ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 348

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

51e jaargang
24 december 2008


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 1340/2008 van de Raad van 8 december 2008 betreffende de handel in bepaalde ijzer- en staalproducten tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Kazachstan

1

 

*

Verordening (EG) nr. 1341/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1083/2006 inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, wat bepaalde inkomstengenererende projecten betreft

19

 

*

Verordening (EG) nr. 1342/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een langetermijnplan voor kabeljauwbestanden en de bevissing van deze bestanden, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 423/2004

20

 

 

Verordening (EG) nr. 1343/2008 van de Commissie van 23 december 2008 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

34

 

*

Verordening (EG) nr. 1344/2008 van de Commissie van 23 december 2008 houdende bekendmaking, voor 2009, van de bij Verordening (EEG) nr. 3846/87 vastgestelde landbouwproductennomenclatuur voor de uitvoerrestituties

36

 

*

Verordening (EG) nr. 1345/2008 van de Commissie van 23 december 2008 houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 2136/89 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke normen voor het in de handel brengen van sardineconserven en van verkoopbenamingen voor conserven van sardines en van sardineachtigen

76

 

*

Verordening (EG) nr. 1346/2008 van de Commissie van 23 december 2008 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 950/2006 tot vaststelling, voor de verkoopseizoenen 2006/2007, 2007/2008 en 2008/2009, van de uitvoeringsbepalingen voor de invoer en de raffinage van suikerproducten in het kader van bepaalde tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten

79

 

 

Verordening (EG) nr. 1347/2008 van de Commissie van 23 december 2008 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 1 januari 2009

81

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG

84

 

*

Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven

98

 

 

DOOR HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD GEZAMENLIJK AANGENOMEN BESLUITEN

 

*

Beschikking nr. 1348/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad wat betreft de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van 2-(2-methoxyethoxy)ethanol, 2-(2-butoxyethoxy)ethanol, methyleendifenyldiisocyanaat, cyclohexaan en ammoniumnitraat ( 1 )

108

 

*

Besluit nr. 1349/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot wijziging van Besluit nr. 1719/2006/EG tot vaststelling van het programma Jeugd in actie voor de periode 2007-2013 ( 1 )

113

 

*

Beschikking nr. 1350/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende het Europees Jaar van de creativiteit en innovatie (2009) ( 1 )

115

 

*

Besluit nr. 1351/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot vaststelling van een meerjarenprogramma van de Gemeenschap betreffende de bescherming van kinderen die het internet en andere communicatietechnologieën gebruiken ( 1 )

118

 

*

Besluit nr. 1352/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot wijziging van Besluit nr. 1855/2006/EG tot vaststelling van het programma Cultuur (2007-2013) ( 1 )

128

 

 

III   Besluiten op grond van het EU-Verdrag

 

 

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL VI VAN HET EU-VERDRAG

 

*

Besluit 2008/976/JBZ van de Raad van 16 december 2008 betreffende het Europees justitieel netwerk

130

 

 

 

*

Bericht aan de lezer (zie bladzijde 3 van de omslag)

s3

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

24.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 348/1


VERORDENING (EG) Nr. 1340/2008 VAN DE RAAD

van 8 december 2008

betreffende de handel in bepaalde ijzer- en staalproducten tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Kazachstan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 133,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 17, lid 1, van de Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten en de Republiek Kazachstan (1) bepaalt dat de handel in bepaalde ijzer- en staalproducten moet worden geregeld bij een specifieke overeenkomst betreffende kwantitatieve regelingen.

(2)

De bilaterale overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Republiek Kazachstan betreffende de handel in bepaalde ijzer- en staalproducten (2), die op 19 juli 2005 werd ondertekend, is op 31 december 2006 afgelopen. In 2007 en 2008 werd de handel in bepaalde ijzer- en staalproducten tussen de Europese Gemeenschap en Kazachstan geregeld door autonome maatregelen die bij Verordening (EG) nr. 1870/2006 van de Raad (3), respectievelijk bij Verordening (EG) nr. 1531/2007 van de Raad (4) waren vastgesteld.

(3)

In afwachting van de ondertekening en de inwerkingtreding van een nieuwe overeenkomst of van de toetreding van Kazachstan tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO) moeten kwantitatieve beperkingen (maximale hoeveelheden) voor de periode vanaf 2009 worden vastgesteld.

(4)

Aangezien de omstandigheden die tot de kwantitatieve beperkingen voor 2007 en 2008 hebben geleid vrijwel onveranderd zijn, is het passend de kwantitatieve beperkingen voor 2009 op hetzelfde niveau als die voor 2007 en 2008 vast te stellen.

(5)

Er moet worden voorzien in middelen voor het beheer van deze regeling in de Gemeenschap, op zodanige wijze dat door zoveel mogelijk gelijksoortige bepalingen de uitvoering van de nieuwe overeenkomst vergemakkelijkt wordt.

(6)

Er moet op worden toegezien dat de oorsprong van de betrokken producten wordt gecontroleerd en dat daartoe passende regelingen voor administratieve samenwerking worden opgezet.

(7)

Producten die in een vrije zone zijn geplaatst of die zijn ingevoerd in het kader van het stelsel van douane-entrepots, de regeling tijdelijke invoer of de regeling actieve veredeling (schorsingssysteem), moeten niet worden afgeboekt op de voor deze producten vastgestelde maximale hoeveelheid.

(8)

Voor de doeltreffende toepassing van deze verordening is het nodig dat voor het in het vrije verkeer te brengen van de betrokken producten in de Gemeenschap een communautaire invoervergunning vereist is.

(9)

Om te waarborgen dat de maximale hoeveelheden niet worden overschreden, moet een procedure voor het beheer ervan worden ingesteld, die inhoudt dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten pas een invoervergunning afgeven nadat zij van de Commissie bevestiging hebben gekregen dat er binnen de kwantitatieve beperking in kwestie nog voldoende ruimte is,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Deze verordening is van toepassing op de invoer in de Gemeenschap van de in bijlage I vermelde ijzer- en staalproducten van oorsprong uit de Republiek Kazachstan.

2.   De ijzer- en staalproducten worden ingedeeld in de in bijlage I vastgestelde productgroepen.

3.   De indeling van de in bijlage I vermelde producten geschiedt op basis van de gecombineerde nomenclatuur (GN), die is vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (5).

4.   De oorsprong van de in lid 1 bedoelde producten wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen die hiervoor in de Gemeenschap gelden.

Artikel 2

1.   De invoer in de Gemeenschap van de in bijlage I vermelde producten van oorsprong uit de Republiek Kazachstan is onderworpen aan de in bijlage V vastgestelde jaarlijkse kwantitatieve beperkingen (maximale hoeveelheden). Wanneer de in bijlage I vermelde producten van oorsprong uit de Republiek Kazachstan in de Gemeenschap in het vrije verkeer worden gebracht, moet een certificaat van oorsprong overeenkomstig bijlage II en een door de autoriteiten van de lidstaten overeenkomstig artikel 4 afgegeven invoervergunning worden overgelegd.

2.   Om te waarborgen dat de hoeveelheden waarvoor invoervergunningen worden afgegeven nooit de totale maximale hoeveelheid voor elke productgroep overschrijden, geven de in bijlage IV vermelde bevoegde autoriteiten de invoervergunningen pas af nadat zij van de Commissie de bevestiging hebben gekregen dat er ten aanzien van het land van uitvoer nog ruimte is binnen de kwantitatieve beperking voor de desbetreffende productgroep van ijzer- en staalproducten, waarvoor een of meer importeurs aanvragen bij die autoriteiten hebben ingediend.

3.   De onder geleide van een vergunning ingevoerde producten worden afgeboekt op de desbetreffende maximale hoeveelheid die is vastgesteld in bijlage V. De goederen worden geacht te zijn verzonden op de datum waarop zij werden geladen in het vervoermiddel waarmee de uitvoer plaatsvindt.

Artikel 3

1.   De in bijlage V genoemde kwantitatieve beperkingen zijn niet van toepassing op producten die in een vrije zone of een vrij entrepot worden geplaatst of die worden ingevoerd in het kader van het stelsel van douane-entrepots, de regeling tijdelijke invoer of de regeling actieve veredeling (schorsingssysteem).

2.   Wanneer de in lid 1 bedoelde producten later in het vrije verkeer worden gebracht, hetzij in ongewijzigde staat, hetzij na be- of verwerking, is artikel 2, lid 2, van toepassing en worden de aldus in het vrije verkeer gebrachte producten afgeboekt op de desbetreffende in bijlage V vermelde maximale hoeveelheid.

Artikel 4

1.   Voor de toepassing van artikel 2, lid 2, geven de in bijlage IV vermelde bevoegde autoriteiten van de lidstaten, voordat zij een invoervergunning afgeven, de Commissie kennis van de hoeveelheden waarvoor zij met originele uitvoervergunningen gestaafde aanvragen voor een invoervergunning hebben ontvangen. De Commissie laat per omgaande weten of de aangevraagde hoeveelheden beschikbaar zijn voor invoer, in de volgorde waarin zij de kennisgevingen van de lidstaten heeft ontvangen (op basis van het beginsel dat wie het eerst komt, het eerst maalt).

2.   De in de kennisgevingen aan de Commissie vervatte aanvragen zijn geldig indien daarin voor elk geval duidelijk is vermeld: het land van uitvoer, de betrokken productcode, de in te voeren hoeveelheden, het nummer van de uitvoervergunning, het contingentjaar en de lidstaat waar de producten in het vrije verkeer zullen worden gebracht.

3.   Voor zover mogelijk geeft de Commissie de desbetreffende autoriteiten bevestiging van de totale hoeveelheid die in de ter kennis gebrachte aanvragen voor elke productgroep is aangegeven.

4.   Wanneer de bevoegde autoriteiten ervan kennis nemen dat een bepaalde hoeveelheid tijdens de geldigheidsduur van de invoervergunning ongebruikt blijft, delen zij dit de Commissie onmiddellijk mede. Die ongebruikte hoeveelheden worden automatisch overgeboekt naar de resterende hoeveelheden van de totale communautaire maximale hoeveelheid voor elke productgroep.

5.   De in de leden 1 tot en met 4 bedoelde kennisgevingen worden langs elektronische weg gedaan via het voor dit doel opgezette geïntegreerde netwerk, tenzij het om dwingende technische redenen noodzakelijk is tijdelijk andere communicatiemiddelen te gebruiken.

6.   De invoervergunningen of gelijkwaardige documenten worden afgegeven overeenkomstig de artikelen 12 tot en met 16.

7.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten stellen de Commissie ervan in kennis wanneer zij reeds afgegeven invoervergunningen of gelijkwaardige documenten annuleren in gevallen waarin de overeenkomstige uitvoervergunningen door de bevoegde autoriteiten van de Republiek Kazachstan zijn ingetrokken of geannuleerd. Indien de Commissie of de bevoegde autoriteiten van een lidstaat door de bevoegde autoriteiten van de Republiek Kazachstan echter pas van de intrekking of annulering van een uitvoervergunning in kennis zijn gesteld nadat de betrokken producten in de Gemeenschap zijn ingevoerd, worden de betrokken hoeveelheden in mindering gebracht op de desbetreffende kwantitatieve beperking in bijlage V.

Artikel 5

1.   Indien de Commissie aanwijzingen heeft dat bij de invoer in de Gemeenschap van de in bijlage I vermelde producten van oorsprong uit de Republiek Kazachstan de in artikel 2 bedoelde kwantitatieve beperkingen door middel van overlading, routeverlegging of anderszins zijn ontweken, en dat derhalve de nodige aanpassingen moeten worden verricht, verzoekt zij om overleg, teneinde tot overeenstemming te komen over de noodzakelijke aanpassing van de desbetreffende kwantitatieve beperking.

2.   In afwachting van de resultaten van het in lid 1 bedoelde overleg kan de Commissie de Republiek Kazachstan verzoeken de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de na het overleg overeengekomen kwantitatieve beperkingen kunnen worden aangepast.

3.   Indien de Gemeenschap en de Republiek Kazachstan geen bevredigende oplossing vinden en de Commissie vaststelt dat er duidelijk bewijs van ontwijking voorhanden is, brengt de Commissie een overeenkomstige hoeveelheid producten van oorsprong uit de Republiek Kazachstan in mindering op de kwantitatieve beperkingen.

Artikel 6

1.   Een door de bevoegde autoriteiten van de Republiek Kazachstan af te geven uitvoervergunning is vereist voor alle zendingen van ijzer- en staalproducten waarop de in bijlage V vermelde kwantitatieve beperkingen van toepassing zijn, totdat de maximale hoeveelheden zijn bereikt.

2.   De importeur legt het origineel van de uitvoervergunning over met het oog op de afgifte van de in artikel 12 bedoelde invoervergunning.

Artikel 7

1.   De uitvoervergunning voor producten waarop een kwantitatieve beperking van toepassing is, wordt opgesteld overeenkomstig het specimen in bijlage II en vermeldt onder meer dat de betrokken hoeveelheid van de maximale hoeveelheid voor de betrokken productgroep is afgeboekt.

2.   Elke uitvoervergunning betreft slechts één van de productgroepen in bijlage I.

Artikel 8

De uitgevoerde producten worden afgeboekt op de desbetreffende in bijlage V vermelde maximale hoeveelheden en verzonden in de zin van artikel 2, lid 3.

Artikel 9

1.   De in artikel 6 bedoelde uitvoervergunning mag kopieën bevatten, wanneer deze duidelijk als zodanig zijn aangeduid. De uitvoervergunning en de kopieën daarvan, alsook het certificaat van oorsprong en de kopieën daarvan worden in het Engels gesteld.

2.   Indien de in lid 1 bedoelde documenten met de hand worden ingevuld, gebeurt dit met inkt en in blokletters.

3.   De afmetingen van de uitvoervergunningen of gelijkwaardige documenten zijn 210 × 297 mm. Het te gebruiken papier is wit, houtvrij, zodanig gelijmd dat het goed te beschrijven is en weegt ten minste 25 g/m2. Elk deel is voorzien van een geguillocheerde onderdruk die elke vervalsing met mechanische of chemische middelen zichtbaar maakt.

4.   Slechts het origineel wordt door de bevoegde autoriteiten in de Gemeenschap als geldig erkend voor de invoer overeenkomstig het bepaalde in deze verordening.

5.   Elke uitvoervergunning of elk gelijkwaardig document is ter identificatie van een al dan niet voorgedrukt gestandaardiseerd volgnummer voorzien.

6.   Dit volgnummer is als volgt samengesteld:

twee letters die het land van uitvoer aangeven:

KZ

=

Republiek Kazachstan;

twee letters die de lidstaat van de beoogde bestemming aangeven:

BE

=

België

BG

=

Bulgarije

CZ

=

Tsjechië

DK

=

Denemarken

DE

=

Duitsland

EE

=

Estland

IE

=

Ierland

GR

=

Griekenland

ES

=

Spanje

FR

=

Frankrijk

IT

=

Italië

CY

=

Cyprus

LV

=

Letland

LT

=

Litouwen

LU

=

Luxemburg

HU

=

Hongarije

MT

=

Malta

NL

=

Nederland

AT

=

Oostenrijk

PL

=

Polen

PT

=

Portugal

RO

=

Roemenië

SI

=

Slovenië

SK

=

Slowakije

FI

=

Finland

SE

=

Zweden

GB

=

Verenigd Koninkrijk;

een getal van één cijfer dat het contingentjaar aangeeft en dat met het laatste cijfer van dat jaar overeenkomt, bijvoorbeeld „9” voor 2009;

een getal van twee cijfers dat het kantoor van afgifte in het land van uitvoer aanduidt;

een uit vijf cijfers bestaand volgnummer uit de reeks 00 001-99 999, dat aan de lidstaat van bestemming wordt toegekend.

Artikel 10

De uitvoervergunning mag worden afgegeven na verzending van de producten waarop zij betrekking heeft. In dat geval wordt op de documenten de vermelding „issued retrospectively” aangebracht.

Artikel 11

In geval van diefstal, verlies of vernietiging van een uitvoervergunning kan de exporteur de bevoegde autoriteit die het document heeft afgegeven, verzoeken een duplicaat op te stellen aan de hand van de uitvoerdocumenten waarover hij beschikt.

Op het aldus afgegeven duplicaat wordt het woord „duplicate” vermeld. Het draagt de datum van de oorspronkelijke vergunning.

Artikel 12

1.   Voor zover de Commissie overeenkomstig artikel 4 heeft bevestigd dat de gevraagde hoeveelheid nog binnen de desbetreffende maximale hoeveelheid beschikbaar is, geven de bevoegde autoriteiten van de lidstaten een invoervergunning af binnen vijf werkdagen na de datum waarop de importeur het origineel van de overeenkomstige uitvoervergunning heeft overgelegd. De uitvoervergunning moet uiterlijk op 31 maart van het jaar volgende op dat waarin de goederen zijn verzonden, worden overgelegd. Invoervergunningen worden afgegeven door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat, ongeacht de lidstaat van bestemming die op de uitvoervergunning is vermeld, voor zover de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 4 heeft bevestigd dat de gevraagde hoeveelheid binnen de desbetreffende maximale hoeveelheid beschikbaar is.

2.   De invoervergunningen zijn vier maanden geldig, gerekend vanaf de datum van afgifte. Op met redenen omkleed verzoek van de importeur kunnen de bevoegde autoriteiten van een lidstaat de geldigheidsduur met ten hoogste vier maanden verlengen.

3.   Invoervergunningen worden opgesteld overeenkomstig het model in bijlage III en zijn in het gehele douanegebied van de Gemeenschap geldig.

4.   De aangifte of de aanvraag van de importeur voor een invoervergunning bevat de volgende gegevens:

a)

de volledige naam en het volledige adres van de exporteur;

b)

de volledige naam en het volledige adres van de importeur;

c)

een nauwkeurige omschrijving van de goederen en de Taric-code(s);

d)

het land van oorsprong van de goederen;

e)

het land van verzending;

f)

de productgroep en de betrokken hoeveelheid;

g)

het nettogewicht per Taric-post;

h)

de cif-waarde van de producten, franco grens Gemeenschap, per Taric-post;

i)

de vermelding of het goederen van tweede keuze of mindere kwaliteit betreft;

j)

in voorkomend geval, de datum van betaling, de datum van levering en een afschrift van de vrachtbrief en het koopcontract;

k)

de datum en het nummer van de uitvoervergunning;

l)

voor administratieve doeleinden gebruikte interne codes;

m)

de datum en de handtekening van de importeur.

5.   Importeurs zijn niet verplicht de volledige hoeveelheid waarop een invoervergunning betrekking heeft in één keer in te voeren.

Artikel 13

De door de autoriteiten van de lidstaten afgegeven invoervergunningen zijn alleen geldig voor de hoeveelheid die is vermeld in geldige, door de bevoegde autoriteiten van de Republiek Kazachstan afgegeven uitvoervergunningen die aan de invoervergunningen ten grondslag liggen.

Artikel 14

Invoervergunningen of gelijkwaardige documenten worden door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten zonder onderscheid en overeenkomstig artikel 2, lid 2, afgegeven aan importeurs in de Gemeenschap, ongeacht hun plaats van vestiging in de Gemeenschap en onverminderd andere voorschriften ter zake.

Artikel 15

1.   Indien de Commissie constateert dat de totale hoeveelheid waarvoor de Republiek Kazachstan voor een bepaalde productgroep uitvoervergunningen heeft afgegeven, de voor die productgroep vastgestelde maximale hoeveelheid overschrijdt, worden de bevoegde autoriteiten in de lidstaten onmiddellijk ervan in kennis gesteld dat zij de afgifte van invoervergunningen moeten opschorten. In dat geval treedt de Commissie onverwijld in overleg.

2.   De bevoegde autoriteiten van een lidstaat geven geen invoervergunningen af voor producten van oorsprong uit de Republiek Kazachstan die niet door een overeenkomstig de artikelen 6 tot en met 11 afgegeven uitvoervergunning worden gedekt.

Artikel 16

1.   De formulieren die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten voor de afgifte van de in artikel 12 bedoelde invoervergunningen worden gebruikt, dienen in overeenstemming te zijn met het specimen in bijlage III.

2.   De invoervergunningen en uittreksels daarvan worden opgesteld in twee exemplaren, waarvan het ene, dat het nummer 1 draagt en van de vermelding „exemplaar voor de vergunninghouder” voorzien is, de aanvrager ter hand wordt gesteld, terwijl het andere, dat het nummer 2 draagt en van de vermelding „exemplaar voor de autoriteit van afgifte” voorzien is, wordt bewaard door de autoriteit die de vergunning heeft afgegeven. De bevoegde autoriteiten kunnen voor administratieve doeleinden aan exemplaar nr. 2 extra kopieën toevoegen.

3.   De formulieren worden gedrukt op wit, houtvrij papier, zodanig gelijmd dat het goed te beschrijven is, met een gewicht van 55 tot 65 g/m2. De afmetingen zijn 210 × 297 mm; de regelafstand bedraagt 4,24 mm; de indeling van de formulieren moet strikt in acht worden genomen. Beide zijden van exemplaar nr. 1, dat de eigenlijke vergunning vormt, zijn bovendien voorzien van een rode geguillocheerde onderdruk die elke vervalsing met mechanische of chemische middelen zichtbaar maakt.

4.   De lidstaten dragen zorg voor het drukken van de formulieren. De formulieren mogen ook worden gedrukt door drukkerijen die daartoe zijn aangewezen door de lidstaat waar zij zijn gevestigd. In dat geval moet op elk formulier een verwijzing naar deze aanwijzing voorkomen. Voorts staan op elk formulier de naam en het adres van de drukker of een teken aan de hand waarvan deze kan worden geïdentificeerd.

5.   Bij de afgifte worden de invoervergunningen of de uittreksels van een door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat toegekend afgiftenummer voorzien. Het nummer van de invoervergunning wordt de Commissie elektronisch meegedeeld via het overeenkomstig artikel 4 opgezette geïntegreerde netwerk.

6.   De vergunningen en de uittreksels worden gesteld in de officiële taal of in een van de officiële talen van de lidstaat van afgifte.

7.   In vak 10 vermelden de bevoegde autoriteiten de productgroep van de betrokken ijzer- en staalproducten.

8.   Het teken van de autoriteit van afgifte en dat van de autoriteit van afboeking worden door middel van een stempel aangebracht. Het stempel van de autoriteit van afgifte mag evenwel worden vervangen door een droogstempel, in combinatie met letters en cijfers die door perforatie van de vergunning worden verkregen of die daarop worden gedrukt. De toegewezen hoeveelheid wordt door de autoriteit van afgifte op zodanige wijze vermeld dat geen vervalsing mogelijk is en er geen cijfers of tekens kunnen worden toegevoegd.

9.   De keerzijde van de exemplaren nr. 1 en nr. 2 is voorzien van een vak waarin de hoeveelheden kunnen worden vermeld, hetzij door de douaneautoriteiten bij het vervullen van de invoerformaliteiten, hetzij door de bevoegde administratieve autoriteit bij de afgifte van een uittreksel. Indien de voor de afboekingen op een vergunning of uittreksel bestemde ruimte ontoereikend is, kan de bevoegde autoriteit daaraan één of meer verlengstroken bevestigen met dezelfde vakken als op de keerzijde van de exemplaren nr. 1 en nr. 2 van de vergunning of het uittreksel. De autoriteit die de afboeking verricht, brengt haar stempel op zodanige wijze aan dat dit zich voor de helft op de vergunning of het uittreksel en voor de helft op de verlengstrook bevindt. Indien meer dan een verlengstrook wordt gebruikt, wordt elke verlengstrook en de daaraan voorafgaande verlengstrook op dezelfde wijze gestempeld.

10.   De door de autoriteiten van een lidstaat afgegeven invoervergunningen en uittreksels of aangebrachte vermeldingen en visa hebben in de andere lidstaten dezelfde rechtsgevolgen als de door de autoriteiten van deze lidstaten afgegeven documenten, respectievelijk als de door deze autoriteiten aangebrachte vermeldingen en visa.

11.   Indien noodzakelijk kunnen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat een vertaling van de op de vergunningen of uittreksels aangebrachte vermeldingen in de officiële taal of in een van de officiële talen van die lidstaat verlangen.

Artikel 17

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij is van toepassing vanaf 1 januari 2009. Indien Kazachstan toetreedt tot de WTO, verstrijkt deze verordening vanaf de datum van toetreding (6).

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 december 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

B. KOUCHNER


(1)  PB L 196 van 28.7.1999, blz. 3.

(2)  PB L 232 van 8.9.2005, blz. 64.

(3)  PB L 360 van 19.12.2006, blz. 1.

(4)  PB L 337 van 21.12.2007, blz. 2.

(5)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.

(6)  De datum van verstrijken wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.


BIJLAGE I

SA GEWALSTE PLATTE PRODUCTEN

SA1. Coils

 

7208100000

 

7208250000

 

7208260000

 

7208270000

 

7208360000

 

7208370010

 

7208370090

 

7208380010

 

7208380090

 

7208390010

 

7208390090

 

7211140010

 

7211190010

 

7219110000

 

7219121000

 

7219129000

 

7219131000

 

7219139000

 

7219141000

 

7219149000

 

7225301000

 

7225303010

 

7225309000

 

7225401510

 

7225502010

SA2. Zware plaat

 

7208400010

 

7208512000

 

7208519100

 

7208519800

 

7208529100

 

7208521000

 

7208529900

 

7208531000

 

7211130000

SA3. Andere gewalste platte producten

 

7208400090

 

7208539000

 

7208540000

 

7208908010

 

7209150000

 

7209161000

 

7209169000

 

7209171000

 

7209179000

 

7209181000

 

7209189100

 

7209189900

 

7209250000

 

7209261000

 

7209269000

 

7209271000

 

7209279000

 

7209281000

 

7209289000

 

7209908010

 

7210110010

 

7210122010

 

7210128010

 

7210200010

 

7210300010

 

7210410010

 

7210490010

 

7210500010

 

7210610010

 

7210690010

 

7210701010

 

7210708010

 

7210903010

 

7210904010

 

7210908091

 

7211140090

 

7211190090

 

7211232010

 

7211233010

 

7211233091

 

7211238010

 

7211238091

 

7211290010

 

7211908010

 

7212101000

 

7212109011

 

7212200011

 

7212300011

 

7212402010

 

7212402091

 

7212408011

 

7212502011

 

7212503011

 

7212504011

 

7212506111

 

7212506911

 

7212509013

 

7212600011

 

7212600091

 

7219211000

 

7219219000

 

7219221000

 

7219229000

 

7219230000

 

7219240000

 

7219310000

 

7219321000

 

7219329000

 

7219331000

 

7219339000

 

7219341000

 

7219349000

 

7219351000

 

7219359000

 

7225401290

 

7225409000


BIJLAGE II

Image

Image

Image

Image


BIJLAGE III

Image

Image

Image

Image


BIJLAGE IV

СПИСЪК НА КОМПЕТЕНТНИТЕ НАЦИОНАЛНИ ОРГАНИ

LISTA DE LAS AUTORIDADES NACIONALES COMPETENTES

SEZNAM PŘÍSLUŠNÝCH VNITROSTÁTNÍCH ORGÁNŮ

LISTE OVER KOMPETENTE NATIONALE MYNDIGHEDER

LISTE DER ZUSTÄNDIGEN BEHÖRDEN DER MITGLIEDSTAATEN

PÄDEVATE RIIKLIKE ASUTUSTE NIMEKIRI

ΔΙΕΥΘΥΝΣΕΙΣ ΤΩΝ ΑΡΧΩΝ ΕΚΔΟΣΗΣ ΑΔΕΙΩΝ ΤΩΝ ΚΡΑΤΩΝ ΜΕΛΩΝ

LIST OF THE COMPETENT NATIONAL AUTHORITIES

LISTE DES AUTORITÉS NATIONALES COMPÉTENTES

ELENCO DELLE COMPETENTI AUTORITÀ NAZIONALI

VALSTU KOMPETENTO IESTĀŽU SARAKSTS

ATSAKINGŲ NACIONALINIŲ INSTITUCIJŲ SĄRAŠAS

AZ ILLETÉKES NEMZETI HATÓSÁGOK LISTÁJA

LISTA TAL-AWTORITAJIET NAZZJONALI KOMPETENTI

LIJST VAN BEVOEGDE NATIONALE INSTANTIES

WYKAZ WŁAŚCIWYCH ORGANÓW KRAJOWYCH

LISTA DAS AUTORIDADES NACIONAIS COMPETENTES

LISTA AUTORITĂȚILOR NAȚIONALE COMPETENTE

ZOZNAM PRÍSLUŠNÝCH ŠTÁTNYCH ORGÁNOV

SEZNAM PRISTOJNIH NACIONALNIH ORGANOV

LUETTELO TOIMIVALTAISISTA KANSALLISISTA VIRANOMAISISTA

FÖRTECKNING ÖVER BEHÖRIGA NATIONELLA MYNDIGHETER

 

BELGIQUE/BELGIË

Service public fédéral de l'économie, des PME, des classes moyennes et de l'énergie

Direction générale du potentiel économique

Service des licences

Rue de Louvain 44

B-1000 Bruxelles

Fax (32-2) 277 50 63

Federale Overheidsdienst Economie, KMO,

Middenstand & Energie

Algemene Directie Economisch Potentieel

Dienst Vergunningen

Leuvenseweg 44

B-1000 Brussel

Fax (32-2) 277 50 63

 

DANMARK

Erhvervs- og Byggestyrelsen

Økonomi- og Erhvervsministeriet

Langelinie Allé 17

DK-2100 København Ø

Fax: (45) 35 46 60 01

 

DEUTSCHLAND

Bundesamt für Wirtschaft und Ausfuhrkontrolle,

(BAFA)

Frankfurter Straße 29—35

D-65760 Eschborn 1

Fax: (49) 6196 90 88 00

 

БЪЛГАРИЯ

Министерство на икономиката и енергетиката

дирекция „Регистриране, лицензиране и контрол“

ул. „Славянска“ № 8

1052 София

Факс: (359-2) 981 50 41

Fax (359-2) 980 47 10

 

ČESKÁ REPUBLIKA

Ministerstvo průmyslu a obchodu

Licenční správa

Na Františku 32

CZ-110 15 Praha 1

Fax: (420) 224 21 21 33

 

FRANCE

Ministère de l'économie, des finances et de l'industrie

Direction générale des entreprises

Sous-direction des biens de consommation

Bureau textile-importations

Le Bervil

12, rue Villiot

F-75572 Paris Cedex 12

Fax (33) 153 44 91 81

 

ITALIA

Ministero dello Sviluppo Economico

Direzione Generale per la Politica Commerciale

DIV. III

Viale America, 341

I-00144 Roma

Tel. (39) 06 59 64 24 71/59 64 22 79

Fax (39) 06 59 93 22 35/59 93 26 36

E-mail: polcom3@mincomes.it

 

EESTI

Majandus- ja Kommunikatsiooniministeerium

Harju 11

EE-15072 Tallinn

Faks: +372 631 3660

 

IRELAND

Department of Enterprise, Trade and Employment

Import/Export Licensing, Block C

Earlsfort Centre

Hatch Street

IE-Dublin 2

Fax: +353-1-631 25 62

 

ΕΛΛΑΣ

Υπουργείο Οικονομίας & Οικονομικών

Γενική Διεύθυνση Διεθνούς Οικονομικής Πολιτικής

Διεύθυνση Καθεστώτων Εισαγωγών-Εξαγωγών,

Εμπορικής Άμυνας

Κορνάρου 1

GR-105 63 Αθήνα

Φαξ (30-210) 328 60 94

 

ESPAÑA

Ministerio de Industria, Turismo y Comercio

Secretaría General de Comercio Exterior

Subdirección General de Comercio Exterior de Productos Industriales

Paseo de la Castellana 162

E-28046 Madrid

Fax: +34-91 349 38 31

 

ΚΥΠΡΟΣ

Υπουργείο Εμπορίου, Βιομηχανίας και Τουρισμού

Υπηρεσία Εμπορίου

Μονάδα Έκδοσης Αδειών Εισαγωγής/Εξαγωγής

Οδός Ανδρέα Αραούζου Αρ. 6

CY-1421 Λευκωσία

Φαξ (357) 22 37 51 20

 

LATVIJA

Latvijas Republikas Ekonomikas ministrija

Brīvības iela 55

LV-1519 Rīga

Fakss: +371-728 08 82

 

LIETUVA

Lietuvos Respublikos ūkio ministerija

Prekybos departamentas

Gedimino pr. 38/2

LT-01104 Vilnius

Faks. +370-5-26 23 974

 

LUXEMBOURG

Ministère de l’économie et du commerce extérieur

Office des licences

BP 113

L-2011 Luxembourg

Fax (352) 46 61 38

 

MAGYARORSZÁG

Magyar Kereskedelmi Engedélyezési Hivatal

Margit krt. 85.

HU-1024 Budapest

Fax: (36-1) 336 73 02

 

MALTA

Diviżjoni għall-Kummerċ

Servizzi Kummerċjali

Lascaris

MT-Valletta CMR02

Fax: (356) 25 69 02 99

 

NEDERLAND

Belastingdienst/Douane centrale dienst voor in- en uitvoer

Postbus 30003, Engelse Kamp 2

NL-9700 RD Groningen

Fax (31-50) 523 23 41

 

ÖSTERREICH

Bundesministerium für Wirtschaft und Arbeit

Außenwirtschaftsadministration

Abteilung C2/2

Stubenring 1

A-1011 Wien

Fax: (43-1) 7 11 00/83 86

 

ROMÂNIA

Ministerul pentru Întreprinderi Mici și Mijlocii, Comerț, Turism și Profesii Liberale

Direcția Generală Politici Comerciale

Str. Ion Câmpineanu, nr. 16

București, sector 1

Cod poștal 010036

Tel. (40-21) 315 00 81

Fax (40-21) 315 04 54

e-mail: clc@dce.gov.ro

 

SLOVENIJA

Ministrstvo za finance

Carinska uprava Republike Slovenije

Carinski urad Jesenice

Spodnji plavž 6C

SI-4270 Jesenice

Faks (386-4) 297 44 72

 

SLOVENSKO

Odbor obchodnej politiky

Ministerstvo hospodárstva

Mierová 19

827 15 Bratislava 212

Slovenská republika

Fax: (421-2) 48 54 31 16

 

SUOMI/FINLAND

Tullihallitus

PL 512

FI-00101 Helsinki

Faksi +358-20-492 28 52

Tullstyrelsen

PB 512

FI-00101 Helsingfors

Fax +358-20-492 28 52

 

POLSKA

Ministerstwo Gospodarki

Plac Trzech Krzyży 3/5

00-507 Warszawa

Polska

Fax: (48-22) 693 40 21/693 40 22

 

PORTUGAL

Ministério das Finanças e da Administração Pública

Direcção-Geral das Alfândegas e dos Impostos

Especiais sobre o Consumo

Rua da Alfândega, n.o 5, r/c

P-1149-006 Lisboa

Fax: (+351) 218 81 39 90

 

SVERIGE

Kommerskollegium

Box 6803

S-113 86 Stockholm

Fax (46-8) 30 67 59

 

UNITED KINGDOM

Department of Trade and Industry

Import Licensing Branch

Queensway House — West Precinct

Billingham

UK-TS23 2NF

Fax (44-1642) 36 42 69


BIJLAGE V

KWANTITATIEVE BEPERKINGEN

Producten

Ton per jaar

SA Gewalste platte producten

SA1. Coils

87 125

SA2. Zware plaat

0

SA3. Andere gewalste platte producten

117 875


24.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 348/19


VERORDENING (EG) Nr. 1341/2008 VAN DE RAAD

van 18 december 2008

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1083/2006 inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, wat bepaalde inkomstengenererende projecten betreft

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 161,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien de instemming van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het regelgevende kader voor de programmeringsperiode 2007-2013 is opgesteld en was het voorwerp van onderhandelingen met het oog op de versterking van de vereenvoudiging van de programmering en het beheer van de fondsen, de doeltreffendheid van de steunverlening en de subsidiariteit bij de uitvoering.

(2)

Er is een preciezere en veeleisender aanpak, gebaseerd op de berekening van de maximale subsidiabele uitgaven, ontwikkeld voor de behandeling van de inkomstengenererende projecten, als bedoeld in artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 (3).

(3)

Er is gewezen op verscheidene moeilijkheden bij de toepassing van artikel 55, waaronder een onevenredig grote administratieve last, met name voor de door het Europees Sociaal Fonds medegefinancierde acties en de door het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) of het Cohesiefonds gefinancierde kleine acties.

(4)

Die moeilijkheden kunnen nadelige gevolgen hebben voor het beheerstempo van de acties, met name voor projecten op gebieden die overeenkomen met communautaire prioriteiten zoals milieu, sociale inclusie, onderzoek, innovatie of energie, en vanwege de administratiebelasting. Dat artikel moet bijgevolg worden vereenvoudigd.

(5)

De vereenvoudiging moet gelden voor elk project dat tijdens de programmeringsperiode 2007-2013 financiële steun uit de structuurfondsen of uit het Cohesiefonds ontvangt. Er moet bijgevolg worden voorzien in toepassing met terugwerkende kracht.

(6)

Verordening (EG) nr. 1083/2006 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 wordt lid 5 vervangen door:

„5.   De leden 1 tot en met 4 van dit artikel zijn alleen van toepassing op de door het EFRO of het Cohesiefonds medegefinancierde acties waarvan de totale kosten meer dan 1 000 000 EUR bedragen.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is met ingang van 1 augustus 2006 van toepassing op elke actie die tijdens de programmerings-periode 2007-2013 financiële steun uit de structuurfondsen of uit het Cohesiefonds ontvangt.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 december 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

M. BARNIER


(1)  Instemming betuigd op 16 december 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies uitgebracht op 27 oktober 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.


24.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 348/20


VERORDENING (EG) Nr. 1342/2008 VAN DE RAAD

van 18 december 2008

tot vaststelling van een langetermijnplan voor kabeljauwbestanden en de bevissing van deze bestanden, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 423/2004

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 423/2004 van de Raad van 26 februari 2004 tot vaststelling van herstelmaatregelen voor bepaalde kabeljauwbestanden (2) heeft tot doel ervoor te zorgen dat de kabeljauwbestanden in het Kattegat, de Noordzee met inbegrip van het Skagerrak en het oostelijke deel van het Kanaal, in het gebied ten westen van Schotland en in de Ierse Zee, binnen een tijdsbestek van vijf à tien jaar op een veilige manier worden hersteld tot het door wetenschappers aanbevolen voorzorgsniveau.

(2)

Uit een recent wetenschappelijk advies van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES) komt naar voren dat de vermindering van de vangst van kabeljauw die het gevolg is van het gezamenlijke effect van de totaal toegestane vangsten (TAC's), de technische maatregelen en aanvullende visserijinspanningsmaatregelen, daaronder begrepen toezicht en controle ter voorkoming van de vangst en de aanvoer van kabeljauw die is gevangen in het kader van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij, bij lange na niet voldoende is om de visserijsterfte te verlagen tot het niveau dat nodig is om de kabeljauwbestanden weer op peil te brengen, en dat geen van de vier onder Verordening (EG) nr. 423/2004 vallende kabeljauwbestanden duidelijke tekenen van herstel vertoont, hoewel er met betrekking tot de bestanden in de Noordzee enige verbetering is opgetreden.

(3)

Het lijkt noodzakelijk de regeling aan te scherpen en een langetermijnplan in te voeren teneinde te zorgen voor duurzame exploitatie van de kabeljauwbestanden op basis van de maximale duurzame opbrengst.

(4)

Volgens recente wetenschappelijke artikelen, met name die over langetermijnontwikkelingen van mariene ecosystemen, kunnen wenselijke langetermijnniveaus voor de biomassa niet precies worden vastgesteld. Derhalve moet de doelstelling van het langetermijnplan niet langer gebaseerd worden op de biomassa maar op de visserijsterfte, en dat moet ook gelden bij de vaststelling van de toegestane visserijinspanningsniveaus.

(5)

Het kabeljauwbestand van de Noordzee wordt gedeeld met Noorwegen en wordt gezamenlijk beheerd. De in deze verordening vastgestelde maatregelen moeten naar behoren rekening houden met het overleg met Noorwegen in het kader van de visserijovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen (3).

(6)

Ingeval het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (WTECV) over een bepaalde TAC geen advies kan uitbrengen wegens het ontbreken van voldoende nauwkeurige en representatieve informatie, moeten voorzieningen worden getroffen om ervoor te zorgen dat ondanks de ontoereikende gegevens toch op consequente wijze een TAC kan worden vastgesteld.

(7)

Om ervoor te zorgen dat de streefwaarden voor de visserijsterfte worden gehaald en om ertoe bij te dragen dat zo min mogelijk vis wordt teruggegooid, moeten de vangstmogelijkheden eveneens worden vastgesteld op visserijinspanningsniveaus die overeenstemmen met de meerjarenstrategie. Dergelijke vangstmogelijkheden moeten zo veel mogelijk per type vistuig worden vastgesteld op basis van de huidige visserijpraktijken. Het is aangewezen om te voorzien in een periodieke evaluatie van de doeltreffendheid van het beheerssysteem en om in het bijzonder te garanderen dat de regulering van de visserijinspanning opnieuw wordt bekeken wanneer de kabeljauwbestanden een niveau hebben bereikt dat exploitatie op basis van de maximale duurzame opbrengst mogelijk maakt.

(8)

Er moeten nieuwe mechanismen worden ingevoerd om de vissers ertoe te bewegen mee te doen aan programma's om de vangst van kabeljauw te vermijden. Dergelijke programma's ter vermijding van kabeljauwvangsten of ter vermindering van de teruggooi van kabeljauw hebben meer kans op slagen wanneer zij in overleg met de visserijsector worden ontwikkeld. Deze met de lidstaten ontwikkelde programma's moeten dan ook worden beschouwd als een doeltreffend middel om de duurzaamheid te bevorderen en de ontwikkeling ervan moet worden aangemoedigd. Tevens moeten de lidstaten hun bevoegdheid inzake het verlenen van toestemming tot bevissing van de kabeljauwbestanden uitoefenen teneinde hun vissers ertoe aan te moedigen op een selectievere, voor het milieu minder schadelijke manier te vissen.

(9)

De vaststelling en oplegging van vangstbeperkingen, de vaststelling van een minimumniveau en een voorzorgsniveau voor bestanden, van een niveau van visserijsterfte, alsook van de maximale toegestane visserijinspanning voor elke inspanningsgroep en per lidstaat en de uitsluiting van bepaalde groepen vaartuigen van de in deze verordening opgenomen visserij-inspanningsregeling zijn uitermate belangrijke maatregelen van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Het is gepast dat de Raad zich met betrekking tot deze specifieke aangelegenheden het recht voorbehoudt bepaalde uitvoeringsbevoegdheden rechtstreeks uit te oefenen.

(10)

De maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van sommige bepalingen van deze verordening, met name betreffende de aanpassingen van de visserijinspanningsbeperkingen binnen de door de Raad vastgestelde maximaal toegestane vangstinspanning moeten worden aangenomen overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (4).

(11)

Ter aanvulling van de controlemaatregelen die zijn vervat in Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (5) moeten controlemaatregelen worden ingevoerd om de naleving van de in deze verordening vervatte maatregelen te garanderen.

(12)

Er moeten regels worden vastgesteld om, rekening houdend met de toestand van de betrokken bestanden, het bij deze verordening ingevoerde langetermijnplan aan te merken als een herstelplan in de zin van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (6) en voor de toepassing van artikel 21, onder a), punt i), van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (7) of, als alternatief, als een beheerplan in de zin van artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 en voor de toepassing van artikel 1, onder a), punt iv), van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad.

(13)

Verordening (EG) nr. 423/2004 moet worden ingetrokken en door deze verordening worden vervangen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt een plan vastgesteld voor vier kabeljauwbestanden die overeenkomen met de volgende geografische gebieden:

a)

het Kattegat;

b)

de Noordzee, het Skagerrak en het oostelijke deel van het Kanaal;

c)

het gebied ten westen van Schotland;

d)

de Ierse Zee.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden naast de in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 vastgestelde definities de volgende definities:

a)

„inspanningsgroep”: een beheerseenheid van een lidstaat waarvoor een maximale toegestane visserijinspanning is vastgesteld. Het begrip wordt omschreven met een vistuigcategorie en een gebied (zie bijlage I);

b)

„geaggregeerde inspanningsgroep”: combinatie van alle inspanningsgroepen van de lidstaten met hetzelfde vistuig en in hetzelfde gebied;

c)

„vangst per inspanningseenheid”: de hoeveelheid gevangen kabeljauw, uitgedrukt in levend gewicht, per eenheid visserijinspanning, uitgedrukt in kilowattdagen per jaar;

d)

„passende leeftijdsklasse”: 3, 4 of 5 jaar voor kabeljauw in het Kattegat; 2, 3 of 4 jaar voor kabeljauw in de Ierse Zee, de Noordzee, het Skagerrak en het oostelijke deel van het Kanaal; 2, 3, 4 of 5 jaar voor kabeljauw in het gebied ten westen van Schotland; of andere leeftijdsklassen die geadviseerd worden door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (WTECV).

Artikel 3

Geografische afbakeningen

Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende geografische afbakeningen van geografische gebieden:

a)

„Kattegat”: het deel van ICES-sector IIIa, zoals afgebakend door de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES), dat in het noorden wordt begrensd door een lijn van de vuurtoren van Skagen naar die van Tistlarna en vandaar naar het dichtstbij gelegen punt op de Zweedse kust, en in het zuiden door een lijn van Kaap Hasenoere naar Kaap Gniben, van Korshage naar Spodsbjerg en van Kaap Gilbjerg naar Kullen;

b)

„Noordzee”: ICES-deelgebied IV, ICES-sector IIIa met uitzondering van het Skagerrak en het Kattegat, en het deel van ICES-sector IIa in wateren die onder de soevereiniteit of jurisdictie van lidstaten vallen;

c)

„Skagerrak”: het deel van ICES-sector IIIa dat in het westen wordt begrensd door een lijn van de vuurtoren van Hanstholm naar die van Lindesnes, en in het zuiden door een lijn van de vuurtoren van Skagen naar die van Tistlarna en vandaar naar het dichtstbij gelegen punt op de Zweedse kust;

d)

„het oostelijk deel van het Kanaal”: ICES-sector VIId;

e)

„Ierse Zee”: ICES-sector VIIa;

f)

„het gebied ten westen van Schotland”: ICES-sector VIa en het deel van ICES-sector Vb in wateren die onder de soevereiniteit of jurisdictie van lidstaten vallen.

Artikel 4

Berekening van de visserijinspanning

Voor de toepassing van deze verordening wordt de visserijinspanning van een groep vaartuigen berekend als de som van de producten van de capaciteit in kW per vaartuig en het aantal dagen dat elk vaartuig aanwezig was in een in bijlage I genoemd gebied. Onder een dag aanwezigheid in het gebied wordt een doorlopende periode van 24 uur (of deel daarvan) verstaan gedurende welke een vaartuig buitengaats is en aanwezig in het gebied.

Artikel 5

Doelstelling van het plan

1.   Het in artikel 1 bedoelde plan zorgt voor de duurzame exploitatie van de kabeljauwbestanden op basis van de maximale duurzame opbrengst.

2.   De in lid 1 vastgestelde doelstelling wordt bereikt door de volgende visserijsterfte van kabeljauw per passende leeftijdsklasse niet te overschrijden:

Bestand

Visserijsterfte

Kattegat

0,4

Gebied ten westen van Schotland

0,4

Ierse Zee

0,4

3.   Voor kabeljauw in de Noordzee, het Skagerrak en het oostelijk deel van het Kanaal wordt de in lid 1 vermelde doelstelling bereikt door de in artikel 8 bedoelde visserijsterfte van kabeljauw per passende leeftijdsklasse niet te overschrijden.

HOOFDSTUK II

TOTAAL TOEGESTANE VANGSTEN

Artikel 6

Minimum- en voorzorgsniveaus

Het minimumniveau van de paaibiomassa en het voorzorgsniveau van de paaibiomassa voor elk van de kabeljauwbestanden is als volgt:

Bestand

Minimumniveau van de paaibiomassa in ton

Voorzorgsniveau van de paaibiomassa in ton

Kattegat

6 400

10 500

Noordzee, Skagerrak en oostelijk deel van het Kanaal

70 000

150 000

Gebied ten westen van Schotland

14 000

22 000

Ierse Zee

6 000

10 000

Artikel 7

Procedure voor de vaststelling van TAC's voor kabeljauwbestanden in het Kattegat, het gebied ten westen van Schotland en de Ierse Zee

1.   Elk jaar neemt de Raad een besluit over de TAC voor het volgende jaar voor elk van de kabeljauwbestanden in het Kattegat, het gebied ten westen van Schotland en de Ierse Zee. De TAC wordt berekend door de volgende hoeveelheden af te trekken van de totale opgeviste hoeveelheid kabeljauw die volgens de voorspellingen van het WTECV overeenkomt met de in de leden 2 en 3 bedoelde visserijsterfte:

a)

een hoeveelheid vis die overeenkomt met de verwachte teruggooi van kabeljauw uit het betrokken bestand;

b)

in voorkomend geval een hoeveelheid die overeenkomt met de andere relevante bronnen van kabeljauwsterfte ten gevolge van visserij, die op basis van een voorstel van de Commissie moet worden vastgesteld.

2.   De op het advies van het WTECV gebaseerde TAC's voldoen aan alle hierna volgende voorwaarden:

a)

als de omvang van het bestand op 1 januari van het jaar waarin de TAC van toepassing is, volgens de prognose van het WTECV kleiner is dan het in artikel 6 vastgestelde minimumniveau van de paaibiomassa, wordt de visserijsterfte in het jaar waarin de TAC van toepassing is, met 25 % verlaagd ten opzichte van de visserijsterfte in het voorgaande jaar;

b)

als de omvang van het bestand op 1 januari van het jaar waarin de TAC van toepassing is, volgens de prognose van het WTECV kleiner is dan het in artikel 6 vastgestelde voorzorgsniveau van de paaibiomasa, en even groot is als of groter is dan het in artikel 6 vastgestelde minimumniveau van de paaibiomassa, wordt de visserijsterfte in het jaar waarin de TAC van toepassing is, met 15 % verlaagd ten opzichte van de visserijsterfte in dat voorgaande jaar; en

c)

als de omvang van het bestand op 1 januari van het jaar waarin de TAC van toepassing is, volgens de prognose van het WTECV even groot is als of groter is dan het in artikel 6 vastgestelde voorzorgsniveau van de paaibiomassa, wordt de visserijsterfte in het jaar waarin de TAC van toepassing is, met 10 % verlaagd ten opzichte van de visserijsterfte in dat voorgaande jaar.

3.   Als de toepassing van lid 2, onder b) en c), op basis van het advies van het WTECV, leidt tot een visserijsterfte die lager is dan de in artikel 5, lid 2, vermelde visserijsterfte, stelt de Raad de TAC vast op een niveau dat resulteert in een in dat artikel vermelde visserijsterfte.

4.   Bij de advisering overeenkomstig de leden 2 en 3 gaat het WTECV ervan uit dat het bestand in het jaar vóór het jaar waarin de TAC van toepassing is, wordt bevist met een aanpassing van de visserijsterfte die gelijk is aan de verlaging van de maximaal toegestane visserijinspanning voor dat jaar.

5.   Onverminderd lid 2, onder a), b) en c), en lid 3, stelt de Raad de TAC niet vast op een niveau dat meer dan 20 % onder of boven de in het voorgaande jaar vastgestelde TAC ligt.

Artikel 8

Procedure voor de vaststelling van TAC's voor kabeljauwbestanden in de Noordzee, het Skagerrak en het oostelijk deel van het Kanaal

1.   Elk jaar neemt de Raad een besluit over de TAC's voor de kabeljauwbestanden in de Noordzee, het Skagerrak en het oostelijk deel van het Kanaal. De TAC's worden berekend door de in artikel 7, lid 1, onder a) en onder b), bepaalde regels betreffende de af te trekken hoeveelheden toe te passen.

2.   De TAC's worden aanvankelijk berekend overeenkomstig leden 3 en 5. Met ingang van het jaar waarin de TAC's die het resultaat zijn van de toepassing van de leden 3 en 5, lager zijn dan de TAC's die het resultaat zijn van de toepassing van de leden 4 en 5, worden de TAC's berekend op basis van laatstgenoemde leden.

3.   In eerste instantie liggen de TAC's niet hoger dan een niveau dat overeenstemt met een visserijsterfte uitgedrukt als een percentage van de raming van de visserijsterfte per passende leeftijdsklasse in 2008, en wel als volgt: 75 % wat betreft de TAC's voor 2009, 65 % wat betreft de TAC's voor 2010, en vervolgens een percentage dat voor de volgende jaren telkens met 10 % wordt verlaagd.

4.   Nadien, als de omvang van het bestand op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de TAC's van toepassing zijn:

a)

boven het voorzorgsniveau van de paaibiomassa ligt, moeten de TAC's overeenstemmen met een visserijsterfte van 0,4 per passende leeftijdsklasse;

b)

tussen het minimumniveau van de paaibiomassa en het voorzorgsniveau van de paaibiomassa ligt, mogen de TAC's niet hoger liggen dan een niveau dat overeenstemt met een visserijsterfte per passende leeftijdsklasse berekend aan de hand van de volgende formule:

0,4 — (0,2 × (voorzorgsniveau van de paaibiomassa — paaibiomassa) / (voorzorgsniveau van de paaibiomassa — minimumniveau van de paaibiomassa));

c)

gelijk is aan of kleiner is dan het limietniveau van de paaibiomassa, mogen de TAC's niet hoger liggen dan een niveau dat overeenstemt met een visserijsterfte van 0,2 per passende leeftijdsklasse.

5.   Onverminderd de leden 3 en 4 stelt de Raad de TAC's voor 2010 en de volgende jaren niet vast op een niveau dat meer dan 20 % onder of boven de in het voorgaande jaar vastgestelde TAC's ligt.

6.   Wanneer de in lid 1 bedoelde kabeljauwbestanden gedurende drie opeenvolgende jaren zijn geëxploiteerd op een niveau dat overeenstemt met een visserijsterfte in de buurt van 0,4, evalueert de Commissie de toepassing van dit artikel en stelt zij indien nodig passende maatregelen voor om het artikel te wijzigen teneinde de exploitatie op basis van de maximale duurzame opbrengst te garanderen.

Artikel 9

Procedure voor de vaststelling van TAC's in geval van ontoereikende gegevens

Wanneer het WTECV wegens het ontbreken van voldoende nauwkeurige en representatieve informatie geen advies kan uitbrengen op basis waarvan de Raad de TAC's overeenkomstig artikel 7 en artikel 8 kan vaststellen, besluit de Raad als volgt:

a)

wanneer het WTECV adviseert dat de kabeljauwvangsten tot het laagst mogelijke niveau moeten worden verlaagd, worden TAC's vastgesteld die 25 % lager liggen dan de TAC in het voorgaande jaar;

b)

in alle andere gevallen worden TAC's vastgesteld die 15 % lager liggen dan de TAC in het voorgaande jaar, tenzij het WTECV anders adviseert.

Artikel 10

Aanpassing van de maatregelen

1.   Wanneer het in artikel 5, lid 2, bedoelde streefcijfer voor visserijsterfte is bereikt of ingeval het WTECV in zijn advies constateert dat dat streefcijfer of de in artikel 6 bedoelde minimum- en voorzorgsniveaus van de paaibiomassa of de in artikel 7, lid 2, bedoelde visserijsterfte niet langer volstaan om een laag risico van uitputting van bestanden en een maximale duurzame opbrengst te handhaven, stelt de Raad voor deze niveaus nieuwe waarden vast.

2.   Ingeval het WTECV in zijn advies constateert dat een van de kabeljauwbestanden zich niet naar behoren herstelt, neemt de Raad een besluit:

a)

waarbij hij de TAC voor het betrokken bestand vaststelt op een niveau dat lager ligt dan het in de artikelen 7, 8 en 9 bedoelde niveau;

b)

waarbij hij de maximaal toegestane visserijinspanning vaststelt op een niveau dat lager ligt dan het in artikel 12 bedoelde niveau;

c)

waarbij hij daaraan eventueel voorwaarden verbindt.

HOOFDSTUK III

BEPERKING VAN DE VISSERIJINSPANNING

Artikel 11

Visserijinspanningsregeling

1.   De in de artikelen 7, 8 en 9 bedoelde TAC's worden aangevuld met een visserijinspanningsregeling in het kader waarvan per jaar vangstmogelijkheden in de vorm van visserijinspanning aan de lidstaten worden toegewezen.

2.   De Raad kan, op basis van een Commissievoorstel en de door de lidstaten aangebrachte gegevens alsmede het advies van het WTECV, als bedoeld in lid 3, bepaalde groepen vaartuigen uitsluiten van de toepassing van de visserijinspanningsregeling, op voorwaarde dat:

a)

passende gegevens over de kabeljauwvangsten en -teruggooi beschikbaar zijn om het WTECV in staat te stellen het percentage kabeljauwvangsten voor elke betrokken groep vaartuigen vast te stellen;

b)

het percentage kabeljauwvangsten als beoordeeld door het WTECV niet meer bedraagt dan 1,5 % van de totale vangsten van elke betrokken groep vaartuigen; en

c)

de opneming van deze groepen vaartuigen in de visserijinspanningsregeling een administratieve belasting zou tweegbrengen die niet in verhouding staat tot hun globaal effect op de kabeljauwbestanden.

Indien het WTECV niet in staat is zich ervan te vergewissen dat deze voorwaarden vervuld blijven, neemt de Raad alle betrokken groepen vaartuigen op in de visserijinspanningsregeling.

3.   De lidstaten verstrekken de Commissie en het WTECV jaarlijks passende gegevens om te bewijzen dat de bovengenoemde voorwaarden vervuld zijn en blijven, overeenkomstig de nadere voorschriften die de Commissie daartoe vaststelt.

Artikel 12

Toewijzing van visserijinspanning

1.   De Raad neemt elk jaar per lidstaat een besluit over de maximaal toegestane visserijinspanning voor elke inspanningsgroep.

2.   De maximaal toegestane visserijinspanning wordt berekend op basis van een als volgt vastgestelde uitgangswaarde:

a)

voor het eerste jaar waarin deze verordening van toepassing is, wordt op basis van het advies van het WTECV voor elke inspanningsgroep de gemiddelde in kilowattagen uitgedrukte visserijinspanning in de jaren 2004-2006 of 2005-2007 — door de betrokken lidstaat te kiezen — als uitgangswaarde aangehouden;

b)

voor de daaropvolgende jaren waarin deze verordening van toepassing is, is de uitgangswaarde gelijk aan de maximaal toegestane visserijinspanning in het voorgaande jaar.

3.   De beslissing aangaande de inspanningsgroepen waarvoor een jaarlijkse aanpassing van de maximaal toegestane visserijinspanning wordt toegepast, wordt als volgt genomen:

a)

De hoeveelheden kabeljauw die gevangen worden door vaartuigen van elke inspanningsgroep, worden vastgesteld op basis van de gegevens die de lidstaten meedelen krachtens de artikelen 18, 19 en 20 van Verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad van 25 februari 2008 betreffende de instelling van een communautair kader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het gemeenschappelijk visserijbeleid (8).

b)

Voor elk van de in bijlage I vermelde gebieden met de geaggregeerde inspanningsgroepen en de door hen gevangen hoeveelheden kabeljauw, inclusief overboord gezette vis, wordt een lijst opgemaakt. Op die lijst worden de gevangen hoeveelheden van elke inspanningsgroep van klein naar groot gerangschikt.

c)

De totale hoeveelheden van gevangen kabeljauw van de overeenkomstig punt b) opgestelde lijsten worden als volgt berekend: voor elke geaggregeerde inspanningsgroep worden de som berekend van de door die groep gevangen hoeveelheid kabeljauw en de in de vorige lijst vermelde door alle geaggregeerde inspanningsroepen gevangen hoeveelheden.

d)

De overeenkomstig punt c) berekende totale hoeveelheid gevangen vis wordt berekend als een percentage van de totale hoeveelheid kabeljauw die alle geaggregeerde inspanningsgroepen in hetzelfde gebied hebben gevangen.

4.   Voor geaggregeerde inspanningsgroepen waarvan het overeenkomstig lid 3, onder b), berekende percentage van de totale hoeveelheid gevangen vis tenminste 20 % bedraagt, moet op de betrokken inspanningsgroepen een jaarlijkse aanpassing worden toegepast. De maximaal toegestane visserijinspanning voor de betrokken groepen wordt als volgt berekend:

a)

wanneer artikel 7 of artikel 8 van toepassing is, wordt op de uitgangswaarde hetzelfde aanpassingspercentage toegepast als het in artikel 7 of artikel 8 voor de visserijsterfte vastgestelde percentage;

b)

wanneer artikel 9 van toepassing is, wordt op de uitgangswaarde hetzelfde aanpasingspercentage toegepast als dat waarmee de TAC wordt verlaagd.

5.   Voor andere dan de in lid 4 genoemde inspanningsgroepen wordt de maximaal toegestane visserijinspanning gehandhaafd op het niveau van de uitgangswaarde.

Artikel 13

Toewijzing van aanvullende visserijinspanning voor bijzonder selectief vistuig en kabeljauw mijdende visreizen

1.   De lidstaten mogen de maximaal toegestane visserijinspanning, onder de in de leden 2 tot en met 7 vermelde voorwaarden, verhogen voor inspanningsgroepen waarvoor de inspanning is aangepast overeenkomstig artikel 12, lid 4.

2.   De maximaal toegestane visserijinspanning mag worden verhoogd voor inspanningsgroepen waarin de visserijactiviteit van een of meer vaartuigen:

a)

uitgevoerd wordt met slechts één gereglementeerd vistuig aan boord dat technische kenmerken heeft die er, volgens een door het WTECV goedgekeurde wetenschappelijke studie, voor zorgen dat minder dan 1 % kabeljauw wordt gevangen (bijzonder selectief vistuig), of

b)

resulteert in een vangstsamenstelling van minder dan 5 % kabeljauw per visreis (kabeljauw mijdende visreizen);

c)

uitgevoerd wordt in overeenstemming met een plan ter vermijding van kabeljauwvangsten of een plan ter vermindering van de teruggooi van kabeljauw, waardoor de visserijsterfte van kabeljauw bij de deelnemende vaartuigen ten minste even sterk vermindert als met de in artikel 12, lid 4, bedoelde aanpassing van de inspanning; of

d)

uitgevoerd wordt in het gebied ten westen van Schotland, ten westen van een lijn die wordt getrokken door de punten met de in bijlage IV vermelde geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden, op voorwaarde dat de deelnemende vaartuigen uitgerust zijn met een satellietvolgsysteem (VMS).

3.   De in lid 2 bedoelde vaartuigen worden frequenter gecontroleerd, met name op:

a)

het exclusieve gebruik van bijzonder selectief vistuig tijdens de visreizen bedoeld in lid 2, onder a);

b)

de hoeveelheid overboord gezette vis in overeenstemming met lid 2, onder b);

c)

de vermindering van de visserijsterfte in overeenstemming met lid 2, onder c);

d)

de omvang van de vangsten en de teruggooi ten westen van de in lid 2, onder d), bedoelde lijn,

zulks met inachtneming van de regelingen voor het regelmatig verstrekken van informatie aan de lidstaat over de naleving van de speciale voorwaarden die in die punten zijn vastgelegd.

4.   De verhoging van de visserijinspanning op grond van dit artikel wordt berekend voor alle vaartuigen van de betrokken inspanningsgroepen waarvoor de speciale voorwaarden bedoeld in lid 2, onder a), b), c) en d), gelden, en mag niet hoger zijn dan de hoeveelheid die nodig is ter compensatie van de in artikel 12, lid 4, bedoelde inspanningsaanpassing voor het bij die acties gebruikte vistuig.

5.   Elke door een lidstaat verhoogde toewijzing van de visserijinspanning moet uiterlijk 30 april van het jaar waarin de compensatie voor de inspanningsaanpassing plaatsvindt, aan de Commissie worden gemeld. De kennisgeving omvat gegevens over de vaartuigen waarvoor de in lid 2, onder a), b), c) en d), bedoelde voorwaarden gelden, de visserijinspanning per inspanningsgroep die deze vaartuigen volgens de lidstaat dat jaar zullen verrichten, en de voorwaarden waaronder op de inspanning van die vaartuigen toezicht wordt gehouden, met inbegrip van controleregelingen.

6.   De lidstaten delen de Commissie uiterlijk op 1 maart van elk jaar de omvang mee van de inspanningen die het voorgaande jaar tijdens de acties zijn verricht.

7.   De Commissie verzoekt het WTECV om jaarlijks een vergelijking te maken tussen de vermindering in kabeljauwsterfte die het resultaat zou zijn van de toepassing van lid 2, onder c), en de vermindering die naar de verwachtingen van het WTECV het resultaat zou zijn van de in artikel 12, lid 4, bedoelde aanpassing van de inspanning. De Commissie kan in het licht van de vergelijking voorstellen doen voor aanpassingen van de inspanning die het volgende jaar voor de betrokken vistuigcategorie kunnen worden toegepast.

Artikel 14

Verplichtingen van de lidstaten

1.   Iedere lidstaat moet voor de vaartuigen die zijn vlag voeren, een methode vaststellen voor de toewijzing van de maximaal toegestane visserijinspanning aan individuele vaartuigen of een groep vaartuigen, aan de hand van een aantal criteria, zoals

a)

bevordering van goede visserijpraktijken, met inbegrip van verbeterde gegevensverzameling, vermindering van de teruggooi en minimalisering van de gevolgen voor jonge vis;

b)

deelneming aan samenwerkingsprogramma's om onnodige bijvangst van kabeljauw te voorkomen;

c)

geringe effecten op het milieu, met inbegrip van brandstofverbruik en broeikasgasemissies;

d)

evenredigheid met betrekking tot de toewijzing van vangstmogelijkheden in de vorm van visquota.

2.   Voor elk van de in bijlage I vermelde gebieden geeft elke lidstaat speciale visdocumenten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1627/94 van de Raad van 27 juni 1994 tot vaststelling van algemene bepalingen inzake speciale visdocumenten (9) af aan vaartuigen die zijn vlag voeren, en die in dat gebied vissen, en een vistuig gebruiken dat in één van de in bijlage I vermelde vistuigcategorieën valt.

3.   Voor elk van de in bijlage I vermelde gebieden is de in kW uitgedrukte totale capaciteit van de vaartuigen die overeenkomstig lid 2 afgegeven speciale visdocumenten hebben, niet groter dan de maximumcapaciteit van de vaartuigen die in 2006 of 2007 met hetzelfde gereglementeerde tuig en in hetzelfde geografische gebied visten.

4.   Iedere lidstaat stelt een lijst op van de vaartuigen die een in lid 2 bedoeld speciaal visdocument hebben, houdt deze lijst bij en stelt deze via zijn officiële website beschikbaar voor de Commissie en de overige lidstaten.

Artikel 15

Regulering van de visserijinspanning

De lidstaten houden toezicht op de capaciteit en de activiteit van hun vloot per inspanningsgroep, en nemen gepaste maatregelen zodra de overeenkomstig artikel 12 vastgestelde maximaal toegestane visserijinspanning vrijwel is bereikt, zodat de inspanning de vastgestelde limieten niet overschrijdt.

Artikel 16

Uitwisseling van maximaal toegestane visserijinspanning tussen de lidstaten en nieuwe samenstelling van de inspanning

1.   De overeenkomstig artikel 11 vastgestelde maximaal toegestane visserijinspanning kan door de betrokken lidstaten worden aangepast met het oog op:

a)

het ruilen van vangstmogelijkheden op grond van artikel 20, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2371/2002; en

b)

nieuwe toewijzingen en/of verlagingen op grond van artikel 23, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 en artikel 21, lid 4, artikel 23, lid 1, en artikel 32, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2847/93.

2.   De overeenkomstig artikel 12 vastgestelde maximaal toegestane visserijinspanning kan worden aangepast door een lidstaat die de uitwisseling van quota in een van de in artikel 3 genoemde gebieden staakt, voor zover deze lidstaat deze uitwisseling placht te gebruiken tijdens de referentieperiode voor het vaststellen van de uitgangswaarden bedoeld in artikel 12, lid 2, en in een van de betrokken inspanningsgroepen een extra inspanning moet leveren om het teruggekregen quotum te kunnen gebruiken. Deze nieuwe samenstelling van de inspanning gaat gepaard met een verlaging van de totaal toegestane visserijinspanning voor de lidstaat die het quotum heeft teruggegeven aan de ontvangende lidstaat, afhankelijk van het quotum dat zijn inspanningsgroepen minder mogen vissen, tenzij de lidstaat die het quotum heeft teruggegeven de daarmee overeenstemmende inspanning niet heeft gebruikt voor het vaststellen van bovengenoemde uitgangswaarden.

3.   Onverminderd artikel 17, lid 2, kunnen de lidstaten in 2009 de hun toegewezen visserijinspanning wijzigen door visserijinspanning en -capaciteit tussen de in artikel 3 bedoelde geografische gebieden over te dragen, mits deze overdracht in artikel 13, lid 2, onder a) en b), bedoelde visserijactiviteiten behelst. Dergelijke overdrachten moeten ter kennis van de Commissie worden gebracht. De in artikel 12, lid 2, onder a), bedoelde maximaal toegestane visserijinspanning wordt dienovereenkomstig gewijzigd.

Artikel 17

Uitwisseling van maximaal toegestane visserijinspanning tussen inspanningsgroepen

1.   Een lidstaat kan de hem toegewezen visserijinspanning wijzigen door visserijcapaciteit tussen inspanningsgroepen over te dragen, onder de in de leden 2, 3, 4 en 5 bedoelde voorwaarden.

2.   De overdracht is toegestaan tussen vistuigcategorieën, maar niet tussen geografische gebieden, indien de betrokken lidstaat de Commissie informatie verschaft over de gemiddelde vangst van de laatste drie jaar per inspanningseenheid van zijn donerende en ontvangende vistuigcategorie.

3.   Wanneer de vangst per inspanningseenheid van de donerende vistuigcategorie groter is dan die van de ontvangende vistuigcategorie, vindt de overdracht in de regel plaats op basis van 1 kilowattdag voor 1 kilowattdag.

4.   Wanneer de vangst per inspanningsgroep van de donerende vistuigcategorie kleiner is dan die van de ontvangende vistuigcategorie, past de lidstaat een correctiefactor toe op de inspanning van de ontvangende vistuigcategorie om de hogere vangst per inspanningseenheid van laatstgenoemde te compenseren.

5.   De Commissie zal het WTCEV verzoeken standaardcorrectiefactoren op te stellen die gebruikt kunnen worden om de overdracht van inspanning tussen vistuigcategorieën met verschillende vangsten per inspanningseenheid te vergemakkelijken.

HOOFDSTUK IV

CONTROLE, INSPECTIE EN BEWAKING

Artikel 18

Verhouding tot Verordening (EEG) nr. 2847/93

De in dit hoofdstuk vastgestelde controlemaatregelen zijn van toepassing ter aanvulling van die van Verordening (EEG) nr. 2847/93.

Artikel 19

Logboekcontroles

1.   Voor vaartuigen die zijn voorzien van VMS-volgapparatuur, gaan de lidstaten aan de hand van de VMS-gegevens na of de in het visserijcontrolecentrum (VCC) ontvangen gegevens in overeenstemming zijn met de in het logboek vermelde activiteiten. Deze kruiscontroles worden in een voor computers leesbare vorm bewaard gedurende een periode van drie jaar.

2.   Elke lidstaat houdt de contactgegevens voor de indiening van logboeken en aanlandingsverklaringen bij en maakt deze gegevens beschikbaar op zijn officiële website.

Artikel 20

Weging van kabeljauw bij de eerste aanlanding ervan

1.   De kapitein van een vissersvaartuig zorgt ervoor dat iedere hoeveelheid kabeljauw van meer dan 300 kg die is gevangen in de in artikel 3 omschreven gebieden en is aangeland in een communautaire haven, vóór de verkoop of alvorens naar elders te worden vervoerd, aan boord of in de aanvoerhaven wordt gewogen. De daarvoor gebruikte weegschalen zijn door de bevoegde nationale autoriteiten goedgekeurd. De uitkomst van de weging wordt gebruikt voor de in artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 bedoelde verklaring.

2.   In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten toestaan dat de weging van de kabeljauw plaatsvindt in een visafslag op het grondgebied van de lidstaat, mits de aanlanding het voorwerp heeft uitgemaakt van een fysieke inspectie, de vis verzegeld is alvorens rechtstreeks naar de plaats van de visafslag te zijn overgebracht en verzegeld blijft tot de weging plaatsvindt. Het vervoersdocument bevat de nadere gegevens omtrent de bij aanlanding verrichte inspectie.

Artikel 21

Streefdoelen voor de inspectie

Elke lidstaat met vaartuigen waarop deze verordening van toepassing is, stelt specifieke streefdoelen voor de inspectie vast. Deze streefdoelen worden periodiek herzien nadat de behaalde resultaten zijn geanalyseerd. De streefdoelen voor de inspectie worden geleidelijk bijgesteld totdat de in bijlage II vastgestelde streefdoelen zijn bereikt.

Artikel 22

Verbod op overlading

De overlading van kabeljauw op zee is verboden in de in artikel 3 omschreven geografische gebieden.

Artikel 23

Nationale controleprogramma's

1.   De lidstaten met vaartuigen waarop deze verordening van toepassing is, stellen een nationaal controleprogramma vast overeenkomstig bijlage III.

2.   Vóór 31 januari van elk jaar stellen de lidstaten met vaartuigen waarop deze verordening van toepassing is, op hun officiële website hun nationale controleprogramma's en een uitvoeringsschema ter beschikking van de Commissie en van de andere lidstaten waarop deze verordening van toepassing is.

3.   Ten minste eenmaal per jaar belegt de Commissie een vergadering van het Comité voor de visserij en de aquacultuur om de naleving en de resultaten van de nationale controleprogramma's voor de kabeljauwbestanden waarop deze verordening betrekking heeft, te evalueren.

Artikel 24

Voorafgaande kennisgeving

1.   Alvorens een communautair vissersvaartuig in een lidstaat een haven binnenvaart of een plaats van aanlanding bereikt met meer dan 1 ton kabeljauw aan boord, stelt de kapitein of zijn vertegenwoordiger de bevoegde autoriteiten van die lidstaat ten minste vier uur vooraf in kennis van:

a)

de naam van de haven of de plaats van aanlanding;

b)

het vermoedelijke tijdstip van aankomst in die haven of op die plaats;

c)

de hoeveelheid van elke soort waarvan meer dan 50 kg levend gewicht aan boord is.

2.   De bevoegde autoriteiten van een lidstaat waar meer dan 1 ton kabeljauw zal worden aangeland, kunnen eisen dat niet met het lossen van de aan boord gehouden vangsten wordt begonnen voordat zij daartoe toestemming hebben gegeven.

3.   De kapitein van een communautair vissersvaartuig of zijn vertegenwoordiger die een aan boord gehouden hoeveelheid vis wil lossen of overladen op zee of wil aanlanden in een haven of op een plaats van aanlanding in een derde land, deelt de in lid 1 bedoelde gegevens ten minste 24 uur vooraf aan de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat mee.

Artikel 25

Aangewezen havens

1.   Bij aanlanding van meer dan 2 ton kabeljauw in de Gemeenschap vanaf een communautair vissersvaartuig ziet de kapitein van dit vissersvaartuig erop toe dat de kabeljauw uitsluitend in daartoe aangewezen havens wordt aangeland.

2.   Elke lidstaat wijst de havens aan waar aanlandingen van meer dan 2 ton kabeljauw mogen plaatsvinden.

3.   Elke lidstaat maakt op zijn openbare website de lijst bekend van aangewezen havens en de desbetreffende inspectie- en controleprocedures voor die havens, met inbegrip van de omstandigheden en voorwaarden voor het registreren en melden van de hoeveelheden kabeljauw bij elke aanlanding.

De Commissie geeft deze informatie door aan alle lidstaten.

Artikel 26

Toegestane afwijking bij de raming van de in het logboek vermelde hoeveelheden

In afwijking van artikel 5, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2807/83 van de Commissie van 22 september 1983 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de registratie van gegevens over de visvangst van de lidstaten (10), bedraagt de toegestane tolerantiemarge bij de raming van de aan boord aanwezige hoeveelheden kabeljauw 8 % van de in het logboek geregistreerde hoeveelheid.

Artikel 27

Gescheiden opslag van kabeljauw

Het is verboden voor communautaire vissersvaartuigen om containers aan boord te hebben waarin hoeveelheden kabeljauw met andere soorten mariene organismen vermengd zijn. Containers met kabeljauw moeten gescheiden van andere containers in het ruim worden geplaatst.

Artikel 28

Vervoer van kabeljauw

1.   De bevoegde autoriteiten van een lidstaat kunnen eisen dat een hoeveelheid kabeljauw, gevangen in een van de in artikel 3 omschreven geografische gebieden, die voor het eerst wordt aangeland in die lidstaat, in aanwezigheid van controleurs wordt gewogen voordat ze van de haven van eerste aanlanding naar elders wordt vervoerd. Van kabeljauw die voor het eerst wordt aangeland in een krachtens artikel 24 aangewezen haven, worden representatieve monsters die ten minste 20 % van de aangelande hoeveelheid vertegenwoordigen, in aanwezigheid van door de lidstaten erkende controleurs gewogen voordat deze voor eerste verkoop aangeboden en verkocht worden. Te dien einde delen de lidstaten de Commissie binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening nadere gegevens mee betreffende de te gebruiken bemonsteringsmethode.

2.   In afwijking van het bepaalde in artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 moeten alle hoeveelheden kabeljauw van meer dan 50 kg die naar een andere plaats dan die van eerste aanlanding of invoer worden vervoerd, vergezeld gaan van een afschrift van een van de aangiften als bedoeld in artikel 8, lid 1, van genoemde verordening voor de hoeveelheden kabeljauw die worden vervoerd. De in artikel 13, lid 4, onder b), van die verordening bedoelde uitzondering is niet van toepassing.

Artikel 29

Specifieke controleprogramma's

In afwijking van artikel 34 quater, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 kan de looptijd van de specifieke controleprogramma's voor de betrokken kabeljauwbestanden meer dan twee jaar bedragen.

HOOFDSTUK V

BESLUITVORMING EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 30

Besluitvormingsprocedure

Wanneer in deze verordening is bepaald dat besluiten moeten worden genomen door de Raad, beslist de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op basis van een voorstel van de Commissie.

Artikel 31

Wijzigingen van bijlage I

De Commissie kan, op grond van het advies van het WTECV, volgens de in artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 bedoelde procedure bijlage I bij deze verordening wijzigen, met inachtneming van de volgende beginselen:

a)

inspanningsgroepen moeten zo homogeen mogelijk worden vastgesteld, wat betreft de gevangen biologische bestanden, de afmetingen van de als doelsoort of bijvangst gevangen vis, en de gevolgen voor het milieu van de visserijactiviteiten waarmee de inspanningsgroepen zich bezighouden;

b)

het aantal inspanningsgroepen en de omvang ervan moeten kosteneffectief zijn uit een oogpunt van de verhouding tussen de administratieve lasten en de instandhoudingsbehoeften.

Artikel 32

Uitvoeringsbepalingen

Volgens de procedure van artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 kunnen bepalingen ter uitvoering van de artikelen 11, lid 3, 14, 16 en 17 van deze verordening worden vastgesteld.

Artikel 33

Bijstand uit hoofde van het Europees Visserijfonds

1.   Voor elk van de vier in artikel 1 bedoelde kabeljauwbestanden wordt, wat betreft de jaren waarin het bestand kleiner is dan het in artikel 6 bepaalde voorzorgsniveau van de paaibiomassa, het langetermijnplan beschouwd als een herstelplan in de zin van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2371/2002, alsook voor de toepassing van artikel 21, onder a), punt i), van Verordening (EG) nr. 1198/2006.

2.   Voor elk van de vier in artikel 1 bedoelde kabeljauwbestanden wordt, wat betreft de andere dan de in lid 1 bedoelde jaren, het langetermijnplan beschouwd als een beheersplan in de zin van artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2371/2002, alsook voor de toepassing van artikel 21, onder a), punt iv), van Verordening (EG) nr. 1198/2006.

Artikel 34

Evaluatie

Uiterlijk in het derde jaar van toepassing van deze verordening en vervolgens om de drie jaar zolang deze verordening van toepassing is, evalueert de Commissie de gevolgen van de beheersmaatregelen voor de betrokken kabeljauwbestanden en voor de visserij op die bestanden en dient zij indien nodig wijzigingsvoorstellen in, zulks op basis van een advies van het WTECV en na overleg met de betrokken regionale adviesraad.

Artikel 35

Intrekking

Verordening (EG) nr. 423/2004 wordt ingetrokken.

Artikel 36

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 december 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

M. BARNIER


(1)  Advies van 21 oktober 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 70 van 9.3.2004, blz. 8.

(3)  PB L 226 van 29.8.1980, blz. 48.

(4)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(5)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1.

(6)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(7)  PB L 223 van 15.8.2006, blz. 1.

(8)  PB L 60 van 5.2.2008, blz. 1.

(9)  PB L 171 van 6.7.1994, blz. 7.

(10)  PB L 276 van 10.10.1983, blz. 1.


BIJLAGE I

Inspanningsgroepen worden gedefinieerd door een van de in punt 1 vermelde vistuigcategorieën en een van de in punt 2 vermelde geografische gebieden.

1.   Vistuigcategorieën

a)

Bodemtrawls en zegens (OTB, OTT, PTB, SDN, SSC, SPR) met een maaswijdte:

 

TR1 gelijk aan of groter dan 100 mm;

 

TR2 gelijk aan of groter dan 70 mm en kleiner dan 100 mm;

 

TR3 gelijk aan of groter dan 16 mm en kleiner dan 32 mm;

b)

Boomkorren (TBB) met een maaswijdte:

 

BT1 gelijk aan of groter dan 120 mm;

 

BT2 gelijk aan of groter dan 80 mm en kleiner dan 120 mm;

c)

Kieuwnetten, warrelnetten (GN);

d)

Schakelnetten (GT);

e)

Beuglijnen (LL).

2.   Groepen geografische gebieden:

Voor de toepassing van deze bijlage gelden de volgende groepen geografische gebieden:

a)

het Kattegat;

b)

i)

het Skagerrak;

ii)

het deel van ICES-zone IIIa dat niet tot het Skagerrak en het Kattegat behoort;

ICES-zone IV en de EG-wateren van ICES-zone IIa;

iii)

ICES-zone VIId;

c)

ICES-zone VIIa;

d)

ICES-zone VIa.


BIJLAGE II

SPECIFIEKE STREEFDOELEN VOOR DE INSPECTIE

Doelstelling

1.

Elke lidstaat stelt specifieke streefdoelen voor de inspectie vast overeenkomstig deze bijlage.

Strategie

2.

De inspectie en bewaking van de visserijactiviteiten worden toegespitst op de vaartuigen waarvan mag worden verwacht dat zij kabeljauw vangen. Aselecte inspecties van het vervoer en de afzet van kabeljauw worden gebruikt als een aanvullend kruiscontrolemechanisme om te testen of de inspectie en de bewaking doeltreffend zijn.

Prioriteiten

3.

Per type vistuig wordt het prioriteitsniveau bepaald op basis van de geldende vangstmogelijkheden voor de vloten. Om die reden dient iedere lidstaat specifieke prioriteiten te bepalen.

Streefdoelen

4.

Uiterlijk één maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening geven de lidstaten uitvoering aan hun inspectieschema’s met inachtneming van de hierna aangegeven streefdoelen.

De lidstaten specificeren welke steekproefstrategie zal worden toegepast, en beschrijven deze strategie.

Op verzoek van de Commissie wordt haar inzage verleend van het door de lidstaat gebruikte steekproefplan.

a)

Aantal inspecties in de haven

In de regel moet een nauwkeurigheid worden bereikt die ten minste gelijkwaardig is aan die welke zou worden verkregen als met behulp van een eenvoudige aselecte-steekproefmethode inspecties zouden worden verricht die betrekking hebben op 20 % van het totale aantal aanlandingen van kabeljauw in een lidstaat.

b)

Aantal inspecties bij de afzet

Inspectie van 5 % van de op veilingen te koop aangeboden hoeveelheden kabeljauw.

c)

Aantal inspecties op zee

Flexibel streefdoel: vast te stellen na een gedetailleerde analyse van de visserijactiviteit in elk gebied. Streefdoelen voor de inspectie op zee hebben betrekking op het aantal patrouilledagen op zee in de kabeljauwbeheersgebieden, eventueel met een afzonderlijk streefdoel voor de dagen waarop in specifieke gebieden wordt gepatrouilleerd.

d)

Aantal inspecties vanuit de lucht

Flexibel streefdoel: vast te stellen na een gedetailleerde analyse van de visserijactiviteit in elk gebied en met inachtneming van de middelen die de lidstaat ter beschikking staan.


BIJLAGE III

INHOUD VAN DE NATIONALE CONTROLEPROGRAMMA'S

In de nationale controleprogramma's dient onder andere het volgende te worden vastgelegd:

1.   CONTROLEMIDDELEN

Personele middelen

a)

De aantallen inspecteurs die aan de wal en op zee worden ingezet, alsmede de periodes en gebieden waarin zij worden ingezet.

Technische middelen

b)

De aantallen patrouillevaartuigen en vliegtuigen die worden ingezet, alsmede de periodes en gebieden waarin zij worden ingezet.

Financiële middelen

c)

De begrotingsmiddelen die worden toegewezen voor de inzet van personele middelen, patrouillevaartuigen en vliegtuigen.

2.   ELEKTRONISCHE VASTLEGGING EN RAPPORTERING VAN DE GEGEVENS OVER DE VISSERIJACTIVITEITEN

Beschrijving van de systemen die ter naleving van de artikelen 19, 23, 24 en 25 worden gebruikt.

3.   AANWIJZING VAN HAVENS

In voorkomend geval, de lijst van de havens die overeenkomstig artikel 25 zijn aangewezen voor de aanlanding van kabeljauw.

4.   KENNISGEVING VÓÓR AANLANDING

Beschrijving van de systemen die worden gebruikt om toe te zien op de naleving van artikel 24.

5.   CONTROLE VAN DE AANLANDINGEN

Beschrijving van de voorzieningen en/of systemen die worden gebruikt om toe te zien op de naleving van de artikelen 19, 20, 21 en 28.

6.   INSPECTIEPROCEDURES

In de nationale controleprogramma's wordt vermeld welke procedures zullen worden gevolgd:

a)

bij de uitvoering van inspecties op zee en aan de wal;

b)

bij de communicatie met de bevoegde autoriteiten die door andere lidstaten met het nationale controleprogramma voor kabeljauw zijn belast;

c)

bij het gezamenlijk toezicht en de uitwisseling van inspecteurs, met inbegrip van een specificatie van de bevoegdheden van inspecteurs bij activiteiten in wateren van andere lidstaten.


BIJLAGE IV

Lijn als bedoeld in artikel 13, lid 2, onder d)

De lijn als bedoeld in artikel 13, lid 2, onder d), wordt bepaald door de hierna vermelde geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

 

54 °30′NB, 10 °35′WL

 

55 °20′NB, 9 °50′WL

 

55 °30′NB, 9 °20′WL

 

56 °40′NB, 8 °55′WL

 

57 °0′NB, 9 °0′WL

 

57 °20′NB, 9 °20′WL

 

57 °50′NB, 9 °20′WL

 

58 °10′NB, 9 °0′WL

 

58 °40′NB, 7 °40′WL

 

59 °0′NB, 7 °30′WL

 

59 °20′NB, 6 °30′WL

 

59 °40′NB, 6 °5′WL

 

59 °40′NB, 5 °30′WL

 

60 °0′NB, 4 °50′WL

 

60 °15′NB, 4 °0′WL.


24.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 348/34


VERORDENING (EG) Nr. 1343/2008 VAN DE COMMISSIE

van 23 december 2008

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 24 december 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 december 2008.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

CR

110,3

MA

71,6

TR

99,2

ZZ

93,7

0707 00 05

JO

167,2

MA

69,8

TR

134,4

ZZ

123,8

0709 90 70

MA

140,8

TR

110,0

ZZ

125,4

0805 10 20

AR

13,6

BR

44,6

EG

51,8

MA

70,1

TR

83,0

UY

30,6

ZA

57,3

ZW

31,4

ZZ

47,8

0805 20 10

MA

74,9

TR

64,0

ZZ

69,5

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

CN

50,3

IL

66,4

MA

78,8

TR

63,9

ZZ

64,9

0805 50 10

MA

64,0

TR

52,1

ZZ

58,1

0808 10 80

CA

79,3

CN

75,1

MK

37,6

US

93,0

ZA

118,0

ZZ

80,6

0808 20 50

CN

73,2

TR

35,0

US

121,1

ZZ

76,4


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


24.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 348/36


VERORDENING (EG) Nr. 1344/2008 VAN DE COMMISSIE

van 23 december 2008

houdende bekendmaking, voor 2009, van de bij Verordening (EEG) nr. 3846/87 vastgestelde landbouwproductennomenclatuur voor de uitvoerrestituties

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie van 17 december 1987 tot vaststelling van de landbouwproductennomenclatuur voor de uitvoerrestituties (2), en met name op artikel 3, vierde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

De volledige versie van de restitutienomenclatuur die op 1 januari 2009 geldt, zoals die volgt uit de regelgevende bepalingen betreffende uitvoerregelingen voor landbouwproducten, moet worden bekendgemaakt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EEG) nr. 3846/87 wordt als volgt gewijzigd:

1.

Bijlage I wordt vervangen door de tekst in bijlage I bij de onderhavige verordening.

2.

Bijlage II wordt vervangen door de tekst in bijlage II bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 december 2008.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1.


BIJLAGE I

„BIJLAGE I

LANDBOUWPRODUCTENNOMENCLATUUR VOOR DE UITVOERRESTITUTIES

1.   Granen, bepaalde soorten van meel, gries en griesmeel van tarwe of van rogge

GN-code

Omschrijving

Productcode

1001

Tarwe en mengkoren:

 

1001 10 00

– harde tarwe:

 

– – zaaigoed

1001 10 00 9200

– – andere

1001 10 00 9400

ex 1001 90

– andere:

 

– – spelt, zachte tarwe en mengkoren:

 

1001 90 91

– – – zachte tarwe en mengkoren, zaaigoed

1001 90 91 9000

1001 90 99

– – – andere

1001 90 99 9000

1002 00 00

Rogge

1002 00 00 9000

1003 00

Gerst:

 

1003 00 10

– zaaigoed

1003 00 10 9000

1003 00 90

– andere

1003 00 90 9000

1004 00 00

Haver:

 

– zaaigoed

1004 00 00 9200

– andere

1004 00 00 9400

1005

Maïs:

 

ex 1005 10

– zaaigoed:

 

1005 10 90

– – andere

1005 10 90 9000

1005 90 00

– andere

1005 90 00 9000

1007 00

Graansorghoy:

 

1007 00 90

– andere

1007 00 90 9000

ex 1008

Boekweit, gierst (andere dan sorgho) en kanariezaad; andere granen:

 

1008 20 00

– gierst

1008 20 00 9000

1101 00

Meel van tarwe of van mengkoren:

 

– van tarwe:

 

1101 00 11

– – van harde tarwe („durum”)

1101 00 11 9000

1101 00 15

– – van zachte tarwe en spelt:

 

– – – met een asgehalte van 0 t/m 600 mg/100

1101 00 15 9100

– – – met een asgehalte van 601 t/m 900 mg/100 g

1101 00 15 9130

– – – met een asgehalte van 901 t/m 1 100 mg/100 g

1101 00 15 9150

– – – met een asgehalte van 1 101 t/m 1 650 mg/100 g

1101 00 15 9170

– – – met een asgehalte van 1 651 t/m 1 900 mg/100 g

1101 00 15 9180

– – – met een asgehalte hoger dan 1 900 mg/100 g

1101 00 15 9190

1101 00 90

– van mengkoren

1101 00 90 9000

ex 1102

Meel van granen, andere dan van tarwe of van mengkoren:

 

1102 10 00

– roggemeel:

 

– – met een asgehalte van 0 t/m 1 400 mg/100 g

1102 10 00 9500

– – met een asgehalte van 1 401 t/m 2 000 mg/100 g

1102 10 00 9700

– – met een asgehalte hoger dan 2 000 mg/100 g

1102 10 00 9900

ex 1103

Gries, griesmeel en pellets van granen:

 

– gries en griesmeel:

 

1103 11

– – van tarwe:

 

1103 11 10

– – – van harde tarwe („durum”):

 

– – – – met een asgehalte van 0 t/m 1 300 mg/100 g:

 

– – – – – griesmeel waarvan minder dan 10 gewichtspercenten door een zeef met een maaswijdte van 0,160 mm gaan

1103 11 10 9200

– – – – – andere

1103 11 10 9400

– – – – met een asgehalte hoger dan 1 300 mg/100 g

1103 11 10 9900

1103 11 90

– – – van zachte tarwe en spelt:

 

– – – – met een asgehalte van 0 t/m 600 mg/100 g

1103 11 90 9200

– – – – met een asgehalte hoger dan 600 mg/100 g

1103 11 90 9800


2.   Rijst en breukrijst

GN-code

Omschrijving

Productcode

1006

Rijst:

 

1006 20

– gedopte rijst:

 

– – voorgekookte (parboiled) rijst:

 

1006 20 11

– – – rondkorrelige rijst

1006 20 11 9000

1006 20 13

– – – halflangkorrelige rijst

1006 20 13 9000

– – – langkorrelige rijst:

 

1006 20 15

– – – – waarvan de verhouding lengte/breedte groter is dan 2 doch kleiner dan 3

1006 20 15 9000

1006 20 17

– – – – waarvan de verhouding lengte/breedte gelijk is aan of groter dan 3

1006 20 17 9000

– – andere:

 

1006 20 92

– – – rondkorrelige rijst

1006 20 92 9000

1006 20 94

– – – halflangkorrelige rijst

1006 20 94 9000

– – – langkorrelige rijst:

 

1006 20 96

– – – – waarvan de verhouding lengte/breedte groter is dan 2 doch kleiner dan 3

1006 20 96 9000

1006 20 98

– – – – waarvan de verhouding lengte/breedte gelijk is aan of groter dan 3

1006 20 98 9000

1006 30

– halfwitte of volwitte rijst, ook indien gepolijst of geglansd:

 

– – halfwitte rijst:

 

– – – voorgekookte (parboiled) rijst:

 

1006 30 21

– – – – rondkorrelige rijst

1006 30 21 9000

1006 30 23

– – – – halflangkorrelige rijst

1006 30 23 9000

– – – – langkorrelige rijst:

 

1006 30 25

– – – – – waarvan de verhouding lengte/breedte groter is dan 2 doch kleiner dan 3

1006 30 25 9000

1006 30 27

– – – – – waarvan de verhouding lengte/breedte gelijk is aan of groter dan 3

1006 30 27 9000

– – – andere:

 

1006 30 42

– – – – rondkorrelige rijst

1006 30 42 9000

1006 30 44

– – – – halflangkorrelige rijst

1006 30 44 9000

– – – – langkorrelige rijst:

 

1006 30 46

– – – – – waarvan de verhouding lengte/breedte groter is dan 2 doch kleiner dan 3

1006 30 46 9000

1006 30 48

– – – – – waarvan de verhouding lengte/breedte gelijk is aan of groter dan 3

1006 30 48 9000

– – volwitte rijst:

 

– – – voorgekookte (parboiled) rijst:

 

1006 30 61

– – – – rondkorrelige rijst:

 

– – – – – in onmiddellijke verpakkingen met een netto-inhoud van 5 kg of minder

1006 30 61 9100

– – – – – andere

1006 30 61 9900

1006 30 63

– – – – halflangkorrelige rijst:

 

– – – – – in onmiddellijke verpakkingen met een netto-inhoud van 5 kg of minder

1006 30 63 9100

– – – – – andere

1006 30 63 9900

– – – – langkorrelige rijst:

 

1006 30 65

– – – – – waarvan de verhouding lengte/breedte groter is dan 2 doch kleiner dan 3:

 

– – – – – – in onmiddellijke verpakkingen met een netto-inhoud van 5 kg of minder

1006 30 65 9100

– – – – – – andere

1006 30 65 9900

1006 30 67

– – – – – waarvan de verhouding lengte/breedte gelijk is aan of groter dan 3:

 

– – – – – – in onmiddellijke verpakkingen met een netto-inhoud van 5 kg of minder

1006 30 67 9100

– – – – – – andere

1006 30 67 9900

– – – andere:

 

1006 30 92

– – – – rondkorrelige rijst:

 

– – – – – in onmiddellijke verpakkingen met een netto-inhoud van 5 kg of minder

1006 30 92 9100

– – – – – andere

1006 30 92 9900

1006 30 94

– – – – halflangkorrelige rijst:

 

– – – – – in onmiddellijke verpakkingen met een netto-inhoud van 5 kg of minder

1006 30 94 9100

– – – – – andere

1006 30 94 9900

– – – – langkorrelige rijst:

 

1006 30 96

– – – – – waarvan de verhouding lengte/breedte groter is dan 2 doch kleiner dan 3:

 

– – – – – – in onmiddellijke verpakkingen met een netto-inhoud van 5 kg of minder

1006 30 96 9100

– – – – – – andere

1006 30 96 9900

1006 30 98

– – – – – waarvan de verhouding lengte/breedte gelijk is aan of groter dan 3:

 

– – – – – – in onmiddellijke verpakkingen met een netto-inhoud van 5 kg of minder

1006 30 98 9100

– – – – – – andere

1006 30 98 9900

1006 40 00

– breukrijst

1006 40 00 9000


3.   Op basis van granen en rijst verwerkte producten

GN-code

Omschrijving

Productcode

ex 1102

Meel van granen, andere dan van tarwe of van mengkoren:

 

ex 1102 20

– maïsmeel:

 

ex 1102 20 10

– – waarvan het gehalte aan vetstoffen niet meer dan 1,5 gewichtspercent bedraagt:

 

– – – met een gehalte aan vetstoffen van ten hoogste 1,3 gewichtspercent en met een gehalte aan ruwe celstof, berekend op de droge stof, van ten hoogste 0,8 gewichtspercent (2)

1102 20 10 9200

– – – met een gehalte aan vetstoffen van meer dan 1,3 gewichtspercent en ten hoogste 1,5 gewichtspercent en met een gehalte aan ruwe celstof, berekend op de droge stof, van ten hoogste 1 gewichtspercent (2)

1102 20 10 9400

ex 1102 20 90

– – andere:

 

– – – met een gehalte aan vetstoffen van meer dan 1,5 gewichtspercent en ten hoogste 1,7 gewichtspercent en met een gehalte aan ruwe celstof, berekend op de droge stof, van ten hoogste 1 gewichtspercent (2)

1102 20 90 9200

ex 1102 90

– andere:

 

1102 90 10

– – van gerst:

 

– – – met een asgehalte, berekend op de droge stof, van ten hoogste 0,9 gewichtspercent en met een gehalte aan ruwe celstof, berekend op de droge stof, van ten hoogste 0,9 gewichtspercent

1102 90 10 9100

– – – andere

1102 90 10 9900

ex 1102 90 30

– – van haver:

 

– – – met een asgehalte, berekend op de droge stof, van ten hoogste 2,3 gewichtspercenten en met een gehalte aan ruwe celstof, berekend op de droge stof, van ten hoogste 1,8 gewichtspercent, met een vochtgehalte van 11 % of minder en waarvan de peroxydase praktisch onwerkzaam is

1102 90 30 9100

ex 1103

Gries, griesmeel en pellets van granen:

 

– gries en griesmeel:

 

ex 1103 13

– – van maïs:

 

ex 1103 13 10

– – – met een gehalte aan vetstoffen van ten hoogste 1,5 gewichtspercent

 

– – – – met een gehalte aan vetstoffen van ten hoogste 0,9 gewichtspercent en met een gehalte aan ruwe celstof, berekend op de droge stof, van ten hoogste 0,6 gewichtspercent en waarvan niet meer dan 30 % door een zeef met mazen van 315 micrometer valt en niet meer dan 5 % door een zeef met mazen van 150 micrometer valt (3)

1103 13 10 9100

– – – – met een gehalte aan vetstoffen van meer dan 0,9 gewichtspercent en ten hoogste 1,3 gewichtspercent en met een gehalte aan ruwe celstof, berekend op de droge stof, van ten hoogste 0,8 gewichtspercent en waarvan niet meer dan 30 % door een zeef met mazen van 315 micrometer valt en niet meer dan 5 % door een zeef met mazen van 150 micrometer valt (3)

1103 13 10 9300

– – – – met een gehalte aan vetstoffen van meer dan 1,3 gewichtspercent en ten hoogste 1,5 gewichtspercent en met een gehalte aan ruwe celstof, berekend op de droge stof, van ten hoogste 1 gewichtspercent en waarvan niet meer dan 30 % door een zeef met mazen van 315 micrometer valt en niet meer dan 5 % door een zeef met mazen van 150 micrometer valt (3)

1103 13 10 9500

ex 1103 13 90

– – – andere:

 

– – – – met een gehalte aan vetstoffen van meer dan 1,5 gewichtspercent en ten hoogste 1,7 gewichtspercent en met een gehalte aan ruwe celstof, berekend op de droge stof, van ten hoogste 1 gewichtspercent en waarvan niet meer dan 30 % door een zeef met mazen van 315 micrometer valt en niet meer dan 5 % door een zeef met mazen van 150 micrometer valt (3)

1103 13 90 9100

ex 1103 19

– – van andere granen:

 

1103 19 10

– – – van rogge

1103 19 10 9000

ex 1103 19 30

– – – van gerst:

 

– – – – met een asgehalte, berekend op de droge stof, van ten hoogste 1 gewichtspercent en met een gehalte aan ruwe celstof, berekend op de droge stof, van ten hoogste 0,9 gewichtspercent

1103 19 30 9100

ex 1103 19 40

– – – van haver:

 

– – – – met een asgehalte, berekend op de droge stof, van ten hoogste 2,3 gewichtspercenten, met een gehalte aan doppen van 0,1 gewichtspercent of minder, met een vochtgehalte van 11 % of minder en waarvan de peroxydase praktisch onwerkzaam is

1103 19 40 9100

ex 1103 20

– pellets:

 

1103 20 20

– – van gerst

1103 20 20 9000

1103 20 60

– – van tarwe

1103 20 60 9000

ex 1104

Op andere wijze bewerkte granen (bijvoorbeeld gepeld, geplet, in vlokken, gepareld, gesneden of gebroken), andere dan rijst bedoeld bij post 1006; graankiemen, ook indien geplet, in vlokken of gemalen

 

– granen, geplet of in vlokken:

 

ex 1104 12

– – van haver:

 

ex 1104 12 90

– – – vlokken:

 

– – – – met een asgehalte, berekend op de droge stof, van ten hoogste 2,3 gewichtspercenten, met een gehalte aan doppen van 0,1 gewichtspercent of minder, met een vochtgehalte van 12 % of minder en waarvan de peroxydase praktisch onwerkzaam is

1104 12 90 9100

– – – – met een asgehalte, berekend op de droge stof, van ten hoogste 2,3 gewichtspercenten, met een gehalte aan doppen van meer dan 0,1 gewichtspercent en niet meer dan 1,5 gewichtspercent, met een vochtgehalte van 12 % of minder en waarvan de peroxydase praktisch onwerkzaam is

1104 12 90 9300

ex 1104 19

– – van andere granen:

 

1104 19 10

– – – van tarwe

1104 19 10 9000

ex 1104 19 50

– – – van maïs:

 

– – – – vlokken:

 

– – – – – met een gehalte aan vetstoffen, berekend op de droge stof, van ten hoogste 0,9 gewichtspercent en met een gehalte aan ruwe celstof, berekend op de droge stof, van ten hoogste 0,7 gewichtspercent (3)

1104 19 50 9110

– – – – – met een gehalte aan vetstoffen, berekend op de droge stof, van meer dan 0,9 gewichtspercent en ten hoogste 1,3 gewichtspercent en met een gehalte aan ruwe celstof, berekend op de droge stof, van ten hoogste 0,8 gewichtspercent (3)

1104 19 50 9130

– – – van gerst:

 

ex 1104 19 69

– – – – vlokken:

 

– – – – – met een asgehalte, berekend op de droge stof, van ten hoogste 1 gewichtspercent en met een gehalte aan ruwe celstof, berekend op de droge stof, van ten hoogste 0,9 gewichtspercent

1104 19 69 9100

– andere bewerkte granen (bijvoorbeeld gepeld, gepareld, gesneden of gebroken):

 

ex 1104 22

– – van haver:

 

ex 1104 22 20

– – – gepeld:

 

– – – – met een asgehalte, berekend op de droge stof, van ten hoogste 2,3 gewichtspercenten, met een gehalte aan doppen van 0,5 gewichtspercent of minder, met een vochtgehalte van 11 % of minder en waarvan de peroxydase praktisch onwerkzaam is, die beantwoorden aan de in de bijlage van Verordening (EEG) nr. 821/68 van de Commissie (1) voorkomende definitie

1104 22 20 9100

ex 1104 22 30

– – – gepeld en gesneden of gebroken („grutten”):

 

– – – – met een asgehalte, berekend op de droge stof, van ten hoogste 2,3 gewichtspercenten, met een gehalte aan doppen van 0,1 gewichtspercent of minder, met een vochtgehalte van 11 % of minder en waarvan de peroxydase praktisch onwerkzaam is, die beantwoorden aan de in de bijlage van Verordening (EEG) nr. 821/68 van de Commissie (1) voorkomende definitie

1104 22 30 9100

ex 1104 23

– – van maïs:

 

ex 1104 23 10

– – – gepeld, al dan niet gesneden of gebroken:

 

– – – – met een gehalte aan vetstoffen, berekend op de droge stof, van ten hoogste 0,9 gewichtspercent en met een gehalte aan ruwe celstof, berekend op de droge stof, van ten hoogste 0,6 gewichtspercent („grutten”), die beantwoorden aan de in de bijlage van Verordening (EEG) nr. 821/68 van de Commissie (1) voorkomende definitie (3)

1104 23 10 9100

– – – – met een gehalte aan vetstoffen, berekend op de droge stof, van meer dan 0,9 gewichtspercent en ten hoogste 1,3 gewichtspercent en met een gehalte aan ruwe celstof, berekend op de droge stof, van ten hoogste 0,8 gewichtspercent („grutten”), die beantwoorden aan de in de bijlage van Verordening (EEG) nr. 821/68 van de Commissie (1) voorkomende definitie (3)

1104 23 10 9300

1104 29

– – van andere granen:

 

– – – van gerst:

 

ex 1104 29 01

– – – – gepeld:

 

– – – – – met een asgehalte, berekend op de droge stof, van ten hoogste 1 gewichtspercent en met een gehalte aan ruwe celstof, berekend op de droge stof, van ten hoogste 0,9 gewichtspercent, die beantwoorden aan de in de bijlage van Verordening (EEG) nr. 821/68 van de Commissie (1) voorkomende definitie

1104 29 01 9100

ex 1104 29 03

– – – – gepeld en gesneden of gebroken („grutten”):

 

– – – – – met een asgehalte, berekend op de droge stof, van ten hoogste 1 gewichtspercent en met een gehalte aan ruwe celstof, berekend op de droge stof, van ten hoogste 0,9 gewichtspercent, die beantwoorden aan de in de bijlage van Verordening (EEG) nr. 821/68 van de Commissie (1) voorkomende definitie

1104 29 03 9100

ex 1104 29 05

– – – – gepareld:

 

– – – – – met een asgehalte, berekend op de droge stof, van ten hoogste 1 gewichtspercent (zonder talk):

 

– – – – – – eerste categorie, die beantwoorden aan de in de bijlage van Verordening (EEG) nr. 821/68 van de Commissie (1) voorkomende definitie

1104 29 05 9100

– – – – – met een asgehalte, berekend op de droge stof, van ten hoogste 1 gewichtspercent (zonder talk):

 

– – – – – – tweede categorie, die beantwoorden aan de in de bijlage van Verordening (EEG) nr. 821/68 van de Commissie (1) voorkomende definitie

1104 29 05 9300

– – – andere:

 

– – – – gepeld, al dan niet gesneden of gebroken:

 

ex 1104 29 11

– – – – – van tarwe, niet gesneden of gebroken, die beantwoorden aan de in de bijlage van Verordening (EEG) nr. 821/68 van de Commissie (1) voorkomende definitie

1104 29 11 9000

– – – – enkel gebroken:

 

1104 29 51

– – – – – van tarwe

1104 29 51 9000

1104 29 55

– – – – – van rogge

1104 29 55 9000

1104 30

– graankiemen, ook indien geplet, in vlokken of gemalen:

 

1104 30 10

– – van tarwe

1104 30 10 9000

1104 30 90

– – van andere granen

1104 30 90 9000

1107

Mout, ook indien gebrand:

 

1107 10

– niet gebrand:

 

– – van tarwe:

 

1107 10 11

– – – in de vorm van meel

1107 10 11 9000

1107 10 19

– – – andere

1107 10 19 9000

– – andere:

 

1107 10 91

– – – in de vorm van meel

1107 10 91 9000

1107 10 99

– – – andere

1107 10 99 9000

1107 20 00

– gebrand

1107 20 00 9000

ex 1108

Zetmeel en inuline:

 

– zetmeel (4):

 

ex 1108 11 00

– – tarwezetmeel:

 

– – – met een drogestofgehalte van ten minste 87 % en een zuiverheid in de droge stof van ten minste 97 %

1108 11 00 9200

– – – met een drogestofgehalte van ten minste 84 %, doch minder dan 87 %, en een zuiverheid in de droge stof van ten minste 97 % (5)

1108 11 00 9300

ex 1108 12 00

– – maïszetmeel:

 

– – – met een drogestofgehalte van ten minste 87 % en een zuiverheid in de droge stof van ten minste 97 %

1108 12 00 9200

– – – met een drogestofgehalte van ten minste 84 %, doch minder dan 87 %, en een zuiverheid in de droge stof van ten minste 97 % (5)

1108 12 00 9300

ex 1108 13 00

– – aardappelzetmeel:

 

– – – met een drogestofgehalte van ten minste 80 % en een zuiverheid in de droge stof van ten minste 97 %

1108 13 00 9200

– – – met een drogestofgehalte van ten minste 77 %, doch minder dan 80 %, en een zuiverheid in de droge stof van ten minste 97 % (5)

1108 13 00 9300

ex 1108 19

– – ander zetmeel:

 

ex 1108 19 10

– – – rijstzetmeel:

 

– – – – met een drogestofgehalte van ten minste 87 % en een zuiverheid in de droge stof van ten minste 97 %

1108 19 10 9200

– – – – met een drogestofgehalte van ten minste 84 %, doch minder dan 87 %, en een zuiverheid in de droge stof van ten minste 97 % (5)

1108 19 10 9300

ex 1109 00 00

Tarwegluten, ook indien gedroogd:

 

– Gedroogd, met een gehalte aan proteïnen, berekend op de droge stof, van ten minste 82 gewichtspercenten (N × 6,25)

1109 00 00 9100

ex 1702

Andere suiker, chemisch zuivere lactose, maltose, glucose en fructose (levulose) daaronder begrepen, in vaste vorm; suikerstroop, niet gearomatiseerd en zonder toegevoegde kleurstoffen; kunsthoning, ook indien met natuurhoning vermengd; karamel:

 

ex 1702 30

– glucose en glucosestroop, in droge toestand geen of minder dan 20 gewichtspercenten fructose bevattend:

 

– – andere:

 

1702 30 50

– – – in wit kristallijn poeder, ook indien geagglomereerd

1702 30 50 9000

1702 30 90

– – – andere (6)

1702 30 90 9000

ex 1702 40

– glucose en glucosestroop, in droge toestand 20 of meer doch minder dan 50 gewichtspercenten fructose bevattend, met uitzondering van invertsuiker:

 

1702 40 90

– – andere (6)

1702 40 90 9000

ex 1702 90

– andere, invertsuiker daaronder begrepen en andere suiker en suikerstropen die in droge toestand 50 gewichtspercenten fructose bevatten:

 

1702 90 50

– – maltodextrine en maltodextrinestroop:

 

– – – maltodextrine, in witte vaste vorm, ook indien geagglomereerd

1702 90 50 9100

– – – andere (6)

1702 90 50 9900

– – karamel:

 

– – – andere:

 

1702 90 75

– – – – in poeder, ook indien geagglomereerd

1702 90 75 9000

1702 90 79

– – – – andere

1702 90 79 9000

2106

Producten voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen:

 

ex 2106 90

– andere:

 

– – suikerstroop, gearomatiseerd of met toegevoegde kleurstoffen:

 

– – – andere:

 

2106 90 55

– – – – van glucose en van maltodextrine (6)

2106 90 55 9000


4.   Mengvoeders op basis van granen

GN-code

Omschrijving

Productcode

2309

Bereidingen van de soort gebruikt voor het voederen van dieren (7):

 

ex 2309 10

– honden– en kattenvoer, opgemaakt voor de verkoop in het klein:

 

– – bevattende glucose (druivensuiker), glucosestroop, maltodextrine of maltodextrinestroop, bedoeld bij de onderverdelingen 1702 30 50 tot en met 1702 30 90, 1702 40 90, 1702 90 50 en 2106 90 55, zetmeel of zuivelproducten:

 

– – – bevattende zetmeel of glucose (druivensuiker), glucosestroop, maltodextrine of maltodextrinestroop:

 

– – – – geen zetmeel bevattend of met een zetmeelgehalte van niet meer dan 10 gewichtspercenten (8)  (9):

 

2309 10 11

– – – – – geen zuivelproducten bevattend of met een gehalte aan zuivelproducten van minder dan 10 gewichtspercenten

2309 10 11 9000

2309 10 13

– – – – – met een gehalte aan zuivelproducten van 10 of meer doch minder dan 50 gewichtspercenten

2309 10 13 9000

– – – – met een zetmeelgehalte van meer dan 10 doch niet meer dan 30 gewichtspercenten (8):

 

2309 10 31

– – – – – geen zuivelproducten bevattend of met een gehalte aan zuivelproducten van minder dan 10 gewichtspercenten

2309 10 31 9000

2309 10 33

– – – – – met een gehalte aan zuivelproducten van 10 of meer doch minder dan 50 gewichtspercenten

2309 10 33 9000

– – – – met een zetmeelgehalte van meer dan 30 gewichtspercenten (8):

 

2309 10 51

– – – – – geen zuivelproducten bevattend of met een gehalte aan zuivelproducten van minder dan 10 gewichtspercenten

2309 10 51 9000

2309 10 53

– – – – – met een gehalte aan zuivelproducten van 10 of meer doch minder dan 50 gewichtspercenten

2309 10 53 9000

ex 2309 90

– andere:

 

– – andere:

 

– – – bevattende glucose (druivensuiker), glucosestroop, maltodextrine of maltodextrinestroop, bedoeld bij de onderverdelingen 1702 30 50 tot en met 1702 30 90, 1702 40 90, 1702 90 50 en 2106 90 55, zetmeel of zuivelproducten:

 

– – – – bevattende zetmeel of glucose (druivensuiker), glucosestroop, maltodextrine of maltodextrinestroop:

 

– – – – – geen zetmeel bevattend of met een zetmeelgehalte van niet meer dan 10 gewichtspercenten (8)  (9):

 

2309 90 31

– – – – – – geen zuivelproducten bevattend of met een gehalte aan zuivelproducten van minder dan 10 gewichtspercenten

2309 90 31 9000

2309 90 33

– – – – – – met een gehalte aan zuivelproducten van 10 of meer doch minder dan 50 gewichtspercenten

2309 90 33 9000

– – – – – met een zetmeelgehalte van meer dan 10 doch niet meer dan 30 gewichtspercenten (8):

 

2309 90 41

– – – – – – geen zuivelproducten bevattend of met een gehalte aan zuivelproducten van minder dan 10 gewichtspercenten

2309 90 41 9000

2309 90 43

– – – – – – met een gehalte aan zuivelproducten van 10 of meer doch minder dan 50 gewichtspercenten

2309 90 43 9000

– – – – – met een zetmeelgehalte van meer dan 30 gewichtspercenten (8):

 

2309 90 51

– – – – – – geen zuivelproducten bevattend of met een gehalte aan zuivelproducten van minder dan 10 gewichtspercenten

2309 90 51 9000

2309 90 53

– – – – – – met een gehalte aan zuivelproducten van 10 of meer doch minder dan 50 gewichtspercenten

2309 90 53 9000


5.   Rundvlees

GN-code

Omschrijving

Productcode

ex 0102

Levende runderen:

 

ex 0102 10

– fokdieren van zuiver ras:

 

ex 0102 10 10

– – vaarzen (vrouwelijke runderen die nog niet gekalfd hebben):

 

– – – met een levend gewicht gelijk aan of meer dan 250 kg:

 

– – – – tot en met de leeftijd van 30 maanden

0102 10 10 9140

– – – – andere

0102 10 10 9150

ex 0102 10 30

– – koeien:

 

– – – met een levend gewicht gelijk aan of meer dan 250 kg:

 

– – – – tot en met de leeftijd van 30 maanden

0102 10 30 9140

– – – – andere

0102 10 30 9150

ex 0102 10 90

– – andere:

 

– – – met een levend gewicht gelijk aan of meer dan 300 kg

0102 10 90 9120

ex 0102 90

– andere:

 

– – huisdieren:

 

– – – met een gewicht van meer dan 160 kg, doch niet meer dan 300 kg:

 

ex 0102 90 41

– – – – slachtdieren:

 

– – – – – met een gewicht van meer dan 220 kg

0102 90 41 9100

– – – met een gewicht van meer dan 300 kg

 

– – – – vaarzen (vrouwelijke runderen die nog niet gekalfd hebben):

 

0102 90 51

– – – – – slachtvaarzen

0102 90 51 9000

0102 90 59

– – – – – andere

0102 90 59 9000

– – – – koeien:

 

0102 90 61

– – – – – slachtkoeien

0102 90 61 9000

0102 90 69

– – – – – andere

0102 90 69 9000

– – – – andere:

 

0102 90 71

– – – – – slachtdieren

0102 90 71 9000

0102 90 79

– – – – – andere

0102 90 79 9000

0201

Vlees van runderen, vers of gekoeld:

 

0201 10 00

– hele en halve dieren:

 

– – het voorste deel van het hele, respectievelijk het halve geslachte dier, dat alle beenderen alsmede de hals en de schouders omvat, doch met meer dan tien ribben:

 

– – – van volwassen mannelijke runderen (10)

0201 10 00 9110

– – – andere

0201 10 00 9120

– – andere:

 

– – – van volwassen mannelijke runderen (10)

0201 10 00 9130

– – – andere

0201 10 00 9140

0201 20

– andere delen, met been:

 

0201 20 20

– – „compensated quarters”:

 

– – – van volwassen mannelijke runderen (10)

0201 20 20 9110

– – – andere

0201 20 20 9120

0201 20 30

– – voorvoeten en voorspannen:

 

– – – van volwassen mannelijke runderen (10)

0201 20 30 9110

– – – andere

0201 20 30 9120

0201 20 50

– – achtervoeten en achterspannen:

 

– – – met ten hoogste acht ribben of acht paar ribben:

 

– – – – van volwassen mannelijke runderen (10)

0201 20 50 9110

– – – – andere

0201 20 50 9120

– – – met meer dan acht ribben of acht paar ribben:

 

– – – – van volwassen mannelijke runderen (10)

0201 20 50 9130

– – – – andere

0201 20 50 9140

ex 0201 20 90

– – andere:

 

– – – waarbij het gewicht van het been niet meer dan een derde van het gewicht van het deelstuk uitmaakt

0201 20 90 9700

0201 30 00

– zonder been:

 

– – delen zonder been, uitgevoerd naar de Verenigde Staten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1643/2006 van de Commissie (12) of naar Canada overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1041/2008 (13)

0201 30 00 9050

– – delen zonder been, met inbegrip van gehakt vlees, met een gemiddeld gehalte aan mager rundvlees (met uitzondering van vet) van 78 % of meer (15)

0201 30 00 9060

– – andere, elk deelstuk individueel verpakt, met een gemiddeld gehalte aan mager rundvlees (met uitzondering van vet) van 55 % of meer (15):

 

– – – afkomstig van achtervoeten van volwassen mannelijke runderen met ten hoogste acht ribben of acht paar ribben, recht afgesneden of pistolasnit (11)

0201 30 00 9100

– – – afkomstig van voorvoeten en voorspannen van volwassen mannelijke runderen, recht afgesneden of pistolasnit (11)

0201 30 00 9120

– – andere

0201 30 00 9140

ex 0202

Vlees van runderen, bevroren:

 

0202 10 00

– hele en halve dieren:

 

– – het voorste deel van het hele, respectievelijk het halve geslachte dier, dat alle beenderen alsmede de hals en de schouders omvat, doch met meer dan tien ribben:

0202 10 00 9100

– – andere

0202 10 00 9900

ex 0202 20

– andere delen, met been:

 

0202 20 10

– – „compensated quarters”

0202 20 10 9000

0202 20 30

– – voorvoeten en voorspannen:

0202 20 30 9000

0202 20 50

– – achtervoeten en achterspannen:

 

– – – met ten hoogste acht ribben of acht paar ribben

0202 20 50 9100

– – – met meer dan acht ribben of acht paar ribben:

0202 20 50 9900

ex 0202 20 90

– – andere:

 

– – – waarbij het gewicht van het been niet meer dan een derde van het gewicht van het deelstuk uitmaakt

0202 20 90 9100

0202 30

– zonder been:

 

0202 30 90

– – andere:

 

– – – delen zonder been, uitgevoerd naar de Verenigde Staten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1643/2006 (12) of naar Canada overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1041/2008 van de Commissie (13)

0202 30 90 9100

– – – andere, met inbegrip van gehakt vlees, met een gemiddeld gehalte aan mager rundvlees (met uitzondering van vet) van 78 % of meer (15)

0202 30 90 9200

– – – andere

0202 30 90 9900

0206

Eetbare slachtafvallen van runderen, van varkens, van schapen, van geiten, van paarden, van ezels, van muildieren of van muilezels, vers, gekoeld of bevroren:

 

0206 10

– van runderen, vers of gekoeld:

 

– – andere:

 

0206 10 95

– – – longhaasjes en omlopen

0206 10 95 9000

– van runderen, bevroren:

 

0206 29

– – andere:

 

– – – andere:

 

0206 29 91

– – – – longhaasjes en omlopen

0206 29 91 9000

ex 0210

Vlees en eetbare slachtafvallen, gezouten, gepekeld, gedroogd of gerookt; meel en poeder van vlees of van slachtafvallen, geschikt voor menselijke consumptie:

 

ex 0210 20

– vlees van runderen:

 

ex 0210 20 90

– – zonder been:

 

– – – gezouten en gedroogd

0210 20 90 9100

ex 1602

Andere bereidingen en conserven, van vlees, van slachtafvallen of van bloed:

 

ex 1602 50

– van runderen:

 

– – andere:

 

ex 1602 50 31

– – – „corned beef” in luchtdichte verpakkingen; geen ander vlees dan rundvlees bevattend:

 

– – – – met een collageen/eiwitverhouding van maximaal 0,35 (16) en in gewicht de volgende percentages rundvlees bevattend (met uitzondering van slachtafvallen en vet):

 

– – – – – 90 % of meer:

 

– – – – – – producten die voldoen aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1731/2006 van de Commissie (14)

1602 50 31 9125

– – – – – 80 % of meer, doch minder dan 90 %:

 

– – – – – – producten die voldoen aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1731/2006 (14)

1602 50 31 9325

ex 1602 50 95

– – – andere, in luchtdichte verpakkingen:

 

– – – – geen ander vlees dan rundvlees bevattend:

 

– – – – – met een collageen/eiwitverhouding van maximaal 0,35 (16) en in gewicht de volgende percentages rundvlees bevattend (met uitzondering van slachtafvallen en vet):

 

– – – – – – 90 % of meer:

 

– – – – – – – producten die voldoen aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1731/2006 van de Commissie (14)

1602 50 95 9125

– – – – – – 80 % of meer, doch minder dan 90 %:

 

– – – – – – – producten die voldoen aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1731/2006 van de Commissie (14)

1602 50 95 9325


6.   Varkensvlees

GN-code

Omschrijving

Productcode

ex 0103

Levende varkens:

 

– andere:

 

ex 0103 91

– – met een gewicht van minder dan 50 kg:

 

0103 91 10

– – – huisdieren

0103 91 10 9000

ex 0103 92

– – met een gewicht van 50 kg of meer:

 

– – – huisdieren:

 

0103 92 19

– – – – andere

0103 92 19 9000

ex 0203

Vlees van varkens, vers, gekoeld of bevroren:

 

– vers of gekoeld:

 

ex 0203 11

– – hele en halve dieren:

 

0203 11 10

– – – huisdieren (28)

0203 11 10 9000

ex 0203 12

– – hammen en schouders, alsmede delen daarvan, met been:

 

– – – van huisdieren:

 

ex 0203 12 11

– – – – hammen en delen daarvan:

 

– – – – – met een totaal gewichtsgehalte aan been en kraakbeen van minder dan 25 %

0203 12 11 9100

ex 0203 12 19

– – – – schouders en delen daarvan (29):

 

– – – – – met een totaal gewichtsgehalte aan been en kraakbeen van minder dan 25 %

0203 12 19 9100

ex 0203 19

– – andere:

 

– – – van huisdieren:

 

ex 0203 19 11

– – – – voorstukken en delen daarvan (30):

 

– – – – – met een totaal gewichtsgehalte aan been en kraakbeen van minder dan 25 %

0203 19 11 9100

ex 0203 19 13

– – – – karbonadestrengen en delen daarvan:

 

– – – – – met een totaal gewichtsgehalte aan been en kraakbeen van minder dan 25 %

0203 19 13 9100

ex 0203 19 15

– – – – buiken (buikspek) en delen daarvan:

 

– – – – – met een totaal gewichtsgehalte aan been en kraakbeen van minder dan 15 %

0203 19 15 9100

– – – – andere:

 

ex 0203 19 55

– – – – – zonder been:

 

– – – – – – hammen, voorstukken, schouders of karbonadestrengen, en delen daarvan (17)  (27)  (29)  (30)  (31)

0203 19 55 9110

– – – – – – buiken en delen daarvan, met een totaal gewichtsgehalte aan kraakbeen van minder dan 15 % (17)  (27)

0203 19 55 9310

– bevroren:

 

ex 0203 21

– – hele en halve dieren:

 

0203 21 10

– – – huisdieren (28)

0203 21 10 9000

ex 0203 22

– – hammen en schouders, alsmede delen daarvan, met been:

 

– – – van huisdieren:

 

ex 0203 22 11

– – – – hammen en delen daarvan:

 

– – – – – met een totaal gewichtsgehalte aan been en kraakbeen van minder dan 25 %

0203 22 11 9100

ex 0203 22 19

– – – – schouders en delen daarvan (29):

 

– – – – – met een totaal gewichtsgehalte aan been en kraakbeen van minder dan 25 %

0203 22 19 9100

ex 0203 29

– – andere:

 

– – – van huisdieren:

 

ex 0203 29 11

– – – – voorstukken en delen daarvan (30):

 

– – – – – met een totaal gewichtsgehalte aan been en kraakbeen van minder dan 25 %

0203 29 11 9100

ex 0203 29 13

– – – – karbonadestrengen en delen daarvan:

 

– – – – – met een totaal gewichtsgehalte aan been en kraakbeen van minder dan 25 %

0203 29 13 9100

ex 0203 29 15

– – – – buiken (buikspek) en delen daarvan:

 

– – – – – met een totaal gewichtsgehalte aan been en kraakbeen van minder dan 15 %

0203 29 15 9100

– – – – andere:

 

ex 0203 29 55

– – – – – zonder been:

 

– – – – – – hammen, voorstukken, schouders, en delen daarvan (17)  (29)  (30)  (31)  (32)

0203 29 55 9110

ex 0210

Vlees en eetbare slachtafvallen, gezouten, gepekeld, gedroogd of gerookt; meel en poeder van vlees of van slachtafvallen, geschikt voor menselijke consumptie:

 

– vlees van varkens:

 

ex 0210 11

– – hammen en schouders, alsmede delen daarvan, met been:

 

– – – van varkens (huisdieren):

 

– – – – gezouten of gepekeld:

 

ex 0210 11 11

– – – – – hammen en delen daarvan:

 

– – – – – – met een totaal gewichtsgehalte aan been en kraakbeen van minder dan 25 %

0210 11 11 9100

– – – – gedroogd of gerookt:

 

ex 0210 11 31

– – – – – hammen en delen daarvan:

 

– – – – – – „prosciutto di Parma”, „prosciutto di San Daniele” (18):

 

– – – – – – – met een totaal gewichtsgehalte aan been en kraakbeen van minder dan 25 %

0210 11 31 9110

– – – – – – andere:

 

– – – – – – – met een totaal gewichtsgehalte aan been en kraakbeen van minder dan 25 %

0210 11 31 9910

ex 0210 12

– – buiken (buikspek) en delen daarvan:

 

– – – van varkens (huisdieren):

 

ex 0210 12 11

– – – – gezouten of gepekeld:

 

– – – – – met een totaal gewichtsgehalte aan been en kraakbeen van minder dan 15 %

0210 12 11 9100

ex 0210 12 19

– – – – gedroogd of gerookt:

 

– – – – – met een totaal gewichtsgehalte aan been en kraakbeen van minder dan 15 %

0210 12 19 9100

ex 0210 19

– – andere:

 

– – – van varkens (huisdieren):

 

– – – – gezouten of gepekeld:

 

ex 0210 19 40

– – – – – karbonadestrengen en delen daarvan:

 

– – – – – – met een totaal gewichtsgehalte aan been en kraakbeen van minder dan 25 %

0210 19 40 9100

ex 0210 19 50

– – – – – andere:

 

– – – – – – zonder been:

 

– – – – – – – hammen, voorstukken, schouders of karbonadestrengen, en delen daarvan (17)

0210 19 50 9100

– – – – – – – buiken en delen daarvan, ontzwoerd (17):

 

– – – – – – – – met een totaal gewichtsgehalte aan kraakbeen van minder dan 15 %:

0210 19 50 9310

– – – – gedroogd of gerookt:

 

– – – – – andere:

 

ex 0210 19 81

– – – – – – zonder been:

 

– – – – – – – „prosciutto di Parma”, „prosciutto di San Daniele”, en delen daarvan (18)

0210 19 81 9100

– – – – – – – hammen, voorstukken, schouders of karbonadestrengen, en delen daarvan (17)

0210 19 81 9300

ex 1601 00

Worst van alle soorten, van vlees, van slachtafvallen of van bloed; bereidingen van deze producten, voor menselijke consumptie:

 

– andere (24):

 

1601 00 91

– – gedroogde worst en smeerworst, niet gekookt en niet gebakken (20)  (22):

 

– – – geen vlees of slachtafvallen van pluimvee bevattend

1601 00 91 9120

– – – andere

1601 00 91 9190

1601 00 99

– – andere (19)  (22):

 

– – – geen vlees of slachtafvallen van pluimvee bevattend

1601 00 99 9110

– – – andere

1601 00 99 9190

ex 1602

Andere bereidingen en conserven, van vlees, van slachtafvallen of van bloed:

 

– van varkens:

 

ex 1602 41

– – hammen en delen daarvan:

 

ex 1602 41 10

– – – van varkens (huisdieren) (23):

 

– – – – gekookt of gebakken, 80 of meer gewichtspercenten vlees en vet bevattend (24)  (25):

 

– – – – – in onmiddellijke verpakkingen met een nettogewicht van 1 kg of meer (33)

1602 41 10 9110

– – – – – in onmiddellijke verpakkingen met een nettogewicht van minder dan 1 kg

1602 41 10 9130

ex 1602 42

– – schouders en delen daarvan:

 

ex 1602 42 10

– – – van varkens (huisdieren) (23):

 

– – – – gekookt of gebakken, 80 of meer gewichtspercenten vlees en vet bevattend (24)  (25):

 

– – – – – in onmiddellijke verpakkingen met een nettogewicht van 1 kg of meer (34)

1602 42 10 9110

– – – – – in onmiddellijke verpakkingen met een nettogewicht van minder dan 1 kg

1602 42 10 9130

ex 1602 49

– – andere, mengsels daaronder begrepen:

 

– – – van varkens (huisdieren):

 

– – – – 80 of meer gewichtspercenten vlees of slachtafvallen, ongeacht van welke soort, spek en vet, ongeacht van welke aard of herkomst daaronder begrepen, bevattend:

 

ex 1602 49 19

– – – – – andere (23)  (26):

 

– – – – – – gekookt of gebakken, 80 % of meer gewichtspercenten vlees en vet bevattend (24)  (25):

 

– – – – – – – geen vlees of slachtafvallen van pluimvee bevattend:

 

– – – – – – – – een product bevattend dat is samengesteld uit duidelijk herkenbare stukken spiervlees waarvan, gelet op hun grootte, niet kan worden vastgesteld of zij verkregen zijn van ham, schouders, karbonadestrengen dan wel halskarbonades, samen met kleine deeltjes zichtbaar vet en kleine hoeveelheden geleiafzetting

1602 49 19 9130


7.   Pluimveevlees

GN-code

Omschrijving

Productcode

ex 0105

Levend pluimvee (hanen, kippen, eenden, ganzen, kalkoenen en parelhoenders):

 

– met een gewicht van niet meer dan 185 g:

 

0105 11

– – hanen en kippen:

 

– – – vrouwelijke selectie- en vermeerderingskuikens

 

0105 11 11

– – – – legrassen

0105 11 11 9000

0105 11 19

– – – – andere

0105 11 19 9000

– – – andere:

 

0105 11 91

– – – – legrassen

0105 11 91 9000

0105 11 99

– – – – andere

0105 11 99 9000

0105 12 00

– – kalkoenen

0105 12 00 9000

ex 0105 19

– – andere:

 

0105 19 20

– – – ganzen

0105 19 20 9000

ex 0207

Vlees en eetbare slachtafvallen van pluimvee (bedoeld bij post 0105), vers, gekoeld of bevroren:

 

– van hanen of van kippen:

 

ex 0207 12

– – niet in stukken gesneden, bevroren:

 

ex 0207 12 10

– – – geplukt, schoongemaakt, zonder kop en zonder poten, doch met hals, met hart, met lever en met spiermaag (zogenaamde kippen 70 %):

 

– – – – hanen en kippen, waarbij de punt van het borstbeen, het dijbeen en het scheenbeen volledig zijn verbeend

 

– – – – andere

0207 12 10 9900

ex 0207 12 90

– – – geplukt, schoongemaakt, zonder kop, zonder hals, zonder poten, zonder hart, zonder lever en zonder spiermaag (zogenaamde kippen 65 %), of in andere staat aangeboden:

 

– – – – „kippen 65 %”:

 

– – – – – hanen en kippen, waarbij de punt van het borstbeen, het dijbeen en het scheenbeen volledig zijn verbeend

 

– – – – – andere

0207 12 90 9190

– – – – hanen en kippen, geplukt, schoongemaakt, zonder kop en zonder poten, doch met hals, hart, lever en spiermaag in onregelmatige samenstelling:

 

– – – – – hanen en kippen, waarbij de punt van het borstbeen, het dijbeen en het scheenbeen volledig zijn verbeend

 

– – – – – andere

0207 12 90 9990

ex 0207 14

– – delen en slachtafvallen, bevroren:

 

– – – delen:

 

– – – – met been:

 

ex 0207 14 20

– – – – – helften en kwarten:

 

– – – – – – van hanen en kippen, waarbij de punt van het borstbeen, het dijbeen en het scheenbeen volledig zijn verbeend

 

– – – – – – andere

0207 14 20 9900

ex 0207 14 60

– – – – – dijen en delen van dijen:

 

– – – – – – van hanen en kippen, waarbij de punt van het borstbeen, het dijbeen en het scheenbeen volledig zijn verbeend

 

– – – – – – andere

0207 14 60 9900

ex 0207 14 70

– – – – – andere:

 

– – – – – – helften of kwarten, zonder staarten:

 

– – – – – – – van hanen en kippen, waarbij de punt van het borstbeen, het dijbeen en het scheenbeen volledig zijn verbeend

 

– – – – – – – andere

0207 14 70 9190

– – – – – – delen omvattende een hele dij of een stuk dij en een rugdeel, die niet meer bedragen dan 25 % van het gewicht van het hele deel:

 

– – – – – – – van hanen of kippen, waarbij het dijbeen volledig is verbeend

 

– – – – – – – andere

0207 14 70 9290

– van kalkoenen:

 

0207 25

– – niet in stukken gesneden, bevroren:

 

0207 25 10

– – – geplukt, schoongemaakt, zonder kop en zonder poten, doch met hals, met hart, met lever en met spiermaag (zogenaamde kalkoenen 80 %)

0207 25 10 9000

0207 25 90

– – – geplukt, schoongemaakt, zonder kop, zonder hals, zonder poten, zonder hart, zonder lever en zonder spiermaag (zogenaamde kalkoenen 73 %), of in andere staat aangeboden

0207 25 90 9000

ex 0207 27

– – delen en slachtafvallen van pluimvee, bevroren:

 

– – – delen:

 

ex 0207 27 10

– – – – zonder been:

 

– – – – – gehomogeniseerd vlees, separatorvlees daaronder begrepen

 

– – – – – andere:

 

– – – – – – andere dan staarten

0207 27 10 9990

– – – – met been:

 

– – – – – dijen en delen van dijen:

 

0207 27 60

– – – – – – onderdijen en delen van onderdijen

0207 27 60 9000

0207 27 70

– – – – – – andere

0207 27 70 9000


8.   Eieren

GN-code

Omschrijving

Productcode

ex 0407 00

Vogeleieren in de schaal, vers, verduurzaamd of gekookt:

 

– van pluimvee:

 

– – broedeieren (35):

 

0407 00 11

– – – van kalkoenen of ganzen

0407 00 11 9000

0407 00 19

– – – andere

0407 00 19 9000

0407 00 30

– – andere

0407 00 30 9000

0408

Vogeleieren uit de schaal en eigeel, vers, gedroogd, gestoomd of in water gekookt, in een bepaalde vorm gebracht, bevroren of op andere wijze verduurzaamd, ook indien met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen:

 

– eigeel:

 

ex 0408 11

– – gedroogd:

 

ex 0408 11 80

– – – andere:

 

– – – – geschikt voor menselijke consumptie

0408 11 80 9100

ex 0408 19

– – andere:

 

– – – andere:

 

ex 0408 19 81

– – – – vloeibaar:

 

– – – – – geschikt voor menselijke consumptie

0408 19 81 9100

ex 0408 19 89

– – – – andere, inclusief bevroren:

 

– – – – – geschikt voor menselijke consumptie

0408 19 89 9100

– andere:

 

ex 0408 91

– – gedroogd:

 

ex 0408 91 80

– – – andere:

 

– – – – geschikt voor menselijke consumptie

0408 91 80 9100

ex 0408 99

– – andere:

 

ex 0408 99 80

– – – andere:

 

– – – – geschikt voor menselijke consumptie

0408 99 80 9100

9.   Melk en zuivelproducten

GN-code

Omschrijving

Productcode

0401

Melk en room, niet ingedikt, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen (50):

 

0401 10

– met een vetgehalte van niet meer dan 1 gewichtspercent:

 

0401 10 10

– – in verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van niet meer dan 2 l

0401 10 10 9000

0401 10 90

– – andere

0401 10 90 9000

0401 20

– met een vetgehalte van meer dan 1 doch niet meer dan 6 gewichtspercenten:

 

– – met een vetgehalte van niet meer dan 3 gewichtspercenten:

 

0401 20 11

– – – in verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van niet meer dan 2 l:

 

– – – – met een vetgehalte van niet meer dan 1,5 gewichtspercent

0401 20 11 9100

– – – – met een vetgehalte van meer dan 1,5 gewichtspercent

0401 20 11 9500

0401 20 19

– – – andere:

 

– – – – met een vetgehalte van niet meer dan 1,5 gewichtspercent

0401 20 19 9100

– – – – met een vetgehalte van meer dan 1,5 gewichtspercent

0401 20 19 9500

– – met een vetgehalte van meer dan 3 gewichtspercenten:

 

0401 20 91

– – – in verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van niet meer dan 2 l

0401 20 91 9000

0401 20 99

– – – andere

0401 20 99 9000

0401 30

– met een vetgehalte van meer dan 6 gewichtspercenten:

 

– – met een vetgehalte van niet meer dan 21 gewichtspercenten:

 

0401 30 11

– – – in verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van niet meer dan 2 l:

 

– – – – met een vetgehalte:

 

– – – – – van meer dan 10 doch niet meer dan 17 gewichtspercenten

0401 30 11 9400

– – – – – van meer dan 17 gewichtspercenten

0401 30 11 9700

0401 30 19

– – – andere:

 

– – – – met een vetgehalte van meer dan 17 gewichtspercenten

0401 30 19 9700

– – met een vetgehalte van meer dan 21 doch niet meer dan 45 gewichtspercenten:

 

0401 30 31

– – – in verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van niet meer dan 2 1:

 

– – – – met een vetgehalte:

 

– – – – – van niet meer dan 35 gewichtspercenten

0401 30 31 9100

– – – – – van meer dan 35 doch niet meer dan 39 gewichtspercenten

0401 30 31 9400

– – – – – van meer dan 39 gewichtspercenten

0401 30 31 9700

0401 30 39

– – – andere:

 

– – – – met een vetgehalte:

 

– – – – – van niet meer dan 35 gewichtspercenten

0401 30 39 9100

– – – – – van meer dan 35 doch niet meer dan 39 gewichtspercenten

0401 30 39 9400

– – – – – van meer dan 39 gewichtspercenten

0401 30 39 9700

– – met een vetgehalte van meer dan 45 gewichtspercenten:

 

0401 30 91

– – – in verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van niet meer dan 2 l:

 

– – – – met een vetgehalte:

 

– – – – – van niet meer dan 68 gewichtspercenten

0401 30 91 9100

– – – – – van meer dan 68 gewichtspercenten

0401 30 91 9500

0401 30 99

– – – andere:

 

– – – – met een vetgehalte:

 

– – – – – van niet meer dan 68 gewichtspercenten

0401 30 99 9100

– – – – – van meer dan 68 gewichtspercenten

0401 30 99 9500

0402

Melk en room, ingedikt of met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen (43):

 

ex 0402 10

– in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, met een vetgehalte van niet meer dan 1,5 gewichtspercent (46):

 

– – zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen (48):

 

0402 10 11

– – – in verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van niet meer dan 2,5 kg

0402 10 11 9000

0402 10 19

– – – andere

0402 10 19 9000

– – andere (49):

 

0402 10 91

– – – in verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van niet meer dan 2,5 kg

0402 10 91 9000

0402 10 99

– – – andere

0402 10 99 9000

– in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, met een vetgehalte van meer dan 1,5 gewichtspercent (46):

 

ex 0402 21

– – zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen (48):

 

– – – met een vetgehalte van niet meer dan 27 gewichtspercenten:

 

0402 21 11

– – – – in verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van niet meer dan 2,5 kg:

 

– – – – – met een vetgehalte:

 

– – – – – – van niet meer dan 11 gewichtspercenten

0402 21 11 9200

– – – – – – van meer dan 11 doch niet meer dan 17 gewichtspercenten

0402 21 11 9300

– – – – – – van meer dan 17 doch niet meer dan 25 gewichtspercenten

0402 21 11 9500

– – – – – – van meer dan 25 gewichtspercenten

0402 21 11 9900

– – – – andere:

 

0402 21 17

– – – – – met een vetgehalte van niet meer dan 11 gewichtspercenten

0402 21 17 9000

0402 21 19

– – – – – met een vetgehalte van meer dan 11 doch niet meer dan 27 gewichtspercenten:

 

– – – – – – van niet meer dan 17 gewichtspercenten

0402 21 19 9300

– – – – – – van meer dan 17 doch niet meer dan 25 gewichtspercenten

0402 21 19 9500

– – – – – – van meer dan 25 gewichtspercenten

0402 21 19 9900

– – – met een vetgehalte van meer dan 27 gewichtspercenten:

 

0402 21 91

– – – – in verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van niet meer dan 2,5 kg:

 

– – – – – met een vetgehalte:

 

– – – – – – van niet meer dan 28 gewichtspercenten

0402 21 91 9100

– – – – – – van meer dan 28 doch niet meer dan 29 gewichtspercenten

0402 21 91 9200

– – – – – – van meer dan 29 doch niet meer dan 45 gewichtspercenten

0402 21 91 9350

– – – – – – van meer dan 45 gewichtspercenten

0402 21 91 9500

0402 21 99

– – – – andere:

 

– – – – – met een vetgehalte:

 

– – – – – – van niet meer dan 28 gewichtspercenten

0402 21 99 9100

– – – – – – van meer dan 28 doch niet meer dan 29 gewichtspercenten

0402 21 99 9200

– – – – – – van meer dan 29 doch niet meer dan 41 gewichtspercenten

0402 21 99 9300

– – – – – – van meer dan 41 doch niet meer dan 45 gewichtspercenten

0402 21 99 9400

– – – – – – van meer dan 45 doch niet meer dan 59 gewichtspercenten

0402 21 99 9500

– – – – – – van meer dan 59 doch niet meer dan 69 gewichtspercenten

0402 21 99 9600

– – – – – – van meer dan 69 doch niet meer dan 79 gewichtspercenten

0402 21 99 9700

– – – – – – van meer dan 79 gewichtspercenten

0402 21 99 9900

ex 0402 29

– – andere (49):

 

– – – met een vetgehalte van niet meer dan 27 gewichtspercenten:

 

– – – – andere:

 

0402 29 15

– – – – – in verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van niet meer dan 2,5 kg:

 

– – – – – – met een vetgehalte:

 

– – – – – – – van niet meer dan 11 gewichtspercenten

0402 29 15 9200

– – – – – – – van meer dan 11 doch niet meer dan 17 gewichtspercenten

0402 29 15 9300

– – – – – – – van meer dan 17 doch niet meer dan 25 gewichtspercenten

0402 29 15 9500

– – – – – – – van meer dan 25 gewichtspercenten

0402 29 15 9900

0402 29 19

– – – – – andere:

 

– – – – – – met een vetgehalte:

 

– – – – – – – van meer dan 11 doch niet meer dan 17 gewichtspercenten

0402 29 19 9300

– – – – – – – van meer dan 17 doch niet meer dan 25 gewichtspercenten

0402 29 19 9500

– – – – – – – van meer dan 25 gewichtspercenten

0402 29 19 9900

– – – met een vetgehalte van meer dan 27 gewichtspercenten:

 

0402 29 91

– – – – in verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van niet meer dan 2,5 kg

0402 29 91 9000

0402 29 99

– – – – andere:

 

– – – – – met een vetgehalte:

 

– – – – – – van niet meer dan 41 gewichtspercenten

0402 29 99 9100

– – – – – – van meer dan 41 gewichtspercenten

0402 29 99 9500

– andere:

 

0402 91

– – zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen (48):

 

0402 91 10

– – – met een vetgehalte van niet meer dan 8 gewichtspercenten:

 

– – – – met een gehalte aan vetvrije melkdrogestof van 15 gewichtspercenten of meer en met een vetgehalte van meer dan 7,4 gewichtspercenten:

0402 91 10 9370

0402 91 30

– – – met een vetgehalte van meer dan 8 doch niet meer dan 10 gewichtspercenten:

 

– – – – met een gehalte aan vetvrije melkdrogestof van 15 gewichtspercenten of meer

0402 91 30 9300

– – – met een vetgehalte van meer dan 45 gewichtspercenten:

 

0402 91 99

– – – – andere

0402 91 99 9000

0402 99

– – andere (49):

 

0402 99 10

– – – met een vetgehalte van niet meer dan 9,5 gewichtspercenten:

 

– – – – met een sacharosegehalte van 40 gewichtspercenten of meer, met een gehalte aan vetvrije melkdrogestof van 15 gewichtspercenten of meer en met een vetgehalte van meer dan 6,9 gewichtspercenten

0402 99 10 9350

– – – met een vetgehalte van meer dan 9,5 doch niet meer dan 45 gewichtspercenten:

 

0402 99 31

– – – – in verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van niet meer dan 2,5 kg:

 

– – – – – met een vetgehalte van niet meer dan 21 gewichtspercenten:

 

– – – – – – met een sacharosegehalte van 40 gewichtspercenten of meer en met een gehalte aan vetvrije melkdrogestof van 15 gewichtspercenten of meer

0402 99 31 9150

– – – – – met een vetgehalte van meer dan 21 doch niet meer dan 39 gewichtspercenten

0402 99 31 9300

– – – – – met een vetgehalte van meer dan 39 gewichtspercenten

0402 99 31 9500

0402 99 39

– – – – andere:

 

– – – – – met een vetgehalte van niet meer dan 21 gewichtspercenten, met een sacharosegehalte van 40 gewichtspercenten of meer en met een gehalte aan vetvrije melkdrogestof van 15 gewichtspercenten of meer

0402 99 39 9150

ex 0403

Karnemelk, gestremde melk en room, yoghurt, kefir en andere gegiste of aangezuurde melk en room, ook indien ingedikt, met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, gearomatiseerd of met toegevoegde vruchten of cacao:

 

ex 0403 90

– andere:

 

– – niet gearomatiseerd noch met toegevoegde vruchten of cacao:

 

– – – in poeder, in korrels of in andere vaste vorm (43)  (47):

 

– – – – zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen en met een vetgehalte (36):

 

0403 90 11

– – – – – van niet meer dan 1,5 gewichtspercent

0403 90 11 9000

0403 90 13

– – – – – van meer dan 1,5 doch niet meer dan 27 gewichtspercenten:

 

– – – – – – van niet meer dan 11 gewichtspercenten

0403 90 13 9200

– – – – – – van meer dan 11 doch niet meer dan 17 gewichtspercenten

0403 90 13 9300

– – – – – – van meer dan 17 doch niet meer dan 25 gewichtspercenten

0403 90 13 9500

– – – – – – van meer dan 25 gewichtspercenten

0403 90 13 9900

0403 90 19

– – – – – van meer dan 27 gewichtspercenten

0403 90 19 9000

– – – – andere, met een vetgehalte (39):

 

0403 90 33

– – – – – van meer dan 1,5 doch niet meer dan 27 gewichtspercenten:

 

– – – – – – van meer dan 11 doch niet meer dan 25 gewichtspercenten

0403 90 33 9400

– – – – – – van meer dan 25 gewichtspercenten

0403 90 33 9900

– – – andere:

 

– – – – zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen en met een vetgehalte (36):

 

0403 90 51

– – – – – van niet meer dan 3 gewichtspercenten:

 

– – – – – – van niet meer dan 1,5 gewichtspercent

0403 90 51 9100

0403 90 59

– – – – – van meer dan 6 gewichtspercenten:

 

– – – – – – van meer dan 17 doch niet meer dan 21 gewichtspercenten

0403 90 59 9170

– – – – – – van meer dan 21 doch niet meer dan 35 gewichtspercenten

0403 90 59 9310

– – – – – – van meer dan 35 doch niet meer dan 39 gewichtspercenten

0403 90 59 9340

– – – – – – van meer dan 39 doch niet meer dan 45 gewichtspercenten

0403 90 59 9370

– – – – – – van meer dan 45 gewichtspercenten

0403 90 59 9510

ex 0404

Wei, ook indien ingedikt of met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen; producten bestaande uit natuurlijke bestanddelen van melk, ook indien met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, elders genoemd noch elders onder begrepen:

 

0404 90

– andere:

 

– – zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen en met een vetgehalte (36):

 

ex 0404 90 21

– – – van niet meer dan 1,5 gewichtspercent:

 

– – – – in poeder of in korrels, met een vochtgehalte van niet meer dan 5 gewichtspercenten en een melkeiwitgehalte in de vetvrije melkdrogestof:

 

– – – – – van 29 of meer doch minder dan 34 gewichtspercenten

0404 90 21 9120

– – – – – van 34 of meer gewichtspercenten

0404 90 21 9160

0404 90 23

– – – van meer dan 1,5 doch niet meer dan 27 gewichtspercenten (43):

 

– – – – in poeder of in korrels:

 

– – – – – met een vetgehalte:

 

– – – – – – van niet meer dan 11 gewichtspercenten

0404 90 23 9120

– – – – – – van meer dan 11 doch niet meer dan 17 gewichtspercenten

0404 90 23 9130

– – – – – – van meer dan 17 doch niet meer dan 25 gewichtspercenten

0404 90 23 9140

– – – – – – van meer dan 25 gewichtspercenten

0404 90 23 9150

ex 0404 90 29

– – – van meer dan 27 gewichtspercenten (43):

 

– – – – in poeder of in korrels, met een vetgehalte:

 

– – – – – van niet meer dan 28 gewichtspercenten

0404 90 29 9110

– – – – – van meer dan 28 doch niet meer dan 29 gewichtspercenten

0404 90 29 9115

– – – – – van meer dan 29 doch niet meer dan 45 gewichtspercenten

0404 90 29 9125

– – – – – van meer dan 45 gewichtspercenten

0404 90 29 9140

– – andere, met een vetgehalte (39)  (43):

 

0404 90 81

– – – van niet meer dan 1,5 gewichtspercent:

 

– – – – in poeder of in korrels

0404 90 81 9100

ex 0404 90 83

– – – van meer dan 1,5 doch niet meer dan 27 gewichtspercenten:

 

– – – – in poeder of in korrels:

 

– – – – – met een vetgehalte:

 

– – – – – – van niet meer dan 11 gewichtspercenten

0404 90 83 9110

– – – – – – van meer dan 11 doch niet meer dan 17 gewichtspercenten

0404 90 83 9130

– – – – – – van meer dan 17 doch niet meer dan 25 gewichtspercenten

0404 90 83 9150

– – – – – – van meer dan 25 gewichtspercenten

0404 90 83 9170

– – – – andere dan in poeder of in korrels:

 

– – – – – met een sacharosegehalte van 40 gewichtspercenten of meer, met een gehalte aan vetvrije melkdrogestof van 15 gewichtspercenten of meer en met een vetgehalte van meer dan 6,9 gewichtspercenten

0404 90 83 9936

ex 0405

Boter en andere van melk afkomstige vetstoffen; zuivelpasta's:

 

0405 10

– boter:

 

– – met een vetgehalte van niet meer dan 85 gewichtspercenten:

 

– – – natuurlijke boter:

 

0405 10 11

– – – – in verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van niet meer dan 1 kg:

 

– – – – – met een vetgehalte:

 

– – – – – – van 80 of meer doch minder dan 82 gewichtspercenten

0405 10 11 9500

– – – – – – van 82 gewichtspercenten of meer

0405 10 11 9700

0405 10 19

– – – – andere:

 

– – – – – met een vetgehalte:

 

– – – – – – van 80 of meer doch minder dan 82 gewichtspercenten

0405 10 19 9500

– – – – – – van 82 gewichtspercenten of meer

0405 10 19 9700

0405 10 30

– – – gerecombineerde boter:

 

– – – – in verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van niet meer dan 1 kg:

 

– – – – – met een vetgehalte

 

– – – – – – van 80 of meer doch minder dan 82 gewichtspercenten

0405 10 30 9100

– – – – – – van 82 gewichtspercenten of meer

0405 10 30 9300

– – – – andere:

 

– – – – – met een vetgehalte:

 

– – – – – – van 82 gewichtspercenten of meer

0405 10 30 9700

0405 10 50

– – – weiboter:

 

– – – – in verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van niet meer dan 1 kg:

 

– – – – – met een vetgehalte:

 

– – – – – – van 82 gewichtspercenten of meer

0405 10 50 9300

– – – – andere:

 

– – – – – met een vetgehalte:

 

– – – – – – van 80 of meer doch minder dan 82 gewichtspercenten

0405 10 50 9500

– – – – – – van 82 gewichtspercenten of meer

0405 10 50 9700

0405 10 90

– – andere

0405 10 90 9000

ex 0405 20

– zuivelpasta's:

 

0405 20 90

– – met een vetgehalte van meer dan 75 doch minder dan 80 gewichtspercenten:

 

– – – met een vetgehalte:

 

– – – – van meer dan 75 doch minder dan 78 gewichtspercenten

0405 20 90 9500

– – – – van 78 gewichtspercenten of meer

0405 20 90 9700

0405 90

– andere:

 

0405 90 10

– – met een vetgehalte van 99,3 of meer gewichtspercenten en een vochtgehalte van niet meer dan 0,5 gewichtspercent

0405 90 10 9000

0405 90 90

– – andere

0405 90 90 9000


GN-code

Omschrijving

Aanvullende eisen om de productcode te gebruiken

Productcode

Maximaal vochtgehalte van het product

(%)

Minimaal vetgehalte, berekend op de droge stof

(%)

ex 0406

Kaas en wrongel (42)  (45):

 

 

 

ex 0406 10

– verse (niet gerijpte) kaas, weikaas daaronder begrepen, en wrongel:

 

 

 

ex 0406 10 20

– – met een vetgehalte van niet meer dan 40 gewichtspercenten:

 

 

 

– – – weikaas, met uitzondering van Ricotta, gezouten

 

 

0406 10 20 9100

– – – andere:

 

 

 

– – – – met een vochtgehalte, berekend op de vetvrije massa, van meer dan 47 doch niet meer dan 72 gewichtspercenten:

 

 

 

– – – – – Ricotta, gezouten:

 

 

 

– – – – – – uitsluitend gefabriceerd uit schapenmelk

55

45

0406 10 20 9230

– – – – – – andere

55

39

0406 10 20 9290

– – – – – Cottage cheese

60

 

0406 10 20 9300

– – – – – andere:

 

 

 

– – – – – – met een vetgehalte, berekend op de droge stof:

 

 

 

– – – – – – – van minder dan 5 gewichtspercenten

60

 

0406 10 20 9610

– – – – – – – van 5 of meer doch minder dan 19 gewichtspercenten

60

5

0406 10 20 9620

– – – – – – – van 19 of meer doch minder dan 39 gewichtspercenten

57

19

0406 10 20 9630

– – – – – – – andere, met een vochtgehalte, berekend op de vetvrije massa:

 

 

 

– – – – – – – – van meer dan 47 doch niet meer dan 52 gewichtspercenten

40

39

0406 10 20 9640

– – – – – – – – van meer dan 52 doch niet meer dan 62 gewichtspercenten

50

39

0406 10 20 9650

– – – – – – – – van meer dan 62 gewichtspercenten

 

 

0406 10 20 9660

– – – – met een vochtgehalte, berekend op de vetvrije massa, van meer dan 72 gewichtspercenten:

 

 

 

– – – – – roomkaas met een vochtgehalte, berekend op de vetvrije massa, van meer dan 77 doch niet meer dan 83 gewichtspercenten en een vetgehalte, berekend op de droge stof:

 

 

 

– – – – – – van 60 of meer doch minder dan 69 gewichtspercenten

60

60

0406 10 20 9830

– – – – – – van 69 gewichtspercenten of meer

59

69

0406 10 20 9850

– – – – – andere

 

 

0406 10 20 9870

– – – – andere

 

 

0406 10 20 9900

ex 0406 20

– kaas van alle soorten, geraspt of in poeder:

 

 

 

ex 0406 20 90

– – andere:

 

 

 

– – – kazen geproduceerd uit wei

 

 

0406 20 90 9100

– – – andere:

 

 

 

– – – – met een vetgehalte van meer dan 20 gewichtspercenten, met een gehalte aan lactose van minder dan 5 gewichtspercenten en met een gehalte aan droge stof:

 

 

 

– – – – – van 60 of meer doch minder dan 80 gewichtspercenten

40

34

0406 20 90 9913

– – – – – van 80 of meer doch minder dan 85 gewichtspercenten

20

30

0406 20 90 9915

– – – – – van 85 of meer doch minder dan 95 gewichtspercenten

15

30

0406 20 90 9917

– – – – – van 95 gewichtspercenten of meer

5

30

0406 20 90 9919

– – – – andere

 

 

0406 20 90 9990

ex 0406 30

– smeltkaas, niet geraspt noch in poeder:

 

 

 

– – andere:

 

 

 

– – – met een vetgehalte van niet meer dan 36 gewichtspercenten en met een vetgehalte, berekend op de droge stof:

 

 

 

ex 0406 30 31

– – – – van niet meer dan 48 gewichtspercenten:

 

 

 

– – – – – met een gehalte aan droge stof:

 

 

 

– – – – – – van 40 of meer doch minder dan 43 gewichtspercenten en met een vetgehalte, berekend op de droge stof:

 

 

 

– – – – – – – van minder dan 20 gewichtspercenten

60

 

0406 30 31 9710

– – – – – – – van 20 gewichtspercenten of meer

60

20

0406 30 31 9730

– – – – – – van 43 gewichtspercenten of meer en met een vetgehalte, berekend op de droge stof:

 

 

 

– – – – – – – van minder dan 20 gewichtspercenten

57

 

0406 30 31 9910

– – – – – – – van 20 of meer doch minder dan 40 gewichtspercenten

57

20

0406 30 31 9930

– – – – – – – van 40 gewichtspercenten of meer

57

40

0406 30 31 9950

ex 0406 30 39

– – – – van meer dan 48 gewichtspercenten

 

 

 

– – – – – met een gehalte aan droge stof:

 

 

 

– – – – – – van 40 of meer doch minder dan 43 gewichtspercenten

60

48

0406 30 39 9500

– – – – – – van 43 of meer doch minder dan 46 gewichtspercenten

57

48

0406 30 39 9700

– – – – – – van 46 gewichtspercenten of meer en met een vetgehalte, berekend op de droge stof:

 

 

 

– – – – – – – van minder dan 55 gewichtspercenten

54

48

0406 30 39 9930

– – – – – – – van 55 gewichtspercenten of meer

54

55

0406 30 39 9950

ex 0406 30 90

– – – met een vetgehalte van meer dan 36 gewichtspercenten

54

79

0406 30 90 9000

ex 0406 40

– blauw-groen geaderde kaas en andere kaas die aders bevat die zijn verkregen door gebruik te maken van Penicillium roqueforti:

 

 

 

ex 0406 40 50

– – Gorgonzola

53

48

0406 40 50 9000

ex 0406 40 90

– – andere

50

40

0406 40 90 9000

ex 0406 90

– andere kaas:

 

 

 

– – andere:

 

 

 

ex 0406 90 13

– – – Emmentaler

40

45

0406 90 13 9000

ex 0406 90 15

– – – Gruyère en Sbrinz:

 

 

 

– – – – Gruyère

38

45

0406 90 15 9100

ex 0406 90 17

– – – Bergkäse en Appenzell:

 

 

 

– – – – Bergkäse

38

45

0406 90 17 9100

ex 0406 90 21

– – – Cheddar

39

48

0406 90 21 9900

ex 0406 90 23

– – – Edam

47

40

0406 90 23 9900

ex 0406 90 25

– – – Tilsit

47

45

0406 90 25 9900

ex 0406 90 27

– – – Butterkäse

52

45

0406 90 27 9900

ex 0406 90 32

– – – Feta (38):

 

 

 

– – – – uitsluitend gefabriceerd uit schapenmelk of schapen- en geitenmelk:

 

 

 

– – – – – met een vochtgehalte, berekend op de vetvrije massa, van niet meer dan 72 gewichtspercenten

56

43

0406 90 32 9119

ex 0406 90 35

– – – Kefalotyri:

 

 

 

– – – – uitsluitend gefabriceerd uit schapenmelk en/of geitenmelk

38

40

0406 90 35 9190

– – – – andere

38

40

0406 90 35 9990

ex 0406 90 37

– – – Finlandia

40

45

0406 90 37 9000

– – – andere:

 

 

 

– – – – andere:

 

 

 

– – – – – met een vetgehalte van niet meer dan 40 gewichtspercenten en een vochtgehalte, berekend op de vetvrije kaasmassa:

 

 

 

– – – – – – van niet meer dan 47 gewichtspercenten:

 

 

 

ex 0406 90 61

– – – – – – – Grana Padano en Parmigiano Reggiano

35

32

0406 90 61 9000

ex 0406 90 63

– – – – – – – Fiore Sardo en Pecorino:

 

 

 

– – – – – – – – uitsluitend gefabriceerd uit schapenmelk

35

36

0406 90 63 9100

– – – – – – – – andere

35

36

0406 90 63 9900

ex 0406 90 69

– – – – – – – andere:

 

 

 

– – – – – – – – kazen geproduceerd uit wei

 

 

0406 90 69 9100

– – – – – – – – andere

38

30

0406 90 69 9910

– – – – – – van meer dan 47 doch niet meer dan 72 gewichtspercenten:

 

 

 

ex 0406 90 73

– – – – – – – Provolone

45

44

0406 90 73 9900

ex 0406 90 75

– – – – – – – Asiago, Caciocavallo, Montasio en Ragusano

45

39

0406 90 75 9900

ex 0406 90 76

– – – – – – – Danbo, Fontal, Fontina, Fynbo, Havarti, Maribo, Samsø:

 

 

 

– – – – – – – – met een vetgehalte, berekend op de droge stof, van 45 gewichtspercenten of meer doch minder dan 55 gewichtspercenten:

 

 

 

– – – – – – – – – met een gehalte aan droge stof van 50 gewichtspercenten of meer doch minder dan 56 gewichtspercenten

50

45

0406 90 76 9300

– – – – – – – – – met een gehalte aan droge stof van 56 gewichtspercenten of meer

44

45

0406 90 76 9400

– – – – – – – – met een vetgehalte, berekend op de droge stof, van 55 gewichtspercenten of meer

46

55

0406 90 76 9500

ex 0406 90 78

– – – – – – – Gouda:

 

 

 

– – – – – – – – met een vetgehalte, berekend op de droge stof, van minder dan 48 gewichtspercenten

50

20

0406 90 78 9100

– – – – – – – – met een vetgehalte, berekend op de droge stof, van 48 of meer doch minder dan 55 gewichtspercenten

45

48

0406 90 78 9300

– – – – – – – – andere:

45

55

0406 90 78 9500

ex 0406 90 79

– – – – – – – Esrom, Italico, Kernhem, Saint-Nectaire, Saint-Paulin en Taleggio

56

40

0406 90 79 9900

ex 0406 90 81

– – – – – – – Cantal, Cheshire, Wensleydale, Lancashire, Double Gloucester, Blarney, Colby en Monterey

44

45

0406 90 81 9900

ex 0406 90 85

– – – – – – – Kefalograviera, Kasseri:

 

 

 

– – – – – – – – met een vochtgehalte van niet meer dan 40 gewichtspercenten

40

39

0406 90 85 9930

– – – – – – – – met een vochtgehalte van meer dan 40 doch minder dan 45 gewichtspercenten

45

39

0406 90 85 9970

– – – – – – – – andere

 

 

0406 90 85 9999

– – – – – – – andere kaas, met een vochtgehalte, berekend op de vetvrije kaasmassa:

 

 

 

ex 0406 90 86

– – – – – – – – van meer dan 47 doch niet meer dan 52 gewichtspercenten

 

 

 

– – – – – – – – – kazen geproduceerd uit wei

 

 

0406 90 86 9100

– – – – – – – – – andere, met een vetgehalte, berekend op de droge stof:

 

 

 

– – – – – – – – – – van minder dan 5 gewichtspercenten

52

 

0406 90 86 9200

– – – – – – – – – – van 5 of meer doch minder dan 19 gewichtspercenten

51

5

0406 90 86 9300

– – – – – – – – – – van 19 of meer doch minder dan 39 gewichtspercenten

47

19

0406 90 86 9400

– – – – – – – – – – an 39 gewichtspercenten of meer

40

39

0406 90 86 9900

ex 0406 90 87

– – – – – – – – van meer dan 52 gewichtspercenten doch niet meer dan 62 gewichtspercenten:

 

 

 

– – – – – – – – – kazen geproduceerd uit wei, met uitzondering van Manouri

 

 

0406 90 87 9100

– – – – – – – – – andere, met een vetgehalte, berekend op de droge stof:

 

 

 

– – – – – – – – – – van minder dan 5 gewichtspercenten

60

 

0406 90 87 9200

– – – – – – – – – – van 5 gewichtspercenten of meer doch minder dan 19 gewichtspercenten

55

5

0406 90 87 9300

– – – – – – – – – – van 19 gewichtspercenten of meer doch minder dan 40 gewichtspercenten

53

19

0406 90 87 9400

– – – – – – – – – – van 40 gewichtspercenten of meer:

 

 

 

– – – – – – – – – – – Idiazabal, Manchego en Roncal, uitsluitend gefabriceerd van schapenmelk

45

45

0406 90 87 9951

– – – – – – – – – – – Maasdam

45

45

0406 90 87 9971

– – – – – – – – – – – Manouri

43

53

0406 90 87 9972

– – – – – – – – – – – Hushallsost

46

45

0406 90 87 9973

– – – – – – – – – – – Murukoloinen

41

50

0406 90 87 9974

– – – – – – – – – – – Gräddost

39

60

0406 90 87 9975

– – – – – – – – – – – andere

47

40

0406 90 87 9979

ex 0406 90 88

– – – – – – – – van meer dan 62 doch niet meer dan 72 gewichtspercenten:

 

 

 

– – – – – – – – – kazen geproduceerd uit wei

 

 

0406 90 88 9100

– – – – – – – – – andere:

 

 

 

– – – – – – – – – – met een vetgehalte, berekend op de droge stof:

 

 

 

– – – – – – – – – – – van 10 of meer doch minder dan 19 gewichtspercenten

60

10

0406 90 88 9300

– – – – – – – – – – – van 40 of meer:

 

 

 

– – – – – – – – – – – – Akawi

55

40

0406 90 88 9500

10.   Witte en ruwe suiker in onveranderde vorm

GN-code

Omschrijving

Productcode

ex 1701

Rietsuiker en beetwortelsuiker, alsmede chemisch zuivere sacharose, in vaste vorm:

 

– ruwe suiker, niet gearomatiseerd en zonder toegevoegde kleurstoffen:

 

ex 1701 11

– – rietsuiker:

 

ex 1701 11 90

– – – andere:

 

– – – – kandijsuiker

1701 11 90 9100

– – – – andere ruwe suiker:

 

– – – – – in onmiddellijke verpakkingen met een nettogewicht van niet meer dan 5 kg

1701 11 90 9910

ex 1701 12

– – beetwortelsuiker:

 

ex 1701 12 90

– – – andere:

 

– – – – kandijsuiker

1701 12 90 9100

– – – – andere ruwe suiker:

 

– – – – – in onmiddellijke verpakkingen met een nettogewicht van niet meer dan 5 kg

1701 12 90 9910

– andere:

 

1701 91 00

– – gearomatiseerd of met toegevoegde kleurstoffen

1701 91 00 9000

ex 1701 99

– – andere:

 

1701 99 10

– – – witte suiker:

 

– – – – kandijsuiker

1701 99 10 9100

– – – – andere:

 

– – – – – tot een totale hoeveelheid van ten hoogste 10 ton

1701 99 10 9910

– – – – – andere

1701 99 10 9950

ex 1701 99 90

– – – andere:

 

– – – – met toegevoegde stoffen, andere dan aromatiserende stoffen en kleurstoffen

1701 99 90 9100


11.   Stropen en bepaalde andere producten van de suikersector

GN-code

Omschrijving

Productcode

ex 1702

Andere suiker, chemisch zuivere lactose, maltose, glucose en fructose (levulose) daaronder begrepen, in vaste vorm; suikerstroop, niet gearomatiseerd en zonder toegevoegde kleurstoffen; kunsthonig, ook indien met natuurhonig vermengd; karamel:

 

ex 1702 40

– glucose en glucosestroop, in droge toestand 20 of meer doch minder dan 50 gewichtspercenten fructose bevattend, met uitzondering van invertsuiker:

 

ex 1702 40 10

– – isoglucose:

 

– – – bevattende in droge toestand 41 of meer gewichtspercenten fructose

1702 40 10 9100

1702 60

– andere fructose en fructosestroop, in droge toestand meer dan 50 gewichtspercenten fructose bevattend, met uitzondering van invertsuiker:

 

1702 60 10

– – isoglucose

1702 60 10 9000

1702 60 95

– – andere

1702 60 95 9000

ex 1702 90

– andere, invertsuiker daaronder begrepen en andere suiker en suikerstropen die in droge toestand 50 gewichtspercenten fructose bevatten:

 

1702 90 30

– – isoglucose

1702 90 30 9000

– – karamel:

 

1702 90 71

– – – bevattende, in droge toestand, 50 of meer gewichtspercenten sacharose

1702 90 71 9000

ex 1702 90 95

– – andere:

 

– – – kunsthonig, ook indien met natuurhonig vermengd

1702 90 95 9100

– – – andere dan sorbose

1702 90 95 9900

2106

Producten voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen:

 

ex 2106 90

– andere:

 

– – suikerstroop, gearomatiseerd of met toegevoegde kleurstoffen:

 

2106 90 30

– – – isoglucose

2106 90 30 9000

– – – andere:

 

2106 90 59

– – – – andere

2106 90 59 9000”


(1)  PB L 149 van 29.6.1968, blz. 46.

(2)  De analytische methode voor het vaststellen van het gehalte aan vetstoffen is die welke is opgenomen in bijlage I (methode A) van Richtlijn 84/4/EEG van de Commissie (PB L 15 van 18.1.1984, blz. 28).

(3)  Te volgen procedure voor het vaststellen van het gehalte aan vetstoffen:

het monster moet op zodanige wijze worden gebroken dat 90 % of meer kan passeren door een zeef met een maaswijdte van 500 micrometer en 100 % kan passeren door een zeef met een maaswijdte van 1 000 micrometer;

de analytische methode waarvan daarna gebruik dient te worden gemaakt, is die welke is opgenomen in bijlage I (methode A) van Richtlijn 84/4/EEG.

(4)  Het drogestofgehalte van zetmeel wordt bepaald volgens de methode die is vastgesteld in bijlage IV van Verordening (EG) nr. 687/2008 van de Commissie (PB L 192 van 19.7.2008, blz. 20). De zuiverheid van zetmeel wordt bepaald volgens de gewijzigde polarimetrische methode van Ewers, vermeld in bijlage I van de derde Richtlijn 72/199/EEG van de Commissie (PB L 123 van 29.5.1972, blz. 6).

(5)  De voor zetmeel te betalen uitvoerrestitutie wordt aangepast aan de hand van de volgende formule:

1.

aardappelzetmeel: ((feitelijk drogestofgehalte)/80) × uitvoerrestitutie.

2.

alle andere soorten zetmeel: ((feitelijk drogestofgehalte)/87) × uitvoerrestitutie.

Bij het vervullen van de uitvoerformaliteiten dient de aanvrager in het desbetreffende document het drogestofgehalte van het product te vermelden.

(6)  De uitvoerrestitutie geldt voor producten met een drogestofgehalte van ten minste 78 %. De uitvoerrestitutie met een drogestofgehalte van minder dan 78 % moet worden aangepast met gebruikmaking van de volgende formule:

((feitelijk drogestofgehalte)/78) × uitvoerrestitutie.

Het drogestofgehalte wordt bepaald volgens methode 2, bedoeld in bijlage II van Richtlijn 79/796/EEG van de Commissie (PB L 239 van 22.9.1979, blz. 24) of een andere analysemethode die ten minste dezelfde waarborgen biedt.

(7)  Zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1517/95 van de Commissie (PB L 147 van 30.6.1995, blz. 51).

(8)  Voor de restituties wordt slechts het zetmeel uit graanproducten in aanmerking genomen. Onder „graanproducten” worden verstaan de producten van de onderverdelingen 0709 90 60 en 0712 90 19, de producten van hoofdstuk 10, de producten van de posten 1101, 1102, 1103 en 1104 (als zodanig en niet opnieuw samengesteld) met uitzondering van onderverdeling 1104 30 en het graangehalte van producten vallende onder de onderverdelingen 1904 10 10 en 1904 10 90. Het graangehalte van de producten vallende onder de onderverdelingen 1904 10 10 en 1904 10 90 wordt beschouwd als zijnde gelijk aan het gewicht van deze eindproducten.

Er wordt geen restitutie betaald voor granen waarbij de oorsprong van het zetmeel niet duidelijk kan worden bepaald door analyse.

(9)  Er wordt alleen een restitutie toegekend voor producten met een zetmeelgehalte van 5 of meer gewichtspercenten.

(10)  Indeling onder deze onderverdeling is afhankelijk van de overlegging van het attest dat is opgenomen in de bijlage van Verordening (EG) nr. 433/2007 van de Commissie (PB L 104 van 21.4.2007, blz. 3).

(11)  De toekenning van de restitutie is onderworpen aan de voorwaarden vermeld in Verordening (EEG) nr. 1359/2007 van de Commissie (PB L 304 van 22.11.2007, blz. 21).

(12)  PB L 308 van 8.11.2006, blz. 7.

(13)  PB L 281 van 24.10.2008, blz. 3

(14)  PB L 325 van 24.11.2006, blz. 12.

(15)  Het gehalte aan mager rundvlees met uitzondering van vet wordt bepaald volgens de analyseprocedure die is opgenomen in de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2429/86 van de Commissie (PB L 210 van 1.8.1986, blz. 39). Het begrip „gemiddeld gehalte” verwijst naar de hoeveelheid van het monster als bepaald in artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 765/2002 van de Commissie (PB L 117 van 4.5.2002, blz. 6). Het monster wordt genomen uit het deel van de betrokken partij met het hoogste risico.

(16)  Bepaling van het collageengehalte:

het collageengehalte in het hydroxyprolinegehalte vermenigvuldigd met de factor 8. Het gehalte aan hydroxyproline wordt bepaald volgens ISO-methode 3496-1978.

(17)  De producten en delen daarvan worden slechts bij deze code ingedeeld voorzover het op grond van de afmetingen en de aard van het samenhangende spierweefsel duidelijk is dat zij afkomstig zijn van de genoemde grotere deelstukken. De uitdrukking „delen daarvan” geldt voor producten met een nettogewicht van ten minste 100 g per stuk of voor producten in gelijkvormige plakken waarvan de herkomst van het genoemde grotere deelstuk duidelijk kan vastgesteld worden, die samen zijn verpakt, met een totaal nettogewicht van ten minste 100 g.

(18)  Voor deze restitutie komen slechts in aanmerking de producten waarvan de naam is gewaarborgd door de bevoegde autoriteiten van de producerende lidstaat.

(19)  De restitutie op worstjes in verpakkingen welke mede een conserveringsvloeistof bevatten, wordt alleen berekend over het gewicht van de worstjes.

(20)  Het gewicht van een in de handel gebruikelijk omhulsel van paraffine wordt beschouwd als te behoren tot het nettogewicht van de worst.

(21)  Geschrapt door Verordening (EG) nr. 2333/97 van de Commissie (PB L 323 van 26.11.1997, blz. 25).

(22)  Als de samengestelde voedselbereidingen (inclusief panklare gerechten) die worst bevatten op grond van hun samenstelling onder GN-code 1601 vallen, dan wordt de restitutie slechts berekend over het nettogewicht van worst, vlees, slachtafval, inclusief spek en vet, ongeacht van welke aard en herkomst, dat zich in deze bereidingen bevindt.

(23)  De restitutie op producten welke been bevatten wordt alleen berekend over het nettogewicht van de producten zonder het gewicht van het „been”.

(24)  Voor de toekenning van de restitutie moet zijn voldaan aan de in Verordening (EG) nr. 903/2008 van de Commissie (PB L 249 van 18.9.2008, blz. 3) genoemde voorwaarden. De betreffende exporteur legt, tijdens het vervullen van de douaneformaliteiten bij uitvoer, een schriftelijke verklaring over dat de betrokken producten aan deze voorwaarden voldoen.

(25)  Het gehalte aan vlees en vet wordt bepaald volgens de analyseprocedure die is vastgesteld in de bijlage van Verordening (EG) nr. 2004/2002 van de Commissie (PB L 308 van 9.11.2002, blz. 22).

(26)  Het gehalte aan vlees of slachtafvallen, ongeacht van welke soort, spek en vet, ongeacht van welke aard of herkomst daaronder begrepen, wordt bepaald volgens de analyseprocedure die is vastgesteld in de bijlage van Verordening (EEG) nr. 226/89 van de Commissie (PB L 29 van 31.1.1989, blz. 11).

(27)  Het invriezen van producten op grond van artikel 7, lid 3, eerste alinea van Verordening (EG) nr. 800/1999 van de Commissie (PB L 102 van 17.4.1999, blz. 11) is niet toegestaan.

(28)  Hele of halve karkassen kunnen met of zonder kinnebakspek worden aangeboden.

(29)  Schouders kunnen met of zonder kinnebakspek worden aangeboden.

(30)  Voorstukken kunnen met of zonder kinnebakspek worden aangeboden.

(31)  Doorregen halsspek, kinnebakspek, of kinnebakspek en doorregen halsspek in combinatie, die afzonderlijk worden aangeboden, komen niet voor restitutie in aanmerking.

(32)  Halskarbonade zonder been die afzonderlijk wordt aangeboden, komt niet voor restitutie in aanmerking.

(33)  Indien de indeling van producten zoals hammen of delen daarvan van code 1602 41 10 9110 op grond van het bepaalde in aanvullende aantekening 2 op hoofdstuk 16 van de GN niet gerechtvaardigd zou zijn, kan de restitutie voor producten van code 1602 42 10 9110 of, in voorkomend geval, voor producten van code 1602 49 19 9130, worden toegekend onverminderd de toepassing van artikel 51 van Verordening (EG) nr. 800/1999 van de Commissie (PB L 102 van 17.4.1999, blz. 11).

(34)  Indien de indeling van producten zoals schouders of delen daarvan van code 1602 42 10 9110 op grond van het bepaalde in aanvullende aantekening 2 op hoofdstuk 16 van de GN niet gerechtvaardigd zou zijn, kan de restitutie voor producten van code 1602 49 19 9130 worden toegekend onverminderd de toepassing van artikel 51 van Verordening (EG) nr. 800/1999.

(35)  Onder deze onderverdeling vallen alleen eieren van pluimvee die voldoen aan de voorwaarden, vastgesteld door de bevoegde autoriteiten van de Europese Gemeenschap en waarop het registratienummer van het producerende bedrijf en/of andere gegevens zoals bedoeld in artikel 3, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 617/2008 van de Commissie (PB L 168 van 28.6.2008, blz. 5) worden gedrukt.

(36)  Als aan een tot deze onderverdeling behorend product wei en/of lactose en/of caseïne en/of caseïnaten en/of permeaat en/of producten van GN-code 3504 en/of van wei afgeleide producten zijn toegevoegd, wordt het gedeelte van het product dat met de toegevoegde hoeveelheid wei en/of lactose en/of caseïne en/of caseïnaten en/of permeaat en/of producten van GN-code 3504 en/of van wei afgeleide producten overeenkomt, niet in aanmerking genomen voor de berekening van het restitutiebedrag.

Aan tot deze onderverdeling behorende producten mogen kleine hoeveelheden melkvreemde stoffen zijn toegevoegd die nodig zijn voor de bereiding of de bewaring. Als de hoeveelheid toegevoegde melkvreemde stoffen niet meer bedraagt dan 0,5 gewichtspercent van het product, wordt die hoeveelheid in aanmerking genomen voor de berekening van de restitutie. Als de totale hoeveelheid toegevoegde melkvreemde stoffen echter groter is dan 0,5 gewichtspercent van het product, komt de hoeveelheid niet voor restitutie in aanmerking.

Als een tot deze onderverdeling behorend product uit permeaat bestaat, wordt geen restitutie toegekend.

Bij de vervulling van de douaneformaliteiten moet de belanghebbende in de daarvoor bedoelde aangifte vermelden of het product uit permeaat bestaat dan wel of al dan niet melkvreemde stoffen en/of wei en/of lactose en/of caseïne en/of caseïnaten en/of permeaat en/of producten van GN-code 3504 en/of van wei afgeleide producten aan het product zijn toegevoegd; als dergelijke stoffen zijn toegevoegd, moet hij ook het volgende aangeven:

de maximumhoeveelheid, in gewicht, van melkvreemde stoffen en/of wei en/of lactose en/of caseïne en/of caseïnaten en/of permeaat en/of producten van GN-code 3504 en/of van wei afgeleide producten die is toegevoegd per 100 kg eindproduct, en, met name,

het lactosegehalte van de toegevoegde wei.

(37)  Geschrapt bij Verordening (EG) nr. 2287/2000 van de Commissie (PB L 260 van 14.10.2000, blz. 22).

(38)  Als dit product caseïne en/of caseïnaten bevat die voor of tijdens de productie zijn toegevoegd, wordt geen restitutie toegekend.

Bij de vervulling van de douaneformaliteiten moet de belanghebbende in de daarvoor bedoelde aangifte vermelden of al dan niet caseïne en/of caseïnaten zijn toegevoegd.

(39)  Het restitutiebedrag voor 100 kg tot deze onderverdeling behorend product is gelijk aan de som van de volgende elementen:

a)

het aangegeven bedrag per 100 kg vermenigvuldigd met het percentage van het melkgedeelte in 100 kg product. Aan deze producten mogen kleine hoeveelheden melkvreemde stoffen zijn toegevoegd die nodig zijn voor de bereiding of de bewaring. Als de hoeveelheid toegevoegde melkvreemde stoffen niet meer bedraagt dan 0,5 gewichtspercent van het product, wordt die hoeveelheid in aanmerking genomen voor de berekening van de restitutie. Als de totale hoeveelheid toegevoegde melkvreemde stoffen echter groter is dan 0,5 gewichtspercent van het product, komt de hoeveelheid niet voor restitutie in aanmerking.

Als wei en/of lactose en/of caseïne en/of caseïnaten en/of permeaat en/of producten van GN-code 3504 en/of van wei afgeleide producten aan het product zijn toegevoegd, wordt het aangegeven bedrag per kilogram vermenigvuldigd met het gewicht van het melkgedeelte, ander dan bestaande uit de toegevoegde hoeveelheid wei en/of lactose en/of caseïne en/of caseïnaten en/of permeaat en/of producten van GN-code 3504 en/of van wei afgeleide producten, in 100 kg product;

b)

een element berekend overeenkomstig artikel 16, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1282/2006 van de Commissie (PB L 234 van 29.8.2006, blz. 4).

Bij de vervulling van de douaneformaliteiten moet de belanghebbende in de daarvoor bedoelde aangifte vermelden of het product uit permeaat bestaat dan wel of al dan niet melkvreemde stoffen en/of wei en/of lactose en/of caseïne en/of caseïnaten en/of permeaat en/of producten van GN-code 3504 en/of van wei afgeleide producten aan het product zijn toegevoegd; als dergelijke stoffen zijn toegevoegd, moet hij ook het volgende aangeven:

 

de maximumhoeveelheid, in gewicht, van sacharose en/of andere melkvreemde stoffen en/of wei en/of lactose en/of caseïne en/of caseïnaten en/of permeaat en/of producten van GN-code 3504 en/of van wei afgeleide producten die is toegevoegd per 100 kg eindproduct,

en, met name,

 

het lactosegehalte van de toegevoegde wei.

Als het melkgedeelte van het product uit permeaat bestaat, wordt geen restitutie toegekend.

(40)  geschrapt bij Verordening (EG) nr. 707/98 van de Commissie (PB L 98 van 31.3.1998, blz. 11).

(41)  geschrapt bij Verordening (EG) nr. 823/96 van de Commissie (PB L 111 van 4.5.1996, blz. 9).

(42)  

a)

Als de kaas is verpakt in onmiddellijke verpakkingen die ook vloeibare bewaarmiddelen zoals pekel bevatten, wordt de restitutie toegekend voor het nettogewicht na aftrek van het gewicht van deze vloeibare bewaarmiddelen.

b)

De als verpakking gebruikte plasticfolie, paraffine, as en was worden voor de berekening van de restitutie niet als een deel van het nettogewicht van het product beschouwd.

c)

Als de kaas in plasticfolie wordt aangeboden en het gewicht van de plasticfolie in het opgegeven nettogewicht is begrepen, wordt het restitutiebedrag verlaagd met 0,5 %.

Bij het vervullen van de douaneformaliteiten verklaart de aanvrager dat de kaas in plasticfolie is verpakt en of het gewicht van de plasticfolie in het opgegeven nettogewicht is begrepen.

d)

Als de kaas in paraffine of in as wordt aangeboden en het gewicht van de paraffine of van de as in het opgegeven nettogewicht is begrepen, wordt het restitutiebedrag verlaagd met 2 %.

Bij het vervullen van de douaneformaliteiten verklaart de aanvrager dat de kaas in paraffine of in as is verpakt en of het gewicht van de as of van de paraffine in het opgegeven nettogewicht is begrepen.

e)

Als de kaas in was wordt aangeboden, moet de aanvrager bij het vervullen van de douaneformaliteiten in de aangifte het nettogewicht van de kaas exclusief het gewicht van de was vermelden.

(43)  Als het melkeiwitgehalte (stikstofgehalte × 6,38) van de vetvrije melkdrogestof van een onder deze code vallend product lager is dan 34 %, wordt geen restitutie verleend. Als voor de onder deze code vallende producten in poedervorm het vochtgehalte hoger is dan 5 gewichtspercenten wordt geen restitutie verleend.

Bij de vervulling van de douaneformaliteiten moet de belanghebbende in de daarvoor bedoelde aangifte het minimale melkeiwitgehalte van de vetvrije melkdrogestof en, voor producten in poedervorm, het maximale vochtgehalte aangeven.

(44)  Geschrapt bij Verordening (EG) nr. 2287/2000 van de Commissie (PB L 260 van 14.10.2000, blz. 22).

(45)  

a)

Als het product andere melkvreemde ingrediënten dan specerijen of kruiden bevat zoals met name ham, noten, garnalen, zalm, olijven of krenten en rozijnen, wordt het restitutiebedrag verlaagd met 10 %.

Bij het vervullen van de douaneformaliteiten vermeldt de aanvrager in de daarvoor bedoelde aangifte dat dergelijke melkvreemde ingrediënten zijn toegevoegd.

b)

Als het product kruiden of specerijen bevat zoals met name mosterd, basilicum, knoflook of oregano, wordt het restitutiebedrag verlaagd met 1 %.

Bij het vervullen van de douaneformaliteiten vermeldt de aanvrager in de daarvoor bedoelde aangifte dat kruiden of specerijen zijn toegevoegd.

c)

Als het product caseïne en/of caseïnaten en/of wei en/of van wei afgeleide producten en/of lactose en/of permeaat en/of producten van GN-code 3504 bevat, worden de of het toegevoegde caseïne en/of caseïnaten en/of wei en/of van wei afgeleide producten (behalve weiboter van GN-code 0405 10 50) en/of lactose en/of permeaat en/of producten van GN-code 3504 niet in aanmerking genomen voor de berekening van de restitutie.

Bij het vervullen van de douaneformaliteiten vermeldt de aanvrager in de daarvoor bedoelde aangifte of al dan niet caseïne en/of caseïnaten en/of wei en/of van wei afgeleide producten en/of lactose en/of permeaat en/of producten van GN-code 3504 is of zijn toegevoegd; als dit het geval is, vermeldt hij in die aangifte ook het maximale gewichtsgehalte aan toegevoegde of toegevoegd caseïne en/of caseïnaten en/of wei en/of van wei afgeleide producten (in voortkomend geval onder opgave van het gehalte aan weiboter) en/of lactose en/of permeaat en/of producten van GN-code 3504 per 100 kg eindproduct.

d)

De bovenbedoelde producten mogen hoeveelheden toegevoegde melkvreemde stoffen bevatten die nodig zijn voor de bereiding of bewaring ervan, zoals zout, stremsel of schimmel.

(46)  Het restitutiebedrag voor bevroren gecondenseerde melk is gelijk aan het voor de GN-codes 0402 91 en 0402 99 geldende bedrag.

(47)  De restitutiebedragen voor ingevroren producten van de GN-codes 0403 90 11 tot en met 0403 90 39 zijn gelijk aan de respectieve bedragen voor de GN-codes 0403 90 51 tot en met 0403 90 69.

(48)  Aan de tot deze onderverdeling behorende producten mogen kleine hoeveelheden melkvreemde stoffen zijn toegevoegd die nodig zijn voor de bereiding of de bewaring. Als de hoeveelheid toegevoegde melkvreemde stoffen niet meer bedraagt dan 0,5 gewichtspercent van het product, wordt die hoeveelheid in aanmerking genomen voor de berekening van de restitutie. Als de totale hoeveelheid toegevoegde melkvreemde stoffen echter groter is dan 0,5 gewichtspercent van het product, komt die hoeveelheid niet voor restitutie in aanmerking.

Bij de vervulling van de douaneformaliteiten moet de belanghebbende in de daarvoor bedoelde aangifte vermelden of al dan niet melkvreemde producten zijn toegevoegd en, zo ja, wat het maximumgehalte in gewicht aan toegevoegde melkvreemde stoffen per 100 kg eindproduct is.

(49)  Het restitutiebedrag voor 100 kg tot deze onderverdeling behorend product is gelijk aan de som van de volgende elementen:

a)

het aangegeven bedrag per 100 kg vermenigvuldigd met het percentage van het melkgedeelte in 100 kg product. Aan deze producten mogen kleine hoeveelheden melkvreemde stoffen zijn toegevoegd die nodig zijn voor de bereiding of de bewaring. Als de hoeveelheid toegevoegde melkvreemde stoffen niet meer bedraagt dan 0,5 gewichtspercent van het product, wordt die hoeveelheid in aanmerking genomen voor de berekening van de restitutie. Als de totale hoeveelheid toegevoegde melkvreemde stoffen echter groter is dan 0,5 gewichtspercent van het product, komt die hoeveelheid niet voor restitutie in aanmerking;

b)

een element berekend overeenkomstig artikel 16, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1282/2006 van de Commissie (PB L 234 van 29.8.2006, blz. 4).

Bij de vervulling van de douaneformaliteiten moet de belanghebbende in de daarvoor bedoelde aangifte het maximumgehalte in gewicht aan sacharose aangeven en vermelden of al dan niet melkvreemde producten zijn toegevoegd en, zo ja, wat het maximumgehalte in gewicht aan toegevoegde melkvreemde stoffen per 100 kg eindproduct is.

(50)  Aan de tot deze onderverdeling behorende producten mogen kleine hoeveelheden stoffen zijn toegevoegd die nodig zijn voor de bereiding of de bewaring. Als de hoeveelheid toegevoegde melkvreemde stoffen niet meer bedraagt dan 0,5 gewichtspercent van het product, wordt die hoeveelheid in aanmerking genomen voor de berekening van de restitutie. Als de totale hoeveelheid toegevoegde melkvreemde stoffen echter groter is dan 0,5 gewichtspercent van het product, komt de hoeveelheid niet voor restitutie in aanmerking.

Bij de vervulling van de douaneformaliteiten moet de belanghebbende in de daarvoor bedoelde aangifte vermelden of al dan niet producten zijn toegevoegd en, zo ja, wat het maximumgehalte aan die toevoegingen is.


BIJLAGE II

„BIJLAGE II

CODES VAN DE BESTEMMINGEN VOOR UITVOERRESTITUTIES

A00

Alle bestemmingen (derde landen, andere gebieden, bevoorrading en met uitvoer uit de Gemeenschap gelijkgestelde bestemmingen).

A01

Overige bestemmingen.

A02

Alle bestemmingen uitgezonderd de Verenigde Staten van Amerika.

A03

Alle bestemmingen uitgezonderd Zwitserland.

A04

Alle derde landen.

A05

Overige derde landen.

A10

EVA–landen (Europese Vrijhandelsassociatie)

IJsland, Noorwegen, Liechtenstein, Zwitserland.

A11

ACS–staten (de landen van Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan die de Overeenkomst van Lomé hebben ondertekend)

Angola, Antigua en Barbuda, Bahama's, Barbados, Belize, Benin, Botswana, Burkina Faso, Burundi, Kameroen, Kaapverdië, Centraal–Afrikaanse Republiek, Comoren (uitgezonderd Mayotte), Congo (republiek), Congo (democratische republiek), Ivoorkust, Djibouti, Dominica, Ethiopië, Fiji, Gabon, Gambia, Ghana, Grenada, Guinee, Guinee–Bissau, Equatoriaal–Guinea, Guyana, Haïti, Jamaica, Kenia, Kiribati, Lesotho, Liberia, Madagaskar, Malawi, Mali, Mauritius, Mauritanië, Mozambique, Namibië, Niger, Nigeria, Uganda, Papoea–Nieuw–Guinea, Dominicaanse Republiek, Rwanda, Saint Kitts en Nevis, Saint Vincent en de Grenadines, Saint Lucia, Salomonseilanden, Samoa, Sao Tomé en Principe, Senegal, Seychellen, Sierra Leone, Somalië, Sudan, Suriname, Swaziland, Tanzania, Tsjaad, Togo, Tonga, Trinidad en Tobago, Tuvalu, Vanuatu, Zambia, Zimbabwe.

A12

Landen of gebieden in het Middellandse–Zeegebied

Ceuta en Melilla, Gibraltar, Turkije, Albanië, Kroatië, Bosnië–Herzegovina, Servië, alsmede Kosovo krachtens Resolutie 1244/99 van de VN-Veiligheidsraad, Montenegro, Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Marokko, Algerije, Tunesië, Libië, Egypte, Libanon, Syrië, Israël, Westelijke Jordaanoever/Gazastrook, Jordanië.

A13

OPEC–landen (Organisatie van olie–exporterende landen)

Algerije, Libië, Nigeria, Gabon, Venezuela, Irak, Iran, Saudi–Arabië, Koeweit, Qatar, Verenigde Arabische Emiraten, Indonesië.

A14

ASEAN–landen (Associatie van Zuidoost–Aziatische staten)

Myanmar, Thailand, Laos, Vietnam, Indonesië, Maleisië, Brunei, Singapore, Filipijnen.

A15

Landen van Latijns–Amerika

Mexico, Guatemala, Honduras, El Salvador, Nicaragua, Costa Rica, Haïti, Dominicaanse Republiek, Colombia, Venezuela, Ecuador, Peru, Brazilië, Chili, Bolivia, Paraguay, Uruguay, Argentinië.

A16

SAARC–landen (Zuid–Aziatische Associatie voor Regionale Samenwerking)

Pakistan, India, Bangladesh, Maldiven, Sri Lanka, Nepal, Bhutan.

A17

Andere EER–landen (Europese Economische Ruimte) dan die van de Europese Unie

IJsland, Noorwegen, Liechtenstein.

A18

LMOE (landen of gebieden van Midden– en Oost–Europa)

Albanië, Kroatië, Bosnië–Herzegovina, Servië, alsmede Kosovo krachtens Resolutie 1244/99 van de VN-Veiligheidsraad, Montenegro, Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië.

A19

NAFTA–landen (Noord–Amerikaanse Vrijhandelsovereenkomst)

Verenigde Staten van Amerika, Canada, Mexico.

A20

Mercosur–landen (Gemeenschappelijke Markt van het Zuiden)

Brazilië, Paraguay, Uruguay, Argentinië.

A21

NIC's (nieuwe industrielanden in Azië)

Singapore, Zuid–Korea, Taiwan, SAR Hongkong.

A22

EDA–landen (dynamische Aziatische economieën)

Thailand, Maleisië, Singapore, Zuid–Korea, Taiwan, SAR Hongkong.

A23

APEC–landen (economische samenwerking Azië–Stille Oceaan)

Verenigde Staten van Amerika, Canada, Mexico, Chili, Thailand, Indonesië, Maleisië, Brunei, Singapore, Filipijnen, China, Zuid–Korea, Japan, Taiwan, SAR Hongkong, Australië, Papoea–Nieuw–Guinea, Nieuw–Zeeland.

A24

GOS (Gemenebest van onafhankelijke staten)

Oekraïne, Wit–Rusland, Moldavië, Rusland, Georgië, Armenië, Azerbeidzjan, Kazachstan, Turkmenistan, Oezbekistan, Tadzjikistan, Kirgizstan.

A25

OESO–landen, andere dan die van de Europese Unie (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, andere dan die van de Europese Unie)

IJsland, Noorwegen, Zwitserland, Turkije, Verenigde Staten van Amerika, Canada, Mexico, Zuid–Korea, Japan, Australië, Australisch Oceanië, Nieuw–Zeeland, Nieuw–Zeelands Oceanië.

A26

Andere Europese landen of gebieden dan die van de Europese Unie

IJsland, Noorwegen, Liechtenstein, Zwitserland, Faeröer, Andorra, Gibraltar, Vaticaanstad, Turkije, Albanië, Oekraïne, Wit–Rusland, Moldavië, Rusland, Kroatië, Bosnië–Herzegovina, Servië, alsmede Kosovo krachtens Resolutie 1244/99 van de VN-Veiligheidsraad, Montenegro, Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië.

A27

Afrika (A28) (A29)

Landen of gebieden van Noord–Afrika, overige landen van Afrika.

A28

Landen of Gebieden van Noord–Afrika

Ceuta en Melilla, Marokko, Algerije, Tunesië, Libië, Egypte.

A29

Overige landen van Afrika

Sudan, Mauritanië, Mali, Burkina Faso, Niger, Tsjaad, Kaapverdië, Senegal, Gambia, Guinee–Bissau, Guinee, Sierra Leone, Liberia, Ivoorkust, Ghana, Togo, Benin, Nigeria, Kameroen, Centraal–Afrikaanse Republiek, Equatoriaal–Guinea, Sao Tomé en Principe, Gabon, Congo (republiek), Congo (democratische republiek), Rwanda, Burundi, Saint Helena en onderhorigheden, Angola, Ethiopië, Eritrea, Djibouti, Somalië, Kenia, Uganda, Tanzania, Seychellen en onderhorigheden, Brits gebied in de Indische Oceaan, Mozambique, Madagaskar, Mauritius, Comoren, Mayotte, Zambia, Zimbabwe, Malawi, Zuid–Afrika, Namibië, Botswana, Swaziland, Lesotho.

A30

Amerika (A31) (A32) (A33)

Noord–Amerika, Midden–Amerika en Antillen, Zuid–Amerika.

A31

Noord–Amerika

Verenigde Staten van Amerika, Canada, Groenland, Saint–Pierre en Miquelon.

A32

Midden–Amerika en Antillen

Mexico, Bermuda, Guatemala, Belize, Honduras, El Salvador, Nicaragua, Costa Rica, Panama, Anguilla, Cuba, Saint Kitts en Nevis, Haïti, Bahama's, Turks– en Caicoseilanden, Dominicaanse Republiek, Amerikaanse Maagdeneilanden, Antigua en Barbuda, Dominica, Caymaneilanden, Jamaica, Saint Lucia, Saint Vincent, Britse Maagdeneilanden, Barbados, Montserrat, Trinidad en Tobago, Grenada, Aruba, Nederlandse Antillen.

A33

Zuid–Amerika

Colombia, Venezuela, Guyana, Suriname, Ecuador, Peru, Brazilië, Chili, Bolivia, Paraguay, Uruguay, Argentinië, Falklandeilanden.

A34

Azië (A35) (A36)

Nabije en Midden–Oosten, overige landen van Azië.

A35

Nabije en Midden–Oosten

Georgië, Armenië, Azerbeidzjan, Libanon, Syrië, Irak, Iran, Israël, Westelijke Jordaanoever/Gazastrook, Jordanië, Saudi–Arabië, Koeweit, Bahrein, Qatar, Verenigde Arabische Emiraten, Oman, Jemen.

A36

Overige landen van Azië

Kazachstan, Turkmenistan, Oezbekistan, Tadzjikistan, Kirgizstan, Afghanistan, Pakistan, India, Bangladesh, Maldiven, Sri Lanka, Nepal, Bhutan, Myanmar, Thailand, Laos, Vietnam, Cambodja, Indonesië, Maleisië, Brunei, Singapore, Filipijnen, Mongolië, China, Noord–Korea, Zuid–Korea, Japan, Taiwan, SAR Hongkong, Macau.

A37

Oceanië en Poolgebieden (A38) (A39)

Australië en Nieuw–Zeeland, overige landen van Oceanië en poolgebieden.

A38

Australië en Nieuw–Zeeland

Australië, Australisch Oceanië, Nieuw–Zeeland, Nieuw–Zeelands Oceanië.

A39

Overige landen van Oceanië en Poolgebieden

Papoea–Nieuw–Guinea, Nauru, Salomonseilanden, Tuvalu, Nieuw–Caledonië en onderhorigheden, Amerikaans Oceanië, Wallis en Futuna, Kiribati, Pitcairneilanden, Fiji, Vanuatu, Tonga, Samoa, Noordelijke Marianen, Frans–Polynesië, Federale Staten van Micronesia (Yap, Kosrae, Chuuk, Pohnpei), Marshalleilanden, Belau, Poolgebieden.

A40

LGO (landen en gebieden over zee)

Frans–Polynesië, Nieuw–Caledonië en onderhorigheden, Wallis en Futuna, Zuidpoolgebied, Saint–Pierre en Miquelon, Mayotte, Nederlandse Antillen, Aruba, Groenland, Anguilla, Caymaneilanden, Falklandeilanden, Zuid–Sandwicheilanden en onderhorigheden, Turks– en Caicoseilanden, Britse Maagdeneilanden, Montserrat, Pitcairneilanden, Saint Helena en onderhorigheden, Brits gebied op Antarctica, Brits gebied van de Indische Oceaan.

A96

Gemeenten Livigno en Campione d'Italia, het eiland Helgoland.

A97

Bevoorrading en met uitvoer uit de Gemeenschap gelijkgestelde bestemmingen

Bestemmingen bedoeld in de artikelen 36, 44 en 45 van Verordening (EG) nr. 800/1999 (PB L 102 van 17.4.1999, blz. 11).”


24.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 348/76


VERORDENING (EG) Nr. 1345/2008 VAN DE COMMISSIE

van 23 december 2008

houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 2136/89 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke normen voor het in de handel brengen van sardineconserven en van verkoopbenamingen voor conserven van sardines en van sardineachtigen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur (1), en met name op artikel 2, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 104/2000 voorziet in de mogelijkheid om gemeenschappelijke normen vast te stellen voor het in de handel brengen van visserijproducten in de Gemeenschap, met name om het handelsverkeer op basis van eerlijke mededinging te vergemakkelijken. Dergelijke normen kunnen met name betrekking hebben op de etikettering.

(2)

Bij Verordening (EEG) nr. 2136/1989 van de Raad (2) zijn gemeenschappelijke normen voor het in de handel brengen van sardineconserven en verkoopbenamingen voor conserven van sardines en van sardineachtigen vastgesteld.

(3)

Omdat de conserven die in de Gemeenschap in de handel worden gebracht en worden aangeboden op dezelfde wijze als sardineconserven steeds verscheidener worden, is het noodzakelijk de consumenten degelijk te informeren over de identiteit en de voornaamste kenmerken van de producten. Daarom dienen de momenteel geldende voorschriften inzake de verkoopbenamingen van conserven die op dezelfde wijze als sardineconserven in de Gemeenschap in de handel worden gebracht en worden aangeboden, te worden gewijzigd.

(4)

Daarbij dient rekening te worden gehouden met de in 2007 gewijzigde Codexnorm STAN94 van de Codex Alimentarius, alsmede met de bijzondere voorwaarden die gelden op de markt van de Gemeenschap.

(5)

Met het oog op de transparantie van de markt, de eerlijke mededinging en de variëteit van het aanbod, moet de soort Strangomera bentincki worden toegevoegd aan de lijst van voor de bereiding van conserven van sardineachtigen toegestane soorten.

(6)

Om de identificatie van sardineachtigen te verbeteren, moeten ter onderscheiding de wetenschappelijke naam van de soort en het geografische gebied waar de betrokken soort is gevangen, worden vermeld.

(7)

De bij deze verordening vastgestelde voorschriften moeten worden toegepast onverminderd het bepaalde in Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (3).

(8)

Verordening (EEG) nr. 2136/89 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

Om de marktdeelnemers in de gelegenheid te stellen zich naar de nieuwe voorschriften te schikken, moet worden voorzien in een overgangsperiode voor het in de handel brengen van producten die aan de momenteel geldende versie van Verordening (EEG) nr. 2136/89 voldoen.

(10)

Het Comité van beheer voor visserijproducten heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EEG) nr. 2136/89 wordt als volgt gewijzigd:

1.

Aan artikel 1 bis, lid 2, wordt het volgende toegevoegd:

„k)

Strangomera bentincki”.

2.

Artikel 7 bis wordt vervangen door:

„Artikel 7 bis

1.   Onverminderd het bepaalde in Richtlijn 2000/13/EG, mogen conserven van sardineachtigen in de Gemeenschap in de handel worden gebracht onder een verkoopbenaming waarin naast het woord „sardines” ook de wetenschappelijke benaming van de soort en het geografische gebied waar de soort is gevangen, worden vermeld.

2.   Wanneer de in lid 1 bedoelde verkoopbenaming wordt vermeld op de recipiënt van de conserven van sardineachtigen, moet deze duidelijk en goed waarneembaar worden aangebracht.

3.   De wetenschappelijke benaming van de soort moet steeds de geslachtsaanduiding (eigennaam) en een specifiek epitheton, in het Latijn, omvatten.

4.   Het geografische gebied wordt aangegeven met een van de in de eerste kolom van de bijlage opgenomen namen, rekening houdend met de omschrijving van het overeenkomstige gebied in de tweede kolom van de bijlage.

5.   Onder één verkoopbenaming mag slechts één soort in de handel worden gebracht.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Producten die voldeden aan het bepaalde in Verordening (EEG) nr. 2136/89 voordat deze bij de onderhavige verordening is gewijzigd, mogen nog in de handel worden gebracht tot 1 november 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 december 2008.

Voor de Commissie

Joe BORG

Lid van de Commissie


(1)  PB L 17 van 21.1.2000, blz. 22.

(2)  PB L 212 van 22.7.1989, blz. 79.

(3)  PB L 109 van 6.5.2000, blz. 29.


BIJLAGE

Naam en omschrijving van de geografische gebieden

Naam van het geografische gebied als bedoeld in artikel 7 bis, lid 1

Omschrijving van het gebied (1)

Noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan

FAO-gebied 21

Noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (2)

FAO-gebied 27

Oostzee

FAO-gebied 27.IIId

Centraalwestelijk deel van de Atlantische Oceaan

FAO-gebied 31

Centraaloostelijk deel van de Atlantische Oceaan

FAO-gebied 34

Zuidwestelijk deel van de Atlantische Oceaan

FAO-gebied 41

Zuidoostelijk deel van de Atlantische Oceaan

FAO-gebied 47

Middellandse Zee

FAO-gebieden 37.1, 37.2 en 37.3

Zwarte Zee

FAO-gebied 37.4

Indische Oceaan

FAO-gebieden 51 en 57

Stille Oceaan

FAO-gebieden 61, 67, 71, 77, 81, 87

Antarctica

FAO-gebieden 48, 58 en 88

Noordelijke IJszee

FAO-gebied 18


(1)  Jaarboek van de FAO. Visserijstatistieken. Vangsten. Vol. 86/1. 2000.

(2)  Met uitzondering van de Oostzee.


24.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 348/79


VERORDENING (EG) Nr. 1346/2008 VAN DE COMMISSIE

van 23 december 2008

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 950/2006 tot vaststelling, voor de verkoopseizoenen 2006/2007, 2007/2008 en 2008/2009, van de uitvoeringsbepalingen voor de invoer en de raffinage van suikerproducten in het kader van bepaalde tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1), en met name op artikel 148, lid 1, juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Cuba uit hoofde van artikel XXIV, lid 6, en artikel XXVIII van de GATT 1994 betreffende de wijziging van de concessies die vervat zijn in de lijsten van verbintenissen van de Republiek Bulgarije en Roemenië in verband met hun toetreding tot de Europese Unie (2), die is goedgekeurd bij Beschikking 2008/870/EG van de Raad (3), heeft de Gemeenschap zich ertoe verbonden om, voor het verkoopseizoen 2008/2009, een toewijzing voor Cuba van 20 000 ton ruwe rietsuiker bestemd om te worden geraffineerd, aan het huidige volume toe te voegen tegen een recht van 98 EUR per ton.

(2)

Dit contingent dient overeenkomstig Verordening (EG) nr. 950/2006 van de Commissie (4) te worden geopend en beheerd als „suiker CXL-concessies”.

(3)

Om speculatie met betrekking tot invoercertificaten voor aan een land toegewezen invoercontingenten te voorkomen, moet worden bepaald dat invoercertificaten alleen kunnen worden aangevraagd door marktdeelnemers die een door een bevoegde autoriteit van het land van uitvoer afgegeven uitvoercertificaat kunnen overleggen.

(4)

Verordening (EG) nr. 950/2006 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 950/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1.

In artikel 24 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

„1.   Voor het verkoopseizoen 2008/2009 worden tariefcontingenten geopend voor in totaal 126 925 ton voor raffinage bestemde ruwe rietsuiker van GN-code 1701 11 10, die als suiker CXL-concessies wordt ingevoerd tegen een recht van 98 EUR per ton.

2.   De in lid 1 bedoelde hoeveelheden worden als volgt verdeeld naar land van oorsprong:

Cuba

78 969 ton,

Brazilië

34 054 ton,

Australië

9 925 ton,

andere derde landen

3 977 ton.”.

2.

Aan artikel 25 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Invoercertificaataanvragen met betrekking tot Cuba, Brazilië en Australië gaan vergezeld van het origineel van het uitvoercertificaat volgens het in bijlage II opgenomen model dat door de bevoegde autoriteiten van het land van uitvoer is afgegeven voor een hoeveelheid die gelijk is aan die in de certificaataanvraag.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 december 2008.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 308 van 19.11.2008, blz. 29.

(3)  PB L 308 van 19.11.2008, blz. 27.

(4)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 1.


24.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 348/81


VERORDENING (EG) Nr. 1347/2008 VAN DE COMMISSIE

van 23 december 2008

tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 1 januari 2009

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1249/96 van de Commissie van 28 juni 1996 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name op artikel 2, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 10 00, 1001 90 91, ex 1001 90 99 [zachte tarwe van hoge kwaliteit], 1002, ex 1005 met uitzondering van hybriden voor zaaidoeleinden, en ex 1007 met uitzondering van hybriden voor zaaidoeleinden, gelijk is aan de interventieprijs voor deze producten bij de invoer, verhoogd met 55 % en verminderd met de cif-invoerprijs voor de betrokken zending. Dit invoerrecht mag echter niet hoger zijn dan het recht van het gemeenschappelijk douanetarief.

(2)

In artikel 136, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat voor de berekening van het in lid 1 van dat artikel bedoelde invoerrecht regelmatig representatieve cif-invoerprijzen voor de betrokken producten worden vastgesteld.

(3)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 is de prijs die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 10 00, 1001 90 91, ex 1001 90 99 (zachte tarwe van hoge kwaliteit), 1002 00, 1005 10 90, 1005 90 00 en 1007 00 90, de dagelijkse representatieve cif-invoerprijs die wordt bepaald volgens de methode van artikel 4 van die verordening.

(4)

Er dienen invoerrechten te worden vastgesteld voor de periode vanaf 1 januari 2009, die van toepassing zullen zijn totdat een nieuwe vaststelling in werking treedt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde invoerrechten in de sector granen die van toepassing zijn vanaf 1 januari 2009, worden in bijlage I bij de onderhavige verordening vastgesteld op basis van de in bijlage II vermelde elementen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 december 2008.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 161 van 29.6.1996, blz. 125.


BIJLAGE I

Vanaf 1 januari 2009 geldende invoerrechten voor de in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde producten

GN-code

Omschrijving

Invoerrecht (1)

(EUR/t)

1001 10 00

HARDE TARWE van hoge kwaliteit

0,00

van gemiddelde kwaliteit

0,00

van lage kwaliteit

0,00

1001 90 91

ZACHTE TARWE, zaaigoed

0,00

ex 1001 90 99

ZACHTE TARWE van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed

0,00

1002 00 00

ROGGE

55,22

1005 10 90

MAÏS, zaaigoed, ander dan hybriden

29,22

1005 90 00

MAÏS, andere dan zaaigoed (2)

29,22

1007 00 90

GRAANSORGHO, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden

55,22


(1)  Voor producten die via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal in de Gemeenschap worden aangevoerd, komt de importeur op grond van artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1249/96 in aanmerking voor een verlaging van het invoerrecht met:

3 EUR/t als de loshaven aan de Middellandse Zee ligt,

2 EUR/t als de loshaven in Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt.

(2)  De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR/t als aan de in artikel 2, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1249/96 vastgestelde voorwaarden is voldaan.


BIJLAGE II

Elementen voor de berekening van de in bijlage I vastgestelde rechten

15.12.2008-22.12.2008

1.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 bedoelde referentieperiode:

(EUR/t)

 

Zachte tarwe (1)

Maïs

Harde tarwe van hoge kwaliteit

Harde tarwe van gemiddelde kwaliteit (2)

Harde tarwe van lage kwaliteit (3)

Gerst

Beurs

Minnéapolis

Chicago

Notering

176,48

108,62

Fob-prijs VSA

217,05

207,05

187,05

96,33

Golfpremie

12,22

Grote-Merenpremie

28,08

2.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 bedoelde referentieperiode:

Vrachtkosten: Golf van Mexico–Rotterdam:

9,11 EUR/t

Vrachtkosten: Grote Meren–Rotterdam:

7,62 EUR/t


(1)  Premie van 14 EUR/t inbegrepen (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(2)  Korting van 10 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(3)  Korting van 30 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).


RICHTLIJNEN

24.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 348/84


RICHTLIJN 2008/105/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 december 2008

inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Chemische verontreiniging van het oppervlaktewater levert een bedreiging op voor het aquatisch milieu, waarbij effecten optreden als acute en chronische toxiciteit voor in het water levende organismen, accumulatie in het ecosysteem en verlies van habitats en biodiversiteit, en vormt tevens een bedreiging voor de gezondheid van de mens. De oorzaken van de verontreiniging moeten bij voorrang in kaart worden gebracht en de emissies moeten bij de bron worden aangepakt op de economisch en vanuit milieuoogpunt meest effectieve manier.

(2)

Zoals vastgelegd in artikel 174, lid 2, tweede zin, van het Verdrag, dient het milieubeleid van de Gemeenschap te berusten op het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden, en het beginsel dat de vervuiler betaalt.

(3)

Overeenkomstig artikel 174, lid 3, van het Verdrag, houdt de Gemeenschap bij het bepalen van haar beleid op milieugebied rekening met de beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens, de milieuomstandigheden in de onderscheiden regio's van de Gemeenschap, de economische en sociale ontwikkeling van de Gemeenschap als geheel en de evenwichtige ontwikkeling van haar regio's, alsmede met de voordelen en lasten die kunnen voortvloeien uit optreden, of niet-optreden.

(4)

In Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (3) wordt gesteld dat milieu en gezondheid en de levenskwaliteit van het bestaan cruciale milieuprioriteiten voor dat programma zijn, terwijl met name wordt benadrukt dat er specifiekere wetgeving op het gebied van het waterbeleid moet worden vastgesteld.

(5)

In Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (4) wordt een strategie ter bestrijding van waterverontreiniging geformuleerd en wordt bepaald dat er verdere specifieke maatregelen voor emissiebeheersing en milieukwaliteitsnormen (MKN) moeten worden vastgesteld. In overeenstemming met de bepalingen en doelstellingen van Richtlijn 2000/60/EG legt deze richtlijn MKN vast.

(6)

In overeenstemming met artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG en met name lid 1, onder a), dienen de lidstaten de nodige maatregelen ten uitvoer te leggen overeenkomstig artikel 16, leden 1 en 8, van die richtlijn, met de bedoeling de verontreiniging door prioritaire stoffen geleidelijk te verminderen en emissies, lozingen en verliezen van prioritaire gevaarlijke stoffen stop te zetten of geleidelijk te beëindigen.

(7)

Sinds 2000 zijn er vele communautaire besluiten vastgesteld die emissiebeheersingsmaatregelen in de zin van artikel 16 van Richtlijn 2000/60/EG voor individuele prioritaire stoffen inhouden. Bovendien vallen veel maatregelen voor milieubescherming binnen het toepassingsgebied van andere bestaande communautaire wetgeving. Daarom dient in plaats van de vaststelling van nieuwe beheersingsmaatregelen prioriteit te worden gegeven aan de toepassing en herziening van bestaande instrumenten.

(8)

Ten aanzien van de emissiebeheersing van prioritaire stoffen uit puntbronnen en diffuse bronnen, zoals bedoeld in artikel 16 van Richtlijn 2000/60/EG, lijkt het kosteneffectiever en evenrediger als de lidstaten waar nodig naast de uitvoering van andere bestaande communautaire wetgeving conform artikel 10 van Richtlijn 2000/60/EG adequate beheersingsmaatregelen opnemen in het maatregelenprogramma dat krachtens artikel 11 van die richtlijn voor elk stroomgebiedsdistrict moet worden ontwikkeld.

(9)

De lidstaten dienen de beschikbare kennis en gegevens over de bronnen van prioritaire stoffen en de routes waarlangs verontreiniging optreedt, te verbeteren om gerichte en doeltreffende controlemogelijkheden te vinden. De lidstaten dienen, onder meer en waar passend, sediment en biota te monitoren in een gepaste frequentie teneinde voldoende gegevens te verkrijgen voor een betrouwbare analyse van langetermijntendensen van deze prioritaire stoffen die de tendens hebben te accumuleren in sediment en/of biota. De resultaten van deze monitoring, met inbegrip van het monitoren van sediment en biota, moeten, voor zover vereist in artikel 3 van Beschikking nr. 2455/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2001 tot vaststelling van de lijst van prioritaire stoffen op het gebied van het waterbeleid (5), beschikbaar worden gesteld om als uitgangspunt te dienen voor toekomstige voorstellen van de Commissie uit hoofde van artikel 16, leden 4 en 8, van Richtlijn 2000/60/EG.

(10)

Beschikking nr. 2455/2001/EG bevat de eerste lijst met 33 stoffen of groepen stoffen die prioriteit hebben gekregen voor maatregelen op communautair niveau. Sommige van deze prioritaire stoffen zijn aangewezen als prioritaire gevaarlijke stof waarvoor de lidstaten de noodzakelijke maatregelen ten uitvoer moeten leggen met de bedoeling de emissies, lozingen en verliezen stop te zetten of geleidelijk te beëindigen. Voor de in de natuur voorkomende of in natuurlijke processen ontstane stoffen, is een stopzetting of geleidelijke beëindiging van emissies, lozingen en verliezen uit alle potentiële bronnen niet mogelijk. Voor sommige stoffen werd een evaluatie uitgevoerd en deze dienen nog te worden geclassificeerd. De Commissie moet de lijst van prioritaire stoffen blijven toetsen en stoffen prioriteren waarvoor actie moet worden ondernomen op basis van overeengekomen criteria waaruit het risico voor, of via, het aquatisch milieu, blijkt, overeenkomstig het tijdschema in artikel 16 van Richtlijn 2000/60/EG, en in voorkomend geval voorstellen indienen.

(11)

Gelet op het communautaire belang en met het oog op een effectieve regelgeving van de bescherming van oppervlaktewateren dienen MKN te worden vastgesteld voor verontreinigende stoffen die op communautair niveau als prioritaire stoffen zijn ingedeeld en dient aan de lidstaten te worden overgelaten om waar nodig voor de overige verontreinigende stoffen op nationaal niveau voorschriften vast te stellen, zulks met toepassing van de relevante communautaire voorschriften. Desalniettemin zijn acht verontreinigende stoffen die vallen binnen de werkingssfeer van Richtlijn 86/280/EEG van de Raad van 12 juni 1986 betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor lozingen van bepaalde onder lijst I van de bijlage van Richtlijn 76/464/EEG (6) en die behoren tot de groep van stoffen waarvoor de lidstaten maatregelen ten uitvoer moeten leggen met de bedoeling uiterlijk in 2015 een goede chemische toestand te bereiken onverminderd de artikelen 2 en 4 van Richtlijn 2000/60/EG niet in de lijst van prioritaire stoffen opgenomen. De voor deze verontreinigende stoffen vastgestelde gemeenschappelijke normen bleken echter nuttig te zijn en de regelgeving van hun normen op communautair niveau dient derhalve te worden gehandhaafd.

(12)

Dit betekent dat de bepalingen voor de huidige milieukwaliteitsdoelstellingen, die zijn vastgesteld in Richtlijn 82/176/EEG van de Raad van 22 maart 1982 betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor kwiklozingen afkomstig van de sector elektrolyse van alkalichloriden (7), Richtlijn 83/513/EEG van de Raad van 26 september 1983 betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor lozingen van cadmium (8), Richtlijn 84/156/EEG van de Raad van 8 maart 1984 betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor kwiklozingen afkomstig van andere sectoren dan de elektrolyse van alkalichloriden (9), Richtlijn 84/491/EEG van de Raad van 9 oktober 1984 betreffende de grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor de lozing van hexachloorcyclohexaan (10) en Richtlijn 86/280/EEG, overbodig zullen worden en dienen te worden geschrapt.

(13)

Het aquatisch milieu kan zowel op korte als op lange termijn nadelige effecten van chemische verontreiniging ondervinden en derhalve dienen gegevens over zowel acute als chronische effecten als basis voor de vaststelling van MKN te worden gebruikt. Om ervoor te zorgen dat het aquatisch milieu en de gezondheid van de mens afdoende worden beschermd, dienen MKN in de vorm van jaargemiddelden te worden vastgesteld op een niveau dat bescherming biedt tegen langdurige blootstelling en dienen maximaal aanvaardbare concentraties te worden vastgesteld als bescherming tegen kortdurende blootstelling.

(14)

Overeenkomstig de in afdeling 1.3.4 van bijlage V bij Richtlijn 2000/60/EG neergelegde voorschriften, kunnen de lidstaten, bij de monitoring van de naleving van de MKN, ook indien uitgedrukt als maximaal aanvaardbare concentratie, statistische methoden invoeren, zoals een percentielberekening, om iets te doen aan uitschieters (zeer sterke afwijkingen van het gemiddelde) en foute uitlezingen, teneinde een aanvaardbaar niveau van betrouwbaarheid en nauwkeurigheid te waarborgen. Om ervoor te zorgen dat de monitoring tussen de lidstaten vergelijkbaar is, verdient het aanbeveling voor deze statistische methoden gedetailleerde regels op te stellen via de comitéprocedure.

(15)

De vaststelling van MKN-waarden op communautair niveau dient in deze fase voor de meeste stoffen uitsluitend tot oppervlaktewateren beperkt te blijven. Voor hexachloorbenzeen, hexachloorbutadieen en kwik kan de bescherming tegen indirecte effecten en secundaire vergiftiging op communautair niveau echter niet uitsluitend door MKN voor oppervlaktewateren worden gewaarborgd. Daarom is het dienstig voor die drie stoffen op communautair niveau MKN voor biota vast te stellen. Om de lidstaten afhankelijk van hun monitoringstrategie flexibiliteit te geven, dienen de lidstaten te kunnen kiezen tussen monitoring en toepassing van deze MKN voor biota of voor de vaststelling van strengere MKN voor oppervlaktewateren, die hetzelfde beschermingsniveau bieden.

(16)

Voorts moeten lidstaten op nationaal niveau MKN voor sediment en/of biota kunnen vaststellen en die MKN toepassen in plaats van de MKN voor water vastgelegd in deze richtlijn. Dergelijke MKN moeten worden vastgesteld via een transparante procedure met kennisgeving aan de Commissie en andere lidstaten, teneinde een beschermingsniveau te garanderen dat gelijkwaardig is aan dat van de MKN voor water die op communautair niveau zijn vastgesteld. De Commissie moet die kennisgevingen samenvatten in haar rapporten over de uitvoering van Richtlijn 2000/60/EG. Sedimenten en biota blijven bovendien belangrijke matrixen voor de monitoring van bepaalde stoffen met een significant accumulatiepotentieel. Teneinde de effecten van activiteiten van de mens op lange termijn, alsmede trends te bepalen, dienen de lidstaten bovendien met inachtneming van artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de huidige verontreinigingsniveaus in biota en sedimenten niet significant zullen stijgen.

(17)

Overeenkomstig artikel 13 van en bijlage VII, Deel A, punt 5, van Richtlijn 2000/60/EG dienen uitzonderingen op de toepassing van MKN voor prioritaire stoffen, toegepast op waterlichamen overeenkomstig artikel 4, leden 4, 5 en 6, van die richtlijn, rekening houdend met artikel 4, leden 8 en 9 daarvan, vermeld te worden in het stroomgebiedsbeheersplan. Mits is voldaan aan de vereisten van artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG, met inbegrip van voorwaarden voor uitzonderingen, kunnen activiteiten die leiden tot lozingen, emissies en verliezen van prioritaire stoffen, waaronder baggerwerken en scheepvaart, plaatsvinden.

(18)

De lidstaten moeten voldoen aan Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (11) en de voor de winning van drinkwater gebruikte oppervlaktewateren overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 2000/60/EG beheren. Deze richtlijn dient derhalve te worden toegepast onverminderd de voorschriften waarvoor strengere normen kunnen nodig zijn.

(19)

In de omgeving van lozingen uit puntbronnen zijn de concentraties van verontreinigende stoffen meestal hoger dan de concentraties in het water in de omgeving. Daarom moeten de lidstaten gebruik kunnen maken van mengzones, mits dit geen gevolgen heeft voor de naleving van de toepasselijke MKN in de rest van het desbetreffende oppervlaktewaterlichaam. De omvang van de mengzones moet beperkt worden tot de directe omgeving van het lozingspunt en moet proportioneel zijn. Overeenkomstig artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2000/60/EG dienen lidstaten er, waar passend, op toe te zien dat de vereisten voor het bereiken van de milieudoelstellingen, vastgesteld in artikel 4 van die richtlijn, worden gecoördineerd voor het gehele stroomgebiedsdistrict, met inbegrip van de aanwijzing van mengzones in grensoverschrijdende waterlichamen.

(20)

De naleving van de doelstellingen voor stopzetting of geleidelijke beëindiging en vermindering, zoals bepaald in artikel 4, lid 1, onder a), van Richtlijn 2000/60/EG, moet worden gecontroleerd en de vaststelling of deze verplichtingen worden nageleefd, moet transparant worden gemaakt, met name ten aanzien van de beoordeling van significante emissies, lozingen en verliezen door menselijke activiteiten. Bovendien is voor een tijdschema voor stopzetting of geleidelijke beëindiging en vermindering een inventarisatie nodig. Tevens dient te kunnen worden bepaald of artikel 4, leden 4 tot en met 7, van Richtlijn 2000/60/EG wordt toegepast. Daarnaast is een geschikt instrument nodig voor de kwantificering van verliezen van stoffen die in de natuur voorkomen of ontstaan uit natuurlijke processen, aangezien in dat geval een volledige stopzetting of geleidelijke beëindiging uit alle potentiële bronnen onmogelijk is. Teneinde in deze behoeften te voorzien, dient elke lidstaat een inventaris van de emissies, lozingen en verliezen voor elk (deel van een) stroomgebiedsdistrict op zijn grondgebied op te stellen.

(21)

Teneinde te voorkomen dat bij de opstelling van deze inventarissen werkzaamheden worden herhaald en om de samenhang van deze inventarissen met andere bestaande instrumenten op het gebied van de bescherming van oppervlaktewateren te waarborgen, dienen de lidstaten gebruik te maken van informatie die is verzameld in het kader van Richtlijn 2000/60/EG en in het kader van Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen (12).

(22)

Teneinde een consistente bescherming van oppervlaktewateren te waarborgen, dienen de lidstaten die oppervlaktewaterlichamen delen hun monitoringactiviteiten en, waar passend, de opstelling van inventarissen te coordineren.

(23)

Voor een betere aansluiting op hun behoeften dienen de lidstaten een geschikte referentieperiode van één jaar te kunnen kiezen om de basisinformatie van de inventaris te meten. Er dient echter rekening te worden gehouden met het feit dat de verliezen bij de toepassing van bestrijdingsmiddelen vanwege verschillen in de gebruikte hoeveelheden, bijvoorbeeld door verschillen in de klimatologische omstandigheden, van jaar tot jaar aanzienlijk kunnen verschillen. Daarom moeten de lidstaten voor bepaalde stoffen die onder Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (13) vallen, kunnen kiezen voor een referentieperiode van drie jaar.

(24)

Teneinde het gebruik van de inventaris te optimaliseren, dient aan de Commissie een termijn te worden gesteld om te controleren of de emissies, lozingen en verliezen vorderingen maken wat betreft de naleving van de in artikel 4, lid 1, onder a), van Richtlijn 2000/60/EG vermelde doelstellingen, behoudens artikel 4, leden 4 en 5, van die richtlijn.

(25)

Er dienen technische richtsnoeren te worden ontwikkeld om bij te dragen aan de harmonisatie van de methodologieën die de lidstaten hanteren voor de opstelling van inventarissen van emissies, lozingen en verliezen, met inbegrip van verliezen afkomstig van verontreiniging die is opgestapeld in sedimenten.

(26)

Verscheidene lidstaten worden getroffen door verontreiniging waarvan de bron buiten hun nationale rechtsmacht gelegen is. Derhalve moet duidelijk worden gemaakt dat overschrijding van een MKN ten gevolge van een dergelijke grensoverschrijdende verontreiniging niet inhoudt dat een lidstaat zijn verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn niet nakomt, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan en de lidstaat, in voorkomend geval, de desbetreffende bepalingen van Richtlijn 2000/60/EG heeft benut.

(27)

Op basis van de verslagen van de lidstaten overeenkomstig artikel 15 van Richtlijn 2000/60/EG, beoordeelt de Commissie of er behoefte is aan wijziging van de geldende wetgeving en aan bijkomende specifieke, voor de gehele Gemeenschap geldende maatregelen, zoals emissiebeheersingsmaatregelen, en, indien passend, dient de Commissie toepasselijke voorstellen in. De Commissie dient over haar conclusies verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad in de context van het verslag uit hoofde van artikel 18, lid 1, van Richtlijn 2000/60/EG. Bij het formuleren van voorstellen voor emissiebeheersingsmaatregelen moet de Commissie, gelet op artikel 10 van Richtlijn 2000/60/EG, rekening houden met bestaande emissiebeheersingsvereisten, zoals die in Richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (14) en de nieuwste technologische ontwikkelingen op het gebied van het terugdringen van verontreiniging.

(28)

Criteria voor de identificatie van stoffen die persistent, bioaccumuleerbaar en toxisch zijn en van stoffen die anderszins even zorgwekkend zijn, met name zeer persistente en zeer bioaccumuleerbare stoffen, zoals bedoeld in Richtlijn 2000/60/EG, worden vastgesteld in de technische leidraad voor risicobeoordeling ter ondersteuning van Richtlijn 93/67/EEG van de Commissie van 20 juli 1993 tot vaststelling van de beginselen die gelden bij de beoordeling van de risico's voor mens en milieu van stoffen die zijn aangegeven krachtens Richtlijn 67/548/EEG van de Raad (15), Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (16) en Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen (17). Teneinde de verenigbaarheid van wetgevingsinstrumenten van de Gemeenschap te waarborgen, dienen uitsluitend deze criteria te worden toegepast op de stoffen die overeenkomstig Beschikking nr. 2455/2001/EG worden getoetst en dient bijlage X bij Richtlijn 2000/60/EG dienovereenkomstig te worden vervangen.

(29)

De verplichtingen die zijn vastgelegd in de in bijlage IX bij Richtlijn 2000/60/EG vermelde richtlijnen, zijn reeds opgenomen in Richtlijn 2008/1/EG en in Richtlijn 2000/60/EG en als de MKN worden gehandhaafd of herzien, wordt minimaal hetzelfde beschermingsniveau gewaarborgd. Teneinde een consistente aanpak van de chemische verontreiniging van oppervlaktewateren te waarborgen en de bestaande communautaire wetgeving op dat gebied te vereenvoudigen en te verduidelijken, dienen Richtlijn 82/176/EEG, Richtlijn 83/513/EEG, Richtlijn 84/156/EEG, Richtlijn 84/491/EEG en Richtlijn 86/280/EEG overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG met ingang van 22 december 2012 te worden ingetrokken.

(30)

De in Richtlijn 2000/60/EG bedoelde aanbevelingen, met name die van het Wetenschappelijk Comité voor de toxiciteit, de ecotoxiciteit en het milieu zijn in aanmerking genomen.

(31)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” (18) worden de lidstaten ertoe aangespoord om voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen de richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze tabellen openbaar te maken.

(32)

Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het verwezenlijken van een goede chemische toestand van het oppervlaktewater door middel van de vaststelling van MKN voor prioritaire stoffen en bepaalde andere verontreinigende stoffen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve met het oog op de handhaving van hetzelfde beschermingsniveau voor oppervlaktewateren in de hele Gemeenschap beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(33)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (19).

(34)

In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om punt 3 van deel B van bijlage I bij deze richtlijn te wijzigen. Daar het een maatregel van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, of ter aanvulling van deze richtlijn met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moet de maatregel worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Met de bedoeling een goede chemische toestand van het oppervlaktewater te bereiken, en in overeenstemming met de bepalingen en doelstellingen van artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG, worden in deze richtlijn overeenkomstig artikel 16 van die richtlijn milieukwaliteitsnormen (MKN) voor prioritaire stoffen en bepaalde andere verontreinigende stoffen vastgelegd.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de definities vastgesteld in artikel 2 van Richtlijn 2000/60/EG.

Artikel 3

Milieukwaliteitsnormen

1.   Overeenkomstig artikel 1 van deze richtlijn en artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG passen de lidstaten de MKN zoals vastgesteld in deel A van bijlage I bij deze richtlijn toe op oppervlaktewaterlichamen.

De lidstaten passen de MKN op oppervlaktewaterlichamen toe overeenkomstig de in deel B van bijlage I vastgestelde voorschriften.

2.   In bepaalde categorieën oppervlaktewateren kunnen de lidstaten ervoor kiezen om MKN voor sediment en/of biota toe te passen in plaats van de in deel A van bijlage I vastgestelde normen. De lidstaten die voor deze optie kiezen:

a)

passen voor kwik en zijn verbindingen een MKN toe van 20 μg/kg en/of voor hexachloorbenzeen een MKN van 10 μg/kg en/of voor hexachloorbutadieen een MKN van 55 μg/kg; deze MKN gelden voor weefsel van prooidieren (nat gewicht), waarbij uit vissen, weekdieren, schaaldieren en andere biota de meest passende indicator wordt gekozen;

b)

stellen, wat sediment en/of biota betreft, voor bepaalde stoffen andere dan de onder a) genoemde MKN vast en passen die toe. Die MKN bieden ten minste hetzelfde beschermingsniveau als de in bijlage I, deel A, vastgelegde MKN voor water;

c)

stellen voor de onder a) en b) genoemde stoffen de meetfrequentie in biota en/of sediment vast. De monitoring geschiedt evenwel minstens eenmaal per jaar, tenzij technische kennis en het oordeel van deskundigen een andere tussenpoos rechtvaardigen, en

d)

stellen de Commissie en de andere lidstaten via het in artikel 21 van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde comité in kennis van de stoffen waarvoor MKN overeenkomstig punt b) zijn vastgesteld, vermelden de motivering en de uitgangspunten voor de toepassing van deze aanpak, de vastgestelde alternatieve MKN, met inbegrip van de gegevens en de methode waarmee zij zijn afgeleid, de categorieën oppervlaktewateren waarvoor zij zouden gelden alsmede de geplande monitoringfrequentie en de motivering van die frequentie.

De Commissie neemt in de conform artikel 18 van Richtlijn 2000/60/EG gepubliceerde verslagen een overzicht op van de overeenkomstig punt d) van dit lid en noot 9 bij bijlage I, deel A, gedane kennisgevingen.

3.   De lidstaten treffen regelingen voor de analyse van langetermijntendensen met betrekking tot de concentraties van de in deel A van bijlage I vermelde prioritaire stoffen die de tendens hebben te accumuleren in sediment en/of biota, en schenken daarbij bijzondere aandacht aan de stoffen 2, 5, 6, 7, 12, 15, 16, 17, 18, 20, 21, 26, 28 en 30, op basis van de monitoring van de watertoestand, uitgevoerd overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2000/60/EG. Zij nemen, met inachtneming van artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG, maatregelen die erop gericht zijn dat dergelijke concentraties niet significant toenemen in sediment en/of de betrokken biota.

De lidstaten stellen de meetfrequentie in sediment en/of biota zodanig vast dat zij voldoende gegevens voor een betrouwbare analyse van langetermijntendensen oplevert. Als richtsnoer geldt dat de monitoring elke drie jaar wordt uitgevoerd, tenzij technische kennis en het oordeel van deskundigen een andere tussenpoos rechtvaardigen.

4.   De Commissie onderzoekt de vooruitgang van techniek en wetenschap, met inbegrip van de uitkomst van de in artikel 16, lid 2, onder a) en b), van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde risicobeoordelingen en de informatie uit de registratie van stoffen die overeenkomstig artikel 119 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 openbaar wordt gemaakt, en dient indien nodig voorstellen in voor de herziening van de in de deel A van bijlage I bij deze richtlijn vastgestelde MKN, overeenkomstig de procedure van artikel 251 van het Verdrag en in overeenstemming met het tijdsschema van artikel 16, lid 4, van Richtlijn 2000/60/EG.

5.   Punt 3 van deel B van bijlage I bij deze richtlijn kan worden gewijzigd volgens de in artikel 9, lid 3, van deze richtlijn bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 4

Mengzones

1.   De lidstaten kunnen aan lozingspunten grenzende mengzones aanwijzen. In die mengzones mogen de concentraties van één of meer stoffen die zijn opgenomen in deel A van bijlage I de desbetreffende MKN overschrijden, mits dit geen gevolgen heeft voor de naleving van deze normen in de rest van het betrokken oppervlaktewaterlichaam.

2.   De lidstaten die mengzones aanwijzen, nemen in de overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2000/60/EG opgestelde stroomgebiedsbeheersplannen een beschrijving op van:

a)

de aanpak en de methoden die zijn toegepast om zulke zones af te bakenen, en tevens

b)

de maatregelen die zijn genomen met het oog op het verkleinen van de omvang van de mengzones in de toekomst, zoals maatregelen krachtens artikel 11, lid 3, onder k), van Richtlijn 2000/60/EG, of een herziening van vergunningen als genoemd in Richtlijn 2008/1/EG of van voorafgaande reguleringen als genoemd in artikel 11, lid 3, onder g), van Richtlijn 2000/60/EG.

3.   De lidstaten die mengzones aanwijzen, waarborgen dat de omvang van elke mengzone:

a)

beperkt is tot de nabijheid van het lozingspunt;

b)

proportioneel is, rekening houdend met de concentraties van de verontreinigende stoffen op het lozingspunt en de voorwaarden voor de emissies van verontreinigende stoffen in de voorafgaande reguleringen, zoals toestemming en/of vergunningen, als bedoeld in artikel 11, lid 3, onder g), van Richtlijn 2000/60/EG en andere toepasselijke communautaire regelgeving met betrekking tot de toepassing van de best beschikbare technieken en artikel 10 van Richtlijn 2000/60/EG, met name nadat die voorafgaande reguleringen zijn herzien.

4.   Technische richtsnoeren voor de identificatie van mengzones worden aangenomen overeenkomstig de in artikel 9, lid 2, van deze richtlijn bedoelde regelgevingsprocedure.

Artikel 5

Inventaris van emissies, lozingen en verliezen

1.   Op basis van de overeenkomstig de artikelen 5 en 8 van Richtlijn 2000/60/EG, krachtens Verordening (EG) nr. 166/2006 verzamelde informatie, alsmede andere beschikbare gegevens, stellen de lidstaten voor elk stroomgebiedsdistrict of het op hun grondgebied gelegen deel daarvan een inventaris op, met inbegrip van kaarten indien deze beschikbaar zijn, van de emissies, lozingen en verliezen van alle in de deel A van bijlage I vermelde prioritaire stoffen en verontreinigende stoffen, waar passend, met inbegrip van hun concentraties in sedimenten en biota.

2.   De referentieperiode voor de schatting van de waarden van verontreinigende stoffen die in de in lid 1 bedoelde inventarissen worden opgenomen, is één jaar tussen 2008 en 2010.

Voor prioritaire stoffen of verontreinigende stoffen die onder Richtlijn 91/414/EEG vallen, kunnen deze waarden echter worden berekend als gemiddelde over de jaren 2008, 2009 en 2010.

3.   De lidstaten stellen de Commissie overeenkomstig de rapporteringsverplichtingen uit hoofde van artikel 15, lid 1, van Richtlijn 2000/60/EG, in kennis van de overeenkomstig lid 1 van dit artikel opgestelde inventarissen met inbegrip van de desbetreffende referentieperioden.

4.   De lidstaten actualiseren hun inventarissen als onderdeel van de toetsing van de in artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde analyses.

De referentieperiode voor de vaststelling van de waarden in de bijgestelde inventarissen is het jaar vóór de afronding van die analyse. Voor prioritaire stoffen of verontreinigende stoffen die onder Richtlijn 91/414/EEG vallen, mogen de waarden worden berekend als het gemiddelde van de drie jaren vóór de afronding van die analyse.

De lidstaten publiceren de geactualiseerde inventarissen in hun geactualiseerde stroomgebiedsbeheersplannen zoals bepaald in artikel 13, lid 7, van Richtlijn 2000/60/EG.

5.   De Commissie controleert uiterlijk in 2018 of er met de emissies, lozingen en verliezen zoals die in de inventaris zijn vermeld, vorderingen worden gemaakt wat betreft de naleving van de in artikel 4, lid 1, onder a), iv), van Richtlijn 2000/60/EG genoemde doelstellingen van vermindering of stopzetting, met inachtneming van artikel 4, leden 4 en 5, van de genoemde richtlijn.

6.   Technische richtsnoeren voor de vaststelling van inventarissen worden aangenomen overeenkomstig de in artikel 9, lid 2, van deze richtlijn bedoelde regelgevingsprocedure.

Artikel 6

Grensoverschrijdende verontreiniging

1.   Een lidstaat maakt geen inbreuk op zijn verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn in geval van een overschrijding van een MKN indien hij kan aantonen dat:

a)

de overschrijding te wijten is aan een buiten zijn nationale rechtsmacht gelegen verontreinigingsbron, en

b)

hij ten gevolge van die grensoverschrijdende verontreiniging niet in staat was effectieve maatregelen te nemen om de betrokken MKN na te leven, en

c)

hij de in artikel 3 van Richtlijn 2000/60/EG bepaalde coördinatiemechanismen heeft toegepast en in voorkomend geval de bepalingen van artikel 4, leden 4, 5 en 6, van die richtlijn heeft gebruikt voor de door de grensoverschrijdende verontreiniging getroffen waterlichamen.

2.   De lidstaten gebruiken het in artikel 12 van Richtlijn 2000/60/EG bepaalde mechanisme om de Commissie in de in lid 1 van dit artikel bedoelde omstandigheden de nodige informatie te verstrekken en een overzicht te geven van de maatregelen die in verband met de grensoverschrijdende verontreiniging in het betrokken stroomgebiedsbeheersplan zijn genomen, in overeenstemming met de rapporteringsverplichtingen uit hoofde van artikel 15, lid 1, van Richtlijn 2000/60/EG.

Artikel 7

Verslaglegging en evaluatie

1.   Op basis van rapporten van de lidstaten, waaronder de rapporten overeenkomstig artikel 12 van Richtlijn 2000/60/EG, met name over grensoverschrijdende verontreiniging, beoordeelt de Commissie of er behoefte is aan wijziging van geldende wetgeving en aan bijkomende specifieke maatregelen voor de gehele Gemeenschap, zoals emissiebeheersingsmaatregelen.

2.   De Commissie brengt verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad in de context van het verslag dat zij opstelt overeenkomstig artikel 18, lid 1, van Richtlijn 2000/60/EG inzake:

a)

de conclusies van de in lid 1 van dit artikel bedoelde beoordeling;

b)

de maatregelen om de omvang van de overeenkomstig artikel 4, lid 1, van deze richtlijn aangewezen mengzones te verkleinen;

c)

de resultaten van de in artikel 5, lid 5, van deze richtlijn bedoelde controle;

d)

de situatie van de verontreiniging die afkomstig is van buiten het grondgebied van de Gemeenschap.

De Commissie laat dit verslag, indien passend, vergezeld gaan van toepasselijke voorstellen.

Artikel 8

Herziening van bijlage X bij Richtlijn 2000/60/EG

In het kader van de herziening van bijlage X bij Richtlijn 2000/60/EG, zoals voorgeschreven in artikel 16, lid 4, van die richtlijn, besteedt de Commissie onder meer aandacht aan de stoffen die in bijlage III bij deze richtlijn worden genoemd voor de mogelijke identificatie als prioritaire stoffen of prioritaire gevaarlijke stoffen. De Commissie brengt uiterlijk op 13 januari 2011 verslag uit over de resultaten van de herziening aan het Europees Parlement en de Raad. Zij doet dit verslag, waar passend, vergezeld gaan van toepasselijke voorstellen, in het bijzonder voorstellen voor de identificatie van nieuwe prioritaire stoffen of prioritaire gevaarlijke stoffen, of voor de identificatie van bepaalde prioritaire stoffen als prioritaire gevaarlijke stoffen en, voor de vaststelling van overeenkomstige MKN voor oppervlaktewateren, sedimenten of biota, waar passend.

Artikel 9

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het in artikel 21, lid 1, van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 10

Wijziging van Richtlijn 2000/60/EG

Bijlage X bij Richtlijn 2000/60/EG wordt vervangen door de tekst in bijlage II bij deze richtlijn.

Artikel 11

Wijziging van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG

1.   In de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG en 84/491/EEG wordt bijlage II geschrapt.

2.   In de delen I tot en met XI van bijlage II bij Richtlijn 86/280/EEG wordt rubriek B geschrapt.

Artikel 12

Intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG

1.   De Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG worden met ingang van 22 december 2012 ingetrokken.

2.   Vóór 22 december 2012 kunnen de lidstaten hun monitoring en rapportage uitvoeren overeenkomstig de artikelen 5, 8 en 15 van Richtlijn 2000/60/EG, in plaats van overeenkomstig de in lid 1 van deze richtlijn vermelde richtlijnen.

Artikel 13

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 13 juli 2010 aan deze richtlijn te voldoen.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 15

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 16 december 2008.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

B. LE MAIRE


(1)  PB C 97 van 28.4.2007, blz. 3.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 22 mei 2007 (PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 90), Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad van 20 december 2007 (PB C 71 E van 18.3.2008, blz. 1) en Standpunt van het Europees Parlement van 17 juni 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Besluit van de Raad van 20 oktober 2008.

(3)  PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.

(4)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.

(5)  PB L 331 van 15.12.2001, blz. 1.

(6)  PB L 181 van 4.7.1986, blz. 16.

(7)  PB L 81 van 27.3.1982, blz. 29.

(8)  PB L 291 van 24.10.1983, blz. 1.

(9)  PB L 74 van 17.3.1984, blz. 49.

(10)  PB L 274 van 17.10.1984, blz. 11.

(11)  PB L 330 van 5.12.1998, blz. 32.

(12)  PB L 33 van 4.2.2006, blz. 1.

(13)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.

(14)  PB L 24 van 29.1.2008, blz. 8.

(15)  PB L 227 van 8.9.1993, blz. 9.

(16)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.

(17)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1; gerectificeerd in PB L 136 van 29.5.2007, blz. 3.

(18)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

(19)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.


BIJLAGE I

MILIEUKWALITEITSNORMEN VOOR PRIORITAIRE STOFFEN EN BEPAALDE ANDERE VERONTREINIGENDE STOFFEN

DEEL A:   MILIEUKWALITEITSNORMEN (MKN)

JG

:

jaargemiddelde

MAC

:

maximaal aanvaardbare concentratie

Eenheid

:

[μg/l]


(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

(6)

(7)

Nr.

Naam van de stof

CAS-nummer (1)

JG-MKN (2)

Landoppervlaktewateren (3)

JG-MKN (2)

Andere oppervlaktewateren

MAC-MKN (4)

Landoppervlaktewateren (3)

MAC-MKN (4)

Andere oppervlaktewateren

(1)

Alachloor

15972-60-8

0,3

0,3

0,7

0,7

(2)

Antraceen

120-12-7

0,1

0,1

0,4

0,4

(3)

Atrazine

1912-24-9

0,6

0,6

2,0

2,0

(4)

Benzeen

71-43-2

10

8

50

50

(5)

Gebromeerde difenylethers (5)

32534-81-9

0,0005

0,0002

niet van toepassing

niet van toepassing

(6)

Cadmium en zijn verbindingen

(afhankelijk van de waterhardheidsklasse) (6)

7440-43-9

≤ 0,08 (klasse 1)

0,2

≤ 0,45 (klasse 1)

≤ 0,45 (klasse 1)

0,08 (klasse 2)

0,45 (klasse 2)

0,45 (klasse 2)

0,09 (klasse 3)

0,6 (klasse 3)

0,6 (klasse 3)

0,15 (klasse 4)

0,9 (klasse 4)

0,9 (klasse 4)

0,25 (klasse 5)

1,5 (klasse 5)

1,5 (klasse 5)

(6 bis)

Tetrachloorkoolstof (7)

56-23-5

12

12

niet van toepassing

niet van toepassing

(7)

C10-13-chlooralkanen

85535-84-8

0,4

0,4

1,4

1,4

(8)

Chloorfenvinfos

470-90-6

0,1

0,1

0,3

0,3

(9)

Chloorpyrifos (chloorpyriphosethyl)

2921-88-2

0,03

0,03

0,1

0,1

(9 bis)

Cyclodieenbestrijdingsmiddelen:

 

Σ = 0,01

Σ = 0,005

niet van toepassing

niet van toepassing

Aldrin (7)

309-00-2

Dieldrin (7)

60-57-1

Endrin (7)

72-20-8

Isodrin (7)

465-73-6

(9 ter)

DDT totaal (7)  (8)

niet van toepassing

0,025

0,025

niet van toepassing

niet van toepassing

p.p.'-DDT (7)

50-29-3

0,01

0,01

niet van toepassing

niet van toepassing

(10)

1,2-Dichloorethaan

107-06-2

10

10

niet van toepassing

niet van toepassing

(11)

Dichloormethaan

75-09-2

20

20

niet van toepassing

niet van toepassing

(12)

Di(2-ethylhexyl)-ftalaat (DEHP)

117-81-7

1,3

1,3

niet van toepassing

niet van toepassing

(13)

Diuron

330-54-1

0,2

0,2

1,8

1,8

(14)

Endosulfan

115-29-7

0,005

0,0005

0,01

0,004

(15)

Fluoranteen

206-44-0

0,1

0,1

1

1

(16)

Hexachloorbenzeen

118-74-1

0,01 (9)

0,01 (9)

0,05

0,05

(17)

Hexachloorbutadieen

87-68-3

0,1 (9)

0,1 (9)

0,6

0,6

(18)

Hexachloorcyclohexaan

608-73-1

0,02

0,002

0,04

0,02

(19)

Isoproturon

34123-59-6

0,3

0,3

1,0

1,0

(20)

Lood en zijn verbindingen

7439-92-1

7,2

7,2

niet van toepassing

niet van toepassing

(21)

Kwik en zijn verbindingen

7439-97-6

0,05 (9)

0,05 (9)

0,07

0,07

(22)

Naftaleen

91-20-3

2,4

1,2

niet van toepassing

niet van toepassing

(23)

Nikkel en zijn verbindingen

7440-02-0

20

20

niet van toepassing

niet van toepassing

(24)

Nonylfenolen (4 nonylfenol)

104-40-5

0,3

0,3

2,0

2,0

(25)

Octylfenolen ((4-(1,1′,3,3′-tetramethylbutyl)-fenol))

140-66-9

0,1

0,01

niet van toepassing

niet van toepassing

(26)

Pentachloorbenzeen

608-93-5

0,007

0,0007

niet van toepassing

niet van toepassing

(27)

Pentachloorfenol

87-86-5

0,4

0,4

1

1

(28)

Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) (10)

niet van toepassing

niet van toepassing

niet van toepassing

niet van toepassing

niet van toepassing

Benzo(a)pyreen

50-32-8

0,05

0,05

0,1

0,1

Benzo(b)fluoranteen

205-99-2

Σ = 0,03

Σ = 0,03

niet van toepassing

niet van toepassing

Benzo(k)fluoranteen

207-08-9

Benzo(g,h,i)-peryleen

191-24-2

Σ = 0,002

Σ = 0,002

niet van toepassing

niet van toepassing

Indeno(1,2,3-cd)pyreen

193-39-5

(29)

Simazine

122-34-9

1

1

4

4

(29 bis)

etrachloorethyleen (7)

127-18-4

10

10

niet van toepassing

niet van toepassing

(29 ter)

Trichloorethyleen (7)

79-01-6

10

10

niet van toepassing

niet van toepassing

(30)

Tributyltinverbindingen (Tributyltinkation)

36643-28-4

0,0002

0,0002

0,0015

0,0015

(31)

Trichloorbenzenen

12002-48-1

0,4

0,4

niet van toepassing

niet van toepassing

(32)

Trichloormethaan (chloroform)

67-66-3

2,5

2,5

niet van toepassing

niet van toepassing

(33)

Trifluraline

1582-09-8

0,03

0,03

niet van toepassing

niet van toepassing

DEEL B:   TOEPASSING VAN DE MILIEUKWALITEITSNORMEN (MKN)

1.   Kolommen 4 en 5 van de tabel: Voor elk oppervlaktewaterlichaam wordt onder toepassing van de JG-MKN verstaan dat voor elk representatief meetpunt in dit waterlichaam het rekenkundig gemiddelde van de op verschillende tijdstippen in de loop van het jaar gemeten concentraties niet boven de norm ligt.

De berekening van het rekenkundig gemiddelde, de te gebruiken analysemethode en de wijze waarop een MKN wordt toegepast indien geen passende analysemethode bestaat die voldoet aan de minimale prestatiekenmerken, dienen in overeenstemming te zijn met uitvoeringsinstrumenten houdende technische specificaties voor de chemische controle en kwaliteit van analytische resultaten overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG.

2.   Kolommen 6 en 7 van de tabel: Voor elk oppervlaktewaterlichaam wordt onder de toepassing van de MAC-MKN verstaan dat de gemeten concentratie op enig representatief meetpunt in het waterlichaam niet boven de norm ligt.

Overeenkomstig punt 1.3.4 van bijlage V bij Richtlijn 2000/60/EG kunnen de lidstaten evenwel statistische methoden invoeren, zoals een percentielberekening, zodat een aanvaardbaar niveau van betrouwbaarheid en nauwkeurigheid wordt gewaarborgd wanneer wordt bepaald of aan de MAC-MKN is voldaan. Indien zij dat doen, moeten die statistische methoden voldoen aan overeenkomstig de in artikel 9, lid 2, van deze richtlijn bedoelde regelgevingsprocedure vastgestelde gedetailleerde regels.

3.   Met uitzondering van cadmium, lood, kwik en nikkel (hierna „metalen” genoemd) worden de in deze bijlage vastgestelde MKN uitgedrukt als totale concentratie in het volledige watermonster. Voor metalen hebben de MKN betrekking op de opgeloste concentratie, d.w.z. de opgeloste fase van een watermonster die wordt verkregen door filtratie over een filter van 0,45 μm of een gelijkwaardige voorbehandeling.

Wanneer de lidstaten de meetresultaten vergelijken met de MKN, kunnen zij rekening houden met:

a)

natuurlijke achtergrondconcentraties voor metalen en hun verbindingen, indien deze de naleving van de MKN beletten, en

b)

de hardheid, de pH of andere waterkwaliteitsparameters die de biologische beschikbaarheid van metalen beïnvloeden.


(1)  CAS: Chemical Abstracts Service.

(2)  Deze parameter is de MKN uitgedrukt als jaargemiddelde (JG-MKN). Tenzij anders is aangegeven, is deze van toepassing op de totale concentratie van alle isomeren.

(3)  Landoppervlaktewateren omvatten rivieren en meren en de bijbehorende kunstmatige of sterk veranderde waterlichamen.

(4)  Deze parameter is de milieukwaliteitsnorm uitgedrukt als maximaal aanvaardbare concentratie (MAC-MKN). Wanneer voor de MAC-MKN „niet van toepassing” wordt aangegeven, worden de JG-MKN-waarden verondersteld bescherming te bieden tegen kortdurende verontreinigingspieken in continue lozingen, aangezien deze aanzienlijk lager zijn dan de op basis van de acute toxiciteit afgeleide waarde.

(5)  Voor de groep prioritaire stoffen die vallen onder gebromeerde difenylethers (nr. 5), vermeld in Beschikking nr. 2455/2001/EG, wordt alleen voor de conegeren nr. 28, 47, 99, 100, 153 en 154 een MKN vastgesteld.

(6)  Voor cadmium en zijn verbindingen (nr. 6) zijn de MKN-waarden afhankelijk van de hardheid van het water, ingedeeld in vijf klassen (klasse 1: < 40 mg CaCO3/l, klasse 2: 40 tot < 50 mg CaCO3/l, klasse 3: 50 tot < 100 mg CaCO3/l, klasse 4: 100 tot < 200 mg CaCO3/l en klasse 5: ≥ 200 mg CaCO3/l).

(7)  Deze stof is geen prioritaire stof, maar een van de andere verontreinigende stoffen waarvoor de MKN identiek zijn aan die welke zijn vastgelegd in de wetgeving die vóór 13 januari 2009 van toepassing was.

(8)  DDT totaal omvat de som van de isomeren 1,1,1-trichloor-2,2-bis(p-chloorfenyl)ethaan (CAS-nummer 50-29 3), EU-nummer 200-024-3); 1,1,1-trichloor-2-(o-chloorfenyl)-2-(p chloorfenyl)ethaan (CAS-nummer 789-02-6), EU-nummer 212-332-5); 1,1-dichloor-2,2-bis(p-chloorfenyl)ethyleen (CAS-nummer 72-55-9) EU-nummer 200-784-6); en 1,1-dichloor-2,2-bis(p-chloorfenyl)ethaan (CAS-nummer 72-54-8). EU-nummer 200-783-0).

(9)  Wanneer lidstaten niet de MKN voor biota toepassen, dienen zij striktere MKN voor water in te voeren teneinde hetzelfde beschermingsniveau te bieden als de in artikel 3, lid 2, van deze richtlijn bedoelde MKN voor biota. Zij stellen de Commissie en de andere lidstaten via het in artikel 21 van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde comité in kennis van de motivering en de uitgangspunten voor de toepassing van deze aanpak, de vastgestelde alternatieve MKN voor water, met inbegrip van de gegevens en de methode waarmee de alternatieve MKN zijn afgeleid en de categorieën oppervlaktewateren waarvoor zij zouden gelden.

(10)  Op de groep prioritaire stoffen die onder polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) vallen (nr. 28), is elke afzonderlijke MKN van toepassing, hetgeen betekent dat de MKN voor benzo(a)pyreen en de MKN voor de som van benzo(b)fluorantheen en benzo(k)fluorantheen en de MKN voor de som van benzo(g,h,i)peryleen en indeno (1,2,3-cd)pyreen moeten worden nageleefd.


BIJLAGE II

Bijlage X bij Richtlijn 2000/60/EG wordt vervangen door:

„BIJLAGE X

LIJST VAN PRIORITAIRE STOFFEN OP HET GEBIED VAN HET WATERBELEID

Nummer

CAS-nummer (1)

EU-nummer (2)

Naam van de prioritaire stof (3)

Aangewezen als prioritaire gevaarlijke stof

(1)

15972-60-8

240-110-8

Alachloor

 

(2)

120-12-7

204-371-1

Antraceen

X

(3)

1912-24-9

217-617-8

Atrazine

 

(4)

71-43-2

200-753-7

Benzeen

 

(5)

niet van toepassing

niet van toepassing

Gebromeerde difenylethers (4)

X (5)

32534-81-9

niet van toepassing

Pentabroomdifenylether (congeneren 28, 47, 99, 100, 153 en 154)

 

(6)

7440-43-9

231-152-8

Cadmium en zijn verbindingen

X

(7)

85535-84-8

287-476-5

Chlooralkanen, C10-13  (4)

X

(8)

470-90-6

207-432-0

Chloorfenvinfos

 

(9)

2921-88-2

220-864-4

Chloorpyrifos (chloorpyriphosethyl)

 

(10)

107-06-2

203-458-1

1,2-Dichloorethaan

 

(11)

75-09-2

200-838-9

Dichloormethaan

 

(12)

117-81-7

204-211-0

Di(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP)

 

(13)

330-54-1

206-354-4

Diuron

 

(14)

115-29-7

204-079-4

Endosulfan

X

(15)

206-44-0

205-912-4

Fluorantheen (6)

 

(16)

118-74-1

204-273-9

Hexachloorbenzeen

X

(17)

87-68-3

201-765-5

Hexachloorbutadieen

X

(18)

608-73-1

210-158-9

Hexachloorcyclohexaan

X

(19)

34123-59-6

251-835-4

Isoproturon

 

(20)

7439-92-1

231-100-4

Lood en zijn verbindingen

 

(21)

7439-97-6

231-106-7

Kwik en zijn verbindingen

X

(22)

91-20-3

202-049-5

Naftaleen

 

(23)

7440-02-0

231-111-14

Nikkel en zijn verbindingen

 

(24)

25154-52-3

246-672-0

Nonylfenolen

X

104-40-5

203-199-4

(4-nonylfenol)

X

(25)

1806-26-4

217-302-5

Octylfenolen

 

140-66-9

niet van toepassing

(4-(1,1′,3,3′-tetramethylbutyl)fenol)

 

(26)

608-93-5

210-172-5

Pentachloorbenzeen

X

(27)

87-86-5

231-152-8

Pentachloorfenol

 

(28)

niet van toepassing

niet van toepassing

Polycyclische aromatische koolwaterstoffen

X

50-32-8

200-028-5

(Benzo(a)pyreen)

X

205-99-2

205-911-9

(Benzo(b)fluoranteen)

X

191-24-2

205-883-8

(Benzo(g,h,i)peryleen)

X

207-08-9

205-916-6

(Benzo(k)fluoranteen)

X

193-39-5

205-893-2

(Indeno(1,2,3-cd)pyreen)

X

(29)

122-34-9

204-535-2

Simazine

 

(30)

niet van toepassing

niet van toepassing

Tributyltinverbindingen

X

36643-28-4

niet van toepassing

Tributyltinkation

X

(31)

12002-48-1

234-413-4

Trichloorbenzenen

 

(32)

67-66-3

200-663-8

Trichloormethaan (chloroform)

 

(33)

1582-09-8

216-428-8

Trifluraline

 


(1)  CAS: Chemical Abstract Services.

(2)  EU-nummer: European Inventory of Existing Commercial Chemical Substances: EINECS of de European List of Notified Chemical Substances: ELINCS.

(3)  Wanneer groepen stoffen zijn geselecteerd, zijn typische voorbeelden daarvan als indicatieve parameter vermeld (tussen haakjes en zonder nummer). Voor deze groepen stoffen moeten de indicatieve parameters worden bepaald door de analysemethoden.

(4)  Deze groepen stoffen omvatten meestal een groot aantal verschillende verbindingen. Adequate indicatieve parameters kunnen op dit moment niet worden vermeld.

(5)  Alleen pentabroomdifenylether (CAS-nummer 32534-81-9).

(6)  Fluoranteen is in de lijst opgenomen als indicator voor andere, gevaarlijker polyaromatische koolwaterstoffen.”


BIJLAGE III

STOFFEN DIE DIENEN TE WORDEN GEËVALUEERD MET HET OOG OP DE MOGELIJKE IDENTIFICATIE ERVAN ALS PRIORITAIRE STOF OF PRIORITAIRE GEVAARLIJKE STOF

CAS-nummer

EU-nummer

Naam van de stof

1066-51-9

AMPA

25057-89-0

246-585-8

Bentazon

80-05-7

 

Bisfenol-A

115-32-2

204-082-0

Dicofol

60-00-4

200-449-4

EDTA

57-12-5

 

Vrije cyanide

1071-83-6

213-997-4

Glyfosaat

7085-19-0

230-386-8

Mecoprop (MCPP)

81-15-2

201-329-4

Musk xyleen

1763-23-1

 

Perfluoroctaan sulfonaat (PFOS)

124495-18-7

Quinoxyfeen (5,7-dichloro-4-(p-fluorofenoxy)quinoline)

Dioxinen

PCB


24.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 348/98


RICHTLIJN 2008/115/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 december 2008

over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, lid 3, onder b),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op de zitting van de Europese Raad van 15 en 16 oktober 1999 te Tampere is een coherente aanpak op het gebied van immigratie en asiel vastgesteld, die bestaat uit het opzetten van een gemeenschappelijk asielstelsel, een beleid voor legale immigratie en de bestrijding van illegale immigratie.

(2)

De Europese Raad van Brussel van 4 en 5 november 2004 heeft erop aangedrongen, op basis van gemeenschappelijke normen een doeltreffend verwijderings- en terugkeerbeleid te ontwikkelen, zodat mensen op een humane manier, met volledige eerbiediging van hun grondrechten en waardigheid, teruggezonden kunnen worden.

(3)

Het Comité van Ministers van de Raad van Europa heeft op 4 mei 2005„Twintig richtsnoeren inzake gedwongen terugkeer” aangenomen.

(4)

Om in het kader van een gedegen migratiebeleid een doeltreffend terugkeerbeleid te kunnen voeren, moeten duidelijke, transparante en billijke regels worden vastgesteld.

(5)

In deze richtlijn moeten horizontale regels worden vastgesteld die van toepassing zijn op alle onderdanen van derde landen die niet of niet meer voldoen aan de voorwaarden voor toegang tot, verblijf of vestiging in een lidstaat.

(6)

De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat het beëindigen van illegaal verblijf van onderdanen van derde landen volgens een billijke en transparante procedure geschiedt. Overeenkomstig de algemene rechtsbeginselen van de EU moeten beslissingen die op grond van deze richtlijn worden genomen per geval vastgesteld worden en op objectieve criteria berusten, die zich niet beperken tot het loutere feit van illegaal verblijf. De lidstaten dienen bij het gebruik van standaardformulieren voor besluiten in het kader van terugkeer, te weten terugkeerbesluiten, en, in voorkomend geval, besluiten met betrekking tot een inreisverbod of verwijdering, dat beginsel te eerbiedigen en alle toepasselijke bepalingen van deze richtlijn na te leven.

(7)

Benadrukt wordt dat, om het terugkeerproces te vergemakkelijken, op het niveau van de Gemeenschap en op bilateraal niveau overnameovereenkomsten met derde landen moeten worden gesloten. Internationale samenwerking met de landen van oorsprong is in alle stadia van de terugkeerprocedure een absolute vereiste voor het realiseren van een duurzame terugkeer.

(8)

Het wordt als legitiem erkend dat de lidstaten onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, verplichten terug te keren, mits er billijke en efficiënte asielstelsels zijn, die het beginsel van non-refoulement volledig respecteren.

(9)

Overeenkomstig Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (2), mag een onderdaan van een derde land die in een lidstaat asiel heeft aangevraagd niet worden beschouwd als iemand die illegaal op het grondgebied van die lidstaat verblijft, totdat het afwijzende besluit inzake het verzoek respectievelijk het besluit waarbij het verblijfsrecht van de betrokkene wordt beëindigd, in werking is getreden.

(10)

Zolang er geen reden is om aan te nemen dat dit de terugkeerprocedure ondermijnt, verdient vrijwillige terugkeer de voorkeur boven gedwongen terugkeer en dient een termijn voor vrijwillige terugkeer te worden toegekend. Wanneer dit, gezien de specifieke omstandigheden van een individueel geval, noodzakelijk wordt geacht, dient in een verlenging van de periode voor vrijwillige terugkeer te worden voorzien. Om vrijwillige terugkeer aan te moedigen, moeten de lidstaten meer bijstand en advies bieden bij terugkeer en de financieringsmogelijkheden die het Europese Terugkeerfonds biedt, optimaal gebruiken.

(11)

Er dienen gemeenschappelijke wettelijke minimumwaarborgen te worden vastgesteld voor besluiten in het kader van terugkeer, teneinde de belangen van de betrokkenen te beschermen. Aan personen die niet over toereikende middelen beschikken, wordt de nodige rechtshulp verleend. De lidstaten dienen in hun nationale wetgeving te bepalen in welke gevallen rechtshulp nodig wordt geacht.

(12)

Er dient een regeling te worden getroffen voor onderdanen van derde landen die illegaal verblijven maar nog niet kunnen worden uitgezet. Voorziening in hun elementaire levensbehoeften dient volgens de nationale wetgeving te worden geregeld. Teneinde ervoor te zorgen dat de betrokkenen bij administratieve controles of inspecties een bewijs van hun specifieke situatie kunnen leveren, dienen zij een schriftelijke bevestiging te krijgen van hun situatie. De lidstaten dienen, wat de concrete invulling van deze schriftelijke bevestiging betreft, over een ruime mate van beleidsvrijheid te beschikken en moeten de bevestiging ook kunnen opnemen in uit hoofde van deze richtlijn genomen besluiten in het kader van terugkeer.

(13)

Het gebruik van dwangmaatregelen moet, uit het oogpunt van de gebruikte middelen en nagestreefde doelstellingen, uitdrukkelijk aan de beginselen van evenredigheid en doeltreffendheid worden onderworpen. Gedwongen terugkeer moet worden omgeven met minimumwaarborgen, rekening houdend met Beschikking 2004/573/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake het organiseren van gezamenlijke vluchten voor de verwijdering van onderdanen van derde landen tegen wie individuele verwijderingsmaatregelen zijn genomen van het grondgebied van twee of meer lidstaten (3). De lidstaten moeten voor het toezicht op gedwongen terugkeer op meerdere mogelijkheden kunnen vertrouwen.

(14)

Het effect van nationale terugkeermaatregelen moet een Europese dimensie krijgen, door middel van een inreisverbod dat de betrokkene de toegang tot en het verblijf op het grondgebied van alle lidstaten ontzegt. De duur van het inreisverbod dient per geval volgens de omstandigheden te worden bepaald en mag normaliter niet langer zijn dan vijf jaar. In deze context dient in het bijzonder rekening te worden gehouden met het feit dat de betrokken onderdaan van een derde land reeds het onderwerp is geweest van meer dan één terugkeerbesluit of uitzettingsbevel of dat hij zich op het grondgebied van een lidstaat heeft begeven, terwijl een inreisverbod van kracht was.

(15)

De lidstaten moeten zelf bepalen of het besluit tot herziening van besluiten in het kader van terugkeer inhoudt dat de autoriteit of instantie die tot herziening besluit zelf de bevoegdheid heeft het terugkeerbesluit ter vervanging van het vroegere besluit te nemen.

(16)

Inbewaringstelling met het oog op verwijdering moet worden beperkt en, uit het oogpunt van de gebruikte middelen en nagestreefde doelstellingen, aan het evenredigheidsbeginsel worden onderworpen. Inbewaringstelling is alleen gerechtvaardigd om de terugkeer voor te bereiden of de verwijdering uit te voeren en indien minder dwingende middelen niet afdoende zouden zijn.

(17)

De in bewaring gestelde onderdanen van derde landen dienen op humane en waardige wijze te worden behandeld, met eerbiediging van hun grondrechten en het internationale en nationale recht. Onverminderd de aanvankelijke aanhouding door de rechtshandhavingsinstanties, die in de nationale wetgeving is geregeld, moet bewaring in de regel plaatsvinden in gespecialiseerde inrichtingen voor bewaring.

(18)

De lidstaten dienen snel toegang te hebben tot informatie over inreisverboden die door andere lidstaten zijn uitgevaardigd. Deze informatie-uitwisseling dient te gebeuren overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (4).

(19)

De toepassing van deze richtlijn zal gepaard moeten gaan met samenwerking op alle niveaus tussen de instellingen die bij de terugkeer zijn betrokken, en met uitwisseling en bevordering van beste praktijken, hetgeen immers een Europese meerwaarde zal opleveren.

(20)

Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het vaststellen van gemeenschappelijke regels voor terugkeer, verwijdering, het gebruik van dwangmaatregelen, inbewaringstelling en inreisverboden niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en gevolgen ervan beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(21)

De lidstaten dienen deze richtlijn toe te passen zonder onderscheid te maken naar met name geslacht, ras, huidskleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele geaardheid.

(22)

Overeenkomstig het Verdrag van 1989 van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind dienen de lidstaten bij de uitvoering van deze richtlijn het belang van het kind voorop te stellen. Overeenkomstig het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dienen de lidstaten bij de uitvoering van deze richtlijn de eerbiediging van het gezinsleven voorop te stellen.

(23)

De toepassing van deze richtlijn laat de verplichtingen die voortvloeien uit het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, als gewijzigd bij het protocol van New York van 31 januari 1967, onverlet.

(24)

In deze richtlijn worden de grondrechten en de beginselen in acht genomen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend.

(25)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze richtlijn en is deze bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken. Aangezien deze richtlijn — voor zover zij betrekking heeft op onderdanen van derde landen die niet of niet langer voldoen aan de toegangsvoorwaarden volgens de Schengengrenscode (5) — op grond van titel IV van het derde deel van het Verdrag betreffende de Europese Unie een uitwerking vormt van het Schengenacquis, dient Denemarken, overeenkomstig artikel 5 van het hierboven genoemde protocol, binnen zes maanden nadat de richtlijn is vastgesteld, te besluiten of het deze in nationale wetgeving zal omzetten.

(26)

Voor zover zij betrekking heeft op onderdanen van derde landen die niet of niet langer voldoen aan de toegangsvoorwaarden volgens de Schengengrenscode, vormt deze richtlijn een ontwikkeling van bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (6) niet deelneemt; daarnaast neemt het Verenigd Koninkrijk, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en onverminderd artikel 4 van genoemd protocol, niet deel aan de aanneming van deze richtlijn en is deze bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing in het Verenigd Koninkrijk.

(27)

Voor zover zij betrekking heeft op onderdanen van derde landen die niet of niet langer voldoen aan de toegangsvoorwaarden volgens de Schengengrenscode vormt deze richtlijn een ontwikkeling van bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (7) niet deelneemt; daarnaast neemt Ierland, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en onverminderd artikel 4 van genoemd protocol, niet deel aan de aanneming van deze richtlijn en is deze bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing in Ierland.

(28)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze richtlijn — voor zover zij betrekking heeft op onderdanen van derde landen die niet of niet langer voldoen aan de toegangsvoorwaarden volgens de Schengengrenscode — een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die vallen onder artikel 1, punt C, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (8) inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst.

(29)

Wat Zwitserland betreft, vormt deze richtlijn — voor zover zij betrekking heeft op onderdanen van derde landen die niet of niet langer voldoen aan de toegangsvoorwaarden volgens de Schengengrenscode — een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop de Zwitserse Bondsstaat wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die vallen binnen het gebied bedoeld in artikel 1, punt C, van Besluit 1999/437/EG, juncto artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (9) betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van die Overeenkomst.

(30)

Wat Liechtenstein betreft, houdt deze richtlijn — voor zover zij betrekking heeft op onderdanen van derde landen die niet of niet langer voldoen aan de toegangsvoorwaarden volgens de Schengengrenscode — een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop de Zwitserse Bondsstaat wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die vallen binnen het gebied bedoeld in artikel 1, punt C, van Besluit 1999/437/EG, juncto artikel 3 van Besluit 2008/261/EG van de Raad (10) betreffende de ondertekening, namens de Europese Gemeenschap, en de voorlopige toepassing van bepaalde bepalingen van dat protocol,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Toepassingsgebied

In deze richtlijn worden de gemeenschappelijke normen en procedures vastgesteld die door de lidstaten moeten worden toegepast bij de terugkeer van illegaal op hun grondgebied verblijvende onderdanen van derde landen, overeenkomstig de grondrechten die de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht en het internationaal recht vormen, met inbegrip van de verplichting om vluchtelingen te beschermen en de mensenrechten te eerbiedigen.

Artikel 2

Werkingssfeer

1.   Deze richtlijn is van toepassing op illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijvende onderdanen van derde landen.

2.   De lidstaten kunnen besluiten deze richtlijn niet toe te passen op onderdanen van derde landen:

a)

aan wie de toegang is geweigerd overeenkomstig artikel 13 van de Schengengrenscode, of die door de bevoegde autoriteiten zijn aangehouden of onderschept wegens het op niet reguliere wijze overschrijden over land, over zee of door de lucht van de buitengrens van een lidstaat, en die vervolgens geen vergunning of recht heeft verkregen om in die lidstaat te verblijven;

b)

die verplicht zijn tot terugkeer als strafrechtelijke sanctie of als gevolg van een strafrechtelijke sanctie overeenkomstig de nationale wetgeving, of jegens wie een uitleveringsprocedure loopt.

3.   Deze richtlijn is niet van toepassing op personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen in de zin van artikel 2, punt 5, van de Schengengrenscode.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.

„onderdaan van een derde land”: eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag en die geen persoon is, die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer valt, als bepaald in artikel 2, punt 5, van de Schengengrenscode;.

2.

„illegaal verblijf”: de aanwezigheid op het grondgebied van een lidstaat, van een onderdaan van een derde land die niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden voor toegang die zijn vastgesteld in artikel 5 van de Schengengrenscode, of aan andere voorwaarden voor toegang tot, verblijf of vestiging in die lidstaat;

3.

„terugkeer”: het proces waarbij een onderdaan van een derde land, vrijwillig gevolg gevend aan een terugkeerverplichting of gedwongen, terugkeert naar:

zijn land van herkomst, of

een land van doorreis overeenkomstig communautaire of bilaterale overnameovereenkomsten of andere regelingen, of

een ander derde land waarnaar de betrokken onderdaan van een derde land besluit vrijwillig terug te keren en waar deze wordt toegelaten;

4.

„terugkeerbesluit”: de administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgesteld;

5.

„verwijdering”: de tenuitvoerlegging van de terugkeerverplichting, d.w.z. de fysieke verwijdering uit de lidstaat;

6.

„inreisverbod”: een administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij de betrokkene de toegang tot en het verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor een bepaalde termijn wordt verboden, samen met een terugkeerbesluit;

7.

„risico op onderduiken”: het in een bepaald geval bestaan van redenen, gebaseerd op objectieve, in wetgeving vastgelegde criteria, om aan te nemen dat een onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt, zich zal onttrekken aan het toezicht;

8.

„vrijwillig vertrek”: het nakomen van de verplichting om binnen de in het terugkeerbesluit gestelde termijn terug te keren;

9.

„kwetsbare personen”: minderjarigen, niet-begeleide minderjarigen, personen met een handicap, bejaarden, zwangere vrouwen, alleenstaande ouders met minderjarige kinderen en personen die gefolterd of verkracht zijn of andere ernstige vormen van psychisch, fysiek of seksueel geweld hebben ondergaan.

Artikel 4

Gunstiger bepalingen

1.   Deze richtlijn laat onverlet de gunstiger bepalingen van:

a)

bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen de Gemeenschap of de Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en een of meer derde landen anderzijds;

b)

bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen een of meer lidstaten en een of meer derde landen.

2.   Deze richtlijn laat onverlet de bepalingen van het communautaire acquis op het gebied van immigratie en asiel die gunstiger zijn voor de onderdanen van derde landen.

3.   Deze richtlijn laat onverlet dat de lidstaten bepalingen kunnen aannemen of handhaven die gunstiger zijn voor de personen op wie de richtlijn van toepassing is, mits deze bepalingen verenigbaar zijn met de richtlijn.

4.   Wat betreft onderdanen van derde landen die overeenkomstig artikel 2, lid 2, onder a), buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, wordt door de lidstaten:

a)

ervoor gezorgd dat hun behandeling en beschermingsniveau niet ongunstiger zijn dan bepaald in artikel 8, leden 4 en 5 (beperking van het gebruik van dwangmaatregelen), artikel 9, lid 2, onder a) (uitstel van verwijdering), artikel 14, lid 1, onder b) en d) (spoedeisende zorg en inachtneming van de behoeften van kwetsbare personen) en de artikelen 16 en 17 (omstandigheden van bewaring) en

b)

het beginsel van non-refoulement geëerbiedigd.

Artikel 5

Non-refoulement, belang van het kind, familie- en gezinsleven en gezondheidstoestand

Bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn houden de lidstaten rekening met:

a)

het belang van het kind;

b)

het familie- en gezinsleven;

c)

de gezondheidstoestand van de betrokken onderdaan van een derde land,

en eerbiedigen zij het beginsel van non-refoulement.

HOOFDSTUK II

BEËINDIGING VAN ILLEGAAL VERBLIJF

Artikel 6

Terugkeerbesluit

1.   Onverminderd de in de leden 2 tot en met 5 vermelde uitzonderingen, vaardigen de lidstaten een terugkeerbesluit uit tegen de onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft.

2.   De onderdaan van een derde land die illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijft en in het bezit is van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf, wordt opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van die andere lidstaat te begeven. Indien dit bevel niet wordt nageleefd, of indien om redenen van openbare orde of nationale veiligheid het onmiddellijke vertrek van de betrokkene vereist is, is lid 1 van toepassing.

3.   De lidstaten kunnen ervan afzien een terugkeerbesluit uit te vaardigen tegen een illegaal op hun grondgebied verblijvende onderdaan van een derde land die, op grond van een op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn geldende bilaterale overeenkomst of regeling, door een andere lidstaat wordt teruggenomen. Door de lidstaat die de betrokken onderdaan van een derde land heeft teruggenomen, wordt in dit geval lid 1 toegepast.

4.   De lidstaten kunnen te allen tijde in schrijnende gevallen, om humanitaire of om andere redenen beslissen een onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft een zelfstandige verblijfsvergunning of een andere vorm van toestemming tot verblijf te geven. In dat geval wordt geen terugkeerbesluit uitgevaardigd. Indien al een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, wordt het ingetrokken of opgeschort voor de duur van de geldigheid van de verblijfsvergunning of andere vorm van toestemming tot legaal verblijf.

5.   Indien ten aanzien van de illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijvende onderdaan van een derde land een procedure loopt voor de verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning of een andere vorm van toestemming tot verblijf, overweegt, onverminderd lid 6, die lidstaat ervan af te zien een terugkeerbesluit uit te vaardigen zolang de procedure loopt.

6.   Deze richtlijn belet niet dat in de lidstaten het besluit inzake de beëindiging van het legaal verblijf tezamen met een terugkeerbesluit en/of een verwijderingsbesluit en/of een inreisverbod overeenkomstig de nationale wetgeving met één administratieve of rechterlijke besluit of handeling kan worden genomen, onverminderd de procedurele waarborgen die zijn vervat in hoofdstuk III en in andere toepasselijke bepalingen van het communautair en het nationaal recht.

Artikel 7

Vrijwillig vertrek

1.   In een terugkeerbesluit wordt een passende termijn voor vrijwillig vertrek van zeven tot dertig dagen vastgesteld, onverminderd de in de leden 2 en 4 bedoelde uitzonderingen. De lidstaten kunnen in hun nationale wetgeving bepalen dat deze termijn alleen op aanvraag van de betrokken onderdaan van een derde land wordt toegekend. In dit geval stellen de lidstaten de betrokken onderdanen van derde landen in kennis van de mogelijkheid tot indiening van een dergelijk verzoek.

De in de eerste alinea bepaalde termijn laat onverlet dat de betrokken onderdanen van derde landen het land eerder kunnen verlaten.

2.   Zo nodig verlengen de lidstaten de termijn voor het vrijwillig vertrek met een passende periode, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van het individuele geval, zoals de verblijfsduur, het feit dat er schoolgaande kinderen zijn, en het bestaan van andere gezinsbanden en sociale banden.

3.   Voor de duur van de termijn voor vrijwillig vertrek kunnen bepaalde verplichtingen worden opgelegd om het risico op onderduiken te beperken, zoals de verplichting om zich regelmatig te melden bij de autoriteiten, een voldoende financiële zekerheid te stellen, documenten voor te leggen of op een bepaalde plaats te verblijven.

4.   Indien er een risico op onderduiken bestaat, of een aanvraag voor een verblijfsvergunning als kennelijk ongegrond dan wel frauduleus afgewezen is, dan wel indien de betrokkene een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid, kunnen de lidstaten afzien van het toekennen van een termijn voor vrijwillig vertrek, of een termijn toekennen die korter is dan zeven dagen.

Artikel 8

Verwijdering

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om het terugkeerbesluit uit te voeren indien er geen termijn voor vrijwillig vertrek overeenkomstig artikel 7, lid 4, is toegekend of indien de betrokkene niet binnen de volgens artikel 7 toegestane termijn voor vrijwillig vertrek aan de terugkeerverplichting heeft voldaan.

2.   Indien een lidstaat overeenkomstig artikel 7 een termijn voor vrijwillig vertrek heeft toegekend, kan het terugkeerbesluit pas na het verstrijken van die termijn worden uitgevoerd, tenzij tijdens die termijn een van de risico's bedoeld in artikel 7, lid 4, ontstaat.

3.   De lidstaten kunnen een afzonderlijk administratief of rechterlijk besluit of administratieve handeling aannemen waarbij de verwijdering wordt gelast.

4.   De dwangmaatregelen waarvan een lidstaat als laatste middel gebruikmaakt bij de verwijdering van een onderdaan van een derde land die zich hiertegen verzet, zijn proportioneel en blijven binnen redelijke grenzen. Zij worden toegepast zoals voorgeschreven in de nationale wetgeving, met inachtneming van de grondrechten en met eerbiediging van de waardigheid en fysieke integriteit van de betrokken onderdaan van een derde land.

5.   In geval van verwijdering door de lucht houden de lidstaten rekening met de aan Beschikking 2004/573/EG gehechte gemeenschappelijke richtsnoeren voor veiligheidsvoorzieningen voor gezamenlijke verwijdering door de lucht.

6.   De lidstaten zetten een doeltreffend systeem op voor het toezicht op de verplichte terugkeer.

Artikel 9

Uitstel van verwijdering

1.   De lidstaten stellen de verwijdering uit:

a)

in geval deze in strijd zou zijn met het beginsel van non-refoulement, of

b)

voor de duur van de overeenkomstig artikel 13, lid 2, toegestane opschorting.

2.   De lidstaten kunnen op grond van de specifieke omstandigheden de verwijdering in een individueel geval voor een passende termijn uitstellen. Door de lidstaten wordt met name rekening gehouden met:

a)

de fysieke of mentale gesteldheid van de onderdaan van een derde land;

b)

technische redenen, zoals het ontbreken van vervoermiddelen of het mislukken van de verwijdering wegens onvoldoende identificatie.

3.   Indien de verwijdering overeenkomstig de leden 1 en 2 wordt uitgesteld, kunnen de betrokken onderdaan van een derde land de verplichtingen waarin artikel 7, lid 3, voorziet, worden opgelegd.

Artikel 10

Terugkeer en verwijdering van niet-begeleide minderjarigen

1.   Voordat een terugkeerbesluit tegen een niet-begeleide minderjarige wordt uitgevaardigd, wordt met gepaste aandacht voor het belang van het kind hulp geboden, door bevoegde instanties anders dan de autoriteiten die de terugkeer uitvoeren.

2.   Voordat de autoriteiten van een lidstaat een niet-begeleide minderjarige van hun grondgebied verwijderen, overtuigen zij zich ervan dat die minderjarige wordt teruggestuurd naar een familielid, een aangewezen voogd of naar adequate opvangfaciliteiten in het land van terugkeer.

Artikel 11

Inreisverbod

1.   Het terugkeerbesluit gaat gepaard met inreisverbod:

a)

indien er geen termijn voor vrijwillig vertrek is toegekend, of

b)

indien niet aan de terugkeerverplichting is voldaan.

In de overige gevallen kan het terugkeerbesluit een inreisverbod omvatten.

2.   De duur van het inreisverbod wordt volgens alle relevante omstandigheden van het individuele geval bepaald, en bedraagt in principe niet meer dan vijf jaar. De duur kan meer dan vijf jaar bedragen indien de onderdaan van een derde land een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.

3.   De lidstaten overwegen de intrekking of schorsing van het inreisverbod dat overeenkomstig lid 1, tweede alinea, is uitgevaardigd tegen een onderdaan van een derde land, mits deze kan aantonen het grondgebied van een lidstaat geheel in overeenstemming met het terugkeerbesluit te hebben verlaten.

Tegen slachtoffers van mensenhandel aan wie een verblijfstitel is verstrekt overeenkomstig Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie (11), en die met de bevoegde autoriteiten samenwerken wordt, onverminderd het bepaalde in lid 1, eerste alinea, onder b), en op voorwaarde dat zij geen bedreiging vormen voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid, geen inreisverbod uitgevaardigd.

In individuele gevallen kunnen de lidstaten om humanitaire of andere redenen afzien van een inreisverbod, dan wel het verbod intrekken of schorsen.

In individuele gevallen of voor bepaalde categorieën gevallen kunnen de lidstaten om andere redenen een inreisverbod intrekken of schorsen.

4.   De lidstaat die overweegt een verblijfstitel of een andere vorm van toestemming tot verblijf af te geven aan de onderdaan van een derde land jegens wie een door een andere lidstaat uitgevaardigd inreisverbod geldt, pleegt vooraf overleg met de lidstaat die het inreisverbod heeft uitgevaardigd en houdt rekening met diens belangen, overeenkomstig artikel 25 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst (12).

5.   De leden 1 tot en met 4 laten in de lidstaten onverlet het recht op internationale bescherming in de zin van artikel 2, onder a), van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft en de inhoud van de verleende bescherming (13).

HOOFDSTUK III

PROCEDURELE WAARBORGEN

Artikel 12

Vorm

1.   Het terugkeerbesluit en, in voorkomend geval, het besluit betreffende het inreisverbod en het besluit inzake verwijdering worden schriftelijk uitgevaardigd en vermelden de feitelijke en de rechtsgronden, alsook informatie over de rechtsmiddelen die openstaan.

De informatie over feitelijke gronden mag worden beperkt indien de nationale wetgeving voorziet in een beperking van het recht op informatie, met name ter vrijwaring van de nationale veiligheid, de landsverdediging, de openbare veiligheid, dan wel met het oog op het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten.

2.   De lidstaten verstrekken op verzoek een schriftelijke of mondelinge vertaling, in een taal die de betrokkene begrijpt of redelijkerwijze geacht kan worden te begrijpen, van de belangrijkste onderdelen van de in lid 1 bedoelde besluiten in het kader van terugkeer, waaronder de informatie over de beschikbare rechtsmiddelen.

3.   De lidstaten kunnen besluiten lid 2 niet toe te passen op onderdanen van een derde land die illegaal het grondgebied van een lidstaat hebben betreden en die vervolgens geen toestemming of recht hebben gekregen om in die lidstaat te blijven.

In dat geval worden de in lid 1 bedoelde besluiten in het kader van terugkeer meegedeeld door middel van het volgens de nationale wetgeving opgestelde standaardformulier.

De lidstaten stellen algemene informatiebladen ter beschikking waarin de belangrijkste onderdelen van het standaardformulier worden toegelicht in ten minste vijf van de talen die het meest worden gebruikt of het best worden begrepen door illegale migranten die de betrokken lidstaat binnenkomen.

Artikel 13

Rechtsmiddelen

1.   Aan de betrokken onderdaan van een derde land wordt een doeltreffend rechtsmiddel van beroep of bezwaar toegekend, dat hij bij een bevoegde rechterlijke of administratieve autoriteit of bij een onpartijdig samengestelde bevoegde instantie waarvan de onafhankelijkheid is gewaarborgd, kan aanwenden tegen de in artikel 12, lid 1, bedoelde besluiten in het kader van terugkeer.

2.   De in lid 1 bedoelde autoriteit of instantie is bevoegd om de in artikel 12, lid 1, bedoelde besluiten in het kader van terugkeer te herzien en kan eveneens de uitvoering ervan tijdelijk opschorten, tenzij op grond van de nationale wetgeving reeds een tijdelijke opschorting van toepassing is.

3.   De betrokken onderdaan van een derde land heeft recht op juridisch advies, vertegenwoordiging in rechte en, indien nodig, taalkundige bijstand.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat op verzoek gratis de noodzakelijke rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging ter beschikking wordt gesteld, overeenkomstig de relevante nationale wetgeving of regels inzake rechtshulp, en kunnen bepalen dat op zulke gratis rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging de voorwaarden van toepassing zijn als bedoeld in artikel 15, leden 3 tot en met 6, van Richtlijn 2005/85/EG.

Artikel 14

Waarborgen in afwachting van terugkeer

1.   Behoudens het bepaalde in de artikelen 16 en 17, zorgen de lidstaten ervoor dat jegens de onderdanen van derde landen, tijdens de termijn die overeenkomstig artikel 7 voor vrijwillig vertrek is toegestaan, en tijdens de termijn waarvoor overeenkomstig artikel 9 de verwijdering is uitgesteld, zoveel mogelijk de volgende beginselen in acht worden genomen:

a)

indien gezinsleden op het grondgebied aanwezig zijn, wordt de eenheid van het gezin gehandhaafd;

b)

dringende medische zorg wordt verstrekt en essentiële behandeling van ziekte wordt uitgevoerd;

c)

minderjarigen krijgen toegang tot het basisonderwijs, afhankelijk van de duur van hun verblijf;

d)

er wordt rekening gehouden met de speciale behoeften van kwetsbare personen.

2.   De in lid 1 bedoelde personen ontvangen van de lidstaten schriftelijk de bevestiging, overeenkomstig de nationale wetgeving, dat de termijn voor vrijwillig vertrek overeenkomstig artikel 7, lid 2, is verlengd, of dat het terugkeerbesluit voorlopig niet zal worden uitgevoerd.

HOOFDSTUK IV

BEWARING MET HET OOG OP VERWIJDERING

Artikel 15

Bewaring

1.   Tenzij in een bepaald geval andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, kunnen de lidstaten de onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt alleen in bewaring houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren, met name indien:

a)

er risico op onderduiken bestaat, of

b)

de betrokken onderdaan van een derde land de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.

De bewaring is zo kort mogelijk en duurt niet langer dan de voortvarend uitgevoerde voorbereiding van de verwijdering.

2.   De inbewaringstelling wordt door een administratieve of rechterlijke autoriteit gelast.

De inbewaringstelling wordt schriftelijk gelast met opgave van de feitelijke en juridische gronden.

Indien de inbewaringstelling door een administratieve autoriteit is gelast:

a)

voorzien de lidstaten erin dat een spoedige rechterlijke toetsing van de rechtmatigheid van de bewaring zo spoedig mogelijk na de aanvang ervan plaatsvindt;

b)

of bieden de lidstaten de betrokken onderdaan van een derde land het recht voorziening te vragen bij het gerecht zodat de rechtmatigheid van de bewaring aan een spoedige rechterlijke toetsing wordt onderworpen, die zo spoedig mogelijk na het instellen van deze procedure tot een beslissing leidt. De lidstaten stellen de betrokken onderdaan van een derde land onmiddellijk van die mogelijkheid in kennis.

De betrokken onderdaan van een derde land wordt, als zijn bewaring niet rechtmatig is, onmiddellijk vrijgelaten.

3.   In ieder geval wordt de inbewaringstelling met redelijke tussenpozen op verzoek van de onderdaan van een derde land of ambtshalve getoetst. In het geval van een lange periode van bewaring wordt de toetsing aan controle door een rechterlijke autoriteit onderworpen.

4.   Indien blijkt dat er omwille van juridische of andere overwegingen geen redelijk vooruitzicht op verwijdering meer is, of dat de in lid 1 bedoelde omstandigheden zich niet meer voordoen, is de bewaring niet langer gerechtvaardigd en wordt de betrokkene onmiddellijk vrijgelaten.

5.   De bewaring wordt gehandhaafd zolang de in lid 1 bedoelde omstandigheden zich voordoen en zij noodzakelijk is om een geslaagde verwijdering te garanderen. Iedere lidstaat stelt een maximale bewaringsduur vast die niet meer dan zes maanden mag bedragen.

6.   De lidstaten kunnen de in lid 5 bedoelde termijn overeenkomstig de nationale wetgeving slechts in beperkte mate en ten hoogste met nog eens twaalf maanden verlengen indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat:

a)

de betrokken onderdaan van een derde land niet meewerkt, of

b)

de nodige documentatie uit derde landen op zich laat wachten.

Artikel 16

Omstandigheden van bewaring

1.   Voor bewaring wordt in de regel gebruik gemaakt van speciale inrichtingen voor bewaring. Indien een lidstaat de onderdanen van een derde land die in bewaring worden gehouden, niet kan onderbrengen in een gespecialiseerde inrichting voor bewaring en gebruik dient te maken van een gevangenis, worden zij gescheiden gehouden van de gewone gevangenen.

2.   De in bewaring gestelde onderdanen van derde landen wordt op verzoek toegestaan te gelegener tijd contact op te nemen met wettelijke vertegenwoordigers, familieleden en bevoegde consulaire autoriteiten.

3.   Bijzondere aandacht wordt besteed aan de situatie van kwetsbare personen. In dringende medische zorg en essentiële behandeling van ziekte wordt voorzien.

4.   Relevante en bevoegde nationale, internationale en niet-gouvernementele organisaties en instanties hebben de mogelijkheid de in lid 1 bedoelde inrichtingen voor bewaring te bezoeken, voor zover zij dienen voor de bewaring van onderdanen van derde landen overeenkomstig dit hoofdstuk. Het bezoek kan afhankelijk worden gesteld van toestemming.

5.   De in bewaring gestelde onderdanen van derde landen krijgen stelselmatig informatie over de regels die in de inrichting gelden en over hun rechten en plichten. Hiertoe behoort ook informatie over het in de nationale wetgeving vastgelegde recht om contact op te nemen met de in lid 4 bedoelde organisaties en instanties.

Artikel 17

Bewaring van minderjarigen en gezinnen

1.   Niet-begeleide minderjarigen en gezinnen met minderjarigen worden slechts in laatste instantie, en voor een zo kort mogelijke periode in bewaring gesteld.

2.   In bewaring gestelde gezinnen krijgen, in afwachting van verwijdering afzonderlijke accommodatie, waarbij voldoende privacy is gegarandeerd.

3.   In bewaring gestelde minderjarigen wordt de mogelijkheid geboden tot vrijetijdsbesteding, zoals op hun leeftijd afgestemde spel- en recreatie-activiteiten en, afhankelijk van de duur van hun verblijf, tot toegang tot onderwijs.

4.   Niet-begeleide minderjarigen worden zoveel mogelijk ondergebracht in inrichtingen met personeel en faciliteiten die zijn afgestemd op de noden van personen van hun leeftijd.

5.   Tijdens bewaring van minderjarigen in afwachting van verwijdering dient het belang van het kind voorop te staan.

Artikel 18

Noodsituaties

1.   In situaties waarin een uitzonderlijk groot aantal onderdanen van derde landen moet terugkeren en de inrichtingen voor bewaring van een lidstaat of zijn bestuurlijk of gerechtelijk personeel hierdoor onverwacht zwaar worden belast, kan die lidstaat besluiten, voor de duur van de uitzonderlijke situatie, de overeenkomstig artikel 15, lid 2, derde alinea, bepaalde termijnen voor rechterlijke toetsing te verlengen, en bij dringende maatregel bewaringsomstandigheden vast te stellen die afwijken van het bepaalde in artikel 16, lid 1, en artikel 17, lid 2.

2.   De lidstaat die deze uitzonderlijke maatregelen neemt, stelt de Commissie ervan in kennis. De Commissie wordt tevens in kennis gesteld zodra de redenen voor het toepassen van deze uitzonderlijke maatregelen niet langer bestaan.

3.   Dit artikel kan niet aldus worden uitgelegd, dat het de lidstaten wordt toegestaan af te wijken van hun algemene verplichting alle, algemene dan wel bijzondere, maatregelen te treffen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat zij aan hun verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn voldoen.

HOOFDSTUK V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 19

Verslaglegging

De Commissie brengt over de toepassing van deze richtlijn in de lidstaten om de drie jaar verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad en stelt daarbij zo nodig wijzigingen voor.

De Commissie brengt uiterlijk 24 december 2013 haar eerste verslag uit en besteedt daarin vooral aandacht aan de toepassing van artikel 11, artikel 13, lid 4, en artikel 15 in de lidstaten. Wat artikel 13, lid 4, betreft, beoordeelt de Commissie in het bijzonder de bijkomende financiële en administratieve lasten in de lidstaten.

Artikel 20

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 24 december 2010 aan deze richtlijn te voldoen. Wat artikel 13, lid 4, betreft, doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 24 december 2011 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie onverwijld de tekst van die bepalingen mede.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 21

Verband met de Schengenuitvoeringsovereenkomst

Deze richtlijn komt in de plaats van de voorschriften van de artikelen 23 en 24 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst.

Artikel 22

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 23

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten, overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te Straatsburg, 16 december 2008.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

B. LE MAIRE


(1)  Advies van het Europees Parlement van 18 juni 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 9 december 2008.

(2)  PB L 326 van 13.12.2005, blz. 13.

(3)  PB L 261 van 6.8.2004, blz. 28.

(4)  PB L 381 van 28.12.2006, blz. 4.

(5)  Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 105 van 13.4.2006, blz. 1).

(6)  PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.

(7)  PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.

(8)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

(9)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1.

(10)  PB L 83 van 26.3.2008, blz. 3.

(11)  PB L 261 van 6.8.2004, blz. 19.

(12)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19.

(13)  PB L 304 van 30.9.2004, blz. 12.


DOOR HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD GEZAMENLIJK AANGENOMEN BESLUITEN

24.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 348/108


BESCHIKKING Nr. 1348/2008/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 december 2008

tot wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad wat betreft de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van 2-(2-methoxyethoxy)ethanol, 2-(2-butoxyethoxy)ethanol, methyleendifenyldiisocyanaat, cyclohexaan en ammoniumnitraat

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Voor 2-(2-methoxyethoxy)ethanol (DEGME), 2-(2-butoxyethoxy)ethanol (DEGBE), methyleendifenyldiisocyanaat (MDI) en cyclohexaan zijn de risico’s voor de menselijke gezondheid beoordeeld overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad van 23 maart 1993 inzake de beoordeling en de beperking van de risico’s van bestaande stoffen (3). Bij die risicobeoordelingen is vastgesteld dat de risico’s van deze vier stoffen voor de menselijke gezondheid moeten worden beperkt. Die conclusies zijn bevestigd door het Wetenschappelijk Comité inzake toxiciteit, ecotoxiciteit en milieu.

(2)

In Aanbeveling 1999/721/EG van de Commissie van 12 oktober 1999 inzake de resultaten van de risicobeoordeling en inzake de risicobeperkingsstrategieën voor de stoffen: 2-(2-butoxyethoxy)ethanol; 2-(2-methoxyethoxy)ethanol; alkanen, C10-13-, chloor-; benzeen, C10-13-alkylderivaten (4) en Aanbeveling 2008/98/EG van 6 december 2007 betreffende risicoreductiemaatregelen voor de stoffen: piperazine; cyclohexaan; methyleendifenyldiisocyanaat; but-2-yn-1,4-diol; methyloxiraan; aniline; 2-ethylhexylacrylaat; 1,4-dichloorbenzeen; 3,5-dinitro-2,6-dimethlyl-4-tert-butylacetofenon; bis(2-ethylhexyl)ftalaat; fenol; 5-tert-butyl-2,4,6-trinitro-m-xyleen (5), die zijn uitgebracht in het kader van Verordening (EEG) nr. 793/93, zijn strategieën voorgesteld voor het beperken van de risico’s van DEGME, DEGBE, MDI en cyclohexaan, waarbij geadviseerd werd voor preparaten die deze stoffen bevatten en voor levering aan het grote publiek in de handel gebracht worden, beperkende maatregelen toe te passen krachtens Richtlijn 76/769/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (6).

(3)

Om de consument te beschermen moet het op de markt brengen en het gebruik van preparaten die DEGME, DEGBE, MDI of cyclohexaan bevatten en voor bepaalde toepassingen bestemd zijn, derhalve worden beperkt.

(4)

DEGME wordt zeer zelden als bestanddeel van verven en verfafbijtmiddelen, reinigingsmiddelen, zelfglanzende emulsies en vloerkitten voor consumenten gebruikt. Uit de bovengenoemde risicobeoordeling is gebleken dat er een gezondheidsrisico voor de consument bestaat door blootstelling via de huid aan verven en verfafbijtmiddelen die DEGME bevatten. DEGME als bestanddeel van verven en verfafbijtmiddelen mag daarom niet meer voor levering aan het grote publiek op de markt worden gebracht. Hoewel het gebruik van DEGME als bestanddeel van reinigingsmiddelen, zelfglanzende emulsies en vloerkitten niet is beoordeeld, kan het een soortgelijk risico opleveren en daarom mag DEGME als bestanddeel van deze preparaten ook niet voor levering aan het grote publiek op de markt worden gebracht. Met het oog op het markttoezicht moet voor DEGME in die preparaten een grenswaarde van 0,1 % van de massa worden vastgesteld.

(5)

DEGBE wordt als bestanddeel van verven en reinigingsmiddelen gebruikt. Uit de bovengenoemde risicobeoordeling voor DEGBE is gebleken dat er een gezondheidsrisico voor de consument bestaat als gevolg van blootstelling door inademing bij het spuiten van verf. Er moet een afgeleide veilige concentratiegrens van 3 % voor DEGBE in spuitverven worden vastgesteld om het risico van blootstelling van consumenten door inademing te voorkomen. Hoewel het gebruik van DEGME als bestanddeel van spuitreinigingsmiddelen in aërosols niet is beoordeeld, kan het een soortgelijk risico opleveren en daarom mag DEGBE als bestanddeel van die reinigingsmiddelen ook niet voor levering aan het grote publiek op de markt worden gebracht als de concentratie gelijk is aan of hoger dan 3 % van de massa. Aërosols moeten voldoen aan de voorschriften van Richtlijn 75/324/EEG van de Raad van 20 mei 1975 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende aërosols (7).

(6)

Voor andere verfsoorten dan spuitverven moet er een waarschuwing komen dat verf met een concentratie gelijk aan of hoger dan 3 % van de massa niet in spuitverfapparatuur mag worden gebruikt.

(7)

Om te zorgen voor een passende uitfaseringstermijn voor spuitverven en spuitreinigingsmiddelen in aërosols die niet aan de concentratiegrenzen voor DEGBE voldoen, moeten verschillende ingangsdata worden vastgesteld voor de toepassing van de beperking voor DEGBE in spuitverven en spuitreinigingsmiddelen in aërosols op het voor het eerst op de markt brengen en op de verkoop aan de eindconsument.

(8)

Uit de risicobeoordeling voor MDI is gebleken dat de risico’s bij gebruik van MDI bevattende preparaten door consumenten moeten worden beperkt in verband met blootstelling door inademing en via de huid. Om die risico’s te voorkomen en te beperken mag het op de markt brengen met het oog op levering aan het grote publiek van MDI bevattende preparaten alleen worden toegestaan onder bepaalde voorwaarden, zoals de verplichte verstrekking van geschikte beschermende handschoenen en nadere aanwijzingen in of op de verpakking. Deze handschoenen moeten voldoen aan de vereisten van Richtlijn 89/686/EEG van de Raad van 21 december 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen (8). Aangezien de verstrekking van de beschermingsmiddelen en het drukken van de aanwijzingen een specifieke inspanning van de producenten vereist, moet er een langere overgangsperiode komen.

(9)

Bij de risicobeoordeling van cyclohexaan is met name aandacht besteed aan de blootstelling van de consument bij het gebruik van cyclohexaan bevattende preparaten voor het leggen van vloerbedekking, waarbij geconcludeerd is dat er restrictieve maatregelen nodig zijn om het risico voor de consument bij dergelijke toepassingen te beperken. Neopreencontactlijmen die cyclohexaan bevatten, zouden daarom alleen in kleinere verpakkingen voor levering aan de consument op de markt gebracht mogen worden. Bij het product moeten geharmoniseerde aanwijzingen worden verstrekt om consumenten te waarschuwen tegen gebruik van het product zonder voldoende ventilatie of voor het leggen van vloerbedekking.

(10)

Ammoniumnitraat, dat in de Gemeenschap op grote schaal als meststof wordt gebruikt, kan als oxiderend agens fungeren. Met name kan de stof exploderen als zij met bepaalde andere stoffen gemengd wordt. Meststoffen op basis van ammoniumnitraat moeten daarom aan bepaalde voorschriften voldoen als zij op de markt gebracht worden, om te voorkomen dat zij onbedoeld detoneren.

(11)

Verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 inzake meststoffen (9) bevat geharmoniseerde voorschriften, waaronder veiligheidsvoorschriften, voor meststoffen op basis van ammoniumnitraat. Meststoffen die aan die voorschriften voldoen, mogen als „EG-meststof” worden aangeduid en vrij op de interne markt circuleren.

(12)

Als het gaat om meststoffen die alleen voor de verkoop in één lidstaat bestemd zijn, kunnen fabrikanten er de voorkeur aan geven alleen aan de nationale voorschriften te voldoen. In dat geval zijn die meststoffen wellicht niet in overeenstemming met de veiligheidsvoorschriften op Gemeenschapsniveau. Om in de hele Gemeenschap een uniform veiligheidsniveau te verkrijgen zouden alle meststoffen op basis van ammoniumnitraat dus aan dezelfde veiligheidsvoorschriften moeten voldoen.

(13)

Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 2003/2003 beschrijft een detonatieproef voor meststoffen op basis van ammoniumnitraat waarvan het aandeel van stikstof in de massa in verhouding tot ammoniumnitraat groter is dan 28 %. Ook zijn in die bijlage voor dergelijke meststoffen een aantal fysische kenmerken en grenswaarden voor het gehalte aan bepaalde verontreinigingen vastgesteld om het detonatiegevaar zo klein mogelijk te maken. Meststoffen op basis van ammoniumnitraat die aan die voorschriften voldoen, of waarvan het aandeel van stikstof in de massa kleiner is dan 28 %, worden door alle lidstaten als veilig voor gebruik in de landbouw beschouwd.

(14)

Alle in de Gemeenschap op de markt gebrachte meststoffen op basis van ammoniumnitraat moeten daarom aan de veiligheidsvoorschriften van Verordening (EG) nr. 2003/2003 voldoen.

(15)

Meststoffen op basis van ammoniumnitraat zijn oneigenlijk gebruikt voor het illegaal vervaardigen van explosieven. Daarvoor kunnen meststoffen met een stikstofgehalte vanaf 16 % worden gebruikt. Meststoffen en preparaten die meer dan 16 massaprocent stikstof in verhouding tot het ammoniumnitraat bevatten, dienen daarom alleen voor landbouwers en professionele gebruikers verkrijgbaar te zijn. Hiertoe dienen de begrippen „landbouwer” en „landbouwactiviteit” zodanig te worden gedefinieerd dat bij landbouw- en andere soortgelijke beroepsactiviteiten, zoals onderhoud van parken, tuinen of sportvelden, nog steeds gebruik kan worden gemaakt van meststoffen met een hoger stikstofgehalte. De lidstaten mogen evenwel om sociaaleconomische redenen voor hun grondgebied een grenswaarde van maximaal 20 massaprocent stikstof in verhouding tot het ammoniumnitraat hanteren.

(16)

De bepalingen van deze beschikking worden aangenomen met het oog op opname in bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (10) zoals bepaald in artikel 137, lid 3, van die verordening.

(17)

Richtlijn 76/769/EG moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(18)

Deze beschikking heeft geen gevolgen voor de communautaire wetgeving tot vaststelling van de minimumeisen voor de bescherming van werknemers, zoals Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (11) en daarop gebaseerde bijzondere richtlijnen, met name Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (zesde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid l, van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad) (gecodificeerde versie) (12) en Richtlijn 98/24/EG van de Raad van 7 april 1998 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico’s van chemische agentia op het werk (14e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (13),

HEBBEN DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze beschikking.

Artikel 2

Deze beschikking treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 16 december 2008.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

B. LE MAIRE


(1)  PB C 204 van 9.8.2008, blz. 13.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 9 juli 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en beschikking van de Raad van 18 november 2008.

(3)  PB L 84 van 5.4.1993, blz. 1.

(4)  PB L 292 van 13.11.1999, blz. 42.

(5)  PB L 33 van 7.2.2008, blz. 8.

(6)  PB L 262 van 27.9.1976, blz. 201.

(7)  PB L 147 van 9.6.1975, blz. 40.

(8)  PB L 399 van 30.12.1989, blz. 18.

(9)  PB L 304 van 21.11.2003, blz. 1.

(10)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1; gerectificeerd in PB L 136 van 29.5.2007, blz. 3.

(11)  PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1.

(12)  PB L 158 van 30.4.2004, blz. 50. Gecorrigeerde versie in PB L 229 van 29.6.2004, blz. 23.

(13)  PB L 131 van 5.5.1998, blz. 11.


BIJLAGE

Aan bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG worden de volgende punten toegevoegd:

„53.

2-(2-Methoxyethoxy)ethanol (DEGME)

CAS-nr.: 111-77-3

Einecs-nr.: 203-906-6

Mag na 27 juni 2010 niet op de markt worden gebracht als bestanddeel, in een concentratie van 0,1 massaprocent of meer, van verven, verfafbijtmiddelen, reinigingsmiddelen, zelfglanzende emulsies en vloerkitten die bestemd zijn voor levering aan het grote publiek.

54.

2-(2-butoxyethoxy)ethanol (DEGBE)

CAS-nr.: 112-34-5

Einecs-nr.: 203-961-6

1.

Mag na 27 juni 2010 niet voor het eerst op de markt worden gebracht als bestanddeel, in een concentratie van 3 massaprocent of meer, van spuitverven of spuitreinigingsmiddelen in aërosols die bestemd zijn voor het grote publiek.

2.

Spuitverven en spuitreinigingsmiddelen in aërosols die DEGBE bevatten en niet aan punt 1 voldoen, mogen na 27 december 2010 niet op de markt worden gebracht voor levering aan het grote publiek.

3.

Onverminderd andere communautaire wetgeving betreffende de indeling, verpakking en etikettering van gevaarlijke stoffen en preparaten moet op andere verven dan spuitverven, die DEGBE bevatten in een concentratie van 3 massaprocent of meer en op de markt worden gebracht voor levering aan het grote publiek, uiterlijk op 27 december 2010 zichtbaar, duidelijk leesbaar en onuitwisbaar de volgende vermelding worden aangebracht:

„Niet gebruiken in verfspuitapparatuur”.

55.

Methyleendifenyldiisocyanaat (MDI)

CAS-nr.: 26447-40-5

Einecs-nr.: 247-714-0

1.

Mag na 27 december 2010 niet op de markt worden gebracht als bestanddeel, in een concentratie van 0,1 massaprocent of meer, van preparaten die bestemd zijn voor levering aan het grote publiek, tenzij de verpakking:

a)

beschermende handschoenen bevat die voldoen aan de vereisten van Richtlijn 89/686/EEG van de Raad van 21 december 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen (1);

b)

onverminderd andere communautaire wetgeving betreffende de indeling, verpakking en etikettering van gevaarlijke stoffen en preparaten voorzien is van de volgende, zichtbare, duidelijk leesbare en onuitwisbare vermelding:

„—

Bij personen die al voor diisocyanaten gesensibiliseerd zijn, kunnen bij gebruik van dit product allergische reacties optreden.

Personen die lijden aan astma, eczeem of huidproblemen, moeten contact met dit product, inclusief huidcontact, vermijden.

Dit product niet bij slechte ventilatie gebruiken, tenzij een beschermend masker met een geschikt gasfilter (type A1 overeenkomstig norm EN 14387) wordt gedragen.”

2.

Punt 1, onder a), geldt niet voor smeltlijmen.

56.

Cyclohexaan

CAS-nr.: 110-82-7

Einecs-nr.: 203-806-2

1.

Mag na 27 juni 2010 niet voor het eerst op de markt worden gebracht als bestanddeel, in een concentratie van 0,1 massaprocent of meer, van contactlijmen op basis van neopreen in een verpakking van meer dan 350 g die bestemd zijn voor levering aan het grote publiek.

2.

Contactlijmen op basis van neopreen die cyclohexaan bevatten en niet aan punt 1 voldoen, mogen na 27 december 2010 niet op de markt worden gebracht voor levering aan het grote publiek.

3.

Onverminderd andere communautaire wetgeving betreffende de indeling, verpakking en etikettering van gevaarlijke stoffen en preparaten moet op de verpakking van contactlijmen op basis van neopreen die cyclohexaan bevatten in een concentratie van 0,1 massaprocent of meer en die na 27 december 2010 op de markt worden gebracht voor levering aan het grote publiek, zichtbaar, duidelijk leesbaar en onuitwisbaar de volgende vermelding worden aangebracht:

„—

Dit product mag niet worden gebruikt bij slechte ventilatie.

Dit product mag niet worden gebruikt voor het leggen van vloerbedekking”.

57.

Ammoniumnitraat

CAS-nr. 6484-52-2

Einecs-nr. 229-347-8

1.

Mag na 27 juni 2010 als stof of in preparaten die meer dan 28 massaprocent stikstof in verhouding tot het ammoniumnitraat bevatten, niet op de markt worden gebracht voor gebruik als vaste, enkelvoudige of samengestelde meststof, tenzij de meststof voldoet aan de technische bepalingen voor meststoffen op basis van ammoniumnitraat en met een hoog stikstofgehalte zoals vastgesteld in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 inzake meststoffen (2).

2.

Mag na 27 juni 2010 niet als stof of in preparaten die 16 massaprocent of meer stikstof in verhouding tot het ammoniumnitraat bevatten, op de markt worden gebracht, behalve voor levering aan:

a)

downstreamgebruikers en distributeurs, met inbegrip van natuurlijke of rechtspersonen aan wie een licentie of vergunning is verstrekt overeenkomstig Richtlijn 93/15/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende de harmonisatie van de bepalingen inzake het in de handel brengen van en de controle op explosieven voor civiel gebruik (3);

b)

landbouwers voor gebruik tijdens hun voltijd- of deeltijdlandbouwactiviteiten, waarbij niet noodzakelijkerwijs een verband moet bestaan met de grootte van het areaal;

In dit punt wordt verstaan onder:

i)

„landbouwer”: een natuurlijke of rechtspersoon dan wel een groep natuurlijke of rechtspersonen, ongeacht de rechtspositie van de groep en haar leden volgens het nationale recht, waarvan het bedrijf zich bevindt op het grondgebied van de Gemeenschap, als bedoeld in artikel 299 van het Verdrag, en die een landbouwactiviteit uitoefent;

ii)

„landbouwactiviteit”: het produceren, fokken of kweken van landbouwproducten, met inbegrip van oogsten, melken, fokken van dieren en houden van dieren voor landbouwdoeleinden, of het in goede landbouw- en milieuconditie houden van het land, zoals bepaald in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (4);

c)

natuurlijke of rechtspersonen die zich beroepshalve bezighouden met tuinbouw, het kweken van planten in kassen, onderhoud van parken, tuinen of sportvelden, bosbouw of andere soortgelijke activiteiten.

3.

Ten aanzien van de in punt 2 vermelde beperkingen mogen de lidstaten evenwel om sociaaleconomische redenen tot 1 juli 2014 een grenswaarde van maximaal 20 massaprocent stikstof in verhouding tot het ammoniumnitraat hanteren voor stoffen en preparaten die op hun grondgebied op de markt worden gebracht. Zij stellen de Commissie en de andere lidstaten hiervan in kennis.


(1)  PB L 399 van 30.12.1989, blz. 18.

(2)  PB L 304 van 21.11.2003, blz. 1.

(3)  PB L 121 van 15.5.1993, blz. 20.

(4)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1.”


24.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 348/113


BESLUIT Nr. 1349/2008/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 december 2008

tot wijziging van Besluit nr. 1719/2006/EG tot vaststelling van het programma „Jeugd in actie” voor de periode 2007-2013

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 149, lid 4,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit nr. 1719/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 (3) is het programma „Jeugd in actie” voor de periode 2007-2013 vastgesteld.

(2)

In artikel 10, lid 2, van Besluit nr. 1719/2006/EG wordt bepaald dat andere voor de uitvoering van het programma noodzakelijke maatregelen dan die bedoeld in lid 1, worden vastgesteld volgens de in artikel 9, lid 3, van dat besluit bedoelde procedure, met andere woorden volgens de raadplegingsprocedure die is vastgesteld bij Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (4).

(3)

Deze formulering van Besluit nr. 1719/2006/EG betekent onder andere dat subsidieverleningsbesluiten die niet worden genoemd in artikel 10, lid 1, van dat besluit onderworpen zijn aan de raadplegingsprocedure en het recht van controle van het Europees Parlement.

(4)

Deze selectiebesluiten betreffen hoofdzakelijk subsidies die slechts kleine bedragen vertegenwoordigen en waarmee geen politiek gevoelige beslissingen zijn gemoeid.

(5)

Door deze procedure duurt het twee tot drie maanden langer voordat subsidies aan de kandidaten kunnen worden verleend. Dit leidt tot grote vertraging voor de ontvangers van de subsidies, brengt een onevenredige belasting voor het beheer van het programma met zich mee en biedt geen meerwaarde gezien de aard van de subsidies.

(6)

Opdat de selectiebesluiten sneller en doeltreffender kunnen worden uitgevoerd, moet de raadplegingsprocedure worden vervangen door een verplichting voor de Commissie om het Europees Parlement en de lidstaten zonder vertraging te informeren over alle maatregelen genomen voor de uitvoering van Besluit nr. 1719/2006/EG zonder de bijstand van een comité,

BESLUITEN:

Artikel 1

Besluit nr. 1719/2006/EG wordt gewijzigd als volgt:

1.

Artikel 9, lid 3, wordt geschrapt.

2.

Artikel 10, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De Commissie informeert het in artikel 9 bedoelde comité en het Europees Parlement over alle andere selectiebesluiten genomen door de Commissie voor de uitvoering van dit besluit, binnen twee werkdagen na de aanneming ervan. Deze informatie omvat beschrijvingen en een analyse van de ontvangen aanvragen, een beschrijving van de beoordelings- en selectieprocedure, en lijsten van zowel de voor financiering voorgestelde projecten, als de afgewezen projecten.”.

Artikel 2

De Commissie brengt uiterlijk 25 juni 2010 verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de impact van dit besluit.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Straatsburg, 16 december 2008.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

B. LE MAIRE


(1)  PB C 224 van 30.8.2008, blz. 113.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 2 september 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 20 november 2008.

(3)  PB L 327 van 24.11.2006, blz. 30.

(4)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.


24.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 348/115


BESCHIKKING Nr. 1350/2008/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 december 2008

betreffende het Europees Jaar van de creativiteit en innovatie (2009)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 149 en 150,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Europa moet om sociale en economische redenen zijn creativiteit en innovatievermogen verbeteren teneinde doeltreffend op de ontwikkeling van de kennismaatschappij te kunnen reageren: innovatievermogen is nauw verbonden met creativiteit als persoonlijke eigenschap en dit vermogen moet, om volledig te kunnen worden benut, wijd worden verspreid over de hele bevolking. Hiervoor is een benadering op basis van het concept van een leven lang leren noodzakelijk.

(2)

Onderwijs- en opleidingsstelsels moeten voldoende en op alle passende niveaus zorgen voor de ontwikkeling van sleutelcompetenties om creativiteit en innovatie te ondersteunen teneinde het vermogen te ontwikkelen om innovatieve en originele oplossingen in het persoonlijke, professionele en sociale leven te vinden.

(3)

De Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 concludeerde dat als onderdeel van Europa's antwoord op de mondialisering en de overgang naar kenniseconomieën een Europees kader moet worden bepaald waarin de door de benadering van een leven lang leren verschafte nieuwe basisvaardigheden worden beschreven, en benadrukte dat het menselijk kapitaal Europa's hoogste goed is.

(4)

In de mededeling van de Commissie van 21 november 2001 getiteld „Een Europese ruimte voor levenslang leren realiseren” en de daaropvolgende resolutie van de Raad van 27 juni 2002 inzake levenslang leren (4) worden „de nieuwe basisvaardigheden” als prioriteit aangemerkt en wordt benadrukt dat levenslang leren betrekking moet hebben op het leren vanaf de voorschoolse leeftijd tot na de pensionering.

(5)

Aanbeveling 2006/962/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (5), noemde een aantal sleutelcompetenties, met name „wiskundige competentie en basiscompetenties op het gebied van exacte wetenschappen en technologie”, „leercompetentie”, „digitale competentie”, „ontwikkeling van initiatief en ondernemerszin”, „cultureel bewustzijn en culturele expressie” en „sociale en burgerschapscompetenties”.

(6)

De Europese Raad van Brussel van 8 en 9 maart 2007 merkte op dat onderwijs en opleiding randvoorwaarden zijn voor een goed functionerende kennisdriehoek (onderwijs, onderzoek en innovatie) en een sleutelrol spelen bij de bevordering van groei en banen. Volgens de Raad moest er bijzondere aandacht uitgaan naar het stimuleren van het potentieel van kleine en middelgrote ondernemingen, met inbegrip van die in de culturele en creatieve sector, omdat zij een drijvende kracht voor groei, werkgelegenheid en innovatie vormen.

(7)

Het uitroepen van een Europees Jaar van de creativiteit en innovatie is een doeltreffende manier om de uitdagingen voor Europa aan te gaan door het bewustzijn bij het publiek te vergroten, informatie over goede praktijken te verspreiden en onderzoek en beleidsdebatten te bevorderen. Door een klimaat te scheppen waarin deze doelen tegelijkertijd op Europees, nationaal, regionaal en plaatselijk niveau worden bevorderd, kan het Jaar meer synergie en kritische massa opwekken dan verspreide inspanningen op verschillende niveaus.

(8)

Aangezien de bevordering van creativiteit en innovatievermogen door leren gedurende het hele leven binnen de doelstellingen van bestaande communautaire programma's valt, kan een dergelijk Jaar ten uitvoer worden gelegd door gebruik te maken van die programma's binnen de bestaande marges die ze bieden om op een- of meerjarige basis financieringsprioriteiten vast te stellen; programma's en beleid op andere terreinen, zoals cultuur, communicatie, ondernemingen, cohesie, plattelandsontwikkeling, onderzoek en de informatiemaatschappij, dragen ook bij aan de bevordering van creativiteit en innovatievermogen en kunnen het initiatief binnen hun respectieve wettelijke kaders steunen.

(9)

Aangezien de doelstelling van deze beschikking, namelijk het ondersteunen van de inspanningen van de lidstaten om creativiteit te bevorderen, door de benadering van een leven lang leren, als drijvende kracht voor innovatie en als doorslaggevende factor voor de ontwikkeling van persoonlijke, professionele, ondernemers- en sociale vaardigheden en het welzijn van alle individuen in de maatschappij, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze beschikking niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voorwerp

Het jaar 2009 wordt uitgeroepen tot het „Europees Jaar van de creativiteit en innovatie” (hierna „het Jaar” genoemd).

Artikel 2

Doelstellingen

1.   Het algemene doel van het Jaar is het ondersteunen van de inspanningen van de lidstaten om creativiteit te bevorderen, door de benadering van een leven lang leren, als drijvende kracht voor innovatie en als doorslaggevende factor voor de ontwikkeling van persoonlijke, professionele, ondernemers- en sociale vaardigheden en het welzijn van alle individuen in de maatschappij.

2.   Het specifieke doel van het Jaar is het benadrukken van onder andere de volgende factoren die aan de bevordering van creativiteit en innovatievermogen kunnen bijdragen:

a)

een gunstig klimaat scheppen voor innovatie en aanpassingsvermogen in een snel veranderende wereld; alle vormen van innovatie, waaronder op sociaal en zakelijk gebied, moeten in aanmerking worden genomen;

b)

het onder de aandacht brengen van openheid ten aanzien van culturele verscheidenheid als een manier om interculturele communicatie te bevorderen en het tot stand brengen van nauwere banden tussen de kunsten, alsmede met scholen en universiteiten;

c)

stimuleren van esthetische gevoeligheid, emotionele ontwikkeling, creatief denken en intuïtie bij alle kinderen vanaf de eerste ontwikkelingsfase, inclusief voorschoolse opvang;

d)

mensen bewust maken van het belang van creativiteit, innovatie en ondernemerschap voor de persoonlijke ontwikkeling en voor economische groei en ontwikkeling, en het bevorderen van ondernemingszin, vooral onder jongeren, door middel van samenwerking met het bedrijfsleven;

e)

stimuleren van onderwijs in innovatiebevorderende vakken, zoals basis- en voortgezette wiskunde, natuurwetenschappen en techniek;

f)

bevorderen van openheid voor verandering, creativiteit en probleemoplossend vermogen als vaardigheden die innovatie stimuleren en die in veel professionele en sociale contexten kunnen worden toegepast;

g)

verbreden van de toegang tot allerlei creatieve vormen van zelfexpressie, tijdens de hele formele onderwijsperiode, en door middel van niet-formele en informele jeugdactiviteiten;

h)

mensen ervan bewust maken, zowel op de arbeidsmarkt als elders, dat creativiteit, kennis en flexibiliteit in een tijdperk van snelle technologische veranderingen en globale integratie van belang zijn voor een succesvol en gelukkig leven, alsmede de mensen ervoor toerusten om hun carrièremogelijkheden te verbeteren op alle gebieden waar creativiteit en innovatievermogen een belangrijke rol spelen;

i)

bevorderen van vormgeving als creatieve activiteit die aanzienlijk aan innovatie bijdraagt, en van vaardigheden op het gebied van innovatie- en designbeheer, met inbegrip van basiskennis van de bescherming van intellectuele eigendom;

j)

ontwikkelen van creativiteit en innovatievermogen in particuliere en openbare organisaties door middel van opleiding, en deze aanmoedigen om beter gebruik te maken van het scheppingsvermogen van zowel medewerkers als klanten.

Artikel 3

Inhoud van de maatregelen

De maatregelen die moeten worden getroffen om de in artikel 2 vastgestelde doelstellingen te verwezenlijken, omvatten de volgende activiteiten op Europees, nationaal en regionaal of plaatselijk niveau, verbonden met de doelstellingen van het Jaar:

a)

conferenties, evenementen en initiatieven om de discussie te bevorderen en het bewustzijn van het belang van creativiteit en innovatievermogen te vergroten;

b)

informatie- en promotiecampagnes om de belangrijkste boodschappen te verspreiden;

c)

inventariseren van voorbeelden van goede praktijken en verspreiding van informatie over de bevordering van creativiteit en innovatievermogen;

d)

enquêtes en studies op communautair of nationaal niveau.

In aanvulling op de activiteiten die overeenkomstig artikel 6 door de Gemeenschap zijn medegefinancierd, mogen de Commissie of de lidstaten andere activiteiten aanwijzen die bijdragen aan de doelstellingen van het Jaar en toestaan dat het Jaar wordt gebruikt om deze activiteiten te bevorderen voor zover zij bedragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 2.

Artikel 4

Coördinatie op nationaal niveau

Elke lidstaat benoemt een nationale coördinator die verantwoordelijk is voor de organisatie van de deelname aan het Jaar. De coördinator verzekert de coördinatie op nationaal niveau van activiteiten in verband met het Jaar.

Artikel 5

Coördinatie op Europees niveau

De Commissie belegt vergaderingen met de nationale coördinatoren om de tenuitvoerlegging van het Jaar op Europees niveau te coördineren en om informatie over de tenuitvoerlegging op nationaal niveau uit te wisselen.

Artikel 6

Financiering

Cofinanciering op Europees niveau van activiteiten in het kader van het Jaar vindt op jaar- of meerjaarlijkse basis, plaats volgens de prioriteiten en voorschriften voor bestaande programma's, in het bijzonder op het gebied van onderwijs en opleiding. Indien van toepassing kunnen programma's en beleid op andere gebieden, zoals cultuur, communicatie, ondernemingen, cohesie, plattelandsontwikkeling, onderzoek en de informatiemaatschappij, steun aan het Jaar verlenen.

Artikel 7

Inwerkingtreding

Deze beschikking treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 8

Adressaten

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 16 december 2008.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

B. LE MAIRE


(1)  Advies van 9 juli 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 257 van 9.10.2008, blz. 46.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 23 september 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en Besluit van de Raad van 20 november 2008.

(4)  PB C 163 van 9.7.2002, blz. 1.

(5)  PB L 394 van 30.12.2006, blz. 10.


24.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 348/118


BESLUIT Nr. 1351/2008/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 december 2008

tot vaststelling van een meerjarenprogramma van de Gemeenschap betreffende de bescherming van kinderen die het internet en andere communicatietechnologieën gebruiken

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 153,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het gebruik van internet en andere communicatietechnologieën zoals mobiele telefoons neemt nog steeds hand over hand toe in de Europese Unie en biedt elke burger aanzienlijke mogelijkheden tot, onder meer, participatie, interactiviteit en creativiteit. Risico's voor kinderen en misbruik van deze technologieën blijven echter voortbestaan en als gevolg van veranderende technologieën en wijzigend maatschappelijk gedrag komen daar ook nog nieuwe risico's en misbruikmogelijkheden bij. Op EU-niveau moeten maatregelen worden getroffen om de fysieke, mentale en morele integriteit van kinderen te beschermen, die zou kunnen geschaad worden indien zij zich online toegang tot ongepaste inhoud verschaffen. Om burgers aan te moedigen de mogelijkheden te benutten en gebruik te maken van de positieve voordelen die het internet en andere communicatietechnologieën bieden zijn bovendien ook maatregelen nodig om een veiliger gebruik ervan te bevorderen.

(2)

De Mededeling van de Commissie „i2010 — Een Europese informatiemaatschappij voor groei en werkgelegenheid” (COM(2005)0229) voor de tenuitvoerlegging van de Lissabon strategie poogt samenhang te verzekeren in de beleidslijnen van de Commissie voor de informatiemaatschappij en de media om de belangrijke bijdrage van informatie- en communicatietechnologieën voor de resultaten van de economieën van de lidstaten te versterken. Een van de doelstellingen hiervan is de oprichting van een Interne Europese Informatieruimte die betaalbare en veilige communicatie kan bieden met hoge brandbreedtes, rijke en diverse inhoud en digitale diensten.

(3)

Het communautaire rechtskader dat zich richt op de uitdagingen van digitale inhoud in de informatiemaatschappij omvat bepalingen over de bescherming van minderjarigen (3), de privacybescherming (4) en de aansprakelijkheid van tussenpersonen die diensten verlenen (5). In Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad van 22 december 2003 ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie (6) worden de minimumeisen uiteengezet die de lidstaten moeten opnemen in hun definities van overtredingen en passende sancties. Aanbeveling 2006/952/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid en het recht op weerwoord in verband met de concurrentiepositie van de Europese industrie van audiovisuele en online-informatiediensten (7) bouwt verder op Aanbeveling 98/560/EG van de Raad van 24 september 1998 betreffende de ontwikkeling van de concurrentiepositie van de Europese industrie van audiovisuele en informatiediensten door de bevordering van nationale kaders teneinde een vergelijkbaar en doeltreffend niveau van bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid te bereiken (8), door richtsnoeren te formuleren voor de ontwikkeling van nationale zelfregulering, en de werkingssfeer ervan uit te breiden tot mediageletterdheid, samenwerking en uitwisseling van ervaringen en beste praktijken tussen regulerende, zelfregulerende en co-regelurende instanties en maatregelen tegen discriminatie in alle media.

(4)

Actie op het gebied van potentieel schadelijke inhoud voor kinderen, met name pornografisch materiaal, en op het gebied van illegale inhoud, met name materiaal voor kindermisbruik, zal noodzakelijk blijven. Er blijft evenzeer actie noodzakelijk om te voorkomen dat kinderen het slachtoffer worden van schadelijk en illegaal gedrag dat leidt tot fysieke en psychologische schade en dat kinderen ertoe worden aangezet dergelijk gedrag te imiteren zodat zij anderen en zichzelf schade toebrengen. Er dienen bijzondere inspanningen geleverd om oplossingen te zoeken ter voorkoming dat volwassenen door middel van informatie- en communicatietechnologieën aan een kind voorstellen doen voor een ontmoeting met als vooropgezet doel het plegen van seksueel misbruik of andere zedendelicten. Tegelijkertijd moet speciale aandacht worden besteed aan het peersupportsysteem.

(5)

Actie dient ook als doelstelling te hebben het voorkomen dat kinderen slachtoffer worden van dreigementen, pesterijen en vernederingen via het internet en/of interactieve digitale technologieën, met inbegrip van mobiele telefoons.

(6)

In het kader van Beschikking nr. 276/1999/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 januari 1999 tot vaststelling van een communautair meerjarenactieplan ter bevordering van een veiliger gebruik van Internet door het bestrijden van illegale en schadelijke inhoud op mondiale netwerken (9) (actieplan voor een veiliger internetgebruik 1998-2004) en Besluit nr. 854/2005/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 tot vaststelling van een communautair meerjarenprogramma ter bevordering van een veiliger gebruik van het internet en nieuwe onlinetechnologieën (10) (veiliger internet plus programma 2005-2008) heeft de Gemeenschap financiering gekregen waarmee, zoals aangetoond in de programma-evaluaties die zijn ingediend bij het Europees Parlement, de Raad en het Comité van de Regio's (COM(2001) 690, COM(2003) 653, COM(2006) 663) uiteenlopende initiatieven zijn aangemoedigd en voor een „Europese toegevoegde waarde” is gezorgd.

(7)

Niet alleen uit de conclusies van de evaluaties van de eerdere programma's maar ook uit een reeks Eurobarometeronderzoeken en een openbare raadpleging is duidelijk naar voren gekomen dat de activiteiten inzake het melden van illegale inhoud en inzake bewustmaking in de lidstaten een noodzaak zijn.

(8)

Het bij dit besluit ingestelde programma dient er onder andere op te zijn gericht onderwijspakketten voor ouders, verzorgers, leerkrachten en opvoeders te ontwikkelen.

(9)

Opkomende technologieën, veranderingen in de manier waarop het internet en andere communicatietechnologieën worden gebruikt door volwassenen en kinderen en verschuivingen in het maatschappelijk gedrag leiden tot nieuwe risico's voor kinderen. De kennisbasis die gebruikt kan worden voor het opzetten van doelmatige acties moet worden versterkt om meer inzicht te krijgen in deze veranderingen. Verschillende maatregelen en acties zullen op verschillende en aanvullende wijze met elkaar gecombineerd moeten worden; bijvoorbeeld door maatregelen te nemen om een veilig en verantwoord gebruik van het internet te bevorderen, ondersteunende technologieën verder te ontwikkelen, beste praktijken te bevorderen voor gedragscodes die algemeen aanvaarde normen der betamelijkheid belichamen en door samen te werken met de industrie over overeengekomen doelstellingen.

(10)

Het programma dient bovendien steun te verlenen aan maatregelen die positieve inhoud voor kinderen bevorderen.

(11)

Omwille van het veranderende medialandschap dat voortvloeit uit de toepassing van nieuwe technologieën en innovatie van de media is het noodzakelijk aan kinderen en ook aan ouders, verzorgers, leerkrachten en opvoeders te leren hoe ze online-informatiediensten veilig en efficiënt kunnen gebruiken.

(12)

Er dienen inspanningen te worden geleverd om kinderen te beschermen door de ontwikkeling van, bijvoorbeeld, systemen voor effectieve leeftijdscontrole en vrijwillige keurmerken.

(13)

Internationale samenwerking is gezien de mondiale aard van het probleem van fundamenteel belang. Illegale inhoud kan in het ene land worden geproduceerd, in een ander land wordt aangeboden, maar wereldwijd worden opgevraagd en gedownload. Internationale samenwerking die wordt gestimuleerd door de communautaire netwerkstructuren, dient te worden versterkt om kinderen beter te beschermen tegen grensoverschrijdende risico's waarbij derde landen betrokken zijn. Een uitwisseling van beste praktijken tussen Europese organisaties en organisaties in andere delen van de wereld kan wederzijds voordelen opleveren.

(14)

Alle lidstaten hebben het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989 geratificeerd, waardoor de ondertekenende staten de verplichting hebben alle noodzakelijke nationale, bilaterale en multilaterale maatregelen te nemen om elke vorm van exploitatie van kinderen te voorkomen, en alle wettelijke, bestuurlijke en andere maatregelen te nemen om de in het verdrag erkende rechten te verwezenlijken, indien nodig in het kader van internationale samenwerking.

(15)

De maatregelen die de Commissie op grond van haar bij dit besluit verleende uitvoeringsbevoegdheden kan nemen zijn hoofdzakelijk beheersmaatregelen die verband houden met de tenuitvoerlegging van een programma met belangrijke gevolgen voor de begroting in de zin van artikel 2, onder a), van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (11). Dergelijke maatregelen moeten derhalve worden vastgesteld overeenkomstig de beheersprocedures zoals omschreven in artikel 4 van dat besluit.

(16)

De Commissie moet derhalve zorgen voor complementariteit en synergie met verwante communautaire initiatieven en programma's.

(17)

Dit besluit stelt de financiële middelen voor de uitvoering van het Programma vast die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt vormen in de zin van punt 37 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (12).

(18)

Aangezien de doelstellingen van dit besluit niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt wegens het transnationale karakter van de betrokken kwesties en derhalve vanwege de Europese omvang en de gevolgen van de overwogen acties beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidbeginsel, gaat dit besluit niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(19)

Dit besluit neemt de grondrechten in acht en gaat uit van de beginselen die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name artikel 3, lid 1, en artikelen 7, 8 en 24,

BESLUITEN:

Artikel 1

Doelstelling van het programma

1.   Bij dit besluit wordt een programma van de Gemeenschap vastgesteld dat een veiliger gebruik van het internet en andere communicatietechnologieën bevordert, met name voor kinderen en illegale online-inhoud en schadelijk onlinegedrag bestrijdt.

Het programma wordt het „programma veiliger internet” genoemd („het Programma”).

2.   De volgende actiepunten worden behandeld:

a)

zorgen voor bewustmaking van het publiek;

b)

bestrijden van illegale online-inhoud en schadelijk onlinegedrag;

c)

bevorderen van een veiliger onlineomgeving;

d)

oprichten van een kennisbasis.

De activiteiten die in het raam van die actiepunten worden uitgevoerd, worden omschreven in bijlage I.

Het Programma wordt overeenkomstig bijlage III ten uitvoer gelegd.

3.   Voor dit besluit wordt onder „kinderen” verstaan: personen die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, tenzij hun nationale wetgeving hen onder bepaalde voorwaarden volledige rechtsbevoegdheid vóór het bereiken van die leeftijd verleent.

Artikel 2

Deelname

1.   Deelname aan het Programma staat open voor rechtspersonen, gevestigd in:

a)

de lidstaten;

b)

de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER) in overeenstemming met de in de EER-overeenkomst vastgestelde voorwaarden;

c)

toetredende landen en kandidaat-lidstaten die onder een pretoetredingsstrategie vallen, overeenkomstig de algemene beginselen en voorwaarden die in de respectieve kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad voor deelname van deze landen aan Gemeenschapsprogramma's zijn vastgesteld;

d)

landen in de westelijke Balkan en het Europese nabuurschap, in overeenstemming met de bepalingen die met die landen moeten worden vastgesteld naar aanleiding van de vaststelling van kaderovereenkomsten met betrekking tot hun deelname aan Gemeenschapsprogramma's;

e)

een derde land dat partij is bij een internationale overeenkomst met de Gemeenschap, onder de voorwaarden waarop of op basis waarvan het een financiële bijdrage levert aan het Programma;

2.   Het programma staat ook open voor internationale organisaties en rechtspersonen die gevestigd zijn in andere derde landen dan de onder b) tot en met e) van lid 1 vermelde landen onder de in bijlage III vermelde voorwaarden.

Artikel 3

Bevoegdheden van de Commissie

1.   De Commissie is belast met de tenuitvoerlegging van het Programma.

2.   De Commissie bereidt op basis van dit besluit jaarlijkse werkprogramma's voor.

3.   Bij de tenuitvoerlegging van het Programma ziet de Commissie, in nauwe samenwerking met de lidstaten, erop toe dat het programma over het geheel genomen consistent is met en een aanvulling vormt op andere betrokken communautaire beleidsterreinen, programma's en acties.

4.   De Commissie neemt volgens de in artikel 4, lid 2, bedoelde procedure een besluit over:

a)

goedkeuring en wijziging van de jaarlijkse werkprogramma's, met inbegrip van het vaststellen van de prioritaire gebieden voor internationale samenwerking;

b)

beoordeling van de na uitnodigingen tot het indienen van voorstellen voor communautaire subsidie voorgestelde projecten waarbij de geschatte communautaire bijdrage gelijk is aan, of meer bedraagt dan 500 000 EUR;

c)

tenuitvoerlegging van maatregelen voor de evaluatie van het Programma.

5.   De Commissie brengt het in artikel 4 bedoelde comité op de hoogte van vorderingen die worden geboekt bij de tenuitvoerlegging van het Programma. De Commissie stelt dat comité met name onverwijld in kennis van alle selectiebesluiten die zijn genomen over kwesties die niet onder het toepassingsgebied van lid 4 van dit artikel vallen.

Artikel 4

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.   Waar naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

Artikel 5

Toezicht en evaluatie

1.   Om te waarborgen dat de steun van de Gemeenschap doeltreffend wordt aangewend, draagt de Commissie er zorg voor dat de acties uit hoofde van dit besluit aan een beoordeling vooraf, follow-up en evaluatie achteraf worden onderworpen.

2.   De Commissie houdt toezicht op de uitvoering van projecten in het kader van het Programma.

3.   Eens de projecten verwezenlijkt zijn, beoordeelt de Commissie hoe de uitvoering ervan verlopen is en de impact hiervan, om te bepalen of de oorspronkelijk beoogde doelstellingen zijn bereikt.

4.   Uiterlijk 24 juni 2011 legt de Commissie het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's een evaluatieverslag voor over de uitvoering van de in artikel 1, lid 2, bedoelde actiepunten.

5.   De Commissie dient na afloop van het Programma een definitief evaluatieverslag in.

Artikel 6

Financiële bepalingen

1.   Het Programma bestrijkt een periode van vijf jaar die ingaat op 1 januari 2009.

2.   De financiële middelen voor de uitvoering van het Programma in de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2013 worden vastgesteld op 55 000 000 EUR.

3.   De jaarlijkse kredieten worden voor de periode 2009 tot en met 2013 door de begrotingsautoriteit goedgekeurd binnen de grenzen van het financieel kader.

4.   In bijlage II staat een indicatieve specificatie van de uitgaven.

Artikel 7

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de datum van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Straatsburg, 16 december 2008.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

B. LE MAIRE


(1)  PB C 224 van 30.8.2008, blz. 61.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 22 oktober 2008 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt), en besluit van de Raad van 9 december 2008.

(3)  Richtlijn 2007/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 tot wijziging van Richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (PB L 332 van 18.12.2007, blz. 27).

(4)  Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37).

(5)  Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (richtlijn elektronische handel) (PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1).

(6)  PB L 13 van 20.1.2004, blz. 44.

(7)  PB L 378 van 27.12.2006, blz. 72.

(8)  PB L 270 van 7.10.1998 blz. 48.

(9)  PB L 33 van 6.2.1999, blz. 1.

(10)  PB L 149 van 11.6.2005, blz. 1.

(11)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(12)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.


BIJLAGE I

ACTIES

Inleiding

Dit Programma beoogt een veiliger gebruik van het internet en andere communicatietechnologieën („onlinetechnologieën”) te bevorderen, de gebruikers, met name kinderen, ouders, verzorgers, leerkrachten en opvoeders in dit opzicht te scholen en de strijd aan te binden tegen illegale online-inhoud en schadelijk onlinegedrag.

Om dit te bereiken zal het Programma zich concentreren op praktische hulp voor de eindgebruiker, met name kinderen, ouders, verzorgers, leerkrachten en opvoeders, door partnerschappen met meerdere belanghebbenden aan te moedigen.

Het Programma streeft ernaar een veiliger gebruik van het internet en andere communicatietechnologieën („onlinetechnologieën” ), met name door kinderen, te bevorderen, de ontwikkeling van een veilige onlineomgeving te bevorderen, de hoeveelheid illegale inhoud die online wordt verspreid te reduceren, potentieel schadelijk onlinegedrag (met inbegrip van de psychologische manipulatie van kinderen met het oog op seksueel misbruik en „kinderlokkerij”, waarbij een volwassene toenadering zoekt tot een kind met de bedoeling het kind seksueel te misbruiken, cyberpesten en het verspreiden van elektronische bestanden waarin fysiek en/of psychologisch geweld wordt getoond) aan te pakken en te zorgen voor publieke bewustmaking van onlinerisico’s en voorzorgsmaatregelen, alsmede educatieve instrumenten te ontwikkelen op basis van beste praktijken.

Om te zorgen voor een samenhangende aanpak van risico's, waar inhoud en diensten zowel on- als offline toegankelijk zijn en kunnen worden gebruikt, zoals in het geval van videospelletjes, zal het Programma betrekking hebben op beide soorten van toegang en gebruik.

Het Programma zal worden uitgevoerd door vier algemene actiepunten:

(1)   Zorgen voor bewustmaking van het publiek

De activiteiten zullen erop gericht zijn het publiek, met name kinderen, ouders, verzorgers, leerkrachten en opvoeders meer bewust te maken van de mogelijkheden en risico's die verband houden met het gebruik van onlinetechnologieën en middelen om veilig online te kunnen gaan. Zij moeten tevens gericht zijn op de mogelijkheden en risico's van diensten die gebruik maken van nieuwe distributieplatforms, zoals audiovisuele diensten die mobieletelefoonnetwerken gebruiken. Het voorlichtingsmateriaal moet, waar nodig, zo veel mogelijk beschikbaar zijn in verschillende talen. De voornaamste geplande acties zijn:

1.

Het publiek bewust maken van en informatie verspreiden over een veiliger gebruik van onelinertechnologieën.

Met deze activiteiten wil men op een gecoördineerde wijze in heel de Europese Unie de bewustmaking van het publiek bevorderen door een positieve boodschap te brengen over de kansen van een breder en intensiever gebruik van informatie- en communicatietechnologie en tegelijk adequate informatie te verschaffen over de risico's en manieren om er mee om te gaan. Er worden acties gestimuleerd om kinderen in staat te stellen om op verantwoorde wijze van onelinertechnologieën gebruik te maken, via met name mediageletterdheid- en media-educatieprogramma's. De activiteiten zullen kosteneffectieve manieren aanmoedigen om informatie op het gebied van bewustmaking te verspreiden onder een groot aantal gebruikers, bijvoorbeeld door samenwerking met de massamedia, door online-distributief van door gebruikers gegenereerde inhoud en via het onderwijsstelsel. De wijze van distributie en presentatie van boodschappen moet aangepast zijn aan de verschillende doelgroepen (verschillende leeftijdsgroepen van kinderen en hun ouders, verzorgers, leerkrachten en opvoeders).

2.

Contactpunten oprichten waar ouders en kinderen terecht kunnen voor hun vragen over de manier waarop ze veilig online kunnen gaan, met inbegrip van advies over de wijze waarop zij met kinderlokkerij en cyberpesten moeten omgaan.

Met deze activiteiten wil men gebruikers in staat stellen geïnformeerde en verantwoorde keuzes te maken door hen advies te verstrekken over relevante informatie en voorzorgsmaatregelen die kunnen worden genomen om veilig online te gaan.

3.

Verbetering van doeltreffende en kosteneffectieve bewustmakingsmethoden en instrumenten aanmoedigen.

Met deze acties wil men relevante bewustmakingsmethoden en -instrumenten verbeteren om deze op lange termijn doeltreffender en meer kosteneffectief te maken.

4.

Zorgen voor de uitwisseling van beste praktijken en grensoverschrijdende samenwerking op EU-niveau.

Met deze acties beoogt men effectieve EU-grensoverschrijdende samenwerking tot stand te brengen en een doeltreffende uitwisseling van beste praktijken, instrumenten, methoden, ervaring en informatie.

5.

Zorgen voor uitwisseling van beste praktijken en samenwerking op internationaal niveau.

Met deze acties wil men samenwerking en uitwisseling van beste praktijken, instrumenten, methoden, ervaring en informatie op internationaal niveau bevorderen om een gemeenschappelijke aanpak en werkmethoden aan te moedigen en de doeltreffendheid, kostenefficiëntie en gevarieerdheid van de initiatieven wereldwijd te verbeteren.

(2)   Bestrijden van illegale online-inhoud en schadelijk onlinegedrag

De activiteiten zijn erop gericht de hoeveelheid illegale inhoud die online circuleert te verminderen, en adequaat om te gaan met schadelijk onlinegedrag, waarbij vooral de nadruk wordt gelegd op de onlineverspreiding van materiaal over seksueel kindermisbruik, kinderlokkerij en onlinepesten. De voornaamste geplande acties zijn:

1.

Het publiek contactpunten en telefonische meldpunten (hotlines) verschaffen en het bestaan daarvan bevorderen waar illegale online-inhoud en schadelijk onlinegedrag kan worden gemeld.

De activiteiten zouden ervoor moeten zorgen dat deze contactpunten doeltreffend zijn en zichtbaar voor het publiek, nauw samenwerken met andere actoren op nationaal niveau (in het bijzonder met politie-eenheden die gespecialiseerd zijn in de bestrijding van cybercriminaliteit) en samenwerken op Europees niveau om grensoverschrijdende vraagstukken aan te pakken en beste praktijken uit te wisselen. Deze contactpunten verschaffen het publiek tevens de nodige informatie over de wijze waarop illegale online-inhoud moet worden gemeld en evalueren de inhoud van online-informatiediensten die de fysieke, mentale en morele integriteit van kinderen kunnen schaden.

2.

Schadelijk onlinegedrag, met name kinderlokkerij en pesten, aanpakken. Met deze activiteiten wil men iets doen tegen onlinekinderlokkerij en onlinepesten.

De acties zijn gericht op technische, psychologische en sociologische vraagstukken die verband houden met deze problematiek en zullen samenwerking en coördinatie tussen belanghebbenden bevorderen.

3.

Toepassing van technische oplossingen stimuleren om adequaat op te treden tegen illegale online-inhoud en schadelijk onlinegedrag te bestrijden, en de eindgebruikers informeren over de toepassing van deze technologie.

De activiteiten moedigen het ontwerpen, de ontwikkeling of aanpassing en/of de bevordering van doeltreffende technologische instrumenten aan om illegale online-inhoud en schadelijk onlinegedrag adequaat te bestrijden, met name instrumenten die gratis beschikbaar en door de belanghebbenden gemakkelijk algemeen te gebruiken zijn, en zij stimuleren dienstverleners tevens om zich in te zetten voor een veilig en verantwoordelijk gebruik van de verbindingen om kinderen te beschermen tegen onwettige en schadelijke activiteiten. De belanghebbenden moeten worden geïnformeerd over de beschikbaarheid en het juiste gebruik van deze technologie. Hierbij kunnen o.a. de volgende maatregelen in overweging worden genomen:

a)

invoering van een keurmerk voor dienstverleners zodat de consument gemakkelijk kan controleren of een bepaalde dienstverlener al dan niet een gedragscode heeft onderschreven,

b)

gebruik van filters door eindgebruikers zodat informatie die de fysieke, mentale of morele integriteit van kinderen kan schaden, niet via onlinetechnologiëen kan passeren,

c)

ondersteuning en bevordering van maatregelen om positieve inhoud voor kinderen te bevorderen,

d)

onderzoek naar de doeltreffendheid van in samenwerking met de internetsector ontwikkelde instrumenten ten einde wetshandhavinginstanties in staat te stellen om online-criminelen op te sporen.

4.

Samenwerking en uitwisseling van informatie, ervaringen en beste praktijken tussen belanghebbenden op nationaal en EU-niveau bevorderen.

Met deze activiteiten wil men coördinatie tussen de belanghebbenden die zich bezig houden met de bestrijding van illegale online-inhoud en schadelijk onlinegedrag verbeteren en de deelneming en de betrokkenheid van deze groep aanmoedigen. De activiteiten stimuleren met name de internationale uitwisseling van gegevens en het poolen van ideeën tussen regeringen, wetshandhavinginstanties, telefonische meldpunten (hotlines), banken/financiële instellingen/creditcardmaatschappijen, consultatiebureaus inzake kindermisbruik, kinderhulporganisaties en de internetsector.

5.

Samenwerking en uitwisseling van informatie en ervaring op het gebied van de bestrijding van illegale online-inhoud en schadelijk onlinegedrag op internationaal niveau verbeteren.

Met deze activiteiten wil men de samenwerking met derde landen verbeteren, de aanpak van illegale online-inhoud en schadelijk onlinegedrag op internationaal niveau harmoniseren en de ontwikkeling van samenwerkingsverbanden tussen de gegevensbanken van de lidstaten met betrekking tot kindermisbruik, alsmede gemeenschappelijke aanpak en werkmethoden aanmoedigen. De activiteiten beogen met name een nauwe samenwerking tussen de nationale autoriteiten, politie en contactpunten. Er zal actie worden ondernomen om een gemeenschappelijke EU-gegevensbank voor het verzamelen van informatie over kindermisbruik te creëren en om erop toe te zien dat dit gegevensbestand met Europol verbonden is.

6.

Betrekken van registers van domeinnamen als deze nog niet betrokken waren en versterking van de bestaande samenwerking.

De activiteiten zullen, met inachtneming van nationale wetgeving, gericht zijn op het aanvullen van de bestaande acties door de samenwerking met registers van domeinnamen in de lidstaten te verbeteren en positieve betrekkingen te stimuleren met registers buiten de EU, om een vroegtijdigere vaststelling van potentieel illegale inhoud mogelijk te maken en de bestaansduur van websites waarvan bekend is dat zij inhoud betreffende seksuele mishandeling van kinderen aanbieden zo kort mogelijk te houden.

(3)   Bevorderen van een veiliger onlineomgeving

Met deze activiteiten wil men de belanghebbenden samenbrengen om een veiliger onlineomgeving te bevorderen en kinderen te beschermen tegen schadelijke inhoud. De voornaamste geplande acties zijn:

1.

Samenwerking en uitwisseling van informatie, ervaring en beste praktijken tussen belanghebbenden verbeteren.

De activiteiten zijn erop gericht de samenwerking te verbeteren, de aanpak om een veiliger onlineomgeving tot stand te brengen voor kinderen meer op elkaar af te stemmen en ervoor te zorgen dat beste praktijken en werkmethoden worden uitgewisseld. Het is de bedoeling in een open platform te voorzien waar de belanghebbenden platform-overstijgende vraagstukken kunnen bespreken die verband houden met de bevordering van een veiliger onlineomgeving en manieren om kinderen te beschermen tegen potentieel schadelijke inhoud.

2.

Belanghebbenden aanmoedigen om adequate stelsels voor zelf- en co-regulering te ontwikkelen en uit te voeren. Hiermee wil men de oprichting en tenuitvoerlegging van zelf- en co-regulerende initiatieven aanmoedigen en de belanghebbenden aansporen om rekening te houden met de veiligheid van het kind wanneer nieuwe technologieën en diensten worden ontwikkeld.

3.

Providers aanmoedigen keurmerken te ontwikkelen en hen daarbij ondersteunen.

De acties zijn erop gericht internetproviders aan te moedigen tot en te ondersteunen bij het ontwikkelen van een keurmerk voor „kindveilige” websites, als een instrument voor zelfregulering. Deze acties kunnen onder meer bestaan in onderzoek naar de mogelijkheid om een systeem op te zetten van gemeenschappelijke, beschrijvende symbolen of waarschuwingen met aanduiding van leeftijdscategorie en/of van bepaalde aspecten die de inhoud geschikt maken voor een bepaalde leeftijd, zodat gebruikers zich beter bewust zijn van online-inhoud die schadelijk kan zijn.

4.

Kinderen meer betrekken bij het creëren van een veiliger online-omgeving.

Met deze acties wil men kinderen, waarbij wordt toegezien op gelijke deelname voor meisjes en jongens, raadplegen om meer inzicht te krijgen in hun meningen en ervaringen met betrekking tot het gebruik van onlinetechnologieën en, met de hulp van specialisten, een veiliger online-omgeving voor kinderen. Deze participatie van kinderen krijgt op regelmatige basis gestalte in het kader van activiteiten als het Europees Forum voor de rechten van het kind, forums voor een veiliger internet en dergelijke.

5.

Meer informatie bijeenbrengen over adequate instrumenten om schadelijke online-inhoud aan te pakken.

Met deze acties wil men vooral ten behoeve van ouders, verzorgers, leerkrachten en opvoeders meer informatie bijeenbrengen over de resultaten en doeltreffendheid van instrumenten, zoals filtersystemen, om potentieel schadelijke online-inhoud aan te pakken en alle gebruikers regelmatig te voorzien van eenvoudige educatieve informatie, instrumenten en toepassingen die adequaat en platformoverstijgend steun kunnen verlenen bij de bestrijding van schadelijke inhoud.

6.

Zorgen voor compatibiliteit van de in de Europese Unie gevolgde aanpak met die welke internationaal wordt gevolgd.

Met deze activiteiten beoogt men de samenwerking en uitwisseling van informatie, ervaring en beste praktijken tussen belanghebbenden op EU- en internationaal niveau te bevorderen.

(4)   Oprichten van een kennisbasis

Met deze activiteiten wil men een kennisbasis oprichten om adequaat om te gaan met de bestaande en nieuwe gebruiken van de online-omgeving en de bijbehorende risico's en consequenties, om adequate acties te formuleren die erop gericht zijn te zorgen voor onlineveiligheid voor alle gebruikers. De inhoud van deze kennisbasis wordt gedeeld met de belanghebbenden en in alle lidstaten verspreid. De voornaamste geplande acties zijn:

1.

Een gecoördineerde aanpak van onderzoek op relevante gebieden.

Met deze acties wil men wetenschappers en deskundigen samen brengen die zich op EU-niveau bezig houden met de onlineveiligheid van kinderen, internationale samenwerking en coördinatie stimuleren en bijgewerkte overzichten opzetten van bestaand en nieuw onderzoek.

2.

Actuele informatie over het gebruik van onlinetechnologieën door kinderen.

Dit omvat acties om bijgewerkte informatie te genereren over het gebruik van onlinetechnologieën door kinderen en de manier waarop zij en hun ouders, verzorgers, leerkrachten en opvoeders omgaan met zowel de mogelijkheden als de risico's. Deze acties omvatten kwantitatieve en kwalitatieve aspecten. De acties zijn er tevens op gericht meer te weten te komen over de strategieën van kinderen zelf om met risico's in de online-omgeving om te gaan en de doeltreffendheid van deze strategieën te beoordelen.

3.

Analyse van statistieken en trends uit verschillende lidstaten.

Acties zullen worden ondernomen om statistieken en trends uit verschillende lidstaten te analyseren teneinde wetshandhavinginstanties en relevante overheden van lidstaten in staat te stellen overlapping tussen bestaande activiteiten te verminderen en te zorgen dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de bestaande en toekomstige middelen.

4.

Onderzoek naar het online-slachtofferschap van kinderen.

Met deze acties wil men vanuit een genderspecifieke benadering technische, psychologische en sociologische vraagstukken die verband houden met slachtofferschap van kinderen in de online-omgeving onderzoeken, met inbegrip van onlinepesten, kinderlokkerij, vraagstukken in verband met onlinemateriaal over seksueel misbruik van kinderen en nieuwe vormen van gedrag die kinderen schade kunnen toebrengen.

5.

Onderzoek naar doeltreffende manieren om een veilig gebruik van onlinetechnologieën te bevorderen.

Deze acties kunnen onderzoek en proeven met betrekking tot bewustmakingsmethoden en -instrumenten, geslaagde co- en zelfreguleringregelingen, de doelmatigheid van verschillende technische en niet-technische oplossingen alsmede andere relevante vraagstukken omvatten.

6.

Het uitbreiden van kennis over de gevolgen van het gebruik van bestaande en opkomende technologieën voor kinderen.

Met deze acties beoogt men vanuit een genderspecifieke benadering een beter inzicht te krijgen in de psychologische, gedrags- en sociologische gevolgen van onlinetechnologieën voor kinderen, variërend van de gevolgen van blootstelling aan schadelijke inhoud en gedrag tot kinderlokkerij en onlinepesten, via verschillende platforms, van computers en mobiele telefoons tot spelconsoles en andere nieuwe technologieën.


BIJLAGE II

INDICATIEVE SPECIFICATIE VAN DE UITGAVEN

(1)

Zorgen voor bewustmaking van het publiek

48 %

(2)

Bestrijden van illegale online-inhoud en schadelijk onlinegedrag

34 %

(3)

Bevorderen van een veiliger onlineomgeving

10 %

(4)

Oprichten van een kennisbasis

8 %


BIJLAGE III

METHODEN VOOR DE TENUITVOERLEGGING VAN HET PROGRAMMA

(1)   De Commissie zal het Programma met inachtneming van de in bijlage I gespecificeerde technische inhoud ten uitvoer leggen.

(2)   Het Programma zal worden uitgevoerd door middel van onder meer de volgende acties:

A.   Acties voor gezamenlijke rekening

1.

Proefprojecten en acties m.b.t. beste praktijken. Ad-hoc projecten op gebieden die relevant zijn voor het Programma met inbegrip van projecten die de beste praktijken laten zien of die gebruik maken van innovatieve toepassing van bestaande technologieën.

2.

Netwerken en nationale acties die uiteenlopende belanghebbenden bijeenbrengen om te zorgen voor actie in heel Europa en om coördinatieactiviteiten en kennisoverdracht te vergemakkelijken.

3.

Europees onderzoek dat op vergelijkbare basis wordt uitgevoerd over het gebruik van onlinetechnologieën, de hieruit voortvloeiende risico’s voor kinderen en de gevolgen van schadelijke praktijken voor kinderen, en gedrags- en psychologische aspecten waarbij de nadruk wordt gelegd op seksueel misbruik van kinderen in verband met het gebruik van onlinetechnologieën, onderzoek van toekomstige risicovolle situaties als gevolg van veranderend gedrag of technologische ontwikkelingen, enz.

4.

Projecten voor de invoering van technologie.

B.   Begeleidende maatregelen

Begeleidende maatregelen dragen bij tot de tenuitvoerlegging van het Programma of de voorbereiding van toekomstige activiteiten.

1.

Benchmarking en opiniepeilingen om betrouwbare gegevens bijeen te brengen over een veiliger gebruik van onlinetechnologieën voor alle lidstaten die worden verzameld met behulp van vergelijkbare methodes.

2.

Technische beoordeling van technologieën, zoals filtersoftware, die ontworpen zijn met het oog op een veiliger gebruik van het internet en nieuwe onlinetechnologieën.

3.

Studies ter ondersteuning van het Programma en de acties die in het kader daarvan worden uitgevoerd.

4.

Informatie-uitwisseling door middel van conferenties, seminars, workshops of andere vergaderingen, en het beheer van clusteractiviteiten.

5.

Verspreiding, voorlichtings- en communicatieactiviteiten.

(3)   Overeenkomstig artikel 2, lid 2, kunnen in derde landen gevestigde internationale organisaties en rechtspersonen deelnemen aan acties voor gezamenlijke rekening, met of zonder communautaire financiering, onder de volgende voorwaarden:

(a)

de actie moet onder een prioriteit voor internationale samenwerking vallen zoals gedefinieerd in de jaarlijkse werkprogramma's. Deze prioriteiten kunnen gedefinieerd worden per thema, per geografisch criterium of via beide;

(b)

de jaarlijkse werkprogramma's kunnen verdere criteria definiëren en voorwaarden waaraan moet worden voldaan door in derde landen gevestigde internationale organisaties en rechtspersonen om in aanmerking te komen voor communautaire financiering.


24.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 348/128


BESLUIT Nr. 1352/2008/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 december 2008

tot wijziging van Besluit nr. 1855/2006/EG tot vaststelling van het programma Cultuur (2007-2013)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 151, lid 5, eerste streepje,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit nr. 1855/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 (2) is het programma Cultuur voor de periode 2007-2013 vastgesteld.

(2)

In artikel 8, lid 3, van Besluit nr. 1855/2006/EG wordt bepaald dat andere voor de uitvoering van het programma noodzakelijke maatregelen dan die bedoeld in lid 2, worden vastgesteld volgens de in artikel 9, lid 3, van dat besluit bedoelde procedure, met andere woorden volgens de raadplegingsprocedure die is vastgesteld bij Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (3).

(3)

Deze formulering van Besluit nr. 1855/2006/EG brengt onder andere met zich mee dat selectiebesluiten die niet worden genoemd in artikel 8, lid 2, van dat besluit onderworpen zijn aan de raadplegingsprocedure en het recht van controle van het Europees Parlement.

(4)

Deze selectiebesluiten hebben hoofdzakelijk betrekking op projecten met een beperkte duur en een looptijd die niet samengaat met lange besluitvormingsprocedures en impliceren geen politiek gevoelige beslissingen.

(5)

Door deze procedure duurt het twee tot drie maanden langer voordat subsidies aan de kandidaten kunnen worden verleend. Dit leidt tot grote vertraging voor de ontvangers van de subsidies, brengt een onevenredige belasting voor het beheer van het programma met zich mee en biedt geen meerwaarde gezien de aard van de subsidies.

(6)

Opdat de selectiebesluiten sneller en doeltreffender kunnen worden uitgevoerd, moet de raadplegingsprocedure worden vervangen door een verplichting voor de Commissie om het Europees Parlement en de lidstaten zonder vertraging te informeren over alle maatregelen genomen voor de uitvoering van Besluit nr. 1855/2006/EG zonder de bijstand van een comité,

BESLUITEN:

Artikel 1

Besluit nr. 1855/2006/EG wordt gewijzigd als volgt:

1.

Artikel 8, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   De Commissie informeert het in artikel 9 bedoelde comité en het Europees Parlement over alle andere selectiebesluiten genomen door de Commissie voor de uitvoering van dit besluit, binnen twee werkdagen na de aanneming ervan. Deze informatie omvat beschrijvingen en een analyse van de ontvangen aanvragen, een beschrijving van de beoordelings- en selectieprocedure, en lijsten van zowel de voor financiering voorgestelde projecten, als de afgewezen projecten.”.

2.

Artikel 9, lid 3, wordt geschrapt.

Artikel 2

De Commissie brengt uiterlijk 25 juni 2010 verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de impact van dit besluit.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Straatsburg, 16 december 2008.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

B. LE MAIRE


(1)  Advies van het Europees Parlement van 2 september 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 20 november 2008.

(2)  PB L 372 van 27.12.2006, blz. 1.

(3)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.


III Besluiten op grond van het EU-Verdrag

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL VI VAN HET EU-VERDRAG

24.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 348/130


BESLUIT 2008/976/JBZ VAN DE RAAD

van 16 december 2008

betreffende het Europees justitieel netwerk

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 31 en artikel 34, lid 2, onder c),

Gezien het initiatief van het Koninkrijk België, de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek en het Koninkrijk Zweden,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft bij Gemeenschappelijk Optreden 98/428/JBZ (2) het Europees justitieel netwerk opgezet, dat zijn nut bij het vergemakkelijken van de justitiële samenwerking in strafzaken heeft bewezen.

(2)

Overeenkomstig artikel 6 van de Overeenkomst van 29 mei 2000 betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (3), vindt de wederzijdse rechtshulp plaats door rechtstreekse contacten tussen de bevoegde justitiële autoriteiten. Deze decentralisatie van de wederzijdse rechtshulp heeft inmiddels breed ingang gevonden.

(3)

Het beginsel van wederzijdse erkenning van justitiële beslissingen in strafzaken wordt geleidelijk toegepast. Het bevestigt niet alleen het beginsel van rechtstreekse contacten tussen bevoegde justitiële autoriteiten: het bespoedigt ook de procedures en verleent ze een volledig justitieel karakter.

(4)

Het effect van deze wijzigingen in de justitiële samenwerking is verder versterkt door de uitbreiding van de Europese Unie in 2004 en 2007. Door deze ontwikkeling is het Europees justitieel netwerk nog noodzakelijker geworden dan het ten tijde van zijn oprichting was, en daarom moet het worden versterkt.

(5)

De Raad heeft bij Besluit 2002/187/JBZ (4) Eurojust opgericht, teneinde de coördinatie en de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten te verbeteren. In Besluit 2002/187/JBZ is bepaald dat Eurojust bij voorrang betrekkingen met het Europees justitieel netwerk onderhoudt, gebaseerd op overleg en complementariteit.

(6)

In de vijf jaar waarin Eurojust en het Europees justitieel netwerk naast elkaar bestaan, is gebleken dat de twee structuren moeten worden gehandhaafd en dat de relatie tussen beide moet worden verduidelijkt.

(7)

Aan niets in dit besluit mag een uitleg worden gegeven waardoor de onafhankelijkheid die contactpunten uit hoofde van het nationale recht genieten, zou worden aangetast.

(8)

De justitiële samenwerking tussen de lidstaten moet worden versterkt en daartoe moeten de contactpunten van het Europees justitieel netwerk en Eurojust in staat worden gesteld om, telkens als dat nodig is, rechtstreeks en doeltreffender te communiceren via een beveiligde telecommunicatieverbinding.

(9)

Gemeenschappelijk optreden 98/428/JBZ moet bijgevolg worden ingetrokken en worden vervangen door dit besluit,

BESLUIT:

Artikel 1

Oprichting

Het netwerk van justitiële contactpunten dat uit hoofde van Gemeenschappelijk Optreden 98/428/JBZ tussen de lidstaten is opgezet (hierna „het Europees justitieel netwerk” genoemd), zet zijn werkzaamheden voort overeenkomstig het bepaalde in dit besluit.

Artikel 2

Samenstelling

1.   Het Europees justitieel netwerk wordt, rekening houdend met de constitutionele voorschriften, de juridische tradities en de interne structuur van elke lidstaat, samengesteld uit de centrale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de internationale justitiële samenwerking en de justitiële autoriteiten of andere bevoegde autoriteiten die in het kader van de internationale samenwerking specifiek verantwoordelijk zijn.

2.   In elke lidstaat worden, met inachtneming van de nationale voorschriften en de interne verdeling van bevoegdheden, een of meer contactpunten opgericht en wordt ervoor gezorgd dat het gehele grondgebied werkelijk wordt bestreken.

3.   Elke lidstaat wijst onder de contactpunten een nationale correspondent voor het Europees justitieel netwerk aan.

4.   Elke lidstaat stelt een technisch correspondent voor het Europees justitieel netwerk aan.

5.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat zijn contactpunten taken in verband met justitiële samenwerking in strafzaken vervullen en voldoende kennis hebben van een andere taal van de Europese Unie dan de nationale taal, aangezien elk contactpunt moet kunnen communiceren met de contactpunten van andere lidstaten.

6.   De verbindingsmagistraat bedoeld in Gemeenschappelijk Optreden 96/277/JBZ van de Raad van 22 april 1996 inzake een kader voor de uitwisseling van verbindingsmagistraten ter verbetering van de justitiële samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie (5) wordt, voor zover hij in een lidstaat is aangewezen en overeenkomstige taken vervult als die welke in artikel 4 van dit besluit aan de contactpunten zijn opgedragen, aan het Europees justitieel netwerk en aan de beveiligde communicatieverbinding overeenkomstig artikel 9 van dit besluit toegevoegd door de lidstaat die hem uitzendt, overeenkomstig de door die lidstaat vast te stellen voorwaarden.

7.   De Commissie wijst een contactpunt aan voor de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen.

8.   Het Europees justitieel netwerk beschikt over een secretariaat dat verantwoordelijk is voor het beheer van het netwerk.

Artikel 3

Werking van het netwerk

Het Europees justitieel netwerk heeft in het bijzonder de volgende drie taken:

a)

het vergemakkelijkt het leggen van adequate contacten tussen de contactpunten van de verschillende lidstaten, om de in artikel 4 omschreven taken te vervullen;

b)

het organiseert periodieke vergaderingen van de vertegenwoordigers van de lidstaten, zoals bepaald in de artikelen 5 en 6;

c)

het verschaft continu een aantal bijgewerkte basisgegevens, in het bijzonder via een adequate telecommunicatieverbinding, zoals bepaald in de artikelen 7, 8 en 9.

Artikel 4

Taken van de contactpunten

1.   De contactpunten zijn actieve bemiddelaars die de justitiële samenwerking tussen de lidstaten moeten vergemakkelijken, in het bijzonder bij het optreden tegen vormen van ernstige criminaliteit. Zij staan ter beschikking van de plaatselijke justitiële autoriteiten en andere bevoegde autoriteiten van hun lidstaat, van de contactpunten van de andere lidstaten en de plaatselijke justitiële autoriteiten en andere bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten, opdat deze de meest geschikte rechtstreekse contacten kunnen leggen.

Zo nodig kunnen zij zich op basis van afspraken tussen de betrokken administraties verplaatsen om de contactpunten van de andere lidstaten te ontmoeten.

2.   De contactpunten verstrekken de juridische en praktische gegevens die voor de plaatselijke justitiële autoriteiten van hun lidstaat, de contactpunten van de andere lidstaten en de plaatselijke justitiële autoriteiten van de andere lidstaten noodzakelijk zijn om op doeltreffende wijze een verzoek om justitiële samenwerking op te stellen of om de justitiële samenwerking in het algemeen te verbeteren.

3.   Op hun respectieve niveaus zijn de contactpunten, waar nodig in samenwerking met het Europees netwerk voor justitiële opleiding, betrokken bij opleidingssessies betreffende justitiële samenwerking ten behoeve van de bevoegde autoriteiten van hun lidstaat, en zij bevorderen de organisatie daarvan.

4.   Naast zijn taken als contactpunt bedoeld in de leden 1 tot en met 3 neemt de nationale correspondent met name de volgende taken op zich:

a)

hij is in zijn lidstaat verantwoordelijk voor aangelegenheden in verband met de interne werking van het netwerk, waaronder de coördinatie van verzoeken om inlichtingen en van de door de nationale bevoegde autoriteiten verstrekte antwoorden;

b)

hij is de hoofdverantwoordelijke voor de contacten met het secretariaat van het Europees Justitieel netwerk en neemt onder meer deel aan de in artikel 6 bedoelde vergaderingen;

c)

hij geeft desgevraagd advies over de aanwijzing van nieuwe contactpunten.

5.   De technisch correspondent van het Europees justitieel netwerk, — en dat kan ook een in de leden 1 tot en met 4 bedoeld contactpunt zijn —, zorgt ervoor dat de in artikel 7 bedoelde informatie met betrekking tot zijn lidstaat wordt verstrekt en wordt bijgewerkt overeenkomstig artikel 8.

Artikel 5

Doel en plaats van de plenaire vergaderingen van de contactpunten

1.   De plenaire vergaderingen van het Europees justitieel netwerk, waarvoor ten minste drie contactpunten per lidstaat worden uitgenodigd, hebben ten doel:

a)

ervoor te zorgen dat de contactpunten elkaar leren kennen en ervaringen uitwisselen, vooral wat betreft de werking van het netwerk;

b)

een discussieforum te zijn voor praktische en juridische problemen van de lidstaten in het kader van de justitiële samenwerking, in het bijzonder met betrekking tot de uitvoering van de in het kader van de Europese Unie vastgestelde instrumenten.

2.   De in het Europees justitieel netwerk op dit gebied opgedane ervaring wordt doorgegeven aan de Raad en de Commissie, als uitgangspunt voor besprekingen over eventuele wijzigingen in de regelgeving en praktische verbeteringen op het gebied van de internationale justitiële samenwerking.

3.   De in lid 1 bedoelde vergaderingen worden op gezette tijden en ten minste driemaal per jaar georganiseerd. Eenmaal per jaar kan de vergadering plaatsvinden in Brussel, ten kantore van de Raad of ten kantore van Eurojust in Den Haag. Twee contactpunten per lidstaat worden uitgenodigd voor de vergaderingen die ten kantore van de Raad en Eurojust plaatsvinden.

Andere vergaderingen kunnen in de lidstaten gehouden worden, om de contactpunten van alle lidstaten in de gelegenheid te stellen andere autoriteiten van de gastlidstaat dan de contactpunten te ontmoeten en een bezoek te brengen aan specifieke organen van die lidstaat die verantwoordelijk zijn voor de internationale justitiële samenwerking of de bestrijding van bepaalde vormen van ernstige criminaliteit. De contactpunten nemen op eigen kosten deel aan deze vergaderingen.

Artikel 6

Vergaderingen van de correspondenten

1.   De nationale correspondenten van het Europees justitieel netwerk komen ten minste eenmaal per jaar op ad-hoc basis bijeen, en naar gelang van de door de leden geconstateerde behoefte, op uitnodiging van de nationale correspondent van de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad waarneemt; deze houdt tevens rekening met de wensen van de lidstaten inzake bijeenroeping van de correspondenten. Tijdens deze vergaderingen worden met name administratieve kwesties in verband met het netwerk besproken.

2.   De technische correspondenten van het Europees justitieel netwerk komen ten minste eenmaal per jaar op ad-hoc basis bijeen, en naar gelang van de door de leden geconstateerde behoefte, op uitnodiging van de technische correspondent van het Europees justitieel netwerk van de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad waarneemt. In die vergaderingen worden de in artikel 4, lid 5, bedoelde kwesties besproken.

Artikel 7

Inhoud van de binnen het Europees justitieel netwerk verspreide gegevens

Het secretariaat van het Europees justitieel netwerk stelt de volgende informatie ter beschikking van de contactpunten en de bevoegde justitiële autoriteiten:

a)

de volledige gegevens van de contactpunten in elke lidstaat, onder vermelding, waar nodig, van hun nationale bevoegdheden;

b)

een IT-instrument waarmee de verzoekende of uitvaardigende autoriteit van een lidstaat de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat kan identificeren die haar verzoek om en beslissingen aangaande justitiële samenwerking, inclusief aangaande instrumenten waarmee het beginsel van wederzijdse erkenning in praktijk wordt gebracht, in ontvangst moet nemen en moet uitvoeren;

c)

beknopte juridische en praktische informatie over de gerechtelijke stelsels en procedures van de lidstaten;

d)

de teksten van de toepasselijke rechtsinstrumenten en, voor wat betreft de vigerende overeenkomsten, de tekst van de verklaringen en voorbehouden.

Artikel 8

Actualisering van de informatie

1.   De in het kader van het Europees justitieel netwerk verspreide gegevens moeten voortdurend bijgewerkt worden.

2.   Elke lidstaat moet zelf nagaan of de gegevens in het systeem juist zijn en het secretariaat van het Europees justitieel netwerk op de hoogte stellen als gegevens betreffende een van de vier in artikel 7 genoemde punten gewijzigd moeten worden.

Artikel 9

Telecommunicatie-instrumenten

1.   Het secretariaat van het Europees justitieel netwerk zorgt ervoor dat de uit hoofde van artikel 7 verstrekte informatie beschikbaar wordt gesteld op een website die voortdurend wordt bijgewerkt

2.   De beveiligde telecommunicatieverbinding wordt opgezet voor de operationele werkzaamheden van de contactpunten van het Europees justitieel netwerk. Het opzetten van de beveiligde telecommunicatieverbinding komt ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie.

Het opzetten van de beveiligde telecommunicatieverbinding maakt de stroom van gegevens en van verzoeken om justitiële samenwerking tussen de lidstaten mogelijk.

3.   De nationale correspondenten voor Eurojust, de nationale correspondenten voor Eurojust inzake terrorisme, de nationale leden van Eurojust en de door Eurojust aangewezen verbindingsmagistraten kunnen de in lid 2 bedoelde beveiligde communicatieverbinding ook gebruiken voor hun operationele werkzaamheden. De verbinding kan worden gekoppeld aan het in artikel 16 van Besluit 2002/187/JBZ betreffende Eurojust bedoelde dossierbeheerssysteem (Case Management-Systeem).

4.   De rechtstreekse contacten tussen de bevoegde justitiële autoriteiten, als bepaald in de instrumenten inzake justitiële samenwerking, zoals artikel 6 van de Overeenkomst van 29 mei 2000 betreffende de wederzijdse hulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, worden door dit artikel geheel onverlet gelaten.

Artikel 10

Betrekkingen tussen het Europees justitieel netwerk en Eurojust

Het Europees justitieel netwerk en Eurojust onderhouden bevoorrechte betrekkingen, die gebaseerd zijn op overleg en complementariteit, met name tussen de contactpunten van een lidstaat, het nationale lid van Eurojust van dezelfde lidstaat en de nationale correspondenten voor het Europees justitieel netwerk en Eurojust. Ten behoeve van een efficiënte samenwerking worden de volgende maatregelen genomen:

a)

Het Europees justitieel netwerk stelt de in artikel 7 vermelde gecentraliseerde informatie, alsmede de krachtens artikel 9 opgezette beveiligde telecommunicatieverbinding ter beschikking van Eurojust.

b)

De contactpunten van het Europees justitieel netwerk brengen hun nationaal lid per geval op de hoogte van alle zaken die in hun ogen beter door Eurojust kunnen worden behandeld.

c)

De nationale leden van Eurojust kunnen, op uitnodiging van het Europees justitieel netwerk, deelnemen aan de bijeenkomsten van het Europees justitieel netwerk.

Artikel 11

Begrotingsmiddelen

Om Eurojust in staat te stellen zijn taken uit te voeren bevat de begroting van Eurojust een specifiek onderdeel betreffende de werkzaamheden van het secretariaat van het Europees justitieel netwerk.

Artikel 12

Territoriaal toepassingsgebied

Het Verenigd Koninkrijk stelt de voorzitter van de Raad er schriftelijk van in kennis indien het dit besluit op de Kanaaleilanden en op het eiland Man wenst toe te passen. De Raad neemt een besluit ten aanzien van dit verzoek.

Artikel 13

Evaluatie van de werking van het Europees justitieel netwerk

1.   Elke twee jaar vanaf 24 december 2008 brengt het Europees justitieel netwerk aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie verslag uit over zijn activiteiten en beheer.

2.   Het Europees justitieel netwerk kan in het in lid 1 bedoelde verslag ook wijzen op problemen in verband met het strafrechtelijk beleid in de Europese Unie die naar aanleiding van de activiteiten van het EJN aan het licht gekomen zijn en kan ook voorstellen doen ter verbetering van de justitiële samenwerking in strafzaken.

3.   Het Europees justitieel netwerk kan ook verslagen of andere informatie over de werking ervan indienen waar de Raad heeft gevraagd.

4.   De Raad evalueert om de vier jaar vanaf 24 december 2008 de werking van het Europees justitieel netwerk op basis van een door de Commissie in samenwerking met het Europees justitieel netwerk opgesteld verslag.

Artikel 14

Intrekking van Gemeenschappelijk Optreden 98/428/JBZ

Gemeenschappelijk Optreden 98/428/JBZ wordt ingetrokken.

Artikel 15

Inwerkingtreding

Dit besluit wordt van kracht op de dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 16 december 2008.

Voor de Raad

De voorzitster

R. BACHELOT-NARQUIN


(1)  Advies van 2 september 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 191 van 7.7.1998, blz. 4.

(3)  PB C 197 van 12.7.2000, blz. 3.

(4)  PB L 63 van 6.3.2002, blz. 1.

(5)  PB L 105 van 27.4.1996, blz. 1.


24.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 348/s3


BERICHT AAN DE LEZER

De instellingen hebben besloten in hun teksten niet langer te verwijzen naar de laatste wijziging van de aangehaalde besluiten.

Tenzij anders vermeld, zijn de besluiten waarnaar in de hierin gepubliceerde teksten wordt verwezen, de besluiten zoals die momenteel van kracht zijn.