ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2009.302.dut

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 302

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

52e jaargang
17 november 2009


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus ( 1 )

1

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) ( 1 )

32

 

*

Richtlijn 2009/111/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2007/64/EG wat betreft banken die zijn aangesloten bij centrale instellingen, bepaalde eigenvermogensbestanddelen, grote posities, het toezichtkader en het crisisbeheer ( 1 )

97

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

17.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 302/1


VERORDENING (EG) Nr. 1060/2009 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 september 2009

inzake ratingbureaus

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van de Centrale Bank (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Ratingbureaus spelen een belangrijke rol op de mondiale bancaire en effectenmarkten omdat hun ratings door beleggers, leningnemers, uitgevende instellingen en overheden worden gebruikt als een van de middelen om met kennis van zaken beleggings- en financieringsbeslissingen te kunnen nemen. Kredietinstellingen, beleggingsondernemingen, verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) en instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen kunnen deze ratings gebruiken als referentiepunt voor de berekening van hun kapitaalvereisten voor solvabiliteitsdoeleinden of voor de berekening van de risico’s op hun beleggingsactiviteiten. Bijgevolg hebben ratings aanmerkelijke gevolgen voor de werking van de markten en het vertrouwen van beleggers en consumenten. Daarom is het van essentieel belang dat bij ratingactiviteiten de beginselen van integriteit, transparantie, verantwoordelijkheid en goed bestuur in acht worden genomen, zodat de ratings die in de Gemeenschap worden gebruikt onafhankelijk, objectief en van toereikende kwaliteit zijn.

(2)

Momenteel hebben de meeste ratingbureaus hun hoofdkantoor buiten de Gemeenschap. De meeste lidstaten reglementeren de activiteiten van ratingbureaus of de voorwaarden voor de afgifte van ratings niet. Ook al zijn ratingbureaus voor de werking van de financiële markten van wezenlijk belang, toch zijn ze slechts op bepaalde terreinen onderworpen aan Gemeenschapswetgeving, en dan met name aan Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (4). Voorts wordt in Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (5) en in Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (6) verwezen naar ratingbureaus. Daarom is het van belang om regels vast te stellen die ervoor zorgen dat alle ratings die door in de Gemeenschap geregistreerde ratingbureaus worden afgegeven van toereikende kwaliteit zijn en afgegeven zijn door ratingbureaus die aan strenge vereisten zijn onderworpen. De Commissie zal blijven samenwerken met haar internationale partners om te zorgen voor convergentie van de regels voor ratingbureaus. Het moet mogelijk zijn dat bepaalde centrale banken die ratings afgeven, worden vrijgesteld van naleving van deze verordening, mits zij voldoen aan de daarvoor geldende voorwaarden die de onafhankelijkheid en integriteit van hun ratingactiviteiten waarborgen en die even streng zijn als de vereisten van deze verordening.

(3)

Deze verordening mag geen algemene verplichting in het leven roepen om financiële instrumenten of financiële verplichtingen krachtens deze verordening te beoordelen. In het bijzonder mag de verordening instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) als omschreven in Richtlijn 85/611/EG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (7) of instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening als omschreven in Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (8) niet verplichten om uitsluitend te investeren in krachtens deze verordening beoordeelde financiële instrumenten.

(4)

Deze verordening mag niet leiden tot een algemene verplichting voor financiële instellingen of beleggers om alleen te beleggen in effecten waarvoor een prospectus is gepubliceerd overeenkomstig Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten (9) en Verordening (EG) nr. 809/2004 van de Commissie van 29 april 2004 tot uitvoering van Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de in het prospectus te verstrekken informatie, de vormgeving van het prospectus, de opneming van informatie door middel van verwijzing, de publicatie van het prospectus en de verspreiding van advertenties betreft (10) en die overeenkomstig deze verordening zijn beoordeeld. Bovendien mag deze verordening de uitgevende instellingen of de aanbieders of personen die verzoeken om tot de handel op een gereglementeerde markt te worden toegelaten, evenmin verplichten ratings te verkrijgen voor effecten die krachtens Richtlijn 2003/71/EG en Verordening (EG) nr. 809/2004 zijn onderworpen aan de verplichte publicatie van een prospectus.

(5)

Een krachtens Richtlijn 2003/71/EG en Verordening (EG) nr. 809/2004 gepubliceerde prospectus moet duidelijke en opvallende informatie bevatten over de vraag of de rating voor de betroffen effecten al dan niet is afgegeven door een in de Gemeenschap gevestigd en overeenkomstig deze verordening geregistreerd ratingbureau. Niets in deze verordening mag echter de personen die verantwoordelijk zijn voor het publiceren van een prospectus krachtens Richtlijn 2003/71/EG en Verordening (EG) nr. 809/2004 ervan weerhouden om in het prospectus enige relevante informatie op te nemen, met inbegrip van informatie over in derde landen afgegeven ratings en daarop betrekking hebbende gegevens.

(6)

Naast het afgeven van ratings en uitoefenen van ratingactiviteiten moeten ratingbureaus ook nevenactiviteiten kunnen verrichten op professionele basis. Het verrichten van nevenactiviteiten mag de onafhankelijkheid of integriteit van ratingactiviteiten van ratingbureaus niet in gevaar brengen.

(7)

Deze verordening moet van toepassing zijn op ratings die worden afgegeven door in de Gemeenschap geregistreerde ratingbureaus. Het hoofddoel van de verordening is de stabiliteit van de financiële markten en de investeerders te beschermen. Kredietscores, kredietscorestelsels en soortgelijke beoordelingen in verband met verplichtingen welke voortvloeien uit consumenten-, commerciële of industriële betrekkingen vallen niet onder de toepassingssfeer van deze verordening.

(8)

Ratingbureaus mogen op vrijwillige basis de door de International Organisation of Securities Commissions uitgebrachte gedragscode, de Code of Conduct Fundamentals for credit rating agencies (11) (IOSCO-code), toepassen. In 2006 werd het bij Besluit 2009/77/EG opgerichte Comité van Europese effectenregelgevers (12) („CESR”) in de mededeling van de Commissie over kredietbeoordelaars verzocht te controleren of de IOSCO-code in acht wordt genomen, en jaarlijks daarover verslag uit te brengen aan de Commissie.

(9)

De Europese Raad van 13 en 14 maart 2008 is het eens geworden over een reeks conclusies over de voornaamste zwakke punten in het financiële stelsel. Een van de doelstellingen was verbetering van de marktwerking en stimulerende maatregelen, onder meer ten aanzien van de rol van ratingbureaus.

(10)

Over ratingbureaus wordt geoordeeld dat zij ten eerste de verslechtering van de marktomstandigheden niet vroeg genoeg tot uiting hebben laten komen in hun ratings, en ten tweede hun ratings niet op tijd hebben aangepast toen de marktcrisis erger werd. Dit falen kan het best worden gecorrigeerd met maatregelen op het gebied van belangenconflicten, de kwaliteit van ratings, de transparantie en interne governance van de ratingbureaus en het toezicht op de activiteiten van de ratingbureaus. De gebruikers van ratings mogen niet blindelings op ratings vertrouwen maar moeten bij het gebruik van dergelijke ratings hun eigen analyse verrichten en te allen tijde voldoende „due-diligence”-onderzoek uitvoeren.

(11)

Er moet een gemeenschappelijk regelgevingkader worden vastgesteld voor de verbetering van de kwaliteit van ratings, dat met name moet zien op de kwaliteit van ratings die moeten worden gebruikt door financiële instellingen en personen waarvoor in de Gemeenschap geharmoniseerde voorschriften gelden. Bij afwezigheid van een dergelijk gemeenschappelijk kader bestaat het gevaar dat de lidstaten op nationaal niveau uiteenlopende maatregelen treffen, wat een rechtstreekse negatieve weerslag zou hebben op en belemmeringen zou opwerpen voor een goede werking van de interne markt. Dit aangezien de ratingbureaus die ratings afgeven waarvan financiële instellingen in de Gemeenschap gebruikmaken, dan zouden worden onderworpen aan regels die van lidstaat tot lidstaat verschillen. Voorts kunnen met betrekking tot ratings uiteenlopende kwaliteitseisen worden gesteld en uiteenlopende niveaus van beleggers- en consumentenbescherming ontstaan. Bovendien moeten gebruikers de in de Gemeenschap afgegeven ratings kunnen vergelijken met internationaal afgegeven ratings.

(12)

Deze verordening mag geen gevolgen hebben voor het gebruik van ratings door andere personen dan die op welke deze verordening betrekking heeft.

(13)

Het is wenselijk te bepalen dat in derde landen afgegeven ratings kunnen worden gebruikt voor regelgevingsdoeleinden in de Gemeenschap, mits deze voldoen aan even strenge vereisten als die van deze verordening. Bij deze verordening wordt een bekrachtigingsregeling ingevoerd waarmee in de Gemeenschap gevestigde ratingbureaus die overeenkomstig haar bepalingen zijn geregistreerd, in derde landen afgegeven ratings kunnen bekrachtigen. Wanneer een ratingbureau een in een derde land afgegeven rating bekrachtigt, moet het doorlopend vaststellen en controleren of ratingactiviteiten die leiden tot de afgifte van die rating in een derde land, voldoen aan de vereisten inzake de afgifte van ratings die even streng zijn als die van deze verordening en in de praktijk hetzelfde regelgevende doel en dezelfde regelgevende effecten verwezenlijken.

(14)

Om te voorkomen dat het feit dat een ratingbureau niet in de Gemeenschap gevestigd is een serieuze belemmering zal vormen voor effectief toezicht in het belang van de financiële markten in de Gemeenschap, moet zo’n bekrachtigingsregeling worden ingevoerd voor ratingbureaus die geaffilieerd zijn of nauw samenwerken met in de Gemeenschap gevestigde ratingbureaus. Niettemin kan het noodzakelijk zijn het vereiste van fysieke aanwezigheid in de Gemeenschap in bepaalde gevallen bij te stellen, met name wanneer het gaat om kleine ratingbureaus uit derde landen die geen aanwezigheid of affiliatie in de Gemeenschap hebben. Daarom moet voor dergelijke ratingbureaus een specifiek certificatiestelsel worden opgezet, voor zover zij niet van systemisch belang zijn voor de financiële stabiliteit of integriteit van de financiële markten van een of meer lidstaten.

(15)

Certificatie moet mogelijk zijn nadat de Commissie heeft vastgesteld dat het juridische en toezichtkader van een derde land gelijkwaardig is aan de vereisten van deze verordening. Het beoogde equivalentiemechanisme moet niet automatisch toegang verlenen tot de Gemeenschap, maar moet de mogelijkheid bieden om ratingbureaus uit derde landen van geval tot geval te beoordelen en een ontheffing te verlenen van bepaalde organisatorische vereisten welke gelden voor ratingbureaus die in de Gemeenschap werkzaam zijn, waaronder de vereiste fysieke aanwezigheid in de Gemeenschap.

(16)

Deze verordening moet tevens voorschrijven dat ratingbureaus van derde landen voldoen aan criteria die algemene vereisten vormen voor de integriteit van hun ratingactiviteiten, teneinde te voorkomen dat de bevoegde autoriteiten of andere overheden van dat derde land zich bemoeien met de inhoud van de kredietratings, alsook dat zij een goed beleid voeren ten aanzien van belangenconflicten, het rouleren van analisten en periodieke en doorlopende informatievoorziening.

(17)

Een belangrijk vereiste voor een goed bekrachtigingsmechanisme en een equivalentiestelsel is ook het bestaan van goede samenwerkingsregelingen tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van herkomst en de betrokken bevoegde autoriteiten van de ratingbureaus van derde landen.

(18)

Ratingbureaus die in een derde land afgegeven ratings bekrachtigen, moeten volledig en onvoorwaardelijk verantwoordelijk zijn voor de bekrachtigde ratings en voor de naleving van de desbetreffende voorwaarden van deze verordening.

(19)

Deze verordening moet niet van toepassing zijn op ratings die een ratingbureau opstelt naar aanleiding van een afzonderlijke opdracht en alleen afgeeft aan de opdrachtgever, en die niet bedoeld zijn voor openbaarmaking of voor verspreiding per abonnement.

(20)

Onderzoek op beleggingsgebied, investeringsaanbevelingen en andere opinies over een waarde of een prijs voor een financieel instrument of een financiële verplichting dienen niet als ratings te worden beschouwd.

(21)

Een ongevraagde rating, dat wil zeggen een rating die niet op verzoek van de uitgevende instelling of de beoordeelde entiteit is geïnitieerd, moet duidelijk als zodanig herkenbaar zijn en op passende wijze worden onderscheiden van gevraagde ratings.

(22)

Om mogelijke belangenconflicten te vermijden, moeten ratingbureaus zich in hun beroepsactiviteit concentreren op de afgifte van ratings. Het mag een ratingbureau niet worden toegestaan zich bezig te houden met consultancy of adviesverlening. Met name mag een ratingbureau geen voorstellen of aanbevelingen doen voor de constructie van een gestructureerd financieringsinstrument. Wel zou een ratingbureau in de gelegenheid moeten zijn nevendiensten te verrichten mits daardoor geen mogelijke belangenconflicten met de afgifte van ratings ontstaan.

(23)

Ratingbureaus moeten ratingmethodologieën hanteren die worden gekenmerkt door zorgvuldigheid, systematiek en continuïteit en die op basis van passende historische ervaring en door back-testing worden gevalideerd. Deze eis mag echter voor de bevoegde autoriteiten en de lidstaten geen reden zijn om zich te bemoeien met de inhoud van ratings en de methodologieën. Evenmin mag de eis dat ratings minstens eenmaal per jaar door ratingbureaus worden getoetst, afdoen aan de verplichting voor ratingbureaus om ratings doorlopend te bewaken en zo nodig bij te stellen. Deze eisen moeten niet zodanig worden gehanteerd dat nieuwe ratingbureaus ervan worden weerhouden de markt te betreden.

(24)

De ratings moeten goed onderbouwd en gemotiveerd zijn, ten einde gecompromitteerde ratings te vermijden.

(25)

De ratingbureaus moeten informatie openbaar maken over de methodologieën, modellen en belangrijke aan ratings ten grondslag liggende aannamen die zij bij hun ratingactiviteiten gebruiken. De openbaar gemaakte informatie over modellen moet voldoende gedetailleerd zijn om de gebruikers van ratings in staat te stellen hun eigen „due-diligence”-onderzoek te verrichten bij de beoordeling of zij al dan niet op deze ratings zullen vertrouwen. Bij de openbaarmaking van informatie over modellen mag echter geen gevoelige bedrijfsinformatie worden vrijgegeven of innovatie ernstig worden belemmerd.

(26)

Ratingbureaus moeten deugdelijke interne gedragslijnen en procedures vaststellen voor werknemers en andere personen die bij het rating- en toetsingsproces zijn betrokken, teneinde belangenconflicten te voorkomen, te identificeren, weg te nemen of te beheren en openbaar te maken en de kwaliteit, integriteit en degelijkheid van het rating- en toetsingsproces te allen tijde te waarborgen. Die gedragslijnen en procedures moeten in het bijzonder de interne controlemechanismen en de compliancefunctie omvatten.

(27)

Om hun onafhankelijkheid te waarborgen, moeten ratingbureaus belangenconflictsituaties vermijden en deze conflicten adequaat beheren als ze niet te vermijden zijn. Zij moeten belangenconflicten tijdig openbaar maken. Ook moeten zij gegevens bewaren over alle wezenlijke bedreigingen voor de onafhankelijkheid van het ratingbureau en zijn werknemers en andere personen die bij het ratingproces zijn betrokken, en over de veiligheidsmaatregelen om deze bedreigingen te ondervangen.

(28)

Ratingbureaus of groepen ratingbureaus dienen regelingen voor een goede corporate governance te hebben. Bij het vaststellen van zijn regelingen voor een goed ondernemingsbestuur houdt het ratingbureau of de groep ratingbureaus zich aan de noodzaak voor ratings te zorgen die onafhankelijk, objectief en van voldoende kwaliteit zijn.

(29)

Om te waarborgen dat het ratingproces onafhankelijk blijft van het bedrijfsbelang van het ratingbureau als onderneming, moeten ratingbureaus ervoor zorgen dat ten minste een derde van de leden en in geen geval minder dan twee leden van het toezichthoudende of het bestuursorgaan onafhankelijk is/zijn in overeenstemming met afdeling III, punt 13, van Aanbeveling 2005/162/EG van 15 februari 2005 van de Commissie betreffende de taak van niet bij het dagelijkse bestuur betrokken bestuurders of commissarissen van beursgenoteerde ondernemingen en betreffende de comités van de raad van bestuur of van de raad van commissarissen (13). Voorts moet de hoogste leiding, met inbegrip van alle onafhankelijke leden van het bestuurs- of het toezichthoudende orgaan, over voldoende deskundigheid op ter zake doende terreinen van financiële diensten beschikken. De compliance officer moet op gezette tijden verslag uitbrengen over de uitoefening van zijn of haar taken aan de hoogste leiding en aan de onafhankelijke leden van het bestuurs- of het toezichthoudende orgaan.

(30)

Om belangenconflicten te vermijden, mag de vergoeding van onafhankelijke leden van het bestuurs- of het toezichthoudende orgaan niet afhangen van de bedrijfsresultaten van het ratingbureau.

(31)

Een ratingbureau moet voldoende werknemers met een passende kennis en ervaring inzetten voor zijn ratingactiviteiten. Met name moet het bureau ervoor zorgen dat er voldoende personele en financiële middelen worden uitgetrokken voor de afgifte, monitoring en herziening van ratings.

(32)

Om rekening te kunnen houden met de specifieke omstandigheden van ratingbureaus met minder dan 50 werknemers moeten de bevoegde autoriteiten zulke ratingbureaus kunnen ontheffen van een aantal van de verplichtingen in deze verordening met betrekking tot de rol van de onafhankelijke leden van het bestuur, de compliance functie en het rouleringssysteem, voor zover deze ratingbureaus kunnen aantonen dat ze voldoen aan specifieke voorwaarden. De bevoegde autoriteiten moeten met name onderzoeken of de omvang van een ratingbureau niet opzettelijk zodanig is berekend dat het ratingbureau of een groep ratingbureaus niet aan de eisen van deze verordening hoeft te voldoen. De ontheffing moet door de bevoegde autoriteiten van lidstaten zodanig worden toegepast dat het gevaar van fragmentatie van de interne markt wordt voorkomen en dat de eenduidige toepassing van het Gemeenschapsrecht wordt gewaarborgd.

(33)

Langdurige relaties met dezelfde beoordeelde entiteiten of met aan deze entiteiten gelieerde derden kunnen de onafhankelijkheid van analisten en personen die ratings goedkeuren, in gevaar brengen. Daarom moeten deze analisten en personen aan een passend rouleringssysteem worden onderworpen dat ervoor moet zorgen dat analyseteams en ratingcomités geleidelijk van samenstelling veranderen.

(34)

Ratingbureaus moeten ervoor zorgen dat de methodologieën, modellen en belangrijke aan ratings ten grondslag liggende aannamen, zoals wiskundige of correlatieve aannamen, die gebruikt worden om ratings vast te stellen, goed worden bijgehouden, actueel zijn en periodiek uitgebreid worden getoetst en dat beschrijvingen ervan op zodanige wijze worden gepubliceerd dat uitgebreide toetsing mogelijk is. Wanneer door een gebrek aan betrouwbare gegevens of door de complexiteit van de structuur van een nieuw type financieel instrument, met name een gestructureerd financieringsinstrument, ernstige twijfel ontstaat of het ratingbureau wel een geloofwaardige rating kan opstellen, moet het ratingbureau geen rating afgeven of een bestaande rating intrekken. Veranderingen in de kwaliteit van de informatie die beschikbaar is om een bestaande rating te toetsen, moeten samen met die toetsing openbaar worden gemaakt en de rating moet zo nodig worden herzien.

(35)

Om de kwaliteit van ratings te waarborgen, moet het ratingbureau maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat het bij de toekenning van een rating gebruikmaakt van betrouwbare informatie. Daartoe moet een bureau er onder meer voor zorgen dat men zich kan baseren op van onafhankelijke zijde gecontroleerde jaarrekeningen en openbaargemaakte informatie, op verificaties door een gerenommeerde derde en op aselecte steekproeven van de ontvangen informatie, dan wel gebruikmaken van contractuele bepalingen die ondubbelzinnig bepalen dat de beoordeelde entiteit of de aan haar verbonden derden aansprakelijk zijn indien in het kader van het contract welbewust wezenlijk onjuiste of misleidende informatie wordt verstrekt of indien de beoordeelde entiteit of aan haar verbonden derden niet de nodige zorgvuldigheid betrachten ten aanzien van de nauwkeurigheid van de in de contractuele voorwaarden gespecificeerde informatie.

(36)

Deze verordening doet niet af aan de verplichting van de ratingbureaus om het recht op privacy van natuurlijke personen te beschermen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (14).

(37)

Ratingbureaus moeten goede procedures vaststellen voor de periodieke toetsing van de gebruikte methodologieën, modellen en belangrijke aan ratings ten grondslag liggende aannamen opdat veranderingen in de omstandigheden op de onderliggende markten voor activa daarin tot uiting kunnen komen. Omwille van de transparantie moeten wezenlijke wijzigingen in de methodologieën en werkwijzen, procedures en processen van ratingbureaus openbaar worden gemaakt voordat deze van kracht worden, tenzij extreme marktomstandigheden een onmiddellijke wijziging van de rating noodzakelijk maken.

(38)

Ratingbureaus moeten een passende risicowaarschuwing geven die onder meer een gevoeligheidsanalyse van de relevante aannamen omvat. In deze analyse moet worden uitgelegd op welke wijze diverse marktontwikkelingen die de in het model ingebouwde parameters (bv. de volatiliteit) in beweging brengen, wijzigingen in de ratings kunnen beïnvloeden. Het ratingbureau moet ervoor zorgen dat de informatie over de historische wanbetalingsgraden van zijn ratingcategorieën verifieerbaar en kwantificeerbaar is en voor belanghebbende partijen een toereikende basis vormt om inzicht te krijgen in de historische resultaten van elke ratingcategorie en in de vraag of en hoe deze ratingcategorieën zijn gewijzigd. Indien een historische wanbetalingsgraad vanwege de aard van de rating of vanwege andere omstandigheden niet adequaat is, statistisch niet-valide is of anderszins misleidend kan zijn voor de gebruikers van de rating, moet het ratingbureau een passende toelichting geven. Deze informatie moet zoveel mogelijk vergelijkbaar zijn met bestaande, in de sector gangbare patronen zodat beleggers de prestaties van de verschillende ratingbureaus met elkaar kunnen vergelijken.

(39)

Met het oog op meer transparantie van ratings en om bij te dragen tot de bescherming van beleggers moet het CESR een centrale databank bijhouden waarin informatie over de historische prestatiegegevens van ratingbureaus en informatie over in het verleden afgegeven ratings wordt bewaard. De ratingbureaus moeten informatie in gestandaardiseerde vorm aan dit depot verstrekken. Het CESR moet deze informatie beschikbaar maken voor het publiek en jaarlijks beknopte informatie publiceren over de belangrijkste waargenomen ontwikkelingen.

(40)

Onder bepaalde omstandigheden kunnen gestructureerde financieringsinstrumenten andere gevolgen teweegbrengen dan het geval is bij het traditionele schuldpapier van bedrijven. Beleggers kunnen een verkeerd beeld krijgen indien voor beide soorten instrumenten zonder verdere uitleg dezelfde ratingcategorieën worden gehanteerd. Ratingbureaus moeten er in belangrijke mate toe bijdragen dat de gebruikers van ratings zich bewust worden van de bijzondere kenmerken van de gestructureerde financieringsproducten. Daarom moeten de ratingbureaus duidelijk onderscheid maken tussen enerzijds ratingcategorieën die zij gebruiken voor de beoordeling van gestructureerde financieringsinstrumenten en anderzijds ratingcategorieën die zij gebruiken voor andere financiële instrumenten of financiële verplichtingen, door de ratingcategorie van een passend symbool te voorzien.

(41)

Ratingbureaus moeten maatregelen nemen om te voorkomen dat uitgevende instellingen bij verschillende ratingbureaus een aanvraag indienen voor een voorlopige beoordeling van het betrokken gestructureerde financieringsinstrument om na te gaan welk bureau de beste rating voor de voorgestelde structuur biedt. Uitgevende instellingen moeten zelf ook dergelijke handelswijzen vermijden.

(42)

Een ratingbureau moet gegevens bewaren over de ratingmethodologieën en deze bij wijzigingen regelmatig bijwerken, alsook gegevens bewaren over de wezenlijke onderdelen van de dialoog tussen de analist en de beoordeelde entiteit of aan haar gelieerde derden.

(43)

Om een hoge mate van beleggers- en consumentenvertrouwen op de interne markt te waarborgen, is registratie wenselijk van ratingbureaus die ratings afgeven die door financiële instellingen in de Gemeenschap worden gebruikt. Een dergelijke registratie is de voornaamste voorwaarde waaraan ratingbureaus moeten voldoen om ratings te mogen afgeven die bedoeld zijn om in de Gemeenschap voor regelgevingsdoeleinden te worden gebruikt. Daarom moeten geharmoniseerde voorwaarden en een procedure voor het verlenen, opschorten en intrekken van een dergelijke registratie worden vastgesteld.

(44)

Deze verordening komt niet in de plaats van de vastgestelde procedure voor de erkenning van externe kredietbeoordelingsinstellingen (EKBI’s) overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG. De reeds in de Gemeenschap erkende EKBI’s moeten een registratie overeenkomstig deze verordening aanvragen.

(45)

Het moet een ratingbureau dat door de bevoegde autoriteit van de desbetreffende lidstaat is geregistreerd, worden toegestaan in de gehele Gemeenschap ratings af te geven. Daarom moet worden voorzien in één registratieprocedure voor elk ratingbureau die voor de gehele Gemeenschap geldt. De registratie van een ratingbureau moet effectief worden zodra het registratiebesluit van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst krachtens het nationale recht van kracht is geworden.

(46)

Er moet één centraal punt voor de indiening van registratieaanvragen worden vastgesteld. Het CESR moet registratieaanvragen in ontvangst nemen en de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten in kennis stellen van de aanvragen. Het CESR moet ook advies uitbrengen aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst over de volledigheid van een aanvraag. De registratieaanvragen moeten op nationaal niveau worden beoordeeld door de desbetreffende bevoegde autoriteit. Voor een efficiënte behandeling van ratingbureaus is het nodig dat de bevoegde autoriteiten operationeel netwerken („colleges”) met een efficiënte informatietechnologie opzetten. Het CESR moet een subcomité oprichten dat gespecialiseerd is in ratings van alle door ratingbureaus beoordeelde activaklassen.

(47)

Sommige ratingbureaus bestaan uit diverse rechtspersonen die samen een groep ratingbureaus vormen. Bij de registratie van elk van de ratingbureaus die van een dergelijke groep deel uitmaken, moeten de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten de beoordeling van de aanvragen van tot dezelfde groep behorende ratingbureaus, en de besluitvorming over het verlenen van de registratie, coördineren. Het moet evenwel mogelijk zijn om de registratie van één van de ratingbureaus in een groep ratingbureaus te weigeren indien dat ratingbureau niet voldoet aan de voorwaarden voor registratie terwijl andere leden van de groep wel voldoen aan alle voorwaarden voor registratie overeenkomstig deze verordening. Aangezien het college niet de bevoegdheid moet worden verleend om juridisch bindende besluiten te nemen, moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van herkomst van de leden van de groep ratingbureaus elk een afzonderlijk besluit nemen over het ratingbureau dat gevestigd is op het grondgebied van de lidstaat in kwestie.

(48)

Het college moet het daadwerkelijke platform vormen waar bevoegde autoriteiten informatie over toezicht uitwisselen, hun activiteiten op elkaar afstemmen en toezichtmaatregelen nemen die nodig zijn voor daadwerkelijk toezicht op ratingbureaus. Meer specifiek moet het college de gelegenheid bieden te controleren of de voorwaarden voor bekrachtiging van in derde landen afgegeven ratings en de certificatie, de uitbestedingsovereenkomst en de ontheffing van een ratingbureau als voorzien in deze verordening, zijn vervuld. De activiteiten van de colleges van bevoegde autoriteiten moeten bijdragen aan een geharmoniseerde toepassing van de regels volgens deze verordening en aan de convergentie van de toezichtpraktijken.

(49)

Om de praktische coördinatie van de activiteiten van het college te verbeteren moeten de leden van het college uit hun midden een facilitator kiezen. De facilitator moet de vergadering van het college voorzitten, zijn schriftelijke coördinatieregelingen opstellen en zijn optreden van het college coördineren. Tijdens het registratieproces moet de facilitator beoordelen of de periode voor de behandeling van aanvragen moet worden verlengd, het onderzoek van aanvragen coördineren en contact houden met het CESR.

(50)

De Commissie heeft in november 2008 een high level groep opgericht met als taak de toekomstige Europese toezichtarchitectuur te onderzoeken op het gebied van financiële diensten, met inbegrip van de rol van het CESR.

(51)

De huidige toezichtarchitectuur moet niet worden gezien als de langetermijnoplossing voor het toezicht op ratingbureaus. Colleges van bevoegde autoriteiten, die geacht worden de samenwerking op het gebied van het toezicht op dit terrein in de Gemeenschap in goede banen te leiden, zijn een belangrijke stap vooruit, maar bieden wellicht niet alle voordelen die een meer geconsolideerd toezicht op de ratingindustrie oplevert. De crisis in de internationale financiële markten heeft duidelijk aangetoond dat de behoefte aan grootscheepse hervormingen van het regelgevings- en toezichtmodel van de communautaire financiële sector nader moet worden onderzocht. Om het noodzakelijke niveau van communautaire convergentie van en samenwerking bij het toezicht te verwezenlijken en de stabiliteit van het financiële stelsel te ondersteunen, zijn verdere grootscheepse hervormingen van het regelgevings- en toezichtmodel van de communautaire financiële sector hoogst noodzakelijk, en moet de Commissie daar met spoed voor zorgen, daarbij naar behoren rekening houdend met de conclusies van 25 februari 2009 van de door Jacques de Larosière voorgezeten groep van deskundigen. De Commissie moet zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 1 juli 2010 aan het Europees Parlement, de Raad en andere betrokken instellingen verslag uitbrengen van alle bevindingen ter zake en de nodige wetgevingsvoorstellen indienen om de geconstateerde tekortkomingen met betrekking tot de coördinatie van het toezicht en de samenwerkingsregelingen te verhelpen.

(52)

Als belangrijke wijzigingen in de voorwaarden voor de initiële registratie van een ratingbureau moeten onder meer worden beschouwd significante wijzigingen in de bekrachtigingsregeling, de uitbestedingsovereenkomsten en het openen of sluiten van bijkantoren.

(53)

Het toezicht op een ratingbureau moet worden uitgeoefend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaten waarbij het betrokken college wordt ingeschakeld en het CESR steeds volledig wordt betrokken.

(54)

Het vermogen van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst en andere leden van het betrokken college om te beoordelen en te controleren of een ratingbureau voldoet aan de uit deze verordening voortvloeiende verplichtingen moet niet worden beperkt door uitbestedingsovereenkomsten waarbij het ratingbureau partij is. Wanneer een ratingbureau gebruikmaakt van uitbestedingsovereenkomsten, moet het verantwoordelijk blijven voor alle verplichtingen die krachtens deze verordening op hem rusten.

(55)

Om het beleggers- en consumentenvertrouwen op een hoog niveau te houden en een doorlopend toezicht op in de Gemeenschap afgegeven ratings mogelijk te maken, moeten ratingbureaus met hoofdkantoor buiten de Gemeenschap verplicht worden om een dochteronderneming in de Gemeenschap op te richten, zodat een efficiënt toezicht op hun activiteiten in de Gemeenschap en een daadwerkelijk gebruik van het bekrachtigingsstelsel mogelijk worden. Ook moet het verschijnen van nieuwe actoren op de markt van de ratingbureaus gestimuleerd worden.

(56)

De bevoegde autoriteiten moeten de mogelijkheid hebben in deze verordening omschreven bevoegdheden ten aanzien van ratingbureaus, bij ratingactiviteiten betrokken personen, beoordeelde entiteiten en aan die entiteiten gelieerde derden, derden waaraan de ratingbureaus bepaalde functies of activiteiten hebben uitbesteed en andere personen die op een andere wijze te maken hebben met of verbonden zijn met ratingbureaus of ratingactiviteiten, aan te wenden. Dergelijke personen zijn aandeelhouders of leden van de toezichthoudende of bestuursorganen van de ratingbureaus en de beoordeelde entiteiten.

(57)

De bepalingen van deze verordening over heffingen voor toezicht mogen niet afdoen aan de toepasselijke bepalingen van het nationale recht betreffende heffingen voor toezicht of andere vergoedingen.

(58)

Er moet een mechanisme worden opgezet om deze verordening effectief te kunnen handhaven. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten over de nodige middelen beschikken om ervoor te zorgen dat de ratings in de Gemeenschap worden afgegeven overeenkomstig deze verordening. Het gebruik van deze toezichtmaatregelen moet altijd binnen het betrokken college worden gecoördineerd. Maatregelen als intrekking van een registratie of opschorting van het gebruik van ratings voor regelgevingsdoeleinden moeten worden opgelegd wanneer zij evenredig worden geacht aan de ernst van de inbreuk op de uit deze verordening voortvloeiende verplichtingen. Bij de uitoefening van toezichtbevoegdheden moeten de bevoegde autoriteiten naar behoren rekening houden met de belangen van beleggers en met de marktstabiliteit. Aangezien een ratingbureau bij de opstelling van zijn ratings onafhankelijk moet blijven, mogen de bevoegde autoriteiten noch de lidstaten zich bemoeien met de inhoud van ratings en met de methodologieën waarmee een bureau ratings vaststelt, ten einde te voorkomen dat ratings gecompromitteerd zijn. Ingeval er druk wordt uitgeoefend op een ratingbureau, moet dit bureau de Commissie en het CESR daarvan in kennis stellen. De Commissie moet van geval tot geval beoordelen of er verdere maatregelen moeten worden genomen tegen de betrokken lidstaat wegens niet-naleving van de verplichtingen uit hoofde van deze verordening.

(59)

Het is wenselijk ervoor te zorgen dat de in deze verordening bedoelde besluitvorming stoelt op nauwe samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en daarom zouden de registratiebesluiten op basis van onderlinge overeenstemming worden genomen. Dit is een noodzakelijke voorwaarde voor een goed verloop van de registratie en van het toezicht. De besluitvorming moet doeltreffend zijn, vlot verlopen en op consensus berusten.

(60)

Omwille van de efficiëntie van het toezicht en om dubbel werk te voorkomen, moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaten samenwerken.

(61)

Ook moet worden gezorgd voor uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten die uit hoofde van deze verordening belast zijn met het toezicht op ratingbureaus en de bevoegde autoriteiten die toezien op financiële instellingen, in het bijzonder die welke verantwoordelijk zijn voor het bedrijfseconomische toezicht of voor de financiële stabiliteit in de lidstaten.

(62)

Bevoegde autoriteiten van de lidstaten die niet de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van herkomst zijn, moeten kunnen ingrijpen en passende toezichtmaatregelen kunnen treffen nadat ze de CESR en de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst op de hoogte hebben gebracht en het betrokken college hebben geraadpleegd in geval ze hebben vastgesteld dat een geregistreerd ratingbureau waarvan de ratings op hun grondgebied worden gebruikt, niet voldoet aan de uit deze verordening voortvloeiende verplichtingen.

(63)

Tenzij deze verordening voorziet in een specifieke procedure inzake registratie of certificatie of intrekking daarvan, het nemen van toezichtmaatregelen en de uitoefening van toezichthoudende bevoegdheden, moet het nationale recht gelden dat de procedures in kwestie beheerst, met inbegrip van taalregelingen, beroepsgeheim en wettelijk privilege, en mogen de rechten van de onder dat recht ressorterende ratingbureaus en personen niet worden geschonden.

(64)

De convergentie van de bevoegdheden van de bevoegde autoriteiten moet in de hand worden gewerkt om ervoor te zorgen dat overal op de interne markt even intensief toezicht wordt gehouden op de naleving van de voorschriften.

(65)

Het CESR moet zorgen voor samenhang in de toepassing van deze verordening. Het moet de samenwerking en coördinatie tussen de bevoegde autoriteiten bij het toezicht versterken en vergemakkelijken en waar nodig sturend optreden. Om de samenhang in de aanpak van de bevoegde autoriteiten te bevorderen, moet het CESR daarom een mediation mechanisme en peer review instellen.

(66)

De lidstaten moeten regels vaststellen inzake sancties wegens inbreuken op de bepalingen van deze verordening en erop toezien dat deze regels worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn en moeten ten minste betrekking hebben op gevallen waarin ernstige fouten zijn begaan bij de beroepsuitoefening en waarin niet de nodige zorgvuldigheid in acht is genomen. De lidstaten moeten de mogelijkheid bieden bestuursrechtelijke of strafrechtelijke sancties op te leggen. Het CESR moet richtsnoeren opstellen voor de convergentie van praktijken in verband met die sancties.

(67)

Het uitwisselen of doorgeven van informatie tussen bevoegde autoriteiten, andere autoriteiten, instanties of personen moet in overeenstemming zijn met de voorschriften betreffende het doorgeven van persoonsgegevens neergelegd in Richtlijn 95/46/EG.

(68)

De verordening moet ook regels geven met betrekking tot de uitwisseling van informatie met bevoegde autoriteiten in derde landen, in het bijzonder met de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de ratingbureaus die betrokken zijn bij de bekrachtiging en de certificatie.

(69)

Onverminderd de toepassing van Gemeenschapsrecht moeten vorderingen tegen ratingbureaus in verband met inbreuken op de bepalingen van deze verordening worden gesteld overeenkomstig het toepasselijke nationale recht inzake wettelijke aansprakelijkheid.

(70)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (15).

(71)

Met name moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om, rekening houdend met internationale ontwikkelingen, de bijlagen I en II, waarin de concrete criteria zijn opgenomen aan de hand waarvan kan worden nagegaan of een ratingbureau zijn verplichtingen op het gebied van interne organisatie, operationele regelingen, werknemersvoorschriften, de presentatie van ratings en de openbaarmaking nakomt, te wijzigen en de criteria voor het vaststellen van gelijkwaardigheid van het regelgevings- en toezichtkader van derde landen met de bepalingen van deze verordening, te specificeren of te wijzigen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.

(72)

Om rekening te houden met nieuwe ontwikkelingen op de financiële markten, moet de Commissie een verslag voorleggen aan het Europees Parlement en de Raad waarin zij de toepassing van deze verordening beoordeelt, en met name in welke mate voor regelgevingsdoeleinden op ratings is vertrouwd en of de beloning van het ratingbureau door de beoordeelde entiteit passend is. In het licht van deze beoordeling moet de Commissie passende wetgevingsvoorstellen indienen.

(73)

De Commissie moet ook een verslag voorleggen aan het Europees Parlement en de Raad waarin zij een oordeel geeft over maatregelen om uitgevende instellingen aan te sporen om voor een deel van hun ratings gebruik te maken van in de Gemeenschap opgerichte ratingbureaus, over mogelijke alternatieven voor het „de uitgevende instelling betaalt”-model, met inbegrip van het opzetten van een openbaar communautair ratingbureau, en over de convergentie van nationale voorschriften met betrekking tot inbreuken op de bepalingen van deze verordening. In het licht van deze beoordeling moet de Commissie passende wetgevingsvoorstellen indienen.

(74)

Ook moet de Commissie een verslag voorleggen aan het Europees Parlement en de Raad waarin zij de ontwikkelingen in het regelgevings- en toezichtkader voor ratingbureaus in derde landen evalueert, alsook de gevolgen van deze ontwikkelingen en van overgangsbepalingen van deze verordening voor de stabiliteit van de financiële markten in de Gemeenschap.

(75)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk waarborging van een goede bescherming van consument en belegger door vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor de kwaliteit van ratings die op de interne markt worden afgegeven, verder gaat dan hetgeen de lidstaten kunnen verwezenlijken, omdat er thans op dit gebied een gebrek aan nationale regelgeving is en een meerderheid van de bestaande ratingbureaus buiten de Gemeenschap is gevestigd, en derhalve beter op Gemeenschapsniveau kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap maatregelen goedkeuren overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 van het Verdrag. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening voorziet in een gemeenschappelijk regelgevingskader dat moet zorgen voor verbetering van de integriteit, de transparantie, de verantwoordelijkheid, de governance en de betrouwbaarheid van ratingactiviteiten en draagt aldus bij tot de kwaliteit van in de Gemeenschap afgegeven ratings en daarmee tot de goede werking van de interne markt, waarbij tevens een hoog niveau van consumenten- en beleggersbescherming wordt bewerkstelligd. De verordening stelt voorwaarden vast voor de afgifte van ratings en bevat voorschriften betreffende de organisatie en het gedrag van ratingbureaus om hun onafhankelijkheid te bevorderen en belangenconflicten te vermijden.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op ratings die door in de Gemeenschap geregistreerde ratingbureaus worden afgegeven en die openbaar worden gemaakt of op basis van abonnement worden verspreid.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op:

a)

niet-openbare ratings die worden opgesteld naar aanleiding van een afzonderlijke opdracht en alleen worden afgegeven aan de opdrachtgever, en die niet bedoeld zijn voor openbaarmaking of voor verspreiding per abonnement;

b)

kredietscores, kredietscorestelsels en soortgelijke beoordelingen in verband met verplichtingen welke voortvloeien uit consumenten-, commerciële of industriële betrekkingen;

c)

kredietratings die worden opgesteld door exportkredietagentschappen overeenkomstig punt 1.3 van deel 1 van bijlage VI bij Richtlijn 2006/48/EG, of

d)

ratings die door de centrale banken worden opgesteld en die:

i)

niet door de beoordeelde entiteit worden betaald;

ii)

niet openbaar worden gemaakt;

iii)

worden afgegeven overeenkomstig de beginselen, normen en procedures die zorgen voor voldoende integriteit en onafhankelijkheid van ratingactiviteiten overeenkomstig deze verordening, en

iv)

geen betrekking hebben op door de respectieve centrale banken van de lidstaten uitgegeven financiële instrumenten.

3.   Een ratingbureau vraagt registratie aan volgens deze verordening, hetgeen een voorwaarde is voor erkenning als externe kredietbeoordelingsinstelling (EKBI) overeenkomstig deel 2 van bijlage VI bij Richtlijn 2006/48/EG, tenzij het bureau alleen de in lid 2 bedoelde ratings afgeeft.

4.   Om te eenduidige toepassing van lid 2, onder d), te waarborgen, kan de Commissie, op verzoek van een lidstaat, overeenkomstig de in artikel 38, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure en overeenkomstig lid 2, onder d), van dit artikel, een besluit vaststellen waarin wordt verklaard dat een centrale bank binnen de werkingssfeer daarvan valt en derhalve is ontheven van de toepassing van deze verordening.

De Commissie publiceert op haar website de lijst van centrale banken die binnen de werkingssfeer van lid 2, onder d), van dit artikel vallen.

Artikel 3

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

a)

„rating”: een oordeel over de kredietwaardigheid van een entiteit, een schuldinstrument of financiële verplichting, obligaties, preferente aandelen of andere financiële instrumenten, dan wel van een uitgevende instelling van een schuldinstrument of financiële verplichting, van obligaties, preferente aandelen of andere financiële instrumenten, voor het afgeven waarvan wordt gebruikgemaakt van een vast en welomschreven rangordesysteem van ratingcategorieën;

b)

„ratingbureau”: een rechtspersoon tot wiens activiteit de afgifte van ratings op professionele basis behoort;

c)

„lidstaat van herkomst”: de lidstaat waar het ratingbureau zijn statutaire zetel heeft;

d)

„ratinganalist”: een persoon die analyserende taken verricht die noodzakelijk zijn voor de afgifte van een rating;

e)

„hoofdratinganalist”: een persoon die hoofdverantwoordelijk is voor het opstellen van een rating of voor de communicatie met de uitgevende instelling in verband met een bepaalde rating of in het algemeen in verband met de kredietwaardigheidsbeoordeling van instrumenten die afkomstig zijn van die uitgevende instelling, alsook, indien toepasselijk, voor het opstellen van aanbevelingen voor het ratingcomité in verband daarmee;

f)

„beoordeelde entiteit”: een rechtspersoon wiens kredietwaardigheid expliciet of impliciet wordt beoordeeld in de rating, ongeacht of hij om die rating heeft gevraagd of informatie heeft verstrekt voor de opstelling ervan;

g)

„regelgevingsdoeleinden”: het gebruik van ratings specifiek met het oog op de naleving van het Gemeenschapsrecht, zoals dat ten uitvoer wordt gelegd door de nationale wetgeving van de lidstaten;

h)

„ratingcategorie”: ratingsymbool, zoals een letter of een nummersymbool dat vergezeld kan gaan van identificerende lettertekens, dat in een rating wordt gebruikt als relatieve risicomaatstaf ter onderscheiding van de verschillende risicokenmerken van de soorten beoordeelde entiteiten, uitgevende instellingen of andere activa;

i)

„gelieerde derde”: de originator, bemiddelaar, sponsor, beheerder of enigerlei andere partij die namens een beoordeelde entiteit contacten heeft met een ratingbureau, met inbegrip van een persoon die direct of indirect met de beoordeelde entiteit verbonden is door een zeggenschapsband;

j)

„zeggenschap”: de band die bestaat tussen een moederonderneming en een dochteronderneming, als bepaald in artikel 1 van Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 betreffende de geconsolideerde jaarrekening (16), of een nauwe band tussen een natuurlijke of rechtspersoon en een onderneming;

k)

„financiële instrumenten”: de instrumenten bedoeld in afdeling C van bijlage I bij Richtlijn 2004/39/EEG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten (17);

l)

„gestructureerd financieringsinstrument”: een financieel instrument of andere activa, resulterend uit een securitisatietransactie of -regeling als bedoeld in artikel 4, punt 36), van Richtlijn 2006/48/EG;

m)

„groep ratingbureaus”: een in de Gemeenschap gevestigde groep ondernemingen bestaande uit een moederonderneming en haar dochterondernemingen in de zin van de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 83/349/EEG van de Raad, alsook ondernemingen die met elkaar verbonden zijn door een betrekking als bedoeld in artikel 12, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG en tot wier activiteit de afgifte van ratings behoort. Voor de toepassing van artikel 4, lid 3, onder a), behelst een groep ratingbureaus ook in derde landen gevestigde ratingbureaus;

n)

„senior management”: de persoon of de personen die de daadwerkelijke leiding hebben over het ratingbureau en het lid of de leden van het toezichthoudende of het bestuursorgaan ervan;

o)

„ratingactiviteiten”: analyse van gegevens en informatie, evaluatie, goedkeuring, afgifte en toetsing van ratings.

2.   Voor de toepassing van sub a) van lid 1, worden niet als ratings beschouwd:

a)

aanbevelingen in de zin van artikel 1, punt 3, van Richtlijn 2003/125/EG van de Commissie (18);

b)

onderzoek op beleggingsgebied zoals omschreven in artikel 24, lid 1, van Richtlijn 2006/73/EG (19) en andere vormen van algemene aanbevelingen zoals „kopen”, „verkopen” of „aanhouden” in verband met transacties in financiële instrumenten of financiële verplichtingen, of

c)

opinies over de waarde van een financieel instrument of financiële verplichting.

Artikel 4

Gebruikmaking van ratings

1.   Kredietinstellingen als gedefinieerd in Richtlijn 2006/48/EG, beleggingsondernemingen als gedefinieerd in Richtlijn 2004/39/EG, verzekeringsondernemingen die onder de Eerste Richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan vallen (20), verzekeringsondernemingen als gedefinieerd in Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (21), herverzekeringsondernemingen als gedefinieerd in Richtlijn 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2005 betreffende herverzekering (22), instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) als gedefinieerd in Richtlijn 85/611/EG en instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening als gedefinieerd in Richtlijn 2003/41/EG mogen voor regelgevingsdoeleinden alleen gebruikmaken van ratings indien zijn afgegeven door in de Gemeenschap gevestigde ratingbureaus die overeenkomstig deze verordening zijn geregistreerd.

Wanneer in een krachtens Richtlijn 2003/71/EG en Verordening (EG) nr. 809/2004 gepubliceerd prospectus wordt verwezen naar een of meer ratings, draagt de uitgevende instelling, de aanbieder of de persoon die om toelating tot de handel op een gereglementeerde markt verzoekt, er zorg voor dat het prospectus ook duidelijke en opvallende informatie bevat over de vraag of die ratings zijn afgegeven door een in de Gemeenschap gevestigd ratingbureau dat overeenkomstig deze verordening is geregistreerd.

2.   Een in de Gemeenschap gevestigd ratingbureau dat overeenkomstig deze verordening is geregistreerd, wordt geacht een rating te hebben afgegeven wanneer de rating op de website van het ratingbureau of anderszins is bekendgemaakt of per abonnement is verspreid en overeenkomstig artikel 10 is gepresenteerd en openbaar gemaakt, waarbij duidelijk wordt aangegeven dat de rating overeenkomstig lid 3 van dit artikel is bekrachtigd.

3.   In de Gemeenschap gevestigde ratingbureaus die overeenkomstig deze verordening zijn geregistreerd, kunnen een in een derde land afgegeven rating alleen bekrachtigen wanneer ratingactiviteiten die leiden tot de afgifte van een dergelijke rating, voldoen aan onderstaande voorwaarden:

a)

de ratingactiviteiten die leiden tot de afgifte van de te bekrachtigen rating worden geheel of gedeeltelijk uitgevoerd door het bekrachtigend ratingbureau of door ratingbureaus die tot dezelfde groep behoren;

b)

het ratingbureau heeft geverifieerd en kan te allen tijde tegenover de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst aantonen dat de door het ratingbureau van het derde land uitgevoerde ratingactiviteiten die tot de afgifte van de te bekrachtigen rating hebben geleid, voldoen aan vereisten die minstens even streng zijn als de vereisten van de artikelen 6 tot en met 12;

c)

het vermogen van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van het bekrachtigende ratingbureau, of van het in artikel 29 bedoelde college van bevoegde autoriteiten („college”), om te controleren of het in het derde land gevestigde ratingbureau voldoet aan de vereisten van onder b) is niet beperkt;

d)

het ratingbureau verstrekt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst op verzoek alle informatie die deze autoriteit nodig heeft om doorlopend te kunnen toezien op de naleving van de vereisten van deze verordening;

e)

er is een objectieve reden waarom de rating in een derde land is opgesteld;

f)

het in het derde land gevestigde ratingbureau is toegelaten of geregistreerd en staat onder toezicht in dat derde land;

g)

de regelgeving in dat derde land sluit bemoeienis van de bevoegde autoriteiten en andere overheden van dat derde land met de inhoud van ratings en de methodologieën uit, en

h)

er bestaat een passende samenwerkingsafspraak tussen de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van het bekrachtigende ratingbureau en de bevoegde autoriteit van het in een derde land gevestigde ratingbureau. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst zorgt ervoor dat deze samenwerkingsafspraken in elk geval onderstaande elementen expliciet vermelden:

i)

het mechanisme voor de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten in kwestie, en

ii)

de procedures voor het coördineren van toezichtactiviteiten, zodat de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van het bekrachtigende ratingbureau doorlopend controle kan uitoefenen op ratingactiviteiten die leiden tot de afgifte van de bekrachtigde rating.

4.   Een krachtens lid 3 bekrachtigde rating wordt geacht een rating te zijn die is afgegeven door een in de Gemeenschap gevestigd ratingbureau dat overeenkomstig deze verordening is geregistreerd.

Een in de Gemeenschap gevestigd ratingbureau dat overeenkomstig deze verordening is geregistreerd gebruikt deze bekrachtiging niet met de bedoeling de voorschriften van deze verordening te ontlopen.

5.   Het ratingbureau dat een in een derde land afgegeven rating heeft bekrachtigd overeenkomstig lid 3 blijft volledig verantwoordelijk voor die rating en voor de naleving van de voorwaarden van dat lid.

6.   Wanneer de Commissie overeenkomstig artikel 5, lid 6, het juridisch en toezichtkader van een derde land heeft erkend als gelijkwaardig aan de vereisten van deze verordening en indien de in artikel 5, lid 7, bedoelde samenwerkingsafspraken operationeel zijn, wordt van een ratingbureau dat in dat derde land afgegeven ratings bekrachtigt niet langer geëist dat het verifieert of aantoont dat aan de voorwaarde van lid 3, onder g), is voldaan.

Artikel 5

Gelijkwaardigheid en certificatie op basis van gelijkwaardigheid

1.   Ratings van entiteiten die gevestigd zijn of financiële instrumenten die uitgegeven zijn in derde landen door een in een derde land gevestigd ratingbureau, kunnen in de Gemeenschap worden gebruikt overeenkomstig artikel 4, lid 1, zonder overeenkomstig artikel 4, lid 3, te zijn bekrachtigd, op voorwaarde dat:

a)

het ratingbureau in dat derde land toegelaten of geregistreerd is en daar onder toezicht staat;

b)

de Commissie een gelijkwaardigheidbesluit heeft genomen overeenkomstig lid 6 van dit artikel, waarin zij het juridische en toezichtkader van dat derde land erkent als gelijkwaardig aan de vereisten van deze verordening;

c)

de in lid 7 van dit artikel bedoelde samenwerkingsafspraken operationeel zijn;

d)

de door het ratingbureau afgegeven ratings en zijn ratingactiviteiten niet van systemisch belang zijn voor de financiële stabiliteit of integriteit van de financiële markten van een of meer lidstaten, en

e)

het ratingbureau overeenkomstig lid 2 van dit artikel is gecertificeerd.

2.   Het in lid 1 bedoelde ratingbureau kan een certificatieaanvraag indienen. De aanvraag wordt bij het Comité van Europese effectenregelgevers („CESR”) ingediend overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van artikel 15. Uiterlijk vijf werkdagen na ontvangst van de aanvraag zendt het CESR de aanvraag door naar de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten en verzoekt hen te overwegen lid te worden van het betrokken college overeenkomstig artikel 29, lid 3, onder b). De bevoegde autoriteiten die besloten hebben lid te worden van het college, stellen het CESR uiterlijk tien werkdagen na ontvangst van de uitnodiging van het CESR daarvan in kennis. De bevoegde autoriteiten die het CESR overeenkomstig dit lid in kennis stellen, zijn leden van het college. Uiterlijk twintig werkdagen na ontvangst van de certificatieaanvraag stelt het CESR een lijst op van de bevoegde autoriteiten die lid zijn van het college, en publiceert het deze lijst op zijn website. Uiterlijk tien werkdagen na publicatie van de lijst, kiezen de leden van het college overeenkomstig de criteria van artikel 29, lid 5, uit hun midden een facilitator. Na de instelling van het college worden de samenstelling en werking ervan beheerst door artikel 29.

3.   De aanvraag voor certificatie wordt behandeld overeenkomstig de procedure van artikel 16. Het besluit inzake de certificatie is gebaseerd op de criteria van lid 1, onder a) tot en met d), van dit artikel.

Voor de kennisgeving en publicatie van het besluit inzake de certificatie geldt het bepaalde in artikel 18.

4.   Het ratingbureau kan ook een afzonderlijke aanvraag indienen tot ontheffing:

a)

van de naleving van sommige of alle vereisten van bijlage I, afdeling A en artikel 7, lid 4, op ad-hocbasis, indien het kan aantonen dat de vereisten gezien de aard, schaal en complexiteit van zijn bedrijf en de aard en het gamma van de door hem af te geven ratings niet evenredig zijn;

b)

van de verplichting tot fysieke aanwezigheid in de Gemeenschap, indien een dergelijk vereiste een te zware last zou betekenen en niet evenredig is gezien de aard, schaal en complexiteit van zijn bedrijf en de aard en het gamma van de door hem af te geven ratings.

Bij de beoordeling van de aanvraag houden de bevoegde autoriteiten van de lidstaten rekening met de omvang van het desbetreffende ratingbureau, in het licht van de aard, de schaal en de complexiteit van zijn bedrijf, de aard en het gamma van de af te geven ratings en de impact van de door het ratingbureau afgegeven ratings op de financiële stabiliteit en de integriteit van de financiële markten van een of meer lidstaten. Op grond van die overwegingen kunnen de bevoegde autoriteiten aan het ratingbureau een dergelijke ontheffing verlenen.

5.   Besluiten inzake de ontheffingen uit hoofde van lid 4 van dit artikel zijn onderworpen aan de desbetreffende bepalingen en procedures van artikel 16, met uitzondering van de tweede alinea van lid 7 van dat artikel. Indien overeenstemming onder de leden van het betrokken college over het al dan niet verlenen van een ontheffing aan het ratingbureau uitblijft, neemt de facilitator een volledig met redenen omkleed besluit.

Voor de doeleinden van certificatie, met inbegrip van het verlenen van ontheffingen, en toezicht, vervult de facilitator in voorkomende gevallen de taken van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst.

6.   De Commissie kan overeenkomstig de regelgevingsprocedure van artikel 38, lid 3, een gelijkwaardigheidbesluit nemen waarin zij verklaart dat het juridische en toezichtkader van een derde land waarborgt dat in dat derde land toegelaten of geregistreerde ratingbureaus voldoen aan juridisch bindende vereisten die gelijkwaardig zijn aan de uit deze verordening voortvloeiende vereisten en dat zij onderworpen zijn aan feitelijk toezicht en effectieve handhaving in dat derde land.

Het juridische en toezichtkader van een derde land kan als gelijkwaardig aan deze verordening worden beschouwd indien dat kader ten minste aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)

ratingbureaus in dat derde land zijn onderworpen aan toelating of registratie en zijn doorlopend onderworpen aan effectief toezicht en effectieve handhaving;

b)

ratingbureaus in dat derde land zijn onderworpen aan juridisch bindende voorschriften die gelijkwaardig zijn aan die van de artikelen 6 tot en met 12 en bijlage I bij deze verordening, en

c)

de regelgeving sluit bemoeienis van de bevoegde autoriteiten en andere overheden van dat derde land met de inhoud van ratings en de methodologieën uit.

De Commissie specificeert nader of wijzigt de criteria van de tweede alinea, onder a) tot en met c), teneinde rekening te houden met ontwikkelingen op de financiële markten. Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 38, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

7.   De facilitator sluit samenwerkingsovereenkomsten met de betrokken bevoegde autoriteiten van derde landen waarvan het juridische en toezichtkader overeenkomstig lid 6 gelijkwaardig is bevonden aan deze verordening. In deze overeenkomsten wordt ten minste het volgende gespecificeerd:

a)

het mechanisme voor de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten in kwestie, en

b)

de procedures in verband met de coördinatie van toezichtactiviteiten.

Het CESR coördineert de totstandbrenging van samenwerkingsovereenkomsten tussen de bevoegde autoriteiten van lidstaten en de betrokken bevoegde autoriteiten van derde landen waarvan het juridische en toezichtkader overeenkomstig lid 6 gelijkwaardig is bevonden aan deze verordening.

8.   De artikelen 20, 24 en 25 zijn mutatis mutandis van toepassing op gecertificeerde ratingbureaus en op de door deze bureaus afgegeven ratings.

TITEL II

AFGIFTE VAN RATINGS

Artikel 6

Onafhankelijkheid en vermijden van belangenconflicten

1.   Een ratingbureau neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de afgifte van een rating niet wordt beïnvloed door een bestaand of mogelijk belangenconflict, dan wel een bestaande of mogelijke zakelijke relatie waarbij het ratingbureau dat de rating afgeeft, zijn bestuurders, zijn ratinganalisten, zijn werknemers, elke andere natuurlijke persoon wiens diensten ter beschikking of onder toezicht van het ratingbureau worden gesteld of enig persoon die er direct of indirect mee verbonden is door een zeggenschapsband, betrokken is.

2.   Om zich te voegen naar lid 1 nemen ratingbureaus de vereisten van bijlage I, afdelingen A en B, in acht.

3.   Op verzoek van een ratingbureau kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst een ratingbureau ontheffen van naleving van de vereisten van bijlage I, afdeling A, punten 2, 5 en 6 en artikel 7, lid 4, indien het ratingbureau kan aantonen dat deze vereisten, gezien de aard, schaal en complexiteit van zijn bedrijf en de aard en het gamma van de af te geven ratings, niet evenredig zijn en dat:

a)

het minder dan 50 werknemers heeft;

b)

het maatregelen en procedures heeft ingevoerd, in het bijzonder een interne-controlemechanisme, rapportageregelingen en maatregelen om ervoor te zorgen dat de analisten en personen die de ratings goedkeuren onafhankelijk zijn en te waarborgen dat de doeleinden van deze verordening effectief worden nageleefd, en

c)

de omvang van het ratingbureau niet op zodanige wijze is vastgesteld dat de naleving van de voorwaarden van deze verordening door een ratingbureau of een groep van ratingbureaus, wordt vermeden.

In het geval van een groep ratingbureaus zorgen de bevoegde autoriteiten ervoor dat ten minste één van de ratingbureaus in de groep geen ontheffing krijgt van de naleving van de vereisten van bijlage I, afdeling A, punten 2, 5 en 6 en artikel 7, lid 4.

Artikel 7

Ratinganalisten, werknemers en andere personen die bij de afgifte van ratings betrokken zijn

1.   Een ratingbureau draagt er zorg voor dat ratinganalisten, zijn werknemers, alsmede andere natuurlijke personen wier diensten tot zijn beschikking of onder zijn controle staan en die rechtstreeks bij ratingactiviteiten zijn betrokken, over passende kennis en ervaring beschikken voor het vervullen van de hun toegewezen taken.

2.   Een ratingbureau zorgt ervoor dat de in lid 1 genoemde personen niet overgaan tot de opening van noch deelnemen aan onderhandelingen over vergoedingen of betalingen met een beoordeelde entiteit, een aan haar gelieerde derde of enigerlei persoon die direct of indirect met de beoordeelde entiteit verbonden is door een zeggenschapsband.

3.   Een ratingbureau zorgt ervoor dat de in lid 1 genoemde personen voldoen aan de vereisten vervat in bijlage I, afdeling C.

4.   Een ratingbureau zet een passend systeem van geleidelijke roulatie op voor de ratinganalisten en de personen die ratings goedkeuren, zoals omschreven in bijlage I. Dit roulatiemechanisme wordt in fasen uitgevoerd op basis van individuele personen en niet van een compleet team.

5.   De beloning en prestatiebeoordeling van ratinganalisten en personen die ratings goedkeuren, worden niet afhankelijk gesteld van het bedrag aan inkomsten dat het ratingbureau ontvangt van de beoordeelde entiteiten of gelieerde derden.

Artikel 8

Methodologieën, modellen en belangrijke aan ratings ten grondslag liggende aannamen

1.   De methodologieën, modellen en belangrijke aan ratings ten grondslag liggende aannamen waarvan het ratingbureau bij zijn ratingactiviteiten zoals omschreven in bijlage I, afdeling E, punt 5, gebruikmaakt, worden door het ratingbureau openbaar gemaakt.

2.   Een ratingbureau treft, implementeert en handhaaft passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de ratings die het afgeeft, gebaseerd zijn op een grondige analyse van alle informatie die beschikbaar is en die relevant is voor zijn analyse volgens de bij de ratingactiviteiten gebruikte methodologieën. Het treft alle nodige maatregelen opdat de informatie waarvan het voor de toekenning van een rating gebruikmaakt, van voldoende kwaliteit is en uit betrouwbare bron afkomstig is.

3.   Ratingbureaus hanteren methodologieën die worden gekenmerkt door zorgvuldigheid, systematiek en continuïteit en die op basis van historische ervaring kunnen worden gevalideerd, onder meer door back-testing.

4.   Indien een ratingbureau gebruikmaakt van een bestaande rating die door een ander ratingbureau is opgesteld met betrekking tot onderliggende activa of gestructureerde financieringsinstrumenten, weigert het niet een rating voor een entiteit of een financieel instrument af te geven omdat een ander ratingbureau reeds eerder een rating aan een deel van de entiteit of het financiële instrument heeft toegekend.

Een ratingbureau bewaart gegevens over alle gevallen waarin het in het kader van zijn ratingproces afwijkt van bestaande ratings die door een ander ratingbureau voor onderliggende activa of gestructureerde financieringsinstrumenten zijn opgesteld, en motiveert deze afwijkende beoordeling.

5.   Een ratingbureau bewaakt de ratings en stelt zijn ratings en ratingmethodologieën, in het bijzonder wanneer er zich materiële veranderingen voordoen die een impact zouden kunnen hebben op een rating doorlopend, doch ten minste eenmaal per jaar bij. Een ratingbureau treft interne regelingen om de gevolgen voor ratings van veranderingen in het macro-economische klimaat of de omstandigheden op de financiële markten te monitoren.

6.   Bij een wijziging van de methodologieën, modellen of belangrijke aan ratings ten grondslag liggende aannamen die bij ratingactiviteiten worden gebruikt, gaat een ratingbureau over tot:

a)

onmiddellijke openbaarmaking van het gamma aan ratings waarop die wijzigingen van invloed kunnen zijn, met gebruikmaking van dezelfde communicatiemiddelen als bij de verspreiding van de betrokken ratings werden gebruikt;

b)

toetsing van de betrokken ratings, en dit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes maanden na de wijziging, waarbij het deze ratings in de tussentijd observeert, en

c)

een aanpassing van alle ratings die op deze methodologieën, modellen of belangrijke aan ratings ten grondslag liggende aannamen waren gebaseerd indien, in aansluiting op de toetsing, het totale, gecombineerde effect van de wijzigingen van invloed op deze ratings blijkt te zijn.

Artikel 9

Uitbesteding

Uitbesteding van belangrijke operationele taken mag niet wezenlijk afbreuk doen aan de kwaliteit van de interne controle van het ratingbureau en aan het vermogen van de bevoegde autoriteiten om te controleren of het ratingbureau de verplichtingen uit hoofde van deze verordening nakomt.

Artikel 10

Openbaarmaking en presentatie van ratings

1.   Een ratingbureau maakt alle ratings, alsook alle besluiten om een rating niet langer op te stellen op niet-selectieve basis en tijdig openbaar. Indien een ratingbureau besluit een rating niet langer op te stellen, omvat de openbaargemaakte informatie de volledige redenen voor dit besluit.

De eerste alinea is eveneens van toepassing op ratings die op basis van abonnement worden verspreid.

2.   Ratingbureaus zorgen ervoor dat ratings worden gepresenteerd en behandeld overeenkomstig de vereisten van bijlage I, afdeling D.

3.   Wanneer een ratingbureau ratings voor gestructureerde financieringsinstrumenten afgeeft, draagt het er zorg voor dat ratingcategorieën die aan gestructureerde financieringsinstrumenten worden toegekend, duidelijk worden gedifferentieerd door een extra symbool te gebruiken dat deze categorieën onderscheidt van de ratingcategorieën die voor andere entiteiten, financiële instrumenten of financiële verplichtingen worden gebruikt.

4.   Een ratingbureau maakt zijn gedragslijnen en procedures ten aanzien van ongevraagde ratings openbaar.

5.   Wanneer een ratingbureau een ongevraagde rating afgeeft, deelt het in de rating op duidelijke wijze mee of de beoordeelde entiteit of gelieerde derde al dan niet aan het ratingproces heeft deelgenomen en of het ratingbureau toegang had tot de rekeningen en andere relevante interne documenten van de beoordeelde entiteit of de aan haar gelieerde derde.

Ongevraagde ratings zijn als zodanig herkenbaar.

6.   Een ratingbureau gebruikt de naam van geen enkele bevoegde autoriteit op een wijze die zou kunnen aangeven of suggereren dat die autoriteit de ratings of ratingactiviteiten van het ratingbureau bekrachtigt of goedkeurt.

Artikel 11

Algemene en periodieke openbaarmaking van informatie

1.   Ratingbureaus maken de gegevens met betrekking tot de in bijlage I, afdeling E, deel I, genoemde onderwerpen volledig openbaar en actualiseren deze onmiddellijk.

2.   Een ratingbureau stelt informatie over zijn historische prestatiegegevens, met inbegrip van de frequentie van ratingwijzigingen, en over in het verleden afgegeven ratings en de wijzigingen daarvan, ter beschikking in een centrale databank die door het CESR is opgezet. Een ratingbureau verstrekt informatie aan deze databank op een door het CESR voorgeschreven gestandaardiseerd formulier. Het CESR maakt deze informatie beschikbaar voor het publiek en publiceert beknopte informatie over de belangrijkste op jaarbasis waargenomen ontwikkelingen.

3.   Een ratingbureau verstrekt de bevoegde autoriteiten van zijn lidstaat van herkomst en het CESR jaarlijks alle gegevens met betrekking tot in bijlage I, afdeling E, deel II, punt 2, vermelde onderwerpen. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst maken deze gegevens bekend aan de leden van het betrokken college.

Artikel 12

Transparantieverslag

Een ratingbureau publiceert jaarlijks een transparantieverslag dat de gegevens met betrekking tot de in bijlage I, afdeling E, deel III, vermelde onderwerpen bevat. Het ratingbureau publiceert zijn transparantieverslag uiterlijk drie maanden na het einde van elk boekjaar en draagt er zorg voor dat dit verslag gedurende ten minste vijf jaar op zijn website beschikbaar blijft.

Artikel 13

Openbaarmakingsvergoedingen

Een ratingbureau rekent geen vergoeding voor de informatie die overeenkomstig de artikelen 8 tot en met 12 wordt verstrekt.

TITEL III

TOEZICHT OP DE RATINGACTIVITEITEN

HOOFDSTUK I

registratieprocedure

Artikel 14

Registratievereiste

1.   Een ratingbureau dient een registratieaanvraag in voor de toepassing van artikel 2, lid 1, mits het een in de Gemeenschap gevestigde rechtspersoon betreft.

2.   De registratie geldt effectief voor het gehele grondgebied van de Gemeenschap zodra het registratiebesluit van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, bedoeld in artikel 16, lid 7, of in artikel 17, lid 7, krachtens het toepasselijke nationale recht van kracht is.

3.   Een geregistreerd ratingbureau voldoet doorlopend aan de voorwaarden voor de initiële registratie.

Ratingbureaus stellen het CESR, de bevoegde autoriteit van hun lidstaat van herkomst en de facilitator onverwijld in kennis van alle wijzigingen van betekenis in de voorwaarden voor de initiële registratie, met inbegrip van enige opening of sluiting van een bijkantoor in de Gemeenschap.

4.   Onverminderd de artikelen 16 en 17 registreert de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst het ratingbureau indien zij na de behandeling van de aanvraag tot het oordeel komt dat het ratingbureau voldoet aan de in deze verordening gestelde voorwaarden voor de afgifte van ratings, met inachtneming van de artikelen 4 en 6.

5.   De bevoegde autoriteiten mogen voor registratie geen eisen opleggen waarin deze verordening niet voorziet.

Artikel 15

Registratieaanvraag

1.   Het ratingbureau dient een registratieaanvraag in bij het CESR. De aanvraag bevat de in bijlage II vermelde gegevens.

2.   Indien een groep ratingbureaus een registratieaanvraag indient, machtigen de leden van de groep een van hen om de aanvraag namens de groep bij het CESR in te dienen. Het aldus gemachtigde ratingbureau verstrekt voor elk groepslid de in bijlage II vermelde gegevens.

3.   Een ratingbureau dient zijn registratieaanvraag in in de taal die is vereist overeenkomstig het recht van zijn lidstaat van herkomst, alsook in een taal die gangbaar is in de internationale financiële kringen.

Een registratieaanvraag die het CESR naar de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst zendt, wordt beschouwd als een door het betrokken ratingbureau ingediende aanvraag.

4.   Uiterlijk vijf werkdagen na ontvangst van de aanvraag zendt het CESR afschriften van de aanvraag door naar de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten.

Uiterlijk tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag verstrekt het CESR advies aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst over de volledigheid van de aanvraag.

5.   Uiterlijk 25 werkdagen na ontvangst van de aanvraag verifiëren de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst en de leden van het betrokken college of de aanvraag volledig is, daarbij rekening houdend met het in lid 4 bedoelde advies van het CESR. Indien de aanvraag onvolledig is, stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst een termijn vast waarbinnen het ratingbureau aanvullende informatie aan haar en het CESR moet verstrekken en stelt ze de leden van het college en het CESR daarvan in kennis.

Wanneer de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst een aanvraag volledig heeft geacht, stelt zij het ratingbureau, de leden van het college en het CESR daarvan in kennis.

6.   Binnen vijf werkdagen na ontvangst van de in lid 5 bedoelde aanvullende informatie, stuurt het CESR de aanvullende informatie toe aan de bevoegde autoriteiten van alle andere lidstaten.

Artikel 16

Behandeling van de registratieaanvraag van een ratingbureau door de bevoegde autoriteiten

1.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst en de bevoegde autoriteiten die lid zijn van het betrokken college gaan binnen 60 werkdagen na de kennisgeving, bedoeld in artikel 15, lid 5, tweede alinea over tot:

a)

het gezamenlijk behandelen van de registratieaanvraag, en

b)

alle redelijke inspanningen om overeenstemming te bereiken over het verlenen of weigeren van de registratie van het ratingbureau op basis van de vraag of het voldoet aan de in deze verordening gestelde voorwaarden.

2.   De facilitator kan de duur van de behandeling met 30 werkdagen verlengen, in het bijzonder indien het ratingbureau:

a)

voornemens is ratings als bedoeld in artikel 4, lid 3, te bekrachtigen;

b)

voornemens is tot uitbesteding over te gaan, of

c)

ontheffing van naleving vraagt overeenkomstig artikel 6, lid 3.

3.   De facilitator coördineert de behandeling van de door het ratingbureau ingediende aanvraag en ziet erop toe dat alle voor de behandeling van de aanvraag benodigde informatie wordt gedeeld door de leden van het betrokken college.

4.   Wanneer de in lid 1, onder b), bedoelde overeenstemming is bereikt, stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst een volledig met redenen omkleed ontwerpbesluit op dat zij aan de facilitator voorlegt.

Indien de leden van het betrokken college geen overeenstemming bereiken, stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, aan de hand van de schriftelijke adviezen van de leden van het college die zich tegen registratie verzetten, een volledig met redenen omkleed concept weigeringsbesluit op en legt zij dit voor aan de facilitator. De leden van het college die voor registratie zijn, stellen een uitvoerige toelichting op hun adviezen op en leggen die aan de facilitator voor.

5.   Binnen 60 werkdagen na de in artikel 15, lid 5, tweede alinea, bedoelde kennisgeving en in elk geval binnen 90 werkdagen daarna wanneer lid 2 van toepassing is, stelt de facilitator het CESR in kennis van het volledig met redenen omklede ontwerp van registratiebesluit of weigeringsbesluit, vergezeld van de in lid 4, tweede alinea, bedoelde uitvoerige toelichting.

6.   Binnen 20 werkdagen na ontvangst van de in lid 5 bedoelde mededeling stelt het CESR de leden van het betrokken college in kennis van zijn advies inzake de naleving van de eisen voor registratie door het ratingbureau. Na ontvangst van het advies van het CESR bezien de leden van het college het ontwerpbesluit nogmaals.

7.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst neemt binnen 15 werkdagen na ontvangst van het advies van het CESR een volledig met redenen omkleed registratie- dan wel weigeringsbesluit. Indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst afwijkt van het advies van het CESR, omkleedt zij die afwijking volledig met redenen. Indien het CESR geen advies uitbrengt, nemen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van herkomst hun besluiten binnen 30 werkdagen na de in lid 5 bedoelde kennisgeving van het ontwerpbesluit aan het CESR.

Indien overeenstemming onder de leden van het betrokken college uitblijft, neemt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst een volledig met redenen omkleed weigeringsbesluit waarin wordt vermeld welke bevoegde autoriteiten een afwijkend standpunt innamen en wat hun adviezen waren.

Artikel 17

Behandeling van de registratieaanvraag van een groep ratingbureaus door de bevoegde autoriteiten

1.   De facilitator en de bevoegde autoriteiten die lid zijn van het betrokken college gaan binnen 60 werkdagen na de kennisgeving, bedoeld in artikel 15, lid 5, tweede alinea, bedoelde kennisgeving over tot:

a)

het gezamenlijk behandelen van de registratieaanvraag, en

b)

alle redelijke inspanningen om overeenstemming te bereiken over het verlenen of weigeren van de registratie van de leden van de groep ratingbureaus op basis van de vraag of deze ratingbureaus de in deze verordening gestelde voorwaarden naleven.

2.   De facilitator kan de duur van de behandeling met 30 werkdagen verlengen, in het bijzonder indien een van de ratingbureaus in de groep:

a)

voornemens is ratings als bedoeld in artikel 4, lid 3, te bekrachtigen;

b)

voornemens is tot uitbesteding over te gaan, of

c)

ontheffing van naleving vraagt overeenkomstig artikel 6, lid 3.

3.   De facilitator coördineert de behandeling van de door de groep ratingbureaus ingediende aanvraag en ziet erop toe dat alle voor de behandeling van de aanvraag benodigde informatie door de leden van het betrokken college wordt gedeeld.

4.   Wanneer de in lid 1, onder b), bedoelde overeenstemming is bereikt, stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van herkomst voor elk ratingbureau van de groep afzonderlijke, volledig met redenen omklede ontwerpbesluiten op die zij aan de facilitator voorleggen.

Indien de leden van het betrokken college geen overeenstemming bereiken, stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst op basis van de schriftelijke adviezen van de leden van het college die zich tegen registratie verzetten, volledig met redenen omklede ontwerpen van weigeringsbesluiten op en leggen die aan de facilitator voor. De leden van het college die voor registratie zijn, stellen een uitvoerige toelichting op bij hun adviezen en leggen die aan de facilitator voor.

5.   Binnen 60 werkdagen na de in artikel 15, lid 5, tweede alinea, bedoelde kennisgeving en in elk geval binnen 90 werkdagen daarna wanneer lid 2 van toepassing is, stelt de facilitator het CESR in kennis van het volledig met redenen omklede ontwerp van registratiebesluit of weigeringsbesluit, vergezeld van de in lid 4, tweede alinea, bedoelde uitvoerige toelichting.

6.   Binnen 20 werkdagen na ontvangst van de in lid 5 bedoelde mededeling geeft het CESR de leden van het betrokken college zijn advies inzake de naleving van de eisen voor registratie door de ratingbureaus van de groep. Na ontvangst van het advies van het CESR bezien de leden van het college de ontwerpbesluiten nogmaals.

7.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst nemen binnen 15 werkdagen nadat zij in kennis zijn gesteld van het advies van het CESR een volledig met redenen omkleed registratie- of weigeringsbesluit. Indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst afwijkt van het advies van het CESR, omkleedt zij die afwijking volledig met redenen. Indien het CESR geen advies uitbrengt, neemt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst haar besluiten binnen 30 werkdagen na de in lid 5 bedoelde kennisgeving van het ontwerpbesluit aan het CESR.

Indien overeenstemming onder de leden van het betrokken college over het al dan niet registreren van een of meer van de ratingbureaus van de groep uitblijft, neemt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van een dergelijk ratingbureau een volledig met redenen omkleed weigeringsbesluit waarin wordt vermeld welke bevoegde autoriteiten een afwijkend standpunt innamen en wat hun adviezen waren.

Artikel 18

Kennisgeving van het besluit tot registratie, tot weigering van registratie of tot intrekking van de registratie van een ratingbureau

1.   Uiterlijk vijf werkdagen na het nemen van een in artikel 16 of 17 bedoelde besluit worden de betrokken ratingbureaus er door de bevoegde autoriteit van de lidstaten van herkomst van in kennis gesteld of zij geregistreerd zijn. Ingeval de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst weigert het ratingbureau te registreren, omkleedt zij haar besluit volledig met redenen.

2.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst stelt de Commissie, het CESR en de overige bevoegde autoriteiten in kennis van enig besluit uit hoofde van artikel 16, 17 of 20.

3.   De Commissie maakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en op haar website een lijst bekend van alle ratingbureaus die overeenkomstig deze verordening zijn geregistreerd. Die lijst wordt binnen 30 dagen na de in lid 2 bedoelde kennisgeving bijgewerkt.

Artikel 19

Registratierecht en vergoeding voor toezicht

De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst kan het ratingbureau een registratierecht en/of een vergoeding voor toezicht in rekening brengen. Het registratierecht en/of de vergoeding voor toezicht staan in verhouding tot de kosten die de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst heeft gemaakt.

Artikel 20

Intrekking van een registratie

1.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst trekt de registratie van een ratingbureau in wanneer het ratingbureau:

a)

uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven geen gebruik van de registratie te zullen maken of de voorgaande zes maanden geen ratings heeft afgegeven;

b)

de registratie heeft verkregen door middel van valse verklaringen of op enige andere onregelmatige wijze;

c)

niet meer voldoet aan de voorwaarden waarop het is geregistreerd, of

d)

de bepalingen van deze verordening betreffende de voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening door ratingbureaus in ernstige mate of herhaaldelijk heeft overtreden.

2.   Indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van oordeel is dat de voorwaarden van lid 1 vervuld zijn, stelt zij de facilitator in kennis en werkt zij nauw samen met de leden van het betrokken college teneinde te besluiten of de registratie van het ratingbureau wordt ingetrokken.

De leden van het college voeren een gezamenlijke beoordeling uit en doen alle redelijke inspanningen om tot overeenstemming te komen over de vraag of de registratie van het ratingbureau moet worden ingetrokken.

Bij gebreke van overeenstemming verzoekt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, op verzoek van een van de overige leden van het college of op eigen initiatief, het CESR advies te geven. Het CESR maakt zijn advies binnen 15 werkdagen na ontvangst van dit verzoek kenbaar.

De bevoegde autoriteit van elke lidstaat van herkomst neemt een afzonderlijk besluit tot intrekking op basis van de in het college bereikte overeenstemming.

Indien de leden van het college niet binnen 30 werkdagen nadat de facilitator in kennis is gesteld als bedoeld in de eerste alinea, overeenstemming hebben bereikt, kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst een afzonderlijk besluit tot intrekking nemen. Ieder punt waarop haar besluit afwijkt van de adviezen van de overige leden van het college en, in voorkomend geval, van het advies van het CESR, wordt volledig met redenen omkleed.

3.   De bevoegde autoriteit van een lidstaat waar door het betrokken ratingbureau afgegeven ratings worden gebruikt, en die van oordeel is dat de voorwaarden van lid 1 vervuld zijn, kan het betrokken college verzoeken na te gaan of de voorwaarden voor intrekking van de registratie vervuld zijn. Indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst besluit de registratie van het betrokken ratingbureau niet in te trekken, geeft zij de volledige redenen.

4.   Het besluit tot intrekking van de registratie wordt onmiddellijk in de gehele Gemeenschap van kracht, onverminderd de in artikel 24, lid 2, bedoelde overgangsperiode voor het gebruik van een rating.

HOOFDSTUK II

Het cesr en de bevoegde autoriteiten

Artikel 21

Comité van Europese effectenregelgevers

1.   In de gevallen waarin deze verordening zulks voorschrijft, verstrekt het CESR advies aan de bevoegde autoriteiten. De bevoegde autoriteiten nemen dit advies in aanmerking voordat zij een definitief besluit uit hoofde van deze verordening nemen.

2.   Uiterlijk op 7 juni 2010 verstrekt het CESR richtsnoeren betreffende:

a)

het registratieproces en de coördinatieafspraken tussen de bevoegde autoriteiten onderling en met het CESR, onder meer over de in bijlage II vermelde gegevens en de voorschriften inzake de taal of talen waarin aanvragen bij het CESR moeten worden ingediend;

b)

de operationele werking van het college, onder meer over de wijze waarop wordt bepaald wie de leden van het college zijn, de toepassing van de in artikel 29, lid 5, onder a) tot en met d), bedoelde criteria voor het kiezen van de facilitator, de schriftelijke regelingen voor het functioneren van de colleges en de coördinatieregelingen tussen de colleges;

c)

de toepassing van de bekrachtigingsregeling overeenkomstig artikel 4, lid 3, door de bevoegde autoriteiten, en

d)

gemeenschappelijke normen voor de presentatie van de gegevens, waaronder de structuur, het formaat, de methodologie en de rapportageperiode, die ratingbureaus openbaar maken overeenkomstig artikel 11, lid 2, en bijlage I, afdeling E, deel II, punt 1.

3.   Het CESR verstrekt voor 7 september 2010 richtsnoeren voor:

a)

handhavingspraktijken en -activiteiten die de bevoegde autoriteiten krachtens deze verordening moeten uitvoeren;

b)

gemeenschappelijke normen waarmee kan worden beoordeeld of ratingmethodologieën stroken met de vereisten van artikel 8, lid 3;

c)

de soorten in artikel 24, lid 1, onder d), bedoelde maatregelen die moeten bewerkstelligen dat ratingbureaus de wettelijke voorschriften blijven naleven, en

d)

gegevens die het ratingbureau moet verstrekken voor de certificatieaanvraag en voor de beoordeling van de vraag of het van systemisch belang is voor de financiële stabiliteit of integriteit van financiële markten als bedoeld in artikel 5.

4.   Het CESR publiceert jaarlijks, en voor de eerste maal uiterlijk op 7 december 2010 een verslag over de toepassing van deze verordening. Dat verslag bevat in het bijzonder een evaluatie van de uitvoering van bijlage I door de overeenkomstig deze verordening geregistreerde ratingbureaus.

5.   Het CESR werkt samen met het bij Besluit 2009/78/EG van de Commissie (23) ingestelde Comité van Europese bankentoezichthouders en met het bij Besluit 2009/79/EG van de Commissie (24) ingestelde Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen en raadpleegt deze comités alvorens richtsnoeren als bedoeld in de leden 2 en 3 bekend te maken.

Artikel 22

Bevoegde autoriteiten

1.   Uiterlijk op 7 juni 2010 wijst elke lidstaat een bevoegde autoriteit aan voor de toepassing van deze verordening.

2.   Bevoegde autoriteiten beschikken over voldoende personeel wat betreft capaciteit en deskundigheid om deze verordening te kunnen toepassen.

Artikel 23

Bevoegdheden van bevoegde autoriteiten

1.   Bij de vervulling van hun taken in het kader van deze verordening bemoeien de bevoegde autoriteiten noch enige andere overheid van de lidstaten zich met de inhoud van ratings of methodologieën.

2.   De bevoegde autoriteiten hebben, overeenkomstig het nationale recht, alle toezicht- en onderzoeksbevoegdheden die nodig zijn voor de uitvoering van hun taken als bedoeld in deze verordening. Zij oefenen hun bevoegdheden als volgt uit:

a)

rechtstreeks;

b)

in samenwerking met andere autoriteiten, of

c)

middels een verzoek aan de bevoegde rechterlijke instanties.

3.   Teneinde hun taken als bedoeld in deze verordening uit te voeren, hebben de bevoegde autoriteiten, overeenkomstig het nationale recht, de bevoegdheid om in het kader van hun toezichtsbevoegdheden:

a)

toegang te verkrijgen tot ieder document, in enigerlei vorm, en een afschrift hiervan te ontvangen;

b)

inlichtingen te verlangen van iedere persoon en zo nodig een persoon op te roepen en te ondervragen om inlichtingen te verkrijgen;

c)

aangekondigde en onaangekondigde inspecties ter plaatse te verrichten, en

d)

overzichten van telefoon- en dataverkeer te verlangen.

De bevoegde autoriteiten kunnen de in de eerste alinea bedoelde bevoegdheden alleen gebruiken ten aanzien van ratingbureaus, bij ratingactiviteiten betrokken personen, beoordeelde entiteiten en aan die entiteiten gelieerde derden, derden waaraan ratingbureaus bepaalde functies of activiteiten hebben uitbesteed en personen die op een andere wijze gelieerd zijn aan of verbonden zijn met ratingbureaus of ratingactiviteiten.

Artikel 24

Toezichtmaatregelen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst

1.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst kan, indien zij heeft geconstateerd dat een geregistreerd ratingbureau de uit deze verordening voortvloeiende verplichtingen niet naleeft, de volgende maatregelen nemen:

a)

de registratie van het ratingbureau overeenkomstig artikel 20 intrekken;

b)

het ratingbureau tijdelijk verbieden om in de Gemeenschap ratings af te geven;

c)

in de gehele Gemeenschap het gebruik van de door het ratingbureau afgegeven ratings voor regelgevingsdoeleinden opschorten;

d)

passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat ratingbureaus de wettelijke voorschriften blijven naleven;

e)

berichten publiceren;

f)

strafrechtelijke vervolgingsprocedures inleiden bij de relevante nationale autoriteiten van de lidstaat van herkomst.

2.   Ratings mogen voor regelgevingsdoeleinden gebruikt blijven worden nadat de in lid 1, onder a) en c), bedoelde maatregelen zijn genomen, gedurende een periode van ten hoogste:

a)

tien werkdagen indien er ratings bestaan van hetzelfde instrument of dezelfde entiteit, afgegeven door andere krachtens deze verordening geregistreerde ratingbureaus, of

b)

drie maanden indien er geen ratings bestaan van hetzelfde financiële instrument of dezelfde entiteit, afgegeven door andere krachtens deze verordening geregistreerde ratingbureaus.

In uitzonderlijk omstandigheden die verband houden met potentiële marktverstoring of financiële instabiliteit mag een bevoegde autoriteit de in de eerste alinea, onder b), bedoelde termijn met nog eens drie maanden verlengen.

3.   Alvorens de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst maatregelen neemt als bedoeld in lid 1, stelt zij de facilitator in kennis en raadpleegt zij de leden van het betrokken college. De leden van het college doen alle redelijke inspanningen om overeenstemming te bereiken over de noodzaak tot het nemen van maatregelen als bedoeld in lid 1.

Bij gebreke van overeenstemming tussen de leden van het college raadpleegt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, op verzoek van een van de leden van het college of op eigen initiatief, het CESR. Het CESR brengt binnen tien werkdagen na ontvangst van dit verzoek advies uit.

Indien de leden van het college niet binnen 15 werkdagen nadat de facilitator overeenkomstig de eerste alinea van de kwestie in kennis is gesteld, overeenstemming bereiken over de vraag of er maatregelen als bedoeld in lid 1 moeten worden genomen, kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst een besluit nemen. Ieder punt waarop haar besluit afwijkt van het advies van de overige leden van het college en, in voorkomend geval, van het advies van het CESR, wordt volledig met redenen omkleed. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst stelt de facilitator en het CESR onverwijld in kennis van haar besluit.

Dit lid geldt onverminderd het bepaalde in artikel 20.

Artikel 25

Toezichtsmaatregelen van bevoegde autoriteiten die niet de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst zijn

1.   De bevoegde autoriteit van een lidstaat kan, indien zij heeft vastgesteld dat een geregistreerd ratingbureau waarvan de ratings op haar grondgebied worden gebruikt, de uit deze verordening voortvloeiende verplichtingen niet nakomt, de volgende maatregelen nemen:

a)

alle in artikel 24, lid 1, onder e) en f), bedoelde toezichtmaatregelen;

b)

in haar rechtsgebied de in artikel 24, lid 1, onder d), bedoelde maatregelen nemen; en daarbij de reeds door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst genomen of voorgenomen maatregelen naar behoren in aanmerking nemen;

c)

het gebruik van ratings van het in gebreke zijnde bureau voor regelgevingsdoeleinden door in artikel 4, lid 1, bedoelde instellingen met statutaire zetel in haar rechtsgebied opschorten, met inachtneming van de in artikel 24, lid 2, bedoelde overgangsperiode:

d)

het betrokken college verzoeken na te gaan of de in artikel 24, lid 1, onder b), c) of d), bedoelde maatregelen noodzakelijk zijn.

2.   Alvorens de bevoegde autoriteit de in lid 1, onder a), b) of c), bedoelde maatregelen neemt, stelt zij de facilitator in kennis en raadpleegt zij de leden van het betrokken college. De leden van het college doen alle redelijke inspanningen om overeenstemming te bereiken over de noodzaak tot het nemen van de in lid 1, onder a) en b), bedoelde maatregelen. Indien er geen overeenstemming wordt bereikt, verzoekt de facilitator, op verzoek van een van de leden van het college of op eigen initiatief, het CESR om advies. Het CESR verstrekt zijn advies binnen tien werkdagen na ontvangst van dit verzoek.

3.   Indien de leden van het betrokken college niet binnen 15 werkdagen nadat de facilitator overeenkomstig de tweede alinea van de kwestie in kennis is gesteld, overeenstemming bereiken, kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst een besluit nemen. Ieder punt waarop haar besluit afwijkt van de adviezen van de overige leden van het college en, in voorkomend geval, van het advies van het CESR, wordt volledig met redenen omkleed. De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat stelt de facilitator en het CESR onverwijld in kennis van haar besluit.

4.   Dit artikel geldt onverminderd het bepaalde in artikel 20.

HOOFDSTUK III

samenwerking tussen bevoegde autoriteiten

Artikel 26

Verplichting tot samenwerking

1.   De bevoegde autoriteiten werken samen wanneer zulks voor de toepassing van deze verordening noodzakelijk is, ook in gevallen waarin de onderzochte gedraging niet strijdig is met enige in de betrokken lidstaat van kracht zijnde wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling.

2.   De bevoegde autoriteiten werken ook nauw samen met de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de in artikel 4, lid 1, bedoelde ondernemingen.

Artikel 27

Informatie-uitwisseling

1.   De bevoegde autoriteiten voorzien elkaar onverwijld van de informatie die nodig is voor de uitoefening van hun taken uit hoofde van deze verordening.

2.   De bevoegde autoriteiten kunnen de bevoegde autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de in artikel 4, lid 1, vermelde ondernemingen, de centrale banken, het Europees Stelsel van centrale banken en de Europese Centrale Bank in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit, alsook, in voorkomend geval, andere overheidsinstanties die met het toezicht op betalings- en afwikkelingssystemen belast zijn, voor de uitoefening van hun taak dienstige vertrouwelijke gegevens meedelen. Evenzo wordt het die autoriteiten of organen niet belet om aan de bevoegde autoriteiten informatie te doen toekomen die de bevoegde autoriteiten voor het vervullen van de hun bij deze verordening opgelegde taken nodig kunnen hebben.

Artikel 28

Samenwerking in het geval van een verzoek met betrekking tot inspecties of onderzoeken ter plaatse

1.   De bevoegde autoriteit van een lidstaat kan de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat om bijstand verzoeken met betrekking tot inspecties of onderzoeken ter plaatse.

De bevoegde autoriteit die dit verzoek doet stelt het CESR in kennis van elk in de eerste alinea bedoelde verzoek. In het geval van een onderzoek of inspectie met grensoverschrijdende draagwijdte kunnen de bevoegde autoriteiten het CESR verzoeken de coördinatie van de behandeling of de inspectie op zich te nemen.

2.   Indien een bevoegde autoriteit een verzoek van een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat ontvangt om een inspectie of een onderzoek ter plaatse te verrichten:

a)

verrichten zij de inspectie of de behandeling ter plaatse zelf;

b)

staat zij de bevoegde autoriteit die het verzoek heeft ingediend, toe om aan de inspectie of de behandeling ter plaatse deel te nemen;

c)

staat zij de bevoegde autoriteit die het verzoek heeft ingediend, toe om de inspectie of de behandeling ter plaatse zelf te verrichten;

d)

wijst zij de auditors of deskundigen aan om de inspectie of de behandeling ter plaatse te verrichten, of

e)

deelt zij specifieke taken die met toezichtactiviteiten verband houden, met de andere bevoegde autoriteiten.

Artikel 29

Colleges van bevoegde autoriteiten

1.   Binnen tien werkdagen na ontvangst van een registratieaanvraag uit hoofde van artikel 15, stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst of, in het geval van een groep ratingbureaus, de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van het ratingbureau dat krachtens artikel 15, lid 2, gemachtigd is, een college van bevoegde autoriteiten samen teneinde de uitoefening van de in de artikelen 4, 5, 6, 16, 17, 20, 24, 25 en 28 bedoelde taken te faciliteren.

2.   Het college bestaat uit de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst en de in lid 3 bedoelde bevoegde autoriteiten in geval van een enkel bureau, of uit de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van herkomst en de in lid 3 bedoelde bevoegde autoriteiten in geval van een groep ratingbureaus.

3.   Een bevoegde autoriteit die niet de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst is, kan te allen tijde besluiten lid van het college te worden, op voorwaarde dat

a)

een bijkantoor dat onderdeel is van het ratingbureau of één van de ondernemingen in de groep ratingbureaus, in haar rechtsgebied is gevestigd, of

b)

het gebruik voor regelgevingsdoeleinden van ratings, afgegeven door het ratingbureau of de groep ratingbureaus in kwestie, in haar rechtsgebied wijdverbreid is of een aanzienlijke impact heeft of kan hebben.

4.   De bevoegde autoriteiten die geen lid zijn van het in lid 3 bedoelde college, in wier rechtsgebieden de door het ratingbureau of de groep ratingbureaus in kwestie afgegeven ratings worden gebruikt, kunnen aan een vergadering of een activiteit van het college deelnemen.

5.   Binnen 15 werkdagen na de samenstelling van het college kiezen zijn leden een facilitator; bij gebreke van overeenstemming wordt daartoe het CESR geraadpleegd. Hiertoe worden ten minste de volgende criteria in aanmerking genomen:

a)

de relatie tussen de bevoegde autoriteit en het ratingbureau of de groep ratingbureaus;

b)

de mate waarin de ratings op een bepaald grondgebied of op bepaalde grondgebieden voor regelgevingsdoeleinden zullen worden gebruikt;

c)

de plaats in de Gemeenschap waar het ratingbureau of de groep ratingbureaus het merendeel van zijn activiteiten uitoefent of voornemens is uit te oefenen, en

d)

administratief gemak, optimale spreiding van de lasten en een passende verdeling van de werkdruk.

De leden van het college toetsen de keuze van de facilitator ten minste eens in de vijf jaar om na te gaan of de gekozen facilitator nog steeds de meest geschikte is volgens de criteria van de eerste alinea.

6.   De facilitator zit de vergaderingen van het college voor, coördineert de acties van het college en zorgt voor een doeltreffende uitwisseling van informatie onder de leden van het college.

7.   Met het oog op nauwe samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten binnen het college stelt de facilitator binnen tien werkdagen nadat hij of zij gekozen is, schriftelijke regelingen op voor de coördinatie binnen het kader van het college, met betrekking tot onderstaande onderwerpen:

a)

de informatie die tussen bevoegde autoriteiten wordt uitgewisseld;

b)

het proces van besluitvorming tussen de bevoegde autoriteiten, onverminderd de artikelen 16, 17 en 20;

c)

de gevallen waarin de bevoegde autoriteiten met elkaar moeten overleggen;

d)

de gevallen waarin de bevoegde autoriteiten het bemiddelingsmechanisme van artikel 31 moeten inschakelen, en

e)

de gevallen waarin bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 30 toezichthoudende taken delegeren.

8.   Bij gebreke van overeenstemming over de in lid 7 bedoelde schriftelijke coördinatieregelingen kan elk lid van het college de zaak doorverwijzen naar het CESR. De facilitator neemt een advies van het CESR over de schriftelijke coördinatieregelingen naar behoren in aanmerking alvorens tot overeenstemming te komen over de definitieve tekst. De schriftelijke coördinatieregelingen worden opgenomen in één enkel document dat de volledige redenen voor iedere beduidende afwijking van het advies van het CESR bevat. De facilitator doet de schriftelijke coördinatieregelingen toekomen aan de leden van het college en aan het CESR.

Artikel 30

Mandateren van taken tussen bevoegde autoriteiten

De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst kan eender welke taak aan de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat mandateren, mits deze bevoegde autoriteit daarmee instemt. Het mandateren van taken laat de verantwoordelijkheid van de delegerende bevoegde autoriteit onverlet.

Artikel 31

Mediation

1.   Het CESR stelt een mediationmechanisme in dat bijdraagt tot het ontstaan van een gemeenschappelijke visie onder de betrokken bevoegde autoriteiten.

2.   Bij verschil van mening tussen bevoegde autoriteiten over een beoordeling of actie uit hoofde van deze verordening verwijzen zij de zaak naar het CESR voor mediation. De betrokken bevoegde autoriteiten nemen het advies van het CESR naar behoren in aanmerking en geven de volledige redenen voor elke afwijking daarvan.

Artikel 32

Beroepsgeheim

1.   Het beroepsgeheim geldt voor alle personen die werkzaam zijn of zijn geweest bij het CESR, de bevoegde autoriteit of bij iedere autoriteit of persoon aan wie de bevoegde autoriteit taken heeft gedelegeerd, met inbegrip van de door de bevoegde autoriteit aangetrokken auditors en deskundigen. Onder het beroepsgeheim vallende informatie wordt aan geen enkele andere persoon of autoriteit verstrekt, tenzij zulks in het kader van gerechtelijk procedures noodzakelijk is.

2.   Alle informatie die uit hoofde van deze verordening tussen het CESR en de bevoegde autoriteiten en tussen de bevoegde autoriteiten onderling wordt uitgewisseld, wordt als vertrouwelijk beschouwd, behalve wanneer het CESR of de betrokken bevoegde autoriteit op het tijdstip waarop de mededeling plaatsvindt, verklaren dat deze informatie openbaar mag worden gemaakt, dan wel wanneer openbaarmaking in het kader van gerechtelijke procedures noodzakelijk is.

Artikel 33

Openbaarmaking van informatie uit een andere lidstaat

De bevoegde autoriteit van een lidstaat mag de informatie die zij heeft ontvangen van een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat, alleen openbaar maken indien zij daartoe uitdrukkelijk toestemming heeft gekregen van de bevoegde autoriteit die de informatie heeft doorgegeven. Dergelijke informatie mag, in voorkomend geval, alleen openbaar worden gemaakt voor de doeleinden waarmee de bevoegde autoriteit die de informatie heeft doorgegeven, heeft ingestemd, of wanneer deze openbaarmaking noodzakelijk is in het kader van gerechtelijke procedures.

HOOFDSTUK IV

samenwerking met derde landen

Artikel 34

Overeenkomst over uitwisseling van informatie

De bevoegde autoriteiten mogen met de bevoegde autoriteiten van derde landen alleen dan samenwerkingsovereenkomsten voor de uitwisseling van informatie sluiten als met betrekking tot de verstrekte informatie ten minste gelijkwaardige waarborgen inzake het beroepsgeheim gelden als de in artikel 32 bedoelde.

Een dergelijke uitwisseling van gegevens moet bestemd zijn voor de vervulling van de taken van die bevoegde autoriteiten.

Met betrekking tot de doorgifte van persoonsgegevens aan een derde land passen de lidstaten Richtlijn 95/46/EG toe.

Artikel 35

Openbaarmaking van informatie uit derde landen

De bevoegde autoriteit van een lidstaat mag de van een bevoegde autoriteit van een derde land ontvangen informatie alleen openbaar maken indien zij daartoe uitdrukkelijk toestemming heeft gekregen van de bevoegde autoriteit die de informatie heeft doorgegeven en mits, indien van toepassing, de informatie alleen openbaar wordt gemaakt voor de doeleinden waarmee deze bevoegde autoriteit heeft ingestemd, of wanneer deze openbaarmaking noodzakelijk is in het kader van gerechtelijke procedures.

TITEL IV

SANCTIES, COMITÉPROCEDURE, VERSLAG EN OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

HOOFDSTUK I

sancties, comitéprocedure en verslag

Artikel 36

Sancties

De lidstaten stellen de voorschriften vast met betrekking tot de sancties die van toepassing zijn op schendingen van de bepalingen van deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze worden toegepast. De sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteit iedere sanctie die is opgelegd voor schending van deze verordening openbaar maakt, tenzij deze openbaarmaking de financiële markten ernstig in gevaar zou brengen of onevenredige schade zou toebrengen aan de betrokken partijen.

Uiterlijk op 7 december 2010 stellen de lidstaten de Commissie van de in de eerste alinea bedoelde bepalingen in kennis. Zij delen haar alle latere wijzigingen daarvan onverwijld mee.

Artikel 37

Wijzigingen in de bijlagen

De Commissie kan de bijlagen wijzigen om rekening te houden met ontwikkelingen, ook internationaal, op de financiële markten, met name in verband met nieuwe financiële instrumenten en ten aanzien van de convergentie van toezichtpraktijken.

Die maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 38, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 38

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij Besluit 2001/528/EG van de Commissie (25) ingestelde Europees Comité voor het effectenbedrijf.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

Artikel 39

Verslagen

1.   Uiterlijk op 7 december 2012 beoordeelt de Commissie de toepassing van deze verordening, inclusief een beoordeling van de mate waarin in de Gemeenschap op ratings wordt vertrouwd, de impact op de mate van concentratie op de ratingmarkt en de kosten en baten als gevolg van de verordening; ook gaat zij na of beloning van het ratingbureau door de beoordeelde entiteit passend is (het „issuer-pays-model”) en dient zij verslag daarover in bij het Europees Parlement en de Raad.

2.   Uiterlijk op 7 december 2010 beoordeelt de Commissie, in het licht van de discussies met de bevoegde autoriteiten, de toepassing van Titel III van deze verordening, in het bijzonder op het gebied van de samenwerking van bevoegde autoriteiten, de rechtspositie van het CESR en de toezichtpraktijken krachtens deze verordening. De Commissie dient daarover een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad, indien nodig vergezeld van voorstellen voor herziening van die titel.

In dit verslag wordt een verwijzing opgenomen naar het voorstel van de Commissie van 12 november 2008 voor een verordening inzake ratingbureaus en naar het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken van 23 maart 2009 over dat voorstel.

3.   Uiterlijk op 7 december 2010 dient de Commissie, in het licht van de ontwikkelingen in het regelgevings- en toezichtkader voor ratingbureaus in derde landen, een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad over de gevolgen van deze ontwikkelingen en van de overgangsbepalingen van artikel 40 inzake stabiliteit van financiële markten in de Gemeenschap.

HOOFDSTUK II

overgangs- en slotbepalingen

Artikel 40

Overgangsbepaling

Ratingbureaus die vóór 7 juni 2010 in de Gemeenschap werkzaam zijn (bestaande ratingbureaus) en die voornemens zijn in het kader van deze verordening een registratieaanvraag in te dienen, nemen alle nodige maatregelen om uiterlijk op 7 september 2010 aan de bepalingen ervan te voldoen.

Ratingbureaus dienen hun registratieaanvraag niet vóór 7 juni 2010 in. Bestaande ratingbureaus dienen hun registratieaanvraag vóór 7 september 2010 in.

Bestaande ratingbureaus kunnen ratings blijven afgeven die voor regelgevingsdoeleinden kunnen worden gebruikt door de in artikel 4, lid 1, bedoelde financiële instellingen, tenzij de registratie wordt geweigerd Indien registratie wordt geweigerd, is artikel 24, lid 2, van toepassing.

Artikel 41

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding. Echter:

artikel 4, lid 1, van toepassing is vanaf 7 december 2010, en

artikel 4, lid 3, onder f), g) en h), van toepassing is vanaf 7 juni 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 16 september 2009.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitster

C. MALMSTRÖM


(1)  Advies van 13 mei 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 115 van 20.5.2009, blz. 1.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 23 april 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 27 juli 2009.

(4)  PB L 96 van 12.4.2003, blz. 16.

(5)  PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1.

(6)  PB L 177 van 30.6.2006, blz. 201.

(7)  PB L 375 van 31.12.1985, blz. 3. Richtlijn vervangen, met ingang van 1 juli 2011, door Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (Zie bladzijde 32 van dit Publicatieblad).

(8)  PB L 235 van 23.9.2003, blz. 10.

(9)  PB L 345 van 31.12.2003, blz. 64.

(10)  PB L 149 van 30.4.2004, blz. 1.

(11)  PB C 59 van 11.3.2006, blz. 2.

(12)  PB L 25 van 29.1.2009, blz. 18.

(13)  PB L 52 van 25.2.2005, blz. 51.

(14)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(15)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(16)  PB L 193 van 18.7.1983, blz. 1.

(17)  PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1.

(18)  PB L 339 van 24.12.2003, blz. 73.

(19)  Richtlijn 2006/73/EG van de Commissie van 10 augustus 2006 tot uitvoering van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de door beleggingsondernemingen in acht te nemen organisatorische eisen en voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening en wat betreft de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn (PB L 241 van 2.9.2006, blz. 26).

(20)  PB L 228 van 16.8.1973, blz. 3.

(21)  PB L 345 van 19.12.2002, blz. 1.

(22)  PB L 323 van 9.12.2005, blz. 1.

(23)  PB L 25 van 29.1.2009, blz. 23.

(24)  PB L 25 van 29.1.2009, blz. 28.

(25)  PB L 191 van 13.7.2001, blz. 45.


BIJLAGE I

ONAFHANKELIJKHEID EN VERMIJDING VAN BELANGENCONFLICTEN

Afdeling A

Organisatorische vereisten

1.   Het ratingbureau heeft een bestuurs- of toezichthoudend orgaan. De hoogste leiding ervan zorgt ervoor: dat

a)

de ratingactiviteiten onafhankelijk worden uitgeoefend en onder meer gevrijwaard zijn van alle politieke beïnvloeding of dwang en van economische druk;

b)

belangenconflicten naar behoren worden geïdentificeerd, beheerd en openbaar gemaakt;

c)

het ratingbureau de overige vereisten van deze verordening naleeft.

2.   Een ratingbureau is zodanig georganiseerd dat zijn bedrijfsbelang geen afbreuk doet aan de onafhankelijkheid of nauwkeurigheid van de ratingactiviteiten.

Het senior management van een ratingbureau staat als betrouwbaar bekend en beschikt over voldoende beroepskwalificaties en -ervaring; zij draagt zorg voor een gezonde en zorgvuldige bedrijfsvoering van het ratingbureau.

Ten minste een derde, doch in geen geval minder dan twee van de leden van het toezichthoudende of het bestuursorgaan van een ratingbureau zijn onafhankelijke leden, die niet betrokken zijn bij de ratingactiviteiten.

De vergoeding van de onafhankelijke leden van het toezichthoudende of het bestuursorgaan is niet gekoppeld aan de bedrijfsresultaten van het ratingbureau en is zodanig geregeld dat de onafhankelijkheid van hun oordeel is gewaarborgd. Het mandaat van de onafhankelijke leden van het toezichthoudende of het bestuursorgaan heeft een tevoren overeengekomen vaste duur van ten hoogste vijf jaar en is niet hernieuwbaar. Onafhankelijke leden van het toezichthoudende of het bestuursorgaan worden alleen in geval van ernstige fouten of ondermaats functioneren bij hun beroepsuitoefening uit hun functie ontheven.

De meerderheid van de leden van het toezichthoudende of het bestuursorgaan, met inbegrip van zijn onafhankelijke leden, beschikt over voldoende deskundigheid op het gebied van financiële diensten. Indien het ratingbureau ratings afgeeft met betrekking tot gestructureerde financieringsinstrumenten, heeft ten minste één onafhankelijk lid en één ander lid van het toezichthoudende of het bestuursorgaan een grondige kennis van en ervaring op het hoogste niveau met markten voor gestructureerde financieringsinstrumenten.

Naast hun algemene verantwoordelijkheid als lid van het orgaan, hebben de onafhankelijke leden van het toezichthoudende of het bestuursorgaan als specifieke taak het bewaken van:

a)

de ontwikkeling van het ratingbeleid en van de methodologieën die ratingbureaus bij hun ratingactiviteiten gebruiken;

b)

de doeltreffendheid van het interne systeem van het ratingbureau voor de beheersing van de kwaliteit met betrekking tot ratingactiviteiten;

c)

de doeltreffendheid van de maatregelen en procedures die zijn ingevoerd om elk belangenconflict te onderkennen, weg te nemen of te beheren en openbaar te maken, en

d)

de compliance- en governanceprocessen, met inbegrip van de efficiëntie van de in punt 9 van deze afdeling bedoelde toetsingsfunctie.

De adviezen die de onafhankelijke leden van het toezichthoudende of het bestuursorgaan over de onder a) tot en met d) bedoelde aangelegenheden hebben uitgebracht, worden periodiek gepresenteerd aan het orgaan en op verzoek ter beschikking gesteld aan de bevoegde autoriteit.

3.   Een ratingbureau stelt adequate gedragsregels en procedures vast om te garanderen dat zijn uit deze verordening voortvloeiende verplichtingen worden nagekomen.

4.   Een ratingbureau beschikt over een goede administratieve en boekhoudkundige organisatie, adequate interne controleprocedures, effectieve risicobeoordelingsprocedures en effectieve controle- en beveiligingsvoorzieningen voor informatieverwerkingssystemen.

Deze interne controleprocedures worden zo opgezet dat zij garanderen dat besluiten en procedures op alle niveaus van het ratingbureau in acht worden genomen.

Een ratingbureau volgt en handhaaft besluitvormingsprocedures en een organisatiestructuur die op duidelijke en gedocumenteerde wijze de rapportagelijnen specificeren en de functies en verantwoordelijkheden toewijzen.

5.   Een ratingbureau zorgt voor de instelling en het behoud van een permanente en effectieve complianceafdeling (compliancefunctie) die onafhankelijk werkt. De compliancefunctie bewaakt de naleving door het ratingbureau en zijn medewerkers van de verplichtingen die krachtens deze verordening op het ratingbureau rusten, en brengt daarover verslag uit. De compliancefunctie:

a)

bewaakt en beoordeelt periodiek de deugdelijkheid en effectiviteit van de overeenkomstig punt 3 ingevoerde maatregelen en procedures, alsook de actie die is ondernomen om eventuele onvolkomenheden bij het nakomen door het ratingbureau van zijn verplichtingen te verhelpen;

b)

adviseert managers, ratinganalisten, werknemers en andere natuurlijke personen wier diensten ter beschikking of onder controle van het ratingbureau staan alsook rechtstreeks of onrechtstreeks door een zeggenschapsband met het ratingbureau verbonden personen die belast zijn met het uitvoeren van ratingactiviteiten, en staat deze bij, teneinde de verplichtingen van het ratingbureau uit hoofde van deze verordening na te komen.

6.   Om de compliancefunctie in staat te stellen haar verantwoordelijkheden naar behoren en onafhankelijk uit te oefenen, zorgt een ratingbureau ervoor dat de volgende voorwaarden vervuld zijn:

a)

de compliancefunctie beschikt over de nodige autoriteit, middelen en deskundigheid en heeft toegang tot alle dienstige informatie;

b)

er wordt een compliance officer aangesteld die belast is met de compliancefunctie alsmede met de verslaglegging inzake de in punt 3 voorgeschreven compliance;

c)

de managers, ratinganalisten, werknemers en andere natuurlijke personen wier diensten ter beschikking of onder controle van het ratingbureau staan alsook de rechtstreeks of onrechtstreeks door een zeggenschapsband met het ratingbureau verbonden personen die belast zijn met het uitvoeren van ratingactiviteiten, worden niet betrokken bij de uitoefening van door hen bewaakte ratingactiviteiten;

d)

de vergoeding van de compliance officer is niet gekoppeld aan de bedrijfsresultaten van het ratingbureau en is zodanig geregeld dat de onafhankelijkheid van zijn of haar oordeel is gewaarborgd.

De compliance officer zorgt ervoor dat belangenconflicten van de personen die ter beschikking van de compliancefunctie zijn gesteld, naar behoren worden geïdentificeerd en weggenomen.

De compliance officer brengt op gezette tijden over de uitoefening van zijn taken verslag uit aan de hoogste leiding en aan de onafhankelijke leden van het toezichthoudende of het bestuursorgaan.

7.   Een ratingbureau treft passende en doeltreffende organisatorische en administratieve regelingen om de in Afdeling B, punt 1, bedoelde belangenconflicten te voorkomen, te identificeren, weg te nemen of te beheren en openbaar te maken. Ook zorgt het ratingbureau ervoor dat gegevens worden bijgehouden over alle wezenlijke bedreigingen van de onafhankelijkheid van de ratingactiviteiten, ook met betrekking tot de in Afdeling C bedoelde voorschriften voor ratinganalisten, alsmede over de veiligheidsmaatregelen die worden genomen om deze bedreigingen te ondervangen.

8.   Een ratingbureau maakt gebruik van passende systemen, middelen en procedures om de continuïteit en regelmatigheid bij het uitoefenen van zijn ratingactiviteiten te waarborgen.

9.   Een ratingbureau zorgt voor instelling van een toetsingsfunctie die belast is met de periodieke toetsing van methodologieën, modellen en belangrijke aan ratings ten grondslag liggende aannamen, zoals wiskundige of correlatieve aannamen of van aanzienlijke wijzigingen daarin, alsook met de toetsing van de geschiktheid van deze methodologieën, modellen en belangrijke aan ratings ten grondslag liggende aannamen wanneer deze gebruikt worden of zullen worden voor het beoordelen van nieuwe financiële instrumenten.

Deze toetsingsfunctie moet onafhankelijk zijn van de met de ratingactiviteiten belaste bedrijfslijnen en verslag uitbrengen aan de leden van het in punt 2 van deze afdeling bedoelde toezichthoudende of bestuursorgaan.

10.   Een ratingbureau bewaakt en beoordeelt de deugdelijkheid en doeltreffendheid van de systemen, interne controleprocedures en regelingen die overeenkomstig deze verordening zijn ingesteld en neemt passende maatregelen om eventuele onvolkomenheden te verhelpen.

Afdeling B

Operationele vereisten

1.   Een ratingbureau zorgt voor het identificeren, wegnemen of beheren en op duidelijke en opvallende wijze openbaarmaken van feitelijke of potentiële belangenconflicten die van invloed kunnen zijn op de analyses en oordelen van zijn ratinganalisten, zijn werknemers of natuurlijke personen wier diensten ter beschikking of onder controle van het ratingbureau staan en die rechtstreeks bij de afgifte van ratings betrokken zijn en personen die ratings goedkeuren.

2.   Een ratingbureau maakt de namen openbaar van de beoordeelde entiteiten of aan die entiteiten gelieerde derden waaraan het meer dan 5 % van zijn jaarlijkse inkomsten ontleent.

3.   Een ratingbureau geeft geen rating af in één van de volgende omstandigheden of laat, in het geval van een bestaande rating, in de volgende gevallen onmiddellijk weten of de rating mogelijkerwijs is beïnvloed doordat:

a)

het ratingbureau of de in punt 1 bedoelde personen direct of indirect eigenaar is/zijn van financiële instrumenten van de beoordeelde entiteit of een gelieerde derde of in deze entiteit of gelieerde derde een ander direct of indirect eigendomsbelang heeft/hebben, met uitzondering van rechten van deelneming in instellingen voor gediversifieerde collectieve belegging, waaronder beheerde fondsen, zoals pensioenfondsen of levensverzekeringen;

b)

de rating wordt afgegeven met betrekking tot een beoordeelde entiteit of een gelieerde derde die direct of indirect met het ratingbureau verbonden is door een zeggenschapsband;

c)

een in punt 1 genoemde persoon is lid van het bestuurs- of toezichthoudende orgaan van de beoordeelde entiteit of een gelieerde derde, of

d)

een ratinganalist die aan de bepaling van de rating heeft meegewerkt of een persoon die de rating heeft goedgekeurd, een relatie heeft gehad met de beoordeelde entiteit of een daaraan gelieerde derde, die de oorzaak van een belangenconflict kan vormen.

Een ratingbureau beoordeelt ook onmiddellijk of er redenen zijn tot herziening of intrekking van de bestaande rating.

4.   Een ratingbureau verleent geen consultancy- of adviesdiensten aan de beoordeelde entiteit of een gelieerde derde met betrekking tot de juridische of bedrijfsstructuur, de activa, de verplichtingen of de activiteiten van de beoordeelde entiteit of een gelieerde derde.

Een ratingbureau mag andere diensten dan de afgifte van ratings verlenen („nevendiensten”). Nevendiensten houdt andere werkzaamheden dan ratingactiviteiten in en omvat het opstellen van marktvooruitzichten, inschattingen van economische trends, prijsanalyses en andere algemene gegevensanalyses alsook gerelateerde verspreidingsdiensten.

Een ratingbureau draagt er zorg voor dat er geen belangenconflicten ontstaan tussen de verlening van nevendiensten en zijn ratingactiviteiten en maakt in het eindrapport van een rating bekend welke nevendiensten aan de beoordeelde entiteit of een daarmee gelieerde derde zijn verleend.

5.   Een ratingbureau ziet erop toe dat ratinganalisten of personen die ratings goedkeuren geen formele noch informele voorstellen of aanbevelingen doen met betrekking tot de opzet van gestructureerde financieringsinstrumenten waarvoor het ratingbureau geacht wordt een rating af te geven.

6.   Een ratingbureau richt zijn rapportage- en communicatiekanalen zodanig in dat is gewaarborgd dat de in punt 1 bedoelde personen onafhankelijk zijn ten opzichte van de andere activiteiten van het ratingbureau die op commerciële basis worden uitgeoefend.

7.   Een ratingbureau draagt zorg voor adequate bewaring van gegevens en, in voorkomend geval, van audittrajecten van al zijn ratingactiviteiten. De bewaarde gegevens omvatten:

a)

voor elk ratingbesluit, de namen van de ratinganalisten die aan de bepaling van de rating hebben meegewerkt, de namen van de personen die de rating hebben goedgekeurd, vermelding of de rating al dan niet was aangevraagd en de datum waarop de rating heeft plaatsgevonden;

b)

de boekhoudkundige bescheiden in verband met vergoedingen die zijn ontvangen van beoordeelde entiteiten of gelieerde derden of andere gebruikers van ratings;

c)

de boekhoudkundige bescheiden voor iedere abonnee van ratings of gerelateerde diensten;

d)

de documentatie van de gevestigde procedures en methodologieën die door het ratingbureau voor de bepaling van de ratings worden gebruikt;

e)

de interne documenten en dossiers, met inbegrip van niet-openbare informatie en werkdocumenten, die gebruikt zijn als grondslag voor elk genomen ratingbesluit;

f)

kredietanalyseverslagen, kredietbeoordelingsverslagen en interne documenten, met inbegrip van niet-openbare informatie en werkdocumenten die gebruikt zijn als grondslag voor de opinies die in die verslagen zijn verwoord;

g)

gegevens over de procedures en maatregelen die het ratingbureau heeft uitgevoerd om aan deze verordening te voldoen, en

h)

afschriften van interne en externe communicaties, met inbegrip van elektronische communicaties, die het ratingbureau en zijn medewerkers hebben verstuurd of ontvangen en die betrekking hebben op ratingactiviteiten.

8.   De in punt 7 bedoelde gegevens en audittrajecten worden gedurende ten minste vijf jaar in het kantoor van het geregistreerde ratingbureau bewaard en aan bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten ter beschikking gesteld indien deze daarom verzoeken.

Wanneer de registratie van een ratingbureau wordt ingetrokken, worden de gegevens ten minste nog eens drie jaar bewaard.

9.   Gegevens over de respectieve rechten en plichten van het ratingbureau en de beoordeelde entiteit of aan haar gelieerde derden in het kader van een ratingdienstverleningscontract worden voor ten minste de duur van de relatie met de betrokken beoordeelde entiteit of met de aan haar gelieerde derden bewaard.

Afdeling C

Voorschriften voor ratinganalisten en andere rechtstreeks bij ratingactiviteiten betrokken personen

1.   Ratinganalisten en werknemers van het ratingbureau en alle andere natuurlijke personen wier diensten ter beschikking of onder controle van het ratingbureau staan en die rechtstreeks betrokken zijn bij ratingactiviteiten, en de in artikel 1, punt 2, van Richtlijn 2004/72/EG (1) bedoelde personen die nauw met hen gelieerd zijn, verrichten geen aan- of verkopen van en sluiten geen transacties in financiële instrumenten welke worden uitgegeven, gegarandeerd of anderszins ondersteund door een beoordeelde entiteit die actief is op het analyseterrein dat tot de primaire verantwoordelijkheid van de personen in kwestie behoort, met uitzondering van rechten van deelneming in instellingen voor gediversifieerde collectieve belegging waaronder beheerde fondsen, zoals pensioenfondsen of levensverzekeringen.

2.   Een in punt 1 genoemde persoon mag niet meewerken aan noch anderszins invloed uitoefenen op de bepaling van een rating van een specifieke beoordeelde entiteit indien die persoon:

a)

eigenaar is van andere financiële instrumenten van de beoordeelde entiteit, dan rechten van deelneming in instellingen voor gediversifieerde collectieve belegging;

b)

eigenaar is van financiële instrumenten van een aan een beoordeelde entiteit gelieerde entiteit, waarvan de eigendom de oorzaak van een belangenconflict kan vormen of over het algemeen als dusdanig kan worden beschouwd, met uitzondering van rechten van deelneming in instellingen voor gediversifieerde collectieve belegging;

c)

een recente arbeidsverhouding of andere zakelijke relatie, dan wel enigerlei andere relatie met de beoordeelde entiteit heeft gehad die de oorzaak van een belangenconflict kan vormen of over het algemeen als dusdanig kan worden beschouwd.

3.   Ratingbureaus dragen er zorg voor dat in punt 1 bedoelde personen:

a)

alle redelijke maatregelen nemen om eigendommen en gegevens in het bezit van het ratingbureau tegen fraude, diefstal of misbruik te beschermen, gelet op de aard, schaal en complexiteit van hun bedrijf en de aard en het gamma van de ratingactiviteiten;

b)

geen informatie over ratings of mogelijke toekomstige ratings van het ratingbureau openbaar maken, behalve aan de beoordeelde entiteit of de aan haar gelieerde derde;

c)

geen vertrouwelijke informatie die aan het ratingbureau is toevertrouwd, meedelen aan ratinganalisten en werknemers van personen die er direct of indirect mee verbonden zijn door een zeggenschapsband, noch aan andere natuurlijke personen wier diensten ter beschikking of onder controle staan van een persoon die er direct of indirect mee verbonden is door een zeggenschapsband en die rechtstreeks betrokken is bij de ratingactiviteiten, en

d)

geen vertrouwelijke informatie gebruiken of bekendmaken met het oog op het verhandelen van financiële instrumenten of voor enigerlei andere doeleinden, behalve in het kader van ratingactiviteiten.

4.   In punt 1 genoemde personen mogen van niemand met wie het ratingbureau zaken doet geld, geschenken of gunsten vragen of aannemen.

5.   Indien een in lid 1 bedoelde persoon van oordeel is dat iemand anders zich gedraagt op een wijze die hij of zij illegaal acht, meldt hij of zij dat onmiddellijk aan de compliance officer, zonder dat die melding voor hem of haar nadelige gevolgen heeft.

6.   Wanneer een ratinganalist zijn arbeidsverhouding beëindigt en gaat werken voor een beoordeelde entiteit waarvoor hij de rating heeft helpen opstellen, of voor een financiële instelling waarmee hij in het kader van de uitoefening van zijn taken bij het ratingbureau contacten heeft gehad, toetst het ratingbureau de desbetreffende werkzaamheden die de ratinganalist gedurende twee jaar voor zijn of haar vertrek heeft verricht.

7.   Een in lid 1 bedoelde persoon mag pas een essentiële leidinggevende functie bij de beoordeelde entiteit of de aan haar gelieerde derde aanvaarden nadat zes maanden zijn verstreken sinds de rating is afgegeven.

8.   Voor de toepassing van artikel 7, lid 4, zorgen ratingbureaus ervoor dat:

a)

de hoofdratinganalisten minstens vier jaar lang niet betrokken worden bij ratingactiviteiten met betrekking tot eenzelfde beoordeelde entiteit of aan haar gelieerde derden;

b)

de ratinganalisten minstens vijf jaar lang niet betrokken worden bij ratingactiviteiten met betrekking tot eenzelfde beoordeelde entiteit of aan haar gelieerde derden;

c)

de personen die ratings goedkeuren minstens zeven jaar lang niet betrokken worden bij ratingactiviteiten met betrekking tot eenzelfde beoordeelde entiteit of aan haar gelieerde derden.

De onder a), b) en c) van de eerste alinea bedoelde personen mogen twee jaar na het einde van de daar vermelde periode niet worden betrokken bij ratingactiviteiten met betrekking tot de onder a), b) en c) bedoelde beoordeelde entiteit of aan haar gelieerde derden.

Afdeling D

Regels voor de presentatie van ratings

I.   Algemene verplichtingen

1.   Een ratingbureau draagt er zorg voor dat in iedere rating duidelijk en opvallend melding wordt gemaakt van de naam en functie van de hoofdratinganalist in een bepaalde ratingactiviteit, evenals de naam en positie van de persoon die de primaire verantwoordelijkheid voor het goedkeuren van de rating draagt.

2.   Een ratingbureau zorgt ten minste voor het volgende:

a)

alle wezenlijke inhoudelijke bronnen die voor de opstelling van de rating zijn gebruikt, worden vermeld, met inbegrip van de beoordeelde entiteit of, in voorkomend geval, de aan haar gelieerde derde; ook wordt vermeld of de rating, alvorens te worden verspreid, aan de beoordeelde entiteit of de aan haar gelieerde derde is bekendgemaakt en naar aanleiding daarvan is gewijzigd;

b)

de voornaamste methodologie of versie van de methodologie waarvan bij de bepaling van de rating is gebruikgemaakt, duidelijk wordt vermeld, met een verwijzing naar de volledige beschrijving ervan; wanneer de rating op meer dan één methodologie is gebaseerd, of wanneer een verwijzing naar de voornaamste methodologie alleen ertoe zou kunnen leiden dat beleggers andere belangrijke aspecten van de rating, zoals onder meer belangrijke aanpassingen en afwijkingen, over het hoofd zien, licht het ratingbureau dit in de rating toe en geeft het tevens aan hoe met de verschillende methodologieën of deze andere aspecten in de rating rekening is gehouden;

c)

de betekenis van elke ratingcategorie en de definitie van de begrippen wanbetaling en herstel en elke passende risicowaarschuwing, die onder meer een gevoeligheidsanalyse van de relevante aan ratings ten grondslag liggende aannamen, zoals wiskundige of correlatieve aannamen, omvat en vergezeld gaat van zowel ratings volgens het ongunstigste scenario als ratings volgens het gunstigste scenario, worden uitgelegd;

d)

de datum waarop de rating voor het eerst voor verspreiding werd vrijgegeven en de datum waarop deze voor het laatst is bijgesteld, worden duidelijk en opvallend vermeld, en

e)

er wordt informatie gegeven over de vraag of de rating betrekking heeft op recentelijk uitgegeven financiële instrumenten en of het ratingbureau het financiële instrument voor het eerst beoordeelt.

3.   Het ratingbureau stelt de entiteit onder beoordeling 12 uur vóór de openbaarmaking van de rating in kennis van het resultaat van de beoordeling, alsook van de hoofdoverwegingen die aan de rating ten grondslag liggen, om de betrokken entiteit de mogelijkheid te geven de aandacht van het ratingbureau te vestigen op eventuele feitelijke onjuistheden.

4.   Een ratingbureau vermeldt bij de openbaarmaking van ratings duidelijk en opvallend alle kenmerken en beperkingen van de rating. Meer in het bijzonder vermeldt een ratingbureau bij de openbaarmaking van een rating opvallend of het de over de beoordeelde entiteit beschikbare informatie van bevredigende kwaliteit acht en tot op welke hoogte het de informatie die het van de beoordeelde entiteit of de aan haar gelieerde derde heeft ontvangen, heeft geverifieerd. Indien een rating betrekking heeft op een type entiteit of financieel instrument waarover weinig historische gegevens bestaan, maakt het ratingbureau op een opvallende plaats duidelijk melding van de beperkingen van de rating.

Indien het gebrek aan betrouwbare gegevens, de complexiteit van de structuur van een nieuw type financieel instrument of de onbevredigende kwaliteit van de beschikbare informatie ernstige vragen doen rijzen omtrent het vermogen van het ratingbureau om een geloofwaardige rating op te stellen, ziet het ratingbureau af van de afgifte van een rating of trekt het een bestaande rating in.

5.   Wanneer een ratingbureau een rating bekendmaakt, zet het in zijn perscommuniqués of persberichten de hoofdelementen uiteen die aan de rating ten grondslag liggen.

Indien de in de punten 1, 2 en 4 neergelegde informatievereisten onevenredig zijn in verhouding tot de lengte van het verspreide rapport, kan ermee worden volstaan in het rapport zelf een duidelijke en opvallende verwijzing op te nemen naar de plaats waar de vereiste informatie direct en gemakkelijk toegankelijk is, zoals een directe weblink naar deze informatie op een passende website van het ratingbureau.

II.   Aanvullende verplichtingen met betrekking tot ratings van gestructureerde financieringsinstrumenten

1.   Wanneer een ratingbureau een rating aan een gestructureerd financieringsinstrument toekent, verstrekt het in de rating alle informatie over de verlies- en kasstroomanalyse die het heeft verricht of waarop het zich baseert, alsook elke verwachte verandering van de rating.

2.   Een ratingbureau vermeldt in hoeverre het de „due diligence”-processen heeft doorgelicht die op het niveau van de onderliggende financiële instrumenten of andere activa van gestructureerde financieringsinstrumenten hebben plaatsgevonden. Het ratingbureau deelt mee of het deze „due diligence”-processen zelf heeft doorgelicht, dan wel op de doorlichting van een derde partij is afgegaan, en vermeldt hoe de uitkomst van deze doorlichting de rating heeft beïnvloed.

3.   Indien een ratingbureau ratings afgeeft van gestructureerde financiële instrumenten, voegt het bij de gepubliceerde informatie over de methodologieën, modellen en belangrijke aan ratings ten grondslag liggende aannamen richtsnoeren waarin de aannamen, parameters, beperkingen en onzekerheden van de in die ratings gebruikte modellen en methodologieën worden toegelicht, met inbegrip van simulaties van stressscenario’s die het ratingbureau bij het opstellen van de ratings heeft verricht. Die richtsnoeren moeten duidelijk zijn en eenvoudig te begrijpen.

4.   Een ratingbureau maakt doorlopend informatie openbaar over alle gestructureerde financiële producten die hem met het oog op een initiële toetsing of een voorlopige rating worden voorgelegd. Deze informatie wordt openbaargemaakt ongeacht of de uitgevende instellingen al dan niet een overeenkomst sluiten met het ratingbureau voor een definitieve rating.

Afdeling E

Openbaarmaking van informatie

I.   Algemene openbaarmaking van informatie

Een ratingbureau maakt het feit dat het overeenkomstig deze verordening is geregistreerd en de volgende informatie algemeen openbaar:

1.   alle in afdeling B, punt 1, bedoelde feitelijke en mogelijke belangenconflicten;

2.   een lijst van zijn nevendiensten;

3.   het beleid van het ratingbureau ten aanzien van de bekendmaking van ratings en andere daarmee verband houdende communicatie;

4.   het algemene karakter van zijn beloningsregelingen;

5.   de methodologieën en de beschrijving van modellen en belangrijke aan ratings ten grondslag liggende aannamen, zoals wiskundige en correlatieve aannamen die voor zijn ratingactiviteiten worden gebruikt, alsook alle wijzigingen van betekenis daarin;

6.   alle wijzigingen van betekenis in zijn systemen, middelen of procedures, en

7.   indien van toepassing, zijn gedragscode.

II.   Periodieke openbaarmaking van informatie

Een ratingbureau maakt periodiek de volgende informatie openbaar:

1.   om de zes maanden, gegevens over de historische wanbetalingsgraden van zijn ratingcategorieën, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen de belangrijkste geografische gebieden van de uitgevende instellingen, en of de wanbetalingsgraden van deze categorieën veranderingen in de tijd hebben ondergaan;

2.   jaarlijks, de volgende informatie:

a)

een lijst van de grootste 20 cliënten van het ratingbureau op basis van de uit hen gegenereerde inkomsten, en

b)

een lijst van de cliënten van het ratingbureau wier bijdrage tot het stijgingstempo van de generering van inkomsten van het ratingbureau in het voorgaande boekjaar meer dan anderhalve keer groter was dan het stijgingstempo van de totale inkomsten van het ratingbureau in dat jaar. Een dergelijke cliënt wordt pas in deze lijst opgenomen indien in het desbetreffende jaar meer dan 0,25 % van de wereldwijde totale inkomsten van het ratingbureau op mondiaal niveau voor zijn rekening kwam.

Voor de toepassing van dit punt wordt onder „cliënt” verstaan een entiteit, haar dochterondernemingen en de met haar verbonden entiteiten waarin de entiteit een deelneming van meer dan 20 % heeft, alsook alle andere entiteiten ten aanzien waarvan het ratingbureau namens een cliënt als onderhandelaar is opgetreden bij de structurering van een schuldemissie en waarbij, direct of indirect, een vergoeding aan het ratingbureau is betaald voor het afgeven van een rating voor deze schuldemissie.

III.   Transparantieverslag

Een ratingbureau stelt jaarlijks de volgende informatie beschikbaar:

1.   gedetailleerde informatie over de juridische en de eigendomsstructuur van het ratingbureau, met inbegrip van informatie over deelnemingen in de zin van de artikelen 9 en 10 van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten (2);

2.   een beschrijving van de interne controlemechanismen die de kwaliteit van zijn ratingactiviteiten waarborgt;

3.   statistieken over de toewijzing van zijn personeel voor de opstelling van nieuwe ratings, de herziening van ratings, de evaluatie van methodologieën en modellen, en de hoogste leiding;

4.   een beschrijving van zijn beleid op het gebied van de bewaring van gegevens;

5.   de uitkomst van de jaarlijkse interne toetsing van zijn onafhankelijke compliancefunctie;

6.   een beschrijving van zijn roulatiebeleid voor het management en de ratinganalisten;

7.   financiële informatie over de inkomsten van het ratingbureau, uitgesplitst naar vergoedingen voor rating- en niet-ratingactiviteiten met een uitvoerige beschrijving van elke categorie, en

8.   een verklaring inzake corporate governance in de zin van artikel 46 bis, lid 1, van Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (3). In het kader van deze verklaring wordt de in artikel 46 bis, lid 1, onder d), van genoemde richtlijn bedoelde informatie door het ratingbureau verstrekt, ongeacht of het bureau al dan niet onder Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (4) valt.


(1)  Richtlijn 2004/72/EG van de Commissie van 29 april 2004 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat gebruikelijke marktpraktijken, de definitie van voorwetenschap met betrekking tot van grondstoffen afgeleide instrumenten, het opstellen van lijsten van personen met voorwetenschap, de melding van transacties van leidinggevende personen en de melding van verdachte transacties betreft (PB L 162 van 30.4.2004, blz. 70).

(2)  PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38.

(3)  PB L 222 van 14.8.1978, blz. 11.

(4)  PB L 142 van 30.4.2004, blz. 12.


BIJLAGE II

IN DE REGISTRATIEAANVRAAG TE VERSTREKKEN INFORMATIE

1.   volledige naam van het ratingbureau en het adres van zijn statutaire zetel in de Gemeenschap;

2.   naam en contactgegevens van een contactpersoon en van de compliance officer;

3.   rechtspositie;

4.   ratingklassen waarvoor het ratingbureau een registratieaanvraag heeft ingediend;

5.   eigendomsstructuur;

6.   organisatiestructuur en corporate governance;

7.   financiële middelen voor het uitoefenen van ratingactiviteiten;

8.   personeel van het ratingbureau en de deskundigheid van dat personeel;

9.   informatie over de dochterondernemingen van het ratingbureau;

10.   beschrijving van de procedures en methodologieën om ratings af te geven en te toetsen;

11.   gedragslijnen en procedures om belangenconflicten te identificeren, te beheren en openbaar te maken;

12.   informatie over ratinganalisten;

13.   regelingen voor vergoedingen en prestatiebeoordelingen;

14.   andere diensten dan ratingactiviteiten die het ratingbureau voornemens is te verrichten;

15.   programma van werkzaamheden, waarin onder meer wordt aangegeven waar de belangrijkste bedrijfsactiviteiten naar verwachting zullen worden verricht, welke bijkantoren zullen worden opgericht en van welke aard de voorgenomen bedrijfsactiviteiten zijn;

16.   documenten en uitvoerige informatie over het verwachte gebruik van bekrachtigingen;

17.   documenten en uitvoerige informatie in verband met de verwachte uitbestedingsovereenkomsten, met informatie over de entiteiten die uitbestedingstaken vervullen.


RICHTLIJNEN

17.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 302/32


RICHTLIJN 2009/65/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 13 juli 2009

tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s)

(herschikking)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 47, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (2) is herhaaldelijk ingrijpend gewijzigd (3). Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van deze richtlijn te worden overgegaan.

(2)

Richtlijn 85/611/EEG heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling en het succes van de Europese beleggingsfondsensector. Ondanks de verbeteringen die sinds de aanneming, met name in 2001, in de richtlijn zijn aangebracht, werd het evenwel alsmaar duidelijker dat het icbe-regelgevingskader diende te worden gewijzigd om het aan de financiële markten van de 21ste eeuw aan te passen. Met het groenboek van de Commissie van 12 juli 2005 over de verbetering van het EU-kader beleggingsfondsen is de aanzet gegeven tot een publiek debat over de wijze waarop Richtlijn 85/611/EEG dient te worden gewijzigd om deze nieuwe uitdagingen aan te kunnen. Dit intensieve overleg heeft tot de algemeen gedeelde conclusie geleid dat ingrijpende wijzigingen in die richtlijn noodzakelijk zijn.

(3)

Een coördinatie van de nationale wettelijke regelingen voor instellingen voor collectieve belegging lijkt gewenst teneinde op Gemeenschapsniveau de mededingingsverhoudingen voor deze instellingen nader tot elkaar te brengen en aldaar een doeltreffender en meer uniforme bescherming van de deelnemers te verwezenlijken. Deze coördinatie vergemakkelijkt de opheffing van de beperkingen van het vrije verkeer op Gemeenschapsniveau van rechten van deelneming in icbe’s.

(4)

Gelet op de hierboven bedoelde doelstellingen, is het nodig voor de in de lidstaten gevestigde icbe’s te voorzien in gemeenschappelijke minimumregels met betrekking tot toelating, toezicht, inrichting, werkzaamheid en door hen te publiceren informatie.

(5)

De coördinatie van de wettelijke regelingen der lidstaten moet worden beperkt tot icbe’s die niet van het closed-end-type zijn en die hun rechten van deelneming aan het publiek in de Gemeenschap te koop aanbieden. Het is wenselijk dat icbe’s in het kader van hun beleggingsdoel wordt toegestaan om ook in andere financiële activa dan effecten te beleggen, mits deze voldoende liquide zijn. De financiële instrumenten die de icbe’s als beleggingen in hun activaportefeuille mogen opnemen, dienen te worden opgesomd in deze richtlijn. De belegging van een portefeuille volgens een index is een beheerstechniek.

(6)

Wanneer een bepaling van deze richtlijn de icbe noopt tot maatregelen, moet deze bepaling worden opgevat als een verwijzing naar de beheermaatschappij, wanneer de icbe is opgericht als beleggingsfonds dat door een beheermaatschappij wordt beheerd en wanneer zo’n fonds niet zelfstandig kan optreden omdat het geen rechtspersoon is.

(7)

Rechten van deelneming van een icbe worden in de zin van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten (4) als financiële instrumenten beschouwd.

(8)

De in haar lidstaat van herkomst aan de beheermaatschappij verleende vergunning moet de bescherming van de beleggers en de solvabiliteit van beheermaatschappijen garanderen, teneinde bij te dragen tot de stabiliteit van het financiële stelsel. Met de richtlijn wordt beoogd alleen de wezenlijke, noodzakelijke en voldoende harmonisatie tot stand te brengen om te komen tot een wederzijdse erkenning van de vergunningen en van de stelsels voor het prudentieel toezicht, waardoor één en dezelfde vergunning voor de gehele Gemeenschap geldig is en waarbij het beginsel van toezicht door de lidstaat van herkomst wordt toegepast.

(9)

Om te garanderen dat de beheermaatschappij aan de uit haar activiteiten voortvloeiende verplichtingen kan voldoen, en zodoende haar stabiliteit kan garanderen, zijn een aanvangskapitaal en een extra bedrag aan eigen vermogen vereist. Deze vereisten, met inbegrip van het gebruik van garanties, dienen opnieuw te worden bezien, om rekening te houden met ontwikkelingen, met name met betrekking tot de kapitaalvereisten in verband met operationele risico’s, in de Gemeenschap en andere internationale fora.

(10)

Het is noodzakelijk voor de bescherming van de belegger om de interne controle binnen elke beheermaatschappij te waarborgen, in het bijzonder door middel van een tweehoofdige bedrijfsleiding en door adequate interne controleprocedures.

(11)

Op grond van het beginsel dat het toezicht door de lidstaat van herkomst wordt uitgeoefend, mogen beheermaatschappijen waaraan in de lidstaat van herkomst vergunning is verleend, de diensten waarvoor hun vergunning is verleend binnen de gehele Gemeenschap verlenen door middel van vestiging van een bijkantoor of door middel van het vrij verrichten van diensten.

(12)

De aan een beheermaatschappij in haar lidstaat van herkomst verleende vergunning moet de beheermaatschappij in staat stellen in de lidstaten van ontvangst de volgende werkzaamheden in verband met het collectief beheer van beleggingsportefeuilles (beheer van unit trusts/beleggingsfondsen of beleggingsmaatschappijen) uit te oefenen, zonder daarbij afbreuk te doen aan de bepalingen van hoofdstuk XI: verhandelen via de oprichting van een bijkantoor van de rechten van deelneming in de geharmoniseerde unit trusts/beleggingsfondsen die door deze beheermaatschappij in haar lidstaat van herkomst worden beheerd; verhandelen van de aandelen in de geharmoniseerde beleggingsmaatschappijen die door de beheermaatschappij worden beheerd, via de oprichting van een bijkantoor; verhandelen van de rechten van deelneming in de geharmoniseerde unit trusts/beleggingsfondsen of van de aandelen van de geharmoniseerde beleggingsmaatschappijen die door andere beheermaatschappijen worden beheerd; vervullen van alle overige taken die onder het collectief beheer van beleggingsportefeuilles vallen; beheren van de activa van beleggingsmaatschappijen met statutaire zetel in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij; vervullen, in opdracht en voor rekening van beheermaatschappijen met statutaire zetel in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst van de betrokken beheermaatschappij, van de taken die tot het collectief beheer van beleggingsportefeuilles behoren. Wanneer een beheermaatschappij de rechten van deelneming in haar eigen geharmoniseerde unit trusts/beleggingsfondsen of de aandelen van haar eigen geharmoniseerde beleggingsmaatschappijen in de lidstaten van ontvangst verhandelt zonder een bijkantoor op te richten, dient zij uitsluitend onderworpen te zijn aan de regels inzake grensoverschrijdende transacties.

(13)

Gelet op het werkterrein van beheermaatschappijen en teneinde met nationale wetgeving rekening te houden, alsook om beheermaatschappijen de gelegenheid te bieden aanzienlijke schaalvoordelen te behalen, is het wenselijk hen eveneens toe te staan zowel beleggingsportefeuilles per cliënt, met inbegrip van pensioenfondsen, te beheren (beheer van individuele beleggingsportefeuilles) als bepaalde specifieke nevenactiviteiten uit te oefenen die met het hoofdbedrijf verband houden, met behoud van de stabiliteit van dergelijke maatschappijen. Er moeten evenwel specifieke voorschriften worden vastgesteld om belangenconflicten te voorkomen wanneer aan beheermaatschappijen vergunning wordt verleend om zowel collectieve als individuele beleggingsportefeuilles te beheren.

(14)

Het beheer van individuele beleggingsportefeuilles is een beleggingsdienst die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2004/39/EG valt. Het is voor de totstandbrenging van een uniform regelgevingskader op dit gebied wenselijk de beheermaatschappijen waarvan de vergunning eveneens op deze dienst betrekking heeft, aan de in die richtlijn vastgestelde voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening te onderwerpen.

(15)

De lidstaat van herkomst moet in het algemeen strengere regels dan in deze richtlijn zijn vastgesteld, van toepassing kunnen verklaren, in het bijzonder met betrekking tot de vergunningsvoorwaarden, de voorschriften inzake prudentieel toezicht en de regels inzake informatieverstrekking en het prospectus.

(16)

Het is wenselijk regels vast te stellen met betrekking tot de voorwaarden waaronder een beheermaatschappij, op basis van lastgevingen, specifieke taken aan derden mag delegeren om tot een efficiëntere bedrijfsvoering te komen. De lidstaten die een dergelijke delegatie van taken toestaan, moeten er voor de correcte toepassing van het beginsel van toezicht door de lidstaat van herkomst op toezien dat de beheermaatschappijen waaraan zij vergunning hebben verleend, hun taken niet volledig aan één of meer derden delegeren zodanig dat zij een brievenbusmaatschappij worden, en dat het delegeren van taken een juiste uitoefening van het toezicht op de beheermaatschappij niet belemmert. Het feit dat de beheermaatschappij sommige van haar taken heeft gedelegeerd laat de aansprakelijkheid van deze maatschappij of de bewaarder jegens de deelnemers en de bevoegde autoriteiten geheel onverlet.

(17)

Om op de lange termijn gelijke mededingingsvoorwaarden en adequaat toezicht te waarborgen, dient de Commissie de mogelijkheden om het delegeren van taken op communautair niveau te harmoniseren, te kunnen onderzoeken.

(18)

Het beginsel van toezicht door de lidstaat van herkomst vereist dat de bevoegde autoriteiten een vergunning weigeren of intrekken wanneer uit bepaalde gegevens en omstandigheden, zoals de inhoud van het programma van werkzaamheden, de geografische spreiding of de werkelijk uitgeoefende werkzaamheden, op ondubbelzinnige wijze blijkt dat een beheermaatschappij het rechtsstelsel van een lidstaat heeft gekozen om zich te onttrekken aan de strengere voorschriften van een andere lidstaat waar zij het grootste deel van haar werkzaamheden uitoefent of voornemens is uit te oefenen. Voor de toepassing van deze richtlijn moet aan een beheermaatschappij vergunning worden verleend in de lidstaat waar zij haar statutaire zetel heeft. Overeenkomstig het beginsel van toezicht door de lidstaat van herkomst dienen alleen de bevoegde autoriteiten in de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij bevoegd te worden geacht om toezicht te houden op de organisatie van de beheermaatschappij, met inbegrip van alle procedures en middelen om de in bijlage II bedoelde administratieve taken te verrichten, waarop de wetgeving van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij van toepassing zou moeten zijn.

(19)

Indien de icbe wordt beheerd door een beheermaatschappij die in een andere lidstaat is toegelaten dan de lidstaat van herkomst van de icbe, moet deze beheermaatschappij adequate procedures en regelingen vaststellen om te reageren op klachten van investeerders, onder meer door passende bepalingen in distributievoorschriften of door middel van het beschikbaar stellen van een adres in de lidstaat van herkomst van de icbe, dat niet een adres van de beheermaatschappij zelf hoeft te zijn. Ook moet een dergelijke beheermaatschappij adequate procedures en regelingen vaststellen om op verzoek van de openbare of de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe informatie beschikbaar te stellen, bijvoorbeeld door onder de werknemers van de beheermaatschappij een contactpersoon aan te duiden die verzoeken om informatie moet behandelen. Een dergelijke beheermaatschappij mag er echter door de lidstaat van ontvangst van de icbe niet toe worden verplicht een plaatselijke vertegenwoordiger in die lidstaat te hebben om aan deze verplichtingen te voldoen.

(20)

De bevoegde autoriteiten die een vergunning verlenen aan een icbe, moeten het reglement van het beleggingsfonds of de statuten van de beleggingsmaatschappij, de keuze van de bewaarder en het vermogen van de beheermaatschappij om de icbe te beheren, in aanmerking nemen. Wanneer de beheermaatschappij in een andere lidstaat is gevestigd, moeten de bevoegde autoriteiten kunnen vertrouwen op een verklaring van de bevoegde autoriteiten in de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij betreffende het soort icbe waarvoor de beheermaatschappij een vergunning tot beheer heeft. De vergunning van een icbe mag niet afhankelijk worden gesteld van een aanvullend kapitaalvereiste op het niveau van de beheermaatschappij, de situering van de statutaire zetel van de beheermaatschappij in de lidstaat van herkomst van de icbe of de situering van enigerlei werkzaamheid van de beheersmaatschappij in de lidstaat van herkomst van de icbe.

(21)

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe dienen bevoegd te zijn voor toezicht op de naleving van de regels betreffende de oprichting en werking van de icbe, waarop de wetgeving van de lidstaat van herkomst van de icbe van toepassing moet zijn. Daartoe moeten de bevoegde autoriteiten in de lidstaat van herkomst van de icbe rechtstreeks informatie van de beheermaatschappij kunnen krijgen. Met name kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de van de beheermaatschappij eisen dat beheermaatschappijen informatie verstrekken over transacties betreffende de in die lidstaat toegestane beleggingen van de icbe, met inbegrip van informatie uit de boekhouding en registers betreffende deze transacties en fondsenrekeningen. Om eventuele overtredingen van de onder hun verantwoordelijkheid vallende voorschriften te corrigeren, moeten de bevoegde autoriteiten in de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij kunnen vertrouwen op de samenwerking met de bevoegde autoriteiten in de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij en, zo nodig, rechtstreeks kunnen optreden tegen de beheermaatschappij.

(22)

De lidstaat van herkomst van de icbe moet regels kunnen vaststellen betreffende de inhoud van het deelnemersregister van de icbe. De organisatie van het bijhouden en de plaats van dit register moet evenwel deel blijven uitmaken van de organisatorische regelingen van de beheermaatschappij.

(23)

De lidstaat van herkomst van de icbe moet over alle middelen beschikken om overtredingen van de voorschriften van de icbe te corrigeren. Hiertoe moeten de bevoegde autoriteiten de lidstaat van herkomst van de icbe preventieve maatregelen kunnen nemen en sancties tegen de beheermaatschappij kunnen vaststellen. In laatste instantie moeten de bevoegde autoriteiten de lidstaat van herkomst van de icbe de mogelijkheid hebben van de beheermaatschappij te eisen dat zij het beheer van de icbe stopzet. De lidstaten moeten in de nodige voorschriften voorzien om in dergelijk geval tot een behoorlijk beheer van de icbe te komen of de icbe te ontbinden.

(24)

Om toezichtsarbitrage te voorkomen en het vertrouwen in de doeltreffendheid van het toezicht door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst te bevorderen, moet een vergunning worden geweigerd wanneer een icbe wordt belet haar rechten van deelneming in haar lidstaat van herkomst in de handel te brengen, wanneer zij een vergunning heeft verkregen dient de icbe de vrijheid te hebben om de lidstaat/lidstaten te kiezen waar haar rechten van deelneming overeenkomstig deze richtlijn zullen worden verhandeld.

(25)

Om de belangen van de aandeelhouders te vrijwaren en gelijke concurrentievoorwaarden te scheppen op de markt voor geharmoniseerde instellingen voor collectieve belegging is er voor beleggingsmaatschappijen aanvangskapitaal vereist. Beleggingsmaatschappijen die een beheermaatschappij hebben aangewezen, zijn evenwel gedekt via het extra bedrag aan eigen vermogen van de beheermaatschappij.

(26)

Indien er toepasselijke voorschriften inzake bedrijfsvoering en delegatie van taken bestaan, en, indien delegatie volgens het recht van de lidstaat van herkomst is toegestaan, moeten beleggingsmaatschappijen met een vergunning, mutatis mutandis aan zulke voorschriften voldoen, hetzij direct, wanneer zij geen beheersmaatschappij hebben aangewezen die over een vergunning beschikt overeenkomstig deze richtlijn, hetzij indirect, wanneer zij een dergelijke beheermaatschappij hebben aangewezen.

(27)

Hoewel consolidatie van icbe’s noodzakelijk is, stuiten fusies van icbe’s in de Gemeenschap nog op tal van moeilijkheden van wettelijke en bestuursrechtelijke aard. Met het oog op een betere werking van de interne markt is het daarom noodzakelijk communautaire voorschriften vast te stellen om fusies tussen icbe’s (en beleggingscompartimenten daarvan) te vergemakkelijken. Hoewel sommige lidstaten waarschijnlijk alleen rechtens bij overeenkomst geregelde fondsen toelaten, zouden grensoverschrijdende fusies tussen alle icbe’s (bij overeenkomst, als trust of bij statuten geregelde fondsen) door elke lidstaat moeten worden toegestaan en erkend, zonder dat de lidstaten in hun nationale wetgeving nieuwe juridische vormen van icbe’s hoeven op te nemen.

(28)

Deze richtlijn heeft betrekking op de fusietechnieken die het gebruikelijkst zijn in de lidstaten. De richtlijn vereist niet dat alle lidstaten alle drie technieken in hun nationale recht opnemen, maar dat elke lidstaat een overdracht van fondsen als gevolg van deze fusietechnieken zou moeten erkennen. De richtlijn mag een icbe evenwel niet beletten om uitsluitend op nationaal niveau van andere technieken gebruik te maken, in situaties waarin geen van de bij de fusie betrokken icbe’s voor het grensoverschrijdend verhandelen van haar rechten van deelneming is aangemeld. Deze fusies zullen dan aan de desbetreffende voorschriften van het nationale recht onderworpen blijven. Nationale regels inzake quora mogen geen onderscheid maken tussen binnenlandse en grensoverschrijdende fusies, noch strenger zijn dan de regels voor fusies van vennootschappen.

(29)

Ter bescherming van de belangen van beleggers dienen de lidstaten voor te schrijven dat voorgenomen nationale of grensoverschrijdende fusies tussen icbe’s door hun bevoegde autoriteiten moeten worden goedgekeurd. In het geval van grensoverschrijdende fusies dienen de bevoegde autoriteiten van de fuserende icbe de fusie goed te keuren om te waarborgen dat de belangen van de deelnemers die effectief van icbe veranderen naar behoren worden beschermd. Indien bij de fusie meerdere fuserende icbe’s zijn betrokken en deze icbe’s in verschillende lidstaten zijn gevestigd, moeten de bevoegde autoriteiten van elke fuserende icbe in nauw overleg met elkaar, onder meer door een adequate uitwisseling van informatie, de fusie goedkeuren. Daar ook de belangen van de deelnemers in de ontvangende icbe op adequate wijze moeten worden beschermd, dient daarmee rekening te worden gehouden door de bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat van herkomst van de icbe.

(30)

Bovendien moeten de deelnemers in zowel de fuserende als de ontvangende icbe kunnen verzoeken om de inkoop of terugbetaling van hun rechten van deelneming of, indien mogelijk, deze om te zetten in deelnemingen in andere icbe’s met een soortgelijk beleggingsbeleid die worden beheerd door dezelfde beheermaatschappij of door een andere, gelieerde maatschappij. Aan dit recht mogen geen bijkomende kosten verbonden zijn anders dan de kosten die de respectieve icbe uitsluitend in rekening mag brengen om desinvesteringskosten in alle, in de prospectussen van de fuserende en de ontvangende icbe uiteengezette situaties, op te vangen.

(31)

Er moet ook in controle van fusies door derden worden voorzien. De bewaarder van elke icbe die bij de fusie is betrokken, dient te controleren of het gemeenschappelijke fusievoorstel in overeenstemming is met de relevante bepalingen van deze richtlijn en met het fondsreglement van de betrokken icbe. Hetzij een bewaarder of een onafhankelijke auditor dient ten behoeve van alle bij de fusie betrokken icbe’s een verslag op te stellen waarin de methoden voor de waardering van de activa en passiva van deze icbe’s en de berekeningsmethode voor de ruilverhouding zoals deze in het gemeenschappelijke fusievoorstel zijn uiteengezet, evenals de feitelijke ruilverhouding en, indien van toepassing, de contante geldwaarde per recht van deelneming, worden gevalideerd. Met het oog op de beperking van de aan grensoverschrijdende fusies verbonden kosten dient het mogelijk te zijn één enkel verslag voor alle betrokken icbe’s op te stellen. De wettelijke auditor van de fuserende icbe(’s) of de ontvangende icbe dient daartoe te worden gemachtigd. Ter wille van de bescherming van de beleggers dienen deelnemers in staat te zijn om desgewenst kosteloos een afschrift van dit verslag te verkrijgen.

(32)

Het is van bijzonder belang dat deelnemers afdoende worden geïnformeerd over de voorgenomen fusie en dat hun rechten voldoende beschermd zijn. Hoewel de fusie vooral de belangen van de deelnemers in de fuserende icbe(’s) raakt, dienen ook de belangen van deelnemers in de ontvangende icbe te worden beschermd.

(33)

De in deze richtlijn vervatte bepalingen met betrekking tot fusies laten de toepassing van de wetgeving betreffende de controle op concentraties van ondernemingen, en met name Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties tussen ondernemingen (de „EG-concentratieverordening”) (5), onverlet.

(34)

Het vrij verhandelen van de rechten van deelneming in icbe’s die gemachtigd zijn om tot 100 % van hun eigen activa te beleggen in effecten van eenzelfde uitgevende instelling (staat, territoriaal publiekrechtelijk lichaam enz.), mag rechtstreeks noch middellijk tot gevolg hebben dat de werking van de kapitaalmarkten wordt verstoord of dat de financiering van een lidstaat wordt bemoeilijkt.

(35)

De in deze richtlijn opgenomen definitie van effecten is alleen van toepassing met het oog op de doelstellingen van deze richtlijn en laat de diverse definities die in de nationale wetgevingen voor andere, zoals fiscale doeleinden, gehanteerd worden, onverlet. Aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen waardepapieren die zijn uitgegeven door instellingen zoals „building societies” en „industrial and provident societies” en die in de praktijk alleen kunnen worden overgedragen door inkoop door de uitgevende instelling, worden bijgevolg niet door deze definitie bestreken.

(36)

Onder geldmarktinstrumenten worden de categorieën verhandelbare instrumenten verstaan die gewoonlijk niet op gereglementeerde markten worden verhandeld maar in op de geldmarkt zozeer, zoals bijvoorbeeld schatkistcertificaten, kortlopend papier van lokale overheden, depositocertificaten, commercial paper, verhandelbaar papier over middellange termijn en bankaccepten.

(37)

Het begrip gereglementeerde markten in deze richtlijn stemt overeen met dat in Richtlijn 2004/39/EG.

(38)

Het is wenselijk een icbe toe te staan haar activa te beleggen in rechten van deelneming in icbe’s en andere instellingen voor collectieve belegging van het open-end-type die eveneens met toepassing van het beginsel van de risicospreiding in de in deze richtlijn bedoelde liquide financiële activa beleggen. De icbe’s of andere instellingen voor collectieve belegging waarin een icbe belegt, moeten eveneens aan effectief toezicht onderworpen zijn.

(39)

De mogelijkheden voor een icbe om te beleggen in icbe’s en andere instellingen voor collectieve belegging moeten tot ontwikkeling kunnen komen. Daarom moet worden gegarandeerd dat die beleggingsactiviteiten geen afbreuk doen aan de bescherming van de belegger. Het verruimen van de mogelijkheden voor icbe’s om te beleggen in de rechten van deelneming van andere icbe’s en instellingen voor collectieve belegging vergt dat voorschriften worden opgenomen betreffende kwantitatieve begrenzingen, informatieverstrekking en het voorkomen van het cascadeverschijnsel.

(40)

Gezien de ontwikkelingen op de markten en de voltooiing van de economische en monetaire unie is het wenselijk icbe’s toe te staan in bankdeposito’s te beleggen. Teneinde een adequate liquiditeit van beleggingen in deposito’s te waarborgen, dienen deze deposito’s onmiddellijk opeisbaar of opvraagbaar te zijn. Indien de deposito’s worden aangehouden bij een kredietinstelling met statutaire zetel in een derde land, dient de kredietinstelling onderworpen te zijn aan bedrijfseconomische voorschriften gelijkwaardig aan die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld.

(41)

Afgezien van het geval waarin een icbe overeenkomstig haar fondsreglement of statuten in bankdeposito’s belegt, moet het mogelijk zijn om alle icbe’s toe te staan accessoir ook liquide middelen, zoals onmiddellijk opvraagbare bankdeposito’s, te houden. Het accessoir houden van dergelijke liquide middelen kan o.a. gerechtvaardigd zijn: om lopende of onvoorziene betalingen te kunnen uitvoeren; bij verkopen, gedurende de termijn die noodzakelijk is om de liquide middelen te herbeleggen in effecten, geldmarktinstrumenten of andere in deze richtlijn bedoelde financiële activa; wanneer vanwege ongunstige marktomstandigheden, niet langer dan strikt noodzakelijk is, het verrichten van beleggingen in effecten, geldmarktinstrumenten en andere financiële activa dient te worden opgeschort.

(42)

Om redenen in verband met het prudentieel toezicht moeten icbe’s een buitensporige concentratie vermijden in beleggingen waardoor een tegenpartijrisico zou worden aangegaan jegens één en dezelfde instelling of jegens instellingen die tot dezelfde groep behoren.

(43)

Het moet icbe’s uitdrukkelijk worden toegestaan om, als onderdeel van hun algemene beleggingsbeleid of voor risicodekkingsdoeleinden, om een vooropgesteld financieel doel of het in het prospectus vermelde risicoprofiel te bereiken, in financiële derivaten te beleggen. Ter wille van de bescherming van de belegger is het noodzakelijk het maximale potentiële risico met betrekking tot afgeleide instrumenten zodanig te beperken dat dit risico de totale nettowaarde van de portefeuille van de icbe niet overschrijdt. Teneinde steeds zicht te hebben op de uit derivatentransacties voortvloeiende risico’s en verplichtingen en de naleving van de beleggingsbegrenzingen te toetsen, moeten deze risico’s en verplichtingen doorlopend worden geëvalueerd en bewaakt. Ten slotte moeten de icbe’s, om bescherming van de belegger door middel van informatieverstrekking te garanderen, de strategieën, technieken en beleggingsbeperkingen met betrekking tot hun derivatentransacties beschrijven.

(44)

Maatregelen voor de aanpak van mogelijke tegenstrijdige belangen in producten waarbij het kredietrisico wordt overgedragen door omzetting in effecten, zoals beoogd ten aanzien van Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (6) en Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (7), moeten in alle relevante bepalingen betreffende de financiële sector consistent en samenhangend zijn. De Commissie zal, eveneens ten aanzien van deze richtlijn, passende wetgevingsvoorstellen aanreiken om een dergelijke consistentie en samenhang te bewerkstelligen, na een zorgvuldige beoordeling van het effect van dergelijke voorstellen.

(45)

Ten aanzien van OTC-derivaten moeten eisen worden gesteld wat betreft de kwaliteit van de tegenpartijen en instrumenten, alsook met betrekking tot de liquiditeit en de doorlopende evaluatie van de positie. Met deze eisen wordt beoogd de bescherming van de belegger op een adequaat niveau te brengen, dat vrijwel evenwaardig is aan het beschermingsniveau dat beleggers genieten wanneer zij derivaten verwerven waarin op gereglementeerde markten wordt gehandeld.

(46)

Derivatentransacties mogen in geen geval worden gebruikt om de in deze richtlijn neergelegde beginselen of voorschriften te omzeilen. Wat OTC-derivaten betreft, moeten aanvullende risicospreidingsregels gelden voor risico’s jegens één en dezelfde tegenpartij of groep tegenpartijen.

(47)

Sommige technieken voor portefeuillebeheer door instellingen voor collectieve belegging die overwegend in aandelen of in obligaties beleggen, zijn gebaseerd op het reconstrueren van aandelenindexen of obligatie-indexen. Het is wenselijk icbe’s toe te staan welbekende en erkende aandelenindexen of obligatie-indexen te reconstrueren. Derhalve kan het noodzakelijk zijn soepeler risicospreidingsregels vast te stellen voor icbe’s die met dat doel in aandelen of obligaties beleggen.

(48)

Instellingen voor collectieve belegging die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, mogen niet voor andere doeleinden worden gebruikt dan voor de collectieve belegging van uit het publiek aangetrokken kapitaal overeenkomstig de voorschriften van deze richtlijn. In de in deze richtlijn aangegeven gevallen moet het voor een icbe alleen mogelijk zijn dochterondernemingen te hebben wanneer deze nodig zijn om voor zichzelf effectief bepaalde, eveneens in deze richtlijn omschreven werkzaamheden te verrichten. Het is nodig effectief toezicht op icbe’s te garanderen. Het mag een icbe derhalve alleen worden toegestaan een dochteronderneming in een derde land op te richten in de gevallen die in deze richtlijn zijn omschreven en onder de daarin neergelegde voorwaarden. De algemene verplichting om uitsluitend te handelen in het belang van de houders van rechten van deelneming, en met name het streven naar een grotere kostenefficiëntie, machtigen een icbe geenszins tot het nemen van maatregelen die een belemmering zouden kunnen vormen voor een effectieve uitoefening van de toezichthoudende taken door de bevoegde autoriteiten.

(49)

De oorspronkelijke versie van Richtlijn 85/611/EEG voorzag in een afwijking van de begrenzing van het percentage van haar activa dat een icbe in effecten van eenzelfde uitgevende instelling mag beleggen in het geval van door een lidstaat uitgegeven of gegarandeerde obligaties en stond in dit kader de icbe’s toe tot 35 % van hun activa met name te beleggen in dergelijke obligaties. Een soortgelijke maar meer beperkte afwijking, is gerechtvaardigd ten aanzien van de obligaties uit de particuliere sector, die zelfs bij het ontbreken van een garantie van staatswege bijzondere garanties voor de belegger bieden krachtens de daarop toepasselijke specifieke regelingen. Het is dientengevolge noodzakelijk de afwijking te doen uitstrekken tot al deze obligaties uit de particuliere sector die voldoen aan gemeenschappelijk vastgestelde criteria en het aan de lidstaten over te laten de lijst op te stellen van de obligaties waaraan zij voornemens zijn, in voorkomend geval, een afwijking te verlenen.

(50)

Diverse lidstaten hebben bepalingen vastgesteld die niet-geharmoniseerde instellingen voor collectieve belegging in staat stellen hun activa te poolen in een zogeheten master-fonds. Om icbe’s toe te staan van dergelijke constructies gebruik te maken, is het noodzakelijk feeder-icbe’s die hun activa in een master-icbe willen poolen, vrij te stellen van het verbod om meer dan 10 % of, al naargelang het geval, 20 % van hun activa in één instelling voor collectieve belegging te beleggen. Een dergelijke vrijstelling is gerechtvaardigd omdat de feeder-icbe al of vrijwel al haar activa belegt in de gediversifieerde portefeuille van de master-icbe, die zelf aan de voor icbe’s geldende spreidingsregels is onderworpen.

(51)

Teneinde de efficiënte werking van de interne markt te bevorderen en overal in de Gemeenschap eenzelfde niveau van beleggersbescherming te waarborgen, dienen zowel master-feederconstructies waarbij de master en de feeder in dezelfde lidstaat zijn gevestigd als master-feederconstructies waarbij deze in verschillende lidstaten zijn gevestigd, te zijn toegestaan. Om ervoor te zorgen dat beleggers een beter zicht hebben op master-feederconstructies en dat toezichthouders gemakkelijker toezicht op dergelijke constructies kunnen uitoefenen, met name in een grensoverschrijdende situatie, mag een feeder-icbe niet in meer dan één master kunnen beleggen. Teneinde overal in de Gemeenschap eenzelfde niveau van beleggersbescherming te waarborgen, dient de master zelf een toegelaten icbe te zijn. Om een buitensporige administratieve last te voorkomen, hoeven geen grensoverschrijdende transacties te worden aangemeld als een master geen kapitaal aantrekt van bewoners van een andere lidstaat dan de lidstaat waar hij is gevestigd, maar slechts een of meer feeder-icbe’s in die andere lidstaat heeft.

(52)

Ter bescherming van beleggers in feeder-icbe’s dient de belegging van feeder-icbe’s in een master-icbe vooraf te worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de feeder-icbe. Alleen voor de oorspronkelijke belegging in de master-icbe, waar de feeder-icbe het voor beleggingen in een andere icbe gestelde plafond overschrijdt, is toestemming nodig. Om de doeltreffende werking van de interne markt te vergemakkelijken en om een zelfde niveau van beleggersbescherming in de Gemeenschap te waarborgen, moet, voordat de investering van de feeder-icbe in de master-icbe wordt goedgekeurd, worden voldaan aan gedetailleerde voorwaarden, ook met betrekking tot de voor te leggen documenten en de te verstrekken informatie.

(53)

Teneinde een feeder-icbe in staat te stellen de belangen van haar deelnemers optimaal te behartigen en haar in een zodanige positie te plaatsen dat zij van de master-icbe alle voor het vervullen van haar verplichtingen benodigde informatie en documenten kan verkrijgen, dienen de feeder en de master-icbe een bindende en afdwingbare overeenkomst aan te gaan. Indien zowel de feeder- als de master- icbe evenwel door dezelfde beheermaatschappij wordt beheerd, zou het moeten volstaan dat de laatste interne bedrijfsvoeringsregels opstelt. Een overeenkomst tot uitwisseling van informatie tussen ofwel de bewaarders ofwel de auditors van de feeder-icbe en de master-icbe dient de doorstroming van de informatie en documenten te garanderen die de bewaarder of auditor van de feeder-icbe nodig hebben om hun taken te kunnen vervullen. De richtlijn moet waarborgen dat de bewaarders of auditors bij de naleving van deze vereisten geen overtredingen begaan in verband met eventuele restricties voor de openbaarmaking van informatie of op het vlak van de gegevensbescherming.

(54)

Teneinde een hoog niveau van bescherming van de belangen van beleggers in een feeder-icbe te waarborgen, dienen het prospectus, de essentiële beleggersinformatie en alle publicitaire mededelingen aan de specifieke kenmerken van master-feederconstructies te zijn aangepast. De belegging van de feeder-icbe in de master-icbe dient onverlet te laten dat de feeder-icbe zelf, hetzij op verzoek van haar deelnemers rechten van deelneming mag terugkopen of verzilveren, hetzij de belangen van haar deelnemers optimaal mag behartigen.

(55)

In het kader van deze richtlijn moeten deelnemers beschermd zijn tegen het in rekening brengen van ongerechtvaardigde extra kosten door een voor master-icbe’s geldend verbod op het aanrekenen van inschrijvings- of aflossingskosten aan feeder-icbe’s. De master-icbe moet evenwel inschrijvings- en aflossingskosten kunnen aanrekenen aan andere beleggers in de master-icbe.

(56)

De omzettingsregels dienen een bestaande icbe in staat te stellen zich tot een feeder-icbe om te vormen. Tegelijkertijd dienen deze regels de deelnemers afdoende te beschermen. Daar omvorming tot een fundamentele wijziging van het beleggingsbeleid leidt, dient de icbe die zich omvormt, ertoe te worden verplicht haar deelnemers voldoende informatie te verstrekken, zodat deze in staat zijn te beslissen of zij hun belegging behouden. De bevoegde autoriteiten mogen van de feeder-icbe niet meer of andere informatie eisen dan die welke reeds gespecificeerd is in deze richtlijn.

(57)

Wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de master-icbe in kennis worden gesteld van een onregelmatigheid betreffende de master-icbe of ontdekken dat de master-icbe de bepalingen van deze richtlijn niet naleeft, kunnen zij indien nodig besluiten passende acties te ondernemen om ervoor te zorgen dat de deelnemers in de master-icbe hierover worden ingelicht.

(58)

De lidstaten dienen een duidelijk onderscheid te maken tussen publicitaire mededelingen en de informatie die krachtens deze richtlijn aan beleggers moet worden verstrekt. De verplicht aan beleggers te verstrekken informatie omvat essentiële beleggersinformatie, het prospectus, jaarverslagen en halfjaarlijkse verslagen.

(59)

Aan beleggers dient, zonder kosten en ruim voor inschrijving voor de icbe, in een specifiek document essentiële beleggersinformatie te worden verstrekt om hen te helpen met kennis van zaken beleggingsbeslissingen te nemen. Deze essentiële beleggersinformatie mag alleen de essentiële elementen bevatten die noodzakelijk zijn om dergelijke beslissingen te nemen. De aard van de informatie die in de essentiële beleggersinformatie dient te worden opgenomen, moet volledig worden geharmoniseerd om een adequate beleggersbescherming en vergelijkbaarheid te garanderen. De essentiële beleggersinformatie dient in beknopte vorm te worden gepresenteerd. Eén enkel kort document, waarin de informatie in een welbepaalde volgorde is vermeld, is het meest geschikt om de voor kleine beleggers aangewezen duidelijkheid en eenvoud van presentatie te bereiken en zou tevens zinvolle vergelijkingen mogelijk maken, met name van kosten en risicoprofiel, die relevant zijn voor het beleggingsbesluit.

(60)

De bevoegde autoriteiten van iedere lidstaat stellen het publiek in een speciaal daarvoor bestemde afdeling van hun website, essentiële beleggersinformatie ter beschikking, die betrekking heeft op alle icbe’s die in de betrokken lidstaten zijn goedgekeurd.

(61)

Voor alle icbe’s dient essentiële beleggersinformatie te worden opgesteld. Beheermaatschappijen of, in voorkomend geval, beleggingsmaatschappijen dienen de essentiële beleggersinformatie aan de relevante entiteiten te verstrekken, overeenkomstig de toegepaste verkoopmethode (rechtstreekse verkoop of verkoop via intermediairs). Intermediairs dienen essentiële beleggersinformatie te verstrekken aan cliënten en potentiële cliënten.

(62)

Icbe’s zouden hun rechten van deelneming in andere lidstaten moeten kunnen verkopen, afhankelijk van een kennisgevingsprocedure die op een betere communicatie tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten is gebaseerd. Nadat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe het volledige kennisgevingsdossier hebben doorgezonden, mag de lidstaat van ontvangst van de icbe niet in staat zijn om zich tegen de toegang tot zijn markt door een in een andere lidstaat gevestigde icbe te verzetten, en evenmin om de door die andere lidstaat verleende toelating aan te vechten.

(63)

Icbe’s moeten hun rechten van deelneming alleen kunnen verkopen, wanneer zij de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat er faciliteiten zijn ingericht om betalingen te doen aan deelnemers, om rechten van deelneming terug te kopen of te verzilveren en om de informatie beschikbaar te stellen die icbe’s verplicht zijn te verstrekken.

(64)

Om de grensoverschrijdende verhandeling van rechten van deelneming in een icbe te bevorderen, dienen de voor de verhandeling van rechten van deelneming in de icbe getroffen regelingen aan de in de lidstaat van ontvangst van de icbe van toepassing zijnde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen te worden getoetst nadat de icbe toegang tot de markt van deze lidstaat heeft gekregen. Deze toetsing kan betrekking hebben op de toepasselijkheid van verkoopregelingen, met name van distributieregelingen en de verplichting om publicitaire mededelingen op een correcte, duidelijke en niet-misleidende wijze te presenteren. Deze richtlijn belet de bevoegde autoriteiten van het land van ontvangst evenwel niet om te toetsen of de marketingcommunicatie, waarvan de essentiële beleggersinformatie, het prospectus en jaarlijkse en halfjaarlijkse rapportage geen deel uitmaken, in overeenstemming met het nationale recht is, voordat de icbe daarvan gebruik kan maken, mits een dergelijke toetsing niet discriminerend is en deze icbe de toegang tot de markt niet belet.

(65)

Omwille van een betere rechtszekerheid moet ervoor worden gezorgd dat een icbe die haar rechten van deelneming op grensoverschrijdende basis verhandelt, vlot toegang heeft tot complete informatie, in de vorm van een elektronische publicatie en in een taal die in de internationale financiële wereld gebruikelijk is, over de in de lidstaat van ontvangst van de icbe toepasselijke wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die specifiek betrekking hebben op regelingen voor de verhandeling van rechten van deelneming in icbe’s. De aansprakelijkheid ten aanzien van dergelijke publicaties dient onder de nationale wetgeving te vallen.

(66)

Om de toegang van een icbe tot de markten van andere lidstaten te bevorderen, mag enkel van de icbe worden verlangd dat zij de essentiële beleggersinformatie vertaalt in de officiële taal of een van de officiële talen van een lidstaat van ontvangst van de icbe, dan wel in een taal die door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat is goedgekeurd. In de essentiële beleggersinformatie dient (dienen) de ta(a)l(en) te worden vermeld waarin andere verplicht te verstrekken documenten en aanvullende informatie beschikbaar zijn. De icbe dient verantwoordelijk te zijn voor het maken van deze vertalingen en besluit of een gewone dan wel een beëdigde vertaling vereist is.

(67)

Om de toegang tot de markten van andere lidstaten te vergemakkelijken, is het belangrijk dat er geen kennisgevingskosten zijn.

(68)

De lidstaten moeten de nodige administratieve en organisatorische maatregelen nemen om samenwerking tussen de nationale autoriteiten en de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten mogelijk te maken, onder meer door bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen deze autoriteiten, die kunnen voorzien in het vrijwillig delegeren van taken.

(69)

De convergentie van de bevoegdheden van de bevoegde autoriteiten dient te worden versterkt om de eenvormige handhaving van deze richtlijn in alle lidstaten te bewerkstelligen. Een gemeenschappelijk minimumpakket van bevoegdheden die aansluiten bij die welke krachtens andere communautaire wetgeving inzake financiële diensten aan de bevoegde autoriteiten zijn toegekend, moet de doelmatigheid van het toezicht garanderen. Voorts moeten lidstaten sanctieregels vaststellen, eventueel met inbegrip van strafrechtelijke of administratieve sancties, alsmede administratieve maatregelen, die van toepassing zijn op overtredingen van de onderhavige richtlijn. Lidstaten moeten ook de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden gehandhaafd.

(70)

De bepalingen betreffende de uitwisseling van informatie tussen de nationale bevoegde autoriteiten en de wederzijdse bijstands- en samenwerkingsplicht dienen te worden versterkt.

(71)

Met het oog op grensoverschrijdende dienstverlening moeten duidelijke bevoegdheden worden toegewezen aan de respectieve bevoegde autoriteiten, teneinde lacunes of overlappingen te vermijden in overeenstemming met de toepasselijke regelgeving.

(72)

De bepalingen van deze richtlijn met betrekking tot de juiste uitoefening van de toezichthoudende taken door de bevoegde autoriteiten doelen ook op het toezicht op geconsolideerde basis, dat op een icbe of een onderneming die bij haar bedrijf betrokken is dient te worden uitgeoefend wanneer de communautaire rechtsregels een dergelijk toezicht voorschrijven. In zulke gevallen moeten de autoriteiten waaraan om een vergunning is gevraagd, de autoriteiten kunnen identificeren die bevoegd zijn voor het toezicht op geconsolideerde basis op deze icbe of een onderneming die bij haar bedrijf betrokken is.

(73)

Het beginsel van toezicht door de lidstaat van herkomst vereist dat de bevoegde autoriteiten een vergunning intrekken of weigeren, wanneer uit bepaalde gegevens, zoals de inhoud van het programma van werkzaamheden, de plaats van vestiging of de werkelijk uitgeoefende werkzaamheden, op ondubbelzinnige wijze blijkt dat de icbe of een onderneming die bij haar bedrijf betrokken is het rechtsstelsel van een lidstaat heeft gekozen om zich te onttrekken aan de strengere voorschriften van een andere lidstaat, waar zij het grootste deel van haar werkzaamheden uitoefent of voornemens is uit te oefenen.

(74)

Bepaalde praktijken zoals fraude of misbruik van voorkennis, ook al hebben zij betrekking op andere ondernemingen dan icbe’s of ondernemingen die bij hun bedrijf betrokken zijn, kunnen toch de stabiliteit van het financiële stelsel alsmede de integriteit ervan aantasten.

(75)

Het is dienstig te voorzien in de mogelijkheid van uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten en autoriteiten of organen die uit hoofde van hun functie bijdragen tot de versterking van de stabiliteit van het financiële stelsel. Teneinde het vertrouwelijke karakter van de doorgegeven informatie te bewaren, moet het aantal geadresseerden bij dergelijke uitwisselingenstrikt beperkt blijven.

(76)

Er moet bepaald worden onder welke voorwaarden de genoemde uitwisseling van informatie is toegestaan.

(77)

Wanneer bepaald is dat informatie alleen met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten mag worden doorgegeven, mogen deze autoriteiten aan hun instemming eventueel strikte voorwaarden verbinden.

(78)

Ook dient uitwisseling van informatie te worden toegestaan tussen de bevoegde autoriteiten enerzijds en centrale banken, instellingen met een soortgelijke taak als centrale banken, in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit, of in voorkomend geval, andere overheidsinstanties die belast zijn met het toezicht op de betalingssystemen, anderzijds.

(79)

In deze richtlijn moet dezelfde regeling inzake het beroepsgeheim worden ingevoerd voor de autoriteiten die belast zijn met het verlenen van vergunning aan en het uitoefenen van toezicht op icbe’s en aan ondernemingen die bijdragen tot het verlenen van vergunningen en het uitoefenen van toezicht, alsook dezelfde mogelijkheden voor de uitwisseling van informatie, als die welke zijn bepaald voor de autoriteiten belast met het verlenen van vergunning aan en het uitoefenen van toezicht op kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en verzekeringsondernemingen.

(80)

Ter versterking van het bedrijfseconomische toezicht op icbe’s of ondernemingen die bij hun bedrijf betrokken zijn en ter bescherming van de cliënten van icbe’s of ondernemingen die bij hun bedrijf betrokken zijn, dienen met de wettelijke controle van de jaarrekening belaste personen de bevoegde autoriteiten snel in kennis te stellen wanneer zij, in de in deze richtlijn bedoelde gevallen, in de uitvoering van hun taken kennis krijgen van feiten die van dien aard zijn dat zij de financiële positie of de administratieve en boekhoudkundige organisatie van een icbe of een onderneming die bij haar bedrijf betrokken is waarschijnlijk ernstig kunnen aantasten.

(81)

Het is gelet op het doel van deze richtlijn wenselijk dat de lidstaten bepalen dat deze verplichting in alle gevallen geldt wanneer dergelijke feiten door een met de wettelijke controle van de jaarrekening belast persoon worden geconstateerd in de uitvoering van zijn taken bij een onderneming die met een icbe of een onderneming die bij haar bedrijf betrokken is nauwe banden heeft.

(82)

De aan de met de wettelijke controle van de jaarrekening belaste personen opgelegde verplichting om in voorkomend geval aan de bevoegde autoriteiten mededeling te doen van bepaalde feiten of besluiten met betrekking tot een icbe of een onderneming die bij haar bedrijf betrokken is, welke zij in de uitvoering van hun taken bij een entiteit die noch een icbe is, noch een onderneming die bij het bedrijf van een icbe betrokken is constateren, houdt op zich geen wijziging in van de aard van hun taken bij deze entiteit, noch van de wijze waarop zij zich van hun taak bij die entiteit dienen te kwijten.

(83)

Deze richtlijn mag geen invloed hebben op de nationale regelgeving inzake belastingheffing, met inbegrip van regelingen die de lidstaten kunnen opleggen om de naleving van deze regels op hun grondgebied te waarborgen.

(84)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (8).

(85)

De Commissie dient met name de bevoegdheid te krijgen de volgende tenuitvoerleggingsmaatregelen vast te stellen. Wat beheermaatschappijen betreft, moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven maatregelen vast te stellen die de details specificeren met betrekking tot organisatorische eisen, risicobeheer, belangenconflicten en gedragsregels. Wat de bewaarders betreft, moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven maatregelen vast te stellen die de maatregelen specificeren die de bewaarders moeten nemen om te voldoen om hun verplichtingen, met betrekking tot een icbe die wordt beheerd door een beheersmaatschappij die is gevestigd in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst van de icbe en de details van de overeenkomst tussen de bewaarder en de beheermaatschappij specificeren. Deze uitvoeringsmaatregelen moeten de uniforme toepassing vergemakkelijken van de verplichtingen van beheermaatschappijen en bewaarders maar mogen niet als voorwaarde worden gesteld voor de uitoefening van het recht van beheermaatschappijen om werkzaamheden te verrichten, waarvoor zij in hun land van herkomst een vergunning hebben gekregen voor de Gemeenschap, door de oprichting van bijkantoren of in het kader van de vrijheid om diensten te verrichten, met inbegrip van het beheer van icbe’s in een andere lidstaat.

(86)

Wat fusies betreft, moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven maatregelen vast te stellen die de gedetailleerde inhoud van de desbetreffende informatie en de wijze waarop deze aan deelnemers moet worden verstrekt, specificeren.

(87)

Wat master-feederconstructies betreft, moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven maatregelen vast te stellen die het volgende specificeren: de inhoud van de overeenkomst tussen master en feeder of van de interne bedrijfsvoeringsregels, de inhoud van de overeenkomst tot uitwisseling van informatie tussen ofwel de bewaarders ofwel de auditors van de icbe, de definitie van maatregelen die geschikt zijn om het tijdstip van de berekening en de publicatie van hun intrinsieke waarde te coördineren om market timing te vermijden, de gevolgen van de fusie van de master voor de toelating van de feeder, de soorten bij de master geconstateerde onregelmatigheden die aan de feeder moeten worden meegedeeld, de vorm waarin de desbetreffende informatie aan deelnemers moet worden verstrekt in geval van de omzetting van een icbe in een feeder-icbe en de procedure voor het verschaffen van dergelijke informatie, de procedure voor de waardering en auditing van de overdracht van de activa van een feeder aan een master en de rol van de bewaarder van de feeder in dit proces.

(88)

Wat de bepalingen inzake de informatieverstrekking betreft, moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven maatregelen vast te stellen om het volgende specificeren: de specifieke voorwaarden waaraan moet worden voldaan als het prospectus wordt verstrekt op een andere duurzame drager dan papier of via een website die geen duurzame drager vormt, de gedetailleerde en volledige inhoud, vorm en presentatie van essentiële beleggersinformatie rekening houdend met het verschillende karakter of de verschillende compartimenten van de betrokken icbe, en de specifieke voorwaarden voor het verschaffen van essentiële beleggersinformatie op een andere duurzame drager dan papier of via een website die geen duurzame drager vormt.

(89)

Wat de kennisgeving betreft, moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven maatregelen vast te stellen die de reikwijdte van de door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst te publiceren informatie over de toepasselijke lokale voorschriften en de technische bijzonderheden over de toegang door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst tot opgeslagen en geactualiseerde documenten van de icbe specificeren.

(90)

De Commissie dient ook de bevoegdheid te krijgen om onder meer de definities te verduidelijken, en om de terminologie te kunnen gelijktrekken met en de definities te kunnen afstemmen op latere besluiten betreffende icbe’s en aanverwante aangelegenheden.

(91)

Daar de in de overwegingen 85 tot en met 90 bedoelde maatregelen maatregelen van algemene strekking betreffen tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn door deze met nieuwe niet-essentiële onderdelen aan te vullen, moeten zij volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG vastgestelde regelgevingsprocedure met toetsing worden vastgesteld.

(92)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn van het overwogen optreden onvoldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, voor zover deze de vaststelling inhouden van voorschriften met gemeenschappelijke elementen die op communautair niveau toepasbaar zijn, en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van die voorschriften, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(93)

De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in nationaal recht dient te worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte van de richtlijnen die zij herschikt materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit de vorige richtlijnen.

(94)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage III, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten.

(95)

In overeenstemming met punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord inzake „Beter wetgeven” (9), worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

INHOUD

HOOFDSTUK I

ONDERWERP TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

HOOFDSTUK II

TOELATING VAN DE ICBE

HOOFDSTUK III

VERPLICHTINGEN BETREFFENDE BEHEERMAATSCHAPPIJEN

AFDELING 1

Voorwaarden voor toegang tot de werkzaamheden

AFDELING 2

Betrekkingen met derde landen

AFDELING 3

Uitoefeningsvoorwaarden

AFDELING 4

Vrijheid van vestiging en vrij verrichten van diensten

HOOFDSTUK IV

VERPLICHTINGEN BETREFFENDE DE BEWAARDER

HOOFDSTUK V

VERPLICHTINGEN BETREFFENDE BELEGGINGSMAATSCHAPPIJEN

AFDELING 1

Voorwaarden voor toegang tot de werkzaamheden

AFDELING 2

Uitoefeningsvoorwaarden

AFDELING 3

Verplichtingen betreffende de bewaarder

HOOFDSTUK VI

FUSIES VAN ICBE’S

AFDELING 1

Beginsel en goedkeuring

AFDELING 2

Controle door derden, verstrekking van informatie aan deelnemers en andere rechten van deelnemers

AFDELING 3

Kosten en ingaan van de fusie

HOOFDSTUK VII

VERPLICHTINGEN MET BETREKKING TOT HET BELEGGINGSBELEID VAN ICBE’S

HOOFDSTUK VIII

MASTER-FEEDERCONSTRUCTIES

AFDELING 1

Toepassingsgebied en goedkeuring

AFDELING 2

Gemeenschappelijke bepalingen voor feeder-icbe’s en master-icbe’s

AFDELING 3

Bewaarders en auditors

AFDELING 4

Verplichtingen inzake informatieverstrekking en publicitaire mededelingen

AFDELING 5

Omzetting van bestaande icbe’s in feeder-icbe’s en verandering van icbe’s

AFDELING 6

Verplichtingen en bevoegde autoriteiten

HOOFDSTUK IX

VERPLICHTINGEN IN VERBAND MET DE AAN BELEGGERS TE VERSTREKKEN INFORMATIE

AFDELING 1

Openbaarmaking van een prospectus en van periodieke verslagen

AFDELING 2

Openbaarmaking van andere informatie

AFDELING 3

Essentiële beleggersinformatie

HOOFDSTUK X

ALGEMENE VERPLICHTINGEN VAN DE ICBE

HOOFDSTUK XI

BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR ICBE’S DIE HUN RECHTEN VAN DEELNEMING VERHANDELEN IN ANDERE LIDSTATEN DAN DIE WAAR ZIJ GEVESTIGD ZIJN

HOOFDSTUK XII

BEPALINGEN BETREFFENDE DE AUTORITEITEN DIE MET HET VERSTREKKEN VAN TOELATINGEN EN MET HET TOEZICHT ZIJN BELAST

HOOFDSTUK XIII

EUROPEES COMITÉ VOOR HET EFFECTENBEDRIJF

HOOFDSTUK XIV

UITZONDERINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

AFDELING 1

Uitzonderingsbepalingen

AFDELING 2

Overgangs- en slotbepalingen

BIJLAGE I

Schema’s A en B

BIJLAGE II

Taken die deel uitmaken van het collectief beheer van beleggingsportefeuilles

BIJLAGE III

 

Deel A

Ingetrokken richtlijn met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

Deel B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing

BIJLAGE IV

Concordantietabel

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

1.   Deze richtlijn is van toepassing op instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) die op het grondgebied van de lidstaten zijn gevestigd.

2.   Voor de toepassing van deze richtlijn en behoudens artikel 3, wordt onder icbe’s verstaan een instelling:

a)

waarvan het uitsluitende doel is de collectieve belegging in effecten of in andere in artikel 50, lid 1, bedoelde liquide financiële activa van uit het publiek aangetrokken kapitaal, met toepassing van het beginsel van risicospreiding, en

b)

waarvan de rechten van deelneming op verzoek van de houders ten laste van de activa van deze instellingen direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald. Met dergelijke inkopen of terugbetalingen wordt gelijkgesteld ieder handelen van een icbe om te voorkomen dat de waarde van haar rechten van deelneming ter beurze aanzienlijk afwijkt van de intrinsieke waarde.

De lidstaten kunnen toestaan dat een icbe uit meerdere beleggingscompartimenten bestaat.

3.   De in lid 2 bedoelde instellingen kunnen rechtens geregeld zijn bij overeenkomst (beleggingsfondsen beheerd door een beheermaatschappij), als trust (unit trust) dan wel bij statuten (beleggingsmaatschappij).

Voor de toepassing van deze richtlijn omvatten:

a)

„beleggingsfondsen” ook unit trusts;

b)

„rechten van deelneming” in icbe’s ook aandelen van icbe’s.

4.   Aan deze richtlijn zijn niet onderworpen beleggingsmaatschappijen waarvan de activa via dochterondernemingen voornamelijk worden belegd in andere waarden dan effecten.

5.   De lidstaten verbieden de icbe’s die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, zich om te zetten in een instelling voor collectieve belegging die niet onder deze richtlijn valt.

6.   Indien een icbe uit een andere lidstaat zijn rechten van deelneming verhandelt op het grondgebied van een lidstaat van ontvangst, mag deze lidstaat van ontvangst noch voor bedoelde icbe’s noch voor de door hem uitgegeven rechten van deelneming, andere bepalingen voorschrijven op het door deze richtlijn bestreken gebied, zulks behoudens de bepalingen van het gemeenschapsrecht op het gebied van het kapitaalverkeer en behoudens de artikelen 91 en 92 en artikel 108, lid 1, tweede alinea.

7.   Onverminderd dit hoofdstuk kunnen lidstaten de op hun grondgebied gevestigde icbe’s onderwerpen aan strengere bepalingen dan die van deze richtlijn, alsmede aan aanvullende bepalingen, mits deze algemeen gelden en niet strijdig zijn met deze richtlijn.

Artikel 2

1.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„bewaarder”: een instelling die belast is met de in de artikelen 22 en 32 omschreven taken en die onderworpen is aan de overige in hoofdstuk IV en hoofdstuk V, afdeling 3, vastgestelde bepalingen;

b)

„beheermaatschappij”: een maatschappij waarvan de normale werkzaamheden bestaan in het beheren van icbe’s in de vorm van beleggingsfondsen of beleggingsmaatschappijen (collectief beheer van beleggingsportefeuilles van icbe’s);

c)

„lidstaat van herkomst van een beheermaatschappij”: de lidstaat waar de beheermaatschappij haar statutaire zetel heeft;

d)

„lidstaat van ontvangst van een beheermaatschappij”: een lidstaat die niet de lidstaat van herkomst is en op het grondgebied waarvan een beheermaatschappij een bijkantoor heeft of diensten verricht;

e)

„lidstaat van herkomst van een icbe”: de lidstaat waar de icbe overeenkomstig artikel 5 is toegelaten;

f)

„lidstaat van ontvangst van een icbe”: een lidstaat die niet de lidstaat van herkomst van de icbe is en waar de rechten van deelneming van de icbe worden aangeboden;

g)

„bijkantoor”: een bedrijfszetel die een onderdeel zonder rechtspersoonlijkheid vormt van een beheermaatschappij en die de diensten verricht waarvoor de beheermaatschappij een vergunning heeft gekregen;

h)

„bevoegde autoriteiten”: de autoriteiten die elke lidstaat krachtens artikel 97 aanwijst;

i)

„nauwe banden”: een situatie waarbij twee of meer natuurlijke of rechtspersonen verbonden zijn door:

i)

een deelneming, d.w.z. het rechtstreeks of door middel van een zeggenschapsband in bezit hebben van ten minste 20 % van de stemrechten of het kapitaal van een onderneming, of

ii)

een zeggenschapsband, d.w.z. de band die bestaat tussen een „moederonderneming” en een „dochteronderneming” als omschreven in de artikelen 1 en 2 van de zevende Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub 9, van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening (10) en in alle in artikel 1, leden 1 en 2, van Richtlijn 83/349/EEG bedoelde gevallen, of een band van dezelfde aard tussen een natuurlijke of rechtspersoon en een onderneming;

j)

„gekwalificeerde deelneming”: het rechtstreeks of middellijk bezitten van een deelneming in een beheermaatschappij van ten minste 10 % van het kapitaal of van de stemrechten, dan wel van een deelneming die de mogelijkheid inhoudt een invloed van betekenis uit te oefenen op de bedrijfsvoering van de beheermaatschappij waarin wordt deelgenomen;

k)

„aanvangskapitaal”: het vermogen als bedoeld in artikel 57, onder a) en b), van Richtlijn 2006/48/EG;

l)

„eigen vermogen”: het eigen vermogen als omschreven in Richtlijn 2006/48/EG, titel V, hoofdstuk 2, afdeling 1;

m)

„duurzame drager”: elk hulpmiddel dat een belegger in staat stelt om persoonlijk aan die belegger gerichte informatie op zodanige wijze op te slaan dat deze gedurende een voor het doel van de informatie toereikende periode kan worden geraadpleegd en waarmee de opgeslagen informatie ongewijzigd kan worden gereproduceerd;

n)

„effecten”:

i)

aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen waardepapieren („aandelen”);

ii)

obligaties en andere schuldinstrumenten („obligaties”);

iii)

alle andere verhandelbare waardepapieren waarmee dergelijke effecten via inschrijving of omruiling kunnen worden verworven;

o)

„geldmarktinstrumenten”: instrumenten die gewoonlijk op de geldmarkt verhandeld worden, liquide zijn en waarvan de waarde te allen tijde nauwkeurig kan worden vastgesteld.

p)

onder „fusie” wordt verstaan de rechtshandeling waarbij:

i)

een of meer icbe’s of beleggingscompartimenten daarvan, de „fuserende icbe's”, op het tijdstip van ontbinding zonder liquidatie al hun activa en passiva overdragen aan een andere, bestaande icbe of een beleggingscompartiment daarvan, de „ontvangende icbe”, tegen uitgifte van rechten van deelneming in de ontvangende icbe, eventueel met een bijbetaling in geld welke niet meer mag bedragen dan 10 % van de intrinsieke waarde van deze rechten van deelneming;

ii)

twee of meer icbe’s of beleggingscompartimenten daarvan, de „fuserende icbe's”, op het tijdstip van ontbinding zonder liquidatie al hun activa en passiva overdragen aan een door hen op te richten icbe of een beleggingscompartiment daarvan, de „ontvangende icbe”, tegen uitgifte van rechten van deelneming in de ontvangende icbe, eventueel met een bijbetaling in geld welke niet meer mag bedragen dan 10 % van de intrinsieke waarde van deze rechten van deelneming;

iii)

een of meer icbe’s of beleggingscompartimenten daarvan, de „fuserende icbe's”, die blijven bestaan tot ze kwijting voor hun uitstaande schulden hebben gekregen, hun netto-activa overdragen aan een ander beleggingscompartiment van dezelfde icbe, aan een icbe die ze vormen of aan een andere, bestaande icbe of een beleggingscompartiment daarvan, de „ontvangende icbe”.

q)

onder „grensoverschrijdende fusie” wordt een fusie tussen icbe’s verstaan:

i)

waarvan er ten minste twee in verschillende lidstaten zijn gevestigd, of

ii)

die in dezelfde lidstaat zijn gevestigd tot een nieuw opgerichte icbe die in een andere lidstaat is gevestigd.

r)

onder „binnenlandse fusie” verstaan een fusie van icbe’s die in dezelfde lidstaat zijn gevestigd wanneer ten minste één van de betrokken icbe’s daarvan overeenkomstig artikel 93 in kennis is gesteld.

2.   Voor de toepassing van lid 1, onder b), omvatten de normale werkzaamheden van een beheermaatschappij de in bijlage II vermelde taken.

3.   Voor de toepassing van lid 1, onder g), worden verscheidene bedrijfszetels in eenzelfde lidstaat van een beheermaatschappij met hoofdkantoor in een andere lidstaat als één enkel bijkantoor beschouwd.

4.   Voor de toepassing van lid 1, onder i), punt ii), geldt het volgende:

a)

elke dochteronderneming van een dochteronderneming wordt ook beschouwd als een dochteronderneming van de moederonderneming die aan het hoofd van deze ondernemingen staat;

b)

situaties waarin twee of meer natuurlijke of rechtspersonen via een zeggenschapsband duurzaam verbonden zijn met dezelfde persoon, worden ook geacht een nauwe band tussen deze personen te vormen.

5.   Voor de toepassing van lid 1, onder j), worden de stemrechten, bedoeld in de artikelen 9 en 10 van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten (11), in aanmerking genomen.

6.   Voor de toepassing van lid 1, onder l), zijn de artikelen 13 tot en met 16 van Richtlijn 2006/49/EG van overeenkomstige toepassing.

7.   Voor de toepassing van lid 1, onder n), wordt onder effecten niet de in artikel 51 bedoelde technieken en instrumenten verstaan.

Artikel 3

Deze richtlijn is niet van toepassing op de volgende ondernemingen:

a)

instellingen voor collectieve belegging van het closed-end-type;

b)

instellingen voor collectieve belegging die kapitaal aantrekken zonder de verkoop van hun rechten van deelneming bij het publiek in de Gemeenschap of in enig deel ervan te bevorderen;

c)

instellingen voor collectieve belegging waarvan de rechten van deelneming krachtens het fondsreglement dan wel de statuten van de beleggingsmaatschappij alleen aan het publiek van derde landen mogen worden verkocht;

d)

soorten instellingen voor collectieve belegging die zijn aangewezen bij of krachtens de wet van de lidstaat waar de instelling voor collectieve belegging is gevestigd en waarvoor de in hoofdstuk VII en in artikel 83 bedoelde voorschriften, gezien hun beleid inzake beleggingen en het aangaan van leningen, niet geschikt zijn.

Artikel 4

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt een icbe geacht te zijn gevestigd in haar lidstaat van herkomst.

HOOFDSTUK II

TOELATING VAN DE ICBE

Artikel 5

1.   Een icbe moet, om haar werkzaamheden te kunnen uitoefenen, zijn toegelaten overeenkomstig deze richtlijn.

Deze toelating geldt voor alle lidstaten.

2.   Een beleggingsfonds wordt pas toegelaten nadat de bevoegde autoriteiten van zijn lidstaat van herkomst de aanvraag van de beheermaatschappij om dat beleggingsfonds te beheren, het fondsreglement en de keuze van de bewaarder hebben aanvaard. Een beleggingsmaatschappij wordt pas toegelaten nadat de bevoegde autoriteiten van haar lidstaat van herkomst de statuten en de keuze van de bewaarder hebben aanvaard alsmede, waar van toepassing, de aanvraag van de aangewezen beheermaatschappij om dat beleggingsfonds te beheren.

3.   Onverminderd het bepaalde van lid 2, beslissen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe over de aanvraag van de beheermaatschappij overeenkomstig artikel 20, indien de icbe niet in de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij is gevestigd. Het is geen voorwaarde voor een vergunning dat de icbe wordt beheerd door een beheermaatschappij met statutaire zetel in die lidstaat van herkomst van de icbe, of dat de beheermaatschappij activiteiten verricht of delegeert in de lidstaat van herkomst van de icbe.

4.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe laten een icbe niet toe wanneer:

a)

zij vaststellen dat de beleggingsmaatschappij niet voldoet aan de in hoofdstuk V vastgestelde voorwaarden, of

b)

de beheermaatschappij geen vergunning heeft om een icbe in haar lidstaat van herkomst te beheren.

Onverminderd artikel 29, lid 2, wordt de beheermaatschappij of, waar van toepassing, de beleggingsmaatschappij binnen twee maanden na indiening van een volledige aanvraag meegedeeld of de vergunning al dan niet aan de icbe is verleend.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe laten een icbe niet toe wanneer de bestuurders van de bewaarder niet als voldoende betrouwbaar bekend staan of niet over voldoende ervaring beschikken, ook met betrekking tot het type icbe dat zij moeten beheren. Te dien einde worden de identiteit van de bestuurders van de bewaarder, alsmede iedere vervanging van deze bestuurders onmiddellijk aan de bevoegde autoriteiten gemeld.

Onder bestuurders worden diegenen verstaan die krachtens de wet of de statuten de bewaarder vertegenwoordigen of in feite het beleid van de bewaarder bepalen.

5.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe geven geen toelating indien juridische beletselen (bijvoorbeeld een bepaling in het fondsreglement of in de statuten) verhinderen dat de icbe haar rechten van deelneming in de lidstaat van herkomst verhandelt.

6.   Voor iedere vervanging van de beheermaatschappij of van de bewaarder, alsmede voor alle wijzigingen van het fondsreglement of van de statuten van de beleggingsmaatschappij is goedkeuring van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe vereist.

7.   De lidstaten waarborgen dat volledige informatie over de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en de administratieve voorschriften tot uitvoering van deze richtlijn, die verband houden met de oprichting en de werking van de icbe, gemakkelijk op afstand of via elektronische middelen toegankelijk is. De lidstaten zorgen ervoor dat deze informatie tenminste beschikbaar is in een taal die in de internationale financiële wereld gebruikelijk is, alsmede duidelijk, ondubbelzinnig en actueel is.

HOOFDSTUK III

VERPLICHTINGEN BETREFFENDE BEHEERMAATSCHAPPIJEN

AFDELING 1

Voorwaarden voor toegang tot de werkzaamheden

Artikel 6

1.   De toegang tot de werkzaamheden van beheermaatschappijen wordt afhankelijk gesteld van een voorafgaande vergunning die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij wordt verleend. Een krachtens deze richtlijn aan een beheermaatschappij verleende vergunning is geldig in alle lidstaten.

2.   De werkzaamheden van de beheermaatschappij zijn beperkt tot het beheer van icbe’s die op grond van deze richtlijn zijn toegelaten. Dit sluit niet uit dat zij zich daarnaast kunnen bezighouden met het beheer van andere instellingen voor collectieve belegging die niet onder deze richtlijn vallen en waarvan de beheermaatschappij aan prudentieel toezicht is onderworpen maar waarvan de rechten van deelneming niet krachtens deze richtlijn in andere lidstaten kunnen worden verhandeld.

Voor de toepassing van deze richtlijn omvat het beheer van icbe’s de in bijlage II genoemde taken.

3.   In afwijking van lid 2 kunnen de lidstaten beheermaatschappijen toestaan om naast het beheer van icbe’s, de volgende diensten te verrichten:

a)

het per cliënt en op discretionaire basis beheren van beleggingsportefeuilles, met inbegrip van die van pensioenfondsen, op grond van een door de belegger gegeven opdracht, voor zover die portefeuilles één of meer van de in deel C van bijlage I bij Richtlijn 2004/39/EG genoemde instrumenten bevatten, en

b)

als nevendiensten:

i)

het verstrekken van beleggingsadvies met betrekking tot een of meer van de in deel C van bijlage I bij Richtlijn 2004/39/EG genoemde instrumenten;

ii)

bewaarneming en administratie van rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging.

Aan een beheermaatschappij wordt onder geen beding een vergunning krachtens deze richtlijn verleend om alleen de in dit lid genoemde diensten te verrichten of om nevendiensten te verrichten zonder over een vergunning te beschikken voor het verrichten van de in de eerste alinea, onder a), genoemde dienst.

4.   Artikel 2, lid 2, en de artikelen 12, 13 en 19 van Richtlijn 2004/39/EG zijn van toepassing op het verrichten van de in lid 3 van dit artikel bedoelde diensten door beheermaatschappijen.

Artikel 7

1.   Onverminderd andere in het nationale recht vervatte algemeen toepasselijke voorwaarden, verlenen de bevoegde autoriteiten een beheermaatschappij slechts een vergunning indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de beheermaatschappij heeft een aanvangskapitaal van ten minste 125 000 EUR, met inachtneming van het volgende:

i)

wanneer de waarde in portefeuille van de beheermaatschappij 250 000 000 EUR te boven gaat, moet de beheermaatschappij gehouden worden te voorzien in een extra bedrag aan eigen vermogen dat gelijk is aan 0,02 % van het bedrag waarmee de waarde in portefeuille van de beheermaatschappij 250 000 000 EUR te boven gaat, maar het totaal van het aanvangskapitaal en het extra bedrag mag evenwel 10 000 000 EUR niet te boven te gaan;

ii)

voor de toepassing van dit lid worden de volgende portefeuilles geacht portefeuilles van de beheermaatschappij te zijn:

beleggingsfondsen die door de beheermaatschappij worden beheerd, met inbegrip van portefeuilles waarvan zij het beheer heeft gedelegeerd maar met uitzondering van portefeuilles waarvan het beheer aan haar is gedelegeerd;

beleggingsmaatschappijen waarvoor de beheermaatschappij de aangewezen beheermaatschappij is;

andere instellingen voor collectieve belegging die door de beheermaatschappij worden beheerd, met inbegrip van portefeuilles waarvan zij het beheer heeft gedelegeerd maar met uitzondering van portefeuilles waarvan het beheer aan haar is gedelegeerd;

iii)

ongeacht het bedrag van deze vereisten mag het eigen vermogen van de beheermaatschappij op geen enkel moment minder bedragen dan het bedrag dat is voorgeschreven in artikel 21 van Richtlijn 2006/49/EG;

b)

de personen die het bedrijf van de beheermaatschappij feitelijk leiden, staan als voldoende betrouwbaar bekend en beschikken over voldoende ervaring, ook met betrekking tot het type icbe dat door de beheermaatschappij wordt beheerd. De identiteit van deze personen, alsmede iedere vervanging van deze personen moeten onmiddellijk aan de bevoegde autoriteiten worden gemeld. Over de bedrijfsleiding van een beheermaatschappij moet worden besloten door ten minste twee personen die aan deze voorwaarden voldoen;

c)

de vergunningsaanvraag gaat vergezeld van een programma van werkzaamheden waarin ten minste de organisatiestructuur van de beheermaatschappij wordt vermeld, en

d)

zowel het hoofdkantoor als de statutaire zetel van de beheermaatschappij is in dezelfde lidstaat gevestigd.

Met het oog op punt a van de eerste alinea kunnen de lidstaten beheermaatschappijen toestaan niet te voorzien in tot 50 % van het in punt i) bedoelde extra bedrag aan eigen vermogen indien zij voor hetzelfde bedrag een garantie genieten van een kredietinstelling of een verzekeringsonderneming waarvan de statutaire zetel in een lidstaat gevestigd is of in een derde land waar de kredietinstelling of verzekeringsonderneming onderworpen is aan prudentiële regels die naar het oordeel van de bevoegde autoriteiten gelijkwaardig zijn aan die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld.

2.   Wanneer nauwe banden bestaan tussen de beheermaatschappij en andere natuurlijke of rechtspersonen, verlenen de bevoegde autoriteiten slechts vergunning indien deze nauwe banden de juiste uitoefening van hun toezichthoudende taken niet belemmeren.

De bevoegde autoriteiten weigeren ook de vergunning indien de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een derde land die van toepassing zijn op een of meer natuurlijke of rechtspersonen met wie de beheermaatschappij nauwe banden heeft, of moeilijkheden in verband met de toepassing van die bepalingen, een belemmering vormen voor de juiste uitoefening van hun toezichthoudende taken.

De bevoegde autoriteiten verlangen van beheermaatschappijen dat zij hun de informatie verstrekken die zij nodig hebben om zich ervan te kunnen vergewissen dat doorlopend aan de in dit lid gestelde voorwaarden wordt voldaan.

3.   De aanvrager wordt er binnen zes maanden na de indiening van een volledige aanvraag door de bevoegde autoriteiten van in kennis gesteld of de vergunning toegekend dan wel geweigerd is. Weigering van een vergunning wordt met redenen omkleed.

4.   Zodra de vergunning is verleend, mag de beheermaatschappij onmiddellijk haar werkzaamheden aanvangen.

5.   De bevoegde autoriteiten mogen de vergunning die aan een onder deze richtlijn vallende beheermaatschappij is verleend, slechts intrekken indien deze maatschappij:

a)

binnen een termijn van 12 maanden geen gebruik maakt van de vergunning, uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven geen gebruik van de vergunning te zullen maken of de onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende werkzaamheid gedurende een periode van meer dan 6 maanden heeft gestaakt, tenzij de betrokken lidstaat voorschrijft dat in die gevallen de vergunning vervalt;

b)

de vergunning heeft verworven door middel van valse verklaringen of op enige andere onregelmatige wijze;

c)

niet meer voldoet aan de voorwaarden waarop de vergunning is verleend;

d)

niet meer voldoet aan Richtlijn 2006/49/EG indien de vergunning ook betrekking heeft op het in artikel 6, lid 3, onder a), van deze richtlijn bedoelde portefeuillebeheer op discretionaire basis;

e)

de bij deze richtlijn vastgestelde bepalingen in ernstige mate of systematisch heeft overtreden, of

f)

in een van de overige gevallen verkeert waarvoor de nationale voorschriften in intrekking voorzien.

Artikel 8

1.   De bevoegde autoriteiten verlenen geen vergunning tot het uitoefenen van de werkzaamheden van een beheermaatschappij voordat zij in kennis zijn gesteld van de identiteit van de rechtstreekse of middellijke aandeelhouders of vennoten, natuurlijke of rechtspersonen, die daarin een gekwalificeerde deelneming bezitten, alsmede van het bedrag van die deelnemingen.

De bevoegde autoriteiten verlenen geen vergunning indien zij, gelet op de noodzaak een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de beheermaatschappij te garanderen, niet overtuigd zijn van de geschiktheid van de in de eerste alinea bedoelde aandeelhouders of vennoten.

2.   De lidstaten passen op bijkantoren van beheermaatschappijen met statutaire zetel buiten de Gemeenschap, wanneer deze bijkantoren hun werkzaamheden aanvangen of reeds verrichten, geen bepalingen toe die leiden tot een gunstiger behandeling dan die welke geldt voor bijkantoren van beheermaatschappijen met statutaire zetel binnen de Gemeenschap.

3.   De bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaat worden vooraf geraadpleegd over het verlenen van een vergunning aan een beheermaatschappij die:

a)

een dochteronderneming is van een andere beheermaatschappij, van een beleggingsonderneming, van een kredietinstelling of van een verzekeringsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend;

b)

een dochteronderneming is van de moederonderneming van een andere beheermaatschappij, een beleggingsonderneming, een kredietinstelling of een verzekeringsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, of

c)

onder de zeggenschap staat van dezelfde natuurlijke of rechtspersonen die de zeggenschap hebben over een andere beheermaatschappij, een beleggingsonderneming, een kredietinstelling of een verzekeringsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend.

AFDELING 2

Betrekkingen met derde landen

Artikel 9

1.   De betrekkingen met derde landen worden geregeld overeenkomstig de in artikel 15 van Richtlijn 2004/39/EG ter zake vastgestelde regels.

Voor de toepassing van deze richtlijn worden de in artikel 15 van Richtlijn 2004/39/EG voorkomende termen „beleggingsonderneming” en „beleggingsondernemingen” gelezen als respectievelijk „beheermaatschappij” en „beheermaatschappijen”; de term „het verrichten van beleggingsdiensten” in artikel 15, lid 1, van Richtlijn 2004/39/EG wordt gelezen als het „verrichten van diensten”.

2.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de algemene moeilijkheden die de icbe’s ondervinden bij het in de handel brengen van hun rechten van deelneming in enig derde land.

AFDELING 3

Uitoefeningsvoorwaarden

Artikel 10

1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van een beheermaatschappij schrijven voor dat de beheermaatschappij waaraan zij vergunning hebben verleend, te allen tijde aan de in artikel 6 en artikel 7, leden 1 en 2, gestelde voorwaarden moet voldoen.

Het eigen vermogen van een beheermaatschappij mag niet onder de in artikel 7, lid 1, onder a), vermelde drempel zakken. Is dat toch het geval, dan kunnen de bevoegde autoriteiten, indien de omstandigheden zulks rechtvaardigen, dergelijke ondernemingen een beperkte periode gunnen om hun situatie te herstellen of hun activiteiten te staken.

2.   Het prudentieel toezicht op een beheermaatschappij berust bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij, ongeacht of de beheermaatschappij in een andere lidstaat een bijkantoor vestigt of daar diensten verricht, onverminderd de bepalingen van deze richtlijn welke de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van een beheermaatschappij bevoegdheid verlenen.

Artikel 11

1.   Gekwalificeerde deelnemingen in beheermaatschappijen zijn aan dezelfde regels onderworpen als die welke in de artikelen 10, 10 bis en 10 ter, van Richtlijn 2004/39/EG zijn vastgesteld.

2.   Voor de toepassing van deze richtlijn worden de termen „beleggingsonderneming” en „beleggingsondernemingen” in artikel 10 van Richtlijn 2004/39/EG gelezen als respectievelijk „beheermaatschappij” en „beheermaatschappijen”.

Artikel 12

1.   Iedere lidstaat stelt prudentiële regels op die door de beheermaatschappijen met een vergunning voor die lidstaat doorlopend moeten worden nageleefd met betrekking tot het beheer van icbe’s die overeenkomstig deze richtlijn zijn toegelaten.

Mede in het licht van de aard van de icbe’s die door een beheermaatschappij worden beheerd, schrijven de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij met name voor dat een dergelijke maatschappij:

a)

moet beschikken over een goede administratieve en boekhoudkundige organisatie, controle- en beveiligingsvoorzieningen op het gebied van de elektronische informatieverwerking en adequate interne controleprocedures, met inbegrip van met name regels voor persoonlijke transacties van de eigen medewerkers en voor het aanhouden of beheren van beleggingen in financiële instrumenten met het oog op het beleggen voor eigen rekening, die ten minste waarborgen dat elke transactie waarbij de icbe betrokken is, kan worden gereconstrueerd wat betreft de oorsprong ervan, de betrokken partijen, de aard ervan, de tijd en de plaats waar zij heeft plaatsgevonden, en dat de activa van de door de beheermaatschappij beheerde icbe, overeenkomstig het fondsreglement of de statuten en de vigerende wettelijke bepalingen worden belegd;

b)

zodanig gestructureerd en georganiseerd is dat er een zo klein mogelijk risico is dat de belangen van icbe’s of cliënten worden geschaad door belangenconflicten tussen de beheermaatschappij en haar cliënten, tussen twee van haar cliënten onderling, tussen één van haar cliënten en een icbe of tussen twee icbe’s.

2.   De beheermaatschappij waarvan de vergunning ook het in artikel 6, lid 3, onder a), genoemde portefeuillebeheer op discretionaire basis bestrijkt:

a)

belegt de portefeuille van een belegger niet geheel of gedeeltelijk in rechten van deelneming van door haar beheerde instellingen voor collectieve belegging zonder de voorafgaandelijke algemene toestemming van de cliënt;

b)

is, wat de in artikel 6, lid 3, bedoelde diensten betreft, onderworpen aan het bepaalde in Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 1997 inzake beleggerscompensatiestelsels (12).

3.   Onverminderd de bepalingen van artikel 116 stelt de Commissie uiterlijk 1 juli 2010 uitvoeringsmaatregelen vast ter specificering van de procedures en regelingen zoals bepaald in lid 1, tweede alinea, onder a), alsook van structuren en organisatorische eisen ter beperking van belangenconflicten zoals bepaald in lid 1, tweede alinea, onder b).

Deze uitvoeringsmaatregelen tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing als bedoeld in artikel 112, lid 2.

Artikel 13

1.   Wanneer de wetgeving van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij toestaat dat een beheermaatschappij met het oog op een efficiëntere bedrijfsvoering het vervullen van één of meer van haar taken aan derden delegeert, moet aan alle volgende voorwaarden worden voldaan:

a)

de beheermaatschappij licht de bevoegde autoriteiten van zijn lidstaat van herkomst naar behoren in; de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij geven deze informatie onmiddellijk door aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe;

b)

de lastgeving mag een doeltreffend toezicht op de beheermaatschappij niet belemmeren, en mag met name niet verhinderen dat de beheermaatschappij handelt, of dat de icbe’s worden beheerd, in het beste belang van haar beleggers;

c)

indien het delegeren het beheer van beleggingen betreft, geschiedt de lastgeving alleen aan instellingen waaraan voor het beheer van activa vergunning of erkenning is verleend, en die aan prudentieel toezicht zijn onderworpen; het delegeren moet in overeenstemming zijn met de criteria voor beleggingsspreiding die periodiek door de beheermaatschappij worden vastgesteld;

d)

indien de lastgeving het beheer van beleggingen betreft en geschiedt aan een instelling uit een derde land, moet samenwerking tussen de toezichthoudende autoriteiten gewaarborgd zijn;

e)

een lastgeving met betrekking tot de kernactiviteit, het beheer van beleggingen, geschiedt niet aan de bewaarder noch aan enig andere instelling waarvan de belangen strijdig kunnen zijn met de belangen van de beheermaatschappij of van de deelnemers;

f)

er dienen regelingen te worden getroffen die de met de bedrijfsleiding van de beheermaatschappij belaste personen te allen tijde in staat stellen de werkzaamheden van de instelling aan welke de lastgeving is geschied effectief in het oog te houden;

g)

de lastgeving mag de met de bedrijfsleiding van de beheermaatschappij belaste personen niet verhinderen te allen tijde verdere instructies te geven aan de instelling aan welke taken zijn gedelegeerd, of de lastgeving te herroepen met onmiddellijke ingang indien dit in het belang van de beleggers is;

h)

gelet op de aard van de te delegeren taken moet de instelling aan welke taken worden gedelegeerd, gekwalificeerd zijn en in staat zijn om de desbetreffende taken te vervullen;

i)

in de prospectussen van de icbe’s moet worden vermeld voor het delegeren van welke taken de beheermaatschappij overeenkomstig dit artikel toestemming heeft gekregen.

2.   De delegatie door de beheermaatschappij van taken aan derden laat de aansprakelijkheid van de beheermaatschappij of de bewaarder geheel onverlet. De beheermaatschappij mag haar taken niet in die mate delegeren dat zij een brievenbusmaatschappij wordt.

Artikel 14

1.   Elke lidstaat stelt gedragsregels op die doorlopend moeten worden nageleefd door de beheermaatschappijen waaraan in die lidstaat vergunning is verleend. In die gedragsregels wordt minimaal uitvoering gegeven aan de in dit lid beschreven beginselen. Krachtens deze beginselen moet een beheermaatschappij:

a)

zich bij haar bedrijfsuitoefening op een loyale en billijke wijze inzetten voor de belangen van de door haar beheerde icbe’s en de integriteit van de markt;

b)

zich met de nodige bekwaamheid, zorgvuldigheid en toewijding inzetten voor de belangen van de door haar beheerde icbe’s en de integriteit van de markt;

c)

beschikken over en doeltreffend gebruikmaken van de middelen en procedures die nodig zijn voor een deugdelijke bedrijfsuitoefening;

d)

belangenconflicten trachten te voorkomen en, wanneer deze onvermijdelijk zijn, ervoor zorgen dat de door haar beheerde icbe’s op billijke wijze worden behandeld;

e)

voldoen aan alle voor de uitoefening van haar werkzaamheden geldende voorschriften teneinde de belangen van haar beleggers optimaal te behartigen en de integriteit van de markt te bevorderen.

2.   Onverminderd de bepalingen van artikel 116 stelt de Commissie uiterlijk 1 juli 2010 uitvoeringsmaatregelen vast om ervoor te zorgen dat de beheermaatschappij voldoet aan de in lid 1 geschetste taken, met name om:

a)

passende criteria vast te stellen om op een loyale en billijke wijze en met de nodige bekwaamheid, zorgvuldigheid en toewijding in het belang van de icbe te handelen;

b)

de beginselen vast te stellen om ervoor te zorgen dat beheermaatschappijen beschikken over en doeltreffend gebruikmaken van de middelen en procedures die nodig zijn voor een deugdelijke bedrijfsvoering, en

c)

de maatregelen te formuleren die beheermaatschappijen redelijkerwijs zouden moeten opstellen om belangenconflicten vast te stellen, te voorkomen, te beheren en/of bekend te maken, alsmede om passende criteria te formuleren voor de vaststelling van de soorten van belangenconflicten die schadelijk kunnen zijn voor de belangen van de icbe.

Deze uitvoeringsmaatregelen tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing als bedoeld in artikel 112, lid 2.

Artikel 15

Beheermaatschappijen of, waar van toepassing, beleggingsmaatschappijen nemen maatregelen overeenkomstig artikel 92 en stellen adequate procedures en regelingen vast om te waarborgen dat zij klachten van beleggers op behoorlijke wijze behandelen, en dat er voor beleggers geen beperkingen zijn om hun rechten uit te oefenen indien de beheermaatschappij in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst van de icbe is toegelaten. Deze maatregelen moeten beleggers in staat stellen om klachten in te dienen in de officiële taal of een van de officiële talen van hun lidstaat.

Beheermaatschappijen stellen tevens adequate procedures en regelingen vast om informatie beschikbaar te stellen op verzoek van het publiek of van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe.

AFDELING 4

Vrijheid van vestiging en vrij verrichten van diensten

Artikel 16

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat een beheermaatschappij waaraan haar lidstaat van herkomst een vergunning heeft verleend, op hun grondgebied de onder deze vergunning vallende werkzaamheden zowel door middel van het vestigen van een bijkantoor als door middel van het vrij verrichten van diensten mag uitoefenen.

Als een beheermaatschappij waaraan aldus een vergunning is verleend voorstelt om zonder het vestigen van een bijkantoor enkel de rechten van deelneming van de icbe die ze overeenkomstig bijlage II beheert te verhandelen in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst van de icbe, zonder voor te stellen andere taken of diensten te blijven verrichten, is deze verhandeling uitsluitend onderworpen aan de voorwaarden van hoofdstuk XI.

2.   De lidstaten stellen de vestiging van een bijkantoor of het verrichten van diensten niet afhankelijk van een vergunning en onderwerpen dit evenmin aan bijkomende verplichtingen ten aanzien van eigen kapitaal of aan maatregelen van gelijke werking.

3.   Op grond van de in dit artikel geschetste voorwaarden, staat het een icbe vrij om een beheermaatschappij, die in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst van de icbe overeenkomstig deze richtlijn een vergunning heeft gekregen, aan te wijzen of zich door haar te laten beheren, op voorwaarde dat zo’n beheermaatschappij voldoet aan de bepalingen van:

a)

artikel 17 of artikel 18, en

b)

de artikelen 19 en artikel 20.

Artikel 17

1.   Benevens de in de artikelen 6 en 7 genoemde verplichtingen stelt een beheermaatschappij die op het grondgebied van een andere lidstaat een bijkantoor wenst te vestigen om de activiteit te blijven verrichten waarvoor zij een vergunning heeft gekregen, de bevoegde autoriteiten van haar lidstaat van herkomst daarvan dienovereenkomstig in kennis.

2.   De lidstaten verlangen dat iedere beheermaatschappij die een bijkantoor op het grondgebied van een andere lidstaat wenst te vestigen, de in lid 1 bedoelde kennisgeving vergezeld doet gaan van de volgende gegevens en documenten:

a)

de lidstaat op het grondgebied waarvan de beheermaatschappij voornemens is een bijkantoor te vestigen;

b)

een programma van werkzaamheden waarin de voorgenomen activiteiten en diensten overeenkomstig artikel 6, leden 2 en 3, alsmede de organisatiestructuur van het bijkantoor worden vermeld, en dat een beschrijving omvat van het proces voor risicobeheer dat de beheermaatschappij heeft ingesteld. Het omvat tevens een beschrijving van de overeenkomstig artikel 15 ingestelde procedures en regelingen;

c)

het adres in de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij waar documenten kunnen worden opgevraagd, en

d)

de namen van de bestuurders van het bijkantoor.

3.   Tenzij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij, gelet op de voorgenomen activiteiten, redenen hebben om te twijfelen aan de deugdelijkheid van de administratieve structuur of de financiële positie van de beheermaatschappij, doen zij binnen twee maanden na ontvangst van alle in lid 2 bedoelde gegevens, mededeling van deze gegevens aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij en stellen zij de betrokken beheermaatschappij hiervan in kennis. Tevens doen zij mededeling van gegevens betreffende eventuele garantiestelsels die gericht zijn op de bescherming van de belegger.

Wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij weigeren de in lid 2 bedoelde gegevens mede te delen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij, delen zij de redenen van een dergelijke weigering binnen twee maanden na ontvangst van alle gegevens mede aan de betrokken beheersmaatschappij. Tegen deze weigering of ieder uitblijven van een antwoord staat beroep open bij de rechter in de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij.

Wanneer een beheermaatschappij de werkzaamheid van collectief portefeuillebeheer als bedoeld in bijlage II wil blijven verrichten, doen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij de aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij verstrekte documentatie vergezeld gaan van een verklaring dat de beheermaatschappij conform de bepalingen van deze richtlijn over een vergunning beschikt, alsmede van een beschrijving van de reikwijdte van de vergunning die de beheermaatschappij is verleend en van de bijzonderheden in verband met een eventuele beperking inzake de soorten icbe’s die de beheermaatschappij mag beheren.

4.   Een beheermaatschappij die werkzaamheden verricht via een bijkantoor op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst, moet voldoen aan de regels die de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij overeenkomstig artikel 14 heeft vastgesteld.

5.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van lid 4.

6.   Voordat het bijkantoor van een beheermaatschappij met zijn werkzaamheden aanvangt, beschikken de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij over twee maanden, te rekenen vanaf de ontvangst van de in lid 2 bedoelde gegevens, om het toezicht op de naleving van de onder hun bevoegdheid vallende voorschriften door de beheermaatschappij voor te bereiden.

7.   Zodra een mededeling van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij is binnengekomen of, wanneer deze niet reageren, zodra de in lid 6 bedoelde termijn is verstreken, kan het bijkantoor gevestigd worden en kan het zijn werkzaamheden aanvangen.

8.   In geval van wijziging van de inhoud van een van de overeenkomstig lid 2, onder b), c) of d), verstrekte gegevens, stelt de beheermaatschappij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij en van de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij schriftelijk van de desbetreffende wijziging in kennis, zulks ten minste één maand voor de toepassing van de wijziging, opdat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij zich overeenkomstig lid 3, en de bevoegde autoriteiten van het land van ontvangst van de beheermaatschappij zich overeenkomstig lid 6, over de wijziging kunnen uitspreken.

9.   Eventuele wijzigingen in de gegevens waarvan overeenkomstig lid 3, eerste alinea, mededeling is gedaan, worden door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij gemeld.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij actualiseren de in de verklaring als bedoeld in de derde alinea van lid 3 opgenomen informatie en stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij op de hoogte wanneer er zich een verandering voordoet in de reikwijdte van de vergunning van de beheermaatschappij of ten aanzien van de details van eventuele beperkingen met betrekking tot de typen icbe’s die de beheermaatschappij gemachtigd is te beheren.

Artikel 18

1.   Elke beheermaatschappij die voor de eerste maal door middel van het vrij verrichten van diensten haar werkzaamheden, waarvoor zij een vergunning heeft gekregen, op het grondgebied van een andere lidstaat wil uitoefenen, stelt de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij in kennis van:

a)

de lidstaat op het grondgebied waarvan de beheermaatschappij voornemens is werkzaamheden uit te oefenen, en

b)

een programma van werkzaamheden waarin de activiteiten en de diensten zoals bedoeld in artikel 6, leden 2 en 3, worden vermeld en dat een beschrijving omvat van het proces voor risicobeheer dat de beheermaatschappij heeft ingesteld. Het omvat tevens een beschrijving van de overeenkomstig artikel 15 ingestelde procedures en regelingen.

2.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij doen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij mededeling van de in lid 1 bedoelde kennisgeving, zulks binnen een termijn van een maand te rekenen vanaf de ontvangst van de kennisgeving.

Tevens doen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij mededeling van gegevens betreffende van toepassing zijnde garantiestelsels die gericht zijn op de bescherming van de belegger.

Wanneer een beheermaatschappij de werkzaamheid van collectief portefeuillebeheer als bedoeld in bijlage II wil blijven verrichten, doen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij de aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van de beheersmaatschappij verstrekte documentatie vergezeld gaan van een verklaring dat de beheermaatschappij conform de bepalingen van deze richtlijn over een vergunning beschikt, alsmede van een beschrijving van de reikwijdte van de vergunning die de beheermaatschappij is verleend en van de bijzonderheden in verband met een eventuele beperking inzake de soorten icbe’s die de beheermaatschappij mag beheren.

Onverminderd de artikelen 20 en 93 kan de beheermaatschappij dan met haar werkzaamheden in de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij aanvangen.

3.   Een beheermaatschappij die diensten verricht in het kader van de vrije dienstverlening, moet voldoen aan de regels die overeenkomstig artikel 14 zijn opgesteld door de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij.

4.   In geval van wijziging van de inhoud van de overeenkomstig lid 1, onder b), gemelde inlichtingen, geeft de beheermaatschappij aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij en van de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij schriftelijk kennis van deze wijziging voordat zij wordt doorgevoerd. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij actualiseren de in de verklaring als bedoeld in lid 2 opgenomen informatie, en stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij op de hoogte, wanneer er zich een verandering voordoet in de reikwijdte van de vergunning van de beheermaatschappij, of ten aanzien van de details van eventuele beperkingen met betrekking tot de soorten icbe’s die de beheermaatschappij gemachtigd is te beheren.

Artikel 19

1.   Een beheermaatschappij die op grensoverschrijdende basis middels de vestiging van een bijkantoor of in het kader van het vrije verkeer van diensten de werkzaamheid van collectief portefeuillebeheer verricht, dient de regels van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij inzake de organisatie van beheermaatschappij te eerbiedigen, inclusief wat betreft het delegeren van taken, risicobeheerprocedures, prudentiële voorschriften en toezicht, de in artikel 12 bedoelde procedures en de rapportageverplichtingen van de beheermaatschappij. Deze regels zijn niet strenger dan die welke gelden voor beheermaatschappijen die uitsluitend actief zijn in hun eigen lidstaat.

2.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de in lid 1 bedoelde regels.

3.   Een beheermaatschappij die op grensoverschrijdende basis middels de vestiging van een bijkantoor of in overeenstemming het vrije verkeer van diensten de werkzaamheid van collectief portefeuillebeheer verricht, dient zich te houden aan de regels van de lidstaat van herkomst van de icbe met betrekking tot de samenstelling en de werking van de icbe, met name de regels die van toepassing zijn op:

a)

de oprichting van en het verlenen van een vergunning voor een icbe;

b)

de uitgifte en terugbetaling van rechten van deelneming en aandelen;

c)

het gevoerde beleggingsbeleid en de gehanteerde beleggingslimieten, inclusief de berekening van het total exposure en de toegepaste hefboom;

d)

de beperkingen op het aangaan en verstrekken van leningen en verkopen van effecten vanuit een ongedekte positie;

e)

de waardering van activa en de boekhoudkundige organisatie van icbe’s;

f)

de berekening van de uitgifte- of terugbetalingsprijs, en fouten in de berekening van de intrinsieke waarde en de desbetreffende beleggerscompensatie;

g)

de distributie of herinvestering van de inkomsten;

h)

de openbaarmakings- en rapportageverplichtingen van icbe’s, onder andere ten aanzien van het prospectus, essentiële beleggersinformatie en periodieke verslagen;

i)

de regelingen voor de verhandeling;

j)

de relatie met de houders van deelnemingsrechten;

k)

de fusie en herstructurering van de icbe’s;

l)

de vereffening en liquidatie van de icbe’s;

m)

indien van toepassing, de inhoud van het deelnemersregister;

n)

de vergunning- en toezichtkosten voor de icbe’s, en

o)

de uitoefening van het stemrecht van deelnemers en van andere rechten van deelnemers met betrekking tot de punten a) tot en met m).

4.   De beheermaatschappij moet voldoen aan de verplichtingen die zijn neergelegd in het fondsreglement of in de statuten, alsook aan de verplichtingen die zijn neergelegd in het prospectus, dat in overeenstemming dient te zijn met het toepasselijke recht als bedoeld in de leden 1 en 3.

5.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe zien toe op de naleving van het bepaalde in de leden 3 en 4.

6.   De beheermaatschappij beslist over en is verantwoordelijk voor de goedkeuring en de uitvoering van de regelingen en organisatorische besluiten die noodzakelijk zijn om te voldoen aan de regels met betrekking tot de oprichting en werking van de icbe’s en aan de verplichtingen die zijn neergelegd in het reglement of in de statuten van het fonds, alsmede aan de verplichtingen die zijn neergelegd in het prospectus.

7.   De bevoegde autoriteiten van de beheermaatschappij van de lidstaat van herkomst zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de toereikendheid van de regelingen en de organisatie van de beheermaatschappij, zodat de beheermaatschappij in staat is te voldoen aan de verplichtingen en regels met betrekking tot de samenstelling en werking van alle icbe’s die zij beheert.

8.   De lidstaten zorgen ervoor dat beheermaatschappijen waaraan in een lidstaat vergunning is verleend, niet worden onderworpen aan eventueel in de lidstaat van herkomst van de icbe vastgestelde aanvullende eisen ten aanzien van de aangelegenheden die onder deze richtlijn vallen, behalve in de gevallen waarnaar uitdrukkelijk in deze richtlijn wordt verwezen.

Artikel 20

1.   Onverminderd de bepalingen van artikel 5 legt een beheermaatschappij die een aanvraag indient om een in een andere lidstaat gevestigde icbe te beheren, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe de volgende documenten over:

a)

de in de artikelen 23 en 33 bedoelde schriftelijke overeenkomst met de bewaarder, en

b)

informatie over afspraken betreffende het delegeren van taken in verband met het beheer van beleggingen en administratietaken, zoals bedoeld in bijlage II.

Wanneer een beheermaatschappij reeds eenzelfde soort icbe in de lidstaat van herkomst van de icbe beheert, volstaat een verwijzing naar reeds verstrekte documentatie.

2.   Voor zover nodig om de naleving te waarborgen van de regels waarvoor zij verantwoordelijk zijn, mogen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe opheldering en informatie vragen met betrekking tot de in lid 1 bedoelde documentatie, en op grond van de in de artikelen 17 en 18 bedoelde verklaring, of het type icbe’s waarvoor een vergunning wordt gevraagd valt onder de reikwijdte van de vergunning van de beheermaatschappij. Voor zover van toepassing, brengen de bevoegde autoriteiten in de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij binnen 10 werkdagen na het eerste verzoek advies uit.

3.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe mogen de aanvraag van de beheermaatschappij alleen weigeren als:

a)

de beheermaatschappij niet voldoet aan de onder hun verantwoordelijkheid vallende voorschriften, overeenkomstig artikel 19;

b)

de beheermaatschappij van de bevoegde autoriteiten van haar lidstaat van herkomst geen icbe van het type waarvoor een vergunning wordt gevraagd, mag beheren, of

c)

de beheermaatschappij de in het eerste lid bedoelde documentatie niet heeft verstrekt.

Alvorens een aanvraag te weigeren, overleggen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij.

4.   De beheermaatschappij deelt eventuele latere, belangrijke wijzigingen in de in het eerste lid genoemde documentatie aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe mede.

Artikel 21

1.   De lidstaat van ontvangst van een beheermaatschappij kan voor statistische doeleinden verlangen dat elke beheermaatschappij die een bijkantoor op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst heeft, aan zijn bevoegde autoriteiten een periodiek verslag over de op zijn grondgebied verrichte werkzaamheden doet toekomen.

2.   De lidstaat van ontvangst van een beheermaatschappij mag van beheermaatschappijen die op hun grondgebied middels de oprichting van een bijkantoor of in het kader van vrije dienstverlening werkzaam zijn, de nodige gegevens verlangen voor het toezicht op de naleving door deze maatschappijen van de onder de verantwoordelijkheid van de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij vallende regels.

Van de beheermaatschappijen mogen niet méér gegevens worden verlangd dan deze lidstaten voor het toezicht op de naleving van diezelfde normen verlangen van de beheermaatschappijen die in die lidstaat een vergunning hebben gekregen.

De beheermaatschappijen zorgen ervoor dat de in artikel 15 bedoelde procedures en regelingen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe in staat stellen de in dit lid bedoelde informatie rechtstreeks van de beheermaatschappij te ontvangen.

3.   Indien de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van een beheermaatschappij constateren dat een beheermaatschappij die op het grondgebied van hun lidstaat een bijkantoor heeft of diensten verricht een van de onder hun verantwoordelijkheid vallende regels niet naleeft, eisen zij dat de betrokken beheermaatschappij een eind maakt aan deze inbreuk en stellen zij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij daarvan in kennis.

4.   Indien de betrokken beheermaatschappij weigert de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij informatie te verstrekken die onder zijn verantwoordelijkheid valt, of niet het nodige doet om aan de in lid 3 bedoelde inbreuk een einde te maken, stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij daarvan in kennis. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij treffen zo spoedig mogelijk alle passende maatregelen om te bewerkstelligen dat de betrokken beheermaatschappij de informatie verstrekt waarom de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij overeenkomstig lid 2 verzoekt, of een eind maakt aan de inbreuk. Van de strekking van deze maatregelen wordt mededeling gedaan aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij.

5.   Indien de beheermaatschappij, in weerwil van de aldus door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij getroffen maatregelen, of omdat deze maatregelen ontoereikend blijken te zijn of er in de lidstaat geen maatregelen bestaan, blijft weigeren de informatie te verstrekken waarom de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij overeenkomstig lid 2 verzoekt, of inbreuk blijft plegen op de in datzelfde lid bedoelde, in de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij, na de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij daarvan in kennis te hebben gesteld, passende maatregelen — met inbegrip van maatregelen op grond van de artikelen 98 en 99 — treffen om verdere onregelmatigheden te voorkomen of te bestraffen; indien nodig kan hij deze beheermaatschappij beletten op zijn grondgebied nieuwe transacties te verrichten. De lidstaten dragen er zorg voor dat de voor die maatregelen vereiste stukken op hun grondgebied aan de beheermaatschappijen kunnen worden betekend. Wanneer de dienst die binnen de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij wordt verricht het beheer van een icbe betreft, kan de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij eisen dat de beheermaatschappij de bewuste icbe niet langer beheert.

6.   Elke ter uitvoering van de leden 4 of 5 genomen maatregel die maatregelen of sancties behelst, wordt naar behoren met redenen omkleed en aan de betrokken beheermaatschappij medegedeeld. Tegen elke maatregel van die aard staat in de lidstaat die de maatregel heeft genomen, beroep open bij de rechter.

7.   Alvorens de in de leden 3, 4 of 5 bedoelde procedure toe te passen, kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van een beheermaatschappij in spoedeisende gevallen de voorzorgsmaatregelen treffen die noodzakelijk zijn ter bescherming van de belangen van de beleggers en andere personen voor wie diensten worden verricht. De Commissie en de bevoegde autoriteiten van de overige betrokken lidstaten worden zo spoedig mogelijk van die maatregelen op de hoogte gesteld.

De Commissie kan, na raadpleging van de bevoegde autoriteiten van de belanghebbende lidstaten, besluiten dat de betrokken lidstaat deze maatregelen moet wijzigen of intrekken.

8.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij raadplegen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van de icbe alvorens de vergunning van de beheermaatschappij in te trekken. In dergelijke gevallen nemen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe passende maatregelen om de belangen van de beleggers te vrijwaren. Deze maatregelen kunnen de vorm aannemen van besluiten om de betrokken beheermaatschappij te beletten op zijn grondgebied nieuwe transacties aan te vangen.

Om de twee jaar brengt de Commissie over deze gevallen verslag uit.

9.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van het aantal en de aard van de gevallen waarin zij een vergunning op grond van artikel 17 of een aanvraag op grond van artikel 20 weigeren en van alle maatregelen die overeenkomstig lid 5 van dit artikel zijn genomen.

Om de twee jaar brengt de Commissie over deze gevallen verslag uit.

HOOFDSTUK IV

VERPLICHTINGEN BETREFFENDE DE BEWAARDER

Artikel 22

1.   De activa van een beleggingsfonds worden in bewaring gegeven bij een bewaarder.

2.   De in artikel 24 bedoelde aansprakelijkheid van de bewaarder blijft bestaan wanneer hij de activa geheel of ten dele bij derden in bewaring heeft gegeven.

3.   De bewaarder is gehouden:

a)

zich ervan te vergewissen, dat de verkoop, uitgifte, inkoop, terugbetaling en intrekking van rechten van deelneming voor rekening van het beleggingsfonds of door de beheermaatschappij, overeenkomstig de toepasselijke nationale wetgeving of het fondsreglement geschieden;

b)

zich ervan te vergewissen dat de waarde van de rechten van deelneming wordt berekend overeenkomstig de toepasselijke nationale wetgeving of het fondsreglement;

c)

de aanwijzingen van de beheermaatschappij uit te voeren, tenzij deze in strijd zijn met de nationale wetgeving of het fondsreglement;

d)

zich ervan te vergewissen dat bij transacties met betrekking tot de activa van het beleggingsfonds de tegenprestatie hem binnen de gebruikelijke termijnen wordt voldaan;

e)

zich ervan te vergewissen dat de opbrengsten van het beleggingsfonds een bestemming krijgen in overeenstemming met de toepasselijke nationale wetgeving of het fondsreglement.

Artikel 23

1.   De bewaarder heeft zijn statutaire zetel in de lidstaat van herkomst van de icbe, of is daar gevestigd.

2.   De bewaarder is een instelling die aan prudentiële regelgeving is onderworpen en onder permanent toezicht staat. Hij beschikt over voldoende financiële waarborgen en vakbekwaamheid om de werkzaamheden die hij krachtens zijn taak van bewaarder moet verrichten, daadwerkelijk te kunnen uitvoeren en om de verplichtingen die uit de uitoefening van deze taak voortvloeien, na te komen.

3.   De lidstaten bepalen welke van de soorten instellingen als bedoeld in lid 2 als bewaarder mogen worden gekozen.

4.   De bewaarder stelt de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe in staat op verzoek alle informatie te verkrijgen die de bewaarder bij de uitvoering van zijn taken heeft verworven en die de bevoegde autoriteiten nodig hebben om te controleren of de icbe aan deze richtlijn voldoet.

5.   Wanneer de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij niet de lidstaat van herkomst van de icbe is, sluit de bewaarder met de beheermaatschappij een schriftelijke overeenkomst ter regeling van de gegevensuitwisseling die noodzakelijk wordt geacht om hem in staat te stellen de functies te vervullen als vermeld in artikel 22 en in andere wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die van belang zijn voor bewaarders in de lidstaat van herkomst van de icbe.

6.   De Commissie kan uitvoeringsmaatregelen vaststellen met betrekking tot de maatregelen die door een bewaarder moeten worden genomen om te voldoen aan zijn verplichtingen met betrekking tot een icbe die wordt beheerd door een in een andere lidstaat gevestigde beheermaatschappij, en die ook de gegevens dienen te omvatten welke moeten worden opgenomen in de standaardovereenkomsten die overeenkomstig lid 5 door de bewaarder en de beheermaatschappij moeten worden gebruikt.

Deze uitvoeringsmaatregelen tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing als bedoeld in artikel 112, lid 2.

Artikel 24

De bewaarder is volgens het nationale recht van de lidstaat van herkomst van de icbe jegens de beheermaatschappij en de deelnemers aansprakelijk voor alle door hen geleden schade tengevolge van verwijtbare niet-nakoming of gebrekkige nakoming van zijn verplichtingen.

Naargelang van de rechtsbetrekking tussen de bewaarder, de beheermaatschappij en de deelnemers, kan de bewaarder ten behoeve van de deelnemers door dezen rechtstreeks, dan wel door tussenkomst van de beheermaatschappij indirect worden aangesproken.

Artikel 25

1.   De taken van beheermaatschappij en bewaarder mogen niet door dezelfde maatschappij worden vervuld.

2.   Bij de vervulling van hun respectieve taken treden de beheermaatschappij en de bewaarder onafhankelijk en uitsluitend in het belang van de deelnemers op.

Artikel 26

De wet of het fondsreglement bepaalt onder welke voorwaarden de beheermaatschappij en de bewaarder worden vervangen en welke regels ter bescherming van de deelnemers bij deze vervanging gelden.

HOOFDSTUK V

VERPLICHTINGEN BETREFFENDE BELEGGINGSMAATSCHAPPIJEN

AFDELING 1

Voorwaarden voor toegang tot de werkzaamheden

Artikel 27

De toegang tot de werkzaamheden van beleggingsmaatschappij wordt afhankelijk gesteld van een voorafgaande vergunning die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beleggingsmaatschappij wordt verleend.

De lidstaten bepalen welke rechtsvorm een beleggingsmaatschappij moet aannemen.

Het hoofdkantoor van de beleggingsmaatschappij moet gevestigd zijn in de lidstaat van herkomst van de beleggingsmaatschappij.

Artikel 28

De beleggingsmaatschappij mag geen andere werkzaamheden uitoefenen dan de in artikel 1, lid 2, bedoelde.

Artikel 29

1.   Onverminderd andere in het nationale recht vervatte algemeen toepasselijke voorwaarden, verlenen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beleggingsmaatschappij geen vergunning aan een beleggingsmaatschappij die geen beheermaatschappij heeft aangewezen, tenzij de beleggingsmaatschappij beschikt over een toereikend aanvangskapitaal van ten minste 300 000 EUR.

Wanneer een beleggingsmaatschappij geen beheermaatschappij met een vergunning heeft aangewezen, zijn bovendien krachtens deze richtlijn de volgende voorwaarden van toepassing:

a)

de vergunning wordt niet verleend tenzij de vergunningsaanvraag vergezeld gaat van een programma van werkzaamheden waarin ten minste de organisatiestructuur van de beleggingsmaatschappij wordt vermeld;

b)

de bestuurders van de beleggingsmaatschappij staan als voldoende betrouwbaar bekend en beschikken over voldoende ervaring, ook met betrekking tot het type werkzaamheden dat door de beleggingsmaatschappij wordt verricht en te dien einde: moeten de identiteit van de bestuurders van de beleggingsmaatschappij, alsmede iedere vervanging van deze bestuurders onmiddellijk aan de bevoegde autoriteiten worden gemeld;. moet over het dagelijks beleid van een beleggingsmaatschappij worden besloten door ten minste twee personen die aan deze voorwaarden voldoen, en wordt onder bestuurders degenen verstaan die krachtens de wet of statuten de beleggingsmaatschappij vertegenwoordigen of feitelijk het beleid van de beleggingsmaatschappij bepalen, en

c)

wanneer nauwe banden bestaan tussen de beleggingsmaatschappij en andere natuurlijke of rechtspersonen, verlenen de bevoegde autoriteiten slechts vergunning indien deze nauwe banden de juiste uitoefening van hun toezichthoudende taken niet belemmeren.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beleggingsmaatschappij weigeren ook de vergunning indien de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een derde land die van toepassing zijn op een of meer natuurlijke of rechtspersonen met wie de beleggingsmaatschappij nauwe banden heeft, of moeilijkheden in verband met de toepassing van die bepalingen, een belemmering vormen voor de effectieve uitoefening van hun toezichthoudende taken.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beleggingsmaatschappij verlangen van beleggingsmaatschappijen dat zij hen de informatie verstrekken die zij nodig hebben.

2.   Wanneer de beleggingsmaatschappij geen beheermaatschappij heeft aangewezen, wordt de beleggingsmaatschappij er binnen zes maanden na de indiening van een volledige aanvraag van in kennis gesteld of de vergunning toegekend dan wel geweigerd is. Weigering van de vergunning wordt met redenen omkleed.

3.   Wanneer de vergunning wordt verleend, mag de beleggingsmaatschappij onmiddellijk haar werkzaamheden aanvangen.

4.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beleggingsmaatschappij mogen de vergunning die aan een onder deze richtlijn vallende beleggingsmaatschappij is verleend, slechts intrekken indien deze maatschappij:

a)

binnen een termijn van 12 maanden geen gebruik maakt van de vergunning, uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven geen gebruik van de vergunning te zullen maken of de onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende activiteit gedurende een periode van meer dan 6 maanden heeft gestaakt, tenzij de betrokken lidstaat voorschrijft dat in die gevallen de vergunning vervalt;

b)

de vergunning heeft verworven door middel van valse verklaringen of op enige andere onregelmatige wijze;

c)

niet meer voldoet aan de voorwaarden waarop de vergunning is verleend;

d)

de bij deze richtlijn vastgestelde bepalingen in ernstige mate of systematisch heeft overtreden, of

e)

in een van de overige gevallen verkeert waarvoor de nationale voorschriften in intrekking voorzien.

AFDELING 2

Uitoefeningsvoorwaarden

Artikel 30

De artikelen 13 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing op beleggingsmaatschappijen die geen beheermaatschappij hebben aangewezen die beschikt over een krachtens deze richtlijn verleende vergunning.

Voor de toepassing van de in de eerste alinea bedoelde artikelen wordt „beheermaatschappij” gelezen als „beleggingsmaatschappij”.

Beleggingsmaatschappijen beheren alleen de activa van hun eigen portefeuille en nemen in geen geval lastgevingen in ontvangst om namens derden activa te beheren.

Artikel 31

Elke lidstaat van herkomst van de beleggingsmaatschappij stelt prudentiële regels op die doorlopend moeten worden nageleefd door beleggingsmaatschappijen die geen beheermaatschappij hebben aangewezen welke beschikt over een krachtens deze richtlijn verleende vergunning.

Mede in het licht van de aard van de beleggingsmaatschappij schrijven de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beleggingsmaatschappij met name voor dat de beleggingsmaatschappij moet beschikken over een goede administratieve en boekhoudkundige organisatie, controle- en beveiligingsvoorzieningen op het gebied van de elektronische informatieverwerking en adequate interne controleprocedures, met inbegrip van met name regels voor persoonlijke transacties van de eigen medewerkers en voor het aanhouden of beheren van beleggingen in financiële instrumenten met het oog op het beleggen van het eigen vermogen, die ten minste waarborgen dat elke transactie waarbij het fonds betrokken is, kan worden gereconstrueerd wat betreft de oorsprong ervan, de betrokken partijen, de aard ervan, de tijd en de plaats waar die transactie heeft plaatsgevonden, en dat de activa van de beleggingsmaatschappij overeenkomstig het fondsreglement of de statuten en de vigerende wettelijke bepalingen worden belegd.

AFDELING 3

Verplichtingen betreffende de bewaarder

Artikel 32

1.   De activa van een beleggingsmaatschappij worden in bewaring gegeven bij een bewaarder.

2.   De in artikel 34 bedoelde aansprakelijkheid van de bewaarder blijft bestaan wanneer de bewaarder de bij hem in bewaring gegeven activa geheel of ten dele aan derden heeft toevertrouwd.

3.   De bewaarder vergewist zich ervan dat:

a)

de verkoop, uitgifte, inkoop, terugbetaling en intrekking van rechten van deelneming namens of door de beleggingsmaatschappij overeenkomstig de wet of de statuten van de beleggingsmaatschappij geschieden;

b)

bij de transacties met betrekking tot de activa van de beleggingsmaatschappij, de tegenwaarde hem binnen de gebruikelijke termijnen wordt voldaan, en

c)

de opbrengsten van de beleggingsmaatschappij een bestemming krijgen in overeenstemming met de wet en de statuten.

4.   De lidstaat van herkomst van een beleggingsmaatschappij kan bepalen dat de op zijn grondgebied gevestigde beleggingsmaatschappijen die hun rechten van deelneming uitsluitend via één of meer effectenbeurzen verhandelen en die aldaar in de officiële notering zijn opgenomen, niet over een bewaarder in de zin van deze richtlijn behoeven te beschikken.

De artikelen 76, 84 en 85 zijn niet van toepassing op deze beleggingsmaatschappijen. De regels voor de waardering van de activa van deze beleggingsmaatschappijen worden evenwel in de toepasselijke nationale wetgeving en/of hun statuten vermeld.

5.   Een lidstaat van herkomst van een beleggingsmaatschappij kan bepalen dat de op zijn grondgebied gevestigde beleggingsmaatschappijen die ten minste 80 % van hun rechten van deelneming via één of meer in de statuten aangewezen effectenbeurzen verhandelen, niet over een bewaarder in de zin van deze richtlijn behoeven te beschikken, op voorwaarde dat deze rechten van deelneming zijn toegelaten tot de officiële notering van de effectenbeurzen van de lidstaten op wier grondgebied de rechten van deelneming worden verhandeld en mits de door een dergelijke beleggingsmaatschappij buiten de beurs om verrichte transacties alleen tegen beurskoers plaatsvinden.

In de statuten van een beleggingsmaatschappij wordt de beurs in het land van verhandeling vermeld waarvan de notering de prijs bepaalt van de transacties die in dat land door de beleggingsmaatschappij buiten de beurs om worden verricht.

Een lidstaat maakt van de in de eerste alinea bedoelde afwijking slechts gebruik indien hij van oordeel is dat de deelnemers een bescherming genieten die gelijkwaardig is aan die welke wordt genoten door deelnemers in icbe’s die wel een bewaarder in de zin van deze richtlijn hebben.

Voor de in dit lid en in lid 4 bedoelde beleggingsmaatschappijen geldt in het bijzonder dat zij:

a)

wanneer de nationale wetgeving hieromtrent niets bepaalt, in hun statuten de methoden voor de berekening van de intrinsieke waarde van de rechten van deelneming vermelden;

b)

op de markt optreden om te voorkomen dat de waarde van hun rechten van deelneming ter beurze meer dan 5 % afwijkt van hun intrinsieke waarde;

c)

de intrinsieke waarde van de rechten van deelneming vaststellen, ten minste tweemaal per week ter kennis van de bevoegde autoriteiten brengen en tweemaal per maand bekendmaken.

Een onafhankelijk controleur van de jaarrekening vergewist zich er ten minste tweemaal per maand van dat de berekening van de waarde van de rechten van deelneming plaatsvindt overeenkomstig de wet en de statuten van de beleggingsmaatschappij.

Bij die gelegenheid waarborgt de controleur dat de activa van de beleggingsmaatschappij volgens de wettelijke voorschriften en de statuten van de beleggingsmaatschappij worden belegd.

6.   De lidstaten delen de Commissie de identiteit mede van de beleggingsmaatschappijen waarvoor de in de leden 4 en 5 bedoelde afwijkingen gelden.

Artikel 33

1.   De bewaarder heeft zijn statutaire zetel in de lidstaat waar de beheermaatschappij haar statutaire zetel heeft, of is daar gevestigd.

2.   De bewaarder is een instelling die aan prudentiële regelgeving is onderworpen en onder permanent toezicht staat.

3.   De lidstaten bepalen welke van de soorten instellingen als bedoeld in lid 2 als bewaarder mogen worden gekozen.

4.   De bewaarder stelt de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe in staat op verzoek alle informatie te verkrijgen die de bewaarder bij de uitvoering van zijn taken heeft verworven en die de bevoegde autoriteiten nodig hebben om te controleren of de icbe aan deze richtlijn voldoet.

5.   Wanneer de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij niet de lidstaat van herkomst van de icbe is, sluit de bewaarder met de beheermaatschappij een schriftelijke overeenkomst ter regeling van de gegevensuitwisseling die noodzakelijk wordt geacht om hem in staat te stellen de functies te vervullen als vermeld in artikel 32 en in andere wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die van belang zijn voor bewaarders in de lidstaat van herkomst van de icbe.

6.   De Commissie kan uitvoeringsmaatregelen vaststellen met betrekking tot de maatregelen die door een bewaarder moeten worden genomen om te voldoen aan zijn verplichtingen met betrekking tot een icbe die wordt beheerd door een in een andere lidstaat gevestigde beheermaatschappij, en die ook de gegevens dienen te omvatten welke moeten worden opgenomen in de standaardovereenkomst die overeenkomstig lid 5 door de bewaarder en de beheermaatschappij moeten worden gebruikt.

Deze uitvoeringsmaatregelen tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing als bedoeld in artikel 112, lid 2.

Artikel 34

De bewaarder is volgens het nationale recht van de lidstaat van herkomst van de beleggingsmaatschappij jegens de beleggingsmaatschappij en de deelnemers aansprakelijk voor alle door hen geleden schade tengevolge van verwijtbare niet-nakoming of gebrekkige nakoming van zijn verplichtingen.

Artikel 35

1.   De taken van beleggingsmaatschappij en bewaarder worden niet door dezelfde maatschappij vervuld.

2.   Bij de vervulling van zijn taken treedt de bewaarder uitsluitend in het belang van de deelnemers op.

Artikel 36

De wet of de statuten van de beleggingsmaatschappij bepalen onder welke voorwaarden de bewaarder wordt vervangen en welke regels ter bescherming van de deelnemers bij deze vervanging gelden.

HOOFDSTUK VI

FUSIES VAN ICBE’S

AFDELING 1

Beginsel en goedkeuring

Artikel 37

Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden tot een icbe ook beleggingscompartimenten ervan gerekend.

Artikel 38

1.   De lidstaten staan onder de voorwaarden die in dit hoofdstuk worden genoemd, en ongeacht de wijze waarop de icbe is opgericht op grond van artikel 1, lid 3, toe dat er grensoverschrijdende en binnenlandse fusies als omschreven in artikel 2, lid 1, onder q) en r), plaatsvinden overeenkomstig een of meer van de in artikel 2, lid 1, onder p), beschreven fusietechnieken.

2.   De fusietechnieken die worden gebruikt voor grensoverschrijdende fusies als omschreven in artikel 2, lid 1, onder q), moeten volgens de wetgeving van de lidstaat van herkomst van de fuserende icbe’s zijn toegestaan.

De fusietechnieken die worden gebruikt voor binnenlandse fusies als omschreven in artikel 2, lid 1, onder r), moeten volgens de wetgeving van de lidstaat waar de icbe’s zijn gevestigd, zijn toegestaan.

Artikel 39

1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de fuserende icbe’s verlenen vooraf goedkeuring voor een fusie.

2.   De fuserende icbe(’s) verstrekt (verstrekken) de bevoegde autoriteiten van haar lidstaat van herkomst de volgende informatie:

a)

het gemeenschappelijk fusievoorstel, naar behoren goedgekeurd door de fuserende icbe(’s) en de ontvangende icbe;

b)

een bijgewerkte versie van het prospectus en de in artikel 78 bedoelde essentiële beleggersinformatie van de ontvangende icbe, indien deze in een andere lidstaat gevestigd is;

c)

een verklaring van elk van de bewaarders van de fuserende icbe(’s) en de ontvangende icbe waarin wordt bevestigd dat zij overeenkomstig artikel 41 zijn nagegaan of de in de letters a), f) en g) van artikel 40, lid 1, van de onderhavige richtlijn bedoelde gegevens in overeenstemming zijn met het fondsreglement of de statuten van hun icbe, en

d)

de informatie over de voorgenomen fusie die de fuserende icbe(’s) en de ontvangende icbe aan hun respectieve deelnemers willen verstrekken.

Deze informatie wordt op een zodanige wijze verstrekt dat de bevoegde autoriteiten van zowel de lidstaat van herkomst van de fuserende icbe(’s) als de lidstaat van herkomst van de ontvangende icbe ze kunnen lezen in de officiële taal of in een van de officiële talen van die lidstaat of lidstaten, dan wel in een door die bevoegde autoriteiten erkende taal.

3.   Wanneer het dossier volledig is, doen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de fuserende icbe(’s) de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de ontvangende icbe onverwijld een afschrift toekomen van de in lid 2 bedoelde informatie. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de fuserende icbe(’s) en van de lidstaat van herkomst van de ontvangende icbe beoordelen respectievelijk de mogelijke gevolgen van de voorgenomen fusie voor de deelnemers van zowel de fuserende als de ontvangende icbe(’s) om na te gaan of de deelnemers de juiste informatie is verstrekt.

Indien de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de fuserende icbe(’s) dit nodig achten, kunnen zij schriftelijk voorschrijven dat aan de deelnemers van de fuserende icbe(’s) duidelijkere informatie moet worden verstrekt.

Indien de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de ontvangende icbe het nodig achten, kunnen zij uiterlijk 15 werkdagen na ontvangst van de exemplaren van de in lid 2 bedoelde volledige informatie schriftelijk eisen dat de ontvangende icbe de aan haar deelnemers te verstrekken informatie wijzigt.

In dergelijk geval laten de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de ontvangende icbe de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de fuserende icbe weten dat ze niet tevreden zijn. Zij laten de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de fuserende icbe weten of zij tevreden zijn met de gewijzigde informatie die aan de deelnemers van de ontvangende icbe zal worden verstrekt binnen 20 werkdagen nadat zij ervan in kennis zijn gesteld.

4.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de fuserende icbe(’s) keuren de voorgenomen fusie goed indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de voorgenomen fusie voldoet aan alle vereisten van de artikelen 39 tot en met 42;

b)

de ontvangende icbe is overeenkomstig artikel 93 ervan in kennis gesteld dat zij haar rechten van deelneming mag verhandelen in alle lidstaten waarin de fuserende icbe(’s) hetzij een vergunning heeft (hebben) hetzij overeenkomstig artikel 93 ervan in kennis is (zijn) gesteld dat zij haar (hun) rechten van deelneming mag (mogen) verhandelen, en

c)

de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de fuserende en de ontvangende icbe(’s) achten de aan de deelnemers te verstrekken informatie toereikend, ofwel is er van de zijde van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de ontvangende icbe geen signaal ontvangen dat zij deze ontoereikend bevinden, waarbij het bepaalde in lid 3, alinea 4, van toepassing is.

5.   Indien de bevoegde autoriteiten van lidstaat van herkomst van de fuserende icbe’s oordelen dat het dossier onvolledig is, verzoeken zij uiterlijk 10 werkdagen na ontvangst van de in lid 2 bedoelde informatie om bijkomende informatie.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de fuserende icbe(’s) stellen de fuserende icbe(’s) binnen 20 werkdagen na indiening van de volledige informatie, overeenkomstig lid 2, ervan in kennis of al dan niet goedkeuring wordt verleend voor de fusie.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de fuserende icbe(’s) stellen tevens de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de ontvangende icbe van hun besluit in kennis.

6.   De lidstaten kunnen overeenkomstig artikel 57, lid 1, tweede alinea, voor ontvangende icbe’s in een afwijking van de artikelen 52 tot en met 55 voorzien.

Artikel 40

1.   De lidstaten schrijven voor dat de fuserende icbe(’s) en de ontvangende icbe een gemeenschappelijk fusievoorstel moeten opstellen.

Het gemeenschappelijk fusievoorstel bevat de volgende informatie:

a)

het soort fusie en de betrokken icbe’s;

b)

de achtergrond en redenen van de voorgenomen fusie;

c)

de verwachte gevolgen van de voorgenomen fusie voor de deelnemers van zowel de fuserende icbe(’s) als de ontvangende icbe;

d)

de criteria die zijn vastgesteld voor de waardering van de activa en, indien van toepassing, de passiva op de in artikel 47, lid 1, bedoelde datum voor de berekening van de ruilverhouding;

e)

de berekeningsmethode voor de ruilverhouding;

f)

de beoogde ingangsdatum van de fusie;

g)

de regels die van toepassing zijn bij overdracht van activa, respectievelijk omruiling van rechten van deelneming;

h)

wanneer het een fusie in de zin van artikel 2, lid 1, onder p), punt ii), en indien van toepassing artikel 2, lid 1, onder p), punt iii), betreft, het fondsreglement of de statuten van de nieuw op te richten ontvangende icbe.

De bevoegde autoriteiten schrijven niet voor dat eventuele aanvullende informatie in de gemeenschappelijke fusievoorstellen dient te worden opgenomen.

2.   De fuserende icbe(’s) en de ontvangende icbe kunnen besluiten om verdere informatie in het gemeenschappelijk fusievoorstel op te nemen.

AFDELING 2

Controle door derden, verstrekking van informatie aan deelnemers en andere rechten van deelnemers

Artikel 41

De lidstaten schrijven voor dat de bewaarders van de fuserende icbe(’s) en van de ontvangende icbe moeten controleren of de in de letters a), f) en g) van artikel 40, lid 1, bedoelde gegevens in overeenstemming zijn met de onderhavige richtlijn en met het fondsreglement of de statuten van hun icbe.

Artikel 42

1.   De wetgeving van de lidstaten van herkomst van de fuserende icbe(’s) draagt hetzij een bewaarder, hetzij een onafhankelijke, overeenkomstig Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen (13), toegelaten auditor op het volgende te valideren:

a)

de criteria die zijn vastgesteld voor de waardering van de activa en, indien van toepassing, de passiva op de in artikel 47, lid 1, bedoelde datum voor de berekening van de ruilverhouding;

b)

in voorkomend geval, de contante geldwaarde per recht van deelneming, en

c)

de berekeningsmethode voor de ruilverhouding, alsmede de reële ruilverhouding zoals bepaald op de in artikel 47, lid 1, vastgestelde datum voor de berekening van die verhouding.

2.   Voor de toepassing van lid 1 worden de wettelijke auditors van de fuserende icbe(’s) of de wettelijke auditor van de ontvangende icbe geacht onafhankelijk te zijn.

3.   Een afschrift van het verslag van de onafhankelijke auditor of — in voorkomend geval — de bewaarder wordt desgewenst en kosteloos ter beschikking gesteld van de deelnemers van zowel de fuserende icbe(’s) als de ontvangende icbe en van hun respectieve bevoegde autoriteiten.

Artikel 43

1.   De lidstaten schrijven voor dat de fuserende icbe(’s) en de ontvangende icbe haar (hun) respectieve deelnemers correcte en nauwkeurige informatie over de voorgenomen fusie moet(en) verstrekken zodat zij met kennis van zaken de gevolgen van het voorstel voor hun belegging kunnen beoordelen.

2.   Deze informatie wordt pas aan de deelnemers van de fuserende icbe(’s) en van de ontvangende icbe verstrekt nadat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de fuserende icbe(’s) de voorgenomen fusie overeenkomstig artikel 39 hebben goedgekeurd.

De informatie wordt ten minste dertig dagen vóór de uiterste datum voor het aanvragen van een inkoop of terugbetaling, of indien van toepassing een omzetting, zonder extra kosten uit hoofde van artikel 45, lid 1, verstrekt.

3.   De aan de deelnemers van de fuserende icbe(’s) en de ontvangende icbe te verstrekken informatie bevat passende en nauwkeurige informatie over de voorgenomen fusie zodat zij met kennis van zaken een beslissing kunnen nemen met betrekking tot de mogelijke gevolgen ervan voor hun belegging en zij hun rechten uit hoofde van de artikelen 44 en 45 kunnen uitoefenen.

Daarin wordt het volgende vermeld:

a)

de achtergrond en redenen van de voorgenomen fusie;

b)

de mogelijke gevolgen van de voorgenomen fusie voor de deelnemers, waaronder in elk geval de wezenlijke verschillen in beleggingsbeleid en -strategie, de kosten, de verwachte resultaten, periodieke rapportage en mogelijke verwatering van de resultaten, en — in voorkomend geval — een duidelijke waarschuwing aan de beleggers dat de fusie eventueel een verandering qua fiscale behandeling tot gevolg kan hebben;

c)

eventuele specifieke rechten die deelnemers bij de voorgenomen fusie hebben, waaronder in elk geval het recht op aanvullende informatie, het recht op een afschrift van het verslag van de onafhankelijke auditor of de bewaarder indien dit wordt opgevraagd, het recht om te eisen dat hun rechten van deelneming worden ingekocht of terugbetaald, of indien van toepassing zonder kosten worden omgezet, als beschreven in artikel 45, lid 1, en de uiterste datum voor de uitoefening van dat recht;

d)

de relevante procedurele aspecten en de beoogde ingangsdatum van de fusie, en

e)

een afschrift van de in artikel 78 bedoelde essentiële beleggersinformatie van de ontvangende icbe.

4.   Als de fuserende icbe(’s) of de ontvangende icbe overeenkomstig artikel 93 in kennis zijn gesteld, wordt de in lid 3 bedoelde informatie verstrekt in de officiële taal of in een van de officiële talen van de lidstaat van herkomst van de desbetreffende icbe dan wel in een taal die door hun bevoegde autoriteiten is goedgekeurd. De icbe die de informatie moet verstrekken, is verantwoordelijk voor de levering van deze vertaling. De vertaling vormt een getrouwe weergave van het origineel.

5.   De Commissie kan uitvoeringsmaatregelen vaststellen voor de inhoud, de vorm en de wijze waarop de in de leden 1 en 3 bedoelde informatie wordt verstrekt.

Deze uitvoeringsmaatregelen tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing als bedoeld in artikel 112, lid 2.

Artikel 44

Wanneer de nationale wetgeving van de lidstaten voorschrijft dat de deelnemers hun goedkeuring moeten hechten aan een fusie tussen icbe’s, zorgen de lidstaten ervoor dat voor een dergelijke goedkeuring niet meer nodig is dan 75 % van stemmen die daadwerkelijk worden uitgebracht door de deelnemers die aanwezig of vertegenwoordigd zijn op de algemene vergadering van deelnemers.

De eerste alinea doet geen afbreuk aan een eventueel in de nationale wetgeving vastgelegd aanwezigheidsquorum. De lidstaten stellen noch strengere aanwezigheidsquora voor grensoverschrijdende fusies dan voor binnenlandse fusies vast noch strengere aanwezigheidsquora voor fusies van icbe’s dan voor fusies van vennootschappen.

Artikel 45

1.   In de wetgeving van de lidstaten wordt vastgelegd dat deelnemers van zowel de fuserende icbe(’s) als de ontvangende icbe mogen eisen dat hun rechten van deelneming zonder enigerlei andere kosten dan die welke door het fonds ter dekking van desinvesteringskosten worden ingehouden, worden ingekocht of terugbetaald of zo mogelijk worden omgezet in rechten van deelneming in een andere icbe met een soortgelijk beleggingsbeleid en dat wordt beheerd door dezelfde beheermaatschappij of door een andere maatschappij waarmee de beheermaatschappij is verbonden door gemeenschappelijke bedrijfsvoering of gemeenschappelijke zeggenschapsuitoefening of door een substantiële directe of indirecte deelneming. Dit recht gaat in zodra de deelnemers van de fuserende icbe(’s) en van de ontvangende icbe overeenkomstig artikel 43 in kennis zijn gesteld van de voorgenomen fusie. Het recht vervalt 5 werkdagen vóór de in artikel 47, lid 1, bedoelde datum voor de berekening van de ruilverhouding.

2.   Onverminderd het bepaalde in lid 1 kunnen de lidstaten bij fusies tussen icbe’s, in afwijking van artikel 84, lid 1, de bevoegde autoriteiten toestaan te eisen of toe te staan dat de inschrijving op of de inkoop of terugbetaling van de rechten van deelneming tijdelijk wordt opgeschort, wanneer een dergelijke opschorting nodig wordt geacht om de deelnemers te beschermen.

AFDELING 3

Kosten en ingaan van de fusie

Artikel 46

Behalve in gevallen waarin een icbe geen beheermaatschappij heeft aangesteld, zorgen de lidstaten ervoor dat juridische, administratieve of advieskosten in verband met de voorbereiding en de afronding van de fusie niet in rekening worden gebracht bij de fuserende icbe(’s), de ontvangende icbe of hun deelnemers.

Artikel 47

1.   Voor binnenlandse fusies bepaalt de wetgeving van de lidstaten de datum waarop een fusie ingaat, alsook de datum voor de berekening van de verhouding voor de omruiling van rechten van deelneming in de fuserende icbe(’s) tegen rechten van deelneming in de ontvangende icbe en, indien van toepassing, voor de bepaling van de relevante intrinsieke waarde bij betaling in contanten.

Bij grensoverschrijdende fusies is de wetgeving van de lidstaat van herkomst van de ontvangende icbe bepalend voor deze data. De lidstaten zien erop toe dat, indien van toepassing, deze data worden vastgesteld na de goedkeuring van de fusie door de deelnemers van de ontvangende icbe of de fuserende icbe(’s).

2.   Het ingaan van de fusie wordt met alle passende middelen bekendgemaakt overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat van herkomst van de ontvangende icbe, en wordt aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van herkomst van de ontvangende en de fuserende icbe’s ter kennis gebracht.

3.   Zodra een fusie overeenkomstig lid 1 is ingegaan, wordt deze niet meer nietig verklaard.

Artikel 48

1.   Een overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, lid 1, onder p), punt i), uitgevoerde fusie heeft tot gevolg dat:

a)

alle activa en passiva van de fuserende icbe(’s) worden overgedragen aan de ontvangende icbe of — in voorkomend geval — aan de bewaarder van de ontvangende icbe;

b)

de deelnemers in de fuserende icbe(’s) deelnemer worden in de ontvangende icbe en indien van toepassing recht hebben op een bijbetaling in geld welke niet meer mag bedragen dan 10 % van de intrinsieke waarde van hun rechten van deelneming in de fuserende icbe’s, en

c)

de fuserende icbe(’s) ophouden te bestaan van zodra de fusie in werking treedt.

2.   Een overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, lid 1, onder p), punt ii), uitgevoerde fusie heeft tot gevolg dat:

a)

alle activa en passiva van de fuserende icbe(’s) worden overgedragen aan de nieuw op te richten ontvangende icbe of — in voorkomend geval — aan de bewaarder van de ontvangende icbe;

b)

de deelnemers in de fuserende icbe(’s) deelnemer worden in de nieuw op te richten ontvangende icbe en, indien van toepassing, recht hebben op een bijbetaling in geld welke niet meer mag bedragen dan 10 % van de intrinsieke waarde van hun rechten van deelneming in de fuserende icbe’s, en

c)

de fuserende icbe(’s) ophouden te bestaan van zodra de fusie in werking treedt.

3.   Een overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, lid 1, onder p), punt iii), uitgevoerde fusie heeft tot gevolg dat:

a)

de netto-activa van de fuserende icbe(’s) worden overgedragen aan de ontvangende icbe of — in voorkomend geval — aan de bewaarder van de ontvangende icbe;

b)

de deelnemers in de fuserende icbe(’s) deelnemer worden in de ontvangende icbe, en

c)

de fuserende icbe(’s) blijven bestaan totdat aan de uitstaande verplichtingen is voldaan.

4.   De lidstaten voorzien in de instelling van een procedure waarbij de beheermaatschappij van het ontvangende icbe aan de bewaarder van de ontvangende icbe bevestigt dat de overdracht van de activa en — in voorkomend geval — van de passiva is voltooid. Wanneer de ontvangende icbe geen beheermaatschappij heeft aangewezen, bevestigt zij de bewuste overdracht aan de bewaarder van de ontvangende icbe.

HOOFDSTUK VII

VERPLICHTINGEN MET BETREKKING TOT HET BELEGGINGSBELEID VAN ICBE’S

Artikel 49

Indien icbe’s meer dan een beleggingscompartiment omvatten, wordt elk compartiment met het oog op de toepassing van dit hoofdstuk als een afzonderlijke icbe beschouwd.

Artikel 50

1.   De beleggingen van een icbe omvatten een of meer van de volgende vermogensbestanddelen:

a)

effecten en geldmarktinstrumenten die zijn toegelaten tot of worden verhandeld op een gereglementeerde markt zoals omschreven in artikel 4, lid 1, onder 14), van Richtlijn 2004/39/EG;

b)

op een andere gereglementeerde, regelmatig functionerende, erkende en open markt van een lidstaat verhandelde effecten en geldmarktinstrumenten;

c)

tot de officiële notering van een effectenbeurs van een derde land toegelaten of op een andere gereglementeerde, regelmatig functionerende, erkende en open markt van een derde land verhandelde effecten en geldmarktinstrumenten, mits de keuze van de beurs of de markt door de bevoegde autoriteiten is goedgekeurd dan wel de wet en/of het fondsreglement of de statuten van de beleggingsmaatschappij daarin voorzien;

d)

nieuw uitgegeven effecten, onder voorbehoud dat:

i)

de emissievoorwaarden de verplichting inhouden dat toelating tot de officiële notering op een effectenbeurs of op een andere gereglementeerde, regelmatig functionerende, erkende en open markt wordt aangevraagd, en mits de keuze van de beurs of de markt door de bevoegde autoriteiten is goedgekeurd dan wel de wet en/of het fondsreglement of de statuten van de beleggingsmaatschappij daarin voorzien, en

ii)

de in punt i) bedoelde toelating uiterlijk binnen een jaar na de uitgifte wordt verkregen;

e)

rechten van deelneming van overeenkomstig deze richtlijn toegelaten icbe’s of andere instellingen voor collectieve belegging in de zin van artikel 1, lid 2, onder a) en b), ongeacht of die al dan niet in een lidstaat gevestigd zijn, mits:

i)

die andere instellingen voor collectieve belegging zijn toegelaten overeenkomstig wetten waardoor zij worden onderworpen aan toezicht dat naar het oordeel van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe gelijkwaardig is aan het toezicht waarin het Gemeenschapsrecht voorziet, en mits de samenwerking tussen de autoriteiten genoegzaam is gewaarborgd;

ii)

het niveau van bescherming van de deelnemers in de andere instellingen voor collectieve belegging gelijkwaardig is aan dat van deelnemers in een icbe, en in het bijzonder mits de regels inzake scheiding van de activa, opnemen en verstrekken van leningen en verkopen van effecten en geldmarktinstrumenten vanuit een ongedekte positie gelijkwaardig zijn aan de voorschriften van deze richtlijn;

iii)

over de activiteiten van de andere instellingen voor collectieve belegging halfjaarlijks en jaarlijks wordt gerapporteerd, zodat een evaluatie kan worden gemaakt van activa en passiva, inkomsten en bedrijfsvoering tijdens de verslagperiode, en

iv)

de icbe of de andere instellingen voor collectieve belegging, waarvan de verwerving wordt overwogen, volgens hun reglement of statuten in totaal maximaal 10 % van hun eigen activa mogen beleggen in rechten van deelneming van andere icbe’s of andere instellingen voor collectieve belegging;

f)

deposito’s bij kredietinstellingen die onmiddellijk opeisbaar zijn of kunnen worden opgevraagd, en die binnen een periode van ten hoogste twaalf maanden vervallen, mits de statutaire zetel van de kredietinstelling in een lidstaat gevestigd is, of, indien de statutaire zetel van de kredietinstelling in een derde land gevestigd is, mits deze instelling onderworpen is aan bedrijfseconomische voorschriften die naar het oordeel van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe gelijkwaardig zijn aan die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld;

g)

financiële derivaten, met inbegrip van gelijkwaardige instrumenten die aanleiding geven tot afwikkeling in contanten, die op een onder a), b) of c) bedoelde gereglementeerde markt worden verhandeld, of financiële derivaten die buiten de beurs (over-the-counter) worden verhandeld („OTC-derivaten”), mits:

i)

de onderliggende derivaten bestaan uit onder dit lid vallende instrumenten, financiële indexen, rentetarieven, wisselkoersen of valuta’s, waarin de icbe krachtens de in haar fondsreglement of statuten omschreven beleggingsdoelstellingen gemachtigd is te beleggen;

ii)

de wederpartijen bij transacties in OTC-derivaten aan prudentieel toezicht onderworpen instellingen zijn en behoren tot de categorieën die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe zijn erkend, en

iii)

de OTC-derivaten onderworpen zijn aan betrouwbare en verifieerbare dagelijkse waardering en te allen tijde tegen hun waarde in het economisch verkeer op initiatief van de icbe’s kunnen worden verkocht, te gelde gemaakt of afgesloten door een compenserende transactie, of

h)

geldmarktinstrumenten die niet op een gereglementeerde markt worden verhandeld en die vallen onder artikel 2, lid 1, onder o), indien de emissie of de emittent van deze instrumenten zelf aan regelgeving is onderworpen met het oog op de bescherming van beleggers en spaargelden, op voorwaarde dat zij:

i)

worden uitgegeven of gegarandeerd door een centrale, regionale of plaatselijke overheid, de centrale bank van een lidstaat, de Europese Centrale Bank, de Gemeenschap of de Europese Investeringsbank, een derde land of, bij een federale staat, door een van de deelstaten van de federatie, dan wel door een internationale publiekrechtelijke instelling waarin een of meer lidstaten deelnemen;

ii)

worden uitgegeven door ondernemingen waarvan effecten worden verhandeld op gereglementeerde markten als bedoeld onder a), b) of c);

iii)

worden uitgegeven of gegarandeerd door een instelling die aan bedrijfseconomisch toezicht is onderworpen volgens criteria die door het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld, of door een instelling die onderworpen is en voldoet aan bedrijfseconomische voorschriften die naar het oordeel van de bevoegde autoriteiten ten minste even stringent zijn als die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld, of

iv)

worden uitgegeven door andere instellingen die behoren tot de categorieën die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe zijn goedgekeurd, mits voor de beleggingen in die instrumenten een gelijkwaardige bescherming van de belegger geldt als is vastgelegd in punt i), ii) of iii), en mits de uitgevende instelling een onderneming is waarvan het kapitaal en de reserves ten minste 10 000 000 EUR bedragen en die haar jaarrekeningen presenteert en publiceert overeenkomstig de vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g), van het verdrag betreffende jaarrekeningen van bepaalde vennootschapsvormen (14), een lichaam is dat binnen een groep ondernemingen waartoe een of meer ter beurze genoteerde ondernemingen behoren, specifiek gericht is op de financiering van de groep, of een lichaam is specifiek gericht op de financiering van effectiseringsinstrumenten waarvoor een bankliquiditeitenlijn bestaat.

2.   Niettemin mag een icbe niet:

a)

meer dan 10 % van haar activa beleggen in andere effecten of geldmarktinstrumenten dan de in lid 1 bedoelde, noch

b)

edele metalen of certificaten die deze vertegenwoordigen, verwerven.

3.   Icbe’s mogen accessoir ook liquide middelen houden. Een beleggingsmaatschappij mag roerende of onroerende goederen verwerven die rechtstreeks noodzakelijk zijn voor de uitoefening van haar werkzaamheid;

Artikel 51

1.   Een beheer- of beleggingsmaatschappij volgt een risicobeheerprocedure waarmee zij te allen tijde het werkelijke risico van de posities en het aandeel daarvan in het totale risicoprofiel van de portefeuille kan bewaken en meten.

Zij volgt een procedure voor een accurate en onafhankelijke evaluatie van de waarde van OTC-derivaten.

Zij doet de bevoegde autoriteiten van haar lidstaat van herkomst regelmatig voor elke door haar beheerde icbe mededeling met betrekking tot de soorten financiële derivaten, de onderliggende risico’s, de kwantitatieve begrenzingen en de methodes die zijn gekozen om de aan derivatentransacties verbonden risico’s te ramen.

2.   De lidstaten kunnen icbe’s toestaan technieken en instrumenten met betrekking tot effecten en geldmarktinstrumenten toe te passen, onder de voorwaarden en binnen de grenzen die zij stellen, mits deze technieken en instrumenten worden gebezigd met het oog op een goed portefeuillebeheer.

Wanneer dit het gebruik van derivaten omvat, moeten genoemde voorwaarden en grenzen in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze richtlijn.

De bedoelde technieken en instrumenten mogen er in geen geval toe leiden dat de icbe afwijkt van haar beleggingsdoelstellingen als vastgelegd in haar fondsreglement, statuten of prospectus.

3.   Een icbe zorgt ervoor dat haar totale risico in derivaten de totale nettowaarde van haar portefeuille niet overschrijdt.

Voor de berekening van het risico worden de dagwaarde van de onderliggende activa, het tegenpartijrisico, toekomstige marktbewegingen en de voor de liquidatie van de posities beschikbare tijd in aanmerking genomen. Dit geldt ook met betrekking tot de derde en vierde alinea.

Een icbe mag in het kader van haar beleggingsbeleid en binnen de in artikel 52, lid 5, gestelde begrenzingen beleggen in financiële derivaten, mits het risico met betrekking tot de onderliggende activa in totaal niet de in artikel 52 gestelde beleggingsbegrenzingen overschrijdt. De lidstaten mogen bepalen dat, indien een icbe in op een index gebaseerde derivaten belegt, die beleggingen niet voor de toepassing van de in artikel 52 bepaalde bovengrenzen behoeven te worden samengeteld.

Wanneer een effect of een geldmarktinstrument een derivaat omvat, wordt het derivaat in aanmerking genomen voor de naleving van de in dit artikel gestelde eisen.

4.   Onverminderd de bepalingen van artikel 116 stelt de Commissie uiterlijk 1 juli 2010 uitvoeringsmaatregelen vast voor:

a)

criteria voor de beoordeling van de deugdelijkheid van de door de beheermaatschappij overeenkomstig de eerste alinea van lid 1 hierboven toegepaste risicobeheerprocedure;

b)

gedetailleerde voorschriften voor de accurate en onafhankelijke evaluatie van de waarde van OTC-derivaten, en

c)

gedetailleerde regels betreffende de inhoud van en de procedure voor de kennisgeving van de informatie als bedoeld in de derde alinea van lid 1 aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij.

Deze uitvoeringsmaatregelen tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing als bedoeld in artikel 112, lid 2.

Artikel 52

1.   Een icbe belegt niet meer dan:

a)

5 % van de waarde van haar eigen activa in effecten of geldmarktinstrumenten, die door eenzelfde uitgevende instelling worden uitgegeven.

b)

20 % van de waarde van haar eigen activa in deposito’s bij één en dezelfde instelling.

Het tegenpartijrisico van de icbe bij een transactie met OTC-derivaten bedraagt niet meer dan:

a)

10 % van de waarde van haar eigen activa, wanneer de tegenpartij een kredietinstelling is als bedoeld in artikel 50, lid 1, onder f), of

b)

5 % van de waarde van haar eigen activa, in de overige gevallen.

2.   De lidstaten kunnen de in lid 1, eerste alinea, gestelde begrenzing van 5 % verhogen tot ten hoogste 10 %. Wanneer zij hiertoe overgaan bedraagt de totale waarde van de effecten en geldmarktinstrumenten die de icbe houdt in uitgevende instellingen waarin zij elk voor meer dan 5 % van de waarde van haar eigen activa belegt, evenwel niet meer dan 40 % van de waarde van de activa van de icbe. Deze begrenzing is niet van toepassing op deposito’s of transacties met OTC-derivaten met financiële instellingen die aan prudentieel toezicht onderworpen zijn.

Onverminderd de in lid 1 bepaalde individuele begrenzingen, belegt een icbe met betrekking tot één en dezelfde instelling ten hoogste 20 % van haar eigen activa in een combinatie met:

a)

effecten of geldmarktinstrumenten die zijn uitgegeven door die instelling;

b)

deposito’s bij die instelling, of

c)

risico’s uit transacties in OTC-derivaten met betrekking tot die instelling.

3.   De lidstaten mogen de in de eerste alinea van lid 1 gestelde begrenzing van 5 % verhogen tot ten hoogste 35 % indien de effecten of geldmarktinstrumenten worden uitgegeven of gegarandeerd door een lidstaat, zijn territoriale publiekrechtelijke lichamen door een derde land of een internationale publiekrechtelijke instelling waarin een of meer lidstaten deelnemen.

4.   De lidstaten mogen de in de eerste alinea van lid 1 gestelde begrenzing van 5 % tot ten hoogste 25 % verhogen indien obligaties worden uitgegeven door een kredietinstelling waarvan de statutaire zetel in een lidstaat gevestigd is en die wettelijk is onderworpen aan speciaal overheidstoezicht ter bescherming van obligatiehouders. Met name worden de uit de uitgifte van die obligaties verkregen bedragen overeenkomstig de wet belegd in activa die, gedurende de gehele looptijd van de obligaties, de aan de obligaties verbonden vorderingen kunnen dekken en die, in geval de uitgevende instelling in gebreke blijft, bij voorrang zullen worden gebruikt voor de aflossing van de hoofdsom en de betaling van de lopende rente.

Wanneer een icbe meer dan 5 % van haar activa belegt in de in de eerste alinea bedoelde obligaties en die obligaties door één en dezelfde uitgevende instelling zijn uitgegeven, bedraagt de totale waarde van die beleggingen niet meer dan 80 % van de waarde van de activa van de icbe.

De lidstaten delen de Commissie de lijst mede van de categorieën van de in de eerste alinea bedoelde obligaties, samen met een lijst van de categorieën uitgevende instellingen die krachtens de wet en de in die alinea genoemde voorschriften inzake toezicht, bevoegd zijn obligaties uit te geven die aan de bovengenoemde criteria voldoen. Bij deze lijsten wordt een nota gevoegd waarin de juridische aard van de geboden garanties wordt toegelicht. De Commissie stelt de overige lidstaten onmiddellijk in kennis van deze gegevens, zo nodig voorzien van haar opmerkingen, en stelt de gegevens ter beschikking van het publiek. Over deze mededeling kan in het in artikel 112, lid 1, bedoelde Europees Comité voor het effectenbedrijf van gedachten worden gewisseld.

5.   De in de leden 3 en 4 bedoelde effecten en geldmarktinstrumenten worden niet in aanmerking genomen voor de toepassing van de in lid 2 bedoelde begrenzing van 40 %.

De in de leden 1 tot en met 4 gestelde begrenzingen worden niet gecumuleerd; bijgevolg mogen de, overeenkomstig de leden 1 tot en met 4 verrichte beleggingen in door één en dezelfde instelling uitgegeven effecten of geldmarktinstrumenten, dan wel in deposito’s bij of derivaten van die instelling, in geen geval samen meer dan 35 % van de activa van de icbe bedragen.

Voor de berekening van de in dit artikel gestelde begrenzingen worden ondernemingen die tot één groep worden gerekend voor de opstelling van geconsolideerde jaarrekeningen, als gedefinieerd in Richtlijn 83/349/EEG of andere erkende internationale financiële verslagleggingsregels, voor de berekening van de in dit artikel gestelde begrenzing als één en dezelfde instelling beschouwd.

De lidstaten mogen toestaan dat beleggingen in effecten en geldmarktinstrumenten bij één en dezelfde groep worden gecumuleerd tot ten hoogste 20 %.

Artikel 53

1.   Onverminderd de in artikel 56 gestelde begrenzingen kunnen de lidstaten de in artikel 52 vastgestelde begrenzingen voor beleggingen in aandelen of obligaties van één en dezelfde uitgevende instelling verhogen tot ten hoogste 20 % wanneer in het fondsreglement of de statuten van de icbe is bepaald dat het beleggingsbeleid van de icbe erop gericht is de samenstelling van een bepaalde aandelen- of obligatie-index te volgen, mits deze index door de voor de icbe’s bevoegde autoriteiten is erkend op de volgende gronden:

a)

de samenstelling van de index is voldoende gediversifieerd;

b)

de index is voldoende representatief voor de markt waarop hij betrekking heeft, en

c)

de index wordt op passende wijze bekendgemaakt.

2.   De lidstaten kunnen de in lid 1 gestelde begrenzing verhogen tot ten hoogste 35 % indien dat door uitzonderlijke marktomstandigheden gerechtvaardigd blijkt, met name op gereglementeerde markten waar bepaalde effecten of geldmarktinstrumenten een sterk overheersende positie innemen. Tot die bovengrens mag slechts worden belegd in de effecten van één uitgevende instelling.

Artikel 54

1.   In afwijking van artikel 52 kunnen de lidstaten icbe’s machtigen om volgens het beginsel van risicospreiding tot 100 % van hun activa te beleggen in verschillende emissies van effecten en geldmarktinstrumenten die worden uitgegeven of gegarandeerd door een lidstaat, een of meer van zijn territoriale publiekrechtelijke lichamen, door een derde land of door een internationale publiekrechtelijke instelling waartoe een of meer lidstaten behoren.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe verlenen deze ontheffing slechts wanneer naar hun oordeel de deelnemers in de icbe een bescherming genieten die gelijkwaardig is aan die welke de deelnemers wordt geboden in een icbe die de begrenzingen van artikel 52 wel in acht neemt.

Deze icbe’s hebben effecten van ten minste zes verschillende emissies in portefeuille, terwijl de effecten van eenzelfde emissie niet meer dan 30 % uitmaken van het totale bedrag van hun activa.

2.   De in lid 1 bedoelde icbe’s verwijzen in het fondsreglement of de statuten van de beleggingsmaatschappij uitdrukkelijk naar lidstaten, territoriale publiekrechtelijke lichamen of internationale publiekrechtelijke instelling die de effecten waarin zij voor meer dan 35 % van de waarde van hun eigen activa willen beleggen, uitgeeft of garandeert.

Dit reglement of deze statuten worden door de bevoegde autoriteiten goedgekeurd.

3.   Voorts neemt elke in lid 1 bedoelde icbe in haar prospectus en publicitaire mededelingen een opvallend geplaatste zin op waarin de aandacht op deze ontheffing wordt gevestigd en de lidstaten, de territoriale publiekrechtelijke lichamen of de internationale publiekrechtelijke instellingen worden genoemd in de effecten waarvan zij voor meer dan 35 % van hun activa wil beleggen of heeft belegd.

Artikel 55

1.   Een icbe mag rechten van deelneming in icbe’s of andere in artikel 50, lid 1, onder e), genoemde instellingen voor collectieve belegging verwerven, mits niet voor meer dan 10 % van de waarde van haar activa in rechten van deelneming in één en dezelfde icbe of andere instelling voor collectieve belegging wordt belegd. De lidstaten kunnen die begrenzing verhogen tot ten hoogste 20 %.

2.   De beleggingen in rechten van deelneming in andere instellingen voor collectieve belegging dan icbe’s bedragen in totaal niet meer dan 30 % van de activa van de icbe.

De lidstaten kunnen indien een icbe rechten van deelneming heeft verworven andere icbe of in instellingen voor collectieve belegging, bepalen dat de activa van de desbetreffende icbe’s of andere instellingen voor collectieve belegging niet behoeven te worden gecombineerd met de in artikel 52 vastgestelde bovengrenzen.

3.   Indien een icbe belegt in rechten van deelneming in andere icbe’s of in instellingen voor collectieve belegging die rechtstreeks of door machtiging beheerd worden door dezelfde beheermaatschappij of door een onderneming waarmee de beheermaatschappij via gemeenschappelijke bedrijfsvoering of gemeenschappelijke zeggenschapsuitoefening of door een substantiële directe of indirecte deelneming verbonden is, brengt de beheermaatschappij of de andere onderneming geen kosten in rekening voor inschrijving of aflossing ten aanzien van beleggingen van de icbe in rechten van deelneming in die andere icbe’s of andere instellingen voor collectieve belegging.

Een icbe die een aanmerkelijk deel van haar activa belegt in andere icbe’s of andere instellingen voor collectieve belegging, moet in haar prospectus vermelden wat het maximumniveau is van de beheersprovisies die gedragen worden door de betrokken icbe en de andere icbe’s of instellingen voor collectieve belegging waarin zij voornemens is te beleggen. Zij vermeldt in haar jaarverslag het maximumpercentage van de beheerskosten voor zowel de icbe zelf als de andere icbe’s of andere instellingen voor collectieve belegging waarin ze belegt.

Artikel 56

1.   Een beleggingsmaatschappij of een beheermaatschappij verwerft, voor het geheel der door haar beheerde en onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende beleggingsfondsen, niet zoveel aandelen met stemrecht dat zij daardoor invloed van betekenis kan uitoefenen op het bestuur van een uitgevende instelling.

Tot een latere coördinatie moeten de lidstaten rekening houden met de in de wetgeving van de andere lidstaten bestaande voorschriften waarin het in lid 1 bedoelde beginsel is omschreven.

2.   Voorts mag een icbe niet meer verwerven dan:

a)

10 % aandelen zonder stemrecht van eenzelfde uitgevende instelling;

b)

10 % obligaties van eenzelfde uitgevende instelling;

c)

25 % van de rechten van deelneming in eenzelfde icbe of andere instelling voor collectieve belegging in de zin van artikel 1, lid 2, onder a) en b), of

d)

10 % van de geldmarktinstrumenten van eenzelfde uitgevende instelling.

De onder b), c) en d) genoemde begrenzingen behoeven niet in acht te worden genomen indien het brutobedrag van de obligaties of de geldmarktinstrumenten, of het nettobedrag van de uitgegeven effecten op het tijdstip van verwerving niet kan worden berekend.

3.   De lidstaten kunnen afzien van de toepassing van de leden 1 en 2 met betrekking tot:

a)

door een lidstaat of zijn territoriale publiekrechtelijke lichamen uitgegeven of gegarandeerde effecten en geldmarktinstrumenten;

b)

door een derde land uitgegeven of gegarandeerde effecten en geldmarktinstrumenten;

c)

effecten en geldmarktinstrumenten uitgegeven door een internationale publiekrechtelijke instelling waartoe een of meer lidstaten behoren;

d)

aandelen welke een icbe houdt in het kapitaal van een maatschappij van een derde land, die haar activa in hoofdzaak belegt in effecten van uitgevende instellingen uit dat land, wanneer een dergelijke deelneming krachtens de wetgeving van dat land voor de icbe de enige mogelijkheid is om in effecten van uitgevende instellingen van dat land te beleggen, of

e)

aandelen gehouden door een beleggingsmaatschappij, of door beleggingsmaatschappijen, in het kapitaal van dochterondernemingen die uitsluitend te haren of te hunnen behoeve enkel bepaalde beheers-, advies- of verhandelingswerkzaamheden verrichten in het land waar de dochteronderneming is gevestigd, met het oog op de inkoop van rechten van deelneming op verzoek van houders.

De in de eerste alinea van dit lid onder d) bedoelde afwijking is echter slechts van toepassing indien de maatschappij van het derde land bij haar beleggingsbeleid de in de artikelen 52 en 55 en in de leden 1 en 2 van het onderhavige artikel gestelde begrenzingen in acht neemt. In geval van overschrijding van de in de artikelen 52 en 55 gestelde begrenzingen is artikel 57 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 57

1.   De in dit hoofdstuk gestelde begrenzingen behoeven door de icbe’s niet te worden nageleefd bij de uitoefening van voorkeurrechten die verbonden zijn aan effecten of geldmarktinstrumenten die deel uitmaken van hun activa.

Mits zij erop toezien dat het beginsel van de risicospreiding in acht wordt genomen, kunnen de lidstaten aan recent toegelaten icbe’s toestaan van het bepaalde in de artikelen 52 tot en met 55 af te wijken gedurende een periode van zes maanden volgende op de datum waarop zij zijn toegelaten.

2.   Indien de in lid 1 bedoelde begrenzingen buiten de wil van de icbe, of ten gevolge van de uitoefening van voorkeurrechten worden overschreden, streeft de icbe er bij haar verkooptransacties bij voorrang naar deze overschrijding ongedaan te maken, rekening houdend met de belangen van de deelnemers.

HOOFDSTUK VIII

MASTER-FEEDERCONSTRUCTIES

AFDELING 1

Toepassingsgebied en goedkeuring

Artikel 58

1.   Een feeder-icbe is een icbe of een beleggingscompartiment daarvan die in afwijking van artikel 1, lid 2, onder a), artikel 50, de artikelen 52, 55 en 56, lid 2, onder c), geautoriseerd is om ten minste 85 % van haar activa te beleggen in rechten van deelneming van een andere icbe of beleggingscompartiment daarvan (de „master-icbe”).

2.   Een feeder-icbe mag maximaal 15 % van haar activa aanhouden in een of meer van de volgende vermogensbestanddelen:

a)

accessoire liquide middelen overeenkomstig artikel 50, lid 2, tweede alinea;

b)

financiële derivaten die overeenkomstig artikel 50, lid 1, onder g), en artikel 51, leden 2 en 3 alleen voor hedgingdoeleinden mogen worden gebruikt, of

c)

roerende en onroerende goederen die rechtstreeks noodzakelijk zijn voor de uitoefening van haar werkzaamheid indien de feeder-icbe een beleggingsmaatschappij is.

Met het oog op de naleving van artikel 51, lid 3, berekent de feeder-icbe haar totale risico in financiële derivaten alleen door haar eigen directe risico als bedoeld in de eerste alinea, letter b), te combineren met hetzij:

a)

het reële risico in financiële derivaten van de master-icbe naar rata van de belegging van de feeder-icbe in de master-icbe, of

b)

het potentiële totale maximumrisico in financiële derivaten dat de master-icbe volgens haar fondsreglement of statuten naar rata van de belegging van de feeder-icbe in de master-icbe mag aangaan.

3.   Een master-icbe is een icbe of een beleggingscompartiment daarvan die:

a)

ten minste één feeder-icbe onder zijn deelnemers heeft;

b)

zelf geen feeder-icbe is, en

c)

geen rechten van deelneming van een feeder-icbe bezit.

4.   Voor een master-icbe gelden de volgende afwijkingen:

a)

indien een master-icbe ten minste twee feeder-icbe’s heeft, zijn artikel 1, lid 2, onder a), en artikel 3, onder b), niet van toepassing, waarbij de master-icbe de vrije keuze heeft kapitaal van andere beleggers aan te trekken;

b)

Indien een master-icbe geen kapitaal van het publiek aantrekt in een andere lidstaat dan die waarin zij is gevestigd, maar in die lidstaat enkel één of meer feeder-icbe’s heeft, zijn hoofdstuk XI en artikel 108, lid 1, alinea 2, niet van toepassing.

Artikel 59

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de belegging van een feeder-icbe in een bepaalde master-icbe, die de grens die in artikel 55, lid 1, is vastgesteld voor investeringen in andere icbe’s, overschrijdt, vooraf door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de feeder-icbe wordt goedgekeurd.

2.   De feeder-icbe wordt binnen vijftien werkdagen na de indiening van een volledig dossier ervan in kennis gesteld of de bevoegde autoriteiten de belegging van de feeder-icbe in de master-icbe al dan niet hebben goedgekeurd.

3.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de feeder-icbe verlenen goedkeuring indien de feeder-icbe, haar bewaarder en haar auditor en de master-icbe aan alle voorschriften van dit hoofdstuk voldoen. Daartoe dient de feeder-icbe bij de bevoegde autoriteiten van haar lidstaat van herkomst de volgende documenten in:

a)

het fondsreglement of de statuten van de feeder-icbe en de master-icbe;

b)

het prospectus en de essentiële beleggersinformatie als bedoeld in artikel 78 van de feeder- en de master-icbe;

c)

de in artikel 60, lid 1, bedoelde overeenkomst tussen de feeder- en de master-icbe of de interne bedrijfsvoeringsregels;

d)

indien van toepassing, de aan de deelnemers te verstrekken informatie als bedoeld in artikel 64, lid 1;

e)

indien de master-icbe en de feeder-icbe verschillende bewaarders hebben: de in artikel 61, lid 1, bedoelde overeenkomst tussen hun bewaarders;

f)

indien de master-icbe en de feeder-icbe verschillende auditors hebben: de in artikel 62, lid 1, bedoelde overeenkomst tussen hun auditors.

Wanneer de feeder-icbe in een andere lidstaat is gevestigd dan de lidstaat van herkomst van de master-icbe, moet de feeder-icbe tevens een verklaring overhandigen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de master-icbe dat deze een icbe is, of een beleggingscompartiment daarvan, en voldoet aan de voorwaarden in artikel 58, lid 3, onder b) en c). De documenten zijn gesteld in de officiële taal of één van de officiële talen van de lidstaat van herkomst van de feeder-icbe of in een taal die door de bevoegde autoriteiten is goedgekeurd.

AFDELING 2

Gemeenschappelijke bepalingen voor feeder- en master-icbe’s

Artikel 60

1.   De lidstaten schrijven voor dat de master-icbe de feeder-icbe alle documenten en informatie verschaft die de feeder-icbe nodig heeft om te voldoen aan de eisen die in deze richtlijn zijn vastgelegd. Hiertoe moet de feeder-icbe een overeenkomst aangaan met de master-icbe.

De feeder-icbe belegt niet in rechten van deelneming van de master-icbe boven de krachtens artikel 55, lid 1, geldende limieten, totdat de in de eerste alinea bedoelde overeenkomst in werking is getreden. Deze overeenkomst is op verzoek kosteloos beschikbaar voor alle deelnemers.

Indien zowel de master- als de feeder-icbe door dezelfde beheermaatschappij worden beheerd, kan de overeenkomst worden vervangen door interne bedrijfsvoeringsregels die waarborgen dat aan de voorwaarden van dit lid is voldaan.

2.   De master en de feeder-icbe nemen passende maatregelen om het tijdstip van de berekening en de publicatie van hun intrinsieke waarde te coördineren om market timing in hun fondsen te vermijden, wat arbitrage-opportuniteiten belemmert.

3.   Onverminderd de bepalingen van artikel 84, als een master-icbe de inkoop, terugbetaling of inschrijving van haar rechten van deelneming hetzij op eigen initiatief hetzij op verzoek van haar bevoegde autoriteiten tijdelijk opschort, mag elke van haar feeder-icbe’s de inkoop, terugbetaling of inschrijving van haar rechten van deelneming in dezelfde periode als die van de master-icbe, onverminderd de voorwaarden van artikel 84, lid 2, opschorten.

4.   Als een master-icbe geliquideerd wordt, wordt de feeder-icbe ook geliquideerd, tenzij de bevoegde autoriteiten van haar lidstaat van herkomst goedkeuren dat:

a)

ten minste 85 % van de activa van de feeder-icbe wordt belegd in rechten van deelneming van een andere master-icbe, of

b)

haar fondsreglement of statuten zodanig worden gewijzigd dat de feeder-icbe kan worden omgezet in een niet-feeder-icbe.

Onverminderd specifieke nationale voorschriften ten aanzien van gedwongen liquidatie, mag een master-icbe niet eerder worden geliquideerd dan drie maanden nadat de master-icbe al haar deelnemers en de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de feeder-icbe in kennis heeft gesteld van het bindende besluit tot liquidatie.

5.   Indien een master-icbe met een andere icbe fuseert of in twee of meer icbe’s wordt opgesplitst, wordt de feeder-icbe geliquideerd, tenzij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de feeder-icbe goedkeuren dat de feeder-icbe:

a)

als gevolg van de fusie of opsplitsing van de master-icbe een feeder-icbe blijft van de master-icbe of een andere icbe;

b)

ten minste 85 % van haar activa belegt in rechten van deelneming van een andere master-icbe die niet uit de fusie of opsplitsing voortkomt, of

c)

haar fondsreglement of statuten zodanig wijzigt dat zij wordt omgezet in een niet-feeder-icbe.

Een fusie of opsplitsing kan alleen ingaan als de master-icbe al haar deelnemers en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van herkomst van haar feeder-icbe’s ten minste zestig dagen voor de beoogde ingangsdatum alle in artikel 43 genoemde of daarmee vergelijkbare informatie heeft verstrekt.

Tenzij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de feeder-icbe ingevolge de eerste alinea, onder a), goedkeuring hebben verleend, stelt de master-icbe de feeder-icbe in staat alle rechten van deelneming in de master-icbe vóór ingang van de fusie of opsplitsing van de master-icbe in te kopen of terug te betalen.

6.   De Commissie kan uitvoeringsmaatregelen vaststellen voor:

a)

de inhoud van de in lid 1 bedoelde overeenkomst of interne bedrijfsvoeringsregels;

b)

de in lid 2 bedoelde maatregelen die passend worden geacht;

c)

de procedures die moeten worden gevolgd voor de goedkeuringen die overeenkomstig de leden 4 en 5 bij een liquidatie, fusie of opsplitsing vereist zijn.

Deze uitvoeringsmaatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 112, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

AFDELING 3

Bewaarders en auditors

Artikel 61

1.   De lidstaten schrijven voor dat als de master en de feeder-icbe verschillende bewaarders hebben, deze bewaarders een overeenkomst tot uitwisseling van informatie moeten aangaan, om ervoor te zorgen dat beide bewaarders hun plichten vervullen.

De feeder-icbe belegt niet in rechten van deelneming van de master-icbe totdat een dergelijke overeenkomst van kracht is geworden.

Wanneer zij voldoen aan de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden, mogen noch de bewaarder van de master-icbe noch die van de feeder-icbe enige regel overtreden die het verstrekken van informatie beperkt of die betrekking heeft op gegevensbescherming en die voortvloeit uit een contract of een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling. Een dergelijke bewaarder of degene die namens hem handelt, kan voor een dergelijke naleving op generlei wijze aansprakelijk worden gesteld.

De lidstaten verlangen dat de feeder-icbe of, indien van toepassing, de beheermaatschappij van de feeder-icbe, verantwoordelijk is voor het aan de bewaarder van de feeder-icbe doorgeven van alle informatie over de master-icbe die nodig is voor het volledig uitvoeren van de taken van de bewaarder van de feeder-icbe.

2.   De bewaarder van de master-icbe stelt de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de master-icbe, de feeder-icbe of, indien van toepassing, de beheermaatschappij en de bewaarder van de feeder-icbe in kennis van onregelmatigheden die zij bij de master-icbe constateert en die geacht worden een negatief effect op de feeder-icbe te zullen hebben.

3.   De Commissie kan uitvoeringsmaatregelen vaststellen voor:

a)

de gegevens die moeten worden opgenomen in de in lid 1 bedoelde overeenkomst, en

b)

de soorten onregelmatigheden als bedoeld in lid 2, die geacht worden een ongunstig effect te sorteren op de feeder-icbe.

Deze uitvoeringsmaatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 112, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 62

1.   De lidstaten schrijven voor dat als de master- en de feeder-icbe verschillende auditors hebben, deze auditors een overeenkomst tot uitwisseling van informatie moeten aangaan, om ervoor te zorgen dat beide auditors hun plichten vervullen, met inbegrip van de regelingen die getroffen zijn voor de naleving van de voorwaarden in lid 2.

De feeder-icbe belegt niet in rechten van deelneming van de master-icbe totdat een dergelijke overeenkomst van kracht is geworden.

2.   In zijn auditverslag houdt de auditor van de feeder-icbe rekening met het auditverslag van de master-icbe. Indien de feeder-icbe en de master-icbe niet hetzelfde financieel jaar aanhouden, moet de auditor van de master-icbe een ad-hocverslag opstellen op de afsluitingsdatum van de feeder-icbe.

De auditor van de feeder-icbe brengt met name verslag uit over de onregelmatigheden die in het auditverslag van de master-icbe zijn geconstateerd, en over de gevolgen ervan voor de feeder-icbe.

3.   Wanneer zij voldoen aan de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden, mogen noch de auditor van de master-icbe noch die van de feeder-icbe enige regel overtreden die het verstrekken van informatie beperkt of die betrekking heeft op gegevensbescherming die voortvloeit uit een contract of een wettelijk, regelgevend of administratief voorschrift. Een dergelijke auditor of degene die namens hem handelt, kan voor een dergelijke naleving op generlei wijze aansprakelijk worden gesteld.

4.   De Commissie kan uitvoeringsmaatregelen vaststellen voor de inhoud van de in lid 1, eerste alinea, bedoelde overeenkomst.

Deze uitvoeringsmaatregelen tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing als bedoeld in artikel 112, lid 2.

AFDELING 4

Verplichtingen inzake informatieverstrekking en publicitaire mededelingen

Artikel 63

1.   De lidstaten schrijven voor dat het prospectus van de feeder-icbe naast de informatie die in bijlage I, schema A, is opgenomen, de volgende informatie moet bevatten:

a)

een verklaring dat de feeder-icbe een feeder van een bepaalde master-icbe is en als zodanig steeds ten minste 85 % van haar activa belegt in rechten van deelneming van deze master-icbe;

b)

de beleggingsdoelstelling en het beleggingsbeleid, waaronder het risicoprofiel en of de resultaten van de feeder-icbe en de master-icbe identiek zijn, dan wel in welke mate en waarom zij van elkaar afwijken, met inbegrip van een omschrijving van de beleggingen overeenkomstig artikel 58, lid 2;

c)

een korte beschrijving van de master-icbe, haar structuur en haar beleggingsdoelstelling en -beleid, waaronder het risicoprofiel, en een vermelding hoe het prospectus van de master-icbe kan worden verkregen;

d)

een samenvatting van de overeenkomst tussen de feeder-icbe en de master-icbe, of van de interne bedrijfsvoeringsregels, als bedoeld in artikel 60, lid 1;

e)

de wijze waarop de deelnemers verdere informatie kunnen verkrijgen over de master-icbe en de overeenkomst tussen de feeder-icbe en de master-icbe ingevolge artikel 60, lid 1;

f)

een beschrijving van alle vergoedingen en onkosten die de feeder-icbe op grond van haar belegging in rechten van deelneming van de master-icbe voor haar rekening moet nemen, alsmede de totale kosten van de feeder-icbe en de master-icbe, en

g)

een beschrijving van de fiscale gevolgen van de belegging in de master-icbe voor de feeder-icbe.

2.   Naast de informatie die in bijlage I, schema B, is opgenomen, bevat het jaarverslag van de feeder-icbe een verklaring over de totale kosten van de feeder-icbe en de master-icbe.

De halfjaarlijkse en de jaarverslagen van de feeder-icbe vermelden waar de halfjaarlijkse en de jaarverslagen van de master-icbe kunnen worden verkregen.

3.   Naast het bepaalde in de artikelen 74 en 82 zendt de feeder-icbe het prospectus, de in artikel 78 bedoelde essentiële beleggersinformatie en alle wijzigingen daarin, alsmede de jaar- en halfjaarlijkse verslagen van de master-icbe toe aan de bevoegde autoriteiten van haar lidstaat van herkomst.

4.   Een feeder-icbe vermeldt in alle relevante publicitaire mededelingen dat zij steeds ten minste 85 % van haar activa belegt in rechten van deelneming van deze master-icbe.

5.   De feeder-icbe verstrekt beleggers, op verzoek en kosteloos een papieren afschrift van het prospectus en de jaarverslagen en halfjaarlijkse verslagen van de master-icbe.

AFDELING 5

Omzetting van bestaande icbe’s in feeder-icbe’s en verandering van master-icbe’s

Artikel 64

1.   De lidstaten schrijven voor dat een feeder-icbe die reeds werkzaamheden als icbe uitoefent, met inbegrip van werkzaamheden als feeder-icbe van een andere master-icbe, aan haar deelnemers de volgende informatie verstrekt:

a)

een verklaring dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de feeder-icbe de belegging van de feeder-icbe in rechten van deelneming van de master-icbe heeft goedgekeurd;

b)

de essentiële beleggersinformatie als bedoeld in artikel 78, over de feeder- en de master-icbe;

c)

vanaf welke datum de feeder-icbe belegt in de master-icbe, of wanneer de feeder-icbe al heeft belegd in de master-icbe, de datum waarop de belegging de in artikel 55, lid 1, genoemde limiet, zal overschrijden, en

d)

een verklaring dat de deelnemers het recht hebben om binnen dertig dagen te eisen dat hun rechten van deelneming zonder kosten worden ingekocht of terugbetaald, zonder andere kosten dan die welke door het fonds worden ingehouden als desinvesteringskosten; dit recht gaat in zodra de feeder-icbe de in dit lid bedoelde informatie heeft verstrekt.

Deze informatie wordt ten minste dertig dagen vóór de datum, die bedoeld wordt in de eerste alinea, onder c), verstrekt.

2.   Indien de feeder-icbe overeenkomstig artikel 93 in kennis is gesteld, wordt de in lid 1 bedoelde informatie verstrekt in de officiële taal of in een van de officiële talen van de lidstaat van ontvangst van de feeder-icbe dan wel in een taal die door de bevoegde autoriteiten is goedgekeurd. De feeder-icbe is verantwoordelijk voor de levering van de vertaling. Deze vertaling vormt een getrouwe weergave van het origineel.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de feeder-icbe niet vóór het verstrijken van de in lid 1, tweede alinea, genoemde periode van dertig dagen, boven de krachtens artikel 55, lid 1, toepasselijke limiet belegt in de rechten van deelneming van de desbetreffende master-icbe.

4.   De Commissie kan uitvoeringsmaatregelen vaststellen voor:

a)

de vorm waarin en de wijze waarop de in lid 1 genoemde informatie moet worden verstrekt, of

b)

de procedure die in het geval dat de activa van de feeder-icbe in hun geheel overgaan op de master-icbe in ruil voor rechten van deelneming, moet worden gevolgd voor de beoordeling en auditing van zo’n bijdrage in natura en de rol van de bewaarder van de feeder-icbe in deze procedure.

Deze uitvoeringsmaatregelen tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing als bedoeld in artikel 112, lid 2.

AFDELING 6

Verplichtingen en bevoegde autoriteiten

Artikel 65

1.   De feeder-icbe controleert de werkzaamheden van de master-icbe op doeltreffende wijze. Bij de nakoming van deze verplichting kan de feeder-icbe vertrouwen op de informatie en documenten die van de master-icbe of, indien van toepassing, van haar beheermaatschappij, bewaarder en auditor worden ontvangen, tenzij er reden is om te twijfelen aan de juistheid ervan.

2.   Wanneer de feeder-icbe, haar beheermaatschappij of een persoon die namens ofwel de feeder-icbe ofwel de beheermaatschappij van de feeder-icbe optreedt, in verband met een belegging in de rechten van deelneming van de master-icbe een distributieprovisie, commissie of geldelijke tegemoetkoming ontvangt, wordt de provisie, commissie of geldelijke tegemoetkoming in de activa van de feeder-icbe gestort.

Artikel 66

1.   De master-icbe stelt de bevoegde autoriteiten van haar lidstaat van herkomst onmiddellijk in kennis van de identiteit van elke feeder-icbe die in haar rechten van deelneming belegt. Indien de master-icbe en de feeder-icbe in verschillende lidstaten gevestigd zijn, stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de master-icbe die van de lidstaat van herkomst van de feeder-icbe onmiddellijk in kennis van deze belegging.

2.   De master-icbe brengt geen inschrijvings- of aflossingskosten in rekening voor de belegging van de feeder-icbe in haar rechten van deelneming of voor de vervreemding ervan.

3.   De master-icbe zorgt ervoor dat alle uit hoofde van deze richtlijn, ander Gemeenschapsrecht, het toepasselijke nationale recht, het fondsreglement of de statuten vereiste informatie tijdig beschikbaar is voor de feeder-icbe of, indien van toepassing, haar beheermaatschappij en voor de bevoegde autoriteiten, de bewaarder en de auditor van de feeder-icbe.

Artikel 67

1.   Indien de master-icbe en de feeder-icbe in dezelfde lidstaat zijn gevestigd, stellen de bevoegde autoriteiten de feeder-icbe onmiddellijk in kennis van besluiten, maatregelen, geconstateerde schendingen van de voorwaarden van het onderhavige hoofdstuk en alle ingevolge artikel 106, lid 1, gemelde informatie die betrekking heeft op de master-icbe of, indien van toepassing, haar beheermaatschappij, bewaarder of auditor.

2.   Indien de master-icbe en de feeder-icbe in verschillende lidstaten zijn gevestigd, stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de master-icbe de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de feeder-icbe onmiddellijk in kennis van besluiten, maatregelen, geconstateerde schendingen van de voorwaarden van het onderhavige hoofdstuk en alle ingevolge artikel 106, lid 1, gemelde informatie die betrekking heeft op de master-icbe of, indien van toepassing, haar beheermaatschappij, bewaarder of auditor. Vervolgens geven zij de informatie onmiddellijk door aan de feeder-icbe.

HOOFDSTUK IX

VERPLICHTINGEN IN VERBAND MET DE AAN BELEGGERS TE VERSTREKKEN INFORMATIE

AFDELING 1

Openbaarmaking van een prospectus en van periodieke verslagen

Artikel 68

1.   De beleggingsmaatschappij, en de beheermaatschappij voor elk door haar beheerd beleggingsfonds, maakt de volgende informatie openbaar:

a)

een prospectus;

b)

een jaarverslag per boekjaar, en

c)

een halfjaarlijks verslag over de eerste zes maanden van het boekjaar.

2.   Het jaarverslag en het halfjaarlijks verslag worden na het einde van de verslagperiode openbaar gemaakt binnen de volgende termijnen:

a)

jaarverslag: 4 maanden, of

b)

halfjaarlijks verslag: 2 maanden.

Artikel 69

1.   In het prospectus zijn de gegevens opgenomen die voor de beleggers noodzakelijk zijn om zich een verantwoord oordeel te kunnen vormen over de hun aangeboden belegging en vooral de daaraan verbonden risico’s.

Het prospectus bevat een duidelijke en gemakkelijk te begrijpen toelichting inzake het risicoprofiel van het fonds, ongeacht de instrumenten waarin wordt belegd.

2.   Het prospectus bevat ten minste de gegevens die in bijlage I, schema A, zijn opgenomen, voor zover deze informatie niet voorkomt in het fondsreglement of de statuten, die overeenkomstig artikel 71, lid 1, bij het prospectus dienen te worden gevoegd.

3.   Het jaarverslag bevat een balans of een vermogensstaat, een uitgesplitste rekening van de inkomsten en uitgaven van het boekjaar, een verslag over de activiteiten van het verstreken boekjaar en de overige informatie die in bijlage I, schema B, wordt genoemd, alsmede alle van belang zijnde gegevens aan de hand waarvan de beleggers zich met kennis van zaken een oordeel kunnen vormen over de ontwikkeling van de werkzaamheden en over de resultaten van de icbe.

4.   Het halfjaarlijks verslag bevat ten minste de gegevens die in bijlage I, schema B, afdelingen I tot en met IV worden genoemd. Wanneer een icbe interim-dividend heeft uitgekeerd of voornemens is dat te doen, moeten in de kwantitatieve gegevens het resultaat na belasting over de verslagperiode en het uitgekeerde of voorgestelde interim-dividend worden vermeld.

Artikel 70

1.   Het prospectus vermeldt de categorieën financiële activa waarin de icbe mag beleggen. Tevens vermeldt het of de icbe derivatentransacties mag verrichten; zo ja, dan wordt duidelijk vermeld of dat gebruik van derivaten mag dienen voor risicodekking dan wel ter verwezenlijking van beleggingsdoelstellingen, alsmede het mogelijke effect van het gebruik van derivaten op het risicoprofiel.

2.   Belegt een icbe voornamelijk in een van de in artikel 50 gedefinieerde categorieën activa, met uitzondering van effecten of geldmarktinstrumenten, of volgt een icbe een aandelen- of obligatie-index overeenkomstig artikel 53, dan wordt in haar prospectus en indien nodig in haar publicitaire mededelingen duidelijk de aandacht gevestigd op haar beleggingsbeleid.

3.   Indien de liquidatiewaarde van een icbe als gevolg van de samenstelling van de portefeuille of de beheerstechnieken die gebruikt mogen worden, vermoedelijk een hoge volatiliteit zal hebben, wordt dat kenmerk van de icbe duidelijk vermeld in haar prospectus en indien nodig in haar publicitaire mededelingen.

4.   Op verzoek van een belegger verstrekt de beheermaatschappij ook aanvullende gegevens betreffende de kwantitatieve begrenzingen die van toepassing zijn in het risicobeheer van de icbe, de daartoe gekozen methodes en de recente ontwikkeling van de voornaamste risico’s en rendementen van de categorieën instrumenten.

Artikel 71

1.   Het fondsreglement of de statuten van de beleggingsmaatschappij maken een integrerend bestanddeel uit van het prospectus en worden bij dit prospectus gevoegd.

2.   De in lid 1 bedoelde bescheiden behoeven echter niet bij het prospectus te worden gevoegd indien de belegger ervan in kennis wordt gesteld dat hij op zijn verzoek die bescheiden kan verkrijgen, dan wel kan vernemen waar deze in elke lidstaat waar de rechten van deelneming worden verhandeld, ter inzage liggen.

Artikel 72

De essentiële informatie in het prospectus wordt regelmatig bijgewerkt.

Artikel 73

De in het jaarverslag vermelde boekhoudkundige gegevens worden gecontroleerd door één of meer personen die overeenkomstig Richtlijn 2006/43/EG krachtens de wet bevoegd zijn om jaarrekeningen te controleren. De verklaring van deze personen en, in voorkomend geval hun voorbehouden, moeten integraal in elk jaarverslag worden opgenomen.

Artikel 74

De icbe’s zenden hun prospectus en de wijzigingen daarvan, almede hun jaar- en halfjaarlijkse verslagen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe, toe. De icbe doet deze documentatie op verzoek toekomen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij.

Artikel 75

1.   Beleggers kunnen het prospectus en het laatst gepubliceerde jaar- en halfjaarlijkse verslag op verzoek kosteloos verkrijgen.

2.   Het prospectus kan op een duurzame informatiedrager of via een website worden verstrekt. Een papieren afschrift wordt de beleggers op verzoek kosteloos verstrekt.

3.   De jaar- en halfjaarlijkse verslagen zijn voor de beleggers beschikbaar op de wijze die in het prospectus en in de artikel 78 bedoelde essentiële beleggersinformatie wordt vermeld. Een papieren afschrift van de jaar- en halfjaarlijkse verslagen wordt de beleggers op verzoek kosteloos toegezonden.

4.   De Commissie kan uitvoeringsmaatregelen vaststellen waarin wordt aangegeven aan welke voorwaarden moet worden voldaan als het prospectus wordt verstrekt op een andere duurzame drager dan papier of via een website die geen duurzame drager vormt.

Deze uitvoeringsmaatregelen tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing als bedoeld in artikel 112, lid 2.

AFDELING 2

Openbaarmaking van andere informatie

Artikel 76

Telkens wanneer rechten van deelneming worden uitgegeven, verkocht, ingekocht of terugbetaald, en ten minste tweemaal per maand, maakt de icbe de emissiekoers, de verkoop- respectievelijk inkoopprijs en het bedrag van de terugbetaling op passende wijze bekend.

De bevoegde autoriteiten kunnen evenwel aan een icbe toestaan zulks slechts eenmaal per maand te doen, mits de belangen van de deelnemers door deze afwijking niet worden geschaad.

Artikel 77

Publicitaire mededelingen zijn duidelijk als zodanig herkenbaar. De informatie is correct, duidelijk en niet-misleidend. Met name mag geen enkele publicitaire mededeling die een uitnodiging bevat tot aankoop van rechten van deelneming van een icbe die specifieke mededelingen bevat over een icbe, een verklaring bevatten die in strijd is met of de betekenis vermindert van de informatie in het prospectus en de in artikel 78 bedoelde essentiële beleggersinformatie. Ze vermelden het bestaan van een prospectus en van de in artikel 78 bedoelde essentiële beleggersinformatie. Zij geven aan waar en in welke taal deze informatie of stukken voor beleggers of potentiële beleggers verkrijgbaar zijn of hoe deze voor hen toegankelijk zijn.

AFDELING 3

Essentiële beleggersinformatie

Artikel 78

1.   De lidstaten schrijven voor dat de beleggingsmaatschappij, en de beheermaatschappij voor elk door haar beheerd beleggingsfonds, een kort document met de essentiële informatie voor beleggers. Dit document wordt in deze richtlijn, „essentiële beleggersinformatie” genoemd. De woorden „essentiële beleggersinformatie” moeten duidelijk in dit document worden vermeld, in één van de in artikel 94, lid 1, onder b), vermelde talen.

2.   De essentiële beleggersinformatie biedt beleggers passende informatie over de voornaamste kenmerken van de icbe in kwestie zodat zij redelijkerwijs in staat zijn de aard en de risico’s van het aangeboden beleggingsproduct te begrijpen en derhalve met kennis van zaken beleggingsbeslissingen te nemen.

3.   De essentiële beleggersinformatie verschaft informatie over de volgende essentiële elementen van de icbe in kwestie:

a)

de identificatie van de icbe;

b)

een korte beschrijving van haar beleggingsdoelstellingen en beleggingsbeleid;

c)

een presentatie van de in het verleden behaalde resultaten of, indien relevant, toekomstscenario’s;

d)

kosten en bijbehorende lasten, en

e)

het risico-opbrengstprofiel van de belegging, waaronder voldoende toelichting en waarschuwingen met betrekking tot de risico’s die aan beleggingen in de relevante icbe verbonden zijn.

De belegger moet deze essentiële informatie kunnen begrijpen zonder dat naar andere documenten wordt verwezen.

4.   De essentiële beleggersinformatie vermeldt duidelijk waar en hoe aanvullende informatie over de aangeboden belegging kan worden verkregen, en vermeldt in elk geval waar en hoe het prospectus en de jaar- en halfjaarlijkse verslagen te allen tijde op verzoek en kosteloos kunnen worden verkregen en in welke taal dergelijke informatie voor de beleggers beschikbaar is.

5.   De essentiële beleggersinformatie wordt beknopt en in niet-technische bewoordingen beschreven. De informatie is opgesteld volgens een gestandaardiseerd model dat vergelijking mogelijk maakt en door de presentatie ervan begrijpelijk is voor niet-professionele beleggers.

6.   In alle lidstaten waar de icbe overeenkomstig artikel 93 ervan in kennis is gesteld dat zij haar rechten van deelneming mag verhandelen, wordt de essentiële beleggersinformatie zonder wijzigingen of aanvullingen, afgezien van vertaling, gebruikt.

7.   De Commissie stelt uitvoeringsmaatregelen vast voor het volgende:

a)

de gedetailleerde en volledige inhoud van de aan beleggers te verstrekken essentiële beleggersinformatie als bedoeld in de leden 2, 3 en 4;

b)

de gedetailleerde en volledige inhoud van de essentiële beleggersinformatie die in de volgende gevallen aan beleggers moet worden verstrekt:

i)

voor icbe’s met verschillende beleggingscompartimenten: de essentiële beleggersinformatie die moet worden verstrekt aan beleggers die op een bepaald beleggingscompartiment inschrijven, waaronder informatie over de wijze waarop van het ene naar het andere beleggingscompartiment kan worden overgestapt, en over de kosten die daaraan verbonden zijn;

ii)

voor icbe’s die verschillende categorieën van aandelen aanbieden: de essentiële beleggersinformatie die moet worden verstrekt aan beleggers die op een bepaalde aandelencategorie inschrijven;

iii)

voor dakfondsconstructies: de essentiële beleggersinformatie die moet worden verstrekt aan beleggers die inschrijven op een icbe die zelf belegt in andere icbe’s of andere instellingen voor collectieve belegging als bedoeld in artikel 50, lid 1, onder e);

iv)

voor master-feederconstructies: de essentiële beleggersinformatie die moet worden verstrekt aan beleggers die op een feeder-icbe inschrijven, en

v)

voor gestructureerde icbe’s, icbe’s met kapitaalbescherming en andere vergelijkbare icbe’s: de essentiële beleggersinformatie die moet worden verstrekt aan beleggers in verband met de bijzondere kenmerken van dergelijke icbe’s, en

c)

de specifieke details betreffende de vorm en inhoud van de essentiële beleggersinformatie die overeenkomstig lid 5 aan beleggers moet worden verstrekt.

Deze uitvoeringsmaatregelen tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing als bedoeld in artikel 112, lid 2.

Artikel 79

1.   De essentiële beleggersinformatie betreft precontractuele informatie. De informatie is correct, duidelijk en niet-misleidend. De informatie is in overeenstemming met de relevante delen van het prospectus.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat een persoon niet enkel op basis van de essentiële beleggersinformatie of de vertaling daarvan civielrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld, tenzij deze misleidend, onnauwkeurig of niet in overeenstemming met de relevante delen van het prospectus is. De essentiële beleggersinformatie bevat een duidelijke waarschuwing ter zake.

Artikel 80

1.   De lidstaten schrijven voor dat de beleggingsmaatschappij, en de beheermaatschappij voor elk door haar beheerd beleggingsfonds, die rechtstreeks of via een andere natuurlijke of rechtspersoon die namens haar en onder haar volledige en onvoorwaardelijke aansprakelijkheid icbe’s verkoopt, de beleggers geruime tijd voor hun voorgenomen inschrijving op de rechten van deelneming in deze icbe’s de essentiële beleggersinformatie over deze icbe’s moet verstrekken.

2.   De lidstaten schrijven voor dat de beleggingsmaatschappij, en de beheermaatschappij voor elk door haar beheerd beleggingsfonds, die niet rechtstreeks of via een andere natuurlijke of rechtspersoon die namens haar en onder haar volledige en onvoorwaardelijke aansprakelijkheid icbe’s verkoopt aan beleggers, op verzoek de essentiële beleggersinformatie moet verstrekken aan fabricanten en tussenpersonen die beleggers icbe’s, verkopen of advies verlenen over mogelijke beleggingen daarin. De lidstaten verlangen dat de intermediairs die beleggers icbe’s verkopen of advies verlenen over mogelijke beleggingen daarin, essentiële beleggingsinformatie verstrekken aan hun cliënten of potentiële cliënten.

3.   Essentiële beleggersinformatie wordt beleggers kosteloos verstrekt.

Artikel 81

1.   De lidstaten staan de beleggingsmaatschappij, en de beheermaatschappij voor elk door haar beheerd beleggingsfonds, toe de essentiële beleggersinformatie op een duurzame drager of via een website te verstrekken. Een papieren versie wordt de belegger op verzoek kosteloos toegezonden.

Daarnaast is een bijgewerkte versie van de essentiële beleggersinformatie beschikbaar op de website van de beleggingsmaatschappij of de beheermaatschappij.

2.   De Commissie kan uitvoeringsmaatregelen vaststellen waarin wordt aangegeven aan welke voorwaarden moet worden voldaan als de essentiële beleggersinformatie wordt verstrekt op een andere duurzame drager dan papier of via een website die geen duurzame drager vormt.

Deze uitvoeringsmaatregelen tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing als bedoeld in artikel 112, lid 2.

Artikel 82

1.   De icbe’s zenden hun essentiële beleggersinformatie en wijzigingen daarin toe aan de bevoegde autoriteiten van hun lidstaat van herkomst.

2.   De essentiële elementen van de essentiële beleggersinformatie worden regelmatig bijgewerkt.

HOOFDSTUK X

ALGEMENE VERPLICHTINGEN VAN DE ICBE

Artikel 83

1.   Leningen worden niet aangegaan door:

a)

beleggingsmaatschappijen;

b)

beheermaatschappijen of bewaarders die namens beleggingsfondsen handelen.

Een icbe mag echter door middel van een „back-to-back”-lening buitenlandse valuta verwerven.

2.   In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten aan icbe’s toestaan leningen aan te gaan mits het gaat om:

a)

tijdelijke leningen die:

in geval van een beleggingsmaatschappij niet meer dan 10 % van de activa daarvan bedragen, of

in geval van een beleggingsfonds niet meer dan 10 % van het fondsvermogen bedragen;

b)

leningen voor de verwerving van onroerende goederen die noodzakelijk zijn voor de directe uitoefening van hun werkzaamheden en die, in geval van beleggingsmaatschappijen, niet meer dan 10 % van de activa daarvan bedragen.

Indien een icbe een geldlening mag aangaan op grond van punt a) en b) bedraagt deze lening in niet meer dan 15 % van zijn totale activa.

Artikel 84

1.   Een icbe koopt haar rechten van deelneming in of betaalt deze terug op verzoek van een deelnemer.

2.   In afwijking van lid 1:

a)

kan een icbe de inkoop of terugbetaling van haar rechten van deelneming voorlopig opschorten in overeenstemming met de nationale wetgeving, het fondsreglement of de statuten van een beleggingsmaatschappij;

b)

kunnen de lidstaten van herkomst van een icbe hun bevoegde autoriteiten toestaan in het belang van de deelnemers of in het algemeen belang te eisen dat de inkoop of terugbetaling van de rechten van deelneming wordt opgeschort.

De in lid 1, onder a), bedoelde tijdelijke opschorting is slechts mogelijk in uitzonderlijke gevallen, wanneer de omstandigheden zulks vergen en, wanneer opschorting gelet op de belangen van de deelnemers, verantwoord is;

3.   In geval van tijdelijke opschorting op grond van lid 2, onder a), deelt de icbe haar besluit onverwijld mede aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat voor ontvangst van de icbe, en aan de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten waar de icbe haar rechten van deelneming verhandelt.

Artikel 85

De regels voor de waardering van de activa en voor de berekening van de koers van uitgifte, verkoop, inkoop of terugbetaling van de rechten van deelneming in een icbe zijn vastgelegd in de toepasselijke nationale wetgeving, het fondsreglement of de statuten van de beleggingsmaatschappij.

Artikel 86

De opbrengsten van een icbe worden uitgekeerd of herbelegd overeenkomstig de wetgeving en het fondsreglement of de statuten van de beleggingsmaatschappij.

Artikel 87

Rechten van deelneming in een icbe worden slechts uitgegeven mits de tegenwaarde van de netto-uitgifteprijs binnen de gebruikelijke termijnen in het vermogen van de icbe wordt gestort. Dit vormt geen beletsel voor het gratis verstrekken van rechten van deelneming.

Artikel 88

1.   Onverminderd de artikelen 50 en 51 mag namens derden geen lening worden verstrekt of garantstelling plaatsvinden door:

a)

beleggingsmaatschappijen;

b)

beheermaatschappijen of bewaarders optredend namens beleggingsfondsen.

2.   Lid 1 belet de daarin genoemde instellingen niet om niet volgestorte effecten, geldmarktinstrumenten of andere in artikel 50, lid 1, onder e), g) en h), bedoelde financiële instrumenten te verwerven.

Artikel 89

Verkopen vanuit een ongedekte positie met betrekking tot effecten, geldmarktinstrumenten of andere in artikel 50, lid 1, onder e), g) en h), bedoelde financiële instrumenten mogen niet worden verricht door:

a)

beleggingsmaatschappijen;

b)

beheermaatschappijen of bewaarders, optredend namens beleggingsfondsen.

Artikel 90

In de wetgeving van de lidstaat van herkomst van de icbe of het fondsreglement worden de vergoedingen en uitgaven vermeld welke de beheermaatschappij ten laste van het beleggingsfonds mag inhouden, alsmede de wijze van berekening van deze vergoedingen.

In de wet of de statuten van de beleggingsmaatschappij wordt de aard van de voor rekening van de maatschappij komende kosten vermeld.

HOOFDSTUK XI

BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR ICBE’S DIE HUN RECHTEN VAN DEELNEMING VERHANDELEN IN ANDERE LIDSTATEN DAN DIE WAAR ZIJ GEVESTIGD ZIJN

Artikel 91

1.   De lidstaten van ontvangst van icbe’s zorgen ervoor dat icbe’s na de kennisgeving overeenkomstig artikel 93 hun rechten van deelneming op hun grondgebied kunnen verhandelen.

2.   De lidstaten van ontvangst van icbe’s leggen de in lid 1 bedoelde icbe’s geen aanvullende verplichtingen of administratieve procedure op op de gebieden waarop deze richtlijn van toepassing is.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat alle informatie over de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die geen betrekking hebben op de gebieden waarop deze richtlijn van toepassing is, en die van bijzonder belang zijn voor de regelingen die zijn ingesteld voor de verhandeling op hun grondgebied van rechten van deelneming van icbe’s die in een andere lidstaat zijn gevestigd, op afstand en langs elektronische weg gemakkelijk toegankelijk is. De lidstaten zorgen ervoor dat deze informatie beschikbaar is in een taal die in de internationale financiële wereld gebruikelijk is, duidelijk en ondubbelzinnig is en regelmatig wordt bijgewerkt.

4.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden tot een icbe ook beleggingscompartimenten ervan gerekend.

Artikel 92

Icbe’s treffen, met inachtneming van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die gelden in de lidstaat waar hun rechten van deelneming worden verhandeld, de nodige maatregelen om te verzekeren dat er in deze lidstaat voorzieningen beschikbaar zijn voor de uitkeringen aan de deelnemers, de inkoop van of terugbetaling op de rechten van deelneming alsmede de verspreiding van de informatie die icbe’s moeten verstrekken.

Artikel 93

1.   Indien een icbe voornemens is haar rechten van deelneming te verhandelen in een andere lidstaat dan haar lidstaat van herkomst, zendt zij de bevoegde autoriteiten van haar lidstaat van herkomst een kennisgeving.

De kennisgeving bevat informatie over de verhandelingsregeling voor de rechten van deelneming van de icbe in de lidstaat van ontvangst, met inbegrip van, indien relevant, informatie over aandelenklassen. In de context van artikel 16, lid 1, omvat dit de vermelding dat de icbe wordt verhandeld door de beheermaatschappij die de icbe beheert.

2.   Een icbe voegt bij de in lid 1 bedoelde kennisgeving de meest recente versie van het volgende:

a)

haar fondsreglement of statuten, haar prospectus en, in voorkomend geval, haar meest recente jaarverslag en het daaropvolgende halfjaarlijkse verslag, vertaald overeenkomstig de bepalingen van artikel 94, lid 1, onder c) en d), en

b)

haar in artikel 78 bedoelde essentiële beleggersinformatie, vertaald overeenkomstig de bepalingen van artikel 94, lid 1, onder b) en d).

3.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe gaan na of de door de icbe overeenkomstig de leden 1 en 2 ingediende documentatie volledig is.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe zenden de volledige in de leden 1 en 2 bedoelde documentatie uiterlijk 10 werkdagen na de datum van ontvangst van de kennisgeving en de volledige documentatie, bedoeld in lid 2, door naar de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin de icbe haar rechten van deelneming wil verhandelen. Zij voegen bij de documentatie een verklaring dat de icbe voldoet aan de in deze richtlijn gestelde voorwaarden.

Na doorzending van de documentatie stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe de icbe onmiddellijk daarvan in kennis. De icbe kan vanaf de datum van deze kennisgeving haar rechten van deelneming in de lidstaat van ontvangst verhandelen.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde kennisgeving en de in lid 3 bedoelde verklaring zijn gesteld in een taal die in de internationale financiële wereld gebruikelijk is, tenzij de lidstaten van herkomst en van ontvangst van de icbe ermee akkoord gaan dat die kennisgeving, en die verklaring, in een officiële taal van beide lidstaten worden gesteld.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten aanvaarden dat de in lid 3 bedoelde documenten elektronisch worden doorgezonden en ingediend.

6.   Voor de toepassing van de kennisgevingsprocedure van dit artikel eisen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin een icbe haar rechten van deelneming wil verhandelen, geen aanvullende documenten, verklaringen of andere informatie dan die waarin dit artikel voorziet.

7.   De lidstaat van herkomst van de icbe zorgt ervoor dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van de icbe langs elektronische weg toegang hebben tot de in lid 2 bedoelde documenten en eventuele vertalingen ervan. Hij zorgt ervoor dat de icbe deze documenten en vertalingen bijwerkt. De icbe stelt de in lid 2 bedoelde bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van de icbe in kennis van eventuele amendementen op de documenten en vermeldt waar deze documenten elektronisch toegankelijk zijn.

8.   In geval van wijziging van de overeenkomstig lid 1 in de kennisgeving verstrekte informatie over de regeling voor de verhandeling, of bij een wijziging van de te verhandelen aandelenklassen, stelt de icbe de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst schriftelijk daarvan in kennis, alvorens de wijziging te implementeren.

Artikel 94

1.   Indien een icbe haar rechten van deelneming in een lidstaat van ontvangst verhandelt, verstrekt zij de beleggers op het grondgebied van deze lidstaat alle informatie en documenten die zij ingevolge hoofdstuk IX aan de beleggers in haar lidstaat van herkomst moet verstrekken.

Deze informatie en documenten worden de beleggers overeenkomstig de volgende voorschriften verstrekt:

a)

onverminderd de bepalingen van hoofdstuk IX worden de informatie/en of documenten op de in de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaat van ontvangst voorgeschreven wijze aan de beleggers verstrekt;

b)

de in artikel 78 bedoelde essentiële beleggersinformatie wordt vertaald in de officiële taal of in een van de officiële talen van de lidstaat van ontvangst van de icbe dan wel in een taal die door de bevoegde autoriteiten van die lidstaat is goedgekeurd;

c)

andere informatie of documenten dan de in artikel 78 bedoelde essentiële beleggersinformatie worden naar keuze van de icbe vertaald in de officiële taal of in een van de officiële talen van de lidstaat van ontvangst van de icbe dan wel in een taal die door de bevoegde autoriteiten van die lidstaat is goedgekeurd, of in de internationale financiële wereld gebruikelijk is, en

d)

De icbe is verantwoordelijk voor de levering van vertalingen van de informatie of documenten ingevolge b) en c). Deze vertalingen vormen een getrouwe weergave van het origineel.

2.   De vereisten van lid 1 zijn ook van toepassing op de wijzigingen in de in dat lid bedoelde informatie en documenten.

3.   De regelmaat waarmee de emissiekoers, de verkoop- respectievelijk inkoopprijs en het bedrag van de terugbetaling overeenkomstig artikel 76 bekend worden gemaakt, hangt af van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaat van ontvangst.

Artikel 95

1.   De Commissie kan uitvoeringsmaatregelen vaststellen voor of met het oog op het volgende:

a)

het toepassingsgebied van de in artikel 91, lid 3, bedoelde informatie, en

b)

de vergemakkelijking overeenkomstig artikel 93, lid 7, van de toegang van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van ontvangst van icbe’s tot de informatie en/of documenten als bedoeld in artikel 93, leden 1, 2 en 3.

Deze uitvoeringsmaatregelen tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing als bedoeld in artikel 112, lid 2.

2.   De Commissie kan ook uitvoeringsmaatregelen vaststellen voor het volgende:

a)

vorm en inhoud van een door een icbe te gebruiken standaardmodel voor de in artikel 93, lid 1, bedoelde kennisgeving, met inbegrip van een vermelding naar welke documenten de vertalingen verwijzen;

b)

vorm en inhoud van een door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten te gebruiken standaardmodel voor de in artikel 93, lid 3, bedoelde verklaring;

c)

de procedure voor de uitwisseling van informatie en voor de gebruikmaking van elektronische communicatie tussen de bevoegde autoriteiten in verband met de kennisgeving ingevolge artikel 93.

Deze uitvoeringsmaatregelen worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure als bedoeld in artikel 112, lid 3.

Artikel 96

Voor de uitoefening van hun werkzaamheden mogen icbe’s in hun benaming in hun lidstaat van ontvangst dezelfde verwijzing naar hun rechtsvorm, zoals beleggingsmaatschappij of beleggingsfonds, bezigen als die welke zij gebruiken in hun lidstaat van herkomst.

HOOFDSTUK XII

BEPALINGEN BETREFFENDE DE AUTORITEITEN DIE MET HET VERSTREKKEN VAN TOELATINGEN EN MET HET TOEZICHT ZIJN BELAST

Artikel 97

1.   De lidstaten wijzen de bevoegde autoriteiten aan die de in deze richtlijn vermelde taken moeten uitoefenen. Zij stellen de Commissie daarvan in kennis onder opgave van de eventuele verdeling van hun bevoegdheden.

2.   De bevoegde autoriteiten zijn overheidslichamen of door de overheid aangewezen instanties.

3.   De autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe zijn bevoegd voor het toezicht op de icbe, indien van toepassing ook volgens artikel 19. De autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van de icbe zien evenwel toe op de naleving van de artikelen 92 en 94 en van de bepalingen die geen betrekking hebben op de gebieden waarop deze richtlijn van toepassing is.

Artikel 98

1.   Aan de bevoegde autoriteiten worden alle controle- en onderzoekbevoegdheden verleend die nodig zijn voor de vervulling van hun taken. Deze bevoegdheden worden uitgeoefend op een van de volgende wijzen:

a)

rechtstreeks;

b)

in samenwerking met andere autoriteiten;

c)

op verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteiten middels delegatie aan entiteiten waaraan taken zijn gedelegeerd, of

d)

middels een verzoek aan de bevoegde rechterlijke instanties.

2.   Op grond van lid 1 hebben de bevoegde autoriteiten, ten minste, de bevoegdheid, om:

a)

toegang te verkrijgen tot ieder document, in enigerlei vorm, en een afschrift daarvan te ontvangen;

b)

van iedere persoon te verlangen dat hij aanvullende inlichtingen verschaft en iemand zo nodig op te roepen en te ondervragen teneinde inlichtingen te verkrijgen;

c)

inspecties ter plaatse te verrichten;

d)

bestaande overzichten van telefoon- en dataverkeer te verlangen;

e)

te verlangen dat elke praktijk die in strijd is met de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde bepalingen, wordt beëindigd;

f)

de bevriezing van of beslaglegging op activa te eisen;

g)

een tijdelijk verbod op beroepsuitoefening te eisen;

h)

informatie te verlangen van vergunninghoudende beleggingsmaatschappijen, beheermaatschappijen of bewaarders;

i)

elke maatregel te nemen om ervoor te zorgen dat beleggingsmaatschappijen, beheermaatschappijen en bewaarders zich aan de wettelijke voorschriften blijven houden;

j)

in het belang van de deelnemers of in het algemeen belang de opschorting te verlangen van de uitgifte, inkoop of terugbetaling van rechten van deelneming van de deelnemers;

k)

de aan een icbe, beheermaatschappij of bewaarder verleende vergunning in te trekken;

l)

strafrechtelijke vervolgingsprocedures in te leiden, en

m)

toe te staan dat verificatie en onderzoek wordt verricht door een accountant of deskundige.

Artikel 99

1.   De lidstaten stellen de voorschriften vast ten aanzien van maatregelen en sancties die gelden voor overtredingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde bepalingen van nationaal recht en nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze voorschriften ook worden gehandhaafd. Onverminderd de procedures voor de intrekking van de toestemming of het recht van lidstaten strafsancties op te leggen, zullen de lidstaten er, in overeenstemming met hun nationale recht, voor zorgen dat de nodige administratieve maatregelen kunnen worden genomen of administratieve sancties kunnen worden opgelegd aan verantwoordelijke personen, indien de voorschriften voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn niet werden nageleefd.

De maatregelen en sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

2.   Onverminderd de voorschriften ten aanzien van de maatregelen en sancties die gelden voor overtredingen van de andere ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde bepalingen van nationaal recht, stellen de lidstaten in het bijzonder doeltreffende, evenredige en afschrikkende maatregelen en sancties vast met betrekking tot de in artikel 78, lid 5, neergelegde verplichting om essentiële beleggersinformatie op zodanige wijze te presenteren dat zij te begrijpen is voor kleine beleggers.

3.   De lidstaten staan de bevoegde autoriteiten toe iedere maatregel of sanctie die wordt opgelegd voor schending van de bij deze richtlijn aangenomen bepalingen openbaar te maken, tenzij deze openbaarmaking de financiële markten ernstig in gevaar zou brengen, schadelijk zou zijn voor de belangen van beleggers of onevenredige schade zou toebrengen aan de betrokken partijen.

Artikel 100

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat efficiënte en doeltreffende klachten- en verhaalsprocedures worden ingevoerd voor de buitengerechtelijke beslechting van consumentengeschillen betreffende de werkzaamheden van icbe’s, waarbij in voorkomend geval van bestaande organen gebruik wordt gemaakt.

2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de doeltreffende samenwerking tussen de in lid 1 bedoelde organen bij de beslechting van grensoverschrijdende geschillen niet wordt gehinderd door wet- en regelgeving.

Artikel 101

1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten werken onderling samen wanneer dat nodig is voor de vervulling van hun taken uit hoofde van deze richtlijn of voor de uitoefening van hun bevoegdheden uit hoofde van deze richtlijn of het nationale recht.

De lidstaten nemen de nodige administratieve en organisatorische maatregelen om de in dit lid bedoelde samenwerking te vergemakkelijken.

De bevoegde autoriteiten wenden hun bevoegdheden ten behoeve van de samenwerking aan, zelfs in de gevallen waarin de onderzochte gedraging niet strijdig is met in hun lidstaat van kracht zijnde regelgeving.

2.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten voorzien elkaar onmiddellijk van alle gegevens die nodig zijn voor de uitoefening van hun taken uit hoofde van deze richtlijn.

3.   Wanneer een bevoegde autoriteit van een lidstaat gegronde rechten heeft om te vermoeden dat handelingen die strijdig zijn met de bepalingen van deze richtlijn worden of zijn uitgevoerd door entiteiten die niet zijn onderworpen aan het toezicht van die bevoegde autoriteit, op het grondgebied van een andere lidstaat, geeft zij hiervan zo specifiek mogelijk kennis aan de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaat. De ontvangende autoriteiten zullen de vereiste maatregelen nemen, en de kennisgevende bevoegde autoriteit op de hoogte stellen van het resultaat van dat optreden en, voor zover mogelijk, van belangrijke tussentijdse ontwikkelingen. Dit lid laat de bevoegdheden van de kennisgevende bevoegde autoriteit, onverlet.

4.   De bevoegde autoriteiten van een lidstaat kunnen om de medewerking van de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat verzoeken bij toezichtactiviteiten of voor verificatie ter plaatse of bij een onderzoek op het grondgebied van laatstgenoemde autoriteiten in het kader van hun bevoegdheden uit hoofde van deze richtlijn. Wanneer een bevoegde autoriteit een verzoek met betrekking tot een verificatie ter plaatse of een onderzoek ontvangt, zal zij:

a)

de verificatie of het onderzoek zelf verrichten;

b)

de verzoekende autoriteiten toestemming verlenen om de verificatie of het onderzoek te verrichten, of

c)

toestaan dat de verificatie of het onderzoek wordt verricht door een accountant of deskundige.

5.   Indien de verificatie of het onderzoek op het grondgebied van een lidstaat wordt verricht door een bevoegde autoriteit van deze lidstaat zelf, kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat die om samenwerking heeft verzocht vragen dat haar eigen functionarissen meegaan met de functionarissen die de verificatie of het onderzoek verrichten. De verificatie of het onderzoek wordt evenwel verricht onder de algemene verantwoordelijkheid van de lidstaat op wiens grondgebied de verificatie of het onderzoek plaatsvindt.

Indien de verificatie of het onderzoek op het grondgebied van een lidstaat wordt verricht door de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat, kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat op wiens grondgebied de verificatie of het onderzoek plaatsvindt, verzoeken dat haar eigen functionarissen meegaan met de functionarissen die de verificatie of het onderzoek verrichten.

6.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de verificatie of het onderzoek wordt verricht kunnen alleen weigeren gegevens uit te wisselen overeenkomstig lid 2 of in te gaan op een verzoek om medewerking bij het verrichten van een onderzoek of verificatie ter plaatse overeenkomstig lid 4 wanneer:

a)

dit onderzoek of deze verificatie ter plaatse of uitwisseling van gegevens gevaar zou kunnen opleveren voor de soevereiniteit, de veiligheid of de openbare orde van die lidstaat;

b)

tegen dezelfde personen en voor dezelfde feiten reeds een gerechtelijke procedure is ingeleid bij de autoriteiten van die lidstaat;

c)

tegen dezelfde personen en voor dezelfde feiten in die lidstaat reeds een onherroepelijke uitspraak is gedaan.

7.   De bevoegde autoriteiten stellen de verzoekende bevoegde autoriteiten in kennis van elke beslissing die op grond van lid 6 is genomen. Deze kennisgeving bevat informatie over de beweegredenen voor hun beslissing.

8.   De bevoegde autoriteiten kunnen situaties onder de aandacht brengen van het bij Besluit 2009/77/EG van de Commissie (15) ingestelde Comité van Europese effectenregelgevers waarin een verzoek:

a)

om uitwisseling van informatie overeenkomstig artikel 109 is afgewezen of niet binnen een redelijke termijn is gehonoreerd;

b)

om een onderzoek of een verificatie ter plaatse overeenkomstig artikel 110 is afgewezen of niet binnen een redelijke termijn is gehonoreerd, of

c)

om toestemming dat hun eigen functionarissen meegaan met de functionarissen van de bevoegde autoriteit van de andere lidstaat, is afgewezen of niet binnen een redelijke termijn is gehonoreerd.

9.   De Commissie kan uitvoeringsmaatregelen vaststellen voor de procedures voor onderzoeken en verificaties ter plaatse.

Deze uitvoeringsmaatregelen worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure als bedoeld in artikel 112, lid 3.

Artikel 102

1.   De lidstaten bepalen dat alle personen die werkzaam zijn of zijn geweest voor de bevoegde autoriteiten, alsmede accountants of deskundigen die in opdracht van de bevoegde autoriteiten handelen, aan het beroepsgeheim gebonden zijn. Dit houdt in dat de vertrouwelijke gegevens waarvan deze personen beroepshalve kennis krijgen, aan geen enkele persoon of autoriteit mogen worden doorgegeven, behalve in een samengevatte of geaggregeerde vorm, zodat icbe’s, beheermaatschappijen en bewaarders (ondernemingen die bij de bedrijfsactiviteiten van icbe’s betrokken zijn) niet individueel kunnen worden geïdentificeerd, zulks onverminderd de gevallen die onder het strafrecht vallen.

Indien een icbe of een onderneming die bij haar bedrijf betrokken is, failliet is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak moet worden geliquideerd, mogen echter vertrouwelijke gegevens die geen betrekking hebben op derden welke betrokken zijn bij pogingen om de onderneming te redden, in de loop van civiele of handelsrechtelijke procedures worden doorgegeven.

2.   Lid 1 belet niet dat tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten uitwisseling van gegevens plaatsvindt overeenkomstig deze richtlijn en in ander gemeenschapsrecht dat van toepassing is op icbe’s of ondernemingen die bij hun bedrijf betrokken zijn. Deze gegevens vallen onder het in lid 1 bedoelde beroepsgeheim.

De bevoegde autoriteiten die informatie uitwisselen met andere bevoegde autoriteiten in het kader van deze richtlijn, kunnen bij het verstrekken van informatie aangeven dat deze niet zonder hun uitdrukkelijke instemming mag worden bekendgemaakt; in dit geval mag dergelijke informatie slechts worden uitgewisseld voor het doel waarmee de autoriteiten hebben ingestemd.

3.   De lidstaten mogen met de bevoegde autoriteiten van derde landen of met de autoriteiten of instanties van derde landen, zoals genoemd in lid 5 van dit artikel en artikel 103, lid 1, alleen dan samenwerkingsovereenkomsten voor de uitwisseling van gegevens sluiten als met betrekking tot de meegedeelde gegevens ten minste gelijkwaardige waarborgen inzake het beroepsgeheim gelden als de in dit artikel bedoelde. De uitwisseling van gegevens geschiedt ten behoeve van het uitoefenen van de toezichthoudende taak van die autoriteiten of instanties.

Gegevens die afkomstig zijn van een andere lidstaat mogen alleen worden doorgegeven met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben meegedeeld en in voorkomend geval alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmee deze autoriteiten ingestemd hebben.

4.   De bevoegde autoriteiten die uit hoofde van de leden 1 of 2 vertrouwelijke gegevens ontvangen, mogen deze uitsluitend in de uitoefening van hun taken gebruiken voor de volgende doeleinden:

a)

om te onderzoeken of wordt voldaan aan de voorwaarden voor de toegang tot de werkzaamheden van icbe’s of van ondernemingen die bij hun bedrijf betrokken zijn en ter vergemakkelijking van het toezicht op de voorwaarden waaronder de werkzaamheden worden uitgeoefend, de administratieve en boekhoudkundige organisatie en de interne controle;

b)

voor het opleggen van sancties;

c)

voor het instellen van administratief beroep tegen een besluit van de bevoegde autoriteiten, en

d)

het voeren van rechtszaken die aanhangig zijn gemaakt overeenkomstig artikel 107, lid 2.

5.   De leden 1 en 4 vormen geen belemmering voor de uitwisseling van gegevens binnen een lidstaat of tussen lidstaten, indien die uitwisseling plaatsvindt tussen bevoegde autoriteiten en:

a)

de autoriteiten waaraan van overheidswege het toezicht op kredietinstellingen, beleggingsondernemingen, verzekeringsondernemingen of andere financiële instellingen is opgedragen, dan wel de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de financiële markten;

b)

de instanties die betrokken zijn bij de liquidatie of het faillissement van icbe’s of ondernemingen die bij hun bedrijf betrokken zijn, of instanties die bij soortgelijke procedures zijn betrokken;

c)

de met de wettelijke controle van de jaarrekening van verzekeringsondernemingen, kredietinstellingen, beleggingsondernemingen of andere financiële instellingen belaste personen.

Met name vormen de leden 1 en 4 geen belemmering voor de vervulling door de bovengenoemde autoriteiten van hun toezichthoudende taak, of voor de toezending aan de met het beheer van garantiestelsels belaste organen, van de gegevens die nodig zijn voor de vervulling van hun taak.

De overeenkomstig de eerste alinea uitgewisselde informatie valt onder het in lid 1 bedoelde beroepsgeheim.

Artikel 103

1.   Onverminderd artikel 102, leden 1 tot en met 4, kunnen de lidstaten toestaan dat uitwisseling van informatie plaatsvindt tussen een bevoegde autoriteit en:

a)

autoriteiten die belast zijn met het toezicht op instanties die betrokken zijn bij de liquidatie en het faillissement van icbe’s of ondernemingen die bij haar bedrijf betrokken zijn of instanties die zijn betrokken bij soortgelijke procedures;

b)

de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op personen die belast zijn met de wettelijke controle van de jaarrekening van verzekeringsondernemingen, kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en andere financiële instellingen.

2.   De lidstaten die van de in lid 1 vervatte afwijking gebruikmaken, eisen dat minimaal aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

de informatie is bestemd voor de uitoefening van de in lid 1 bedoelde toezichthoudende taken;

b)

de ontvangen informatie valt onder het in artikel 102, lid 1, bedoelde beroepsgeheim, en

c)

gegevens die afkomstig zijn van een andere lidstaat, mogen alleen worden doorgegeven met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben medegedeeld en in voorkomend geval alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmee deze autoriteiten ingestemd hebben.

3.   De lidstaten delen de Commissie en de overige lidstaten de identiteit mede van de autoriteiten die op grond van lid 1 informatie mogen ontvangen.

4.   Onverminderd artikel 102, leden 1 tot en met 4, kunnen de lidstaten ter versterking van de stabiliteit van het financiële stelsel alsmede de integriteit ervan toestaan dat uitwisseling van informatie plaatsvindt tussen de bevoegde autoriteiten en de autoriteiten en instanties die wettelijk belast zijn met de opsporing en het onderzoek van inbreuken op het vennootschapsrecht.

5.   De lidstaten die van de in lid 4 vervatte afwijking gebruikmaken, eisen dat minimaal aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

de informatie is bestemd voor de uitoefening van de in lid 4 bedoelde taken;

b)

de ontvangen informatie valt onder het bij artikel 102, lid 1, voorziene beroepsgeheim, en

c)

gegevens die afkomstig zijn van een andere lidstaat, mogen alleen worden doorgegeven met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben medegedeeld en in voorkomend geval alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmede deze autoriteiten ingestemd hebben.

Voor de toepassing van punt c) delen de in lid 4 bedoelde autoriteiten of instanties aan de bevoegde autoriteiten die de informatie hebben verstrekt, de identiteit en de precieze opdracht mede van de personen aan wie deze informatie zal worden doorgegeven.

6.   Indien de in lid 4 bedoelde autoriteiten of instanties in een lidstaat bij de uitoefening van hun opsporings- of onderzoektaken een beroep doen op personen die op grond van hun specifieke deskundigheid met een opdracht worden belast en die geen openbaar ambt bekleden, kan de in dat lid bedoelde mogelijkheid tot uitwisseling van informatie tot deze personen worden verruimd op de in lid 5 genoemde voorwaarden.

7.   De lidstaten delen de Commissie en de overige lidstaten de identiteit mede van de autoriteiten of instanties die op grond van lid 4 informatie mogen ontvangen.

Artikel 104

1.   De artikelen 102 en 103 houden geen belemmering voor een bevoegde autoriteit in om aan de centrale banken en andere instanties met een soortgelijke taak in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit voor de uitoefening van hun taak dienstige gegevens mede te delen en houden voor deze autoriteiten of instanties evenmin een belemmering in om aan de bevoegde autoriteiten de gegevens toe te zenden die deze nodig hebben ter uitvoering van artikel 102, lid 4. De in dit verband ontvangen gegevens vallen onder het in artikel 102, lid 1, bedoelde beroepsgeheim.

2.   De artikelen 102 en 103 vormen geen belemmering voor de bevoegde autoriteiten om de in artikel 102, leden 1 tot en met 4, bedoelde gegevens mede te delen aan een clearinginstelling of een ander soortgelijk orgaan dat bij de nationale wetgeving is erkend voor het verstrekken van clearing- en afwikkelingsdiensten op een van de markten van hun lidstaat, indien zij van oordeel zijn dat dit nodig is om de regelmatige werking van deze organen te garanderen in verband met het, zelfs potentiële, in gebreke blijven van een marktdeelnemer.

De in dit verband ontvangen gegevens vallen onder het in artikel 102, lid 1, bedoelde beroepsgeheim.

De lidstaten zien er evenwel op toe dat de uit hoofde van artikel 102, lid 2, ontvangen gegevens in het in de eerste alinea van dit lid bedoelde geval niet wordt doorgegeven, tenzij met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben verstrekt.

3.   Onverminderd artikel 102, leden 1 en 4, mogen de lidstaten, op grond van wettelijke bepalingen de mededeling van bepaalde gegevens toestaan aan andere centrale overheidsdiensten die bevoegd zijn voor de wetgeving inzake het toezicht op icbe’s en ondernemingen die bij hun bedrijf betrokken zijn, kredietinstellingen, financiële instellingen, beleggingsondernemingen en verzekeringsondernemingen, alsmede aan de inspecteurs die in opdracht van deze overheidsdiensten optreden.

Deze gegevens mogen echter alleen worden verstrekt wanneer zulks ter wille van het bedrijfseconomische toezicht nodig blijkt.

De lidstaten bepalen echter dat de gegevens die op grond van artikel 102, leden 2 en 5, zijn ontvangen, in geen enkel geval op grond van dit lid mogen worden medegedeeld, tenzij met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben verstrekt.

Artikel 105

De Commissie kan uitvoeringsmaatregelen vaststellen voor de procedures voor de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten.

Deze uitvoeringsmaatregelen worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure als bedoeld in artikel 112, lid 3.

Artikel 106

1.   De lidstaten bepalen minimaal dat iedere persoon die is toegelaten in de zin van Richtlijn 2006/43/EG, en die bij een icbe of in een onderneming die bij haar bedrijf betrokken is de wettelijke controle verricht zoals bedoeld in artikel 51 van Richtlijn 78/660/EEG, artikel 37 van Richtlijn 83/349/EEG of artikel 73 van deze richtlijn, dan wel een andere wettelijke taak, de verplichting heeft aan de bevoegde autoriteiten snel melding te doen van elk feit of besluit met betrekking tot deze onderneming, waarvan hij bij de uitvoering van die taken kennis heeft gekregen en dat een van de hieronder genoemde gevolgen kan hebben:

a)

een inbreuk ten gronde op de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen tot vaststelling van de voorwaarden voor vergunning of van specifieke voorschriften betreffende de uitoefening van de werkzaamheden van icbe’s of ondernemingen die bij haar bedrijf betrokken zijn;

b)

een aantasting van de bedrijfscontinuïteit van de icbe of een onderneming die bij haar bedrijf betrokken is, of

c)

een weigering van de goedkeuring van de jaarrekening of het uiten van voorbehouden.

Die persoon heeft de verplichting melding te doen ten aanzien van feiten en besluiten waarvan hij kennis krijgt bij de uitvoering van taken zoals beschreven onder a), bij een onderneming die uit een zeggenschapsband voortvloeiende nauwe banden heeft met de icbe of een onderneming die bij haar bedrijf betrokken is waar deze persoon die taken uitvoert.

2.   Melding te goeder trouw aan de bevoegde autoriteiten door de personen die zijn toegelaten in overeenstemming met Richtlijn 2006/43/EG van in lid 1 bedoelde feiten of besluiten vormt geen inbreuk op ongeacht welke op grond van een contract of van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling opgelegde beperking inzake de openbaarmaking van informatie, en leidt voor de betrokken personen tot geen enkele vorm van aansprakelijkheid.

Artikel 107

1.   De bevoegde autoriteiten omkleden iedere beslissing tot afwijzing van toelatingen of ieder negatief besluit, genomen krachtens de algemene maatregelen uit hoofde van deze richtlijn, schriftelijk met redenen en delen deze aan de verzoeker mede.

2.   De lidstaten bepalen dat besluiten die worden genomen in het kader van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die overeenkomstig deze richtlijn zijn vastgesteld, naar behoren gemotiveerd moeten zijn en dat beroep op de rechter tegen die besluiten mogelijk is, ook wanneer er binnen zes maanden na indiening van een vergunningsaanvraag die alle vereiste gegevens bevat geen beslissing dienaangaande is genomen.

3.   De lidstaten bepalen dat één of meer van onderstaande, naar nationaal recht bepaalde instanties zich in het belang van de consument en overeenkomstig het nationale recht tot rechter of de bevoegde administratieve instanties kunnen wenden om de toepassing van de nationale bepalingen ter uitvoering van deze richtlijn af te dwingen:

a)

overheidsinstanties of de vertegenwoordigers ervan;

b)

consumentenorganisaties die een rechtmatig belang hebben bij de bescherming van de consument;

c)

beroepsorganisaties die een rechtmatig belang hebben bij de bescherming van hun leden.

Artikel 108

1.   In geval van schending van de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen of van de regels in het fondsreglement of de statuten van de beleggingsmaatschappij, zijn de autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe bij uitsluiting bevoegd maatregelen jegens deze icbe te nemen.

De autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van de icbe mogen evenwel maatregelen jegens deze icbe nemen in geval van schending van de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die in die lidstaat van kracht zijn en die buiten de werkingssfeer vallen van deze richtlijn, of van de vereisten van de artikelen 92 en 94.

2.   Ieder besluit tot intrekking van een vergunning, alsmede iedere andere ernstige maatregel die jegens de icbe wordt genomen, of een haar opgelegde opschorting van uitgifte, inkoop of terugbetaling van haar rechten van deelneming, wordt onverwijld door de autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe medegedeeld aan de autoriteiten van de lidstaten van ontvangst van de icbe en, indien de beheermaatschappij van een icbe in een andere lidstaat gevestigd is, aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij.

3.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij en die van de lidstaat van herkomst van de icbe mogen respectievelijk optreden tegen de beheermaatschappij indien deze voorschriften overtreedt die onder hun respectieve verantwoordelijkheid vallen.

4.   Indien de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van een icbe duidelijke en aantoonbare redenen hebben om aan te nemen dat een icbe waarvan de rechten van deelneming op het grondgebied van die lidstaat worden verhandeld, de verplichtingen schendt die uit de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde bepalingen voortvloeien waarbij aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van de icbe geen bevoegdheden worden verleend, delen zij deze bevindingen mede aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, die dan passende maatregelen nemen.

5.   Indien de icbe, in weerwil van de aldus door de lidstaat van herkomst van de icbe getroffen maatregelen, of omdat deze maatregelen ontoereikend blijken te zijn of omdat die lidstaat niet binnen een redelijke termijn maatregelen treft, blijft handelen op een wijze die de belangen van beleggers in de lidstaat van ontvangst van de icbe kennelijk schaadt, mogen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van de icbe bijgevolg een van de volgende maatregelen nemen:

a)

zij nemen, na de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe daarvan in kennis te hebben gesteld, de nodige maatregelen om de beleggers te beschermen en kunnen met name de betrokken icbe beletten door te gaan met de verhandeling van haar rechten van deelneming op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst van de icbe, of

b)

zij brengen de zaak zo nodig onder de aandacht van het Comité van Europese effectenregelgevers.

De Commissie wordt onverwijld in kennis gesteld van de maatregelen die ingevolge de eerste alinea, onder a), zijn genomen.

6.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de stukken op hun grondgebied wettelijk kunnen worden betekend die vereist zijn voor de maatregelen die de lidstaat van ontvangst van de icbe overeenkomstig de leden 2 tot en met 5 jegens icbe’s kan nemen.

Artikel 109

1.   Ingeval beheermaatschappijen via het verrichten van diensten of door vestiging van bijkantoren in een of meer lidstaten van ontvangst werkzaam zijn, werken de bevoegde lidstaten van alle betrokken lidstaten nauw samen.

Zij verstrekken elkaar op verzoek alle gegevens betreffende de bedrijfsleiding en de eigenaars van deze beheermaatschappijen welke het toezicht kunnen vergemakkelijken, alsmede alle informatie die de controle op deze maatschappijen kan vergemakkelijken. Met name werken de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij samen teneinde de ontvangst door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij van de in artikel 21, lid 2, bedoelde gegevens te waarborgen.

2.   Voor zover zulks voor de uitoefening van hun toezichthoudende bevoegdheden noodzakelijk mocht blijken, doen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij mededeling van alle krachtens artikel 21, lid 5, door de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij getroffen maatregelen die maatregelen of sancties jegens een beheermaatschappij of beperkingen van de activiteiten van een beheermaatschappij behelzen.

3.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij stellen onverwijld de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe in kennis van problemen bij de beheermaatschappij, die het vermogen van de beheermaatschappij wezenlijk kan aantasten om haar taken met betrekking tot de icbe naar behoren uit te voeren en van inbreuken op de in hoofdstuk III genoemde eisen.

4.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe stellen onverwijld de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij in kennis van problemen bij de icbe, die het vermogen van de beheermaatschappij wezenlijk kan aantasten om haar taken naar behoren uit te voeren of te voldoen aan de eisen van deze richtlijn die onder de verantwoordelijkheid van de lidstaat van herkomst van de icbe vallen.

Artikel 110

1.   De lidstaten van ontvangst van de beheermaatschappij dragen er zorg voor dat, wanneer een beheermaatschappij waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, in de lidstaat van ontvangst haar werkzaamheden uitoefent door middel van een bijkantoor, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij, na de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij daarvan in kennis te hebben gesteld, zelf of via een daartoe geïnstrueerde tussenpersoon de in artikel 109 bedoelde gegevens ter plaatse kunnen verifiëren.

2.   Lid 1 laat het recht onverlet van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij om verificatie ter plaatse uit te voeren bij bijkantoren gevestigd op het grondgebied van die lidstaat teneinde de verantwoordelijkheden uit te oefenen die uit hoofde van deze richtlijn op hen rusten.

HOOFDSTUK XIII

EUROPEES COMITÉ VOOR HET EFFECTENBEDRIJF

Artikel 111

De Commissie kan technische wijzigingen van deze richtlijn vaststellen op de hierna genoemde gebieden:

a)

verduidelijking van de definities om overal in de Gemeenschap de eenvormige toepassing van de richtlijn te waarborgen, of

b)

aanpassing van de terminologie en formulering van de definities aan latere voorschriften inzake icbe’s en aanverwante zaken.

Deze uitvoeringsmaatregelen tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing als bedoeld in artikel 112, lid 2.

Artikel 112

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij Besluit 2001/528/EG van de Commissie (16) ingestelde Europees Comité voor het effectenbedrijf.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt op drie maanden vastgesteld.

HOOFDSTUK XIV

UITZONDERINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

AFDELING 1

Uitzonderingsbepalingen

Artikel 113

1.   Uitsluitend voor Deense icbe’s worden de in Denemarken uitgegeven „pantebreve” gelijkgesteld met de in artikel 50, lid 1, onder b), bedoelde effecten.

2.   In afwijking van artikel 22, lid 1, en artikel 32, lid 1, kunnen de bevoegde autoriteiten icbe’s die op 20 december 1985 overeenkomstig hun nationale wetgeving meer dan één bewaarder hadden, toestaan die aan te houden indien zij de zekerheid hebben dat de krachtens artikel 22, lid 3, en artikel 32, lid 3, uit te oefenen taken daadwerkelijk worden vervuld.

3.   In afwijking van artikel 16 kunnen de lidstaten beheermaatschappijen machtigen certificaten aan toonder uit te geven van op naam gestelde effecten van andere vennootschappen.

Artikel 114

1.   Aan de in artikel 4, punt 1, van Richtlijn 2004/39/EG bedoelde beleggingsondernemingen die uitsluitend een vergunning hebben gekregen om de in deel A, punten 4 en 5, van de bijlage bij die richtlijn bedoelde diensten te verrichten, kan krachtens deze richtlijn vergunning worden verleend om icbe’s te beheren als „beheermaatschappij”. Deze beleggingsondernemingen moeten dan wel afstand doen van de krachtens Richtlijn 2004/39/EG verkregen vergunning.

2.   Beheermaatschappijen die reeds vóór 13 februari 2004 krachtens Richtlijn 85/611/EEG over een toelating beschikten om in hun lidstaat van herkomst icbe’s te beheren, worden geacht over een vergunning krachtens het onderhavige artikel te beschikken wanneer volgens de in deze lidstaat vigerende wetgeving de toegang tot werkzaamheden van deze aard onderworpen is aan voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan die welke in de artikelen 7 en 8 zijn vermeld.

AFDELING 2

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 115

Uiterlijk 1 juli 2013 brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze richtlijn.

Artikel 116

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 30 juni 2011 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om te voldoen aan artikel 1, lid 2, tweede alinea, artikel 1, lid 3, onder b), artikel 2, lid 1, punten e), m), p), q) en r), artikel 2, lid 5, artikel 4, artikel 5, leden 1 tot en met 4, 6 en 7, artikel 6, lid 1, artikel 12, lid 1, artikel 13, lid 1, aanhef, artikel 13, lid 1, onder a), artikel 13, lid 1, onder i), artikel 15, artikel 16, lid 1, artikel 16, lid 3, artikel 17, lid 1, artikel 17, lid 2, onder b), artikel 17, lid 3, eerste en derde alinea, artikel 17, leden 4 tot en met 7, artikel 17, lid 9, tweede alinea, artikel 18, lid 1, aanhef, artikel 18, lid 1, onder b), artikel 18, lid 2, derde tot en met vierde alinea, artikel 18, leden 3 en 4, de artikelen 19 en 20, artikel 21, leden 2 tot en met 6, 8 en 9, artikel 22, lid 1, artikel 22, lid 3, onder a), d) en e), artikel 23, leden 1, 2, 4 en 5, artikel 27, derde alinea, artikel 29, lid 2, artikel 33, leden 2, 4 en 5, de artikelen 37 tot en met 42, artikel 43, leden 1 tot en met 5, de artikelen 44 tot en met 49, artikel 50, lid 1, aanhef, artikel 50, lid 3, artikel 51, lid 1, derde alinea, artikel 54, lid 3, artikel 56, lid 1, artikel 56, lid 2, eerste alinea, aanhef, de artikelen 58 en 59, artikel 60, leden 1 tot en met 5, artikel 61, leden 1 en 2, artikel 62, leden 1 tot en met 3, artikel 63, artikel 64, leden 1 tot en met 3, de artikelen 65 tot en met 67, artikel 68, lid 1, aanhef en onder a), artikel 69, leden 1 en 2, artikel 70, leden 2 en 3, de artikelen 71, 72, 74, 75, leden 1 tot en met 3, de artikelen 77 tot en met 82, artikel 83, lid 1, onder b), artikel 83, lid 2, onder a), tweede streepje, artikel 86, artikel 88, lid 1, onder b), artikel 89, onder b), de artikelen 90 tot en met 94, de artikelen 96 tot en met 100, artikel 101, leden 1 tot en met 8, artikel 102, lid 2, tweede alinea, artikel 102, lid 5, de artikelen 107 en 108, artikel 109, leden 2 tot en met 4, artikel 110, en bijlage I. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Zij passen die maatregelen vanaf 1 juli 2011 toe.

Wanneer de lidstaten die maatregelen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar Richtlijn 85/611/EEG ingetrokken richtlijnen, gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor die verwijzing en de formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 117

Richtlijn 85/611/EEG, zoals gewijzigd bij de in bijlage III, deel A, genoemde richtlijnen, wordt met ingang van 1 juli 2011, ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage III, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IV.

Verwijzingen naar het vereenvoudigd prospectus worden begrepen als verwijzingen naar de essentiële beleggersinformatie, bedoeld in artikel 78.

Artikel 118

1.   Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1, lid 1, artikel 1, lid 2, eerste alinea, artikel 1, lid 3, onder a), artikel 1, leden 4 tot en met 7, artikel 2, lid 1, onder a) tot en met d), artikel 2, lid 1, onder f) tot en met l), artikel 2, lid 1, onder n) en o), artikel 2, leden 2 tot en met 4, artikel 2, leden 6 en 7, artikel 3, artikel 5, lid 5, artikel 6, leden 2 tot en met 4, artikelen 7 tot en met 11, artikel 12, lid 2, artikel 13, lid 1, onder b) tot en met h), artikel 13, lid 2, artikel 14, lid 1, artikel 16, lid 2, artikel 17, lid 2, onder a), c) en d), artikel 17, lid 3, tweede alinea, artikel 17, lid 8 en 9, eerste alinea, artikel 18, lid 1, met uitzondering van de aanhef en onder a), artikel 18, lid 2, eerste en tweede alinea, artikel 21, leden 1 en 7, artikel 22, lid 2, artikel 22, lid 3, onder b) en c), artikel 23, lid 3, artikel 24, artikelen 25 en 26, artikel 27, eerste en tweede alinea, artikel 28, artikel 29, leden 1, 3 en 4, artikelen 30 tot en met 32, artikel 33, leden 1 en 3, de artikelen 34 tot en met 36, artikel 50, lid 1, onder a) tot en met h), artikel 50, lid 2, artikel 51, lid 1, eerste en tweede alinea, artikel 51, leden 2 en 3, artikelen 52 en 53, artikel 54, leden 1 en 2, artikel 55, artikel 56, lid 2, eerste alinea, artikel 56, lid 2, tweede alinea, artikel 56, lid 3, artikel 57, artikel 68, lid 2, artikel 69, leden 3 en 4, artikel 70, leden 1 en 4, de artikelen 73 en 76, artikel 83, lid 1, met uitzondering van artikel 83, lid 1, onder b), artikel 83, lid 2, onder a), met uitzondering van het tweede streepje, de artikelen 84, 85 en 87, artikel 88, lid 1, met uitzondering van artikel 88, lid 1, onder b), artikel 88, lid 2, artikel 89, met uitzondering van artikel 89, onder b), artikel 102, lid 1, artikel 102, lid 2, eerste alinea, artikel 102, leden 3 en 4, de artikelen 103 tot en met 106, artikel 109, lid 1, de artikelen 111, 112, 113 en 117, en de bijlagen II, III en IV zijn van toepassing vanaf 1 juli 2011.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat icbe’s hun vereenvoudigd prospectus dat overeenkomstig Richtlijn 85/611/EG is opgesteld, zo spoedig mogelijk doch uiterlijk twaalf maanden na de in artikel 78, lid 7, genoemde datum die geldt voor de omzetting van alle uitvoeringsmaatregelen in nationale wetgeving, vervangen door de essentiële beleggersinformatie die overeenkomstig artikel 78 is opgesteld. In deze periode blijven de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van de icbe het vereenvoudigd prospectus accepteren voor icbe’s die op het grondgebied van die lidstaten worden verhandeld.

Artikel 119

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 13 juli 2009.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

E. ERLANDSSON


(1)  Advies van het Europees Parlement van 13 januari 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 22 juni 2009.

(2)  PB L 375 van 31.12.1985, blz. 3.

(3)  Zie bijlage III, deel A.

(4)  PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1.

(5)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.

(6)  PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1.

(7)  PB L 177 van 30.6.2006, blz. 201.

(8)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(9)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

(10)  PB L 193 van 18.7.1983, blz. 1.

(11)  PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38.

(12)  PB L 84 van 26.3.1997, blz. 22.

(13)  PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87.

(14)  PB L 222 van 14.8.1978, blz. 11.

(15)  PB L 25 van 29.1.2009, blz. 18.

(16)  PB L 191 van 13.7.2001, blz. 45.


BIJLAGE I

SCHEMA A

1.

Gegevens betreffende het beleggingsfonds

1.

Gegevens betreffende de beheermaatschappij, met de vermelding of de beheermaatschappij gevestigd is in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst van de icbe

1.

Gegevens betreffende de beleggingsmaatschappij

1.1.

Naam

1.1.

Naam, rechtsvorm, statutaire zetel en plaats van het hoofdkantoor indien afwijkend van de statutaire zetel

1.1.

Naam, rechtsvorm, statutaire zetel en plaats van het hoofdkantoor indien afwijkend van de statutaire zetel

1.2.

Oprichtingsdatum van het beleggingsfonds. Duur, indien die niet onbepaald is

1.2.

Oprichtingsdatum van de maatschappij. Duur, indien die niet onbepaald is

1.2.

Oprichtingsdatum van de maatschappij. Duur, indien die niet onbepaald is

 

1.3.

Indien de beheermaatschappij nog andere beleggingsfondsen beheert, deze vermelden

1.3.

Indien het om een beleggingsmaatschappij met verschillende beleggingscompartimenten gaat, vermelding van de compartimenten

1.4.

Plaats waar het fondsreglement, wanneer dit niet is bijgevoegd, en de periodieke verslagen verkrijgbaar zijn

 

1.4.

Plaats waar de statuten, wanneer deze niet zijn bijgevoegd, en de periodieke verslagen verkrijgbaar zijn

1.5.

Indien zulks van belang is voor de houders van rechten van deelneming: beknopte gegevens inzake het op het beleggingsfonds toepasselijke belastingstelsel. Te vermelden of bronbelasting wordt ingehouden op inkomsten en kapitaalwinsten welke door het beleggingsfonds aan houders van rechten van deelneming worden uitgekeerd

 

1.5.

Indien zulks van belang is voor de houders van rechten van deelneming: beknopte gegevens inzake het op de maatschappij toepasselijke belastingstelsel. Te vermelden of bronbelasting wordt ingehouden op inkomsten en kapitaalwinsten die door de maatschappij aan de houders van rechten van deelneming worden uitgekeerd

1.6.

Balansdatum en regelmaat van de uitkeringen

 

1.6.

Balansdatum en regelmaat van de uitkeringen

1.7.

Naam van de met de controle van in artikel 73 bedoelde boekhoudkundige gegevens belaste personen

 

1.7.

Naam van de met de controle van in artikel 73 bedoelde boekhoudkundige gegevens belaste personen

 

1.8.

Naam en in de beleggingsmaatschappij beklede functies van de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen. Vermelding van de voornaamste door deze personen buiten de beleggingsmaatschappij uitgeoefende activiteiten, indien deze met betrekking tot de icbe’s van belang zijn

1.8.

Naam en in de beleggingsmaatschappij beklede functies van de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen. Vermelding van de voornaamste door deze personen buiten de beleggingsmaatschappij uitgeoefende activiteiten, indien deze met betrekking tot de icbe’s van belang zijn

 

1.9.

Kapitaal: bedrag van het geplaatste kapitaal met vermelding van het volgestorte kapitaal

1.9.

Kapitaal

1.10.

Vermelding van de aard en de voornaamste kenmerken van de rechten van deelneming, in het bijzonder:

aard (zakelijk recht, schuldvordering e.d.) van het recht van deelneming

oorspronkelijke rechten of certificaten die deze rechten vertegenwoordigen, inschrijving in een register of boeking op rekening

kenmerken van de rechten van deelneming: op naam of aan toonder; vermelding van de eventuele coupures

in voorkomend geval beschrijving van het stemrecht der houders van de rechten van deelneming

voorwaarden waaronder tot vereffening van het beleggingsfonds kan worden besloten en wijze waarop zulks moet geschieden, in het bijzonder ten aanzien van de rechten van de deelnemers

 

1.10.

Vermelding van de aard en de voornaamste kenmerken van de rechten van deelneming, in het bijzonder:

oorspronkelijke rechten of certificaten die deze rechten vertegenwoordigen, inschrijving in een register of boeking op rekening

kenmerken van de rechten van deelneming: op naam of aan toonder; vermelding van de eventuele coupures

beschrijving van het stemrecht der houders van de rechten van deelneming

voorwaarden waaronder tot vereffening van de beleggingsmaatschappij kan worden besloten en wijze waarop zulks moet geschieden, in het bijzonder ten aanzien van de rechten van de deelnemers

1.11.

In voorkomend geval vermelding van de beurzen of markten waar de rechten van deelneming worden genoteerd of verhandeld

 

1.11.

In voorkomend geval vermelding van de beurzen of markten waar de rechten van deelneming worden genoteerd of verhandeld

1.12.

Nadere regels voor de uitgifte of verkoop

 

1.12.

Nadere regels voor de uitgifte of verkoop

1.13.

Nadere regels voor de inkoop, respectievelijk terugbetaling en mogelijke gevallen van opschorting hiervan

 

1.13.

Nadere regels voor de inkoop, respectievelijk terugbetaling en mogelijke gevallen van opschorting hiervan. Indien het om een beleggingsmaatschappij met verschillende beleggingscompartimenten gaat, inlichtingen verstrekken over de wijze waarop een deelnemer van het ene naar het andere compartiment kan overstappen en over de kosten die hiervoor worden aangerekend

1.14.

Regels omtrent de vaststelling en de bestemming van de inkomsten

 

1.14.

Regels omtrent de vaststelling en de bestemming van de inkomsten

1.15.

Beleggingsdoeleinden van het beleggingsfonds, met inbegrip van de financiële doelstellingen (bijvoorbeeld kapitaalgroei of inkomsten), het beleggingsbeleid (bijvoorbeeld specialisatie in geografische of industriële sectoren), aan het beleggingsbeleid gestelde grenzen en vermelding van technieken en instrumenten of van de bevoegdheid om leningen aan te gaan die bij het beheer van het beleggingsfonds kunnen worden gebruikt

 

1.15.

Beleggingsdoeleinden, met inbegrip van de financiële doelstellingen (bijvoorbeeld kapitaalgroei of inkomsten), het beleggingsbeleid (bijvoorbeeld specialisatie in geografische of industriële sectoren), aan het beleggingsbeleid gestelde grenzen en vermelding van technieken en instrumenten of van de bevoegdheid om leningen aan te gaan die bij het beheer van de maatschappij kunnen worden gebruikt

1.16.

Regels voor de waardering van de activa

 

1.16.

Regels voor de waardering van de activa

1.17.

Bepaling van de verkoop-, uitgifte- of inkoopprijs, alsmede van het bedrag bij terugbetaling van de rechten van deelneming, in het bijzonder

wijze waarop en regelmaat waarmee deze prijzen worden berekend

kosten in verband met verkoop, emissie, inkoop of terugbetaling van de rechten van deelneming

hoe, waar en met welke regelmaat deze prijzen worden gepubliceerd

 

1.17.

Bepaling van de verkoop-, uitgifte- of inkoopprijs, alsmede van het bedrag bij terugbetaling van de rechten van deelneming, in het bijzonder

wijze waarop en regelmaat waarmee deze prijzen worden berekend

kosten in verband met verkoop, emissie, inkoop of terugbetaling van de rechten van deelneming

 (1)hoe, waar en met welke regelmaat deze prijzen worden gepubliceerd (1)

1.18.

Wijze, bedrag en berekening van ten laste van het beleggingsfonds komende vergoedingen voor de beheermaatschappij of de bewaarder, dan wel voor derden en door het beleggingsfonds aan de beheermaatschappij of bewaarder, dan wel aan derden te betalen onkosten

 

1.18.

Wijze, bedrag en berekening van door de beleggingsmaatschappij aan haar bestuurders, alsmede aan de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen, aan de bewaarder, dan wel aan derden betaalbare vergoedingen en door de beleggingsmaatschappij aan haar bestuurders, de bewaarder dan wel aan derden, uitbetaalde onkosten

Gegevens betreffende de bewaarder:

2.1.   Naam, rechtsvorm, statutaire zetel en plaats van het hoofdkantoor indien afwijkend van de statutaire zetel.

2.2.   Voornaamste werkzaamheid.

Gegevens betreffende de adviesbureaus of externe beleggingsadviseurs voor zover het beroep op hun diensten bij overeenkomst is vastgelegd en wordt gefinancierd uit de activa van de icbe:

3.1.   Identiteit of naam van het adviesbureau of naam van de adviseur.

3.2.   Gegevens betreffende de overeenkomst met de beheer- of beleggingsmaatschappijen welke van belang kunnen zijn voor de deelnemers, met uitzondering van gegevens over de vergoedingen.

3.3.   Andere werkzaamheden van belang.

4.   Gegevens betreffende de maatregelen welke zijn getroffen voor het verrichten van de uitkeringen aan de deelnemers, de inkoop van of de terugbetaling op de rechten van deelneming, alsmede voor de verspreiding van informatie over de icbe. Deze informatie moet in elk geval worden verstrekt in de lidstaat waarin de icbe is gevestigd. Wanneer de rechten van deelneming in een andere lidstaat worden verhandeld, wordt de hierboven bedoelde informatie bovendien met betrekking tot die lidstaat verstrekt en is deze vervat in het prospectus dat aldaar wordt verspreid.

Overige beleggingsgegevens:

5.1.   In het verleden door de icbe behaald rendement (indien van toepassing) — deze informatie mag in het prospectus staan of als aanhangsel worden bijgevoegd.

5.2.   Profiel van het type belegger tot wie de icbe zich richt.

Bedrijfsgegevens:

6.1.   Eventuele uitgaven of kosten die niet vallen onder de in punt 1.17 genoemde lasten, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen die welke ten laste komen van de deelnemer en die welke ten laste komen van het vermogen van de icbe.

SCHEMA B

In de periodieke verslagen op te nemen gegevens

I.   Vermogensstaat

effecten

tegoeden bij banken

andere activa

totaal activa

passiva

totale intrinsieke waarde

II.   Aantal in omloop zijnde rechten van deelneming

III.   Intrinsieke waarde per recht van deelneming

IV.   Effectenportefeuille, onderscheiden naar:

a)

officieel genoteerde effecten;

b)

op een andere gereglementeerde markt verhandelde effecten;

c)

de in artikel 50, lid 1, onder d), bedoelde nieuw uitgegeven effecten;

d)

de overige in artikel 50, lid 2, onder a), bedoelde effecten;

uitgesplitst volgens maatstaven die het best passen bij het beleggingsbeleid van de icbe (bijvoorbeeld volgens economische of geografische criteria, naar valuta enz.) en procentueel aandeel in de netto-activa; per bovenbedoeld effect van het aandeel daarvan in het totaal van de activa van de icbe.

Wijzigingen in de samenstelling van de effectenportefeuille tijdens de verslagperiode.

V.   Wijzigingen in de verslagperiode van het nettovermogen van de icbe met inbegrip van:

inkomsten uit beleggingen

overige inkomsten

kosten van beheer

kosten van bewaring

overige kosten en belastingen

netto-inkomsten

uitkeringen en herbelegde inkomsten

vermeerdering of vermindering van de kapitaalrekening

meer- of minderwaarde op beleggingen

overige wijzigingen betreffende de activa en passiva van de icbe

transactiekosten, d.w.z. kosten die een icbe maakt in verband met transacties in haar portefeuille.

VI.   Vergelijkende tabel betreffende de laatste drie boekjaren met voor elk boekjaar, aan het eind van het boekjaar:

de totale intrinsieke waarde

de intrinsieke waarde van de rechten van deelneming.

VII.   Bedrag van de verplichtingen die voortvloeien uit de door de icbe in de verslagperiode gedane verrichtingen in de zin van artikel 51, onderscheiden naar soort.


(1)  De in artikel 32, lid 5, van deze richtlijn bedoelde beleggingsmaatschappijen vermelden tevens:

wijze waarop en regelmaat waarmee de intrinsieke waarde van de rechten van deelneming wordt berekend;

hoe, waar en met welke regelmaat deze waarde wordt gepubliceerd;

beurs in het land van verhandeling waarvan de notering de prijs bepaalt voor de transacties die in dat land buiten de beurs om worden verricht.


BIJLAGE II

Taken die deel uitmaken van het collectief beheer van beleggingsportefeuilles:

Beheer van beleggingen

Administratie:

a)

uitvoeren van de wettelijk verplichte en voor het fondsbeheer vereiste werkzaamheden op het gebied van de verslaglegging;

b)

verzoeken om inlichtingen van cliënten;

c)

waardering en prijsstelling (met inbegrip van belastingaangiften);

d)

toezien op de naleving van de regelgeving;

e)

bijhouden van een deelnemersregister;

f)

bestemming van de inkomsten;

g)

uitgifte en inkoop van rechten van deelneming;

h)

afwikkeling van contracten (met inbegrip van de verzending van deelbewijzen);

i)

bijhouden van bescheiden.

Verhandelen.


BIJLAGE III

DEEL A

Ingetrokken richtlijn met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

(als bedoeld in artikel 117)

Richtlijn 85/611/EEG van de Raad

(PB L 375 van 31.12.1985, blz. 3)

 

Richtlijn 88/220/EEG van de Raad

(PB L 100 van 19.4.1988, blz. 31)

 

Richtlijn 95/26/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 168 van 18.7.1995, blz. 7)

Artikel 1, vierde streepje, artikel 4, lid 7, en artikel 5, vijfde streepje

Richtlijn 2000/64/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 290 van 17.11.2000, blz. 27)

Alleen artikel 1

Richtlijn 2001/107/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 41 van 13.2.2002, blz. 20)

 

Richtlijn 2001/108/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 41 van 13.2.2002, blz. 35)

 

Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1)

Alleen artikel 66

Richtlijn 2005/1/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 79 van 24.3.2005, blz. 9)

Alleen artikel 9

Richtlijn 2008/18/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 76 van 19.3.2008, blz. 42)

 

DEEL B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing

(als bedoeld in artikel 117)

Richtlijn

Termijn voor omzetting

Datum van toepassing

85/611/EEG

1 oktober 1989

88/220/EEG

1 oktober 1989

95/26/EG

18 juli 1996

2000/64/EG

17 november 2002

2001/107/EG

13 augustus 2003

13 februari 2004

2001/108/EG

13 augustus 2003

13 februari 2004

2004/39/EG

30 april 2006

2005/1/EG

13 mei 2005


BIJLAGE IV

Concordantietabel

Richtlijn 85/611/EEG

Deze richtlijn

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 2, aanhef

Artikel 1, lid 2, aanhef

Artikel 1, lid 2, eerste en tweede streepje

Artikel 1, lid 2, onder a) en b)

Artikel 1, lid 2, tweede alinea

Artikel 1, lid 3, eerste alinea

Artikel 1, lid 3, eerste alinea

Artikel 1, lid 3, tweede alinea

Artikel 1, lid 3, tweede alinea onder a)

Artikel 1, lid 3, tweede alinea onder b)

Artikel 1, lid 4 tot en met 7

Artikel 1, lid 4 tot en met 7

Artikel 1, lid 8, aanhef

Artikel 2, lid 1, onder n), aanhef

Artikel 1, lid 8, eerste, tweede en derde streepje

Artikel 2, lid 1, onder n), punten i), ii) en iii)

Artikel 1, lid 8, laatste zin

Artikel 2, lid 7

Artikel 1, lid 9

Artikel 2, lid 1, onder o)

Artikel 1 bis, aanhef

Artikel 2, lid 1, aanhef

Artikel 1 bis, onder 1)

Artikel 2, lid 1, onder a)

Artikel 1 bis, onder 2), eerste deel van de zin

Artikel 2, lid 1, onder b)

Artikel 1 bis, onder 2), tweede deel van de zin

Artikel 2, lid 2

Artikel 1 bis, onder 3) tot en met 5)

Artikel 2, lid 1, onder c) tot en met e)

Artikel 1 bis, onder 6)

Artikel 2, lid 1, onder f)

Artikel 1 bis, onder 7), eerste deel van de zin

Artikel 2, lid 1, onder g)

Artikel 1 bis, onder 7), tweede deel van de zin

Artikel 2, lid 3

Artikel 1 bis, onder 8) tot en met 9)

Artikel 2, lid 1, onder h) tot en met i)

Artikel 1 bis, onder 10), eerste alinea

Artikel 2, lid 1, onder j)

Artikel 1 bis, onder 10), tweede alinea

Artikel 2, lid 5

Artikel 1 bis, onder 11)

Artikel 1 bis, onder 12) en 13), eerste zin

Artikel 2, lid 1, punten i) en ii)

Artikel 1 bis, onder 13), tweede zin

Artikel 2, lid 4, onder a)

Artikel 1 bis, onder 14) en 15), eerste zin

Artikel 2, lid 1, onder k) en l)

Artikel 1 bis, onder 15), tweede zin

Artikel 2, lid 6

Artikel 2, lid 1, onder m)

Artikel 2, lid 1, aanhef

Artikel 3, aanhef

Artikel 2, lid 1, eerste, tweede, derde en vierde streepje

Artikel 3, onder a), onder b), c) en d)

Artikel 2, lid 2

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4, leden 1 en 2

Artikel 5, leden 1 en 2

Artikel 5, lid 3

Artikel 4, lid 3, eerste alinea

Artikel 5, lid 4, eerste alinea, onder a) en b)

Artikel 5, lid 4, tweede alinea

Artikel 4, lid 3, tweede alinea

Artikel 5, lid 4, derde alinea

Artikel 4, lid 3, derde alinea

Artikel 5, lid 4, vierde alinea

Artikel 4, lid 3 bis

Artikel 5, lid 5

Artikel 4, lid 4

Artikel 5, lid 6

Artikel 5, lid 7

Artikel 5, lid 1 en lid 2

Artikel 6, leden 1 en 2

Artikel 5, lid 3, eerste alinea, aanhef

Artikel 6, lid 3, eerste alinea, aanhef

Artikel 5, lid 3, eerste alinea, onder a)

Artikel 6, lid 3, eerste alinea, onder a)

Artikel 5, lid 3, eerste alinea, onder b), aanhef

Artikel 6, lid 3, eerste alinea, onder b), aanhef

Artikel 5, lid 3, eerste alinea, onder b), eerste en tweede streepje

Artikel 6, lid 3, eerste alinea, onder b), punten i) en ii)

Artikel 5, lid 3, tweede alinea

Artikel 6, lid 3, tweede alinea

Artikel 5, lid 4

Artikel 6, lid 4

Artikel 5 bis, lid 1, aanhef

Artikel 7, lid 1, aanhef

Artikel 5 bis, lid 1, onder a), aanhef

Artikel 7, lid 1, onder a), aanhef

Artikel 5 bis, lid 1, onder a), eerste alinea

Artikel 7, lid 1, onder a), punt i)

Artikel 5 bis, lid 1, onder a), tweede alinea, aanhef

Artikel 7, lid 1, onder a), punt ii), aanhef

Artikel 5 bis, lid 1, onder a), tweede alinea, punten i), ii) en iii)

Artikel 7, lid 1, onder a), punt ii), eerste, tweede en derde streepje

Artikel 5 bis, lid 1, onder a), derde en vierde alinea

Artikel 7, lid 1, onder a), punt iii)

Artikel 5 bis, lid 1, onder a), vijfde alinea

Artikel 5 bis, lid 1, onder b) tot en met d)

Artikel 7, lid 1, onder b) tot en met d)

Artikel 5 bis, lid 2 tot en met 5

Artikel 7, lid 2 tot en met 5

Artikel 5 ter

Artikel 8

Artikel 5 quater

Artikel 9

Artikel 5 quinquies

Artikel 10

Artikel 5 sexties

Artikel 11

Artikel 5 septies, lid 1, eerste alinea

Artikel 12, lid 1, eerste alinea

Artikel 5 septies, lid 1, tweede alinea, onder a)

Artikel 12, lid 1, tweede alinea, onder a)

Artikel 5 septies, lid 1, tweede alinea, onder b), eerste zin

Artikel 12, lid 1, tweede alinea, onder b)

Artikel 5 septies, lid 1, tweede alinea, onder b), laatste zin

Artikel 5 septies, lid 2, aanhef

Artikel 12, lid 2, aanhef

Artikel 5 septies, lid 2, eerste en tweede streepje

Artikel 12, lid 2, onder a) en b)

Artikel 12, lid 3

Artikel 5 octies

Artikel 13

Artikel 5 nonies

Artikel 14, lid 1

Artikel 14, lid 2

Artikel 15

Artikel 6, lid 1

Artikel 16, lid 1, eerste alinea

Artikel 16, lid 1, tweede alinea

Artikel 6, lid 2

Artikel 16, lid 2

Artikel 16, lid 3

Artikel 6 bis, lid 1

Artikel 17, lid 1

Artikel 6 bis, lid 2

Artikel 17, lid 2

Artikel 6 bis, lid 3

Artikel 17, lid 3, eerste en tweede alinea

Artikel 17, lid 3, derde alinea

Artikel 17, lid 4 tot en met 5

Artikel 6 bis, lid 4 tot en met 6

Artikel 17, lid 6 tot en met 8

Artikel 6 bis, lid 7

Artikel 17, lid 9, eerste alinea

Artikel 17, lid 9, tweede alinea

Artikel 6 ter, lid 1

Artikel 18, lid 1

Artikel 6 ter, lid 2

Artikel 18, lid 2, eerste en tweede alinea

Artikel 18, lid 2, derde alinea

Artikel 6 ter, lid 3, eerste alinea

Artikel 18, lid 2, vierde alinea

Artikel 6 ter, lid 3, tweede alinea

Artikel 18, lid 3

Artikel 6 ter, lid 4

Artikel 18, lid 4

Artikel 6 ter, lid 5

Artikel 19 tot en met 20

Artikel 6 quater, lid 1

Artikel 21, lid 1

Artikel 6 quater, lid 2, eerste alinea

Artikel 6 quater, lid 2, tweede alinea

Artikel 21, lid 2, eerste en tweede alinea

Artikel 21, lid 2, derde alinea

Artikel 6 quater, lid 3 tot en met 5

Artikel 21, lid 3 tot en met 5

Artikel 6 quater, lid 6

Artikel 6 quater, lid 7 tot en met 10

Artikel 21, lid 6 tot en met 9

Artikel 7

Artikel 22

Artikel 8

Artikel 23, lid 1 tot en met 3

Artikel 23, lid 4 tot en met 6

Artikel 9

Artikel 24

Artikel 10

Artikel 25

Artikel 11

Artikel 26

Artikel 12

Artikel 27, eerste en tweede alinea

Artikel 27, derde alinea

Artikel 13

Artikel 28

Artikel 13 bis, lid 1, eerste alinea

Artikel 29, lid 1, eerste alinea

Artikel 13 bis, lid 1, tweede alinea, aanhef

Artikel 29, lid 1, tweede alinea, aanhef

Artikel 13 bis, lid 1, tweede alinea, eerste, tweede en derde streepje

Artikel 29, lid 1, tweede alinea, onder a), b) en c)

Artikel 13 bis, lid 1, derde en vierde alinea

Artikel 29, lid 1, derde en vierde alinea

Artikel 13 bis, lid 2 tot en met 4

Artikel 29, lid 2 tot en met 4

Artikel 13 ter

Artikel 30

Artikel 13 quater

Artikel 31

Artikel 14

Artikel 32

Artikel 15

Artikel 33, lid 1 tot en met 3

Artikel 33, lid 4 tot en met 6

Artikel 16

Artikel 34

Artikel 17

Artikel 35

Artikel 18

Artikel 36

Artikel 37 tot en met 49

Artikel 19, lid 1, aanhef

Artikel 50, lid 1, aanhef

Artikel 19, lid 1, onder a) tot en met c)

Artikel 50, lid 1, onder a) tot en met c)

Artikel 19, lid 1, onder d), aanhef

Artikel 50, lid 1, onder d), aanhef

Artikel 19, lid 1, onder d), eerste en tweede streepje

Artikel 50, lid 1, onder d), punten i) en ii)

Artikel 19, lid 1, onder e), aanhef

Artikel 50, lid 1, onder e), aanhef

Artikel 19, lid 1, onder e), eerste, tweede, derde en vierde streepje

Artikel 50, lid 1, onder e), punten i), ii), iii) en iv)

Artikel 19, lid 1, onder f)

Artikel 50, lid 1, onder f)

Artikel 19, lid 1, onder g), aanhef

Artikel 50, lid 1, onder g), aanhef

Artikel 19, lid 1, onder g), eerste, tweede en derde streepje

Artikel 50, lid 1, onder g), punten i), ii) en iii)

Artikel 19, lid 1, onder h), aanhef

Artikel 50, lid 1, onder h), aanhef

Artikel 19, lid 1, onder h), eerste, tweede derde en vierde streepje

Artikel 50, lid 1, onder h), punt i), ii), iii) en iv)

Artikel 19, lid 2, aanhef

Artikel 50, lid 2, aanhef

Artikel 19, lid 2, onder a)

Artikel 50, lid 2, onder a)

Artikel 19, lid 2, onder c)

Artikel 50, lid 2, onder b)

Artikel 19, lid 2, onder d)

Artikel 50, lid 2, tweede alinea

Artikel 19, lid 4

Artikel 50, lid 3

Artikel 21, lid 1 tot en met 3

Artikel 51, lid 1 tot en met 3

Artikel 21, lid 4

Artikel 51, lid 4

Artikel 22, lid 1, eerste alinea

Artikel 52, lid 1, eerste alinea

Artikel 22, lid 1, tweede alinea, aanhef

Artikel 52, lid 1, tweede alinea, aanhef

Artikel 22, lid 1, tweede alinea, eerste en tweede streepje

Artikel 52, lid 1, tweede alinea, onder a) en b)

Artikel 22, lid 2, eerste alinea

Artikel 52, lid 2, eerste alinea

Artikel 22, lid 2, tweede alinea, aanhef

Artikel 52, lid 2, tweede alinea, aanhef

Artikel 22, lid 2, tweede alinea, eerste, tweede en derde streepje

Artikel 52, lid 2, tweede alinea, onder a), b) en c)

Artikel 22, lid 3 tot en met 5

Artikel 52, lid 3 tot en met 5

Artikel 22 bis, lid 1, aanhef

Artikel 53, lid 1, aanhef

Artikel 22 bis, lid 1, eerste, tweede en derde streepje

Artikel 53, lid 1, onder a), b) en c)

Artikel 22 bis, lid 2

Artikel 53, lid 2

Artikel 23

Artikel 54

Artikel 24

Artikel 55

Artikel 24 bis

Artikel 70

Artikel 25, lid 1

Artikel 56, lid 1

Artikel 25, lid 2, eerste alinea, aanhef

Artikel 56, lid 2, eerste alinea, aanhef

Artikel 25, lid 2, eerste alinea, eerste, tweede derde en vierde alinea

Artikel 56, lid 2, eerste alinea, onder a), b), c) en d)

Artikel 25, lid 2, tweede alinea

Artikel 56, lid 2, tweede alinea

Artikel 25, lid 3

Artikel 56, lid 3

Artikel 26

Artikel 57

Artikel 58 tot en met 67

Artikel 27, lid 1, aanhef

Artikel 68, lid 1, aanhef

Artikel 27, lid 1, eerste alinea

Artikel 27, lid 1, tweede, derde en vierde streepje

Artikel 68, lid 1, onder a), b) en c)

Artikel 27, lid 2, aanhef

Artikel 68, lid 2, aanhef

Artikel 27, lid 2, eerste en tweede streepje

Artikel 68, lid 2, onder a) en b)

Artikel 28, leden 1 en 2

Artikel 69, leden 1 en 2

Artikel 28, leden 3 en 4

Artikel 28, leden 5 en 6

Artikel 69, leden 3 en 4

Artikel 29

Artikel 71

Artikel 30

Artikel 72

Artikel 31

Artikel 73

Artikel 32

Artikel 74

Artikel 33, lid 1, eerste alinea

Artikel 33, lid 1, tweede alinea

Artikel 75, lid 1

Artikel 33, lid 2

Artikel 75, lid 1

Artikel 33, lid 3

Artikel 75, lid 3

Artikel 75, lid 4

Artikel 34

Artikel 76

Artikel 35

Artikel 77

Artikel 78 tot en met 82

Artikel 36, lid 1, eerste alinea, aanhef

Artikel 83, lid 1, eerste alinea, aanhef

Artikel 36, lid 1, eerste alinea, eerste en tweede streepje

Artikel 83, lid 1, eerste alinea, onder a) en b)

Artikel 36, lid 1, eerste alinea, laatste woorden

Artikel 83, lid 1, eerste alinea, aanhef

Artikel 36, lid 1, tweede alinea

Artikel 83, lid 1, tweede alinea

Artikel 36, lid 2

Artikel 83, lid 2

Artikel 37

Artikel 84

Artikel 38

Artikel 85

Artikel 39

Artikel 86

Artikel 40

Artikel 87

Artikel 41, lid 1, aanhef

Artikel 88, lid 1, aanhef

Artikel 41, lid 1, eerste en tweede streepje

Artikel 88, lid 1, onder a) en b)

Artikel 41, lid 1, laatste zin

Artikel 88, lid 1, aanhef

Artikel 41, lid 2

Artikel 88, lid 2

Artikel 42, aanhef

Artikel 89, aanhef

Artikel 42, eerste en tweede streepje

Artikel 89, onder a) en b)

Artikel 42, laatste zin

Artikel 89, aanhef

Artikel 43

Artikel 90

Artikel 44, lid 1 tot en met 3

Artikel 91, lid 1 tot en met 4

Artikel 45

Artikel 92

Artikel 46, eerste alinea, aanhef

Artikel 93, lid 1, eerste alinea

Artikel 93, lid 1, tweede alinea

Artikel 46, eerste alinea, eerste streepje

Artikel 46, eerste alinea, eerste, tweede, derde en vierde streepje

Artikel 93, lid 2, onder a)

Artikel 46, eerste alinea, vijfde streepje

Artikel 46, tweede alinea

Artikel 93, lid 2, onder b)

Artikel 93, lid 3 tot en met 8

Artikel 47

Artikel 94

Artikel 95

Artikel 48

Artikel 96

Artikel 49, lid 1 tot en met 3

Artikel 97, lid 1 tot en met 3

Artikel 49, lid 4

Artikel 98 tot en met 100

Artikel 50, lid 1

Artikel 101, lid 1

Artikel 101, lid 2 tot en met 9

Artikel 50, lid 2 tot en met 4

Artikel 102, lid 1 tot en met 3

Artikel 50, lid 5, aanhef

Artikel 102, lid 4, aanhef

Artikel 50, lid 5, eerste, tweede, derde en vierde streepje

Artikel 102, lid 4, onder a), b), c) en d)

Artikel 50, lid 6, aanhef, onder a) en b),

Artikel 102, lid 5, eerste alinea, aanhef

Artikel 50, lid 6, onder b), eerste, tweede en derde streepje

Artikel 102, lid 5, eerste alinea,onder a), b) en c)

Artikel 50, lid 6, onder b), laatste zin

Artikel 102, lid 5, tweede en derde alinea

Artikel 50, lid 7, eerste alinea, aanhef

Artikel 103, lid 1, aanhef

Artikel 50, lid 7, eerste alinea, eerste en tweede streepje

Artikel 103, lid 1, onder a) en b)

Artikel 50, lid 7, tweede alinea, aanhef

Artikel 103, lid 2, aanhef

Artikel 50, lid 7, tweede alinea, eerste, tweede en derde streepje

Artikel 103, lid 2, onder a), b) en c)

Artikel 50, lid 7, derde alinea

Artikel 103, lid 3

Artikel 50, lid 8, eerste alinea

Artikel 103, lid 4

Artikel 50, lid 8, tweede alinea, aanhef

Artikel 103, lid 5, eerste alinea, aanhef

Artikel 50, lid 8, tweede alinea, eerste, tweede en derde streepje

Artikel 103, lid 5, eerste alinea, onder a), b) en c)

Artikel 50, lid 8, derde alinea

Artikel 103, lid 6

Artikel 50, lid 8, vierde alinea

Artikel 103, lid 6, tweede alinea

Artikel 50, lid 8, vijfde alinea

Artikel 103, lid 7

Artikel 50, lid 8, zesde alinea

Artikel 50, lid 9 tot en met 11

Artikel 104, lid 1 tot en met 3

Artikel 105

Artikel 50 bis, lid 1, aanhef

Artikel 106, lid 1, eerste alinea, aanhef

Artikel 50 bis, lid 1, onder a), aanhef

Artikel 106, lid 1, eerste alinea, aanhef

Artikel 50 bis, lid 1, onder a), eerste, tweede en derde streepje

Artikel 106, lid 1, eerste alinea, onder a), b) en c)

Artikel 50 bis, lid 1, onder b)

Artikel 106, lid 1, tweede alinea

Artikel 50 bis, lid 2

Artikel 106, lid 2

Artikel 51, lid 1 en 2

Artikel 107, leden 1 en 2

Artikel 107, lid 3

Artikel 52, lid 1

Artikel 108, lid 1, eerste alinea

Artikel 52, lid 2

Artikel 108, lid 1, tweede alinea

Artikel 52, lid 3

Artikel 108, lid 2

Artikel 108, lid 3 tot en met 6

Artikel 52 bis

Artikel 109, lid 1 en 2

Artikel 109, leden 3 en 4

Artikel 52 ter, lid 1

Artikel 110, lid 1

Artikel 52 ter, lid 2

Artikel 52 ter, lid 3

Artikel 110, lid 2

Artikel 53 bis

Artikel 111

Artikel 53 ter, lid 1

Artikel 112, lid 1

Artikel 53 ter, lid 2

Artikel 112, lid 2

Artikel 112, lid 3

Artikel 54

Artikel 113, lid 1

Artikel 55

Artikel 113, lid 2

Artikel 56, lid 1

Artikel 113, lid 3

Artikel 56, lid 2

Artikel 57

Artikel 114

Artikel 58

Artikel 116, lid 2

Artikel 115

Artikel 116, lid 1

Artikel 117 tot en met 118

Artikel 59

Artikel 119

Bijlage I, schema A en B

Bijlage I, schema A en B

Bijlage I, schema C

Bijlage II

Bijlage II

Bijlage III

Bijlage IV


17.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 302/97


RICHTLIJN 2009/111/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 september 2009

tot wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2007/64/EG wat betreft banken die zijn aangesloten bij centrale instellingen, bepaalde eigenvermogensbestanddelen, grote posities, het toezichtkader en het crisisbeheer

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 47, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (2),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad en Ecofin en internationale initiatieven, zoals de top van de Groep van 20 (G20) van 2 april 2009, is deze richtlijn een eerste belangrijke stap om de tekortkomingen die de financiële crisis aan het licht heeft gebracht te verhelpen, vooruit lopend op verdere, door de Commissie aangekondigde en in haar mededeling van 4 maart 2009 getiteld „Op weg naar Europees herstel” geschetste maatregelen.

(2)

Krachtens artikel 3 van Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (4) kunnen lidstaten op kredietinstellingen die sinds 15 december 1977 blijvend bij een centraal orgaan zijn aangesloten, een bijzondere prudentiële regeling toepassen, mits die regeling uiterlijk op 15 december 1979 in de nationale wetgeving was vastgelegd. Die tijdslimieten beletten dat lidstaten, en met name lidstaten die na 1980 tot de Europese Unie zijn toegetreden, dergelijke prudentiële regelingen invoeren of behouden voor soortgelijke aangesloten kredietinstellingen die op hun grondgebied zijn opgericht. Om gelijke concurrentieverhoudingen tussen de kredietinstellingen in de lidstaten te scheppen, moeten de in artikel 3 van die richtlijn gestelde tijdslimieten daarom worden geschrapt. Het Comité van Europese bankentoezichthouders moet richtsnoeren vaststellen om de convergentie van toezichtpraktijken ter zake te versterken.

(3)

Hybride kapitaalinstrumenten spelen een belangrijke rol bij het lopende kapitaalbeheer van kredietinstellingen. Met deze instrumenten kunnen kredietinstellingen hun kapitaalstructuur diversifiëren en een breed scala aan financiële beleggers bereiken. Op 28 oktober 1998 heeft het Bazels Comité voor het bankentoezicht een akkoord gesloten over zowel de criteria als de limieten voor de erkenning van bepaalde soorten hybride kapitaalinstrumenten als oorspronkelijk eigen vermogen van kredietinstellingen.

(4)

Het is dus van belang om criteria vast te leggen aan de hand waarvan kan worden bepaald welke kapitaalinstrumenten kunnen worden erkend als oorspronkelijk eigen vermogen van kredietinstellingen, en om Richtlijn 2006/48/EG met dit akkoord in overeenstemming te brengen. De wijzigingen in bijlage XII bij Richtlijn 2006/48/EG zijn een rechtstreeks uitvloeisel van de vastlegging van deze criteria. Het oorspronkelijk eigen vermogen als bedoeld in artikel 57, punt a), van Richtlijn 2006/48/EG omvat alle instrumenten die overeenkomstig de nationale wetgeving als eigen vermogen dienen te worden aangemerkt, bij liquidatie dezelfde rangorde hebben als gewone aandelen en in doorgaande bedrijfsvoering, op gelijke voet met gewone aandelen, verliezen volledig opvangen. Deze instrumenten moeten derhalve ook tot instrumenten kunnen behoren waaraan op niet-cumulatieve basis preferente rechten bij dividenduitkeringen zijn verbonden, mits zij onder artikel 22 van Richtlijn 86/635/EEG van de Raad van 8 december 1986 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen (5) vallen, bij liquidatie dezelfde rangorde hebben als gewone aandelen en in doorgaande bedrijfsvoering, op gelijke voet met gewone aandelen, verliezen volledig opvangen. Het oorspronkelijk eigen vermogen als bedoeld in artikel 57, punt a), van Richtlijn 2006/48/EG dient overeenkomstig de voor kredietinstellingen geldende wettelijke bepalingen en rekening houdend met de specifieke samenstelling van onderlinge maatschappijen, coöperaties en soortgelijke instellingen ook andere, op grond van de kenmerken van hun kapitaal met gewone aandelen vergelijkbare instrumenten te omvatten, met name voor het opvangen van verliezen. Instrumenten die bij liquidatie niet dezelfde rangorde hebben als gewone aandelen of die in doorgaande bedrijfsvoering, op gelijke voet met gewone aandelen, verliezen volledig opvangen, behoren tot de in artikel 57, punt c bis), van Richtlijn 2006/48/EG bedoelde categorie van hybride kapitaalinstrumenten.

(5)

Om verstoring van de markten te voorkomen en de continuïteit van het totale niveau van het eigen vermogen te garanderen, dient voor de nieuwe regeling betreffende kapitaalinstrumenten in specifieke overgangsregelingen te worden voorzien. Zodra het herstel is gewaarborgd, dient de kwaliteit van het oorspronkelijke eigen vermogen verder te worden verbeterd. De Commissie moet dienaangaande uiterlijk op 31 december 2011 aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen en eventueel desbetreffende voorstellen indienen.

(6)

Ter versterking van het communautaire kader voor crisisbeheer is het van essentieel belang dat de bevoegde autoriteiten, ook met het doel om hun systeemrisico te verminderen, hun maatregelen efficiënt coördineren met andere bevoegde autoriteiten en zo nodig met de centrale banken. Voor een efficiënter prudentieel toezicht op geconsolideerde basis op een bankgroep, moeten de toezichtactiviteiten effectiever worden gecoördineerd. Daarom moeten colleges van toezichthouders worden opgericht. De oprichting van colleges van toezichthouders mag geen afbreuk doen aan de rechten en plichten van de bevoegde autoriteiten in het kader van Richtlijn 2006/48/EG. De oprichting van colleges moet strekken tot nauwere samenwerking, door middel van de bevoegde autoriteiten tot overeenstemming over de voornaamste toezichthoudende taken komen. De colleges van toezichthouders moeten het lopende toezicht en de aanpak van noodsituaties vergemakkelijken. De consoliderende toezichthouder dient samen met de andere leden van het college te kunnen besluiten om bijeenkomsten of activiteiten te organiseren die niet van algemeen belang zijn, en dient daarom de presentie waar nodig te kunnen stroomlijnen.

(7)

Bij het mandaat van de bevoegde autoriteiten moet op passende wijze de Gemeenschapsdimensie meewegen. De bevoegde autoriteiten moeten daarom naar behoren rekening houden met de gevolgen van hun beslissingen voor de stabiliteit van het financiële stelsel in alle andere betrokken lidstaten. Onverminderd het nationale recht behelst dit beginsel niet dat de bevoegde autoriteiten aan een specifieke resultaatsverbintenis moeten worden gehouden maar veeleer dat financiële stabiliteit in de gehele Europese Unie nagestreefd dient te worden.

(8)

De bevoegde autoriteiten moeten kunnen deelnemen aan colleges die worden opgericht voor het toezicht op kredietinstellingen waarvan de moederinstelling in een derde land is gelegen. Het Comité van Europese bankentoezichthouders moet zo nodig richtsnoeren en aanbevelingen vaststellen om de convergentie van toezichtpraktijken overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG te versterken. Ter voorkoming van inconsistenties en toezichtsarbitrage die het gevolg kunnen zijn van verschillen in de methoden en regels die door de verschillende colleges worden gehanteerd, en van de wijze waarop de lidstaten van hun beoordelingsvrijheid gebruikmaken, moeten er door het Comité van Europese bankentoezichthouders richtsnoeren voor de voor colleges geldende procedures en regels worden opgesteld.

(9)

Het bepaalde in artikel 129, lid 3, van Richtlijn 2006/48/EG mag geen verandering brengen in de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de bevoegde autoriteiten op geconsolideerde, gesubconsolideerde of niet-geconsolideerde basis.

(10)

Informatielacunes tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en van ontvangst kunnen schadelijk blijken voor de financiële stabiliteit in de lidstaat van ontvangst. Daarom moeten de informatierechten van de toezichthouders van de lidstaat van ontvangst, met name bij een crisis van significante bijkantoren, worden versterkt. Met dat doel moet het begrip significant bijkantoor gedefinieerd worden. De bevoegde autoriteiten moeten informatie doorgeven die voor centrale banken en ministeries van Financiën van essentieel belang is om hun taken bij financiële crises en het verminderen van systeemrisico’s te kunnen uitoefenen.

(11)

Het huidige toezichtskader moet verder worden ontwikkeld. Colleges van toezichthouders zijn een nieuwe en belangrijke stap voorwaarts om de samenwerking en convergentie van toezichthouders in de Europese Unie te stroomlijnen.

(12)

Samenwerking tussen toezichthoudende autoriteiten die zich bezighouden met concerns en holdings en hun dochters en bijkantoren, door middel van colleges vormt een fase in de ontwikkeling naar verdere convergentie in de regulering en integratie van het toezicht. Vertrouwen tussen toezichthouders en respectering van hun respectieve verantwoordelijkheden is essentieel. In geval van conflicten tussen leden van het college die uit die verschillende verantwoordelijkheden voortvloeien, zijn neutrale en onafhankelijke advisering, mediatie en conflictoplossingsmechanismen op communautair niveau van essentieel belang.

(13)

De crisis in de internationale financiële markten heeft aangetoond dat verder moet worden onderzocht of het regelgevings- en toezichtsmodel van de financiële sector in de Europese Unie moet worden hervormd.

(14)

De Commissie heeft in haar mededeling van 29 oktober 2008„From financial crisis to recovery: A European framework for action”, bekendgemaakt dat zij een groep deskundigen heeft opgericht, voorgezeten door Jacques de Larosière (de De Larosière-groep), met als taak de organisatie van Europese financiële instellingen te onderzoeken en daarbij te letten op prudentiële soliditeit, het ordelijk functioneren van de markten en nauwere Europese samenwerking bij het toezicht op financiële stabiliteit, mechanismen voor vroegtijdige waarschuwing en crisisbeheer, onder meer voor het beheer van grens- en sectoroverschrijdende risico’s. Ook moet de groep kijken naar de samenwerking tussen de Europese Unie en andere belangrijke jurisdicties om te helpen de financiële stabiliteit op mondiaal niveau veilig te stellen.

(15)

Om het noodzakelijke niveau van toezichtsconvergentie en -samenwerking op het niveau van de Europese Unie te verwezenlijken en om de stabiliteit van het financiële stelsel te schragen zijn nieuwe, grondige hervormingen van het regelgevings- en toezichtsmodel van de financiële sector in de Europese Unie dringend noodzakelijk en moeten deze spoedig door de Commissie worden ingediend, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de conclusies die de, door de De Larosière-groep op 25 februari 2009 heeft voorgelegd.

(16)

De Commissie moet uiterlijk op 31 december 2009 verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad en passende wettelijke maatregelen indienen om de geconstateerde tekortkomingen met betrekking tot de bepalingen in verband met een verdere integratie van het toezicht te verhelpen, rekening houdend met het feit dat een toezichtsysteem op het niveau van de Europees Unie voor 31 december 2011 een sterkere rol moet zijn gaan spelen.

(17)

Een overmatige concentratie van risico’s bij één cliënt of groep van verbonden cliënten kan leiden tot een onaanvaardbaar risico op verliezen. Een dergelijke situatie zou geacht kunnen worden nadelig te zijn voor de solvabiliteit van een kredietinstelling. Daarom moet de bewaking en beheersing van grote posities van kredietinstellingen een integrerend deel van het toezicht op deze instellingen vormen.

(18)

De huidige regeling voor grote risico’s dateert van 1992. Daarom moeten de bestaande vereisten voor grote posities in Richtlijn 2006/48/EG en in Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (6) opnieuw worden bekeken.

(19)

Aangezien kredietinstellingen op de interne markt rechtstreeks met elkaar concurreren, moeten de essentiële voorschriften voor de bewaking en beheersing van grote posities van kredietinstellingen verder worden geharmoniseerd. Om de administratieve lasten voor kredietinstellingen te beperken, is een terugdringing nodig van het aantal opties waaruit de lidstaten kunnen kiezen als het om grote posities gaat.

(20)

Om uit te maken of er sprake is van een groep van verbonden cliënten en daarmee van posities die uit een oogpunt van risico een geheel vormen, is het ook van belang dat rekening wordt gehouden met de risico’s die voortvloeien uit het feit dat hun vreemd vermogen voor een aanzienlijk deel afkomstig is van de kredietinstelling of de beleggingsonderneming zelf, van de financiële groep waartoe zij behoort of van met haar verbonden partijen.

(21)

Hoewel het wenselijk is om bij de berekening van de waarde van posities uit te gaan van hetgeen bepaald is voor de berekening van het minimale eigen vermogen, moeten voor de bewaking van grote posities voorschriften zonder risicogewichten of risicograden worden vastgesteld. Bovendien berusten de technieken van de solvabiliteitsregeling voor kredietrisicolimitering op een veronderstelde goede spreiding van het kredietrisico. Bij grote posities waarbij sprake is van een concentratierisico jegens één grote tegenpartij („single-name”) is het kredietrisico niet goed gespreid. Daarom moeten er prudentiële voorzorgsmaatregelen gelden ten aanzien van het effect van kredietrisicolimitering. In dit verband moet bij grote posities worden voorzien in een effectieve uitwinning van de kredietprotectie.

(22)

Aangezien een verlies op een positie jegens een kredietinstelling of een beleggingsonderneming even ernstig kan zijn als een verlies op enig andere positie, moeten dergelijke posities op dezelfde wijze worden behandeld en gemeld als elke andere positie. Er is evenwel voorzien in een alternatieve kwantitatieve beperking om het onevenredig zware effect van die benadering op instellingen van geringere omvang af te zwakken. Daarnaast worden zeer kortstondige posities in verband met geldtransfers, waaronder de uitvoering van betalingsopdrachten, clearing, afwikkeling en bewaring van financiële instrumenten ten behoeve van cliënten uitgezonderd met het oog op een soepele werking van de financiële markten en de daaraan gerelateerde infrastructuur. Die diensten omvatten bijvoorbeeld de verevening en afwikkeling van onderlinge geldposities en andere activiteiten die de afwikkeling versoepelen. De bedoelde posities omvatten posities die mogelijk niet voorspelbaar zijn en waarover de banken dus niet de volledige controle hebben, onder meer saldo’s op interbancaire rekeningen die al dan niet rechtstreeks resulteren uit betalingen van cliënten, met inbegrip van overgemaakte of afgeboekte honoraria en rente, en andere betalingen voor cliëntendiensten, alsmede gegeven of ontvangen zekerheden.

(23)

De bepalingen betreffende de externe kredietbeoordelingsinstellingen (EKBI’s) uit hoofde van Richtlijn 2006/48/EG dienen consistent te zijn met die in Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake kredietratingbureaus (7). Met name dient het Comité van Europese bankentoezichthouders (CEBS) zijn richtsnoeren inzake de erkenning van EKBI’s opnieuw te bekijken ter vermijding van doublures en ter verlichting van de erkenningsprocedure in de gevallen waarin een EKBI op communautair niveau als kredietratingbureau is geregistreerd.

(24)

Het is belangrijk een slechte afstemming tussen de belangen van ondernemingen die leningen in verhandelbare effecten en andere financiële instrumenten „herverpakken” (initiators of sponsors), en van de ondernemingen die in deze effecten of instrumenten beleggen (beleggers), uit te bannen. Het is ook van belang dat de belangen van de initiator of sponsor en de belangen van beleggers overeenkomen Om dit te bereiken moet de initiator of sponsor een significant belang in de onderliggende activa behouden. Daarom moeten de initiators of de sponsors ten aanzien van de leningen in kwestie risico blijven dragen. Over het algemeen mogen securitisatietransacties niet zo worden opgezet dat de toepassing van de vereisten voor het aanhouden wordt voorkomen, met name d.m.v. een vergoeding of een tariefstructuur of beide. Dit aanhouden van een risico moet gelden in alle situaties waarin de belangrijkste economische kenmerken van een securitisatie in de zin van Richtlijn 2006/48/EG van toepassing zijn, ongeacht de juridische structuren of instrumenten die worden aangewend om deze economische kenmerken te verkrijgen. Met name bij een overdracht van het kredietrisico door middel van securitisatie zouden beleggers hun beslissingen pas mogen nemen na het nodige onderzoek te hebben verricht en daarvoor hebben zij deugdelijke informatie over de securitisaties nodig.

(25)

De maatregelen ter opheffing van mogelijke incongruentiesom van die structuren, moeten in alle regelingen betreffende de financiële sector consistent en coherent zijn. De Commissie moet passende wetgevingsvoorstellen indienen om deze consistentie en coherentie te waarborgen. Er mag geen meervoudige toepassing van de vereisten voor het aanhouden zijn. Voor een bepaalde securitisatie volstaat het als hetzij de initiator, de sponsor of de oorspronkelijke kredietverstrekker onder de verplichting valt. Wanneer securitisatietransacties andere securitisaties als onderliggende waarde hebben, dient de vereiste betreffende het aanhouden dan ook alleen te gelden voor de securitisatie die van toepassing is op de belegging. Voor gekochte kortlopende vorderingen geldt de vereiste betreffende het aanhouden niet als deze voortvloeien uit bedrijfsactiviteiten in het kader waarvan zij met korting worden overgedragen of verkocht om deze activiteiten te financieren. De bevoegde autoriteiten beoordelen met de nodige zorgvuldigheid het risico in verband met niet-naleving en de risicobeheersverplichtingen in verband met de securitisatie bij ongewone overtredingen van beleidsmaatregelen en procedures die relevant zijn voor de beoordeling van de onderliggende risico’s.

(26)

In hun verklaring „Strengthening the Financial System” van 2 april 2009 verzochten de leiders van de G20 het Comité van Bazel voor het bankentoezicht en de autoriteiten om eisen inzake zorgvuldigheid en kwantitatieve vereisten voor het aanhouden te overwegen voor securitisatie uiterlijk in 2010. Gezien deze internationale ontwikkelingen, en teneinde systemische risico’s tengevolge van de securitisatiemarkten te beperken, besluit de Commissie vóór eind 2009 en na overleg met het Comité van Europese bankentoezichthouders of de vereisten voor het aanhouden moeten worden versterkt, en of de methoden voor het berekenen van de vereisten voor het aanhouden voldoen aan de doelstelling van het beter op elkaar afstemmen van de belangen van initiators of sponsors en beleggers.

(27)

De nodige zorgvuldigheid moet worden betracht om de risico’s van gesecuritiseerde posities op de handelsportefeuille en de niet-handelsportefeuille correct te kunnen beoordelen. Bovendien moeten zorgvuldigheidsverplichtingen proportioneel zijn. Zorgvuldigheidsprocedures moeten bijdragen tot een groter vertrouwen tussen initiatoren, sponsors en beleggers. Daarom is het wenselijk dat relevante informatie over de zorgvuldigheidsprocedures adequaat wordt bekendgemaakt.

(28)

De lidstaten dienen erop toe te zien dat hun bevoegde autoriteiten voldoende personeel en middelen hebben om hun toezichthoudende verplichtingen krachtens Richtlijn 2006/48/EG te vervullen en dat het personeel dat overeenkomstig deze richtlijn bij het toezicht op kredietinstellingen wordt ingezet, voldoende kennis en ervaring heeft voor de hem opgedragen taken.

(29)

Bijlage III bij Richtlijn 2006/48/EG moet worden aangepast om bepaalde voorschriften met het oog op een sterkere convergentie van de toezichtpraktijken te verduidelijken.

(30)

Uit recente marktontwikkelingen is gebleken dat het beheer van liquiditeitsrisico van essentieel belang is voor de soliditeit van kredietinstellingen en hun bijkantoren. De criteria van bijlage V en XI bij Richtlijn 2006/48/EG moeten worden aangescherpt om de desbetreffende bepalingen in overeenstemming te brengen met de regels die het Comité van Europese bankentoezichthouders en het Bazels Comité voor het bankentoezicht hebben uitgewerkt.

(31)

De voor de uitvoering van Richtlijn 2006/48/EG vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (8).

(32)

Met name moet de Commissie worden gemachtigd om bijlage XIII bij Richtlijn 2006/48/EG in verband met ontwikkelingen op de financiële markten of op het gebied van standaarden voor of eisen aan jaarrekeningen die rekening houden met de Gemeenschapswetgeving, te wijzigen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van Richtlijn 2006/48/EG, moeten zij volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG vastgestelde regelgevingsprocedure met toetsing worden vastgesteld.

(33)

De financiële crisis heeft aangetoond dat er een beter onderzoek moet worden verricht naar en beter gereageerd moet worden op macro-prudentiële problemen, die ontstaan op het snijpunt van macro-economisch beleid en de regulering van het financiële stelsel. Derhalve moet onderzoek worden verricht naar maatregelen die de opgaande en neergaande trends van de conjunctuurcyclus afzwakken, waaronder de noodzaak voor kredietinstellingen om in goede tijden anticyclische kapitaalbuffers te vormen waarop bij een neergaande conjunctuurtrend kan worden teruggevallen, hetgeen ook de mogelijkheid kan inhouden om extra reserves en „dynamische voorzieningen” te vormen, alsmede de mogelijkheid om kapitaalbuffers in moeilijke tijden te verlagen, en er op deze wijze voor te zorgen dat gedurende de cyclus voldoende kapitaal beschikbaar is; de onderliggende ratio voor de berekening van de kapitaalbehoeften in Richtlijn 2006/48/EG; aanvullende maatregelen voor de risicovereisten van kredietinstellingen als bijdrage ter verbetering van de schuld-kapitaalratio in het bankwezen.

(34)

Uiterlijk op 31 januari 2009 moet de Commissie Richtlijn 2006/48/EG daarom in haar geheel opnieuw bekijken om deze punten te evalueren en een verslag aan het Europees Parlement en de Raad voorleggen en eventueel desbetreffende voorstellen indienen.

(35)

Met het oog op financiële stabiliteit dient de Commissie maatregelen ter vergroting van de transparantie van de OTC markt opnieuw te bekijken en er verslag over uit te brengen, om de risico’s voor de tegenpartij, en meer algemeen de algehele risico’s te verminderen, bv. door clearing van kredietverzuim door centrale clearinghouses (CCP’s). De invoering en ontwikkeling van CCP’s in de Europese Unie die onderworpen worden aan strenge operationele en prudentiële normen en daadwerkelijk toezicht moet worden aangemoedigd. De Commissie dient haar verslag, vergezeld van passende voorstellen, bij het Europees Parlement en de Raad in, zo nodig rekening houdend met parallelle initiatieven op mondiaal niveau.

(36)

De Commissie herziet en brengt verslag uit over de toepassing van artikel 113, lid 4, van Richtlijn 2006/48/EG met inbegrip van de vraag of vrijstellingen moeten worden overgelaten aan de lidstaten. De Commissie legt dat verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad, samen met eventuele passende voorstellen. De vrijstellingen en keuzemogelijkheden moeten worden afgeschaft wanneer blijkt dat handhaving overbodig is door de invoering van een reeks consistente voorschriften in de Gemeenschap.

(37)

Bij de risicobeoordeling moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van microkrediet, en de ontwikkeling van microkrediet moet worden bevorderd. Bovendien moet, gezien de prille ontwikkeling van microkrediet, de ontwikkeling van adequate ratingsystemen worden bevorderd, met inbegrip van de ontwikkeling van standaard-ratingsystemen die zijn aangepast aan de risico’s van microkredietactiviteiten. De lidstaten moeten ernaar streven te waarborgen dat prudentiële regelgeving en toezicht op microkredietactiviteiten op nationaal niveau evenredig zijn.

(38)

Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk de invoering van regelgeving inzake de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen en inzake het prudentiële toezicht op deze instellingen niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt omdat zulks de harmonisatie vereist van een veelheid van verschillende voorschriften die thans in de rechtsstelsels van de diverse lidstaten bestaan, en derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(39)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven (9), worden de lidstaten ertoe aangemoedigd om voor eigen gebruik en in het belang van de Gemeenschap eigen tabellen op te stellen, die zoveel mogelijk de correlatie tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen weergeven, en deze te publiceren.

(40)

De Richtlijnen 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2007/64/EG (10) moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen in Richtlijn 2006/48/EG

Richtlijn 2006/48/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 3, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

a)

in de eerste alinea wordt de inleidende formule vervangen door:

„1.   Een of meer in eenzelfde lidstaat bestaande kredietinstellingen die op dat tijdstip blijvend waren aangesloten bij een in diezelfde lidstaat gevestigd centraal orgaan dat op die kredietinstellingen toezicht uitoefent, kunnen van de vereisten in artikel 7 en in artikel 11, lid 1, worden vrijgesteld, mits de nationale wetgeving erin heeft voorzien dat:”;

b)

de tweede en de derde alinea worden geschrapt.

2)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 6 wordt vervangen door:

„6.

„instellingen” voor de toepassing van de afdelingen 2, 3 en 5 van titel V, hoofdstuk 2: instellingen in de zin van artikel 3, lid 1, onder c), van Richtlijn 2006/49/EG;”;

b)

punt 45, letter b), wordt vervangen door:

„b)

hetzij twee of meer natuurlijke of rechtspersonen tussen wie geen zeggenschapsrelatie als bedoeld in letter a) bestaat, maar die uit een oogpunt van risico als een geheel moeten worden beschouwd omdat zij zodanig onderling verbonden zijn dat, indien een van hen financiële problemen zou ondervinden, en met name financierings- of betalingsmoeilijkheden, andere of alle anderen waarschijnlijk ook in financierings- of betalingsmoeilijkheden zouden komen.”;

c)

het volgende punt wordt toegevoegd:

„48.

„consoliderende toezichthouder”: de bevoegde autoriteit die belast is met het toezicht op geconsolideerde basis op EU-moederkredietinstellingen en kredietinstellingen die onder de zeggenschap staan van een financiële EU-moederholding.”.

3)

Aan artikel 40 wordt het volgende lid toegevoegd:

„3.   De bevoegde autoriteiten in de ene lidstaat nemen bij de uitoefening van hun algemene taken naar behoren de gevolgen in overweging die hun besluiten, met name in noodsituaties, kunnen hebben voor de stabiliteit van het financiële stelsel van alle andere betrokken lidstaten, uitgaande van de op het desbetreffende tijdstip beschikbare informatie.”.

4)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 42 bis

1.   De bevoegde autoriteiten van een lidstaat van ontvangst kunnen in gevallen waarin artikel 129, lid 1, van toepassing is, de consoliderende toezichthouder of anders de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst verzoeken een bijkantoor van een kredietinstelling als significant aan te merken.

Het verzoek vermeldt de redenen waarom het bijkantoor als significant moet worden aangemerkt, en met name:

a)

of het marktaandeel in deposito’s van dit bijkantoor in de lidstaat van ontvangst meer dan 2 % bedraagt;

b)

wat de vermoedelijke gevolgen van een opschorting of beëindiging van de werkzaamheden van de kredietinstelling voor de liquiditeit van de markt en de betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen in de lidstaat van ontvangst zullen zijn, en

c)

de omvang en het belang van het bijkantoor, wat het aantal cliënten betreft, binnen het bancaire of financiële stelsel in de lidstaat van ontvangst.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en van de lidstaat van ontvangst, alsmede de consoliderende toezichthouder in gevallen waarin artikel 129, lid 1, van toepassing is, stellen alles in het werk om tot een gezamenlijk besluit te komen over de kwalificatie van een bijkantoor als significant.

Als binnen twee maanden na ontvangst van een verzoek ingevolge de eerste alinea geen gezamenlijk besluit wordt genomen, beslissen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst uiterlijk twee maanden daarna zelf of het bijkantoor significant is. Bij deze beslissing houden de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst rekening met de standpunten en voorbehouden van de consoliderende toezichthouder of van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst.

De in de derde en vierde alinea bedoelde besluiten worden op schrift gesteld met volledige opgaaf van redenen, worden aan de betrokken bevoegde autoriteiten toegezonden, worden als definitief erkend en worden door de bevoegde autoriteiten in de betrokken lidstaten toegepast.

De kwalificatie van een bijkantoor als significant doet geen afbreuk aan de rechten en plichten van de bevoegde autoriteiten in het kader van deze richtlijn.

2.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst zenden de bevoegde autoriteiten van een lidstaat van ontvangst waarin een significant bijkantoor is gevestigd, de in artikel 132, lid 1, onder c) en d), genoemde informatie toe en voeren de in artikel 129, lid 1, onder c), genoemde taken in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst uit.

Als een bevoegde autoriteit van een lidstaat van herkomst kennis krijgt van een noodsituatie in een kredietinstelling als bedoeld in artikel 130, lid 1, waarschuwt zij zo spoedig mogelijk de in artikel 49, vierde alinea, en in artikel 50 bedoelde autoriteiten.

3.   Ingeval artikel 131 bis niet van toepassing is, richten de bevoegde autoriteiten die toezicht houden op een kredietinstelling met significante bijkantoren in andere lidstaten, een door hen voorgezeten college van toezichthouders op om de samenwerking ingevolge lid 2 van het onderhavige artikel en artikel 42 te vergemakkelijken. Na raadpleging van de betrokken bevoegde autoriteiten stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst de regeling voor de oprichting en werking van het college schriftelijk vast. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst beslist welke bevoegde autoriteiten deelnemen aan een vergadering of activiteit van het college.

Bij haar beslissing houdt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst rekening met de relevantie van de te plannen of te coördineren toezichtactiviteit voor die autoriteiten en in het bijzonder met de gevolgen die deze beslissing kan hebben voor de stabiliteit van het financiële stelsel in de betrokken lidstaten als bedoeld in artikel 40, lid 3, en met het bepaalde in lid 2 van dit artikel.

De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst informeert alle leden van het college vooraf volledig over het beleggen van vergaderingen, de voornaamste agendapunten en de in overweging te nemen activiteiten. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst informeert alle leden van het college tevens tijdig over de acties of maatregelen die in die bijeenkomsten ondernomen of uitgevoerd worden.

Artikel 42 ter

1.   Bij de uitoefening van hun taken houden de bevoegde autoriteiten rekening met de convergentie van de toezichtinstrumenten en -praktijken bij de toepassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die overeenkomstig deze richtlijn zijn vastgesteld. Daartoe zorgen de lidstaten ervoor dat:

a)

de bevoegde autoriteiten deelnemen aan de werkzaamheden van het Comité van Europese bankentoezichthouders;

b)

de bevoegde autoriteiten zich houden aan de richtsnoeren, aanbevelingen, normen en andere door het Comité van Europese bankentoezichthouders vastgestelde maatregelen en als zij dat niet doen daarvoor de redenen aanvoeren;

c)

nationale mandaten die de bevoegde autoriteiten worden verstrekt, staan hun taakvervulling uit hoofde van hun zitting in het Comité van Europese bankentoezichthouders of van deze richtlijn niet in de weg.

2.   Vanaf 1 januari 2011 brengt het Comité van Europese bankentoezichthouders elk jaar aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie verslag uit over de voortgang in de toezichtconvergentie.”.

5)

Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in de eerste alinea wordt punt a) vervangen door:

„a)

de centrale banken van het Europese stelsel van centrale banken en andere instanties met een soortgelijke taak in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit als deze gegevens van belang zijn voor de uitoefening van hun wettelijke taken, waaronder het voeren van monetair beleid en de daarmee samenhangende beschikbaarstelling van liquide middelen, de uitoefening van toezicht op betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen en de waarborging van de stabiliteit van het financiële stelsel;”;

b)

de volgende alinea wordt toegevoegd:

„In een noodsituatie als bedoeld in artikel 130, lid 1, staan de lidstaten de bevoegde autoriteiten toe dat zij gegevens toezenden aan centrale banken van het Europese stelsel van centrale banken als deze gegevens van belang zijn voor de uitoefening van hun wettelijke taken, waaronder het voeren van monetair beleid en de daarmee samenhangende beschikbaarstelling van liquide middelen, de uitoefening van toezicht op betalings-, clearing- en effectenafwikkelingssystemen en de waarborging van de stabiliteit van het financiële stelsel.”.

6)

Aan artikel 50 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„In een noodsituatie als bedoeld in artikel 130, lid 1, staan de lidstaten de bevoegde autoriteiten toe dat zij gegevens mededelen die van belang is voor de in de eerste alinea van dit artikel genoemde diensten in alle betrokken lidstaten.”.

7)

Artikel 57 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt a) wordt vervangen door:

„a)

gestort kapitaal in de zin van artikel 22 van Richtlijn 86/635/EEG plus de daarmee verbonden agiorekening, voor zover het verliezen in doorgaande bedrijfsvoering volledig opvangt en het in geval van faillissement of liquidatie achtergesteld is bij alle andere schuldvorderingen;”;

b)

het volgende punt wordt ingevoegd:

„c bis)

andere dan de in punt a) bedoelde instrumenten die aan de vereisten van artikel 63, lid 2, punten a), c), d) en e), en van artikel 63 bis voldoen;”;

c)

de derde alinea wordt vervangen door:

„Voor de toepassing van punt b) mogen de lidstaten alleen toestaan dat positieve tussentijdse of eindejaarsresultaten worden meegeteld voordat een formeel besluit is genomen, wanneer zij zijn geverifieerd door met de controle van de rekeningen belaste personen en wanneer ten genoege van de bevoegde autoriteiten is aangetoond dat het bedrag daarvan is geraamd overeenkomstig de beginselen, neergelegd in Richtlijn 86/635/EEG, en netto is, na aftrek van alle te verwachten lasten en van voorzieningen voor dividenden.”.

8)

Artikel 61, eerste alinea, wordt vervangen door:

„Het begrip „eigen vermogen” als gedefinieerd in artikel 57, punten a) tot en met h), houdt een maximum aan bestanddelen en bedragen in. De lidstaten kunnen beslissen over het gebruik van deze bestanddelen en over de aftrek van andere bestanddelen dan die welke worden genoemd in artikel 57, onder i) tot en met r).”.

9)

Aan artikel 63, lid 2, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De in artikel 57, onder c bis), bedoelde instrumenten voldoen aan de vereisten van de punten a), c), d) en e).”.

10)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 63 bis

1.   De in artikel 57, punt c bis), bedoelde instrumenten voldoen aan de vereisten van de leden 2 tot en met 5.

2.   De instrumenten hebben geen vervaldatum of hebben een oorspronkelijke looptijd van ten minste dertig jaar. De instrumenten kunnen een of meer, uitsluitend naar het oordeel van de uitgevende instelling uit te oefenen callopties omvatten maar worden ten vroegste vijf jaar na de datum van uitgifte afgelost. Als de bepalingen die voor instrumenten zonder vervaldatum gelden, voorzien in een gematigde, door de bevoegde autoriteiten te beoordelen aflossingsprikkel voor de kredietinstelling, mag die prikkel zich ten vroegste tien jaar na de datum van uitgifte voordoen. De bepalingen die voor instrumenten zonder vervaldatum gelden, staan niet toe dat van die instrumenten een prikkel tot aflossing op een andere datum dan de vervaldatum uitgaat.

Zowel instrumenten met als instrumenten zonder vervaldatum kunnen alleen met voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten worden opgeëist of afgelost. De bevoegde autoriteiten kunnen deze toestemming verlenen mits het verzoek op initiatief van de kredietinstelling wordt gedaan en noch de financiële positie noch de solvabiliteitspositie van de kredietinstelling al te zeer wordt aangetast. De bevoegde autoriteiten kunnen van instellingen verlangen dat zij het instrument vervangen door in artikel 57, onder a) of c bis), bedoelde bestanddelen van dezelfde of een betere kwaliteit.

De bevoegde autoriteiten verlangen dat de aflossing van instrumenten met vervaldatum wordt opgeschort als de kredietinstelling niet aan de kapitaalvereisten van artikel 75 voldoet en kunnen verlangen dat aflossing op andere tijdstippen wordt opgeschort op grond van de financiële positie en solvabiliteitspositie van kredietinstellingen.

De bevoegde autoriteit kan te allen tijde toestemming verlenen voor een vroegtijdige aflossing van instrumenten met of zonder vervaldatum ingeval de toepasselijke fiscale behandeling of indeling van deze instrumenten volgens de regelgeving een wijziging ondergaat die bij uitgifte niet was voorzien.

3.   De bepalingen die voor het instrument gelden, bieden de kredietinstelling de mogelijkheid om de uitkering van rente of dividend zo nodig voor onbepaalde tijd en op niet-cumulatieve basis te staken.

De kredietinstelling schrapt dergelijke uitkeringen echter als zij niet voldoet aan de kapitaalvereisten van artikel 75.

De bevoegde autoriteiten kunnen verlangen dat de uitkering van rente of dividend op grond van de financiële positie en de solvabiliteitspositie van de kredietinstelling worden gestaakt. Het staken van de uitkering van rente of dividend doet geen afbreuk aan het recht van de kredietinstelling om de rente- of dividenduitkering te vervangen door een betaling in de vorm van een instrument als bedoeld in artikel 57, punt a), mits de kredietinstelling daardoor financiële middelen kan behouden. De bevoegde autoriteiten kunnen aan die vervanging voorwaarden verbinden.

4.   De bepalingen die voor het instrument gelden, schrijven voor dat de hoofdsom en niet-uitgekeerde rente of dividend van dien aard moeten zijn dat verliezen ermee worden opgevangen en dat ze geen belemmering vormen voor de herkapitalisatie van de kredietinstelling met passende, door het Comité van Europese bankentoezichthouders krachtens lid 6 uit te werken mechanismen.

5.   Bij het faillissement of de liquidatie van de kredietinstelling zijn de instrumenten achtergesteld bij de in artikel 63, lid 2, bedoelde bestanddelen.

6.   Het Comité van Europese bankentoezichthouders stelt richtsnoeren op voor de convergentie van toezichtpraktijken met betrekking tot de in lid 1 van dit artikel en in artikel 57, onder a), bedoelde instrumenten en controleert de toepassing ervan. Uiterlijk op 31 december 2011 onderwerpt de Commissie de toepassing van het onderhavige artikel aan een evaluatie en brengt zij hierover verslag uit dat zij, samen met eventuele passende voorstellen om de kwaliteit van het eigen vermogen te garanderen, aan het Europees Parlement en de Raad voorlegt.”.

11)

Artikel 65, lid 1, onder a), wordt vervangen door:

„a)

minderheidsbelangen in de zin van artikel 21 van Richtlijn 83/349/EEG als de integrale consolidatiemethode wordt toegepast. De in artikel 57, onder c bis), bedoelde instrumenten die aan de basis liggen van een minderheidsbelang, voldoen aan de vereisten van artikel 63, lid 2, onder a), c), d) en e), en de artikelen 63 bis en 66;”.

12)

Artikel 66 wordt als volgt gewijzigd:

a)

leden 1 en 2 worden vervangen door:

„1.   Voor de in artikel 57, onder d) tot en met h), bedoelde bestanddelen gelden de volgende limieten:

a)

de som van de bestanddelen genoemd in artikel 57, onder d) tot en met h), mag niet meer bedragen dan 100 % van de som van de bestanddelen genoemd in dat artikel, onder a) tot en met c bis), verminderd met de som van de bestanddelen onder i), j) en k); alsmede

b)

de som van de bestanddelen genoemd in artikel 57, onder g) en h), mag niet meer bedragen dan 50 % van de som van de bestanddelen genoemd in dat artikel, onder a) tot en met c bis), verminderd met de som van de bestanddelen genoemd in dat artikel onder i), j) en k).

1 bis.   Onverminderd lid 1 van dit artikel gelden voor de som van de bestanddelen genoemd in artikel 57, punt c bis), de volgende limieten:

a)

instrumenten die in noodsituaties binnen een vooraf bepaalde marge geconverteerd moeten worden en op initiatief van de bevoegde autoriteiten in het licht van de financiële en solvabiliteitssituatie van de emittent te allen tijde geconverteerd mogen worden in bestanddelen genoemd in artikel 57, onder a), mogen tezamen niet meer bedragen dan 50 % van de som van de bestanddelen genoemd in artikel 57, onder a) tot en met c bis), verminderd met de som van de bestanddelen genoemd onder i), j) en k) van dat artikel;

b)

binnen de onder a) bedoelde limiet bedragen alle andere instrumenten tezamen niet meer dan 35 % van de som van de bestanddelen genoemd in artikel 57, punten a) tot en met c bis), verminderd met de som van de bestanddelen in de punten i), j) en k);

c)

binnen de onder a) en b) bedoelde limieten bedraagt de som van gedateerde instrumenten en instrumenten waarvan de bepalingen een aflossingsprikkel voor de kredietinstelling bevatten, niet meer dan 15 % van de bestanddelen genoemd in artikel 57, onder a) tot en met c bis), verminderd met de som van de bestanddelen onder i), j) en k);

d)

voor het bedrag van de bestanddelen dat uitkomt boven de limieten van a), b) en c), geldt de limiet van lid 1 van dit artikel.

2.   De som van de bestanddelen bedoeld in artikel 57, onder l) tot en met r), wordt voor de helft in mindering gebracht op de som van de bestanddelen a) tot en met c bis), verminderd met i), j) en k), en voor de helft op de som van de bestanddelen d) tot en met h) van dat artikel, na toepassing van de in lid 1 van dit artikel bepaalde limieten. Ingeval de helft van de som van de bestanddelen l) tot en met r) van artikel 57 meer bedraagt dan de som van de bestanddelen d) tot en met h) van dat artikel, wordt het meerbedrag in mindering gebracht op de som van de bestanddelen a) tot en met c bis), verminderd met i), j) en k) van dat artikel. Bestanddelen onder r) van artikel 57, worden niet in mindering gebracht indien zij voor de toepassing van artikel 75 zijn meegeteld in de berekening van de risicogewogen posten zoals aangegeven in bijlage IX, deel 4.”;

b)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   De bevoegde autoriteiten kunnen kredietinstellingen toestemming geven om de in de leden 1 en 1 bis genoemde limieten in noodsituaties tijdelijk te overschrijden.”.

13)

Het opschrift van titel V, hoofdstuk 2, afdeling 2, onderafdeling 2 „Berekening van de vereisten” wordt vervangen door „Voorschriften voor berekening en rapportage”.

14)

In artikel 74, lid 2, wordt na de eerste alinea de volgende alinea ingevoegd:

„Voor de mededeling van deze berekeningen door de kredietinstellingen passen de bevoegde autoriteiten vanaf 31 december 2012 uniforme rapportageformats, -frequenties en -termijnen toe. Hiertoe stelt het Comité van Europese bankentoezichthouders voor 1 januari 2012 richtsnoeren ter invoering van een uniform rapportageformaat in de Gemeenschap op. De rapportageformats staan in verhouding tot de aard, omvang en complexiteit van de werkzaamheden van de kredietinstellingen.”.

15)

Artikel 81, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De bevoegde autoriteiten erkennen een EKBI als zijnde in aanmerking komende voor de doeleinden van artikel 80 alleen als ze zich ervan hebben overtuigd dat de beoordelingsmethodiek van de instelling voldoet aan de criteria objectiviteit, onafhankelijkheid, doorlopende toetsing en transparantie en dat de ontwikkelde kredietbeoordelingen betrouwbaar en transparant zijn. Daartoe houden de bevoegde autoriteiten rekening met de technische criteria in bijlage VI, deel 2. Wanneer een EKBI is geregistreerd als kredietratingbureau overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 over Kredietratingbureaus (11), gaan de bevoegde autoriteiten ervan uit dat beoordelingsmethodiek van deze instelling aan de criteria van objectiviteit, onafhankelijkheid, doorlopende toetsing en transparantie voldoet.

16)

Artikel 87 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 11 wordt vervangen door:

„11.   Als vorderingen in de vorm van een instelling voor collectieve belegging (ICB) voldoen aan de criteria van bijlage VI, deel 1, punten 77 en 78, en de kredietinstelling op de hoogte is van alle of een deel van de onderliggende vorderingen van de ICB, controleert de kredietinstelling deze vorderingen en berekent zij de risicogewogen posten en de verwachte verliesposten op basis van de methodieken die in deze onderafdeling worden beschreven. Lid 12 is van toepassing op het deel van de onderliggende vorderingen van de ICB waarvan de kredietinstelling niet op de hoogte is […] of redelijkerwijs niet op de hoogte kan zijn. Lid 12 is met name van toepassing indien het voor de kredietinstelling nodeloos omslachtig zou zijn de onderliggende vorderingen door te nemen ten einde risicogewogen posten en verwachte verliesposten te berekenen volgens de in deze onderafdeling beschreven methoden.

Wanneer de kredietinstelling niet voldoet aan de voorwaarden om de in deze onderafdeling beschreven methoden voor alle of een deel van de onderliggende vorderingen van de ICB te mogen gebruiken, worden de risicogewogen posten en de verwachte verliesposten als volgt berekend:

a)

bij vorderingen die onder de in artikel 86, lid 1, onder e), genoemde categorie vallen, de benadering van bijlage VII, deel 1, punten 19 tot en met 21;

b)

bij alle overige onderliggende vorderingen de in de artikelen 78 tot en met 83 beschreven benadering, die echter op de volgende punten afwijkt:

i)

bij vorderingen waarvoor een bepaald risicogewicht voor vorderingen zonder rating geldt of waarvoor de kredietkwaliteitscategorie geldt die de hoogste risicoweging oplevert voor een bepaalde categorie vorderingen, wordt het risicogewicht vermenigvuldigd met de factor 2, maar kan dit gewicht niet meer bedragen dan 1 250 %;

ii)

bij alle overige vorderingen wordt het risicogewicht vermenigvuldigd met een factor 1,1 en bedraagt dit gewicht ten minste 5 %.

Als de kredietinstelling niet in staat is om voor de toepassing van punt a) een onderscheid te maken tussen posities in niet ter beurze verhandelde, ter beurze verhandelde en overige aandelen, behandelt zij de desbetreffende vorderingen als posities in overige aandelen. Wanneer deze vorderingen, onverminderd artikel 154, lid 6, tezamen met de rechtstreekse vorderingen van de kredietinstelling in deze categorie vorderingen niet omvangrijk zijn in de zin van artikel 89, lid 2, kan artikel 89, lid 1, worden toegepast, mits de bevoegde autoriteiten daarmee instemmen.”;

b)

in lid 12 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Als alternatief voor de in de eerste alinea beschreven methodiek kunnen kredietinstellingen aan een derde opdracht geven de gemiddelde risicogewogen posten op basis van de onderliggende vorderingen op de ICB te berekenen en hen van de resultaten op de hoogte te brengen, of zij kunnen deze posten zelf berekenen. Wel moet voldoende gewaarborgd zijn dat de berekening en de rapportage volgens de regels plaatsvinden. Voor de berekeningen worden de in lid 11, onder a) en b), genoemde benaderingen gevolgd.”.

17)

In punt d) van artikel 89, lid 1, wordt de aanhef vervangen door:

„d)

vorderingen op de centrale overheid, regionale overheden, lagere overheden en administratieve organen in de lidstaten, mits:”.

18)

Artikel 97, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De bevoegde autoriteiten erkennen een voor de toepassing van lid 1 van dit artikel een EKBI alleen als in aanmerking komend als ze, rekening houdende met de technische criteria van bijlage VI, deel 2, ervan overtuigd zijn dat het voldoet aan de eisen van artikel 81 en met bijvoorbeeld een grote marktacceptatie zijn bekwaamheid op securitisatiegebied heeft aangetoond. Wanneer een EKBI is geregistreerd als kredietratingbureau overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009 gaan de bevoegde autoriteiten ervan uit dat beoordelingsmethodiek van deze instelling aan de criteria van objectiviteit, onafhankelijkheid, doorlopende toetsing en transparantie voldoet.”.

19)

Artikel 106 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Onder posities vallen niet:

a)

in het geval van valutatransacties, de posities die tijdens de normale afwikkeling worden ingenomen in de periode van twee werkdagen nadat betaling heeft plaatsgevonden;

b)

in het geval van transacties betreffende de verkoop of aankoop van effecten, de risico’s die zich tijdens de normale afwikkeling voordoen in de periode van vijf werkdagen nadat betaling heeft plaatsgevonden of nadat de effecten geleverd zijn indien deze levering eerder plaatsvindt;

c)

in het geval van betalingsverrichtingen, waaronder de uitvoering van betalingsopdrachten, clearing en afwikkeling in elke valuta en daarmee samenhangende clearing van bank- of financiële instrumenten, afwikkeling en bewaring ten behoeve van cliënten, uitgestelde opbrengsten bij de financiering en andere posities in verband met die diensten of activiteiten die uiterlijk tot en met de volgende werkdag bestaan, of

d)

in het geval van betalingsverrichtingen waaronder de uitvoering van betalingsopdrachten, clearing en afwikkeling in elke valuta en daarmee samenhangende bankdiensten, intra-dayposities jegens instellingen die deze diensten aanbieden.

Het Comité van Europese bankentoezichthouders moet richtsnoeren opstellen om de convergentie van de toezichtpraktijken te versterken door toepassing van de in de punten c) en d) vermelde vrijstellingen.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„3.   Om uit te maken of er bij de vorderingen als bedoeld in artikel 79, lid 1, onder m), o) en p), sprake is van een groep van verbonden cliënten, beoordeelt een kredietinstelling bij posities in onderliggende activa de constructie als zodanig of de onderliggende posities ervan, dan wel beide. Daartoe beoordeelt zij de economische kenmerken en de risico’s die verbonden zijn aan de structuur van de transactie.”.

20)

Artikel 107 wordt vervangen door:

„Artikel 107

Voor de berekening van de waarde van de posities overeenkomstig deze afdeling heeft de term „kredietinstelling” ook betrekking op iedere particuliere of openbare onderneming, inclusief haar bijkantoren, die aan de definitie van „kredietinstelling” voldoet en waaraan in een derde land vergunning is verleend.”.

21)

Artikel 110 wordt vervangen door:

„Artikel 110

1.   Een kredietinstelling deelt de bevoegde autoriteiten over elke grote positie, en dus ook over grote posities die zijn vrijgesteld van de toepassing van artikel 111, lid 1, de volgende informatie mede:

a)

de identiteit van de cliënt of groep van verbonden cliënten jegens wie zij een grote positie heeft;

b)

in voorkomend geval de waarde van de positie zonder inaanmerkingneming van het effect van de kredietrisicolimitering;

c)

in voorkomend geval het soort kredietprotectie, al dan niet volgestort;

d)

de voor de toepassing van artikel 111, lid 1, berekende waarde van de positie, rekening houdend met het effect van de risicolimitering.

Als een kredietinstelling onderworpen is aan de artikelen 84 tot en met 89, worden haar twintig grootste posities op geconsolideerde basis, met uitsluiting van de posities die zijn vrijgesteld van de toepassing van artikel 111, lid 1, ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteiten.

2.   De lidstaten schrijven voor dat de verslaggeving ten minste tweemaal per jaar moet plaatsvinden. De bevoegde autoriteiten passen uiterlijk per 31 december 2012 uniforme rapportageformats, -frequenties en -termijnen toe. Hiertoe stelt het Comité van Europese bankentoezichthouders voor 1 januari 2012 richtsnoeren ter invoering van een uniform rapportageformaat in de Gemeenschap op. De rapportageformats zijn evenredig met de aard, schaal en de complexiteit van de activiteiten van de kredietinstellingen.

3.   De lidstaten schrijven voor dat kredietinstellingen voor zover mogelijk hun posities jegens uitgevers van zekerheden, verschaffers van niet-volgestorte kredietprotectie en onderliggende activa overeenkomstig artikel 106, lid 3, moeten analyseren op eventuele concentraties en zo nodig moeten ingrijpen en bevindingen van betekenis moeten doorgeven aan hun bevoegde autoriteit.”.

22)

Artikel 111 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Een kredietinstelling kan, met inaanmerkingneming van het effect van de kredietrisicolimitering overeenkomstig de artikelen 112 tot en met 117, jegens een cliënt of een groep van verbonden cliënten geen positie innemen waarvan de waarde meer dan 25 % van haar eigen vermogen bedraagt.

Wanneer deze cliënt een instelling is of wanneer een groep van verbonden cliënten een of meer instellingen omvat, kan deze waarde niet meer bedragen dan 25 % van het eigen vermogen van de kredietinstelling of — als dit hoger is — 150 miljoen EUR, voor zover de som van de waarde van de posities, met inaanmerkingneming van het effect van de kredietrisicolimitering overeenkomstig de artikelen 112 tot en met 117, jegens alle verbonden cliënten die geen instelling zijn, niet meer bedraagt dan 25 % van het eigen vermogen van de kredietinstelling.

Indien het bedrag van 150 miljoen EUR meer bedraagt dan 25 % van het eigen vermogen van de kredietinstelling, mag de waarde van de positie, met inaanmerkingneming van het effect van de kredietrisicolimitering overeenkomstig de artikelen 112 tot en met 117, een redelijke limiet, gelet op het eigen vermogen van de kredietinstelling, niet te boven gaan. Deze limiet wordt door kredietinstellingen bepaald in overeenstemming met de gedragslijnen en procedures bedoeld in bijlage V, punt 7, met het oog op het aanpakken en beheersen van concentratierisico’s, en mag niet meer bedragen dan 100 % van het eigen vermogen van de kredietinstelling.

De lidstaten kunnen een limiet vaststellen die lager is dan 150 miljoen EUR, en stellen de Commissie daarvan in kennis.”;

b)

de leden 2 en 3 worden geschrapt;

c)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   Een kredietinstelling neemt te allen tijde de desbetreffende limiet van lid 1 in acht. Indien in een uitzonderlijk geval deze limiet toch wordt overschreden, wordt de waarde van de positie onverwijld gemeld aan de bevoegde autoriteiten, die, indien de omstandigheden zulks rechtvaardigen, de kredietinstelling een beperkte termijn kunnen toestaan om alsnog aan de limiet te voldoen.

Indien het in lid 1 bedoelde bedrag van 150 miljoen EUR van toepassing is, mogen de bevoegde autoriteiten per geval toestaan dat de limiet van 100 % van het eigen vermogen van de kredietinstelling wordt overschreden.”.

23)

Artikel 112 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Wanneer op grond van de artikelen 113 tot en met 117 al dan niet volgestorte kredietprotectie in aanmerking wordt genomen, wordt behoudens lid 3 van dit artikel voldaan aan de voorwaarden van inaanmerkingneming en andere minimumeisen die in de artikelen 90 tot en met 93 worden genoemd.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„4.   Voor de toepassing van deze afdeling houdt een kredietinstelling geen rekening met de zekerheden als genoemd in bijlage VIII, deel 1, punten 20, 21 en 22, tenzij dit ingevolge artikel 115 is toegestaan.”.

24)

Artikel 113 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de leden 1 en 2 worden geschrapt;

b)

lid 3 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de inleidende formule wordt vervangen door:

„3.   De volgende posities worden vrijgesteld van de toepassing van artikel 111, lid 1:”;

ii)

de punten e) en f) worden vervangen door:

„e)

activa die vorderingen vertegenwoordigen op regionale of lagere overheden van de lidstaten als deze vorderingen ingevolge de artikelen 78 tot en met 83 een risicogewicht van 0 % zouden krijgen, alsmede andere posities jegens of gegarandeerd door deze regionale of lagere overheden als deze ingevolge de artikelen 78 tot en met 83 een risicogewicht van 0 % zouden krijgen.

f)

posities jegens tegenpartijen als bedoeld in artikel 80, lid 7 of lid 8, als deze ingevolge de artikelen 78 tot en met 83 een risicogewicht van 0 % zouden krijgen. Posities die niet aan deze criteria voldoen, worden ongeacht of ze van artikel 111, lid 1, zijn vrijgesteld, behandeld als posities jegens derden;”;

iii)

punt i) wordt vervangen door:

„i)

posities die voortvloeien uit niet-opgenomen kredietfaciliteiten die in bijlage II zijn ingedeeld bij de posten buiten de balanstelling met een laag risico, mits met de cliënt of groep van verbonden cliënten een overeenkomst is gesloten waarin is bepaald dat de faciliteit alleen mag worden opgenomen als vaststaat dat de limiet die ingevolge artikel 111, lid 1, van toepassing is, daardoor niet wordt overschreden.”;

iv)

de punten j) tot en met t) worden geschrapt;

v)

de derde, vierde en vijfde alinea worden geschrapt;

c)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„4.   De lidstaten kunnen de volgende posities geheel of gedeeltelijk vrijstellen van de toepassing van artikel 111, lid 1:

a)

gedekte obligaties in de zin van bijlage VI, deel 1, punten 68, 69 en 70;

b)

activa die vorderingen vertegenwoordigen op regionale of lagere overheden van de lidstaten als deze vorderingen ingevolge de artikelen 78 tot en met 83 een risicogewicht van 20 % zouden krijgen, alsmede andere posities jegens of gegarandeerd door deze regionale of lagere overheden als deze ingevolge de artikelen 78 tot en met 83 een risicogewicht van 20 % zouden krijgen;

c)

onverminderd lid 3, onder f), posities, waaronder deelnemingen of andere belangen, die door een kredietinstelling zijn ingenomen ten opzichte van haar moederonderneming, de andere dochterondernemingen van de moederonderneming en haar eigen dochterondernemingen, voor zover deze ondernemingen opgenomen zijn in het toezicht op geconsolideerde basis waaraan de kredietinstelling zelf onderworpen is, overeenkomstig de onderhavige richtlijn of overeenkomstig de in een derde land geldende gelijkwaardige normen. Posities die niet aan deze criteria voldoen, worden, ongeacht of ze van artikel 111, lid 1, zijn vrijgesteld, behandeld als posities jegens derden;

d)

activa die vorderingen op en andere posities, waaronder deelnemingen of andere belangen, jegens regionale of centrale kredietinstellingen vertegenwoordigen waarmede de kredietinstelling krachtens wettelijke of statutaire bepalingen in het kader van een netwerk is verbonden en die op grond van deze bepalingen belast zijn met de verevening van onderlinge geldposities binnen het netwerk;

e)

activa die vorderingen op en andere posities jegens kredietinstellingen vertegenwoordigen, ingenomen door kredietinstellingen die op niet-concurrerende basis werkzaam zijn en in het kader van wetgevingsprogramma’s of overeenkomstig hun statuten leningen verstrekken waarmee steun wordt verleend aan bepaalde economische sectoren, waarbij de overheid op de een of andere wijze toezicht houdt en beperkingen gelden voor de besteding van de leningen. Voorwaarde is wel dat de desbetreffende posities voortvloeien uit leningen die via andere kredietinstellingen zijn doorgegeven aan de begunstigden;

f)

activa die vorderingen op en andere posities jegens instellingen vertegenwoordigen, mits deze posities geen eigen vermogen van de instellingen vormen, uiterlijk tot en met de volgende werkdag bestaan en niet luiden in een belangrijke handelsvaluta;

g)

activa die vorderingen op centrale banken vertegenwoordigen in de vorm van bij deze centrale banken aan te houden voorgeschreven minimumreserves die in de nationale valuta luiden;

h)

activa bestaande uit vorderingen op centrale overheden in de vorm van wettelijk vereiste liquiditeit die in overheidspapier worden aangehouden, en die in de nationale valuta gedenomineerd en gefinancierd zijn, mits, naar keuze van de bevoegde autoriteit, de door een aangewezen EKBI verrichte kredietbeoordeling van deze centrale overheden investeringswaardig is;

i)

50 % van de documentaire kredieten met middelhoog/laag risico buiten de balanstelling en van de niet-opgenomen kredietfaciliteiten buiten de balanstelling bedoeld in bijlage II, en met instemming van de bevoegde autoriteiten, 80 % van andere dan leninggaranties met een wettelijke of regelgevingsgrondslag die voor de leden worden verstrekt door onderlinge garantiesystemen met de status van kredietinstelling;

j)

wettelijk vereiste garanties die worden gebruikt wanneer een hypothecaire lening, die wordt gefinancierd door de uitgifte van obligaties met een hypotheek als onderpand, wordt betaald aan de hypotheeknemer vóór de definitieve registratie in het kadaster, mits de garantie niet gebruikt wordt ter vermindering van het risico bij de berekening van de risicogewogen activa.”.

25)

Artikel 114 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Behoudens lid 3 van dit artikel kan een kredietinstelling bij de berekening van de waarde van posities voor de toepassing van artikel 111, lid 1, gebruikmaken van de overeenkomstig de artikelen 90 tot en met 93 berekende „volledig aangepaste waarde van de positie” waarbij rekening is gehouden met kredietrisicolimitering, volatiliteitsaanpassingen en eventuele looptijdverschillen (E*).”;

b)

lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de eerste alinea wordt vervangen door:

„Behoudens lid 3 van dit artikel maakt een kredietinstelling die voor een categorie vorderingen gebruik mag maken van eigen LGD-ramingen en omrekeningsfactoren op basis van de artikelen 84 tot en met 89 en die ten genoegen van de bevoegde autoriteiten het effect van financiële zekerheden op haar posities kan inschatten, los van andere LGD-relevante aspecten, toestemming worden verleend om deze effecten in aanmerking te nemen bij de berekening van de waarde van posities voor de toepassing van artikel 111, lid 1.”;

ii)

de vierde alinea wordt vervangen door:

„Een kredietinstelling die voor een categorie vorderingen haar eigen LGD-ramingen en omrekeningsfactoren op basis van de artikelen 84 tot en met 89 mag gebruiken en voor de berekening van de waarde van haar posities niet gebruikmaakt van de in de eerste alinea van dit lid genoemde methode, kan deze waarde berekenen aan de hand van de uitgebreide benadering van financiële zekerheden of de benadering van artikel 117, lid 1, onder b).”;

c)

lid 3 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de eerste alinea wordt vervangen door:

„Een kredietinstelling die voor de berekening van de waarde van posities voor de toepassing van artikel 111, lid 1, gebruikmaakt van de uitgebreide benadering van financiële zekerheden of gebruik mag maken van de in lid 2 van dit artikel genoemde benadering, voert op gezette tijden een stresstest op hun kredietconcentraties uit die ook de realiseerbare waarde van de zekerheden omvat.”;

ii)

de vierde alinea wordt vervangen door:

„Mocht uit een dergelijke test blijken dat de realiseerbare waarde van een zekerheid lager is dan die waarvan op grond van de uitgebreide benadering van financiële zekerheden of de in lid 2 van dit artikel genoemde benadering eigenlijk uit mag worden gegaan, wordt de waarde van de zekerheid die bij de berekening van de waarde van de posities voor de toepassing van artikel 111, lid 1, in aanmerking mag worden genomen, dienovereenkomstig verlaagd.”;

iii)

in de vijfde alinea wordt punt b) vervangen door:

„b)

gedragslijnen en procedures voor het geval dat bij een stresstest blijkt dat de realiseerbare waarde van een zekerheid lager is dan die waarvan op grond van de uitgebreide benadering van financiële zekerheden of de in lid 2 genoemde benadering mocht worden uitgegaan, en tevens”;

d)

lid 4 wordt geschrapt.

26)

Artikel 115 wordt vervangen door:

„Artikel 115

1.   Een kredietinstelling kan voor de toepassing van deze afdeling de waarde van de positie met maximaal 50 % van de waarde van het niet-zakelijk onroerend goed in kwestie verlagen indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de positie is gegarandeerd door een hypotheek op niet-zakelijk onroerend goed of door aandelen in Finse bedrijven voor de bouw van woningen, die werkzaam zijn volgens de Finse wet op de woningbouwverenigingen van 1991 of latere gelijkwaardige wetgeving;

b)

de positie houdt verband met een transactie inzake financieringshuur (leasing) krachtens welke de lessor de volledige eigendom van het verhuurde niet-zakelijk onroerend goed behoudt zolang de huurder (lessee) zijn koopoptie niet heeft uitgeoefend.

De waarde van het onroerend goed wordt ten genoege van de bevoegde autoriteiten berekend op basis van voorzichtige, in wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vastgelegde waarderingsnormen. De waardering vindt ten minste eenmaal per drie jaar plaats voor particuliere woningen.

Voor de toepassing van dit lid gelden de vereisten van bijlage VIII, deel 2, punt 8, en van bijlage VIII, deel 3, punten 62 tot en met 65.

Onder niet-zakelijk onroerend goed wordt verstaan: een woning die bewoond of verhuurd wordt/zal worden door de leningnemer.

2.   Een kredietinstelling kan voor de toepassing van deze afdeling de waarde van de positie alleen met maximaal 50 % van de waarde van het zakelijk onroerend goed in kwestie verlagen indien de betrokken bevoegde autoriteiten in de lidstaat waar het zakelijk onroerend goed gelegen is, toestaan dat de volgende posities ingevolge de artikelen 78 tot en met 83 een risicogewicht van 50 % krijgen:

a)

de posities zijn gegarandeerd door een hypotheek op kantoren of andere panden voor handelsdoeleinden of door aandelen in Finse bedrijven voor de bouw van woningen, die werkzaam zijn volgens de Finse wet op de woningbouwverenigingen van 1991 of latere gelijkwaardige wetgeving die betrekking heeft op kantoren of andere panden voor handelsdoeleinden; of

b)

de posities houden verband met transacties inzake financieringshuur (leasing) van kantoren of andere panden voor handelsdoeleinden.

De waarde van het onroerend goed wordt ten genoege van de bevoegde autoriteiten berekend op basis van voorzichtige, in wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vastgelegde waarderingsnormen.

Het zakelijk onroerend goed is volledig afgebouwd, geleased en levert voldoende huurinkomsten op.”.

27)

Artikel 116 wordt geschrapt.

28)

Artikel 117 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Wanneer een positie jegens een cliënt is gegarandeerd door een derde, dan wel door een zekerheid uitgegeven door een derde, kan een kredietinstelling:

a)

het gegarandeerde deel van de positie beschouwen als een positie jegens de garantiegever en niet jegens de cliënt, mits de niet-gegarandeerde positie jegens de garantiegever ingevolge de artikelen 78 tot en met 83 een risicogewicht zou krijgen dat gelijk is aan of lager is dan een risicogewicht van de niet-gegarandeerde positie jegens de cliënt;

b)

het deel van de positie dat met de marktwaarde van een erkende zekerheid is gedekt, beschouwen als een positie jegens de derde en niet jegens de cliënt, als de positie met een zekerheid is gedekt en het gedekte deel van de positie ingevolge de artikelen 78 tot en met 83 een risicogewicht zou krijgen dat gelijk is aan of lager is dan een risicogewicht van de ongedekte positie jegens de cliënt.

Een kredietinstelling past de benadering van punt b) van de eerste alinea niet toe wanneer de looptijd van de positie niet overeenstemt met de looptijd van de protectie.

Een kredietinstelling kan voor de toepassing van deze afdeling zowel de uitgebreide benadering van financiële zekerheden als de aanpak overeenkomstig de eerste alinea, onder b), alleen hanteren, als zij voor de toepassing van artikel 75, onder a), zowel de uitgebreide als de eenvoudige benadering van financiële zekerheden mag hanteren.”;

b)

in lid 2 wordt de inleidende formule vervangen door:

„2.   Wanneer een kredietinstelling lid 1, onder a), toepast, dan geldt het volgende:”.

29)

Artikel 119 wordt geschrapt.

30)

De volgende afdeling wordt toegevoegd aan hoofdstuk 2:

„Afdeling 7

Blootstelling aan overgedragen kredietrisico’s

Artikel 122 bis

1.   Een kredietinstelling die niet optreedt als initiator, sponsor of oorspronkelijke kredietverstrekker, staat alleen bloot aan het kredietrisico van een securitisatiepositie in of buiten de handelsportefeuille indien de initiator, sponsor of oorspronkelijke kredietverstrekker jegens de kredietinstelling expliciet te kennen heeft gegeven om permanent een materieel netto economisch belang aan te houden dat in elk geval niet minder dan 5 % mag bedragen.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „aanhouden van een netto economisch belang” verstaan:

a)

het aanhouden van niet minder dan 5 % van de nominale waarde van elk van de tranches die aan de beleggers zijn verkocht of overgedragen;

b)

in het geval van securitisaties van revolverende posities, het aanhouden van een initiatorbelang van niet minder dan 5 % van de nominale waarde van de gesecuritiseerde positie;

c)

het aanhouden van willekeurig gekozen posities die niet minder dan 5 % vertegenwoordigen van het nominale bedrag van de gesecuritiseerde posities, indien deze anders in de securitisatie zouden zijn betrokken, mits het aantal potentieel gesecuritiseerde posities bij het initiëren niet minder dan 100 bedraagt, of

d)

het aanhouden van de eerste verliestranche en indien nodig andere tranches met hetzelfde of een hoger risicoprofiel die geen vroegere vervaldag hebben dan die welke aan beleggers zijn overgedragen of verkocht, zodat de aangehouden waarde in totaal niet minder is dan 5 % van de nominale waarde van de gesecuritiseerde posities.

Het netto economisch belang wordt gemeten bij het initiëren en wordt doorlopend gehandhaafd. Er vindt geen kredietrisicolimitatie plaats, en er worden geen korte posities ingenomen noch andere afdekkingstransacties verricht. Het netto economisch belang wordt bepaald door de nominale waarde voor posten buiten de balanstelling.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „doorlopend” verstaan dat bij de aangehouden posten, rente en posities geen afdekking of verkoop plaatsvindt.

Er is geen meervoudige toepassing van de vereisten voor het aanhouden voor een securitisatie.

2.   Wanneer een in de Europese Unie gevestigde moederkredietinstelling of financiële holding, dan wel een dochteronderneming daarvan, als initiator of sponsor vorderingen securitiseert van verscheidene kredietinstellingen, beleggingsondernemingen of andere financiële instellingen die onder het toezicht op geconsolideerde basis vallen, kan aan het in lid 1 bedoelde vereiste worden voldaan aan de hand van de geconsolideerde situatie van de gelieerde in de Europese Unie gevestigde moederkredietinstelling of financiële holding. Dit lid is enkel van toepassing indien de kredietinstellingen, beleggingsondernemingen of financiële instellingen die de gesecuritiseerde vorderingen hebben gecreëerd, zich ertoe verbonden hebben de vereisten van lid 6 in acht te nemen en de informatie die nodig is om te voldoen aan de vereisten van lid 7, tijdig aan de initiator of sponsor en aan de in de Europese Unie gevestigde moederkredietinstelling of financiële holding te verstrekken.

3.   Lid 1 is niet van toepassing wanneer de gesecuritiseerde posities vorderingen of voorwaardelijke vorderingen zijn op of volledig, onvoorwaardelijk en onherroepelijk gegarandeerd zijn door:

a)

centrale overheden of centrale banken;

b)

regionale en lokale overheden en publiekrechtelijke lichamen van de lidstaten;

c)

instellingen waaraan een risicoweging van 50 % of minder is toegekend uit hoofde van de artikelen 78 tot en met 83, of

d)

multilaterale ontwikkelingsbanken.

Lid 1 is niet van toepassing op:

a)

transacties gebaseerd op een duidelijke, transparante en toegankelijke index, indien de onderliggende referentie-entiteiten identiek zijn aan die van een index van entiteiten die op ruime schaal wordt verhandeld, of andere verhandelbare effecten zijn dan securitisatieposities, of

b)

syndicaatsleningen, aangekochte vorderingen of kredietverzuimswaps wanneer deze instrumenten niet worden gebruikt voor het verpakken en/of afdekken van een securitisatie die onder lid 1 valt.

4.   Kredietinstellingen kunnen aan de bevoegde autoriteiten vóór een belegging en zo nodig daarna voor elk van hun individuele securitisatieposities aantonen dat zij beschikken over een breed en gedegen inzicht in en formele gedragslijnen en procedures hebben ingevoerd die zijn afgestemd op hun handels- en niet-handelsportefeuille en in verhouding staan tot het risicoprofiel van hun gesecuritiseerde posities, voor de toetsing en registratie van:

a)

de krachtens lid 1 door initiators of sponsors verstrekte informatie ter precisering van het netto economisch belang dat zij permanent aanhouden in de securitisatie;

b)

de risicokenmerken van de individuele securitisatiepositie;

c)

de risicokenmerken van de onderliggende posities van de securitisatieposities;

d)

de reputatie en verlieservaring in eerdere securitisaties van de initiators of sponsors in de desbetreffende onderliggende positiecategorieën van de securitisatiepositie;

e)

de verklaringen en informatie van de initiators of sponsors, dan wel hun gemachtigden of adviseurs, over de nodige zorgvuldigheid die zij in acht hebben genomen met betrekking tot de securitisatieposities en, in voorkomend geval, met betrekking tot de kwaliteit van de zekerheden ter dekking van de securitisatieposities;

f)

in voorkomend geval, de methodieken en concepten waarop de waardering van de kwaliteit van de zekerheden ter dekking van de securitisatieposities berust, alsook de gedragslijnen die de initiator of sponsor heeft vastgesteld om de onafhankelijkheid van de schatter te waarborgen, en

g)

alle structurele kenmerken van de securitisatie die van wezenlijke invloed kunnen zijn op de resultaten van de securitisatiepositie van de kredietinstelling.

Kredietinstellingen verrichten periodiek hun eigen stresstests die aansluiten bij hun securitisatieposities. Daartoe kunnen kredietinstellingen afgaan op financiële modellen die door een EKBI zijn ontwikkeld, mits deze kredietinstellingen desgevraagd kunnen aantonen dat zij vóór de belegging de nodige zorgvuldigheid in acht hebben genomen om de relevante hypothesen en structuren van de modellen te valideren en dat zij de methoden, de aannames en de resultaten begrijpen.

5.   Kredietinstellingen die niet optreden als initiator of sponsor of oorspronkelijke kredietverstrekker, stellen formele procedures vast die zijn afgestemd op hun handels- en niet-handelsportefeuille en in verhouding staan tot het risicoprofiel van hun beleggingen in gesecuritiseerde posities, om prestatie-informatie over de onderliggende posities van hun securitisatieposities doorlopend en tijdig te monitoren. In voorkomend geval wordt gekeken naar het soort positie, het percentage leningen met meer dan 30, 60 en 90 achterstallige dagen, wanbetalingsgraden, het percentage vervroegde aflossingen, leningen in de executiefase, het soort zekerheid en de bezetting, de frequentieverdeling van de kredietscores of andere maatstaven voor de kredietwaardigheid over de onderliggende posities, de sectorale en geografische spreiding en de frequentieverdeling van de LTV-ratio’s (Loan to Value-ratio’s) met bandbreedtes die een deugdelijke gevoeligheidsanalyse vergemakkelijken. Wanneer de onderliggende posities zelf securitisatieposities vormen, moeten kredietinstellingen over de in deze alinea vermelde informatie beschikken niet enkel met betrekking tot de onderliggende securitisatietranches, zoals de naam en kredietkwaliteit van de emittent, maar ook met betrekking tot de kenmerken en resultaten van de onderliggende pools van securitisatietranches.

Kredietinstellingen moeten een solide inzicht hebben in alle structurele aspecten van een securitisatietransactie die een significant effect zouden hebben op het resultaat van hun positie in de transactie, zoals de contractuele watervalstructuur en watervalstructuurgerelateerde stimulansen, de kredietverbetering, de liquiditeitsverbetering, reactiemechanismen op basis van de marktwaarde en transactiespecifieke omschrijving van „wanbetaling”.

Wanneer in enig significant opzicht, ingevolge nalatigheid of niet-handelen van de kredietinstelling, niet wordt voldaan de vereisten van de leden 4 en 7 en van het onderhavige lid, zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten een evenredig extra risicogewicht opleggen van niet minder dan 250 % van het risicogewicht (met een maximum van 1 250 % dat, overeenkomstig bijlage IX, deel 4, met uitzondering van dit lid, zou gelden voor de betrokken securitisatieposities, en verhogen zij geleidelijk het risicogewicht bij elke volgende overtreding van de zorgvuldigheidsregels. De bevoegde autoriteiten houden rekening met de vrijstellingen voor bepaalde securitisaties als bepaald in lid 3 door het risicogewicht te verlagen dat zij anders overeenkomstig dit artikel zou opleggen met betrekking tot een securitisatie waarop lid 3 van toepassing is.

6.   Als initiator en als sponsor optredende kredietinstellingen passen op te securitiseren posities dezelfde gedegen en welomschreven criteria voor de kredietverlening als bedoeld in bijlage V, punt 3, toe als zij toepassen op posities die zij in hun portefeuille zullen aanhouden. Daartoe volgen de als initiator en als sponsor optredende kredietinstellingen dezelfde procedures voor de acceptatie en, in voorkomend geval, aanpassing, vernieuwing en herfinanciering van kredieten. Kredietinstellingen passen ook dezelfde analysenormen toe op van derden afkomstige deelnemingen in of overnemingen van securitisaties, ongeacht of dergelijke deelnemingen of overnemingen op hun handelsboek dan wel niet-handelsboek worden aangehouden.

Wanneer niet aan de in de eerste alinea van dit lid bedoelde vereisten wordt voldaan, wordt artikel 95, lid 1, niet toegepast door een als initiator optredende kredietinstelling en mag die als initiator optredende kredietinstelling de gesecuritiseerde posities niet buiten de berekening van haar kapitaalvereisten ingevolge deze richtlijn laten.

7.   Als sponsor en als initiator optredende kredietinstellingen maken aan beleggers bekend welk netto economisch belang zij uit hoofde van de in lid 1 bedoelde verbintenis in de securitisatie aanhouden. Als sponsor en als initiator optredende kredietinstellingen zorgen ervoor dat aspirant-beleggers gemakkelijk toegang krijgen tot alle wezenlijk relevante gegevens over de kredietkwaliteit en de resultaten van de individuele onderliggende posities, kasstromen en zekerheden ter dekking van een securitisatiepositie, alsook tot de informatie die nodig is om omvangrijke en op goede informatie gebaseerde stresstests op de kasstromen en de waarde van de zekerheden voor de onderliggende posities te kunnen uitvoeren. Hiertoe worden „wezenlijk relevante gegevens” vastgesteld op de datum van de securitisatie en zo nodig als gevolg van de aard van de securitisatie daarna.

8.   De leden 1 tot en met 7 zijn van toepassing op nieuwe securitisaties die op of na 1 januari 2011 worden uitgegeven. De leden 1 tot en met 7 zijn vanaf 31 december 2014 van toepassing op bestaande securitisaties ingeval na die datum onderliggende posities worden toegevoegd of vervangen. De bevoegde autoriteiten kunnen besluiten de voorschriften van de leden 1 en 2 gedurende perioden van algemene liquiditeitsspanning op de markt tijdelijk op te schorten.

9.   De bevoegde autoriteiten maken de volgende informatie openbaar:

a)

uiterlijk op 31 december 2010 de algemene criteria en methodieken die zijn vastgesteld om na te gaan of aan de leden 1 tot en met 7 wordt voldaan;

b)

onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1, afdeling 2, een korte beschrijving van het resultaat van de evaluatie door de toezichthouder en een beschrijving van de maatregelen die zijn opgelegd ingeval niet aan de leden 1 tot en met 7 is voldaan, en wel op jaarbasis vanaf 31 december 2011.

Op het in dit lid omschreven vereiste is artikel 144, tweede alinea, van toepassing.

10.   Het Comité van Europese bankentoezichthouders brengt jaarlijks aan de Commissie verslag uit over de naleving door de bevoegde autoriteiten van het onderhavige artikel. Het Comité van Europese bankentoezichthouders stelt richtsnoeren vast voor de convergentie van toezichtspraktijken met betrekking tot dit artikel, waaronder te nemen maatregelen ingeval van een overtreding van de verplichtingen op het gebied van zorgvuldigheid en risicobeheer.”.

31)

Artikel 129 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt punt b) vervangen door:

„b)

ze plant en coördineert toezichtactiviteiten in doorgaande bedrijfsvoering, waaronder de in de artikelen 123, 124 en 136, in hoofdstuk 5 en in bijlage V genoemde activiteiten, en werkt daarbij samen met de andere bevoegde autoriteiten;

c)

ze plant en coördineert toezichtactiviteiten bij de voorbereiding op en in noodsituaties, met inbegrip van ongunstige ontwikkelingen in kredietinstellingen en op de financiële markten, indien mogelijk met gebruikmaking van bestaande welomschreven communicatiekanalen voor de facilitering van crisisbeheersing, en werkt daarbij samen met de andere bevoegde autoriteiten en zo nodig met centrale banken.

De planning en coördinatie van de in punt c) genoemde toezichtactiviteiten omvat ook buitengewone maatregelen als bedoeld in artikel 132, lid 3, onder b), gezamenlijke evaluaties, de uitvoering van calamiteitenplannen en de communicatie met het publiek.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„3.   De consoliderende toezichthouder en de autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht op dochterondernemingen van een EU-moederkredietinstelling of een financiële EU-moederholding in een lidstaat stellen alles in het werk om tot een gezamenlijk besluit te komen over de toepassing van de artikelen 123 en 124 om uit te maken of het geconsolideerde eigen vermogen van de groep toereikend is voor haar financiële situatie en risicoprofiel en hoeveel eigen vermogen voor de toepassing van artikel 136, lid 2, voor elke entiteit binnen de bankgroep en op geconsolideerde basis noodzakelijk is.

Het gezamenlijk besluit wordt genomen binnen vier maanden nadat de consoliderende toezichthouder een verslag met de risicobeoordeling van de groep overeenkomstig de artikelen 123 en 124 bij de andere relevante bevoegde autoriteiten heeft ingediend. In het gezamenlijk besluit worden ook naar behoren de risicobeoordelingen in aanmerking genomen die door de relevante bevoegde autoriteiten krachtens de artikelen 123 en 124 zijn verricht over dochterondernemingen.

Het gezamenlijk besluit wordt op schrift gesteld met volledige opgaaf van redenen en de consoliderende toezichthouder doet dit document aan de EU-moederkredietinstelling toekomen. Bij een geschil raadpleegt de consoliderende toezichthouder op verzoek van een van de andere betrokken bevoegde autoriteiten het Comité van Europese bankentoezichthouders. De consoliderende toezichthouder kan dit comité ook op eigen initiatief raadplegen.

Als de bevoegde autoriteiten niet binnen vier maanden tot een gezamenlijk besluit komen, wordt een besluit over de toepassing van de artikelen 123 en 124 en artikel 136, lid 2, op geconsolideerde basis genomen door de consoliderende toezichthouder nadat hij de door de relevante bevoegde autoriteiten verrichte risicobeoordeling van de dochterondernemingen naar behoren in overweging heeft genomen.

Het besluit over de toepassing van de artikelen 123, 124 en 136, lid 2, wordt op niet-geconsolideerde of gesubconsolideerde basis genomen door de desbetreffende, bevoegde autoriteiten die belast zijn met het toezicht op dochterondernemingen van een EU-moederkredietinstelling of een financiële EU-moederholding, nadat de door de consoliderende toezichthouder geuite standpunten en voorbehouden naar behoren in overweging zijn genomen.

De besluiten worden op schrift gesteld met volledige opgaaf van redenen en met inachtneming van de gedurende de vier maanden door de andere bevoegde autoriteiten geuite risicobeoordelingen, standpunten en voorbehouden. De consoliderende toezichthouder doet het document toekomen aan alle betrokken bevoegde autoriteiten en aan de EU-moederkredietinstelling.

In geval van raadpleging van het Comité van Europese bankentoezichthouders houden alle bevoegde autoriteiten rekening met het advies en wanneer duidelijk wordt afgeweken van dit advies, leggen zij uit waarom.

Het in de eerste alinea bedoelde gezamenlijk besluit en de door de bevoegde autoriteiten genomen besluiten als zij niet tot een gezamenlijk besluit konden komen, worden als bepalend erkend en worden door de bevoegde autoriteiten in de betrokken lidstaat toegepast.

Het in de eerste alinea bedoelde gezamenlijk besluit en de in de vierde en de vijfde alinea bedoelde besluiten die zijn genomen als de autoriteiten niet tot een gezamenlijk besluit konden komen, worden jaarlijks geactualiseerd; zij kunnen in uitzonderlijke gevallen worden geactualiseerd indien een bevoegde autoriteit die belast is met het toezicht op dochterondernemingen van een EU-moederkredietinstelling of een financiële EU-moederholding, de consoliderende toezichthouder schriftelijk en met volledige opgaaf van redenen verzoekt het besluit betreffende de toepassing van artikel 136, lid 2, te actualiseren. In dit laatste geval kan de actualisering op bilaterale grondslag worden verricht door de consoliderende toezichthouder en de verzoekende bevoegde autoriteit.

Het Comité van Europese bankentoezichthouders stelt richtsnoeren vast voor de convergentie van toezichtpraktijken met betrekking tot het in dit lid bedoelde proces van gezamenlijke besluitvorming en met betrekking tot de toepassing van de artikelen 123 en 124 en artikel 136, lid 2, om het nemen van gezamenlijke besluiten te vergemakkelijken.”.

32)

In artikel 130 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   Als zich in een bankgroep een noodsituatie, waaronder ongunstige ontwikkelingen op de financiële markten, voordoet die de liquiditeit van de markt en de stabiliteit van het financiële stelsel kan ondermijnen in een van de lidstaten waar aan entiteiten van de groep vergunning is verleend of significante bijkantoren als bedoeld in artikel 42 bis zijn gevestigd, waarschuwt de consoliderende toezichthouder, behoudens hoofdstuk 1, afdeling 2, zo spoedig mogelijk de in artikel 49, vierde alinea, en artikel 50 genoemde autoriteiten en deelt hij alle informatie mede die voor de uitoefening van hun taken van essentieel belang is. Dit geldt voor alle bevoegde autoriteiten die in de artikelen 125 en 126 wordt genoemd, alsmede voor de bevoegde autoriteit die in lid 1 van artikel 129 wordt genoemd.

Als de in artikel 49, vierde alinea, bedoelde autoriteit kennis krijgt van een situatie als beschreven in de eerste alinea, waarschuwt zij zo spoedig mogelijk de in de artikelen 125 en 126 bedoelde bevoegde autoriteiten.

Indien mogelijk gebruiken de bevoegde autoriteit en de in artikel 49, vierde alinea, bedoelde autoriteit de bestaande gedefinieerde communicatiekanalen.”.

33)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 131 bis

1.   De consoliderende toezichthouder richt colleges van toezichthouders op om de uitoefening van de in artikel 129 en artikel 130, lid 1, genoemde taken te vergemakkelijken, onverminderd het confidentiële karakter van de vereisten van lid 2 van dit artikel en in overeenstemming met de communautaire wetgeving, om, waar dat nodig is, te zorgen voor passende coördinatie en samenwerking met relevante bevoegde autoriteiten van derde landen.

Colleges van toezichthouders bieden een kader waarbinnen de consoliderende toezichthouder en de andere betrokken bevoegde autoriteiten de volgende taken verrichten:

a)

zij wisselen onderling informatie uit;

b)

zij komen in voorkomend geval tot overeenstemming over een toewijzing van taken en overdracht van verantwoordelijkheden op basis van vrijwilligheid;

c)

zij stellen op basis van een overeenkomstig artikel 124 verrichte risicobeoordeling van de groep programma’s voor toezichtonderzoek vast;

d)

zij vergroten de efficiëntie van het toezicht door te snoeien in onnodige duplicatie van toezichtvereisten, ook met betrekking tot gevraagde informatie als bedoeld in artikel 130, lid 2, en artikel 132, lid 2;

e)

zij passen de prudentiële vereisten in het kader van de richtlijn consequent toe op alle entiteiten in een bankgroep, onverminderd de keuzemogelijkheden en de speelruimte die de Gemeenschapswetgeving biedt;

f)

zij houden bij de toepassing van artikel 129, lid 1, punt c), rekening met het werk van andere fora die eventueel op dit gebied zijn opgericht.

De bevoegde autoriteiten die deelnemen aan de colleges van toezichthouders, werken nauw samen. De geheimhoudingsvereisten uit hoofde van hoofdstuk 1, afdeling 2, beletten de bevoegde autoriteiten niet binnen colleges van toezichthouders vertrouwelijke informatie uit te wisselen. De oprichting en werking van colleges doen geen afbreuk aan de rechten en plichten van de bevoegde autoriteiten in het kader van deze richtlijn.

2.   Na raadpleging van de betrokken bevoegde autoriteiten stelt de consoliderende toezichthouder de in artikel 131 bedoelde regeling voor de oprichting en werking van de colleges schriftelijk vast.

Het Comité van Europese bankentoezichthouders stelt richtsnoeren op voor de operationele werking van de colleges, onder meer met betrekking tot artikel 42 bis, lid 3.

De autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht op dochterondernemingen van een EU-moederkredietinstelling of een financiële EU-moederholding, en de bevoegde autoriteiten van een lidstaat van ontvangst waar significante bijkantoren als bedoeld in artikel 42 bis zijn gevestigd, eventueel centrale banken, alsook in voorkomend geval en onverminderd geheimhoudingsvereisten die naar het oordeel van alle bevoegde autoriteiten gelijkwaardig zijn met de vereisten in het kader van hoofdstuk 1, afdeling 2, de bevoegde autoriteiten van derde landen kunnen deelnemen aan colleges van toezichthouders.

De consoliderende toezichthouder zit de bijeenkomsten van het college voor en beslist welke bevoegde autoriteiten deelnemen aan een bijeenkomst of activiteit van het college. De consoliderende toezichthouder informeert alle leden van het college vooraf volledig over het beleggen van bijeenkomsten, de voornaamste agendapunten en de in overweging te nemen activiteiten. De consoliderende toezichthouder informeert alle leden van het college tevens tijdig over de acties of maatregelen die in die bijeenkomsten ondernomen of uitgevoerd worden.

Bij zijn beslissing houdt de consoliderende toezichthouder rekening met de relevantie van de te plannen of te coördineren toezichtactiviteit voor die autoriteiten, en in het bijzonder met de gevolgen die deze beslissing kan hebben voor de stabiliteit van het financiële stelsel in de betrokken lidstaten, als bedoeld in artikel 40, lid 3, en met de in artikel 42 bis, lid 2, bedoelde verplichtingen.

De consoliderende toezichthouder stelt, onverminderd de geheimhoudingsvereisten in het kader van hoofdstuk 1, afdeling 2, het Comité van Europese bankentoezichthouders in kennis van de activiteiten van het college van toezichthouders, met inbegrip van de activiteiten in noodsituaties, en deelt dit comité alle informatie mede die voor de convergentie van het toezicht van bijzonder belang is.”.

34)

Artikel 132 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1, onder d), wordt de verwijzing naar artikel 136 vervangen door artikel 136, lid 1;

b)

in lid 3, onder b), wordt de verwijzing naar artikel 136 vervangen door artikel 136, lid 1.

35)

Artikel 150 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 worden de punten k) en l) vervangen door:

„k)

de lijst en de indeling van de posten buiten de balanstelling in de bijlagen II en IV;

l)

aanpassing van bijlage III en bijlagen V tot en met XII om rekening te houden met de ontwikkelingen op de financiële markten (met name nieuwe financiële producten) en op het gebied van standaarden of voorschriften voor jaarrekeningen die rekening houden met de gemeenschapswetgeving, of met het oog op de convergentie van toezichtpraktijken.”;

b)

lid 2, onder c), wordt vervangen door:

„c)

verduidelijking van de vrijstellingen genoemd in artikel 113;”.

36)

In artikel 153 wordt de derde alinea vervangen door:

„Bij de berekening van risicogewogen posten voor de toepassing van bijlage VI, deel 1, punt 4, wordt tot 31 december 2015 aan vorderingen op de centrale regeringen of centrale banken van de lidstaten luidende en gefinancierd in de binnenlandse munteenheid van een lidstaat hetzelfde risicogewicht toegepast als zou worden toegekend op dergelijke vorderingen luidende en gefinancierd in hun nationale munteenheid.”.

37)

Aan artikel 154 worden de volgende leden toegevoegd:

„8.   Kredietinstellingen die per 31 december 2010 niet aan de limieten van artikel 66, lid 1 bis, voldoen, stellen strategieën en procedures vast voor de nodige maatregelen om deze situatie vóór de in lid 9 van dit artikel bepaalde data te verhelpen.

Deze maatregelen worden in het kader van artikel 124 aan evaluatie onderworpen.

9.   Instrumenten die per 31 december 2010 in het nationaal recht als gelijkwaardig zijn aangemerkt met de bestanddelen genoemd in artikel 57, punten a), b) of c), maar niet onder artikel 57, punt a), vallen of niet voldoen aan de criteria van artikel 63 bis, worden geacht tot en met 31 december 2040 onder artikel 57, punt c bis), te vallen, onverminderd de volgende beperkingen:

a)

tot een maximum van 20 % van de som van de bestanddelen van artikel 57, punten a) tot en met c bis), verminderd met de som van de bestanddelen van artikel 57, punten i), j) en k), tussen 10 en 20 jaar na 31 december 2010;

b)

tot 10 % van de som van de bestanddelen van artikel 57, punten a) tot en met c bis), verminderd met de som van de bestanddelen van artikel 57, punten i), j) en k), tussen 20 en 30 jaar na 31 december 2010.

Het Comité van Europese bankentoezichthouders volgt tot en met 31 december 2010 de uitgifte van die instrumenten.

10.   Voor de toepassing van deze afdeling worden activa bestaande uit claims en andere vorderingen op instellingen die reeds voor 31 december 2009 bestonden, op dezelfde wijze behandeld als geschetst in artikel 115, lid 2, en artikel 116, zoals deze luidden voor 7 december 2009, maar niet langer dan tot 31 december 2012.

11.   Tot 31 december 2012 bedraagt de in artikel 129, lid 3, bedoelde periode zes maanden.”.

38)

Artikel 156 wordt vervangen door:

„Artikel 156

De Commissie onderzoekt in samenwerking met de lidstaten en rekening houdende met de bijdrage van de Europese Centrale Bank periodiek of de onderhavige richtlijn als zodanig in combinatie met Richtlijn 2006/49/EG, van grote invloed is op de conjuncturele cyclus, en gaat in het licht van dat onderzoek na of maatregelen om dit te verhelpen gerechtvaardigd zijn.

Op basis van deze analyse en rekening houdende met de bijdrage van de Europese Centrale Bank stelt zij om de twee jaar een verslag op, dat zo nodig vergezeld van passende voorstellen wordt ingediend bij het Europees Parlement en de Raad. Aan bijdragen van de zijde van kredietnemers en -gevers moet bij de opstelling van het verslag voldoende aandacht worden besteed.

De Commissie herziet uiterlijk op 31 december 2009 deze richtlijn in haar geheel omwille van een betere analyse en om te reageren op macro-prudentiële problemen, met inbegrip van een onderzoek van:

a)

maatregelen die de opgaande en neergaande trends van de conjunctuurcyclus afzwakken, waaronder de noodzaak voor kredietinstellingen om in goede tijden anticyclische kapitaalbuffers te vormen waarop bij een neergaande conjunctuurtrend kan worden teruggevallen;

b)

de onderliggende ratio voor de berekening van de kapitaalbehoeften in deze richtlijn, en

c)

aanvullende maatregelen voor de risicovereisten van kredietinstellingen als bijdrage ter verbetering van de schuld-kapitaalratio in het bankwezen.

De Commissie legt uiterlijk op 31 januari 2010 een verslag over bovengenoemde onderwerpen voor aan het Europees Parlement en de Raad vergezeld van eventuele passende voorstellen.

De Commissie legt zo spoedig mogelijk en in elk geval uiterlijk op 31 december 2009 aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de noodzaak van het verder opnieuw bekijken van het toezichtsysteem, met inbegrip van de relevante artikelen van deze richtlijn, samen met een, volgens de toepasselijke procedure van het Verdrag, eventueel passend wetgevingsvoorstel.

De Commissie onderzoekt uiterlijk op 1 januari 2011 de vorderingen die het Comité van Europese bankentoezichthouders heeft gemaakt met het uniformiseren van rapportageformats, -frequenties en -termijnen als bedoeld in artikel 74, lid 2. De Commissie brengt over dat onderzoek verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad.

De Commissie voert uiterlijk op 31 december 2011 een onderzoek uit en legt een verslag voor over de toepassing van deze richtlijn, met speciale aandacht voor alle aspecten van de artikelen 68 tot en met 73, artikel 80, leden 7 en 8, en zijn toepassing op microkredietfinanciering en legt dat verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad, samen met eventuele passende voorstellen.

De Commissie voert uiterlijk op 31 december 2011 een onderzoek uit en legt een verslag voor over de toepassing van artikel 113, lid 4, met inbegrip van de vraag of vrijstellingen moeten worden overgelaten aan de lidstaten en legt dat verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad, samen met eventuele passende voorstellen. Met het oog op de mogelijke afschaffing van de nationale beoordelingsvrijheid krachtens artikel 113, lid 4, onder c), en de mogelijke toepassing op EU-niveau, moet in het onderzoek met name rekening worden gehouden met de doeltreffendheid van het groepsrisicobeheer en moet tevens worden gezorgd voor voldoende waarborgen voor de financiële stabiliteit in alle lidstaten waarin een entiteit van een groep is gevestigd.

De Commissie voert uiterlijk op 31 december 2009 een onderzoek uit en legt een verslag voor over maatregelen ter vergroting van de transparantie van OTC-markten, inclusief kredietverzuimmarkten, bijvoorbeeld door verwerking door een centraal clearinghouse verplicht te stellen, en legt dat verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad, samen met eventuele passende voorstellen.

De Commissie legt uiterlijk op 31 december 2009 een verslag voor over de verwachte impact van artikel 122 bis, en legt dat verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad, samen met eventuele passende voorstellen. De Commissie stelt haar verslag op na overleg met het Comité van Europese banktoezichthouders. In het verslag wordt met name aandacht besteed aan de vraag of de minimumvereisten voor het aanhouden uit hoofde van artikel 122 bis, lid 1, bijdragen aan het behalen van de doelstelling van het beter op elkaar afstemmen van de belangen van initiators of sponsors en beleggers en de financiële stabiliteit versterken en of een verhoging van het minimumniveau voor het aanhouden passend zou zijn, rekening houdend met de internationale ontwikkelingen.

De Commissie brengt uiterlijk op 1 januari 2012 aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing en effectiviteit van artikel 122 bis in het licht van de internationale marktontwikkelingen.”.

39)

Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan deel 1, punt 5, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Volgens de methode van deel 6 van deze bijlage (IMM) kunnen alle samenstellen van verrekenbare transacties met een en dezelfde tegenpartij worden behandeld als één samenstel indien de negatieve gesimuleerde marktwaarden van de afzonderlijke samenstellen van verrekenbare transacties bij de raming van de verwachte positie (EE) op 0 worden bepaald.”;

b)

deel 2, punt 3, wordt vervangen door:

„3.

Wanneer een kredietinstelling protectie in de vorm van een kredietderivaat koopt ter afdekking van een positie in de niet-handelsportefeuille of van een CCR-positie, mag zij haar kapitaalvereiste voor het afgedekte activum berekenen overeenkomstig bijlage VIII, deel 3, punten 83 tot en met 92, of, mits de bevoegde autoriteiten daarmee instemmen, overeenkomstig bijlage VII, deel 1, punt 4, dan wel bijlage VII, deel 4, punten 96 tot en met 104.

In deze gevallen en wanneer geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid die genoemd wordt in bijlage II, punt 11, tweede zin, van Richtlijn 2006/49/EG, wordt de positiewaarde voor het CCR voor dergelijke kredietderivaten op nul bepaald.

Een instelling mag er echter voor kiezen om voor de berekening van kapitaalvereisten voor het tegenpartijkredietrisico consequent rekening te houden met alle niet in de handelsportefeuille opgenomen kredietderivaten die zijn gekocht als protectie voor een positie in de niet-handelsportefeuille of voor een CCR-positie wanneer de kredietprotectie op grond van deze richtlijn is erkend.”;

c)

deel 5, punt 15, wordt vervangen door:

„15.

Er is één samenstel van afdekkingsinstrumenten voor elke uitgevende instelling van een referentieschuldinstrument dat als onderliggende waarde van een kredietverzuimswap fungeert. Basketkredietverzuimswaps voor het n-de kredietverzuim worden als volgt behandeld:

a)

de omvang van een risicopositie in een referentieschuldinstrument in een basket die als onderliggende waarde van een kredietverzuimswap voor het n-de kredietverzuim fungeert, is de effectieve nominale waarde van het referentieschuldinstrument, vermenigvuldigd met de gewijzigde looptijd van het n-de kredietverzuimderivaat als gevolg van een verandering in de creditspread van het referentieschuldinstrument;

b)

er is één samenstel van afdekkingsinstrumenten voor elk referentieschuldinstrument in een basket die als onderliggende waarde van een bepaalde kredietverzuimswap voor het n-de kredietverzuim fungeert. Risicoposities die uit verschillende kredietverzuimswaps voor het n-de kredietverzuim voortvloeien, worden niet in hetzelfde samenstel van afdekkingsinstrumenten opgenomen;

c)

de CCR-vermenigvuldigingsfactor voor elk samenstel van afdekkingsinstrumenten voor een van de referentieschuldinstrumenten van een derivaat voor het n-de kredietverzuim bedraagt 0,3 % voor referentieschuldinstrumenten die van een erkende EKBI een kredietbeoordeling hebben gekregen die overeenkomt met kredietkwaliteitscategorie 1 tot 3, en 0,6 % voor andere schuldinstrumenten.”.

40)

Bijlage V wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 8 wordt vervangen door:

„8.

De risico’s die voortvloeien uit securitisatietransacties waarbij de kredietinstellingen optreden als belegger, initiator of sponsor, inclusief reputatierisico’s (zoals die welke voortvloeien uit complexe structuren of producten), worden beoordeeld en aangepakt aan de hand van passende gedragslijnen en procedures om er met name voor te zorgen dat bij het nemen van beslissingen op het gebied van de risicobeoordeling en het risicobeheer ten volle met het economische belang van de transactie rekening wordt gehouden.”;

b)

punt 14 wordt vervangen door:

„14.

Voor de vaststelling, de meting, het beheer en de bewaking van het liquiditeitsrisico over een passende reeks tijdshorizonten, waaronder intra-day, zijn er deugdelijke strategieën, gedragslijnen, procedures en systemen die ervoor zorgen dat de kredietinstellingen voldoende liquiditeitsbuffers aanhouden. Deze strategieën, gedragslijnen, procedures en systemen zijn toegesneden op de business lines, valuta’s en entiteiten en bevatten deugdelijke mechanismen voor de allocatie van liquiditeitskosten […], -baten en -risico's.”;

c)

het volgende punt wordt ingevoegd:

„14 bis.

De in punt 14 bedoelde strategieën, gedragslijnen, procedures en systemen staan in verhouding tot de complexiteit, het risicoprofiel en het werkterrein van de kredietinstelling en tot de door het leidinggevende orgaan vastgestelde risicotolerantie en houden rekening met het belang van de kredietinstelling in elke lidstaat waarin zij werkzaam is. De kredietinstellingen delen de risicotolerantie mee ten aanzien van alle relevante business lines.”;

d)

punt 15 wordt vervangen door:

„15.

Kredietinstellingen ontwikkelen methodieken voor de vaststelling, de meting, het beheer en de monitoring van financieringsposities. Deze methodieken omvatten de bestaande en geraamde materiële kasstromen in en voortvloeiende uit activa, passiva, posten buiten de balanstelling, waaronder voorwaardelijke verplichtingen, en de mogelijke gevolgen van het reputatierisico.

16.

Kredietinstellingen maken een onderscheid tussen in pand gegeven en niet-bezwaarde activa die te allen tijde, en met name in noodsituaties, beschikbaar zijn. Zij houden ook rekening met de juridische entiteit waarin de activa zich bevinden, met het land waar de activa in een register of een rekening zijn ingeschreven, alsmede met hun toelaatbaarheid als eigen vermogen, en houden in het oog hoe de activa tijdig vrijgemaakt kunnen worden.

17.

Kredietinstellingen nemen ook de bestaande wettelijke, bestuursrechtelijke en operationele beperkingen op mogelijke overdrachten van liquiditeit en niet-bezwaarde activa tussen entiteiten in en buiten de EER in aanmerking.

18.

Een kredietinstelling overweegt verschillende middelen om het liquiditeitsrisico te limiteren, waarbij te denken valt aan een systeem van limieten en liquiditeitsbuffers voor uiteenlopende probleemsituaties, en aan een voldoende gediversificeerde financieringsstructuur en voldoende toegang tot financieringsbronnen. De desbetreffende instrumenten worden regelmatig tegen het licht gehouden.

19.

Er worden alternatieve scenario’s voor liquiditeitsposities en risicovermindering in overweging genomen en de hypothesen die aan beslissingen betreffende de financiële positie ten grondslag liggen, worden regelmatig opnieuw bezien. Daartoe wordt in deze scenario’s met name gelet op posten buiten de balanstelling en andere voorwaardelijke verplichtingen, waaronder die van SSPE’s en andere special purpose entities waarbij de kredietinstelling als sponsor fungeert of wezenlijke liquiditeitssteun verleent.

20.

Kredietinstellingen kijken ook naar de mogelijke gevolgen van instellingsspecifieke, marktbrede en gecombineerde alternatieve scenario’s. Daarbij worden verschillende tijdshorizonten en stressniveaus in aanmerking genomen.

21.

Kredietinstellingen passen hun strategieën, interne gedragslijnen en liquiditeitsrisicolimieten aan en ontwikkelen effectieve calamiteitenplannen op basis van de resultaten van de in punt 19 bedoelde alternatieve scenario’s.

22.

Met het oog op eventuele liquiditeitscrises beschikken de kredietinstellingen over calamiteitenplannen met deugdelijke strategieën en uitvoeringsmaatregelen om mogelijke liquiditeitstekorten het hoofd te kunnen bieden. Deze plannen worden regelmatig getest, bijgewerkt op basis van de resultaten van alternatieve scenario’s als beschreven in punt 19, en gemeld aan en goedgekeurd door de directie, zodat interne gedragslijnen en procedures dienovereenkomstig kunnen worden aangepast.”.

41)

In bijlage IX, deel 3, afdeling 2, wordt het volgende punt toegevoegd:

„7 bis.

De bevoegde autoriteiten nemen bovendien de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat, met betrekking tot de kredietbeoordelingen in verband met gestructureerde financiële instrumenten, de EKBI is gehouden publiekelijk bekend te maken hoe de prestaties van poolactiva haar kredietbeoordelingen beïnvloeden.”.

42)

Bijlage XI wordt als volgt gewijzigd:

a)

in punt 1 wordt punt e) vervangen door:

„e)

de blootstelling aan en de meting en het beheer van het liquiditeitsrisico door de kredietinstellingen, waaronder onderzoek van alternatieve scenario's, het beheer van risicovermindering (met name de omvang, samenstelling en kwaliteit van liquiditeitsbuffers) en effectieve calamiteitenplannen;”;

b)

het volgende punt wordt ingevoegd:

„1 bis.

Voor de toepassing van punt 1, onder e), onderwerpen de bevoegde autoriteiten het algehele liquiditeitsrisicobeheer van kredietinstellingen regelmatig aan een uitgebreide evaluatie en bevorderen zij de ontwikkeling van solide interne methodieken. Bij deze evaluaties letten zij op de rol die kredietinstellingen op de financiële markten spelen. De bevoegde autoriteiten in de ene lidstaat nemen de gevolgen die hun besluiten kunnen hebben voor de stabiliteit van het financiële stelsel van alle andere betrokken lidstaten naar behoren in overweging.”.

43)

In punt 3 van deel 2 van bijlage XII, worden de punten a) en b) vervangen door:

„a)

beknopte informatie over de voornaamste kenmerken van alle eigenvermogensposten en bestanddelen daarvan, waaronder de in artikel 57, punt c bis), bedoelde instrumenten, instrumenten waarvan de bepalingen een aflossingsprikkel voor de kredietinstelling bevatten, en instrumenten die onder artikel 154, leden 8 en 9, vallen;

b)

het bedrag van het oorspronkelijk eigen vermogen, met afzonderlijke vermelding van alle positieve posten en aftrekposten. Het totaalbedrag van de instrumenten als bedoeld in artikel 57, punt c bis), en de instrumenten waarvan de bepalingen een aflossingsprikkel voor de kredietinstelling bevatten, wordt ook afzonderlijk openbaar gemaakt. Ook wordt telkens gespecificeerd welke instrumenten onder artikel 154, leden 8 en 9, vallen.”.

Artikel 2

Wijzigingen in Richtlijn 2006/49/EG

Richtlijn 2006/49/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 12, lid 1, wordt vervangen door:

„Onder „oorspronkelijk eigen vermogen” wordt verstaan, de som van de bestanddelen in de punten a) tot en met c bis), minus de som van de bestanddelen in de punten i), j) en k) van artikel 57 van Richtlijn 2006/48/EG.”.

2)

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Instellingen, behalve beleggingsondernemingen die aan de criteria van artikel 20, leden 2 of 3, van deze richtlijn voldoen, bewaken en beheersen hun grote risico’s overeenkomstig de artikelen 106 tot en met 118 van Richtlijn 2006/48/EG.”;

b)

lid 3 wordt geschrapt.

3)

Artikel 30, lid 4, wordt vervangen door:

„4.   In afwijking van lid 3 van dit artikel mogen de bevoegde autoriteiten toestaan dat activa in de vorm van vorderingen en andere risico’s op erkende beleggingsondernemingen uit een derde land en erkende „clearing”-instellingen en beurzen, op dezelfde wijze worden behandeld als is bepaald in artikel 111, lid 1, van Richtlijn 2006/48/EG en in punt c) van artikel 106, lid 2, van die richtlijn.”.

4)

Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in de eerste alinea worden de punten a) en b) vervangen door:

„a)

het risico buiten de handelsportefeuille op de betrokken cliënt of groep van cliënten is niet groter dan de in artikel 111, lid 1, van Richtlijn 2006/48/EG gestelde grenswaarde, berekend met betrekking tot het eigen vermogen als omschreven in die richtlijn, zodat de overschrijding zich integraal voordoet binnen de handelsportefeuille;

b)

de instelling voldoet aan een aanvullend kapitaalvereiste voor de overschrijding van de in artikel 111, lid 1, van Richtlijn 2006/48/EG gestelde grenswaarde, berekend overeenkomstig bijlage VI bij deze richtlijn;”;

b)

in de eerste alinea wordt punt e) wordt vervangen door:

„e)

de instellingen dienen om de drie maanden aan de bevoegde autoriteiten alle gevallen te melden waarin de grenswaarde van artikel 111, lid 1, van Richtlijn 2006/48/EG in de afgelopen drie maanden is overschreden.”;

c)

de tweede alinea wordt vervangen door:

„Voor elk geval waarin de onder e) bedoelde grenswaarde is overschreden, wordt opgave gedaan van de hoogte van de overschrijding en van de naam van de betrokken cliënt.”.

5)

In artikel 32, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door:

„1.   De bevoegde autoriteiten stellen procedures vast om te voorkomen dat instellingen de aanvullende kapitaalvereisten die voortvloeien uit het langer dan tien dagen voortduren van risico’s boven de grenswaarde van artikel 111, lid 1, van Richtlijn 2006/48/EG, opzettelijk omzeilen door deze risico’s tijdelijk naar een andere onderneming, al of niet behorend tot dezelfde groep, over te dragen en/of door middel van kunstmatige transacties waardoor het risico binnen de periode van tien dagen wordt beëindigd en een nieuw risico wordt gecreëerd.”.

6)

Aan artikel 35 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„6.   De uniforme rapportageformats, -frequenties en -termijnen als bedoeld in artikel 74, lid 2, van Richtlijn 2006/48/EG gelden ook voor beleggingsondernemingen.”.

7)

Aan artikel 38 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„3.   Artikel 42 bis van Richtlijn 2006/48/EG, met uitzondering van punt 1, onder a), is van overeenkomstige toepassing op het toezicht op beleggingsondernemingen, tenzij deze voldoen aan de criteria van in artikel 20, lid 2 of 3, of artikel 46, lid 1, van deze richtlijn.”.

8)

In artikel 45, lid 1, wordt „31 december 2010” vervangen door „31 december 2014”.

9)

In artikel 47 wordt „31 december 2009” vervangen door „31 december 2010” en de verwijzing naar de punten 4 en 8 van bijlage V van Richtlijn 93/6/EEG wordt vervangen door een verwijzing naar de punten 4 en 8 van bijlage VIII.

10)

In artikel 48, lid 1, wordt „31 december 2010” vervangen door „31 december 2014”.

Artikel 3

Wijziging van Richtlijn 2007/64/EG

Artikel 1, lid 1, onder a), van Richtlijn 2007/64/EG wordt vervangen door:

„a)

kredietinstellingen in de zin van artikel 4, lid 1, onder a), van Richtlijn 2006/48/EG, inclusief bijkantoren van kredietinstellingen in de zin van artikel 4, lid 3, van die richtlijn die gevestigd zijn in de Gemeenschap die hun hoofdkantoor binnen of, overeenkomstig artikel 38 van die richtlijn, buiten de Gemeenschap hebben;”.

Artikel 4

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 oktober 2010 aan deze richtlijn te voldoen.

Zij passen die maatregelen toe vanaf 31 december 2010.

Wanneer de lidstaten die maatregelen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 6

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsbrug, 16 september 2009.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitster

C. MALMSTRÖM


(1)  Advies uitgebracht op 24 maart 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 93 van 22.4.2009, blz. 3.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 6 mei 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 27 juli 2009.

(4)  PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1.

(5)  PB L 372 van 31.12.1986, blz. 1.

(6)  PB L 177 van 30.6.2006, blz. 201.

(7)  Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.

(8)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(9)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

(10)  PB L 319 van 5.12.2007, blz. 1.

(11)  PB L 302 van 17.11.2009, blz. 1.”.