ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 107

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

51e jaargang
17 april 2008


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 338/2008 van de Raad van 14 april 2008 inzake de aanpassing van de aan Polen toe te wijzen quota voor de vangst van kabeljauw in de Oostzee (deelsectoren 25-32, EG-wateren) in de periode 2008-2011

1

 

 

Verordening (EG) nr. 339/2008 van de Commissie van 16 april 2008 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

4

 

*

Verordening (EG) nr. 340/2008 van de Commissie van 16 april 2008 betreffende de aan het Europees Agentschap voor chemische stoffen te betalen vergoedingen krachtens Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) ( 1 )

6

 

 

Verordening (EG) nr. 341/2008 van de Commissie van 16 april 2008 inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die in april 2008 in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 616/2007 geopende tariefcontingenten zijn ingediend voor vlees van pluimvee

26

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Raad

 

 

2008/308/EG

 

*

Besluit van de Raad van 7 april 2008 houdende benoeming van twee leden en van twee plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s

28

 

 

2008/309/EG

 

*

Besluit van de Raad van 7 april 2008 houdende benoeming van een Belgisch lid van het Comité van de Regio's

29

 

 

2008/310/EG

 

*

Besluit van de Raad van 7 april 2008 houdende benoeming van zeven Britse leden en zeven Britse plaatsvervangers van het Comité van de Regio's

30

 

 

2008/311/EG, Euratom

 

*

Besluit van de Raad van 14 april 2008 tot benoeming van een Iers lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité

31

 

 

Commissie

 

 

2008/312/Euratom

 

*

Beschikking van de Commissie van 5 maart 2008 tot vaststelling van het in Richtlijn 2006/117/Euratom van de Raad bedoelde uniforme document voor toezicht en controle op de overbrenging van radioactieve afvalstoffen en verbruikte splijtstof (Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 793)

32

 

 

III   Besluiten op grond van het EU-Verdrag

 

 

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

 

 

2008/313/GBVB

 

*

Besluit CHAD/2/2008 van het Politiek en Veiligheidscomité van 18 maart 2008 tot instelling van het Comité van contribuanten aan de militaire operatie van de Europese Unie in de Republiek Tsjaad en de Centraal-Afrikaanse Republiek

60

 

*

Gemeenschappelijk Optreden 2008/314/GBVB van de Raad van 14 april 2008 ter ondersteuning van activiteiten van de IAEA op het gebied van nucleaire veiligheid en verificatie en ter uitvoering van de EU-strategie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens

62

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

17.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 107/1


VERORDENING (EG) Nr. 338/2008 VAN DE RAAD

van 14 april 2008

inzake de aanpassing van de aan Polen toe te wijzen quota voor de vangst van kabeljauw in de Oostzee (deelsectoren 25-32, EG-wateren) in de periode 2008-2011

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/1993 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 23, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1941/2006 van de Raad van 11 december 2006 tot vaststelling, voor 2007, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Oostzee van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (2), zijn aan Polen voor 2007 quota voor de vangst van kabeljauw in de Oostzee toegewezen.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 804/2007 van de Commissie (3) is bepaald dat het aan Polen voor 2007 toegewezen quotum wordt geacht volledig te zijn opgebruikt door de vangsten van kabeljauw in het oostelijk deel van de Oostzee (deelsectoren 25-32, EG-wateren) en dat de visserij op het betrokken bestand in de Oostzee door vaartuigen die de vlag van Polen voeren, met ingang van 12 juli 2007 derhalve is verboden.

(3)

In juli 2007 bleek uit de gegevens waarover de Commissie beschikt dat vaartuigen die de vlag van Polen voeren, drie keer meer kabeljauw hebben gevangen in het oostelijk deel van de Oostzee (deelsectoren 25-32, EG-wateren) dan oorspronkelijk door Polen was aangegeven. Voorts is gebleken dat vissersvaartuigen die de vlag van Polen voeren, doorgingen met de visserij op dat bestand, waardoor het aan Polen voor 2007 toegewezen quotum nog meer werd overschreden.

(4)

Na verschillende technische bijeenkomsten tussen de Poolse autoriteiten en de Commissie, waarop de overschrijding van het quotum aan de hand van controles moest worden vastgesteld, verklaarde Polen dat het quotum met 8 000 ton was overschreden.

(5)

In artikel 23, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2847/1993 is bepaald dat de Raad een kortingregeling moet vaststellen voor de hoeveelheden vis die buiten de jaarlijkse quota zijn gevangen. Deze regeling moet overeenkomstig de beheersdoelstellingen en -strategieën van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden vastgesteld, waarbij bij voorrang rekening wordt gehouden met de mate van overschrijding en de biologische situatie van het betrokken bestand.

(6)

Een dergelijke regeling is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad van 6 mei 1996 tot invoering van aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's en quota (4). In artikel 5 van die verordening is bepaald dat de boven de jaarlijkse quota gevangen hoeveelheden in mindering moeten worden gebracht op de overeenkomstige quota voor het volgende jaar.

(7)

De overschrijding van het quotum door vaartuigen die de vlag van Polen voeren is vooral toe te schrijven aan tekortkomingen in de controle- en rechtshandhavingsregeling en aan het feit dat de vangstcapaciteit van de vloot voor kabeljauw onevenredig hoog is ten opzichte van de jaarlijks door de Raad aan Polen toegewezen vangstmogelijkheden.

(8)

Teneinde de ernstige tekortkomingen in de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk visserijbeleid door Polen aan te pakken, die met name geleid hebben tot onjuist gerapporteerde en niet-aangegeven kabeljauwvangsten in het oostelijk deel van de Oostzee, en teneinde te vermijden dat het quotum net als in 2007 wordt overschreden, heeft Polen zich ertoe verbonden nationale actieplannen vast te stellen en uit te voeren, waarin met name is voorzien in onmiddellijke maatregelen om de controle- en rechtshandhavingsregeling te verbeteren overeenkomstig de communautaire normen en bijzondere maatregelen om de capaciteit van de Poolse vloot aan te passen, teneinde tot een stabiel evenwicht te kunnen komen tussen de vangstcapaciteit van de vloot en de aan Polen toegewezen vangstmogelijkheden voor kabeljauw in de Oostzee.

(9)

In het licht van deze verbintenis en gezien de grote overbevissing en de sociaaleconomische gevolgen die verbonden zijn aan het onmiddellijk in mindering brengen van de overschrijding, dient van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 847/96 te worden afgeweken en moet een bijzondere kortingregeling worden vastgesteld voor de hoeveelheden vis die buiten het quotum zijn gevangen.

(10)

De hoeveelheden kabeljauw die door Polen in 2007 buiten het quotum zijn gevangen, dienen derhalve op zodanige wijze in mindering te worden gebracht op het quotum van Polen over een periode van vier jaar, dat de sociaaleconomische gevolgen met name tijdens het eerste jaar worden beperkt.

(11)

De Commissie moet de uitvoering van de door Polen aangenomen nationale actieplannen evalueren. Indien de in de plannen vastgestelde acties en termijnen niet worden gerespecteerd, kan de Raad de regels voor het in mindering brengen van de boven het quotum gevangen hoeveelheden aanpassen.

(12)

Om de betrokken vissers zekerheid te verschaffen over de omvang van hun quota voor de vangst van kabeljauw voor 2008 in de Oostzee en om de bestanden niet in gevaar te brengen, is het van essentieel belang zo vroeg mogelijk in het visseizoen te beslissen over quotaverminderingen voor 2008. Gezien de urgentie van deze kwestie moet een uitzondering worden gemaakt op de periode van zes weken, als bedoeld in punt I.3, van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen gehechte Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In deze verordening wordt onder „in 2007 buiten het quotum gevangen hoeveelheid” verstaan, de hoeveelheid waarmee het aan Polen voor de vangst van kabeljauw (Gadus morhua) in de Oostzee toegewezen quotum (deelsectoren 25-32, EG-wateren) in 2007 is overschreden.

Artikel 2

In afwijking van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 847/96 worden de aan Polen toe te wijzen quota voor de vangst van kabeljauw (Gadus morhua) in de Oostzee (deelsectoren 25-32, EG-wateren) in de periode 2008-2011 op de volgende wijze verminderd over een periode van vier jaar:

a)

in 2008 met 10 % van de in 2007 buiten het quotum gevangen hoeveelheid,

b)

in 2009, 2010 en 2011 met telkens 30 % van de in 2007 buiten het quotum gevangen hoeveelheid.

Artikel 3

1.   Polen dient nationale actieplannen vast te stellen en uit te voeren die betrekking hebben op de controle en de herstructurering van de vloot en die maatregelen bevatten die gericht zijn op:

a)

een versterkte controle van de visserijactiviteiten, met name met betrekking tot het gedeelte van de vloot waarmee hoofdzakelijk kabeljauw wordt gevangen;

b)

een betere handhaving van de communautaire en nationale instandhoudingsmaatregelen, en met name van de vangstbeperkingen;

c)

een aanpassing van de capaciteit van het gedeelte van de vloot waarmee hoofdzakelijk kabeljauw wordt gevangen.

2.   De Commissie evalueert jaarlijks de uitvoering van de in lid 1 bedoelde nationale actieplannen en brengt daarover verslag uit aan de Raad. Indien de acties niet worden uitgevoerd zoals gepland, kan de Raad, overeenkomstig de procedure van artikel 23, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2847/1993, de methode voor het toekennen van de in artikel 2, onder a) en b), bedoelde kortingen, aanpassen.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 14 april 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

I. JARC


(1)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1098/2007 (PB L 248 van 22.9.2007, blz. 1).

(2)  PB L 367 van 22.12.2006, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 754/2007 (PB L 172 van 30.6.2007, blz. 26).

(3)  PB L 180 van 10.7.2007, blz. 3.

(4)  PB L 115 van 9.5.1996, blz. 3.


17.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 107/4


VERORDENING (EG) Nr. 339/2008 VAN DE COMMISSIE

van 16 april 2008

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (1), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 17 april 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 april 2008.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 16 april 2008 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

65,4

TN

144,8

TR

105,3

ZZ

105,2

0707 00 05

JO

178,8

MK

88,0

TR

151,1

ZZ

139,3

0709 90 70

MA

92,6

TR

102,1

ZZ

97,4

0709 90 80

EG

349,4

ZZ

349,4

0805 10 20

EG

51,2

IL

53,1

MA

56,7

TN

56,4

TR

58,4

US

55,6

ZZ

55,2

0805 50 10

AR

117,4

IL

126,5

TR

134,5

ZA

128,0

ZZ

126,6

0808 10 80

AR

90,5

BR

82,4

CA

79,6

CL

85,7

CN

97,7

MK

64,5

NZ

123,8

US

112,9

UY

65,3

ZA

73,8

ZZ

87,6

0808 20 50

AR

84,6

AU

93,7

CL

90,9

CN

50,6

ZA

92,9

ZZ

82,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.


17.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 107/6


VERORDENING (EG) Nr. 340/2008 VAN DE COMMISSIE

van 16 april 2008

betreffende de aan het Europees Agentschap voor chemische stoffen te betalen vergoedingen krachtens Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH)

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (1), en met name op artikel 74, lid 1, en artikel 132,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De structuur en de bedragen van de door het Europees Agentschap voor chemische stoffen (hierna „het Agentschap” genoemd) in rekening gebrachte vergoedingen en de voorschriften inzake de betaling van die vergoedingen moeten worden vastgesteld.

(2)

Bij de vaststelling van de structuur en de bedragen van de vergoedingen moet rekening worden gehouden met de bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 verlangde werkzaamheden van het Agentschap en de bevoegde instanties, en de vergoedingen moeten zo hoog worden vastgesteld, dat de opbrengsten ervan in combinatie met de andere inkomstenbronnen van het Agentschap overeenkomstig artikel 96, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 toereikend zijn om de kosten van de verrichte diensten te dekken. Bij het bepalen van de vergoedingen voor registratie moet ook rekening worden gehouden met de werkzaamheden die overeenkomstig titel VI van Verordening (EG) nr. 1907/2006 kunnen worden verricht.

(3)

Voor de registratie van stoffen moet een vergoeding worden vastgesteld, die afhankelijk is van de hoeveelheidsklasse van de stof. Er dient echter geen vergoeding te worden geheven voor de registratie van een stof indien aan artikel 74, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 is voldaan.

(4)

Speciale vergoedingen moeten worden geheven voor de registratie van geïsoleerde tussenproducten, die worden ingediend overeenkomstig artikel 17, lid 2, artikel 18, lid 2 of lid 3, of artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1907/2006.

(5)

In geval van verzoeken krachtens artikel 10, onder a) xi), van Verordening (EG) nr. 1907/2006 moet ook een vergoeding worden betaald.

(6)

Een vergoeding moet in rekening worden gebracht voor de aanpassing van een registratie. Met name moet een vergoeding worden betaald voor de aanpassing van de hoeveelheidsklasse, de wijziging van de identiteit van de registrant met een wijziging van zijn rechtspersoonlijkheid en bepaalde wijzigingen van de status van de in de registratie vervatte informatie.

(7)

Een vergoeding moet in rekening worden gebracht voor de mededeling van informatie betreffende onderzoek en ontwikkeling gericht op producten en procedés overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1907/2006. Ook moet een vergoeding in rekening worden gebracht voor de verlenging van een vrijstelling voor onderzoek en ontwikkeling gericht op producten en procedés.

(8)

Een vergoeding moet in rekening worden gebracht voor het indienen van een autorisatieaanvraag. De vergoeding moet bestaan uit een basisvergoeding voor één stof, één vorm van gebruik en één aanvrager en een aanvullende vergoeding voor elke bijkomende stof, vorm van gebruik of aanvrager in de aanvraag. Ook moet een vergoeding worden betaald voor het indienen van een herbeoordelingsverslag.

(9)

Bij gezamenlijke indieningen moeten in bepaalde gevallen lagere vergoedingen in rekening worden gebracht. Ook moeten lagere vergoedingen gelden voor middelgrote, kleine en micro-ondernemingen (kmo’s) in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (2).

(10)

In het geval van een enige vertegenwoordiger moet overeenkomstig Aanbeveling 2003/361/EG aan de hand van het aantal werkzame personen, de omzet en de balansgegevens van de buiten de Gemeenschap gevestigde fabrikant, formuleerder van een preparaat of producent van een voorwerp, die bij de transactie door die enige vertegenwoordiger wordt vertegenwoordigd, met inbegrip van relevante informatie van verbonden en partnerondernemingen van de buiten de Gemeenschap gevestigde fabrikant, formuleerder van een preparaat of producent van een voorwerp worden bepaald, of de lagere vergoeding voor kmo’s van toepassing is.

(11)

De bij deze verordening vastgestelde lagere vergoedingen moeten worden toegepast op basis van een verklaring van de entiteit die aanspraak maakt op die lagere vergoeding. Het indienen van onjuiste informatie moet worden ontmoedigd door het opleggen van een vergoeding voor administratieve kosten door het Agentschap en eventueel van een afschrikkende boete door de lidstaten.

(12)

Een vergoeding moet worden geheven voor het instellen van een beroep overeenkomstig artikel 92 van Verordening (EG) nr. 1907/2006. Het bedrag van de vergoeding moet de complexiteit van de zaak in aanmerking nemen.

(13)

De vergoedingen moeten uitsluitend in euro worden vastgesteld.

(14)

Een deel van de door het Agentschap ontvangen vergoedingen moet worden overgedragen aan de bevoegde instanties van de lidstaten als vergoeding voor de werkzaamheden van de rapporteurs van de comités van het Agentschap en, in voorkomend geval, voor andere in Verordening (EG) nr. 1907/2006 vastgestelde werkzaamheden. De raad van bestuur van het Agentschap dient, na gunstig advies van de Commissie, vast te stellen welk gedeelte van de vergoedingen maximaal aan de bevoegde instanties van de lidstaten wordt overgedragen.

(15)

Bij de vaststelling van de aan de bevoegde instanties van de lidstaten over te dragen bedragen en van de vereiste vergoeding voor andere door hen voor het Agentschap verrichte werkzaamheden, moet de raad van bestuur van het Agentschap het beginsel van goed financieel beheer in acht nemen dat is vastgesteld in artikel 27 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2006 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (3). Ook moet de raad van bestuur ervoor zorgen, dat het Agentschap voortdurend over voldoende financiële middelen beschikt om zijn taken uit te voeren, gelet op de bestaande kredieten en de meerjarige begrotingsramingen, en moet hij de omvang van de door de bevoegde instanties van de lidstaten uitgevoerde werkzaamheden in aanmerking nemen.

(16)

De betalingstermijnen voor de bij deze verordening vastgestelde vergoedingen moeten worden vastgesteld met inachtneming van de termijnen voor de in Verordening (EG) nr. 1907/2006 vastgestelde procedures. Met name moet de eerste betalingstermijn voor de vergoeding voor het indienen van een registratiedossier of van een aanpassing worden vastgesteld met inachtneming van de termijnen waarbinnen het Agentschap de volledigheid van de ingediende informatie moet controleren. Evenzo moet de eerste betalingstermijn voor de vergoedingen in verband met het indienen van informatie met het oog op vrijstelling van de registratieplicht voor onderzoek en ontwikkeling gericht op producten en procedés worden vastgesteld met inachtneming van de in artikel 9, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 vastgelegde termijn. Het Agentschap moet echter een tweede, redelijke termijn vaststellen voor betalingen die niet voor het verstrijken van de eerste termijn zijn gedaan.

(17)

De bij deze verordening vastgestelde vergoedingen moeten worden aangepast aan de inflatie en daartoe moet het Europsese Indexcijfer van de Consumptieprijzen dat door Eurostat wordt bekendgemaakt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2494/95 van 23 oktober 1995 van de Raad inzake geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen (4) worden gebruikt.

(18)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 133 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden de bedragen van de vergoedingen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1907/2006 door het Europees Agentschap voor chemische stoffen (hierna „het Agentschap” genoemd) in rekening worden gebracht, alsmede de voorschriften inzake de betaling van die vergoedingen vastgesteld.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

„kmo”: een kleine, middelgrote of micro-onderneming in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG;

b)

„middelgrote onderneming”: een middelgrote onderneming in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG;

c)

„kleine onderneming”: een kleine onderneming in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG;

d)

„micro-onderneming”: een micro-onderneming in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG.

HOOFDSTUK II

VERGOEDINGEN

Artikel 3

Vergoedingen voor registraties ingediend krachtens de artikelen 6, 7 of 11 van Verordening (EG) nr. 1907/2006

1.   Het Agentschap brengt een vergoeding in rekening, zoals bepaald in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel, voor elke registratie van een stof krachtens de artikelen 6, 7 of 11 van Verordening (EG) nr. 1907/2006.

Geen vergoeding wordt echter in rekening gebracht voor de registratie van een stof in een hoeveelheid tussen 1 en 10 t, indien bij de indiening van de registratie alle in bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 genoemde informatie wordt verstrekt, zoals bepaald in artikel 74, lid 2, dier verordening.

2.   Wanneer bij de indiening van een registratie voor een stof in een hoeveelheid tussen 1 en 10 t niet alle in bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 genoemde informatie wordt verstrekt, brengt het Agentschap een vergoeding in rekening, zoals bepaald in bijlage I bij deze verordening.

Voor de registratie van een stof in een hoeveelheid van 10 t of meer brengt het Agentschap een vergoeding in rekening, zoals bepaald in bijlage I.

3.   In geval van een gezamenlijke indiening brengt het Agentschap elke registrant een lagere vergoeding in rekening, zoals bepaald in bijlage I.

Wanneer een registrant echter een deel van de benodigde informatie bedoeld in artikel 10, onder a) iv), vi), vii) en ix), van Verordening (EG) nr. 1907/2006 apart indient, brengt het Agentschap die registrant een vergoeding voor een individuele indiening in rekening, zoals bepaald in bijlage I bij deze Verordening.

4.   Wanneer de registrant een kmo is, brengt het Agentschap een lagere vergoeding in rekening, zoals bepaald in tabel 2 van bijlage I.

5.   De in de leden 1 tot en met 4 bedoelde vergoedingen moeten worden betaald binnen 14 kalenderdagen, nadat het Agentschap de factuur aan de registrant heeft gezonden.

Facturen in verband met de registratie van een gepreregistreerde stof die binnen twee maanden vóór de desbetreffende registratietermijn van artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 bij het Agentschap is ingediend, moeten echter worden betaald binnen 30 dagen nadat het Agentschap de factuur aan de registrant heeft gezonden.

6.   Wanneer de betaling niet binnen de in lid 5 genoemde termijn is verricht, stelt het Agentschap een tweede betalingstermijn vast. Wanneer de betaling niet voor het verstrijken van de tweede termijn wordt verricht, wordt de registratie afgewezen.

7.   Wanneer de registratie is afgewezen, omdat de registrant de ontbrekende informatie niet heeft ingediend of de betaling niet voor het verstrijken van de gestelde termijnen heeft verricht, worden de voor die registratie betaalde vergoedingen niet terugbetaald of op andere wijze aan de registrant gecrediteerd.

Artikel 4

Vergoedingen voor registraties ingediend krachtens artikel 17, lid 2, artikel 18, lid 2 of lid 3, of artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1907/2006

1.   Het Agentschap brengt een vergoeding in rekening, zoals bepaald in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel, voor elke registratie van een locatiegebonden of vervoerd geïsoleerd tussenproduct krachtens artikel 17, lid 2, artikel 18, lid 2 of lid 3, of artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1907/2006.

Geen vergoeding wordt echter in rekening gebracht voor de registratie van een locatiegebonden of vervoerd geïsoleerd tussenproduct in een hoeveelheid tussen 1 en 10 t, indien bij de indiening van de registratie alle in bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 genoemde informatie wordt verstrekt, zoals bepaald in artikel 74, lid 2, dier verordening.

De krachtens dit artikel te betalen vergoedingen gelden alleen voor de registraties van locatiegebonden of vervoerde geïsoleerde tussenproducten die worden ingediend overeenkomstig artikel 17, lid 2, artikel 18, lid 2 of lid 3, of artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1907/2006. Voor de registraties van tussenproducten waarbij de in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 genoemde informatie moet worden ingediend, gelden de in artikel 3 van deze verordening bepaalde vergoedingen.

2.   Wanneer bij de indiening van een registratie voor een locatiegebonden of vervoerd geïsoleerd tussenproduct in een hoeveelheid tussen 1 en 10 t niet alle in bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 genoemde informatie wordt verstrekt, brengt het Agentschap een vergoeding in rekening, zoals bepaald in bijlage II bij deze verordening.

Voor registraties van een locatiegebonden of vervoerd geïsoleerd tussenproduct in een hoeveelheid van 10 t of meer brengt het Agentschap een vergoeding in rekening, zoals bepaald in bijlage II.

3.   In geval van een gezamenlijke indiening brengt het Agentschap elke registrant een lagere vergoeding in rekening, zoals bepaald in bijlage II.

Wanneer een registrant echter een deel van de benodigde informatie bedoeld in artikel 17, lid 2, onder c) en d), of artikel 18, lid 2, onder c) en d), van Verordening (EG) nr. 1907/2006 apart indient, brengt het Agentschap die registrant een vergoeding voor een individuele indiening in rekening, zoals bepaald in bijlage II.

4.   Wanneer de registrant een kmo is, brengt het Agentschap een lagere vergoeding in rekening, zoals bepaald in tabel 2 van bijlage II bij deze Verordening.

5.   De in de leden 1 tot en met 4 bedoelde vergoedingen moeten worden betaald binnen 14 kalenderdagen nadat het Agentschap de factuur aan de registrant heeft gezonden.

Facturen in verband met de registratie van een gepreregistreerde stof die binnen twee maanden vóór de desbetreffende registratietermijn van artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 bij het Agentschap is ingediend, moeten echter worden betaald binnen 30 dagen nadat het Agentschap de factuur aan de registrant heeft gezonden.

6.   Wanneer de betaling niet binnen de in lid 5 genoemde termijn is verricht, stelt het Agentschap een tweede betalingstermijn vast. Wanneer de betaling niet voor het verstrijken van de tweede termijn wordt verricht, wordt de registratie afgewezen.

7.   Wanneer de registratie is afgewezen, omdat de registrant de ontbrekende informatie niet heeft ingediend of de betaling niet voor het verstrijken van de gestelde termijnen heeft verricht, worden de voor die registratie betaalde vergoedingen niet terugbetaald of op andere wijze aan de registrant gecrediteerd.

Artikel 5

Vergoedingen voor aanpassingen van een registratie krachtens artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1907/2006

1.   Het Agentschap brengt een vergoeding in rekening, zoals bepaald in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel, voor de aanpassingen van een registratie krachtens artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1907/2006.

Het Agentschap brengt echter geen vergoeding in rekening voor de volgende aanpassingen van een registratie:

a)

de overgang van een hogere naar een lagere hoeveelheidsklasse;

b)

de overgang van een lagere naar een hogere hoeveelheidsklasse indien de registrant de vergoeding voor die hogere hoeveelheidsklasse reeds heeft betaald;

c)

de wijziging van de status of de identiteit van de registrant, mits de registrant dezelfde rechtspersoonlijkheid houdt;

d)

de wijziging van de samenstelling van de stof;

e)

de informatie over nieuwe vormen van gebruik, waaronder ontraden vormen van gebruik;

f)

de informatie over nieuwe risico’s van de stof;

g)

de wijziging van de indeling en etikettering van de stof;

h)

de wijziging van het chemische veiligheidsrapport;

i)

de wijziging van de richtsnoeren voor veilig gebruik;

j)

de mededeling dat er een in bijlage IX of bijlage X bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 genoemde proef moet worden ontwikkeld;

k)

het verzoek om aanvankelijk vertrouwelijke informatie toegankelijk te maken.

2.   Het Agentschap brengt een vergoeding in rekening voor de aanpassing van de hoeveelheidsklasse, zoals bepaald in de tabellen 1 en 2 van bijlage III.

Voor andere aanpassingen brengt het Agentschap een vergoeding in rekening, zoals bepaald in de tabellen 3 en 4 van bijlage III.

3.   In geval van een aanpassing van een gezamenlijke indiening brengt het Agentschap elke registrant die de aanpassing indient een lagere vergoeding in rekening, zoals bepaald in bijlage III.

Wanneer echter een deel van de benodigde informatie bedoeld in artikel 10, onder a) iv), vi), vii) en ix), artikel 17, lid 2, onder c) en d), of artikel 18, lid 2, onder c) en d), van Verordening (EG) nr. 1907/2006 apart wordt ingediend, brengt het Agentschap een vergoeding voor een individuele indiening in rekening, zoals bepaald in bijlage III.

4.   Wanneer de registrant een kmo is, brengt het Agentschap een lagere vergoeding in rekening, zoals bepaald in bijlage III.

Wanneer de aanpassing echter een wijziging van de identiteit van de registrant betreft, geldt de vergoeding voor kmo’s alleen indien de nieuwe entiteit een kmo is.

5.   De in de leden 1 tot en met 4 bedoelde vergoedingen moeten worden betaald binnen 14 kalenderdagen nadat het Agentschap de factuur aan de registrant heeft gezonden.

6.   Wanneer de betaling niet voor het verstrijken van de in lid 5 genoemde termijn is verricht, stelt het Agentschap een tweede betalingstermijn vast.

Wanneer de betaling niet voor het verstrijken van de tweede termijn wordt verricht, wordt de aanpassing afgewezen indien het een aanpassing van de hoeveelheidsklasse overeenkomstig artikel 22, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 1907/2006 betreft.

In geval van andere aanpassingen wordt, wanneer de betaling niet voor het verstrijken van de tweede termijn wordt verricht, de aanpassing afgewezen, nadat het Agentschap de registrant een formele aanmaning heeft gezonden.

7.   Wanneer de aanpassing is afgewezen, omdat de registrant de ontbrekende informatie niet heeft ingediend of de betaling niet voor het verstrijken van de gestelde termijnen heeft verricht, worden de voor die aanpassing betaalde vergoedingen niet terugbetaald of op andere wijze aan de registrant gecrediteerd.

Artikel 6

Vergoedingen voor verzoeken krachtens artikel 10, onder a) xi), van Verordening (EG) nr. 1907/2006

1.   Het Agentschap brengt een vergoeding in rekening, zoals bepaald in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel, voor elk verzoek krachtens artikel 10, onder a) xi), van Verordening (EG) nr. 1907/2006.

2.   Het Agentschap brengt een vergoeding in rekening voor elk informatieonderdeel waarvoor een verzoek wordt ingediend, zoals bepaald in bijlage IV.

Wanneer het verzoek betrekking heeft op onderzoekssamenvattingen of uitgebreide onderzoekssamenvattingen, brengt het Agentschap een vergoeding in rekening voor elke onderzoekssamenvatting of uitgebreide onderzoekssamenvatting waarvoor het verzoek geldt.

3.   Wanneer het verzoek betrekking heeft op een gezamenlijke indiening brengt het Agentschap elke registrant een lagere vergoeding in rekening, zoals bepaald in bijlage IV.

4.   Wanneer het verzoek door een kmo wordt gedaan, brengt het Agentschap een lagere vergoeding in rekening, zoals bepaald in tabel 2 van bijlage IV.

5.   De datum waarop het Agentschap de voor het verzoek in rekening gebrachte vergoeding ontvangt, geldt als datum van ontvangst van het verzoek.

Artikel 7

Vergoedingen voor de mededelingen krachtens artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1907/2006

1.   Het Agentschap brengt een vergoeding in rekening, zoals bepaald in tabel 1 van bijlage V bij deze Verordening, voor elke mededeling van informatie met het oog op de vrijstelling van de algemene registratieplicht voor onderzoek en ontwikkeling gericht op producten en procedés krachtens artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1907/2006.

Wanneer de informatie wordt meegedeeld door een kmo, brengt het Agentschap een lagere vergoeding in rekening, zoals bepaald in tabel 1 van bijlage V.

2.   Het Agentschap brengt een vergoeding in rekening, zoals bepaald in tabel 2 van bijlage V bij deze verordening, voor elk verzoek om verlenging van de vrijstelling van de algemene registratieplicht voor onderzoek en ontwikkeling gericht op producten en procedés overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1907/2006.

Wanneer het verzoek door een kmo wordt gedaan, brengt het Agentschap een lagere vergoeding in rekening, zoals bepaald in tabel 2 van bijlage V.

3.   De in lid 1 bedoelde vergoedingen moeten worden betaald binnen zeven kalenderdagen nadat het Agentschap aan de fabrikant, importeur of producent van voorwerpen die de informatie heeft meegedeeld, een factuur heeft gezonden.

De in lid 2 bedoelde vergoedingen moeten worden betaald binnen 30 kalenderdagen nadat het Agentschap aan de fabrikant, importeur of producent van voorwerpen die om verlenging heeft verzocht, een factuur heeft gezonden.

4.   Wanneer de betaling niet voor het verstrijken van de in lid 3 genoemde termijn is verricht, stelt het Agentschap een tweede betalingstermijn vast.

Wanneer de betaling niet voor het verstrijken van de tweede termijn wordt verricht, wordt de mededeling of het verzoek om verlenging afgewezen.

5.   Wanneer de mededeling of het verzoek om verlenging is afgewezen, omdat de registrant de ontbrekende informatie niet heeft ingediend of de betaling niet voor het verstrijken van de gestelde termijnen heeft verricht, worden de voor die mededeling of dat verzoek om verlenging betaalde vergoedingen niet terugbetaald of op andere wijze gecrediteerd aan degene die de mededeling of het verzoek om verlenging heeft gedaan.

Artikel 8

Vergoedingen voor aanvragen krachtens artikel 62 van Verordening (EG) nr. 1907/2006

1.   Het Agentschap brengt een vergoeding in rekening, zoals bepaald in de leden 2 en 3 van dit artikel, voor elke aanvraag om autorisatie van een stof krachtens artikel 62 van Verordening (EG) nr. 1907/2006.

2.   Het Agentschap brengt een basisvergoeding in rekening voor elke aanvraag om autorisatie van een stof, zoals bepaald in bijlage VI. De basisvergoeding heeft betrekking op de autorisatieaanvraag voor één stof, één vorm van gebruik en één aanvrager.

Het Agentschap brengt een aanvullende vergoeding in rekening, zoals bepaald in bijlage VI bij deze verordening, voor elke bijkomende vorm van gebruik, voor elke bijkomende stof in de aanvraag die behoort tot dezelfde groep stoffen, zoals omschreven in punt 1.5 van bijlage XI bij Verordening (EG) nr. 1907/2006, en voor elke aanvrager in de aanvraag.

Voor de toepassing van dit lid wordt elk blootstellingsscenario als een verschillende vorm van gebruik beschouwd.

3.   Wanneer de aanvraag door een middelgrote onderneming of door twee of meer kmo’s wordt ingediend, waarvan de grootste een middelgrote onderneming is, brengt het Agentschap een lagere basisvergoeding en lagere aanvullende vergoedingen in rekening, zoals bepaald in tabel 2 van bijlage VI.

Wanneer de aanvraag door een kleine onderneming of door twee of meer kmo’s wordt ingediend, waarvan de grootste een kleine onderneming is, brengt het Agentschap een lagere basisvergoeding en lagere aanvullende vergoedingen in rekening, zoals bepaald in tabel 3 van bijlage VI.

Wanneer de aanvraag slechts door een of meer micro-ondernemingen wordt ingediend, brengt het Agentschap een lagere basisvergoeding en lagere aanvullende vergoedingen in rekening, zoals bepaald in tabel 4 van bijlage VI.

4.   De datum waarop het Agentschap de voor de autorisatieaanvraag in rekening gebrachte vergoeding ontvangt, geldt als datum van ontvangst van de aanvraag.

Artikel 9

Vergoedingen voor de herbeoordeling van autorisaties krachtens artikel 61 van Verordening (EG) nr. 1907/2006

1.   Het Agentschap brengt een vergoeding in rekening, zoals bepaald in de leden 2 en 3 van dit artikel, voor elke indiening van een herbeoordelingsverslag krachtens artikel 61 van Verordening (EG) nr. 1907/2006.

2.   Het Agentschap brengt een basisvergoeding in rekening voor elk herbeoordelingsverslag, zoals bepaald in bijlage VII. De basisvergoeding heeft betrekking op de indiening van een herbeoordelingsverslag voor één stof, één vorm van gebruik en één aanvrager.

Het Agentschap brengt een aanvullende vergoeding in rekening, zoals bepaald in bijlage VII; voor elke bijkomende vorm van gebruik, voor elke bijkomende stof die behoort tot dezelfde groep stoffen, zoals omschreven in punt 1.5 van bijlage XI bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 en die valt onder het herbeoordelingsverslag, en voor elke bijkomende entiteit in het herbeoordelingsverslag.

Voor de toepassing van dit lid wordt elk blootstellingsscenario als een verschillende vorm van gebruik beschouwd.

3.   Wanneer de aanvraag slechts door een middelgrote of door twee of meer kmo’s wordt ingediend, waarvan de grootste een middelgrote onderneming is, brengt het Agentschap een lagere basisvergoeding en lagere aanvullende vergoedingen in rekening, zoals bepaald in tabel 2 van bijlage VII.

Wanneer de aanvraag slechts door een kleine onderneming of door twee of meer kmo’s wordt ingediend, waarvan de grootste een kleine onderneming is, brengt het Agentschap een lagere basisvergoeding en lagere aanvullende vergoedingen in rekening, zoals bepaald in tabel 3 van bijlage VII.

Wanneer de aanvraag slechts door een of meer micro-ondernemingen wordt ingediend, brengt het Agentschap een lagere basisvergoeding en lagere aanvullende vergoedingen in rekening, zoals bepaald in tabel 4 van bijlage VII.

4.   De datum waarop het Agentschap de voor de indiening van het herbeoordelingsverslag in rekening gebrachte vergoeding ontvangt, geldt als datum van indiening.

Artikel 10

Vergoedingen voor beroepen tegen een besluit van het Agentschap krachtens artikel 92 van Verordening (EG) nr. 1907/2006

1.   Het Agentschap brengt een vergoeding in rekening, zoals bepaald in bijlage VIII bij deze Verordening, voor elk beroep tegen een besluit van het Agentschap dat wordt ingesteld krachtens artikel 92 van Verordening (EG) nr. 1907/2006.

2.   Wanneer het beroep door een kmo wordt ingesteld, brengt het Agentschap een lagere vergoeding in rekening, zoals bepaald in tabel 2 van bijlage VIII.

3.   Wanneer de kamer van beroep het beroep niet-ontvankelijk acht, wordt de vergoeding niet terugbetaald.

4.   Het Agentschap betaalt de overeenkomstig lid 1 in rekening gebrachte vergoeding terug, indien de uitvoerend directeur van het Agentschap een besluit herziet overeenkomstig artikel 93, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 of indien de insteller van het beroep in het gelijk wordt gesteld.

5.   Een beroep wordt pas geacht door de kamer van beroep te zijn ontvangen, wanneer het Agentschap de desbetreffende vergoeding heeft ontvangen.

Artikel 11

Andere te betalen vergoedingen

1.   Een vergoeding kan in rekening worden gebracht voor op verzoek door het Agentschap verrichte administratieve en technische diensten die niet onder andere in deze verordening vastgestelde vergoedingen vallen. Bij de hoogte van de vergoeding wordt de omvang van de werkzaamheden in aanmerking genomen.

Geen vergoeding wordt echter in rekening gebracht voor de bijstand van de helpdesk van het Agentschap en de ondersteuning van de lidstaten overeenkomstig artikel 77, lid 2, onder h) en i), van Verordening (EG) nr. 1907/2006.

De uitvoerend directeur van het Agentschap kan besluiten geen vergoeding in rekening te brengen aan internationale organisaties of landen die het Agentschap om bijstand verzoeken.

2.   De vergoedingen voor administratieve dienstverrichting moeten worden betaald binnen 30 kalenderdagen nadat het Agentschap de factuur heeft verzonden.

3.   Wanneer de betaling niet voor het verstrijken van de in lid 2 genoemde termijn is verricht, stelt het Agentschap een tweede betalingstermijn vast.

Wanneer de betaling niet voor het verstrijken van de tweede termijn wordt verricht, wijst het Agentschap het verzoek af.

4.   Tenzij contractueel anders is overeengekomen, wordt de vergoeding voor technische diensten betaald voordat de dienst wordt verricht.

5.   De raad van bestuur stelt een lijst van de diensten en bijbehorende vergoedingen op en stelt deze vast nadat de Commissie hierover een gunstig advies heeft uitgebracht.

Artikel 12

Enige vertegenwoordigers

In het geval van een enige vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1907/2006, wordt overeenkomstig Aanbeveling 2003/361/EG, aan de hand van het aantal werkzame personen, de omzet en de balansgegevens van de buiten de Gemeenschap gevestigde fabrikant, formuleerder van een preparaat of producent van een voorwerp, die bij de betrokken transactie door die enige vertegenwoordiger wordt vertegenwoordigd, met inbegrip van de relevante informatie van verbonden en partnerondernemingen van de buiten de Gemeenschap gevestigde fabrikant, formuleerder van een preparaat of producent van een voorwerp, beoordeeld of de lagere vergoeding voor kmo’s van toepassing is.

Artikel 13

Lagere vergoedingen en vrijstelling

1.   Een natuurlijke of rechtspersoon die aanspraak maakt op een lagere vergoeding krachtens de artikelen 3 tot en met 10, stelt het Agentschap hiervan in kennis bij de indiening van de registratie, de aanpassing van de registratie, het verzoek, de kennisgeving, het herbeoordelingsverslag, de aanvraag of het beroep waarvoor de vergoeding moet worden betaald.

2.   Een natuurlijke of rechtspersoon die aanspraak maakt op een vrijstelling van vergoeding overeenkomstig artikel 74, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1907/2006, stelt het Agentschap hiervan bij de indiening van de registratie in kennis.

3.   Het Agentschap kan te allen tijde om bewijsstukken verzoeken ter staving dat aan de voorwaarden voor een lagere vergoeding of vrijstelling van vergoeding is voldaan.

4.   Wanneer een natuurlijke of rechtspersoon die aanspraak maakt op een lagere vergoeding of een vrijstelling van vergoeding, zijn recht op verlaging of vrijstelling niet kan aantonen, brengt het Agentschap de volledige vergoeding in rekening, vermeerderd met een vergoeding voor administratieve kosten.

Wanneer een natuurlijke of rechtspersoon die aanspraak heeft gemaakt op een lagere vergoeding, deze reeds heeft betaald, doch het recht daarop niet kan aantonen, brengt het Agentschap de rest van de volledige vergoeding in rekening, vermeerderd met een vergoeding voor administratieve kosten.

Artikel 11, leden 2, 3 en 5, is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK III

BETALING VAN VERGOEDINGEN DOOR HET AGENTSCHAP

Artikel 14

Overdracht van middelen aan de lidstaten

1.   In de volgende gevallen wordt een deel van de krachtens deze verordening ontvangen vergoedingen aan de bevoegde instanties van de lidstaten overgedragen:

a)

wanneer de bevoegde instantie van de lidstaat het Agentschap meedeelt dat zij de beoordelingsprocedure voor een stof overeenkomstig artikel 46, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 heeft voltooid;

b)

wanneer de bevoegde instantie een lid van het Comité risicobeoordeling heeft aangewezen, dat in het kader van een autorisatieprocedure of een herbeoordeling als rapporteur optreedt;

c)

wanneer de bevoegde instantie van de lidstaat een lid van het Comité sociaaleconomische analyse heeft aangewezen dat in het kader van een autorisatieprocedure of een herbeoordeling als rapporteur optreedt;

d)

wanneer de bevoegde instantie van de lidstaat een lid van het Comité risicobeoordeling heeft aangewezen, dat in het kader van een beperkingsprocedure als rapporteur optreedt;

e)

wanneer de bevoegde instantie van de lidstaat een lid van het Comité sociaaleconomische analyse heeft aangewezen, dat als rapporteur optreedt in het kader van een beperkingsprocedure;

f)

in voorkomend geval, voor andere op verzoek van het Agentschap door de bevoegde instanties verrichte werkzaamheden.

Ingeval de in dit lid bedoelde comités besluiten een co-rapporteur aan te wijzen, wordt de overdracht gedeeld tussen de rapporteur en de co-rapporteur.

2.   De raad van bestuur van het Agentschap stelt, na een gunstig advies van de Commissie, vast welke bedragen voor elk der in lid 1 van dit artikel genoemde taken aan de bevoegde instanties van de lidstaten worden overgedragen, welk gedeelte van de vergoedingen maximaal wordt overgedragen en op welke wijze de overdracht geschiedt. Bij de vaststelling van de over te dragen bedragen neemt de raad van bestuur van het Agentschap de in artikel 27 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 omschreven beginselen van zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid in acht. Ook zorgt de raad van bestuur ervoor, dat het Agentschap voortdurend over voldoende financiële middelen beschikt om zijn in Verordening (EG) nr. 1907/2006 vastgelegde taken uit te voeren, gelet op de bestaande kredieten en de meerjarige ontvangstenramingen, met inbegrip van een subsidie van de Gemeenschap, en neemt hij de omvang van de werkzaamheden door de bevoegde instanties van de lidstaten in aanmerking.

3.   De in lid 1 bedoelde overdrachten worden pas gedaan, nadat het Agentschap het desbetreffende verslag ter beschikking is gesteld.

De raad van bestuur van het Agentschap kan echter besluiten voorfinanciering of tussentijdse betalingen toe te staan overeenkomstig artikel 81, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002.

4.   De in lid 1, onder b) tot en met e), vastgestelde overdracht van middelen is bedoeld om de bevoegde instanties van de lidstaten schadeloos te stellen voor de werkzaamheden van de rapporteurs of co-rapporteurs en voor de daarmee samenhangende wetenschappelijke en technische ondersteuning, en laat de verplichting van de lidstaten om geen instructies te geven die met de onafhankelijkheid van het Agentschap onverenigbaar zijn, onverlet.

Artikel 15

Andere vergoedingen

Bij de vaststelling van de aan de deskundigen of gecoöpteerde leden van de comités te betalen bedragen voor werkzaamheden die zij overeenkomstig artikel 87, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 voor het Agentschap hebben verricht, neemt de raad van bestuur van het Agentschap de omvang van de werkzaamheden in aanmerking en neemt hij de in artikel 27 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 omschreven beginselen van zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid in acht. Ook zorgt de raad van bestuur ervoor, dat het Agentschap over voldoende financiële middelen beschikt om zijn in Verordening (EG) nr. 1907/2006 vastgelegde taken uit te voeren, gelet op de bestaande kredieten en de meerjarige ontvangstenramingen, met inbegrip van een subsidie van de Gemeenschap.

HOOFDSTUK IV

BETALINGEN

Artikel 16

Wijze van betaling

1.   De vergoedingen worden in euro betaald.

2.   De betaling behoeven pas te worden gedaan, nadat het Agentschap een factuur heeft gezonden, behalve in het geval van betalingen krachtens artikel 10.

3.   De betalingen geschieden door overschrijving naar de bankrekening van het Agentschap.

Artikel 17

Identificatie van de betaling

1.   Bij elke betaling moet als betalingskenmerk het factuurnummer worden vermeld, behalve in het geval van betalingen krachtens artikel 10.

Bij betalingen krachtens artikel 10 wordt als betalingskenmerk de identiteit van de insteller of instellers van het beroep vermeld en, indien beschikbaar, het nummer van het besluit waartegen beroep wordt ingesteld.

2.   Wanneer niet kan worden vastgesteld waarvoor de betaling is gedaan, stelt het Agentschap een termijn vast, waarbinnen de betaler schriftelijk het doel van de betaling moet mededelen. Indien voor het verstrijken van die termijn niet aan het Agentschap wordt medegedeeld waartoe de betaling dient, wordt de betaling als ongeldig beschouwd en wordt het betrokken bedrag aan de betaler terugbetaald.

Artikel 18

Betaaldatum

1.   De datum waarop het volledige bedrag van de betaling op een bankrekening van het Agentschap is bijgeschreven, wordt geacht de datum te zijn waarop de betaling is gedaan.

2.   De betaling wordt geacht tijdig te zijn gedaan indien voldoende bewijsstukken worden overgelegd waaruit blijkt dat de betaler voor het verstrijken van de desbetreffende termijn opdracht tot overschrijving naar de op de factuur vermelde bankrekening heeft gegeven.

Een bevestiging van de opdracht tot overschrijving, afgegeven door een financiële instelling, wordt als voldoende bewijs beschouwd. Wanneer echter bij de overschrijving het SWIFT-systeem voor elektronisch betalingsverkeer moet worden gebruikt, geldt een door een bevoegde functionaris van een financiële instelling gestempelde en ondertekende kopie van het SWIFT-verslag als bewijs van overschrijving.

Artikel 19

Onvoldoende betaling

1.   Een betalingstermijn wordt pas geacht te zijn nageleefd, indien het volledige bedrag van de vergoeding tijdig is voldaan.

2.   Wanneer een factuur betrekking heeft op een groep transacties, kan het Agentschap, indien te weinig betaald is, het betaalde bedrag aan een of meer van die transacties toewijzen. De criteria voor de toewijzing van betalingen worden door de raad van bestuur van het Agentschap vastgesteld.

Artikel 20

Terugbetaling van te veel betaalde bedragen

1.   De regels voor de terugbetaling aan de betaler van te veel betaalde bedragen voor vergoedingen worden vastgesteld door de uitvoerend directeur van het Agentschap en op de website van het Agentschap bekendgemaakt.

Wanneer echter het te veel betaalde bedrag minder dan 100 EUR bedraagt en de betrokkene niet uitdrukkelijk om terugbetaling heeft verzocht, wordt het te veel betaalde bedrag niet terugbetaald.

2.   Te veel betaalde bedragen kunnen niet dienen voor toekomstige betalingen aan het Agentschap.

HOOFDSTUK V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 21

Voorlopige schatting

Bij de schatting van de totale ontvangsten en uitgaven voor het volgende financiële jaar overeenkomstig artikel 96, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 verstrekt de raad van bestuur van het Agentschap een specifieke voorlopige schatting van de ontvangsten uit vergoedingen, die gescheiden is van inkomsten uit subsidies van de Gemeenschap.

Artikel 22

Aanpassing

1.   De in deze verordening vastgestelde vergoedingen worden elk jaar aangepast aan het inflatiepercentage dat wordt gemeten met behulp van het Europese indexcijfer van de consumptieprijzen dat door Eurostat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2494/95 wordt bekendgemaakt. De eerste aanpassing geschiedt op 1 juni 2009.

2.   De Commissie toetst deze verordening ook voortdurend aan nieuwe gegeven die van belang zijn voor de aannamen waarop de schatting van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap is gebaseerd. Uiterlijk op 1 januari 2013 beoordeelt de Commissie deze verordening teneinde haar zo nodig te wijzigen, met name gelet op de kosten van het Agentschap en de daarmee samenhangende kosten van de door de bevoegde instanties van de lidstaten verrichte diensten.

Artikel 23

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 april 2008.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vicevoorzitter


(1)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1; gerectificeerd in PB L 136 van 29.5.2007, blz. 3. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1354/2007 van de Raad (PB L 304 van 22.11.2007, blz. 1).

(2)  PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1525/2007 (PB L 343 van 27.12.2007, blz. 9).

(4)  PB L 257 van 27.10.1995, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).


BIJLAGE I

Vergoedingen voor registraties krachtens de artikelen 6, 7 of 11 van Verordening (EG) nr. 1907/2006

Tabel 1

Standaardvergoedingen

(EUR)

 

Individuele indiening

Gezamenlijke indiening

Vergoeding voor stoffen in de hoeveelheidsklasse 1-10 t

1 600

1 200

Vergoeding voor stoffen in de hoeveelheidsklasse 10-100 t

4 300

3 225

Vergoeding voor stoffen in de hoeveelheidsklasse 100-1 000 t

11 500

8 625

Vergoeding voor stoffen in een hoeveelheid van meer dan 1 000 t

31 000

23 250


Tabel 2

Lagere vergoedingen voor kmo’s

(EUR)

 

Middelgrote onderneming

(individuele indiening)

Middelgrote onderneming

(gezamenlijke indiening)

Kleine onderneming

(individuele indiening)

Kleine onderneming

(gezamenlijke indiening)

Microonderneming

(individuele indiening)

Microonderneming

(gezamenlijke indiening)

Vergoeding voor stoffen in de hoeveelheidsklasse 1-10 t

1 120

840

640

480

160

120

Vergoeding voor stoffen in de hoeveelheidsklasse 10-100 t

3 010

2 258

1 720

1 290

430

323

Vergoeding voor stoffen in de hoeveelheidsklasse 100-1 000 t

8 050

6 038

4 600

3 450

1 150

863

Vergoeding voor stoffen in een hoeveelheid van meer dan 1 000 t

21 700

16 275

12 400

9 300

3 100

2 325


BIJLAGE II

Vergoedingen voor registraties krachtens artikel 17, lid 2, artikel 18, lid 2 of lid 3, of artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1907/2006

Tabel 1

Standaardvergoedingen

(EUR)

 

Individuele indiening

Gezamenlijke indiening

Vergoeding

1 600

1 200


Tabel 2

Lagere vergoedingen voor kmo’s

(EUR)

 

Middelgrote onderneming

(individuele indiening)

Middelgrote onderneming

(gezamenlijke indiening)

Kleine onderneming

(individuele indiening)

Kleine onderneming

(gezamenlijke indiening)

Micro-onderneming

(individuele indiening)

Micro-onderneming

(gezamenlijke indiening)

Vergoeding

1 120

840

640

480

160

120


BIJLAGE III

Vergoedingen voor de aanpassing van registraties krachtens artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1907/2006

Tabel 1

Standaardvergoedingen voor aanpassing van de hoeveelheidsklasse

(EUR)

 

Individuele indiening

Gezamenlijke indiening

Van 1-10 t naar 10-100 t

2 700

2 025

Van 1-10 t naar 100-1 000 t

9 900

7 425

Van 1-10 t naar meer dan 1 000 t

29 400

22 050

Van 10-100 t naar 100-1 000 t

7 200

5 400

Van 10-100 t naar meer dan 1 000 t

26 700

20 025

Van 100-1 000 t naar meer dan 1 000 t

19 500

14 625


Tabel 2

Lagere vergoedingen voor kmo’s voor aanpassing van de hoeveelheidsklasse

(EUR)

 

Middelgrote onderneming

(individuele indiening)

Middelgrote onderneming

(gezamenlijke indiening)

Kleine onderneming

(individuele indiening)

Kleine onderneming

(gezamenlijke indiening)

Micro-onderneming

(individuele indiening)

Micro-onderneming

(gezamenlijke indiening)

Van 1-10 t naar 10-100 t

1 890

1 418

1 080

810

270

203

Van 1-10 t naar 100-1 000 t

6 930

5 198

3 960

2 970

990

743

Van 1-10 t naar meer dan 1 000 t

20 580

15 435

11 760

8 820

2 940

2 205

Van 10-100 t naar 100-1 000 t

5 040

3 780

2 880

2 160

720

540

Van 10-100 t naar meer dan 1 000 t

18 690

14 018

10 680

8 010

2 670

2 003

Van 100-1 000 t naar meer dan 1 000 t

13 650

10 238

7 800

5 850

1 950

1 463


Tabel 3

Vergoedingen voor andere aanpassingen

(EUR)

Soort aanpassing

 

Wijziging van de identiteit van de registrant met wijziging van zijn rechtspersoonlijkheid

1 500

Soort aanpassing

Individuele indiening

Gezamenlijke indiening

Wijziging van de toegang tot de bij de aanvraag verstrekte informatie (per onderdeel)

1 500

1 125


Tabel 4

Lagere vergoedingen voor kmo’s voor andere aanpassingen

(EUR)

Soort aanpassing

Middelgrote onderneming

Kleine onderneming

Micro-onderneming

Wijziging van de identiteit van de registrant met wijziging van zijn rechtspersoonlijkheid

1 050

600

150

Soort aanpassing

Middelgrote onderneming

(individuele indiening)

Middelgrote onderneming

(gezamenlijke indiening)

Kleine onderneming

(individuele indiening)

Kleine onderneming

(gezamenlijke indiening)

Micro-onderneming

(individuele indiening)

Micro-onderneming

(gezamenlijke indiening)

Wijziging van de toegang tot de bij de aanvraag verstrekte informatie (per onderdeel)

1 050

788

600

450

150

113


BIJLAGE IV

Vergoedingen voor verzoeken krachtens artikel 10, onder a) xi), van Verordening (EG) nr. 1907/2006

Tabel 1

Standaardvergoedingen

(EUR)

Informatieonderdeel waarvoor om vertrouwelijkheid wordt verzocht

Individuele indiening

Gezamenlijke indiening

Zuiverheidsgraad en/of identiteit van onzuiverheden en/of additieven

4 500

3 375

Hoeveelheidsklasse

1 500

1 125

Onderzoekssamenvatting of uitgebreide onderzoekssamenvatting

4 500

3 375

Informatie in het veiligheidsinformatieblad

3 000

2 250

Handelsnaam van de stof

1 500

1 125

IUPAC-naam voor niet-geleidelijk geïntegreerde stoffen die gevaarlijk zijn

1 500

1 125

IUPAC-naam voor gevaarlijke stoffen die worden gebruikt als tussenproducten, in wetenschappelijk onderzoek of in onderzoek en ontwikkeling gericht op producten en procedés

1 500

1 125


Tabel 2

Lagere vergoedingen voor kmo’s

(EUR)

Informatieonderdeel waarvoor om vertrouwelijkheid wordt verzocht

Middelgrote onderneming

(individuele indiening)

Middelgrote onderneming

(gezamenlijke indiening)

Kleine onderneming

(individuele indiening)

Kleine onderneming

(gezamenlijke indiening)

Micro-onderneming

(individuele indiening)

Micro-onderneming

(gezamenlijke indiening)

Zuiverheidsgraad en/of identiteit van onzuiverheden en/of additieven

3 150

2 363

1 800

1 350

450

338

Hoeveelheidsklasse

1 050

788

600

450

150

113

Onderzoekssamenvatting of uitgebreide onderzoekssamenvatting

3 150

2 363

1 800

1 350

450

338

Informatie in het veiligheidsinformatieblad

2 100

1 575

1 200

900

300

225

Handelsnaam van de stof

1 050

788

600

450

150

113

IUPAC-naam voor niet-geleidelijk geïntegreerde stoffen die gevaarlijk zijn

1 050

788

600

450

150

113

IUPAC-naam voor gevaarlijke stoffen die worden gebruikt als tussenproducten, in wetenschappelijk onderzoek of in onderzoek en ontwikkeling gericht op producten en procedés

1 050

788

600

450

150

113


BIJLAGE V

Vergoedingen voor de mededeling van informatie betreffende onderzoek en ontwikkeling gericht op producten en procedés krachtens artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1907/2006

Tabel 1

Vergoedingen voor de mededeling van informatie betreffende onderzoek en ontwikkeling gericht op producten en procedés

(EUR)

Standaardvergoeding

500

Lagere vergoeding voor middelgrote ondernemingen

350

Lagere vergoeding voor kleine ondernemingen

200

Lagere vergoeding voor micro-ondernemingen

50


Tabel 2

Vergoeding voor de verlenging van een vrijstelling voor onderzoek en ontwikkeling gericht op producten en procedés

(EUR)

Standaardvergoeding

1 000

Lagere vergoeding voor middelgrote ondernemingen

700

Lagere vergoedingen voor kleine ondernemingen

400

Lagere vergoedingen voor micro-ondernemingen

100


BIJLAGE VI

Vergoedingen voor autorisatieaanvragen krachtens artikel 62 van Verordening (EG) nr. 1907/2006

Tabel 1

Standaardvergoedingen

Basisvergoeding

50 000 EUR

Aanvullende vergoeding per stof

10 000 EUR

Aanvullende vergoeding per vorm van gebruik

10 000 EUR

Aanvullende vergoeding per aanvrager

De aanvrager is geen kmo:

37 500 EUR

De aanvrager is een middelgrote onderneming:

30 000 EUR

De aanvrager is een kleine onderneming:

18 750 EUR

De aanvrager is een micro-onderneming:

5 625 EUR


Tabel 2

Lagere vergoedingen voor middelgrote ondernemingen

Basisvergoeding

40 000 EUR

Aanvullende vergoeding per stof

8 000 EUR

Aanvullende vergoeding per vorm van gebruik

8 000 EUR

Aanvullende vergoeding per aanvrager

De aanvrager is een middelgrote onderneming:

30 000 EUR

De aanvrager is een kleine onderneming:

18 750 EUR

De aanvrager is een micro-onderneming:

5 625 EUR


Tabel 3

Lagere vergoedingen voor kleine ondernemingen

Basisvergoeding

25 000 EUR

Aanvullende vergoeding per stof

5 000 EUR

Aanvullende vergoeding per vorm van gebruik

5 000 EUR

Aanvullende vergoeding per aanvrager

De aanvrager is een kleine onderneming:

18 750 EUR

De aanvrager is een micro-onderneming:

5 625 EUR


Tabel 4

Lagere vergoedingen voor micro-ondernemingen

Basisvergoeding

7 500 EUR

Aanvullende vergoeding per stof

1 500 EUR

Aanvullende vergoeding per vorm van gebruik

1 500 EUR

Aanvullende vergoeding per aanvrager

5 625 EUR


BIJLAGE VII

Vergoedingen voor de herbeoordeling van een autorisatie krachtens artikel 61 van Verordening (EG) nr. 1907/2006

Tabel 1

Standaardvergoedingen

Basisvergoeding

50 000 EUR

Aanvullende vergoeding per vorm van gebruik

10 000 EUR

Aanvullende vergoeding per stof

10 000 EUR

Aanvullende vergoeding per aavrager

De aanvrager is geen kmo:

37 500 EUR

De aanvrager is een middelgrote onderneming:

30 000 EUR

De aanvrager is een kleine onderneming:

18 750 EUR

De aanvrager is een micro-onderneming:

5 625 EUR


Tabel 2

Lagere vergoedingen voor middelgrote ondernemingen

Basisvergoeding

40 000 EUR

Aanvullende vergoeding per vorm van gebruik

8 000 EUR

Aanvullende vergoeding per stof

8 000 EUR

Aanvullende vergoeding per aanvrager

De aanvrager is een middelgrote onderneming:

30 000 EUR

De aanvrager is een kleine onderneming:

18 750 EUR

De aanvrager is een micro-onderneming:

5 625 EUR


Tabel 3

Lagere vergoedingen voor kleine ondernemingen

Basisvergoeding

25 000 EUR

Aanvullende vergoeding per vorm van gebruik

5 000 EUR

Aanvullende vergoeding per stof

5 000 EUR

Aanvullende vergoeding per aanvrager

De aanvrager is een kleine onderneming:

18 750 EUR

de aanvrager is een micro-onderneming:

5 625 EUR


Tabel 4

Lagere vergoedingen voor micro-ondernemingen

Basisvergoeding

7 500 EUR

Aanvullende vergoeding per vorm van gebruik

1 500 EUR

Aanvullende vergoeding per stof

1 500 EUR

Aanvullende vergoeding per aanvrager

De aanvrager is een micro-onderneming:

5 625 EUR


BIJLAGE VIII

Vergoedingen voor beroepen krachtens artikel 92 van Verordening (EG) nr. 1907/2006

Tabel 1

Standaardvergoedingen

(EUR)

Beroep tegen een besluit overeenkomstig:

Vergoeding

artikel 9 of artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1907/2006

2 200

artikel 27 of artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1907/2006

4 400

artikel 51 van Verordening (EG) nr. 1907/2006

6 600


Tabel 2

Lagere vergoedingen voor kmo’s

(EUR)

Beroep tegen een besluit overeenkomstig:

Vergoeding

artikel 9 of artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1907/2006

1 800

artikel 27 of artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1907/2006

3 600

artikel 51 van Verordening (EG) nr. 1907/2006

5 400


17.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 107/26


VERORDENING (EG) Nr. 341/2008 VAN DE COMMISSIE

van 16 april 2008

inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die in april 2008 in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 616/2007 geopende tariefcontingenten zijn ingediend voor vlees van pluimvee

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2777/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector slachtpluimvee (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name op artikel 7, lid 2,

Gelet op Verordening (EG) nr. 616/2007 van de Commissie van 4 juni 2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten voor vlees van pluimvee van oorsprong uit Brazilië, Thailand en andere derde landen (3), en met name op artikel 5, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 616/2007 zijn tariefcontingenten geopend voor de invoer van producten van de sector vlees van pluimvee.

(2)

De invoercertificaataanvragen die in april 2008 zijn ingediend voor de deelperiode van 1 juli tot en met 30 september 2008 en, voor wat groep 3 betreft, voor de periode van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009, hebben voor bepaalde contingenten betrekking op een hoeveelheid die de beschikbare hoeveelheid overschrijdt. Bijgevolg dient door vaststelling van de op de aangevraagde hoeveelheden toe te passen toewijzingscoëfficiënt te worden bepaald in hoeverre de invoercertificaten kunnen worden afgegeven.

(3)

De in april 2008 voor de deelperiode van 1 juli tot en met 30 september 2008 ingediende invoercertificaataanvragen hebben voor bepaalde contingenten betrekking op een hoeveelheid die kleiner is dan de beschikbare hoeveelheid. Bijgevolg dienen de hoeveelheden waarvoor geen aanvragen zijn ingediend, te worden vastgesteld en te worden toegevoegd aan de voor de volgende deelperiode vastgestelde hoeveelheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Op de invoercertificaataanvragen die op grond van Verordening (EG) nr. 616/2007 zijn ingediend voor de deelperiode van 1 juli tot en met 30 september 2008 en, voor wat groep 3 betreft, voor de periode van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009, worden de in de bijlage bij de onderhavige verordening vastgestelde toewijzingscoëfficiënten toegepast.

2.   De hoeveelheden waarvoor geen invoercertificaataanvragen zijn ingediend op grond van Verordening (EG) nr. 616/2007 en die aan de deelperiode van 1 oktober tot en met 31 december 2008 moeten worden toegevoegd, zijn vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 17 april 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 april 2008.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 77. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 679/2006 (PB L 119 van 4.5.2006, blz. 1). Verordening (EEG) nr. 2777/75 wordt per 1 juli 2008 vervangen door Verordening (EG) nr. 1234/2007 (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).

(2)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 289/2007 (PB L 78 van 17.3.2007, blz. 17).

(3)  PB L 142 van 5.6.2007, blz. 3. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1549/2007 (PB L 337 van 21.12.2007, blz. 75).


BIJLAGE

Nummer van de groep

Volgnr.

Toewijzingscoëfficiënt voor de invoercertificaataanvragen die zijn ingediend voor de deelperiode van 1.7.2008-30.9.2008

(in %)

Niet aangevraagde hoeveelheden die moeten worden toegevoegd aan de deelperiode van 1.10.2008-31.12.2008

(in kg)

1

09.4211

1,780550

2

09.4212

 (1)

27 783 000

4

09.4214

28,694208

5

09.4215

36,799882

6

09.4216

 (2)

2 014 010

7

09.4217

4,045341

8

09.4218

 (1)

3 478 800


Nummer van de groep

Volgnr.

Toewijzingscoëfficiënt voor de invoercertificaataanvragen die zijn ingediend voor de periode van 1.7.2008-30.6.2009

(in %)

3

09.4213

3,395585


(1)  Niet van toepassing: de Commissie heeft geen enkele certificaataanvraag ontvangen.

(2)  Niet van toepassing: de aanvragen hebben betrekking op een hoeveelheid die kleiner is dan de beschikbare hoeveelheid.


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Raad

17.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 107/28


BESLUIT VAN DE RAAD

van 7 april 2008

houdende benoeming van twee leden en van twee plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s

(2008/308/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 263,

Gezien de voordracht van de Oostenrijkse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 24 januari 2006 heeft de Raad Besluit 2006/116/EG aangenomen houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2006 tot en met 25 januari 2010 (1).

(2)

Een zetel van lid is vrijgekomen door het aftreden van de heer LINHART. Een zetel van lid is vrijgekomen door het overlijden van de heer ZIMPER. Twee zetels van plaatsvervangers in het Comité van de Regio’s zijn vrijgekomen door het aftreden van de heren MÖDLHAMMER en VÖGERLE,

BESLUIT:

Artikel 1

In het Comité van de Regio’s worden de volgende personen benoemd voor de verdere duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2010:

a)

tot lid:

mevrouw Marianne FÜGL, Vizebürgermeisterin, Marktgemeinde Traisen,

de heer Erwin MOHR, Bürgermeister, Marktgemeinde Wolfurt,

en

b)

tot plaatsvervanger:

de heer Johannes PEINSTEINER, Bürgermeister, Marktgemeinde St. Wolfgang,

de heer Markus LINHART, Bürgermeister der Stadt Bregenz.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag van zijn aanneming.

Gedaan te Luxemburg, 7 april 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

R. ŽERJAV


(1)  PB L 56 van 25.2.2006, blz. 75.


17.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 107/29


BESLUIT VAN DE RAAD

van 7 april 2008

houdende benoeming van een Belgisch lid van het Comité van de Regio's

(2008/309/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 263,

Gezien de voordracht van de Belgische regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 24 januari 2006 heeft de Raad Besluit 2006/116/EG aangenomen houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2006 tot en met 25 januari 2010 (1).

(2)

In het Comité van de Regio's is een zetel van lid vrijgekomen door het ontslag van mevrouw MOERMAN,

BESLUIT:

Artikel 1

De heer Dirk VAN MECHELEN, Vlaams minister van Financiën, Begroting en Ruimtelijke Ordening, wordt benoemd tot lid van het Comité van de Regio's voor de verdere duur van de ambtstermijn van mevrouw MOERMAN, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2010.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag waarop het wordt aangenomen.

Gedaan te Luxemburg, 7 april 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

R. ŽERJAV


(1)  PB L 56 van 25.2.2006, blz. 75.


17.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 107/30


BESLUIT VAN DE RAAD

van 7 april 2008

houdende benoeming van zeven Britse leden en zeven Britse plaatsvervangers van het Comité van de Regio's

(2008/310/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 263,

Gezien de voordracht van de Britse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 24 januari 2006 heeft de Raad Besluit 2006/116/EG aangenomen houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2006 tot en met 25 januari 2010 (1).

(2)

In het Comité van de Regio's zijn zeven zetels van lid vrijgekomen door het verstrijken van de ambtstermijn van mevrouw ASHTON, de heer BODFISH, de heer Olive BROWN, mevrouw COLEMAN, mevrouw BUTLER, de heer McCONNELL en mevrouw OLDFATHER. Vijf zetels van plaatsvervanger zijn vrijgekomen door het verstrijken van de ambtstermijn van de heer ANGELL, de heer FOOTE-WOOD, mevrouw KAGAN, mevrouw DAVIES en de heer LYON. Een zetel van plaatsvervanger is vrijgekomen door het aftreden van de heer LOCHHEAD. Een zetel van plaatsvervanger is vrijgekomen door de benoeming van de heer MALCOLM tot lid,

BESLUIT:

Artikel 1

In het Comité van de Regio's worden de volgende personen tot leden en plaatsvervangers benoemd voor de verdere duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2010:

a)

benoeming tot lid:

Linda GILLHAM, Member of Runnymede Borough Council,

Dave WILCOX, Member of Derbyshire County Council,

Iain MALCOLM, Member of South Tyneside Council (verandering van ambt),

Doris ANSARI, Member of Cornwall County Council,

Christine CHAPMAN, Member of the National Assembly of Wales,

Keith BROWN, Member of the Scottish Parliament,

Irene OLDFATHER, Member of the Scottish Parliament;

en

b)

benoeming tot plaatsvervanger:

Kathy POLLARD, Member of Suffolk County Council,

Doreen HUDDART, Member of Newcastle-upon-Tyne City Council,

Feryat DEMIRCI, Member of London Borough of Hackney,

Cindy HUGHES, Member of Darlington Borough Council,

Nerys EVANS, Member of the National Assembly of Wales,

Allison McINNES, Member of the Scottish Parliament,

Ted BROCKLEBANK, Member of the Scottish Parliament.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag waarop het wordt aangenomen.

Gedaan te Luxemburg, 7 april 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

R. ŽERJAV


(1)  PB L 56 van 25.2.2006, blz. 75.


17.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 107/31


BESLUIT VAN DE RAAD

van 14 april 2008

tot benoeming van een Iers lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité

(2008/311/EG, Euratom)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 259,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op artikel 167,

Gelet op Besluit 2006/651/EG, Euratom van de Raad (1),

Gezien de voordracht van de Ierse regering,

Gezien het advies van de Commissie,

Overwegende dat in het Europees Economisch en Sociaal Comité een zetel van lid is vrijgekomen door het aftreden van de heer Arthur FORBES,

BESLUIT:

Artikel 1

Mevrouw Heidi LOUGHEED, hoofd van IBEC Europe, wordt benoemd tot lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité voor de verdere duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 20 september 2010.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag van de aanneming ervan.

Gedaan te Luxemburg, 14 april 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

I. JARC


(1)  PB L 269 van 28.9.2006, blz. 13. Besluit gewijzigd bij Besluit 2007/622/EG, Euratom (PB L 253 van 28.9.2007, blz. 39).


Commissie

17.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 107/32


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 5 maart 2008

tot vaststelling van het in Richtlijn 2006/117/Euratom van de Raad bedoelde uniforme document voor toezicht en controle op de overbrenging van radioactieve afvalstoffen en verbruikte splijtstof

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 793)

(2008/312/Euratom)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

Gelet op Richtlijn 2006/117/Euratom van de Raad van 20 november 2006 betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof (1) en met name op artikel 17, lid 2,

Gezien het advies van het overeenkomstig de procedure van artikel 21 ingestelde Raadgevend comité,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie moet een nieuw uniform document opstellen dat moet worden gebruikt bij de overbrenging van onder Richtlijn 2006/117/Euratom vallende radioactieve afvalstoffen en verbruikte splijtstof.

(2)

Dit nieuwe uniforme document moet van toepassing zijn op de overbrenging van radioactieve afvalstoffen en verbruikte splijtstof tussen lidstaten, maar ook op de invoer in en de uitvoer uit de Gemeenschap van dergelijke afvalstoffen en verbruikte splijtstof alsmede op de doorvoer ervan door de Gemeenschap op weg van een derde land naar een ander derde land.

(3)

De bij deze beschikking bedoelde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het krachtens artikel 21 van genoemde richtlijn ingestelde Raadgevend comité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Het in de bijlage opgenomen uniforme document dient te worden gebruikt voor alle onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2006/117/Euratom vallende overbrengingen van radioactieve afvalstoffen of verbruikte splijtstof tussen lidstaten of naar, vanuit en door de Gemeenschap.

Artikel 2

Het uniforme document wordt beschikbaar gesteld in elektronische vorm, in de door de Commissie vastgestelde opmaak.

Artikel 3

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om uiterlijk op 25 december 2008 aan deze beschikking te voldoen.

Artikel 4

Beschikking 93/552/Euratom van de Commissie (2) wordt ingetrokken.

Artikel 5

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 5 maart 2008.

Voor de Commissie

Andris PIEBALGS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 337 van 5.12.2006, blz. 21.

(2)  PB L 268 van 29.10.1993, blz. 83.


BIJLAGE

Uniform document voor toezicht en controle op de overbrenging van radioactieve afvalstoffen en verbruikte splijtstof

(Richtlijn 2006/117/Euratom van de Raad)

Algemene opmerkingen

Delen A-1 t/m A-6: in te vullen voor de overbrenging van radioactieve afvalstoffen.

Delen B-1 t/m B-6: in te vullen voor de overbrenging van verbruikte splijtstof (inclusief verbruikte splijtstof die bestemd is voor eindberging en als zodanig als afval is ingedeeld).

Deel A-1 of B-1 (aanvraag voor vergunning voor overbrenging): in te vullen door de aanvrager; dat is de volgende persoon, naargelang van het type overbrenging:

de houder in het geval van een overbrenging tussen lidstaten (type MM) of van een uitvoer uit de Gemeenschap naar een derde land (type ME),

de ontvanger in het geval van een invoer in de Gemeenschap uit een derde land (type IM),

de persoon die verantwoordelijk is voor de overbrenging in de lidstaat via welke het radioactief afval of de verbruikte splijtstof de Gemeenschap binnenkomt in het geval van doorvoer door de Gemeenschap (type TT).

Deel A-2 of B-2 (bevestiging van ontvangst van de aanvraag): in te vullen door de relevante bevoegde autoriteiten, die — naargelang van het type overbrenging — de bevoegde autoriteiten zijn van het land:

van herkomst in het geval van een overbrenging van het type MM of ME,

van bestemming in het geval van een overbrenging van het type IM,

via hetwelk het radioactief afval of de verbruikte splijtstof de Gemeenschap binnenkomt in het geval van een overbrenging van het type TT,

alsmede alle bevoegde autoriteiten van de eventuele lidstaten van doorvoer.

Deel A-3 of B-3 (weigering of toestemming): in te vullen door alle betrokken bevoegde autoriteiten.

Deel A-4a/A-4b of B-4a/B-4b (vergunning voor of weigering van de overbrenging): in te vullen door de bevoegde autoriteit die belast is met het verlenen van de vergunning, die — naargelang van het type overbrenging — de bevoegde autoriteit is van:

de lidstaat van herkomst in het geval van overbrenging van het type MM en ME,

de lidstaat van bestemming in het geval van overbrengingen van het type IM,

de eerste lidstaat van doorvoer, waar de overbrenging de Gemeenschap binnenkomt, in het geval van overbrengingen van het type TT.

Deel A-5 of B-5 (beschrijving van de zending/lijst van colli): in te vullen door de aanvrager als genoemd in deel A-1 of B-1.

Deel A-6 of B-6 (bevestiging van ontvangst van de overbrenging): in te vullen door de ontvanger (in het geval van overbrengingen van het type MM en IM) of de houder (in het geval van overbrengingen van het type ME) of de persoon die verantwoordelijk is voor de overbrenging (in het geval van overbrengingen van het type TT).

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Toelichting bij elk item van de delen A-1 t/m A-6 en B-1 t/m B-6 van het uniforme document

Omschrijving van een naar behoren ingevulde aanvraag: een aanvraag voor vergunning voor de overbrenging van radioactieve afvalstoffen of verbruikte splijtstof is naar behoren ingevuld overeenkomstig Richtlijn 2006/117/Euratom, wanneer — in het geval van de overbrenging van radioactieve afvalstoffen — ieder item van deel A-1, of — in het geval van de overbrenging van verbruikte splijtstof — ieder item van deel B-1 de vereiste informatie bevat, meer bepaald door het aanvinken van het relevante vakje, het schrappen van de niet-toepasselijke optie of het invullen van de relevante gegevens en waarden. Bij een aanvraag voor meerdere overbrengingen, mogen de items 8 en 9 ramingen bevatten.

1.

De aanvrager moet alle items 1 tot en met 14 naar behoren invullen. In item 1 moet naargelang van het geval één van de vakjes worden aangevinkt om het type overbrenging aan te geven en moeten, wanneer derde landen bij de overbrenging betrokken zijn, de relevante grensposten worden vermeld:

a)

vink „type MM” aan voor overbrengingen tussen lidstaten, waarbij eventueel sprake kan zijn van doorvoer door één of meer andere lidstaten of derde landen;

b)

vink „type IM” aan voor overbrengingen van een derde land naar een lidstaat (= invoer in de Gemeenschap), rekening houdend met het feit dat de aanvraag de verklaring moet bevatten dat de ontvanger met de in het derde land gevestigde houder een regeling heeft getroffen, die aanvaard is door de bevoegde autoriteit van dat derde land, waarbij de houder verplicht wordt het radioactief afval of de verbruikte splijtstof terug te nemen wanneer de overbrenging niet met succes kan worden afgerond;

c)

vink „type ME” aan voor overbrengingen van een lidstaat naar een derde land (= uitvoer uit de Gemeenschap);

d)

vink „type TT” aan voor overbrengingen van een derde land naar een ander derde land met doorvoer door één of meer lidstaten, rekening houdend met het feit dat de aanvraag de verklaring moet bevatten dat de in het derde land gevestigde ontvanger met de in het derde land gevestigde houder een regeling heeft getroffen, die aanvaard is door de bevoegde autoriteit van dat derde land, waarbij de houder verplicht wordt het radioactief afval of de verbruikte splijtstof terug te nemen wanneer de overbrenging niet met succes kan worden afgerond.

2.

Bij het aanvinken van het relevante vakje moet de aanvrager duidelijk aangeven of de aanvraag betrekking heeft op uitsluitend één overbrenging binnen een bepaald tijdsbestek (bv. 05/2010, 2009 of 2010-2011), dan wel of de aanvraag betrekking heeft op meer dan één overbrenging binnen dat tijdsbestek, dat echter niet langer mag duren dan een periode van drie jaar vanaf de vergunningsdatum. Er mag één enkele aanvraag worden ingediend voor meer dan één overbrenging, mits aan de in artikel 6, lid 2, van Richtlijn 2006/117/Euratom omschreven voorwaarden wordt voldaan, meer bepaald:

a)

het radioactief afval of de verbruikte splijtstof waarop de aanvraag betrekking heeft, vertoont in wezen dezelfde fysische, chemische en radioactieve kenmerken, en

b)

de overbrenging geschiedt van dezelfde houder naar dezelfde ontvanger en dezelfde bevoegde autoriteiten zijn erbij betrokken, en

c)

indien de overbrenging doorvoer door derde landen omvat, vindt de doorvoer plaats via dezelfde grensdoorlaatpost van binnenkomst en/of uitreis van de Gemeenschap en via dezelfde grensdoorlaatpost van het (de) betrokken derde land(en), tenzij de betrokken bevoegde autoriteiten anders zijn overeengekomen.

3.

Wanneer één of meer derde landen bij de overbrenging betrokken zijn, moet de aanvrager de relevante grensposten invullen. Deze grensposten moeten identiek zijn voor alle overbrengingen waarop de aanvraag betrekking heeft, tenzij anders overeengekomen met de bevoegde autoriteiten.

4.

De aanvrager moet zijn/haar handelsnaam, adres en contactgegevens invullen. De handelsnaam, ook handelsbenaming of vennootschapsnaam genoemd, is de naam waaronder een vennootschap voor zakelijke redenen handel voert, hoewel haar als rechtspersoon geregistreerde naam die gebruikt wordt in contracten en andere formele situaties, andersluidend kan zijn. De aanvrager moet het juiste vakje aanvinken om zijn/haar functie te omschrijven, die de volgende is, naargelang van het type overbrenging:

a)

de houder in het geval van een overbrenging tussen lidstaten (type MM) of uitvoer uit de Gemeenschap naar een derde land (type ME);

b)

de ontvanger in het geval van invoer uit een derde land in de Gemeenschap (type IM);

c)

de persoon die verantwoordelijk is voor de overbrenging in de lidstaat waarlangs het radioactief afval of de verbruikte splijtstof de Gemeenschap binnenkomt in het geval van doorvoer door de Gemeenschap (type TT).

5.

De aanvrager moet de handelsnaam, het adres en de contactgegevens invullen van de plaats waar het radioactief afval of de verbruikte splijtstof zich vóór de overbrenging bevond, wat kan afwijken van het adres van de aanvrager.

6.

De aanvrager moet de handelsnaam, het adres en de contactgegevens invullen van de ontvanger. In het geval van een overbrenging van het type IM is deze informatie identiek met die van item 4.

7.

De aanvrager moet de handelsnaam, het adres en de contactgegevens invullen van de plaats waar het radioactief afval of de verbruikte splijtstof zich na de overbrenging zal bevinden, wat kan afwijken van het adres van de ontvanger.

8.

De aanvrager moet alle velden invullen, hetzij door het passende vakje aan te vinken (meer dan één antwoord is mogelijk), hetzij door de specifieke kenmerken en waarden van het radioactief afval of de verbruikte splijtstof op te geven. In het geval van meerdere overbrengingen mogen deze waarden ramingen zijn.

9.

De aanvrager moet item 9 invullen; de waarden mogen ramingen zijn.

10.

De aanvrager moet het type activiteit aanvinken waarbij het radioactief afval of de verbruikte splijtstof is voortgebracht of moet een andere desbetreffende activiteit omschrijven. Meer dan één antwoord is mogelijk.

11.

De aanvrager moet het doel van de overbrenging omschrijven door het juiste vakje aan te vinken (slechts één antwoord is mogelijk) of eventuele „andere doeleinden” te omschrijven.

12.

De aanvrager moet de verschillende vervoerswijzen (weg, spoor, zee, lucht, binnenwateren) die voor de overbrenging gepland zijn, aangeven en daarbij het relevante punt van vertrek, het punt van aankomst en de geplande vervoerder (wanneer reeds bekend) vermelden. Wijzigingen van dit schema in een latere fase van de aanvraagprocedure zijn mogelijk en moeten ter kennis worden gebracht van de bevoegde autoriteiten; zij vergen echter geen nieuwe aanvraag.

13.

De aanvrager moet alle bij de overbrenging betrokken landen vermelden, te beginnen met de eerste lidstaat of het derde land waar het radioactief afval of de verbruikte splijtstof zich bevindt en eindigend met de laatste lidstaat of het derde land waar het radioactief afval of de verbruikte splijtstof zich na de overbrenging zal bevinden. Indien de aanvrager die sequentiële lijst van landen wil wijzigen, is een nieuwe aanvraag vereist.

14.

De aanvrager moet verklaren wie het radioactief afval of de verbruikte splijtstof zal terugnemen wanneer de overbrenging(en) niet kan (kunnen) plaatsvinden of wanneer niet aan de voorwaarden voor de overbrenging kan worden voldaan. Wanneer de overbrenging van het type IM of TT is moet de aanvrager het bewijs bijvoegen van een desbetreffende regeling tussen de ontvanger in de lidstaat of het derde land van bestemming en de houder van het radioactief afval of de verbruikte splijtstof; bedoelde regeling moet aanvaard zijn door de bevoegde autoriteiten van dit derde land.

Na de items 1 t/m 14 naar behoren te hebben ingevuld, moet de aanvrager deel 1 van het uniforme document toezenden aan de bevoegde autoriteit, die belast is met het verlenen van de vergunningen voor de overbrenging.

De bevoegde autoriteit die belast is met het verlenen van de vergunning voor de overbrenging of die bedoelde vergunning eventueel weigert is, naargelang van het type overbrenging:

de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst in het geval van overbrengingen tussen lidstaten (type MM) en uitvoer uit de Gemeenschap (type ME);

de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming in het geval van invoer in de Gemeenschap (type IM);

de bevoegde autoriteit van de eerste lidstaat van doorvoer, waarlangs de zending de Gemeenschap binnenkomt, in het geval van doorvoer door de Gemeenschap (type TT).

De relevante contactgegevens zijn te vinden via het door de Commissie opgerichte en bijgehouden platform voor elektronische communicatie of in de gepubliceerde lijst van bevoegde autoriteiten.

15.

Onmiddellijk na ontvangst van de aanvraag moet de bevoegde autoriteit die belast is met het verlenen van de vergunning voor de overbrenging:

a)

het registratienummer invullen bovenaan elk deel van het uniforme document, beginnend bij deel 1;

b)

verifiëren of alle items van deel 1 naar behoren zijn ingevuld door de aanvrager;

c)

item 15 van deel 2 invullen en voldoende afschriften maken van de delen 1, 2 en 3 voor alle betrokken lidstaten of landen. Derde landen van doorvoer worden alleen ter informatie geraadpleegd.

16.

De bevoegde autoriteit die belast is met het verlenen van vergunningen moet:

a)

item 16 van deel 2 (en 18 van deel 3) naar behoren invullen met betrekking tot alle bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten of landen zoals vermeld in item 13, waarvan toestemming voor de te vergunnen overbrenging(en) vereist is, en

b)

de naar behoren ingevulde aanvraag (deel 1) samen met deel 2 — onverwijld — met het oog op die toestemming toezenden aan alle in item 16 genoemde bevoegde autoriteiten.

17.

Item 17 moet worden ingevuld door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat (lidstaten). De datum van de aanvraag en van de ontvangst daarvan moet onmiddellijk na die ontvangst worden ingevuld. Binnen 20 dagen na de datum van ontvangst moeten de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten verifiëren of de aanvraag naar behoren is ingevuld (alle items 1 t/m 14 moeten zijn ingevuld en er mag geen informatie ontbreken; bepaalde waarden mogen echter ramingen zijn). 17 a) en 17 b) kunnen niet beide van toepassing zijn; gelieve te schrappen wat niet van toepassing is.

a)

Wanneer de bevoegde autoriteit van de lidstaat (lidstaten) van doorvoer, als er doorvoer is, of van bestemming van oordeel is dat de aanvraag niet naar behoren is ingevuld, vult zij item 17 a) aan, schrapt zij item 17 b) en brengt zij haar verzoek om ontbrekende informatie ter kennis van de bevoegde autoriteit die belast is met het verlenen van de vergunning (naar verwezen als in item 15). Zij moet duidelijk aangeven welke informatie ontbreekt (door het formulier aan te vullen of een document bij te voegen). De bevoegde autoriteit die de ontbrekende informatie opvraagt, zendt binnen een periode van 20 dagen na de datum van ontvangst van de aanvraag afschriften van deel 2 toe aan alle overige bevoegde autoriteiten van de in item 13 genoemde betrokken lidstaten. De relevante contactgegevens zijn te vinden via het door de Commissie opgerichte en bijgehouden platform voor elektronische communicatie of in de gepubliceerde lijst van bevoegde autoriteiten. Wanneer een betrokken lidstaat van mening is dat een aanvraag niet naar behoren is ingevuld, wordt de procedure stilgelegd. In dergelijke gevallen mag, zelfs als de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming de aanvraag als naar behoren ingevuld beschouwt, die autoriteit geen ontvangstbevestiging toesturen totdat de opgevraagde informatie ontvangen is en er geen nieuw verzoek om ontbrekende informatie is verzonden binnen een termijn van 10 dagen na de ontvangst van de ontbrekende gegevens. Deze procedure kan worden herhaald tot alle ontbrekende informatie ontvangen is en er geen verder verzoeken om ontbrekende informatie verzonden zijn.

Uiterlijk 10 dagen na het verstrijken van de periode van 20 dagen na de ontvangst van de aanvraag, indien geen verzoek om ontbrekende informatie is ontvangen binnen die 20 dagen-periode en de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat van mening is dat de aanvraag naar behoren is ingevuld, zendt zij deel 2 toe aan de bevoegde autoriteit die belast is met het verlenen van de vergunning als vermeld in item 15, alsook afschriften daarvan aan alle overige bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten als vermeld in item 13. De relevante contactgegevens zijn te vinden via het door de Commissie opgerichte en bijgehouden platform voor elektronische communicatie of in de gepubliceerde lijst van bevoegde autoriteiten.

Er kunnen kortere termijnen worden overeengekomen tussen alle bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten.

b)

Teneinde de bevoegde autoriteiten de gelegenheid te geven om binnen een periode van 20 dagen na ontvangst van de aanvraag ontbrekende informatie op te vragen, mag de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming geen ontvangstbevestiging sturen alvorens die termijn van 20 dagen is verstreken. Na het verstrijken van die 20 dagen-termijn en wanneer de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming de aanvraag als naar behoren ingevuld beschouwt en, hetzij geen andere lidstaten betrokken zijn, hetzij geen andere bevoegde autoriteiten ontbrekende informatie opvragen, vult zij (de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming) item 17 b) in.

18.

Onmiddellijk na ontvangst van de bevestiging van ontvangst van een naar behoren ingevulde aanvraag door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming, verifieert de bevoegde autoriteit die belast is met het verlenen van de vergunning of alle termijnen in acht zijn genomen en vult zij item 18 van deel 3 in voor elke betrokken lidstaat, als vermeld in item 13, waarvan toestemming voor de te vergunnen overbrenging(en) vereist is.

De betrokken bevoegde autoriteit moet vereiste aanvullingen in item 18 aanbrengen.

19.

De bevoegde autoriteit die belast is met het verlenen van de vergunning moet de algemene termijn voor automatische toestemming invullen, die geldt voor alle betrokken lidstaten. Deze termijn bedraagt doorgaans twee maanden na de datum van ontvangstbevestiging van de lidstaat van bestemming als vermeld in item 17 b). De met de vergunningverlening belaste bevoegde autoriteit zendt vervolgens deel 3 inzake toestemming of weigering toe aan alle betrokken lidstaten of landen.

Onmiddellijk na de ontvangst van deel 3 moet iedere betrokken bevoegde autoriteit beslissen of eventueel een extra termijn vereist is om te kunnen beslissen over toestemming voor of weigering van de overbrenging. Een extra termijn van maximaal één maand kan worden aangevraagd door de algemene termijn in item 19 te schrappen en een nieuwe uiterste termijn in te vullen, en door de verlengde termijn aan alle betrokken bevoegde autoriteiten mede te delen.

20.

De betrokken bevoegde autoriteiten moeten de aanvraag naar behoren in overweging nemen. Uiterlijk bij het verstrijken van de algemene termijn voor automatische toestemming moeten de betrokken bevoegde autoriteiten item 20 invullen en het oorspronkelijke exemplaar van deel 3 (gescand wanneer verstuurd per e-mail) toezenden aan de bevoegde autoriteit die belast is met het verlenen van de vergunning (als vermeld in item 15). Wanneer toestemming wordt geweigerd, moeten de redenen daarvoor worden gegeven en die moeten zijn gebaseerd (voor de lidstaten van doorvoer) op de relevante nationale, communautaire of internationale wetgeving op het gebied van het vervoer van radioactief materiaal of — voor lidstaten van bestemming — op de relevante wetgeving inzake het beheer van radioactieve afvalstoffen of verbruikte splijtstof of op de relevante nationale, communautaire of internationale wetgeving op het gebied van het vervoer van radioactief materiaal. Opgelegde voorwaarden mogen niet strenger zijn dan die welke gelden voor overbrengingen binnen de lidstaten zelf. Wanneer het uniforme document niet binnen de gestelde termijn wordt ingevuld en verzonden, wordt dit overeenkomstig artikel 9, lid 2, van Richtlijn 2006/117/Euratom als toestemming voor de geplande overbrenging beschouwd.

21.

Wanneer betrokken bevoegde autoriteiten toestemming voor de overbrenging hebben verleend, vult de bevoegde autoriteit die belast is met het verlenen van vergunning voor de overbrenging de items 21 t/m 23 in, waarbij zij voor ogen houdt dat stilzwijgende toestemming uitsluitend geacht wordt gegeven te zijn op voorwaarde dat:

a)

(ten minste) van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming een ontvangstbevestiging (als bedoeld in item 17 b)) ontvangen is; en

b)

geen verzoek om aanvullende informatie onbeantwoord is gebleven; en

c)

van de betrokken bevoegde autoriteiten geen antwoord (toestemming, dan wel weigering) is ontvangen binnen de geldende termijnen als bedoeld in item 19.

22.

De in item 21 vermelde bevoegde autoriteit vult de lijst in of, als de plaats ontoereikend is, voegt een lijst bij van alle toestemmingen (inclusief de voorwaarden) en eventuele weigeringen (inclusief de redenen) van alle betrokken bevoegde autoriteiten.

23.

De in item 21 vermelde bevoegde autoriteit moet:

a)

item 23 invullen, rekening houdend met het feit dat de maximale geldigheidsduur van een vergunning drie jaar bedraagt en dat, wanneer aan de voorwaarden van artikel 6, lid 2, van Richtlijn 2006/117/Euratom is voldaan, één enkele vergunning betrekking kan hebben op meerdere overbrengingen;

b)

het oorspronkelijke exemplaar van deel 4a aan de aanvrager toezenden, samen met de delen 1, 4a, 5 en 6;

c)

afschriften van deel 4a toezenden aan alle overige betrokken bevoegde autoriteiten.

24.

De bevoegde autoriteit die belast is met het verlenen van de vergunning voor de overbrenging vult de items 24 en 25 in wanneer ten minste één van de betrokken bevoegde autoriteiten geen toestemming voor de overbrenging heeft verleend.

25.

De in item 24 vermelde bevoegde autoriteit vult de lijst in of, als de plaats ontoereikend is, voegt een lijst bij van met alle ontvangen toestemmingen en weigeringen, inclusief alle voorwaarden en redenen voor weigering, en zendt een oorspronkelijk exemplaar van deel 4b toe aan de aanvrager, alsook afschriften van dat deel aan alle overige bevoegde autoriteiten.

26.

Wanneer vergunning voor de overbrenging(en) is verleend en de aanvrager de delen 4a, 5 en 6 heeft ontvangen, vult hij/zij naar behoren item 26 in. Wanneer de aanvraag betrekking heeft op meerdere overbrengingen, maakt hij/zij voldoende afschriften van deel 5 voor elke overbrenging.

27.

De aanvrager vinkt het juiste vakje aan om te verduidelijken of de vergunning geldt voor één enkele overbrenging of voor meerdere overbrengingen. In het geval van meerdere overbrengingen moet het passende serienummer worden ingevuld.

28.

Voordat enige overbrenging plaatsvindt, vult de aanvrager naar behoren de items 28 t/m 30 in (zelfs wanneer de vergunning geldt voor meerdere overbrengingen). In dit deel mogen de waarden geen ramingen zijn!

29.

De aanvrager vult naar behoren item 29 (lijst van colli) in en vermeldt onderaan het totale aantal colli, het totale aantal van elk type collo, de totale nettomassa, de totale brutomassa en de totale activiteit (GBq). Als de in het document voorbehouden plaats ontoereikend is, gelieve dan een afzonderlijke lijst met de opgevraagde informatie bij te voegen.

30.

Vóór elke overbrenging van radioactief afval of verbruikte splijtstof vult de aanvrager item 30 (datum van verzending en verklaring) in (ook wanneer de vergunning geldt voor meerdere overbrengingen). Samen met de delen 1 en 4a vergezelt deel 5 de radioactieve afvalstoffen of de verbruikte splijtstof terwijl die wordt overgebracht. De beschrijving van de zending en de lijst van colli (deel 5) wordt dan aangehecht aan deel 6 (bevestiging van ontvangst).

31.

De ontvanger (in het geval van MM- en IM-overbrengingen), de houder (in het geval van ME-overbrengingen) of de persoon die verantwoordelijk is voor de overbrenging (in het geval van TT-overbrengingen) vult naar behoren de items 31 t/m 35 (alsook item 36, wanneer van toepassing) in; alle vereiste aanvullingen worden verstrekt door de aanvrager. Een buiten de Europese Gemeenschap gevestigde ontvanger kan de ontvangst van het radioactief afval of de verbruikte splijtstof echter bevestigen met behulp van een verklaring die los staat van het uniforme document.

32.

De ontvanger vult naar behoren de naam, het adres en de contactgegevens in van de plaats waar het radioactief afval of de verbruikte splijtstof na de overbrenging wordt opgeslagen.

33.

De ontvanger vult item 33 in (als aangegeven in item 23) en duidt aan of de ontvangen zending al dan niet de laatste overbrenging is waarvoor de vergunning geldt.

a)

Wanneer de vergunning slechts geldt voor één enkele overbrenging van het type MM of IM, vult de ontvanger deel 6 in binnen een termijn van 15 dagen na ontvangst van het radioactief afval of de verbruikte splijtstof en zendt hij/zij de delen 5 en 6 toe aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming zendt vervolgens afschriften van de delen 5 en 6 toe aan de overige betrokken bevoegde autoriteiten (en, wanneer van toepassing, het oorspronkelijke exemplaar van deze twee delen aan de bevoegde autoriteit die de vergunning heeft verleend). Bij overbrengingen van het type MM zendt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst een afschrift van de ontvangstbevestiging toe aan de houder.

b)

Wanneer de vergunning geldt voor één enkele overbrenging van het type ME of TT moet de aanvrager zich ervan vergewissen dat de buiten de Europese Gemeenschap gevestigde ontvanger hem/haar de naar behoren ingevulde delen 5 en 6 toezendt onmiddellijk na de ontvangst van het radioactief afval of de verbruikte splijtstof. Deel 6 mag worden vervangen door een verklaring van de ontvanger die minimaal de in de items 31 t/m 36 te verstrekken informatie bevat. Binnen een termijn van 15 dagen na de ontvangst van het radioactief afval of de verbruikte splijtstof zendt de aanvrager deel 5 en deel 6 (wanneer de ontvanger deel 6 niet gebruikt, vult de aanvrager dit deel in) en, wanneer van toepassing, de verklaring van de ontvanger toe aan de bevoegde autoriteit die de vergunning heeft verleend. Deze autoriteit zendt vervolgens afschriften van de delen 5 en 6 en, wanneer van toepassing, van de verklaring van de ontvanger toe aan de overige betrokken bevoegde autoriteiten.

c)

Wanneer de vergunning geldt voor meerdere overbrengingen van het type MM of IM, vult de ontvanger deel 6 in na iedere overbrenging (voor dat doel heeft hij/zij vooraf verscheidene blanco afschriften van deel 6 gemaakt) en zendt hij/zij dit deel direct toe aan de bevoegde autoriteit die de vergunning heeft verleend. De ontvanger hecht daaraan deel 5 met betrekking tot dezelfde overbrenging aan.

d)

Wanneer de vergunning geldt voor meerdere overbrengingen van het type ME of TT vergewist de aanvrager zich ervan dat na elke overbrenging de buiten de Europese Gemeenschappen gevestigde ontvanger voor elke overbrenging een (blanco) afschrift van deel 6 invult en dit terugzendt samen met het passende deel 5.

34.

De ontvanger vinkt „Niet van toepassing” aan of vult item 34 in bij overbrengingen van het type ME of TT of voegt een afzonderlijke verklaring bij met referentie naar dat bijvoegsel.

35.

De ontvanger vult item 35 in wanneer één enkele overbrenging of alle overbrengingen waarvoor de vergunning geldt, heeft (hebben) plaatsgevonden. Wanneer de vergunning betrekking heeft op meerdere overbrengingen wordt de laatste ontvangstbevestiging ingevuld en toegezonden alsof de vergunning slechts gold voor één enkele overbrenging, maar:

a)

in item 30 van deel 6 wordt verklaard dat de overbrenging in kwestie de laatste overbrenging is waarvoor de vergunning geldt;

b)

in de verklaring van een buiten de Europese Gemeenschappen gevestigde ontvanger wordt uitdrukkelijk bevestigd dat alle radioactieve afvalstoffen of verbruikte splijtstof waarop de vergunning voor overbrenging betrekking had, daadwerkelijk is toegekomen.

De ontvanger zendt deel 6 (bevestiging van ontvangst) samen met deel 5 naargelang van het type overbrenging toe aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming in het geval van overbrengingen van type MM of IM, of naar de in item 5 (deel 1) genoemde aanvrager in het geval van overbrengingen van type ME of TT. Om een overzicht te geven, wordt het deel 6 voor elk van de overbrengingen waarvoor de vergunning geldt bijgevoegd bij de laatste ontvangstbevestiging.

36.

De ontvanger vinkt „Niet van toepassing” aan of vult item 36 in bij overbrengingen van het type ME of TT, of vervangt dit door een afzonderlijke verklaring, verwijzend naar het bijvoegsel. De aanvrager zendt de delen 5 en 6 toe aan de autoriteit die de vergunning heeft verleend. Om een overzicht te geven, wordt het deel 6 voor elk van de overbrengingen waarvoor de vergunning geldt bijgevoegd bij de laatste ontvangstbevestiging.


III Besluiten op grond van het EU-Verdrag

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

17.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 107/60


BESLUIT CHAD/2/2008 VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ

van 18 maart 2008

tot instelling van het Comité van contribuanten aan de militaire operatie van de Europese Unie in de Republiek Tsjaad en de Centraal-Afrikaanse Republiek

(2008/313/GBVB)

HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 25, derde alinea,

Gelet op Gemeenschappelijk Optreden 2007/677/GBVB van de Raad van 15 oktober 2007 inzake de militaire operatie van de Europese Unie in de Republiek Tsjaad en de Centraal-Afrikaanse Republiek (1) (Operatie EUFOR Tsjaad/CAR) en met name op artikel 10, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 10, lid 5, van Gemeenschappelijk Optreden 2007/677/GBVB heeft de Raad het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) gemachtigd de nodige besluiten te nemen betreffende de instelling van een Comité van contribuanten aan Operatie EUFOR Tsjaad/CAR.

(2)

In de conclusies van de Europese Raad van Nice (7, 8 en 9 december 2000) en Brussel (24 en 25 oktober 2002) zijn de regelingen vastgelegd voor de deelneming van derde staten aan crisisbeheersingsoperaties en voor de instelling van een Comité van contribuanten.

(3)

Het Comité van contribuanten zal een essentiële rol vervullen bij de dagelijkse leiding van de Operatie EUFOR Tsjaad/CAR. Het comité zal het voornaamste forum vormen waarin de contribuerende staten gezamenlijk problemen in verband met de inzet van hun troepen bij de operatie bespreken; het PVC, dat de politieke controle en de strategische leiding van de operatie uitoefent, zal met de opvattingen van het Comité van contribuanten rekening houden.

(4)

Overeenkomstig artikel 6 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet deel aan de uitwerking en uitvoering van besluiten en acties van de Europese Unie die gevolgen hebben op defensiegebied.

BESLUIT:

Artikel 1

Instelling en mandaat

Er wordt een Comité van contribuanten aan de militaire operatie van de Europese Unie in de Republiek Tsjaad en de Centraal-Afrikaanse Republiek („CvC”) ingesteld. Het mandaat van het CvC is vastgelegd in de conclusies van de Europese Raad van Nice en Brussel.

Artikel 2

Samenstelling

1.   Het CvC bestaat uit:

vertegenwoordigers van alle lidstaten van de EU;

vertegenwoordigers van de in de bijlage vermelde derde staten die aan de operatie deelnemen en een aanzienlijke militaire bijdrage leveren.

2.   De operationele commandant van de EU, de directeur-generaal van de Militaire Staf van de EU, of hun vertegenwoordigers, en vertegenwoordigers van de Commissie wonen de vergaderingen van het CvC bij.

3.   In voorkomend geval kunnen derden worden uitgenodigd voor relevante gedeelten van de besprekingen.

Artikel 3

Voorzitterschap

Onverminderd de prerogatieven van het voorzittende land wordt het CvC voor deze operatie voorgezeten door de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger of diens vertegenwoordiger in nauw overleg met het voorzittende land en de voorzitter van het Militair Comité van de Europese Unie (CEUMC) of diens vertegenwoordiger.

Artikel 4

Vergaderingen

1.   Het CvC wordt door het voorzitterschap regelmatig bijeengeroepen. Wanneer de omstandigheden dit vereisen, kunnen op initiatief van het voorzitterschap of op verzoek van een lid spoedvergaderingen worden bijeengeroepen.

2.   Het voorzitterschap verspreidt voorafgaand aan de vergadering een voorlopige agenda en alle daarop betrekking hebbende documenten. De notulen worden na elke vergadering verspreid.

Artikel 5

Procedure

1.   Behalve in het in lid 3 genoemde geval en onverminderd de bevoegdheden van het Politiek en Veiligheidscomité en de verantwoordelijkheden van de operationele commandant van de EU,

is eenparigheid van stemmen van de vertegenwoordigers van de staten die aan de operatie bijdragen vereist wanneer het CvC besluiten neemt over de dagelijkse leiding van de operatie;

is eenparigheid van stemmen van de leden van het CvC vereist wanneer het CvC aanbevelingen doet over eventuele bijstellingen van de operationele planning, alsook van de doelstellingen.

Onthouding van een lid vormt geen beletsel voor eenparigheid van stemmen.

2.   Het voorzitterschap stelt vast dat de meerderheid van de vertegenwoordigers van de staten die gerechtigd zijn om aan de beraadslagingen deel te nemen, aanwezig is.

3.   Alle procedurekwesties worden geregeld met een gewone meerderheid van stemmen van de ter vergadering aanwezige leden.

4.   Denemarken neemt niet deel aan de besluiten van het CvC.

Artikel 6

Geheimhouding

1.   De beveiligingsvoorschriften van de Raad zijn van toepassing op de vergaderingen en notulen van het CvC. Vertegenwoordigers in het CvC dienen met name over passende machtigingen te beschikken.

2.   De beraadslagingen van het CvC vallen onder de geheimhoudingsplicht, tenzij het CvC met eenparigheid van stemmen anderszins besluit.

Artikel 7

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.

Gedaan te Brussel, 18 maart 2008.

Voor het Politiek en Veiligheidscomité

De voorzitster

M. IPAVIC


(1)  PB L 279 van 23.10.2007, blz. 21.


BIJLAGE

Lijst van derde staten als bedoeld in artikel 2, lid 1

Albanië


17.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 107/62


GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN 2008/314/GBVB VAN DE RAAD

van 14 april 2008

ter ondersteuning van activiteiten van de IAEA op het gebied van nucleaire veiligheid en verificatie en ter uitvoering van de EU-strategie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 14,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 12 december 2003 heeft de Europese Raad de strategie van de Europese Unie ter bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens aangenomen, met in hoofdstuk III een lijst van maatregelen die zowel in de Europese Unie als in derde landen moeten worden getroffen.

(2)

De Unie geeft momenteel actief uitvoering aan deze strategie en aan de in hoofdstuk III ervan genoemde maatregelen, met name via de financiering van specifieke projecten die uitgevoerd worden door multilaterale instellingen zoals de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA).

(3)

De Raad heeft op 17 november 2003 Gemeenschappelijk Standpunt 2003/805/GBVB aangenomen betreffende de universalisering en versterking van multilaterale overeenkomsten op het gebied van de non-proliferatie van massavernietigingswapens en overbrengingsmiddelen daarvoor (1). Dat gemeenschappelijk standpunt roept er onder meer toe op te streven naar de sluiting van integrale-waarborgovereenkomsten met de IAEA en de toetreding tot de aanvullende protocollen, en voorziet erin dat de EU ernaar zal streven dat de aanvullende protocollen en waarborgovereenkomsten de norm worden voor het IAEA-verificatiesysteem.

(4)

De Raad heeft op 17 mei 2004 Gemeenschappelijk Optreden 2004/495/GBVB aangenomen ter ondersteuning van het nucleair veiligheidsfonds van de IAEA en ter uitvoering van maatregelen van de strategie van de EU tegen de verspreiding van massavernietigingswapens (2).

(5)

De Raad heeft op 18 juli 2005 Gemeenschappelijk Optreden 2005/574/GBVB aangenomen ter ondersteuning van de activiteiten van de IAEA op het gebied van nucleaire veiligheid en verificatie en ter uitvoering van maatregelen van de strategie van de Europese Unie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens (3).

(6)

De Raad heeft op 12 juni 2006 Gemeenschappelijk Optreden 2006/418/GBVB aangenomen ter ondersteuning van de activiteiten van de IAEA op het gebied van nucleaire veiligheid en verificatie en ter uitvoering van maatregelen van de strategie van de EU tegen de verspreiding van massavernietigingswapens (4).

(7)

De Raad heeft op 22 december 2003 Richtlijn 2003/122/Euratom aangenomen inzake de controle op hoogactieve ingekapselde radioactieve bronnen en weesbronnen (5). Wat de Europese Unie betreft, blijft het aanscherpen van de controle op hoogactieve radioactieve bronnen in alle derde landen overeenkomstig de verklaring en het actieplan van de G-8 betreffende de beveiliging van radioactieve bronnen dus een belangrijke nog na te streven doelstelling.

(8)

In juli 2005 zijn de staten die partij zijn bij het Verdrag inzake de fysieke bescherming van kernmateriaal (CPPNM) en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie bij consensus overeengekomen het CPPNM te wijzigen teneinde de werkingssfeer ervan te verruimen tot binnenlands gebruik, opslag en vervoer voor vreedzame doeleinden met betrekking tot kernmateriaal en nucleaire inrichtingen, en de staten die partij zijn bij het Verdrag ertoe te verplichten strafrechtelijke sancties in te stellen op schendingen.

(9)

In september 2005 is het Internationaal Verdrag ter bestrijding van nucleair terrorisme (Verdrag inzake nucleair terrorisme) ter ondertekening opengesteld. Na de inwerkingtreding zijn de staten die partij zijn bij dit verdrag ertoe verplicht wetgeving aan te nemen die dergelijke misdrijven strafbaar stelt.

(10)

De in de overwegingen 3 tot en met 9 genoemde doelstellingen zijn dezelfde als die welke de IAEA nastreeft. Dat gebeurt via de uitvoering van zijn nucleaire-veiligheidsplan, dat uit vrijwillige bijdragen aan het nucleaire-veiligheidsfonds van de IAEA wordt gefinancierd,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Om onverwijld praktische uitvoering te geven aan sommige elementen van de EU-strategie ter bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens steunt de Europese Unie de activiteiten van de IAEA op het gebied van nucleaire veiligheid en verificatie, ter bevordering van de volgende doelstellingen:

a)

de weg effenen voor de wereldwijde toepassing van internationale instrumenten voor non-proliferatie en nucleaire veiligheid, inclusief integrale-waarborgovereenkomsten en het aanvullend protocol;

b)

betere bescherming van proliferatiegevoelige goederen en apparatuur en van de desbetreffende technologie, bijstand met betrekking tot wet- en regelgeving op het gebied van nucleaire veiligheid en veiligheidscontroles;

c)

verbetering van de opsporing en bestrijding van illegale handel in kernmateriaal en andere radioactieve stoffen.

2.   IAEA-projecten sluiten aan bij de maatregelen van de EU-strategie wanneer zij gericht zijn op:

a)

versterking van de nationale wet- en regelgevingsinfrastructuur voor de uitvoering van toepasselijke internationale instrumenten op het gebied van nucleaire veiligheid en verificatie, inclusief integrale-waarborgovereenkomsten en het aanvullend protocol;

b)

het bijstaan van staten bij de verbetering van de beveiliging van en de controle op kernmateriaal en andere radioactieve stoffen;

c)

versterking van het vermogen van staten om illegale handel in kernmateriaal en andere radioactieve stoffen op te sporen en te bestrijden.

Deze projecten zullen worden uitgevoerd in landen die op deze gebieden bijstand behoeven na een initiële beoordeling door een groep deskundigen.

In de bijlage gaat een nadere omschrijving van bovenbedoelde projecten.

Artikel 2

1.   Het voorzitterschap draagt, bijgestaan door de secretaris-generaal van de Raad/hoge vertegenwoordiger voor het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid (SG/HV), de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden. De Commissie wordt hier volledig bij betrokken.

2.   De in artikel 1, lid 2, genoemde projecten worden uitgevoerd door de IAEA. Zij voert haar taak uit onder toezicht van de SG/HV, die het voorzitterschap bijstaat. Daartoe treft de SG/HV de nodige regelingen met de IAEA.

3.   Het voorzitterschap, de SG/HV en de Commissie verstrekken elkaar geregeld informatie over de projecten, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.

Artikel 3

1.   Het financiële referentiebedrag voor de uitvoering van de in artikel 1, lid 2, genoemde projecten bedraagt 7 703 000 EUR.

2.   Voor het beheer van de in lid 1 bedoelde uitgaven gelden de procedures en voorschriften van de Europese Gemeenschap die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Europese Unie.

3.   De Commissie ziet toe op het correcte beheer van de in lid 2 bedoelde uitgaven, die als schenking worden verstrekt. Hiertoe sluit zij een financieringsovereenkomst met de IAEA. In de financieringsovereenkomst wordt bepaald dat de IAEA er zorg voor moet dragen dat de EU-bijdrage zichtbaar is in een mate die overeenstemt met haar omvang.

4.   De Commissie stelt alles in het werk om de in lid 3 bedoelde financieringsovereenkomst zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van dit gemeenschappelijk optreden te sluiten. Zij stelt de Raad in kennis van eventuele moeilijkheden en van de datum van sluiting van de financieringsovereenkomst.

Artikel 4

Het voorzitterschap brengt, bijgestaan door de SG/HV, aan de Raad verslag uit over de uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden, op basis van de geregelde verslagen die worden opgesteld door de IAEA. Deze verslagen zullen de basis vormen voor de evaluatie door de Raad. De Commissie wordt hier volledig bij betrokken. Zij brengt verslag uit over de financiële aspecten van de uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden.

Artikel 5

Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.

Het verstrijkt 15 maanden na de datum van sluiting van de financieringsovereenkomst tussen de Commissie en de IAEA of op 14 april 2009 indien voor die datum geen financieringsovereenkomst is gesloten.

Artikel 6

Dit gemeenschappelijk optreden wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Luxemburg, 14 april 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

I. JARC


(1)  PB L 302 van 20.11.2003, blz. 34.

(2)  PB L 182 van 19.5.2004, blz. 46.

(3)  PB L 193 van 23.7.2005, blz. 44.

(4)  PB L 165 van 17.6.2006, blz. 20.

(5)  PB L 346 van 31.12.2003, blz. 57.


BIJLAGE

EU-steun voor activiteiten van de IAEA op het gebied van nucleaire veiligheid en verificatie en ter uitvoering van maatregelen van de strategie van de Europese Unie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens

1.   Omschrijving

Het aantal terroristische incidenten in de EU-lidstaten en elders heeft in de afgelopen jaren geen afname te zien gegeven. De internationale gemeenschap heeft in verscheidene fora erkend dat het risico op een daadwerkelijke actie van nucleair terrorisme waarbij kernmateriaal of andere radioactieve stoffen worden gebruikt, groot blijft. Voorts hebben recente meldingen betreffende illegale handel, die ook bijzonder gevoelig nucleair materiaal betroffen, het aanhoudende risico dat terroristen op dergelijke materialen de hand zouden kunnen leggen, onderstreept.

De internationale gemeenschap heeft daadkrachtig op deze dreigingen gereageerd en een aantal initiatieven genomen die moeten voorkomen dat kernmateriaal en andere radioactieve stoffen in handen vallen van criminelen en terroristen. Op de situatie in Azië is bijzondere aandacht gevestigd met het seminar betreffende de versterking van nucleaire veiligheid in Aziatische landen, dat in november 2006 in Tokio plaatsvond, en waar er bij de IAEA op werd aangedrongen haar samenwerking met de staten in de regio te versterken om ervoor te zorgen dat er op alle kernmateriaal en andere radioactieve stoffen onder nationale jurisdictie aanvaardbare veiligheidsniveaus worden toegepast, en wel op grond van doeltreffende nationale stelsels en functies. De internationale inspanningen hebben een extra impuls gekregen door de lancering in juli 2006 van het wereldwijde initiatief ter bestrijding van het nucleaire terrorisme.

Verificatie door de IAEA blijft een onmisbaar instrument om het vertrouwen tussen staten met betrekking tot maatregelen op het gebied van nucleaire non-proliferatie te doen toenemen en om het vreedzame gebruik van kernmateriaal te bevorderen.

Recente internationale ontwikkelingen hebben geleid tot een nieuwe reeks van internationale juridische instrumenten, met een groter potentieel, die van belang zijn voor nucleaire veiligheid en verificatie: in juli 2005 hebben de staten die partij zijn de wijziging van het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal aangenomen; in september 2005 is het Internationaal Verdrag ter bestrijding van nucleair terrorisme ter ondertekening opengesteld; en in april 2004 heeft de VN-veiligheidsraad resolutie 1540 aangenomen met betrekking tot massavernietigingswapens en niet-overheidsactoren. In resolutie 1373 van de VN-veiligheidsraad van 2001 worden alle staten opgeroepen zo spoedig mogelijk partij te worden bij de verschillende internationale verdragen en protocollen inzake terrorisme.

Tot op heden hebben meer dan 80 staten officieel toegezegd de gedragscode voor de veiligheid en beveiliging van radioactieve bronnen te zullen toepassen (1). Voorts hebben in 2005 de Algemene Conferentie en de Raad van Beheer van de IAEA een aantal resoluties en besluiten aangenomen om het IAEA-veiligheidscontrolesysteem te versterken (2).

De uitvoering van deze internationale instrumenten door de staten kan ten dele aanmerkelijk worden vergemakkelijkt door bijstand via het nucleaire-veiligheidsplan van de IAEA voor 2006-2009, dat in september 2005 door de Raad van Beheer van de IAEA is aangenomen (3). Dit is een voortzetting van het activiteitenplan tot bescherming tegen nucleair terrorisme dat de periode 2003-2005 bestreek (4). Het nucleaire-veiligheidsplan bestrijkt drie werkterreinen: (1) beoordeling, analyse en coördinatie van de behoeften, (2) preventie, en (3) opsporing en bestrijding. Het bevat tevens een onderdeel „Activities Supporting Nuclear Security”, waaronder activiteiten vallen die oorspronkelijk waren geselecteerd in verband met hun doelstellingen inzake veiligheid en veiligheidscontroles, maar waarvan ook wordt onderkend dat ze belangrijke bijdragen kunnen leveren op het gebied van nucleaire veiligheid.

Internationale veiligheidscontroles, zoals uitgevoerd door de IAEA, zijn essentiële middelen om te verifiëren of staten hun specifieke toezeggingen en verplichtingen op het gebied van non-proliferatie nakomen. Het is van het grootste belang dat de vereiste nationale wetgeving van kracht is voor de uitvoering van een integrale-waarborgovereenkomst met de IAEA, en eventueel een aanvullend protocol (5). Voor de uitvoering moet elke staat die partij is bij dergelijke overeenkomsten, een doeltreffend nationaal boekhoud- en controlesysteem voor kernmateriaal (SSAC) handhaven. In september 2005 heeft de Raad van Beheer van de IAEA het secretariaat van de IAEA verzocht landen die een integrale-waarborgovereenkomst hebben gesloten waaraan een protocol inzake kleine hoeveelheden is gehecht, ook staten die geen lid zijn van de organisatie, met alle beschikbare middelen te helpen bij het opzetten en handhaven van dergelijke SSAC’s.

Het nucleaire-veiligheidsplan voor 2006-2009 heeft doelstellingen die vergelijkbaar zijn met die van een aantal onderdelen van de EU-strategie ter bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens. Deze voorzien in een alomvattende aanpak van nucleaire veiligheid, inclusief controle op naleving van de regelgeving, verantwoording en bescherming van kernmateriaal en andere radioactieve stoffen tijdens gebruik, opslag en vervoer „van de wieg tot het graf” zowel op korte als op lange termijn. Ingeval de beveiliging evenwel faalt, moeten er noodmaatregelen worden getroffen om diefstal of pogingen het materiaal over internationale grenzen te smokkelen op te merken en in te grijpen bij eventuele kwaadwillige handelingen in verband met kernmateriaal en andere radioactieve stoffen.

De IAEA heeft de uitvoering van het Gemeenschappelijk Optreden 2004/495/GBVB bijna voltooid. Voorts legt de IAEA thans de laatste hand aan de uitvoering van Gemeenschappelijk Optreden 2005/574/GBVB, en van Gemeenschappelijk Optreden 2006/418/GBVB ter ondersteuning van de activiteiten van de IAEA op het gebied van nucleaire veiligheid en verificatie en ter uitvoering van maatregelen van de strategie van de Europese Unie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens. Gesteund door de bijdragen van de Europese Unie op dit gebied heeft de IAEA grote operaties op touw gezet om de inspanningen van de begunstigde staten in de Kaukasus, Centraal-Azië, Zuidoost-Europa en op de Balkan, en in het Middellandse Zeegebied in het Midden-Oosten en in Afrika, te ondersteunen, teneinde de nucleaire veiligheid en de uitvoering van de internationale veiligheidscontroles in die landen te verbeteren.

Zowel in lidstaten van de organisatie als in staten die geen lid van de IAEA zijn, blijft er grote vraag naar steun voor deze inspanningen. Landen die in aanmerking komen voor steun zijn:

 

in Zuidoost-Europa: Turkije, Albanië, Bosnië en Herzegovina, Kroatië, Servië en Montenegro, de Republiek Moldavië en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië;

 

in Centraal-Azië: Kazachstan, Kirgizstan, Oezbekistan, Tadzjikistan en Turkmenistan;

 

in de Kaukasus: Armenië, Azerbeidzjan en Georgië;

 

in het Middellandse Zeegebied in het Midden-Oosten: Israël, Jordanië, Libanon, de Arabische Republiek Syrië, en

 

in Afrika (6): Algerije, Angola, Benin, Botswana, Burkina Faso, Burundi, Centraal-Afrikaanse Republiek, Comoren, Congo (Brazzaville), Democratische Republiek Congo, Djibouti, Egypte, Equatoriaal-Guinea, Eritrea, Ethiopië, Gabon, Gambia, Ghana, Guinee, Guinee-Bissau, Ivoorkust, Kaapverdië, Kameroen, Kenia, Lesotho, Liberia, Libië, Madagaskar, Malawi, Mali, Marokko, Mauritanië, Mauritius, Mozambique, Namibië, Niger, Nigeria, Oeganda, Rwanda, Sao Tomé en Principe, Senegal, Seychellen, Sierra Leone, Somalië, Soedan, Swaziland, Tanzania, Togo, Tsjaad, Tunesië, Zambia, Zimbabwe en Zuid-Afrika;

 

in Zuidoost-Azië: Bangladesh, Brunei, Birma/Myanmar, Cambodja, Indonesië, Laos, Maleisië, Filipijnen, Singapore, Thailand, Vietnam.

Het werk zal worden voortgezet in Zuidoost-Europa, Centraal-Azië, de Kaukasus, in het Middellandse Zeegebied in het Midden-Oosten en in Afrika, op basis van de bestaande gemeenschappelijke optredens en actualisering van de behoeftenevaluaties die als onderdeel van deze gemeenschappelijke optredens worden verricht. De uiteindelijke selectie van de extra Zuidoost-Aziatische landen die steun krijgen, wordt gemaakt na de fase waarin de behoeften in kaart worden gebracht, onder meer door evaluatie van de gegevens die al bij de hoofdkwartieren beschikbaar zijn, waar nodig aangevuld met beoordelingsmissies. De steunacties voor elk project worden toegespitst op die landen in de regio die op elk van de projectgebieden het meest behoefte hebben aan steun.

Met het oog op de evaluatie van de behoeften zal een groep van erkende deskundigen de huidige stand van de reeds bestaande nucleaire-beveiligingssystemen in deze landen beoordelen en aanbevelingen tot verbetering doen. De aanbevelingen bieden een basis voor het bepalen van de latere bijstand en hebben betrekking op zowel de huidige toestand als de vereiste verbeteringen ter zake van voorkoming of ontdekking alsmede bestrijding van kwaadwillige handelingen in verband met kernmateriaal en andere radioactieve stoffen — met inbegrip van stoffen voor niet-nucleair gebruik — en kerninstallaties. Bij het aanwijzen van de landen voor elk project dat gefinancierd wordt uit de begroting die via EU-steun beschikbaar komt, worden prioriteiten gesteld. De ontwikkeling van menselijke hulpbronnen vindt plaats in het kader van het lopende opleidingsprogramma van de IAEA, dat grotendeels is gebaseerd op een regionale aanpak. Afhankelijk van de beschikbare financiële middelen wordt de deelname van deskundigen van zoveel mogelijk in aanmerking komende landen gesteund.

Vervolgens worden in de geselecteerde landen projecten uitgevoerd op drie gebieden:

1.   Bijstand met betrekking tot wet- en regelgeving

De wettelijke basis voor nucleaire veiligheid wordt grotendeels gevormd door internationale instrumenten en erkende principes (verdragen, overeenkomsten, akkoorden, normen, IAEA-standaarden, gedragscodes en begeleidende richtsnoeren, en aanbevelingen) die door nationale instanties worden toegepast om kernmateriaal en andere radioactieve bronnen te controleren. Dit grote scala aan normen (waarvan vele onder toezicht van de IAEA tot stand zijn gekomen) vormt een kader waarbinnen kernmateriaal, andere radioactieve stoffen en de desbetreffende installaties veilig kunnen worden gebruikt — zowel voor grote nucleaire programma’s als voor kleinschalige nucleaire activiteiten.

Degelijke nationale wetgeving en een regelgevingsinfrastructuur voor de controle zijn voorwaarden voor het welslagen van een nucleaire-veiligheidsbeleid. De nationale uitvoeringswetgeving zou een kader moeten bieden van beginselen en algemene bepalingen dat de bevoegde overheidsinstanties in staat stelt de noodzakelijke regelgevende functies uit te oefenen en dat het gedrag regelt van eenieder die bij gereglementeerde activiteiten is betrokken. In tal van staten is die wetgeving ontoereikend en de regelgevingsinfrastructuur onbestaand of ontoereikend. Dergelijke lacunes, in combinatie met inefficiënte infrastructuren voor regelgeving en controle, ondermijnen het algehele beveiligingsbeleid. Daarom moet worden gestreefd naar het verbeteren of opzetten van adequate nationale wet- en regelgevingskaders en naar de daadwerkelijke toepassing van de desbetreffende maatregelen.

Radioactief materiaal wordt vaak gebruikt in niet-nucleaire toepassingen, bijvoorbeeld ten behoeve van de geneeskunde of de industrie. Sommige van deze bronnen zijn hoogradioactief en behoren tot de categorieën 1 tot en met 3 als gedefinieerd in het IAEA-document „Indeling van radioactieve bronnen”. Indien deze bronnen niet voldoende door regulerende instanties gecontroleerd en beschermd worden, kunnen zij in de verkeerde handen vallen en voor kwaadwillige activiteiten worden gebruikt. Het regelgevingsinstrumentarium voor stralingsbescherming en beveiliging van radioactieve bronnen moet doeltreffend zijn en naar behoren functioneren conform de internationale normen, de richtsnoeren van de gedragscode voor de veiligheid en beveiliging van radioactieve bronnen en de daarmee samenhangende richtsnoeren inzake in- en uitvoer, en de beste praktijken.

De sluiting van overeenkomsten betreffende veiligheidscontroles en aanvullende protocollen met de IAEA is een doeltreffende maatregel die stringente nationale en internationale controle van kernmateriaal en daarmee verband houdende technologieën bevordert. Het is van belang dat de nationale uitvoeringswetgeving duidelijk de nucleaire activiteiten, installaties, faciliteiten en het nucleaire materiaal omschrijft waarop veiligheidscontrole van toepassing zal zijn. Voorts moeten de staten die een aanvullend protocol hebben gesloten, hun uitvoeringswetgeving verbeteren om ervoor te zorgen dat de betrokken staat kan voldoen aan de extra verplichtingen uit hoofde van het aanvullend protocol. Meer bepaald moet de nationale wetgeving van de staat worden herzien met het oog op uitbreiding van de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de regulerende instantie, die is aangewezen om de inzake veiligheidscontrole gesloten overeenkomsten uit te voeren en toe te passen.

Staten verplichten zich tevens tot naleving van internationale normen inzake nucleaire veiligheid wanneer zij partij worden bij het Verdrag inzake de fysieke bescherming van kernmateriaal (CPPNM), door de wijziging van het CPPNM te ratificeren, en wanneer zij partij worden bij het Verdrag inzake nucleair terrorisme. Voorts verplicht Resolutie 1540(2004) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties alle landen ertoe binnenlandse controles op te zetten, onder meer door te zorgen voor adequate controles op kernwapenmateriaal.

De uit de hierboven genoemde internationale instrumenten voor nucleaire veiligheid voortvloeiende maatregelen hebben geleid tot een cumulatie van verplichtingen in verband met de veiligheid van kernmateriaal, nucleaire installaties en andere radioactieve bronnen. Deze verplichtingen strekken zich uit tot maatregelen tot instelling van een reguleringsinfrastructuur voor stralingsbescherming, boekhoud- en controlemaatregelen, maatregelen inzake fysieke beveiliging, controles op in- en uitvoer en het strafbaar stellen van onwettige handelingen.

2.   Verbetering van de beveiliging van en de controle op kernmateriaal en andere radioactieve stoffen

In kerninstallaties en -faciliteiten gebruikte en opgeslagen materialen moeten op passende wijze worden beheerd en beschermd om diefstal of sabotage te voorkomen. In een doeltreffende regeling moet de taakverdeling tussen overheid en exploitant worden aangegeven.

Het is ook van vitaal belang dat krachtige, kwetsbare bronnen in niet-nucleaire toepassingen bij gebruik of opslag fysiek worden beschermd tegen kwaadwillige handelingen, en wanneer zij niet langer nodig zijn, moeten zij worden ontmanteld en opgeslagen, of als radioactief afval worden verwijderd op een veilige locatie.

Alle staten die een alomvattende overeenkomst inzake veiligheidscontroles hebben gesloten, moeten een doeltreffend nationaal boekhoud- en controlesysteem voor alle kernmateriaal (SSAC) opstellen en handhaven dat onderworpen is aan veiligheidscontroles. De IAEA is echter van oordeel dat in vele lidstaten die partij zijn bij dergelijke overeenkomsten, deze systemen ontbreken of ontoereikend zijn. Deze situatie doet zich met name voor in de circa 120 lidstaten die geen nucleaire installaties exploiteren.

3.   Versterking van het vermogen van staten om illegale handel op te sporen en te bestrijden

Onder illegale handel valt het ongeoorloofd in ontvangst nemen, leveren, gebruiken, vervoeren of verwijderen van kernmateriaal en andere radioactieve stoffen, zulks al dan niet opzettelijk en ongeacht of daarbij internationale grenzen worden overschreden.

Een door terroristen gemaakt primitief nucleair explosief of tuig voor de verspreiding van radiologische straling kan niet worden vervaardigd zonder door illegale handel verkregen materiaal. Voorts is mogelijk ook gevoelige apparatuur en technologie voor het produceren van gevoelig materiaal voor (het vervaardigen van) een primitief nucleair explosief door illegale handel verkregen. Aan te nemen valt dat grensoverschrijdend verkeer van materiaal of technologie noodzakelijk is opdat het materiaal zijn bestemming bereikt. Om illegale handel te bestrijden, moeten de staten dus voorzien in de nodige regelingen en technische systemen (met inbegrip van gebruiksvriendelijke instrumenten) alsmede in procedures en informatie aan de grensposten waarmee pogingen om radioactieve stoffen (met inbegrip van radioactieve splijtstoffen) te smokkelen en ongeoorloofde handel in gevoelige apparatuur en technologie kunnen worden opgespoord.

Tevens moeten er doeltreffende maatregelen worden getroffen om op zulke acties te reageren en eventuele radioactieve stoffen in beslag te nemen. Het personeel van de rechtshandhavingsdiensten (douane, politie enz.) is vaak niet opgeleid in het gebruik van opsporingsapparatuur en is dus mogelijk niet vertrouwd met gevoelige uitrusting en apparatuur. Opleiding van deze functionarissen is dan ook van cruciaal belang voor het welslagen van maatregelen voor de opsporing van illegale handel. Voor verschillende personeelscategorieën zouden verschillende opleidingen beschikbaar moeten zijn, zowel voor het gebruik van opsporingsinstrumenten als voor het interpreteren van de meetresultaten van die instrumenten, zodat een besluit over de follow-upactiviteiten kan worden genomen.

Er is veel vraag naar steun op dit gebied door het groeiende besef van de dreigende gevaren en als gevolg van het beschikbaar komen van apparatuur en methoden voor betere grensbewaking.

2.   Doelstellingen

Algemene doelstelling: de nucleaire veiligheid in de geselecteerde landen verhogen.

2.1.   Evaluatiefase: de financiering van de INSServ

De IAEA zal een evaluatie uitvoeren om te bepalen in welke mate in elk van de onder 1 genoemde landen, waar die evaluatie nog niet is afgerond, de nucleaire veiligheid moet worden verhoogd. Voor de overige aangewezen landen zal de eerder uitgevoerde evaluatie worden geactualiseerd. Deze evaluatie zal, waar nodig, betrekking hebben op de fysieke bescherming en de veiligheid van nucleaire en niet-nucleaire toepassingen, de getroffen maatregelen ter bestrijding van illegale handel en de nodige wetgevings- en reguleringsinfrastructuur. Aan de hand van de resultaten van de algehele evaluatie zullen de landen worden geselecteerd waar de projecten zullen worden uitgevoerd.

De bovengenoemde projecten zullen:

in elk land nagaan hoe het staat met de fysieke bescherming van kernmateriaal en andere radioactieve stoffen, en met de bescherming van nucleaire of onderzoeksinstallaties of faciliteiten waar dergelijke stoffen worden gebruikt of opgeslagen. Aanwijzen welke installaties en faciliteiten waar dergelijk materiaal aanwezig is, zullen worden geselecteerd voor aansluitende verbetering en steun;

in elk land de behoeften evalueren ten aanzien van de verbetering van de beveiliging van radioactieve bronnen. Zwakke punten en manco’s ten opzichte van internationale normen en de gedragscode aangeven, die een verbetering van het regelgevingsinstrumentarium vereisen en aangeven in welke mate er moet worden voorzien in aanvullende bescherming voor krachtige, kwetsbare bronnen. Als uitvloeisel van de evaluatie zal ook de voor de bescherming vereiste specifieke apparatuur worden omschreven;

in elk land nagaan hoe het thans staat met de capaciteit om de illegale handel te bestrijden en wat nodig is om de vereiste verbeteringen aan te brengen;

in elk land nagaan hoe het thans staat met het nationaal boekhoud- en controlesysteem voor kernmateriaal en wat nodig is om de vereiste verbeteringen aan te brengen.

2.2.   Uitvoering van specifieke acties die naar aanleiding van de evaluatiefase als prioritair worden aangemerkt

Project 1:   Bijstand met betrekking tot wet- en regelgeving

Doel van het project:

versterking van de nationale wet- en regelgevingsinfrastructuur met betrekking tot kernmateriaal en andere radioactieve stoffen, met inachtneming van de verschillende internationale instrumenten en erkende beginselen op het gebied van nucleaire veiligheid en bestaande synergieën met nationale systemen voor stralingsbescherming;

versterking van de nationale wetgevingskaders voor de uitvoering van overeenkomsten betreffende veiligheidscontrole en de aanvullende protocollen die tussen staten en de organisatie zijn gesloten;

versterking van het nationale regelgevingsinstrumentarium voor stralingsbescherming en beveiliging van radioactieve bronnen.

Projectresultaten:

ontwikkelen en aannemen van alomvattende, samenhangende en doeltreffende wetgeving op nationaal niveau, en aldus bijdragen tot een geharmoniseerd, versterkt en universeler systeem voor nucleaire veiligheid;

opstellen en aannemen (in de nationale talen) van de nationale wetgeving die de staten in staat moet stellen te voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van de overeenkomsten betreffende veiligheidscontrole en de aanvullende protocollen;

instelling/verbetering van de nationale regelgevingsinfrastructuur voor stralingsbescherming en beveiliging van radioactieve bronnen via adviesdiensten, apparatuur en opleiding, in overeenstemming met de internationale normen, de richtsnoeren van de gedragscode voor de veiligheid en beveiliging van radioactieve bronnen, en de beste praktijken.

Project 2:   Verbetering van de beveiliging van en de controle op kernmateriaal en andere radioactieve stoffen

Doel van het project:

verbetering van de fysieke bescherming van nucleaire installaties en van kernmateriaal en andere radioactieve stoffen in de geselecteerde landen;

verbetering van de controle en fysieke bescherming van radioactieve stoffen in niet-nucleaire toepassingen in de geselecteerde landen, en tevens

versterking van de SSAC’s voor de uitvoering van overeenkomsten betreffende veiligheidscontroles en aanvullende protocollen, ook in staten met „protocollen inzake kleine hoeveelheden”.

Projectresultaten:

betere fysieke bescherming van kernmateriaal en andere radioactieve stoffen bij geselecteerde kerninstallaties en locaties;

beveiliging van kwetsbare bronnen in niet-nucleaire toepassingen, of, in voorkomend geval, ontmanteling en overbrenging naar een veilige opslag in de geselecteerde landen;

verbetering, met behulp van deskundigen van de nationale regelgevingsinfrastructuur voor fysieke bescherming;

opstelling en handhaving van doeltreffende SSAC’s voor de uitvoering van overeenkomsten betreffende veiligheidscontroles en aanvullende protocollen, ook in staten met „protocollen inzake kleine hoeveelheden”;

opleiding van personeel in de landen die in aanmerking komen voor steun.

Project 3:   Versterking van het vermogen van staten om illegale handel op te sporen en te bestrijden

Doel van het project:

versterking van het vermogen van de staten om in de geselecteerde landen illegale handel op te sporen en te bestrijden.

Projectresultaten:

betere inzameling en evaluatie van informatie over illegale nucleaire handel uit open bronnen en uit de contactpunten van de landen teneinde meer inzicht te krijgen in de illegale nucleaire handel en in de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. Deze informatie zal ook bijdragen tot het selecteren van prioriteiten uit de diverse activiteiten ter bestrijding van illegale handel;

instelling van nationale regelingen met behulp van deskundigen ter bestrijding van illegale handel en ter verbetering van de nationale coördinatie van grensoverschrijdend verkeer van radioactieve stoffen en van gevoelige nucleaire apparatuur en technologie in de geselecteerde landen;

verbetering van de grenscontroleapparatuur in geselecteerde grensposten;

opleiding van het personeel van de wetshandhavingsdiensten in de landen die in aanmerking komen voor steun.

3.   Duur

De evaluatie zal plaatsvinden in een periode van drie maanden na de inwerkingtreding van de bijdrageovereenkomst tussen de Commissie en de IAEA. De drie projecten worden gelijktijdig uitgevoerd in de loop van de twaalf daaropvolgende maanden.

De totale duur van de uitvoering van het gemeenschappelijk optreden wordt op vijftien maanden geraamd.

4.   Begunstigden

Begunstigden zijn de landen waar de evaluatie en de daaropvolgende projecten plaatsvinden. Hun autoriteiten zullen worden geholpen bij het aangeven van de zwakke punten en steun krijgen om een oplossing te vinden en de veiligheid te verhogen. De definitieve keuze van de begunstigden en de behoeften waaraan in de gekozen landen moet worden voldaan, worden vastgesteld in onderling overleg tussen het uitvoeringsorgaan en het voorzitterschap, bijgestaan door de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger, in nauw overleg met de lidstaten en de Commissie in het kader van de bevoegde Raadsinstantie. De besluiten ter zake worden in voorkomend geval gebaseerd op voorstellen van het uitvoeringsorgaan (de IAEA) overeenkomstig artikel 2, lid 1, van dit gemeenschappelijk optreden.

5.   Uitvoeringsorgaan

De IAEA wordt met de uitvoering van de projecten belast. De INSServ-missies zullen worden uitgevoerd volgens de standaardwerkwijze voor IAEA-missies, die door deskundigen van de IAEA en van de lidstaten zullen worden uitgevoerd. De drie projecten worden rechtstreeks uitgevoerd door het personeel van de IAEA en door de IAEA-lidstaten geselecteerde deskundigen of contractanten. In het geval van contractanten moet de levering van goederen, werken of diensten door de IAEA in het kader van de actie geschieden volgens de desbetreffende regels en procedures van de IAEA, als omschreven in de bijdrageovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de IAEA.

6.   Deelnemende derde partijen

De projecten worden volledig gefinancierd uit dit gemeenschappelijk optreden van de Europese Unie. Deskundigen van de IAEA-lidstaten mogen als deelnemende derde partijen worden beschouwd. Zij zullen hun werkzaamheden verrichten volgens de standaardwerkwijze voor IAEA-deskundigen.

7.   Specifieke voorwaarden voor overeenkomsten en aankopen

Om de veiligheidsregelingen voor kernmateriaal en andere radioactieve stoffen, bijvoorbeeld radioactieve bronnen die oorspronkelijk zijn geleverd door de Russische Federatie, te verbeteren, kunnen in sommige gevallen overeenkomsten voor de levering van goederen, diensten en werken worden aangeboden aan leveranciers in de Russische Federatie, die bekend zijn met de Russische technologie.

8.   Raming van de benodigde middelen

De bijdrage van de Europese Unie dekt de evaluatie en de uitvoering van de drie in punt 2.2 omschreven projecten. De kosten worden als volgt geraamd:

Evaluatie nucleaire beveiliging, met inbegrip van missies

160 000 EUR

Project 1

1 340 000 EUR

Project 2

3 400 000 EUR

Project 3

3 050 000 EUR

Verder is er voor onvoorziene kosten een reserve ten belope van ongeveer 3 % (in totaal 250 000 EUR) van de in aanmerking komende kosten.

9.   Financieel referentiebedrag voor de kosten van het project

De totale kosten van het project bedragen 7 703 000 EUR.


(1)  GOV/2003/49-GC(47)/9. Ook het document „Measures to Strengthen International Cooperation in Nuclear, Radiation, Transport Safety and Waste Management: Promoting Effective and Sustainable National Regulatory Infrastructure for the Control of Radiation Sources” (GOV/2004/52-GC(48)/15) bevat onderdelen die van belang zijn voor de samenwerking tussen de IAEA en de Europese Unie in het kader van de EU-strategie ter bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens. Deze activiteiten zijn tevens vermeld in „Activities Supporting Nuclear Security” in het nucleaire-veiligheidsplan van de IAEA voor 2006-2009.

(2)  In september 2005 heeft de Raad van Beheer van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA) besloten het veiligheidscontrolesysteem te versterken door het zogeheten „small quantities protocol” (SQP, protocol inzake kleine hoeveelheden) bij NPV-overeenkomsten inzake veiligheidscontroles te handhaven als onderdeel van het veiligheidscontrolesysteem van de IAEA, eventueel met wijzigingen in de standaardformulering en aanpassing van de SQP-criteria; in 2005 heeft de Algemene Conferentie van de IAEA een resolutie aangenomen waarin zij onder meer aantekende dat voor een staat waar een alomvattende overeenkomst inzake veiligheidscontroles in combinatie met een aanvullend protocol van toepassing is, deze maatregelen gelden als de verbeterde verificatienorm voor die staat.

(3)  GOV/2005/50-GC(49)/17.

(4)  GOV/2002/10.

(5)  Zie het IAEA-actieplan ter bevordering van de sluiting van waarborgovereenkomsten en aanvullende protocollen, gepubliceerd door de IAEA.

(6)  In totaal zullen 20 tot 25 landen in Afrika uit verschillende projecten steun ontvangen voor verbetering van de nucleaire veiligheid. Meer landen kunnen eventueel deelnemen aan regionale opleidingsactiviteiten.