vrijheid gekozen vertegenwoordigers, met inbegrip van het recht, en de gelegenheid, voor personen met een handicap hun stem uit te brengen en gekozen te worden, onder andere door:

i)

te waarborgen dat de stemprocedures, -faciliteiten en voorzieningen adequaat, toegankelijk en gemakkelijk te begrijpen en te gebruiken zijn;

ii)

het recht van personen met een handicap te beschermen om in het geheim hun stem uit te brengen bij verkiezingen en publieksreferenda zonder intimidatie en om zich verkiesbaar te stellen, op alle niveaus van de overheid een functie te bekleden en alle openbare taken uit te oefenen, waarbij het gebruik van ondersteunende en nieuwe technologieën, indien van toepassing, wordt gefaciliteerd;

iii)

de vrije wilsuiting van personen met een handicap als kiezers te waarborgen en daartoe, waar nodig, op hun verzoek ondersteuning toe te staan bij het uitbrengen van hun stem door een persoon van hun eigen keuze;

b)

actief een omgeving te bevorderen waarin personen met een handicap effectief en ten volle kunnen participeren in de uitoefening van openbare functies, zonder discriminatie en op voet van gelijkheid met anderen en hun participatie in publieke aangelegenheden aan te moedigen, waaronder:

i)

de participatie in non-gouvernementele organisaties en verenigingen die zich bezighouden met het openbare en politieke leven in het land en in de activiteiten en het bestuur van politieke partijen;

ii)

het oprichten en zich aansluiten bij organisaties van personen met een handicap die personen met een handicap vertegenwoordigen op internationaal, nationaal, regionaal en lokaal niveau.

Artikel 30

Deelname aan het culturele leven, recreatie, vrijetijdsbesteding en sport

1.   De staten die partij zijn erkennen het recht van personen met een handicap op voet van gelijkheid met anderen deel te nemen aan het culturele leven en nemen alle passende maatregelen om te waarborgen dat personen met een handicap:

a)

toegang hebben tot cultuuruitingen in toegankelijke vorm;

b)

toegang hebben tot televisieprogramma’s, films, theater en andere culturele activiteiten in toegankelijke vorm;

c)

toegang hebben tot plaatsen voor culturele uitvoeringen of diensten, zoals theaters, musea, bioscopen, bibliotheken en dienstverlening op het gebied van toerisme en zo veel mogelijk toegang tot monumenten en plaatsen van nationaal cultureel belang.

2.   De staten die partij zijn nemen alle passende maatregelen om personen met een handicap de kans te bieden hun creatieve, artistieke en intellectuele potentieel te ontwikkelen en gebruiken, niet alleen ten eigen bate maar ook ter verrijking van de maatschappij.

3.   De staten die partij zijn nemen alle passende maatregelen in overeenstemming met het internationale recht om te waarborgen dat wetgeving ter bescherming van de intellectuele eigendom geen onredelijke of discriminatoire belemmering vormt voor de toegang van personen met een handicap tot cultuuruitingen.

4.   Personen met een handicap hebben op voet van gelijkheid met anderen recht op erkenning en ondersteuning van hun specifieke culturele en taalkundige identiteit, met inbegrip van gebarentalen en de dovencultuur.

5.   Teneinde personen met een handicap in staat te stellen op voet van gelijkheid met anderen deel te nemen aan recreatie, vrijetijdsbesteding en sportactiviteiten, nemen de staten die partij zijn passende maatregelen:

a)

teneinde deelname van personen met een handicap aan algemene sportactiviteiten op alle niveaus zo veel mogelijk aan te moedigen en te bevorderen;

b)

teneinde te waarborgen dat personen met een handicap de kans krijgen handicapspecifieke sport- en recreatieactiviteiten te organiseren, ontwikkelen en daaraan deel te nemen en daartoe de verschaffing van passende instructie, opleiding en middelen op voet van gelijkheid met anderen te bevorderen;

c)

teneinde te waarborgen dat personen met een handicap toegang hebben tot sport-, recreatie- en toeristische locaties;

d)

teneinde te waarborgen dat kinderen met een handicap op voet van gelijkheid met andere kinderen kunnen deelnemen aan spel-, recreatie-, vrijetijds- en sportactiviteiten, met inbegrip van activiteiten in schoolverband;

e)

teneinde te waarborgen dat personen met een handicap toegang hebben tot diensten van degenen die betrokken zijn bij de organisatie van recreatie-, toeristische, vrijetijds- en sportactiviteiten.

Artikel 31

Statistieken en het verzamelen van gegevens

1.   De staten die partij zijn verplichten zich ertoe relevante informatie te verzamelen, met inbegrip van statistische en onderzoeksgegevens, teneinde hen in staat te stellen beleid te formuleren en te implementeren ter uitvoering van dit verdrag. De procedures voor het verzamelen en actualiseren van deze informatie:

a)

dienen te voldoen aan wettelijk vastgestelde waarborgen, met inbegrip van wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens teneinde de vertrouwelijkheid en de eerbiediging van de privacy van personen met een handicap te waarborgen;

b)

dienen te voldoen aan internationaal aanvaarde normen ter bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden en ethische grondbeginselen bij het verzamelen en gebruik van statistieken.

2.   De in overeenstemming met dit artikel verzamelde informatie wordt op passende wijze gespecificeerd en gebruikt voor de implementatie van de verplichtingen van de staten die partij zijn uit hoofde van dit verdrag en bij het opsporen en aanpakken van de belemmeringen waarmee personen met een handicap geconfronteerd worden bij het uitoefenen van hun rechten.

3.   De staten die partij zijn aanvaarden de verantwoordelijkheid voor de verspreiding van deze statistieken en waarborgen dat deze toegankelijk zijn voor zowel personen met een handicap als anderen.

Artikel 32

Internationale samenwerking

1.   De staten die partij zijn onderkennen het belang van internationale samenwerking en de bevordering daarvan ter ondersteuning van nationale inspanningen ter verwezenlijking van de doelstellingen van dit verdrag, en treffen passende en doeltreffende maatregelen in dit verband tussen staten en, waar toepasselijk, in de vorm van een samenwerkingsverband met relevante internationale en regionale organisaties en het maatschappelijk middenveld, in het bijzonder organisaties van personen met een handicap. Deze maatregelen kunnen onder meer bestaan uit:

a)

het waarborgen dat internationale samenwerking, met inbegrip van internationale ontwikkelingsprogramma’s, toegankelijk is voor personen met een handicap en dat daarbij niemand uitgesloten wordt;

b)

het faciliteren en ondersteunen van capaciteitsopbouw, onder meer door het uitwisselen en delen van informatie, ervaringen, opleidingsprogramma’s en goede praktijken;

c)

het faciliteren van samenwerking bij onderzoek en toegang tot wetenschappelijke en technische kennis;

d)

het waar nodig verschaffen van technische en economische ondersteuning, onder meer door het faciliteren van de toegang tot en het delen van toegankelijke en ondersteunende technologieën en door de overdracht van technologieën.

2.   De bepalingen van dit artikel laten de verplichtingen uit hoofde van dit verdrag van alle staten die partij zijn onverlet.

Artikel 33

Nationale implementatie en toezicht

1.   De staten die partij zijn wijzen binnen hun bestuurlijke organisatie een of meer contactpunten aan voor aangelegenheden die betrekking hebben op de uitvoering van dit verdrag en besteden naar behoren aandacht aan het instellen van een coördinatiesysteem binnen de overheid teneinde de maatregelen in verschillende sectoren en op verschillende niveaus te faciliteren.

2.   In overeenstemming met hun rechts- en bestuurssysteem onderhouden en versterken de staten die partij zijn op hun grondgebied een kader, met onder meer een of twee onafhankelijke instanties, al naargelang van toepassing is, om de uitvoering van dit verdrag te bevorderen, te beschermen en te monitoren of wijzen daarvoor een instantie aan of richten die op. Bij het aanwijzen of oprichten van een dergelijke instantie houden de staten die partij zijn rekening met de beginselen betreffende de status en het functioneren van nationale instellingen voor de bescherming en bevordering van de rechten van de mens.

3.   Het maatschappelijk middenveld, in het bijzonder personen met een handicap en de organisaties die hen vertegenwoordigen, wordt betrokken bij en participeert volledig in het monitoringproces.

Artikel 34

Comité voor de rechten van personen met een handicap

1.   Er wordt een Comité voor de rechten van personen met een handicap ingesteld (hierna te noemen „het comité”) dat de hieronder te noemen functies uitoefent.

2.   Het comité zal, op het tijdstip waarop dit verdrag in werking treedt, bestaan uit twaalf deskundigen. Zodra nogmaals zestig staten het verdrag hebben bekrachtigd of ertoe zijn toegetreden, nemen nog zes personen zitting in het comité, zodat het maximumaantal leden van 18 wordt bereikt.

3.   De leden van het comité nemen op persoonlijke titel zitting en dienen van hoog zedelijk aanzien en erkende bekwaamheid, op het gebied dat dit verdrag bestrijkt, te zijn. De staten die partij zijn wordt verzocht bij de voordracht van hun kandidaten naar behoren rekening te houden met de bepaling vervat in artikel 4, lid 3, van dit verdrag.

4.   De leden van het comité worden gekozen door de staten die partij zijn, waarbij rekening wordt gehouden met een billijke geografische spreiding, vertegenwoordiging van de uiteenlopende beschavingen en van de voornaamste rechtsstelsels, een evenwichtige verdeling tussen mannen en vrouwen en deelname door deskundigen met een handicap.

5.   De leden van het comité worden gekozen tijdens vergaderingen van de Conferentie van staten die partij zijn door middel van geheime stemming uit een lijst van personen, die door de staten die partij zijn uit hun onderdanen worden aangewezen. Tijdens deze vergaderingen, waarvoor twee derde van de staten die partij zijn het quorum vormen, zijn degenen die in het comité zijn gekozen, die personen, die het grootste aantal stemmen hebben verkregen, alsmede een absolute meerderheid van de stemmen van de aanwezige vertegenwoordigers van de staten die partij zijn die hun stem uitbrengen.

6.   De eerste verkiezing wordt niet later gehouden dan zes maanden na de datum van inwerkingtreding van dit verdrag. Uiterlijk vier maanden voor de datum van elke stemming zendt de secretaris-generaal van de Verenigde Naties een brief aan de staten die partij zijn, teneinde hen uit te nodigen hun voordrachten binnen twee maanden in te dienen. De secretaris-generaal stelt vervolgens een alfabetische lijst op van alle personen die aldus zijn voorgedragen, waarbij aangegeven wordt door welke staat die partij is, zij zijn voorgedragen en legt deze voor aan de staten die partij zijn bij dit verdrag.

7.   De leden van het comité worden gekozen voor een termijn van vier jaar. Zij zijn eenmaal herkiesbaar. De termijn van zes bij de eerste verkiezing benoemde leden loopt na twee jaar af; terstond na de eerste verkiezing worden die leden bij loting aangewezen door de voorzitter van de in het vijfde lid van dit artikel bedoelde vergadering.

8.   De verkiezing van de zes extra leden van het comité vindt plaats ten tijde van de periodieke verkiezingen in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van dit artikel.

9.   Indien een lid van het comité overlijdt, terugtreedt of om andere redenen verklaart zijn of haar taken niet langer te kunnen vervullen, benoemt de staat die partij is die dat lid heeft voorgedragen een andere deskundige die beschikt over de kwalificaties en voldoet aan de vereisten vervat in de desbetreffende bepalingen van dit artikel om gedurende het resterende deel van de termijn zitting te nemen.

10.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

11.   De secretaris-generaal van de Verenigde Naties stelt de benodigde personeelsleden en voorzieningen ter beschikking, ten behoeve van de doeltreffende uitvoering van de taken van het comité uit hoofde van dit verdrag en belegt de eerste vergadering.

12.   Na goedkeuring van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties ontvangen de leden van het comité dat uit hoofde van dit verdrag is opgericht, emolumenten uit de middelen van de Verenigde Naties onder de voorwaarden die door de Algemene Vergadering kunnen worden vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met het belang van de verantwoordelijkheden van het comité.

13.   De leden van het comité hebben recht op de faciliteiten, voorrechten en immuniteiten van deskundigen die een missie uitvoeren voor de Verenigde Naties, zoals vastgelegd in de desbetreffende artikelen van het verdrag nopens de voorrechten en immuniteiten van de Verenigde Naties.

Artikel 35

Rapportage door de staten die partij zijn

1.   Elke staat die partij is dient, binnen twee jaar nadat dit verdrag voor de desbetreffende staat die partij is in werking is getreden, via de secretaris-generaal van de Verenigde Naties een uitgebreid rapport in bij het comité over de maatregelen die zijn genomen om zijn verplichtingen uit hoofde van dit verdrag na te komen, alsmede over de vooruitgang die is geboekt in dat verband.

2.   Daarna brengen de staten die partij zijn ten minste om de vier jaar een vervolgrapport uit en voorts wanneer het comité daarom verzoekt.

3.   Het comité stelt richtlijnen vast die van toepassing zijn op de inhoud van de rapporten.

4.   Een staat die partij is die een uitgebreid eerste rapport heeft ingediend bij het comité, behoeft de informatie die eerder is verstrekt niet te herhalen in de vervolgrapporten. Bij het opstellen van de rapporten voor het comité, worden de staten die partij zijn uitgenodigd te overwegen daarbij een open en transparante procedure te volgen en naar behoren rekening te houden met de bepaling vervat in artikel 4, derde lid, van dit verdrag.

5.   In de rapporten kunnen factoren en problemen worden vermeld die van invloed zijn op de mate waarin de verplichtingen uit hoofde van dit verdrag worden vervuld.

Artikel 36

Behandeling van rapporten

1.   Elk rapport wordt behandeld door het comité dat naar aanleiding daarvan suggesties en algemene aanbevelingen kan doen die het relevant acht en deze doen toekomen aan de desbetreffende staat die partij is. De staat die partij is, kan daarop reageren door door hem geselecteerde informatie te zenden aan het comité. Het comité kan de staten die partij zijn verzoeken om nadere informatie met betrekking tot de implementatie van dit verdrag.

2.   Indien een staat die partij is de termijn voor het indienen van een rapport aanmerkelijk overschreden heeft, kan het comité de desbetreffende staat die partij is in kennis stellen van de noodzaak de implementatie van dit verdrag in die staat die partij is te onderzoeken op grond van betrouwbare informatie waarover het comité beschikt, indien het desbetreffende rapport niet binnen drie maanden na de kennisgeving wordt ingediend. Het comité nodigt de desbetreffende staat die partij is uit deel te nemen aan dat onderzoek. Indien de staat die partij is antwoordt door het desbetreffende rapport in te dienen, zijn de bepalingen van het eerste lid van dit artikel van toepassing.

3.   De secretaris-generaal van de Verenigde Naties stelt de rapporten ter beschikking aan alle staten die partij zijn.

4.   De staten die partij zijn stellen hun rapport algemeen beschikbaar aan het publiek in hun eigen land en faciliteren de toegang tot suggesties en algemene aanbevelingen met betrekking tot deze rapporten.

5.   Indien het dit opportuun acht, zendt het comité de rapporten van de staten die partij zijn aan de gespecialiseerde organisaties, fondsen en programma’s van de Verenigde Naties en andere bevoegde organen om daarin vervatte verzoeken om, of meldingen van hun behoefte aan technisch advies of ondersteuning tezamen met eventueel commentaar of aanbevelingen van het comité ter zake van deze verzoeken of meldingen aan hen voor te leggen.

Artikel 37

Samenwerking tussen staten die partij zijn en het comité

1.   Elke staat die partij is werkt samen met het comité en ondersteunt zijn leden bij de uitvoering van hun mandaat.

2.   In hun betrekkingen met de staten die partij zijn, besteedt het comité voldoende aandacht aan de wegen en manieren om de nationale mogelijkheden voor de implementatie van dit verdrag te verbeteren, onder andere door middel van internationale samenwerking.

Artikel 38

Betrekkingen van het comité met andere organen

Teneinde de daadwerkelijke implementatie van dit verdrag te bevorderen, en de internationale samenwerking op het terrein waarop dit verdrag betrekking heeft, aan te moedigen:

a)

hebben de gespecialiseerde organisaties en andere organen van de Verenigde Naties het recht vertegenwoordigd te worden bij het onderzoek van de implementatie van de bepalingen van dit verdrag die vallen binnen het kader van hun mandaat. Indien het dat opportuun acht, kan het comité de gespecialiseerde organisaties en andere bevoegde organen uitnodigen deskundig advies te verstrekken voor de implementatie van het verdrag op terreinen die vallen binnen het kader van hun onderscheiden mandaten. Het comité kan gespecialiseerde organisaties en andere organen van de Verenigde Naties uitnodigen rapporten in te dienen over de implementatie van het verdrag op terreinen die vallen binnen het kader van hun werkzaamheden;

b)

kan het comité bij de uitvoering van zijn mandaat overleggen met andere bevoegde organen die zijn opgericht op grond van internationale mensenrechtenverdragen, teneinde de coherentie van hun onderscheiden rapportagerichtlijnen, suggesties en algemene aanbevelingen te waarborgen en dubbel werk en overlapping bij de vervulling van hun taken te voorkomen.

Artikel 39

Rapportage door het comité

Het comité brengt om de twee jaar verslag uit aan de Algemene Vergadering en aan de Economische en Sociale Raad en kan suggesties en algemene aanbevelingen doen naar aanleiding van het onderzoek van de rapporten en informatie van de staten die partij zijn. Deze suggesties en algemene aanbevelingen dienen in het rapport van het comité te worden opgenomen tezamen met het eventuele commentaar van de staten die partij zijn.

Artikel 40

Conferentie van de staten die partij zijn

1.   De staten die partij zijn komen periodiek bijeen in een Conferentie van de staten die partij zijn teneinde aangelegenheden te behandelen met betrekking tot de implementatie van dit verdrag.

2.   Uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van dit verdrag wordt de Conferentie van de staten die partij zijn bijeengeroepen door de secretaris-generaal van de Verenigde Naties. De secretaris-generaal van de Verenigde Naties belegt de volgende bijeenkomsten om de twee jaar of wanneer de Conferentie van de staten die partij zijn daartoe besluit.

Artikel 41

Depositaris

De secretaris-generaal van de Verenigde Naties is depositaris van dit verdrag.

Artikel 42

Ondertekening

Dit verdrag staat vanaf 30 maart 2007 op het hoofdkwartier van de Verenigde Naties in New York open voor ondertekening door alle staten en organisaties voor regionale integratie.

Artikel 43

Instemming te worden gebonden

Dit verdrag dient te worden bekrachtigd door de ondertekenende staten en formeel te worden bevestigd door de ondertekenende organisaties voor regionale integratie. Het staat open voor toetreding door elke staat of organisatie voor regionale integratie die het verdrag niet heeft ondertekend.

Artikel 44

Organisaties voor regionale integratie

1.   Een „organisatie voor regionale integratie” is een organisatie die is opgericht door soevereine staten van een bepaalde regio wier lidstaten aan haar de bevoegdheid hebben overgedragen ter zake van aangelegenheden waarop dit verdrag van toepassing is. Dergelijke organisaties leggen in hun akten van formele bevestiging of toetreding vast in welke mate zij bevoegd zijn ter zake van aangelegenheden waarop dit verdrag van toepassing is. Deze organisaties doen de depositaris tevens mededeling van iedere relevante verandering in de reikwijdte van hun bevoegdheden.

2.   Verwijzingen naar „staten die partij zijn” in dit verdrag zijn binnen de reikwijdte van hun bevoegdheid tevens van toepassing op deze organisaties.

3.   Voor de toepassing van artikel 45, eerste lid, en artikel 47, tweede en derde lid, worden akten, neergelegd door een organisatie voor regionale integratie, niet meegeteld.

4.   Organisaties voor regionale integratie oefenen ter zake van binnen hun bevoegdheid vallende aangelegenheden hun stemrecht bij de Conferentie van de staten die partij zijn uit met een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal van hun lidstaten die partij zijn bij dit verdrag. Bedoelde organisaties oefenen hun stemrecht niet uit indien een van hun lidstaten zijn stemrecht uitoefent, en omgekeerd.

Artikel 45

Inwerkingtreding

1.   Dit verdrag treedt in werking dertig dagen na de nederlegging van de twintigste akte van bekrachtiging of toetreding.

2.   Voor elke staat of organisatie voor regionale integratie die het verdrag na de nederlegging van de twintigste akte bekrachtigt, formeel bevestigt of ertoe toetreedt, treedt het verdrag in werking dertig dagen na de nederlegging van zijn akte ter zake.

Artikel 46

Voorbehouden

1.   Voorbehouden die onverenigbaar zijn met het onderwerp en het doel van dit verdrag zijn niet toegestaan.

2.   Voorbehouden kunnen te allen tijde worden ingetrokken.

Artikel 47

Wijzigingen

1.   Elke staat die partij is kan een wijziging van dit verdrag voorstellen en indienen bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties. De secretaris-generaal deelt voorgestelde wijzigingen mede aan de staten die partij zijn met het verzoek hem te berichten of zij een conferentie van de staten die partij zijn verlangen, teneinde de voorstellen te bestuderen en daarover te beslissen. Indien, binnen vier maanden na de datum van deze mededeling, ten minste een derde van de staten die partij zijn een dergelijke conferentie verlangt, roept de secretaris-generaal de vergadering onder auspiciën van de Verenigde Naties bijeen. Wijzigingen die worden aangenomen door een meerderheid van twee derde van de aanwezige staten die partij zijn en hun stem uitbrengen, worden door de secretaris-generaal voorgelegd aan de Algemene Vergadering en vervolgens ter aanvaarding aan alle staten die partij zijn.

2.   Een overeenkomstig lid 1 van dit artikel aangenomen en goedgekeurde wijziging, treedt in werking dertig dagen nadat het aantal neergelegde akten van aanvaarding twee derde bedraagt van het aantal staten die partij waren op de datum waarop de wijziging aangenomen werd. De wijziging treedt vervolgens voor elke staat die partij is in werking dertig dagen na de datum waarop deze zijn instrument van aanvaarding heeft nedergelegd. Een wijziging is uitsluitend bindend voor de staten die partij zijn die haar aanvaard hebben.

3.   Indien daartoe bij consensus besloten is door de Conferentie van de staten die partij zijn, treedt een wijziging die is aangenomen en goedgekeurd in overeenstemming met lid 1 van dit artikel en uitsluitend betrekking heeft op de artikelen 34, 38, 39 of 40 voor alle staten die partij zijn in werking, dertig dagen nadat het aantal neergelegde akten van aanvaarding twee derde bedraagt van het aantal staten die partij waren op de datum waarop de wijziging werd aangenomen.

Artikel 48

Opzegging

Een staat die partij is kan dit verdrag opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties. De opzegging wordt van kracht een jaar na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de secretaris-generaal.

Artikel 49

Toegankelijk format

De tekst van dit verdrag wordt beschikbaar gesteld in toegankelijke formats.

Artikel 50

Authentieke teksten

De Arabische, de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse tekst van dit verdrag zijn gelijkelijk authentiek.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden, daartoe naar behoren gemachtigd door hun onderscheiden regeringen, dit verdrag hebben ondertekend.


BIJLAGE II

 

VERKLARING BETREFFENDE DE BEVOEGDHEID VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP MET BETREKKING TOT AANGELEGENHEDEN DIE ZIJN GEREGELD BIJ HET VERDRAG VAN DE VERENIGDE NATIES INZAKE DE RECHTEN VAN PERSONEN MET EEN HANDICAP

(Verklaring uit hoofde van artikel 44, lid 1, van het verdrag)

Artikel 44, lid 1, van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (hierna verdrag) bepaalt dat een organisatie voor regionale integratie in haar akte van formele bevestiging of toetreding vastlegt in welke mate zij bevoegd is ter zake van aangelegenheden waarop het verdrag van toepassing is.

De huidige leden van de Europese Gemeenschap zijn het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

De Europese Gemeenschap merkt op dat het begrip „Staten die Partij zijn” in de zin van het verdrag ook van toepassing is op regionale organisaties voor economische integratie, binnen de grenzen van hun bevoegdheden.

Het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap is, voor wat de bevoegdheid van de Europese Gemeenschap betreft, van toepassing op de grondgebieden waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is, en wel onder de in dat Verdrag, met name artikel 299, beschreven voorwaarden.

Deze verklaring is overeenkomstig artikel 299 niet van toepassing op de grondgebieden van de lidstaten waarop het EG-Verdrag niet van toepassing is, en laat de besluiten of standpunten onverlet die mogelijk door de betrokken lidstaten in het kader van het verdrag zijn vastgesteld namens of in het belang van deze grondgebieden.

Overeenkomstig artikel 44, lid 1, van het verdrag geeft deze verklaring aan welke bevoegdheden de lidstaten bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap aan de Gemeenschap hebben overgedragen op de gebieden waarop het verdrag betrekking heeft.

De reikwijdte en de uitoefening van de communautaire bevoegdheden ontwikkelen zich voortdurend; indien nodig zal de Gemeenschap deze verklaring aanvullen of wijzigen overeenkomstig artikel 44, lid 1, van het verdrag.

In sommige aangelegenheden heeft de Europese Gemeenschap exclusieve bevoegdheid, in andere wordt de bevoegdheid gedeeld tussen de Europese Gemeenschap en de lidstaten. De lidstaten blijven bevoegd voor alle aangelegenheden waarvoor de bevoegdheid niet is overgedragen aan de Europese Gemeenschap.

Op dit moment geldt het volgende:

1.

De Gemeenschap heeft exclusieve bevoegdheid wat betreft de verenigbaarheid van overheidssteun met de gemeenschappelijke markt en het gemeenschappelijk douanetarief.

Voor zover de bepalingen van het verdrag gevolgen hebben voor bepalingen van het Gemeenschapsrecht, is de Europese Gemeenschap exclusief bevoegd om voor het eigen ambtenarenapparaat dergelijke verplichtingen te aanvaarden. In dat verband verklaart de Gemeenschap dat zij bevoegd is voor het vaststellen van regelingen op het gebied van aanwerving, arbeidsvoorwaarden, bezoldiging, opleiding enz. van niet-verkozen ambtenaren, uit hoofde van het Statuut en de bijbehorende uitvoeringsbepalingen (1).

2.

De Gemeenschap deelt met de lidstaten de bevoegdheid op het gebied van de bestrijding van discriminatie op grond van handicap, het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal, landbouw, vervoer per spoor, vervoer over de weg, zeevaart en luchtvaart, belastingen, interne markt, gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers, beleid inzake trans-Europese netwerken, en statistieken.

De Europese Gemeenschap heeft de exclusieve bevoegdheid om voor die aangelegenheden toe te treden tot dit verdrag, voor zover bepalingen van het verdrag of juridische instrumenten die voor de uitvoering ervan zijn vastgesteld, invloed hebben op gemeenschappelijke regels die eerder door de Europese Gemeenschap zijn vastgesteld. Wanneer er geen gevolgen zijn voor bestaande Gemeenschapsregels, met name in het geval van communautaire bepalingen die slechts minimumnormen vaststellen, zijn de lidstaten bevoegd om op dit gebied op te treden, zonder dat dit afbreuk doet aan de bevoegdheid van de Europese Gemeenschap. Anderszins ligt de bevoegdheid bij de lidstaten. Een overzicht van relevante wetgevingsbesluiten van de Europese Gemeenschap is opgenomen in het aanhangsel. De reikwijdte van de bevoegdheden van de Europese Gemeenschap die voortvloeien uit deze wetgevingbesluiten, moet worden onderzocht met inachtneming van de precieze bepalingen van elke maatregel; daarbij moet in het bijzonder worden bezien in hoeverre deze bepalingen gemeenschappelijke regels in het leven roepen.

3.

De volgende EG-beleidsterreinen kunnen ook voor het VN-verdrag van belang zijn: de lidstaten en de Gemeenschap streven naar de ontwikkeling van een gecoördineerde strategie voor werkgelegenheid. De Gemeenschap draagt bij tot de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte door samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en zo nodig hun activiteiten te ondersteunen en aan te vullen. De Gemeenschap legt inzake beroepsopleiding een beleid ten uitvoer waardoor de activiteiten van de lidstaten worden versterkt en aangevuld. Teneinde de harmonische ontwikkeling van de Gemeenschap in haar geheel te bevorderen, ontwikkelt en vervolgt de Gemeenschap haar optreden gericht op de versterking van de economische en sociale samenhang. De Gemeenschap voert een beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en economische, financiële en technische samenwerking met derde landen, onverminderd de respectieve bevoegdheden van de lidstaten.


(1)  Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).

Aanhangsel

COMMUNAUTAIRE BESLUITEN DIE VERWIJZEN NAAR AANGELEGENHEDEN WAAROP HET VERDRAG VAN TOEPASSING IS

Uit de hieronder opgesomde Gemeenschapsbesluiten blijkt de reikwijdte van de bevoegdheden van de Gemeenschap overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. In sommige aangelegenheden heeft de Europese Gemeenschap namelijk exclusieve bevoegdheid, terwijl in andere de bevoegdheid wordt gedeeld tussen de Gemeenschap en de lidstaten. De reikwijdte van de bevoegdheden van de Gemeenschap die voortvloeien uit deze wetgevingbesluiten, moet worden onderzocht met inachtneming van de precieze bepalingen van elke maatregel; daarbij moet in het bijzonder worden bezien in hoeverre deze bepalingen gemeenschappelijke regels in het leven roepen die door de bepalingen van het verdrag worden beïnvloed.

inzake toegankelijkheid

Richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (PB L 91 van 7.4.1999, blz. 10)

Richtlijn 2001/85/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2001 betreffende speciale voorschriften voor voertuigen bestemd voor het vervoer van passagiers, met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG en van Richtlijn 97/27/EG (PB L 42 van 13.2.2002, blz. 1)

Richtlijn 96/48/EG van de Raad van 23 juli 1996 betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem (PB L 235 van 17.9.1996, blz. 6), gewijzigd bij Richtlijn 2004/50/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 164 van 30.4.2004, blz. 114)

Richtlijn 2001/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem (PB L 110 van 20.4.2001, blz. 1), gewijzigd bij Richtlijn 2004/50/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 164 van 30.4.2004, blz. 114)

Richtlijn 2006/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen en tot intrekking van Richtlijn 82/714/EEG van de Raad (PB L 389 van 30.12.2006, blz. 1)

Richtlijn 2003/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 april 2003 houdende wijziging van Richtlijn 98/18/EG van de Raad inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen (PB L 123 van 17.5.2003, blz. 18)

Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (Kaderrichtlijn) (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1)

Beschikking 2008/164/EG van de Commissie van 21 december 2007 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit personen met beperkte mobiliteit voor het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem en het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem (PB L 64 van 7.3.2008, blz. 72)

Richtlijn 95/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 1995 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende liften (PB L 213 van 7.9.1995, blz. 1), gewijzigd bij Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van betreffende machines en tot wijziging van Richtlijn 95/16/EG (PB L 157 van 9.6.2006, blz. 24).

Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn) (PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33)

Richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (universeledienstrichtlijn) (PB L 108 van 24.4.2002, blz. 51)

Richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst (PB L 15 van 21.1.1998, blz. 14), gewijzigd bij Richtlijn 2002/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 tot wijziging van Richtlijn 97/67/EG met betrekking tot de verdere openstelling van de postmarkt in de Gemeenschap voor mededinging (PB L 176 van 5.7.2002, blz. 21), en gewijzigd bij Richtlijn 2008/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot wijziging van Richtlijn 97/67/EG wat betreft de volledige voltooiing van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap (PB L 52 van 27.2.2008, blz. 3)

Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999 (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25)

Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (PB L 134 van 30.4.2004, blz. 1)

Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114)

Richtlijn 92/13/EEG van de Raad van 25 februari 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de communautaire voorschriften inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten door diensten die werkzaam zijn in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie (PB L 76 van 23.3.1992, blz. 14, gewijzigd bij Richtlijn 2007/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 tot wijziging van de Richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG van de Raad met betrekking tot de verhoging van de doeltreffendheid van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten (PB L 335 van 20.12.2007, blz. 31)

Richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken (PB L 395 van 30.12.1989, blz. 33), gewijzigd bij Richtlijn 2007/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 tot wijziging van de Richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG van de Raad met betrekking tot de verhoging van de doeltreffendheid van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten (PB L 335 van 20.12.2007, blz. 31)

op het gebied van zelfstandig leven en sociale insluiting, werk en tewerkstelling

Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16)

Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 ven het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening) (PB L 214 van 9.8.2008, blz. 3)

Verordening (EEG) nr. 2289/83 van de Commissie van 29 juli 1983 houdende uitvoeringsbepalingen van de artikelen 70 tot en met 78 van Verordening (EEG) nr. 918/83 van de Raad betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (PB L 220 van 11.8.1983, blz. 15)

Richtlijn 83/181/EEG van de Raad van 28 maart 1983 houdende bepaling van de werkingssfeer van artikel 14, lid 1, onder d) van Richtlijn 77/388/EEG met betrekking tot de vrijstelling van de belasting over de toegevoegde waarde voor de definitieve invoer van bepaalde goederen (PB L 105 van 23.4.1983, blz. 38)

Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23)

Verordening (EEG) nr. 918/83 van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (PB L 105 van 23.4.1983, blz. 1)

Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1), gewijzigd bij Richtlijn 2009/47/EG van de Raad van 5 mei 2009 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat verlaagde btw-tarieven betreft (PB L 116 van 9.5.2009, blz. 18)

Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1)

Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283 van 31.10.2003 blz. 51).

op het gebied van persoonlijke mobiliteit

Richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PB L 237 van 24.8.1991, blz. 1)

Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs (PB L 403 van 30.12.2006, blz. 18)

Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad en Richtlijn 91/349/EEG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 76/914/EEG van de Raad (PB L 226 van 10.9.2003, blz. 4)

Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91 (PB L 46 van 17.2.2004, blz. 1)

Verordening (EG) nr. 1107/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 inzake de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen (PB L 204 van 26.7.2006, blz. 1)

Verordening (EG) nr. 1899/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart (PB L 377 van 27.12.2006, blz. 1)

Verordening (EG) nr. 1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 14)

Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en Verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 1)

Verordening (EG) nr. 8/2008 van de Commissie van 11 december 2007 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad ten aanzien van gemeenschappelijke technische voorschriften en administratieve procedures van toepassing op commercieel vervoer per vliegtuig (PB L 10 van 12.1.2008, blz. 1)

inzake toegang tot informatie

Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67), gewijzigd bij Richtlijn 2004/27/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 34)

Richtlijn 2007/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 tot wijziging van Richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (PB L 332 van 18.12.2007, blz. 27)

Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (richtlijn inzake elektronische handel) (PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1)

Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167 van 22.6.2001, blz. 10)

Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG van de Raad, Richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („Richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22)

inzake statistieken en het verzamelen van gegevens

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31)

Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad van 9 maart betreffende de organisatie van een steekproefenquête naar de arbeidskrachten in de Gemeenschap (PB L 77 van 14.3.1998, blz. 3) en gerelateerde uitvoeringsverordeningen

Verordening (EG) nr. 1177/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2003 inzake de communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC) (PB L 165 van 3.7.2003, blz. 1) en gerelateerde uitvoeringsverordeningen

Verordening (EG) nr. 458/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 25 april 2007 betreffende het Europees systeem van geïntegreerde statistieken voor de sociale bescherming (Essobs) (PB L 113 van 30.4.2007, blz. 3) en gerelateerde uitvoeringsverordeningen

Verordening (EG) nr. 1338/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende communautaire statistieken over de volksgezondheid en de gezondheid en veiligheid op het werk (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 70)

op het gebied van internationale samenwerking

Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41)

Verordening (EG) nr. 1889/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld (PB L 386 van 29.12.2006, blz. 1)

Verordening (EG) nr. 718/2007 van de Commissie van 12 juni 2007 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA) (PB L 170 van 29.6.2007, blz. 1)


BIJLAGE III

VOORBEHOUD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP BIJ ARTIKEL 27, LID 1, VAN HET VN-VERDRAG INZAKE DE RECHTEN VAN PERSONEN MET EEN HANDICAP

De Europese Gemeenschap verklaart dat de lidstaten overeenkomstig het Gemeenschapsrecht (met name Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep), in voorkomend geval eigen voorbehouden kunnen maken bij artikel 27, lid 1, van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap voor zover artikel 3, lid 4, van de genoemde richtlijn van de Raad hen het recht verleent om met betrekking tot tewerkstelling bij de strijdkrachten het verbod op discriminatie op grond van handicap uit te sluiten van het toepassingsgebied van de richtlijn. De Gemeenschap verklaart derhalve dat zij het verdrag sluit onverminderd bovengenoemd recht, dat bij het Gemeenschapsrecht aan haar lidstaten is verleend.


27.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 23/62


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 30 november 2009

tot vaststelling van de eerste regio’s waar de werkzaamheden van het Visuminformatiesysteem (VIS) beginnen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 8542)

(Slechts de teksten in de Bulgaarse, de Duitse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische, en de Zweedse taal zijn authentiek)

(2010/49/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende het Visuminformatiesysteem (VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van gegevens op het gebied van visa voor kort verblijf (VIS-verordening) (1), en met name op artikel 48, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 48 van Verordening (EG) nr. 767/2008 wordt bepaald dat de werkzaamheden van het VIS gefaseerd worden geïmplementeerd. Derhalve dient te worden bepaald in welke regio’s in de eerste fasen van de gefaseerde implementatie wordt begonnen met het verzamelen en overdragen aan het VIS van de in het VIS te verwerken gegevens, met inbegrip van foto’s en vingerafdrukken, met betrekking tot alle visumaanvragen in de desbetreffende regio’s.

(2)

In artikel 48, lid 4, van Verordening (EG) nr. 767/2008 wordt bepaald dat deze regio’s worden vastgesteld aan de hand van de volgende criteria: het risico van illegale immigratie, bedreigingen voor de binnenlandse veiligheid van de lidstaten en de haalbaarheid van het verzamelen van biometrische gegevens op alle locaties in deze regio’s.

(3)

De Commissie heeft een beoordeling uitgevoerd voor de verschillende regio’s die in 2005 door de deskundigen van de lidstaten voor de gefaseerde invoering van het VIS zijn vastgesteld, waarbij met name voor het eerste criterium gelet is op punten als het gemiddelde percentage geweigerde visa en geweigerde toegang voor elk van de betrokken regio’s, en voor het derde criterium het feit dat in bepaalde regio’s de aanwezigheid van consulaire posten of vertegenwoordigingen dient te worden versterkt om het VIS in die regio’s doeltreffend te kunnen invoeren.

(4)

Uit die beoordeling is gebleken dat met het verzamelen en overdragen van visumgegevens aan het VIS voor alle visumaanvragen dient te worden begonnen met de regio Noord-Afrika.

(5)

De tweede regio waar met het verzamelen en overdragen van visumgegevens aan het VIS voor alle visumaanvragen dient te worden begonnen, is het Midden-Oosten, met uitzondering van het bezette Palestijnse gebied, aangezien zich daar ernstige technische problemen zouden kunnen voordoen met de uitrusting van de betrokken consulaire posten of bureaus. In een later stadium zou moeten worden besloten met de werkzaamheden van het VIS in dat gebied te beginnen.

(6)

De derde regio waar met het verzamelen en overdragen van visumgegevens aan het VIS voor alle visumaanvragen dient te worden begonnen, is de Golfregio.

(7)

Om te vermijden dat een lacune ontstaat bij de bestrijding van illegale immigratie en de bescherming van de interne veiligheid dienen de Schengengrensdoorlaatposten voor de invoering van het VIS te worden aangewezen als afzonderlijke regio met het oog op de afhandeling van aan de buitengrenzen ingediende visumaanvragen. De lidstaten dienen ernaar te streven op de grensdoorlaatposten aan de buitengrenzen zo snel mogelijk te beginnen met het verzamelen en overdragen van gegevens aan het VIS, teneinde te voorkomen dat de invoering van het VIS in de betrokken regio’s wordt omzeild door onderdanen van de derde landen in die regio’s die hun visumaanvraag aan de buitengrenzen indienen.

(8)

De aanvangsdatum van de werkzaamheden in elk van de regio’s wordt door de Commissie bepaald overeenkomstig artikel 48, leden 1 en 3, van Verordening (EG) nr. 767/2008.

(9)

Voor de vaststelling van de overige regio’s dienen in een later stadium besluiten te worden genomen op basis van een aanvullende, geactualiseerde beoordeling van die regio’s aan de hand van de relevante criteria en de ervaring met de tenuitvoerlegging in de regio’s die onder de onderhavige beschikking vallen.

(10)

Overeenkomstig artikel 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht, heeft Denemarken niet deelgenomen aan de aanneming van Verordening (EG) nr. 767/2008 en is deze derhalve niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat. Aangezien Verordening (EG) nr. 767/2008 voortbouwt op het Schengenacquis uit hoofde van de bepalingen van titel IV van het derde deel van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, heeft Denemarken echter overeenkomstig artikel 5 van genoemd protocol bij brief van 13 oktober 2008 kennis gegeven van de omzetting van dit acquis in zijn nationale wetgeving. Denemarken is daarom krachtens internationaal recht verplicht deze beschikking uit te voeren.

(11)

Deze beschikking houdt een ontwikkeling in van bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (2). Deze beschikking is derhalve niet bindend voor, noch van toepassing in het Verenigd Koninkrijk. Deze beschikking dient daarom niet gericht te zijn tot het Verenigd Koninkrijk.

(12)

Deze beschikking houdt een ontwikkeling in van bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (3). Deze beschikking is derhalve niet bindend voor, noch van toepassing in Ierland. Deze beschikking dient daarom niet gericht te zijn tot Ierland.

(13)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, houdt deze beschikking een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis, in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (4), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst (5).

(14)

Wat Zwitserland betreft, houdt deze beschikking een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis, in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (6), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG, gelezen in samenhang met artikel 3 van de Besluiten 2008/146/EG (7) en 2008/149/JBZ (8) van de Raad.

(15)

Wat Liechtenstein betreft, houdt deze beschikking een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis, in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG, gelezen in samenhang met artikel 3 van de Besluiten 2008/261/EG (9) en 2008/262/EG (10) van de Raad.

(16)

Wat Cyprus betreft, is deze beschikking een rechtsbesluit dat voortbouwt op het Schengenacquis of op een andere wijze daaraan is gerelateerd, zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003.

(17)

Wat Bulgarije en Roemenië betreft, is deze beschikking een rechtsbesluit dat voortbouwt op het Schengenacquis of op een andere wijze daaraan is gerelateerd, zoals bedoeld in artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2005.

(18)

De maatregelen waarin deze beschikking voorziet, zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat is ingesteld bij artikel 51, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (11),

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De regio’s waar overeenkomstig artikel 48, lid 1, onder c), en lid 3, van Verordening (EG) nr. 767/2008 wordt begonnen met het verzamelen en overdragen van gegevens aan het Visuminformatiesysteem (VIS), zijn de volgende:

Eerste regio:

Algerije,

Egypte,

Libië,

Mauritanië,

Marokko,

Tunesië.

Tweede regio:

Israël,

Jordanië,

Libanon,

Syrië.

Derde regio:

Afghanistan,

Bahrein,

Iran,

Irak,

Koeweit,

Oman,

Qatar,

Saudi-Arabië,

Verenigde Arabische Emiraten,

Jemen.

Artikel 2

Grensdoorlaatposten aan de buitengrenzen, zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (12), vormen een afzonderlijke regio. Ten aanzien van visumaanvragen die aan de buitengrenzen worden ingediend, wordt overeenkomstig artikel 48, lid 3, van Verordening (EG) nr. 767/2008 begonnen met het verzamelen en overdragen van gegevens aan het Visuminformatiesysteem (VIS).

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden.

Gedaan te Brussel, 30 november 2009.

Voor de Commissie

Jacques BARROT

Vicevoorzitter


(1)  PB L 218 van 13.8.2008, blz. 60.

(2)  PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.

(3)  PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.

(4)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(5)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

(6)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(7)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1.

(8)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 50.

(9)  PB L 83 van 26.3.2008, blz. 3.

(10)  PB L 83 van 26.3.2008, blz. 5.

(11)  PB L 381 van 28.12.2006, blz. 4.

(12)  PB L 105 van 13.4.2006, blz. 1.