ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 201

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

51e jaargang
30 juli 2008


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 733/2008 van de Raad van 15 juli 2008 betreffende de voorwaarden voor de invoer van landbouwproducten van oorsprong uit derde landen ingevolge het ongeluk in de kerncentrale van Tsjernobyl (Gecodificeerde versie)

1

 

*

Verordening (EG) nr. 734/2008 van de Raad van 15 juli 2008 betreffende de bescherming van kwetsbare mariene ecosystemen in volle zee tegen de nadelige effecten van bodemvistuig

8

 

 

Verordening (EG) nr. 735/2008 van de Commissie van 29 juli 2008 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

14

 

*

Verordening (EG) nr. 736/2008 van de Commissie van 22 juli 2008 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die visserijproducten produceren, verwerken en afzetten

16

 

*

Verordening (EG) nr. 737/2008 van de Commissie van 28 juli 2008 tot aanwijzing van de communautaire referentielaboratoria voor ziekten bij schaaldieren, rabiës en rundertuberculose, tot vaststelling van aanvullende verantwoordelijkheden en taken van de communautaire referentielaboratoria voor rabiës en rundertuberculose en tot wijziging van bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad

29

 

*

Verordening (EG) nr. 738/2008 van de Commissie van 28 juli 2008 houdende twaalfde wijziging van Verordening (EG) nr. 1763/2004 tot vaststelling van bepaalde beperkende maatregelen ter ondersteuning van de daadwerkelijke uitvoering van het mandaat van het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië (ICTY)

33

 

*

Verordening (EG) nr. 739/2008 van de Commissie van 28 juli 2008 tot vaststelling van een verbod op de visserij op zeebrasem in ICES-deelgebieden VI, VII en VIII (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen) voor vaartuigen die de vlag van een lidstaat, met uitzondering van Spanje, Frankrijk, Ierland en het Verenigd Koninkrijk, voeren

34

 

*

Verordening (EG) nr. 740/2008 van de Commissie van 29 juli 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1418/2007 wat de te volgen procedures betreft voor de uitvoer van afvalstoffen naar bepaalde landen ( 1 )

36

 

 

Verordening (EG) nr. 741/2008 van de Commissie van 29 juli 2008 betreffende de afgifte van invoercertificaten voor aanvragen die zijn ingediend voor de periode van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009 in het kader van het bij Verordening (EG) nr. 996/97 geopende tariefcontingent voor bevroren omlopen van runderen

45

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2008/81/EG van de Commissie van 29 juli 2008 tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad teneinde difenacum als werkzame stof in bijlage I bij die richtlijn op te nemen ( 1 )

46

 

 

DOOR HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD GEZAMENLIJK AANGENOMEN BESLUITEN

 

*

Beschikking nr. 742/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende de deelneming van de Gemeenschap aan een door verscheidene lidstaten opgezette onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma dat de levenskwaliteit van ouderen beoogt te verbeteren door middel van het gebruik van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën ( 1 )

49

 

*

Beschikking nr. 743/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende de deelneming door de Gemeenschap aan een door verscheidene lidstaten opgezet programma voor onderzoek en ontwikkeling dat gericht is op de ondersteuning van onderzoek en ontwikkeling verrichtende kleine en middelgrote ondernemingen ( 1 )

58

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Raad

 

 

2008/624/EG

 

*

Besluit van de Raad van 8 juli 2008 houdende benoeming van vier Franse leden en vier Franse plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s

68

 

 

BESLUITEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

 

*

Reglement nr. 30 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme voorschriften voor de goedkeuring van luchtbanden voor motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan

70

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

30.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 201/1


VERORDENING (EG) Nr. 733/2008 VAN DE RAAD

van 15 juli 2008

betreffende de voorwaarden voor de invoer van landbouwproducten van oorsprong uit derde landen ingevolge het ongeluk in de kerncentrale van Tsjernobyl

(Gecodificeerde versie)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 133,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EEG) nr. 737/90 van de Raad van 22 maart 1990 betreffende de voorwaarden voor de invoer van landbouwproducten van oorsprong uit derde landen ingevolge het ongeluk in de kerncentrale van Tsjernobyl (1) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (2). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze verordening te worden overgegaan.

(2)

Ten gevolge van het ongeluk in de kerncentrale van Tsjernobyl op 26 april 1986 zijn aanzienlijke hoeveelheden radioactieve stoffen in de atmosfeer gekomen.

(3)

Onverminderd het gebruik — dat wellicht in de toekomst indien nodig daarvan gemaakt wordt — van het bepaalde in Verordening (Euratom) nr. 3954/87 van de Raad van 22 december 1987 tot vaststelling van maximaal toelaatbare niveaus van radioactieve besmetting van levensmiddelen en diervoeders ten gevolge van een nucleair ongeval of ander stralingsgevaar (3), dient de Gemeenschap erop toe te zien dat, voor wat betreft de specifieke gevolgen van het ongeval van Tsjernobyl, voor menselijke voeding bestemde landbouwproducten en verwerkte landbouwproducten die besmet zouden kunnen zijn, slechts in de Gemeenschap worden binnengebracht volgens gemeenschappelijke regels.

(4)

Die gemeenschappelijke regels dienen de gezondheid van de consument te waarborgen, dienen de eenheid van de markt in stand te houden zonder de handel tussen de Gemeenschap en de derde landen onnodig te belemmeren en dienen verleggingen van het handelsverkeer te voorkomen.

(5)

De naleving van de maximale toleranties dient nog steeds op passende wijze te worden gecontroleerd en bij niet-naleving kan een invoerverbod worden opgelegd.

(6)

De radioactieve besmetting van vele landbouwproducten is verminderd en zal blijven verminderen tot op niveaus die vóór het ongeluk in Tsjernobyl bestonden. Derhalve dient een procedure te worden vastgesteld om dergelijke producten van het toepassingsgebied van deze verordening uit te sluiten.

(7)

Aangezien deze verordening voor alle voor menselijke voeding bestemde landbouwproducten en verwerkte landbouwproducten geldt, is er geen aanleiding in dit geval de in artikel 14 van Richtlijn 2004/68/EG van de Raad van 26 april 2004 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer in en de doorvoer via de Gemeenschap van bepaalde levende hoefdieren (4) vastgestelde procedure toe te passen.

(8)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (5),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Deze verordening is van toepassing op de producten van oorsprong uit derde landen bedoeld in:

a)

bijlage I bij het Verdrag,

b)

Verordening (EG) nr. 1667/2006 van de Raad van 7 november 2006 betreffende glucose en lactose (6);

c)

Verordening (EEG) nr. 2783/75 van de Raad van 29 oktober 1975 betreffende een gemeenschappelijke regeling van het handelsverkeer voor ovoalbumine en lactoalbumine (7);

d)

Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad van 6 december 1993 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen (8).

Artikel 2

1.   Onverminderd de andere van kracht zijnde bepalingen wordt het in het vrije verkeer brengen van de in artikel 1 bedoelde producten afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat zij aan de in lid 2 van dit artikel vastgestelde maximale toleranties voldoen.

2.   De gecumuleerde maximale radioactiviteit van cesium 134 en 137 mag niet meer bedragen dan (9):

a)

370 Bq/kg voor in bijlage II opgesomde melk en melkproducten, alsmede voor voedingsmiddelen bestemd voor de bijzondere voeding van zuigelingen gedurende de eerste vier tot zes maanden van hun leven, die op zichzelf voldoen aan de behoeften aan voeding van deze groep personen en die voor de kleinhandel zijn verpakt in duidelijk geïdentificeerde verpakkingen en geëtiketteerd als bereidingen voor zuigelingen;

b)

600 Bq/kg voor alle andere betroken producten.

Artikel 3

1.   De lidstaten verrichten controles op de naleving van de in artikel 2, lid 2, gestelde maximale toleranties ten aanzien van de in artikel 1 bedoelde producten met inachtneming van de besmettingsgraad van het land van oorsprong.

De controles kunnen ook het voorleggen van uitvoercertificaten met zich brengen.

Al naar gelang van de uitkomst van de controles nemen de lidstaten de vereiste maatregelen voor de toepassing van artikel 2, lid 1, daarbij inbegrepen het verbod van het in het vrije verkeer brengen, per geval of in het algemeen voor een bepaald product.

2.   Elke lidstaat verstrekt de Commissie alle informatie inzake de toepassing van deze verordening en deelt haar met name de gevallen mee waarin de maximale toleranties niet werden nageleefd.

De Commissie geeft deze informatie door aan de overige lidstaten.

3.   Wanneer gevallen worden geconstateerd waarin de maximale toleranties herhaaldelijk niet werden nageleefd, kunnen overeenkomstig de in artikel 5, lid 2, bedoelde procedure de noodzakelijke maatregelen worden genomen.

Deze maatregelen kunnen gaan tot een verbod op de invoer van producten van oorsprong uit het betrokken derde land.

Artikel 4

De uitvoeringsbepalingen van deze verordening alsmede de eventuele wijzigingen in de lijst van de in bijlage I opgesomde producten en in de lijst van de van deze verordening uitgesloten producten worden vastgesteld volgens de in artikel 5, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 5

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op één maand.

Artikel 6

Verordening (EEG) nr. 737/90, zoals gewijzigd bij de in bijlage III vermelde verordeningen, wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IV.

Artikel 7

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij verstrijkt:

a)

op 31 maart 2010, behalve indien de Raad vóór deze datum een andersluidend besluit neemt, met name indien de lijst van uitgesloten producten, bedoeld in artikel 4, alle voor menselijke consumptie geschikte producten omvat waarop deze verordening van toepassing is;

b)

zodra de in artikel 2, lid 1, van Verordening (Euratom) nr. 3954/87 bedoelde verordening van de Commissie in werking is getreden, indien zulks vóór 31 maart 2010 geschiedt.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 juli 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

M. BARNIER


(1)  PB L 82 van 29.3.1990, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).

(2)  Zie bijlage III.

(3)  PB L 371 van 30.12.1987, blz. 11. Verordening gewijzigd bij Verordening (Euratom) nr. 2218/89 (PB L 211 van 22.7.1989, blz. 1).

(4)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 321; gerectificeerd in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 128.

(5)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(6)  PB L 312 van 11.11.2006, blz. 1.

(7)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 104. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2916/95 van de Commissie (PB L 305 van 19.12.1995, blz. 49).

(8)  PB L 318 van 20.12.1993, blz. 18. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2580/2000 (PB L 298 van 25.11.2000, blz. 5).

(9)  Het niveau dat geldt voor geconcentreerde of gedehydreerde producten wordt berekend op de grondslag van het gereconstrueerde product gereed voor gebruik.


BIJLAGE I

Voor menselijke consumptie ongeschikte producten

GN-code

Omschrijving

ex 0101 10 10

ex 0101 90 19

Racepaarden

ex 0106

Andere (levende dieren, met uitzondering van tamme konijnen en duiven, niet voor menselijke consumptie)

0301 10

Levende siervissen

0408 11 20

0408 19 20

0408 91 20

0408 99 20

Vogeleieren uit de schaal en eigeel, ongeschikt voor menselijke consumptie (1)

ex 0504 00 00

Darmen, blazen en magen, van dieren, in hun geheel of in stukken, niet eetbaar, andere dan die van vissen

0511 10 00

ex 0511 91 90

0511 99

Producten van dierlijke oorsprong, elders genoemd noch elders onder begrepen, met uitzondering van eetbaar bloed van dieren; dode dieren van de soorten bedoeld bij de hoofdstukken 1 en 3, niet geschikt voor menselijke consumptie

ex 0713

Gedroogde zaden van peulgroenten, ook indien gepeld (bijvoorbeeld spliterwten), voor zaaidoeleinden

1001 90 10

Spelt, bestemd voor zaaidoeleinden (1)

1005 10 11

1005 10 13

1005 10 15

1005 10 19

Maïshybriden, bestemd voor zaaidoeleinden (1)

1006 10 10

Rijst, bestemd voor zaaidoeleinden (1)

1007 00 10

Sorghohybriden, bestemd voor zaaidoeleinden (1)

1201 00 10

1202 10 10

1204 00 10

1205 10 10

1206 00 10

1207 20 10

1207 40 10

1207 50 10

1207 91 10

1207 99 15

Oliehoudende zaden en vruchten, ook indien gebroken, bestemd voor zaaidoeleinden (1)

1209

Zaaigoed, sporen daaronder begrepen geschikt voor zaaidoeleinden

1501 00 11

Reuzel en ander varkensvet, bestemd voor ander industrieel gebruik dan voor de vervaardiging van producten voor menselijke consumptie (1)

1502 00 10

Rund-, schape- of geitevet, andere dan die van post 1503, bestemd voor ander industrieel gebruik dan voor de vervaardiging van producten voor menselijke consumptie (1)

1503 00 11

Varkensstearine en oleostearine, bestemd voor industrieel gebruik (1)

1503 00 30

Talkolie, bestemd voor ander industrieel gebruik dan voor de vervaardiging van producten voor menselijke consumptie (1)

1505 00

Wolvet en daaruit verkregen vetstoffen, lanoline daaronder begrepen

1507 10 10

1507 90 10

Sojaolie en fracties daarvan, ook indien geraffineerd, doch niet chemisch gewijzigd, voor ander technisch of industrieel gebruik dan voor de vervaardiging van producten voor menselijke consumptie (1)

1508 10 10

1508 90 10

Grondnotenolie en fracties daarvan, ook indien geraffineerd, doch niet chemisch gewijzigd, voor ander technisch of industrieel gebruik dan voor de vervaardiging van producten voor menselijke consumptie (1)

1511 10 10

Ruwe palmolie en fracties daarvan, ook indien geraffineerd, doch niet chemisch gewijzigd, voor ander technisch of industrieel gebruik dan voor de vervaardiging van producten voor menselijke consumptie (1)

1511 90 91

1512 11 10

1512 19 10

1512 21 10

1512 29 10

1513 11 10

1513 19 30

1513 21 10

1513 29 30

1514 11 10

1514 19 10

1514 91 10

1514 99 10

1515 19 10

1515 21 10

1515 29 10

1515 50 11

1515 50 91

1515 90 21

1515 90 31

1515 90 40

1515 90 60

1516 20 95

Andere olie voor ander technisch of industrieel gebruik dan voor de vervaardiging van producten voor menselijke consumptie (1)

1515 30 10

Ricinusolie en fracties daarvan, bestemd voor de vervaardiging van aminoundekaanzuur hetwelk is bestemd voor de vervaardiging van synthetische textielvezels en van kunststof (1)

1515 90 11

Tungolie, jojoba en oiticicaolie; myricawas en japanwas; fracties van deze producten

1518 00 31

1518 00 39

Mengsels van plantaardige oliën, vloeibaar, voor ander technisch of industrieel gebruik dan voor de vervaardiging van producten voor menselijke consumptie (1)

2207 20 00

Ethylalcohol en gedistilleerde dranken, gedenatureerd, ongeacht het gehalte

3824 10 00

Bereide bindmiddelen voor gietvormen of voor gietkernen

4501

Natuurkurk, ruw of eenvoudig bewerkt; kurkafval; gebroken of gemalen kurk

5301 10 00

5301 21 00

5301 29 00

Vlas, ruw of bewerkt, doch niet gesponnen

5302

Hennep (Cannabis sativa L.), ruw of bewerkt, doch niet gesponnen; werk en afval (afval van garen en rafelingen daaronder begrepen), van hennep

ex hoofdstuk 6

Levende bomen en andere planten; bollen, wortels en dergelijke, afgesneden bloemen en bloemstukken voor versiering, uitgezonderd cichoreiplanten en -wortels van onderverdeling 0601 20 10


(1)  Indeling onder deze onderverdeling is onderworpen aan de voorwaarden en bepalingen, vastgesteld bij de op dit gebied geldende communautaire bepalingen.


BIJLAGE II

Melk en zuivelproducten waarvoor een maximaal toelaatbaar niveau van 370 Bq/kg geldt

GN-codes

0401

0402

0403 10 11 tot en met 0403 10 39

0403 90 11 tot en met 0403 90 69

0404


BIJLAGE III

Ingetrokken verordening met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

Verordening (EEG) nr. 737/90 van de Raad

(PB L 82 van 29.3.1990, blz. 1)

 

Verordening (EG) nr. 686/95 van de Raad

(PB L 71 van 31.3.1995, blz. 15)

 

Verordening (EG) nr. 616/2000 van de Raad

(PB L 75 van 24.3.2000, blz. 1)

 

Verordening (EG) nr. 806/2003 van de Raad

(PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1)

Uitsluitend punt 7 van bijlage III


BIJLAGE IV

Concordantietabel

Verordening (EEG) nr. 737/90

De onderhavige verordening

Artikel 1, aanhef

Artikel 1, aanhef

Artikel 1, eerste streepje

Artikel 1, onder a)

Artikel 1, tweede streepje

Artikel 1, onder b)

Artikel 1, derde streepje

Artikel 1, onder c)

Artikel 1, vierde streepje

Artikel 1, onder d)

Artikel 1, vijfde streepje

Artikel 2

Artikel 2, lid 1

Artikel 3, eerste aanhef

Artikel 3, tweede aanhef

Artikel 2, lid 2, aanhef

Artikel 3, eerste en tweede streepje

Artikel 2, lid 2,onder a) en b)

Artikel 4, lid 1, eerste, tweede en derde zin

Artikel 3, lid 1, eerste, tweede en derde alinea

Artikel 4, lid 2, eerste en tweede zin

Artikel 3, lid 2, eerste en tweede alinea

Artikel 5, eerste en tweede zin

Artikel 3, lid 3, eerste en tweede alinea

Artikel 6

Artikel 4

Artikel 7, leden 1 en 2

Artikel 5, leden 1 en 2

Artikel 7, lid 3

Artikel 6

Artikel 8, eerste alinea

Artikel 7, eerste alinea

Artikel 8, tweede alinea, aanhef

Artikel 8, tweede alinea, aanhef

Artikel 8, tweede alinea, punt 1

Artikel 8, tweede alinea, onder a)

Artikel 8, tweede alinea, punt 2

Artikel 8, tweede alinea, onder b)

Bijlage I

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage II

Bijlage III

Bijlage IV


30.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 201/8


VERORDENING (EG) Nr. 734/2008 VAN DE RAAD

van 15 juli 2008

betreffende de bescherming van kwetsbare mariene ecosystemen in volle zee tegen de nadelige effecten van bodemvistuig

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Gemeenschap is verdragsluitende partij bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee en de Overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden. Op grond van deze internationale instrumenten hebben de landen de plicht om samen te werken op het gebied van de instandhouding van de levende rijkdommen van de volle zee, en moet deze samenwerking rechtstreeks door de landen tot stand worden gebracht of via passende subregionale of regionale organisaties of regelingen voor visserijbeheer.

(2)

Het ontbreken van een regionale organisatie of regeling voor visserijbeheer ontheft de landen niet van hun verplichting uit hoofde van het recht van de zee om ten aanzien van hun onderdanen de maatregelen te nemen die nodig zijn voor de instandhouding van de levende rijkdommen van de volle zee, inclusief de bescherming van kwetsbare mariene ecosystemen tegen de schadelijke effecten van visserijactiviteiten.

(3)

In artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (2) is bepaald dat in het gemeenschappelijk visserijbeleid de voorzorgsaanpak moet worden toegepast bij het nemen van maatregelen die erop gericht zijn het effect van visserijactiviteiten op de mariene ecosystemen zo gering mogelijk te houden. In artikel 7 van diezelfde verordening is bepaald dat de Commissie, op gemotiveerd verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, kan beslissen over noodmaatregelen indien er bewijs is van een onmiddellijke actie vereisende, ernstige bedreiging voor de instandhouding van levende aquatische hulpbronnen of voor het mariene ecosysteem als gevolg van visserijactiviteiten.

(4)

De Gemeenschap zet zich in voor de instandhouding van mariene ecosystemen zoals riffen, onderzeese bergen, diepzeekoralen, warmwaterkraters en sponsriffen. Er is overvloedig wetenschappelijk materiaal voorhanden waaruit blijkt dat de integriteit van deze ecosystemen wordt bedreigd door visserijactiviteiten waarbij bodemvistuig wordt gebruikt. De Gemeenschap heeft reeds maatregelen vastgesteld om bodemvisserij te verbieden in communautaire wateren waar dergelijke ecosystemen voorkomen. Voorts was zij actief betrokken bij de aanneming van soortgelijke maatregelen voor de volle zee op bevoegdheidsgebieden van alle bestaande regionale organisaties voor visserijbeheer die gemachtigd zijn om de bodemvisserij te regelen. Zij heeft ook actief bijgedragen aan de oprichting van nieuwe organisaties of regelingen om via passende regionale instandhoudings- en beheersregelingen op visserijgebied alle oceanen van de wereld te bestrijken. Op een aantal gebieden in volle zee stuit de oprichting van een dergelijke organisatie evenwel op aanzienlijke moeilijkheden.

(5)

Bij Resolutie 61/105 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, die op 8 december 2006 is aangenomen, is de internationale gemeenschap het erover eens geworden dat dringend maatregelen moeten worden getroffen om kwetsbare mariene ecosystemen tegen de destructieve effecten van bodemvisserijactiviteiten te beschermen door middel van een strenge regulering van deze activiteiten door regionale organisaties of regelingen voor visserijbeheer of door vlaggenstaten ten aanzien van hun vaartuigen die actief zijn in gebieden waar dergelijke organisaties of regelingen niet bestaan.

De Algemene Vergadering heeft aanbevelingen gedaan voor het soort maatregelen dat hiertoe moet worden vastgesteld. De werkzaamheden in de FAO om in het kader van de gedragscode voor een verantwoorde visserij internationale richtsnoeren op te stellen voor het beheer van deze visserijactiviteiten is voorts van zeer groot belang voor de opzet en aanneming van dergelijke maatregelen, alsmede voor de uitvoering daarvan door de lidstaten.

(6)

De Gemeenschap beschikt over een omvangrijke vloot die bodemvisserijactiviteiten uitoefent in gebieden die niet worden gereguleerd door een regionale visserijbeheersorganisatie of -regeling met jurisdictie voor dergelijke visserijactiviteiten, en waar de oprichting van een dergelijke organisatie of regeling niet op korte termijn te verwachten valt. Onverminderd de permanente inspanningen om deze resterende leemten in het internationale governancesysteem inzake visserij op te vullen, moet de Gemeenschap haar verplichtingen uit hoofde van het recht van de zee nakomen met betrekking tot de instandhouding van de mariene levende rijkdommen in deze gebieden en derhalve passende maatregelen voor deze vloten vaststellen. Hierbij moet de Gemeenschap handelen in overeenstemming met de door de Algemene Vergadering bij Resolutie 61/105 gegeven aanbevelingen.

(7)

Een essentieel punt in de aanbevelingen van de Algemene Vergadering zijn maatregelen „… om op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke informatie te beoordelen of individuele bodemvisserijactiviteiten significant nadelige effecten zouden hebben op kwetsbare mariene ecosystemen, en als dat zo blijkt te zijn, ervoor te zorgen dat deze activiteiten zo worden beheerd dat zij dergelijke effecten niet hebben, of dat zij worden verboden”.

(8)

De uitvoering van die aanbeveling impliceert dat de betrokken vissersvaartuigen mogen vissen met een speciaal visdocument dat wordt afgegeven overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1627/94 van de Raad van 27 juni 1994 tot vaststelling van algemene bepalingen inzake speciale visdocumenten (3) en Verordening (EG) nr. 2943/95 van de Commissie van 20 december 1995 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1627/94 van de Raad tot vaststelling van algemene bepalingen inzake speciale visdocumenten. (4) Bovendien moeten de afgifte en de geldigheid van deze documenten afhankelijk worden gesteld van specifieke voorwaarden die garanderen dat het effect van de toegestane visserijactiviteiten naar behoren is beoordeeld en dat de visserijactiviteiten in overeenstemming zijn met deze effectbeoordeling.

(9)

De uitvoering van de aanbevelingen van de Algemene Vergadering vereist ook controlemaatregelen ter zake om de naleving van de voorwaarden voor de afgifte van de documenten te garanderen. Het betreft onder andere de aanwezigheid van waarnemers aan boord en specifieke bepalingen inzake het satellietvolgsysteem voor vaartuigen voor het geval dat het systeem defect of anderszins gestoord is, bovenop die van Verordening (EG) nr. 2244/2003 van de Commissie van 18 december 2003 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake satellietvolgsystemen (VMS) (5).

(10)

De identificatie van kwetsbare mariene ecosystemen in gebieden die niet worden geregeld door een regionale organisatie voor visserijbeheer, is volop aan de gang en de wetenschappelijke informatie hierover is relatief beperkt. Daarom is het dringend noodzakelijk het gebruik van bodemvistuig te verbieden in zones waar niet een passend wetenschappelijk onderzoek is ingesteld met betrekking tot de risico’s van de wezenlijke schade die dergelijke visserijactiviteiten kunnen hebben op kwetsbare mariene ecosystemen.

(11)

Niet-inachtneming van bepaalde voorwaarden zoals die inzake onderzochte zones, het satellietvolgsysteem en de verplaatsing van activiteiten wanneer onverwachts een kwetsbaar marien ecosysteem wordt aangetroffen, kan onherstelbare schade tot gevolg hebben en behoort derhalve te worden opgenomen in de lijst van ernstige inbreuken in de zin van Verordening (EG) nr. 1447/1999 van de Raad van 24 juni 1999 tot vaststelling van een lijst van gedragingen die een ernstige inbreuk vormen op de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid (6).

(12)

De bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens is geregeld bij Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (7), welke verordening volledig van toepassing is op de verwerking van persoonsgegevens voor de doeleinden van de onderhavige verordening, in het bijzonder ten aanzien van de rechten van de betrokkenen op het gebied van de toegang tot en de rectificatie, afscherming en wissing van gegevens en de kennisgeving van deze laatste handelingen aan derden, welke rechten derhalve niet nader zijn uitgewerkt in de onderhavige verordening,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Werkingssfeer

1.   Deze verordening is van toepassing op communautaire vissersvaartuigen die in volle zee visserijactiviteiten met bodemvistuig uitoefenen.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op communautaire vissersvaartuigen die actief zijn in gebieden:

a)

die vallen onder de verantwoordelijkheid van een regionale organisatie of regeling voor visserijbeheer met jurisdictie tot regulering van dergelijke visserijactiviteiten;

b)

waarvoor momenteel een regionale organisatie voor visserijbeheer wordt opgericht, als de betrokkene partijen overgangsmaatregelen zijn overeengekomen om kwetsbare mariene ecosystemen te beschermen tegen de destructieve effecten van het gebruik van bodemvistuig.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

„marien ecosysteem”: een dynamisch complex van levensgemeenschappen van planten, dieren en micro-organismen en hun niet-levende omgeving die met hun wisselwerkingen een functionele eenheid vormen;

b)

„kwetsbaar marien ecosysteem”: een marien ecosysteem waarvan de integriteit (d.w.z. de structuur of functie van het ecosysteem) volgens de beste beschikbare wetenschappelijke informatie en het voorzorgsbeginsel, bedreigd wordt door significante nadelige effecten als gevolg van fysiek contact met bodemvistuig tijdens normale visserijactiviteiten, zoals riffen, onderzeese bergen, warmwaterkraters, koudwaterkoralen en koudwatersponsriffen. De meest kwetsbare ecosystemen zijn die systemen die snel verstoord worden en zeer langzaam of nooit meer herstellen;

c)

„significante nadelige effecten”: effecten (afzonderlijk, gecombineerd of cumulatief bezien) die de integriteit van een ecosysteem zodanig aantasten dat de getroffen bestanden zich niet kunnen vernieuwen en de natuurlijke langetermijnproductiviteit van habitats aangetast wordt, of dat er een significant verlies aan soorten rijkdom, habitats of typen gemeenschappen plaatsvindt dat niet alleen maar tijdelijk is;

d)

„bodemvistuig”: vistuig dat bij normale visserijactiviteiten gebruikt wordt en in contact komt met de zeebodem, zoals bodemtrawls, dreggen, geankerde kieuwnetten, grondbeugen, korven en vallen.

Artikel 3

Speciaal visdocument

1.   Voor de uitoefening van de in artikel 1, lid 1, bedoelde visserijactiviteiten moeten communautaire vissersvaartuigen over een speciaal visdocument beschikken.

2.   Het speciaal visdocument wordt afgegeven overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1627/94, onder de bij de onderhavige verordening vastgestelde voorwaarden.

Artikel 4

Voorwaarden inzake de afgifte

1.   Aanvragen voor een speciaal visdocument in de zin van artikel 3, lid 1, gaan vergezeld van een gedetailleerd visserijplan waarin met name het volgende wordt vermeld:

a)

de geplande locatie van de activiteiten;

b)

de doelsoorten;

c)

de gebruikte soorten vistuig en de diepte waarop die worden gebruikt, en

d)

de configuratie van het bathymetrische profiel van de zeebodem op de visgronden waar de activiteiten zijn gepland, voor zover deze informatie niet reeds beschikbaar is voor de bevoegde autoriteiten van de betreffende vlaggestaat.

2.   De bevoegde autoriteiten geven een speciaal visdocument af wanneer uit een beoordeling van de potentiële effecten van de geplande visserijactiviteiten van de vaartuigen kan worden geconcludeerd dat deze activiteiten wellicht geen significante nadelige effecten op kwetsbare mariene ecosystemen zullen hebben.

3.   Voor de uitvoering van de in lid 2 bedoelde effectbeoordeling baseren de bevoegde autoriteiten zich op de beste beschikbare wetenschappelijke en technische informatie over de locatie van kwetsbare mariene ecosystemen in de gebieden waar de betrokken vissersvaartuigen voornemens zijn te vissen. Deze informatie bevat, voor zover deze voorhanden zijn, wetenschappelijke gegevens op basis waarvan de vermoedelijke aanwezigheid van dergelijke ecosystemen kan worden ingeschat. De beoordeling omvat de relevante elementen van een onafhankelijke wetenschappelijke toetsing door vakgenoten.

4.   Bij de evaluatie van het risico van significante nadelige effecten op kwetsbare mariene ecosystemen die uitgevoerd wordt in het kader van de in lid 2 bedoelde effectbeoordeling wordt, waar nodig, rekening gehouden met de uiteenlopende omstandigheden in gebieden waar visserijactiviteiten met bodemvistuig een gevestigde praktijk is, en in gebieden waar dergelijke visserijactiviteiten niet of slechts sporadisch hebben plaatsgevonden.

5.   Bij de in lid 2 bedoelde effectbeoordeling passen de bevoegde autoriteiten voorzorgscriteria toe. Bij twijfel over de ernst van de nadelige effecten gaan zij ervan uit dat de vermoedelijke nadelige effecten die uit het verstrekte wetenschappelijke advies naar voren komen, significant zijn.

6.   Wanneer uit de effectbeoordeling zou blijken dat de overeenkomstig het ingediende visserijplan uitgevoerde activiteiten significante nadelige effecten op kwetsbare mariene ecosystemen zouden kunnen hebben, preciseren de bevoegde autoriteiten de beoordeelde risico’s en geven zij de aanvrager de gelegenheid het visserijplan te wijzigen om deze risico’s te voorkomen. Wordt het plan niet gewijzigd, dan wordt het aangevraagde speciaal visdocument niet afgegeven.

Artikel 5

Voorwaarden voor de geldigheid

1.   In het in artikel 3, lid 1, bedoelde speciaal visdocument wordt expliciet vermeld dat de krachtens het document uitgevoerde visserijactiviteiten te allen tijde in overeenstemming moeten zijn met het overeenkomstig artikel 4, lid 1, ingediende visserijplan.

2.   Wanneer het ingediende plan door omstandigheden buiten de wil van de voor de activiteiten verantwoordelijke persoon moet worden gewijzigd, stelt deze persoon de bevoegde autoriteiten daarvan onverwijld in kennis, met vermelding van de voorgenomen wijzigingen. De bevoegde autoriteiten bestuderen deze wijzigingen en keuren deze niet goed wanneer zij een verplaatsing van de activiteiten inhouden naar gebieden waar kwetsbare mariene ecosystemen voorkomen of kunnen voorkomen.

3.   Niet-naleving van het in artikel 4, lid 1, bedoelde visserijplan in andere dan de in lid 2 genoemde omstandigheden leidt tot intrekking, door de vlaggenstaat, van het aan het betrokken vissersvaartuig afgegeven speciaal visdocument.

Artikel 6

Dieptegrens

1.   In gebieden waar geen passend wetenschappelijk onderzoek is verricht en beschikbaar is gesteld, is het gebruik van bodemvistuig verboden. Dit verbod kan worden gewijzigd wanneer de verordening overeenkomstig artikel 13 wordt gewijzigd.

2.   Bodemvisserij is onder de voorwaarden van deze verordening toegestaan waar wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat er geen gevaar bestaat voor kwetsbare mariene ecosystemen.

Artikel 7

Aantreffen van kwetsbare mariene ecosystemen

1.   Wanneer een vaartuig tijdens visserijactiviteiten een kwetsbaar marien ecosysteem aantreft, wordt de visserij onmiddellijk stopgezet of wordt afgezien van visserijactiviteiten in het betrokken gebied. De activiteiten mogen pas worden hervat wanneer binnen het in het visserijplan als bedoeld in artikel 4, lid 1, vastgestelde gebied een alternatieve plaats is bereikt op een afstand van ten minste 5 zeemijl van de plaats waar het ecosysteem werd aangetroffen.

2.   Wordt op de in lid 1 bedoelde alternatieve plaats een ander kwetsbaar marien ecosysteem aangetroffen, dan worden de activiteiten overeenkomstig de voorschriften van genoemd lid verplaatst tot een plaats wordt bereikt waar geen kwetsbare mariene ecosystemen voorkomen.

3.   Telkens wanneer een kwetsbaar marien ecosysteem wordt aangetroffen, wordt dit onverwijld aan de bevoegde autoriteiten gemeld met nauwkeurige informatie over de aard, de locatie, het tijdstip en andere relevante gegevens.

Artikel 8

Sluiting van gebieden

1.   De lidstaten stellen op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke informatie over de aanwezigheid of de vermoedelijke aanwezigheid van kwetsbare mariene ecosystemen in het gebied waar hun vaartuigen actief zijn, de gebieden vast die voor de visserij met bodemvistuig worden gesloten. De lidstaten leggen deze sluitingen onverwijld ten uitvoer voor hun vaartuigen en stellen de Commissie onverwijld van de sluiting in kennis. De Commissie stuurt deze kennisgeving onverwijld door aan alle lidstaten.

2.   Onverminderd artikel 7 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 dient de Commissie in voorkomend geval overeenkomstig artikel 37 van het Verdrag bij de Raad voorstellen in voor de aanneming van communautaire maatregelen om de sluiting van gebieden uit te voeren, op basis van informatie van de lidstaten of op eigen initiatief.

Artikel 9

Satellietvolgsysteem

1.   Onverminderd het bepaalde in artikel 11, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2244/2003 meldt de kapitein van het vissersvaartuig, wanneer de aan boord geïnstalleerde satellietvolgapparatuur defect of anderszins gestoord is, zijn geografische positie om de twee uur aan de vlaggenlidstaat.

2.   Na afloop van de zeereis mag het vaartuig niet opnieuw uitvaren voordat het systeem weer naar tevredenheid van de bevoegde autoriteiten functioneert.

Artikel 10

Ernstige inbreuken

1.   Visserijactiviteiten die worden uitgeoefend nadat het vaartuig, in andere dan de in artikel 5, lid 2, genoemde omstandigheden, is afgeweken van zijn visserijplan, worden beschouwd als uitoefening van de visserij zonder visdocument en derhalve als gedragingen die een ernstige inbreuk vormen op de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid

2.   Het herhaaldelijk niet naleven van de in de artikelen 6, 7 en 9 vermelde verplichtingen wordt beschouwd als gedragingen die een ernstige inbreuk vormen op de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Artikel 11

Waarnemers

1.   Er zijn waarnemers aan boord van alle vissersvaartuigen waaraan een speciaal visdocument in de zin van artikel 3, lid 1, is afgegeven. De waarnemers observeren de visserijactiviteiten van het vaartuig gedurende de hele uitvoering van het visserijplan als bedoeld in artikel 4, lid 1.

Het aantal waarnemers van visserijactiviteiten in een visserijgebied wordt herzien op 30 juli 2009.

2.   De waarnemer:

a)

registreert onafhankelijk, in dezelfde vorm als in het logboek van het vaartuig gebruikt wordt, de vangstgegevens als bedoeld in artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (8);

b)

registreert elke wijziging van het in artikel 5, lid 2, bedoelde visserijplan;

c)

documenteert elk aantreffen van kwetsbare mariene ecosystemen als bedoeld in artikel 7, en verzamelt gegevens die van nut kunnen zijn voor de bescherming van de locatie;

d)

registreert de diepten waarop het vistuig wordt gebruikt;

e)

dient binnen 20 dagen na afloop van de waarnemingsperiode bij de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat een verslag in. Een kopie van dit verslag wordt 30 dagen na ontvangst van een schriftelijk verzoek aan de Commissie gezonden.

3.   De waarnemer:

a)

mag geen verwant zijn van de kapitein of een andere officier van het vaartuig waaraan hij is toegewezen;

b)

mag niet in dienst zijn van de kapitein van het vaartuig waaraan hij is toegewezen;

c)

mag niet in dienst zijn van de vertegenwoordiger van de kapitein;

d)

mag niet in dienst zijn van een door de kapitein of zijn vertegenwoordiger gecontroleerd bedrijf;

e)

mag geen verwant zijn van de vertegenwoordiger van de kapitein.

Artikel 12

Informatie

1.   Voor zover vissersvaartuigen die hun vlag voeren onder de werkingssfeer van deze verordening vallen, dienen lidstaten bij de Commissie voor elk half kalenderjaar uiterlijk drie maanden na afloop van dat halve kalenderjaar een verslag in met:

a)

behalve de in artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 bedoelde gegevens, de door de in artikel 1, lid 1, bedoelde vissersvaartuigen gedane vangsten, vastgesteld op basis van de in de logboeken geregistreerde gegevens, inclusief de volledige registratie van de visdagen buiten de haven en de verslagen van de waarnemers, opgesplitst per kwartaal, soort vistuig en vissoort;

b)

gegevens betreffende de naleving van de visserijplannen en de vereisten van de artikelen 6, 7 en 8 door de in artikel 1, lid 1, bedoelde vissersvaartuigen, en de corrigerende maatregelen en de sancties die zijn getroffen in gevallen van niet-naleving en ernstige inbreuken in de zin van artikel 10;

c)

de uitvoering die zij aan artikel 8 hebben gegeven.

2.   De overeenkomstig lid 1 ingediende verslagen gaan vergezeld van alle effectbeoordelingen die de lidstaat uit hoofde van artikel 4, lid 2, heeft uitgevoerd gedurende de zes maanden waarop het verslag betrekking heeft.

3.   De Commissie maakt de uit hoofde van de leden 1 en 2 ontvangen informatie beschikbaar voor het publiek, onder meer via de FAO, en zendt die ook onverwijld aan de bevoegde wetenschappelijke organen en desgevraagd aan de lidstaten.

Artikel 13

Follow-up

De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad vóór 30 juni 2010 een verslag voor over de tenuitvoerlegging van deze verordening. Het verslag gaat, zo nodig, vergezeld van voorstellen tot wijziging van de verordening.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dertigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 juli 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

M. BARNIER


(1)  Advies van 4 juni 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 865/2007 (PB L 192 van 24.7.2007, blz. 1).

(3)  PB L 171 van 6.7.1994, blz. 7.

(4)  PB L 308 van 21.12.1995, blz. 15.

(5)  PB L 333 van 20.12.2003, blz. 17.

(6)  PB L 167 van 2.7.1999, blz. 5.

(7)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(8)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1 Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1967/2006 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 11), gerectificeerd in PB L 36 van 8.2.2007, blz. 6.


30.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 201/14


VERORDENING (EG) Nr. 735/2008 VAN DE COMMISSIE

van 29 juli 2008

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 30 juli 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 juli 2008.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 510/2008 van de Commissie (PB L 149 van 7.6.2008, blz. 61).

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 590/2008 (PB L 163 van 24.6.2008, blz. 24).


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MK

28,9

TR

74,2

XS

29,6

ZZ

44,2

0707 00 05

MK

27,4

TR

106,2

ZZ

66,8

0709 90 70

TR

97,2

ZZ

97,2

0805 50 10

AR

84,2

US

62,5

UY

59,6

ZA

89,4

ZZ

73,9

0806 10 10

CL

58,0

EG

144,2

IL

145,6

TR

123,9

ZZ

117,9

0808 10 80

AR

95,1

BR

101,6

CL

97,9

CN

87,4

NZ

115,6

US

107,9

ZA

88,2

ZZ

99,1

0808 20 50

AR

67,9

CL

88,3

NZ

97,1

TR

156,5

ZA

100,6

ZZ

102,1

0809 10 00

TR

172,1

US

186,2

ZZ

179,2

0809 20 95

CA

388,4

TR

449,8

US

433,2

ZZ

423,8

0809 30

TR

143,6

ZZ

143,6

0809 40 05

BA

82,7

IL

116,4

TR

115,5

XS

66,2

ZZ

95,2


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


30.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 201/16


VERORDENING (EG) Nr. 736/2008 VAN DE COMMISSIE

van 22 juli 2008

betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die visserijproducten produceren, verwerken en afzetten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen (1), en met name op artikel 1, lid 1, onder a) i),

Na bekendmaking van de ontwerpverordening (2),

Na raadpleging van het Adviescomité inzake overheidssteun,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 994/98 is de Commissie de bevoegdheid toegekend om in overeenstemming met artikel 87 van het Verdrag vast te stellen dat steun voor kleine en middelgrote ondernemingen („KMO’s”) onder bepaalde voorwaarden verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt en niet valt onder de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag.

(2)

Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (3) is niet van toepassing op activiteiten die verband houden met de productie, verwerking of afzet van visserijproducten en producten van de aquacultuur die vallen onder Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur (4).

(3)

De Commissie heeft de artikelen 87 en 88 van het Verdrag in tal van besluiten toegepast op KMO's die visserijproducten produceren, verwerken en afzetten, en heeft haar beleid duidelijk vastgelegd, laatstelijk in de Richtsnoeren voor het onderzoek van staatssteun in de visserij- en aquacultuursector (5) (hierna „visserijrichtsnoeren” genoemd). Gezien de uitgebreide ervaring van de Commissie met de toepassing van die artikelen op KMO’s die visserijproducten produceren, verwerken en afzetten, is het passend dat de Commissie ook ten aanzien van die KMO’s gebruik maakt van de haar bij Verordening (EG) nr. 994/98 toegekende bevoegdheden om voor een doeltreffend toezicht te zorgen en de administratie te vereenvoudigen zonder dat de controle door de Commissie daardoor wordt verzwakt, voor zover artikel 89 van het Verdrag op dergelijke producten van toepassing is verklaard.

(4)

De verenigbaarheid van staatssteun in de visserijsector met de gemeenschappelijke markt wordt door de Commissie beoordeeld aan de hand van de doelstellingen van het mededingingsbeleid enerzijds en die van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) anderzijds.

(5)

De onderhavige verordening dient betrekking te hebben op soorten steunmaatregelen in de visserijsector die door de Commissie al jarenlang systematisch worden goedgekeurd. De verenigbaarheid van deze steun met de gemeenschappelijke markt hoeft niet geval per geval door de Commissie te worden beoordeeld, op voorwaarde dat de betrokken steun voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (6) en Verordening (EG) nr. 498/2007 van de Commissie van 26 maart 2007 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad inzake het Europees Visserijfonds (7), en aan bepaalde andere voorwaarden. Hoewel Verordening (EG) nr. 1198/2006 slechts sinds 4 september 2006 van kracht is, heeft de Commissie op basis van de bestaande visserijrichtsnoeren voldoende ervaring met de toepassing van vergelijkbare voorwaarden op de betrokken soorten maatregelen opgedaan om te constateren dat de in die verordening vastgestelde voorwaarden precies genoeg zijn om te rechtvaardigen dat geen „geval-per-geval-beoordeling” wordt opgelegd.

(6)

De onderhavige verordening dient de mogelijkheid voor de lidstaten om staatssteun voor KMO’s die visserijproducten produceren, verwerken en afzetten, aan te melden, onverlet te laten. Dergelijke aanmeldingen moeten door de Commissie worden beoordeeld in het licht van deze verordening en de visserijrichtsnoeren.

(7)

Ieder voornemen van een lidstaat om in de visserijsector steun te verlenen die niet onder deze verordening noch onder een andere overeenkomstig artikel 1 van Verordening (EG) nr. 994/98 vastgestelde verordening valt, moet onderworpen blijven aan de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag. Dergelijke steun wordt beoordeeld in het licht van de onderhavige verordening en de visserijrichtsnoeren.

(8)

Uit hoofde van de onderhavige verordening moet een vrijstelling gelden voor elke steunmaatregel die aan alle voorwaarden van deze verordening voldoet, alsook voor elke steunregeling, op voorwaarde dat alle steun die krachtens die regeling kan worden toegekend, aan alle relevante voorschriften van deze verordening voldoet. Bij de verlening van individuele steun in het kader van een steunregeling en bij de verlening van ad-hocsteun moet expliciet naar de onderhavige verordening worden verwezen.

(9)

Voor de samenhang met door de Gemeenschap gefinancierde steunmaatregelen moeten de maxima van de onder de onderhavige verordening vallende steun worden geharmoniseerd met de maxima die voor soortgelijke steun zijn vastgesteld in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1198/2006.

(10)

Het is van wezenlijk belang dat geen steun wordt verleend in omstandigheden die niet met het Gemeenschapsrecht, en met name de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid, in overeenstemming zijn. Door een lidstaat in de visserijsector verleende staatssteun is derhalve uitsluitend toegestaan indien de gefinancierde maatregelen en de gevolgen ervan met het Gemeenschapsrecht in overeenstemming zijn. Alvorens steun te verlenen, dienen de lidstaten zich ervan te vergewissen dat de begunstigden van de staatssteun de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid naleven.

(11)

Om te garanderen dat de steun evenredig is en tot het noodzakelijke steunbedrag beperkt blijft, dienen de drempels, waar mogelijk, te worden uitgedrukt als steunintensiteit in verhouding tot een reeks in aanmerking komende kosten. Bij het berekenen van de steunintensiteit dient voor steun die in verschillende tranches wordt uitgekeerd, door discontering de waarde op het tijdstip van de steunverlening te worden berekend. De rentevoet die voor discontering en voor de berekening van het bedrag van andere steun dan subsidies moet worden gehanteerd, dient het referentierentepercentage te zijn dat op het ogenblik van de steunverlening van toepassing is en dat is bepaald overeenkomstig de mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (8).

(12)

Gezien de noodzaak een juist evenwicht tot stand te brengen tussen een optimale beperking van concurrentieverstoringen in de gesteunde sector enerzijds, en de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening anderzijds, mag krachtens deze verordening geen vrijstelling worden verleend voor individuele subsidies die een vastgesteld maximumbedrag overschrijden, ongeacht of deze al dan niet op grond van een krachtens deze verordening vrijgestelde steunregeling worden toegekend.

(13)

Deze verordening mag niet van toepassing zijn op activiteiten die verband houden met de uitvoer of op steun waarmee binnenlandse producten ten opzichte van ingevoerde producten worden begunstigd. Met name mag de verordening niet worden toegepast op steun ter financiering van de oprichting en exploitatie van een distributienetwerk in andere landen. Steun ter compensatie van de kosten voor deelname aan handelsbeurzen of voor studies of adviesdiensten die noodzakelijk zijn voor de introductie van een nieuw product of van een bestaand product op een nieuwe markt, is in de regel geen exportsteun.

(14)

Steun aan ondernemingen in moeilijkheden in de zin van de communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (9) dient op grond van die richtsnoeren te worden beoordeeld, om te vermijden dat deze worden omzeild. Daarom dient steun aan dergelijke ondernemingen buiten de werkingssfeer van deze verordening te vallen. Om de administratieve lasten voor de lidstaten te verminderen, moet in het kader van de verlening van onder de onderhavige verordening vallende steun, een eenvoudiger definitie van een onderneming in moeilijkheden gelden dan voor de toepassing van die richtsnoeren wordt gebruikt. Bovendien mogen KMO's die minder dan drie jaar geleden zijn opgericht, tijdens die periode niet als ondernemingen in moeilijkheden worden beschouwd voor de toepassing van deze verordening, tenzij de betrokken onderneming volgens het nationale recht aan de voorwaarden voldoet om aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen. Deze vereenvoudigingen doen niets af aan het uit die richtsnoeren voortvloeiende recht van deze KMO's op steun die weliswaar niet onder de onderhavige verordening, maar wel onder de richtsnoeren valt, in welk geval de bepalingen van de richtsnoeren onverkort van toepassing zijn.

(15)

De Commissie dient erop toe te zien dat goedgekeurde steun de handelsvoorwaarden niet zodanig verandert dat het gemeenschappelijke belang wordt geschaad. Daarom dient steun aan een begunstigde ten aanzien van wie een uitstaand bevel tot terugvordering geldt krachtens een eerdere beschikking van de Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard, van de toepassing van deze verordening te worden uitgesloten. Bijgevolg blijven voor elke ad-hocsteun die aan een dergelijke begunstigde wordt uitgekeerd, en voor elke steunregeling die geen bepaling bevat waarin dergelijke begunstigden uitdrukkelijk worden uitgesloten, de aanmeldingsvereisten van artikel 88, lid 3, van het Verdrag gelden. Deze bepaling mag niets afdoen aan het gewettigd vertrouwen van de begunstigden van steunregelingen ten aanzien van wie er geen uitstaand bevel tot terugvordering bestaat.

(16)

Om verschillen die tot concurrentieverstoringen kunnen leiden, weg te nemen en de coördinatie tussen verschillende communautaire en nationale initiatieven inzake KMO’s te vergemakkelijken, dient in deze verordening de definitie van „kleine en middelgrote ondernemingen” te worden gebruikt die is vastgelegd in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 70/2001.

(17)

Met het oog op transparantie, gelijke behandeling en doeltreffend toezicht geldt deze verordening alleen voor transparante steun. Transparante steun is steun waarvoor het bruto-subsidie-equivalent vooraf nauwkeurig kan worden berekend zonder gebruik te maken van een risicoanalyse. Met name steun in de vorm van leningen moet als transparant worden beschouwd indien de berekening van het bruto-subsidie-equivalent is gebaseerd op het referentiepercentage dat is bepaald overeenkomstig de mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (10). Steun vervat in belastingmaatregelen moet als transparant worden beschouwd indien in de maatregel een maximum is vastgesteld dat garandeert dat het toepasselijke plafond niet wordt overschreden.

(18)

Steun in de vorm van garantieregelingen moet als transparant worden beschouwd indien de methodiek voor het berekenen van het bruto-subsidie-equivalent na aanmelding daarvan door de Commissie is goedgekeurd De Commissie zal dergelijke aanmeldingen beoordelen op grond van de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties (11). Steun in de vorm van garantieregelingen moet eveneens als transparant worden beschouwd indien de begunstigde een KMO is en het bruto-subsidie-equivalent is berekend op basis van de in de punten 3.3 en 3.5 van die mededeling vastgestelde „safe harbour”-premies.

(19)

Gezien de moeilijkheid om het subsidie-equivalent van steun in de vorm van terugbetaalbare voorschotten te berekenen, dient dit soort steun alleen onder de toepassing van deze verordening te vallen wanneer het totale bedrag van het terugbetaalbare voorschot lager ligt dan de geldende drempel voor individuele aanmelding en de maximumsteunintensiteiten zoals die in deze verordening zijn vastgesteld.

(20)

Gelet op artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag mag steun normaliter niet als enig gevolg hebben dat de bedrijfskosten die de begunstigde onderneming normaal zou moeten dragen, permanent of periodiek worden verminderd, en moet de steun evenredig zijn met de handicaps die moeten worden overwonnen om de sociaaleconomische voordelen veilig te stellen waarvan wordt aangenomen dat zij in het belang van de Gemeenschap zijn. Staatssteun die uitsluitend ten doel heeft de financiele situatie van producenten te verbeteren maar in geen enkel opzicht bijdraagt tot de ontwikkeling van de sector, en met name steun die alleen op basis van prijs, hoeveelheid, productie of productiemiddelen wordt toegekend, moet worden beschouwd als steun voor de bedrijfsvoering en is als zodanig niet verenigbaar met de gemeenschappelijke markt. Bovendien kan dit soort steun de mechanismen van de gemeenschappelijke marktordeningen verstoren. Het is derhalve passend het toepassingsgebied van deze verordening te beperken tot steun voor investeringen en steun voor bepaalde sociaaleconomische maatregelen.

(21)

Om te waarborgen dat de steun noodzakelijk is en de ontwikkeling van bepaalde activiteiten stimuleert, mag deze verordening niet worden toegepast op activiteiten die de begunstigde onderneming ook onder marktvoorwaarden zou ontplooien. Deze prikkel dient als aanwezig te worden beschouwd wanneer, vooraleer de activiteiten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van het gesteunde project of de gesteunde activiteiten van start zijn gegaan, de begunstigde een steunaanvraag bij de lidstaat heeft ingediend.

(22)

Om te bepalen of de in deze verordening vastgestelde drempels voor individuele aanmelding en maximale steunintensiteiten worden nageleefd, dient het totale bedrag aan overheidssteun voor de gesteunde activiteit of het gesteunde project in aanmerking te worden genomen, ongeacht of de steun uit lokale, regionale, nationale of communautaire bronnen wordt gefinancierd.

(23)

Deze verordening heeft betrekking op de volgende vormen van steunverlening: steun voor de definitieve en de tijdelijke beëindiging van de visserijactiviteiten, steun voor de financiering van sociaaleconomische maatregelen, steun voor productieve investeringen in de aquacultuur, steun voor maatregelen inzake het aquatische milieu, steun voor maatregelen inzake de volksgezondheid en de diergezondheid, steun voor de binnenvisserij, steun voor de verwerking en afzet van visserijproducten en producten van de aquacultuur, steun voor maatregelen van gemeenschappelijk belang die worden uitgevoerd met de actieve steun van marktdeelnemers of door organisaties die handelen namens producenten of andere door de lidstaat erkende organisaties, steun voor maatregelen van gemeenschappelijk belang ter bescherming en ontwikkeling van de aquatische fauna en flora die ook het aquatische milieu verbeteren, steun voor investeringen in openbare of particuliere vissershavens, aanvoer- en beschuttingsplaatsen, steun voor maatregelen van gemeenschappelijk belang voor een beleid ter bevordering van kwaliteit en rendement, de ontwikkeling van nieuwe markten of promotiecampagnes voor visserij- en aquacultuurproducten, steun voor proefprojecten, steun voor aanpassing voor de omschakeling van vissersvaartuigen en steun voor technische bijstand.

(24)

Wanneer de gehele visserijsector in gelijke mate in aanmerking komt voor belastingvrijstellingen als bedoeld in artikel 14 van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (12), gaat de Commissie ervan uit dat deze vrijstellingen kunnen bijdragen tot de ontwikkeling van de sector en het gemeenschappelijke belang kunnen dienen. Deze vrijstellingen zijn op gelijke wijze door de lidstaten toegepast en de ervaring met de uitvoering van deze maatregelen in het kader van Verordening (EG) nr. 1595/2004 heeft aangetoond dat deze de handelsvoorwaarden niet ongunstig hebben beïnvloed en bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de gemeenschappelijk visserijbeleid door duurzame economische en sociale omstandigheden te garanderen. Gezien de transparantie van de maatregel, in het kader waarvan de steun wordt berekend op basis van de daadwerkelijk door het vaartuig verbruikte hoeveelheid brandstof, en aangezien deze verordening slechts van toepassing is op KMO's en de overgrote meerderheid van de visserijondernemingen in de EU KMO's zijn (de meeste bedrijven die deze belastingvrijstellingen genieten, zijn kleine ondernemingen met slechts één vaartuig in hun bezit), zullen dergelijke maatregelen volgens de Commissie de concurrentie niet op onrechtmatige wijze verstoren en de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, niet zodanig veranderen dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Bijgevolg moeten dergelijke belastingvrijstellingen, voor zover deze staatssteun vormen, als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden aangemerkt en worden vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, op voorwaarde dat de vrijstellingen in overeenstemming zijn met de hierboven genoemde richtlijnen en van toepassing zijn op de hele visserijsector. Bovendien moeten op grond van deze verordening belastingvrijstellingen of -verlagingen die de lidstaten krachtens artikel 15 van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad mogen invoeren voor de binnenvisserij en de visteelt, onder bepaalde voorwaarden als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden aangemerkt en worden vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag.

(25)

Om transparantie en doeltreffend toezicht, overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 994/98, te garanderen, dient een model te worden vastgesteld dat de lidstaten moeten gebruiken om de Commissie beknopte informatie te verstrekken telkens wanneer krachtens deze verordening een steunregeling ten uitvoer wordt gelegd of individuele steun wordt toegekend. De Commissie geeft elke steunmaatregel die haar wordt meegedeeld, een identificatienummer. Het feit dat een steunmaatregel een dergelijk nummer krijgt toegewezen, impliceert niet dat de Commissie heeft onderzocht of de steun aan de voorwaarden van deze verordening voldoet. Daarmee wordt dus geen gewettigd vertrouwen gecreëerd in hoofde van de lidstaat of de begunstigde ten aanzien van de verenigbaarheid van de steunmaatregel met deze verordening.

(26)

Om dezelfde redenen dient de Commissie specifieke vereisten vast te stellen ten aanzien van de vorm en de inhoud van het jaarlijkse verslag dat de lidstaten bij haar moeten indienen. Bovendien moeten regels worden vastgesteld over de dossiers die de lidstaten met betrekking tot de op grond van deze verordening vrijgestelde steunregelingen en individuele steun moeten bijhouden, overeenkomstig de voorschriften van artikel 15 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (13).

(27)

Om toezicht op de tenuitvoerlegging van deze verordening te kunnen uitoefenen, dient de Commissie van de lidstaten alle nodige informatie te krijgen over de maatregelen die op grond van deze verordening ten uitvoer worden gelegd. Wanneer lidstaten niet binnen een redelijke termijn informatie over deze steunmaatregelen verschaffen, kan zulks dan ook worden beschouwd als een aanwijzing dat de voorwaarden van deze verordening niet worden nageleefd. Het feit dat een lidstaat de gegevens op basis waarvan toezicht op steunmaatregelen kan worden uitgeoefend, niet verschaft, kan ertoe leiden dat de Commissie die lidstaat het recht op toepassing van de verordening, of het betrokken deel van de verordening, ontneemt, en dat alle volgende steunmaatregelen, met inbegrip van nieuwe individuele steun die op basis van voordien onder deze verordening vallende steunregelingen wordt verleend, bij de Commissie moet worden aangemeld overeenkomstig artikel 88 van het Verdrag. Zodra de lidstaat correcte en volledige informatie heeft verschaft, dient de Commissie toe te staan dat de verordening opnieuw volledig van kracht is.

(28)

Gezien de vervaldatum van Verordening (EG) nr. 1198/2006 en het feit dat de voorwaarden voor steunverlening in het kader van de onderhavige verordening zijn afgestemd op de voorwaarden voor de toepassing van het Europees Visserijfonds, moet deze verordening van toepassing zijn tot de datum waarop Verordening (EG) nr. 1198/2006 vervalt. Indien de geldigheidsduur van deze verordening verstrijkt zonder dat zij is verlengd, dienen steunregelingen die krachtens deze verordening reeds zijn vrijgesteld, nog zes maanden vrijgesteld te blijven.

(29)

Er dienen overgangsbepalingen te worden vastgesteld voor aanmeldingen die op de datum van inwerkingtreding van deze verordening nog in behandeling zijn, voor steun die vóór de inwerkingtreding van deze verordening is verleend en in strijd met artikel 88, lid 3, van het Verdrag niet is aangemeld, alsmede voor steun die voldoet aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1595/2004 van de Commissie van 8 september 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die visserijproducten produceren, verwerken en afzetten (14),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 1

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op transparante steun voor kleine en middelgrote ondernemingen („KMO’s”) die visserijproducten produceren, verwerken of afzetten.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op:

a)

steun waarvan het bedrag is vastgesteld op basis van de prijs of de hoeveelheid van de op de markt gebrachte producten;

b)

steun voor activiteiten die verband houden met de uitvoer, met name steun die rechtstreeks gekoppeld is aan de uitgevoerde hoeveelheden, de oprichting en exploitatie van een distributienet of andere lopende uitgaven in verband met uitvoeractiviteiten;

c)

steun die afhangt van het gebruik van binnenlandse in plaats van ingevoerde goederen;

d)

steun aan ondernemingen in moeilijkheden;

e)

steunregelingen waarin niet uitdrukkelijk wordt voorzien in de uitsluiting van betaling van individuele steun aan een onderneming ten aanzien waarvan een uitstaand bevel tot terugvordering geldt krachtens een eerdere beschikking van de Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard;

f)

ad-hocsteun voor een onderneming ten aanzien waarvan een uitstaand bevel tot terugvordering geldt krachtens een eerdere beschikking van de Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

3.   Deze verordening is niet van toepassing op steun voor individuele projecten waarvan de in aanmerking komende uitgaven meer dan 2 miljoen EUR bedragen, of waarvoor het steunbedrag meer dan 1 miljoen EUR per begunstigde per jaar bedraagt.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

„steun”: elke maatregel die aan alle criteria van artikel 87, lid 1, van het Verdrag voldoet;

b)

„steunregeling”: elk besluit op grond waarvan aan ondernemingen die in het besluit op algemene en abstracte wijze zijn omschreven, individuele steun kan worden toegekend zonder dat hiervoor nog uitvoeringsmaatregelen vereist zijn, alsmede elk besluit op grond waarvan steun die niet aan een specifiek project is gebonden, voor onbepaalde tijd en/of voor een onbepaald bedrag aan een of meer ondernemingen kan worden toegekend;

c)

„individuele steun”: ad-hocsteun en aan te melden steun op grond van een steunregeling;

d)

„ad-hocsteun”: individuele steun die niet op grond van een steunregeling wordt verleend;

e)

„steunintensiteit”: het steunbedrag, uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende kosten;

f)

„visserijproducten”: alle producten van de visvangst op zee en in de binnenwateren en van de aquacultuur, als genoemd in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 104/2000;

g)

„kleine en middelgrote ondernemingen” („KMO’s”): kleine en middelgrote ondernemingen zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 7, van Verordening (EG) nr. …/2008 van de Commissie van 2 juli 2008 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag, waarbij bepaalde soorten steun met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (15);

h)

„transparante steun”: steun waarvan het bruto-subsidie-equivalent vooraf precies kan worden berekend zonder dat een risicoanalyse hoeft te worden uitgevoerd.

i)

„onderneming in moeilijkheden”: een onderneming die aan de volgende voorwaarden voldoet:

in het geval van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid: wanneer meer dan de helft van het maatschappelijk kapitaal is verdwenen en meer dan een kwart van dit kapitaal tijdens de afgelopen twaalf maanden is verloren gegaan, of

in het geval van een vennootschap waarvan minstens sommige vennoten onbeperkte aansprakelijkheid voor de schulden van de vennootschap hebben: wanneer meer dan de helft van het eigen vermogen, zoals in de jaarrekening van de vennootschap wordt vermeld, is verdwenen en meer dan een kwart van dit vermogen tijdens de afgelopen twaalf maanden is verloren gegaan, of

voor alle ondernemingsvormen: wanneer de onderneming volgens het nationale recht aan de voorwaarden voldoet om aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen.

Artikel 3

Vrijstellingsvoorwaarden

1.   Ad-hocsteun die voldoet aan alle voorwaarden van deze verordening, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, op voorwaarde dat de beknopte informatie zoals bedoeld in artikel 25, lid 1, wordt verstrekt en dat in de steunmaatregel uitdrukkelijk wordt verwezen naar deze verordening, onder vermelding van de titel ervan en de vindplaats in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Steunregelingen die aan alle voorwaarden van deze verordening voldoen, zijn verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en zijn vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, op voorwaarde dat de beknopte informatie als bedoeld in artikel 25, lid 1, is verstrekt, dat eventueel op grond van een dergelijke regeling verleende individuele steun aan alle voorwaarden van deze verordening voldoet en dat in de regeling uitdrukkelijk wordt verwezen naar deze verordening, onder vermelding van de titel ervan en de vindplaats in het Publicatieblad van de Europese Unie.

3.   Individuele steun die wordt verleend op grond van een in lid 2 bedoelde regeling, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, op voorwaarde dat de toegekende steun rechtstreeks aan alle voorwaarden van deze verordening voldoet, dat de beknopte informatie als bedoeld in artikel 25, lid 1, is verstrekt en dat in de individuele steunmaatregel uitdrukkelijk wordt verwezen naar deze verordening, onder vermelding van de titel ervan en de vindplaats in het Publicatieblad van de Europese Unie.

4.   Alvorens steun in het kader van deze verordening te verlenen, vergewissen de lidstaten zich ervan dat de gefinancierde maatregelen en de gevolgen ervan in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht.

5.   Steunmaatregelen worden slechts op grond van deze verordening vrijgesteld indien daarin uitdrukkelijk is bepaald dat de begunstigden van de steun tijdens de subsidieperiode de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid zullen naleven en dat, wanneer wordt geconstateerd dat zij dit niet doen, de subsidie moet worden terugbetaald naargelang van de ernst van de inbreuk.

Artikel 4

Steunintensiteit en in aanmerking komende kosten

1.   Bij de berekening van de steunintensiteit zijn alle cijfers die worden gebruikt, de cijfers vóór aftrek van belastingen of andere heffingen. Wordt steun in een andere vorm dan een subsidie verleend, dan is het steunbedrag het subsidie-equivalent van de steun. Van steun die in meerdere tranches wordt uitgekeerd, wordt door discontering de waarde op het ogenblik van de verlening ervan berekend. De rentevoet die bij discontering wordt gehanteerd, is het referentiepercentage dat op het tijdstip van de steunverlening geldt. Wanneer steun wordt toegekend in de vorm van belastingvrijstellingen of verlagingen van in de toekomst verschuldigde belastingen, vindt de discontering van de steuntranches plaats op basis van de referentiepercentages die gelden op de diverse tijdstippen waarop de belastingvoordelen van kracht worden, mits een bepaalde in bruto-subsidie-equivalent uitgedrukte steunintensiteit in acht wordt genomen.

2.   De in aanmerking komende kosten moeten in overeenstemming zijn met de voorschriften van artikel 55, leden 2 en 5, van Verordening (EG) nr. 1198/2006 en artikel 26 van Verordening (EG) nr. 498/2007, en moeten worden gestaafd met duidelijke, gespecificeerde bewijsstukken.

Artikel 5

Transparantie van de steun

1.   Deze verordening is uitsluitend van toepassing op transparante steun. Met name de volgende soorten steun gelden als transparant:

a)

rechtstreekse subsidies en rentesubsidies;

b)

steun in de vorm van leningen indien voor het berekenen van het bruto-subsidie-equivalent de referentiepercentages zijn gebruikt die van toepassing zijn op het tijdstip waarop de steun wordt toegekend, en in aanmerking nemend dat de gebruikelijke zekerheid is gesteld en/of dat aan de lening geen abnormaal risico is verbonden;

c)

steun vervat in garantieregelingen,

indien de methodiek voor het berekenen van het bruto-subsidie-equivalent na aanmelding daarvan bij de Commissie is aanvaard en indien de goedgekeurde methodiek uitdrukkelijk is toegespitst op het soort garanties en het soort onderliggende transacties die in het kader van de toepassing van deze verordening in het geding zijn; of

indien het bruto-subsidie-equivalent is berekend op basis van de „safe harbour”-premies die zijn vastgesteld in de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties.

d)

steun vervat in belastingmaatregelen indien door de maatregel wordt voorzien in een maximum dat garandeert dat het toepasselijke plafond niet wordt overschreden.

2.   De volgende soorten steun gelden niet als transparant:

a)

steun in de vorm van kapitaalinjecties;

b)

steun in de vorm van risicokapitaalmaatregelen.

3.   Steun in de vorm van terugbetaalbare voorschotten geldt slechts als transparante steun indien het totale bedrag van het terugbetaalbare voorschot niet uitkomt boven de krachtens deze verordening toepasselijke drempel. Wordt de drempel uitgedrukt als steunintensiteit, dan mag het totale bedrag van het terugbetaalbare voorschot, uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende kosten, niet hoger liggen dan de toepasselijke steunintensiteit.

Artikel 6

Cumulering

1.   Om te bepalen of de in artikel 1, lid 3, vastgestelde drempels voor individuele aanmelding en de in hoofdstuk 2 vastgestelde maximale steunintensiteiten worden nageleefd, dient het totale bedrag van de overheidssteunmaatregelen voor de gesteunde activiteit of het gesteunde project in aanmerking te worden genomen, ongeacht of de steun uit lokale, regionale, nationale of communautaire bronnen wordt gefinancierd.

2.   Steun die krachtens deze verordening is vrijgesteld, mag met andere krachtens deze verordening vrijgestelde steun worden gecumuleerd mits die steunmaatregelen verschillende, identificeerbare in aanmerking komende kosten betreffen.

3.   Steun die op grond van deze verordening is vrijgesteld, mag niet worden gecumuleerd met enige andere steun die krachtens deze verordening is vrijgesteld, noch met de-minimissteun die aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 875/2007 (16) voldoet, of met andere communautaire financiering met betrekking tot dezelfde — geheel of gedeeltelijk overlappende — in aanmerking komende kosten indien een dergelijke cumulering zou leiden tot overschrijding van de hoogste steunintensiteit of van het hoogste steunbedrag dat op grond van deze verordening voor die steun geldt.

Artikel 7

Stimulerend effect

1.   Op grond van deze verordening vrijgestelde steun dient een stimulerend effect te hebben.

2.   Steun wordt geacht een stimulerend effect te hebben indien de begunstigde daardoor in staat wordt gesteld activiteiten of projecten uit te voeren die hij anders — zonder de steun — niet had uitgevoerd.

Deze voorwaarde wordt als vervuld beschouwd indien de begunstigde, alvorens met het project of de activiteit van start te zijn gegaan, een aanvraag voor die steun heeft ingediend bij de betrokken lidstaat.

3.   De in lid 2 vastgestelde voorwaarde geldt niet ten aanzien van belastingmaatregelen waarbij overeenkomstig objectieve criteria een wettelijke aanspraak op steun wordt gevestigd zonder dat de lidstaat nog een beoordelingsbevoegdheid uitoefent, op voorwaarde dat deze belastingmaatregelen zijn vastgesteld vooraleer de werkzaamheden aan het project of de activiteit van start zijn gegaan.

4.   Wanneer de voorwaarden van de leden 1 tot 3 niet zijn vervuld, is de volledige steunmaatregel niet krachtens deze verordening vrijgesteld.

HOOFDSTUK 2

STEUNCATEGORIEËN

Artikel 8

Steun voor de definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten

Steun voor de definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten van vissersvaartuigen is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, mits:

a)

de steun voldoet aan de voorwaarden van artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 en artikel 4 van Verordening (EG) nr. 498/2007, en

b)

het bedrag van de steun, omgerekend in subsidie-equivalent, niet hoger is dan het in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1198/2006 vastgestelde totale percentage voor overheidsbijdragen.

Artikel 9

Steun voor de tijdelijke beëindiging van de visserijactiviteiten

Steun voor de tijdelijke beëindiging van de visserijactiviteiten van vissersvaartuigen is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, mits:

a)

de steun voldoet aan de voorwaarden van artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1198/2006, en

b)

het bedrag van de steun, omgerekend in subsidie-equivalent, niet hoger is dan het in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1198/2006 vastgestelde totale percentage voor overheidsbijdragen.

Artikel 10

Steun voor sociaaleconomische compensatie voor het beheer van de communautaire visserijvloot

Steun voor de financiering van sociaaleconomische maatregelen is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, mits:

a)

de steun voldoet aan de voorwaarden van artikel 26, lid 3, en artikel 27 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 en artikel 8 van Verordening (EG) nr. 498/2007, en

b)

het bedrag van de steun, omgerekend in subsidie-equivalent, niet hoger is dan het in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1198/2006 vastgestelde totale percentage voor overheidsbijdragen.

Artikel 11

Steun voor productieve investeringen in de aquacultuur

Steun voor productieve investeringen in de aquacultuur is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, mits:

a)

de steun voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 28 en 29 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 en de artikelen 9 en 10 van Verordening (EG) nr. 498/2007, en

b)

het bedrag van de steun, omgerekend in subsidie-equivalent, niet hoger is dan het in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1198/2006 vastgestelde totale percentage voor overheidsbijdragen.

Artikel 12

Steun voor maatregelen inzake het aquatische milieu

Steun ter compensatie van het gebruik van productiemethoden in de aquacultuur die bijdragen aan de bescherming en verbetering van het milieu en aan de instandhouding van de natuur, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, mits:

a)

de steun voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 28 en 30 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 en artikel 11 van Verordening (EG) nr. 498/2007, en

b)

het bedrag van de steun, omgerekend in subsidie-equivalent, niet hoger is dan het in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1198/2006 vastgestelde totale percentage voor overheidsbijdragen.

Artikel 13

Steun voor maatregelen inzake de volksgezondheid

Steun ter compensatie van schelp- en weekdierkwekers die de oogst van gekweekte schelp- en weekdieren tijdelijk moeten stilleggen, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, mits:

a)

de steun voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 28 en 31 van Verordening (EG) nr. 1198/2006, en

b)

het bedrag van de steun, omgerekend in subsidie-equivalent, niet hoger is dan het in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1198/2006 vastgestelde totale percentage voor overheidsbijdragen.

Artikel 14

Steun voor maatregelen inzake de diergezondheid

Steun voor maatregelen inzake de diergezondheid is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, mits:

a)

de steun voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 28 en 32 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 en artikel 12 van Verordening (EG) nr. 498/2007, en

b)

het bedrag van de steun, omgerekend in subsidie-equivalent, niet hoger is dan het in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1198/2006 vastgestelde totale percentage voor overheidsbijdragen.

Artikel 15

Steun voor de binnenvisserij

Steun voor de binnenvisserij is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, mits:

a)

de steun voldoet aan de voorwaarden van artikel 33 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 en artikel 13 van Verordening (EG) nr. 498/2007, en

b)

het bedrag van de steun, omgerekend in subsidie-equivalent, niet hoger is dan het in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1198/2006 vastgestelde totale percentage voor overheidsbijdragen.

Artikel 16

Steun voor verwerking en afzet

Steun voor de verwerking en afzet van visserijproducten is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, mits:

a)

de steun voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 34 en 35 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 en artikel 14 van Verordening (EG) nr. 498/2007, en

b)

het bedrag van de steun, omgerekend in subsidie-equivalent, niet hoger is dan het in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1198/2006 vastgestelde totale percentage voor overheidsbijdragen.

Artikel 17

Steun voor collectieve acties

Steun voor maatregelen van gemeenschappelijk belang die worden uitgevoerd met de actieve steun van marktdeelnemers of door organisaties die handelen namens producenten of andere door de lidstaat erkende organisaties, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, mits:

a)

de steun voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 36 en 37 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 en artikel 15 van Verordening (EG) nr. 498/2007, en

b)

het bedrag van de steun, omgerekend in subsidie-equivalent, niet hoger is dan het in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1198/2006 vastgestelde totale percentage voor overheidsbijdragen.

Artikel 18

Steun voor maatregelen ter bescherming en ontwikkeling van de aquatische fauna en flora

Steun voor maatregelen van gemeenschappelijk belang ter bescherming en ontwikkeling van de aquatische fauna en flora die ook het aquatische milieu verbeteren, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, mits:

a)

de steun voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 36 en 38 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 en artikel 16 van Verordening (EG) nr. 498/2007, en

b)

het bedrag van de steun, omgerekend in subsidie-equivalent, niet hoger is dan het in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1198/2006 vastgestelde totale percentage voor overheidsbijdragen.

Artikel 19

Steun voor investeringen in vissershavens, aanvoer- en beschuttingsplaatsen

Steun voor investeringen in openbare of particuliere vissershavens, aanvoer- en beschuttingsplaatsen is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, mits:

a)

de steun voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 36 en 39 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 en artikel 17 van Verordening (EG) nr. 498/2007, en

b)

het bedrag van de steun, omgerekend in subsidie-equivalent, niet hoger is dan het in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1198/2006 vastgestelde totale percentage voor overheidsbijdragen.

Artikel 20

Steun voor de ontwikkeling van nieuwe markten en promotiecampagnes

Steun voor maatregelen van gemeenschappelijk belang voor een beleid ter bevordering van kwaliteit en rendement, de ontwikkeling van nieuwe markten of promotiecampagnes voor visserij- en aquacultuurproducten is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, mits:

a)

de steun voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 36 en 40 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 en artikel 18 van Verordening (EG) nr. 498/2007, en

b)

het bedrag van de steun, omgerekend in subsidie-equivalent, niet hoger is dan het in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1198/2006 vastgestelde totale percentage voor overheidsbijdragen.

Artikel 21

Steun voor proefprojecten

Steun voor proefprojecten is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, mits:

a)

de steun voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 36 en 41 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 en artikel 19 van Verordening (EG) nr. 498/2007, en

b)

het bedrag van de steun, omgerekend in subsidie-equivalent, niet hoger is dan het in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1198/2006 vastgestelde totale percentage voor overheidsbijdragen.

Artikel 22

Steun voor aanpassing voor de omschakeling van vissersvaartuigen

Steun om vissersvaartuigen op zodanige wijze aan te passen dat zij, onder de vlag van een lidstaat en geregistreerd in de Gemeenschap, voor opleiding of onderzoek in de visserijsector of voor andere activiteiten buiten de visserij kunnen worden gebruikt, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, mits:

a)

de steun voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 36 en 42 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 en artikel 20 van Verordening (EG) nr. 498/2007, en

b)

het bedrag van de steun, omgerekend in subsidie-equivalent, niet hoger is dan het in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1198/2006 vastgestelde totale percentage voor overheidsbijdragen.

Artikel 23

Steun voor technische bijstand

Steun voor technische bijstand is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, mits:

a)

de steun voldoet aan de voorwaarden van artikel 46, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 1198/2006, en

b)

het bedrag van de steun, omgerekend in subsidie-equivalent, niet hoger is dan het in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1198/2006 vastgestelde totale percentage voor overheidsbijdragen.

Artikel 24

Belastingvrijstellingen overeenkomstig Richtlijn 2003/96/EG

1.   Voor de gehele visserijsector geldende belastingvrijstellingen die de lidstaten invoeren op grond van en overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 2003/96/EG, zijn, voor zover deze belastingvrijstellingen staatssteun vormen, verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag.

2.   Milieusteun in de vorm van belastingvrijstellingen of -verlagingen die van toepassing zijn op de binnenvisserij en de visteelt en die de lidstaten invoeren op grond van artikel 15 van Richtlijn 2003/96/EG, is, voor zover deze steun niet voor langer dan tien jaar wordt toegekend, verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag. Na deze periode van tien jaar wordt de gepastheid van de betrokken steunmaatregelen door de lidstaten herbeoordeeld.

De begunstigden van de belastingverlaging betalen ten minste het bij die richtlijn vastgestelde communautaire minimumbelastingniveau.

HOOFDSTUK 3

GEMEENSCHAPPELIJKE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 25

Transparantie en toezicht

1.   Bij de inwerkingtreding van een op grond van deze verordening vrijgestelde steunregeling of bij de verlening van op grond van deze verordening vrijgestelde ad-hocsteun doet de betrokken lidstaat de Commissie beknopte informatie over deze steunmaatregel toekomen. Deze informatie wordt via het door de Commissie vastgestelde IT-instrument elektronisch ingediend in de in bijlage I vastgestelde vorm.

De ontvangst van de hierboven bedoelde informatie wordt onverwijld door de Commissie bevestigd.

De door de lidstaten op grond van lid 1 ingediende beknopte informatie wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en op de website van de Commissie.

2.   Bij de inwerkingtreding van een op grond van deze verordening vrijgestelde steunregeling of bij de verlening van op grond van deze verordening vrijgestelde ad-hocsteun maakt de betrokken lidstaat de volledige tekst van de betrokken steunmaatregel op het internet bekend, met vermelding van de criteria en voorwaarden op grond waarvan deze steun wordt verleend en met vermelding van de naam van de autoriteit die de steun verleent. De betrokken lidstaat ziet erop toe dat de volledige tekst van de steunmaatregel tijdens de volledige periode van geldigheid van de steunmaatregel beschikbaar is op het internet. De door de lidstaten op grond van lid 1 ingediende beknopte informatie omvat een internetadres waar de volledige tekst van de steunmaatregel rechtstreeks kan worden geraadpleegd. Dit internetadres wordt tevens opgenomen in het overeenkomstig lid 4 in te dienen jaarlijkse verslag.

3.   Bij de verlening van op grond van deze verordening vrijgestelde individuele steun, met uitzondering van steun in de vorm van belastingmaatregelen, moet in het steunverleningsbesluit uitdrukkelijk worden verwezen naar de in deze verordening vastgestelde specifieke bepalingen waarop dat besluit betrekking heeft, naar de nationale wetgeving tot handhaving van de betrokken bepalingen van deze verordening en naar het in lid 2 bedoelde internetadres.

4.   Overeenkomstig hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie (17) stellen de lidstaten in elektronische vorm een verslag over de toepassing van deze verordening op voor elk volledig of gedeeltelijk kalenderjaar waarin deze verordening van toepassing is.

5.   De lidstaten leggen gedetailleerde dossiers aan over elke ad-hocsteun of individuele steun die wordt verleend krachtens een op grond van deze verordening vrijstelde steunregeling. Deze dossiers bevatten alle gegevens die nodig zijn om na te gaan of aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden is voldaan, met inbegrip van gegevens waaruit blijkt dat de betrokken onderneming de status van kleine of middelgrote onderneming bezit, indien het daarvan afhangt of zij voor steun of een verhoging in aanmerking komt, gegevens over het stimulerende effect van de steun en gegevens aan de hand waarvan ten behoeve van de toepassing van deze verordening het precieze bedrag van de in aanmerking komende kosten kan worden bepaald.

6.   Voor individuele steun worden de dossiers bewaard gedurende tien jaar te rekenen vanaf het tijdstip van steunverlening. Voor steunregelingen worden de dossiers bewaard gedurende tien jaar te rekenen vanaf het tijdstip van de laatste steunverlening krachtens die regeling.

7.   De Commissie houdt regelmatig toezicht op steunmaatregelen waarvan zij overeenkomstig lid 1 in kennis is gesteld.

8.   De betrokken lidstaat verstrekt de Commissie op haar schriftelijk verzoek binnen de termijn die deze in haar verzoek vaststelt, alle gegevens die de Commissie nodig acht om toezicht op de toepassing van deze verordening te kunnen houden.

Worden die gegevens niet binnen die periode of binnen een gezamenlijk overeengekomen periode verschaft, dan zendt de Commissie een herinnering waarin een nieuwe termijn voor het verschaffen van de gegevens wordt vastgesteld. Verstrekt de betrokken lidstaat, ondanks die herinnering, de verlangde gegevens nog niet, dan kan de Commissie, na de betrokken lidstaat in de gelegenheid te hebben gesteld zijn standpunt kenbaar te maken, een beschikking geven waarin wordt verklaard dat alle toekomstige individuele steunmaatregelen die op basis van de regeling worden vastgesteld, bij de Commissie moeten worden aangemeld.

Artikel 26

Overgangsbepalingen

1.   Aanmeldingen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening nog in behandeling zijn, worden overeenkomstig deze verordening beoordeeld. Indien niet aan de voorwaarden van deze verordening wordt voldaan, zal de Commissie de in behandeling zijnde aanmeldingen beoordelen in het licht van de visserijrichtsnoeren.

Steun die vóór de inwerkingtreding van deze verordening is aangemeld of vóór die datum zonder goedkeuring van de Commissie en in strijd met de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag is verleend, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting indien hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 3 van deze verordening, behalve voor wat betreft de verwijzing naar deze verordening en de vermelding van het door de Commissie toegekende identificatienummer. Steun die niet aan deze voorwaarden voldoet, wordt door de Commissie beoordeeld overeenkomstig de relevante kaderregelingen, richtsnoeren, mededelingen en bekendmakingen.

2.   Krachtens deze verordening vrijgestelde steunregelingen blijven nog vrijgesteld gedurende een aanpassingsperiode van zes maanden volgende op de in artikel 27, tweede alinea, vastgestelde datum.

Artikel 27

Inwerkingtreding en geldigheidsduur

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing tot en met 31 december 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 juli 2008.

Voor de Commissie

Joe BORG

Lid van de Commissie


(1)  PB L 142 van 14.5.1998, blz. 1.

(2)  PB C 248 van 23.10.2007, blz. 13.

(3)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 33. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1976/2006 (PB L 368 van 23.12.2006, blz. 85).

(4)  PB L 17 van 21.1.2000, blz. 22. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1759/2006 (PB L 335 van 1.12.2006, blz. 3).

(5)  PB C 229 van 14.9.2004, blz. 5.

(6)  PB L 223 van 15.8.2006, blz. 1.

(7)  PB L 120 van 10.5.2007, blz. 1.

(8)  PB C 14 van 19.1.2008, blz. 6.

(9)  PB C 244 van 1.10.2004, blz. 2.

(10)  PB C 14 van 19.1.2008, blz. 6.

(11)  PB C 155 van 20.6.2008, blz. 10.

(12)  PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/75/EG (PB L 157 van 30.4.2004, blz. 100).

(13)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(14)  PB L 291 van 14.9.2004, blz. 3.

(15)  PB L … van … 2008, blz. …

(16)  PB L 193 van 25.7.2007, blz. 6.

(17)  PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1.


BIJLAGE I

Vorm waarin de beknopte informatie moet worden verstrekt wanneer een krachtens deze verordening vrijgestelde steunregeling ten uitvoer wordt gelegd en wanneer krachtens deze verordening vrijgestelde ad-hocsteun wordt toegekend zonder toepassing van een steunregeling

1.

Lidstaat:

2.

Regio/Autoriteit die de steun verleent:

3.

Benaming van de steunregeling/naam van de onderneming die ad-hocsteun ontvangt

4.

Rechtsgrond:

5.

Voorziene jaarlijkse uitgaven krachtens de regeling of bedrag van de verleende ad-hocsteun:

6.

Maximale steunintensiteit:

7.

Datum van inwerkingtreding:

8.

Duur van de regeling of van de individuele steunverlening (niet langer dan 30.6.2014). Vermeld:

voor steunregelingen: de datum tot welke steun kan worden verleend;

voor ad-hocsteun: de datum waarop naar verwachting de laatste tranche zal worden uitgekeerd.

9.

Doelstelling van de steun:

10.

Vermeld welk(e) artikel(en) van de artikelen 8 tot en met 24 wordt/worden gebruikt:

11.

Betrokken activiteit:

12.

Naam en adres van de steunverlenende autoriteit:

13.

Website waar de volledige tekst van de regeling of de criteria en voorwaarden voor de toekenning van ad-hocsteun zonder toepassing van een steunregeling zijn te vinden:

14.

Motivering: Vermeld waarom een staatssteunregeling is vastgesteld en geen beroep is gedaan op steun in het kader van het Europees Visserijfonds:


BIJLAGE II

Model voor het bij de Commissie aan te melden periodieke verslag

Om hun rapporteringsverplichtingen ten aanzien van de Commissie uit hoofde van krachtens Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad vastgestelde groepsvrijstellingsverordeningen na te komen, moeten de lidstaten voor alle onder de onderhavige verordening vallende steunmaatregelen de hieronder aangegeven gegevens in elektronische vorm aan de Commissie verstrekken aan de hand van het door de Commissie aan de lidstaten meegedeelde model.

1.

Lidstaat:

2.

Benaming:

3.

Nummer van de steunmaatregel:

4.

Jaar waarin de steunmaatregel verstrijkt:

5.

Doelstelling van de steun:

6.

Aantal begunstigden:

7.

Soort van steun (b.v. rechtstreekse subsidie, goedkope lening, enz.):

8.

Totale jaarlijkse uitgaven:

9.

Opmerkingen:


30.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 201/29


VERORDENING (EG) Nr. 737/2008 VAN DE COMMISSIE

van 28 juli 2008

tot aanwijzing van de communautaire referentielaboratoria voor ziekten bij schaaldieren, rabiës en rundertuberculose, tot vaststelling van aanvullende verantwoordelijkheden en taken van de communautaire referentielaboratoria voor rabiës en rundertuberculose en tot wijziging van bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (1), en met name op artikel 32, leden 5 en 6,

Gelet op Richtlijn 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober 2006 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren (2), en met name op artikel 55, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 882/2004 stelt de algemene taken, verplichtingen en voorschriften vast voor de communautaire referentielaboratoria voor levensmiddelen en diervoeders en voor diergezondheid. De communautaire referentielaboratoria voor diergezondheid en levende dieren staan vermeld in deel II van bijlage VII bij die verordening.

(2)

Richtlijn 2006/88/EG bevat de veterinairrechtelijke voorschriften voor het in de handel brengen en de invoer in en doorvoer door de Gemeenschap van aquacultuurdieren en de producten daarvan, alsmede een aantal minimale preventie- en bestrijdingsmaatregelen voor bepaalde ziekten bij die dieren. In die richtlijn is bepaald dat de communautaire referentielaboratoria voor ziekten bij waterdieren de in deel I van bijlage VI bij die richtlijnen vastgelegde bevoegdheden en taken uitvoeren.

(3)

Na afronding van de selectieprocedure van een desbetreffende oproep moet het Centre for Environment, Fisheries & Aquaculture Science (Cefas), Weymouth Laboratory, Verenigd Koninkrijk, worden aangewezen als communautair referentielaboratorium voor ziekten bij schaaldieren.

(4)

Na afronding van de selectieprocedure van een desbetreffende oproep moet het Laboratoire d’études sur la rage et la pathologie des animaux sauvages van het Agence Française de Sécurité Sanitaire des Aliments (AFSSA), Nancy, Frankrijk, worden aangewezen als communautair referentielaboratorium voor rabiës.

(5)

Na afronding van de selectieprocedure van een desbetreffende oproep moet het Laboratorio de Vigilancia Veterinaria (VISAVET) van de Facultad de Veterinaria, Universidad Complutense de Madrid, Madrid, Spanje, worden aangewezen als communautair referentielaboratorium voor rundertuberculose.

(6)

De communautaire referentielaboratoria voor ziekten bij schaaldieren, rabiës en rundertuberculose moeten in eerste instantie worden aangewezen voor een periode van vijf jaar, te beginnen op 1 juli 2008, om te kunnen beoordelen of zij goed functioneren en aan de voorschriften voldoen.

(7)

Naast de algemene bevoegdheden en taken zoals vastgelegd in artikel 32, lid 2, van Verordening (EG) nr. 882/2004 moeten bepaalde verantwoordelijkheden en taken die samenhangen met de kenmerken van de desbetreffende ziekteverwekkers op communautair niveau worden uitgevoerd met het oog op een betere coördinatie. In deze verordening moeten daarom deze specifieke aanvullende verantwoordelijkheden en taken voor de communautaire referentielaboratoria voor rabiës en rundertuberculose worden vastgelegd.

(8)

Bijlage VII, deel II, bij Verordening (EG) nr. 882/2004 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het Centre for Environment, Fisheries & Aquaculture Science (Cefas), Weymouth Laboratory, Verenigd Koninkrijk, wordt voor de periode 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2013 aangewezen als communautair referentielaboratorium voor ziekten bij schaaldieren.

Artikel 2

Het Laboratoire d’études sur la rage et la pathologie des animaux sauvages van het Agence Française de Sécurité Sanitaire des Aliments (AFSSA) wordt voor de periode 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2013 aangewezen als communautair referentielaboratorium voor rabiës.

Bepaalde verantwoordelijkheden en taken van dat laboratorium worden in bijlage I vermeld.

Artikel 3

Het Laboratorio de Vigilancia Veterinaria (VISAVET) van de Facultad de Veterinaria, Universidad Complutense de Madrid, Madrid, Spanje, wordt voor de periode 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2013 aangewezen als communautair referentielaboratorium voor rundertuberculose.

Bepaalde verantwoordelijkheden en taken van dat laboratorium worden in bijlage II vermeld.

Artikel 4

In bijlage VII, deel II, bij Verordening (EG) nr. 882/2004 worden de volgende punten 15, 16 en 17 toegevoegd:

„15.

Communautair referentielaboratorium voor ziekten bij schaaldieren

Centre for Environment, Fisheries & Aquaculture Science (Cefas)

Weymouth Laboratory

The Nothe

Barrack Road

Weymouth

Dorset DT4 8UB

Verenigd Koninkrijk

16.

Communautair referentielaboratorium voor rabiës

AFSSA — Laboratoire d’études sur la rage et la pathologie des animaux sauvages, Nancy, Frankrijk

54220 Malzéville

Frankrijk

17.

Communautair referentielaboratorium voor rundertuberculose

VISAVET — Laboratorio de vigilancia veterinaria, Facultad de Veterinaria, Universidad Complutense de Madrid

Avda. Puerta de Hierro, s/n. Ciudad Universitaria

28040 Madrid

Spanje”.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 juli 2008.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1; gerectificeerd in PB L 191 van 28.5.2004, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 301/2008 van de Raad (PB L 97 van 9.4.2008, blz. 85).

(2)  PB L 328 van 24.11.2006, blz. 14. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2008/53/EG van de Commissie (PB L 117 van 1.5.2008, blz. 27).


BIJLAGE I

BEPAALDE VERANTWOORDELIJKHEDEN EN TAKEN VAN HET COMMUNAUTAIR REFERENTIELABORATORIUM VOOR RABIËS

Naast de algemene bevoegdheden en taken van communautaire referentielaboratoria in de sector diergezondheid overeenkomstig artikel 32, lid 2, van Verordening (EG) nr. 882/2004 heeft het communautair referentielaboratorium voor rabiës de in de punten 1 tot en met 5 genoemde verantwoordelijkheden en taken.

(1)

Coördineren, in overleg met de Commissie, van de methoden die in de lidstaten worden gebruikt bij de diagnose van rabiës, met name door:

a)

het typeren, opslaan en leveren van stammen van het rabiësvirus;

b)

het bereiden, controleren en leveren van internationale standaardsera en andere referentiereagentia aan de nationale referentielaboratoria met het oog op normalisatie van de in de lidstaten gebruikte tests en reagentia;

c)

het valideren van referentiereagentia, waaronder antigenen en nationale standaardsera, die door de nationale referentielaboratoria worden ingezonden;

d)

het samenstellen en onderhouden van een serumbank en een verzameling van rabiësvirussen en het onderhouden van een databank van stammen die in de Gemeenschap zijn geïsoleerd, inclusief de typering daarvan;

e)

het geregeld organiseren van vergelijkende tests van diagnostische procedures op communautair niveau en het houden van proficiency tests voor de nationale referentielaboratoria;

f)

het verzamelen en verwerken van gegevens en informatie over de in de Gemeenschap gebruikte diagnosemethoden en van de uitslagen van de in de Gemeenschap uitgevoerde tests;

g)

het karakteriseren van rabiësvirussen aan de hand van de recentste beschikbare methoden, met het oog op een beter inzicht in de epidemiologie van die ziekte;

h)

het volgen van de wereldwijde ontwikkelingen inzake bewaking, epidemiologie en preventie van rabiës;

i)

het verwerven van gedegen kennis over de bereiding en het gebruik van immunologische diergeneesmiddelen voor de uitroeiing en bestrijding van rabiës, met inbegrip van de evaluatie van vaccins;

(2)

Vergemakkelijken van de harmonisatie van technieken in de hele Gemeenschap, met name door het specificeren van standaardtestmethoden.

(3)

Organiseren van workshops voor de nationale referentielaboratoria zoals opgenomen in het werkprogramma en de begroting als bedoeld in de artikelen 2 tot en met 4 van Verordening (EG) nr. 156/2004 van de Commissie (1), met inbegrip van scholing van deskundigen uit de lidstaten en eventueel uit derde landen op het gebied van nieuwe analysemethoden.

(4)

Verlenen van technische bijstand aan de Commissie en op haar verzoek deelnemen aan internationale fora met betrekking tot rabiës, met name wat betreft de standaardisatie van diagnostische analysemethoden en de toepassing daarvan.

(5)

Verrichten van onderzoek en waar mogelijk coördineren van onderzoek dat gericht is op betere bestrijding en uitroeiing van rabiës, met name door:

a)

het uitvoeren of met de nationale referentielaboratoria samenwerken bij de uitvoering van validatieonderzoeken voor tests;

b)

het verlenen van wetenschappelijk advies aan de Commissie en het verzamelen van informatie en rapporten die verband houden met de werkzaamheden van het communautaire referentielaboratorium.


(1)  PB L 27 van 30.1.2004, blz. 5.


BIJLAGE II

BEPAALDE VERANTWOORDELIJKHEDEN EN TAKEN VAN HET COMMUNAUTAIR REFERENTIELABORATORIUM VOOR RUNDERTUBERCULOSE

Naast de algemene bevoegdheden en taken van communautaire referentielaboratoria in de sector diergezondheid overeenkomstig artikel 32, lid 2, van Verordening (EG) nr. 882/2004 heeft het communautaire referentielaboratorium voor rundertuberculose de in de punten 1 tot en met 5 genoemde verantwoordelijkheden en taken.

(1)

Coördineren, in overleg met de Commissie, van de methoden die in de lidstaten worden gebruikt bij de diagnose van rundertuberculose, met name door:

a)

het typeren, opslaan en leveren van stammen van Mycobacterium-soorten die tuberculose bij dieren veroorzaken;

b)

het bereiden, controleren en leveren van referentiereagentia aan de nationale referentielaboratoria met het oog op standaardisatie van de in de lidstaten gebruikte tests en reagentia;

c)

het valideren van referentiereagentia, waaronder antigenen en tuberculinen, die door de nationale referentielaboratoria voor rundertuberculose worden ingezonden;

d)

het samenstellen en onderhouden van een verzameling van Mycobacterium-soorten die tuberculose bij dieren veroorzaken en het onderhouden van een databank van stammen die in de Gemeenschap zijn geïsoleerd, inclusief de typering daarvan;

e)

het geregeld organiseren van vergelijkende tests van diagnostische procedures op communautair niveau en het houden van proficiency tests voor de nationale referentielaboratoria;

f)

het verzamelen en verwerken van gegevens en informatie over de in de Gemeenschap gebruikte diagnosemethoden en van de uitslagen van de in de Gemeenschap uitgevoerde tests;

g)

het karakteriseren van Mycobacterium-soorten die tuberculose bij dieren veroorzaken aan de hand van de recentste beschikbare methoden, met het oog op een beter inzicht in de epidemiologie van die ziekte;

h)

het volgen van de wereldwijde ontwikkelingen inzake bewaking, epidemiologie en preventie van rundertuberculose;

i)

het verwerven van gedegen kennis over de bereiding en het gebruik van immunologische diergeneesmiddelen voor de uitroeiing en bestrijding van rundertuberculose, met inbegrip van de evaluatie van vaccins;

(2)

Vergemakkelijken van de harmonisatie van technieken in de hele Gemeenschap, met name door het specificeren van standaardtestmethoden.

(3)

Organiseren van workshops voor de nationale referentielaboratoria zoals opgenomen in het werkprogramma en de begroting als bedoeld in de artikelen 2 tot en met 4 van Verordening (EG) nr. 156/2004, met inbegrip van scholing van deskundigen uit de lidstaten en eventueel uit derde landen op het gebied van nieuwe analysemethoden.

(4)

Verlenen van technische bijstand aan de Commissie en op haar verzoek deelnemen aan internationale fora met betrekking tot de diagnostiek van rundertuberculose, met name wat betreft de standaardisatie van diagnostische analysemethoden en de toepassing daarvan.

(5)

Verrichten van onderzoek en waar mogelijk coördineren van onderzoek dat gericht is op betere bestrijding en uitroeiing van rundertuberculose, met name door:

a)

het uitvoeren of met de nationale referentielaboratoria samenwerken bij de uitvoering van validatieonderzoeken voor tests;

b)

het verlenen van wetenschappelijk advies aan de Commissie en het verzamelen van informatie en rapporten die verband houden met de werkzaamheden van het communautaire referentielaboratorium.


30.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 201/33


VERORDENING (EG) Nr. 738/2008 VAN DE COMMISSIE

van 28 juli 2008

houdende twaalfde wijziging van Verordening (EG) nr. 1763/2004 tot vaststelling van bepaalde beperkende maatregelen ter ondersteuning van de daadwerkelijke uitvoering van het mandaat van het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië (ICTY)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1763/2004 van de Raad van 11 oktober 2004 tot vaststelling van bepaalde beperkende maatregelen ter ondersteuning van de daadwerkelijke uitvoering van het mandaat van het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië (ICTY) (1), en met name artikel 10, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1763/2004 worden de personen opgesomd wier tegoeden en economische middelen krachtens die verordening worden bevroren.

(2)

De Commissie is gemachtigd deze bijlage te actualiseren, rekening houdend met de besluiten van de Raad tot uitvoering van Gemeenschappelijk Standpunt 2004/694/GBVB van de Raad van 11 oktober 2004 inzake verdere maatregelen ter ondersteuning van de daadwerkelijke uitvoering van het mandaat van het ICTY (2). Besluit 2008/613/GBVB van de Raad van 24 juli 2008 (3) legt dat gemeenschappelijk standpunt ten uitvoer. Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1763/2004 dient bijgevolg dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1763/2004 wordt hierbij gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 juli 2008.

Voor de Commissie

Eneko LANDÁBURU

Directeur-generaal Buitenlandse betrekkingen


(1)  PB L 315 van 14.10.2004, blz. 14. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 789/2007 van de Commissie (PB L 175 van 5.7.2007, blz. 27).

(2)  PB L 315 van 14.10.2004, blz. 52. Gemeenschappelijk standpunt laatstelijk gewijzigd bij Gemeenschappelijk Standpunt 2007/635/GBVB (PB L 256 van 2.10.2007, blz. 30).

(3)  PB L 197 van 25.7.2008, blz. 63.


BIJLAGE

De volgende personen worden uit de lijst van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1763/2004 geschrapt:

„Zupljanin, Stojan. Geboortedatum: 22.9.1951. Geboorteplaats: Kotor Varos, Bosnië en Herzegovina. Nationaliteit: van Bosnië en Herzegovina.”.


30.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 201/34


VERORDENING (EG) Nr. 739/2008 VAN DE COMMISSIE

van 28 juli 2008

tot vaststelling van een verbod op de visserij op zeebrasem in ICES-deelgebieden VI, VII en VIII (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen) voor vaartuigen die de vlag van een lidstaat, met uitzondering van Spanje, Frankrijk, Ierland en het Verenigd Koninkrijk, voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 2015/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling, voor 2007 en 2008, van de vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de Gemeenschap voor bepaalde bestanden van diepzeevissen (3) zijn quota voor 2007 en 2008 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van een van de in die bijlage bedoelde lidstaten voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2008 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Derhalve moet het worden verboden op dit bestand te vissen en vis uit dit bestand aan boord te houden, over te laden en aan te voeren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2008 aan de in de bijlage bij deze verordening bedoelde lidstaten is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van een van de in die bijlage bedoelde lidstaten voeren of daar zijn geregistreerd, is verboden. Het is tevens verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 juli 2008.

Voor de Commissie

Fokion FOTIADIS

Directeur-generaal Visserij en maritieme zaken


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 865/2007 (PB L 192 van 24.7.2007, blz. 1).

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1098/2007 (PB L 248 van 22.9.2007, blz. 1).

(3)  PB L 384 van 29.12.2006, blz. 28. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 541/2008 van de Commissie (PB L 157 van 17.6.2008, blz. 23).


BIJLAGE

Nr.

03/DSS

Lidstaat

ALLE LIDSTATEN, MET UITZONDERING VAN Spanje, Frankrijk, Ierland en het Verenigd Koninkrijk

Bestand

SBR/678-

Soort

Zeebrasem (Pagellus bogaraveo)

Gebied

Deelgebieden VI, VII en VIII (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen)


30.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 201/36


VERORDENING (EG) Nr. 740/2008 VAN DE COMMISSIE

van 29 juli 2008

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1418/2007 wat de te volgen procedures betreft voor de uitvoer van afvalstoffen naar bepaalde landen

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (1), en met name op artikel 37, lid 2, derde alinea,

Na overleg met de betrokken landen,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Elke onduidelijkheid moet worden weggenomen omtrent de toepasselijkheid van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1013/2006 op de overbrenging van afvalstoffen wanneer een land in zijn antwoord op het verzoek van de Commissie overeenkomstig artikel 37, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1013/2006 heeft aangegeven dat het die overbrenging niet zal verbieden, noch de procedure van voorafgaande kennisgeving met schriftelijke toestemming zoals beschreven in artikel 35 van die verordening zal toepassen.

(2)

De Commissie heeft antwoorden ontvangen van Bosnië en Herzegovina, Iran en Togo op haar schriftelijke verzoeken om schriftelijke bevestiging dat de afvalstoffen die zijn opgenomen in de bijlagen III en IIIA bij Verordening (EG) nr. 1013/2006 en waarvan de uitvoer krachtens artikel 36 van die verordening niet verboden is, met het oog op terugwinning uit de Gemeenschap naar die landen mogen worden uitgevoerd, en om opgave van de controleprocedure die in dat geval van toepassing is. Voorts heeft de Commissie ook nadere informatie ontvangen betreffende Ivoorkust, Maleisië, Moldavië (2), Oekraïne en Rusland. De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1418/2007 van de Commissie (3) moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(3)

De regering van Liechtenstein heeft erop geattendeerd dat Liechtenstein beschouwd moet worden als een land waarop het OESO-besluit van toepassing is. Artikel 37, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1013/2006 is derhalve niet op dat land van toepassing en Liechtenstein moet worden geschrapt uit de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1418/2007.

(4)

Verordening (EG) nr. 1418/2007 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1418/2007 wordt als volgt gewijzigd:

1.

Het volgende artikel 1 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 1 bis

Wanneer een land in zijn antwoord op een schriftelijk verzoek van de Commissie overeenkomstig artikel 37, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1013/2006 aangeeft dat het bepaalde overbrengingen van afvalstoffen niet zal verbieden, noch daarop de procedure van voorafgaande kennisgeving met schriftelijke toestemming zoals beschreven in artikel 35 van die verordening zal toepassen, is artikel 18 van die verordening op dergelijke overbrengingen van overeenkomstige toepassing.”.

2.

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1418/2007 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de veertiende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van de datum van inwerkingtreding.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 juli 2008.

Voor de Commissie

Peter MANDELSON

Lid van de Commissie


(1)  PB L 190 van 12.7.2006, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 669/2008 van de Commissie (PB L 188 van 16.7.2008, blz. 7).

(2)  Ter aanduiding van de Republiek Moldavië wordt de korte vorm „Moldavië” gebruikt.

(3)  PB L 316 van 4.12.2007, blz. 6.


BIJLAGE

Opmerking: Artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1013/2006 is krachtens artikel 1 van deze verordening van toepassing op de kolommen c) en d) van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1418/2007.

1)   In de tekst voorafgaande aan de landeninformatie wordt punt d) vervangen door:

„d)

er zullen in het land van bestemming volgens het toepasselijke nationale recht andere controleprocedures worden gevolgd.”.

2)   Na de vermelding „Benin” wordt de volgende vermelding ingevoegd:

„Bosnië en Herzegovina

a)

b)

c)

d)

 

 

B3020

 

 

alle andere afvalstoffen, opgenomen in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1013/2006”

 

 

3)   Na de vermelding „Costa Rica” wordt de volgende vermelding ingevoegd:

„Côte d'Ivoire (Republiek Côte d'Ivoire)

a)

b)

c)

d)

 

uit B1010:

alle andere afvalstoffen

 

uit B1010:

edelmetalen (goud, zilver, de platinagroep, met uitzondering van kwik)

B1020-B2120

 

 

 

 

B2130

 

 

 

 

 

B3010-B3020

 

uit B3030:

alle andere afvalstoffen

 

uit B3030:

afval (met inbegrip van kammelingen, garen en rafelingen) van kunstvezels

oude kleding en andere afgedankte textielwaren

oude lappen, touwafval, kabeltouw, touw en kabels en versleten artikelen van touw, kabeltouw of kabel van textiel

 

B3035-B3130

 

 

 

 

 

B3140

 

B4010-B4030

 

 

GB040

7112

2620 30

2620 90

 

 

 

 

GC010

 

 

 

GC020

 

 

GC030

ex 8908 00

 

 

 

GC050

 

 

 

 

GE020

ex 7001

ex 7019 39

 

 

 

GF010

 

 

 

GG030

ex 2621

 

 

 

GG040

ex 2621

 

 

 

GH013

3915 30

ex 3904 10-40

 

 

 

GN010

ex 0502 00

 

 

 

GN020

ex 0503 00

 

 

 

GN030

ex 0505 90”

 

 

4)   De vermelding „Liechtenstein” wordt geschrapt.

5)   Na de vermelding „Indonesië” wordt de volgende vermelding ingevoegd:

„Iran (Islamitische Republiek Iran)

a)

b)

c)

d)

 

B1010-B1090

 

 

uit B1100:

de volgende zinkhoudende slak:

zinkhoudende slak afkomstig van thermisch verzinken (batch) (> 92 % Zn)

zinkschuim

aluminiumschuim, met uitzondering van zoutslak

oude vuurvaste bekleding, met inbegrip van gietpannen, afkomstig uit kopersmelterijen

slak afkomstig van de behandeling van edele metalen voor verdere zuivering

tantaalhoudende tinslak met minder dan 0,5 % tin

uit B1100:

hardzink

de volgende zinkhoudende slak:

zinkhoudende drijvende slak afkomstig van het galvaniseren (> 90 % Zn)

zinkhoudend slakbezinksel afkomstig van het galvaniseren (> 92 % Zn)

zinkhoudende slak afkomstig van het gietproces (> 85 % Zn)

 

 

B1115

 

 

 

 

B1120-B1150

 

 

B1160-B1210

 

 

 

 

B1220-B2010

 

 

B2020-B2130

 

 

 

 

B3010-B3020

 

 

B3030-B3040

 

 

 

uit B3050:

kurkresten: gebroken, gegranuleerd of gemalen

uit B3050:

zaagsel, resten en afval van hout, ook indien geperst tot blokken, briketten, pellets of dergelijke

 

 

B3060-B3070

 

 

 

 

B3080

 

 

B3090-B3130

 

 

 

 

B3140

 

 

B4010-B4030

 

 

 

 

GB040

7112

2620 30

2620 90

 

 

GC010

 

 

 

GC020

 

 

 

GC030

ex 8908 00

 

 

 

GC050

 

 

 

GE020

ex 7001

ex 7019 39

 

 

 

GF010

 

 

 

GG030

ex 2621

 

 

 

GG040

ex 2621

 

 

 

GH013

3915 30

ex 3904 10-40

 

 

 

GN010

ex 0502 00

 

 

 

GN020

ex 0503 00

 

 

 

GN030

ex 0505 90”

 

 

 

6)   Na de vermelding „Thailand” wordt de volgende vermelding ingevoegd:

„Togo (Republiek Togo)

a)

b)

c)

d)

 

 

 

uit B3010:

plastic schroot van de volgende niet-gehalogeneerde polymeren en co-polymeren:

polypropyleen

polyethyleentereftalaat

 

alle andere afvalstoffen, opgenomen in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1013/2006”

 

 

7)   Na de vermelding „Moldavië” wordt de volgende vermelding ingevoegd:

„Oekraïne

a)

b)

c)

d)

 

 

B2020

 

 

 

B3010; B3020

 

 

alle andere afvalstoffen, opgenomen in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1013/2006”

 

 

8)   De vermelding „Ivoorkust” wordt geschrapt.

9)   De vermelding „Maleisië” wordt vervangen door:

„Maleisië

a)

b)

c)

d)

uit B1010:

nikkelschroot

zinkschroot

wolfraamschroot

tantaalschroot

magnesiumschroot

titaanschroot

mangaanschroot

germaniumschroot

vanadiumschroot

schroot van hafnium, indium, niobium, rhenium en gallium

schroot van zeldzame aardmetalen

chroomschroot

uit B1010:

molybdeenschroot

kobaltschroot

bismuthschroot

zirconiumschroot

thoriumschroot

uit B1010:

edelmetalen (goud, zilver, de platinagroep, met uitzondering van kwik)

ijzer- en staalschroot

koperschroot

aluminiumschroot

tinschroot

 

B1020-B1090

 

 

 

uit B1100:

alle andere afvalstoffen

 

uit B1100:

hardzink

zinkschuim

 

 

 

B1115

 

B1120-B1140

 

 

 

 

 

B1150

 

B1160-B1190

 

 

 

 

 

B1200; B1210

 

B1220-B1240

 

 

 

 

 

B1250-B2030

 

uit B2040:

gedeeltelijk gezuiverd calciumsulfaat afkomstig van de rookgasontzwaveling

slak afkomstig van de koperproductie, chemisch gestabiliseerd, met een hoog ijzergehalte (meer dan 20 %) en behandeld volgens industriële specificaties (bv. DIN 4301 en DIN 8201) hoofdzakelijk voor de bouw en abrasieve toepassingen

 

uit B2040:

alle andere afvalstoffen

 

 

 

B2060

 

B2070; B2080

 

 

 

 

 

B2090

 

B2100

 

 

 

 

 

B2110-B2130

 

 

 

 

B3010

 

 

B3020-B3035

 

B3040

 

 

 

 

uit B3050:

zaagsel, resten en afval van hout, ook indien geperst tot blokken, briketten, pellets of dergelijke

uit B3050:

kurkresten: gebroken, gegranuleerd of gemalen

 

 

uit B3060:

gedroogd en gesteriliseerd plantaardig afval, residuen en bijproducten, al dan niet in de vorm van korrels, of een als diervoeder gebruikte soort, die niet elders wordt genoemd of is opgenomen (alleen rijstzemelen en andere bijproducten onder 2302 20 100/900)

afval van been en hoornpitten, onbewerkt, ontvet, enkelvoudig behandeld (maar niet op maat gezaagd), behandeld met zuur of ontlijmd

cacaodoppen, schillen, vliezen en ander cacaoafval

overige afvalstoffen uit de levensmiddelenindustrie, met uitzondering van bijproducten die aan nationale en internationale voorschriften en normen voor de menselijke of dierlijke consumptie voldoen

 

uit B3060:

gedroogd en gesteriliseerd plantaardig afval, residuen en bijproducten, al dan niet in de vorm van korrels, of een als diervoeder gebruikte soort, die niet elders wordt genoemd of is opgenomen (alleen rijstzemelen en andere bijproducten onder 2302 20 100/900)

overige afvalstoffen uit de levensmiddelenindustrie, met uitzondering van bijproducten die aan nationale en internationale voorschriften en normen voor de menselijke of dierlijke consumptie voldoen

 

 

B3065-B3140

 

B4010

 

 

 

 

 

B4020

 

B4030

 

 

 

GB040

7112

2620 30

2620 90

 

 

 

GC010

 

 

 

GC020

 

 

 

GC030

ex 8908 00

 

 

 

GC050

 

 

 

 

 

GE020

ex 7001

ex 7019 39

 

 

 

GF010

 

GG030

ex 2621

 

 

 

GG040

ex 2621

 

 

 

GH013

3915 30

ex 3904 10-40

 

 

 

 

GN010

ex 0502 00

 

GN010

ex 0502 00

 

GN020

ex 0503 00

 

GN020

ex 0503 00

 

GN030

ex 0505 90

 

GN030

ex 0505 90”

10)   De vermelding „Moldavië” wordt vervangen door:

„Moldavië (Republiek Moldavië)

a)

b)

c)

d)

 

 

 

B1010

 

 

 

B2020

uit B3020:

alle andere afvalstoffen

 

 

uit B3020:

ongebleekt papier of karton of gegolfd papier of golfkarton

overig papier en karton, hoofdzakelijk gemaakt van gebleekte chemische pulp, dat niet in bulk is gekleurd

papier en karton, hoofdzakelijk gemaakt van mechanische pulp (bv. kranten, tijdschriften en soortgelijk drukwerk)

alle andere afvalstoffen, opgenomen in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1013/2006”

 

 

 

11)   De vermelding „Russische Federatie” wordt vervangen door:

„Rusland (Russische Federatie)

a)

b)

c)

d)

 

 

 

B1010-B2120

B2130

 

 

 

 

 

 

B3010-B3030

B3035; B3040

 

 

 

 

 

 

B3050-B3070

B3080

 

 

 

 

 

 

B3090

B3100

 

 

 

 

 

 

B3110-B3130

B3140

 

 

 

 

 

 

B4010-B4030

 

 

 

GB040

7112

2620 30

2620 90

 

 

 

GC010

 

 

 

GC020

 

 

 

GC030

ex 8908 00

 

 

 

GC050

GE020

ex 7001

 

 

GE020

ex 7019 39

 

 

 

GF010

 

 

 

GG030

ex 2621

 

 

 

GG040

ex 2621

 

 

 

GH013

3915 30

ex 3904 10-40

 

 

 

GN010

ex 0502 00

 

 

 

GN020

ex 0503 00

 

 

 

GN030

ex 0505 90”


30.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 201/45


VERORDENING (EG) Nr. 741/2008 VAN DE COMMISSIE

van 29 juli 2008

betreffende de afgifte van invoercertificaten voor aanvragen die zijn ingediend voor de periode van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009 in het kader van het bij Verordening (EG) nr. 996/97 geopende tariefcontingent voor bevroren omlopen van runderen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale-GMO-verordening) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name op artikel 7, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 996/97 van de Commissie van 3 juni 1997 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor de invoer van bevroren omlopen van runderen van GN-code 0206 29 91 (3) is een tariefcontingent geopend voor de invoer van producten van de sector rundvlees.

(2)

De certificaataanvragen die voor de periode van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009 zijn ingediend, hebben betrekking op een hoeveelheid die de beschikbare hoeveelheid overschrijdt. Bijgevolg dient door vaststelling van de op de aangevraagde hoeveelheden toe te passen toewijzingscoëfficiënt te worden bepaald in hoeverre de invoercertificaten kunnen worden afgegeven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Op de invoercertificaataanvragen die in het kader van het bij Verordening (EG) nr. 996/97 vastgestelde contingent met het volgnummer 09.4020 zijn ingediend voor de periode van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009, wordt een toewijzingscoëfficiënt toegepast van 1,694843 %.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 30 juli 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 juli 2008.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 510/2008 van de Commissie (PB L 149 van 7.6.2008, blz. 61).

(2)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 289/2007 (PB L 78 van 17.3.2007, blz. 17).

(3)  PB L 144 van 4.6.1997, blz. 6. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 962/2007 (PB L 213 van 15.8.2007, blz. 6).


RICHTLIJNEN

30.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 201/46


RICHTLIJN 2008/81/EG VAN DE COMMISSIE

van 29 juli 2008

tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad teneinde difenacum als werkzame stof in bijlage I bij die richtlijn op te nemen

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (1), en met name op artikel 16, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 inzake de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, IA of IB van Richtlijn 98/8/EG dienen te worden beoordeeld. Difenacum is in die lijst opgenomen.

(2)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1451/2007 is difenacum overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG beoordeeld voor gebruik in productsoort 14 (rodenticiden), zoals gedefinieerd in bijlage V bij Richtlijn 98/8/EG.

(3)

Finland is als rapporterende lidstaat aangewezen en heeft het verslag van de bevoegde instantie samen met een aanbeveling overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 op 21 maart 2006 bij de Commissie ingediend.

(4)

Het verslag van de bevoegde instantie is door de lidstaten en de Commissie getoetst. Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 zijn de conclusies van de toetsing door het Permanent Comité voor biociden op 29 november 2007 in een beoordelingsverslag opgenomen.

(5)

Bij de beoordeling van difenacum zijn geen onbeantwoorde vragen of zorgwekkende aspecten naar voren gekomen die door het Wetenschappelijk Comité voor gezondheids- en milieurisico's moeten worden besproken.

(6)

Uit de verschillende uitgevoerde onderzoeken blijkt dat biociden die als rodenticide gebruikt worden en difenacum bevatten, naar verwachting geen risico voor de mens inhouden, afgezien van accidentele inname door kinderen. Voor niet-doeldieren en het milieu blijkt er een risico te bestaan. De doeldieren, namelijk knaagdieren, zijn evenwel ongedierte en vormen dus een gevaar voor de volksgezondheid. Bovendien is nog niet aangetoond dat er geschikte alternatieven voor difenacum bestaan die tegelijk even doeltreffend en minder schadelijk voor het milieu zijn. Difenacum dient derhalve voor een beperkte periode in bijlage I te worden opgenomen om ervoor te zorgen dat in alle lidstaten overeenkomstig artikel 16, lid 3, van Richtlijn 98/8/EG toelatingen voor biociden die als rodenticide worden gebruikt en difenacum bevatten, kunnen worden verleend, gewijzigd of ingetrokken.

(7)

Gezien de conclusies van het beoordelingsverslag moet worden vereist dat bij de toelating van producten die difenacum bevatten en als rodenticide worden gebruikt, specifieke risicobeperkende maatregelen worden voorgeschreven. Die maatregelen moeten gericht zijn op het beperken van het risico van primaire en secundaire blootstelling van mensen en niet-doeldieren en de langetermijneffecten van de stof op het milieu.

(8)

Vanwege de gesignaleerde risico's en de kenmerken van de stof, waardoor die persistent, bioaccumulerend en toxisch, of zeer persistent en sterk bioaccumulerend kan zijn, mag difenacum slechts voor vijf jaar in bijlage I worden opgenomen en moet er overeenkomstig artikel 10, lid 5, punt i), tweede alinea, van Richtlijn 98/8/EG een vergelijkende risicobeoordeling worden uitgevoerd voordat de opneming in bijlage I wordt verlengd.

(9)

Het is belangrijk dat de bepalingen van deze richtlijn in alle lidstaten tegelijkertijd worden toegepast teneinde een gelijke behandeling van biociden die op de markt zijn en als werkzame stof difenacum bevatten, te waarborgen en tevens het goede functioneren van de markt voor biociden in het algemeen te vergemakkelijken.

(10)

Er dient een redelijke periode te verstrijken voordat een werkzame stof in bijlage I wordt opgenomen, teneinde de lidstaten en de betrokken partijen de gelegenheid te geven om zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen die dit met zich meebrengt te voldoen en om ervoor te zorgen dat aanvragers die dossiers hebben samengesteld volledig kunnen profiteren van de periode van tien jaar voor gegevensbescherming die overeenkomstig artikel 12, lid 1, onder c), punt ii), van Richtlijn 98/8/EG op de datum van opneming ingaat.

(11)

Na de opneming moeten de lidstaten een redelijke periode krijgen voor de uitvoering van artikel 16, lid 3, van Richtlijn 98/8/EG en met name voor de verlening, wijziging of intrekking van toelatingen voor biociden van productsoort 14 die difenacum bevatten, om ervoor te zorgen dat ze aan Richtlijn 98/8/EG voldoen.

(12)

Richtlijn 98/8/EG moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(13)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

Omzetting

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 31 maart 2009 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 april 2010.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 29 juli 2008.

Voor de Commissie

Stavros DIMAS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2008/31/EG (PB L 81 van 20.3.2008, blz. 57).

(2)  PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3.


BIJLAGE

De volgende vermelding wordt als „nr. 9” in bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG toegevoegd:

Nr

Triviale naam

IUPAC-naam

Identificatienummers

Minimale zuiverheid van de werkzame stof in het biocide zoals het op de markt wordt gebracht

Datum van opneming

Termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3

(behalve voor producten die meer dan een werkzame stof bevatten; in dat geval is de termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3, de termijn die wordt vastgesteld in het laatste besluit voor de opneming van de werkzame stoffen daarvan)

Datum waarop de opneming verstrijkt

Productsoort

Specifieke bepalingen (1)

„9

difenacum

3-(3-bifenyl-4-yl-1,2,3,4-tetrahydro-1-naftyl)-4-hydroxycumarine/difenacum

EC-nr.: 259-978-4

CAS-nr.: 56073-07-5

960 g/kg

1 april 2010

31 maart 2012

31 maart 2015

14

Vanwege de kenmerken van de werkzame stof, waardoor die persistent, bioaccumulerend en toxisch, of zeer persistent en sterk bioaccumulerend kan zijn, moet overeenkomstig artikel 10, lid 5, punt i), tweede alinea, van Richtlijn 98/8/EG een vergelijkende risicobeoordeling voor de stof worden uitgevoerd voordat de opneming in bijlage I wordt verlengd.

De lidstaten zorgen ervoor dat bij toelating de volgende voorwaarden worden gesteld:

(1)

de nominale concentratie van de werkzame stof in de producten mag niet meer bedragen dan 75 mg/kg en alleen gebruiksklare producten zijn toegelaten;

(2)

de producten moeten een bitterstof en zo mogelijk een kleurstof bevatten;

(3)

de producten mogen niet als traceerpoeder worden gebruikt;

(4)

de primaire en secundaire blootstelling van mensen, niet-doeldieren en het milieu moet zoveel mogelijk worden beperkt door de inoverwegingneming en toepassing van alle passende en beschikbare risicobeperkende maatregelen. Deze omvatten onder meer de beperking tot uitsluitend professioneel gebruik, de vaststelling van een maximale verpakkingsgrootte en de verplichting om veilige, niet te openen lokdozen te gebruiken.”


(1)  Voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI zijn de inhoud en conclusies van de beoordelingsverslagen beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/comm/environment/biocides/index.htm


DOOR HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD GEZAMENLIJK AANGENOMEN BESLUITEN

30.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 201/49


BESCHIKKING Nr. 742/2008/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 9 juli 2008

betreffende de deelneming van de Gemeenschap aan een door verscheidene lidstaten opgezette onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma dat de levenskwaliteit van ouderen beoogt te verbeteren door middel van het gebruik van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op de artikelen 169 en 172, alinea 2,

Gelet op het voorstel van de Commissie,

Gelet op het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (2) (hierna „het zevende kaderprogramma” genoemd) voorziet in deelneming van de Gemeenschap aan door verscheidene lidstaten opgezette onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma’s, met inbegrip van deelneming aan de voor de uitvoering van die programma’s tot stand gebrachte structuren, in de zin van artikel 169 van het Verdrag.

(2)

In het zevende kaderprogramma wordt een reeks criteria gedefinieerd voor het identificeren van gebieden voor dergelijke initiatieven uit hoofde van artikel 169: relevantie voor communautaire doelstellingen, duidelijke definiëring van de na te streven doelstelling en relevantie ervan voor de doelstellingen van het zevende kaderprogramma, aanwezigheid van een reeds bestaande grondslag (bestaande of beoogde nationale onderzoeksprogramma’s), Europese toegevoegde waarde, kritische massa qua omvang en aantal van de betrokken programma’s, vergelijkbaarheid van de daaronder vallende activiteiten en efficiëntie van artikel 169 als het meest adequate middel om de doelstellingen te bereiken.

(3)

Volgens Beschikking 2006/971/EG van de Raad van 19 december 2006 betreffende het specifieke programma „Samenwerking” tot uitvoering van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (3) (hierna „het specifieke programma „Samenwerking”” genoemd) is een „Artikel 169-initiatief op het gebied van ambient assisted living”, een van de gebieden die geschikt zijn voor deelneming van de Gemeenschap aan nationale onderzoeksprogramma’s die gezamenlijk worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 169 van het Verdrag.

(4)

In haar mededeling van 1 juni 2005: „i2010 — Een Europese informatiemaatschappij voor groei en werkgelegenheid” heeft de Commissie voorgesteld een baanbrekend initiatief te lanceren met betrekking tot de zorg van mensen in een vergrijzende samenleving.

(5)

In haar mededeling van 12 oktober 2006„De demografische toekomst van Europa: probleem of uitdaging?” benadrukte de Commissie het feit dat vergrijzing een van de belangrijkste uitdagingen is waaraan alle landen in de Europese Unie de komende jaren het hoofd moeten bieden en dat door meer gebruik te maken van nieuwe technologieën de kosten kunnen worden beheerst, en het welzijn van de burgers kan worden verbeterd en actieve participatie in de samenleving van bejaarden bevorderd. Daarnaast kan ook het concurrentievermogen van de Europese economie worden verbeterd ter ondersteuning van de herziene Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid.

(6)

Met name op het gebied van informatie- en communicatietechnologieën (ICT) kan de vergrijzende bevolking worden gezien als kans voor een opkomende markt voor nieuwe goederen en diensten die zijn afgestemd op de behoeften van ouderen. Een snelle ontwikkeling en toepassing van nieuwe ICT mag evenwel niet leiden tot sociale uitsluiting en verbreding van de digitale kloof; digitale geletterdheid is echter een voorwaarde voor integratie en participatie in de informatiemaatschappij.

(7)

Het huidige initiatief op het gebied van „ambient assisted living” moet rekening houden met de realiteit van een vergrijzende bevolking in Europa, waarin vrouwen in de meerderheid zijn vanwege hun langere gemiddelde levensverwachting.

(8)

Actief ouder worden vormt een kernelement in de hernieuwde werkgelegenheidsrichtsnoeren. De EU-aanpak van ouder worden richt zich op het mobiliseren van het volledige potentieel van mensen van alle leeftijden (het zgn. levensloopbeleid), waarbij de noodzaak wordt onderstreept om in plaats van gefragmenteerde strategieën over te stappen op allesomvattende strategieën voor het ouder worden.

(9)

Een aantal individueel door de lidstaten op nationaal niveau opgezette onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma’s op het gebied van ICT voor gezond ouder worden wordt momenteel op Europees niveau onvoldoende gecoördineerd zodat een samenhangende Europese aanpak van onderzoek en ontwikkeling van innovatieve op ICT-gebaseerde producten en diensten voor gezond ouder worden niet mogelijk is.

(10)

Met het oog op een samenhangende aanpak op Europees niveau op het gebied van ICT voor gezond ouder worden en om daadkrachtig te kunnen handelen, hebben een aantal lidstaten het initiatief genomen om een gemeenschappelijk onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma op te zetten: „Ambient Assisted Living” (hierna het gemeenschappelijk AAL-programma genoemd) op het gebied van ICT voor gezond ouder worden in de informatiemaatschappij, om synergieën tot stand te brengen wat betreft management- en financiële hulpbronnen, door te zorgen voor een uniform, gemeenschappelijk evaluatiemechanisme met assistentie van onafhankelijke deskundigen op basis van de vaste praktijk zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1906/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot vaststelling van de regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties op grond van het zevende kaderprogramma, en voor de verspreiding van onderzoeksresultaten (2007-2013) (4) en de combinatie van aanvullende expertise en hulpbronnen die beschikbaar zijn in de verschillende landen in Europa.

(11)

Het gemeenschappelijk AAL-programma wil het probleem van de vergrijzing aanpakken door het juridische en organisatorische kader te verschaffen dat nodig is voor grootschalige Europese samenwerking tussen lidstaten wat betreft toegepast onderzoek en innovatie op het gebied van ICT voor gezond ouder worden in een vergrijzende samenleving. België, Denemarken, Duitsland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Cyprus, Luxemburg, Hongarije, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk (hierna „de deelnemende lidstaten” genoemd) en Israël, Noorwegen en Zwitserland zijn overeengekomen activiteiten die erop gericht zijn een bijdrage te leveren aan het gemeenschappelijk AAL-programma gezamenlijk te coördineren en uit te voeren. De totale waarde van hun deelneming wordt geschat op minimaal 150 miljoen EUR voor de looptijd van het zevende kaderprogramma. Voor die deelneming van elk van deze landen aan het gemeenschappelijk AAL-programma moet een minimale financiële bijdrage worden geleverd die in overeenstemming is met de mogelijke vraag van de verschillende nationale onderzoeksgemeenschap van elke lidstaat en die normaal gesproken ten minste 0,2 miljoen EUR moet bedragen indien een land deelneemt aan het jaarlijkse werkprogramma.

(12)

Het gemeenschappelijk AAL-programma moet tevens de betrokkenheid van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) bij zijn activiteiten bevorderen, overeenkomstig de doelstellingen van het zevende kaderprogramma.

(13)

Om de impact van het gemeenschappelijk AAL-programma te verhogen, hebben de deelnemende lidstaten, Israël, Noorwegen en Zwitserland ingestemd met de communautaire deelneming aan dit programma. De Gemeenschap zou aan dit programma moeten deelnemen door een financiële bijdrage te verlenen van ten hoogste 150 miljoen EUR. Omdat het gemeenschappelijk AAL-programma voldoet aan de wetenschappelijke doelstellingen van het zevende kaderprogramma en omdat het onderzoeksgebied van het gemeenschappelijk AAL-programma valt onder het thema ICT van het specifieke programma „Samenwerking” van het zevende kaderprogramma, dient de communautaire financiële bijdrage gefinancierd te worden uit de voor dat thema uitgetrokken begrotingsmiddelen. Andere financieringsmogelijkheden kunnen beschikbaar zijn, onder meer van de Europese Investeringsbank (EIB), met name via de risicodelende financieringsfaciliteit die samen door de EIB en de Commissie werd ontwikkeld, in overeenstemming met bijlage III bij Beschikking 2006/971/EG.

(14)

Voor financiële steun van de Gemeenschap dient een financieringsplan te worden vastgesteld dat gebaseerd is op formele verbintenissen van de bevoegde nationale autoriteiten om de op nationaal niveau opgezette onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma’s en activiteiten gezamenlijk uit te voeren en een bijdrage te leveren aan de financiering van de gezamenlijke uitvoering van het gemeenschappelijk AAL-programma.

(15)

Voor de gezamenlijke uitvoering van de nationale onderzoeksprogramma’s moet een specifieke uitvoeringsstructuur aanwezig zijn of worden opgericht overeenkomstig het bepaalde in het specifieke programma „Samenwerking”.

(16)

De deelnemende lidstaten hebben overeenstemming bereikt over een dergelijke specifieke uitvoeringsstructuur voor de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk AAL-programma.

(17)

De specifieke uitvoeringsstructuur dient de financiële bijdrage van de Gemeenschap te ontvangen en moet ervoor zorgen dat het gemeenschappelijk AAL-programma doelmatig wordt uitgevoerd.

(18)

Om het gemeenschappelijk AAL-programma doelmatig te kunnen uitvoeren, dient de specifieke uitvoeringsstructuur financiële steun te verlenen aan derde partijen die deelnemen aan het gemeenschappelijk AAL-programma die zijn geselecteerd met behulp van oproepen tot het indienen van voorstellen.

(19)

De bijdrage van de Gemeenschap dient afhankelijk te zijn van de toezegging van middelen door de deelnemende lidstaten, Israël, Noorwegen en Zwitserland en de effectieve betaling van hun financiële bijdragen.

(20)

De Gemeenschap moet het recht hebben haar financiële bijdrage te verlagen, deze niet toe te kennen of stop te zetten wanneer het gemeenschappelijk AAL-programma ontoereikend, gedeeltelijk of laattijdig wordt uitgevoerd, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgelegd in een overeenkomst die moet worden gesloten tussen de Gemeenschap en de specifieke uitvoeringsstructuur waarin uitgebreide regelingen zijn vermeld voor de bijdrage van de Gemeenschap.

(21)

Alle lidstaten moeten de mogelijkheid hebben deel te nemen aan het gemeenschappelijk AAL-programma.

(22)

Overeenkomstig het zevende kaderprogramma dient de Gemeenschap het recht te hebben de voorwaarden te bepalen voor haar financiële bijdrage aan het gemeenschappelijk AAL-programma wat betreft de deelneming daaraan van met het zevende kaderprogramma geassocieerde landen of, wanneer dat van essentieel belang is voor de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk AAL-programma, van andere landen die zich aansluiten bij het programma tijdens de uitvoering ervan, in overeenstemming met deze beschikking.

(23)

Er dienen passende maatregelen te worden genomen om fraude en onregelmatigheden te voorkomen en de nodige stappen moeten worden genomen om verloren gegane middelen, ten onrechte betaalde of onjuist gebruikte middelen weer terug te vorderen, overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (5), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (6), en Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (7).

(24)

Overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (8) (hierna „het Financieel Reglement” genoemd) en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (9) (hierna „de Uitvoeringsvoorschriften” genoemd), dient de bijdrage van de Gemeenschap te worden beheerd in het kader van het indirect gecentraliseerde beheer overeenkomstig artikel 54, lid 2, onder c), en artikel 56 van het Financieel Reglement en artikel 35, artikel 38, lid 2, en artikel 41 van de Uitvoeringsvoorschriften.

(25)

Het is essentieel dat de onderzoeksactiviteiten die in het kader van het gemeenschappelijk AAL-programma worden uitgevoerd, overeenstemmen met de basisbeginselen van de ethiek, met inbegrip van de beginselen die verankerd zijn in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie alsmede de beginselen van gendermainstreaming en gendergelijkheid. Bij de uitvoering van het gemeenschappelijk AAL-programma moet ook rekening worden gehouden met de bevordering van de rol van vrouwen in de wetenschap en het onderzoek.

(26)

Het gemeenschappelijk AAL-programma moet tevens gericht zijn op de bevordering van een billijke en vereenvoudigde toegang tot relevante ICT-producten en -diensten in alle lidstaten.

(27)

De Commissie dient tegen 2010 een tussentijdse evaluatie uit te voeren waarin de kwaliteit en de doelmatigheid van de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk AAL-programma worden beoordeeld alsmede de vooruitgang die wordt geboekt bij de doelstellingen. In die evaluatie moet tevens worden beoordeeld in hoeverre er behoefte is aan het uitvoeren van verdere tussentijdse evaluaties voordat eind 2013 een slotevaluatie wordt opgemaakt,

HEBBEN DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Bij de uitvoering van het zevende kaderprogramma verleent de Gemeenschap een financiële bijdrage aan het gemeenschappelijk onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma Ambient Assisted Living (hierna het „gemeenschappelijk AAL-programma” genoemd) dat gezamenlijk wordt opgezet door België, Denemarken, Duitsland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Cyprus, Luxemburg, Hongarije, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk (hierna „de deelnemende lidstaten” genoemd) en Israël, Noorwegen en Zwitserland.

2.   De Gemeenschap betaalt een financiële bijdrage ten bedrage van ten hoogste 150 miljoen EUR voor de looptijd van het zevende kaderprogramma voor de uitvoering van het gemeenschappelijk AAL-programma, overeenkomstig de beginselen vermeld in bijlage I bij deze beschikking.

3.   De financiële bijdrage van de Gemeenschap wordt betaald uit het krediet in de algemene begroting van de Europese Unie dat is toegewezen aan het thema Informatie- en communicatietechnologieën (ICT) van het specifieke programma „Samenwerking”.

Artikel 2

De financiële bijdrage van de Gemeenschap wordt verleend indien:

a)

de deelnemende lidstaten, Israël, Noorwegen en Zwitserland aantonen dat het gemeenschappelijk AAL-programma zoals beschreven in bijlage I doelmatig is opgezet;

b)

de deelnemende lidstaten, Israël, Noorwegen en Zwitserland of organisaties die door de deelnemende lidstaten, Israël, Noorwegen en Zwitserland zijn aangewezen formeel een specifieke uitvoeringsstructuur met rechtspersoonlijkheid hebben opgericht of aangewezen die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het gemeenschappelijk AAL-programma en voor het ontvangen van, toewijzen aan en toezicht houden op de financiële bijdrage van de Gemeenschap in het kader van het indirect gecentraliseerde beheer overeenkomstig artikel 54, lid 2, onder c), en artikel 56 van het Financieel Reglement en artikel 35, artikel 38, lid 2, en artikel 41 van de Uitvoeringsvoorschriften;

c)

een passend en doelmatig beheersmodel wordt opgezet voor het gemeenschappelijk AAL-programma in overeenstemming met de richtsnoeren van bijlage II bij deze beschikking;

d)

de in bijlage I beschreven activiteiten in het kader van het gemeenschappelijk AAL-programma doelmatig worden uitgevoerd door de specifieke uitvoeringsstructuur, hetgeen inhoudt dat een oproep moet worden gedaan voor het indienen van voorstellen voor het toekennen van subsidies;

e)

de deelnemende lidstaten, Israël, Noorwegen en Zwitserland zich ertoe verbinden bij te dragen aan de financiering van het gemeenschappelijk AAL-programma en de effectieve betaling van hun financiële bijdrage, met name de financiering van deelnemers aan de projecten die zijn geselecteerd naar aanleiding van de in het kader van het programma gelanceerde oproepen tot het indienen van voorstellen;

f)

de staatssteunregels van de Gemeenschap in acht worden genomen, en met name de regels die zijn opgenomen in de communautaire kaderregeling inzake staatsteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (10);

g)

wordt gezorgd voor een hoog niveau van wetenschappelijke excellentie en de ethische beginselen overeenkomstig de algemene beginselen van het zevende kaderprogramma, alsmede de beginselen van gendermainstreaming en gendergelijkheid, en het beginsel van duurzame ontwikkeling in acht worden genomen, en

h)

bepalingen worden geformuleerd met betrekking tot de intellectuele-eigendomsrechten die voortvloeien uit de in het kader van het gemeenschappelijk AAL-programma uitgevoerde activiteiten en de uitvoering en coördinatie van de onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma’s en -activiteiten die op nationaal niveau worden opgezet door de deelnemende lidstaten, Israël, Noorwegen en Zwitserland en wel zodanig dat deze het creëren van dergelijke kennis bevorderen en een breder gebruik en verspreiding van de gecreëerde kennis ondersteunen.

Artikel 3

Bij de uitvoering van het gemeenschappelijk AAL-programma voor het verlenen van financiële steun door de specifieke uitvoeringsstructuur aan derden, en met name de financiële steun die wordt verleend aan deelnemers aan projecten die geselecteerd zijn naar aanleiding van oproepen tot het indienen van voorstellen voor het toekennen van subsidies gelden de beginselen van gelijke behandeling, transparantie, voorspelbaarheid voor aanvragers en beoordeling door onafhankelijke deskundigen. De financiële steun aan derden wordt verleend op basis van wetenschappelijk excellentie, de socio-economische effecten op Europees niveau en de relevantie voor de algemene doelstellingen van het programma, in overeenstemming met de in bijlage I bij deze beschikking vermelde beginselen en procedures.

Artikel 4

De regelingen voor de financiële bijdrage van de Gemeenschap en de voorschriften die van toepassing zijn op de financiële aansprakelijkheid en intellectuele-eigendomsrechten alsmede de nadere regels voor het verlenen van financiële steun door de specifieke uitvoeringsstructuur aan derden worden vastgesteld door middel van een algemene overeenkomst die moet worden gesloten tussen de Commissie, namens de Gemeenschap, en de specifieke uitvoeringsstructuur en door middel van jaarlijkse financieringsovereenkomsten.

Artikel 5

Indien het gemeenschappelijk AAL-programma niet wordt uitgevoerd of op ontoereikende wijze, slechts gedeeltelijk of laattijdig, kan de Gemeenschap haar financiële bijdrage verlagen, deze niet toekennen of stopzetten naar evenredigheid van de mate waarin het gemeenschappelijk AAL-programma daadwerkelijk is uitgevoerd.

Indien de deelnemende lidstaten, Israël, Noorwegen en Zwitserland geen of een slechts gedeeltelijke bijdrage verlenen voor de financiering van het gemeenschappelijk AAL-programma of deze te laat verlenen, kan de Gemeenschap haar financiële bijdrage verlagen naar evenredigheid van het bedrag aan overheidsmiddelen dat daadwerkelijk door de deelnemende lidstaten, Israël, Noorwegen en Zwitserland werd toegewezen conform de voorwaarden van de overeenkomst die moet worden gesloten tussen de Commissie en de specifieke uitvoeringsstructuur.

Artikel 6

Bij de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk AAL-programma nemen de deelnemende lidstaten, Israël, Noorwegen en Zwitserland alle nodige wetgevende, regelgevende, administratieve of andere maatregelen ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap. De deelnemende lidstaten, Israël, Noorwegen en Zwitserland nemen met name de nodige maatregelen om aan de Commissie verschuldigde bedragen volledig in te vorderen overeenkomstig artikel 54, lid 2, onder c), van het Financieel Reglement en artikel 38, lid 2, van de Uitvoeringsvoorschriften.

Artikel 7

De Commissie en de Rekenkamer kunnen via hun ambtenaren of andere functionarissen alle nodige controles en inspecties verrichten om een goed beheer van de communautaire middelen te waarborgen en de financiële belangen van de Gemeenschap te beschermen tegen fraude of onregelmatigheden. Daartoe stellen de deelnemende lidstaten, Israël, Noorwegen en Zwitserland en/of de uitvoeringsstructuur te gelegener tijd alle benodigde documenten ter beschikking aan de Commissie en de Rekenkamer.

Artikel 8

De Commissie deelt alle relevante informatie mee aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer. De deelnemende lidstaten, Israël, Noorwegen en Zwitserland worden verzocht de Commissie overeenkomstig de algemene verslagleggingsvoorschriften als bepaald in artikel 12, lid 1, via de specifieke uitvoeringsstructuur alle aanvullende informatie te verstrekken die het Europees Parlement, de Raad of de Rekenkamer over het financiële beheer van de specifieke uitvoeringsstructuur vereisen.

Artikel 9

Elke lidstaat kan zich aansluiten bij het gemeenschappelijk AAL-programma overeenkomstig de in artikel 2, onder e) tot en met h), uiteengezette criteria.

Artikel 10

Derde landen kunnen zich aansluiten bij het gemeenschappelijk AAL-programma overeenkomstig de in artikel 2, onder e) tot en met h), uiteengezette criteria mits hun deelneming valt onder de relevante internationale overeenkomst en mits zowel de Commissie als de deelnemende lidstaten, Israël, Noorwegen en Zwitserland hiermee instemmen.

Artikel 11

De voorwaarden voor de financiële bijdrage van de Gemeenschap met betrekking tot de deelneming van landen die geassocieerd zijn met het zevende kaderprogramma aan het gemeenschappelijk AAL-programma, of wanneer dit essentieel is voor de uitvoering van het gemeenschappelijk AAL-programma, of van andere landen, kunnen worden bepaald door de Gemeenschap op basis van de in deze beschikking uiteengezette regels en andere uitvoeringsvoorschriften en -regelingen.

Artikel 12

1.   Het jaarverslag van het zevende kaderprogramma dat overeenkomstig artikel 173 van het Verdrag aan het Europees Parlement en de Raad wordt ingediend, omvat een verslag van de activiteiten van het gemeenschappelijk AAL-programma.

2.   De Commissie voert twee jaar na de start van het programma doch in geen geval later dan 2010 een tussentijdse evaluatie uit van het gemeenschappelijk AAL-programma. Indien zulks na de eerste tussentijdse evaluatie noodzakelijk wordt geacht, kunnen verdere tussentijdse evaluaties worden verricht.

De tussentijdse evaluatie heeft betrekking op de vooruitgang die is geboekt bij de doelstellingen van het gemeenschappelijk AAL-programma zoals uiteengezet in bijlage I, met inbegrip van aanbevelingen over de meest geschikte manier om verdere integratie te bevorderen, alsmede op de kwaliteit en doelmatigheid van de uitvoering van het gemeenschappelijk AAL-programma, met inbegrip van de wetenschappelijke, beheers- en financiële integratie, en de vraag of de hoogte van de financiële bijdrage van de deelnemende lidstaten, Israël, Noorwegen en Zwitserland passend is, gezien de potentiële vraag van hun verschillende nationale onderzoeksgemeenschappen. Er dient rekening te worden gehouden met de ervaringen die zijn opgedaan met andere gemeenschappelijke programma’s die in het kader van artikel 169 van het Verdrag zijn uitgevoerd.

De Commissie deelt de conclusies van de tussentijdse evaluatie, vergezeld van opmerkingen en indien van toepassing, voorstellen tot wijziging van deze beschikking, mee aan het Europees Parlement en de Raad.

3.   Eind 2013 voert de Commissie een slotevaluatie uit van het gemeenschappelijk AAL-programma. De resultaten hiervan worden meegedeeld aan het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 13

Deze beschikking treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 14

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 9 juli 2008.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

J.-P. JOUYET


(1)  Advies van het Europees Parlement van 13 maart 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 23 juni 2008.

(2)  PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1.

(3)  PB L 400 van 30.12.2006, blz. 86.

(4)  PB L 391 van 30.12.2006, blz. 1.

(5)  PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1233/2007 van de Commissie (PB L 279 van 23.10.2007, blz. 10).

(6)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(7)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

(8)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1525/2007 van de Raad (PB L 343 van 27.12.2007, blz. 9).

(9)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 478/2007 van de Commissie (PB L 111 van 28.4.2007, blz. 13).

(10)  PB C 323 van 30.12.2006, blz. 1.


BIJLAGE I

BESCHRIJVING VAN DE DOELSTELLINGEN, ACTIVITEITEN EN DE TENUITVOERLEGGING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK AAL-PROGRAMMA

I.   Specifieke doelstellingen

De specifieke doelstellingen van het gemeenschappelijk AAL-programma zijn de volgende:

de opkomst van innovatieve, op ICT gebaseerde producten, diensten en systemen voor gezond ouder worden bevorderen thuis, in de gemeenschap en op het werk en zo de levenskwaliteit, autonomie, deelname aan het sociale leven, vaardigheden en de inzetbaarheid van ouderen verbeteren en de kosten van gezondheidszorg en sociale bijstand omlaag brengen. Dit kan gebaseerd zijn op bijvoorbeeld een innovatief gebruik van ICT, nieuwe manieren van interactie met klanten of nieuwe soorten waardeketens voor diensten om zelfstandig te leven. De resultaten van het gemeenschappelijk AAL-programma kunnen ook worden benut door andere groepen mensen, met name mensen met handicaps;

een kritische massa bereiken van onderzoek, ontwikkeling en innovatie op EU-niveau op het gebied van technologieën en diensten voor gezond ouder worden in de informatiemaatschappij, met inbegrip van het creëren van een gunstig klimaat voor deelneming van kmo’s aan het programma;

de voorwaarden verbeteren voor industriële exploitatie van onderzoeksresultaten door een samenhangend Europees kader te verschaffen voor het ontwikkelen van een gemeenschappelijke aanpak, met inbegrip van gemeenschappelijke minimumnormen, en door het lokaliseren en aanpassen van gemeenschappelijke oplossingen die verenigbaar zijn met de uiteenlopende sociale wensen en de regelgevingaspecten op nationaal en regionaal niveau in Europa te vergemakkelijken.

Door zich te concentreren op toegepast onderzoek zal het gemeenschappelijk AAL-programma een aanvulling vormen op hiermee verband houdende langetermijnonderzoeksactiviteiten in het kader van het zevende kaderprogramma alsmede de activiteiten op het gebied van activiteiten die deel uitmaken van het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013) dat werd opgezet bij Besluit nr. 1639/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (1), dat zich vooral richt op de grootschalige verbreiding van bestaande oplossingen.

Met zijn activiteiten draagt het gemeenschappelijk AAL-programma bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de hernieuwde Lissabonstrategie en de totstandkoming van een kennismaatschappij, waarbij er wel voor gezorgd moet worden dat het gebruik van nieuwe technologie niet leidt tot uitsluiting. In dit licht moet door het programma de ontwikkeling worden bevorderd van kosteneffectieve oplossingen die kunnen zorgen voor een eerlijke en eenvoudige toegang tot nuttige ICT-producten en -diensten, met inbegrip van toegang tot diensten door middel van een keuze uit verschillende kanalen, waarbij de privacy en waardigheid van ouderen in alle regio’s van Europa, ook in perifere en plattelandsgebieden, worden gerespecteerd.

Bovendien moet het gemeenschappelijk AAL-programma gericht zijn op het bevorderen van innovatie in en medefinanciering door de particuliere sector, met name kmo’s, van marktgerelateerde projecten, en de aanpassing van technologie en oplossingen die via projecten worden ontwikkeld en tegemoet komen aan de behoeften van ouderen, met het oog op hun grotere sociale participatie.

Waar mogelijk moet ervoor gezorgd worden dat het gemeenschappelijk AAL-programma en andere programma’s op communautair, nationaal en regionaal niveau elkaar aanvullen en wederzijds versterken.

Er zal naar behoren rekening worden gehouden met eventuele kwesties in verband met ethiek of privacy overeenkomstig internationale richtsnoeren.

II.   Activiteiten

De belangrijkste activiteit van het gemeenschappelijk AAL-programma bestaat uit onderzoek, ontwikkeling en innovatie. Deze activiteiten worden voor gezamenlijke rekening uitgevoerd via grensoverschrijdende projecten waarbij partners uit ten minste drie landen van onder de verschillende deelnemende lidstaten, Israël, Noorwegen en Zwitserland en andere deelnemende landen zijn betrokken en die betrekking hebben op onderzoek, technologische ontwikkeling, demonstratie en verspreiding. Deze activiteiten zouden gericht moeten worden op marktgericht onderzoek, moeten een korte tot middellange looptijd hebben en kunnen aantonen dat de projectresultaten binnen een realistische termijn kunnen worden geëxploiteerd.

Daarnaast kunnen activiteiten op het gebied van bemiddeling, promotie van het programma en netwerken worden uitgevoerd door middel van specifieke evenementen of in combinatie met bestaande evenementen. Het gaat hier onder meer om het organiseren van workshops en het leggen van contacten met andere belanghebbenden in de waardeketen.

Het gemeenschappelijk AAL-programma houdt raadpleging in van de Europese belanghebbenden (zoals personen die belast zijn met de besluitvorming op ministeries en andere openbare instanties, dienstverlenende ondernemingen in de particuliere sector en verzekeraars alsmede vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, kmo’s en gebruikersorganisaties) met betrekking tot de onderzoeksprioriteiten en de tenuitvoerlegging van het programma.

Het gemeenschappelijk AAL-programma zou ook rekening moeten houden met demografische trends en demografisch onderzoek in de verschillende Europese landen om oplossingen te bieden die de sociaaleconomische situatie in de Unie weerspiegelen.

III.   Tenuitvoerlegging van het programma

Jaarlijks werkprogramma en uitnodigingen tot het indienen van voorstellen

Het gemeenschappelijk AAL-programma zal worden uitgevoerd op basis van jaarlijkse werkprogramma’s waarin de onderwerpen worden bepaald voor oproepen tot het indienen van voorstellen die moeten worden goedgekeurd door de Commissie als basis voor de financiële bijdrage van de Gemeenschap.

In kader van het gemeenschappelijke AAL-programma zullen regelmatig oproepen worden gedaan voor het indienen van voorstellen overeenkomstig het afgesproken jaarlijkse werkprogramma. Belangstellenden moeten hun voorstellen centraal indienen bij de specifieke uitvoeringsstructuur (centraal aanspreekpunt).

Na het aflopen van de termijn voor het indienen van voorstellen wordt door de specifieke uitvoeringsstructuur een centrale subsidiabiliteitscontrole uitgevoerd in samenwerking met de nationale agentschappen voor programmabeheer. De controle geschiedt op basis van de gemeenschappelijke subsidiabiliteitscriteria van het gemeenschappelijk AAL-programma die samen met het jaarlijkse werkprogramma worden bekendgemaakt en ten minste omvatten:

tijdige, volledige en elektronische indiening van het voorstel, en

voldoen aan de verplichtingen met betrekking tot de samenstelling van consortia.

Voorts controleert de specifieke uitvoeringsstructuur, bijgestaan door de nationale agentschappen voor programmabeheer, of voldaan is aan de nationale subsidiabiliteitscriteria die samen met het jaarlijkse werkprogramma worden bekendgemaakt en in de oproepen tot het indienen van voorstellen zijn vermeld. Deze nationale subsidiabiliteitscriteria hebben alleen betrekking op de juridische en financiële status van de individuele aanvragers en niet op de inhoud van het voorstel en betreffen:

type aanvrager, zoals juridisch statuut en doel,

aansprakelijkheid en levensvatbaarheid, zoals financiële soliditeit, de nakoming van belasting-/sociale verplichtingen.

Subsidiabele projectvoorstellen worden centraal geëvalueerd en geselecteerd, met de steun van onafhankelijke deskundigen, op basis van transparante en gemeenschappelijke evaluatiecriteria zoals beschreven in het werkprogramma. Zodra deze selectie door de algemene vergadering is aangenomen, is zij bindend voor de deelnemende lidstaten en Israël, Noorwegen en Zwitserland.

De specifieke uitvoeringsstructuur is verantwoordelijk voor het toezicht op de projecten; daarvoor worden gemeenschappelijke operationele procedures opgezet voor het beheer van de volledige projectcyclus.

Omdat administratieve kwesties met betrekking tot nationale projectpartners binnen de geselecteerde projecten worden afgehandeld door de nationale beheersinstanties, worden nationale subsidiabiliteitscriteria die strikt betrekking hebben op de juridische en financiële status van individuele deelnemers, als hierboven gespecificeerd, alsook de nationale administratieve beginselen gehanteerd.

Wanneer, in de fase van overeenkomstsluiting, een deelnemer niet langer voldoet aan een van de bovenbedoelde nationale subsidiabiliteitscriteria, waarborgt het gemeenschappelijk AAL-programma wetenschappelijke excellentie. Daartoe kan, op besluit van de directie, een aanvullende en onafhankelijke evaluatie van het desbetreffende voorstel worden verricht met de bijstand van onafhankelijke deskundigen, teneinde het voorstel te evalueren zonder deelneming van de respectieve deelnemer of, indien zulks door het projectconsortium wordt voorgesteld, met een vervangende deelnemer.

Elk land financiert zijn nationale deelnemers van wie de voorstellen zijn geselecteerd via nationale instanties die daarnaast ook zorg dragen voor de centrale financiering van de specifieke uitvoeringsstructuur op basis van een overeenkomst die moet worden gesloten tussen de respectieve nationale instanties en hun nationale deelnemers voor elk project.

Zorgen voor wetenschappelijke, beheers- en financiële integratie

Het gemeenschappelijk AAL-programma zorgt voor wetenschappelijke integratie van de deelnemende nationale programma’s door gemeenschappelijke werkprogramma’s en thema’s uit te werken voor alle nationale programma’s.

De deelnemende lidstaten en Israël, Noorwegen en Zwitserland nemen de beheerstechnische integratie van de nationale programma’s op zich. Het beheer van het gemeenschappelijk AAL-programma omvat:

de centrale organisatie van de oproep tot het indienen van voorstellen;

de centrale, onafhankelijke en transparante evaluatie door deskundigen op Europees niveau op basis van gemeenschappelijke regels en criteria voor de evaluatie en selectie van de voorstellen op basis van wetenschappelijke excellentie;

een centraal adres voor het indienen van voorstellen (elektronische indiening is gepland).

Het gemeenschappelijk AAL-programma versterkt de financiële integratie door:

te zorgen voor de volledige nationale financieringsverbintenissen voor de looptijd van het initiatief alsmede de jaarlijkse verbintenissen voor elk voorgesteld werkprogramma;

ervoor te zorgen dat de definitieve rangorde van de voorstellen die werd overeengekomen op basis van de evaluatie bindend is voor de deelnemende lidstaten, Israël, Noorwegen en Zwitserland, zoals hierboven beschreven, met inbegrip tijdens de fase van de contractsluiting;

de flexibiliteit in de nationale begrotingstoewijzing voor zover mogelijk te bevorderen zodat voor uitzonderingsgevallen bijvoorbeeld door verhoging van nationale bijdragen of kruisfinanciering een regeling kan worden getroffen.

De deelnemende lidstaten doen al het mogelijke om de integratie te versterken en bestaande nationale obstakels van juridische en administratieve aard die de internationale samenwerking in het kader van het initiatief belemmeren, uit de weg te ruimen.

IV.   Financieringsbeginselen

De bijdrage van de Gemeenschap vertegenwoordigt een vast percentage van de totale openbare middelen van de deelnemende nationale programma’s, maar nooit meer dan 50 % van de totale openbare middelen die een deelnemer ontvangt op grond van een project dat werd geselecteerd naar aanleiding van een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het gemeenschappelijk AAL-programma. Het vaste percentage wordt gedefinieerd in de overeenkomst tussen de specifieke uitvoeringsstructuur en de Commissie en wordt gebaseerd op de meerjarige verbintenissen van de deelnemende lidstaten en Israël, Noorwegen en Zwitserland en de bijdrage van de Gemeenschap.

Maximaal 6 % van de financiële bijdrage van de Gemeenschap wordt gebruikt als bijdrage aan de totale werkingskosten van het gemeenschappelijk AAL-programma.

De deelnemende lidstaten, Israël, Noorwegen en Zwitserland leveren eveneens een bijdrage om de goede werking van het gemeenschappelijk AAL-programma te waarborgen.

Projecten worden medegefinancierd door de deelnemers aan het project.

V.   Verwachte resultaten van de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk AAL-programma

De specifieke uitvoeringsstructuur legt een jaarverslag voor waarin een uitvoerig overzicht wordt gegeven van de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk AAL-programma (aantal projecten dat werd ingediend en geselecteerd voor financiering, gebruik van de communautaire middelen, verdeling van de nationale middelen, types deelnemer, nationale statistische gegevens, door de bemiddelingsorganisaties uitgevoerde evenementen, activiteiten voor de verspreiding enz.) en de vooruitgang die is geboekt met het oog op verdere integratie.

De verwachte resultaten worden in meer detail uiteengezet in de overeenkomst die moet worden gesloten tussen de Commissie, namens de Gemeenschap, en de specifieke uitvoeringsstructuur.


(1)  PB L 310 van 9.11.2006, blz. 15.


BIJLAGE II

RICHTSNOEREN VOOR DE GOVERNANCE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK AAL-PROGRAMMA

De organisatorische structuur van het gemeenschappelijk AAL-programma is als volgt:

 

De AAL-Association, een internationale vereniging zonder winstoogmerk naar Belgisch recht, treedt op als de specifieke door de deelnemende lidstaten, en Israël, Noorwegen en Zwitserland opgerichte uitvoeringsstructuur.

 

De AAL-Association is verantwoordelijk voor alle activiteiten van het gemeenschappelijk AAL-programma. Haar taken omvatten contract- en budgetbeheer, de ontwikkeling van de jaarlijkse werkprogramma’s, het organiseren van de oproepen tot het indienen voor voorstellen, het uitvoeren van de evaluatie en het indelen van projecten. Daarnaast houdt zij toezicht op projecten en betaalt zij de bijdragen van de Gemeenschap aan de nationale agentschappen. Tevens organiseert zij activiteiten op het gebied van de verspreiding.

 

De AAL-Association staat onder leiding van de algemene vergadering. Dit besluitvormingsorgaan van het gemeenschappelijk AAL-programma benoemt de leden van de directie en houdt toezicht op de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk AAL-programma, de toewijzing van nationale middelen aan projecten en aanvragen van nieuwe leden. De algemene vergadering werkt op basis van het beginsel één stem per land. De besluiten worden genomen met een gewone meerderheid van stemmen, behalve wanneer het gaat om besluiten inzake opvolging, toetreding of uitsluiting van leden of ontbinding van de Association waarvoor in de statuten van de Association specifieke voorschriften kunnen worden opgenomen. De Commissie neemt als waarnemer deel aan de bijeenkomsten van de algemene vergadering.

 

De directie van de AAL — bestaande uit ten minste een voorzitter, een vicevoorzitter en een penningmeester — wordt gekozen door de algemene vergadering en wordt belast met specifieke beheerstaken, zoals begrotingsplanning, personeelsbeheer en contractbeheer. De Raad treedt op als juridisch vertegenwoordiger van de Association en brengt verslag uit aan de algemene vergadering.

 

De nationale agentschappen voor programmabeheer worden door de deelnemende lidstaten en Israël, Noorwegen en Zwitserland gemachtigd werkzaamheden te ondernemen in verband met projectbeheer en administratieve en juridische aspecten voor de nationale projectpartners en om steun te verlenen voor de evaluatie van en het onderhandelen over projectvoorstellen. Zij werken onder toezicht van de AAL-Association.

 

Een adviesorgaan samengesteld uit onder meer vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en andere belanghebbenden, waaronder vertegenwoordigers van verschillende generaties, zal aanbevelingen opstellen voor prioriteiten en thema’s voor oproepen tot het indienen van voorstellen voor het gemeenschappelijk AAL-programma.


30.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 201/58


BESCHIKKING Nr. 743/2008/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 9 juli 2008

betreffende de deelneming door de Gemeenschap aan een door verscheidene lidstaten opgezet programma voor onderzoek en ontwikkeling dat gericht is op de ondersteuning van onderzoek en ontwikkeling verrichtende kleine en middelgrote ondernemingen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 169 en 172, tweede lid,

Gelet op het voorstel van de Commissie,

Gelet op het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (3) (hierna „het zevende kaderprogramma” genoemd) voorziet in deelneming van de Gemeenschap aan door verscheidene lidstaten opgezette onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma’s, met inbegrip van de deelneming aan de voor de uitvoering van die programma’s tot stand gebrachte structuren, in de zin van artikel 169 van het Verdrag.

(2)

In het zevende kaderprogramma wordt een reeks criteria gedefinieerd voor het identificeren van gebieden voor dergelijke initiatieven uit hoofde van artikel 169: relevantie voor communautaire doelstellingen, duidelijke definiëring van de na te streven doelstelling en relevantie ervan voor de doelstellingen van het zevende kaderprogramma, aanwezigheid van een reeds bestaande grondslag (bestaande of beoogde nationale onderzoeksprogramma’s), Europese toegevoegde waarde, kritische massa qua omvang en aantal van de betrokken programma’s, vergelijkbaarheid van de daaronder vallende activiteiten en efficiëntie van artikel 169 van het Verdrag als het meest adequate middel om de doelstellingen te bereiken.

(3)

Volgens Beschikking 2006/974/EG van de Raad van 19 december 2006 betreffende het specifiek programma „Capaciteiten” tot uitvoering van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (4) (hierna „het specifiek programma „Capaciteiten”” genoemd) is een Artikel 169-initiatief op het gebied van onderzoek verrichtende kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) een van de gebieden die geschikt zijn voor deelneming van de Gemeenschap aan nationale onderzoeksprogramma’s die gezamenlijk worden uitgevoerd op basis van artikel 169 van het Verdrag.

(4)

In zijn conclusies van 24 september 2004 heeft de Raad de belangrijke rol van het zevende kaderprogramma erkend in het bevorderen van de ontwikkeling van de Europese Onderzoeksruimte (EOR) en heeft hij in deze context het belang beklemtoond van het versterken van de banden tussen de EOR en Europese intergouvernementele organisaties zoals Eureka.

(5)

In zijn conclusies van 25 en 26 november 2004 heeft de Raad gewezen op het belang van kmo’s voor Europese groei en concurrentievermogen en derhalve op de noodzaak dat de lidstaten en de Commissie de effectiviteit en complementariteit van nationale en Europese ondersteuningsprogramma’s voor kmo’s bevorderen. De Raad heeft de Commissie aangemoedigd om de mogelijke ontwikkeling te verkennen van een bottom-upregeling voor onderzoek verrichtende kmo’s. De Raad heeft het belang herhaald van het coördineren van nationale programma’s voor de ontwikkeling van de EOR. De Raad heeft de lidstaten en de Commissie verzocht nauw samen te werken bij het identificeren van een beperkt aantal gebieden voor verdere toepassing van artikel 169 van het Verdrag. De Raad heeft de Commissie verzocht verder de samenwerking en coördinatie te ontwikkelen tussen de Gemeenschappen en de activiteiten die in het kader van intergouvernementele structuren, met name met Eureka, worden uitgevoerd, en heeft herinnerd aan de Eureka-ministerconferentie van 18 juni 2004.

(6)

Het Europees Parlement moedigde in zijn resolutie van 10 maart 2005 over wetenschap en technologie — richtsnoeren voor het beleid ter ondersteuning van het onderzoek in de Unie (5) — de lidstaten aan fiscale en andere stimuleringsmaatregelen aan te nemen voor het bevorderen, met name ten aanzien van de kmo’s, van industriële innovatie, in het bijzonder het aanhalen van de banden met Eureka, en benadrukte dat de EOR enkel mogelijk zou zijn indien de Unie meer middelen aan onderzoek toewijst met het oog op het nauwer coördineren van Europese, nationale en regionale beleidslijnen in termen van hun inhoud zowel als hun financiering, en indien deze financiering het onderzoeksbeleid in en tussen de lidstaten aanvulde. Het Europees Parlement meende dat meer efficiënt en gecoördineerd gebruik moet worden gemaakt van andere financierings- en steunmechanismen ter ondersteuning van onderzoek en ontwikkeling (hierna „O&O” genoemd) en innovatie, en noemt onder meer Eureka. Het Parlement vroeg om verhoogde samenwerking tussen nationale onderzoeksprogramma’s en deed een beroep op de Commissie om initiatieven te nemen ingevolge artikel 169 van het EG-Verdrag.

(7)

In haar mededeling van 4 juni 2003 met als titel „Investeren in onderzoek: een actieplan voor Europa” heeft de Commissie het belang onderstreept van deelname van kmo’s aan directe maatregelen ter ondersteuning van onderzoek en innovatie, hetgeen cruciaal is voor het stimuleren van de innovatiecapaciteit van grotere segmenten van de economie.

(8)

Momenteel wordt een aantal O&O-programma’s en -activiteiten die door de lidstaten individueel op nationaal niveau worden ondernomen ten aanzien van het ondersteunen van activiteiten voor O&O bij kmo’s op Europees niveau niet voldoende gecoördineerd en is een coherente aanpak op Europees niveau van een effectief programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling niet mogelijk.

(9)

Verschillende lidstaten, die een coherente aanpak op Europees niveau inzake O&O verrichtende kmo’s willen en doeltreffend willen handelen, hebben in het kader van Eureka het initiatief genomen tot het opzetten van een gezamenlijk onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma „Eurostars” (hierna het „gezamenlijk programma Eurostars” genoemd) ten behoeve van O&O verrichtende kmo’s, om te komen tot een kritische massa in termen van beheer en financiële middelen en de combinatie van extra expertise en middelen die in verschillende landen in Europa beschikbaar zijn.

(10)

Het gezamenlijk programma Eurostars beoogt het ondersteunen van O&O verrichtende kmo’s door het aanbieden van het vereiste juridische en organisatorische kader voor grootschalige Europese samenwerking tussen de lidstaten rond toegepast onderzoek en innovatie, op elk technologisch en industrieel gebied, ten behoeve van deze kmo’s. België, Bulgarije, Tsjechië, Denemarken, Duitsland, Estland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Luxemburg, Hongarije, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Finland, Zweden, en het Verenigd Koninkrijk (hierna „de deelnemende lidstaten” genoemd) alsmede IJsland, Israël, Noorwegen, Turkije en Zwitserland (hierna „de andere deelnemende landen” genoemd) zijn overeengekomen activiteiten te coördineren en gezamenlijk uit te voeren die erop gericht zijn een bijdrage te leveren aan het gezamenlijk programma Eurostars. De totale waarde van hun deelneming wordt geschat op minimaal 300 miljoen EUR gedurende de voorgestelde periode van zes jaar. De communautaire financiële bijdrage moet maximaal 25 % bedragen van de totale publieke bijdrage in het gezamenlijk programma Eurostars, die op 400 miljoen EUR wordt geschat.

(11)

Om de impact van het gezamenlijk programma Eurostars te verhogen, hebben de deelnemende lidstaten en de andere deelnemende landen ingestemd met deze communautaire deelname aan het gezamenlijk programma Eurostars. De Gemeenschap zou hieraan moeten deelnemen door een financiële bijdrage te leveren van maximaal 100 miljoen EUR tijdens de duur van het gezamenlijk programma Eurostars. Aangezien het gezamenlijk programma Eurostars voldoet aan de wetenschappelijke doelstellingen van het zevende kaderprogramma en het onderzoeksgebied van het gezamenlijk programma Eurostars valt onder het deel „Onderzoek ten behoeve van kmo’s” van het specifiek programma „Capaciteiten”, dient de communautaire financiële bijdrage gefinancierd te worden uit de voor dat deel uitgetrokken begrotingsmiddelen. Er kunnen ook verdere financieringsmogelijkheden beschikbaar zijn, onder meer vanuit de Europese Investeringsbank (EIB), met name via de risicodelende financieringsfaciliteit die gezamenlijk met de EIB en de Commissie werd ontwikkeld overeenkomstig bijlage III bij Beschikking 2006/974/EG.

(12)

Voor financiële steun van de Gemeenschap dient een financieringsplan te worden vastgesteld dat gebaseerd is op formele verbintenissen van de bevoegde nationale autoriteiten om de op nationaal niveau opgezette onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma’s en activiteiten gezamenlijk uit te voeren en een bijdrage te leveren aan de financiering van de gezamenlijke uitvoering van het gezamenlijk programma Eurostars.

(13)

Voor de gezamenlijke uitvoering van de nationale onderzoeksprogramma’s moet een specifieke uitvoeringsstructuur aanwezig zijn of worden opgericht overeenkomstig het bepaalde in het specifiek programma „Capaciteiten”.

(14)

De deelnemende lidstaten hebben overeenstemming bereikt over een dergelijke specifieke uitvoeringsstructuur voor de uitvoering van het gezamenlijk programma Eurostars.

(15)

De specifieke uitvoeringsstructuur dient de financiële bijdrage van de Gemeenschap te ontvangen en moet ervoor zorgen dat het gezamenlijk programma Eurostars doelmatig wordt uitgevoerd.

(16)

De bijdrage van de Gemeenschap dient afhankelijk te zijn van de toezegging van middelen door de deelnemende lidstaten en de andere deelnemende landen en de effectieve betaling van hun financiële bijdragen.

(17)

De betaling van de communautaire bijdrage dient afhankelijk te zijn van de sluiting van een algemene overeenkomst tussen de Commissie, namens de Europese Gemeenschap, en de specifieke uitvoeringsstructuur houdende de uitvoeringsbepalingen voor het gebruik van de communautaire bijdrage. Deze algemene overeenkomst dient de nodige bepalingen te omvatten om te verzekeren dat de financiële belangen van de Gemeenschap worden beschermd.

(18)

De door de communautaire financiële bijdrage gegenereerde rente dient te worden beschouwd als bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 18, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (6) (hierna „Financieel Reglement” genoemd). De in deze beschikking vermelde maximale communautaire bijdrage kan dienovereenkomstig door de Commissie worden verhoogd.

(19)

De Gemeenschap moet het recht hebben haar financiële bijdrage te verlagen of deze niet toe te kennen of stop te zetten in het geval dat het gezamenlijk programma Eurostars ontoereikend, gedeeltelijk of laattijdig wordt uitgevoerd of in het geval dat de deelnemende lidstaten en de andere deelnemende landen niet, gedeeltelijk of laattijdig hun bijdrage in de financiering van het gezamenlijk programma Eurostars voldoen, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgelegd in de overeenkomst die moet worden gesloten tussen de Gemeenschap en de specifieke uitvoeringsstructuur.

(20)

Voor een efficiënte uitvoering van het gezamenlijk programma Eurostars dient financiële steun te worden verleend aan deelnemers aan projecten van het gezamenlijk programma Eurostars (hierna „Eurostars-projecten” genoemd) die naar aanleiding van uitnodigingen tot het indienen van voorstellen op gecentraliseerde wijze zijn geselecteerd. Deze financiële steun en de betalingen ervan moeten transparant en efficiënt zijn. Deze betalingen moeten worden verricht binnen de termijn die is vastgelegd in een overeenkomst tussen de nationale financieringsinstanties en de specifieke uitvoeringsstructuur. De specifieke uitvoeringsstructuur dient de deelnemende lidstaten en de andere deelnemende landen aan te sporen de betalingen aan deelnemers aan geselecteerde Eurostars-projecten eenvoudig te maken, zo nodig ook door middel van betaling van vaste bedragen.

(21)

De voorstellen moeten op gecentraliseerde wijze worden beoordeeld door onafhankelijke deskundigen. Er moet op gecentraliseerde wijze een ranking worden goedgekeurd, die bindend is voor de toewijzing van financiering uit de communautaire bijdrage en uit de nationale voor Eurostars-projecten gereserveerde begrotingsmiddelen.

(22)

Overeenkomstig het Financieel Reglement en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (7) (hierna „uitvoeringsvoorschriften” genoemd), dient de communautaire bijdrage te worden beheerd in het kader van het indirect gecentraliseerd beheer overeenkomstig het Financieel Reglement en de uitvoeringsvoorschriften.

(23)

Voor elk geselecteerd Eurostars-project dienen de O&O verrichtende kmo’s collectief in te staan voor het grootste deel van de algemene kosten van de O&O-activiteiten van alle deelnemers.

(24)

Alle lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om deel te nemen aan het gezamenlijk programma Eurostars.

(25)

In overeenstemming met de doelstellingen van het zevende kaderprogramma moet de deelname aan het gezamenlijk programma Eurostars door met het zevende kaderprogramma geassocieerde landen of andere landen mogelijk zijn mits door de relevante internationale overeenkomst in een dergelijke deelname wordt voorzien en mits zowel de Commissie als de deelnemende lidstaten en de andere deelnemende landen daarmee instemmen.

(26)

Overeenkomstig het zevende kaderprogramma dient de Gemeenschap het recht te hebben de voorwaarden te bepalen voor haar financiële bijdrage in het gezamenlijk programma Eurostars wat betreft de deelname daaraan van met het zevende kaderprogramma geassocieerde landen of, voor zover essentieel voor de uitvoering van het gezamenlijk programma Eurostars, van andere landen, die zich aansluiten bij het programma tijdens de uitvoering ervan, in overeenstemming met de in deze beschikking vastgestelde regels en voorwaarden.

(27)

Er dienen passende maatregelen te worden genomen om fraude en onregelmatigheden te voorkomen, en de nodige stappen moeten worden genomen om verloren gegane middelen, ten onrechte betaalde of onjuist gebruikte middelen weer terug te vorderen, overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (8), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (9), en Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en van Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (10).

(28)

Het is essentieel dat de onderzoeksactiviteiten die in het kader van het gezamenlijk programma Eurostars worden uitgevoerd, overeenstemmen met de basisbeginselen van de ethiek, met inbegrip van de beginselen die verankerd zijn in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie alsmede de beginselen van gendermainstreaming en gendergelijkheid.

(29)

De Commissie dient een tussentijdse evaluatie, waarin in het bijzonder de bekwaamheid van O&O verrichtende kmo’s om toe te treden tot het gezamenlijk programma Eurostars en de kwaliteit en de doelmatigheid van de uitvoering ervan, alsmede de vooruitgang die wordt geboekt bij de realisering van de doelstellingen worden beoordeeld, en een slotevaluatie uit te voeren.

(30)

De monitoring van de uitvoering van het gezamenlijk programma Eurostars dient efficiënt te zijn en mag voor de deelnemers aan het programma, en met name voor kmo’s, geen onnodige lasten met zich brengen.

(31)

De specifieke uitvoeringsstructuur dient de deelnemers aan de geselecteerde Eurostars-projecten aan te moedigen om hun resultaten mede te delen en te verspreiden en deze informatie beschikbaar te stellen voor het publiek,

HEBBEN DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Bij de uitvoering van het zevende kaderprogramma verleent de Gemeenschap een financiële bijdrage in het „gezamenlijk programma Eurostars” dat gezamenlijk wordt ondernomen door België, Bulgarije, Tsjechië, Denemarken, Duitsland, Estland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Luxemburg, Hongarije, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Finland, Zweden, en het Verenigd Koninkrijk („de deelnemende lidstaten”) alsmede IJsland, Israël, Noorwegen, Turkije en Zwitserland („de andere deelnemende landen”).

2.   De Gemeenschap betaalt een financiële bijdrage gelijk aan maximaal een derde van de effectieve bijdragen van de deelnemende lidstaten en de andere deelnemende landen, die begrensd is tot 100 miljoen EUR, voor de looptijd van het zevende kaderprogramma, overeenkomstig de beginselen vermeld in bijlage I bij deze beschikking.

3.   De communautaire financiële bijdrage wordt betaald uit het krediet in de algemene begroting van de Europese Unie dat is toegewezen aan het deel „Onderzoek ten behoeve van kmo’s” van het specifiek programma „Capaciteiten”.

Artikel 2

De financiële bijdrage van de Gemeenschap wordt verleend indien:

a)

de deelnemende lidstaten en de andere deelnemende landen aantonen dat het gezamenlijk programma Eurostars zoals beschreven in bijlage I doelmatig is opgezet;

b)

de deelnemende lidstaten en de andere deelnemende landen of organisaties die door de deelnemende lidstaten en de andere deelnemende landen zijn aangewezen formeel een specifieke uitvoeringsstructuur met rechtspersoonlijkheid hebben opgericht of aangewezen die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het gezamenlijk programma Eurostars en voor het ontvangen van, toewijzen aan en toezicht houden op de financiële bijdrage van de Gemeenschap in het kader van het indirect gecentraliseerd beheer in overeenstemming met artikel 54, lid 2, onder c), en artikel 56 van het Financieel Reglement en de artikelen 35, 38, lid 2, en 41 van de uitvoeringsvoorschriften;

c)

een passend en efficiënt beheersmodel wordt opgezet voor het gezamenlijk programma Eurostars overeenkomstig bijlage II;

d)

de in bijlage I beschreven activiteiten in het kader van het gezamenlijk programma Eurostars door de specifieke uitvoeringsstructuur doelmatig worden uitgevoerd, hetgeen inhoudt dat oproepen tot het indienen van voorstellen voor de toekenning van subsidies moeten worden gelanceerd;

e)

de deelnemende lidstaten en de andere deelnemende landen zich ertoe verbinden bij te dragen aan de financiering van het gezamenlijk programma Eurostars en de effectieve betaling van hun financiële bijdrage, met name de financiering van deelnemers aan de Eurostars-projecten die zijn geselecteerd naar aanleiding van de in het kader van het gezamenlijk programma Eurostars gelanceerde oproepen tot het indienen van voorstellen;

f)

de staatssteunregels van de Gemeenschap, en met name de regels die zijn opgenomen in de communautaire kaderregeling inzake staatsteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie, in acht worden genomen (11);

g)

wordt gezorgd voor een hoog niveau van wetenschappelijke excellentie en de ethische beginselen overeenkomstig de algemene beginselen van het zevende kaderprogramma alsmede de beginselen van gendermainstreaming en gendergelijkheid, en het beginsel van duurzame ontwikkeling in acht worden genomen;

h)

bepalingen worden geformuleerd met betrekking tot de intellectuele-eigendomsrechten die voortvloeien uit de in het kader van het gezamenlijk programma Eurostars uitgevoerde activiteiten en de uitvoering en coördinatie van de O&O-programma’s en -activiteiten die door de deelnemende lidstaten en de andere deelnemende landen op nationaal niveau worden opgezet en wel zodanig dat deze het bevorderen van het creëren van dergelijke kennis en de ondersteuning van een breder gebruik en verspreiding van de gecreëerde kennis beogen.

Artikel 3

Bij de uitvoering van het gezamenlijk programma Eurostars gelden voor de financiële steun die wordt verleend aan deelnemers aan Eurostars-projecten die in overeenstemming met bijlage II op gecentraliseerde wijze geselecteerd worden naar aanleiding van oproepen tot het indienen van voorstellen voor subsidieaanvragen, de beginselen van gelijke behandeling en transparantie. De financiële steun wordt verleend op basis van wetenschappelijk excellentie en, rekening houdend met de specifieke aard van de doelgroep van kmo’s, de sociaaleconomische impact op Europees niveau en de relevantie voor de algemene doelstellingen van het programma, in overeenstemming met de in bijlage I vermelde beginselen en procedures.

Artikel 4

De regelingen voor de financiële bijdrage van de Gemeenschap en de voorschriften die van toepassing zijn op de financiële aansprakelijkheid en intellectuele-eigendomsrechten alsmede de nadere regels voor het verlenen van financiële steun door de specifieke uitvoeringsstructuur aan derden worden vastgesteld door middel van een algemene overeenkomst die moet worden gesloten tussen de Commissie, namens de Gemeenschap, en de specifieke uitvoeringsstructuur en door middel van jaarlijkse financieringsovereenkomsten.

Artikel 5

Overeenkomstig artikel 18, lid 2, van het Financieel Reglement dient de rente die door de aan het gezamenlijk programma Eurostars toegewezen communautaire financiële bijdrage wordt gegenereerd te worden beschouwd als bestemmingsontvangsten. De in artikel 1 van deze beschikking vermelde maximale communautaire bijdrage kan dienovereenkomstig door de Commissie worden verhoogd.

Artikel 6

Indien het gezamenlijk programma Eurostars niet wordt uitgevoerd of op ontoereikende wijze, slechts gedeeltelijk of laattijdig wordt uitgevoerd, of indien de deelnemende lidstaten en de andere deelnemende landen geen of slechts een gedeeltelijke bijdrage verlenen of deze te laat verlenen voor de financiering van het gezamenlijk programma Eurostars kan de Gemeenschap haar financiële bijdrage verlagen of deze niet toekennen of stopzetten naar evenredigheid van de mate waarin het gezamenlijk programma Eurostars daadwerkelijk is uitgevoerd en het bedrag aan overheidsmiddelen dat door de deelnemende lidstaten en de andere deelnemende landen werd toegewezen voor de uitvoering van dit programma conform de voorwaarden van de overeenkomst die moet worden gesloten tussen de Gemeenschap en de specifieke uitvoeringsstructuur.

Artikel 7

Bij de uitvoering van het gezamenlijk programma Eurostars nemen de deelnemende lidstaten en de andere deelnemende landen alle nodige wetgevende, regelgevende, administratieve of andere maatregelen die nodig zijn voor de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap. De deelnemende lidstaten en de andere deelnemende landen nemen met name de noodzakelijke maatregelen om aan de Gemeenschap verschuldigde bedragen volledig in te vorderen, in overeenstemming met artikel 54, lid 2, onder c), van het Financieel Reglement en artikel 38, lid 2, van de uitvoeringsvoorschriften.

Artikel 8

De Commissie en de Rekenkamer kunnen via hun ambtenaren of andere functionarissen alle nodige controles en inspecties verrichten om een goed beheer van de communautaire middelen te waarborgen en de financiële belangen van de Gemeenschap tegen fraude of onregelmatigheden te beschermen. Daartoe stellen de deelnemende lidstaten en de andere deelnemende landen en de specifieke uitvoeringsstructuur te gelegener tijd alle benodigde documenten ter beschikking aan de Commissie en de Rekenkamer.

Artikel 9

De Commissie deelt alle relevante informatie mee aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer. De deelnemende lidstaten en de andere deelnemende landen worden verzocht de Commissie via de specifieke uitvoeringsstructuur alle aanvullende informatie te verstrekken die het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer over het financiële beheer van de specifieke uitvoeringsstructuur vereisen.

Artikel 10

Elke lidstaat kan zich aansluiten bij het gezamenlijk programma Eurostars, overeenkomstig de in artikel 2, onder e) tot en met h), genoemde criteria.

Artikel 11

Derde landen kunnen zich op basis van de in de artikel 2, onder e) tot en met h), genoemde criteria bij het gezamenlijk programma Eurostars aansluiten mits hun deelname onder de desbetreffende internationale overeenkomst valt en mits zowel de Commissie als de deelnemende lidstaten en de andere deelnemende landen hiermee instemmen.

Artikel 12

De voorwaarden voor de financiële bijdrage van de Gemeenschap met betrekking tot de deelname van landen die geassocieerd zijn met het zevende kaderprogramma aan het gezamenlijk programma Eurostars, of voor zover dit essentieel is voor de uitvoering van het gezamenlijk programma Eurostars, van andere landen kunnen worden bepaald door de Gemeenschap op basis van de in deze beschikking opgenomen regels en andere uitvoeringsvoorschriften en -regelingen.

Artikel 13

1.   Het jaarverslag inzake het zevende kaderprogramma dat overeenkomstig artikel 173 van het Verdrag bij het Europees Parlement en de Raad wordt ingediend, omvat een samenvatting van de activiteiten van het gezamenlijk programma Eurostars die gebaseerd is op het door de specifieke uitvoeringsstructuur aan de Commissie te verstrekken jaarverslag.

2.   De Commissie voert twee jaar na de start van het gezamenlijk programma Eurostars een tussentijdse evaluatie uit van het programma, die betrekking heeft op de vooruitgang die is geboekt met de realisering van de doelstellingen van bijlage I. Deze evaluatie omvat ook aanbevelingen over de meest geschikte manieren om verdere wetenschappelijke, beheers- en financiële integratie te bevorderen en de bekwaamheid, met name van O&O verrichtende kmo’s, om toe te treden tot het gezamenlijk programma Eurostars en de kwaliteit en de efficiëntie van de uitvoering ervan te beoordelen. De Commissie deelt de conclusies van dat verslag, vergezeld van opmerkingen en indien van toepassing voorstellen tot wijziging van deze beschikking, mee aan het Europees Parlement en de Raad.

3.   Aan het einde van het gezamenlijk programma Eurostars voert de Commissie een slotevaluatie van het programma uit. De resultaten hiervan worden meegedeeld aan het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 14

Deze beschikking treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 15

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 9 juli 2008.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

J.-P. JOUYET


(1)  Advies uitgebracht op 29 mei 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies van het Europees Parlement van 10 april 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 23 juni 2008.

(3)  PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1.

(4)  PB L 400 van 30.12.2006, blz. 299; gerectificeerd in PB L 54 van 22.2.2007, blz. 101.

(5)  PB C 320 E van 15.12.2005, blz. 259.

(6)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1525/2007 (PB L 343 van 27.12.2007, blz. 9).

(7)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 478/2007 (PB L 111 van 28.4.2007, blz. 13).

(8)  PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1233/2007 van de Commissie (PB L 279 van 23.10.2007, blz. 10).

(9)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(10)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

(11)  PB C 323 van 30.12.2006, blz. 1.


BIJLAGE I

BESCHRIJVING VAN DE DOELSTELLINGEN EN ACTIVITEITEN VAN HET GEZAMENLIJK PROGRAMMA EUROSTARS

I.   Doelstellingen

Het doel van dit door de lidstaten van Eureka voorgestelde initiatief is het opzetten van het gezamenlijk programma Eurostars dat gericht is op O&O verrichtende kmo’s. Deze kmo’s zijn kennisintensieve, op technologie/innovatie gebaseerde bedrijven die een sleutelrol spelen in het innovatieproces. Zij worden gekenmerkt door een sterke klant- of marktoriëntatie, die erop gericht is een sterke internationale positie tot stand te brengen door het leiden van in hoge mate innovatieve, marktgeoriënteerde projecten. Op basis van hun eigen O&O-capaciteit zijn zij in staat producten, procedés of diensten te ontwikkelen die een duidelijk innovatief of technologisch voordeel hebben. De bedrijven kunnen variëren in grootte en activiteitenpakket, en kunnen bv. gevestigde ondernemingen zijn met ervaring met het uitvoeren van toepassingsgericht, geavanceerd O&O, of starters met hoog potentieel. O&O vormt een sleutelelement in hun bedrijfsstrategie en businessplan. Deze ondernemingen moeten kmo’s zijn in de zin van Aanbeveling 2003/316/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (1) en een aanzienlijk deel van hun activiteiten moet betrekking hebben op O&O. Gedetailleerde drempels voor deze activiteiten zullen worden verduidelijkt overeenkomstig bijlage II.

Het gezamenlijk programma Eurostars beoogt het ondersteunen van deze O&O verrichtende kmo’s door:

1.

het creëren van een gemakkelijk toegankelijk, duurzaam Europees O&O-steunmechanisme voor O&O verrichtende kmo’s;

2.

het aanmoedigen van deze kmo’s om nieuwe economische activiteiten te creëren op basis van O&O-resultaten en nieuwe producten, procedés en diensten sneller dan anders mogelijk op de markt te brengen;

3.

het bevorderen van technologische en zakelijke ontwikkeling, en internationalisering van die ondernemingen.

Het gezamenlijk programma Eurostars vult bestaande nationale en EU-programma’s aan die gericht zijn op het ondersteunen van O&O verrichtende kmo’s in hun innovatieproces.

Het draagt bij tot Europa’s concurrentievermogen, innovatie, werkgelegenheid, economische verandering, duurzame ontwikkeling en milieubescherming, en helpt bij het bereiken van de Lissabon- en Barcelona-doelstellingen. Het ondersteunt door zijn bottom-upaanpak activiteiten op het vlak van onderzoek, ontwikkeling en demonstratie die worden uitgevoerd door transnationale consortia welke worden aangestuurd door O&O verrichtende kmo’s en voor zover passend samenwerken met onderzoeksorganisaties en/of grote ondernemingen.

Het gezamenlijk programma Eurostars beoogt het op elkaar afstemmen en synchroniseren van de relevante nationale onderzoeks- en innovatieprogramma’s om een gezamenlijk programma tot stand te brengen waarin wetenschappelijke, beheers- en financiële integratie centraal staan en om een belangrijke bijdrage te leveren tot de realisering van de EOR. De wetenschappelijke integratie wordt tot stand gebracht door de gemeenschappelijke vaststelling en uitvoering van activiteiten in het kader van het gezamenlijk programma Eurostars. Beheersintegratie wordt tot stand gebracht door het gebruik van het Eureka-secretariaat als specifieke uitvoeringsstructuur. De rol ervan is het beheren van het gezamenlijk programma Eurostars en monitoren van de uitvoering ervan, zoals verder gespecificeerd in bijlage II. De financiële integratie impliceert dat de deelnemende lidstaten en de andere deelnemende landen het gezamenlijk programma Eurostars daadwerkelijk medefinancieren, hetgeen met name de verbintenis met zich mee brengt om de deelnemers aan geselecteerde Eurostars-projecten te financieren uit de nationale begrotingsmiddelen die zijn gereserveerd oor het gezamenlijk programma Eurostars.

Op langere termijn moet dit initiatief streven naar het ontwikkelen van hechtere vormen van wetenschappelijke, beheers- en financiële integratie. De deelnemende lidstaten en de andere deelnemende landen moeten zulke integratie verder versterken en bestaande nationale juridische en administratieve hinderpalen voor internationale samenwerking uit de weg ruimen, als onderdeel van het initiatief.

II.   Activiteiten

De hoofdactiviteit in het gezamenlijk programma Eurostars bestaat uit O&O-activiteiten die worden aangestuurd door een of meer in de deelnemende lidstaten of de andere deelnemende landen gevestigde O&O verrichtende kmo’s. Onderzoeksorganisaties, universiteiten, andere kmo’s en grote bedrijven kunnen eveneens aan dit programma deelnemen. De O&O-activiteiten kunnen worden uitgevoerd binnen het gehele gebied van wetenschap en technologie en worden:

1.

uitgevoerd via transnationale meerpartnerprojecten waarbij minstens twee onafhankelijke deelnemers uit verschillende deelnemende lidstaten of de andere deelnemende landen zijn betrokken en activiteiten voor onderzoek, technologische ontwikkeling, demonstratie, opleiding en verspreiding aan bod komen;

2.

wat het kerndeel betreft uitgevoerd door de O&O verrichtende kmo’s. Voor elk geselecteerd Eurostars-project dienen de O&O verrichtende kmo’s collectief in te staan voor het grootste deel van de algemene kosten van de O&O-activiteiten van alle deelnemers. Zo nodig mag in het kader van het project beperkt uitbesteed worden;

3.

gericht op marktgeoriënteerd O&O, moeten een korte of middellange looptijd hebben en moeilijke O&O-werkzaamheden omvatten; de kmo’s moeten aantonen dat zij in staat zijn binnen een realistische termijn de projectresultaten te exploiteren;

4.

geleid en gecoördineerd door een deelnemende kmo die O&O verricht, de zogenaamde „hoofd-kmo”.

Bovendien worden makelaars-, programmapromotie- en netwerkingsactiviteiten in beperkte mate ondersteund om het gezamenlijk programma Eurostars te promoten en de impact ervan te versterken. Het gaat hier onder meer om het organiseren van workshops en het leggen van contacten met andere stakeholders zoals investeerders en aanbieders van kennisbeheer.

III.   Verwachte prestaties van de uitvoering van het programma

De hoofdprestatie van het gezamenlijk programma Eurostars is het opzetten van een nieuw gezamenlijk Europees onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma voor O&O verrichtende kmo’s, welk een bottom-upprogramma is, gebaseerd op Eureka en medegefinancierd door de bijdragende nationale O&O-programma’s en de Gemeenschap.

De specifieke uitvoeringsstructuur legt een jaarverslag voor waarin een uitvoerig overzicht wordt gegeven van de uitvoering van het programma (evaluatie- en selectieproces, statistieken over de samenstelling van de groep van evaluatoren, aantal voor financiering ingediende en geselecteerde projecten, gebruik van de communautaire middelen, verdeling van de nationale middelen, type deelnemers, nationale statistische gegevens, makelevenementen en activiteiten voor de verspreiding enz.) en de vooruitgang die is geboekt met het oog op verdere integratie. Een evaluatie achteraf van de impact van het programma wordt door de specifieke uitvoeringsstructuur verricht aan het einde van het gezamenlijk programma Eurostars.

IV.   Uitvoering van het programma

Het gezamenlijk programma Eurostars wordt beheerd door de specifieke uitvoeringsstructuur. Voorstellen worden door de aanvragers op gecentraliseerde wijze bij de specifieke uitvoeringsstructuur ingediend (één aanspreekpunt) naar aanleiding van een centrale en gemeenschappelijke jaarlijkse oproep tot het indienen van voorstellen, met verschillende sluitingsdatums. De projectvoorstellen worden volgens een tweefasige procedure op gecentraliseerde wijze geëvalueerd en geselecteerd op basis van transparante en gemeenschappelijke toelatings- en evaluatiecriteria. In de eerste fase worden voorstellen beoordeeld door minstens twee onafhankelijke deskundigen, die zowel de technische als marktaspecten van het voorstel evalueren. Deze deskundigen kunnen op afstand hun werk doen. De ranking van voorstellen gebeurt in de tweede fase, door een internationaal evaluatiepanel bestaande uit onafhankelijke deskundigen. De op gecentraliseerde wijze goedgekeurde ranking is bindend voor de toewijzing van financiering uit de communautaire bijdrage en uit de nationale voor Eurostars-projecten gereserveerde begrotingsmiddelen. De specifieke uitvoeringsstructuur is verantwoordelijk voor de monitoring van projecten; er worden gemeenschappelijke operationele procedures ingevoerd voor het beheer van de volledige projectcyclus. De specifieke uitvoeringsstructuur neemt passende maatregelen om erkenning van de bijdrage van de Gemeenschap aan het gezamenlijk programma Eurostars, zowel in het programma zelf, als in afzonderlijke projecten aan te moedigen. De specifieke uitvoeringsstructuur dient de goede zichtbaarheid van deze bijdrage te bevorderen door het gebruik van het Gemeenschapslogo in alle publicaties, zowel in gedrukte als in elektronische vorm, die met het gezamenlijk programma Eurostars verband houden. Projectdeelnemers aan geselecteerde Eurostars-projecten worden administratief door hun respectieve nationale programma’s afgehandeld.

V.   Financieringsmechanisme

Het gezamenlijk programma Eurostars wordt medegefinancierd door de deelnemende lidstaten en de andere deelnemende landen, alsmede en de Gemeenschap. De deelnemende lidstaten en de andere deelnemende landen stellen een meerjarig financieringsplan vast om deel te nemen aan het gezamenlijk programma Eurostars en de activiteiten ervan te medefinancieren. De nationale bijdragen kunnen afkomstig zijn van bestaande of van recentelijk gecreëerde nationale programma’s mits zij maar voldoen aan het bottom-upkarakter van het gezamenlijk programma Eurostars. Elke deelnemende lidstaat of ander deelnemende land staat kan in de loop van het programma altijd zijn voor het gezamenlijk programma Eurostars gereserveerde nationale middelen vrijelijk verhogen.

Financiering op programmaniveau

De Gemeenschap betaalt voor het gezamenlijk programma Eurostars, dat door de specifieke uitvoeringsstructuur wordt beheerd, een bijdrage die berekend wordt op maximaal een derde van de effectieve financiële bijdragen van de deelnemende lidstaten en de andere deelnemende landen, begrenst tot 100 miljoen EUR.

Maximaal 4,5 % van de communautaire financiële bijdrage wordt door de specifieke uitvoeringsstructuur gebruikt als bijdrage aan de algemene werkingskosten van het gezamenlijk programma Eurostars.

De communautaire financiële bijdrage voor geselecteerde Eurostars-projecten wordt op basis van een tussen de nationale financieringsinstanties en de specifieke uitvoeringsstructuur gesloten overeenkomst door de specifieke uitvoeringsstructuur aan de door de deelnemende lidstaten en de andere deelnemende landen aangewezen nationale financieringsinstanties overgedragen. De nationale financieringsinstanties financieren de nationale deelnemers wier projecten op gecentraliseerde wijze geselecteerd zijn en kanaliseren ook de communautaire financiële bijdrage van de specifieke uitvoeringsstructuur.

Financiering van Eurostars-projecten

Bij de toewijzing van financiële middelen uit de communautaire bijdrage en uit de nationale gereserveerde begrotingsmiddelen voor geselecteerde Eurostars-projecten wordt de volgorde van de ranking gevolgd. De financiële bijdrage aan de deelnemers aan deze projecten wordt berekend volgens de financieringsregels van de deelnemende nationale programma’s.

In geval van een lening zal een standaardformule voor de berekening van het bruto subsidie-equivalent worden uitgewerkt, rekening houdend met de rentesubsidie-intensiteit en het gemiddelde percentage mislukkingen van het onderliggende nationale programma.

VI.   Regelingen voor intellectuele-eigendomsrechten

De specifieke uitvoeringsstructuur neemt het intellectuele-eigendomsbeleid van het gezamenlijk programma Eurostars aan, overeenkomstig de voorschriften van artikel 4 van deze beschikking. Het doel van zo’n intellectuele-eigendomsbeleid van het gezamenlijk programma Eurostars is het bevorderen van kenniscreatie en de exploitatie en verspreiding van de projectresultaten ten behoeve van de doelgroep van O&O verrichtende kmo’s. In deze context moet de aanpak in het kader van Verordening (EG) nr. 1906/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot vaststelling van de regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties op grond van het zevende kaderprogramma, en voor de verspreiding van onderzoeksresultaten (2007-2013) (2) als model dienen.


(1)  PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.

(2)  PB L 391 van 30.12.2006, blz. 1.


BIJLAGE II

BEHEER VAN HET GEZAMENLIJK PROGRAMMA EUROSTARS

Het beheerssysteem van het gezamenlijk programma Eurostars omvat vier belangrijke instanties:

1.

De „Groep op hoog niveau Eureka” (HLG Eureka) is samengesteld uit de door de staten die lid zijn van Eureka als vertegenwoordiger op hoog niveau aangestelde personen en een vertegenwoordiger van de Commissie. De groep is verantwoordelijk voor de toelating van niet-deelnemende lidstaten en andere niet-deelnemende landen tot het gezamenlijk programma Eurostars, overeenkomstig de artikelen 10 en 11 van deze beschikking.

2.

De „Groep op hoog niveau Eurostars” (HLG Eurostars) is samengesteld uit de Eureka-vertegenwoordigers op hoog niveau van de deelnemende lidstaten en andere deelnemende landen. De Commissie en de lidstaten die niet aan het gezamenlijk programma Eurostar deelnemen behouden de mogelijkheid vertegenwoordigers als waarnemer naar de vergaderingen te zenden. De groep is bevoegd om toe te zien op de uitvoering van het gezamenlijk programma Eurostars en met name voor de aanstelling van de leden van de Adviesgroep Eurostars, de goedkeuring van de operationele procedures voor het leiden van het gezamenlijk programma Eurostars, de goedkeuring van de planning en het budget van de oproepen, en de goedkeuring van de ranking van te financieren Eurostars-projecten.

3.

De „Adviesgroep Eurostars” is samengesteld uit nationale projectcoördinatoren van Eureka uit de deelnemende lidstaten en andere deelnemende landen die aan Eurostars deelnemen en wordt voorgezeten door het hoofd van het Eureka-secretariaat (ESE). De Adviesgroep Eurostars adviseert het ESE bij de uitvoering van het gezamenlijk programma Eurostars en verstrekt advies over de regelingen betreffende de uitvoering van het programma, zoals financieringsprocedures, het evaluatie- en selectieproces, synchronisering tussen de centrale en nationale procedures, en projectmonitoring. Hij adviseert over de planning van de sluitingsdata van de jaarlijkse oproepen tot het indienen van voorstellen. Hij adviseert ook over de voortgang in de uitvoering van het gezamenlijk programma, inclusief de voortgang in de richting van verdere integratie.

4.

Het ESE fungeert als de specifieke uitvoeringsstructuur voor Eurostars; daarbij treedt het hoofd van ESE als juridisch vertegenwoordiger van het programma Eurostars op. Het ESE is belast met de uitvoering van het gezamenlijk programma Eurostars en is met name verantwoordelijk voor:

de opstelling van het jaarlijkse budget voor oproepen, de centrale organisatie van gemeenschappelijke oproepen tot het indienen van voorstellen en de ontvangst van de projectvoorstellen (één aanspreekpunt);

de centrale organisatie van het toetsen van projectvoorstellen aan de gemeenschappelijke toelatings- en evaluatiecriteria, de centrale organisatie van de selectie van projectvoorstellen voor financiering, en de projectmonitoring en follow-up;

ontvangst, toewijzing en monitoring van de communautaire bijdrage;

verzameling van de rekeningen betreffende de verdeling van de financiering door de financierende instanties in de deelnemende lidstaten en andere deelnemende landen over de deelnemers aan Eurostars-projecten;

promotie van het gezamenlijk programma Eurostars;

rapportering aan de HLG Eureka, de HLG Eurostars en de Commissie over het gezamenlijk programma Eurostars, inclusief over de voortgang in de richting van verdere integratie;

informeren van het Eureka-netwerk over de activiteiten van het gezamenlijk programma Eurostars.


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Raad

30.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 201/68


BESLUIT VAN DE RAAD

van 8 juli 2008

houdende benoeming van vier Franse leden en vier Franse plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s

(2008/624/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 263,

Gezien de voordracht van de Franse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 24 januari 2006 Besluit 2006/116/EG houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2006 tot en met 25 januari 2010 (1) vastgesteld.

(2)

In het Comité van de Regio’s is een zetel van lid vrijgekomen door het overlijden van de heer Raymond FORNI. Er zijn drie zetels van lid vrijgekomen door het verstrijken van de ambtstermijn van de heer Jean PUECH, mevrouw Juliette SOULABAILLE en de heer Michel THIERS. Er zijn twee zetels van plaatsvervanger vrijgekomen door het verstrijken van de ambtstermijn van mevrouw Carola JORDA-DEDIEU en de heer Jean Pierre TEISSEIRE. In het Comité van de Regio’s komen twee zetels van plaatsvervanger vrij door de benoeming van de heren Pierre HUGON en Christophe ROUILLON tot lid,

BESLUIT:

Artikel 1

In het Comité van de Regio’s worden de volgende personen benoemd voor de verdere duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2010:

a)

als lid:

de heer Pierre HUGON, vicevoorzitter van de Conseil général de la Lozère (wijziging mandaat),

de heer Pierre MAILLE, voorzitter van de Conseil général du Finistère,

de heer René SOUCHON, voorzitter van de Conseil régional d’Auvergne,

de heer Christophe ROUILLON, burgemeester van Coulaines (wijziging mandaat),

en

b)

tot plaatsvervanger:

de heer Jean-Michel DACLIN, adjoint au Maire de Lyon,

mevrouw Rose-Marie FALQUE, burgemeester van Azerailles,

mevrouw Rachel PAILLARD, burgemeester van Bouzy,

de heer Jean-Louis TOURENNE, voorzitter van de Conseil général d’Ille et Vilaine.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag van de aanneming ervan.

Gedaan te Brussel, 8 juli 2008.

Voor de Raad

De voorzitster

C. LAGARDE


(1)  PB L 56 van 25.2.2006, blz. 75.


BESLUITEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

30.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 201/70


 

Voor het internationaal publiekrecht hebben alleen de originele VN/ECE-teksten rechtsgevolgen. Voor de status en de datum van inwerkingtreding van dit reglement, zie de recentste versie van VN/ECE-statusdocument TRANS/WP.29/343 op: http://www.unece.org/trans/main/wp29/wp29wgs/wp29gen/wp29fdocstts.html

Reglement nr. 30 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme voorschriften voor de goedkeuring van luchtbanden voor motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan

Herziening 3

Bevat de volledige geldige tekst tot en met:

Supplement 15 op wijzigingenreeks 02 — Datum van inwerkingtreding: 10 november 2007

INHOUD

REGLEMENT

1.

Toepassingsgebied

2.

Definities

3.

Opschriften

4.

Goedkeuringsaanvraag

5.

Goedkeuring

6.

Voorschriften

7.

Wijzigingen van het type luchtband en uitbreiding van de goedkeuring

8.

Conformiteit van de productie

9.

Sancties bij non-conformiteit van de productie

10.

Definitieve stopzetting van de productie

11.

Overgangsbepalingen

12.

Naam en adres van de voor de uitvoering van de goedkeuringstests verantwoordelijke technische diensten en van de administratieve instanties

BIJLAGEN

Bijlage I —

Mededeling betreffende de goedkeuring, de uitbreiding, weigering of intrekking van de goedkeuring of de definitieve stopzetting van de productie van een type luchtband voor motorvoertuigen krachtens Reglement nr. 30

Bijlage II —

Voorbeeld van de opstelling van het goedkeuringsmerk

Bijlage III —

Plaatsing van de opschriften op de band

Bijlage IV —

Belastingsindices

Bijlage V —

Maataanduiding en afmetingen van banden

Bijlage VI —

Meetmethode voor luchtbanden

Bijlage VII —

Procedure voor belasting-/snelheidstests

1.   TOEPASSINGSGEBIED

Dit reglement is van toepassing op nieuwe luchtbanden die hoofdzakelijk, maar niet uitsluitend, bestemd zijn voor voertuigen van de categorieën M1, O1 en O2  (1).

Dit reglement is niet van toepassing op banden voor:

a)

oldtimers

b)

competities.

2.   DEFINITIES

In dit reglement wordt verstaan onder:

2.1.

„type luchtband”: een categorie luchtbanden die onderling niet verschillen op essentiële punten zoals:

2.1.1.

de fabrikant;

2.1.2.

de bandenmaataanduiding;

2.1.3.

de gebruikscategorie (normale wegband, winterband of band voor tijdelijk gebruik);

2.1.4.

de structuur (diagonaal-, diagonaalgordel-, radiaal-, runflatband);

2.1.5.

het snelheidscategoriesymbool;

2.1.6.

de belastingsindex;

2.1.7.

de doorsnede van de band;

2.2.

„winterband”: een band waarvan het loopvlakpatroon en de structuur in de eerste plaats zijn bedoeld om in modder en verse of smeltende sneeuw betere prestaties te leveren dan een normale wegband. Het loopvlakpatroon van een winterband bestaat doorgaans uit groeven (ribben) en/of massieve vlakken (nokken) die verder uiteenliggen dan bij een normale wegband;

2.3.

„structuur” van een luchtband: de technische kenmerken van het karkas van de band. Er wordt met name onderscheid gemaakt tussen de volgende structuren:

2.3.1.

„diagonaal”: een luchtbandstructuur waarbij de koorden in de koordlagen zich tot de hiel uitstrekken en zodanig zijn gericht dat zij afwisselend hoeken vormen die aanmerkelijk kleiner zijn dan 90° ten opzichte van de mediaanlijn van het loopvlak;

2.3.2.

„diagonaalgordel”: een diagonale luchtbandstructuur waarbij het karkas omgeven is door een gordel met twee of meer koordlagen die nagenoeg onrekbaar zijn en zodanig zijn gericht dat zij afwisselend hoeken vormen die bijna overeenstemmen met die van het karkas;

2.3.3.

„radiaal”: een luchtbandstructuur waarbij de koorden in de koordlagen zich tot de hiel uitstrekken en zodanig zijn gericht dat zij een hoek vormen die nagenoeg gelijk is aan 90° ten opzichte van de mediaanlijn van het loopvlak en waarvan het karkas wordt verstevigd door een vrijwel onrekbare gordel die de hele omtrek beslaat;

2.3.4.

„versterkt” of „met een hoger draagvermogen”: een luchtbandstructuur waarbij het karkas sterker is dan dat van de overeenkomstige normale band;

2.3.5.

„reserveband voor tijdelijk gebruik”: een band die verschilt van een band voor montage op een voertuig voor normale rijomstandigheden, maar alleen bestemd is voor tijdelijk gebruik onder beperkte rijomstandigheden;

2.3.6.

„reserveband voor tijdelijk gebruik van type T”: een type reserveband voor tijdelijk gebruik dat bestemd is om te worden gebruikt bij hogere bandenspanningen dan die welke voor normale en versterkte banden zijn vastgesteld;

2.3.7.

„runflatband” of „zelfdragende band”: een luchtbandstructuur met technische voorzieningen (bv. versterkte zijwanden) waardoor de luchtband, op de passende velg gemonteerd en zonder enig extra onderdeel, het voertuig bij lekrijden de basisfuncties van een band kan bieden, althans bij een snelheid van 80 km/h (50 mph) en over een afstand van 80 km;

2.4.

„hiel”: het deel van de luchtband waarvan de vorm en de structuur het mogelijk maken dat de band op de velg past en hierop vast blijft zitten (2);

2.5.

„koord”: de draden die de weefsels vormen van de koordlagen in de luchtband (2);

2.6.

„koordlaag”: een laag onderling evenwijdige koorden die met rubber zijn bekleed (2);

2.7.

„karkas”: het deel van de luchtband (met uitzondering van het loopvlak en de rubberen zijwanden) dat, wanneer de band is opgepompt, de belasting draagt (2);

2.8.

„loopvlak”: het deel van de luchtband dat in contact komt met het wegdek (2);

2.9.

„zijwand”: het deel van de luchtband tussen het loopvlak en de hiel (2);

2.10.

„onderste gedeelte van de band”: het gedeelte tussen het punt waarop de band zijn maximale sectiebreedte heeft en het gedeelte dat volgens ontwerp door de rand van de velg moet worden bedekt (2).

2.10.1.

Voor banden met band/velgconfiguratiesymbool A of U (zie punt 3.1.10) wordt hieronder echter verstaan het gedeelte van de band dat op de velg drukt;

2.11.

„loopvlakgroef”: de ruimte tussen twee aangrenzende ribben of nokken van het loopvlakpatroon (2);

2.12.

„sectiebreedte”: de afstand in rechte lijn tussen de buitenkant van de zijwanden van een opgepompte luchtband, met uitzondering van het reliëf gevormd door de opschriften (markering), de versieringen en de stootranden (2);

2.13.

„totale breedte”: de afstand in rechte lijn tussen de buitenkant van de zijwanden van een opgepompte luchtband, met inbegrip van de opschriften (markering), de versieringen en de stootranden (3);

2.14.

„sectiehoogte”: de afstand die gelijk is aan de helft van het verschil tussen de buitendiameter van de band en de nominale velgdiameter (3);

2.15.

„nominale hoogte-breedteverhouding (Ra)”: het honderdvoud van het getal dat wordt verkregen bij deling van de sectiehoogte in mm door de nominale sectiebreedte in mm;

2.16.

„buitendiameter”: de totale diameter van een opgepompte nieuwe luchtband (3);

2.17.

„bandenmaataanduiding”:

2.17.1.

een aanduiding die het volgende omvat:

2.17.1.1.

de nominale sectiebreedte. Deze breedte wordt uitgedrukt in mm, behalve bij typen banden waarvan de maataanduiding in de eerste kolom van de tabellen in bijlage V is vermeld;

2.17.1.2.

de nominale hoogte-breedteverhouding, behalve bij bepaalde typen banden waarvan de maataanduiding in de eerste kolom van de tabellen in bijlage V is vermeld of, naar gelang het type bandontwerp, de nominale buitendiameter in mm;

2.17.1.3.

een conventioneel getal dat de nominale velgdiameter aangeeft en overeenkomt met de diameter van de velg, hetzij in codes (een getal lager dan 100), hetzij in millimeters (een getal hoger dan 100) uitgedrukt;

2.17.1.4.

de letter T vóór de nominale sectiebreedte bij reservebanden voor tijdelijk gebruik van type T;

2.17.1.5.

een aanduiding van de band/velgconfiguratie, wanneer deze afwijkt van de standaardconfiguratie;

2.18.

„nominale velgdiameter”: de diameter van de velg waarop een band volgens ontwerp moet worden gemonteerd;

2.19.

„velg”: steun voor een geheel van binnen- en buitenband of voor een band zonder binnenband, waarop de hielen van de band drukken (3);

2.19.1.

„band/velgconfiguratie”: het type velg waarop de band volgens ontwerp moet worden gemonteerd. Bij niet-standaardvelgen wordt dit aangegeven door een op de band aangebracht symbool, bijvoorbeeld CT, TR, TD, A of U;

2.20.

„theoretische velg”: de fictieve velg waarvan de breedte gelijk zou zijn aan x maal de nominale sectiebreedte van een band. De waarde van x wordt door de bandenfabrikant aangegeven;

2.21.

„meetvelg”: de velg waarop de band moet worden gemonteerd om de afmetingen te bepalen;

2.22.

„testvelg”: de velg waarop de band moet worden gemonteerd om tests uit te voeren;

2.23.

„afscheuren”: het loskomen van stukjes rubber van het loopvlak;

2.24.

„separatie van de koorden”: het loslaten van de koorden van hun rubberbekleding;

2.25.

„separatie van de koordlagen”: het onderling loslaten van de koordlagen;

2.26.

„separatie van het loopvlak”: het loskomen van het loopvlak van het karkas;

2.27.

„slijtage-indicatoren”: de verhogingen in de loopvlakgroeven die bestemd zijn om de slijtagegraad van het loopvlak zichtbaar te maken;

2.28.

„belastingsindex”: een getal dat aangeeft welke referentiemassa een band kan dragen bij gebruik volgens de voorschriften van de fabrikant;

2.29.

„snelheidscategorie”: de maximumsnelheid die de band aankan, aangegeven door het snelheidscategoriesymbool (zie onderstaande tabel).

2.29.1.

In onderstaande tabel zijn de snelheidscategorieën vermeld:

Snelheidscategoriesymbool

Maximumsnelheid

(km/h)

L

120

M

130

N

140

P

150

Q

160

R

170

S

180

T

190

U

200

H

210

V

240

W

270

Y

300

2.30.

Loopvlakgroeven

2.30.1.

„hoofdgroeven”: de brede groeven in het centrale gedeelte van het loopvlak van de band, waarin zich de slijtage-indicatoren (zie punt 2.27) bevinden;

2.30.2.

„secundaire groeven”: de extra groeven van het loopvlakpatroon, die tijdens de levensduur van de band kunnen verdwijnen;

2.31.

„maximumdraagvermogen”: de toegelaten maximummassa die de band kan dragen;

2.31.1.

voor snelheden van maximaal 210 km/h mag het maximumdraagvermogen niet groter zijn dan de waarde die overeenkomt met de belastingsindex van de band;

2.31.2.

voor snelheden van meer dan 210 km/h, maar niet meer dan 240 km/h (banden met snelheidscategoriesymbool V) mag het maximumdraagvermogen niet groter zijn dan het percentage van de waarde die overeenkomt met de belastingsindex van de band, zoals aangegeven in onderstaande tabel, voor de maximumsnelheid van het voertuig waarop de band is gemonteerd.

Maximumsnelheid

(km/h)

Maximumdraagvermogen

(%)

215

98,5

220

97

225

95,5

230

94

235

92,5

240

91

Voor tussenliggende maximumsnelheden is lineaire interpolatie van het maximumdraagvermogen toegestaan;

2.31.3.

voor snelheden van meer dan 240 km/h (banden met snelheidscategoriesymbool W) mag het maximumdraagvermogen niet groter zijn dan het percentage van de waarde die overeenkomt met de belastingsindex van de band, zoals aangegeven in onderstaande tabel, voor de maximumsnelheid van het voertuig waarop de band is gemonteerd.

Maximumsnelheid

(km/h)

Maximumdraagvermogen

(%)

240

100

250

95

260

90

270

85

Voor tussenliggende maximumsnelheden is lineaire interpolatie van het maximumdraagvermogen toegestaan;

2.31.4.

voor snelheden van meer dan 270 km/h (banden met snelheidscategoriesymbool Y) mag het maximumdraagvermogen niet groter zijn dan het percentage van de waarde die overeenkomt met de belastingsindex van de band, zoals aangegeven in onderstaande tabel, voor de maximumsnelheid van het voertuig waarop de band is gemonteerd.

Maximumsnelheid

(km/h)

Maximumdraagvermogen

(%)

270

100

280

95

290

90

300

85

Voor tussenliggende maximumsnelheden is lineaire interpolatie van het maximumdraagvermogen toegestaan;

2.31.5.

voor snelheden van maximaal 60 km/h mag het maximumdraagvermogen niet groter zijn dan het percentage van de massa die overeenkomt met de belastingsindex van de band, zoals aangegeven in onderstaande tabel, voor de door de constructie bepaalde maximumsnelheid van het voertuig waarop de band is gemonteerd;

Maximumsnelheid

(km/h)

Maximumdraagvermogen

(%)

25

142

30

135

40

125

50

115

60

110

2.31.6.

voor snelheden van meer dan 300 km/h mag het maximumdraagvermogen niet groter zijn dan de door de bandenfabrikant opgegeven massa voor de maximumsnelheid van de band. Voor snelheden tussen 300 km/h en de door de bandenfabrikant toegestane maximumsnelheid wordt lineaire interpolatie van het maximumdraagvermogen toegepast;

2.32.

„rijden op een lekke band”: beschrijving van de staat van de band, die zijn structurele integriteit grotendeels behoudt, bij een bandenspanning tussen 0 en 70 kPa;

2.33.

„basisfuncties van een band”: het normale vermogen van een opgepompte band om tot een bepaalde snelheid een bepaalde massa te dragen en de rij-, stuur- en remkrachten over te dragen naar de grond waarop hij rijdt;

2.34.

„runflatsysteem” of „mobiliteitsvergrotend systeem”: een geheel van specifieke functioneel afhankelijke onderdelen, waaronder een band, die er samen voor zorgen dat aan het voertuig bij het rijden op een lekke band ten minste de basisfuncties van een band worden geboden, althans bij een snelheid van 80 km/h (50 mph) en over een afstand van 80 km;

2.35.

„bolle-sectiehoogte”: het verschil tussen de gebogen straal, gemeten van het middelpunt van de velg tot het oppervlak van de trommel, en de helft van de nominale velgdiameter zoals gedefinieerd in ISO 4000-1.

3.   OPSCHRIFTEN

3.1.   Luchtbanden die ter goedkeuring worden ingediend dragen op beide zijwanden, in geval van symmetrische banden, en op ten minste de buitenzijwand, in geval van asymmetrische banden, de volgende opschriften:

3.1.1.

de handelsnaam of het merk;

3.1.2.

de bandenmaataanduiding volgens de definitie in punt 2.17;

3.1.3.

een aanduiding van de structuur op een van de volgende wijzen:

3.1.3.1.

op diagonaalbanden: geen opschrift of de letter D, gevolgd door de velgdiameter;

3.1.3.2.

op radiaalbanden: de letter R, gevolgd door de velgdiameter en facultatief het woord „RADIAL”;

3.1.3.3.

op diagonaalgordelbanden: de letter B, gevolgd door de velgdiameter en facultatief de woorden „BIAS-BELTED”;

3.1.3.4.

op radiaalbanden voor snelheden van meer dan 240 km/h, maar niet meer dan 300 km/h (banden met snelheidssymbool W of Y in de gebruiksindicatie) mag de letter R vóór de velgdiametercode worden vervangen door ZR.

3.1.3.5.

op runflatbanden of zelfdragende banden: de letter F vóór de velgdiameter.

3.1.4.

een aanduiding van de snelheidscategorie van de band met het in punt 2.29 aangegeven symbool;

3.1.4.1.

op banden voor snelheden van meer dan 300 km/h wordt de letter R vóór de velgdiametercode vervangen door ZR en bestaat de gebruiksindicatie uit het snelheidssymbool Y en de overeenkomstige belastingsindex. De gebruiksindicatie wordt tussen haakjes geplaatst, bijvoorbeeld (95Y);

3.1.5.

op winterbanden: de letters M+S, M.S of M&S;

3.1.6.

de belastingsindex, zoals gedefinieerd in punt 2.28;

3.1.7.

indien de band is ontworpen om zonder binnenband te worden gebruikt: het woord „TUBELESS”;

3.1.8.

op versterkte banden: het woord „REINFORCED” of de woorden „EXTRA LOAD”;

3.1.9.

de fabricagedatum door middel van een groep van vier cijfers, waarvan de eerste twee de week en de laatste twee het jaar van fabricage aangeven. Dit opschrift mag eventueel op slechts één zijwand worden aangebracht en is niet verplicht voor banden die binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van dit reglement ter goedkeuring worden ingediend (4);

3.1.10.

op banden die na de inwerkingtreding van supplement 13 op wijzigingenreeks 02 van Reglement nr. 30 voor het eerst worden goedgekeurd: de in punt 2.17.1.5 bedoelde aanduiding, onmiddellijk na het in punt 2.17.1.3 bedoelde opschrift voor de velgdiameter;

3.1.11.

op reservebanden voor tijdelijk gebruik: de woorden „TEMPORARY USE ONLY” in hoofdletters die ten minste 12,7 mm hoog zijn;

3.1.11.1.

op reservebanden voor tijdelijk gebruik van type T: ook het opschrift „INFLATE TO 420 kPa (60 psi)”, waarvan de hoofdletters ten minste 12,7 mm hoog zijn;

3.1.12.

onderstaand symbool als het een runflatband of zelfdragende band is, waarbij h ten minste 12 mm bedraagt.

Image

3.2.   Op de banden moet genoeg plaats zijn voor het in bijlage II aangegeven goedkeuringsmerk.

3.3.   In bijlage III wordt een voorbeeld gegeven van de plaatsing van de opschriften op de band.

3.4.   De in punt 3.1 vermelde opschriften en het in punt 5.4 voorgeschreven goedkeuringsmerk worden in reliëf in of op de banden aangebracht. Zij moeten duidelijk leesbaar zijn en, afgezien van het in punt 3.1.1 bedoelde opschrift, in het onderste gedeelte van de band op ten minste één zijwand ervan zijn aangebracht.

3.4.1.   Voor banden met band/velgconfiguratiesymbool A of U (zie punt 3.1.10) mag het opschrift echter om het even waar op de buitenkant van de zijwand van de band worden aangebracht.

4.   GOEDKEURINGSAANVRAAG

4.1.   De goedkeuringsaanvraag voor een type luchtband wordt door de houder van de handelsnaam of het merk van de fabrikant dan wel door zijn daartoe gemachtigde vertegenwoordiger ingediend. De aanvraag bevat de volgende gegevens:

4.1.1.

de bandenmaataanduiding volgens de definitie in punt 2.17;

4.1.2.

de handelsnaam of het merk;

4.1.3.

de gebruikscategorie van de band (normale wegband, winterband of band voor tijdelijk gebruik);

4.1.4.

de structuur: diagonaal-, diagonaalgordel-, radiaal-, runflatband;

4.1.5.

de snelheidscategorie;

4.1.6.

de belastingsindex van de band;

4.1.7.

of de band met of zonder binnenband moet worden gebruikt;

4.1.8.

of het een standaardband, een versterkte band of een reserveband voor tijdelijk gebruik van type T is;

4.1.9.

het „ply-rating”-getal van diagonaalbanden;

4.1.10.

de totale afmetingen: totale sectiebreedte en buitendiameter;

4.1.11.

de velgen waarop de band kan worden gemonteerd;

4.1.12.

de meetvelg en de testvelg;

4.1.13.

de testspanning wanneer de fabrikant verzoekt om toepassing van punt 1.3 van bijlage VII;

4.1.14.

de waarde van de factor x, zoals bedoeld in punt 2.20;

4.1.15.

voor banden voor snelheden van meer dan 300 km/h: de door de bandenfabrikant toegestane maximumsnelheid en het overeenkomstige draagvermogen. De bandenfabrikant moet deze waarden ook aangeven in de technische literatuur voor het bandtype;

4.1.16.

de identificatie van de voor de functie „rijden op een lekke band” van runflatbanden specifieke hielbevestigingscontouren van de velg.

4.2.   De goedkeuringsaanvraag gaat vergezeld (alle in drievoud) van een schets of een representatieve foto van het loopvlakpatroon en een schets van de contour van de opgepompte band op de meetvelg, waarbij de belangrijkste maten van het ter goedkeuring ingediende type zijn vermeld (zie de punten 6.1.1 en 6.1.2). Ook gaat zij vergezeld van het testrapport van een erkend testlaboratorium of van een of twee exemplaren van het bandtype, naar keuze van de bevoegde instantie. Zodra de productie is aangevangen, en uiterlijk een jaar na de datum waarop de typegoedkeuring is verleend, worden tekeningen of foto’s van de zijwand en het loopvlak van de band ingediend.

4.3.   Voordat typegoedkeuring wordt verleend, gaat de bevoegde instantie na of afdoende maatregelen zijn genomen om een effectieve controle van de conformiteit van de productie te waarborgen.

4.4.   Wanneer een bandenfabrikant typegoedkeuring aanvraagt voor een assortiment banden, wordt het niet nodig geacht een belasting-/snelheidstest op elk type band van dat assortiment uit te voeren. Naar keuze van de goedkeuringsinstantie kan een „slechtste geval” worden geselecteerd.

5.   GOEDKEURING

5.1.   Als het type luchtband waarvoor krachtens dit reglement goedkeuring wordt aangevraagd, aan de voorschriften van punt 6 voldoet, wordt voor dat type band goedkeuring verleend.

5.2.   Aan elk goedgekeurd type wordt een goedkeuringsnummer toegekend. De eerste twee cijfers (momenteel 02) geven de wijzigingenreeks aan met de recentste belangrijke technische wijzigingen die in het reglement zijn opgenomen op het ogenblik dat de goedkeuring wordt verleend. Dezelfde overeenkomstsluitende partij mag hetzelfde nummer niet toekennen aan een ander type luchtband dat onder dit reglement valt.

5.3.   Van de goedkeuring, de uitbreiding, weigering of intrekking van de goedkeuring of de definitieve stopzetting van de productie van een type luchtband krachtens dit reglement wordt aan de partijen bij de Overeenkomst van 1958 die dit reglement toepassen, mededeling gedaan door middel van een formulier volgens het model in bijlage I.

5.3.1.   Wanneer typegoedkeuring wordt verleend voor een bandtype voor snelheden van meer dan 300 km/h (zie punt 4.1.15), worden de overeenkomstige maximumsnelheid (km/h) en het bij die snelheid toegestane draagvermogen (kg) duidelijk aangegeven in punt 10 van het mededelingenformulier (zie bijlage I); het draagvermogen bij snelheden tussen 300 km/h en de maximumsnelheid mag eveneens worden aangegeven.

5.4.   Op elke luchtband die overeenstemt met een type band waarvoor krachtens dit reglement goedkeuring is verleend, wordt behalve de in punt 3.1 voorgeschreven opschriften, op de in punt 3.2 bedoelde plaats duidelijk zichtbaar een internationaal goedkeuringsmerk aangebracht, bestaande uit:

5.4.1.

een cirkel met daarin de letter „E”, gevolgd door het nummer van het land dat de goedkeuring heeft verleend (5);

5.4.2.

een goedkeuringsnummer.

5.5.   Het goedkeuringsnummer wordt duidelijk en onuitwisbaar aangebracht.

5.6.   In bijlage II wordt een voorbeeld gegeven van de opstelling van het goedkeuringsmerk.

6.   VOORSCHRIFTEN

6.1.   Bandenmaten

6.1.1.   Sectiebreedte van een band

6.1.1.1.   De sectiebreedte wordt berekend met de volgende formule:

S = S1 + K (A – A1),

waarbij:

S

=

de „sectiebreedte” in mm, gemeten op de meetvelg;

S1

=

de „nominale sectiebreedte” in mm, zoals aangegeven op de zijwand van de band in de voorgeschreven bandaanduiding;

A

=

de breedte van de meetvelg in mm, zoals door de fabrikant aangegeven in de beschrijvende notitie (6);

A1

=

de breedte van de theoretische velg in mm.

A1 komt overeen met S1 vermenigvuldigd met de door de fabrikant aangegeven waarde van de factor x, en de waarde van K bedraagt 0,4.

6.1.1.2.   Voor de bandtypen die in de eerste kolom van de tabellen in bijlage V zijn aangeduid, is de sectiebreedte naast de bandenmaataanduiding in die tabellen aangegeven.

6.1.1.3.   Voor banden met band/velgconfiguratiesymbool A of U (zie punt 3.1.10) bedraagt de waarde van K echter 0,6.

6.1.2.   Buitendiameter van een band

6.1.2.1.   De buitendiameter van een band wordt berekend met de volgende formule:

D = d + 2H

waarbij:

 

D = de buitendiameter in mm,

 

d = het conventionele getal zoals bedoeld in punt 2.17.1.3, in mm (6),

 

H = de nominale sectiebreedte in mm, gelijk aan:

H = 0,01 S1 × Ra,

 

S1 = de nominale sectiebreedte in mm, en

 

Ra = de nominale hoogte-breedteverhouding,

alle gegevens zoals vermeld in de bandenmaataanduiding op de zijwand van de band overeenkomstig het bepaalde in punt 3.4.

6.1.2.2.   Voor de bandtypen die in de eerste kolom van de tabellen in bijlage V zijn aangeduid, is de buitendiameter naast de bandenmaataanduiding in die tabellen aangegeven.

6.1.2.3.   Voor banden met band/velgconfiguratiesymbool A of U (zie punt 3.1.10) is de buitendiameter aangegeven in de bandenmaataanduiding die op de zijwand van de band is aangebracht.

6.1.3.   Meetmethode voor luchtbanden

De afmetingen van luchtbanden worden gemeten volgens de procedure in bijlage VI.

6.1.4.   Specificaties voor de sectiebreedte van banden

6.1.4.1.   De totale breedte van de band mag kleiner zijn dan de sectiebreedte die overeenkomstig punt 6.1.1 is bepaald.

6.1.4.2.   Zij mag die waarde overschrijden met het volgende percentage:

6.1.4.2.1.

bij diagonaalbanden: 6 %;

6.1.4.2.2.

bij radiaal-, runflatbanden: 4 %;

6.1.4.2.3.

als de band speciale stootranden heeft, mag het met bovengenoemde tolerantie verhoogde cijfer met 8 mm worden overschreden.

6.1.4.2.4.

Voor banden met band/velgconfiguratiesymbool A of U (zie punt 3.1.10) is de totale breedte in het onderste gedeelte van de band echter gelijk aan de nominale breedte van de velg waarop de band is gemonteerd, zoals door de fabrikant aangegeven in de beschrijvende notitie, plus 20 mm.

6.1.5.   Specificaties voor de buitendiameter van banden

De buitendiameter van de band moet liggen tussen de waarden Dmin en Dmax die worden berekend met de volgende formules:

 

Dmin = d + (2H × a)

 

Dmax = d + (2H × b)

waarbij:

6.1.5.1.

voor de in bijlage V vermelde maten en voor banden met band/velgconfiguratiesymbool A of U (zie punt 3.1.10) de nominale sectiehoogte H gelijk is aan:

H = 0,5 (D – d) (zie punt 6.1.2 voor de referenties);

6.1.5.2.

voor andere maten dan die in bijlage V, H en d worden gedefinieerd in punt 6.1.2.1;

6.1.5.3.

de coëfficiënten a en b respectievelijk de volgende waarde hebben:

6.1.5.3.1.

coëfficiënt a = 0,97;

6.1.5.3.2.

coëfficiënt b voor gewone wegbanden

Radiaal-, -runflatband

diagonaal- en -diagonaalgordelband

1,04

1,08

6.1.5.4.

voor winterbanden de op bovenstaande wijze bepaalde totale diameter (Dmax) met 1 % mag worden overschreden.

6.2.   Belasting-/-snelheidstest

6.2.1.   De luchtband ondergaat een belasting-/snelheidstest volgens de in bijlage VII beschreven procedure.

6.2.1.1.   Wanneer een aanvraag wordt ingediend voor banden met de letters ZR in de maataanduiding, geschikt voor snelheden van meer dan 300 km/h (zie punt 4.1.15), wordt bovengenoemde belasting-/-snelheidstest op één band uitgevoerd bij de op de band vermelde belasting en snelheid (zie punt 3.1.4.1). Een andere belasting-/snelheidstest wordt op een tweede monster van hetzelfde bandtype uitgevoerd bij de door de bandenfabrikant aangegeven maximumbelasting en -snelheid (zie punt 4.1.15).

Met toestemming van de bandenfabrikant mag de tweede test op hetzelfde monster worden uitgevoerd.

6.2.1.2.   Wanneer een typegoedkeuringsaanvraag wordt ingediend voor een „runflatsysteem”, wordt bovengenoemde belasting-/snelheidstest uitgevoerd op één band, opgepompt zoals aangegeven in punt 1.2 van bijlage VII, bij de op de band vermelde belasting en snelheid (zie punt 3.1.4.1). Een andere belasting-/snelheidstest wordt op een tweede monster van hetzelfde bandtype uitgevoerd zoals aangegeven in punt 3 van bijlage VII. Met toestemming van de fabrikant mag de tweede test op hetzelfde monster worden uitgevoerd.

6.2.2.   Een band wordt geacht de belasting-/snelheidstest te hebben doorstaan als er geen separatie van het loopvlak, de koordlagen of de koorden heeft plaatsgevonden, als het loopvlak niet is afgescheurd en als er geen koorden zijn gebroken.

6.2.2.1.   Een band met snelheidssymbool Y waarvan het loopvlak na de desbetreffende test oppervlakkige blaasvorming vertoont als gevolg van de specieke testapparatuur en -omstandigheden, wordt niettemin geacht de test te hebben doorstaan.

6.2.2.2.   Indien bij een band van een „runflatsysteem” na de in punt 3 van bijlage VII beschreven test de bolle-sectiehoogte niet meer dan 20 % verschilt van die bij het begin van de test en het loopvlak nog steeds verbonden is met de twee zijwanden, wordt die band geacht de test te hebben doorstaan.

6.2.3.   De zes uur na de belasting-/snelheidstest gemeten buitendiameter van de band mag niet meer dan ± 3,5 % afwijken van die gemeten vóór de test.

6.3.   Slijtage-indicatoren

6.3.1.   De luchtband heeft ten minste zes dwarslopende rijen slijtage-indicatoren die zich op ongeveer dezelfde afstand van elkaar in de hoofdgroeven van het loopvlak bevinden. De slijtage-indicatoren mogen niet kunnen worden verward met de rubberen ribbels tussen de ribben of nokken van het loopvlak.

6.3.2.   Bij banden die kunnen worden gemonteerd op velgen met een nominale diameter van 12 of minder, worden vier rijen slijtage-indicatoren evenwel geaccepteerd.

6.3.3.   De slijtage-indicatoren moeten met een tolerantie van + 0,60/– 0,00 mm kunnen aangeven dat de loopvlakgroeven nog maar 1,6 mm diep zijn.

6.3.4.   De hoogte van de slijtage-indicatoren wordt bepaald door vanaf het oppervlak van het loopvlak het verschil te meten tussen de diepte tot de bovenkant van de slijtage-indicator en de diepte tot de onderkant van de loopvlakgroef aan de voet van de slijtage-indicator.

7.   WIJZIGINGEN VAN HET TYPE LUCHTBAND EN UITBREIDING VAN DE GOEDKEURING

7.1.   Elke wijziging van het type luchtband wordt meegedeeld aan de administratieve instantie die het type luchtband heeft goedgekeurd. Deze instantie kan dan:

7.1.1.

oordelen dat de wijzigingen waarschijnlijk geen noemenswaardig nadelig effect zullen hebben en dat de luchtband in ieder geval nog steeds aan de voorschriften voldoet; of

7.1.2.

de voor de uitvoering van de tests verantwoordelijke technische dienst om een aanvullend testrapport verzoeken.

7.2.   Een wijziging van het loopvlakpatroon van een band betekent niet dat de in punt 6 voorgeschreven tests opnieuw moeten worden uitgevoerd.

7.3.   De overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, worden volgens de procedure van punt 5.3 op de hoogte gebracht van de bevestiging of weigering van de goedkeuring, waarbij de wijzigingen worden medegedeeld.

7.4.   De bevoegde instantie die de goedkeuring uitbreidt, kent aan die uitbreiding een volgnummer toe en stelt de andere partijen bij de Overeenkomst van 1958 die dit reglement toepassen, daarvan in kennis door middel van een mededelingenformulier volgens het model in bijlage I.

8.   CONFORMITEIT VAN DE PRODUCTIE

Voor de controle van de conformiteit van de productie gelden de procedures van aanhangsel 2 van de overeenkomst (E/ECE/324-E/ECE/TRANS/505/Rev.2), met inachtneming van de volgende bepalingen:

8.1.

Krachtens dit reglement goedgekeurde banden moeten zodanig zijn vervaardigd dat zij met het goedgekeurde type overeenstemmen en aan de voorschriften van punt 6 voldoen.

8.2.

De instantie die de typegoedkeuring heeft verleend, kan op elk tijdstip de in elke productie-eenheid toegepaste methoden voor de controle van de conformiteit verifiëren. Voor elke productie-eenheid vinden deze verificaties gewoonlijk ten minste om de twee jaar plaats.

9.   SANCTIES BIJ NON-CONFORMITEIT VAN DE PRODUCTIE

9.1.   De krachtens dit reglement verleende goedkeuring voor een type luchtband kan worden ingetrokken indien niet aan de voorschriften van punt 8.1 is voldaan of indien de uit de serie genomen banden de in dat punt voorgeschreven tests niet hebben doorstaan.

9.2.   Indien een overeenkomstsluitende partij die dit reglement toepast een eerder verleende goedkeuring intrekt, stelt zij de andere overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen daarvan onmiddellijk in kennis door middel van een mededelingenformulier volgens het model in bijlage I.

10.   DEFINITIEVE STOPZETTING VAN DE PRODUCTIE

Indien de houder van de goedkeuring de productie van een krachtens dit reglement goedgekeurd type luchtband definitief stopzet, stelt hij de instantie die de goedkeuring heeft verleend daarvan in kennis. Zodra deze instantie de kennisgeving heeft ontvangen, stelt zij de andere partijen bij de Overeenkomst van 1958 die dit reglement toepassen daarvan in kennis door middel van een mededelingenformulier volgens het model in bijlage I.

11.   OVERGANGSBEPALINGEN

11.1.   De overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, mogen geen uitbreiding weigeren van een goedkeuring die krachtens eerdere wijzigingenreeksen of supplementen op wijzigingenreeksen van dit reglement is verleend.

11.2.   De overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, mogen een band die krachtens wijzigingenreeks 01 van dit reglement is goedgekeurd, niet weigeren.

11.3.   Slijtage-indicatoren:

11.3.1.

Vanaf de datum van inwerkingtreding van supplement 4 op wijzigingenreeks 02 mogen de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, geen goedkeuring meer verlenen krachtens supplement 3 op wijzigingenreeks 02 wat de voorschriften van punt 6.3.3 betreft.

11.3.2.

Alle sinds 1 oktober 1995 vervaardigde nieuwe banden moeten voldoen aan de voorschriften van punt 6.3.3, gewijzigd bij supplement 4 op wijzigingenreeks 02.

12.   NAAM EN ADRES VAN DE VOOR DE UITVOERING VAN DE GOEDKEURINGSTESTS VERANTWOORDELIJKE TECHNISCHE DIENSTEN EN VAN DE ADMINISTRATIEVE INSTANTIES

12.1.   De partijen bij de Overeenkomst van 1958 die dit reglement toepassen, delen het secretariaat van de Verenigde Naties de naam en het adres mee van de technische diensten die voor de uitvoering van de goedkeuringstests verantwoordelijk zijn, en van de administratieve instanties die goedkeuring verlenen en waaraan de in andere landen afgegeven certificaten betreffende de goedkeuring, de uitbreiding, weigering of intrekking van de goedkeuring en de definitieve stopzetting van de productie moeten worden toegezonden.

12.2.   De overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, kunnen laboratoria van bandenfabrikanten als erkende testlaboratoria aanwijzen.

12.3.   Wanneer een overeenkomstsluitende partij punt 12.2 toepast, kan zij zich bij de tests desgewenst door een of meer door haar gekozen personen laten vertegenwoordigen.

Verklarende figuur

(zie punt 2)

Image


(1)  Zoals gedefinieerd in bijlage VII bij de Geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3) (document TRANS/WP.29/78/Rev.1/Amend.2, laatstelijk gewijzigd bij Amend.4).

(2)  Zie verklarende figuur.

(3)  Zie verklarende figuur.

(4)  Tot 1 januari 2000 mocht de fabricagedatum worden aangebracht door middel van een groep van drie cijfers, waarvan de eerste twee de week en het laatste het jaar van fabricage aangaven.

(5)  1 voor Duitsland, 2 voor Frankrijk, 3 voor Italië, 4 voor Nederland, 5 voor Zweden, 6 voor België, 7 voor Hongarije, 8 voor de Tsjechische Republiek, 9 voor Spanje, 10 voor Servië, 11 voor het Verenigd Koninkrijk, 12 voor Oostenrijk, 13 voor Luxemburg, 14 voor Zwitserland, 15 (niet gebruikt), 16 voor Noorwegen, 17 voor Finland, 18 voor Denemarken, 19 voor Roemenië, 20 voor Polen, 21 voor Portugal, 22 voor de Russische Federatie, 23 voor Griekenland, 24 voor Ierland, 25 voor Kroatië, 26 voor Slovenië, 27 voor Slowakije, 28 voor Wit-Rusland, 29 voor Estland, 30 (niet gebruikt), 31 voor Bosnië en Herzegovina, 32 voor Letland, 33 (niet gebruikt), 34 voor Bulgarije, 35 (niet gebruikt), 36 voor Litouwen, 37 voor Turkije, 38 (niet gebruikt), 39 voor Azerbeidzjan, 40 voor de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, 41 (niet gebruikt), 42 voor de Europese Gemeenschap (goedkeuring wordt verleend door de lidstaten door middel van hun respectieve ECE-symbool), 43 voor Japan, 44 (niet gebruikt), 45 voor Australië, 46 voor Oekraïne, 47 voor Zuid-Afrika, 48 voor Nieuw-Zeeland, 49 voor Cyprus, 50 voor Malta, 51 voor de Republiek Korea, 52 voor Maleisië, 53 voor Thailand, 54 en 55 (niet gebruikt) en 56 voor Montenegro. De daaropvolgende nummers zullen worden toegekend aan andere landen in de chronologische volgorde waarin zij de Overeenkomst betreffende het aannemen van eenvormige technische voorschriften die van toepassing zijn op voertuigen op wielen, uitrustingsstukken en onderdelen die in een voertuig op wielen kunnen worden gemonteerd of gebruikt en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van overeenkomstig deze voorschriften verleende goedkeuringen ratificeren of tot deze overeenkomst toetreden. De aldus toegekende nummers zullen door de secretaris-generaal van de Verenigde Naties aan de overeenkomstsluitende partijen worden meegedeeld.

(6)  Wanneer het conventionele getal in codes is uitgedrukt, wordt de waarde in mm verkregen door dat getal met 25,4 te vermenigvuldigen.


BIJLAGE I

MEDEDELING

(maximumformaat: A4 (210 x 297 mm))

Image


BIJLAGE II

Voorbeeld van de opstelling van het goedkeuringsmerk

Image

Bovenstaand goedkeuringsmerk, aangebracht op een luchtband, geeft aan dat het bandtype in kwestie in Nederland (E4) is goedgekeurd onder nummer 022439.

Opmerking: De eerste twee cijfers van het goedkeuringsnummer geven aan dat de goedkeuring is verleend volgens de voorschriften van dit reglement zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 02.

Het goedkeuringsnummer moet dichtbij de cirkel en boven of onder dan wel links of rechts van de letter „E” worden geplaatst. De cijfers van het nummer moeten zich aan dezelfde zijde van de „E” bevinden en op dezelfde wijze zijn gericht. In de goedkeuringsnummers mogen geen Romeinse cijfers worden gebruikt om verwarring met andere symbolen uit te sluiten.


BIJLAGE III

Plaatsing van de opschriften op de band

1.   Voorbeeld van de verplichte opschriften voor bandtypen die na de inwerkingtreding van dit reglement in de handel worden gebracht

Image

Deze opschriften betekenen dat het een luchtband betreft:

a)

met nominale sectiebreedte 185;

b)

met nominale hoogte-breedteverhouding 70;

c)

met radiaalstructuur (R);

d)

met nominale velgdiameter 14;

e)

met een draagvermogen van 580 kg, wat overeenkomt met belastingsindex 89 in bijlage IV;

f)

van snelheidscategorie T (maximumsnelheid 190 km/h);

g)

voor montage zonder binnenband („tubeless”);

h)

van het „wintertype” (M + S);

i)

die in de vijfentwintigste week van het jaar 2003 is vervaardigd.

2.   In het bijzondere geval van banden met band/velgconfiguratie A of U worden de opschriften aangebracht volgens dit voorbeeld:

185-560 R 400A of 185-560 R 400U waarbij:

 

185 = de nominale sectiebreedte in mm,

 

560 = de buitendiameter in mm,

 

R = een aanduiding van de bandstructuur — zie punt 3.1.3 van dit reglement,

 

400 = de nominale velgdiameter in mm,

 

A of U = de band/velgconfiguratie.

De opschriften betreffende de belastingsindex, de snelheidscategorie, de fabricagedatum en de andere aanduidingen beantwoorden aan het bovenstaande eerste voorbeeld.

3.   De opschriften die samen de bandaanduiding vormen, worden aangebracht op de volgende plaats en in de onderstaande volgorde:

a)

de bandenmaataanduiding, zoals gedefinieerd in punt 2.17 van dit reglement, wordt gegroepeerd zoals in de bovenstaande voorbeelden: 185/70 R 14 en 185-560 R 400A of 185-560 R 400U;

b)

de gebruiksindicatie met de belastingsindex en het snelheidssymbool wordt onmiddellijk na de bandenmaataanduiding, zoals gedefinieerd in punt 2.17 van dit reglement, aangebracht;

c)

de vermeldingen „tubeless”, „reinforced” en „M + S” mogen op enige afstand van de bandenmaataanduiding worden aangebracht.


BIJLAGE IV

Belastingsindices

Li

=

belastingsindex

kg

=

overeenkomstige massa van het te dragen voertuig


Li

kg

0

45

1

46,2

2

47,5

3

48,7

4

50

5

51,5

6

53

7

54,5

8

56

9

58

10

60

11

61,5

12

63

13

65

14

67

15

69

16

71

17

73

18

75

19

77,5

20

80

21

82,5

22

85

23

87,5

24

90

25

92,5

26

95

27

97,5

28

100

29

103

30

106

31

109

32

112

33

115

34

118

35

121

36

125

37

128

38

132

39

136

40

140

41

145

42

150

43

155

44

160

45

165

46

170

47

175

48

180

49

185

50

190

51

195

52

200

53

206

54

212

55

218

56

224

57

230

58

236

59

243

60

250

 

 

61

257

62

265

63

272

64

280

65

290

66

300

67

307

68

315

69

325

70

335

71

345

72

355

73

365

74

375

75

387

76

400

77

412

78

425

79

437

80

450

81

462

82

475

83

487

84

500

85

515

86

530

87

545

88

560

89

580

90

600

 

 

91

615

92

630

93

650

94

670

95

690

96

710

97

730

98

750

99

775

100

800

101

825

102

850

103

875

104

900

105

925

106

950

107

975

108

1 000

109

1 030

110

1 060

111

1 090

112

1 120

113

1 150

114

1 180

115

1 215

116

1 250

117

1 285

118

1 320

119

1 360

120

1 400

 

 


BIJLAGE V

Maataanduiding en afmetingen van banden

Tabel I

Diagonaalbanden (Europese banden)

Maat

Code meetvelgbreedte

Totale diameter (1)

(mm)

Sectiebreedte van de band (1)

(mm)

Nominale velgdiameter

„d”

(mm)

Superballonserie

4.80-10

3.5

490

128

254

5.20-10

3.5

508

132

254

5.20-12

3.5

558

132

305

5.60-13

4

600

145

330

5.90-13

4

616

150

330

6.40-13

4.5

642

163

330

5.20-14

3.5

612

132

356

5.60-14

4

626

145

356

5.90-14

4

642

150

356

6.40-14

4.5

666

163

356

5.60-15

4

650

145

381

5.90-15

4

668

150

381

6.40-15

4.5

692

163

381

6.70-15

4.5

710

170

381

7.10-15

5

724

180

381

7.60-15

5.5

742

193

381

8.20-15

6

760

213

381

Serie met kleine sectiehoogte

5.50-12

4

552

142

305

6.00-12

4.5

574

156

305

7.00-13

5

644

178

330

7.00-14

5

668

178

356

7.50-14

5.5

688

190

356

8.00-14

6

702

203

356

6.00-15 L

4.5

650

156

381

Serie met superkleine sectiehoogte (2)

155-13/6.15-13

4.5

582

157

330

165-13/6.45-13

4.5

600

167

330

175-13/6.95-13

5

610

178

330

155-14/6.15-14

4.5

608

157

356

165-14/6.45-14

4.5

626

167

356

175-14/6.95-14

5

638

178

356

185-14/7.35-14

5.5

654

188

356

195-14/7.75-14

5.5

670

198

356

Serie met ultrakleine sectiehoogte

5.9-10

4

483

148

254

6.5-13

4.5

586

166

330

6.9-13

4.5

600

172

330

7.3-13

5

614

184

330


Tabel II

Millimeterserie — Radiaal (Europese banden)

Maat

Code meetvelgbreedte

Totale diameter (3)

(mm)

Sectiebreedte van de band (3)

(mm)

Nominale velgdiameter

„d”

(mm)

125 R 10

3.5

459

127

254

145 R 10

4

492

147

254

125 R 12

3.5

510

127

305

135 R 12

4

522

137

305

145 R 12

4

542

147

305

155 R 12

4.5

550

157

305

125 R 13

3.5

536

127

330

135 R 13

4

548

137

330

145 R 13

4

566

147

330

155 R 13

4.5

578

157

330

165 R 13

4.5

596

167

330

175 R 13

5

608

178

330

185 R 13

5.5

624

188

330

125 R 14

3.5

562

127

356

135 R 14

4

574

137

356

145 R 14

4

590

147

356

155 R 14

4.5

604

157

356

165 R 14

4.5

622

167

356

175 R 14

5

634

178

356

185 R 14

5.5

650

188

356

195 R 14

5.5

666

198

356

205 R 14

6

686

208

356

215 R 14

6

700

218

356

225 R 14

6.5

714

228

356

125 R 15

3.5

588

127

381

135 R 15

4

600

137

381

145 R 15

4

616

147

381

155 R 15

4.5

630

157

381

165 R 15

4.5

646

167

381

175 R 15

5

660

178

381

185 R 15

5.5

674

188

381

195 R 15

5.5

690

198

381

205 R 15

6

710

208

381

215 R 15

6

724

218

381

225 R 15

6.5

738

228

381

235 R 15

6.5

752

238

381

175 R 16

5

686

178

406

185 R 16

5.5

698

188

406

205 R 16

6

736

208

406


Tabel III

45-serie — Radiaal op metrische 5°-TR-velgen

Maat

Meetvelgbreedte

Totale diameter

Sectiebreedte van de band

280/45 R 415

240

661

281


(1)  Tolerantie: zie de punten 6.1.4 en 6.1.5.

(2)  De volgende maataanduidingen worden geaccepteerd: 185-14/7.35-14 of 185-14 of 7.35-14 of 7.35-14/185-14.

(3)  Tolerantie: zie de punten 6.1.4 en 6.1.5.


BIJLAGE VI

Meetmethode voor luchtbanden

1.1.

Monteer de band op de door de fabrikant overeenkomstig punt 4.1.12 van dit reglement gespecificeerde meetvelg en pomp hem op tot een spanning van 3 tot 3,5 bar.

1.2.

Stel de bandenspanning als volgt bij:

1.2.1.

bij standaard diagonaalgordelbanden: tot 1,7 bar;

1.2.2.

bij diagonaalbanden: tot:

Ply-rating

Spanning (bar)

Snelheidscategorie

L, M, N

P, Q, R, S

T, U, H, V

4

1,7

2,0

6

2,1

2,4

2,6

8

2,5

2,8

3,0

1.2.3.

bij standaard radiaalbanden: tot 1,8 bar;

1.2.4.

bij versterkte banden: tot 2,3 bar;

1.2.5.

bij reservebanden voor tijdelijk gebruik van type T: tot 4,2 bar.

2.

Geef de op de velg gemonteerde band ten minste 24 uur de tijd om zich aan de omgevingstemperatuur aan te passen, tenzij anders is voorgeschreven in punt 6.2.3 van dit reglement.

3.

Stel de bandenspanning bij tot de in punt 1.2 aangegeven waarde.

4.

Meet met een schuifmaat op zes gelijkmatig verspreide punten de totale breedte, rekening houdend met de dikte van de stootranden. De grootste van de aldus gemeten waarden geldt als de totale breedte.

5.

Bepaal de buitendiameter door de grootste omtrek te meten en dit cijfer te delen door π (3,1416).


BIJLAGE VII

Procedure voor belasting-/snelheidstests

1.   VOORBEREIDING VAN DE BAND

1.1.

Monteer een nieuwe band op de door de fabrikant overeenkomstig punt 4.1.12 van dit reglement gespecificeerde testvelg.

1.2.

Pomp de band op tot de in onderstaande tabel (in bar) aangegeven spanning:

reservebanden voor tijdelijk gebruik van type T: tot 4,2 bar.

Snelheidscategorie

Diagonaalbanden

Radiaal-/runflatbanden

Diagonaalgordelbanden

Ply-rating

Standaard

Versterkt

Standaard

4

6

8

L, M, N

2,3

2,7

3,0

2,4

2,8

P, Q, R, S

2,6

3,0

3,3

2,6

3,0

2,6

T, U, H

2,8

3,2

3,5

2,8

3,2

2,8

V

3,0

3,4

3,7

3,0

3,4

W

3,2

3,6

Y

3,2 (1)

3,6

1.3.

De fabrikant kan met opgave van redenen verzoeken een andere testbandenspanning te gebruiken dan die in punt 1.2. In dat geval wordt de band tot die spanning opgepompt.

1.4.

Geef de band/velgcombinatie ten minste drie uur de tijd om zich aan de temperatuur van de testruimte aan te passen.

1.5.

Stel de bandenspanning bij tot de in punt 1.2 of 1.3 aangegeven waarde.

2.   UITVOERING VAN DE TEST

2.1.

Monteer de band/velgcombinatie op een testas en druk het geheel aan tegen de buitenkant van een gladde trommel met een diameter van 1,70 m ± 1 % of van 2 m ± 1 %.

2.2.

Breng op de testas een belasting aan die gelijk is aan 80 % van:

2.2.1.

het maximumdraagvermogen dat overeenkomt met de belastingsindex voor banden met de snelheidssymbolen L tot en met H,

2.2.2.

het maximumdraagvermogen dat overeenkomt met een maximumsnelheid van 240 km/h voor banden met snelheidssymbool V (zie punt 2.31.2 van dit reglement),

2.2.3.

het maximumdraagvermogen dat overeenkomt met een maximumsnelheid van 270 km/h voor banden met snelheidssymbool W (zie punt 2.31.3 van dit reglement),

2.2.4.

het maximumdraagvermogen dat overeenkomt met een maximumsnelheid van 300 km/h voor banden met snelheidssymbool Y (zie punt 2.31.4 van dit reglement).

2.3.

Tijdens de test mag de bandenspanning niet worden gecorrigeerd en moet de testbelasting constant blijven.

2.4.

Tijdens de test wordt de temperatuur in de testruimte tussen 20 en 30 °C gehouden of op een hogere temperatuur als de fabrikant daarmee instemt.

2.5.

Voer de test helemaal uit zonder onderbreking met inachtneming van het volgende:

2.5.1.

tijd om van nul de initiële testsnelheid te bereiken: 10 minuten;

2.5.2.

initiële testsnelheid: voor het type band voorgeschreven maximumsnelheid (zie punt 2.29.3 van dit reglement), min 40 km/h bij een gladde trommel met een diameter van 1,70 m ± 1 % of min 30 km/h bij een gladde trommel met een diameter van 2 m ± 1 %;

2.5.3.

achtereenvolgende snelheidsverhogingen: 10 km/h;

2.5.4.

duur van de test bij elk snelheidsniveau, behalve het laatste: 10 minuten;

2.5.5.

duur van de test bij het laatste snelheidsniveau: 20 minuten;

2.5.6.

maximumsnelheid van de test: voor het type band voorgeschreven maximumsnelheid min 10 km/h bij een gladde trommel met een diameter van 1,7 m ± 1 % of voorgeschreven maximumsnelheid bij een gladde trommel met een diameter van 2 m ± 1 %;

2.5.7.

voor banden die geschikt zijn voor een maximumsnelheid van 300 km/h (snelheidssymbool Y) duurt de test echter 20 minuten bij de initiële testsnelheid en 10 minuten bij het laatste snelheidsniveau.

2.6.

De procedure voor de tweede test (zie punt 6.2.1.1) ter beoordeling van de prestaties van een band die geschikt is voor snelheden van meer dan 300 km/h, is als volgt:

2.6.1.

Breng op de testas een belasting aan die gelijk is aan 80 % van het maximumdraagvermogen bij de door de bandenfabrikant opgegeven maximumsnelheid (zie punt 4.1.15 van dit reglement).

2.6.2.

De test wordt zonder onderbrekingen uitgevoerd als volgt:

2.6.2.1.

Tien minuten om op te voeren van nul tot de door de bandenfabrikant opgegeven maximumsnelheid (zie punt 4.1.15 van dit reglement);

2.6.2.2.

vijf minuten bij de maximumsnelheid van de test.

3.   PROCEDURE OM DE FUNCTIE „RIJDEN OP EEN LEKKE BAND” VAN EEN „RUNFLATSYSTEEM” TE BEOORDELEN

3.1.

Monteer een nieuwe band op de door de fabrikant overeenkomstig de punten 4.1.12 en 4.1.15 van dit reglement gespecificeerde testvelg.

3.2.

Voer de in de punten 1.2 tot en met 1.5 beschreven procedure uit zodat de band/velgcombinatie zich aan de temperatuur van de testruimte (38 ± 3 °C) kan aanpassen (zie punt 1.4).

3.3.

Verwijder het ventielpennetje en wacht tot de band helemaal is leeggelopen.

3.4.

Monteer de band/velgcombinatie op een testas en druk het geheel aan tegen de buitenkant van een gladde trommel met een diameter van 1,70 m ± 1 % of van 2,0 m ± 1 %.

3.5.

Breng op de testas een belasting aan die gelijk is aan 65 % van het maximumdraagvermogen overeenkomstig de belastingsindex van de band.

3.6.

Meet bij het begin van de test de bolle-sectiehoogte (Z1).

3.7.

Tijdens de test wordt de temperatuur in de testruimte op 38 ± 3 °C gehouden.

3.8.

Voer de test helemaal uit zonder onderbreking met inachtneming van het volgende:

3.8.1.

tijd om van nul de constante testsnelheid te bereiken: 5 minuten

3.8.2.

testsnelheid: 80 km/h

3.8.3.

duur van de test bij elk snelheidsniveau: 60 minuten

3.9.

Meet aan het eind van de test de bolle-sectiehoogte (Z2).

3.9.1.

Bereken de procentuele verandering van de bolle-sectiehoogte vergeleken met die bij het begin van de test als ((Z1 – Z2) / Z1) × 100.

4.   GELIJKWAARDIGE TESTMETHODEN

Indien een andere dan de in punt 2 en/of 3 beschreven methode wordt toegepast, wordt aangetoond dat deze gelijkwaardig is.


(1)  De waarde „3,2” voor banden van snelheidscategorie Y was door onoplettendheid weggelaten uit supplement 5 op wijzigingenreeks 02, dat op 8 januari 1995 in werking is getreden, en kan als corrigendum op dat supplement worden beschouwd en worden geacht sinds diezelfde datum te hebben gegolden.