ISSN 1725-2598 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 232 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
51e jaargang |
Inhoud |
|
I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is |
Bladzijde |
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
|
||
|
* |
||
|
* |
||
|
|
|
|
II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is |
|
|
|
BESLUITEN/BESCHIKKINGEN |
|
|
|
Commissie |
|
|
|
2008/694/EG |
|
|
* |
||
|
|
2008/695/EG |
|
|
* |
||
|
|
BESLUITEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN |
|
|
* |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is
VERORDENINGEN
30.8.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 232/1 |
VERORDENING (EG) Nr. 852/2008 VAN DE COMMISSIE
van 29 augustus 2008
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 30 augustus 2008.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 29 augustus 2008.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 510/2008 van de Commissie (PB L 149 van 7.6.2008, blz. 61).
(2) PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 590/2008 (PB L 163 van 24.6.2008, blz. 24).
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
MK |
23,3 |
ZZ |
23,3 |
|
0707 00 05 |
JO |
162,5 |
MK |
21,6 |
|
TR |
128,2 |
|
ZZ |
104,1 |
|
0709 90 70 |
TR |
99,6 |
ZZ |
99,6 |
|
0805 50 10 |
AR |
60,1 |
CL |
65,6 |
|
UY |
66,2 |
|
ZA |
63,5 |
|
ZZ |
63,9 |
|
0806 10 10 |
EG |
190,0 |
TR |
157,4 |
|
ZZ |
173,7 |
|
0808 10 80 |
AR |
89,1 |
BR |
95,9 |
|
CL |
87,5 |
|
CN |
78,0 |
|
NZ |
107,7 |
|
US |
93,3 |
|
ZA |
79,9 |
|
ZZ |
90,2 |
|
0808 20 50 |
AR |
123,5 |
CN |
53,0 |
|
TR |
145,5 |
|
ZA |
91,9 |
|
ZZ |
103,5 |
|
0809 30 |
TR |
140,5 |
ZZ |
140,5 |
|
0809 40 05 |
IL |
129,9 |
MK |
62,1 |
|
TR |
107,3 |
|
XS |
62,1 |
|
ZZ |
90,4 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
30.8.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 232/3 |
VERORDENING (EG) Nr. 853/2008 VAN DE COMMISSIE
van 18 augustus 2008
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1580/2007 met betrekking tot de drempelvolumen voor de toepassing van de aanvullende rechten voor appelen en tomaten
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale-GMO-verordening) (1), en met name op artikel 143, onder b), juncto artikel 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2) voorziet in toezicht op de invoer van de in bijlage XVII bij die verordening genoemde producten. Voor dit toezicht gelden de uitvoeringsbepalingen die zijn vastgesteld in artikel 308 quinquies van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (3). |
(2) |
Met het oog op de toepassing van artikel 5, lid 4, van de in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde gesloten Overeenkomst inzake de landbouw (4), en op grond van de meest recente beschikbare gegevens over 2005, 2006 en 2007 moeten de drempelvolumen voor de toepassing van de aanvullende rechten voor appelen en tomaten worden aangepast. |
(3) |
Verordening (EG) nr. 1580/2007 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(4) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 september 2008.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 18 augustus 2008.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 510/2008 van de Commissie (PB L 149 van 7.6.2008, blz. 61).
(2) PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 590/2008 (PB L 163 van 24.6.2008, blz. 24).
(3) PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 214/2007 (PB L 62 van 1.3.2007, blz. 6).
(4) PB L 336 van 23.12.1994, blz. 22.
BIJLAGE
„BIJLAGE XVII
AANVULLENDE INVOERRECHTEN: TITEL IV, HOOFDSTUK II, AFDELING 2
Onverminderd de regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, wordt de tekst van de omschrijving als louter indicatief beschouwd. De werkingssfeer van de aanvullende rechten wordt in het kader van deze bijlage bepaald door de draagwijdte van de GN-codes zoals deze bij de vaststelling van de onderhavige verordening bestaan.
Volgnummer |
GN-code |
Omschrijving |
Toepassingsperiode |
Drempelvolume (in ton) |
||
78.0015 |
0702 00 00 |
Tomaten |
|
594 495 |
||
78.0020 |
|
108 775 |
||||
78.0065 |
0707 00 05 |
Komkommers |
|
70 873 |
||
78.0075 |
|
46 491 |
||||
78.0085 |
0709 90 80 |
Artisjokken |
|
19 799 |
||
78.0100 |
0709 90 70 |
Courgettes |
|
117 360 |
||
78.0110 |
0805 10 20 |
Sinaasappelen |
|
454 253 |
||
78.0120 |
0805 20 10 |
Clementines |
|
606 155 |
||
78.0130 |
0805 20 30 0805 20 50 0805 20 70 0805 20 90 |
Mandarijnen (tangerines en satsuma's daaronder begrepen); wilkings en soortgelijke kruisingen van citrusvruchten |
|
104 626 |
||
78.0155 |
0805 50 10 |
Citroenen |
|
335 545 |
||
78.0160 |
|
64 453 |
||||
78.0170 |
0806 10 10 |
Tafeldruiven |
|
89 754 |
||
78.0175 |
0808 10 80 |
Appelen |
|
875 884 |
||
78.0180 |
|
106 430 |
||||
78.0220 |
0808 20 50 |
Peren |
|
257 029 |
||
78.0235 |
|
37 083 |
||||
78.0250 |
0809 10 00 |
Abrikozen |
|
4 199 |
||
78.0265 |
0809 20 95 |
Kersen, andere dan zure kersen |
|
151 059 |
||
78.0270 |
0809 30 |
Perziken, nectarines daaronder begrepen |
|
39 144 |
||
78.0280 |
0809 40 05 |
Pruimen |
|
7 658” |
30.8.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 232/5 |
VERORDENING (EG) Nr. 854/2008 VAN DE COMMISSIE
van 29 augustus 2008
tot vaststelling van uitzonderlijke maatregelen met betrekking tot de uitvoercertificaten voor varkensvlees
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1), en met name op artikel 161, lid 3, juncto artikel 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1518/2003 van de Commissie van 28 augustus 2003 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake de regeling van uitvoercertificaten in de sector varkensvlees (2) is bepaald dat de uitvoercertificaten 90 dagen geldig zijn vanaf de dag van de feitelijke afgifte. |
(2) |
Krachtens artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 376/2008 van de Commissie van 23 april 2008 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten (3) brengt het invoer-, respectievelijk het uitvoercertificaat, het recht en de verplichting mee om op grond van het certificaat de daarin vermelde hoeveelheid van het betrokken product en/of goed in, respectievelijk uit te voeren, zulks — behoudens overmacht — tijdens de geldigheidsduur van het certificaat. |
(3) |
Overeenkomstig artikel 31 en artikel 34, lid 2, van Verordening (EG) nr. 376/2008 wordt, wanneer de verplichting tot invoer of tot uitvoer niet is nagekomen, de zekerheid verbeurd voor een hoeveelheid die gelijk is aan het verschil tussen 95 % van de op het certificaat vermelde hoeveelheid en de daadwerkelijk ingevoerde of uitgevoerde hoeveelheid. |
(4) |
Op 25 april 2008 hebben de Russische veterinaire autoriteiten de Commissie in kennis gesteld van de gezondheidsmaatregelen die zij hebben genomen ten aanzien van de uitvoer van producten uit bepaalde vleesverwerkende inrichtingen in de Gemeenschap. Zij hebben deze gezondheidsmaatregelen genomen nadat in de vleesproducten bepaalde antibioticaresiduen werden aangetroffen die, volgens de bevoegde Russische autoriteiten, niet kunnen worden toegestaan. |
(5) |
De gezondheidsmaatregelen hebben negatieve gevolgen voor de mogelijkheden om varkensvlees uit te voeren overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1518/2003 en vormen bijgevolg een ernstige beperking voor de activiteiten van de betrokken exporteurs en voor de mogelijkheden waarover zij beschikken om op tijd aan hun verplichtingen krachtens de communautaire voorschriften te voldoen. |
(6) |
Daarom moet, om de negatieve impact voor de exporteurs te beperken, worden bepaald dat, onder bepaalde voorwaarden, van Verordening (EG) nr. 1518/2003 moet worden afgeweken en de geldigheidsduur van de uitvoercertificaten met 120 dagen moet worden verlengd en dat, op verzoek van de belanghebbenden, de lidstaten de zekerheid geval per geval moeten vrijgeven overeenkomstig artikel 40 van Verordening (EG) nr. 376/2008. |
(7) |
De bij deze verordening voorgestelde uitzonderingsmaatregelen mogen alleen worden toegepast voor uitvoercertificaten die minstens één dag geldig waren in de periode van 25 april 2008 tot en met 7 mei 2008. Alle exporteurs van varkensvlees zouden tegen 2 mei 2008 kennis moeten hebben genomen van de praktische moeilijkheden bij de uitvoer naar Rusland. |
(8) |
Op de datum waarop deze verordening in werking treedt, is een deel van de certificaten die minstens één dag geldig waren in de periode van 25 april 2008 tot en met 7 mei 2008 al vervallen. Om ervoor te zorgen dat alle belanghebbenden op gelijke wijze worden behandeld, moet worden voorzien in de retroactieve toepassing van deze verordening voor alle certificaten die in die periode geldig waren. |
(9) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Voor uitvoercertificaten die overeenkomstig artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1518/2003 zijn afgegeven en minstens één dag in de periode van 25 april 2008 tot en met 7 mei 2008 geldig waren,
a) |
wordt, in afwijking van artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1518/2003, de geldigheidsduur van de certificaten verlengd met 120 dagen; |
b) |
worden, op grond van artikel 40 van Verordening (EG) nr. 376/2008, nadat de belanghebbenden daartoe uiterlijk op 30 november 2008 een verzoek hebben ingediend, de uitvoercertificaten geannuleerd en de zekerheden verhoudingsgewijs vrijgegeven door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. |
2. De in lid 1, onder b), vastgestelde maatregel geldt alleen wanneer de exporteur zich beroept op door een derde land opgelegde voorschriften die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat worden beschouwd als overmacht overeenkomstig de artikelen 39 en 40 van Verordening (EG) nr. 376/2008. De exporteur toont ten genoegen van de bevoegde autoriteiten aan dat hij niet kon uitvoeren wegens de door de Russische autoriteiten genomen gezondheidsmaatregelen en dat een handelaar die te werk gaat met de omzichtigheid die normaal van hem mag worden verwacht, de invoering van die maatregelen niet kon voorzien op het ogenblik dat hij het uitvoercertificaat aanvroeg.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 29 augustus 2008.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 510/2008 van de Commissie (PB L 149 van 7.6.2008, blz. 61).
(2) PB L 217 van 29.8.2003, blz. 35. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1713/2006 (PB L 321 van 21.11.2006, blz. 11).
(3) PB L 114 van 26.4.2008, blz. 3. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 514/2008 (PB L 150 van 10.6.2008, blz. 7).
30.8.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 232/7 |
VERORDENING (EG) Nr. 855/2008 VAN DE COMMISSIE
van 29 augustus 2008
tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 1 september 2008
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1249/96 van de Commissie van 28 juni 1996 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name op artikel 2, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 10 00, 1001 90 91, ex 1001 90 99 [zachte tarwe van hoge kwaliteit], 1002, ex 1005 met uitzondering van hybriden voor zaaidoeleinden, en ex 1007 met uitzondering van hybriden voor zaaidoeleinden, gelijk is aan de interventieprijs voor deze producten bij de invoer, verhoogd met 55 % en verminderd met de cif-invoerprijs voor de betrokken zending. Dit invoerrecht mag echter niet hoger zijn dan het recht van het gemeenschappelijk douanetarief. |
(2) |
In artikel 136, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat voor de berekening van het in lid 1 van dat artikel bedoelde invoerrecht regelmatig representatieve cif-invoerprijzen voor de betrokken producten worden vastgesteld. |
(3) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 is de prijs die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 10 00, 1001 90 91, ex 1001 90 99 (zachte tarwe van hoge kwaliteit), 1002 00, 1005 10 90, 1005 90 00 en 1007 00 90, de dagelijkse representatieve cif-invoerprijs die wordt bepaald volgens de methode van artikel 4 van die verordening. |
(4) |
Er dienen invoerrechten te worden vastgesteld voor de periode vanaf 1 september 2008, die van toepassing zullen zijn totdat een nieuwe vaststelling in werking treedt. |
(5) |
Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 608/2008 van de Commissie van 26 juni 2008 houdende tijdelijke opschorting van de douanerechten bij invoer van bepaalde granen voor het verkoopseizoen 2008/2009 (3) wordt de toepassing van bepaalde bij de onderhavige verordening vastgestelde rechten evenwel opgeschort, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde invoerrechten in de sector granen die van toepassing zijn vanaf 1 september 2008, worden in bijlage I bij de onderhavige verordening vastgesteld op basis van de in bijlage II vermelde elementen.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 30 augustus 2008.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 29 augustus 2008.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 510/2008 van de Commissie (PB L 149 van 7.6.2008, blz. 61).
(2) PB L 161 van 29.6.1996, blz. 125. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1816/2005 (PB L 292 van 8.11.2005, blz. 5).
(3) PB L 166 van 27.6.2008, blz. 19.
BIJLAGE I
Vanaf 1 september 2008 geldende invoerrechten voor de in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde producten
GN-code |
Omschrijving |
Invoerrecht (1) (EUR/t) |
1001 10 00 |
HARDE TARWE van hoge kwaliteit |
0,00 (2) |
van gemiddelde kwaliteit |
0,00 (2) |
|
van lage kwaliteit |
0,00 (2) |
|
1001 90 91 |
ZACHTE TARWE, zaaigoed |
0,00 |
ex 1001 90 99 |
ZACHTE TARWE van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed |
0,00 (2) |
1002 00 00 |
ROGGE |
0,00 (2) |
1005 10 90 |
MAÏS, zaaigoed, ander dan hybriden |
0,00 |
1005 90 00 |
MAÏS, andere dan zaaigoed (3) |
0,00 (2) |
1007 00 90 |
GRAANSORGHO, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden |
0,00 (2) |
(1) Voor producten die via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal in de Gemeenschap worden aangevoerd, komt de importeur op grond van artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1249/96 in aanmerking voor een verlaging van het invoerrecht met:
— |
3 EUR/t als de loshaven aan de Middellandse Zee ligt, |
— |
2 EUR/t als de loshaven in Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt. |
(2) Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 608/2008 wordt de toepassing van dit recht opgeschort.
(3) De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR/t als aan de in artikel 2, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1249/96 vastgestelde voorwaarden is voldaan.
BIJLAGE II
Elementen voor de berekening van de in bijlage I vastgestelde rechten
15.8.2008-28.8.2008
1. |
Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 bedoelde referentieperiode:
|
2. |
Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 bedoelde referentieperiode:
|
(1) Premie van 14 EUR/t inbegrepen (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).
(2) Korting van 10 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).
(3) Korting van 30 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).
II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is
BESLUITEN/BESCHIKKINGEN
Commissie
30.8.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 232/10 |
BESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 18 augustus 2008
betreffende de financiële bijdrage van de Gemeenschap voor het jaar 2008 voor een studie op het gebied van het vervoer van dieren
(2008/694/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (1), en met name op artikel 17,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Beschikking 90/424/EEG stelt de procedures vast voor de financiële bijdrage van de Gemeenschap in de kosten van specifieke veterinaire maatregelen. |
(2) |
De Gemeenschap kan met name gebruikmaken van studies die nodig zijn voor de ontwikkeling van communautaire veterinaire wetgeving op het gebied van dierenwelzijn. |
(3) |
Studies, effectbeoordelingen en evaluaties op het gebied van diergezondheid, dierenwelzijn en voedselveiligheid dienen eveneens ter ondersteuning van de acties in het communautaire actieplan inzake de bescherming en het welzijn van dieren 2006-2010 (2). |
(4) |
In dat actieplan worden diverse actiegebieden vastgesteld, in het bijzonder een verhoging van de huidige minimumnormen voor dierenbescherming en welzijn en de introductie van standaardindicatoren voor dierenwelzijn. Wat het vervoer van dieren betreft, wijzen adviezen van wetenschappelijke deskundigen erop dat er behoefte is aan nieuwe passende regels voor de reistijden en de ruimte waarover de dieren tijdens het vervoer beschikken. |
(5) |
Er is behoefte aan een studie om een effectbeoordeling te kunnen uitvoeren, en met name om de waarschijnlijke gevolgen voor dierenwelzijn, diergezondheid, volksgezondheid, economie, samenleving, milieu en administratie te kunnen evalueren van een wijziging van Verordening (EG) nr. 1/2005 van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97 (3) wat betreft de reistijden en de ruimte waarover de dieren tijdens het vervoer beschikken. |
(6) |
Het is derhalve dienstig dat de Gemeenschap in 2008 een studie financiert waarin de verschillende beleidsopties worden geëvalueerd die verband houden met diverse scenario's wat betreft de reistijden en de ruimte waarover de dieren tijdens het vervoer beschikken, en de respectieve gevolgen van die opties voor dierenwelzijn, diergezondheid, volksgezondheid, economie, samenleving, milieu en administratie worden beoordeeld. Het voor deze actie toe te wijzen maximumbedrag moet worden gespecificeerd. |
(7) |
Deze actie zal worden uitgevoerd in het kader van een dienstencontract overeenkomstig de procedures voor het plaatsen van opdrachten van artikel 91, lid 1, onder d), van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van 25 juni 2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4), en artikel 126 en artikel 129, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van 23 december 2002 van de Commissie tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (5). |
(8) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
BESLUIT:
Artikel 1
Een financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de uitvoering van een studie over reistijden en de ruimte waarover de dieren tijdens het vervoer beschikken tot een maximumbedrag van 58 000 euro wordt goedgekeurd.
Artikel 2
De toekenning van de in artikel 1 bedoelde bijdrage valt onder de voorschriften inzake het plaatsen van overheidsopdrachten en wordt uitgevoerd via een onderhandelingsprocedure overeenkomstig artikel 91, lid 1, onder d), van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad.
De in artikel 1 bedoelde financiële bijdrage wordt gefinancierd uit het begrotingsonderdeel 17 04 02 01 van de begroting van de Europese Unie voor 2008.
Gedaan te Brussel, 18 augustus 2008.
Voor de Commissie
Androulla VASSILIOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 224 van 18.8.1990, blz. 19. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2006/965/EG van de Raad (PB L 397 van 30.12.2006, blz. 22).
(2) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over een communautair actieplan inzake de bescherming en het welzijn van dieren 2006-2010, COM(2006) 13 definitief.
(3) PB L 3 van 5.1.2005, blz. 1.
(4) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1525/2007 van de Raad (PB L 343 van 27.12.2007, blz. 9).
(5) PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 478/2007 van de Commissie (PB L 111 van 28.4.2007, blz. 13).
30.8.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 232/12 |
BESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 29 augustus 2008
waarbij de regionale adviesraad voor de Middellandse Zee in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid operationeel wordt verklaard
(2008/695/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Besluit 2004/585/EG van de Raad van 19 juli 2004 tot oprichting van regionale adviesraden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 3, lid 3,
Gelet op de aanbeveling die Italië op 16 mei 2008 namens Spanje, Frankrijk, Griekenland, Malta, Slovenië en Cyprus heeft ingediend,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (2) en Besluit 2004/585/EG is het kader vastgesteld voor de oprichting en de werking van regionale adviesraden. |
(2) |
In artikel 2 van Besluit 2004/585/EG is bepaald dat een regionale adviesraad voor de Middellandse Zee wordt opgericht. |
(3) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Besluit 2004/585/EG hebben vertegenwoordigers van de visserijsector en andere belangengroepen bij Griekenland, Spanje, Frankrijk, Cyprus, Malta en Slovenië een verzoek ingediend met betrekking tot de werking van die regionale adviesraad. |
(4) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Besluit 2004/585/EG hebben de betrokken lidstaten bepaald dat het verzoek betreffende de regionale adviesraad voor de Middellandse Zee aan de bepalingen van dat besluit beantwoordt. Op 16 mei 2008 hebben de betrokken lidstaten een aanbeveling betreffende de regionale adviesraad bij de Commissie ingediend. |
(5) |
De Commissie heeft de aanvraag van de belanghebbenden en de aanbeveling beoordeeld in het licht van Besluit 2004/585/EG en van de doelstellingen en beginselen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, en is van oordeel dat de regionale adviesraad voor de Middellandse Zee operationeel kan worden, |
BESLUIT:
Enig artikel
De regionale adviesraad voor de Middellandse Zee, opgericht bij artikel 2, lid 1, onder b), van Besluit 2004/585/EG van de Raad, is operationeel met ingang van 15 september 2008.
Gedaan te Brussel, 29 augustus 2008.
Voor de Commissie
Joe BORG
Lid van de Commissie
(1) PB L 256 van 3.8.2004, blz. 17. Besluit gewijzigd bij Besluit 2007/409/EG (PB L 155 van 15.6.2007, blz. 68).
(2) PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 865/2007 (PB L 192 van 24.7.2007, blz. 1).
BESLUITEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN
30.8.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 232/13 |
Voor het internationaal publiekrecht hebben alleen de originele VN/ECE-teksten rechtsgevolgen. Voor de status en de datum van inwerkingtreding van dit reglement, zie de recentste versie van VN/ECE-statusdocument TRANS/WP.29/343 op:
http://www.unece.org/trans/main/wp29/wp29wgs/wp29gen/wp29fdocstts.html
Reglement nr. 58 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme voorschriften voor de goedkeuring van:
I. |
Beschermingsinrichtingen aan de achterzijde tegen klemrijden |
II. |
Voertuigen wat de installatie van een goedgekeurd type beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden betreft |
III. |
Voertuigen wat de bescherming aan de achterzijde tegen klemrijden betreft |
Herziening 2
Bevat de volledige geldige tekst tot en met:
wijzigingenreeks 02 — Datum van inwerkingtreding: 11 juli 2008
1. TOEPASSINGSGEBIED
1.1. Dit reglement is van toepassing op:
1.1.1. |
DEEL I: beschermingsinrichtingen aan de achterzijde tegen klemrijden die bestemd zijn om op voertuigen van de categorieën N2, N3, O3 en O4 (1) te worden gemonteerd; |
1.1.2. |
DEEL II: de installatie, op voertuigen van de categorieën N2, N3, O3 en O4 (1), van beschermingsinrichtingen aan de achterzijde tegen klemrijden waarvoor overeenkomstig deel I van dit reglement typegoedkeuring is verleend; |
1.1.3. |
DEEL III: voertuigen van de categorieën N2, N3, O3 en O4 (1) die zijn uitgerust met een beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden die niet afzonderlijk is goedgekeurd overeenkomstig deel I van dit reglement of die zodanig is ontworpen en/of uitgerust dat de onderdelen ervan geheel of gedeeltelijk de functie van beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden vervullen. |
1.2. Dit reglement is niet van toepassing op:
1.2.1. |
trekkers van gelede voertuigen; |
1.2.2. |
aanhangwagens die speciaal zijn ontworpen en gebouwd voor het vervoer van zeer lange, ondeelbare voorwerpen zoals boomstammen, stalen balken enz.; |
1.2.3. |
voertuigen waarvan het gebruik onverenigbaar is met een beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden. |
2. DOEL
Het doel van dit reglement is voertuigen van de categorieën M1 en N1 (1), in het geval van een botsing tegen de achterzijde van de in punt 1 van dit reglement vermelde voertuigen, doeltreffend tegen klemrijden onder de achterzijde van deze voertuigen te beschermen.
3. GEMEENSCHAPPELIJKE DEFINITIES VOOR DE DELEN I, II en III
3.1. Voor de toepassing van dit reglement wordt verstaan onder:
3.1.1. |
„onbeladen massa”: de massa van het voertuig in rijklare toestand, exclusief inzittenden en lading, maar inclusief brandstof, koelvloeistof, smeermiddel, gereedschap en een reservewiel (indien het door de voertuigfabrikant als standaarduitrusting wordt geleverd); |
3.1.2. |
„maximummassa”: de massa die volgens de voertuigfabrikant technisch toelaatbaar is (deze massa kan groter zijn dan de „maximaal toelaatbare massa” die door de nationale overheid wordt vastgesteld); |
3.1.3. |
een „beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden” bestaat gewoonlijk uit een dwarsbalk die met de zijbalken van het chassis of met andere onderdelen van de voertuigstructuur is verbonden. |
DEEL I: GOEDKEURING VAN BESCHERMINGSINRICHTINGEN AAN DE ACHTERZIJDE TEGEN KLEMRIJDEN
4. DEFINITIES
4.1. Voor de toepassing van deel I van dit reglement wordt verstaan onder:
4.1.1. |
„goedkeuring van een beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden”: de goedkeuring van een type beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden overeenkomstig de in punt 7 vastgestelde voorschriften; |
4.1.2. |
„type beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden”: beschermingsinrichtingen aan de achterzijde tegen klemrijden die niet van elkaar verschillen op essentiële punten zoals vorm, afmetingen, bevestiging, materialen en de in punt 5.2.2 vermelde opschriften. |
5. GOEDKEURINGSAANVRAAG
5.1. De aanvraag tot goedkeuring van een beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden wordt ingediend door de fabrikant van de inrichting of door zijn daartoe gemachtigde vertegenwoordiger.
5.2. Voor elk type beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden gaat de goedkeuringsaanvraag vergezeld van:
5.2.1. |
documentatie, in drievoud, waarin de technische kenmerken van de beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden worden beschreven, met name de afmetingen, vorm, materialen en installatiemethode; |
5.2.2. |
een monster van het type beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden: op alle belangrijke onderdelen van dit monster moeten de handelsnaam of het merk van de aanvrager en de typeaanduiding duidelijk leesbaar en onuitwisbaar zijn aangebracht. |
5.3. Een beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden die representatief is voor het goed te keuren type, wordt ter beschikking gesteld van de technische dienst die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de goedkeuringstests.
5.4. Voordat typegoedkeuring wordt verleend, gaat de bevoegde instantie na of afdoende maatregelen zijn genomen om een effectieve controle van de conformiteit van de productie te waarborgen.
6. GOEDKEURING
6.1. Als de beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden die voor goedkeuring krachtens dit reglement ter beschikking wordt gesteld, aan de voorschriften in punt 7 voldoet, wordt voor dat type beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden goedkeuring verleend.
6.2. Aan elk goedgekeurd type wordt een goedkeuringsnummer toegekend. De eerste twee cijfers (momenteel 02 voor wijzigingenreeks 02) geven de wijzigingenreeks aan met de recentste belangrijke technische wijzigingen van het reglement op het ogenblik dat de goedkeuring wordt verleend. Dezelfde overeenkomstsluitende partij mag hetzelfde nummer niet aan een ander type beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden toekennen.
6.3. Van de goedkeuring of de uitbreiding of weigering van de goedkeuring van een type beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden krachtens dit reglement wordt aan de partijen bij de Overeenkomst van 1958 die dit reglement toepassen, mededeling gedaan door middel van een formulier volgens het model in bijlage 1.
6.4. Op elke beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden die overeenstemt met een type waaraan krachtens dit reglement goedkeuring is verleend, wordt op een opvallende en gemakkelijk bereikbare plaats die op het goedkeuringsformulier is gespecificeerd, een internationaal goedkeuringsmerk aangebracht. Dit merk bestaat uit:
6.4.1. |
een cirkel met daarin de letter „E”, gevolgd door het nummer van het land dat de goedkeuring heeft verleend (2); |
6.4.2. |
het nummer van dit reglement, gevolgd door de letter „R”, een liggend streepje en het goedkeuringsnummer, rechts van de in punt 6.4.1 genoemde cirkel. |
6.5. Het goedkeuringsnummer wordt duidelijk en onuitwisbaar aangebracht.
6.6. In bijlage 4 worden voorbeelden van de opstelling van goedkeuringsmerken gegeven.
7. VOORSCHRIFTEN
7.1. Het profiel van de dwarsbalk moet ten minste 100 mm hoog zijn. De zijdelingse uiteinden van de dwarsbalk mogen niet naar achteren zijn omgebogen en aan de buitenzijde geen scherpe rand vertonen; aan deze voorwaarde is voldaan als de zijdelingse uiteinden van de dwarsbalk aan de buitenkant zijn afgerond met een krommingsstraal van ten minste 2,5 mm.
7.2. De beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden mag zo ontworpen zijn dat ze in verscheidene standen aan de achterzijde van het voertuig kan worden geplaatst. De inrichting moet in dat geval in de gebruiksstand kunnen worden vergrendeld zodat ze niet onbedoeld van positie kan veranderen. De kracht die door de operateur moet worden uitgeoefend om de stand van de inrichting te wijzigen, mag niet meer dan 40 daN bedragen.
7.3. De beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden moet voldoende weerstand bieden tegen krachten die evenwijdig met de lengteas van het voertuig worden uitgeoefend. (Dit moet worden aangetoond overeenkomstig de testprocedure en de testvoorwaarden in bijlage 5). De maximale horizontale doorbuiging van de beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden tijdens en na de uitoefening van de in bijlage 5 vermelde testkrachten, wordt op het mededelingenformulier van de typegoedkeuring vermeld (bijlage 1, punt 8).
7.4. Bij voertuigen waarop aan de achterzijde een laadkleplift is gemonteerd, mag de inrichting tegen klemrijden worden onderbroken voor de lift. In dat geval zijn de volgende speciale voorschriften van toepassing:
7.4.1. |
De maximale laterale afstand tussen de delen van de inrichting tegen klemrijden en de delen van de laadkleplift die door de onderbreking bewegen wanneer de lift wordt bediend en waarvoor de onderbreking noodzakelijk is, mag niet meer dan 2,5 cm bedragen. |
7.4.2. |
De afzonderlijke delen van de beschermingsinrichting tegen klemrijden, met inbegrip van de delen die zich naast het eventuele liftmechanisme bevinden, moeten in alle gevallen een effectief oppervlak van ten minste 350 cm2 hebben. Als bovenstaand voorschrift voor voertuigen met een breedte van minder dan 2 000 mm niet kan worden nageleefd, mag het effectieve oppervlak echter kleiner zijn, mits aan de criteria inzake weerstand wordt voldaan. |
8. CONFORMITEIT VAN DE PRODUCTIE
De procedures voor de controle van de conformiteit van de productie moeten in overeenstemming zijn met de procedures van aanhangsel 2 van de overeenkomst (E/ECE/324-E/ECE/TRANS/505/Rev.2), met inachtneming van de volgende bepalingen:
8.1. |
Elke krachtens dit reglement goedgekeurde beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden moet zodanig zijn vervaardigd dat zij conform is met het goedgekeurde type en voldoet aan de voorschriften van punt 7. |
8.2. |
De instantie die de typegoedkeuring heeft verleend, kan op elk tijdstip de in elke productie-eenheid toegepaste methoden voor de controle van de conformiteit verifiëren. Deze verificaties vinden gewoonlijk om de twee jaar plaats. |
9. SANCTIES BIJ NON-CONFORMITEIT VAN DE PRODUCTIE
9.1. De krachtens dit reglement aan een type beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden verleende goedkeuring kan worden ingetrokken indien niet aan bovenvermelde voorschriften is voldaan of indien de beschermingsinrichting de in bijlage 5 voorgeschreven test niet heeft doorstaan.
9.2. Indien een overeenkomstsluitende partij die dit reglement toepast een eerder verleende goedkeuring intrekt, stelt zij de andere overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen daarvan onmiddellijk in kennis door middel van een mededelingenformulier volgens het model in bijlage 1.
10. WIJZIGING EN UITBREIDING VAN DE GOEDKEURING VAN EEN TYPE BESCHERMINGSINRICHTING AAN DE ACHTERZIJDE TEGEN KLEMRIJDEN
10.1. Elke wijziging van het type beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden wordt meegedeeld aan de administratieve instantie die het type heeft goedgekeurd. Deze instantie kan dan:
10.1.1. |
oordelen dat de wijzigingen waarschijnlijk geen noemenswaardig nadelig effect zullen hebben en dat de beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden in ieder geval nog steeds aan de voorschriften voldoet; of |
10.1.2. |
de voor de uitvoering van de tests verantwoordelijke technische dienst om een aanvullend testrapport verzoeken. |
10.2. De overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, worden volgens de procedure van punt 6.3 op de hoogte gebracht van de bevestiging of weigering van de goedkeuring, waarbij de wijzigingen worden aangegeven.
10.3. De bevoegde instantie die de goedkeuring uitbreidt, kent aan die uitbreiding een volgnummer toe en stelt de andere partijen bij de Overeenkomst van 1958 die dit reglement toepassen daarvan in kennis door middel van een mededelingenformulier volgens het model in bijlage 1.
11. DEFINITIEVE STOPZETTING VAN DE PRODUCTIE
Indien de houder van een goedkeuring de productie van een krachtens dit reglement goedgekeurd type beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden volledig stopzet, stelt hij de instantie die de goedkeuring heeft verleend daarvan in kennis. Zodra deze instantie de kennisgeving heeft ontvangen, stelt zij de andere partijen bij de Overeenkomst van 1958 die dit reglement toepassen daarvan in kennis door middel van een mededelingenformulier volgens het model in bijlage 1.
12. NAAM EN ADRES VAN DE TECHNISCHE DIENSTEN DIE VOOR DE UITVOERING VAN DE GOEDKEURINGSTESTS VERANTWOORDELIJK ZIJN EN VAN DE ADMINISTRATIEVE INSTANTIES
De partijen bij de Overeenkomst van 1958 die dit reglement toepassen, delen het secretariaat van de Verenigde Naties de naam en het adres mee van de technische diensten die voor de uitvoering van goedkeuringstests verantwoordelijk zijn, en van de administratieve instanties die goedkeuring verlenen en waaraan de in andere landen afgegeven certificaten betreffende de goedkeuring en de uitbreiding, weigering of intrekking van de goedkeuring moeten worden toegezonden.
DEEL II: GOEDKEURING VAN EEN VOERTUIG WAT DE INSTALLATIE VAN EEN GOEDGEKEURD TYPE BESCHERMINGSINRICHTING AAN DE ACHTERZIJDE TEGEN KLEMRIJDEN BETREFT
13. DEFINITIES
13.1. Voor de toepassing van deel II van dit reglement wordt verstaan onder:
13.1.1. |
„goedkeuring van een voertuig”: de goedkeuring van een voertuigtype wat de installatie van een overeenkomstig deel I van dit reglement goedgekeurd type beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden betreft; |
13.1.2. |
„voertuigtype”: voertuigen die onderling niet verschillen op essentiële punten zoals:
|
13.2. Zie punt 3 voor de overige definities die van toepassing zijn op deel II.
14. GOEDKEURINGSAANVRAAG
14.1. De aanvraag tot goedkeuring van een voertuigtype wat de installatie van een goedgekeurd type beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden betreft, wordt ingediend door de voertuigfabrikant of door zijn daartoe gemachtigde vertegenwoordiger.
14.2. De aanvraag gaat vergezeld van de hierna genoemde documenten in drievoud en van de volgende gegevens:
14.2.1. |
tekeningen van het voertuig waarop het voertuigtype, overeenkomstig de in punt 13.1.2 vermelde criteria, in zij- en achteraanzicht te zien is, met aanduiding van de stand van de goedgekeurde beschermingsinrichting(en) aan de achterzijde tegen klemrijden en ontwerpdetails van de elementen waarmee de beschermingsinrichting(en) aan het voertuigchassis is/zijn vastgemaakt; |
14.2.2. |
de maximummassa van het voertuig; |
14.2.3. |
een lijst van de beschermingsinrichtingen aan de achterzijde tegen klemrijden die zijn bestemd voor montage op het voertuig; |
14.2.4. |
op verzoek van de bevoegde instantie moet ook het mededelingenformulier van de typegoedkeuring (bijlage 1) van elke beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden worden ingediend. |
14.3. Een voertuig dat representatief is voor het goed te keuren type en dat met een goedgekeurde beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden is uitgerust, wordt ter beschikking gesteld van de technische dienst die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de goedkeuringstests.
14.3.1. Een voertuig dat niet alle kenmerkende onderdelen van het type bevat, kan tot de test worden toegelaten als de aanvrager tot genoegdoening van de bevoegde instantie kan aantonen dat de afwezigheid van die onderdelen de resultaten van de controles niet beïnvloedt wat de voorschriften van dit reglement betreft.
14.4. Voordat typegoedkeuring wordt verleend, gaat de bevoegde instantie na of afdoende maatregelen zijn genomen om een effectieve controle van de conformiteit van de productie te waarborgen.
15. GOEDKEURING
15.1. Als het voertuig dat voor goedkeuring krachtens dit reglement ter beschikking wordt gesteld, met een goedgekeurde beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden is uitgerust en aan de voorschriften in punt 16 voldoet, wordt voor dat voertuigtype goedkeuring verleend.
15.2. Aan elk goedgekeurd type wordt een goedkeuringsnummer toegekend. De eerste twee cijfers (momenteel 02 voor wijzigingenreeks 02) geven de wijzigingenreeks aan met de recentste belangrijke technische wijzigingen van het reglement op het ogenblik dat de goedkeuring wordt verleend. Dezelfde overeenkomstsluitende partij mag hetzelfde nummer niet aan een ander voertuigtype toekennen.
15.3. Van de goedkeuring of de uitbreiding of weigering van de goedkeuring van een voertuigtype krachtens dit reglement wordt aan de partijen bij de Overeenkomst van 1958 die dit reglement toepassen, mededeling gedaan door middel van een formulier volgens het model in bijlage 2.
15.4. Op elk voertuig dat overeenstemt met een voertuigtype waaraan krachtens dit reglement goedkeuring is verleend, wordt op een opvallende en gemakkelijk bereikbare plaats die op het goedkeuringsformulier is gespecificeerd, een internationaal goedkeuringsmerk aangebracht. Dit merk bestaat uit:
15.4.1. |
een cirkel met daarin de letter „E”, gevolgd door het nummer van het land dat de goedkeuring heeft verleend (3); |
15.4.2. |
het nummer van dit reglement, gevolgd door de letter „R”, een liggend streepje en het goedkeuringsnummer, rechts van de in punt 15.4.1 genoemde cirkel. |
15.5. Indien het voertuig overeenstemt met een voertuigtype dat op basis van een of meer aan de overeenkomst gehechte reglementen is goedgekeurd in het land dat de goedkeuring krachtens dit reglement heeft verleend, hoeft het in punt 15.4.1 bedoelde symbool niet te worden herhaald; in dat geval worden het nummer van het reglement, het goedkeuringsnummer en de aanvullende symbolen van alle reglementen op basis waarvan goedkeuring is verleend in het land dat de goedkeuring krachtens dit reglement heeft verleend, in verticale kolommen rechts van het in punt 15.4.1 bedoelde symbool vermeld.
15.6. Het goedkeuringsmerk wordt duidelijk en onuitwisbaar aangebracht.
15.7. Het goedkeuringsmerk wordt dicht bij of op het door de fabrikant bevestigde gegevensplaatje van het voertuig aangebracht.
15.8. In bijlage 4 worden voorbeelden van de opstelling van goedkeuringsmerken gegeven.
16. VOORSCHRIFTEN VOOR DE INSTALLATIE VAN EEN GOEDGEKEURDE BESCHERMINGSINRICHTING AAN DE ACHTERZIJDE TEGEN KLEMRIJDEN
16.1. De bodemvrijheid van de beschermingsinrichting mag, zelfs als het voertuig onbeladen is, over de volledige breedte niet meer dan 550 mm bedragen; op de punten van de beschermingsinrichting waarop de testkrachten overeenkomstig deel I worden uitgeoefend en die in het mededelingenformulier van de typegoedkeuring (bijlage 1, punt 7) zijn vermeld, mag de bodemvrijheid niet meer dan 600 mm bedragen.
16.2. De beschermingsinrichting mag op geen enkele plaats breder zijn dan de achteras, gemeten aan de buitenrand van de wielen, waarbij de bolling van de band net boven de grond buiten beschouwing wordt gelaten, en mag aan geen van beide kanten meer dan 100 mm smaller zijn dan de achteras. Indien het voertuig meerdere achterassen heeft, moet de breedste as in aanmerking worden genomen. Bovendien moeten de voorschriften van de punten 3.1.2 en 3.1.3 van bijlage 5 met betrekking tot de afstand tussen de punten waarop de testkrachten worden uitgeoefend en de buitenrand van de achterwielen (bijlage 1, punt 7), worden geverifieerd en op het mededelingenformulier van de typegoedkeuring worden vermeld.
16.3. De inrichting moet zo zijn gemonteerd dat de horizontale afstand tussen de achterkant van de inrichting en de achterkant van het voertuig, met inbegrip van het eventuele mechanisme van de laadkleplift, niet meer bedraagt dan 400 mm minus de vastgestelde vervorming (deel I, punt 7.3), zoals gemeten op alle punten waarop de testkracht is uitgeoefend (bijlage 1, punt 8) tijdens de tests voor de typegoedkeuring van de beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden overeenkomstig deel I en vermeld op het mededelingenformulier van de typegoedkeuring. Bij het meten van deze afstand wordt geen rekening gehouden met de delen van het voertuig die zich meer dan 2 m boven de rijbaan bevinden als het voertuig onbeladen is.
16.4. De maximummassa van het voertuigtype waarvoor goedkeuring wordt gevraagd, mag niet hoger zijn dan de waarde die is vermeld op het mededelingenformulier van de typegoedkeuring van elke goedgekeurde beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden die voor installatie op dat voertuig is bestemd.
17. CONFORMITEIT VAN DE PRODUCTIE
De procedures voor de controle van de conformiteit van de productie moeten in overeenstemming zijn met de procedures van aanhangsel 2 van de overeenkomst (E/ECE/324-E/ECE/TRANS/505/Rev.2), met inachtneming van de volgende bepalingen:
17.1. |
Elk krachtens dit reglement goedgekeurd voertuig moet zodanig zijn vervaardigd dat het conform is met het goedgekeurde type en voldoet aan de voorschriften van punt 16. |
17.2. |
De instantie die de typegoedkeuring heeft verleend, kan op elk tijdstip de in elke productie-eenheid toegepaste methoden voor de controle van de conformiteit verifiëren. Deze verificaties vinden gewoonlijk om de twee jaar plaats. |
18. SANCTIES BIJ NON-CONFORMITEIT VAN DE PRODUCTIE
18.1. De krachtens dit reglement aan een voertuigtype verleende goedkeuring kan worden ingetrokken indien niet aan bovenvermelde voorschriften is voldaan.
18.2. Indien een overeenkomstsluitende partij die dit reglement toepast een eerder verleende goedkeuring intrekt, stelt zij de andere overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen daarvan onmiddellijk in kennis door middel van een mededelingenformulier volgens het model in bijlage 2.
19. WIJZIGING EN UITBREIDING VAN DE GOEDKEURING VAN EEN VOERTUIGTYPE
19.1. Elke wijziging van het voertuigtype wordt meegedeeld aan de administratieve instantie die het voertuigtype heeft goedgekeurd. Deze instantie kan dan:
19.1.1. |
oordelen dat de wijzigingen waarschijnlijk geen noemenswaardig nadelig effect zullen hebben en dat het voertuig in ieder geval nog steeds aan de voorschriften voldoet; of |
19.1.2. |
de voor de uitvoering van de tests verantwoordelijke technische dienst om een aanvullend testrapport verzoeken. |
19.2. De overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, worden volgens de procedure van punt 15.3 op de hoogte gebracht van de bevestiging of weigering van de goedkeuring, waarbij de wijzigingen worden aangegeven.
19.3. De bevoegde instantie die de goedkeuring uitbreidt, kent aan die uitbreiding een volgnummer toe en stelt de andere partijen bij de Overeenkomst van 1958 die dit reglement toepassen daarvan in kennis door middel van een mededelingenformulier volgens het model in bijlage 2.
20. DEFINITIEVE STOPZETTING VAN DE PRODUCTIE
Indien de houder van een goedkeuring de productie van een krachtens dit reglement goedgekeurd voertuigtype volledig stopzet, stelt hij de instantie die de goedkeuring heeft verleend daarvan in kennis. Zodra deze instantie de kennisgeving heeft ontvangen, stelt zij de andere partijen bij de Overeenkomst van 1958 die dit reglement toepassen daarvan in kennis door middel van een mededelingenformulier volgens het model in bijlage 2.
21. NAAM EN ADRES VAN DE TECHNISCHE DIENSTEN DIE VOOR DE UITVOERING VAN DE GOEDKEURINGSTESTS VERANTWOORDELIJK ZIJN EN VAN DE ADMINISTRATIEVE INSTANTIES
De partijen bij de Overeenkomst van 1958 die dit reglement toepassen, delen het secretariaat van de Verenigde Naties de naam en het adres mee van de technische diensten die voor de uitvoering van goedkeuringstests verantwoordelijk zijn, en van de administratieve instanties die goedkeuring verlenen en waaraan de in andere landen afgegeven certificaten betreffende de goedkeuring en de uitbreiding, weigering of intrekking van de goedkeuring moeten worden toegezonden.
DEEL III: GOEDKEURING VAN EEN VOERTUIG WAT DE BESCHERMING AAN DE ACHTERZIJDE TEGEN KLEMRIJDEN BETREFT
22. DEFINITIES
22.1. Voor de toepassing van deel III van dit reglement wordt verstaan onder:
22.1.1. |
„goedkeuring van een voertuig”: de goedkeuring van een voertuigtype wat de bescherming aan de achterzijde tegen klemrijden betreft; |
22.1.2. |
„voertuigtype”: een categorie voertuigen die onderling niet verschillen op essentiële punten zoals de breedte van de achteras, de structuur, afmetingen, vorm en materialen van de achterkant van het voertuig en de kenmerken van de ophanging van het voertuig, voor zover deze van invloed zijn op de voorschriften van punt 25; |
22.1.3. |
„bescherming aan de achterzijde tegen klemrijden”: de aanwezigheid aan de achterzijde van het voertuig van:
|
22.2. Zie punt 3 voor de overige definities die van toepassing zijn op deel III.
23. GOEDKEURINGSAANVRAAG
23.1. De aanvraag tot goedkeuring van een voertuigtype wat de bescherming aan de achterzijde tegen klemrijden betreft, wordt ingediend door de voertuigfabrikant of door zijn daartoe gemachtigde vertegenwoordiger.
23.2. De aanvraag gaat vergezeld van de hierna genoemde documenten in drievoud en van de volgende gegevens:
23.2.1. |
een gedetailleerde beschrijving van het voertuigtype met betrekking tot de structuur, afmetingen, contouren en samenstellende materialen, voor zover vereist voor dit reglement; |
23.2.2. |
tekeningen van het voertuig waarop het voertuigtype in zij- en achteraanzicht te zien is en ontwerpdetails van de achterkant van de structuur; |
23.2.3. |
de maximummassa van het voertuig; |
23.2.4. |
een gedetailleerde omschrijving van de bescherming aan de achterzijde tegen klemrijden: afmetingen, contouren, materialen en plaats op het voertuig. |
23.3. Een voertuig dat representatief is voor het goed te keuren type, wordt ter beschikking gesteld van de technische dienst die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de goedkeuringstests.
23.3.1. Een voertuig dat niet alle kenmerkende onderdelen van het type bevat, kan tot de test worden toegelaten als de aanvrager tot genoegdoening van de bevoegde instantie kan aantonen dat de afwezigheid van die onderdelen de resultaten van de controles niet beïnvloedt wat de voorschriften van dit reglement betreft.
23.4. Voordat typegoedkeuring wordt verleend, gaat de bevoegde instantie na of afdoende maatregelen zijn genomen om een effectieve controle van de conformiteit van de productie te waarborgen.
24. GOEDKEURING
24.1. Als het voertuig dat voor goedkeuring krachtens dit reglement ter beschikking wordt gesteld, aan de voorschriften in punt 25 voldoet, wordt voor dat voertuigtype goedkeuring verleend.
24.2. Aan elk goedgekeurd type wordt een goedkeuringsnummer toegekend. De eerste twee cijfers (momenteel 02 voor wijzigingenreeks 02) geven de wijzigingenreeks aan met de recentste belangrijke technische wijzigingen van het reglement op het ogenblik dat de goedkeuring wordt verleend. Dezelfde overeenkomstsluitende partij mag hetzelfde nummer niet aan een ander voertuigtype toekennen.
24.3. Van de goedkeuring of de uitbreiding of weigering van de goedkeuring van een voertuigtype krachtens dit reglement wordt aan de partijen bij de Overeenkomst van 1958 die dit reglement toepassen, mededeling gedaan door middel van een formulier volgens het model in bijlage 3.
24.4. Op elk voertuig dat overeenstemt met een voertuigtype waaraan krachtens dit reglement goedkeuring is verleend, wordt op een opvallende en gemakkelijk bereikbare plaats die op het goedkeuringsformulier is gespecificeerd, een internationaal goedkeuringsmerk aangebracht. Dit merk bestaat uit:
24.4.1. |
een cirkel met daarin de letter „E”, gevolgd door het nummer van het land dat de goedkeuring heeft verleend (4); |
24.4.2. |
het nummer van dit reglement, gevolgd door de letter „R”, een liggend streepje en het goedkeuringsnummer, rechts van de in punt 24.4.1 genoemde cirkel. |
24.5. Indien het voertuig overeenstemt met een voertuigtype dat op basis van een of meer aan de overeenkomst gehechte reglementen is goedgekeurd in het land dat de goedkeuring krachtens dit reglement heeft verleend, hoeft het in punt 24.4.1 bedoelde symbool niet te worden herhaald; in dat geval worden het nummer van het reglement, het goedkeuringsnummer en de aanvullende symbolen van alle reglementen op basis waarvan goedkeuring is verleend in het land dat de goedkeuring krachtens dit reglement heeft verleend, in verticale kolommen rechts van het in punt 24.4.1 bedoelde symbool vermeld.
24.6. Het goedkeuringsmerk wordt duidelijk en onuitwisbaar aangebracht.
24.7. Het goedkeuringsmerk wordt dicht bij of op het door de fabrikant bevestigde gegevensplaatje van het voertuig aangebracht.
24.8. In bijlage 4 worden voorbeelden van de opstelling van goedkeuringsmerken gegeven.
25. VOORSCHRIFTEN VOOR DE BESCHERMING AAN DE ACHTERZIJDE TEGEN KLEMRIJDEN
25.1. De bodemvrijheid van de bescherming aan de achterzijde tegen klemrijden mag, zelfs als het voertuig onbeladen is, over de volledige breedte niet meer dan 550 mm bedragen.
25.2. De bescherming aan de achterzijde tegen klemrijden moet zich zo dicht mogelijk bij de achterkant van het voertuig bevinden.
25.3. De bescherming aan de achterzijde tegen klemrijden mag op geen enkele plaats breder zijn dan de achteras, gemeten aan de buitenrand van de wielen, waarbij de bolling van de band boven de grond buiten beschouwing wordt gelaten, en mag aan geen van beide kanten meer dan 100 mm smaller zijn dan de achteras. Indien het voertuig meerdere achterassen heeft, moet de breedste as in aanmerking worden genomen. Als de bescherming aan de achterzijde tegen klemrijden is opgenomen in of wordt omsloten door de voertuigcarrosserie, die zelf breder is dan de achteras, is dit voorschrift niet van toepassing.
25.4. Het profiel van de bescherming aan de achterzijde tegen klemrijden moet ten minste 100 mm hoog zijn. De zijdelingse uiteinden van de bescherming aan de achterzijde tegen klemrijden mogen niet naar achteren zijn omgebogen en aan de buitenzijde geen scherpe rand vertonen; aan deze voorwaarde is voldaan als de zijdelingse uiteinden aan de buitenkant zijn afgerond met een krommingsstraal van ten minste 2,5 mm.
25.5. De bescherming aan de achterzijde tegen klemrijden mag zo ontworpen zijn dat ze in verscheidene standen aan de achterzijde van het voertuig kan worden geplaatst. De inrichting moet in dat geval in de gebruiksstand kunnen worden vergrendeld zodat ze niet onbedoeld van positie kan veranderen. De kracht die door de operateur moet worden uitgeoefend om de stand van de bescherming aan de achterzijde tegen klemrijden te wijzigen, mag niet meer dan 40 daN bedragen.
25.6. De bescherming aan de achterzijde tegen klemrijden moet voldoende weerstand bieden tegen krachten die evenwijdig met de lengteas van het voertuig worden uitgeoefend en moet in gebruiksstand zijn verbonden met de zijbalken van het voertuigchassis of met wat deze vervangt. Aan dit voorschrift is voldaan indien wordt aangetoond dat noch tijdens, noch na de uitoefening van de in bijlage 5 beschreven krachten, de horizontale afstand tussen de achterkant van bescherming aan de achterzijde tegen klemrijden en de achterkant van het voertuig, met inbegrip van het eventuele mechanisme van de laadkleplift, op geen enkel van de punten waarop de testkrachten worden uitgeoefend meer dan 400 mm bedraagt. Bij het meten van deze afstand wordt geen rekening gehouden met de delen van het voertuig die zich meer dan 2 m boven de rijbaan bevinden als het voertuig onbeladen is.
25.7. Als aan de hand van berekeningen kan worden aangetoond dat aan de voorschriften van bijlage 5, punt 3, is voldaan, is een praktische test niet nodig. Indien een praktische test wordt uitgevoerd, moet de bescherming aan de achterzijde tegen klemrijden worden bevestigd aan de zijbalken van het voertuigchassis of aan een significant onderdeel ervan of aan andere onderdelen van de voertuigstructuur.
25.8. Bij voertuigen waarop aan de achterzijde een laadkleplift is gemonteerd, mag de inrichting tegen klemrijden worden onderbroken voor de lift. In dat geval zijn de volgende speciale voorschriften van toepassing:
25.8.1. |
De maximale laterale afstand tussen de delen van de inrichting tegen klemrijden en de delen van de laadkleplift die door de onderbreking bewegen wanneer de lift wordt bediend en waarvoor de onderbreking noodzakelijk is, mag niet meer dan 2,5 cm bedragen. |
25.8.2. |
De afzonderlijke delen van de bescherming tegen klemrijden, met inbegrip van de delen die zich aan de buitenzijde van het eventuele liftmechanisme bevinden, moeten in alle gevallen een effectief oppervlak van ten minste 350 cm2 hebben. Als bovenstaand voorschrift voor voertuigen met een breedte van minder dan 2 000 mm niet kan worden nageleefd, mag het effectieve oppervlak echter kleiner zijn, mits aan de criteria inzake weerstand wordt voldaan. |
26. CONFORMITEIT VAN DE PRODUCTIE
De procedures voor de controle van de conformiteit van de productie moeten in overeenstemming zijn met de procedures van aanhangsel 2 van de overeenkomst (E/ECE/324-E/ECE/TRANS/505/Rev.2), met inachtneming van de volgende bepalingen:
26.1. |
Elk krachtens dit reglement goedgekeurd voertuig moet zodanig zijn vervaardigd dat het conform is met het goedgekeurde type en voldoet aan de voorschriften van punt 25. |
26.2. |
De instantie die de typegoedkeuring heeft verleend, kan op elk tijdstip de in elke productie-eenheid toegepaste methoden voor de controle van de conformiteit verifiëren. Deze verificaties vinden gewoonlijk om de twee jaar plaats. |
27. SANCTIES BIJ NON-CONFORMITEIT VAN DE PRODUCTIE
27.1. De krachtens dit reglement aan een voertuigtype verleende goedkeuring kan worden ingetrokken indien niet aan bovenvermelde voorschriften is voldaan of indien het voertuig de in bijlage 5 voorgeschreven test niet heeft doorstaan.
27.2. Indien een overeenkomstsluitende partij die dit reglement toepast een eerder verleende goedkeuring intrekt, stelt zij de andere overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen daarvan onmiddellijk in kennis door middel van een mededelingenformulier volgens het model in bijlage 3.
28. WIJZIGING EN UITBREIDING VAN DE GOEDKEURING VAN EEN VOERTUIGTYPE
28.1. Elke wijziging van het voertuigtype wordt meegedeeld aan de administratieve instantie die het voertuigtype heeft goedgekeurd. Deze instantie kan dan:
28.1.1. |
oordelen dat de wijzigingen waarschijnlijk geen noemenswaardig nadelig effect zullen hebben en dat het voertuig in ieder geval nog steeds aan de voorschriften voldoet; of |
28.1.2. |
de voor de uitvoering van de tests verantwoordelijke technische dienst om een aanvullend testrapport verzoeken. |
28.2. De overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, worden volgens de procedure van punt 24.3 op de hoogte gebracht van de bevestiging of weigering van de goedkeuring, waarbij de wijzigingen worden aangegeven.
28.3. De bevoegde instantie die de goedkeuring uitbreidt, kent aan die uitbreiding een volgnummer toe en stelt de andere partijen bij de Overeenkomst van 1958 die dit reglement toepassen daarvan in kennis door middel van een mededelingenformulier volgens het model in bijlage 3.
29. DEFINITIEVE STOPZETTING VAN DE PRODUCTIE
Indien de houder van de goedkeuring de productie van een krachtens dit reglement goedgekeurd voertuigtype volledig stopzet, stelt hij de instantie die de goedkeuring heeft verleend daarvan in kennis. Zodra deze instantie de kennisgeving heeft ontvangen, stelt zij de andere partijen bij de Overeenkomst van 1958 die dit reglement toepassen daarvan in kennis door middel van een mededelingenformulier volgens het model in bijlage 3.
30. NAAM EN ADRES VAN DE TECHNISCHE DIENSTEN DIE VOOR DE UITVOERING VAN DE GOEDKEURINGSTESTS VERANTWOORDELIJK ZIJN EN VAN DE ADMINISTRATIEVE INSTANTIES
De partijen bij de Overeenkomst van 1958 die dit reglement toepassen, delen het secretariaat van de Verenigde Naties de naam en het adres mee van de technische diensten die voor de uitvoering van goedkeuringstests verantwoordelijk zijn, en van de administratieve instanties die goedkeuring verlenen en waaraan de in andere landen afgegeven certificaten betreffende de goedkeuring en de uitbreiding, weigering of intrekking van de goedkeuring moeten worden toegezonden.
DEEL IV: OVERGANGSBEPALINGEN
31. OVERGANGSBEPALINGEN
31.1. Vanaf de officiële datum van inwerkingtreding van wijzigingenreeks 02:
a) |
mogen de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen niet weigeren goedkeuring te verlenen krachtens de delen I, II en III van dit reglement, zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 02; |
b) |
mogen de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen typen onderdelen of technische eenheden die krachtens deel I van dit reglement, zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 02, zijn goedgekeurd, niet weigeren; |
c) |
mogen de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen niet verbieden dat een voertuig wordt uitgerust met onderdelen of technische eenheden die krachtens de delen I en II van dit reglement, zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 02, zijn goedgekeurd. |
31.2. Tot 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van dit reglement, zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 02:
a) |
mogen de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen typen onderdelen en technische eenheden die krachtens deel I van dit reglement, zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 01, zijn goedgekeurd, niet weigeren; |
b) |
mogen de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen niet weigeren goedkeuring te verlenen voor typen onderdelen of technische eenheden die aan de voorschriften van deel I van dit reglement, zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 01, voldoen; |
c) |
mogen de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen geen uitbreiding weigeren van een goedkeuring voor typen onderdelen of technische eenheden die aan de voorschriften van deel I van dit reglement, zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 01, voldoen; |
d) |
moeten de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, blijven toestaan dat een voertuig wordt uitgerust met onderdelen of technische eenheden die krachtens de delen I en II van dit reglement, zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 01, zijn goedgekeurd. |
31.3. Vanaf 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van dit reglement, zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 02:
a) |
moeten de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen typen onderdelen en technische eenheden die niet aan de voorschriften van deel I van dit reglement, zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 02, voldoen, weigeren; |
b) |
mogen de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen alleen goedkeuring verlenen als het goed te keuren type onderdeel of technische eenheid aan de voorschriften van deel I van dit reglement, zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 02, voldoet; |
c) |
moeten de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, verbieden dat onderdelen of technische eenheden die niet aan de voorschriften van de delen I en II van dit reglement, zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 02, voldoen, worden gemonteerd; |
d) |
moeten de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen goedkeuringen voor typen onderdelen of technische eenheden als ongeldig beschouwen, tenzij zij aan de voorschriften van deel I van dit reglement, zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 02, voldoen. |
31.4. Tot 48 maanden na de datum van inwerkingtreding van dit reglement, zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 02:
a) |
moeten de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen goedkeuring blijven verlenen voor voertuigtypen die aan de voorschriften van deel III van dit reglement, zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 01, voldoen; |
b) |
moeten de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen de nationale of regionale typegoedkeuringen van voertuigen blijven aanvaarden die krachtens deel III van dit reglement, zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 01, zijn verleend. |
31.5. Vanaf 48 maanden na de datum van inwerkingtreding van dit reglement, zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 02:
a) |
mogen de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen alleen goedkeuring verlenen als het goed te keuren voertuigtype aan de voorschriften van deel III van dit reglement, zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 02, voldoet; |
b) |
moeten de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen de eerste nationale of regionale typegoedkeuring en de eerste nationale of regionale registratie (betreffende het voor de eerste maal in het verkeer brengen) weigeren van voertuigen die niet aan de voorschriften van deel III van dit reglement, zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 02, voldoen; |
c) |
moeten de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen goedkeuringen krachtens dit reglement als ongeldig beschouwen, tenzij zij betrekking hebben op voertuigtypen die aan de voorschriften van deel III van dit reglement, zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 02, voldoen. |
31.6. Onverminderd bovenstaande overgangsbepalingen zijn overeenkomstsluitende partijen waarbij de toepassing van dit reglement na de inwerkingtreding van de meest recente wijzigingenreeks van kracht wordt, niet verplicht goedkeuringen te accepteren die zijn verleend krachtens voorgaande wijzigingenreeksen bij dit reglement.
(1) Zoals gedefinieerd in bijlage 7 bij de Geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3) (document TRANS/WP.29/78/Rev.1/Amend.2, laatstelijk gewijzigd bij Amend.4).
(2) 1 voor Duitsland, 2 voor Frankrijk, 3 voor Italië, 4 voor Nederland, 5 voor Zweden, 6 voor België, 7 voor Hongarije, 8 voor Tsjechië, 9 voor Spanje, 10 voor Servië, 11 voor het Verenigd Koninkrijk, 12 voor Oostenrijk, 13 voor Luxemburg, 14 voor Zwitserland, 15 (niet gebruikt), 16 voor Noorwegen, 17 voor Finland, 18 voor Denemarken, 19 voor Roemenië, 20 voor Polen, 21 voor Portugal, 22 voor de Russische Federatie, 23 voor Griekenland, 24 voor Ierland, 25 voor Kroatië, 26 voor Slovenië, 27 voor Slowakije, 28 voor Belarus, 29 voor Estland, 30 (niet gebruikt), 31 voor Bosnië en Herzegovina, 32 voor Letland, 33 (niet gebruikt), 34 voor Bulgarije, 35 (niet gebruikt), 36 voor Litouwen, 37 voor Turkije, 38 (niet gebruikt), 39 voor Azerbeidzjan, 40 voor de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, 41 (niet gebruikt), 42 voor de Europese Gemeenschap (goedkeuring wordt verleend door de lidstaten door middel van hun respectieve ECE-symbool), 43 voor Japan, 44 (niet gebruikt), 45 voor Australië, 46 voor Oekraïne, 47 voor Zuid-Afrika, 48 voor Nieuw-Zeeland, 49 voor Cyprus, 50 voor Malta, 51 voor de Republiek Korea, 52 voor Maleisië, 53 voor Thailand, 54 en 55 niet gebruikt en 56 voor Montenegro. De daaropvolgende nummers zullen worden toegekend aan andere landen in de chronologische volgorde waarin zij de Overeenkomst betreffende het aannemen van eenvormige technische voorschriften die van toepassing zijn op voertuigen op wielen, uitrustingsstukken en onderdelen die in een voertuig op wielen kunnen worden gemonteerd of gebruikt en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van overeenkomstig deze voorschriften verleende goedkeuringen ratificeren of tot deze overeenkomst toetreden. De aldus toegekende nummers zullen door de secretaris-generaal van de Verenigde Naties aan de overeenkomstsluitende partijen worden meegedeeld.
(3) Vgl. voetnoot 2.
(4) Vgl. voetnoot 2.
BIJLAGE 1
MEDEDELING
(maximumformaat: A4 (210 × 297 mm))
BIJLAGE 2
MEDEDELING
(maximumformaat: A4 (210 × 297 mm))
BIJLAGE 3
MEDEDELING
(maximumformaat: A4 (210 × 297 mm))
BIJLAGE 4
OPSTELLING VAN GOEDKEURINGSMERKEN
Model A
(zie punten 6.4, 15.4 en 24.4 van dit reglement)
Bovenstaand goedkeuringsmerk, aangebracht op een voertuig of op een beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden, geeft aan dat het voertuigtype of het type beschermingsinrichting in kwestie, wat de bescherming aan de achterzijde tegen klemrijden bij botsingen betreft, in Nederland (E4) krachtens Reglement nr. 58 is goedgekeurd onder nummer 022439. De eerste twee cijfers van het goedkeuringsnummer geven aan dat de goedkeuring is verleend volgens de voorschriften van Reglement nr. 58, zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 02.
Model B
(zie punten 6.5, 15.5 en 24.5 van dit reglement)
Bovenstaand goedkeuringsmerk, aangebracht op een voertuig, geeft aan dat het voertuigtype in kwestie in Nederland (E4) krachtens de Reglementen nrs. 58 en 31 (1) is goedgekeurd. De goedkeuringsnummers geven aan dat, op de datum waarop deze goedkeuringen zijn verleend, in Reglement nr. 58 al wijzigingenreeks 02 was opgenomen en dat Reglement nr. 31 nog ongewijzigd was.
(1) Het laatste nummer dient alleen ter illustratie.
BIJLAGE 5
TESTVOORWAARDEN EN -PROCEDURES
1. TESTVOORWAARDEN VOOR BESCHERMINGSINRICHTINGEN AAN DE ACHTERZIJDE TEGEN KLEMRIJDEN
1.1 Op verzoek van de fabrikant kan de test worden uitgevoerd:
1.1.1 |
op een voertuigtype waarvoor de beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden is bestemd; in dit geval moet aan de voorwaarden van punt 2 zijn voldaan; of |
1.1.2 |
op een deel van het chassis van het voertuigtype waarvoor de beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden is bestemd; dit deel moet representatief zijn voor het voertuigtype in kwestie; of |
1.1.3 |
op een vaste testbank. |
1.2 In de in de punten 1.1.2 en 1.1.3 van deze bijlage bedoelde gevallen moeten de delen die worden gebruikt om de beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden op het voertuigchassis of op de vaste testbank te bevestigen, gelijkwaardig zijn aan de delen waarmee de beschermingsinrichting op het voertuig is geïnstalleerd.
1.3 Op verzoek van de fabrikant en voor zover de technische dienst hiermee instemt, mag de in punt 3 beschreven testprocedure door berekeningen worden gesimuleerd.
2. TESTVOORWAARDEN VOOR VOERTUIGEN
2.1 Het voertuig moet stilstaan op een horizontaal, vlak, stijf en glad oppervlak.
2.2 De voorwielen moeten in de rechtuitstand staan.
2.3 De banden moeten de door de voertuigfabrikant aanbevolen spanning hebben.
2.4 Indien dit nodig is om de in punt 3.1 van deze bijlage vermelde testkrachten te bereiken, mag het voertuig op om het even welke wijze worden vastgezet, voor zover deze wijze door de voertuigfabrikant is gespecificeerd.
2.5 Voertuigen die met een hydropneumatische, hydraulische of pneumatische ophanging zijn uitgerust of van een inrichting voor automatische niveauregeling naar gelang van de belading zijn voorzien, moeten worden getest met die ophanging of niveauregeling in de normale rijklare stand zoals aangegeven door de fabrikant.
3. TESTPROCEDURE
3.1 Aan de hand van geschikte meetdoorns moet worden nagegaan of aan de voorschriften van de punten 7.3 en 25.6 van dit reglement is voldaan; de in de punten 3.1.1 en 3.1.2 van deze bijlage voorgeschreven testkrachten moeten afzonderlijk en achtereenvolgens worden uitgeoefend op een maximaal 250 mm hoog (de exacte hoogte moet door de fabrikant worden aangegeven) en maximaal 200 mm breed oppervlak waarvan de verticale randen een krommingsgraad van 5 ± 1 mm vertonen. De afstand van het centrum van het oppervlak tot de grond moet door de fabrikant worden bepaald binnen de horizontale grenzen van de inrichting. Als de test op een voertuig wordt uitgevoerd, mag de bodemvrijheid echter niet meer dan 600 mm bedragen als het voertuig onbeladen is. De fabrikant mag aangeven in welke volgorde deze krachten moeten worden uitgeoefend.
3.1.1 Op twee punten die symmetrisch gelegen zijn ten opzichte van de middellijn van de inrichting of het voertuig, al naar gelang van het geval, en die zich op een afstand van minstens 700 mm en hoogstens 1 m van elkaar bevinden, wordt de kleinste van de volgende twee krachten uitgeoefend: 100 kN of 50 % van de door de maximummassa van het voertuig gegenereerde kracht. De exacte plaats van de punten waarop de kracht moet worden uitgeoefend, wordt door de fabrikant gespecificeerd.
3.1.2 In de in de punten 1.1.1 en 1.1.2 van deze bijlage bedoelde gevallen wordt op twee punten die zich op een afstand van 300 ± 25 mm bevinden van de langsvlakken die raken aan de buitenranden van de wielen van de achteras en op een derde punt dat gelegen is in het middenlangsvlak van het voertuig en op de lijn die deze twee punten verbindt, de kleinste van de volgende twee horizontale krachten uitgeoefend: 50 kN of 25 % van de door de maximummassa van het voertuig gegenereerde kracht.
3.1.3 In de in punt 1.1.3 van deze bijlage bedoelde gevallen wordt achtereenvolgens op twee punten die vrij door de fabrikant van de beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden mogen worden gekozen en op een derde punt dat gelegen is in het middenlangsvlak van het voertuig en op de lijn die deze twee punten verbindt, de kleinste van de volgende twee horizontale krachten uitgeoefend: 50 kN of 25 % van de kracht die wordt gegenereerd door de maximummassa van het voertuig waarvoor de inrichting is bestemd.
3.2 Vervangende punten van krachtuitoefening
Als de in punt 3.1 beschreven punten zich bevinden binnen het gebied waar de inrichting tegen klemrijden onderbroken is, als bedoeld in punt 7.4 of 25.8 van dit reglement, worden de testkrachten op vervangende punten uitgeoefend, namelijk:
3.2.1 |
voor het voorschrift van punt 3.1.1: op de horizontale middellijn en binnen 50 mm van elke verticale rand die het dichtst bij de in dat punt beschreven punten van krachtuitoefening gelegen is, en |
3.2.2 |
voor het voorschrift van punt 3.1.2: op de snijlijn van de horizontale en verticale middellijnen van elk deel dat het verst verwijderd is van de verticale middellijn van de inrichting of het voertuig, al naar gelang van het geval. Deze punten mogen niet meer dan 325 mm verwijderd zijn van de langsvlakken die raken aan de buitenrand van de wielen van de achteras. |