ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 77

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

51e jaargang
19 maart 2008


Inhoud

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

Bladzijde

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Commissie

 

 

2008/217/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 20 december 2007 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem infrastructuur van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 6440)  ( 1 )

1

 

 

2008/218/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 25 januari 2008 tot vaststelling, op grond van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van een eerste bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de alpiene biogeografische regio (Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 271)

106

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Commissie

19.3.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 77/1


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2007

betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem „infrastructuur” van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 6440)

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/217/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 96/48/EG van de Raad van 23 juli 1996 betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem (1), en met name op artikel 6, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 2, onder c), en bijlage II van Richtlijn 96/48/EG wordt het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem onderverdeeld in structurele en functionele subsystemen, waaronder een subsysteem „infrastructuur”.

(2)

Bij Beschikking 2002/732/EG van de Commissie (2) is de eerste technische specificatie inzake interoperabiliteit (TSI) van het subsysteem „infrastructuur” van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem vastgesteld.

(3)

Deze eerste TSI moet worden herzien in het licht van de technische vooruitgang en de bij de tenuitvoerlegging daarvan opgedane ervaring.

(4)

De AEIF heeft als representatieve gemeenschappelijke instantie opdracht gekregen die eerste TSI opnieuw te bekijken en te herzien. Beschikking 2002/732/EG moet bijgevolg door deze beschikking worden vervangen.

(5)

Het ontwerp van de herziene TSI is onderzocht door het bij Richtlijn 96/48/EG ingestelde comité.

(6)

Deze TSI moet onder bepaalde voorwaarden gelden voor nieuwe of verbeterde en vernieuwde infrastructuur.

(7)

Deze TSI laat de bepalingen van eventuele andere relevante TSI's die op subsystemen „infrastructuur” van toepassing zijn onverlet.

(8)

De eerste TSI betreffende het subsysteem „infrastructuur” is in 2002 van kracht geworden. Wegens bestaande contractuele verplichtingen dienen nieuwe subsystemen „infrastructuur” of interoperabiliteitsonderdelen, of de vernieuwing en verbetering daarvan, op conformiteit te worden beoordeeld aan de hand van die eerste TSI. Voorts dient deze eerste TSI van toepassing te blijven op onderhoud en onderhoudsgerelateerde vervanging voor componenten van het subsysteem en interoperabiliteitsonderdelen die krachtens de eerste TSI zijn goedgekeurd. Bijgevolg moet Beschikking 2002/732/EG van kracht blijven voor het onderhoud van projecten die krachtens de bij die beschikking gevoegde TSI zijn goedgekeurd alsook voor projecten voor een nieuwe lijn en voor de vernieuwing of verbetering van een bestaande lijn die zich op de datum van kennisgeving van deze beschikking in een gevorderde ontwikkelingsfase bevinden of het onderwerp van een contract in uitvoering zijn. Om het verschil in toepassingsgebied tussen de eerste TSI met de als bijlage bij deze beschikking gevoegde nieuwe TSI te bepalen, moeten de lidstaten uiterlijk zes maanden na de datum waarop deze beschikking van toepassing wordt een lijst indienen van de subsystemen en interoperabiliteitsonderdelen waarop de eerste TSI van toepassing blijft.

(9)

Ten behoeve van deze TSI wordt het deel van een samenstel „ballastloos spoor” van het subsysteem „infrastructuur” omschreven als „nieuwe oplossing”. In de toekomst dient echter de mogelijkheid te worden overwogen het deel van een samenstel „ballastloos spoor” te omschrijven als „beproefde oplossing”.

(10)

De TSI vereist geen gebruik van specifieke technologieën of technische oplossingen behoudens waar dit strikt noodzakelijk is voor de interoperabiliteit van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem.

(11)

Deze TSI staat voor een beperkte periode toe dat interoperabiliteitsonderdelen zonder certificering in subsystemen worden verwerkt, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

(12)

In de huidige versie van deze TSI worden niet alle essentiële eisen behandeld. Overeenkomstig artikel 17 van Richtlijn 96/48/EG worden niet-behandelde technische aspecten aangemerkt als „open punten” in bijlage H bij deze TSI. Overeenkomstig artikel 16, lid 3, van Richtlijn 96/48/EG doen de lidstaten de Commissie en de overige lidstaten een lijst van hun technische voorschriften inzake „open punten” toekomen en stellen zij hen in kennis van de procedures voor de conformiteitsbeoordeling daarvan.

(13)

Met betrekking tot de in Hoofdstuk 7 van deze TSI beschreven specifieke gevallen moeten de lidstaten de Commissie en de overige lidstaten in kennis stellen van hun procedures voor de conformiteitsbeoordeling.

(14)

Het spoorverkeer vindt momenteel plaats op grond van bestaande nationale, bilaterale, multinationale of internationale overeenkomsten. Deze overeenkomsten mogen geen belemmering vormen om te komen tot interoperabiliteit. Daarom moeten deze overeenkomsten door de Commissie worden onderzocht zodat ze kan bepalen of de in deze beschikking opgenomen TSI hieraan dient te worden aangepast.

(15)

De TSI is gebaseerd op de kennis van deskundigen die beschikbaar was op het tijdstip waarop het ontwerp werd opgesteld. Om innovatie te blijven bevorderen en rekening te houden met verworven ervaring moet de bijgevoegde TSI op regelmatige tijdstippen worden herzien.

(16)

Deze TSI laat ruimte voor innovaties. Wanneer innovaties worden voorgesteld vermeldt de fabrikant of de aanbestedende dienst in hoeverre deze afwijken van het desbetreffende onderdeel van de TSI. Het Europese Spoorwegbureau stelt de definitieve versie van passende functionele en interfacespecificaties voor de innovatie vast en ontwikkelt evaluatiemethodes.

(17)

De bepalingen van deze beschikking zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 21 van Richtlijn 96/48/EG ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Een technische specificatie (TSI) betreffende het subsysteem „infrastructuur” van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem wordt hierbij door de Commissie aangenomen.

De TSI wordt aangenomen zoals aangegeven in de bijlage bij deze beschikking.

Artikel 2

Deze TSI is van toepassing is op alle nieuwe, verbeterde of vernieuwde infrastructuur van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem als omschreven in bijlage I bij Richtlijn 96/48/EG.

Artikel 3

1.   Wat betreft de aspecten aangeduid als „open punten” in bijlage H van de TSI, gebeurt de beoordeling van de interoperabiliteit overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Richtlijn 96/48/EG aan de hand van de geldende technische voorschriften in de lidstaat die toestemming geeft om het subsysteem als bedoeld in deze beschikking in gebruik te nemen.

2.   Elke lidstaat stelt de Commissie en de overige lidstaten binnen zes maanden na de kennisgeving van deze beschikking in kennis van:

a)

de lijst van de in lid 1 bedoelde geldende technische voorschriften;

b)

de met betrekking tot de toepassing van deze voorschriften te volgen procedure voor de beoordeling van de conformiteit en de keuringsprocedure;

c)

de instanties die belast zijn met de uitvoering van de procedure voor de beoordeling van de conformiteit en de keuringsprocedure.

Artikel 4

1.   Met betrekking tot de als „specifieke gevallen” aangemerkte aspecten in Hoofdstuk 7 van de TSI gelden de procedures voor de conformiteitsbeoordeling die van toepassing zijn in de lidstaten.

2.   Elke lidstaat stelt de Commissie en de overige lidstaten binnen zes maanden na de kennisgeving van deze beschikking in kennis van:

a)

de met betrekking tot de toepassing van deze voorschriften te volgen procedure voor de beoordeling van de conformiteit en de keuringsprocedure;

b)

de instanties die belast zijn met de uitvoering van de procedure voor de beoordeling van de conformiteit en de keuringsprocedure.

Artikel 5

De TSI voorziet in een overgangsperiode waarin de conformiteitsbeoordeling en de certificering van interoperabiliteitsonderdelen als onderdeel van het subsysteem kunnen worden uitgevoerd. Tijdens die periode delen de lidstaten de Commissie mee welke interoperabiliteitsonderdelen op deze wijze zijn beoordeeld, zodat nauwlettend toezicht kan worden gehouden op de markt voor interoperabiliteitsonderdelen en stappen kunnen worden ondernomen om dit toezicht te vergemakkelijken.

Artikel 6

Beschikking 2002/732/EG wordt ingetrokken. De bepalingen daarvan blijven echter van toepassing op het onderhoud van projecten die krachtens de bij die beschikking gevoegde TSI zijn goedgekeurd alsook op projecten voor een nieuwe lijn en de vernieuwing of verbetering van een bestaande lijn die zich op de datum van kennisgeving van deze beschikking in een gevorderde ontwikkelingsfase bevinden of het voorwerp uitmaken van een contract in uitvoering.

Een lijst van de subsystemen en interoperabiliteitsonderdelen waarop de bepalingen van Beschikking 2002/732/EG van toepassing blijven, wordt uiterlijk zes maanden nadat deze beschikking van kracht wordt bij de Commissie ingediend.

Artikel 7

De lidstaten stellen de Commissie binnen zes maanden na de inwerkingtreding van bijgevoegde TSI in kennis van bestaande overeenkomsten wanneer het gaat om:

a)

permanente of tijdelijke nationale, bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen lidstaten en spoorwegondernemingen of infrastructuurbeheerders die noodzakelijk zijn wegens het zeer specifieke of lokale karakter van de voorgenomen treindienst;

b)

bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders of lidstaten die een aanzienlijke mate van lokale of regionale interoperabiliteit beogen;

c)

internationale overeenkomsten tussen een of meer lidstaten en tenminste één derde land, of tussen spoorwegondernemingen of infrastructuurbeheerders en ten minste één spoorwegonderneming of één infrastructuurbeheerder van een derde land die een aanzienlijke mate van lokale of regionale interoperabiliteit beogen.

Artikel 8

Deze beschikking is van toepassing met ingang van 1 juli 2008.

Artikel 9

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 20 december 2007.

Voor de Commissie

Jacques BARROT

Vice-voorzitter


(1)  PB L 235 van 17.9.1996, blz. 6. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/32/EG (PB L 141 van 2.6.2007, blz. 63).

(2)  PB L 245 van 12.9.2002, blz. 143.


BIJLAGE

RICHTLIJN 96/48/EG BETREFFENDE DE INTEROPERABILITEIT VAN HET TRANS-EUROPESE HOGESNELHEIDSSPOORWEGSYSTEEM

TECHNISCHE SPECIFICATIE INZAKE INTEROPERABILITEIT

Subsysteem „Infrastructuur”

1.

INLEIDING

1.1.

Technisch toepassingsgebied

1.2.

Geografisch toepassingsgebied

1.3.

Inhoud

2.

DEFINITIE VAN HET SUBSYSTEEM „INFRASTRUCTUUR”/TOEPASSINGSGEBIED

2.1.

Definitie van het toepassingsgebied „Infrastructuur”

2.2.

Functies en aspecten van het domein binnen het toepassingsgebied van deze TSI

2.2.1.

Treingeleiding

2.2.2.

Treinondersteuning

2.2.3.

Ongehinderde en veilige doorgang

2.2.4.

In- en uitstappen op stations

2.2.5.

Veiligheid

2.2.6.

Milieubescherming

2.2.7.

Vaste installaties voor het onderhoud van rollend materieel

3.

ESSENTIËLE EISEN

3.1.

Algemeen

3.2.

Essentiële eisen ten aanzien van het infrastructuurdomein

3.2.1.

Algemene eisen

3.2.2.

Specifiek aan het infrastructuurdomein te stellen eisen

3.3.

Het voldoen aan de essentiële eisen met de specificaties van het Infrastructuurdomein.

3.4.

Elementen van het infrastructuurdomein overeenkomende met de essentiële eisen

4.

BESCHRIJVING VAN HET INFRASTRUCTUURDOMEIN

4.1.

Inleiding

4.2.

Functionele en technische specificaties van het domein

4.2.1.

Algemene bepalingen

4.2.2.

Nominales spoorwijdte

4.2.3.

Minimumprofiel van de infrastructuur

4.2.4.

 

4.2.5.

Stijgende en dalende maximumhellingen

4.2.6.

Minimumboogstraal

4.2.7.

Spoorverkanting

4.2.8.

Verkantingstekort

4.2.8.1.

Verkantingstekort van hoofdspoor en het doorgaande spoor bij wissels en kruisingen

4.2.8.2.

Abrupte verandering van verkantingstekort in afbuigende sporen van wissels

4.2.9.

Equivalente coniciteit

4.2.9.1.

Definitie

4.2.9.2.

Ontwerpwaarden

4.2.9.3.

Praktijkwaarden

4.2.10.

Kwaliteit van spoorgeometrie en beperkingen ten opzichte van afzonderijke afwijkingen

4.2.10.1.

Inleiding

4.2.10.2.

Definities

4.2.10.3.

Veiligheidsactie-, interventie- en alarmgrenzen

4.2.10.4.

Veiligheidsactiegrens

4.2.11.

Spoorstaafneiging

4.2.12.

Wissels en kruisingen

4.2.12.1.

Middelen ter detectie en vergrendeling

4.2.12.2.

Beweegbare puntstukken

4.2.12.3.

Geometrische eigenschappen

4.2.13.

Mechanische weerstand van het spoor

4.2.13.1.

Lijnen behorende tot categorie I

4.2.13.2.

Lijnen van categorie II en III

4.2.14.

Treinbelastingen op kunstwerken

4.2.14.1.

Verticale belastingen

4.2.14.2.

Dynamische analyse

4.2.14.3.

Middelpuntvliedende krachten

4.2.14.4.

Vetergangkrachten

4.2.14.5.

Belasting in langsrichting wegens optrekken en remmen

4.2.14.6.

Langskrachten ontstaan door de wisselwerking tussen kunstwerken en het spoor

4.2.14.7.

De aërodynamische effecten van passerende treinen op kunstwerken langs het spoor

4.2.14.8.

Toepassing van de eisen van EN 1991-2:2003

4.2.15.

Algemene spoorbuigstijfheid

4.2.16.

Maximale drukvariaties in tunnels

4.2.16.1.

Algemene eisen

4.2.16.2.

Zuigereffect in ondergrondse stations

4.2.17.

Zijwindeffecten

4.2.18.

Elektrische karakteristieken

4.2.19.

Geluid en trillingen

4.2.20.

Perrons

4.2.20.1.

Toegankelijkheid van perrons

4.2.20.2.

Nuttige perronlengte

4.2.20.3.

Nuttige perronbreedte

4.2.20.4.

Perronhoogte

4.2.20.5.

Afstand van het hart van het spoor

4.2.20.6.

Sporenplan langs de perrons

4.2.20.7.

Beveiliging tegen elektrische schokken op perrons

4.2.20.8.

Karakteristieken ten aanzien van de toegankelijkheid voor lichamelijk gehandicapten

4.2.21.

Brandveiligheid en veiligheid in spoorwegtunnels

4.2.22.

Toegang tot spoorinstallaties voor onbevoegden

4.2.23.

Ruimte naast het spoor voor ontruiming buiten stations.

4.2.23.1.

Vluchtpaden naast het spoor

4.2.23.2.

Vluchtpaden in tunnels

4.2.24.

Afstandmarkeringen

4.2.25.

Opstel- en ander spoor voor zeer lage snelheden

4.2.25.1.

Lengte

4.2.25.2.

Helling

4.2.25.3.

Boogstraal

4.2.26.

Vaste installaties voor het onderhoud van treinen

4.2.26.1.

Toiletledigingsinstallaties

4.2.26.2.

Wasstraten

4.2.26.3.

Drinkwaterinstallaties

4.2.26.4.

Zandvoorziening

4.2.26.5.

Brandstofvoorziening

4.2.27.

Opvliegend ballast

4.3.

Functionele en technische specificaties van raakvlakken

4.3.1.

Raakvlakken met het subsysteem „Rollend materieel”

4.3.2.

 

4.3.3.

Raakvlakken met de TSI „Besturing en seingeving”

4.3.4.

Raakvlakken met het subsysteem „Exploitatie”

4.3.5.

Raakvlakken met de TSI „Veiligheid in spoorwegtunnels”

4.4.

Bedrijfsvoorschriften

4.4.1.

Uitvoering van werken

4.4.2.

Meldingen ten behoeve van spoorwegondernemingen

4.4.3.

Bescherming van personeel tegen aërodynamische effecten

4.5.

Onderhoudsvoorschriften

4.5.1.

Onderhoudsplan

4.5.2.

Onderhoudsvoorschriften

4.6.

Vakbekwaamheid

4.7.

Gezondheid en veiligheid

4.8.

Infrastructuurregister

5.

INTEROPERABILITEITSONDERDELEN

5.1.

Definitie

5.1.1.

Innovatieve oplossingen

5.1.2.

Nieuwe oplossingen voor de bovenbouw

5.2.

Lijst van interoperabiliteitsonderdelen

5.3.

Prestaties en specificaties van onderdelen

5.3.1.

Spoorstaaf

5.3.1.1.

Spoorstaafkopprofiel

5.3.1.2.

Ontwerplineaire massa

5.3.1.3.

Staalsoort

5.3.2.

Spoorstaafbevestigingsmateriaal

5.3.3.

Dwarsliggers en spoorstaafondersteuningen

5.3.4.

Wissels en kruisingen

5.3.5.

Watervulaansluitingen

6.

BEOORDELING VAN DE OVEREENSTEMMING EN/OF GESCHIKTHEID VOOR GEBRUIK VAN DE ONDERDELEN EN CONTROLE VAN HET SUBSYSTEEM OF DE SUBSYSTEMEN

6.1.

Interoperabiliteitsonderdelen

6.1.1.

Keuringsprocedures ter beoordeling van conformiteit en geschiktheid voor gebruik

6.1.1.1.

Coherentie met de vereisten van het subsysteem

6.1.1.2.

Compatibiliteit met andere interoperabiliteitsonderdelen en onderdelen van het subsysteem waarmee het raakvlakken zal hebben

6.1.1.3.

Naleving van specifieke technische eisen

6.1.2.

De definitie van „Bestaande”, „nieuwe” en „innovatieve” interoperabiliteitsonderdelen

6.1.3.

Procedures voor bestaande en nieuwe interoperabiliteitsonderdelen

6.1.4.

Procedures voor innovatieve interoperabiliteitsonderdelen

6.1.5.

Aanwending van modulen

6.1.6.

Keuringsmethoden voor interoperabiliteitsonderdelen

6.1.6.1.

Interoperabiliteitsonderdelen onderworpen aan andere communautaire richtlijnen

6.1.6.2.

Keuring van spoorstaafbevestigingsystemen

6.1.6.3.

Proefondervindelijke typekeuring (geschiktheid voor het gebruik)

6.2.

Subsysteem „Infrastructuur”

6.2.1.

Algemene bepalingen

6.2.2.

Gereserveerd

6.2.3.

Innovatieve oplossingen

6.2.4.

Aanwending van modulen

6.2.4.1.

Toepassing van moduul SH2

6.2.4.2.

Toepassing van Moduul SG

6.2.5.

Technische oplossingen waarvoor in de ontwerpfase een vermoeden van conformiteit bestaat

6.2.5.1.

Keuring van de mechanische weerstand van het spoor

6.2.5.2.

Keuring van equivalente coniciteit

6.2.6.

Bijzondere vereisten voor conformiteitskeuring

6.2.6.1.

Keuring van het minimumprofiel van de infrastructuur

6.2.6.2.

Keuring van de gemiddelde minimumspoorwijdte

6.2.6.3.

Keuring van spoorbuigstijfheid

6.2.6.4.

Keuring van spoorstaafneiging

6.2.6.5.

Keuring van de maximale drukvariaties in tunnels

6.2.6.6.

Keuring van Geluid en trillingen

6.3.

Conformiteitskeuring wanneer snelheid een migratiecriterium is

6.4.

Keuring van het onderhoudsplan

6.5.

Keuring van het subsysteem „Onderhoud”

6.6.

Interoperabiliteitsonderdelen zonder EG-keuringsverklaring

6.6.1.

Algemeen

6.6.2.

Overgangsperiode

6.6.3.

De certificering van subsystemen met interoperabiliteitsonderdelen zonder keuringsverklaring tijdens de overgangsperiode

6.6.3.1.

Voorwaarden

6.6.3.2.

Kennisgeving

6.6.3.3.

Overgangsregeling

6.6.4.

Controle

7.

IMPLEMENTATIE VAN DE TSI „INFRASTRUCTUUR”

7.1.

De toepasselijkheid van deze TSI op later in gebruik te stellen hogesnelheidslijnen

7.2.

De toepasselijkheid van deze TSI op reeds in gebruik genomen hogesnelheidslijnen

7.2.1.

Classificatie van werken

7.2.2.

Parameters en specificaties voor civieltechnische werken

7.2.3.

Parameters en specificaties voor spoorwegaanleg

7.2.4.

Parameters en karakteristieken voor diverse faciliteiten voor materieel en onderhoud

7.2.5.

Baanvaksnelheid als een criterium voor opwaardering

7.3.

Specifieke gevallen

7.3.1.

Bijzonderheden van het Duitse spoorwegnet

7.3.2.

Bijzonderheden van het Oostenrijkse spoorwegnet

7.3.3.

Bijzonderheden van het Deense spoorwegnet

7.3.4.

Bijzonderheden van het Spaanse spoorwegnet

7.3.5.

4.4.5 Bijzonderheden van het Finse spoorwegnet

7.3.6.

Bijzonderheden van het Britse spoorwegnet

7.3.7.

Bijzonderheden van het Griekse spoorwegnet

7.3.8.

Bijzondere eigenschappen van de spoorwegen in Ierland en Noord-Ierland

7.3.9.

Bijzonderheden van het Italiaanse spoorwegnet

7.3.10.

Bijzonderheden van het Nederlandse spoorwegnet

7.3.11.

Bijzonderheden van het Portugese spoorwegnet

7.3.12.

Bijzonderheden van het Zweedse spoorwegnet

7.3.13.

Bijzonderheden van het Poolse spoorwegnet

7.4.

Herziening van TSI's

7.5.

Overeenkomsten

7.5.1.

Bestaande overeenkomsten

7.5.2.

Toekomstige overeenkomsten of wijziging van bestaande overeenkomsten.

BIJLAGE A —

Interoperabiliteitsonderdelen van het subsysteem „infrastructuur”

A.1.

Onderwerp

A.2.

Te beoordelen eigenschappen voor „bestaande” interoperabiliteitsonderdelen.

A.3.

Te beoordelen eigenschappen voor „nieuwe” Interoperabiliteitsonderdelen

BIJLAGE B1 —

Beoordeling van het subsysteem „infrastructuur”

B1.1.

Onderwerp

B1.2.

Eigenschappen en modules

BIJLAGE B2 —

Beoordeling van het subsysteem „onderhoud”

B2.1.

Onderwerp

B2.2.

Karakteristieken

BIJLAGE C —

Keuringsprocedures

BIJLAGE D —

In het infrastructuurregister op te nemen bescheiden betreffende het infrastructuurdomein

BIJLAGE E —

Schema wissels en kruisingen

BIJLAGE F —

Railprofiel 60 E2

BIJLAGE G —

(gereserveerd)

BIJLAGE H —

Lijst van ter discussie staande punten

BIJLAGE I —

Definitie van gebruikte termen

1.   INLEIDING

1.1.   Technisch toepassingsgebied

Deze TSI betreft het subsysteem „Infrastructuur” en een deel van het subsysteem „Onderhoud” van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem. Beide zijn opgenomen in de lijst van bijlage II (1) van Richtlijn 96/48/EG als gewijzigd bij Richtlijn 2004/50/EG.

Volgens bijlage I van de richtlijn zijn hogesnelheidslijnen:

speciaal aangelegde hogesnelheidslijnen uitgerust voor snelheden die gewoonlijk ten minste 250 km/u bedragen;

lijnen speciaal aangepast voor snelheden van ongeveer 200 km per uur;

lijnen die speciaal zijn aangepast voor hoge snelheden en die een specifiek karakter hebben omdat de snelheid per geval moet worden afgestemd op topografische belemmeringen, het reliëf of de stedelijke bebouwing.

In deze TSI zijn deze lijnen ingedeeld in categorie I, II en III.

1.2.   Geografisch toepassingsgebied

Het geografische toepassingsgebied van deze TSI is het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem als bepaald in bijlage I van Richtlijn 96/48/EG als gewijzigd bij Richtlijn 2004/50/EG.

1.3.   Inhoud

Overeenkomstig artikel 5, lid 3, van Richtlijn 96/48/EG gewijzigd bij Richtlijn 2004/50/EG bepaalt deze TSI:

a)

het toepassingsgebied (hoofdstuk 2);

b)

de essentiële eisen ten aanzien van het betrokken subsysteem (hoofdstuk 3) en de interfaces met andere subsystemen (hoofdstuk 4);

c)

de functionele en technische specificaties waaraan het subsysteem en zijn interfaces met andere subsystemen moeten voldoen (hoofdstuk 4);

d)

de interoperabiliteitsonderdelen en interfaces waarvoor Europese specificaties moeten worden vastgesteld, waaronder de Europese normen die noodzakelijk zijn om de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem tot stand te brengen (hoofdstuk 5);

e)

per beoogd geval de procedures die moeten worden gehanteerd voor de beoordeling van hetzij de conformiteit, hetzij de geschiktheid voor het gebruik van interoperabiliteitsonderdelen, hetzij de EG-keuring van de subsystemen (hoofdstuk 6);

f)

de uitvoeringsstrategie voor de TSI's (hoofdstuk 7);

g)

voor het betrokken personeel de kwalificaties en gezondheids- en veiligheidsvoorschriften op het werk voor de exploitatie en het onderhoud van het subsysteem in kwestie en voor de toepassing van de TSI's (hoofdstuk 4).

Daarnaast kan overeenkomstig Artikel 6, lid 3, van de richtlijn binnen elke TSI rekening worden gehouden met specifieke gevallen; deze zijn vermeld in hoofdstuk 7.

Deze TSI bepaalt tenslotte in hoofdstuk 4 de regels voor exploitatie en onderhoud die specifiek gelden voor het toepassingsgebied vermeld in de paragrafen 1.1 en 1.2 hierboven.

2.   DEFINITIE VAN HET SUBSYSTEEM „INFRASTRUCTUUR”/TOEPASSINGSGEBIED

2.1.   Definitie van het toepassingsgebied „Infrastructuur”

Deze TSI is van toepassing op de infrastructuur. Hieronder vallen:

onder- en bovenbouw

een gedeelte van het subsysteem „Onderhoud” voor zover dit betrekking heeft op het subsysteem „Infrastructuur”.

de vaste installaties van het subsysteem „Onderhoud rollend materieel” voor onderhoud (d.w.z. wasstraten, zand- en watervoorziening; brandstofvoorziening en aansluitingen voor vaste toiletafvoersystemen).

Het gedeelte „Onder- en bovenbouw” van het subsysteem „Infrastructuur” van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem omvat, binnen het toepassingsgebied bepaald in hoofdstuk 1, spoor, wissels en kruisingen. Deze zijn vastgelegd in het infrastructuurregister voor het baanvak van de betreffende lijn.

Het gedeelte „Onder- en bovenbouw” van het subsysteem „Infrastructuur” omvat tevens:

voorzieningen die het spoor ondersteunen of beschermen.

structuren langs het spoor en civieltechnische werken die van invloed zouden kunnen zijn op de interoperabiliteit van de spoorweg.

reizigersperrons en andere stationsinfrastructuur die van invloed zouden kunnen zijn op de interoperabiliteit van de spoorwegvoorzieningen.

voorzieningen die binnen het subsysteem nodig zijn om het milieu te beschermen.

voorzieningen ter beveiliging van treinreizigers bij gestoord bedrijf.

2.2.   Functies en aspecten van het domein binnen het toepassingsgebied van deze TSI

De aspecten van het subsysteem „Infrastructuur” die betrekking hebben op het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem alsmede de aanvaarde principes worden in het onderstaande nader beschreven voor wat betreft:

2.2.1.   Treingeleiding

Hoofdspoor

Het hoofdspoor biedt de voertuigen mechanische geleiding en bezit zodanige eigenschappen dat interoperabel rollend materieel veilig en met de voorgeschreven prestaties aan het spoorwegverkeer kan deelnemen.

De afstand tussen twee sporen alsmede de vormgeving van de wiel- en spoorcontactvlakken worden nauwkeurig bepaald teneinde de compatibiliteit van de infrastructuren met het subsysteem „Rollend materieel” te waarborgen.

Wissels en kruisingen

Wissels en kruisingen moeten voldoen aan de specificaties voor hoofdspoor en de functionele ontwerpmaten om technisch compatibel te zijn met de TSI voor hogesnelheidsmaterieel.

Opstelspoor

Opstelspoor behoeft niet in alle opzichten te voldoen aan de karakteristieken van het hoofdspoor; wel moet het voldoen aan enkele specifieke eisen (hoofdstuk 4) om technisch compatibel te zijn met de TSI voor Hogesnelheidsmaterieel.

2.2.2.   Treinondersteuning

Hoofdspoor, wissels en kruisingen

De krachten die de voertuigen op het spoor uitoefenen en die zowel de ontsporingsgevoeligheid als de weerstand van het spoor tegen deze krachten bepalen, komen uitsluitend voort uit het contact tussen wielen en spoorstaven en de optredende remkrachten waar deze direct op de spoorstaaf worden aangelegd.

Deze krachten omvatten verticale krachten, dwarskrachten en langskrachten.

Voor elk van deze drie krachten worden een of meer criteria karakteristiek voor de mechanische wisselwerking tussen het voertuig en de baan bepaald die door het voertuig niet overschreden mogen worden alsook de minimale belastingen die de spoorbaan moet kunnen opnemen. Overeenkomstig artikel 5, lid 4, van Richtlijn 96/48/EG vormen deze criteria geen beletsel voor hogere grenswaarden die nodig zouden kunnen zijn voor het inzetten van andere treinen. Deze veiligheidscriteria zijn karakteristiek voor de wisselwerking voertuig/spoorstaaf en vormen de raakvlakken met het subsysteem „Rollend materieel”.

Spoordragende structuren

De dynamische mechanische belastingen op kunstwerken behorende tot de railinfrastructuur worden bepaald door de frequentie waarmee deze belastingen — de asbelastingfrequenties — worden uitgeoefend en zijn derhalve een raakvlak met het subsysteem „Rollend materieel”.

2.2.3.   Ongehinderde en veilige doorgang

Profiel van vrije ruimte en minimumspoorafstand

Het profiel van vrije ruimte en de minimumspoorafstand bepalen de afstand tussen de trein, de pantograaf en de constructies in de nabijheid van de spoorbaan alsmede de afstand tussen de voertuigen waar deze elkaar passeren. Buiten de gelegenheid de nodige voorwaarden te scheppen om conflicten tussen deze profielen te voorkomen, bieden deze raakvlakken de gelegenheid de aerodynamische dwarskrachten op de voertuigen en de door de voertuigen veroorzaakte aerodynamische krachten op de vaste installaties te bepalen.

Kunstwerken en constructies nabij de spoorbaan

Kunstwerken en constructies nabij de spoorbaan moeten voldoen aan het profiel van vrije ruimte.

De aerodynamische krachten die op bepaalde constructies langs de spoorbaan worden uitgeoefend alsmede de drukwisselingen in tunnels zijn afhankelijk van de aerodynamische karakteristieken van hogesnelheidstreinstellen en hebben derhalve raakvlakken met het subsysteem „Rollend materieel”.

De luchtdrukvariaties waaraan reizigers tijdens het passeren van een tunnel blootgesteld kunnen worden zijn voornamelijk een functie van de rijsnelheid, breedte, lengte en aerodynamische vorm van de treinstellen alsmede van de dwarsdoorsnede en de lengte van de tunnel. Deze veranderingen moeten worden beperkt tot een waarde die de gezondheid van de reizigers niet in gevaar kan brengen en behoren derhalve tot de raakvlakken met het subsysteem „Rollend materieel”.

2.2.4.   In- en uitstappen op stations

Reizigersperrons

Het Subsysteem „Infrastructuur” houdt tevens de voorzieningen in die de reiziger in staat stellen, de treinen te betreden en te verlaten, d.w.z. de perrons en perronvoorzieningen. De interoperabiliteit van het subsysteem heeft voornamelijk betrekking op de hoogte en de lengte van de perrons alsook de luchtdrukveranderingen bij het passeren van ondergrondse stations. Deze elementen hebben een raakvlak met het subsysteem „Rollend materieel”.

Lichamelijk gehandicapten

De mogelijkheid van lichamelijk gehandicapten, gebruik te kunnen maken van het vervoer per spoor wordt bepaald door de toegankelijkheid van de voor reizigers bestemde gedeelten van de infrastructuur (en meer in het bijzonder de toegang tot de treinen vanaf het perron) alsmede de faciliteiten voor evacuatie in noodgevallen.

2.2.5.   Veiligheid

De beveiliging van de spoorbaan, de voertuigen alsmede zijwindbeveiligingen hebben raakvlakken met de subsystemen „Rollend materieel”, „Besturing en seingeving” en „Exploitatie”.

Het toepassingsgebied omvat tevens voorzieningen benodigd tot het waarborgen van het toezicht op en het onderhoud van de installaties binnen het kader van de essentiële eisen.

Veiligheidsvoorzieningen op stations en voor spoor dat toegankelijk is voor reizigers vallen binnen het kader van het subsysteem „Infrastructuur”.

2.2.6.   Milieubescherming

Milieubeschermingsmaatregelen vallen binnen het kader van het subsysteem „Infrastructuur”.

2.2.7.   Vaste installaties voor het onderhoud van rollend materieel

Het onderhoud van vaste installaties voor het onderhoud van rollend materieel (wasstraten, zand-, water- en brandstofvoorziening alsmede aansluitingen voor vaste toiletafvoersystemen) behoren eveneens tot het toepassingsgebied.

3.   ESSENTIËLE EISEN

3.1.   Algemeen

Waar in het kader van deze TSI wordt voldaan aan de specificaties als omschreven:

in hoofdstuk 4 ten aanzien van subsystemen,

in hoofdstuk 5 voor de interoperabiliteitsonderdelen,

blijkens een gunstig resultaat van de beoordeling van:

conformiteit en/of geschiktheid voor gebruik van de interoperabiliteitsonderdelen,

keuring van de subsystemen als beschreven in hoofdstuk 6,

is voldaan aan de relevante essentiële eisen als bedoeld in artikel 3.2 en 3.3 van deze TSI.

Indien niettemin een deel van de essentiële eisen wegens de onderstaande redenen in nationale voorschriften is opgenomen wegens:

in de TSI genoemde nog ter discussie staande dan wel gereserveerde punten,

afwijkingen krachtens artikel 7 van Richtlijn 96/48/EG als gewijzigd bij Richtlijn 2004/50/EG,

het feit dat het specifieke gevallen zijn als omschreven in artikel 7.3 van deze TSI,

moet de conformiteitsbeoordeling worden uitgevoerd aan de hand van de procedures van en onder de verantwoordelijkheid van de betrokken lidstaat.

Overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Richtlijn 96/48/EG als gewijzigd bij Richtlijn 2004/50/EG moeten het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem, de subsystemen en de interoperabiliteitsonderdelen voldoen aan de essentiële eisen die globaal in bijlage III van de richtlijn zijn beschreven.

3.2.   Essentiële eisen ten aanzien van het infrastructuurdomein

Volgens Richtlijn 96/48/EG als gewijzigd bij Richtlijn 2004/50/EG mogen de essentiële eisen van algemene strekking van toepassing zijn op het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem als zodanig dan wel bijzondere aspecten betreffen en tevens van toepassing zijn op elk subsysteem en de samenstellende delen daarvan.

De in bijlage III van de richtlijn bepaalde essentiële eisen zijn opgesomd in paragraaf 3.2.1 en 3.2.2 hieronder:

3.2.1.   Algemene eisen

De essentiële eisen worden gegeven in bijlage III van Richtlijn 96/48/EG als gewijzigd bij Richtlijn 2004/50/EG. De algemene eisen van toepassing op deze TSI worden hieronder herhaald:

„1.1.   Veiligheid

1.1.1.

Het ontwerp, de bouw of de fabricage, het onderhoud van en het toezicht op voor de veiligheid kritieke inrichtingen en meer bepaald de bij het treinverkeer betrokken onderdelen moeten de veiligheid waarborgen op het niveau dat beantwoordt aan de voor het net gestelde doelstellingen, ook in de nader omschreven situaties met beperkte werking.

1.1.2.

De parameters die van invloed zijn op het contact tussen wiel en spoorstaaf moeten voldoen aan de eisen inzake rijstabiliteit die noodzakelijk zijn om veilig verkeer bij de toegestane maximumsnelheid te waarborgen.

1.1.3.

De gebruikte onderdelen dienen tijdens hun levensduur bestand te zijn tegen alle normale of uitzonderlijke belastingen die zijn omschreven. De gevolgen van onverwachte storingen op de veiligheid moeten met behulp van geschikte middelen worden beperkt.

1.1.4.

De vaste installaties en het rollend materieel moeten zodanig zijn ontworpen en de gebruikte materialen moeten zodanig zijn gekozen dat bij brand het ontstaan, de verspreiding en de gevolgen van vuur en rook zoveel mogelijk worden beperkt.

1.1.5.

Inrichtingen die zijn bestemd om door de gebruikers te worden bediend, moeten zodanig zijn ontworpen dat de veiligheid van de gebruikers niet in gevaar wordt gebracht wanneer de inrichtingen worden gebruikt op een wijze die wel te voorzien is maar niet in overeenstemming is met de aangegeven methode.

1.2.   Bedrijfszekerheid en beschikbaarheid

Het toezicht op en het onderhoud van de vaste of mobiele elementen die bij het treinverkeer zijn betrokken, moeten zodanig worden georganiseerd, uitgevoerd en gekwantificeerd dat de werking daarvan in te voorziene omstandigheden in stand wordt gehouden.

1.3.   Gezondheid

1.3.1.

Materialen die bij het beoogde gebruik de gezondheid van de personen die daartoe toegang hebben, in gevaar kunnen brengen, mogen in de treinen en de spoorweginfrastructuren niet worden toegepast.

1.3.2.

Deze materialen moeten zodanig worden gekozen, aangewend en gebruikt dat de emissie van schadelijke en gevaarlijke rook of gassen, met name bij brand, wordt beperkt.

1.4.   Bescherming van het milieu

1.4.1.

Bij het ontwerpen van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem moeten de gevolgen voor het milieu van de aanleg en exploitatie van dat systeem worden beoordeeld en in aanmerking worden genomen overeenkomstig de geldende Gemeenschapsbepalingen.

1.4.2.

De in de treinen en de infrastructuren gebruikte materialen moeten de emissie van rook of voor het milieu gevaarlijke en schadelijke gassen, met name bij brand, voorkomen.

1.4.3.

Het rollend materieel en de energievoorzieningsystemen moeten zodanig zijn ontworpen en uitgevoerd dat zij uit elektromagnetisch oogpunt compatibel zijn met de installaties, voorzieningen en openbare of particuliere netten waarmee zij kunnen interfereren.

1.5.   Technische compatibiliteit

De technische eigenschappen van de infrastructuren en de vaste installaties moeten onderling en met die van de treinen die op het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem rijden compatibel zijn.

Wanneer het op bepaalde gedeelten van het net moeilijk is om deze technische eigenschappen in acht te nemen, mogen tijdelijke oplossingen, waardoor de compatibiliteit in de toekomst wordt gewaarborgd, ten uitvoer worden gelegd.”

3.2.2.   Specifiek aan het infrastructuurdomein te stellen eisen

De essentiële eisen worden gegeven in bijlage III van Richtlijn 96/48/EG als gewijzigd bij Richtlijn 2004/50/EG. De specifiek aan het infrastructuur, onderhouds-, milieu- en exploitatiedomein te stellen eisen van belang voor deze TSI worden hieronder herhaald:

„2.1.   Infrastructuur

2.1.1.

Veiligheid

Er moeten aangepaste maatregelen worden getroffen om de toegang tot of ongewenste binnendringing in de installaties van spoorlijnen voor hogesnelheidsverkeer te voorkomen.

Er moeten maatregelen worden getroffen om de gevaren voor personen te beperken, met name in stations waar hogesnelheidstreinen passeren.

Infrastructuren die voor het publiek toegankelijk zijn, moeten zodanig zijn ontworpen en uitgevoerd dat de gevaren voor de veiligheid van personen beperkt zijn (stabiliteit, brand, toegang, ontruiming, perron, enz.).

Er moeten passende maatregelen worden getroffen om rekening te houden met de bijzondere veiligheidsomstandigheden in tunnels met een aanzienlijke lengte.

2.5.   Onderhoud

2.5.1.

Gezondheid

De technische installaties en de methoden die in de onderhoudscentra worden toegepast, mogen geen gevaar voor de gezondheid van personen inhouden.

2.5.2.

Bescherming van het milieu

De technische installaties en de methoden die in de onderhoudscentra worden toegepast, mogen het toegestane niveau van schadelijke gevolgen voor het omgevingsmilieu niet overschrijden.

2.5.3.

Technische compatibiliteit

De onderhoudsinstallaties voor hogesnelheidstreinen moeten het mogelijk maken op alle treinen de veiligheids-, hygiëne- en comfortbehandelingen te verrichten waarvoor zij zijn ontworpen.

2.6.   Milieu

2.6.1.

Gezondheid

Bij de exploitatie van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem moet worden voldaan aan de voorgeschreven niveaus inzake geluidshinder.

2.6.2.

Bescherming van het milieu

De exploitatie van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem mag in de bodem geen trillingsniveau veroorzaken dat ontoelaatbaar is voor de activiteiten en het milieu in de nabijheid van de infrastructuur in normale onderhoudstoestand.

2.7.   Werking

2.7.1.

Veiligheid

Het op elkaar afstemmen van de exploitatievoorschriften van de netten en de kwalificatie van de bestuurders en het treinpersoneel moeten een veilige internationale exploitatie waarborgen.

De periodieke onderhoudsbeurten, de opleiding en de kwalificatie van het onderhoudspersoneel en het kwaliteitsborgingsysteem dat in de onderhoudscentra van de betrokken exploitanten is opgezet, moeten een hoog veiligheidsniveau waarborgen.

2.7.2.

Bedrijfszekerheid en beschikbaarheid

De periodieke onderhoudsbeurten, de opleiding en de kwalificatie van het onderhoudspersoneel en het kwaliteitsborgingsysteem dat door de betrokken exploitanten in de onderhoudscentra is opgezet, moeten een hoog niveau van betrouwbaarheid en beschikbaarheid van het systeem waarborgen.”

3.3.   Het voldoen aan de essentiële eisen met de specificaties van het Infrastructuurdomein.

3.3.1.   Veiligheid

Teneinde aan deze algemene eisen te voldoen moet de infrastructuur met inachtneming van de voor het spoorwegnet vastgestelde veiligheidsdoelstellingen zodanig worden uitgevoerd dat:

de treinstellen noch ontsporen noch onderling dan wel met andere voertuigen of vaste obstakels in botsing kunnen komen waarbij tevens onaanvaardbare risico's voortvloeiende uit de nabijheid van bovenleidingen uitgesloten moeten worden,

verticale krachten, dwarskrachten en langskrachten van statische en dynamische aard uitgeoefend door de treinstellen de infrastructuur geen schade berokkenen in de omgeving van de gespecificeerde sporen dan wel de gespecificeerde prestaties nadelig beïnvloeden;

controle en onderhoud van de installaties nodig voor het in stand houden van voor veiligheid kritieke onderdelen gewaarborgd zijn,

er geen materialen worden verwerkt of toegepast die bij brand schadelijke rook ontwikkelen; deze eis betreft uitsluitend infrastructuren in afgesloten ruimten (tunnels, overwelfde uitgravingen en ondergrondse stations).

met uitzondering van perrons waartoe reizigers vrijelijk toegang hebben de toegang tot de installaties onder normale omstandigheden uitsluitend mogelijk is voor bevoegd personeel,

het risico van binnendringen van ongewenste personen of voertuigen op het spoorwegterrein doeltreffend wordt tegengegaan;

de zones toegankelijk voor reizigers tijdens de normale exploitatie van de spoorlijn zich op een zodanige afstand van door hogesnelheidstreinen bereden sporen bevinden dan wel daarvan gescheiden zijn dat de veiligheid van de reizigers gewaarborgd is en dat deze zones, in het bijzondere geval van ondergrondse stations, voorts voorzien zijn van voor reizigers toegankelijke nooduitgangen;

er geschikte toe- en uitgangen van publieksruimten zijn voor gehandicapte reizigers;

passagiers buiten gevarenzones worden gehouden wanneer een hogesnelheidstrein elders dan op een stationsemplacement tot stilstand wordt gebracht;

in tunnels van aanzienlijke lengte de nodige voorzieningen aanwezig zijn om brandgevaar te beperken dan wel te beheersen en de evacuatie van de reizigers te vergemakkelijken.

waarborgen dat de juiste kwaliteit zand gebruikt kan worden.

Volledig rekening wordt gehouden met de mogelijke gevolgen van het falen van de hieronder vermelde veiligheidsgerelateerde elementen.

3.3.2.   Bedrijfszekerheid en beschikbaarheid

Om aan deze eis te voldoen moeten kritieke raakvlakken die voor de veiligheid van belang zijn en waarvan de karakteristieken in de loop der tijd kunnen veranderen worden opgenomen in controle- en onderhoudsschema's om het gebruik onder normale conditie te waarborgen.

3.3.3.   Gezondheid

Deze algemene eisen houden verband met de brandbeveiliging van de verschillende elementen van het Infrastructuurdomein. Gezien de geringe brandbaarheid van de in de infrastructuur gebruikte materialen (het spoor en de civieltechnische kunstwerken) is de eis uitsluitend van toepassing op ondergrondse stations voor normaal reizigersverkeer. Afgezien van het voor deze specifieke installaties geldende bestaan er dan ook geen eisen ten aanzien van de raakvlakken met spoor- en civieltechnische kunstwerken.

De communautaire richtlijnen betreffende gezondheid zijn van toepassing op kunstwerken ongeacht of deze al dan niet verband houden met interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem.

Afgezien van deze eisen van algemene strekking moeten luchtdrukveranderingen worden beperkt waaraan reizigers en spoorwegpersoneel tijdens het passeren van tunnels, overkluisde uitgravingen en ondergrondse stations kunnen worden blootgesteld alsmede de luchtsnelheden waaraan de reizigers in ondergrondse stations kunnen worden blootgesteld. Het gevaar van elektrische schokken voor reizigers op de perrons en in de ondergrondse stations moet worden uitgesloten.

Er moeten derhalve maatregelen worden getroffen, hetzij door een deskundige keuze van de doorsnede van tunnels, overkluisde uitgravingen e.d., hetzij door middel van andere voorzieningen, om aan het gezondheidscriterium te kunnen voldoen e.e.a. gebaseerd op een gemeten maximale drukvariatie in de tunnel tijdens het passeren van een trein.

In ondergrondse stations moeten hetzij bouwkundige dan wel andere maatregelen de uit aangrenzende tunnels afkomstige drukvariaties verminderen en de luchtsnelheden voor de reizigers tot aanvaardbare waarden beperken.

In de voor reizigers toegankelijke ruimten moeten maatregelen worden getroffen om de onaanvaardbare risico's van elektrische schok uit te sluiten.

Voor wat betreft de vaste installaties van het subsysteem „Onderhoud” mag worden beschouwd dat aan de essentiële eisen is voldaan wanneer conformiteit met de nationale regelgeving is aangetoond.

3.3.4.   Bescherming van het milieu

De gevolgen voor het milieu van projecten betreffende het ontwerp van hogesnelheidslijnen dan wel het aanpassen van lijnen voor gebruik met hogesnelheidstreinen moeten rekening houden met de karakteristieken van treinen die voldoen aan de eisen van de TSI voor hogesnelheidsmaterieel

Voor wat betreft de vaste installaties van het subsysteem „Onderhoud” mag worden beschouwd dat aan de essentiële eisen is voldaan wanneer conformiteit met de nationale regelgeving is aangetoond.

3.3.5.   Technische compatibiliteit

Om aan deze eis te kunnen voldoen, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

de profielen van vrije ruimte, de hart-op-hartafstanden van aangrenzende sporen, de spoorwijdte, de maximale hellingen alsmede de lengte en de hoogte van de reizigersperrons van de lijnen van het Europese interoperabele spoorwegnet moeten zodanig worden vastgesteld dat de compatibiliteit van de lijnen onderling en de interoperabiliteit van de voertuigen gewaarborgd is;

eventueel benodigde apparatuur voor andere treinen op de lijnen van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem mag geen beletsel vormen voor het inzetten van interoperabele treinstellen;

de elektrische karakteristieken van de bovenbouw van het spoor moeten compatibel zijn met de gebruikte elektrificatiesystemen en de besturings- en seingevingsinstallaties.

De karakteristieken van de vaste installaties voor het onderhoud van treinen moeten verenigbaar zijn met de TSI voor hogesnelheidsmaterieel

3.4.   Elementen van het infrastructuurdomein overeenkomende met de essentiële eisen

De essentiële eisen waaraan wordt voldaan met de specificaties gegeven in hoofdstuk 4 en 5 zijn in de onderstaande tabel aangekruist.

Element

Paragraaf

Veiligheid

(1.1, 2.1.1, 2.7.1) (1)

Bedrijfszekerheid en beschikbaarheid

(1.2, 2.7.2) (1)

Gezondheid

(1.3, 2.5.1) (1)

Bescherming van het milieu

(1.4, 5.2, 2.6.1, 2.6.2) (1)

Technische compatibiliteit

(1.5, 2.5.3) (1)

Nominale spoorwijdte

4.2.2

 

 

 

 

X

Minimumprofiel van infrastructuur

4.2.3

X

 

 

 

X

Minimumspoorafstand

4.2.4

 

 

 

 

X

Stijgende en dalende maximumhellingen

4.2.5

 

 

 

 

X

Minimumboogstraal

4.2.6

X

 

 

 

X

Spoorverkanting

4.2.7

X

X

 

 

 

Verkantingstekort

4.2.8

X

 

 

 

X

Equivalente coniciteit

4.2.9

X

 

 

 

X

Kwaliteit van spoorgeometrie en beperkingen ten opzichte van afzonderlijke afwijkingen

4.2.10

X

X

 

 

 

Spoorstaafneiging

4.2.11

X

 

 

 

X

Spoorstaafkopprofiel

5.3.1

X

 

 

 

X

Wissels en kruisingen

4.2.12 — 5.3.4

X

X

 

 

X

Mechanische weerstand van het spoor

4.2.13 —

X

 

 

 

 

Treinbelastingen op kunstwerken

4.2.14

X

 

 

 

 

Algemene spoorbuigstijfheid

4.2.15 — 5.3.2

 

 

 

 

X

Maximumdrukvariaties in tunnels

4.2.16

 

 

X

 

 

Zijwindeffecten

4.2.17

X

 

 

 

 

Elektrische karakteristieken

4.2.18

X

 

 

 

X

Geluid en trillingen

4.2.19

 

 

X

X

 

Perrons

4.2.20

X

X

X

 

X

Brandveiligheid en veiligheid in spoorwegtunnels

4.2.21

X

 

X

 

 

Toegang tot of binnendringen van spoorinstallaties

4.2.22

X

 

 

 

 

Ruimte naast het spoor voor evacuatie

4.2.23

X

 

X

 

 

Opstel- en ander spoor voor zeer lage snelheden

4.2.25

 

 

 

 

X

Vaste installaties voor het onderhoud van treinen

4.2.26

X

X

X

X

X

Opvliegend ballast

4.2.27

X

X

X

 

X

Werken in opdracht geven en uitvoeren

4.4.1

 

X

 

 

 

Bescherming van het personeel tegen aerodynamische effecten

4.4.3

X

 

 

 

 

Onderhoudsvoorschriften

4.5

 

X

X

X

 

Vakbekwaamheid

4.6

X

X

 

 

X

Gezondheid en veiligheid

4.7

X

X

X

 

 

4.   BESCHRIJVING VAN HET INFRASTRUCTUURDOMEIN

4.1.   Inleiding

Het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem, waarop Richtlijn 96/48/EG als gewijzigd bij Richtlijn 2004/50/EG van toepassing is en de subsystemen „Infrastructuur” en „Onderhoud” een onderdeel zijn, vormt een geïntegreerd systeem waarvan de samenhang gecontroleerd moet worden met als doel, de interoperabiliteit van het systeem voortvloeiende uit de essentiële eisen te waarborgen.

Overeenkomstig artikel 5, lid 4, van de richtlijn „mogen de TSI's geen beletsel zijn voor besluiten van de lidstaten over het gebruik van nieuwe of aangepaste infrastructuur voor ander treinverkeer”.

Het is dan ook noodzakelijk, bij het ontwerpen van een nieuwe of een aangepaste hogesnelheidslijn rekening te houden met andere soorten treinen die op deze lijnen ingezet mogen worden.

Materieel dat voldoet aan de eisen van de TSI voor hogesnelheidsmaterieel moet inzetbaar zijn op spoor dat voldoet aan de grenswaarden die in deze TSI bepaald zijn.

De grenswaarden in deze TSI zijn niet bedoeld als ontwerpwaarden. Ontwerpwaarden, evenwel, moet binnen de beperkingen vallen die in deze TSI gesteld worden.

De in artikel 4.2 en 4.3 omschreven functionele en technische specificaties van het subsysteem en zijn interfaces vereisen geen gebruik van specifieke technologieën of technische oplossingen behoudens waar dit strikt noodzakelijk is voor de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegnetwerk. Innovatieve oplossingen voor interoperabiliteit kunnen echter nieuwe specificaties en/of nieuwe beoordelingsmethoden noodzakelijk maken. Om technische innovatie mogelijk te maken, dienen deze specificaties en beoordelingsmethoden te worden ontwikkeld in het kader van het proces dat is beschreven in artikel 6.2.3.

4.2.   Functionele en technische specificaties van het domein

4.2.1.   Algemene bepalingen

De elementen die het Infrastructuurdomein karakteriseren zijn

nominale spoorwijdte (4.2.2)

minimumprofiel van de infrastructuur (4.2.3),

minimumspoorafstand (4.2.4),

stijgende en dalende maximumhellingen (4.2.5),

minimumboogstraal (4.2.6),

spoorverkanting (4.2.7),

verkantingstekort (4.2.8),

equivalente coniciteit (4.2.9),

kwaliteit van spoorgeometrie en beperkingen ten opzichte van afzonderlijke afwijkingen (4.2.10),

spoorstaafneiging (4.2.11),

spoorstaafkopprofiel (5.3.1),

wissels en kruisingen (4.2.12).

mechanische weerstand van het spoor (4.2.13),

treinbelastingen op kunstwerken (4.2.14),

algemene spoorbuigstijfheid (4.2.15),

maximumdrukvariaties in tunnels (4.2.16),

zijwindeffecten (4.2.17),

elektrische karakteristieken (4.2.18),

Geluid en trillingen (4.2.19),

perrons (4.2.20),

brandveiligheid en veiligheid in spoorwegtunnels (4.2.21),

toegang tot spoorinstallaties voor onbevoegden (4.2.22),

ruimte naast het spoor voor evacuatie van passagiers en treinpersoneel buiten stations (4.2.23)

afstandmarkeringen (4.2.24)

lengte van opstel- en ander spoor voor zeer lage snelheden (4.2.25),

vaste installaties voor het onderhoud van treinen (4.2.26),

opvliegend ballast (4.2.27),

onderhoudsvoorschriften (4.5),

De eisen waaraan de elementen die het infrastructuurdomein karakteriseren moeten voldoen moeten, voor zover relevant, minimaal overeenkomen met de prestatieniveaus die voorgeschreven zijn voor elk van de volgende lijncategorieën van het trans-Europese hogesnelheidspoorwegsysteem:

Categorie I: speciaal aangelegde hogesnelheidslijnen uitgerust voor snelheden die gewoonlijk ten minste 250 km/u bedragen,

Categorie II: lijnen die speciaal zijn aangepast voor hoge snelheden en die zijn uitgerust voor snelheden van ongeveer 200 km per uur,

Categorie III: lijnen die speciaal zijn aangepast voor hoge snelheden en die een specifiek karakter hebben omdat de snelheid per geval moet worden afgestemd op topografische belemmeringen, het reliëf of de stedelijke bebouwing.

Alle lijncategorieën moet geschikt zijn voor treinen met een lengte van 400 meter en een maximumgewicht van 1 000 ton.

De prestatieniveaus worden gekarakteriseerd door de toegelaten maximumsnelheid voor hogesnelheidstreinen die voldoen aan de eisen van de TSI voor hogesnelheidsmaterieel op het baanvak.

Deze prestaties worden in de volgende paragrafen beschreven, samen met de bijzondere voorwaarden die voor de betrokken parameters en raakvlakken eventueel worden toegestaan. De waarden van de voorgeschreven parameters gelden uitsluitend tot maximumsnelheden van 350 km/u.

Het geheel van prestaties en specificaties van de onderhavige TSI is van toepassing op interoperabele lijnen met de Europese standaardspoorwijdte bepaald in punt 4.2.2.

Prestatieniveaus voor lijnen die specifieke gevallen zijn, alsmede voor lijnen met een afwijkende spoorwijdte, worden beschreven in paragraaf 7.3.

De eisen waaraan het subsysteem moet voldoen gelden voor normale exploitatie alsook voor situaties die het gevolg zijn van onderhoudswerkzaamheden. De eventuele gevolgen van infrastructurele werkzaamheden of van groot onderhoud die aanleiding kunnen geven tot tijdelijke beperkingen van het subsysteem worden behandeld in punt 4.5.

De prestaties van hogesnelheidstreinen kunnen eveneens worden verbeterd met de toepassing van specifieke systemen, zoals kantelbakmechanismen. Bijzondere voorwaarden zijn toegestaan voor het inzetten van zulke treinen tenzij dit belemmeringen voor niet met kantelmechanismen uitgevoerde hogesnelheidstreinen tot gevolg heeft. Het infrastructuurregister moet vermelden dat zulke voorwaarden van toepassing zijn.

4.2.2.   Nominales spoorwijdte

Lijnen van categorie I, II en III

De nominale spoorwijdte moet 1 435 mm bedragen.

4.2.3.   Minimumprofiel van de infrastructuur

De infrastructuur moet zodanig gebouwd zijn dat materieel dat voldoet aan de TSI voor hogesnelheidstreinen veilig passeren kan.

Het minimumprofiel van de infrastructuur bepaalt de externe afmetingen die garanderen dat het rollend materieel kan rijden zonder in aanraking te komen met obstakels die bij de vaste installaties behoren. Het wordt bepaald op basis van een kinematisch referentieprofiel dat rekening houdt met de bovenleiding en de lage delen.

De aan te houden kinematische profielen zijn voorgeschreven in de TSI voor hogesnelheidsmaterieel.

Hangende de publicatie van geharmoniseerde EN-normen met betrekking tot profielen moet de infrastructuurbeheerder bij het bepalen van het minimumprofiel voor de infrastructuur gebruik maken van de betreffende voorschriften in deze.

Lijnen van categorie I

Bij het ontwerp van de lijn moeten alle obstakels — kunstwerken, energievoorzienings- en seingevingsapparatuur voldoen aan:

het minimumprofiel van de infrastructuur als bepaald op basis van het kinematische referentieprofiel GC en het minimumprofiel voor lage delen, beide omschreven in de TSI voor hogesnelheidsmaterieel.

De TSI „Energie” van toepassing op hogesnelheidsmaterieel bevat de eisen voor het pantograafomgrenzingsprofiel en de vrije ruimte voor elektrische isolatie.

Lijnen van categorie II en III

Het minimumprofiel voor de infrastructuur ten aanzien van hogesnelheidslijnen, daartoe aangepaste lijnen en verbindingen moet worden bepaald aan de hand van het kinematische referentieprofiel GC.

Bij modificatiewerkzaamheden moet het minimumprofiel voor de infrastructuur worden bepaald aan de hand van het kinematische referentieprofiel GC wanneer een kosten-/batenstudie uitwijst dat zulk een investering voordelig is. Blijkt het tegendeel, dan mag referentieprofiel GB of een kleiner, bestaand profiel van vrije ruimte gehandhaafd worden. De kosten-batenanalyse van de aanbestedende dienst of de infrastructuurbeheerder moet evenwel rekening houden met de voordelen van grotere profielen van vrije ruimte bij aansluiting van de lijn op interoperabele lijnen.

Het infrastructuurregister moet vermelden welk kinematische referentieprofiel voor elk baanvak is gebruikt.

De TSI „Energie” van toepassing op hogesnelheidsmaterieel bevat de eisen voor het pantograafomgrenzingsprofiel en de vrije ruimte voor elektrische isolatie.

4.2.4.   

 

Lijnen van categorie I, II en III

De minimale hart-op-hartafstand van aangrenzende hoofdsporen voor speciaal voor hoge snelheid ontworpen en aangepaste lijnen is bepaald in de onderstaande tabel:

Maximumsnelheid voor treinen die voldoen aan de TSI voor hogesnelheidsmaterieel

Minimale hart-op-hartafstanden van aangrenzende sporen

V<= 230 km/u

Indien < 4,00 m als bepaald aan de hand van het kinematische referentieprofiel (§ 4.2.3)

230 km/u < V ≤ 250 km/u

4,00 m

250 km/u < V ≤ 300 km/u

4,20 m

V > 300 km/u

4,50 m

Waar voertuigen wegens verkanting naar elkaar toe hellen moet een geëigende toeslag worden gebruikt (artikel 4.2.3).

De minimumspoorafstand kan bij voorbeeld worden vergroot voor treinen die niet voldoen aan de TSI voor hogesnelheidsmaterieel of voor groter comfort of voor onderhoudswerkzaamheden.

4.2.5.   Stijgende en dalende maximumhellingen

Lijnen van categorie I

Bij het ontwerpen van het project mag de maximumhelling van hoofdsporen een waarde van 35 mm/m niet overschrijden en moeten de onderstaande grenswaarden worden aangehouden:

het gemiddelde verval over een lengte van 10 km mag niet groter zijn dan 25 mm/m,

de maximumlengte van een continue helling van 35 mm/m mag niet groter zijn dan 6 000 m.

Hoofdspoorhellingen langs reizigersperrons mogen niet meer dan 2,5 mm/m bedragen.

Lijnen van categorie II en III

De hellingen van deze lijnen zijn over het algemeen minder steil dan die welke voor aan te leggen hogesnelheidslijnen zijn toegestaan. Bij het aanpassen van lijnen voor hogesnelheidstreinen moeten eveneens de hierboven voorgeschreven waarden worden aangehouden, tenzij de plaatselijke omstandigheden grotere waarden vereisen, in welk geval bij het bepalen van de toegestane hellingen rekening moet worden gehouden met de grenswaarden voor het trek- en remvermogen van hogesnelheidstreinen bepaald in de TSI voor hogesnelheidsmaterieel.

Bij het bepalen van de maximumhellingen moet ingevolge artikel 5, lid 4, van de richtlijn voor het geheel van de interoperabele lijnen, eveneens rekening worden gehouden met de vastgestelde prestaties van niet-interoperabele treinen die tot de lijn zouden kunnen worden toegelaten.

4.2.6.   Minimumboogstraal

De minimumboogstraal voor spoor dat met hoge snelheden bereden wordt moet zodanig worden gekozen dat bij de voor de betreffende boog voorgeschreven verkanting het verkantingstekort bij de maximumsnelheid voor de lijn de waarden in § 4.2.8 van deze TSI niet overschrijdt.

4.2.7.   Spoorverkanting

Spoorverkanting is het maximale hoogteverschil tussen de binnen- en buitenspoorstaven gemeten in het midden van het spoorstaafkopoppervlak (mm). De waarde is afhankelijk van de spoorwijdte wanneer in millimeters gemeten wordt; de waarde is niet afhankelijk van de spoorwijdte wanneer in graden gemeten wordt.

Lijnen van categorie I, II en III

De ontwerpverkanting mag niet groter zijn dan 180 mm.

Voor spoor in exploitatie geldt een onderhoudstolerantie van ± 20 mm, waarbij een totale verkanting van 190 mm niet mag worden overschreden; deze waarde kan op maximaal 200 mm worden gebracht voor lijnen die uitsluitend voor personenvervoer worden gebruikt.

De operationele eisen voor onderhoud van dit element, d.w.z. de bedrijfstoleranties, worden voorgeschreven in punt 4.5 „Onderhoudsplan”.

4.2.8.   Verkantingstekort

Het verkantingstekort in een boog is het verschil in mm tussen de toegepaste verkanting en de evenwichtsverkanting voor het voertuig bij een gegeven snelheid.

De volgende eisen zijn van toepassing op interoperabele lijnen met een nominale spoorwijdte als gedefinieerd in punt 4.2.2 van deze TSI.

4.2.8.1.   Verkantingstekort van hoofdspoor en het doorgaande spoor bij wissels en kruisingen

 

Lijnen

 

Categorie I (a)

Categorie II

Categorie III

 

1

2

3

4

Rijsnelheden (km/u)

Normale grenswaarde (mm)

Maximale grenswaarde (mm)

Maximale grenswaarde (mm)

Maximale grenswaarde (mm)

V ≤ 160

160

180

160

180

160 < V ≤ 200

140

165

150

165

200 < V ≤ 230

120

165

140

165

230 < V ≤ 250

100

150

130

150

250 < V ≤ 300

100

130 (b)

300 < V

80

80

(a)

Het infrastructuurregister moet de baanvakken vermelden waarop de waarden van kolom 1 niet kunnen worden aangehouden. In dit geval mogen de waarden van kolom 2 worden gebruikt.

(b)

De maximale waarde van 130 mm mag voor ballastloos spoor worden verhoogd tot 150 mm.

De infrastructuurbeheerder mag toestaan dat hogesnelheidstreinen met een verkantingscompensatiesysteem met grotere verkantingstekorten rijden.

Het maximale verkantingstekort voor deze treinen moet rekening houden met de criteria voor aanvaardbaarheid gegeven in § 4.2.3.4. van de TSI voor hoge snelheidsmaterieel.

4.2.8.2.   Abrupte verandering van verkantingstekort in afbuigende sporen van wissels

Lijnen van categorie I, II en III

De maximale ontwerpwaarden voor abrupte veranderingen van verkantingstekort voor afbuigend spoor moeten zijn:

 

120 mm voor wissels waarvan het afbuigende spoor bereden mag worden met een snelheid van 30 km/u ≤ V ≤ 70 km/u,

 

105 mm voor wissels waarvan het afbuigende spoor bereden mag worden met een snelheid van 70 km/u < V ≤ 170 km/u,

 

85 mm voor wissels waarvan het afbuigende spoor bereden mag worden met een snelheid van 170 km/u < V ≤ 230 km/u bedragen.

Voor deze waarden mag bij bestaande wissels een tolerantie van 15 mm worden gebruikt.

4.2.9.   Equivalente coniciteit

Bij het verklaren van het dynamische gedrag van een spoorwegvoertuig is de samenwerking tussen wielstel en spoor van fundamenteel belang. De parameter „equivalente coniciteit” is bij het karakteriseren van deze samenwerking essentieel, aangezien deze een beter inzicht in het contact tussen het wiel en de spoorstaaf verschaft bij het rijden op recht spoor en in bogen met grote straal.

De volgende eisen gelden voor hoofdspoor van lijnen behorende tot categorie I, II en III. Voor wissels en kruisingen is een keuring van equivalente coniciteit niet vereist.

4.2.9.1.   Definitie

De equivalente coniciteit is de tangens van de kegelhoek van een wielstel met conische wielen, waarvan de dwarsbeweging dezelfde veterloopgolflengte heeft als het gegeven wielstel op recht spoor en in bochten met een grote straal.

De grenswaarden voor equivalente coniciteit in de onderstaande tabellen moeten berekend worden voor de amplitude (y) van de dwarsbeweging van het wielstel:

y = 3mm,

als (TG - SR) ≥ 7mm

Formula,

als 5mm ≤ (TG - SR) < 7mm

y = 2mm,

als (TG - SR) < 5mm

waarin TG de spoorwijdte en SR de afstand tussen de actieve loopvlakken van het wielstel zijn.

4.2.9.2.   Ontwerpwaarden

De ontwerpwaarden voor spoorwijdte, spoorstaafkopprofiel en spoorstaafneiging voor hoofdspoor moeten zodanig worden gekozen dat de grenswaarden voor equivalente coniciteit in tabel 1 niet worden overschreden wanneer de volgende wielstellen gemodelleerd worden voor de ontwerpspoorcondities (berekend volgens EN 15302:2006):

S 1002 als gedefinieerd in PrEN 13715 met SR = 1 420 mm

S 1002 als gedefinieerd in PrEN 13715 met SR = 1 426 mm

GV 1/40 als gedefinieerd in PrEN 13715 met SR = 1 420 mm

GV 1/40 als gedefinieerd in PrEN 13715 met SR = 1 426 mm

Tabel 1

Rijsnelheden (km/u)

Grenswaarden voor equivalente coniciteit

≤ 160

Geen keuring vereist

> 160 en ≤ 200

0,20

> 200 en ≤ 230

0,20

> 230 en ≤ 250

0,20

> 250 en ≤ 280

0,20

> 280 en ≤ 300

0,10

> 300

0,10

Spoor met de ontwerpkarakteristieken bepaald in artikel 6.2.5.2 wordt geacht aan deze eis te voldoen. Het mag evenwel andere ontwerpkarakteristieken bezitten. In dat geval moet de infrastructuurbeheerder de compatibiliteit van de equivalente coniciteit aantonen.

4.2.9.3.   Praktijkwaarden

4.2.9.3.1.   Minimumwaarden voor gemiddelde spoorwijdte

Wanneer het initiële ontwerp van het spoor vastligt is de spoorwijdte een belangrijke parameter voor de beheersing van de equivalente coniciteit. De infrastructuurbeheerder moet er voor zorgen dat de gemiddelde spoorwijdte op recht spoor en in bogen met een radius R > 10 000 m boven de grenswaarden in de onderstaande tabel blijft.

Rijsnelheden (km/u)

Minimumwaarde voor gemiddelde spoorwijdte (mm) over 100 m, op recht spoor en in bogen met een radius R > 10 000 m

≤ 160

1 430

> 160 en ≤ 200

1 430

> 200 en ≤ 230

1 432

> 230 en ≤ 250

1 433

> 250 en ≤ 280

1 434

> 280 en ≤ 300

1 434

> 300

1 434

4.2.9.3.2.   Handelwijze bij loopinstabiliteit

Indien loopinstabiliteit wordt gemeld op spoor dat voldoet aan de eisen van artikel 4.2.9.3.1 voor rollend materieel met wielstellen die voldoen aan de eisen ten aanzien van equivalente coniciteit als bepaald in de TSI voor hogesnelheidsmaterieel moeten de spoorwegonderneming en de infrastructuurbeheerder hiervan gezamenlijk de reden opsporen.

4.2.10.   Kwaliteit van spoorgeometrie en beperkingen ten opzichte van afzonderlijke afwijkingen

4.2.10.1.   Inleiding

De kwaliteit van spoorgeometrie en beperkingen ten opzichte van afzonderlijke afwijkingen zijn belangrijke parameters voor de infrastructuur die nodig zijn voor de definitie van het raakvlak voertuig/spoor. Er bestaat een rechtstreeks verband tussen de kwaliteit van de spoorgeometrie en

Ontsporingsbeveiliging,

Toelatingsproeven voor voertuigen,

Vermoeidheidssterkte van wiel- en draaistellen.

De eisen in artikel 4.2.10 gelden voor lijnen behorende tot categorie I, II en III.

4.2.10.2.   Definities

Veiligheidsactiegrens (Immediate Action Limit): Een waarde die bij overschrijden de infrastructuurbeheerder noopt tot het treffen van maatregelen om het ontsporingsrisico tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Deze kunnen het sluiten van de lijn, het verlagen van de snelheid of de correctie van de spoorgeometrie zijn;

Interventiegrens (Intervention Limit): Een waarde die bij overschrijden aanleiding geeft tot correctief onderhoud om te voorkomen dat de veiligheidsactiegrens nog voor de volgende inspectie bereikt wordt;

Alarmgrens (Alert Limit): Een waarde die bij overschrijden aanleiding geeft tot een analyse van de spoorgeometrie en opname in de planning van geregeld onderhoud.

4.2.10.3.   Veiligheidsactie-, interventie- en alarmgrenzen

De infrastructuurbeheerder moet ten aanzien van de volgende parameters veiligheidsactie-, interventie- en alarmgrenzen vaststellen:

Spoorslingering — standaardafwijkingen (alleen alarmgrens)

Langsniveau — standaardafwijkingen (alleen alarmgrens)

Spoorslingering — afzonderlijke afwijkingen — gemiddelde tot piekwaarden

Langsniveau — afzonderlijke afwijkingen — gemiddelde tot piekwaarden

Scheluwte — afzonderlijke afwijkingen — nul tot piekwaarden, onderworpen aan de limieten gesteld in artikel 4.2.10.4.1

Spoorwijdtevariaties — afzonderlijke afwijkingen — nominale tot piekwaarden, onderworpen aan de limieten gesteld in artikel 4.2.10.4.2

Gemiddelde spoorwijdte over 100 strekkende meter — nominale tot gemiddelde waarde, onderworpen aan de limieten gesteld in artikel 4.2.9.3.1.

Bij het bepalen van de limieten moet de infrastructuurbeheerder rekening houden met de spoorkwaliteitslimieten voor de toelating van spoorvoertuigen. De eisen ten aanzien van de toelating van spoorvoertuigen zijn vervat in de TSI voor hogesnelheidsmaterieel.

Tevens moet de infrastructuurbeheerder rekening houden met de gevolgen van gecombineerde afzonderlijke afwijkingen.

De infrastructuurbeheerder moet de veiligheidsactie-, interventie- en alarmgrenzen in het onderhoudsplan opnemen als vereist in artikel 4.5.1 van deze TSI.

4.2.10.4.   Veiligheidsactiegrens

Voor de volgende parameters gelden veiligheidsactiegrenzen:

Scheluwte — afzonderlijke afwijkingen — nul- tot piekwaarde

Spoorwijdtevariaties — afzonderlijke afwijkingen — nominale tot piekwaarde

4.2.10.4.1.   Scheluwte — afzonderlijke afwijkingen — nul- tot piekwaarde

Scheluwte (ook wel „spoortorsie” genoemd) is gedefinieerd als het algebraïsche verschil tussen twee dwarsvlakken op een gedefinieerde afstand. Dit wordt meestal uitgedrukt als een gradiënt tussen de twee meetvlakken.

Bij de standaardspoorwijdte liggen de meetpunten 1 500 mm uiteen.

De scheluwtegrens is een functie van de toegepaste meetbasis(l) volgens de formule:

Scheluwtegrens = (20/l + 3)

waarbij l de meetbasis in meters is en 1,3 m ≤ l ≤ 20 m

met een maximumwaarde van:

7 mm/m voor lijnen ontworpen voor snelheden van ≤ 200 km/u

5 mm/m voor lijnen ontworpen voor snelheden van > 200 km/u

Image

De infrastructuurbeheerder vermeldt in het onderhoudsplan over welke lengte het spoor gemeten wordt om aan deze eis te voldoen. De meetbasis moet een meetlengte van 3 m bevatten.

4.2.10.4.2.   Spoorwijdtevariaties — afzonderlijke afwijkingen — nominale wijdte tot piekwaarde

Snelheid

(km/u)

Afmetingen in millimeters

Nominale wijdte tot piekwaarde

Minimumwijdte

Maximumwijdte

V ≤ 80

- 9

+ 35

80 < V ≤ 120

- 9

+ 35

120 < V ≤ 160

- 8

+ 35

160 < V ≤ 230

- 7

+ 28

V > 230

- 5

+ 28

Aanvullende waarden voor de gemiddelde spoorwijdte zijn gegeven in artikel 4.2.9.3.1.

4.2.11.   Spoorstaafneiging

Lijnen van categorie I, II en III

a)

Hoofdspoor

De spoorstaaf moet naar de hartlijn van het spoor neigen.

De spoorstaafneiging voor een bepaalde rijweg moet gekozen worden uit een bereik van 1/20 tot 1/40 en in het infrastructuurregister worden vermeld.

b)

Wissels en kruisingen

De spoorstaafneiging voor wissels en kruisingen is dezelfde als voor hoofdspoor al zijn de volgende uitzonderingen toegestaan:

De neiging kan bereikt worden door het actieve gedeelte van het spoorstaafkopprofiel.

Op secties met wissels en kruisingen waar de rijsnelheid gelijk of minder is dan 200 km/u zijn spoorstaven zonder neiging toegestaan in de wissels en kruisingen en korte stukken aansluitend hoofdspoor.

Op secties met wissels en kruisingen waar de rijsnelheid groter is dan 200 km/u en gelijk of minder is dan 250 km/u zijn spoorstaven zonder neiging toegestaan op secties van 50 m of minder.

4.2.12.   Wissels en kruisingen

4.2.12.1.   Middelen ter detectie en vergrendeling

Wisseltongen en beweegbare puntstukken moeten zodanig zijn uitgevoerd dat zij vergrendeld kunnen worden.

Wisseltongen en beweegbare puntstukken moeten zodanig zijn uitgevoerd dat gedetecteerd kan worden dat de beweegbare delen zich in de juiste positie bevinden en vergrendeld zijn.

4.2.12.2.   Beweegbare puntstukken

Wissels en kruisingen in aan te leggen hogesnelheidslijnen voor maximumsnelheden van 280 km/u moeten uitgevoerd zijn met beweegbare puntstukken. Voor aan te leggen hogesnelheidsbaanvakken en hun aansluitende lijnen met maximumsnelheden lager dan 280 km/u mogen vaste puntstukken worden toegepast.

4.2.12.3.   Geometrische eigenschappen

In dit artikel geeft de TSI bedrijfsgrenswaarden die de compatibiliteit met de geometrische eigenschappen van wielstellen als gedefinieerd in de TSI voor hogesnelheidsmaterieel toegepast moeten worden. Het is de taak van de infrastructuurbeheerder de ontwerpwaarden zo te kiezen dat de bedrijfswaarden niet buiten de limieten van de TSI vallen, hetgeen gewaarborgd moet worden met het onderhoudsplan.

Deze aantekening geldt voor de onderstaande parameters.

Voor definities van geometrische eigenschappen raadplege men bijlage E van deze TSI.

De technische gegevens van deze wissels en kruisingen moeten voldoen aan de onderstaande eisen:

Lijnen van categorie I, II en III

Aan alle volgende eisen moet worden voldaan:

1.

Maximale vrije wieldoorgang op wissels: maximaal 1 380 mm in bedrijf. Deze waarde mag groter genomen worden wanneer de infrastructuurbeheerder kan aantonen dat het bedienings- en vergrendelingsysteem van de wissel berekend is op de dwarsstootkrachten van een wielstel. In dit geval gelden de nationale voorschriften.

2.

Minimumwaarde voor de bescherming van vaste puntstukvoorkanten van gewone kruisingen gemeten op 14 mm onder het loopvlak op de theoretische referentielijn en op een geëigende afstand achter het referentiepunt (RP) als te zien in de onderstaande tekening: 1 392 mm in bedrijf

Image

3.

Maximumwaarde vrije wieldoorgang aan puntstukvoorkant: maximaal 1 356 mm in bedrijf.

4.

Maximumwaarde vrije wieldoorgang aan begin strijkregel/puntstukvleugel: maximaal 1 380 mm in bedrijf.

5.

Minimumdoorrij-opening: 38 mm in bedrijf

6.

Maximaal toegestane ongeleide opening — de ongeleide lengte gelijkwaardig aan een 1:9 (tgα=0,11, α=6o20’) kruisstukhart met een strijkregel met een minimumhoogte van 45 mm in combinatie met een minimum wieldiameter van 330 mm op rechte baanvakken.

7.

Minimale geleidingsgroefdiepte minimaal 40 mm in bedrijf.

8.

Maximale meerhoogte van de strijkregel: 70 mm in bedrijf.

4.2.13.   Mechanische weerstand van het spoor

Het spoor met inbegrip van wissels en kruisingen moet minimaal bestand zijn tegen onder normale bedrijfsomstandigheden en bij onderhoudswerkzaamheden optredende minimumkrachten, en wel:

Verticale krachten

Langskrachten

Dwarskrachten

als bepaald in de volgende paragrafen.

4.2.13.1.   Lijnen behorende tot categorie I

Verticale krachten

Het spoor, met inbegrip van wissels en kruisingen, moet berekend worden op minimaal de volgende krachten, gedefinieerd in de TSI voor hogesnelheidsmaterieel:

de maximale statische asbelasting,

de maximale dynamische wieldruk,

de maximale quasi-statische wielkracht.

Langskrachten

Het spoor, de wissels en de kruisingen moeten minimaal berekend worden op de volgende krachten:

a)

Langskrachten ontstaan door optrekken en afremmen.

Deze krachten zijn gedefinieerd in de TSI voor hogesnelheidsmaterieel.

b)

Thermische langskrachten ontstaan door temperatuursveranderingen in de spoorstaaf.

Het spoor moet worden ontworpen voor een zo gering mogelijke waarschijnlijkheid van knikken wegens thermische langskrachten ontstaan door temperatuurveranderingen in de spoorstaaf, rekening houdende met:

temperatuursveranderingen door plaatselijke omgevingscondities,

temperatuursveranderingen ontstaan door het gebruik van remsystemen die de spoorstaaf verhitten door de afvoer van kinetische energie.

c)

Langskrachten ontstaan door de wisselwerking tussen kunstwerken en het spoor.

Gerekend moet worden met de gecombineerde response van kunstwerken en spoor op variabele belastingen als beschreven in EN 1991-2:2003, paragraaf 6.5.4.

De infrastructuurbeheerder moet op alle lijnen van het trans-Europese spoorwegnet voor noodremming het gebruik toestaan van remsystemen die de spoorstaven verhitten door de afvoer van kinetische energie, maar mag deze systemen voor bedrijfsremmingen verbieden.

Wanneer de infrastructuurbeheerder het gebruik van remsystemen die de spoorstaven verhitten door het afvoeren van kinetische energie verbiedt, moet aan de volgende eisen worden voldaan:

De infrastructuurbeheerder moet voor de betreffende baansectie de beperking van de maximale remkracht in langsrichting bepalen die op het spoor mag worden uitgeoefend en die minder is dan die, welke door de TSI voor hogesnelheidsmaterieel is toegestaan.

Beperkingen van de maximale remkracht in langsrichting moeten rekening houden met de klimatologische condities en het verwachte aantal herhalingsremmingen. (2).

De voorgeschreven waarden moeten in het infrastructuurregister van de betreffende lijn worden ingeschreven.

Dwarskrachten

Het spoor, de wissels en de kruisingen moeten minimaal berekend worden op de volgende krachten:

de totale maximum dynamische dwarskracht van een wielstel op het spoor wegens dwarsversnellingen die niet gecompenseerd worden door de spoorverkanting en die bepaald zijn in de TSI voor hogesnelheidsmaterieel:

(ΣΥ2m)lim = 10 + (P/3) kN,

waarbij P de maximum statische aslast in kN voor de op de lijn toegelaten voertuigen is (onderhoudsvoertuigen, hogesnelheidsvoertuigen en andere treinen). Deze grenswaarde beschrijft het risico van zijdelingse verschuiving van een in ballast gelegen spoor onder invloed van dynamische dwarskrachten;

de quasi-statische geleidingskracht Yqst in bogen, wissels en kruisingen als gedefinieerd in de TSI voor hogesnelheidsmaterieel.

4.2.13.2.   Lijnen van categorie II en III

De nationale bepalingen ten aanzien van de exploitatie van treinen die niet aan de eisen van de TSI voor hogesnelheidsmaterieel voldoen zijn voldoende om de weerstand van het spoor tegen interoperabele treinbelastingen te waarborgen.

4.2.14.   Treinbelastingen op kunstwerken

Lijnen van categorie I, II en III

4.2.14.1.   Verticale belastingen

Kunstwerken moeten berekend worden op verticale belastingen aan de hand van de belastingmodellen gegeven in EN 1991-2:2003:

Belastingmodel 71 als beschreven in EN 19991-2:2003, lid 2, paragraaf 6.3.2,

Belastingmodel SW/0 voor pijlerbruggen als beschreven in EN 1991-2:2003, lid 3 van paragraaf 6.3.3.

Als gesteld in EN 1991-2:2003, lid 2 van paragraaf 6.3.2 en lid 5 van paragraaf 6.3.3 moeten de belastingmodellen met alfafactor α worden vermenigvuldigd. De waarde van α moet gelijk of groter zijn dan 1.

Als gesteld in EN 1991-2:2003, lid 1 van paragraaf 6.4.3 en lid 2 van paragraaf 6.4.5.2 moeten de belastingeffecten van de belastingmodellen worden vergroot met de dynamische factor phi (Φ).

De maximale verticale zeeg van een brugdek mag de waarden gegeven in bijlage A2 van EN 1990:2002 niet overschrijden.

4.2.14.2.   Dynamische analyse

Als gesteld in artikel 6.4.4 van EN 1991-2:2003 moet bepaald worden of een dynamische analyse van bruggen nodig is.

Wanneer deze noodzaak zich doet gevoelen moet de dynamische analyse worden uitgevoerd met belastingmodel HSLM als beschreven in lid 3, 4, 5 en 6 van paragraaf 6.4.6.1.1. van EN 1991-2:2003. In de analyse moeten de snelheden gegeven in EN 1991-2:2003, paragraaf 6.4.6.2 lid 1 worden betrokken

De maximaal toegestane piekwaarden voor brugdekversnelling langs de lijn van een spoor mogen de waarden gegeven in bijlage A2 van EN 1990:2002 niet overschrijden. Bij het ontwerp van de brug moet overeenkomstig EN 1991-2:2003, lid 3 van paragraaf 6.4.6.5 rekening worden gehouden met de ongunstigste effecten van hetzij de verticale belastingen voorgeschreven in § 4.2.14.1 of belastingmodel HSLM, volgens EN 1991-2:2003 paragraaf 6.4.6.5 (3).

4.2.14.3.   Middelpuntvliedende krachten

Wanneer het spoor op de brug geheel of gedeeltelijk in boog is gelegd moet, als gesteld in EN 1991-2:2003, lid 4 van paragraaf 6.5.1, de middelpuntvliedende kracht in rekening worden gebracht.

4.2.14.4.   Vetergangkrachten

Als gesteld in lid 2 en 3 van paragraaf 6.5.2 van EN 1991-2:2003 moeten bij het ontwerpen van kunstwerken de vetergangkrachten in rekening worden gebracht. Deze krachten gelden voor zowel rechte baanvakken als spoor in boog.

4.2.14.5.   Belasting in langsrichting wegens optrekken en remmen

Als gesteld in EN 1991-2:2003, lid 2, 4, 5 en 6 van paragraaf 6.5.3 moeten bij het ontwerpen van kunstwerken de krachten van optrekken en remmen in rekening worden gebracht. De richting van de krachten van optrekken en remmen moet rekening houden met de toegestane rijrichting op het spoor.

Bij de toepassing van lid 6 van paragraaf 6.5.3 moet een maximum treingewicht van 1 000 ton worden gebruikt.

4.2.14.6.   Langskrachten ontstaan door de wisselwerking tussen kunstwerken en het spoor

Als gesteld in EN 1991-2:2003, paragraaf 6.5.4. moet gerekend moet worden met de gecombineerde response van kunstwerken op variabele belastingen.

4.2.14.7.   De aerodynamische effecten van passerende treinen op kunstwerken langs het spoor

Als gesteld in artikel 6.6 van EN 1991-2:2003 moeten de aerodynamische effecten van passerende treinen in rekening worden gebracht.

4.2.14.8.   Toepassing van de eisen van EN 1991-2:2003

De eisen van EN 1991-2:2003 als gespecificeerd in deze TSI moeten worden toegepast in overeenstemming met een eventuele nationale bijlage.

4.2.15.   Algemene spoorbuigstijfheid

Lijnen van categorie I, II en III

De eisen ten aanzien van algemene spoorstijfheid als een compleet systeem staan nog ter discussie.

De eisen ten aanzien van de maximale stijfheid van spoorstaafbevestigingen zijn beschreven in artikel 5.3.2.

4.2.16.   Maximale drukvariaties in tunnels

4.2.16.1.   Algemene eisen

De maximale drukvariatie in tunnels en ondergrondse kunstwerken veroorzaakt door treinen die voldoen aan de eisen van de TSI hogesnelheidsmaterieel en die voor het rijden in een bepaalde tunnel ontworpen zijn mogen niet groter zijn dan 10 kPa terwijl de trein op de toegestane maximumsnelheid de tunnel passeert.

Lijnen van categorie I

De vrije tunneldoorsnede moet zodanig worden bepaald dat deze geschikt is voor de hierboven vastgestelde maximale drukvariatie, daarbij rekening houdend met alle treinverkeer dat met de voor deze bepaalde maximumsnelheid de tunnel kan passeren.

Lijnen van categorie II en III

De maximale drukvariatie als hierboven gesteld is ook van toepassing op deze lijnen.

Wanneer de tunnel niet voldoet aan de eisen inzake maximale druk moet de snelheid zodanig worden verminderd dat de grenswaarde niet overschreden wordt.

4.2.16.2.   Zuigereffect in ondergrondse stations

Luchtdrukvariaties die tussen de gesloten ruimten waarbinnen de treinen rijden en stationruimtes kunnen worden overgebracht mogen niet leiden tot sterke luchtstromen waartegen de reizigers niet bestand zijn.

Aangezien elk ondergronds station een geval op zich is, bestaat er geen universele rekenregel voor dit fenomeen. Het moet dan ook afzonderlijk bestudeerd worden, tenzij het station uitgevoerd kan worden met luchtdrukvereffeningsschachten naar buiten, in welk geval de doorsnede van deze schachten ten minste de helft moet zijn van die van de toegangstunnel.

4.2.17.   Zijwindeffecten

Interoperabele voertuigen zijn ontworpen voor een bepaalde zijwindongevoeligheid die in de TSI voor hogesnelheidsmateriaal bepaald wordt door een aantal karakteristieke windcurves.

Een lijn heet interoperabel wanneer een interoperabele trein onder de meest kritieke bedrijfsomstandigheden zonder hinder van zijwind op die lijn kan worden ingezet.

De mate van zijwindongevoeligheid en de voorschriften ter aantoning van conformiteit moeten overeenkomen met de nationale voorschriften. De voorschriften voor het aantonen van conformiteit moeten rekening houden met de windcurven bepaald in de TSI voor hogesnelheidsmaterieel.

Wanneer conformiteit niet kan worden aangetoond wegens hetzij topografische of andere omstandigheden die met de lijn verband houden dan moet de infrastructuurbeheerder de nodige maatregelen treffen om het gewenste niveau van zijwindveiligheid te handhaven, met bij voorbeeld:

hetzij eventueel seizoensgebonden snelheidsbeperkingen ter plaatse,

hetzij windschermen,

dan wel met andere geëigende maatregelen. Aangetoond moet worden dat deze maatregelen aan het gestelde veiligheidsdoel beantwoorden.

4.2.18.   Elektrische karakteristieken

De eisen ten aanzien van bescherming tegen elektrische schok zijn neergelegd in de TSI „Energie” voor hogesnelheidsmaterieel.

Het spoor moet zodanig geïsoleerd zijn dat gebruik kan worden gemaakt van signaalstromen voor de detectiesystemen. De minimaal vereiste elektrische weerstand bedraagt 3 Ωkm. Het is de infrastructuurbeheerder toegestaan hogere weerstanden te gebruiken wanneer bepaalde besturings- en seingevingssystemen dit vereisen. Waar de isolatie inherent is aan het spoorstaafbevestigingsysteem wordt geacht aan deze eis te zijn voldaan wanneer aan de eisen van artikel 5.3.2 van deze TSI is voldaan.

4.2.19.   Geluid en trillingen

De gevolgen voor het milieu van projecten betreffende het ontwerp van hogesnelheidslijnen dan wel het aanpassen van lijnen voor gebruik met hogesnelheidstreinen moeten rekening houden met de geluidsemissiekarakteristieken van treinen die voldoen aan de eisen van de TSI voor hogesnelheidsmaterieel rijdend met de maximaal ter plaatse toegestane snelheid.

De studie moet tevens rekening houden met andere treinen die op deze lijn rijden (3) alsmede met de topologische en geografische constanten.

De trillingsniveaus langs nieuwe of aangepaste infrastructuur bij het passeren van treinen die voldoen aan de TSI voor hogesnelheidsmaterieel mogen de trillingsniveaus bepaald in van toepassing zijnde nationale voorschriften niet overschrijden.

4.2.20.   Perrons

De eisen van artikel 4.2.20 zijn uitsluitend van toepassing op perrons die voor de normale commerciële exploitatie worden gebruikt door treinen die voldoen aan de eisen van de TSI hogesnelheidsmaterieel.

4.2.20.1.   Toegankelijkheid van perrons

Lijnen van categorie I

Het is niet toegestaan perrons te bouwen op stations langs sporen waarop treinen met snelheden van ≥ 250 km/u kunnen rijden.

Lijnen van categorie II en III

Toegang tot perrons aan sporen waarop treinen kunnen rijden met snelheden van ≥ 250 km/u mag uitsluitend worden toegestaan wanneer een trein daar zal stoppen.

Voor eilandperrons moet de snelheid aan de kant waar niet gestopt wordt, beperkt worden tot snelheden van minder dan 250 km/u wanneer zich reizigers op het perron bevinden.

4.2.20.2.   Nuttige perronlengte

Lijnen van categorie I, II en III

De nuttige perronlengte is de maximale ononderbroken lengte van dat gedeelte van het perron waaraan de trein onder normale exploitatieve omstandigheden stilstaat.

Tenzij anders voorgeschreven in artikel 7.3 van deze TSI moet de nuttige perronlengte toegankelijk voor reizigers tenminste 400 m bedragen.

4.2.20.3.   Nuttige perronbreedte

De toegankelijkheid van een perron is afhankelijk van de vrije ruimte tussen obstakels en de rand van het perron. Deze moet de onderstaande eigenschappen bezitten:

Beschikbare ruimte voor reizigers, zonder het risico dat het perron overvol is.

Het uitstappen mag niet belemmerd worden door obstakels.

De ruimte moet aanwezig zijn voor hulpmiddelen om gehandicapten in- en uit de trein te helpen.

Het perron moet breed genoeg zijn om reizigers de gelegenheid te bieden, zich buiten de „gevarenzone” op te houden, d.w.z. de zone waarin zij zijn blootgesteld aan de aerodynamische effecten van passerende treinen.

In afwachting van een overeenkomst over de parameters met betrekking tot de toegankelijkheid van perrons voor gehandicapten alsmede de aerodynamische effecten van passerende treinen blijft dit onderwerp ter discussie en gelden de nationale voorschriften.

4.2.20.4.   Perronhoogte

Lijnen van categorie I, II en III

Tenzij anders voorgeschreven in artikel 7.3 moet de nominale perronhoogte boven de rijspiegel hetzij 550, hetzij 760 mm bedragen.

De toleranties loodrecht op de rijspiegel met betrekking tot de nominale relatieve plaatsing tussen spoor en perron zijn - 30/+0 mm.

4.2.20.5.   Afstand van het hart van het spoor

Voor de afstand van de randen van een perron met nominale hoogte moet de afstand L van het hart van het spoor parallel aan de rijspiegel afgeleid worden uit de formule:

Formula

Waarin R de boogstraal van het spoor en g de spoorwijdte in millimeters is.

Deze afstand moet aangehouden worden vanaf een hoogte van 400 mm boven de rijspiegel.

Toleranties ten aanzien van perronranden alsmede het onderhoud daarvan moeten zodanig worden gekozen dat de afstand L in geen geval kleiner wordt of vergroot wordt met meer dan 50 mm.

4.2.20.6.   Sporenplan langs de perrons

Lijnen van categorie I

Spoor langs perrons moet liefst recht zijn maar mag nergens een boogstraal kleiner dan 500 m bezitten.

Lijnen van categorie II en III

Wanneer de waarden voorgeschreven in 4.2.20.4 wegens het tracé niet haalbaar zijn (d.w.z. R<500 m) moeten de hoogte en de afstand van de perronranden ontworpen worden met waarden die verenigbaar zijn met het tracé en de voorschriften ten aanzien van de spoorwijdte beschreven in punt 4.2.3.

4.2.20.7.   Beveiliging tegen elektrische schokken op perrons

Lijnen van categorie I, II en III

De beveiliging tegen elektrische schokken op perrons wordt gewaarborgd door de voorschriften van de TSI „Energie” voor hogesnelheidsmaterieel ten aanzien van beschermingsmaatregelen van de rijdraad of de geleiderail..

4.2.20.8.   Karakteristieken ten aanzien van de toegankelijkheid voor lichamelijk gehandicapten

Lijnen van categorie I, II en III

De eisen met betrekking tot de toegankelijkheid voor lichamelijk gehandicapten zijn vervat is de TSI „Personen met gereduceerde mobiliteit”.

4.2.21.   Brandveiligheid en veiligheid in spoorwegtunnels

De algemene eisen ten aanzien van brandveiligheid zijn vervat in andere richtlijnen, zoals 89/106/EEG van 21 December 1988.

De eisen ten aanzien van de veiligheid in spoorwegtunnels zijn vervat in de TSI „Veiligheid in spoorwegtunnels”.

4.2.22.   Toegang tot spoorinstallaties voor onbevoegden

Hogesnelheidslijnen van categorie I moeten zonder gelijkvloerse kruisingen worden ontworpen om aanrijdingen tussen trein- en wegverkeer te voorkomen. Op lijnen van categorie II en III zijn de nationale voorschriften van toepassing.

Andere maatregelen om de toegang van onbevoegde personen, dieren of voertuigen tot het spoorwegterrein te voorkomen, vallen onder de nationale regelgeving.

4.2.23.   Ruimte naast het spoor voor ontruiming buiten stations.

4.2.23.1.   Vluchtpaden naast het spoor

Voor lijnen van categorie I moet naast elk spoor worden voorzien in vluchtpaden voor reizigers die het treinstel aan de tegengestelde zijde van aangrenzend eventueel nog bereden spoor moeten ontruimen. Vluchtwegen op kunstwerken moeten aan de buitenzijde zijn uitgevoerd met leuningen ter beveiliging van de reizigers.

Voor lijnen van categorie II en III moeten dergelijke vluchtwegen worden aangelegd waar dat redelijkerwijze uitvoerbaar is. Waar hiertoe onvoldoende ruimte beschikbaar is, moeten de spoorwegen van deze bijzondere situatie op de hoogte worden gebracht met een vermelding in het infrastructuurregister van de betreffende lijn.

4.2.23.2.   Vluchtpaden in tunnels

Eisen met betrekking tot vluchtpaden in tunnels zijn vermeld in de TSI „Veiligheid in spoorwegtunnels”.

4.2.24.   Afstandmarkeringen

Naast het spoor moeten op regelmatige afstanden afstandmarkeringen worden aangebracht. Deze moeten aan de nationale voorschriften voldoen.

4.2.25.   Opstel- en ander spoor voor zeer lage snelheden

4.2.25.1.   Lengte

Opstelspoor voor treinen die voldoen aan de eisen van de TSI voor hogesnelheidsmaterieel moet een voor deze treinen aangepaste nuttige lengte hebben.

4.2.25.2.   Helling

Hellingen van opstelspoor mogen niet groter zijn dan 2,5 mm/m.

4.2.25.3.   Boogstraal

De horizontale minimumontwerpboogstraal van spoor dat met geringe snelheid bereden wordt door treinen die aan de eisen van de TSI voor hogesnelheidsmaterieel voldoen (stations-, inhaal-, werkplaats- en opstelspoor) mag niet kleiner zijn dan 150 m. Horizontale alignementen met S-bogen zonder tussenliggende rechte strekkingen moeten uitgelegd worden met een boogstraal van meer dan 190 m.

Bij zulke bogen met boogstralen van minder dan 190 m moet tussen de bogen voorzien worden in een recht stuk spoor van minimaal 7 m.

Het verticale alignement van de opstel- en dienstsporen mag geen topbogen bevatten van minder dan 600 m en geen dalbogen van minder dan 900 m.

De manier waarop de bedrijfswaarden in stand gehouden moeten worden is vermeld in het onderhoudsplan.

4.2.26.   Vaste installaties voor het onderhoud van treinen

4.2.26.1.   Toiletledigingsinstallaties

Waar voor ledigen van de toiletten een tankwagen wordt gebruikt, moet een hart-op-hartafstand van ten minste 6 m met rijweg met het aangrenzende spoor worden toegepast.

Vaste installaties voor het ledigen van toiletten moeten compatibel zijn met de eigenschappen van de gesloten toiletsystemen die in de TSI voor hogesnelheidsmaterieel zijn voorgeschreven.

4.2.26.2.   Wasstraten

Wasstraten moeten in staat zijn enkel- of dubbeldekstreinen te reinigen tussen een hoogte van:

1 000 tot 3 500 mm voor een enkeldekstrein,

500 tot 4 300 mm voor een dubbeldekstrein.

Wasstraten moeten berekend worden op rijsnelheden van 2 à 6 km/u.

4.2.26.3.   Drinkwaterinstallaties

De vaste drinkwaterinstallaties op het interoperabele netwerk moeten voorzien worden van drinkwater dat aan de eisen van Richtlijn 98/83/EG voldoet.

De werking van de drinkwaterinstallaties moet zodanig zijn dat de kwaliteit van het water aan het einde van het circuit nog voldoet aan de eisen van bovengenoemde richtlijn.

4.2.26.4.   Zandvoorziening

Vaste zandvoorzieningsinstallaties moeten compatibel zijn met het zandstrooisysteem gespecificeerd in de TSI voor hogesnelheidsmaterieel.

De installatie moet zand leveren dat voldoet aan de eisen gesteld in de TSI „Besturing en seingeving” voor hogesnelheidslijnen.

4.2.26.5.   Brandstofvoorziening

Brandstofvoorzieningsinstallaties moeten compatibel zijn met de brandstofinstallaties gespecificeerd in de TSI voor hogesnelheidsmaterieel.

De te leveren brandstof moet voldoen aan de eisen van de TSI voor hogesnelheidsmaterieel.

4.2.27.   Opvliegend ballast

Ter discussie.

4.3.   Functionele en technische specificaties van raakvlakken

Vanuit het oogpunt van technische compatibiliteit zijn de raakvlakken van het infrastructuurdomein met de andere subsystemen:

4.3.1.   Raakvlakken met het subsysteem „Rollend materieel”

Raakvlak

TSI Infrastructuur voor hogesnelheidslijnen

TSI Hogesnelheidsmaterieel

Profiel van vrije ruimte

Infrastructuurprofiel

4.2.3.

Minimumprofiel van de infrastructuur

4.2.3.1.

Kinematisch omgrenzingsprofiel

4.2.3.3.

Parameters van rollend materieel die van invloed zijn op walsystemen voor treinbewaking

Hellingen

4.2.5.

Stijgende en dalende maximumhellingen

4.2.3.6.

Maximumhellingen

4.2.4.7.

Remprestaties op steile hellingen

Minimumboogstraal

4.2.6.

Minimumboogstraal

4.2.8.

Verkantingstekort

4.2.3.7.

Minimumboogstralen

Equivalente coniciteit

4.2.9.

Equivalente coniciteit

4.2.11.

Spoorstaafneiging

5.3.1.1.

Spoorstaafkopprofiel

4.2.3.4.

Dynamisch gedrag van rollend materieel;

4.2.3.4.7.

Ontwerpwaarden voor wielprofielen

Mechanische weerstand van het spoor

4.2.13.

Mechanische weerstand van het spoor

4.2.3.2.

Statische asbelasting

4.2.4.5.

Wervelstroomremmen

Spoorgeometrie waarvan de karakteristieken het gedrag van de voertuigophanging bepalen

4.2.10.

Kwaliteit van spoorgeometrie en beperkingen ten opzichte van afzonderlijke afwijkingen

4.2.3.4.

Dynamisch gedrag van rollend materieel;

4.2.3.4.7.

Ontwerpwaarden voor wielprofielen

Geometrische compatibiliteit van wielstellen, wissels en kruisingen

4.2.12.3.

Spoortoestellen

4.2.3.4.

Dynamisch gedrag van rollend materieel;

4.2.3.4.7.

Ontwerpwaarden voor wielprofielen

De wederzijdse aerodynamische effecten tussen vaste obstakels en voertuigen alsook tussen kruisende voertuigen

4.2.4.

Spoorafstand

4.2.14.7.

De aerodynamische effecten van passerende treinen op kunstwerken langs het spoor

4.2.6.2.

Aerodynamische belastingen in de open lucht

Maximumdrukvariaties in tunnels

4.2.16.

Maximumdrukvariaties in tunnels

4.2.6.4.

Maximumdrukvariaties in tunnels

Zijwind

4.2.17.

Zijwindeffecten

4.2.6.3.

Zijwind

Toegankelijkheid

4.2.20.4.

(Perronhoogte),

4.2.20.5.

(Afstand tot het hart van het spoor)

4.2.20.2.

Nuttige perronlengte

4.2.2.4.1.

Toegang (Ter discussie)

4.2.2.6.

Bestuurderscabine

4.2.3.5.

Maximumlengte van de treinen

Perrons

4.2.20.8.

(Gegevens ten aanzien van de toegankelijkheid voor lichamelijk gehandicapten)

4.2.20.4.

(Perronhoogte)

4.2.20.5.

(Afstand tot het hart van het spoor)

4.2.7.8.

Vervoer van personen met verminderde mobiliteit

Brandveiligheid en veiligheid in spoorwegtunnels

4.2.21.

Brandveiligheid en veiligheid in spoorwegtunnels

4.2.7.2.

Brandveiligheid

4.2.7.12.

Bijzondere specificaties voor tunnels

Opstelspoor/spoor voor zeer lage snelheid (minimumboogstraal)

4.2.25.

Opstelspoor en ander spoor voor zeer lage rijsnelheden.

4.2.3.7.

Minimumboogstralen

Vaste installaties voor het onderhoud van treinen

4.2.26.

4.2.9.

servicing

Opvliegend ballast

4.2.27.

Ballasthinder

4.2.3.11.

Ballasthinder

Bescherming van het personeel tegen aerodynamische effecten

4.4.3.

Bescherming van het personeel tegen aerodynamische effecten

4.2.6.2.1.

Aerodynamische belasting van spoorwegarbeiders

Reflecterende kleding voor arbeiders

4.7.

Gezondheid en veiligheid

4.2.7.4.1.1.

Koplampen

4.3.2.   

 

Raakvlak

TSI Infrastructuur voor hogesnelheidslijnen

TSI Energie voor hogesnelheidslijnen

Elektrische karakteristieken

4.2.18

Elektrische karakteristieken

4.7.3.

Beschermende maatregelen voor retourstroomcircuits

4.3.3.   Raakvlakken met de TSI „Besturing en seingeving”

Raakvlak

TSI Infrastructuur voor hoge snelheidslijnen

TSI Besturing en seingeving voor hogesnelheidslijnen

Profiel van vrije ruimte voor B&S-installaties

4.2.3.

Minimumprofiel van de infrastructuur

4.2.5

ETCS- en EIRENE-luchtspleetraakvlakken

4.2.16.

Zichtbaarheid van baanobjecten voor besturing en seingeving

Geleiding van stromen t.b.v. het seinwezen

4.2.18.

Elektrische karakteristieken

4.2.11.

Compatibiliteit met baanapparatuur voor treindetectie

Bijlage 1 bijlage 1: impedantie tussen wielen

Zandvoorzieningsinstallaties

4.2.26.4.

Zandvoorzienings-installaties

Bijlage A, Bijlage 1, artikel 4.1 4: zandkwaliteit

Gebruik van wervelstroomremmen

4.2.13.

Mechanische weerstand van het spoor

Bijlage A, Bijlage 1, artikel 5.2 4 Gebruik van elektrische/magnetische remmen

4.3.4.   Raakvlakken met het subsysteem „Exploitatie”

Raakvlak

TSI Infrastructuur voor hoge snelheidslijnen

TSI Exploitatie van hogesnelheidsmaterieel

Ruimte naast het spoor voor ontruiming buiten stations.

4.2.23

4.2.1.3

(Documentatie voor niet-rijdend personeel)

Uitvoering van werken

4.4.1

§ 4.2.3.6 (Gestoord bedrijf)

Meldingen ten behoeve van spoorwegmaatschappijen

4.4.2

§ 4.2.1.2.2.2 (Documentatie voor machinisten)

§ 4.2.3.6 (Gestoord bedrijf)

§ 4.2.3.4.1 Verkeersleiding

Mechanische weerstand van het spoor, lijnen van categorie I (remsystemen die de spoorstaven verwarmen door het afdragen van kinetische energie)

4.2.13.1

4.2.2.6.2.

remvermogen

Vakbekwaamheid

4.6

4.6.1

4.3.5.   Raakvlakken met de TSI „Veiligheid in spoorwegtunnels”

Raakvlak

TSI Infrastructuur voor hogesnelheidslijnen

TSI Veiligheid in spoorwegtunnels

Tunnelinspecties

4.5.1.

Onderhoudsplan

4.5.1.

Onderhoudsplan

Vluchtpaden

4.2.23.2.

Noodperrons in tunnels

4.2.2.7.

Vluchtpaden

4.4.   Bedrijfsvoorschriften

4.4.1.   Uitvoering van werken

In bepaalde situaties waar sprake is van vooruitgeplande werken kan het nodig zijn, de specificaties van het infrastructuurdomein en de interoperabiliteitsonderdelen daarvan als gedefinieerd in hoofdstuk 4 en 5 van de TSI tijdelijk op te schorten.

In dat geval moet de infrastructuurbeheerder de geëigende uitzonderlijke bedrijfscondities bepalen (bij voorbeeld snelheidsbeperkingen, asbelastingen, infrastructuurprofiel) die nodig zijn om de veiligheid te waarborgen.

De volgende algemene bepalingen zijn van toepassing:

uitzonderlijke bedrijfscondities die afwijken van de voorschriften van de TSI's moeten tijdelijk en gepland zijn,

spoorwegmaatschappijen die van de betreffende lijn gebruik maken, moeten van deze tijdelijke uitzonderingen, de plaats waar deze voorkomen, hun aard en bijzondere bebakening verwittigd worden.

Specifieke exploitatievoorschriften zijn vermeld in de TSI voor hogesnelheidsmaterieel.

4.4.2.   Meldingen ten behoeve van spoorwegondernemingen

De infrastructuurbeheerder moet de spoorwegondernemingen kennis geven van tijdelijke prestatiebeperkingen wegens onvoorziene omstandigheden die de infrastructuur betreffen.

4.4.3.   Bescherming van personeel tegen aerodynamische effecten

De infrastructuurbeheerder moet de middelen ter bescherming van het personeel tegen aerodynamische effecten bepalen.

Ten aanzien van treinen die voldoen aan de eisen van de TSI Hogesnelheidsmaterieel moet de infrastructuurbeheerder rekening houden met de ware treinsnelheden en de maximaal toegestane waarde van de aerodynamische effecten (bij snelheden van 300 km/u) gegeven in artikel 4.2.6.2.1 van de TSI Hogesnelheidsmaterieel.

4.5.   Onderhoudsvoorschriften

4.5.1.   Onderhoudsplan

De infrastructuurbeheerder moet voor elke hogesnelheidslijn een onderhoudsplan bezitten met tenminste:

grenswaarden,

een verklaring omtrent de methoden, de vakbekwaamheid van het personeel en de benodigde persoonlijke veiligheidsapparatuur die benodigd zijn,

de voorschriften ter beveiliging van personeel dat op of nabij het spoor werkzaam is,

de aangewende middelen ter controle van bedrijfswaarden,

de te nemen maatregelen (snelheidsbeperkingen, reparatietermijnen) waar de voorgeschreven waarden overschreden worden

met betrekking tot de volgende elementen:

spoorverkanting (zie 4.2.7);

de geometrische kwaliteit van het spoor (zie 4.2.10);

wissels en kruisingen (zie 4.2.12);

perronranden (zie 4.2.20);

tunnelinspecties als voorgeschreven in de TSI „Veiligheid in spoorwegtunnels”;

de boogstralen van opstelspoor (zie 4.2.25.3).

4.5.2.   Onderhoudsvoorschriften

De technische procedures en de producten die voor onderhoud worden toegepast, mogen het toegestane niveau van schadelijke gevolgen voor de menselijke gezondheid en het omgevingsmilieu niet overschrijden.

Aan deze eisen kan geacht worden te zijn voldaan wanneer de conformiteit van deze procedures en producten met de nationale voorschriften is aangetoond.

4.6.   Vakbekwaamheid

De vakbekwaamheden nodig voor het uitvoeren van de onderhoudswerkzaamheden aan het subsysteem „Infrastructuur” moeten in het onderhoudsplan worden vermeld (zie artikel 4.5.1).

De vakbekwaamheden voor de exploitatie van het subsysteem „Infrastructuur voor hogesnelheidslijnen” zijn beschreven in de TSI „Exploitatie en verkeersleiding van hogesnelheidsmaterieel”.

4.7.   Gezondheid en veiligheid

De eisen ten aanzien van gezondheid en veiligheid zijn vervat in artikel 4.2 en meer in het bijzonder in artikel 4.2.16 (maximumdrukvariaties in tunnels), 4.2.18 (elektrische karakteristieken), 4.2.20 (perrons), 4.2.26 (vaste installaties voor het onderhoud van treinen) en 4.4 (bedrijfsvoorschriften).

Buiten de eisen gesteld in het onderhoudsplan (zie artikel 4.5.1) moeten, met name betreffende werkzaamheden aan het spoor, in overeenstemming met de Europese en nationale voorschriften in deze, voorzorgsmaatregelen worden getroffen die de zorg voor gezondheid en veiligheid op een hoog niveau brengen.

Personeel betrokken bij het onderhoud van het subsysteem „Hogesnelheidsinfrastructuur” moet, bij werkzaamheden op of nabij het spoor, reflecterende kleding met het EG-merkteken dragen.

4.8.   Infrastructuurregister

Krachtens artikel 22, lid a van Richtlijn 96/48/EG als gewijzigd bij Richtlijn 2004/50/EG moet het infrastructuurregister de voornaamste kenmerken van het infrastructuurdomein of een deel daarvan beschrijven alsmede de correlatie daarvan met de kenmerken beschreven in de TSI voor hogesnelheidsmaterieel.

In bijlage D van deze TSI wordt opgegeven welke gegevens betreffende het infrastructuurdomein in het infrastructuurregister moeten worden opgenomen. De in het infrastructuurregister op te nemen gegevens voor andere subsystemen zijn vermeld in de betreffende TSI's.

5.   INTEROPERABILITEITSONDERDELEN

5.1.   Definitie

Krachtens artikel 2, lid d van Richtlijn 96/48/EG als gewijzigd bij Richtlijn 2004/50/EG

is een interoperabiliteitsonderdeel „een basiscomponent, groep componenten, deel van een samenstel of volledig samenstel van materieel die deel uitmaken of bestemd zijn om deel uit te maken van een subsysteem en waarvan de interoperabiliteit van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem direct of indirect afhankelijk is”.

5.1.1.   Innovatieve oplossingen

Zoals reeds aangegeven in artikel 4.1 van deze TSI kunnen voor innovatieve oplossingen nieuwe specificaties en/of beoordelingsmethoden vereist zijn. Deze specificaties en beoordelingsmethoden dienen te worden ontwikkeld in het kader van het proces dat is omschreven in artikel 6.1.4.

5.1.2.   Nieuwe oplossingen voor de bovenbouw

De vereisten in artikel 5.3.1, 5.3.2 en 5.3.3 zijn gebaseerd op traditioneel spoor in ballast met vignolerails (spoorstaaf met platte onderkant) op betonnen dwarsliggers en spoorstaafbevestigingen die de spoorstaafverschuiving tegengaan. Het is evenwel mogelijk met andere methoden aan de eisen van hoofdstuk 4 te voldoen. Interoperabiliteitsonderdelen verwerkt in deze alternatieve spoorontwerpen worden aangeduid als „nieuwe interoperabiliteitsonderdelen”; in hoofdstuk 6 wordt uiteengezet hoe deze gekeurd moeten worden.

5.2.   Lijst van interoperabiliteitsonderdelen

Binnen het kader van de onderhavige TSI zijn de volgende interoperabiliteitselementen, basiscomponenten of delen van het spoor te beschouwen als „interoperabiliteitsonderdelen”:

de spoorstaaf (5.3.1),

het spoorstaafbevestigingsmateriaal (5.3.2),

de dwarsliggers en spoorstaafondersteuningen (5.3.3),

de wissels en kruisingen (5.3.4),

de watervulaansluitingen (5.3.5).

In de onderstaande paragrafen wordt voor elk van deze onderdelen vermeld welke specificaties van toepassing zijn.

5.3.   Prestaties en specificaties van onderdelen

5.3.1.   Spoorstaaf

Lijnen van categorie I, II en III

De intrinsieke specificaties voor het interoperabiliteitsonderdeel „spoorstaaf” zijn:

spoorstaafkopprofiel,

ontwerplineaire massa,

staalsoort.

5.3.1.1.   Spoorstaafkopprofiel

a)

Hoofdspoor

Het spoorstaafkopprofiel moet geselecteerd worden uit bijlage A van EN 13674-1:2003 of moet het profiel 60 E2 zijn (zie bijlage F van deze TSI).

In artikel 4.2.9.2 van deze TSI worden de eisen te stellen aan spoorstaafkopprofielen gegeven waaraan voldaan moet worden in verband met de equivalente coniciteit.

b)

Wissels en kruisingen

Het spoorstaafkopprofiel moet geselecteerd worden uit bijlage A van EN 13674-2:2003 of moet het profiel 60 E2 zijn (zie bijlage F van deze TSI).

c)

Nieuwe spoorstaafkopprofielen voor hoofdspoor

Het ontwerp van „nieuwe” spoorstaafkopprofielen (als gedefinieerd in artikel 6.1.2) voor hoofdspoor moet zich kenmerken door:

een hellend vlak onder een hoek van 1/20 à 1/17,2 ten opzichte van de verticale as van de spoorstaafkop aan de zijkant van de spoorstaafkop. De verticale afstand tussen de bovenkant van dit hellende vlak en de bovenkant spoorstaaf moet kleiner zijn dan 15 mm gevolgd door, in de richting van het bovenvlak gezien,

een opeenvolging van tangentiële krommen met een boogstraal die toeneemt van minimaal 12,7 mm tot minimaal 250 mm aan de verticale as van de spoorstaafkop.

De horizontale afstand tussen de bovenkant spoorstaaf en het raakpunt moet tussen 33,5 en 36 mm bedragen.

Image

5.3.1.2.   Ontwerplineaire massa

De ontwerplineaire massa moet groter zijn dan 53 kg/m.

5.3.1.3.   Staalsoort

a)

Hoofdspoor

De staalsoort moet voldoen aan de eisen van EN13674-1:2003 hoofdstuk 5.

b)

Wissels en kruisingen

De staalsoort moet voldoen aan de eisen van EN13674-2:2003 hoofdstuk 5.

5.3.2.   Spoorstaafbevestigingsmateriaal

De op spoorstaafbevestigingsmateriaal van toepassing zijnde specificaties voor zowel hoofdspoor als voor wissels en kruisingen zijn:

a)

de minimale weerstand tegen spoorstaafverschuiving van het spoorstaafbevestigingsmateriaal moet voldoen aan de eisen van EN 13481-2:2002;

b)

de weerstand tegen herhaaldelijke belasting moet minimaal dezelfde zijn als die bepaald in EN 13481-2:2002 voor hoofdspoor;

c)

de dynamische stijfheid van spoorstaafbevestigingsplaten op betonnen dwarsliggers mag niet groter zijn dan 600 MN/m;

d)

de elektrische minimumweerstand moet, gemeten volgens EN 13146-5, 5 kΩ bedragen. Het is de infrastructuurbeheerder toegestaan hogere weerstanden te gebruiken wanneer bepaalde besturings- en seingevingssystemen dit vereisen.

5.3.3.   Dwarsliggers en spoorstaafondersteuningen

De op het interoperabiliteitsonderdeel „betonnen dwarsliggers” voor spoor in ballast als beschreven in 6.2.5.1 van toepassing zijnde specificaties zijn:

a)

het gewicht van betonnen dwarsliggers voor hoofdspoor moet tenminste 220 kg bedragen,

b)

de minimumlengte van betonnen dwarsliggers voor hoofdspoor moet 2,25 m bedragen.

5.3.4.   Wissels en kruisingen

In wissels en kruisingen zijn de eerdergenoemde interoperabiliteitsonderdelen verwerkt.

De eigen karakteristieken moeten evenwel gekeurd worden aan de hand van de volgende artikelen van de onderhavige TSI:

a)

4.2.12.1 Middelen ter detectie en vergrendeling,

b)

4.2.12.2 Wisseltongen,

c)

4.2.12.3 Geometrische gegevens.

5.3.5.   Watervulaansluitingen

De watervulaansluitingen moeten compatibel zijn met de waterinlaatstukken beschreven in de TSI voor hogesnelheidsmaterieel.

6.   BEOORDELING VAN DE OVEREENSTEMMING EN/OF GESCHIKTHEID VOOR GEBRUIK VAN DE ONDERDELEN EN CONTROLE VAN HET SUBSYSTEEM OF DE SUBSYSTEMEN

6.1.   Interoperabiliteitsonderdelen

6.1.1.   Keuringsprocedures ter beoordeling van conformiteit en geschiktheid voor gebruik

De procedure ter beoordeling van conformiteit en geschiktheid voor gebruik als bepaald in hoofdstuk 5 van deze TSI dient gebruik te maken van de modulen beschreven in bijlage C van deze TSI.

Voorzover de modules beschreven in bijlage C dit eisen, moet de beoordeling van de conformiteit en de geschiktheid voor gebruik van een interoperabiliteitsonderdeel — wanneer de procedure dit vereist —, worden uitgevoerd door een aangewezen instelling bij wie de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde de aanvraag heeft ingediend. De fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde stelt overeenkomstig artikel 13, lid 1, en punt 3 van bijlage IV van Richtlijn 96/48/EG als gewijzigd bij Richtlijn 2004/50/EG een EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor het gebruik op voordat het interoperabiliteitsonderdeel in de handel wordt gebracht.

De conformiteit of de geschiktheid voor het gebruik van elk interoperabiliteitsonderdeel moet bepaald worden aan de hand van drie criteria:

6.1.1.1.

Coherentie met de vereisten van het subsysteem

Het toegepaste interoperabiliteitsonderdeel dat deel uit moet maken van het subsysteem „Infrastructuur” moet gekeurd worden volgens artikel 6.2 van de TSI. Het gebruik in een samenstel mag niet tot oorzaak hebben dat het subsysteem „Infrastructuur” waarin het wordt toegepast niet langer aan de eisen gesteld in hoofdstuk 4 van de TSI voldoet.

6.1.1.2.

Compatibiliteit met andere interoperabiliteitsonderdelen en onderdelen van het subsysteem waarmee het raakvlakken zal hebben

6.1.1.3.

Naleving van specifieke technische eisen

Het voldoen aan specifieke technische eisen (indien gesteld) is beschreven in hoofdstuk 5 van de TSI.

6.1.2.   De definitie van „Bestaande”, „nieuwe” en „innovatieve” interoperabiliteitsonderdelen

Een „Bestaand” interoperabiliteitsonderdeel voldoet aan de volgende voorwaarden:

a)

het voldoet aan in hoofdstuk 5 van deze TSI vastgestelde prestatie-eisen.

b)

het is in overeenstemming met de relevante Europese norm(en)

c)

het is compatibel met andere interoperabiliteitsonderdelen in het samenstel waarin het toegepast zal worden

d)

het samenstel waarin het toegepast zal worden voldoet aan de prestatie-eisen gesteld in hoofdstuk 4 van deze TSI voor zover deze op dit samenstel van toepassing zijn.

Een „Nieuw” interoperabiliteitsonderdeel voldoet aan de volgende voorwaarden:

e)

het voldoet niet aan een of meer eisen van a), b) of c) gesteld aan „Bestaande” interoperabiliteitsonderdelen

f)

het bedoelde samenstel waarin het toegepast moet worden voldoet aan de prestatie-eisen gesteld in hoofdstuk 4 van deze TSI voor zover deze op dit samenstel van toepassing zijn.

De enige nieuwe interoperabiliteitsonderdelen zijn de spoorstaaf, de spoorstaafbevestigingsystemen, de dwarsliggers en spoorstaafondersteuningen

Een „Innovatief” interoperabiliteitsonderdeel voldoet aan de volgende voorwaarden:

g)

het bedoelde samenstel waarin het toegepast moet worden voldoet niet aan de prestatie-eisen gesteld in hoofdstuk 4 van deze TSI voor zover deze op dit samenstel van toepassing zijn.

6.1.3.   Procedures voor bestaande en nieuwe interoperabiliteitsonderdelen

In de volgende tabel wordt aangegeven welke procedures van toepassing zijn op „bestaande” en „nieuwe” interoperabiliteitsonderdelen, die hetzij voor, hetzij na de publicatie van deze TSI in de handel zijn gebracht.

 

Bestaand

Nieuw

In de Europese Unie in de handel gebracht voor de publicatie van deze TSI

procedure E1

procedure N1

In de Europese markt in de handel gebracht na de publicatie van deze TSI

procedure E2

procedure N2

Procedure N1 zou bij voorbeeld van toepassing zijn op spoorstaafprofiel dat reeds in de handel maar nog niet gedocumenteerd is in EN 13674-1:2003.

6.1.4.   Procedures voor innovatieve interoperabiliteitsonderdelen

Innovatieve oplossingen voor interoperabiliteit vereisen nieuwe specificaties en/of nieuwe keuringsmethoden.

Wanneer een oplossing voor een interoperabiliteitsonderdeel innovatief is als gedefinieerd in artikel 6.1.2 moet de fabrikant verklaren op welke wijze de oplossing van het relevante artikel van de TSI afwijkt. Het Europese Spoorwegbureau dient de desbetreffende functionele en interfacespecificaties van de onderdelen af te ronden en de beoordelingsmethoden te ontwikkelen.

De relevante functionele en raakvlakspecificaties alsmede de beoordelingsmethoden dienen tijdens het herzieningsproces in de TSI te worden verwerkt. Dadelijk na openbaarmaking van deze documenten kan de beoordelingsprocedure voor de interoperabiliteitsonderdelen worden gekozen door de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde, op de wijze als omschreven in artikel 6.1.5.

Na het van kracht worden van een besluit van de Commissie, dat wordt genomen in overeenstemming met artikel 21 van Richtlijn 48/2004/EG als gewijzigd bij Richtlijn 2004/50/EG, kan de innovatieve oplossing worden gebruikt alvorens te worden verwerkt in de TSI.

6.1.5.   Aanwending van modulen

De volgende modulen voor het bepalen van de conformiteit van interoperabiliteitsonderdelen worden voor het infrastructuurdomein aangewend:

A

Interne productiecontrole

A1

Interne ontwerpcontrole met productkeuring

B

Typegoedkeuring

D

Productkwaliteitsborgingsysteem

F

Productkeuring

H1

Totale kwaliteitsborging

H2

Totale kwaliteitsborging met toetsing van het ontwerp

V

Proefondervindelijke typekeuring (geschiktheid voor het gebruik)

De onderstaande tabel biedt een overzicht van de modules voor conformiteitsbeoordeling van interoperabiliteitsonderdelen waaruit voor elk van de bovenstaande procedures gekozen mag worden. Voor de beoordelingsprocedures wordt verwezen naar bijlage C van de onderhavige TSI.

Procedures

Spoorstaaf

Bevestigings-materiaal

Dwarsliggers en spoorstaafonder-steuningen

Wissels en kruisingen

E1 (4)

A1 of H1

A of H1

E2

B + D of B + F of H1

N1

B + D + V of B + F + V of H1 + V

N2

B + D + V of B + F + V of H2 + V

In het geval van een „nieuw” interoperabiliteitsonderdeel moet een aangewezen instantie gekozen door de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde controleren of de intrinsieke eigenschappen en de geschiktheid voor het gebruik van het te keuren interoperabiliteitsonderdeel voldoen aan de relevante voorschriften van hoofdstuk 4 dat de functies van het onderdeel in het subsysteem beschrijft en de prestaties van het product onder bedrijfscondities aan keuring onderwerpen.

De eigenschappen en specificaties van het onderdeel die bijdragen tot de aan het subsysteem te stellen eisen alsmede hun raakvlakken moeten tijdens de eerste beoordeling volledig beschreven worden in het technisch dossier teneinde een latere beoordeling als onderdeel van het subsysteem mogelijk te maken.

De conformiteitskeuring van „bestaande” en „nieuwe” interoperabiliteitsonderdelen moet zich uitstrekken tot de fasen en karakteristieken aangeduid in de tabellen van bijlage A.

6.1.6.   Keuringsmethoden voor interoperabiliteitsonderdelen

6.1.6.1.   Interoperabiliteitsonderdelen onderworpen aan andere communautaire richtlijnen

Lid 3 van artikel 13 van Richtlijn 96/48/EG als gewijzigd bij Richtlijn 2004/50/EG stelt „Wanneer op interoperabiliteitsonderdelen andere communautaire richtlijnen betreffende andere aspecten van toepassing zijn, geeft de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor het gebruik aan dat de betrokken interoperabiliteitsonderdelen eveneens aan de eisen van die andere richtlijnen voldoen.”

6.1.6.2.   Keuring van spoorstaafbevestigingsystemen

De EG-verklaring van conformiteit moet vergezeld gaan van een verklaring inhoudende:

de combinatie van spoorstaaf, spoorstaafneiging, onderlegplaten (en de stijfheid daarvan) en het type dwarsliggers of spoorstaafondersteuningen waarmee het bevestigingssysteem gebruikt mag worden

de elektrische weerstand van het bevestigingssysteem (artikel 5.3.2 vereist een minimumweerstand van 5 kΩ. Het kan evenwel zijn dat een grotere elektrische weerstand vereist is om de compatibiliteit met het gekozen besturing- en seingevingsysteem te waarborgen).

6.1.6.3.   Proefondervindelijke typekeuring (geschiktheid voor het gebruik)

Wanneer moduul V wordt toegepast moet de keuring plaatsvinden

met de opgegeven combinaties van interoperabiliteitsonderdelen en spoorstaafneiging

op een lijn waar de snelheid van de snelste treinen minimaal 160 km/u en de zwaarste asbelasting van het rollend materieel minimaal 170 kN moet bedragen

met minimaal een derde van de interoperabiliteitsonderdelen in bogen geïnstalleerd (niet van toepassing op wissels en kruisingen)

met een testprogramma voor een belasting van 20 miljoen brutoton en een programmaduur van 1 jaar of langer.

Waar conformiteit het best kan worden beoordeeld aan de hand van historische onderhoudsgegevens is het de aangewezen instantie toegestaan gegevens van een infrastructuurbeheerder of aanbestedende instantie te gebruiken die ervaring heeft opgedaan met het interoperabiliteitsonderdeel.

6.2.   Subsysteem „Infrastructuur”

6.2.1.   Algemene bepalingen

Op aanvraag van de aanbestedende dienst of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde gaat de aangewezen instantie overeenkomstig artikel 18 en bijlage VI van Richtlijn 48/2004/EG als gewijzigd bij Richtlijn 2004/50/EG alsmede de voorschriften van de desbetreffende moduul beschreven in bijlage C van deze TSI over tot de EG-keuring van het subsysteem „Infrastructuur”.

Wanneer de aanbestedende dienst kan aantonen dat de tests of controles van een infrastructuursubsysteem in eerdere toepassingen in overeenkomstige omstandigheden met goed gevolg zijn afgelegd moet de aangewezen instantie hier bij haar beoordeling rekening mee houden.

De conformiteitskeuring van het infrastructuursubsysteem moet zich uitstrekken tot de fasen en karakteristieken bepaald in bijlage B1 van deze TSI.

Waar hoofdstuk 4 bepaalt dat nationale voorschriften gebruikt moeten worden moet de conformiteitscontrole worden uitgevoerd aan de hand van de procedures en onder de verantwoordelijkheid van de betrokken lidstaat.

De aanbestedende dienst moet de EG-keuringsverklaring voor het subsysteem „Infrastructuur” opstellen aan de hand van het gestelde in artikel 18 van en het gestelde in bijlage V van Richtlijn 48/2004/EG als gewijzigd bij Richtlijn 2004/50/EG.

6.2.2.   Gereserveerd

6.2.3.   Innovatieve oplossingen

Wanneer een subsysteem een samenstel bevat dat niet bedoeld is, aan de prestatie-eisen van hoofdstuk 4 van de onderhavige TSI te voldoen, wordt dit geklasseerd als „innovatief”.

Innovatieve oplossingen voor interoperabiliteit vereisen nieuwe specificaties en/of nieuwe keuringsmethoden.

Wanneer het infrastructuursubsysteem een innovatieve oplossing bevat moet de aanbestedende dienst opgeven waar deze afwijkt van het relevante artikel van de TSI.

Het Europese Spoorwegbureau dient de desbetreffende functionele en raakvlakspecificaties van deze oplossing af te ronden en de beoordelingsmethoden te ontwikkelen.

De relevante functionele en raakvlakspecificaties alsmede de beoordelingsmethoden dienen tijdens het herzieningsproces in de TSI te worden verwerkt. Dadelijk na openbaarmaking van deze documenten kan de beoordelingsprocedure voor de infrastructuur worden gekozen door de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde, op de wijze als omschreven in artikel 6.2.4.

Na het van kracht worden van een besluit van de Commissie, dat wordt genomen in overeenstemming met artikel 21 van Richtlijn 96/48/EG als gewijzigd bij Richtlijn 2004/50/EG kan de innovatieve oplossing worden gebruikt alvorens te worden verwerkt in de TSI.

6.2.4.   Aanwending van modulen

Voor wat betreft de keuring van het subsysteem „Infrastructuur” kan de aanbestedende dienst of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde kiezen tussen:

de keuringsprocedure per stuk (moduul SG) beschreven in bijlage C, punt .8 van deze TSI of

de procedure voor totale kwaliteitsborging met toetsing van het ontwerp (moduul SH2) beschreven in bijlage C, punt C.9 van deze TSI.

6.2.4.1.   Toepassing van moduul SH2

Moduul SH2 mag alleen dan worden gekozen wanneer de werkzaamheden die bijdragen tot het te keuren subsysteem (ontwerp, constructie, montage, installatie) onderworpen zijn aan een kwaliteitsborgingsysteem dat goedgekeurd en bewaakt wordt door een aangewezen instantie en dat van toepassing is op ontwerp en productie alsmede op toetsing en beproeving van het gerede product.

6.2.4.2.   Toepassing van Moduul SG

Waar conformiteitskeuring het best kan worden uitgevoerd met een meetvoertuig mag de aangewezen instantie gebruik maken van de meetresultaten van een voor rekening van Aanbestedende instantie of aanbestedende dienst gebruikt meetvoertuig. (Zie 6.2.6.2).

6.2.5.   Technische oplossingen waarvoor in de ontwerpfase een vermoeden van conformiteit bestaat

6.2.5.1.   Keuring van de mechanische weerstand van het spoor

In ballast gelegd hoofdspoor met de volgende karakteristieken wordt geacht aan de eisen van § 4.2.13.1 ten aanzien van de weerstand van spoor tegen zijdelingse, verticale en dwarskrachten te hebben voldaan:

Wanneer aan de eisen gesteld aan de spooronderdelen bepaald in hoofdstuk 5 met betrekking tot de interoperabiliteitsonderdelen „spoorstaaf” (5.3.1), „spoorstaafbevestigingsmateriaal” (5.3.2) en „dwarsliggers en spoorondersteuning” (5.3.3) is voldaan,

Wanneer met uitzondering van baansecties van 10 m lengte of minder onderling en gescheiden door tenminste 50 m uitsluitend betonnen dwarsliggers worden gebruikt,

Uitsluitend ballast en profiel van een landelijk voorgeschreven type wordt gebruikt,

Het spoor bevestigd is met minimaal 1 500 bevestigingen per strekkende kilometer.

6.2.5.2.   Keuring van equivalente coniciteit

Hoofdspoor wordt aan de eisen van artikel 4.2.9.2 geacht te voldoen wanneer het de volgende karakteristieken heeft:

Spoorstaafprofiel 60 E1 volgens EN 13674-1:2003 met een spoorstaafneiging van 1 op 20 en een spoorwijdte tussen 1 435 en 1 437 mm,

Spoorstaafprofiel 60 E1 volgens EN 13674-1:2003 met een spoorstaafneiging van 1 op 40 en een spoorwijdte tussen 1 435 en 1 437 mm (uitsluitend voor snelheden tot 280 km/u);

Spoorstaafprofiel 60 E2 volgens bijlage F van deze TSI met een spoorstaafneiging van 1 op 40 en een spoorwijdte tussen 1 435 en 1 437 mm.

6.2.6.   Bijzondere vereisten voor conformiteitskeuring

6.2.6.1.   Keuring van het minimumprofiel van de infrastructuur

Hangende de publicatie van geharmoniseerde EN-normen met betrekking tot profielen moet het technische dossier krachtens artikel 4.2.3 een beschrijving van de regels bevatten die de infrastructuurbeheerder heeft gekozen.

De keuring van het minimumprofiel van de infrastructuur moet plaatsvinden aan de hand van de berekeningen van de infrastructuurbeheerder of de aanbestedende dienst die gebaseerd zijn op deze regels.

6.2.6.2.   Keuring van de gemiddelde minimumspoorwijdte

De meetmethode voor spoorwijdten is gegeven in artikel 4.2.2 van EN 13848-1:2003.

6.2.6.3.   Keuring van spoorbuigstijfheid

Aangezien de aan de spoorbuigstijfheid te stellen eisen nog ter discussie staan is een keuring door een aangewezen instantie niet nodig.

6.2.6.4.   Keuring van spoorstaafneiging

De spoorstaafneiging wordt alleen in de ontwerpfase gekeurd.

6.2.6.5.   Keuring van de maximale drukvariaties in tunnels

De keuring van de maximale drukvariaties in een tunnel (10 kPa-criterium) moet plaatsvinden aan de hand van de door de infrastructuurbeheerder of de aanbestedende dienst op basis van alle bedrijfscondities gemaakte berekeningen voor treinen die voldoen aan de eisen van de TSI voor hogesnelheidsmaterieel en die bedoeld zijn voor inzet in de te keuren tunnel.

De ingevoerde parameters moeten beantwoorden aan de karakteristieke referentiedruksignatuur van de trein (gedefinieerd in de TSI voor hogesnelheidsmaterieel).

De dwarsprofielen van de interoperabele treinen in kwestie moeten, onafhankelijk van elk motor- of aanhangrijtuig, de volgende zijn:

12 m2 voor voertuigen ontworpen voor het kinematische referentieprofiel GC,

11 m2 voor voertuigen ontworpen voor het kinematische referentieprofiel GB,

10 m2 voor voertuigen ontworpen voor kleinere kinematische referentieprofielen.

De keuring moet rekening houden met eventuele tunneleigenschappen die drukverlagend werken (de vorm van de tunnelingang, schachten e.d.) alsook met de lengte van de tunnel.

6.2.6.6.   Keuring van Geluid en trillingen

Geen keuring door een aangewezen instantie benodigd.

6.3.   Conformiteitskeuring wanneer snelheid een migratiecriterium is

Hoofdstuk 7.2.5 staat toe, een lijn in gebruik te nemen voor een lagere snelheid dan die, welke uiteindelijk gereden moet kunnen worden.

Dit hoofdstuk geeft de eisen ten aanzien van een zodanige conformiteitskeuring.

Bepaalde grenswaarden in hoofdstuk 4 zijn afhankelijk van de op de route toegestane snelheid.

Conformiteit moet gekeurd worden bij de toegestane maximumsnelheid; het is echter toegestaan snelheidsafhankelijke karakteristieken te beoordelen ten tijde van de indienststelling

De conformiteit van andere karakteristieken voor de toegestane snelheid van de route blijven geldig.

Voor een interoperabiliteitsverklaring bij toegestane snelheid hoeft alleen de conformiteit van de karakteristieken die tijdelijk onvoldoende zijn te worden gekeurd wanneer deze op het vereiste niveau zijn gebracht.

6.4.   Keuring van het onderhoudsplan

Artikel 4.5 stelt dat de infrastructuurbeheerder voor elke hogesnelheidslijn en het infrastructuursubsysteem daarvan over een onderhoudsplan moet beschikken. De aangewezen instantie moet het bestaan van dat onderhoudsplan en de in artikel 4.5.1 genoemde punten daarvan controleren.

De aangewezen instantie is niet verantwoordelijk voor het beoordelen van de geschiktheid van de gedetailleerde eisen van het plan.

De aangewezen instantie moet een kopie van het onderhoudsplan bij het in lid 3 van artikel 18 van Richtlijn 96/48/EG als gewijzigd bij Richtlijn 2004/50/EG vereiste technische dossier voegen.

6.5.   Keuring van het subsysteem „Onderhoud”

Het subsysteem „Onderhoud” behoort niet tot het exploitatieve gebied (zie bijlage II.1 van Richtlijn 96/58/EG als gewijzigd bij Richtlijn 2004/50/EG). Er is dus geen EG-keuring van dit subsysteem.

Krachtens lid 2 van artikel 14 van Richtlijn 96/48/EG als gewijzigd bij Richtlijn 2004/50/EG is de conformiteitskeuring van het subsysteem „Onderhoud” de verantwoordelijkheid van de betrokken lidstaat.

De conformiteitskeuring van het onderhoudsubsysteem moet zich uitstrekken tot de aangekruiste fasen en karakteristieken bepaald in bijlage B2 van deze TSI.

6.6.   Interoperabiliteitsonderdelen zonder EG-keuringsverklaring

6.6.1.   Algemeen

Interoperabiliteitsonderdelen zonder EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor het gebruik mogen gedurende een overgangsperiode van beperkte duur in subsystemen worden verwerkt of opgenomen op voorwaarde dat de aan de voorschriften in dit artikel wordt voldaan.

6.6.2.   Overgangsperiode

De overgangsperiode gaat in bij het van kracht worden van de onderhavige TSI en duurt zes jaar.

Bij het verstrijken van de overgangsperiode en met uitzonderingen vermeld in artikel 6.6.3.3 hieronder moeten alle interoperabiliteitsonderdelen voorzien zijn van de vereiste EG-verklaring van conformiteit en/of geschiktheid voor het gebruik voor ze in het subsysteem mogen worden verwerkt of opgenomen.

6.6.3.   De certificering van subsystemen met interoperabiliteitsonderdelen zonder keuringsverklaring tijdens de overgangsperiode

6.6.3.1.   Voorwaarden

De aangewezen instantie mag gedurende de overgangsperiode een subsysteem conform verklaren ook al bevat het enkele interoperabiliteitsonderdelen zonder de relevante EG-verklaring van conformiteit en/of geschiktheid voor het gebruik als bedoeld in deze TSI wanneer aan de volgende drie criteria wordt voldaan:

de conformiteit van het subsysteem met de eisen van hoofdstuk 4 van deze TSI is gecontroleerd door een aangewezen instantie en

de aangewezen instantie verklaart dat aanvullende keuringen hebben uitgewezen dat de interoperabiliteitsonderdelen conform en/of geschikt zijn voor het gebruik omdat deze voldoen aan de eisen gesteld in hoofdstuk 5 en

de interoperabiliteitsonderdelen zonder EG-verklaring van conformiteit en/of geschiktheid voor het gebruik reeds in gebruik waren in een subsysteem van tenminste één lidstaat voor de onderhavige TSI van kracht werd.

Voor op deze wijze gekeurde interoperabiliteitsonderdelen mag geen EG-verklaring van conformiteit en/of geschiktheid voor het gebruik worden afgegeven.

6.6.3.2.   Kennisgeving

Het certificaat van conformiteit van het subsysteem moet duidelijk vermelden welke interoperabiliteitsonderdelen als onderdeel van de verificatie van het subsysteem door de aangewezen instantie zijn gekeurd.

De EG-keuringsverklaring van het subsysteem moet duidelijk vermelden:

welke interoperabiliteitsonderdelen gekeurd zijn als deel van het subsysteem;

dat het subsysteem interoperabiliteitsonderdelen bevat die identiek zijn aan die, welke als deel van het subsysteem zijn gecontroleerd;

waarom de fabrikant voor deze interoperabiliteitsonderdelen geen EG-verklaring van conformiteit en/of geschiktheid voor het gebruik heeft overgelegd alvorens deze onderdelen in het subsysteem werden verwerkt of opgenomen.

6.6.3.3.   Overgangsregeling

Het betreffende subsysteem moet binnen de overgangsperiode van zes jaar worden vervaardigd, aangepast of vernieuwd. Meer in het bijzonder

gedurende de overgangsperiode en

onder de verantwoordelijkheid van de instantie die de EG-keuringsverklaring heeft afgegeven

mogen interoperabiliteitsonderdelen zonder EG-verklaring van conformiteit en/of geschiktheid voor het gebruik die van hetzelfde type zijn en door dezelfde fabrikant vervaardigd zijn gebruikt worden voor onderhoudsdoeleinden en reserveonderdelen voor het subsysteem.

Na het verstrijken van de overgangsperiode en

tot het subsysteem aangepast, vernieuwd of vervangen is en

onder de verantwoordelijkheid van de instantie die de EG-keuringsverklaring heeft afgegeven

mogen interoperabiliteitsonderdelen zonder EG-verklaring van conformiteit en/of geschiktheid voor het gebruik die van hetzelfde type zijn en door dezelfde fabrikant vervaardigd zijn voor onderhoudsdoeleinden gebruikt blijven worden.

6.6.4.   Controle

Tijdens de overgangsperiode moeten de lidstaten:

nummer en type van de interoperabiliteitsonderdelen die op eigen grondgebied in de handel worden gebracht controleren;

waarborgen dat, wanneer een subsysteem ter keuring wordt aangeboden, de redenen voor het ontbreken van de certificering van het interoperabiliteitsonderdeel worden vermeld;

de Commissie en de andere lidstaten kennisgeven van de details van het niet-gecertificeerde interoperabiliteitsonderdeel en de redenen van het ontbreken van certificering.

7.   IMPLEMENTATIE VAN DE TSI „INFRASTRUCTUUR”

7.1.   De toepasselijkheid van deze TSI op later in gebruik te stellen hogesnelheidslijnen

Hoofdstuk 4 en 6 en de specifieke bepalingen in paragraaf 7.3 zijn volledig van toepassing op de subsystemen binnen het geografische bereik van deze TSI (cf. paragraaf 1.2) die in dienst zullen worden gesteld nadat deze TSI van kracht is geworden.

7.2.   De toepasselijkheid van deze TSI op reeds in gebruik genomen hogesnelheidslijnen

De strategie beschreven in deze TSI is, met inachtneming van lid 3, artikel 14 van Richtlijn 96/48/EG als gewijzigd bij Richtlijn 2004/50/EG, van toepassing op aangepaste en vernieuwde lijnen. In deze context geeft de migratiestrategie de wijze aan waarop bestaande installaties moeten worden aangepast wanneer dat tenminste economisch verantwoord is. In het geval van de TSI „Infrastructuur” zijn de volgende principes van toepassing:

7.2.1.   Classificatie van werken

Het in overeenstemming brengen van bestaande lijnen met de TSI's eist hoge investeringen en leent zich dus alleen tot geleidelijke doorvoering.

Op grond van de verwachte levensduur van de onderdelen van het subsysteem „Infrastructuur” kunnen de op te waarderen delen naar graad van moeilijkheid als volgt worden ingedeeld:

Civieltechnische werken:

tracéontwerp (boogstralen, minimumspoorafstanden, stijgende en dalende hellingen),

tunnels (profiel van vrije ruimte, ruimtebeslag, doorsnede),

bovenbouw (weerstand tegen verticale belasting),

onderbouw (profiel van vrije ruimte),

stations (reizigerperrons);

Spoor:

bovenkant aardebaan,

wissels en kruisingen,

hoofdspoor,

alsmede diverse faciliteiten voor materieel en onderhoud.

7.2.2.   Parameters en specificaties voor civieltechnische werken

Deze worden in overeenstemming gebracht tijdens grotere projecten ter opwaardering van de lijn.

Het civieltechnische onderdeel van de infrastructuur brengt de meeste moeilijkheden met zich aangezien deze meestentijds herbouwd moeten worden omdat wijzigingen niet mogelijk zijn (kunstwerken, tunnels, aardebanen).

Dynamische analyse kan overeenkomstig paragraaf 4.2.14.2 van deze TSI

nodig zijn voor het aanpassen van bestaande lijnen,

niet noodzakelijk zijn voor te vernieuwen bestaande lijnen.

7.2.3.   Parameters en specificaties voor spoorwegaanleg

Gedeeltelijke wijzigingen zijn hier minder kritiek, hetzij omdat ze vaak geleidelijk en/of de een na de ander kunnen worden doorgevoerd, of omdat bepaalde onderdelen van de bovenbouw afzonderlijk kunnen worden aangepast.

Deze worden in overeenstemming gebracht tijdens grotere projecten ter opwaardering van de lijn.

Het is mogelijk de onderdelen van de bovenbouw geleidelijk te vervangen met de in deze TSI voorgeschreven onderdelen. In deze gevallen moet bedacht worden dat bij het vervangen van bepaalde onderdelen het geheel van een baanvak niet noodzakelijkerwijze voldoet aan de conformiteitseis — pas wanneer alle onderdelen voldoen aan de eisen van deze TSI kan sprake zijn van conformiteit van de bovenbouw.

Het kan in deze gevallen noodzakelijk zijn, tussentijdse keuringen uit te voeren om de compatibiliteit van de bovenbouw met de andere subsystemen in stand te houden (besturing en seingeving, energie) en met ander rollend materieel waarop deze TSI niet van toepassing is.

7.2.4.   Parameters en karakteristieken voor diverse faciliteiten voor materieel en onderhoud

Deze worden in overeenstemming gebracht aan de hand van de behoeften van de spoorwegmaatschappijen die de betreffende stations en onderhoudsfaciliteiten in exploitatie hebben.

7.2.5.   Baanvaksnelheid als een criterium voor opwaardering

Het is toegestaan, lijnen in dienst te stellen voor lagere dan de toegestane snelheid. In dit geval moet de lijn zodanig worden uitgevoerd dat de maximaal toegestane snelheid niet mogelijk is.

De minimumspoorafstand, bij voorbeeld, moet geschikt zijn voor de maximale snelheid maar de verkanting moet worden ingesteld op de lagere snelheid waarvoor de lijn in gebruik is genomen.

De conformiteitseisen voor dit geval zijn gegeven in artikel 6.3.

7.3.   Specifieke gevallen

De volgende specifieke gevallen gelden voor bepaalde netwerken. Deze gevallen zijn als volgt ingedeeld:

P-gevallen: permanente gevallen

T-gevallen: tijdelijke gevallen, waarvoor is aanbevolen het bedoelde prestatieniveau te verwezenlijken tegen het jaar 2020 (doelstelling van Beschikking nr 884/2000/EG van het Europese Parlement en de Commissie van 23 juli houdende wijziging van Beschikking nr. 1692/96/EG betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet).

7.3.1.   Bijzonderheden van het Duitse spoorwegnet

7.3.1.1.   Lijnen behorende tot categorie I

P-geval

Stijgende en dalende maximumhellingen

De stijgende en dalende maximumhellingen op de lijn Keulen-Frankfort (Rijn-Main) zijn vastgesteld op 40 0/00.

T-gevallen

Geen

7.3.1.2.   Lijnen van categorie II en III

P-gevallen

Geen

T-gevallen

Geen

7.3.2.   Bijzonderheden van het Oostenrijkse spoorwegnet

7.3.2.1.   Lijnen behorende tot categorie I

P-gevallen

Minimumlengte van reizigersperrons

De minimum lengte van de reizigersperrons bedraagt 320 m.

T-gevallen

Geen

7.3.2.2.   Lijnen van categorie II en III

P-gevallen

Minimumlengte van reizigersperrons

De minimumlengte van de reizigersperrons bedraagt 320 m.

T-gevallen

Geen

7.3.3.   Bijzonderheden van het Deense spoorwegnet

P-gevallen

Minimumlengten van reizigersperrons, opstel- en rangeerspoor

Op de Deense lijnen bedraagt de effectieve minimumlengte van de reizigersperrons alsmede de opstel- en rangeersporen 320 m.

T-gevallen

Geen

7.3.4.   Bijzonderheden van het Spaanse spoorwegnet

7.3.4.1.   Lijnen behorende tot categorie I

P-gevallen

Spoorwijdte

Met uitzondering van de hogesnelheidslijnen Madrid-Sevilla en Madrid-Barcelona-Franse grens die de standaard Europese spoorwijdte bezitten hebben de overige lijnen van het Spaanse spoorwegnet een spoorwijdte van 1 668 mm.

7.3.4.2.   Lijnen van categorie II en III

P-gevallen

Spoorwijdte

Lijnen van categorie II en III hebben een spoorwijdte van 1 668 mm.

Spoorafstand h.o.h.

Voor lijnen van categorie II en III mag de nominale hart-op-hartafstand van de sporen worden beperkt tot 3,808 m.

T-gevallen

Geen

7.3.5.   4.4.5 Bijzonderheden van het Finse spoorwegnet

7.3.5.1.   Lijnen behorende tot categorie I

P-gevallen

Spoorwijdte

De nominale spoorwijdte is 1 524 mm.

Minimumprofiel van infrastructuur

Het minimumprofiel van infrastructuur moet geschikt zijn voor treinen met het laadprofiel FIN1 dat bepaald is de TSI voor hogesnelheidsmaterieel.

Equivalente coniciteit

De minimumwaarden voor spoorwijdtegemiddelden zijn

Snelheid

Gemiddelde over 100 m

< 160

Geen keuring vereist

> 160 en ≤ 200

1 519

> 200 en ≤ 230

1 521

> 230 en ≤ 250

1 522

> 250 en ≤ 280

1 523

> 280 en ≤ 300

1 523

> 300

1 523

De afstanden tussen de actieve loopvlakken voor de berekeningen in artikel 4.2.9.2 zijn 1 511 en 1 505 mm.

Vrije wieldoorgang in wissels

De maximale wieldoorgang in wissels is 1 469 mm.

Bescherming van vaste puntstukvoorkanten

De minimumwaarde voor de bescherming van vaste puntstukvoorkanten is 1 478 mm.

Vrije wieldoorgang aan de puntstukvoorkant

De maximumwaarde vrije wieldoorgang aan de puntstukvoorkant is 1 440 mm.

Vrije wieldoorgang aan begin strijkregel/puntstukvleugel

De maximumwaarde vrije wieldoorgang aan de puntstukvoorkant is 1 469 mm.

Minimale flensbreedte

De minimale flensbreedte is 41 mm.

Maximale meerhoogte van strijkregel

De maximale meerhoogte van de strijkregel is 55 mm.

Perronlengte

De minimumperronlengte is 350 m.

Afstand van perronrand tot de hartlijn van het spoor

De nominale afstand van de perronrand tot de hartlijn van het spoor moet op een perronhoogte van 550 mm 1 800 mm bedragen.

T-gevallen

Geen

7.3.5.2.   Lijnen van categorie II en III

P-gevallen

Als voor lijnen van categorie I.

T-gevallen

Geen

7.3.6.   Bijzonderheden van het Britse spoorwegnet

7.3.6.1.   Lijnen behorende tot categorie I

P-gevallen

Geen

T-gevallen

Geen

7.3.6.2.   Lijnen behorende tot categorie II

P-gevallen

Minimum Infrastructuurprofiel (artikel 4.2.3)

1.   De UK1 profielen (Issue 2)

De TSI voor hogesnelheidsmaterieel geeft de UK1 profielen (Issue 2).

UK1 (Issue 2) profielen zijn speciaal voor de infrastructuur van de Britse Spoorwegen ontworpen om de beschikbare ruimte zo goed mogelijk te benutten.

Issue 2 heeft 3 profielen: UK1[A], UK1[B] en UK1[D].

Voertuigomgrenzingsprofiel A is niet afhankelijk van infrastructuurparameters, voertuigomgrenzingsprofiel B laat beperkte (specifieke) veerbeweging toe maar geen uitslag binnenbocht en het voertuigomgrenzingsprofiel D bepaalt de maximaal beschikbare infrastructuurruimte op vlakke, rechte strekkingen

De infrastructuur moet verenigbaar zijn met UK1 profielen:

2.   Profiel UK1[A]

Onder 1 100 mm bovenkant spoorstaaf moet het profiel van de infrastructuur als bepaald in Railway Group Standard GC/RT5212 (Issue 1, February 2003) worden toegepast. Dit profiel bepaalt een optimale omgrenzing van perrons en installaties dichtbij treinen en strookt met het profiel UK1[A] bepaald in de TSI voor hogesnelheidsmaterieel.

Waar bestaande infrastructuur niet strookt met het omgrenzingsprofiel voor lagere delen als bepaald in GC/RT5212 (Issue 1, February 2003) kunnen, afhankelijk van het gebruik van geschikte controlemaatregelen, kleinere onderbouwtoleranties worden toegestaan. Deze maatregelen zijn omschreven in GC/RT5212 (Issue 1, February 2003).

3.   Profiel UK1[B]

Het profiel UK1[B] heeft betrekking op de nominale spoorpositie. Het bepaalt een toeslag voor zijwaartse en verticale spoortoleranties en gaat uit van een maximale dynamische voertuigbeweging van 100 mm (zijwaarts, verticaal, rol, voertuigtoleranties en verticale kromming).

Waar een profiel UK1[B] wordt opgegeven moet dit aangepast worden voor uitslag in horizontale bogen (onder gebruikmaking van de formules in artikel 5 hieronder) onder gebruikmaking van de volgende waarden:

Draaistelmiddelpunten

17,000 m

Totale lengte

24,042 m van volle bakbreedte

Vrije ruimten volgens het profiel UK1[B] moeten aangebracht worden volgens de eisen van GC/RT5212 (Issue 1, February 2003).

4.   Profiel UK1[D]

Het profiel UK1[D] heeft betrekking op de nominale spoorpositie. Een voertuig volgens het profiel UK1[D] moet de juiste bakdoorsnede, geometrische eigenschappen en dynamische bewegingen bezitten die volgens een goedgekeurde methodologie zijn bepaald en die gebruikt zijn om het omgrenzingsprofiel te berekenen.

Infrastructuurondelen mogen zich nergens binnen het omgrenzingsprofiel als bepaald door UK1[D] bevinden. Voor uitslag in bogen hoeft geen toeslag gerekend te worden.

Voor voertuigen die naar verklaring stroken met het profiel UK1[D] en door de infrastructuurbeheerder op een lijn zijn toegelaten moet vrije ruimte worden verschaft overeenkomstig de eisen van GC/RT5212 (Issue 1, February 2003).

5.   Berekenen van de uitslag in bogen

In dit artikel wordt beschreven hoe de verbreding van het omgrenzingsprofiel ten gevolge van het berijden van een boog moet worden berekend. Het is bedoeld voor de infrastructuurbeheerder. De berekeningen zijn identiek aan die van de TSI voor hogesnelheidsmaterieel voor breedtevermindering maar worden anders uitgedrukt.

Image

De uitslag op een punt van een voertuigbak is het verschil tussen de radiale afstand van de hartlijn van het spoor en een punt (Rdo of Rdi) en de zijdelingse afstand van de voertuighartlijn en een punt (Wo of Wi). De uitslag wordt berekend bij stilstaand voertuig.

Neem een voertuig met draaistelmiddelpunten L en een halve draaistelasafstand ao (de hele asafstand is 2 × ao)

De uitslag binnenbocht van een punt Ui ten opzichte van de voertuighartlijn bedraagt:

Formula

De uitslag buitenbocht van een punt Uo ten opzichte van de voertuighartlijn bedraagt:

Formula

Waar Formula

Merk op dat dezelfde formules kunnen dienen voor het berekenen van de verticale uitslagen.

Minimumspoorafstand (artikel 4.2.4)

Artikel 4.2.4 van deze TSI stelt voor een maximaal toegelaten snelheid V ≤ 230 km/u dat „In het ontwerpstadium moet de minimumspoorafstand voor hoofdspoor op voor... voor hogesnelheid aangepaste lijnen... indien < 4,00 m als bepaald aan de hand van het kinematische referentieprofiel bedraagt (§ 4.2.3)”.

Het te gebruiken referentieprofiel is UK1 (Issue 2) als beschreven in hoofdstuk 7 van de TSI voor hogesnelheidsmaterieel en artikel 7.3.6 van deze TSI.

Aan deze eis kan worden voldaan met een minimumspoorafstand van 3 400 mm in rechte strekkingen en spoorbogen met een boogstraal van 400 m of meer.

Perrons (artikel 4.2.20)

1.   Perronhoogte

De hoogte aan de rand van perrons van aangepaste lijnen in Groot-Brittannië waar treinen die voldoen aan de eisen van de TSI voor hogesnelheidsmaterieel onder omstandigheden van normale exploitatie worden geacht te stoppen moet haaks op de spoorstaafspiegel van het spoor naast dat perron gemeten 915 mm bedragen (tolerantie + 0, - 50 mm).

2.   Horizontale perronafstand (overstek)

De randen van perrons van aangepaste lijnen in Groot-Brittannië waar treinen die voldoen aan de eisen van de TSI voor hogesnelheidsmaterieel onder omstandigheden van normale exploitatie worden geacht te stoppen moeten overeenkomen met de minimumafstand tot het nevenspoor (tolerantie + 15, - 0 mm) en verenigbaar zijn met het omgrenzingsprofiel voor lagere delen als bepaald in bijlage 1 van Railway Group Standard GC/RT5212 (Issue 1, Februari 2003).

Voor het meeste rollend materieel wordt hieraan voldaan in bogen met een straal van 360 m of meer bij een perronoverstek van 730 mm (tolerantie + 15, - 0 mm). In bijlage 1 van Railway Group Standard GC/RT5212 (Issue 1, februari 2003) worden uitzonderingen bepaald voor klasse 373 treinen (Eurostar) of containers met een breedte van 2,6 m die het perron moeten passeren. In bijlage 1 van Railway Group Standard GC/RT5212 (Issue 1, februari 2003) worden eveneens de eisen bepaald voor boogstralen kleiner dan 360 m.

3.   Minimumperronlengte

De nuttige lengte van perrons van aangepaste lijnen in Groot-Brittannië waar treinen die voldoen aan de eisen van de TSI voor hogesnelheidsmaterieel onder omstandigheden van normale exploitatie worden geacht te stoppen moet minimaal 300 m bedragen.

De lengte van perrons van aangepaste lijnen in Groot-Brittannië waar treinen die voldoen aan de eisen van de TSI voor hogesnelheidsmaterieel onder omstandigheden van normale exploitatie worden geacht te stoppen moet in het infrastructuurregister worden vermeld.

T-gevallen

Geen

7.3.6.3.   Lijnen van categorie III

P-gevallen

Alle specifieke gevallen van toepassing op lijnen van categorie II zijn van toepassing op lijnen van categorie III.

T-gevallen

Geen

7.3.7.   Bijzonderheden van het Griekse spoorwegnet

7.3.7.1.   Lijnen behorende tot categorie I

P-gevallen

Geen

T-gevallen

Geen

7.3.7.2.   Lijnen behorende tot categorie II en III

P-gevallen

Profiel van vrije ruimte

Het profiel van vrije ruimte van de lijn Athinai-Thessaloniki-Idomeni en Thessaloniki-Promahona is GB maar op sommige baanvakken beperkt tot GA.

Het profiel van vrije ruimte van de lijn Athiniai-Kiato is GB.

Minimumlengten van reizigersperrons, opstel- en rangeerspoor

Op de lijn Athiniai — Thessaloniki — Idomeni en Thessaloniki — Promahona is de nuttige lengte van reizigersperrons en opstelspoor 200 m.

Op het station Promahona: 189 m.

Op de lijn Athinai-Kiato is de minimum nuttige lengte van reizigersperrons en opstelspoor:

Op de stations SKA, Megara, Ag.Theodoroi en Kiato: 300 m

Op het station Thriasio: 150 m

Op het station Magula: 200 m

Spoorwijdte

De spoorwijdte van de lijn Athinai — Patras is 1 000 mm. Het voornemen is, deze te verwijden tot 1 435 mm.

T-gevallen

Geen

7.3.8.   Bijzondere eigenschappen van de spoorwegen in Ierland en Noord-Ierland

P-gevallen

Profiel van vrije ruimte

Het minimumprofiel van vrije ruimte voor de spoorwegen in Ierland en Noord-Ierland is bepaald in de Ierse norm IRL1 (Irish standard structure gauge).

Image

Opmerkingen:

1.

In horizontale bogen moet rekening worden gehouden met de effecten van de krommingslijn en de verkanting.

2.

In verticale bogen moet rekening worden gehouden met de krommingslijn.

3.

Op de oversteklimiet van 60 mm voor kunstwerken zijn alle beperkingen van de norm PW4 van toepassing. Toegestane overstek is nul voor de voorsteden van Dublin (zie norm PW4 voor onbelangrijke uitzonderingen).

4.

Bruggen:

a)

De hoogte van 4 830 mm is de afgewerkte hoogte. Waar extra ballast of een spoorstaafophoging nodig is om het lengteprofiel te verbeteren moet deze hoogte groter worden genomen. Onder bepaalde omstandigheden mag hoogtemaat 4 830 teruggebracht worden tot 4 690 mm.

b)

Brug- en kunstwerkhoogten moeten bij verkanting met de onderstaande waarden worden vermeerderd:

Tabel A

VERKANTING

H

0

4 830

10

4 843

20

4 857

30

4 870

40

4 883

50

4 896

60

4 910

70

4 923

80

4 936

90

4 949

100

4 963

110

4 976

120

4 989

130

5 002

140

5 016

150

5 029

160

5 042

165

5 055

c)

De afstand tussen aanbruggen en de buitenkant van de spoorstaaf moet, afhankelijk van de krommingslijn, 4 500 mm bedragen.

d)

Waar in de nabijheid van een spoorwegovergang bovenleiding moet worden aangebracht moet de vrije hoogte vergroot worden tot 6 140 mm.

5.

Er is een looppadtoeslag van 700 mm mogelijk. Wordt hiervan geen gebruik gemaakt dan mag deze maat worden teruggebracht tot 1 790 mm.

6.

Raadpleeg norm PW30 voor perronbreedtes.

Spoorwijdte

De spoorwijdte in de Ierse Republiek en Noord-Ierland is 1 602 mm. Ingevolge artikel 7 (b) van Richtlijn 96/48/EG van de Raad als gewijzigd bij Richtlijn 2004/50/EG zullen toekomstige lijnen in de Ierse Republiek en Noord-Ierland met deze spoorwijdte worden aangelegd.

Minimumboogstraal

Gezien de handhaving van een spoorwijdte van 1 602 mm zijn de voorschriften van deze TSI inzake minimumboogstralen en afgeleide waarden (verkanting en verkantingstekort) niet van toepassing op de spoorwegen van Ierland en Noord-Ierland.

Minimumlengten van reizigersperrons, opstel- en rangeerspoor

De nuttige minimumlengte van de reizigersperrons alsmede opstel- en rangeerspoor op de spoorwegnetten van de Ierse Republiek en Noord-Ierland op hogesnelheidslijnen is vastgesteld op 215 m.

Perronhoogte

De perrons van de spoorwegnetten van de Ierse Republiek en Noord-Ierland moeten een ontwerphoogte van 915 mm hebben. Perronhoogten moeten zodanig worden gekozen dat een optimaal gebruik wordt gemaakt van de tredeconstructie van materieel gebouwd volgens het IRL1 laadprofiel.

Minimumspoorafstand

De minimumspoorafstanden tussen bestaande lijnen in Ierland en Noord-Ierland moeten voorafgaande aan opwaardering vergroot worden om een veilige afstand tussen elkander kruisende treinen te waarborgen.

7.3.9.   Bijzonderheden van het Italiaanse spoorwegnet

7.3.9.1.   Lijnen van categorie I, II en III

De afstand van het perron tot de hartlijn van het spoor voor perrons met een hoogte van 550 mm

P-gevallen

Op de lijnen van de Italiaanse spoorwegen wordt de nominale afstand van de hartlijn van het spoor voor perrons met een hoogte van 550 mm evenwijdig met de rijspiegel afgeleid uit de formule:

op rechte strekkingen en binnen de bogen:

Formula

buiten de bogen:

Formula

waarbij δ de verkantingshoek met de horizontaal is.

T-gevallen

Geen

7.3.10.   Bijzonderheden van het Nederlandse spoorwegnet

7.3.10   Lijnen behorende tot categorie I

P-gevallen

Geen

T-gevallen

Geen

7.3.10.2.   Lijnen van categorie II en III

P-gevallen

Perronhoogte 840 mm

T-gevallen

Geen

7.3.11.   Bijzonderheden van het Portugese spoorwegnet

7.3.11.1.   Lijnen behorende tot categorie I

P-gevallen

Geen

T-gevallen

Geen

7.3.11.2.   Lijnen van categorie II en III

P-gevallen

Spoorwijdte van 1 668 mm

T-gevallen

Geen

7.3.12.   Bijzonderheden van het Zweedse spoorwegnet

7.3.12.1.   Lijnen behorende tot categorie I

P-gevallen

Minimumperronlengte

De minimumperronlengte bedraagt 225 m.

Minimumlengte op- en afstelspoor

De lengte van opstel- en rangeerspoor mag voor maximale treinlengten 225 m bedragen.

Perrons — afstand tot hartlijn spoor

De nominale afstand van hartlijn spoor tot de rijspiegel moet

L = 1 700 mm + Si,o L (mm), S (mm) bedragen

waarbij S van de boogstraal (R) afhankelijk is en de geïnstalleerde verkanting (D) verkregen wordt met de formule:

Voor binnenbogen:

Si = 41 000/R + D/3*

(bij een perronhoogte van 580 mm)

 

(bij een perronhoogte van 730 mm D/2)*

Voor buitenbogen:

So = 31 000/R - D/4

R (m), D (mm)

De toleranties voor de nominale (plaatsings)afstand L (1 700 mm) vanaf de perronrand zijn, in mm:

Nieuwe spoorconstructies

- 0, + 40

Onderhoudstolerantie:

- 30, + 50

Veiligheidsgrenstolerantie:

- 50

T-gevallen

Geen

7.3.12.2.   Lijnen behorende tot categorie II

P-gevallen

Als voor lijnen van categorie I.

T-gevallen

Perronhoogte

De nominale perronhoogte is 580 of 730 mm.

7.3.12.3.   Lijnen van categorie III

P-gevallen

Als voor lijnen van categorie I.

T-gevallen

Perronhoogte

De nominale perronhoogte is 580 of 730 mm.

7.3.13.   Bijzonderheden van het Poolse spoorwegnet

P-gevallen

Profiel van vrije ruimte

Het PVR moet geschikt zijn voor treinen met een omgrenzingsprofiel GB en OSZD 2 SM (zie onderstaande tekening)

Image

7.4.   Herziening van TSI's

In overeenstemming met artikel 6, lid 3 van Richtlijn 96/48/EG, gewijzigd bij Richtlijn 2004/50/EG is het Bureau verantwoordelijk voor het voorbereiden van de herziening en het bijwerken van TSI's en het doen van passende aanbevelingen aan het in artikel 21 van deze richtlijn bedoelde comité teneinde rekening te houden met de ontwikkeling van de techniek en de maatschappelijke eisen. Voorts kan de geleidelijke aanneming en herziening van andere TSI's op de onderhavige TSI van invloed zijn. Voorgestelde wijzigingen in deze TSI dienen zorgvuldig te worden onderzocht en bijgewerkte TSI's worden bij benadering om de drie jaar gepubliceerd. Dit houdt tevens de mogelijkheid van het gebruik van geluidsparameters voor infrastructuur in.

De studie moet beperkt worden tot routes die onder Richtlijn 2002/49/EG „Omgevingslawaai” van 22 juni 2002 in kaart moeten worden gebracht. Infrastructuurbehandelingen waarnaar verwezen moet worden moeten beperkt blijven tot behandelingen aan de bron, d.w.z. de beheersing van spoorstaafkopruwheid en de akoestische optimalisering van dynamische spoorkarakteristieken.

7.5.   Overeenkomsten

7.5.1.   Bestaande overeenkomsten

Lidstaten dienen de Commissie binnen 6 maanden na het van kracht worden van deze TSI in kennis te stellen van de volgende overeenkomsten in het kader waarvan subsystemen waarop deze TSI van toepassing is (bouw, vernieuwing, ingebruikneming, inzet en onderhoud van subsystemen als omschreven in hoofdstuk 2 van deze TSI):

Tijdelijke of permanente nationale, bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen lidstaten en spoorwegondernemingen of infrastructuurbeheerders die vereist zijn vanwege de zeer specifieke of plaatselijke aard van de voorgenomen vervoersdienst;

bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen spoorwegondernemingen, infrastructuurbeheerders of lidstaten die aanzienlijke niveaus van plaatselijke of regionale interoperabiliteit beogen;

internationale overeenkomsten tussen een of meer lidstaten en ten minste een derde land, of tussen spoorwegondernemingen of infrastructuurbeheerders van lidstaten en ten minste een spoorwegonderneming of infrastructuurbeheerder van een derde land die lokale of de regionale interoperabiliteit in aanzienlijke mate mogelijk maken.

Blijvend gebruik/onderhoud van onder deze TSI en onder deze overeenkomsten vallende subsystemen dient te worden toegestaan voor zover dat niet strijdig is met de wetgeving van de Gemeenschap.

De overeenstemming van deze overeenkomsten met de wetgeving van de EG, met inbegrip van hun niet-discriminerende karakter en, in het bijzonder, met deze TSI, zullen worden beoordeeld en de Commissie zal de noodzakelijke maatregelen treffen, waaronder bijvoorbeeld de herziening van deze TSI om mogelijke specifieke gevallen of overgangsmaatregelen op te nemen.

7.5.2.   Toekomstige overeenkomsten of wijziging van bestaande overeenkomsten.

Enigerlei toekomstige overeenkomsten of wijziging van bestaande overeenkomsten moet rekening houden met de wetgeving van de EG en in het bijzonder de onderhavige TSI. De lidstaten moeten de Commissie van zulke overeenkomsten c.q. wijzigingen in kennis stellen. In dergelijke gevallen is de procedure van § 7.5.1 eveneens van toepassing.


(1)  Paragrafen in bijlage III van Richtlijn 96/48/EG als gewijzigd bij Richtlijn 2004/50/EG.

(2)  De temperatuurstijging in de spoorstaaf tengevolge van de daaraan afgedragen energie bedraagt 0,035 oC per kN remkracht/spooreenheid; dit komt bij noodremming voor beide spooreenheden overeen met een temperatuurverhoging van circa 6 oC per trein.

(3)  Er moet op gewezen worden dat de locale kwaliteit van het spoor niet de referentiespoorkwaliteit is die wordt gebruikt voor de keuring van rollend materieel ten opzichte van geluidsemissielimitien voor passerende treinen.

(4)  Waar bestaande producten voor de publicatie van deze versie van de TSI op de markt zijn gebracht wordt het type geacht te zijn goedgekeurd en is een typekeuring (moduul B) niet noodzakelijk. Niettemin moet de fabrikant aantonen dat beproevingen en controles van interoperabiliteitsonderdelen voor eerdere toepassingen onder vergelijkbare voorwaarden als geslaagd zijn beschouwd en in overeenstemming zijn met de eisen van deze TSI. In dit geval dienen deze beoordelingen geldig te blijven voor de nieuwe toepassing. Indien niet kan worden aangetoond dat de oplossing in het verleden met gunstig gevolg is beproefd, is procedure 2 van toepassing.

BIJLAGE A

Interoperabiliteitsonderdelen van het subsysteem „infrastructuur”

A.1.   Onderwerp

In deze bijlage wordt het beoordelen van de conformiteit van de interoperabiliteitsonderdelen van het subsysteem „Infrastructuur” beschreven.

A.2.   Te beoordelen eigenschappen voor „bestaande” interoperabiliteitsonderdelen.

De karakteristieken van interoperabiliteitsonderdelen die in de verschillende fasen van ontwerp, ontwikkeling en productie dienen te worden beoordeeld, zijn in tabel 1 aangekruist. Waar geen beoordeling door een aangewezen instantie nodig is wordt dit in de tabel aangegeven met „NvT” (Niet van Toepassing).

Tabel A.1

Keuring van interoperabiliteitsonderdelen in het kader van de EG-conformiteitscontrole

Te beoordelen eigenschappen

Beoordeling tijdens de onderstaande stadia

Ontwerp en ontwikkeling

Productie

Ontwerptoetsing

Beoordeling fabricageproces

Typetest

 

Kwaliteit van het product

(seriepro-ductie)

5.3.1

Spoorstaven

 

 

 

 

 

5.3.1.1

Spoorstaafkopprofiel

X

X

NvT

 

X

5.3.1.2

Ontwerplineaire massa

X

NvT

NvT

 

NvT

5.3.1.3

Staalsoort

X

X

NvT

 

X

5.3.2

Spoorstaafbevestiging

 

 

 

 

 

5.3.2.a

Minimale weerstand tegen zijwaartse verschuiving

NvT

NvT

X

 

X

5.3.2.b

Weerstand tegen herhaaldelijke belasting

NvT

NvT

X

 

X

5.3.2.c

Dynamische stijfheid onderlegplaat

NvT

NvT

X

 

X

5.3.2.d

Elektrische weerstand

NvT

NvT

X

 

X

5.3.3

Dwarsliggers en spoorstaafondersteuningen

 

 

 

 

 

5.3.3.a

Massa

X

X

X

 

X

5.3.3.b

Lengte

X

X

X

 

X

5.3.4

Wissels en kruisingen

 

 

 

 

 

5.3.4.a

Vergrendeling

X

NvT

NvT

 

NvT

5.3.4.b

Wisseltongen

X

NvT

NvT

 

NvT

5.3.4.c

Geometrische eigenschappen

X

X

NvT

 

X

5.3.5

Watervulaansluitingen

 

 

 

 

 

5.3.5

Type en gegevens

X

NvT

NvT

 

X

A.3   Te beoordelen eigenschappen voor „nieuwe” Interoperabiliteitsonderdelen

Nieuwe interoperabiliteitsonderdelen moeten in het ontwerpstadium beoordeeld worden ten opzichte van de eisen van hoofdstuk 4, als aangegeven in tabel A2. Waar geen beoordeling door een aangewezen instantie nodig is wordt dit in de tabel aangegeven met „NvT” (Niet van Toepassing).

De voor de beoordeling van wissels en kruisingen te gebruiken delen van hoofdstuk 4 zijn vermeld in hoofdstuk 5.

In het productiestadium moeten de eigenschappen van nieuwe interoperabiliteitsonderdelen vermeld in de technische specificaties in het technische dossier worden gekeurd volgens de gekozen moduul.

Tabel A.2

Beoordeling van een nieuw interoperabiliteitsonderdeel in het kader van de EG-conformiteitscontrole

 

Interoperabiliteitsonderdelen

Te beoordelen eigenschappen

Spoor

Spoorstaafbevestigings-materiaal

Dwarsliggers

4.2.2

Nominale spoorwijdte

NvT

NvT

Ontwerptoetsing

4.2.3

Minimumprofiel van de infrastructuur

NvT

NvT

NvT

4.2.4

Minimumspoorafstand

NvT

NvT

NvT

4.2.5

Stijgende en dalende maximumhellingen

NvT

NvT

NvT

4.2.6

Minimumboogstraal

NvT

Ontwerptoetsing

NvT

4.2.7

Spoorverkanting

NvT

NvT

NvT

4.2.8

Verkantingstekort

NvT

NvT

NvT

4.2.9.2

Equivalente coniciteit (ontwerpwaarde)

Ontwerptoetsing

Ontwerptoetsing

Ontwerptoetsing

4.2.9.3.1

Minimumwaarden spoorwijdtegemiddelde

Ontwerptoetsing — In bedrijf

Ontwerptoetsing — In bedrijf

Ontwerptoetsing — In bedrijf

4.2.10

Kwaliteit van spoorgeometrie en beperkingen ten opzichte van afzonderlijke afwijkingen

NvT

NvT

NvT

4.2.11

Spoorstaafneiging

Ontwerptoetsing

Ontwerptoetsing

Ontwerptoetsing

4.2.12

Wissels en kruisingen

NvT

NvT

NvT

4.2.12.1

Vergrendeling (zie Tabel A1)

NvT

NvT

NvT

4.2.12.2

Wisseltongen

NvT

NvT

NvT

4.2.12.3

Geometrische eigenschappen

(zie Tabel A1)

NvT

NvT

NvT

4.2.13

Mechanische weerstand van het spoor

Ontwerptoetsing

Ontwerptoetsing

Ontwerptoetsing

4.2.14

Treinbelastingen op kunstwerken

NvT

NvT

NvT

4.2.15

Algemene spoorbuigstijfheid

NvT

Typetest

NvT

4.2.16

Maximumdrukvariaties in tunnels

NvT

NvT

NvT

4.2.17

Zijwindeffecten

NvT

NvT

NvT

4.2.18

Elektrische karakteristieken

 

Typetest

Typetest

4.2.19

Geluid en trillingen

NvT

NvT

NvT

4.2.20

Perrons

NvT

NvT

NvT

4.2.20.1

Toegang tot perrons

NvT

NvT

NvT

4.2.20.2

Nuttige perronlengte

NvT

NvT

NvT

4.2.20.4-5

Perronhoogte en afstand tot het hart van het spoor

NvT

NvT

NvT

4.2.20.6

Sporenplan langs perrons

NvT

NvT

NvT

4.2.20.7

Het voorkomen van elektrische schokken op perrons

NvT

NvT

NvT

4.2.20.8

Toegankelijkheid voor personen met beperkte mobiliteit

NvT

NvT

NvT

4.2.21

Brandveiligheid en veiligheid in spoorwegtunnels

NvT

NvT

NvT

4.2.22

Toegang tot spoorinstallaties voor onbevoegden

NvT

NvT

NvT

4.2.23

Vluchtpaden voor ontruiming treinstellen buiten de stations

NvT

NvT

NvT

4.2.25

Opstel- en ander spoor voor zeer lage rijsnelheden.

NvT

NvT

NvT

4.2.25.1

Lengte opstelspoor

NvT

NvT

NvT

4.2.25.2

Opstelspoorhellingen

NvT

NvT

NvT

4.2.25.3

Boogstralen

NvT

Ontwerptoetsing

NvT

BIJLAGE B1

Beoordeling van het subsysteem „infrastructuur”

B1.1.   Onderwerp

In de onderhavige bijlage wordt de conformiteitsbeoordeling van het subsysteem „Infrastructuur” beschreven.

B1.2.   Eigenschappen en modules

De karakteristieken van het te beoordelen subsysteem in de ontwerp-, montage-, installatie- en servicefase zijn in tabel B.1 aangekruist. Waar geen beoordeling door een aangewezen instantie nodig is wordt dit in de tabel aangegeven met „NvT” (Niet van Toepassing).

Dit betekent echter niet dat beoordeling in andere stadia niet nodig zouden zijn.

Definitie van beoordelingsstadia:

1

„Gedetailleerd ontwerp en uitvoeringstekeningen voor constructie”: dit omvat o.m. de controle van waarden/parameters ten opzichte van de toepasselijke eisen van de TSI.

2

„Als geassembleerd voorafgaande aan ingebruikneming”: de controle van het product in situ ten opzichte van de relevante ontwerpparameters vlak voor het in bedrijf wordt gesteld

3

„Validering onder bedrijfsomstandigheden”: de controle van het subsysteem terwijl het in bedrijf is.

Tabel B.1

Beoordeling van het subsysteem „Infrastructuur” in het kader van de EG-conformiteitscontrole

 

Beoordelingsstadia

 

1

2

3

Te beoordelen eigenschappen

Gedetailleerd ontwerp en uitvoeringstekeningen voor constructie

Als geassembleerd voorafgaande aan ingebruikneming

Validering onder bedrijfsomstandigheden

4.2.2

Nominale spoorwijdte

X

NvT

NvT

4.2.3

Minimumprofiel van de infrastructuur

X

X

NvT

4.2.4

Minimumspoorafstand

X

X

NvT

4.2.5

Stijgende en dalende maximumhellingen

X

NvT

NvT

4.2.6

Minimumboogstraal

X

X

NvT

4.2.7

Spoorverkanting

X

X

NvT

4.2.8

Verkantingstekort

X

NvT

NvT

4.2.9.2

Equivalente coniciteit (ontwerpwaarde)

X

NvT

NvT

4.2.9.3.1

Minimumwaarden spoorwijdtegemiddelde

NvT

X

NvT

4.2.10

Kwaliteit van spoorgeometrie en beperkingen ten opzichte van afzonderlijke afwijkingen

NvT

NvT

NvT

4.2.11

Spoorstaafneiging

X

NvT

NvT

4.2.12

Wissels en kruisingen

 

 

 

4.2.12.1

Vergrendeling (zie Tabel A1)

NvT

NvT

NvT

4.2.12.2

Wisseltongen

X

NvT

NvT

4.2.12.3

Geometrische eigenschappen

(zie Tabel A1)

NvT

NvT

NvT

4.2.13

Mechanische weerstand van het spoor

X

NvT

NvT

4.2.14

Treinbelastingen op kunstwerken

X

NvT

NvT

4.2.15

Algemene spoorbuigstijfheid

gereserveerd

gereserveerd

NvT

4.2.16

Maximumdrukvariaties in tunnels

X

NvT

NvT

4.2.17

Zijwindeffecten

NvT

NvT

NvT

4.2.18

Elektrische karakteristieken

NvT

NvT

NvT

4.2.19

Geluid en trillingen

NvT

NvT

NvT

4.2.20

Perrons

 

 

 

4.2.20.1

Toegang tot perrons

X

NvT

NvT

4.2.20.2

Nuttige perronlengte

X

NvT

NvT

4.2.20.4-5

Perronhoogte en afstand tot hart spoor

X

X

NvT

4.2.20.6

Sporenplan langs de perrons

X

NvT

NvT

4.2.20.7

Het voorkomen van elektrische schokken op perrons

X

NvT

NvT

4.2.20.8

Toegankelijkheid voor personen met beperkte mobiliteit

X

NvT

NvT

4.2.21

Brandveiligheid en veiligheid in spoorwegtunnels

NvT

NvT

NvT

4.2.22

Toegang tot spoorinstallaties voor onbevoegden

X

NvT

NvT

4.2.23

Vluchtpaden voor ontruiming treinstellen buiten de stations

X

X

NvT

4.2.25

Opstel- en ander spoor voor zeer lage rijsnelheden.

 

 

 

4.2.25.1

Lengte opstelspoor

X

NvT

NvT

4.2.25.2

Opstelspoorhellingen

X

NvT

NvT

4.2.25.3

Boogstraal

X

NvT

NvT

BIJLAGE B2

Beoordeling van het subsysteem „Onderhoud”

B2.1.   Onderwerp

In deze bijlage wordt beschreven hoe het gedeelte van het subsysteem „Onderhoud” betreffende vaste installaties voor het onderhoud van treinen gekeurd moet worden.

B2.2.   Karakteristieken

De karakteristieken van het te beoordelen subsysteem in de diverse fasen van ontwerp, constructie en gebruik zijn in tabel B.2 aangekruist. Waar geen keuring vereist is wordt dit in de tabel aangeduid met „NvT” (Niet van Toepassing).

Tabel B.2

Keuring van het subsysteem „Onderhoud” door de lidstaat

 

1

2

3

Te beoordelen eigenschappen

Gedetailleerd ontwerp en uitvoeringstekeningen voor constructie

Als geassembleerd voorafgaande aan ingebruikneming

Validering onder bedrijfsomstandigheden

Vaste installaties voor het onderhoud van treinen

 

 

 

Aansluitingen voor het legen van toiletten

X

NvT

NvT

Hoogtebereik wasstraat

X

NvT

X

Doorrijsnelheid wasstraatsnelheid

X

NvT

NvT

Waterkwaliteit

X

NvT

X

Zandkwaliteit

NvT

NvT

X

Brandstofkwaliteit

NvT

NvT

X

BIJLAGE C

Keuringsprocedures

Modulen voor interoperabiliteitsonderdelen

Moduul A: Interne productiecontrole

1.

In deze Moduul wordt de procedure beschreven waarmee de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde die de onder punt 1 voorgeschreven verplichtingen vervult, waarborgt en verklaart dat het betreffende interoperabiliteitsonderdeel voldoet aan de eisen van de daarop betrekking hebbende TSI.

2.

De fabrikant dient de technische documentatie beschreven onder punt 3 samen te stellen.

3.

De technische documentatie dient zodanig te zijn samengesteld dat hieruit kan worden opgemaakt of het interoperabiliteitsonderdeel voldoet aan de eisen van de TSI. De documentatie dient, voor zover voor de keuring noodzakelijk, het ontwerp, de fabricage, het onderhoud en de werking van het interoperabiliteitsonderdeel te beschrijven. Voorzover voor keuringsdoeleinden benodigd moet deze documentatie het volgende bevatten:

een algemene beschrijving van het interoperabiliteitsonderdeel,

ontwerp- en constructietekeningen alsmede schema's van onderdelen, constructiedelen, circuits e.d.,

toelichtingen bij het ontwerp en de fabricage, het onderhoud en de werking van het interoperabiliteitsonderdeel,

de ontwerpspecificaties met inbegrip van de toegepaste Europese specificaties (1) en met de relevante, geheel of gedeeltelijk toegepaste clausules,

een beschrijving van de oplossingen waarmee aan de eisen van de onderhavige TSI is voldaan wanneer de Europese specificaties niet volledig zijn toegepast,

berekeningsverantwoordingen, uitgevoerde controles, enz,

testverslagen.

4.

De fabrikant moet de nodige maatregelen treffen opdat het fabricageproces de conformiteit met de technische documentatie genoemd onder punt 3 alsmede de eisen van de daarop betrekking hebbende TSI van elk vervaardigd interoperabiliteitsonderdeel waarborgt.

5.

De fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde stelt voor het interoperabiliteitsonderdeel een verklaring van conformiteit op. De inhoud van deze verklaring moet tenminste de gegevens bedoeld in bijlage IV, punt 3 en artikel 13-3 van Richtlijn 96/48/EG bevatten. De EG-verklaring van overeenstemming en de bijbehorende documenten dienen te zijn voorzien van een dagtekening en te zijn ondertekend.

Deze verklaring moet in dezelfde taal als die van het technische dossier worden opgesteld en moet de volgende gegevens bevatten:

de van toepassing zijnde richtlijn (Richtlijn 96/48/EG en eventuele andere richtlijnen van toepassing op het interoperabiliteitsonderdeel),

naam en adres van de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde (firmanaam en volledig adres vermelden; in het geval van een gemachtigde, tevens de firmanaam van de fabrikant of constructeur),

de omschrijving van het Interoperabiliteitsonderdeel (merk, type, enz.),

vermelding van de gevolgde procedure (moduul) voor de conformiteitsverklaring,

alle van toepassing zijnde eisen waaraan het interoperabiliteitsonderdeel voldoet en met name zijn gebruiksvoorwaarden,

verwijzing naar deze en enigerlei andere van toepassing zijnde TSI's en, waar van toepassing, de Europese specificaties,

de identiteit van de ondertekenaar aan wie bevoegdheid is verleend om, namens de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde, verplichtingen aan te gaan.

6.

De fabrikant of diens gemachtigde moet zowel de technische documentatie alsmede een kopie van de EG-conformiteitsverklaring onder zich houden en wel gedurende een periode van tien jaar gerekend vanaf de datum waarop het laatste interoperabiliteitsonderdeel vervaardigd is.

Indien de fabrikant noch zijn gemachtigde in de Gemeenschap is gevestigd, dient degene die verantwoordelijk is voor het op de gemeenschappelijke markt in de handel brengen van het interoperabiliteitsonderdeel deze technische documentatie ter beschikking te houden.

7.

Waar de TSI buiten de EG-verklaring van conformiteit een EG-verklaring van geschiktheid voor het gebruik eist, dient de fabrikant deze als in moduul V voorgeschreven op te stellen en bij te voegen.

Moduul A1: Interne ontwerpcontrole met productkeuring

1.

In deze moduul wordt de procedure beschreven waarmee de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde die de onder punt 2 voorgeschreven verplichtingen vervult, waarborgt en verklaart dat het betreffende interoperabiliteitsonderdeel voldoet aan de eisen van de daarop betrekking hebbende TSI.

2.

De fabrikant dient de technische documentatie beschreven onder punt 3 samen te stellen.

3.

De technische documentatie dient zodanig te zijn samengesteld dat hieruit kan worden opgemaakt of het interoperabiliteitsonderdeel voldoet aan de eisen van de TSI.

De technische documentatie moet tevens uitwijzen dat het ontwerp van het interoperabiliteitsonderdeel dat reeds geaccepteerd was voor deze TSI geïmplementeerd werd, daarmee in overeenstemming is en dat het interoperabiliteitsonderdeel in hetzelfde toepassingsgebied in gebruik is.

De documentatie dient, voor zover voor de keuring noodzakelijk, het ontwerp, de fabricage, het onderhoud en de werking van het interoperabiliteitsonderdeel te beschrijven. Voorzover voor keuringsdoeleinden benodigd moet deze documentatie het volgende bevatten:

een algemene beschrijving van het interoperabiliteitsonderdeel en de gebruiksvoorwaarden daarvan,

ontwerp- en constructietekeningen alsmede schema's van onderdelen, constructiedelen, circuits e.d.,

toelichtingen bij het ontwerp en de fabricage, het onderhoud en de werking van het interoperabiliteitsonderdeel,

de ontwerpspecificaties met inbegrip van de toegepaste Europese specificaties (2) met de relevante, geheel of gedeeltelijk toegepaste clausules,

een beschrijving van de oplossingen waarmee aan de eisen van de onderhavige TSI is voldaan wanneer de Europese specificaties niet volledig zijn toegepast,

berekeningsverantwoordingen, uitgevoerde controles, enz,

testverslagen.

4.

De fabrikant moet de nodige maatregelen treffen opdat het fabricageproces de conformiteit met de technische documentatie genoemd onder punt 3 alsmede de eisen van de daarop betrekking hebbende TSI van elk vervaardigd interoperabiliteitsonderdeel waarborgt.

5.

De aangewezen instantie moet de geëigende keuringen en proefnemingen uitvoeren om vast te stellen of de gefabriceerde interoperabiliteitsonderdelen overeenkomen met de technische documentatie als beschreven in punt 3 en voldoen aan de eisen van de TSI. De fabrikant (3) mag een van de onderstaande procedures kiezen:

5.1

Keuring door onderzoek en beproeving van ieder afzonderlijk product

5.1.1

Elk product moet afzonderlijk onderzocht worden en geëigende tests moeten worden uitgevoerd om de conformiteit van het product met het in de technische documentatie beschreven type en de daarop van toepassing zijnde eisen van de TSI vast te stellen. Wanneer de TSI (of een in de TSI genoemde Europese norm) geen test voorschrijft zijn de betreffende Europese specificaties of gelijkwaardige tests van toepassing.

5.1.2

De aangewezen instantie verstrekt schriftelijke conformiteitsverklaringen voor producten die de beproevingen met goed gevolg hebben doorstaan.

5.2

Statistische controle

5.2.1

De fabrikant biedt zijn producten aan in de vorm van homogene partijen en neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het fabricageproces de homogeniteit van iedere geproduceerde partij waarborgt.

5.2.2

Alle interoperabiliteitsonderdelen zijn voor keuringsdoeleinden beschikbaar in homogene partijen. Elke partij wordt aan een steekproef onderworpen. Elk van de interoperabiliteitsonderdelen in een monster moet afzonderlijk onderzocht worden en geëigende tests moeten worden uitgevoerd om vast te stellen of het product overeenkomt met het in de technische documentatie beschreven type en voldoet aan de eisen van de daarop van toepassing zijnde TSI en of de partij goed- of afgekeurd is. Wanneer de TSI (of een in de TSI genoemde Europese norm) geen test voorschrijft zijn de betreffende Europese specificaties of gelijkwaardige tests van toepassing.

5.2.3

Bij de statistische procedure moeten geëigende middelen worden gebruikt (statistische methoden, monsternameplan, enz.) en wel naar gelang de in de TSI voorgeschreven te beoordelen karakteristieken.

5.2.4

Voor goedgekeurde partijen stelt de aangemelde instantie met betrekking tot de uitgevoerde proeven een schriftelijke verklaring van overeenstemming op. Alle interoperabiliteitsonderdelen in de partij mogen in de handel worden gebracht met uitzondering van die, welke niet-conform zijn bevonden.

5.2.5

Waar een partij wordt afgekeurd neemt de aangewezen dan wel bevoegde instantie de nodige maatregelen om te voorkomen dat deze in de handel kan worden gebracht. Indien partijen geregeld worden afgekeurd, moet de aangemelde instantie de statistische keuring opschorten.

6.

De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde moet de EG-verklaring van conformiteit voor het interoperabiliteitsonderdeel opstellen.

De inhoud van deze verklaring moet tenminste de gegevens bedoeld in bijlage IV, punt 3 en artikel 13-3 van Richtlijn 96/48/EG bevatten. De EG-verklaring van overeenstemming en de bijbehorende documenten dienen te zijn voorzien van een dagtekening en te zijn ondertekend.

Deze verklaring moet in dezelfde taal als die van het technische dossier worden opgesteld en moet de volgende gegevens bevatten:

de van toepassing zijnde richtlijn (Richtlijn 96/48/EG en eventuele andere richtlijnen van toepassing op het interoperabiliteitsonderdeel),

naam en adres van de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde (firmanaam en volledig adres vermelden; in het geval van een gemachtigde, tevens de firmanaam van de fabrikant of constructeur),

de omschrijving van het interoperabiliteitsonderdeel (merk, type, enz)

vermelding van de gevolgde procedure (moduul) voor de conformiteitsverklaring,

alle van toepassing zijnde eisen waaraan het interoperabiliteitsonderdeel voldoet en met name zijn gebruiksvoorwaarden,

naam en adres van aangewezen instantie(s) betrokken bij de gevolgde procedure inzake typeconformiteit alsmede de datum van afgifte van het certificaat van goedkeuring tezamen met gegevens betreffende de geldigheidsduur en -voorwaarden van dat certificaat,

verwijzing naar deze en enigerlei andere van toepassing zijnde TSI's en, waar van toepassing, de Europese specificaties,

de identiteit van de ondertekenaar aan wie bevoegdheid is verleend om, namens de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde, verplichtingen aan te gaan.

De verklaring waarnaar verwezen moet worden is de verklaring van conformiteit bedoeld in punt 5. De fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde dient desgevraagd de door de aangewezen instantie afgegeven conformiteitsverklaring over te kunnen leggen.

7.

De fabrikant of diens gemachtigde moet zowel de technische documentatie alsmede een kopie van de EG-conformiteitsverklaring onder zich houden en wel gedurende een periode van tien jaar gerekend vanaf de datum waarop het laatste interoperabiliteitsonderdeel vervaardigd is.

Indien de fabrikant noch zijn gemachtigde in de Gemeenschap is gevestigd, dient degene die verantwoordelijk is voor het op de gemeenschappelijke markt in de handel brengen van het interoperabiliteitsonderdeel deze technische documentatie ter beschikking te houden.

8.

Waar de TSI buiten de EG-verklaring van conformiteit een EG-verklaring van geschiktheid voor gebruik eist, dient de fabrikant deze als in moduul V voorgeschreven op te stellen en bij te voegen.

Moduul B: Typegoedkeuring

1.

Deze moduul beschrijft de procedure dat gebruikt wordt door een aangewezen instantie om te beoordelen of een type, representatief voor de betreffende productieserie, voldoet aan de van toepassing zijnde eisen van de TSI.

2.

De typekeuring moet door de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde bij de aangewezen instantie van zijn keuze worden aangevraagd.

Deze aanvraag moet omvatten:

naam en het adres van de fabrikant alsmede naam en het adres van de gemachtigde indien de laatstgenoemde de aanvraag indient,

een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat de aanvraag niet bij een andere aangewezen instantie is ingediend,

de technische documentatie beschreven onder punt 3.

De aanvrager stelt een voor de betrokken productie representatief exemplaar, dat hierna „type” wordt genoemd, ter beschikking van de aangemelde instantie. Een type mag betrekking hebben op verscheidene uitvoeringen van het interoperabiliteitsonderdeel zolang de verschillen tussen de uitvoeringen niet zodanig zijn dat de TSI niet langer op het interoperabiliteitsonderdeel van toepassing is.

De aangewezen instantie mag, indien het onderzoeksprogramma zulks wettigt, meer dan één exemplaar eisen.

Indien in het kader van de typebeproevingen geen beproeving wordt verlangd en het type voldoende beschreven is in de technische documentatie als beschreven in punt 3, moet de aangewezen instantie er genoegen mee nemen, dat geen exemplaren worden verschaft.

3.

De technische documentatie dient zodanig te zijn samengesteld dat hieruit kan worden opgemaakt of het interoperabiliteitsonderdeel voldoet aan de eisen van de TSI. De documentatie dient, voor zover voor de keuring noodzakelijk, het ontwerp, de fabricage, het onderhoud en de werking van het interoperabiliteitsonderdeel te beschrijven.

De technische documentatie moet de volgende gegevens bevatten:

een algemene beschrijving van het type,

conceptuele ontwerp- en productiegegevens, bijvoorbeeld tekeningen, schema's van componenten, delen van samenstellen, volledige samenstellen, circuits, enz.,

toelichtingen bij het ontwerp en de fabricage, het onderhoud en de werking van het interoperabiliteitsonderdeel,

de manier waarop het interoperabiliteitsonderdeel wordt ingepast (als deel van een samenstel, een samenstel of subsysteem) en de daartoe benodigde interfaces,

de gebruiks- en onderhoudsvoorwaarden van het interoperabiliteitsonderdeel (tijd-, afstand- of slijtagegebonden beperkingen e.d),

de ontwerpspecificaties met inbegrip van de toegepaste Europese specificaties met de relevante, geheel of gedeeltelijk toegepaste clausules,

een beschrijving van de oplossingen waarmee aan de eisen van de onderhavige TSI is voldaan wanneer aan de in de TSI genoemde Europese specificaties niet volledig zijn toegepast,

berekeningsverantwoordingen, uitgevoerde controles, enz.,

testverslagen.

4.

De aangewezen instantie:

4.1

toetst de technische documentatie,

4.2

controleert dat het/de monsters benodigd voor de test in overeenstemming met de technische documentatie vervaardigd zijn en voert typebeproevingen uit dan wel laat deze uitvoeren aan de hand van de bepalingen van de TSI en de toepasselijke Europese specificaties (4),

4.3

waar de TSI een keuring van het ontwerpproces voorschrijft onderzoekt zij de methoden, hulpmiddelen en resultaten daarvan teneinde na te gaan of deze geschikt zijn om de conformiteit van het ontwerp van het interoperabiliteitsonderdeel te waarborgen,

4.4

waar de TSI een keuring van het productieproces voorschrijft onderzoekt zij dit teneinde na te gaan of dit geschikt is bij te dragen tot de conformiteit van het interoperabiliteitsonderdeel en/of controleert zij de ontwerptoets die de fabrikant aan het einde van het ontwerpstadium uitvoert,

4.5

identificeert de elementen die volgens de voorschriften van de TSI en de daarin vermelde Europese specificaties zijn ontworpen alsook de elementen waarvan het ontwerp niet op de relevante voorschriften van deze Europese specificaties stoelt;

4.6

voert de geëigende controles en de nodige beproevingen uit in overeenstemming met punt 4.2, 4.3. en punt 4.4, dan wel laat deze uitvoeren wanneer de fabrikant verklaart de Europese specificaties te hebben toegepast;

4.7

voert de geëigende controles en de nodige beproevingen uit in overeenstemming met punt 4.2., 4.3. en 4.4 dan wel laat deze uitvoeren teneinde vast te stellen of de door de fabrikant aangewende oplossingen aan de eisen van de TSI voldoen wanneer de daarin vermelde Europese specificaties niet zijn toegepast;

4.8

komt met aanvrager overeen waar deze controles en beproevingen worden uitgevoerd.

5.

Wanneer het type overeenkomt met de eisen van de TSI verstrekt de aangewezen instantie de aanvrager een verklaring van typegoedkeuring. De verklaring bevat naam en adres van de fabrikant, de conclusies van de controle, de voorwaarden voor de geldigheid van de verklaring en de noodzakelijke gegevens voor de identificatie van het goedgekeurde type.

De geldigheidsduur mag niet langer zijn dan 5 jaar.

Een lijst van de belangrijke onderdelen van de technische documentatie wordt als bijlage bij de verklaring gevoegd en een afschrift daarvan wordt door de aangemelde instantie bewaard.

Wanneer de instantie weigert, de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde een certificaat van typekeuring te verstrekken, dan dient zij dit met gedetailleerde opgave van redenen kenbaar te maken.

Er moet worden voorzien in een procedure van beroep.

6.

Aanvrager moet de aangewezen instantie die de technische documentatie betreffende het typekeuringscertificaat onder zich houdt verwittigen van enigerlei wijziging aan het subsysteem wanneer zulke wijzigingen de overeenstemming met de eisen van de TSI in gevaar brengen. In dit geval moet het interoperabiliteitsonderdeel aanvullende goedkeuring worden verleend door de aangewezen instantie die het EG-keuringscertificaat heeft afgegeven. In dit geval moet de aangewezen instantie slechts die onderzoeken en tests uitvoeren die betrekking hebben op de wijzigingen. Een aanvullende typekeuring wordt afgegeven in hetzij de vorm van een aanvulling op de oorspronkelijke, hetzij, nadat de oorspronkelijke keuring is ingetrokken, in de vorm van een nieuwe verklaring.

7.

Waar geen wijzigingen als bedoeld in punt 6 zijn aangebracht kan een certificaat aan het einde van de geldigheidsduur daarvan voor een nieuwe periode worden verlengd. Bij zijn verzoek tot verlenging dient aanvrager een schriftelijke verklaring over te leggen waaruit blijkt dat generlei wijziging is aangebracht waarop de aangewezen instantie, tenzij het tegendeel blijkt, de goedkeuring met de periode bedoeld in punt 5 verlengt. De procedure is voor herhaling vatbaar.

8.

Elke aangewezen instantie brengt de andere aangewezen instanties op de hoogte van de goedkeuringsverklaringen die zij heeft aangevuld, ingetrokken of geweigerd.

9.

De andere aangewezen instanties kunnen een kopie van de keuringsverklaringen en/of de aanvullingen daarop aanvragen. De bijlagen bij de goedkeuringen (zie § 5) moeten ter beschikking van de overige aangewezen instanties staan.

10.

De fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde moet de technische documentatie alsmede de kopieën van de typekeuringscertificaten en aanvullingen daarop gedurende 10 jaar gerekend vanaf de datum waarop het laatste product vervaardigd is onder zich houden. Waar noch de fabrikant noch diens gemachtigde in de Gemeenschap gevestigd is, rust de verplichting, de technische documentatie beschikbaar te houden op degene die het interoperabiliteitsonderdeel in de Gemeenschap op de markt heeft gebracht.

Moduul D: Productkwaliteitsborgingsysteem

1.

In deze moduul wordt de procedure beschreven waarmee de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde die voldoet aan de verplichtingen gesteld in punt 2 waarborgt en verklaart dat het betreffende interoperabiliteitsonderdeel overeenstemt met het type dat in het certificaat van typegoedkeuring beschreven is en voldoet aan de eisen van de daarop van toepassing zijnde TSI.

2.

De fabrikant moet een goedgekeurd kwaliteitsborgingsysteem hanteren dat zich uitstrekt tot de fabricage, de inspectie en de eindbeproevingen van het product als voorgeschreven in punt 3, en dat onder toezicht staat als bedoeld in punt 4.

3.

Kwaliteitsborgingsysteem

3.1

De fabrikant dient een aanvraag tot keuring van het kwaliteitsborgingsysteem waaronder het/de betreffende interoperabiliteitsonderde(e)l(en) wordt/worden vervaardigd in bij de aangewezen instantie van zijn keuze.

Deze aanvraag moet omvatten:

de relevante gegevens met betrekking tot de voor het betreffende interoperabiliteitsonderdeel representatieve categorie van producten,

documentatie inzake het kwaliteitsborgingsysteem,

technische documentatie met betrekking tot het goedgekeurde type en een kopie van de verklaring van typekeuring verstrekt na de voltooiing van de typekeuringsprocedure van moduul B,

een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat de aanvraag niet bij een andere aangewezen instantie is ingediend,

3.2

Het kwaliteitsborgingsysteem dient een waarborg te zijn voor de conformiteit van het interoperabiliteitsonderdeel met het certificaat van typegoedkeuring en de toepasselijke eisen van de TSI. Alle door de fabrikant toegepaste middelen, eisen en maatregelen moeten op ordelijke en overzichtelijke wijze in de vorm van gevoerde politiek, gehanteerde procedures en schriftelijke instructies in één band worden verzameld. Deze documentatie bij het kwaliteitsborgingsysteem moet een eenduidige uitleg verschaffen van programma's, plannen, handboeken en kwaliteitsdocumenten.

Zij dient met name een adequate beschrijving te bevatten van:

de doelstellingen en de organisatiestructuur van het kwaliteitssysteem,

de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de directie om de kwaliteit van het ontwerp en de fabricage van de producten te waarborgen,

de technieken, processen en bijbehorende systematische acties die gebruikt worden bij de fabricage, de kwaliteitsbeheersing en -borging,

de onderzoeken en beproevingen voor, tijdens en na fabricage met opgave van de frequentie daarvan,

de kwaliteitsdocumenten zoals inspectierapporten en testgegevens, kalibreringsgegevens, personeelskwalificatiebescheiden e.d.,

de middelen waarmee het voorgeschreven kwaliteitsniveau van de producten en het naar behoren functioneren van het kwaliteitsborgingsysteem worden gecontroleerd.

3.3

De aangewezen instantie vermeld onder punt 3.2 beoordeelt het kwaliteitsborgingsysteem om vast te stellen of het voldoet aan de onder punt 3.2 bedoelde eisen. De instantie gaat er van uit dat aan deze eisen voldaan is wanneer aanvrager gebruik maakt van een kwaliteitsborgingsysteem voor de fabricage en de inspectie en beproeving van gereed product volgens EN/ISO 9001 — 2000 dat rekening houdt met de specificiteit van het betreffende interoperabiliteitsonderdeel waarop het van toepassing is.

Waar aanvrager een gecertificeerd kwaliteitsborgingsysteem gebruikt dient de aangewezen instantie hiermee bij de keuring rekening te houden.

De audit moet specifiek zijn voor de productcategorie die representatief is voor het interoperabiliteitsonderdeel. Ten minste één lid van het beoordelingsteam dient, als assessor, ervaring te hebben met het beoordelen van de technologie in kwestie. De beoordelingsprocedure omvat een evaluatiebezoek aan de installaties van de fabrikant.

De fabrikant wordt van de beslissing in kennis gesteld. De mededeling moet de conclusies van het onderzoek en de met redenen omklede beoordelingsbeslissing bevatten.

3.4

De fabrikant bindt zich de verplichtingen voortvloeiende uit het kwaliteitsborgingsysteem na te leven zoals dat goedgekeurd is en het te onderhouden opdat het toereikend en doelmatig blijft.

De fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde verwittigt de aangewezen instantie die het kwaliteitsborgingsysteem heeft goedgekeurd van elke voorgenomen wijziging daarvan.

De aangewezen instantie moet de voorgestelde wijzigingen beoordelen en beslissen of het gewijzigde kwaliteitsborgingsysteem nog steeds voldoet aan de in punt 3.2 genoemde eisen of dat een nieuwe beoordeling vereist is.

Zij stelt de fabrikant van haar besluit in kennis. De mededeling moet de conclusies van het onderzoek en de met redenen omklede beoordelingsbeslissing bevatten.

4.

Toezicht op het kwaliteitsborgingsysteem door een aangewezen instantie

4.1

Het doel van het toezicht is na te gaan of de fabrikant de uit de goedkeuring van het kwaliteitsborgingsysteem voortvloeiende verplichtingen naar behoren vervult.

4.2

De fabrikant verleent de aangemelde instantie voor controledoeleinden toegang tot de controle-, beproevings- en opslagruimten en verstrekt haar alle nodige informatie, met name

documentatie inzake het kwaliteitsborgingsysteem,

de kwaliteitsdocumenten zoals inspectierapporten en testgegevens, kalibreringsgegevens, personeelskwalificatiebescheiden e.d.

4.3.

De aangewezen instantie verricht periodieke audits om zich ervan te overtuigen dat de fabrikant het kwaliteitsborgingsysteem onderhoudt en toepast. Zij verstrekt de fabrikant een auditrapport.

Audits moeten ten minste eenmaal per jaar plaatsvinden.

Waar aanvrager een gecertificeerd kwaliteitsborgingsysteem gebruikt dient de aangewezen instantie hiermee bij het toezicht rekening te houden.

4.4

Tevens heeft de aangewezen instantie het recht, de fabrikant onaangekondigd te bezoeken. Ter gelegenheid van dergelijke bezoeken mag de aangewezen instantie het kwaliteitsborgingsysteem testen of laten testen waar zij dit nodig acht. De aangewezen instantie verstrekt de fabrikant een verslag van het bezoek en, voor zover van toepassing, een keuringsverslag.

5.

Elke aangewezen instantie verwittigt de andere aangewezen instanties van verstrekte, ingetrokken of geweigerde goedkeuringen van kwaliteitsborgingsystemen.

De andere aangewezen instanties kunnen een kopie van verstrekte keuringen van kwaliteitsborgingsystemen aanvragen.

6.

Gedurende een periode van tien jaar gerekend vanaf de laatste fabricagedatum dient de fabrikant de onderstaande documenten ter beschikking van de nationale autoriteiten te houden:

documentatie als bedoeld onder punt 3.1 tweede alinea tweede aandachtsstreepje,

wijzigingen als bedoeld onder punt 3.4 tweede alinea,

de besluiten en rapporten van de aangewezen instantie als bedoeld onder punt 3.4, 4.3 en 4.4.

7.

De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde moet de EG-verklaring van conformiteit voor het interoperabiliteitsonderdeel opstellen.

De inhoud van deze verklaring moet tenminste de gegevens bedoeld in bijlage IV, punt 3 en artikel 13-3 van Richtlijn 96/48/EG bevatten. De EG-verklaring van overeenstemming en de bijbehorende documenten dienen te zijn voorzien van een dagtekening en te zijn ondertekend.

Deze verklaring moet in dezelfde taal als die van het technische dossier worden opgesteld en moet de volgende gegevens bevatten:

de referenties van de richtlijn (Richtlijn 96/48/EG en andere op het interoperabiliteitsonderdeel toepasselijke richtlijnen),

naam en adres van de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde (firmanaam en volledig adres vermelden; in het geval van een gemachtigde, tevens de firmanaam van de fabrikant of constructeur),

de omschrijving van het interoperabiliteitsonderdeel (merk, type, enz),

vermelding van de gevolgde procedure (moduul) voor de conformiteitsverklaring,

alle van toepassing zijnde eisen waaraan het interoperabiliteitsonderdeel voldoet en met name zijn gebruiksvoorwaarden,

naam en adres van aangewezen instantie(s) betrokken bij de gevolgde procedure inzake typeconformiteit alsmede de datum van afgifte van het certificaat van goedkeuring tezamen met gegevens betreffende de geldigheidsduur en -voorwaarden van dat certificaat,

verwijzing naar deze en eventueel andere van toepassing zijnde TSI's en, in voorkomend geval, Europese specificaties (5),

de identiteit van de ondertekenaar aan wie de bevoegdheid is verleend om, namens de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde, verplichtingen aan te gaan.

De betreffende verklaringen zijn:

de goedkeuring van het kwaliteitsborgingsysteem bedoeld in punt 3,

verklaring van typekeuring en bijbehorende aanvullingen,

8.

De fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde moet een kopie van de EG-conformiteitsverklaring onder zich houden en wel gedurende een periode van 10 jaar gerekend vanaf de datum waarop het laatste interoperabiliteitsonderdeel is gefabriceerd.

Waar noch de fabrikant noch diens gemachtigde in de Gemeenschap gevestigd is, rust de verplichting, de technische documentatie beschikbaar te houden op degene die het interoperabiliteitsonderdeel in de Gemeenschap op de markt heeft gebracht.

9.

Waar de TSI buiten de EG-verklaring van conformiteit een EG-verklaring van geschiktheid voor gebruik eist, dient de fabrikant deze als voorgeschreven in moduul V op te stellen en bij te voegen.

Moduul F: Productkeuring

1.

In deze moduul wordt de procedure beschreven waarmee de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde waarborgt en verklaart dat het betreffende interoperabiliteitsonderdeel onderworpen aan het gestelde in punt 3 overeenstemt met het type dat in het certificaat van typegoedkeuring beschreven is en voldoet aan de eisen van de daarop van toepassing zijnde TSI.

2.

De fabrikant treft de nodige maatregelen opdat het fabricageproces een waarborg zij voor de conformiteit van elk interoperabiliteitsonderdeel met de verklaring van typekeuring en de toepasselijke eisen van de TSI.

3.

De aangewezen instantie moet de geëigende keuringen en proefnemingen uitvoeren om vast te stellen of het interoperabiliteitsonderdeel overeenkomt met het type als beschreven in het typekeuringscertificaat en voldoet aan de eisen van de TSI. De fabrikant (6) mag een procedure van onderzoek en tests van elk interoperabiliteitsonderdeel kiezen als gespecificeerd in punt 4 of de interoperabiliteitsonderdelen statistisch laten onderzoeken en testen als gespecificeerd in punt 5.

4.

Controle en beproeving van elk interoperabiliteitsonderdeel

4.1

Elk product moet afzonderlijk onderzocht worden en geëigende tests moeten worden uitgevoerd om de conformiteit van het product met het type beschreven in het certificaat van typegoedkeuring en de daarop van toepassing zijnde eisen van de TSI vast te stellen. Wanneer de TSI (of een in de TSI genoemde Europese norm) geen test voorschrijft zijn de betreffende Europese specificaties (7) of gelijkwaardige tests van toepassing

4.2

De aangewezen instantie verstrekt schriftelijke conformiteitsverklaringen voor producten die de beproevingen met goed gevolg hebben doorstaan.

4.3

De fabrikant of zijn gemachtigde moet op verzoek de verklaringen van overeenstemming van de aangemelde instantie overleggen.

5.

Statistische controle

5.1

De fabrikant moet de interoperabiliteitsonderdelen aanbieden als gelijkvormige partijen en zodanige maatregelen treffen dat het fabricageproces de productie van gelijkvormige partijen waarborgt.

5.2

Alle interoperabiliteitsonderdelen moeten voor keuringsdoeleinden in homogene partijen beschikbaar zijn. Elke partij wordt aan een steekproef onderworpen. Elk van de interoperabiliteitsonderdelen in een monster moet afzonderlijk onderzocht worden en geëigende tests moeten worden uitgevoerd om vast te stellen of het product overeenkomt met het certificaat van typegoedkeuring en voldoet aan de eisen van de daarop van toepassing zijnde TSI en of de partij goed- of afgekeurd is. Wanneer de TSI (of een in de TSI genoemde Europese norm) geen test voorschrijft zijn de betreffende Europese specificaties of gelijkwaardige tests van toepassing.

5.3

Bij de statistische procedure moeten de geëigende middelen worden gebruikt (statistische methoden, monsternameplan, enz.) en wel naar gelang de in de TSI voorgeschreven te beoordelen karakteristieken.

5.4

De aangewezen instantie geeft, onder vermelding van beproeving, voor elke geaccepteerde partij een schriftelijke verklaring van conformiteit af. Alle interoperabiliteitsonderdelen in de partij mogen in de handel worden gebracht met uitzondering van die, welke niet conform zijn bevonden.

Waar een partij wordt afgekeurd neemt de aangewezen dan wel bevoegde instantie de nodige maatregelen om te voorkomen dat deze in de handel kan worden gebracht. Indien geregeld partijen worden afgekeurd, moet de aangemelde instantie de statistische keuring opschorten.

5.5

De fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde dient desgevraagd de door de aangewezen instantie afgegeven conformiteitsverklaring over te kunnen leggen

6.

De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde moet de EG-verklaring van conformiteit voor het interoperabiliteitsonderdeel opstellen.

De inhoud van deze verklaring moet tenminste de gegevens bedoeld in bijlage IV, punt 3 en artikel 13-3 van Richtlijn 96/48/EG bevatten. De EG-verklaring van overeenstemming en de bijbehorende documenten dienen te zijn voorzien van een dagtekening en te zijn ondertekend.

Deze verklaring moet in dezelfde taal als die van het technische dossier worden opgesteld en moet de volgende gegevens bevatten:

de referenties van de richtlijn (Richtlijn 96/48/EG en andere op het interoperabiliteitsonderdeel toepasselijke richtlijnen),

naam en adres van de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde (firmanaam en volledig adres vermelden; in het geval van een gemachtigde, tevens de firmanaam van de fabrikant of constructeur),

de omschrijving van het interoperabiliteitsonderdeel (merk, type, enz),

vermelding van de gevolgde procedure (moduul) voor de conformiteitsverklaring,

alle van toepassing zijnde eisen waaraan het interoperabiliteitsonderdeel voldoet en met name zijn gebruiksvoorwaarden,

naam en adres van aangewezen instantie(s) betrokken bij de gevolgde procedure inzake typeconformiteit alsmede de datum van afgifte van het certificaat van goedkeuring tezamen met gegevens betreffende de geldigheidsduur en -voorwaarden van dat certificaat,

verwijzing naar deze en enigerlei andere van toepassing zijnde TSI's en, waar van toepassing, de Europese specificaties,

de identiteit van de ondertekenaar aan wie de bevoegdheid is verleend om, namens de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde, verplichtingen aan te gaan.

De betreffende verklaringen zijn:

verklaring van typekeuring en bijbehorende aanvullingen,

de verklaring van conformiteit vermeld in punt 4 of 5.

7.

De fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde moet een kopie van de EG-conformiteitsverklaring onder zich houden en wel gedurende een periode van 10 jaar gerekend vanaf de datum waarop het laatste interoperabiliteitsonderdeel is gefabriceerd.

Waar noch de fabrikant noch diens gemachtigde in de Gemeenschap gevestigd is, rust de verplichting, de technische documentatie beschikbaar te houden op degene die het interoperabiliteitsonderdeel in de Gemeenschap op de markt heeft gebracht.

8.

Waar de TSI buiten de EG-verklaring van conformiteit een EG-verklaring van geschiktheid voor gebruik eist, dient de fabrikant deze als voorgeschreven in moduul V op te stellen en bij te voegen.

Moduul H1: Totale kwaliteitsborging

1.

In deze moduul wordt de procedure beschreven waarmee de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde die de onder punt 2 voorgeschreven verplichtingen vervult, waarborgt en verklaart dat het betreffende interoperabiliteitsonderdeel voldoet aan de daarop betrekking hebbende eisen van de TSI.

2.

De fabrikant past een goedgekeurd systeem voor kwaliteitsborging toe, dat betrekking dient te hebben op het ontwerp, de fabricage, de inspectie en de eindbeproeving van de producten als omschreven in punt 3 en waarop toezicht zal worden uitgeoefend op de wijze als omschreven in punt 4.

3.

Kwaliteitsborgingsysteem

3.1.

De fabrikant dient een aanvraag tot keuring van het kwaliteitsborgingsysteem waaronder het/de betreffende interoperabiliteitsonderde(e)l(en) wordt/worden vervaardigd in bij de aangewezen instantie van zijn keuze.

Deze aanvraag moet omvatten:

de relevante gegevens met betrekking tot de voor het betreffende interoperabiliteitsonderdeel representatieve categorie van producten,

documentatie inzake het kwaliteitsborgingsysteem,

een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat de aanvraag niet bij een andere aangewezen instantie is ingediend,

3.2.

Het kwaliteitsborgingsysteem dient een waarborg te zijn voor de conformiteit van het interoperabiliteitsonderdeel met de toepasselijke eisen van de TSI. Alle door de fabrikant toegepaste middelen, eisen en maatregelen moeten op ordelijke en overzichtelijke wijze in de vorm van gevoerde politiek, gehanteerde procedures en schriftelijke instructies in één band worden verzameld. De documentatie van het kwaliteitsborgingsysteem dient een eenduidige toelichting bij de kwaliteitspolitiek en -procedures zoals kwaliteitsprogramma's, -plannen, -handleidingen en -formulieren te waarborgen.

Zij dient met name een adequate beschrijving te bevatten van:

de doelstellingen en de organisatiestructuur van het kwaliteitssysteem,

de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de directie om de kwaliteit van het ontwerp en de fabricage van de producten te waarborgen,

de ontwerpspecificaties met inbegrip van de toegepaste Europese specificaties (8) die toegepast zullen worden en, waar de Europese specificaties waar in de TSI naar verwezen wordt niet volledig zullen worden toegepast, de middelen die zullen worden aangewend om te waarborgen dat aan de eisen van de TSI van toepassing op het subsysteem zal worden voldaan,

de technieken, processen en bijbehorende acties ter beheersing en controle die bij het ontwerpen van de interoperabiliteitsonderdelen toegepast zullen worden en die betrekking hebben op de betreffende productcategorie,

de technieken, processen en bijbehorende systematische acties die gebruikt worden bij de fabricage, de kwaliteitsbeheersing en -borging,

de onderzoeken en beproevingen voor, tijdens en na fabricage met opgave van de frequentie daarvan,

de kwaliteitsdocumenten zoals inspectierapporten en testgegevens, kalibreringsgegevens, personeelskwalificatiebescheiden e.d.,

de middelen waarmee het voorgeschreven kwaliteitsniveau van de vervaardigde producten en het naar behoren functioneren van het kwaliteitsborgingsysteem wordt gecontroleerd.

Kwaliteitsborgingbeleid en -procedures moeten met name keuringsstadia als ontwerptoetsing, productieprocestoetsing en typebeproevingen betreffen zoals deze in de TSI zijn voorgeschreven voor de diverse karakteristieken en prestaties van het interoperabiliteitsonderdeel.

3.3.

De aangewezen instantie beoordeelt het kwaliteitsborgingsysteem om vast te stellen of het voldoet aan de onder punt 3.2 gestelde eisen. De instantie gaat er van uit dat aan deze eisen voldaan is wanneer aanvrager gebruik maakt van een kwaliteitsborgingsysteem voor het ontwerp, de fabricage en de inspectie en beproeving van gereed product volgens EN/ISO 9001 — 2000 dat rekening houdt met de specificiteit van het betreffende interoperabiliteitsonderdeel waarop het van toepassing is.

Waar aanvrager een gecertificeerd kwaliteitsborgingsysteem gebruikt dient de aangewezen instantie hiermee bij de keuring rekening te houden.

De audit moet specifiek zijn voor de productcategorie die representatief is voor het interoperabiliteitsonderdeel. Ten minste één lid van het beoordelingsteam dient, als assessor, ervaring te hebben met het beoordelen van de technologie in kwestie. De beoordelingsprocedure moet een inspectiebezoek bij de fabrikant bevatten.

De fabrikant wordt van de beslissing in kennis gesteld. De mededeling moet de conclusies van het onderzoek en de met redenen omklede beoordelingsbeslissing bevatten.

3.4.

De fabrikant bindt zich de verplichtingen voortvloeiende uit het kwaliteitsborgingsysteem na te leven zoals dat goedgekeurd is en het te onderhouden opdat het toereikend en doelmatig blijft.

De fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde verwittigt de aangewezen instantie die het kwaliteitsborgingsysteem heeft goedgekeurd van elke voorgenomen wijziging daarvan.

De aangewezen instantie moet de voorgestelde wijzigingen beoordelen en beslissen of het gewijzigde kwaliteitsborgingsysteem nog steeds voldoet aan de in punt 3.2 genoemde eisen of dat een nieuwe beoordeling vereist is.

Zij stelt de fabrikant van haar besluit in kennis. De kennisgeving vermeldt de keuringsresultaten en een met redenen omklede beslissing.

4.

Toezicht op het kwaliteitsborgingsysteem door een aangewezen instantie

4.1.

Het doel van het toezicht is na te gaan of de fabrikant de uit de goedkeuring van het kwaliteitsborgingsysteem voortvloeiende verplichtingen naar behoren vervult.

4.2.

De fabrikant verleent de aangewezen instantie voor inspectie toegang tot ontwerp-, fabrieks-, inspectie-, test- en opslagruimten en verschaft haar met name de volgende gegevens:

documentatie inzake het kwaliteitsborgingsysteem,

de kwaliteitsdocumenten gebruikt voor de beheersing en controle van het ontwerpproces zoals meetresultaten, berekeningen, tests e.d.,

de kwaliteitsdocumenten gebruikt voor de beheersing en de controle van het fabricageproces, zoals inspectierapporten en testgegevens, kalibreringsgegevens, personeelskwalificatiebescheiden e.d.

4.3.

De aangewezen instantie verricht periodieke audits om zich ervan te overtuigen dat de fabrikant het kwaliteitsborgingsysteem onderhoudt en toepast. Zij verstrekt de fabrikant een auditrapport. Waar aanvrager een gecertificeerd kwaliteitsborgingsysteem gebruikt dient de aangewezen instantie hiermee bij het toezicht rekening te houden.

Audits moeten ten minste eenmaal per jaar plaatsvinden.

4.4.

Daarnaast kan de aangemelde instantie de fabrikant onaangekondigd bezoeken. Ter gelegenheid van dergelijke bezoeken mag de aangewezen instantie het kwaliteitsborgingsysteem testen of laten testen waar zij dit nodig acht. Zij verstrekt de fabrikant een verslag van het bezoek en, voor zover van toepassing, een keuringsverslag.

5.

Gedurende een periode van tien jaar gerekend vanaf de laatste fabricagedatum dient de fabrikant de onderstaande documenten ter beschikking van de nationale autoriteiten te houden:

documentatie als bedoeld onder punt 3.1 tweede alinea tweede aandachtsstreepje,

de aanpassingen als bedoeld in de tweede alinea van punt 3.4,

de besluiten en rapporten van de aangewezen instantie als bedoeld onder punt 3.4, 4.3 en 4.4.

6.

Elke aangewezen instantie brengt de andere aangewezen instanties op de hoogte van verstrekte, ingetrokken of geweigerde goedkeuringen van kwaliteitsborgingsystemen.

De andere aangewezen instanties kunnen een kopie van verstrekte keuringen van kwaliteitsborgingsystemen aanvragen.

7.

De fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde stelt voor het interoperabiliteitsonderdeel een EG-verklaring van conformiteit op.

De inhoud van deze verklaring moet tenminste de gegevens bedoeld in bijlage IV, punt 3 en artikel 13-3 van Richtlijn 96/48/EG bevatten. De EG-verklaring van overeenstemming en de bijbehorende documenten dienen te zijn voorzien van een dagtekening en te zijn ondertekend.

Deze verklaring moet in dezelfde taal als die van het technische dossier worden opgesteld en moet de volgende gegevens bevatten:

de referenties van de richtlijn (Richtlijn 96/48/EG en andere op het interoperabiliteitsonderdeel toepasselijke richtlijnen),

naam en adres van de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde (firmanaam en volledig adres vermelden; in het geval van een gemachtigde, tevens de firmanaam van de fabrikant of constructeur),

de omschrijving van het interoperabiliteitsonderdeel (merk, type, enz)

vermelding van de gevolgde procedure (moduul) voor de conformiteitsverklaring,

alle van toepassing zijnde eisen waaraan het interoperabiliteitsonderdeel voldoet en met name zijn gebruiksvoorwaarden,

naam en adres van aangewezen instantie(s) betrokken bij de gevolgde procedure inzake typeconformiteit alsmede de datum van afgifte van het certificaat van goedkeuring tezamen met gegevens betreffende de geldigheidsduur en -voorwaarden van dat certificaat,

verwijzing naar deze en enigerlei andere van toepassing zijnde TSI's en, waar van toepassing, de Europese specificaties,

de identiteit van de ondertekenaar aan wie de bevoegdheid is verleend om, namens de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde, verplichtingen aan te gaan.

De verklaring waarnaar verwezen moet worden is:

de goedkeuring van het kwaliteitsborgingsysteem bedoeld in punt 3.

8.

De fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde moet een kopie van de EG-conformiteitsverklaring onder zich houden en wel gedurende een periode van 10 jaar gerekend vanaf de datum waarop het laatste interoperabiliteitsonderdeel is gefabriceerd.

Waar noch de fabrikant noch diens gemachtigde in de Gemeenschap gevestigd is, rust de verplichting, de technische documentatie beschikbaar te houden op degene die het interoperabiliteitsonderdeel in de Gemeenschap op de markt heeft gebracht.

9.

Waar de TSI buiten de EG-verklaring van conformiteit een EG-verklaring van geschiktheid voor gebruik eist, dient de fabrikant deze als voorgeschreven in moduul V op te stellen en bij te voegen.

Moduul H2: Totale kwaliteitsborging met toetsing van het ontwerp

1.

In deze moduul wordt de procedure beschreven waarmee een aangewezen instantie het ontwerp van een interoperabiliteitsonderdeel keurt en de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde die de onder punt 2 voorgeschreven verplichtingen vervult, waarborgt en verklaart dat het betreffende interoperabiliteitsonderdeel voldoet aan de daarop betrekking hebbende eisen van de TSI.

2.

De fabrikant past een goedgekeurd systeem voor kwaliteitsborging toe, dat betrekking dient te hebben op het ontwerp, de fabricage, de inspectie en de eindbeproeving van de producten als omschreven in punt 3 en waarop toezicht zal worden uitgeoefend op de wijze als omschreven in punt 4.

3.

Kwaliteitsborgingsysteem

3.1

De fabrikant dient een aanvraag tot keuring van het kwaliteitsborgingsysteem waaronder het/de betreffende interoperabiliteitsonderde(e)l(en) wordt/worden vervaardigd in bij de aangewezen instantie van zijn keuze.

Deze aanvraag moet omvatten:

de relevante gegevens met betrekking tot de voor het betreffende interoperabiliteitsonderdeel representatieve categorie van producten,

documentatie inzake het kwaliteitsborgingsysteem,

een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat de aanvraag niet bij een andere aangewezen instantie is ingediend,

3.2

Het kwaliteitsborgingsysteem dient een waarborg te zijn voor de conformiteit van het interoperabiliteitsonderdeel met de toepasselijke eisen van de TSI. Alle door de fabrikant toegepaste middelen, eisen en maatregelen moeten op ordelijke en overzichtelijke wijze in de vorm van gevoerde politiek, gehanteerde procedures en schriftelijke instructies in één band worden verzameld. De documentatie van het kwaliteitsborgingsysteem dient een eenduidige toelichting bij de kwaliteitspolitiek en -procedures zoals kwaliteitsprogramma's, -plannen, -handleidingen en -formulieren te waarborgen.

Zij dient met name een adequate beschrijving te bevatten van:

de doelstellingen en de organisatiestructuur van het kwaliteitssysteem,

de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de directie om de kwaliteit van het ontwerp en de fabricage van de producten te waarborgen,

de ontwerpspecificaties met inbegrip van de toegepaste Europese specificaties (9) die toegepast zullen worden en, waar de Europese specificaties waar in de TSI naar verwezen wordt niet volledig zullen worden toegepast, de middelen die zullen worden aangewend om te waarborgen dat aan de eisen van de TSI van toepassing op het subsysteem zal worden voldaan,

de technieken, processen en bijbehorende acties ter beheersing en controle die bij het ontwerpen van de interoperabiliteitsonderdelen toegepast zullen worden en die betrekking hebben op de betreffende productcategorie,

de technieken, processen en bijbehorende systematische acties die gebruikt worden bij de fabricage, de kwaliteitsbeheersing en -borging,

de onderzoeken en beproevingen voor, tijdens en na fabricage met opgave van de frequentie daarvan,

de kwaliteitsdocumenten zoals inspectierapporten en testgegevens, kalibreringsgegevens, personeelskwalificatiebescheiden e.d.,

de middelen waarmee het voorgeschreven kwaliteitsniveau van de vervaardigde producten en het naar behoren functioneren van het kwaliteitsborgingsysteem wordt gecontroleerd.

Kwaliteitsborgingsbeleid en -procedures moeten met name keuringsstadia als ontwerptoetsing, productieprocestoetsing en typebeproevingen betreffen zoals deze in de TSI zijn voorgeschreven voor de diverse karakteristieken en prestaties van het interoperabiliteitsonderdeel.

3.3

De aangewezen instantie beoordeelt het kwaliteitsborgingsysteem om vast te stellen of het voldoet aan de onder punt 3.2 gestelde eisen. De instantie gaat er van uit dat aan deze eisen voldaan is wanneer aanvrager gebruik maakt van een kwaliteitsborgingsysteem voor het ontwerp, de fabricage en de inspectie en beproeving van gereed product volgens EN/ISO 9001 — 2000 dat rekening houdt met de specificiteit van het betreffende interoperabiliteitsonderdeel waarop het van toepassing is.

Waar aanvrager een gecertificeerd kwaliteitsborgingsysteem gebruikt dient de aangewezen instantie hiermee bij de keuring rekening te houden.

De audit moet specifiek zijn voor de productcategorie die representatief is voor het interoperabiliteitsonderdeel. Ten minste één lid van het beoordelingsteam dient, als assessor, ervaring te hebben met het beoordelen van de technologie in kwestie. De beoordelingsprocedure moet een inspectiebezoek bij de fabrikant bevatten.

De fabrikant wordt van de beslissing in kennis gesteld. De mededeling moet de conclusies van het onderzoek en de met redenen omklede beoordelingsbeslissing bevatten.

3.4

De fabrikant bindt zich de verplichtingen voortvloeiende uit het kwaliteitsborgingsysteem na te leven zoals dat goedgekeurd is en het te onderhouden opdat het toereikend en doelmatig blijft.

De fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde verwittigt de aangewezen instantie die het kwaliteitsborgingsysteem heeft goedgekeurd van elke voorgenomen wijziging daarvan.

De aangewezen instantie moet de voorgestelde wijzigingen beoordelen en beslissen of het gewijzigde kwaliteitsborgingsysteem nog steeds voldoet aan de in punt 3.2 genoemde eisen of dat een nieuwe beoordeling vereist is.

Zij stelt de fabrikant van haar besluit in kennis. De kennisgeving vermeldt de keuringsresultaten en een met redenen omklede beslissing.

4.

Toezicht op het kwaliteitsborgingsysteem door een aangewezen instantie

4.1.

Het doel van het toezicht is na te gaan of de fabrikant de uit de goedkeuring van het kwaliteitsborgingsysteem voortvloeiende verplichtingen naar behoren vervult.

4.2.

De fabrikant verleent de aangewezen instantie voor inspectie toegang tot ontwerp-, fabriek-, inspectie-, test en opslagruimten en verschaft haar met name de volgende gegevens:

documentatie inzake het kwaliteitsborgingsysteem,

de kwaliteitsdocumenten gebruikt voor de beheersing en controle van het ontwerpproces zoals meetresultaten, berekeningen, tests e.d.,

de kwaliteitsdocumenten gebruikt voor de beheersing en de controle van het fabricageproces, zoals inspectierapporten en testgegevens, kalibreringsgegevens, personeelskwalificatiebescheiden e.d.

4.3.

De aangewezen instantie verricht periodieke audits om zich ervan te overtuigen dat de fabrikant het kwaliteitsborgingsysteem onderhoudt en toepast. Zij verstrekt de fabrikant een auditrapport. Waar aanvrager een gecertificeerd kwaliteitsborgingsysteem gebruikt dient de aangewezen instantie hiermee bij het toezicht rekening te houden.

Audits moeten ten minste eenmaal per jaar plaatsvinden.

4.4.

Daarnaast mag de aangewezen instantie de fabrikant onaangekondigde bezoeken brengen. Ter gelegenheid van dergelijke bezoeken mag de aangewezen instantie het kwaliteitsborgingsysteem testen of laten testen waar zij dit nodig acht. Zij verstrekt de fabrikant een verslag van het bezoek en, voor zover van toepassing, een keuringsverslag.

5.

Gedurende een periode van tien jaar gerekend vanaf de laatste fabricagedatum dient de fabrikant de onderstaande documenten ter beschikking van de nationale autoriteiten te houden:

documentatie als bedoeld onder punt 3.1 tweede alinea tweede aandachtsstreepje,

wijzigingen als bedoeld onder punt 3.4 tweede alinea,

de besluiten en rapporten van de aangewezen instantie als bedoeld onder punt 3.4, 4.3 en 4.4.

6.

Ontwerpkeuring

6.1.

De fabrikant dient een aanvraag tot keuring van het ontwerp van het interoperabiliteitsonderdeel in bij een aangewezen instantie van zijn keuze.

6.2.

De aanvraag moet zodanig zijn uitgevoerd dat het ontwerp, de fabricage, de installatie en de werking van het interoperabiliteitsonderdeel begrijpelijk zijn en dat het mogelijk is, vast te stellen of het voldoet aan de eisen van de TSI.

Het dient de volgende elementen te bevatten:

een algemene beschrijving van het type,

de ontwerpspecificaties met inbegrip van de toegepaste Europese specificaties en de betreffende paragrafen die geheel of gedeeltelijk zijn toegepast,

de noodzakelijke bewijzen van hun toereikendheid, met name wanneer de Europese specificaties en de relevante bepalingen niet zijn toegepast,

het testprogramma,

de manier waarop het interoperabiliteitsonderdeel wordt ingepast (als deel van een samenstel, een samenstel of subsysteem) en de daartoe benodigde interfaces,

de gebruiks- en onderhoudsvoorwaarden van het interoperabiliteitsonderdeel (tijd-, afstand- of slijtagegebonden beperkingen e.d),

een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat de aanvraag niet bij een andere aangewezen instantie is ingediend.

6.3

Aanvrager moet de testresultaten overleggen (10), met inbegrip van, waar nodig, typekeuringen uitgevoerd door haar eigen laboratorium of voor hun rekening.

6.4

De aangewezen instantie neemt kennis van de aanvraag tot ontwerpcontrole en evalueert de testresultaten. Wanneer blijkt dat het ontwerp voldoet aan de toepasselijke eisen van de TSI, verstrekt het aanvrager een EG-certificaat van ontwerpcontrole. De verklaring moet de conclusies van het onderzoek, de geldigheidsduur, de benodigde gegevens voor identificatie van het goedgekeurde ontwerp en, indien relevant, een beschrijving van de werking van het product bevatten.

De geldigheidsduur mag niet langer zijn dan 5 jaar.

6.5

Aanvrager moet de aangewezen instantie die het EG-certificaat van ontwerpkeuring heeft afgegeven verwittigen van enigerlei wijziging aan het goedgekeurde ontwerp wanneer zulke wijzigingen de overeenstemming met de eisen van de TSI dan wel de voorgeschreven gebruiksvoorwaarden van het interoperabiliteitsonderdeel in gevaar brengen. In dit geval moet het interoperabiliteitsonderdeel aanvullende goedkeuring worden verleend door de aangewezen instantie die het EG-certificaat van ontwerpkeuring heeft afgegeven. Eveneens moet de aangewezen instantie slechts die onderzoeken en tests uitvoeren die betrekking hebben op de wijzigingen. De aanvullende goedkeuring wordt afgegeven in de vorm van een aanvulling op het oorspronkelijke EG-certificaat van ontwerpcontrole.

6.6.

Waar geen wijzigingen als bedoeld in punt 6.4 zijn aangebracht kan een certificaat aan het einde van de geldigheidsduur daarvan voor een nieuwe periode worden verlengd. Bij zijn verzoek tot verlenging dient aanvrager een schriftelijke verklaring over te leggen waaruit blijkt dat generlei wijziging is aangebracht waarop de aangewezen instantie, tenzij het tegendeel blijkt, de goedkeuring met de periode bedoeld in punt 6.3 verlengt. De procedure is voor herhaling vatbaar.

7.

Elke aangewezen instantie verwittigt de andere aangewezen instanties van verstrekte, ingetrokken of geweigerde goedkeuringen van kwaliteitsborgingsystemen en EG-certificaten van ontwerpcontrole.

De andere aangewezen instanties kunnen op aanvraag inzage krijgen in:

de het kwaliteitsborgingsysteem betreffende goedkeuringen alsmede de aanvullende goedkeuringen en

de afgegeven EG-certificaten van ontwerpcontrole en eventuele aanvullingen daarop.

8.

De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde moet de EG-verklaring van conformiteit voor het interoperabiliteitsonderdeel opstellen.

De inhoud van deze verklaring moet tenminste de gegevens bedoeld in bijlage IV, punt 3 en artikel 13-3 van Richtlijn 96/48/EG bevatten. De EG-verklaring van overeenstemming en de bijbehorende documenten dienen te zijn voorzien van een dagtekening en te zijn ondertekend.

Deze verklaring moet in dezelfde taal als die van het technische dossier worden opgesteld en moet de volgende gegevens bevatten:

de referenties van de richtlijn (Richtlijn 96/48/EG en andere op het interoperabiliteitsonderdeel toepasselijke richtlijnen),

naam en adres van de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde (firmanaam en volledig adres vermelden; in het geval van een gemachtigde, tevens de firmanaam van de fabrikant of constructeur),

de omschrijving van het interoperabiliteitsonderdeel (merk, type, enz)

vermelding van de gevolgde procedure (moduul) voor de conformiteitsverklaring,

alle van toepassing zijnde eisen waaraan het interoperabiliteitsonderdeel voldoet en met name zijn gebruiksvoorwaarden,

naam en adres van aangewezen instantie(s) betrokken bij de gevolgde procedure inzake typeconformiteit alsmede de datum van afgifte van het certificaat van goedkeuring tezamen met gegevens betreffende de geldigheidsduur en -voorwaarden van dat certificaat,

verwijzing naar deze en enigerlei andere van toepassing zijnde TSI's en, waar van toepassing, de Europese specificaties,

de identiteit van de ondertekenaar aan wie de bevoegdheid is verleend om, namens de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde, verplichtingen aan te gaan.

De betreffende verklaringen zijn:

rapporten betreffende goedkeuring van en toezicht op het kwaliteitsborgingsysteem vermeld onder punt 3 en 4,

het EG-certificaat van ontwerpcontrole en eventuele aanvullingen daarop.

9.

De fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde moet een kopie van de EG-conformiteitsverklaring onder zich houden en wel gedurende een periode van 10 jaar gerekend vanaf de datum waarop het laatste interoperabiliteitsonderdeel is gefabriceerd.

Waar noch de fabrikant noch diens gemachtigde in de Gemeenschap gevestigd is, rust de verplichting, de technische documentatie beschikbaar te houden op degene die het interoperabiliteitsonderdeel in de Gemeenschap op de markt heeft gebracht.

10.

Waar de TSI buiten de EG-verklaring van conformiteit een EG-verklaring van geschiktheid voor gebruik eist, dient de fabrikant deze als voorgeschreven in moduul V op te stellen en bij te voegen.

Moduul V: Proefondervindelijke typekeuring (Geschiktheid voor het gebruik)

1.

In deze moduul wordt de procedure beschreven waarmee een aangewezen instantie waarborgt en verklaart dat een monster dat representatief is voor de beoogde productie blijkens proefondervindelijke typekeuring voldoet aan de daarop van toepassing zijnde eisen van de TSI ten aanzien van geschiktheid voor gebruik (11).

2.

De proefondervindelijke typekeuring moet door de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde bij de aangewezen instantie van zijn keuze worden aangevraagd.

Deze aanvraag moet omvatten:

de naam en het adres van de fabrikant alsmede de naam en het adres van de gemachtigde indien de laatstgenoemde de aanvraag indient,

een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat de aanvraag niet bij een andere aangewezen instantie is ingediend,

de technische documentatie beschreven onder punt 3,

het programma van proefondervindelijke keuring als beschreven in punt 4,

de naam en het adres van de onderneming (infrastructuurbeheerder of spoorwegonderneming) die door aanvrager bereid is gevonden, mede te werken aan een programma van proefondervindelijk te bewijzen geschiktheid voor het gebruik

door het interoperabiliteitsonderdeel in de praktijk te gebruiken,

door op het functioneren van het onderdeel in de praktijk toe te zien,

door verslaglegging van de proefnemingen.

De naam en het adres van de onderneming die zich zal belasten met het onderhoud van het interoperabiliteitsonderdeel gedurende de duur van of de afstand waarover de proeven zullen worden genomen,

een EG-verklaring van conformiteit voor het interoperabiliteitsonderdeel en

indien de TSI moduul B voorschrijft, een EG-verklaring van typekeuring,

indien de TSI moduul H2 voorschrijft, een EG-certificaat van ontwerpcontrole.

Aanvrager stelt de ondernemingen die het interoperabiliteitsonderdeel in de praktijk zullen beproeven een representatief exemplaar of exemplaren van de beoogde productieserie ter beschikking, hieronder „type” te noemen. Een type kan bestaan uit meerdere versies van het interoperabiliteitsonderdeel mits voor de verschillen tussen deze versies in alle gevallen bovengenoemde EG-verklaringen van overeenstemming en certificaten zijn afgegeven.

De aangemelde instantie kan verlangen dat aanvullende exemplaren in bedrijf worden gesteld indien dat noodzakelijk is ten behoeve van proefondervindelijke keuring.

3.

De technische documentatie dient zodanig te zijn samengesteld dat hieruit kan worden opgemaakt dat het interoperabiliteitsonderdeel voldoet aan de eisen van de TSI. De documentatie dient, voor zover voor keuring noodzakelijk, ontwerp, fabricage en onderhoud van het interoperabiliteitsonderdeel te beschrijven.

De technische documentatie moet de volgende gegevens bevatten:

een algemene beschrijving van het type,

de technische specificatie waaraan de prestaties en het gedrag onder bedrijfscondities van het betreffende interoperabiliteitsonderdeel te toetsen zijn (de toepasselijke TSI en/of de betreffende Europese specificatie en paragrafen),

de manier waarop het interoperabiliteitsonderdeel wordt ingepast (als deel van een samenstel, een samenstel of subsysteem) en de daartoe benodigde interfaces,

de gebruiks- en onderhoudsvoorwaarden van het interoperabiliteitsonderdeel (tijd-, afstand- of slijtagegebonden beperkingen e.d),

toelichtingen bij het ontwerp, de fabricage en de werking van het interoperabiliteitsonderdeel

en, voorzover noodzakelijk ten behoeve van de beoordeling:

de ontwerp- en werktekeningen,

berekeningsverantwoordingen, uitgevoerde controles, enz,

testverslagen.

Indien de TSI eist dat de technische documentatie meer gegevens moet bevatten, dan moet hieraan worden voldaan.

Tevens dient een lijst van geheel of gedeeltelijk toegepaste, in de documentatie vermelde Europese specificaties te worden bijgevoegd.

4.

Het programma voor proefondervindelijke keuring moet de volgende gegevens vermelden:

de te toetsen prestaties of gedragingen van het interoperabiliteitsonderdeel onder bedrijfsomstandigheden,

de montagevoorschriften,

de omvang van het programma (duur of afstand),

de bedrijfsvoorwaarden en het uit te voeren lopend onderhoud,

het onderhoudsprogramma,

eventueel specifieke praktijkproeven,

wanneer het niet om een enkel exemplaar gaat, het aantal exemplaren in de partij,

het keuringsprogramma (aard, aantal en tussenpozen, documentatie),

criteria betreffende fouttolerantie en de weerslag daarvan op het programma,

door de onderneming die het interoperabiliteitsonderdeel onder bedrijfscondities in gebruik heeft gehad te vermelden gegevens (zie punt 2).

5.

De aangewezen instantie:

5.1.

toetst de technische documentatie en het testprogramma,

5.2.

overtuigt zich ervan dat het type representatief is en volgens de technische documentatie vervaardigd is,

5.3.

controleert of het programma van beproeving onder bedrijfsomstandigheden geschikt is om vast te stellen of het interoperabiliteitsonderdeel aan de gestelde eisen van prestaties en gedrag voldoet,

5.4.

stelt in overleg met aanvrager het testprogramma, de plaats van inspectie en proefnemingen vast en kiest de instantie die de proefnemingen zal uitvoeren (aangewezen instantie of andere keuringsinstantie),

5.5.

ziet toe op en inspecteert het functioneren onder bedrijfsomstandigheden en het onderhoud van het interoperabiliteitsonderdeel,

5.6.

evalueert het door de onderneming(en) (infrastructuurbeheerders en/of spoorwegondernemingen) die het interoperabiliteitsonderdeel beproeven uit te brengen rapport alsmede alle andere documentatie en informatie verkregen gedurende de procedure (testverslagen, onderhoudservaring e.d.),

5.7.

stelt vast of het gedrag onder bedrijfscondities voldoet aan de eisen van de TSI.

6.

Wanneer het type overeenkomt met de eisen van de TSI verstrekt de aangewezen instantie de aanvrager een verklaring van geschiktheid voor het gebruik. De verklaring bevat de naam en het adres van de fabrikant, de conclusies van de keuring, de voorwaarden voor de geldigheid van het certificaat en de voor identificatie van het goedgekeurde type benodigde gegevens.

De geldigheidsduur mag niet langer zijn dan 5 jaar.

Een lijst van de belangrijke onderdelen van de technische documentatie wordt als bijlage bij de verklaring gevoegd en een afschrift daarvan wordt door de aangemelde instantie bewaard.

Indien de instantie weigert, de fabrikant een typecertificaat te verstrekken, motiveert de aangemelde instantie deze weigering uitvoerig.

Er moet worden voorzien in een procedure van beroep.

7.

De aanvrager stelt de aangemelde instantie die in het bezit is van de technische documentatie met betrekking tot de verklaring van geschiktheid voor het gebruik in kennis van alle wijzigingen van het goedgekeurde product die hernieuwde goedkeuring noodzakelijk maken, indien ten gevolge van deze wijzigingen de overeenstemming met de eisen van de TSI of de voorziene gebruiksvoorwaarden van het product in het geding kan komen. In dit geval moet de aangewezen instantie slechts die onderzoeken en tests uitvoeren die betrekking hebben op de wijzigingen. Een nieuwe typekeuring wordt afgegeven in hetzij de vorm van een aanvulling op de oorspronkelijke, hetzij, nadat de oorspronkelijke keuring is ingetrokken, in de vorm van een nieuwe verklaring.

8.

Waar geen wijzigingen als bedoeld in punt 7 zijn aangebracht kan een certificaat aan het einde van de geldigheidsduur daarvan voor een nieuwe periode worden verlengd. Bij zijn verzoek tot verlenging dient aanvrager een schriftelijke verklaring over te leggen waaruit blijkt dat generlei wijziging is aangebracht waarop de aangewezen instantie, tenzij het tegendeel blijkt, de goedkeuring met de periode bedoeld in punt 6 verlengt. De procedure is voor herhaling vatbaar.

9.

Elke aangewezen instantie verwittigt de andere aangewezen instanties van de goedkeuringsverklaringen die zij heeft afgegeven, ingetrokken of geweigerd.

10.

De andere aangewezen instanties kunnen een kopie van de keuringsverklaringen ten aanzien van geschiktheid voor gebruik en/of de aanvullingen daarop aanvragen. De bijlagen bij de certificaten worden ter beschikking van de overige aangemelde instanties gehouden.

11.

De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde stelt voor het interoperabiliteitsonderdeel een EG-verklaring van geschiktheid voor gebruik op.

De inhoud van deze verklaring moet tenminste de gegevens bedoeld in bijlage IV, punt 3 en artikel 13-3 van Richtlijn 96/48/EG bevatten. De EG-verklaring van geschiktheid voor het gebruik, alsmede de bijgevoegde documenten, moeten gedateerd en ondertekend worden.

Deze verklaring moet in dezelfde taal als die van het technische dossier worden opgesteld en moet de volgende gegevens bevatten:

de referenties van de richtlijn (Richtlijn 96/48/EG),

naam en adres van de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde (firmanaam en volledig adres vermelden; in het geval van een gemachtigde, tevens de firmanaam van de fabrikant of constructeur),

de omschrijving van het interoperabiliteitsonderdeel (merk, type, enz),

alle van toepassing zijnde eisen waaraan het interoperabiliteitsonderdeel voldoet en met name zijn gebruiksvoorwaarden,

naam en adres van aangewezen instantie(s) betrokken bij de gevolgde procedure inzake de keuring van geschiktheid voor gebruik alsmede keuringsdatums en gegevens betreffende geldigheid,

verwijzing naar deze en eventueel andere van toepassing zijnde TSI's en, in voorkomend geval, Europese specificaties,

de identiteit van de ondertekenaar aan wie de bevoegdheid is verleend om, namens de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde, verplichtingen aan te gaan.

12.

De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde bewaart gedurende tien jaar na de datum waarop het interoperabiliteitsonderdeel voor het laatst werd vervaardigd een afschrift van de EG-verklaring van geschiktheid voor gebruik.

Waar noch de fabrikant noch diens gemachtigde in de Gemeenschap gevestigd is, rust de verplichting, de technische documentatie beschikbaar te houden op degene die het interoperabiliteitsonderdeel in de Gemeenschap op de markt heeft gebracht.

Modules voor de EG-keuring van subsystemen

Moduul SH2 Totale Kwaliteitsborging met toetsing van het ontwerp

1.

Deze module beschrijft de EG-keuringsprocedure waarmee een aangemelde instantie op verzoek van een aanbestedende dienst of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde nagaat en verklaart dat het subsysteem „Infrastructuur”

voldoet aan de eisen van de onderhavige TSI en enigerlei andere toepasselijke TSI's, hetgeen aantoont dat aan de essentiële eisen (12) van richtlijn 96/48/EG voldaan is,

voldoet aan de overige uit het Verdrag afgeleide bepalingen,

en in dienst mag worden genomen.

2.

De aangewezen instantie voert de procedure met inbegrip van de ontwerptoetsing uit op voorwaarde dat de aanbestedende instantie (13) en de betrokken hoofdaannemers voldoen aan de verplichtingen gesteld onder punt 3.

Met „hoofdaannemers” worden de ondernemingen bedoeld die met hun activiteiten bijdragen tot het voldoen aan de essentiële eisen van de TSI. Dit betreft de onderneming:

met verantwoordelijkheid voor het totale subsysteem (en met name de verantwoordelijkheid voor de integratie van het subsysteem),

andere ondernemingen uitsluitend betrokken bij een deel van het subsysteem (assemblage of installatiebedrijven, bijvoorbeeld).

Onderaannemers van fabricagewerkzaamheden die componenten en interoperabiliteitsonderdelen leveren worden hiermee niet bedoeld.

3.

Voor wat het subsysteem betreft dat onderworpen is aan de EG-keuringsprocedure moeten de aanbestedende instantie of de hoofdaannemers (indien van toepassing) gebruik maken van een goedgekeurd kwaliteitsborgingsysteem voor de fabricage, de eindinspectie en tests als bepaald in punt 5 en waarop toezicht wordt uitgeoefend als bepaald in punt 6.

De hoofdaannemer verantwoordelijk voor het volledige subsysteem (en met name voor de integratie daarvan) moet gebruik maken van een goedgekeurd kwaliteitsborgingsysteem voor het ontwerp, de vervaardiging en de inspectie en beproeving van gereed product en dat bewaakt wordt als voorgeschreven onder punt 6.

Waar de aanbestedende instantie zelve verantwoordelijk is voor het totale subsysteem (en met name voor de integratie daarvan) of waar de aanbestedende dienst rechtstreeks betrokken is bij de productie (met inbegrip van assemblage en installatie) moet het voor deze activiteiten gebruik maken van een goedgekeurd kwaliteitsborgingsysteem dat bewaakt moet worden als voorgeschreven onder punt 6.

Aanvragers uitsluitend betrokken bij assemblage en installatie mogen een goedgekeurd kwaliteitsborgingsysteem voor uitsluitend fabricage en het inspecteren en testen van gereed product gebruiken.

4.

EG-keuringsprocedure

4.1

De aanbestedende instantie dient een aanvraag tot EG-keuring van het subsysteem (totale kwaliteitsborging met toetsing van het ontwerp) met inbegrip van gecoördineerde bewaking van de kwaliteitsborgingsystemen als beschreven in punt 5.4 en 6.6, bij de aangewezen instelling van zijn keuze in te dienen. De aanbestedende dienst brengt de betreffende fabrikanten op de hoogte van zijn keuze en aanvraag.

4.2

De aanvraag moet zodanig zijn opgesteld dat het ontwerp, de fabricage, de installatie en de werking van het subsysteem begrijpelijk zijn en dat hieruit de conformiteit de eisen van de TSI vastgesteld kunnen worden.

Deze aanvraag moet omvatten:

naam en adres van de aanbestedende dienst of diens gemachtigde,

de technische documentatie met inbegrip van:

een algemene beschrijving van het subsysteem, met inbegrip van ontwerp en structuur,

de ontwerpspecificaties met inbegrip van de toegepaste Europese specificaties (14).

het nodige bewijsmateriaal ten aanzien van de toepassing van de bovengenoemde specificaties, met name wanneer deze Europese specificaties en de betreffende paragrafen niet volledig zijn toegepast,

het testprogramma,

het infrastructuurregister met inbegrip van alle in de TSI voorgeschreven gegevens,

technische documentatie betreffende de fabricage en de assemblage van het subsysteem,

een lijst van de in het subsysteem te verwerken interoperabiliteitsonderdelen,

kopieën van de EG-conformiteitsverklaringen of verklaringen van geschiktheid voor het gebruik van de interoperabiliteitsonderdelen en alle benodigde elementen bepaald in bijlage VI van de richtlijnen,

bewijs van conformiteit met de overige uit het Verdrag afgeleide bepalingen (alsmede certificaten),

een lijst van fabrikanten betrokken bij ontwerp, vervaardiging, assemblage en installatie van het subsysteem,

de gebruiksvoorwaarden van het subsysteem (tijd-, afstand- of slijtagegebonden beperkingen e.d),

de onderhoudsvoorschriften en technische documentatie betreffende het onderhoud van het subsysteem,

alle technische eisen waar bij de productie het onderhoud of de exploitatie van het subsysteem rekening mee gehouden moet worden,

het bewijs dat alle onder punt 5.2 bepaalde fasen aan de kwaliteitsborgingsystemen van de hoofdaannemers en/of de aanbestedende dienst, indien van toepassing, dan wel de hoofdaannemers zijn onderworpen alsmede het bewijs van hun doelmatigheid,

vermelding van de aangewezen instantie(s) belast met de goedkeuring van en het toezicht op deze kwaliteitsborgingsystemen.

4.3

De aanbestedende instantie moet de resultaten van keuringen, controles en tests overleggen (15), met inbegrip van, waar nodig, typekeuringen uitgevoerd door haar eigen laboratorium of voor hun rekening.

4.4

De aangewezen instantie neemt kennis van de aanvraag tot ontwerpcontrole en evalueert de testresultaten. Wanneer blijkt dat het ontwerp voldoet aan de eisen van de richtlijn en de TSI, verstrekt de aangewezen instantie de aanvrager een certificaat van ontwerpcontrole. Het rapport moet de conclusies van de ontwerpkeuring, geldigheidsduur, de benodigde gegevens voor identificatie van het onderzochte ontwerp en, indien relevant, een beschrijving van de werking van het subsysteem bevatten.

Wanneer de instantie weigert een certificaat van typekeuring te verstrekken, dan dient zij dit met gedetailleerde opgave van redenen kenbaar te maken.

Er moet worden voorzien in een procedure van beroep.

4.5

Tijdens de productiefase met de aanvrager de aangewezen instantie die de technische documentatie betreffende het typekeuringscertificaat onder zich houdt verwittigen van enigerlei wijzigingen aan het subsysteem wanneer zulke wijzigingen de overeenstemming met de eisen van de TSI of de voorgeschreven gebruiksvoorwaarden van het product in gevaar brengen. In zulke gevallen moet het subsysteem een aanvullende keuring ondergaan. Eveneens moet de aangewezen instantie slechts die onderzoeken en tests uitvoeren die betrekking hebben op de wijzigingen. Een nieuwe typegoedkeuring wordt afgegeven in hetzij de vorm van een aanvulling op de oorspronkelijke, hetzij, nadat de oorspronkelijke keuring is ingetrokken, in de vorm van een nieuwe verklaring.

5.

Kwaliteitsborgingsysteem

5.1.

De aanbestedende dienst, indien van toepassing, en de hoofdaannemers, eveneens indien van toepassing, dient/dienen bij een aangewezen instantie van eigen keuze een aanvraag tot EG-keuring van hun productkwaliteitsborgingsysteem in.

Deze aanvraag moet omvatten:

alle van toepassing zijnde gegevens van het bedoelde subsysteem,

documentatie inzake het kwaliteitsborgingsysteem.

voor degenen die slechts een gedeelte van het project leveren betreffen de te verschaffen gegevens alleen dat gedeelte.

5.2

Voor wat de aanbestedende instantie dan wel de voor het gehele project verantwoordelijke hoofdaannemer betreft moet het kwaliteitsborgingsysteem de globale conformiteit van het subsysteem met de typeverklaring en de eisen van de TSI waarborgen.

Wat de overige onderaannemers betreft moet het kwaliteitsborgingsysteem waarborgen dat hun bijdrage aan het subsysteem aan de beschrijving van het type in de typeverklaring en de eisen van de TSI voldoet.

Alle door de aanvragers toegepaste elementen, eisen en voorzieningen moeten op een systematische en ordelijke manier in de vorm van geschreven principes, procedures en instructies worden gedocumenteerd. De documentatie van het kwaliteitsborgingsysteem dient een eenduidige toelichting bij de kwaliteitspolitiek en -procedures zoals kwaliteitsprogramma's, -plannen, -handleidingen en -formulieren te waarborgen.

met name de onderstaande punten moeten volledig beschreven worden:

voor alle aanvragers:

de doelstellingen en de organisatiestructuur van het kwaliteitssysteem,

de technieken, processen en bijbehorende systematische acties die gebruikt worden bij de fabricage, de kwaliteitsbeheersing en -borging,

de onderzoeken, controles en tests die voor, tijdens en na de fabricage, montage en installatie plaatsvinden met opgave van hun veelvuldigheid,

de kwaliteitsdocumenten zoals inspectierapporten en testgegevens, kalibreringsgegevens, personeelskwalificatiebescheiden e.d.,

voor de hoofdaannemers voor zover relevant voor hun bijdrage aan het ontwerp van het subsysteem:

de ontwerpspecificaties met inbegrip van de Europese specificaties die toegepast zullen worden en, waar de Europese specificaties waar in de TSI naar verwezen wordt niet volledig zullen worden toegepast, de middelen die zullen worden aangewend om te waarborgen dat aan de eisen van de TSI van toepassing op het subsysteem zal worden voldaan,

de technieken, processen en systematische acties ter beheersing en controle die bij het ontwerpen van het subsysteem toegepast zullen worden,

de middelen om te controleren of het voorgeschreven kwaliteitsniveau inzake het ontwerp en de uitvoering van het subsysteem behaald is en of het kwaliteitsborgingsysteem in alle fasen met inbegrip van de productiefase naar behoren functioneert.

en eveneens voor de aanbestedende instantie of de hoofdaannemer verantwoordelijk voor het volledige subsysteemproject:

de verantwoordelijkheid en bevoegdheden van de directie ten aanzien van de globale kwaliteit van het subsysteem — met name ten aanzien de integratie van het subsysteem.

Onderzoek, tests en controles moeten de volgende etappes betreffen:

het algehele ontwerp,

de structuur van het subsysteem en met name de uitvoering van civieltechnische werken, de montage van onderdelen en de afregeling van het geheel,

de afsluitende tests van het subsysteem,

en, waar in de TSI voorgeschreven, validering onder bedrijfsomstandigheden.

5.3

De door de aanbestedende instantie gekozen aangewezen instantie controleert of alle etappes van het subsysteem vermeld onder punt 5.2 afdoende en naar behoren gedekt zijn door de keuring en het toezicht op het kwaliteitsborgingsysteem c.q. de kwaliteitsborgingsystemen van de aanvrager(s) (16).

Waar de conformiteit van het subsysteem aan de eisen van de TSI gebaseerd is op meer dan één kwaliteitsborgingsysteem moet de aangewezen instantie met name onderzoeken

of de betrekkingen en de raakvlakken tussen de kwaliteitsborgingsystemen duidelijk gedocumenteerd zijn,

of de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de directie bij het waarborgen van de conformiteit van het complete subsysteem voldoende en naar behoren bepaald zijn.

5.4

De aangewezen instantie vermeld onder punt 5.1 beoordeelt het kwaliteitsborgingsysteem om vast te stellen of het voldoet aan de onder punt 5.2 gestelde eisen. De instantie gaat ervan uit dat aan deze eisen voldaan is wanneer de aanvrager gebruik maakt van een kwaliteitsborgingsysteem voor de fabricage en de inspectie en beproeving van gereed product volgens EN/ISO 9001 — 2000 dat rekening houdt met de specificiteit van het subsysteem.

Waar de aanvrager een gecertificeerd kwaliteitsborgingsysteem gebruikt dient de aangewezen instantie hiermee bij de keuring rekening te houden.

De audit moet specifiek zijn voor het betrokken subsysteem en rekening houden met de specifieke bijdrage van de aanvrager aan het subsysteem. Het auditteam moet ten minste één lid hebben dat ervaring heeft met het beoordelen van de technologie van het betreffende subsysteem. De beoordelingsprocedure omvat een beoordelingsbezoek aan de aanvrager.

De fabrikant wordt van de beslissing in kennis gesteld. De mededeling moet de conclusies van het onderzoek en de met redenen omklede beoordelingsbeslissing bevatten.

5.5

De aanbestedende dienst, indien van toepassing, en de hoofdaannemers bindt/binden zich de verplichtingen voortvloeiende uit het kwaliteitsborgingsysteem zoals dat is goedgekeurd na te leven en het te onderhouden opdat het toereikend en doelmatig blijft

Zij waarschuwen de aangewezen instantie die het kwaliteitsborgingsysteem heeft goedgekeurd van elke voorgenomen wijziging daarvan die van beduidende invloed is op de conformiteit van het subsysteem.

De aangewezen instantie beoordeelt de voorgestelde wijzigingen en bepaalt of het gewijzigde kwaliteitsborgingsysteem nog steeds voldoet aan de eisen bedoeld in punt 5.2 of dat een nieuwe keuring nodig is.

De instantie deelt haar besluit mee aan de aanvrager. De mededeling moet de conclusies van het onderzoek en de met redenen omklede beoordelingsbeslissing bevatten.

6.

Toezicht op het/de kwaliteitsborgingsysteem(e)m(en) onder verantwoordelijkheid van de aangewezen instantie

6.1

Het doel van het toezicht is na te gaan of de aanbestedende instantie, indien van toepassing, en de hoofdaannemers de uit de goedkeuring van het kwaliteitsborgingsysteem voortvloeiende verplichtingen naar behoren vervullen.

6.2

De aanbestedende instantie, indien van toepassing en de hoofdaannemers stellen dan wel doen stellen de aangewezen instantie bepaald in punt 5.1 alle documenten te dien einde ter hand en wel met name de bouw- of constructietekeningen en de technische dossiers inzake het subsysteem (voor zover deze de specifieke bijdrage van aanvrager aan het subsysteem betreffen), waaronder begrepen:

documentatie betreffende het kwaliteitsborgingsysteem met inbegrip van de maatregelen die waarborgen dat

voor de aanbestedende instantie of de hoofdaannemer verantwoordelijk voor het volledige subsysteemproject:

de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de directie bij het waarborgen van de conformiteit van het complete subsysteem voldoende en naar behoren bepaald zijn.

voor elke aanvrager:

het kwaliteitsborgingsysteem van elke aanvrager zodanig beheerd wordt dat de integratie met het subsysteem gewaarborgd is,

de kwaliteitsdocumenten gebruikt voor de beheersing en controle van het ontwerpproces zoals meetresultaten, berekeningen, tests e.d.,

de kwaliteitsdocumenten gebruikt voor de beheersing en de controle van het fabricageproces met inbegrip van assemblage, installatie en integratie, zoals inspectierapporten en testgegevens, kalibreringsgegevens, personeelskwalificatiebescheiden e.d.

6.3

De aangewezen instantie verricht periodieke audits om er zich van te overtuigen dat de aanbestedende instantie, indien van toepassing, en de hoofdaannemers het kwaliteitsborgingsysteem onderhouden en toepassen. Zij verstrekken hen een auditrapport. Waar deze een gecertificeerd kwaliteitsborgingsysteem gebruiken dient de aangewezen instantie hiermee bij het toezicht rekening te houden.

Audits worden ten minste eenmaal per jaar uitgevoerd en ten minste één audit vindt plaats tijdens de periode van de relevante activiteiten (ontwerp, fabricage, montage of installatie) voor het subsysteem dat onderworpen is aan de in punt 4 genoemde EG-keuringsprocedure.

6.4.

Daarnaast kan de aangemelde instantie onaangekondigde bezoeken brengen aan de in 5.2 genoemde vestigingen van de aanvrager(s). Ter gelegenheid van dergelijke bezoeken mag de aangewezen instantie het kwaliteitsborgingsysteem testen of laten testen waar zij dit nodig acht. Zij verstrekt aanvrager(s) een bezoekrapport en, zo er tevens een audit heeft plaatsgevonden, een auditrapport.

6.5

Indien de aangewezen instantie belast met de EG-keuring zich al niet bezighoudt met het toezicht op de betreffende kwaliteitsborgingsystemen als onder punt 5 dient het niettemin het toezicht van de andere met deze taak belaste aangewezen instantie te coördineren en:

er voor te zorgen dat de interfaces tussen de verschillende kwaliteitsborgingsystemen ten aanzien van de integratie van het subsysteem naar behoren beheerd worden,

in samenwerking met de aanbestedende instantie de benodigde gegevens voor de keuring te verzamelen teneinde de samenhang en het globale toezicht op de verschillende kwaliteitsborgingsystemen te waarborgen.

Onder deze coördinatie valt het recht van de aangewezen instantie

zich alle documentatie te doen toekomen (goedkeuring en toezicht) die door de andere aangewezen instantie(s) is opgesteld,

de onder punt 5.4 voorgeschreven audits bij te wonen,

ingevolge punt 5.5 onder eigen verantwoording en samen met andere aangewezen instanties aanvullende audits te organiseren.

7.

De met het toezicht belaste aangewezen instantie als bedoeld in punt 5.1 moet permanent toegang hebben tot bouwplaatsen, constructiewerkplaatsen, assemblage- en installatiewerkplaatsen, opslagplaatsen en, waar van toepassing, prefabricage- en beproevingsfaciliteiten en, meer in het bijzonder, tot alle locaties die zij voor het uitvoeren van haar taak nodig acht — e.e.a. overeenkomstig aanvragers specifieke bijdrage tot het subsysteemproject.

8.

De aanbestedende instantie, indien van toepassing, en de hoofdaannemers dienen gedurende tien jaar gerekend vanaf de datum waarop het laatste subsysteem is gefabriceerd de volgende documenten ter beschikking van de nationale overheid te houden:

documentatie als bedoeld onder punt 5.1 tweede alinea tweede aandachtsstreepje,

wijzigingen als bedoeld onder punt 5.5 tweede alinea,

de besluiten en rapporten van de aangewezen instantie als bedoeld onder punt 5.4, 5.5 en 6.4.

9.

Waar het subsysteem aan de eisen van de TSI voldoet moet de aangewezen instantie — op grond van de typekeuring alsmede de goedkeuring van en toezicht op het c.q. de kwaliteitsborgingsystemen — de conformiteitsverklaring voor de aanbestedende dienst opstellen; de aanbestedende instantie stelt zelf de keuringsverklaring op voor de toezichthoudende instantie in de lidstaat op wiens grondgebied het subsysteem zich bevindt dan wel gebruikt wordt.

De EG-keuringsverklaring en de bijgevoegde documenten moeten gedateerd en ondertekend worden. Deze verklaring moet in de taal van het technische dossier worden gesteld en ten minste de gegevens als bedoeld in bijlage V bij de richtlijn bevatten.

10.

De door de aanbestedende instantie gekozen aangewezen instantie is verantwoordelijk voor de samenstelling van het technische dossier waarvan de EG-keuringsverklaring vergezeld moet gaan. Het technische dossier moet tenminste de gegevens vermeld in artikel 18 lid 3 van de richtlijn bevatten, en met name:

alle benodigde documenten betreffende de karakteristieken van het subsysteem,

een lijst van in het subsysteem verwerkte interoperabiliteitsonderdelen,

kopieën van de EG-keuringsverklaringen en, waar van toepassing, van de EG-verklaringen van geschiktheid voor het gebruik waarvan de vermelde onderdelen ingevolge artikel 13 van de richtlijn van voorzien moeten zijn en, waar van toepassing, vergezeld van de bijbehorende documenten (certificaten, goedkeuringen van kwaliteitsborgingsystemen en toezichtsrapporten) verstrekt door de aangewezen instanties,

bewijs van conformiteit met de overige uit het Verdrag afgeleide bepalingen (alsmede certificaten),

alle gegevens met betrekking tot bedrijfsvoorwaarden en -beperkingen van het subsysteem,

alle elementen met betrekking tot onderhoud, constante of routinematige bewaking, afregeling en onderhoud,

de verklaring van EG-keuring afgegeven door de aangewezen instantie vermeld onder punt 9 vergezeld van de bijbehorende berekeningsverantwoordingen door de instantie voornoemd getekend onder vermelding dat het project voldoet aan de eisen van de richtlijn en de TSI alsmede enigerlei tijdens het onderzoek aangetekend en gehandhaafd voorbehoud.

De verklaring dient zonodig vergezeld te gaan van rapporten met betrekking tot de inspecties en audits als vermeld onder de punten 6.4. en 6.6. die de instantie in het kader van haar opdracht heeft uitgevoerd,

Het infrastructuurregister met inbegrip van alle in de TSI voorgeschreven gegevens.

11.

Elke aangewezen instantie brengt de andere aangewezen instanties op de hoogte van verstrekte, ingetrokken of geweigerde goedkeuringen van kwaliteitsborgingsystemen en EG-certificaten van ontwerpcontrole.

De andere aangewezen instanties kunnen op aanvraag inzage krijgen in:

de kwaliteitsborgingsysteem en betreffende goedkeuringen alsmede de aanvullende goedkeuringen en

de afgegeven EG-certificaten van ontwerpcontrole en eventuele aanvullingen daarop.

12.

Het dossier ter staving van de conformiteitsverklaring moet gedeponeerd worden bij de aanbestedende dienst.

De in de Gemeenschap gevestigde aanbestedende dienst dient gedurende de levensduur van het subsysteem en tot drie jaar daarna een afschrift te bewaren van het technische bestand. andere lidstaten kunnen desgewenst inzage krijgen in het dossier.

Moduul SG: Eenheidskeuring

1.

Deze module beschrijft de EG-keuringsprocedure waarmee een aangemelde instantie op verzoek van een aanbestedende dienst of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde nagaat en verklaart dat het subsysteem „Infrastructuur”

voldoet aan de eisen van de onderhavige TSI en enigerlei andere toepasselijke TSI, hetgeen aantoont dat aan de essentiële eisen (17) van richtlijn 96/48/EG voldaan is

voldoet aan de overige uit het Verdrag afgeleide bepalingen

en in dienst mag worden genomen.

2.

De aanbestedende instantie (18) dient bij een aangewezen instantie van eigen keuze een aanvraag tot EG-keuring (d.m.v. eenheidskeuring) van het subsysteem in te dienen.

Deze aanvraag moet omvatten:

naam en adres van de aanbestedende dienst of diens gemachtigde,

de technische documentatie.

3.

De technische documentatie moet inzicht geven in het ontwerp, de fabricage, de installatie en de werking van het subsysteem en beoordeling van de overeenstemming met de eisen van de TSI mogelijk maken.

De technische documentatie moet het volgende omvatten:

een algemene beschrijving van het subsysteem met inbegrip van ontwerp en structuur,

Het infrastructuurregister met inbegrip van alle in de TSI voorgeschreven gegevens,

conceptuele ontwerp- en productiegegevens, bijvoorbeeld tekeningen, schema's van componenten, delen van samenstellen, volledige samenstellen, circuits, enz.,

toelichtingen bij het ontwerp en de fabricage, het onderhoud en de werking van het subsysteem,

de ontwerpspecificaties met inbegrip van de toegepaste Europese specificaties (19).

een bewijs van overeenstemming, met name wanneer Europese specificaties en de betreffende paragrafen niet volledig zijn toegepast,

een lijst van de in het subsysteem te verwerken interoperabiliteitsonderdelen,

kopieën van de EG-conformiteitsverklaringen of verklaringen van geschiktheid voor het gebruik van de interoperabiliteitsonderdelen en alle benodigde elementen bepaald in bijlage VI van de richtlijnen,

bewijs van conformiteit met de overige uit het Verdrag afgeleide bepalingen (alsmede certificaten),

technische documentatie betreffende fabricage en de montage van het subsysteem,

de lijst van fabrikanten die zijn betrokken bij het ontwerp, de fabricage, de montage en de installatie van het subsysteem,

de gebruiksvoorwaarden van het subsysteem (tijd-, afstand- of slijtagegebonden beperkingen e.d),

de onderhoudsvoorschriften en technische documentatie betreffende het onderhoud van het subsysteem,

alle technische eisen waar bij de productie het onderhoud of de exploitatie van het subsysteem rekening mee gehouden moet worden,

berekeningsverantwoordingen, uitgevoerde controles, enz.,

alle overige relevante technische bewijsstukken waarmee kan worden aangetoond dat eerdere controles of proeven onder vergelijkbare omstandigheden met goed gevolg zijn uitgevoerd door onafhankelijke en deskundige instanties.

Indien de TSI eist dat de technische documentatie meer gegevens moet bevatten, dan moet hieraan worden voldaan.

4.

De aangewezen instantie onderzoekt de aanvraag en de technische documentatie, en stelt vast welke onderdelen zijn ontworpen overeenkomstig de relevante bepalingen van de TSI en de Europese specificaties, en van welke onderdelen het ontwerp niet is gebaseerd op de relevante bepalingen van die Europese specificaties.

De aangemelde instantie onderzoekt het subsysteem en voert (mede) de relevante en noodzakelijke proeven uit om vast te stellen of, indien is gekozen voor de relevante Europese specificaties, deze daadwerkelijk zijn toegepast dan wel of de gekozen oplossingen voldoen aan de eisen van de TSI indien de relevante Europese specificaties niet zijn toegepast.

Deze onderzoeken, proefnemingen en controles strekken zich uit tot de onderstaande, in de TSI bepaalde fasen:

het algehele ontwerp,

constructie van het subsysteem waaronder met name, en indien relevant, civieltechnische werkzaamheden, montage van onderdelen en algehele afregeling,

de eindbeproevingen van het subsysteem,

en, indien omschreven in de TSI, de validering onder volledig operationele omstandigheden.

De aangemelde instantie kan rekening houden met eerder uitgevoerde controles of proeven die onder vergelijkbare omstandigheden met goed gevolg zijn verricht door andere instanties of door, dan wel ten behoeve van, de aanvrager wanneer de relevante TSI zulks voorschrijft. De aangewezen instantie zal dan beslissen of zij de resultaten van deze controles en beproevingen gebruikt.

Het bewijsmateriaal dat de aangewezen instantie verzameld heeft moet geëigend en voldoende zijn om de conformiteit met de eisen van de TSI aan te tonen alsmede dat alle vereiste en geëigende controles en beproevingen zijn uitgevoerd.

Rekening moet worden gehouden met door anderen uit te voeren beproevingen en controles aangezien de aangewezen instantie deze bij zou kunnen willen wonen, dan wel daarvan kennis zou kunnen willen nemen eer zij haar eigen beproevingen en controles uitvoert.

De mate waarin met zulk bewijsmateriaal gebruikt zal worden moet worden gerechtvaardigd aan de hand van een gedocumenteerde analyse waarbij onder meer de onderstaande factoren betrokken moeten worden. De rechtvaardiging hiervan moet deel uitmaken van het technische dossier.

In alle gevallen blijft de aangewezen instantie de eindverantwoordelijkheid daarvoor dragen.

5.

De aangewezen instantie en de aanbestedende dienst kunnen in onderling overleg bepalen waar de proeven plaats zullen vinden en voorts overeenkomen dat de afsluitende proeven van het subsysteem en, indien voorgeschreven in de TSI, de proeven onder volledig operationele omstandigheden door de aanbestedende dienst worden uitgevoerd onder rechtstreeks toezicht en in tegenwoordigheid van de aangewezen instantie.

6.

De aangewezen instantie moet voor beproevings- en keuringsdoeleinden permanente toegang hebben tot tekenkamers, bouwterreinen, montage- en installatiewerkplaatsen en, waar nodig, tot prefab- en testfaciliteiten om de in de TSI beschreven taken uit te voeren.

7.

Indien het subsysteem voldoet aan de eisen van de TSI stelt de aangewezen instantie op basis van de proeven, keuringen en controles die werden uitgevoerd in overeenstemming met de eisen van de TSI en/of van de relevante Europese specificaties de verklaring van overeenstemming op voor de aanbestedende dienst, die op zijn beurt de EG-keuringsverklaring opstelt voor de toezichthoudende overheid in de lidstaat waarin het subsysteem zich bevindt en/of functioneert.

De EG-keuringsverklaring en de bijgevoegde documenten moeten gedateerd en ondertekend worden. Deze verklaring moet in de taal van het technische dossier worden gesteld en ten minste de gegevens als bedoeld in bijlage V bij de richtlijn bevatten.

8.

De aangewezen instantie is verantwoordelijk voor de samenstelling van het technische dossier waarvan de EG-keuringsverklaring vergezeld moet gaan. In dit technisch document dienen in ieder geval de gegevens te worden opgenomen die zijn omschreven in artikel 18, lid 3 van de richtlijn, waaronder met name:

alle benodigde documenten betreffende de karakteristieken van het subsysteem,

een lijst van in het subsysteem verwerkte interoperabiliteitsonderdelen,

kopieën van de EG-keuringsverklaringen en, waar van toepassing, van de EG-verklaringen van geschiktheid voor het gebruik waarvan de vermelde onderdelen ingevolge artikel 13 van de richtlijn van voorzien moeten zijn en, waar van toepassing, vergezeld van de bijbehorende, door de aangewezen instanties verstrekte documenten (certificaten, goedkeuringen van de kwaliteitsborgingsystemen en documenten betreffende het toezicht),

alle gegevens met betrekking tot bedrijfsvoorwaarden en -beperkingen van het subsysteem,

alle elementen met betrekking tot onderhoud, constante of routinematige bewaking, afregeling en onderhoud,

de in punt 7 bedoelde verklaring van overeenstemming, vergezeld van de bijbehorende, door haar geparafeerde berekeningsbladen, waaruit blijkt dat het project in overeenstemming is met de richtlijn en de TSI en waarin de eventuele voorbehouden worden vermeld die tijdens de uitvoering van de activiteiten werden gemaakt en niet werden weggenomen; de verklaring moet, indien relevant, ook vergezeld gaan van de inspectie- en auditrapporten die in het kader van de keuring werden opgesteld,

bewijs van conformiteit met de overige uit het Verdrag afgeleide bepalingen (alsmede certificaten),

Het infrastructuurregister met inbegrip van alle in de TSI voorgeschreven gegevens.

9.

Het dossier ter staving van de conformiteitsverklaring moet gedeponeerd worden bij de aanbestedende dienst.

De in de Gemeenschap gevestigde aanbestedende dienst dient gedurende de levensduur van het subsysteem en tot drie jaar daarna een afschrift te bewaren van het technische bestand. andere lidstaten kunnen desgewenst inzage krijgen in het dossier.


(1)  De definitie van een Europese specificatie is aangegeven in de Richtlijnen 96/48/EG en 01/16/EG. De handleiding bij de toepassing van de HS TSI's geeft aan hoe de Europese Specificaties gebruikt moeten worden.

(2)  De definitie van een Europese specificatie is aangegeven in de Richtlijnen 96/48/EG en 01/16/EG. De handleiding bij de toepassing van de HS TSI's geeft aan hoe de Europese Specificaties gebruikt moeten worden.

(3)  Zo nodig kan voor bepaalde interoperabiliteitsonderdelen de keuzevrijheid van de fabrikant worden beperkt. In dat geval wordt de opgelegde procedure gepreciseerd in de TSI (of de bijlage daarvan).

(4)  De definitie van een Europese specificatie is aangegeven in de Richtlijnen 96/48/EG en 01/16/EG. De handleiding bij de toepassing van de HS TSI's geeft aan hoe de Europese Specificaties gebruikt moeten worden.

(5)  De definitie van een Europese specificatie is aangegeven in de Richtlijnen 96/48/EG en 01/16/EG. De handleiding bij de toepassing van de HS TSI's geeft aan hoe de Europese Specificaties gebruikt moeten worden.

(6)  De bevoegdheid van de fabrikant kan in bepaalde TSI's beperkt worden.

(7)  De definitie van een Europese specificatie is aangegeven in de Richtlijnen 96/48/EG en 01/16/EG. De handleiding bij de toepassing van de HS TSI's geeft aan hoe de Europese Specificaties gebruikt moeten worden

(8)  De definitie van een Europese specificatie is aangegeven in de Richtlijnen 96/48/EG en 01/16/EG. De leidraad voor de toepassing of van de HS TSI's geeft aan hoe de Europese specificatie gebruikt moet worden.

(9)  De definitie van een Europese specificatie is aangegeven in de Richtlijnen 96/48/EG en 01/16/EG. De leidraad voor de toepassing of van de HS TSI's geeft aan hoe de Europese specificaties.

(10)  Het overleggen van de testresultaten kan ten tijde van de aanvraag of later plaatsvinden.

(11)  Tijdens de proefperiode mag het interoperabiliteitsonderdeel niet in de handel worden gebracht.

(12)  De betreffende essentiële eisen zijn de technische parameters, interfaces en prestatie-eisen als vermeld in hoofdstuk 4 van de TSI.

(13)  Met „de aanbestedende instantie” wordt in de moduul gedoeld op de aanbestedende instantie of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde als bepaald in de richtlijn.

(14)  De definitie van een Europese specificatie is aangegeven in de Richtlijnen 96/48/EG en 01/16/EG. De handleiding bij de toepassing van de HS TSI's geeft aan hoe de Europese Specificaties gebruikt moeten worden.

(15)  Het overleggen van de testresultaten kan ten tijde van de aanvraag of later plaatsvinden.

(16)  Waar het de TSI „Rollend materieel” betreft mag de aangewezen instantie deelnemen aan de test onder bedrijfsomstandigheden van rollend materieel of treinstellen. Dit zal vermeld worden in het betreffende hoofdstuk van de TSI.

(17)  De betreffende essentiële eisen zijn de technische parameters, interfaces en prestatie-eisen als vermeld in hoofdstuk 4 van de TSI.

(18)  Met „de aanbestedende instantie” wordt in de moduul gedoeld op de aanbestedende instantie of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde als bepaald in de richtlijn.

(19)  De definitie van een Europese specificatie is aangegeven in de Richtlijnen 96/48/EG en 01/16/EG. De handleiding bij de toepassing van de HS TSI's geeft aan hoe de Europese Specificaties gebruikt moeten worden.

BIJLAGE D

In het infrastructuurregister op te nemen bescheiden betreffende het infrastructuurdomein

INFRASTRUCTUURDOMEIN — Algemene informatie

Routes, begrenzingen en het betrokken baanvak (beschrijving)

 

De baanvakcategorie (I, II, III)

 

De baanvaksnelheid (km/u)

 

Datum inbedrijfstelling als interoperabele spoorlijn

 

Legenda:

Aantekening (1) in overeenstemming met hoofdstuk 4 en 5 van de TSI voor hogesnelheidsinfrastructuur:

Y

=

komt overeen, zonder details;

C

=

komt overeen, maar met details betreffende de gekozen waarden

Aantekening (2) niet in overeenstemming met hoofdstuk 4 en 5 van de TSI voor hogesnelheidsinfrastructuur:

N

=

komt niet overeen, zonder details;

P

=

komt niet overeen, maar met details betreffende het specifieke geval Hoofdstuk 7, TSI)

P en C zijn uitsluitend van toepassing op de gegevens in de tabel

Aantekening (3) bij toepassing van artikel 7 van Richtlijn 96/48/EG als gewijzigd bij Richtlijn 2004/50/EG moeten voor elk onderdeel in deze tabel de gekozen waarden worden vermeld

Onderdelen van het domein INFRASTRUCTUUR

Ref. §

(1)

(2)

Nominale spoorwijdte

4.2.2

Y

P

Profiel van vrije ruimte

4.2.3

C

P

Minimale hart-op-hartafstanden van aangrenzende sporen

4.2.4

Y

P

Maximumhelling

4.2.5

Y

P

Minimumboogstraal

4.2.6

Y

N

Spoorverkanting

4.2.7

Y

N

Verkantingstekort

4.2.8

C

N

Equivalente coniciteit

4.2.9

Y

N

Kwaliteit van de spoorgeometrie

4.2.10

NvT

NvT

Spoorstaafneiging

4.2.11

Y

N

Wissels en kruisingen

4.2.12

Y

P

Mechanische weerstand van het spoor

4.2.13

C

N

Treinbelastingen op kunstwerken

4.2.14

Y

N

Maximumdrukvariaties in tunnels

4.2.16

C

N

Zijwindeffecten

4.2.17

C

NvT

Elektrische karakteristieken

4.2.18

NvT

NvT

Geluid en trillingen

4.2.19

NvT

NvT

Perrons

4.2.20

C

P

Toegang/Onbevoegden

4.2.22

Y

N

Ruimte naast het spoor voor ontruiming buiten stations

4.2.23

C

P

Aanwezigheid en plaats van opstelspoor dat voldoet aan de eisen van de TSI voor hogesnelheidsinfrastructuur

4.2.25

C

P

Aanwezigheid en plaats van vaste installaties voor het onderhoud van treinen die voldoen aan de eisen van de TSI voor hogesnelheidsmaterieel

4.2.26

C

N

Onderhoudsplan

4.5.1

Y

N

Spoor

5.3.1

Y

N

Spoorstaafbevestigingsmateriaal

5.3.2

Y

N

Dwarsliggers en spoorstaafondersteuningen

5.3.3

Y

N

Watervulaansluitingen

5.3.5

Y

N

BIJLAGE E

Schema wissels en kruisingen

Image

BIJLAGE F

Railprofiel 60 E2

Image

Image

Image

BIJLAGE G

(gereserveerd)

 

BIJLAGE H

Lijst van ter discussie staande punten

Algemene spoorbuigstijfheid (4.2.15)

Ballasthinder (zie 4.2.27)

Nuttige perronbreedte (zie 4.2.20.3)

Brandveiligheid en veiligheid in spoorwegtunnels (zie 4.2.21)

BIJLAGE I

Definitie van gebruikte termen

Term

Definitie

As spoor/Track centre/Gleisachse/axe de la voie

Verticale lijn door denkbeeldige lijn in de lengterichting van het spoor in het midden van beide spoorstaven op de hoogte van het vlak van de bovenkant en van beide spoorstaven

Afbuigend spoor (wissels en kruisingen)/Diverging track (in switches and crossings)/Zweiggleis/Voie déviée

Het van het doorgaande spoor afbuigende spoor van een wissel

Alarmgrens/Alert limit/Auslösewert/Limite d’alerte

Gedefinieerd in artikel 4.2.10.2

Afzonderlijke afwijkingen/Isolated defects/Einzelfehler/Défauts isolés

Een plaatselijke onvolkomenheid van de spoorgeometrie die onderhoud vereist.

Ballasthinder/Ballast pick-up/Schotterflug/Envol de ballast

Een aërodynamisch fenomeen waarbij ballast opgeworpen wordt.

Ballastloos spoor/Non-ballasted track/Schotterloser Oberbau/Voie sans ballast

Spoor dat niet in ballast ligt

Bescherming van vaste puntstukvoorkanten/Fixed nose protection for common crossings/Leitweite/Cote de protection de pointe

Gedefinieerd in Bijlage E (Punt 2)

Bestaand interoperabiliteitsonderdeel/Established interoperability constituent/herkömmliche Interoperabilitätskomponente/Constituent d’interopérabilité „établi”

Gedefinieerd in 6.1.2

Beweegbaar hartstuk/Swing nose/Bewegliches Herzstück/Coeur à pointe mobiliteit

Een beweegbaar hartstuk van een kruising dan zijwaarts bewogen kan worden om de geleidingsgroef af te sluiten en de wielstellen te blijven ondersteunen

Veiligheidsactiegrens/Immediate Action Limit/Soforteingriffsschwelle/Limite d’intervention immédiate

Gedefinieerd in artikel 4.2.10.2

Bovenkant spoorstaaf/Crown of the rail/Schienenoberkante/Niveau supérieur du champignon du rail

Zie tekening in artikel 5.3.1.1.

Doorgaand spoor (van wissels en kruisingen) Through route (in switches and crossings)/Stammgleis/Voie directe

Doorgaand spoor/Stamspoor

Dynamische dwarskracht/Dynamic lateral force/Dynamische Querkraft/Effort dynamique transversal

Gedefinieerd in de TSI voor hogesnelheidsmaterieel

Dynamische stijfheid/Dynamic stiffness (of a rail fastening system)/Dynamische Steifigkeit/Rigidité dynamique

Gedefinieerd in EN13481-1, paragraaf 3.21

Dynamische stijfjeid (van een onderlegplaat)/Dynamic stiffness (of a rail pad)/Dynamische Steifigkeit/Rigidité dynamique (de la semelle)

Gedefinieerd in EN13481-1, paragraaf 3.21

Equivalente coniciteit/Equivalent conicity/Äquivalente Konizität/Conicité équivalente

Gedefinieerd in 4.2.9.1

Gedeelte zonder wielgeleiding in het hart van kruisstuk/Unguided length (of an obtuse crossing)/Führungslose Stelle/Lacune dans la traversée

Gedeelte zonder wielgeleiding in het hart van kruisstuk

Gelijkvloerse kruising/Level crossing/Bahnübergang/passage à niveau

Gelijkvloerse kruising van een spoorweg en een weg

Globale spoorstijfheid/Global track stiffness/Gesamtsteifigkeit des Gleises/Rigidité globale de la voie

De mate van spoorstaafverplaatsing onder wielbelasting.

Groefdiepte/Flangeway depth/Rillentiefe/profondeur d’ornière

Gedefinieerd in Bijlage E (Punt 7)

Hoofdspoor/Plain line/Freie Strecke/Voie courante

Spoor zonder wissels of kruisingen

Interventiegrens/Intervention Limit/Eingriffsschwelle/Limite d’intervention

Gedefinieerd in artikel 4.2.10.2

Kinematisch referentieprofiel/Reference kinematic profile/Kinematische Referenzfahrzeugbegrenzung/Profil cinematique de référence

Gedefinieerd in de TSI voor hogesnelheidsmaterieel

Kruisniveau/Cross level/Gegenseitige Höhenlage/Nivellement transversal

Het verschil in hoogte tussen twee spoorstaven als gemeten tussen de middelpunten van de loopvlakken.

Loopinstabiliteit/Ride instability/Instabiles Laufverhalten/Instabilité de marche

Gedefinieerd in de TSI voor hogesnelheidsmaterieel

Meerhoogte van strijkregel/Excess height of check rail/Radlenkerüberhöhung/Surélévation du contre-rail

Gedefinieerd in Bijlage E (Punt 8)

Minimumprofiel van infrastructuur/Minimum infrastructure gauge/Mindestlichtraum/Gabarit minimal d’infrastructure

Gedefinieerd in artikel 4.2.3

Minimumspoorafstand/Distance between track centres/Gleisabstand/Entraxe

De horizontale afstand tussen de middelpunten van twee aangrenzende sporen.

Nieuw interoperabiliteitsonderdeel/Novel interoperability constituent

Zie artikel 6.1.2

Nominale spoorwijdte/Nominal track gauge/Nennspurweite/Ecartement nominal de la voie

Afstand tussen de binnenkant van de linker en de rechterspoorstaaf van één spoor gemeten op 14 mm onder het denkbeeldige vlak bovenop beide spoorstaven. In Europa meestal 1 435 mm.

Nuttige breedte/Usable width (of a platform)/Nutzbare Bahnsteigbreite/Largeur utile de quai

Bepaalt samen met de nuttige lengte het oppervlak dat de reizigers ter beschikking staat

Nuttige lengte/Usable length (of a platform)/Bahnsteignutzlänge/longueur utile de quai

Gedefinieerd in artikel 4.2.20.2

Onderlegplaat/Rail pad/Zwischenlage/semelle sous rail

Een veerkrachtige plaat tussen een spoorstaaf en de dwarsligger

Ontwerplineaire massa/Design linear mass/Metergewicht/Masse Linéaire théorique

De theoretische massa in kg/m van nieuwe spoorstaaf

Ontwerpwaarde/Design value/Planungswert/Valeur de conception

Theoretische waarde zonder fabrieks- of constructietolerantie.

Quasi-statische geleidingskracht/Quasi-static guiding force, Yqst/Quasistatische Querkraft/Effort de guidage quasi-statique

Gedefinieerd in de TSI voor hogesnelheidsmaterieel

Raakpunt/Tangent point/Tangentenpunkt/point de tangence

Zie tekening in artikel 5.3.1.1

S-boog/Reverse curve/S-Kurven/Courbes et contre-courbes

Een combinatie van een boog en een tegenboog

Scheluwte/Track twist/Gleisverwindung/Gauche

Gedefinieerd in artikel 4.2.10.4.1

Spoorstaafkopprofiel/Rail head profile/Schienenkopfprofil/Profil du champignon du rail

De vorm van het deel van de spoorstaaf dat in contact is met het wiel

Spoorstaafneiging/Rail inclination/Schienenneigung/Inclinaison du rail

De hoek tussen de symmetrieas van een op een dwarsligger bevestigde nieuwe spoorstaaf en de loodlijn op het spoorvlak

Spoorstaafondersteuning/Bearer/Weichenschwelle/Support de voie

Dwarsliggers voor wissels en kruisingen

Spoorwijdte/Track gauge/Spurweite/écartement DE la voie

Afstand tussen de binnenkanten van de linker en rechterspoorstaaf gedefinieerd in EN 13848-1.

Verkanting/Track cant/Überhöhung/dévers de la voie

Gedefinieerd in artikel 4.2.7

Verkantingstekort/Cant deficiency/Überhöhungsfehlbetrag/Insuffisance de devers

Gedefinieerd in artikel 4.2.8

Vrije doorsnede (van een tunnel)/Free cross-sectional area (of a tunnel)/Lichter Querschnitt/section libre

De vrije doorsnede van de tunnel (zonder doorlopende obstakels) (bij voorbeeld spoor, vluchtpaden)

Vrije wieldoorgang aan begin contrarail of puntstukvleugel/Free wheel passage at check/wing entry

Freier Durchgang im Bereich Radlenker/Flügelschiene

Cote de libre passage en entrée de contre-rail/de la patte de lièvre

Gedefinieerd in Bijlage E (Punt 4)

Vrije wieldoorgang aan hartstukpunt/Free wheel passage at crossing nose/Leitkantenabstand im Bereich der Herzstückspitze/

Cote de libre passage dans le croisement

Gedefinieerd in Bijlage E (Punt 3)

Vrije wieldoorgang in wissels/Free wheel passage in switches/

Freier Durchgang im Zungenbereich/

Cote de libre passage de l’aiguillage

Gedefinieerd in Bijlage E (Punt 1)

Wissels en kruisingen/Switches and crossings/Weichen und Kreuzungen/Appareils de voie

Een spoor met wissels en kruisingen/Spoortoestellen

Zuigereffect (in ondergrondse stations)/Piston effect (in underground stations)/Kolbeneffekt/Effet de pistonnement

Luchtdrukvariaties die tussen de gesloten ruimten waarbinnen de treinen rijden en stationruimtes kunnen worden overgebracht en leiden tot sterke luchtstromen


19.3.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 77/106


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 25 januari 2008

tot vaststelling, op grond van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van een eerste bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de alpiene biogeografische regio

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 271)

(2008/218/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (1), en met name op artikel 4, lid 2, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De in artikel 1, onder c), punt iii), van Richtlijn 92/43/EEG bedoelde alpiene biogeografische regio omvat het communautaire grondgebied van de Alpen (Oostenrijk, Italië, Duitsland, Frankrijk en Slovenië), de Pyreneeën (Frankrijk en Spanje), de Apennijnen (Italië), de noordelijke Fennoscandische bergen (Zweden en Finland), de Karpaten (Polen, Slowakije, Roemenië) en het Balkan-, Rila-, Pirin- en Rodopegebergte (Bulgarije), zoals aangegeven op de biogeografische kaart die op 25 april 2005 door het bij artikel 20 van de richtlijn ingestelde Comité habitats is goedgekeurd.

(2)

In de context van het sedert 1995 geïnitieerde proces is het noodzakelijk dat verdere vooruitgang wordt geboekt bij de totstandbrenging van het Natura 2000-netwerk, dat een essentieel element vormt van de bescherming van de biodiversiteit in de Gemeenschap.

(3)

Bij Beschikking 2004/69/EG (2) stelde de Commissie een voorlopige lijst van gebieden van communautair belang voor de alpiene biogeografische regio in de zin van Richtlijn 92/43/EEG vast. Op grond van artikel 4, lid 4, en artikel 6, lid 1, van Richtlijn 92/43/EEG wijst de betrokken lidstaat zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes jaar, de in de lijst van gebieden van communautair belang voor de alpiene biogeografische regio opgenomen gebieden aan als speciale beschermingszones en stelt hij daarbij prioriteiten op het gebied van instandhouding en treft hij de nodige instandhoudingsmaatregelen.

(4)

In de context van een dynamische aanpassing van het Natura 2000-netwerk worden de lijsten van gebieden van communautair belang herzien. Daarom is het nodig dat die voorlopige lijst wordt bijgewerkt.

(5)

Enerzijds is het noodzakelijk de voorlopige lijst van gebieden van communautair belang voor de alpiene biogeografische regio bij te werken om daarin extra gebieden op te nemen die sinds 2004 door de lidstaten zijn voorgesteld als gebieden van communautair belang voor de alpiene biogeografische regio in de zin van artikel 1 van Richtlijn 92/43/EEG. De uit artikel 4, lid 4, en artikel 6, lid 1, van Richtlijn 92/43/EEG voortvloeiende verplichtingen zijn zo spoedig mogelijk van toepassing en uiterlijk binnen zes jaar na de vaststelling van de eerste bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de alpiene biogeografische regio.

(6)

Anderzijds is het nodig om de voorlopige lijst van gebieden van communautair belang voor de alpiene biogeografische regio bij te werken om de wijzigingen weer te geven van de door de lidstaten na de vaststelling van de communautaire lijst over de gebieden verstrekte informatie. In die zin is de eerste bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de alpiene biogeografische regio een geconsolideerde versie van de voorlopige lijst van gebieden van communautair belang voor de alpiene biogeografische regio. Er zij echter nadrukkelijk op gewezen dat de uit artikel 4, lid 4, en artikel 6, lid 1, van Richtlijn 92/43/EEG voortvloeiende verplichtingen zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen zes jaar na de vaststelling van de voorlopige lijst van gebieden van communautair belang voor de alpiene biogeografische regio van toepassing zijn.

(7)

Deze beschikking heeft geen betrekking op het grondgebied van Bulgarije en Roemenië, aangezien deze lidstaten pas na hun toetreding een begin hebben gemaakt met de kennisgeving van de door hen voorgestelde gebieden aan de Commissie.

(8)

Voor de alpiene biogeografische regio zijn, overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Richtlijn 92/43/EEG, tussen maart 2002 en september 2006 door Oostenrijk, Finland, Frankrijk, Duitsland, Italië, Polen, Slowakije, Slovenië, Spanje en Zweden bij de Commissie lijsten ingediend van gebieden die worden voorgesteld voor aanwijzing als gebied van communautair belang in de zin van artikel 1 van die richtlijn.

(9)

Tegelijk met de lijsten van de voorgestelde gebieden is informatie over elk gebied verstrekt op de bij Beschikking 97/266/EG van de Commissie van 18 december 1996 betreffende het informatieformulier voor als Natura 2000-gebied voorgestelde gebieden (3) vastgestelde formulieren.

(10)

Deze informatie omvat de door de betrokken lidstaat ingediende meest recente en definitieve kaart van het gebied, de naam, de ligging en de oppervlakte van het gebied, alsmede de gegevens die bij toepassing van de in bijlage III van Richtlijn 92/43/EEG vermelde criteria zijn verkregen.

(11)

Op basis van de ontwerplijst die met instemming van elk der betrokken lidstaten door de Commissie is opgesteld en waarop ook de gebieden met prioritaire typen natuurlijke habitats of prioritaire soorten zijn vermeld, dient een eerste bijgewerkte lijst te worden vastgesteld van gebieden die als gebieden van communautair belang voor de alpiene biogeografische regio worden geselecteerd.

(12)

De kennis betreffende de presentie en verspreiding van de typen natuurlijke habitats en de soorten ontwikkelt zich voortdurend als gevolg van de monitoring waarin artikel 11 van Richtlijn 92/43/EEG voorziet. De beoordeling en selectie van de gebieden op Gemeenschapsniveau is daarom gebaseerd op de beste momenteel beschikbare informatie.

(13)

Sommige lidstaten hebben echter voor bepaalde typen habitats en soorten niet voldoende gebieden voorgesteld om aan de eisen van Richtlijn 92/43/EEG te voldoen. Derhalve kan voor deze typen habitats en soorten niet worden geconcludeerd dat het netwerk volledig is. Rekening houdend met de tijd die nodig is voor het ontvangen van de informatie en het tot overeenstemming komen met de lidstaten, is de Commissie echter van mening dat zij een eerste bijgewerkte lijst van gebieden dient vast te stellen, die overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 92/43/EEG zal moeten worden herzien.

(14)

Omwille van de duidelijkheid en de transparantie moet Beschikking 2004/69/EG worden vervangen.

(15)

De maatregelen waarin deze beschikking voorziet, zijn in overeenstemming met het advies van het Comité habitats,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De bijlage bij deze beschikking bevat de eerste bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de alpiene biogeografische regio overeenkomstig artikel 4, lid 2, derde alinea, van Richtlijn 92/43/EEG.

Artikel 2

Beschikking 2004/69/EG wordt ingetrokken.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 25 januari 2008.

Voor de Commissie

Stavros DIMAS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/105/EG (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 368).

(2)  PB L 14 van 21.1.2004, blz. 21.

(3)  PB L 107 van 24.4.1997, blz. 1.


BIJLAGE

Eerste bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de alpiene biogeografische regio

Ieder gebied van communautair belang (GCB) wordt geïdentificeerd aan de hand van de op het formulier voor Natura 2000 verstrekte informatie, met inbegrip van de daarbij behorende kaart. Deze is overeenkomstig artikel 4, lid 1, tweede alinea, door de bevoegde nationale instanties ingediend.

Onderstaande tabel bevat de volgende informatie:

A

:

code van het GCB, bestaande uit negen letters of cijfers, waarvan de eerste twee de ISO-code van de lidstaat vormen;

B

:

naam van het GCB;

C

:

* = aanwezigheid in het GCB van ten minste één prioritair type natuurlijke habitat en/of prioritaire soort in de zin van artikel 1 van Richtlijn 92/43/EEG;

D

:

oppervlakte van het GCB in hectare of lengte van het GCB in km;

E

:

geografische coördinaten van het GCB (lengte- en breedtegraad).

Alle informatie die in onderstaande communautaire lijst wordt vermeld, is gebaseerd op de gegevens die door Oostenrijk, Duitsland, Spanje, Finland, Frankrijk, Italië, Polen, Zweden, Slovenië en Slowakije zijn voorgesteld, verstrekt en goedgekeurd.

A

B

C

D

E

GCB-code

Naam van het GCB

*

Oppervlakte van het GCB

(ha)

Lengte van het GCB

(km)

Geografische coördinaten van het GCB

 

 

 

 

 

Lengtegraad

Breedtegraad

AT1203A00

Ötscher - Dürrenstein

*

42 617

 

E 15 6

N 47 50

AT1211A00

Wienerwald - Thermenregion

*

52 296

 

E 16 7

N 48 8

AT1212A00

Nordöstliche Randalpen: Hohe Wand - Schneeberg - Rax

*

64 066

 

E 15 59

N 47 53

AT2101000

Nationalpark Hohe Tauern (Kernzone I und Sonderschutzgebiete)

*

29 496

 

E 12 48

N 47 0

AT2102000

Nationalpark Nockberge (Kernzone)

*

7 744

 

E 13 45

N 46 53

AT2103000

Hörfeld Moor - Kärntner Anteil

*

88

 

E 14 31

N 47 0

AT2104000

Sablatnig Moor

*

96

 

E 14 36

N 46 34

AT2105000

Vellacher Kotschna

*

586

 

E 14 34

N 46 23

AT2106000

Mussen

*

399

 

E 12 55

N 46 42

AT2108000

Inneres Pöllatal

*

3 198

 

E 13 28

N 47 3

AT2109000

Wolayersee und Umgebung

*

1 940

 

E 12 53

N 46 37

AT2112000

Villacher Alpe (Dobratsch)

*

2 327

 

E 13 41

N 46 35

AT2114000

Obere Drau

*

977,02

 

E 13 14

N 46 45

AT2115000

Hochmoor bei St. Lorenzen

*

48

 

E 13 55

N 46 51

AT2116000

Görtschacher Moos - Obermoos im Gailtal

*

1 199

 

E 13 30

N 46 36

AT2117000

Turner See

*

59

 

E 14 34

N 46 35

AT2118000

Gail im Lesachtal

*

55

 

E 12 56

N 46 40

AT2119000

Gut Walterskirchen

*

32

 

E 14 11

N 46 37

AT2120000

Schütt - Graschelitzen

*

2 307

 

E 13 41

N 46 35

AT2121000

Höfleinmoor

*

6

 

E 14 23

N 46 34

AT2122000

Ratschitschacher Moor

*

23

 

E 14 42

N 46 38

AT2123000

Möserner Moor

*

12

 

E 13 15

N 46 42

AT2124000

Untere Lavant

*

56

 

E 14 53

N 46 42

AT2125000

Reifnitzbach

 

1,7

 

E 14 10

N 46 36

AT2126000

Tiebelmündung

*

58

 

E 14 0

N 46 41

AT2127000

Fronwiesen

*

69

 

E 14 6

N 46 31

AT2128000

Kalk-Tuffquellen Völkermarkter Stausee

*

3,7

 

E 14 40

N 46 37

AT2130000

Lendspitz-Maiernigg

*

77,43

 

E 14 15

N 46 36

AT2204000

Steirisches Dachsteinplateau

*

7 451,17

 

E 13 48

N 47 30

AT2205000

Pürgschachen-Moos und ennsnahe Bereiche zwischen Selzthal und dem Gesäuseeingang

*

1 619,14

 

E 14 24

N 47 34

AT2206000

Ödensee

*

198,29

 

E 13 49

N 47 33

AT2207000

NSG Hörfeld

*

47,49

 

E 14 30

N 47 1

AT2209001

Steilhangmoor im Untertal

*

14,24

 

E 13 42

N 47 21

AT2209002

Patzenkar

*

130,48

 

E 13 39

N 47 19

AT2209003

Hochlagen der südöstlichen Schladminger Tauern

*

6 498,91

 

E 13 59

N 47 15

AT2209004

Hochlagen der östlichen Wölzer Tauern und Seckauer Alpen

*

14 046,15

 

E 14 40

N 47 20

AT2210000

Ennstaler Alpen/Gesäuse

*

14 529,94

 

E 14 36

N 47 33

AT2212000

NSG Wörschacher Moos und ennsnahe Bereiche

*

401

 

E 14 10

N 47 33

AT2215000

Teile der Eisenerzer Alpen

*

4 391,29

 

E 14 54

N 47 29

AT2216000

Kirchkogel bei Pernegg

 

40,43

 

E 15 19

N 47 20

AT2217000

Peggauer Wand

 

40,91

 

E 15 21

N 47 12

AT2219000

Teile des steirischen Nockgebietes

*

2 080,53

 

E 13 49

N 46 56

AT2221000

Gamperlacke

*

86,3

 

E 14 16

N 47 33

AT2223000

Pölshof bei Pöls

*

7,86

 

E 14 36

N 47 13

AT2224000

Zlaimmöser-Moore/Weißenbachalm

*

12,93

 

E 13 53

N 47 36

AT2226001

Dürnberger Moor

*

37,76

 

E 14 21

N 47 5

AT2226002

Furtner Teich

 

32,03

 

E 14 23

N 47 5

AT2227000

Schluchtwald der Gulling

*

149,83

 

E 14 11

N 47 29

AT2228000

Ramsauer Torf

*

2,3

 

E 13 40

N 47 24

AT2233000

Raabklamm

*

554,93

 

E 15 32

N 47 14

AT2236000

Ober- und Mittellauf der Mur mit Puxer Auwald, Puxer Wand und Gulsen

*

1 309,19

 

E 14 50

N 47 14

AT2238000

Gersdorfer Altarm

*

8,41

 

E 13 57

N 47 27

AT2240000

Ennsaltarme bei Niederstuttern

*

69,66

 

E 14 4

N 47 30

AT2243000

Totes Gebirge mit Altausseer See

*

24 201,69

 

E 14 7

N 47 36

AT2244000

Flaumeichenwälder im Grazer Bergland

*

4,55

 

E 15 22

N 47 6

AT3101000

Dachstein

*

14 627

 

E 13 40

N 47 30

AT3104000

Radinger Moorwiesen

*

3

 

E 14 18

N 47 44

AT3111000

Nationalpark Kalkalpen, 1. Verordnungsabschnitt

*

21 454

 

E 14 22

N 47 46

AT3116000

Kalksteinmauer und Orchideenwiese Laussa

*

103

 

E 14 26

N 47 57

AT3117000

Mond- und Attersee

 

6 135

 

E 13 29

N 47 47

AT3203010

Winklmoos

*

78,08

 

E 12 35

N 47 39

AT3204002

Sieben-Möser/Gerlosplatte

*

168,57

 

E 12 8

N 47 14

AT3205021

Obertauern-Hundsfeldmoor

*

99,84

 

E 13 33

N 47 15

AT3206007

Bluntautal

*

433,8

 

E 13 7

N 47 34

AT3207020

Seetaler See

*

214,54

 

E 13 56

N 47 9

AT3208118

Schwarzbergklamm

*

14,07

 

E 12 37

N 47 37

AT3210001

Hohe Tauern, Salzburg

*

80 514

 

E 12 44

N 47 8

AT3211012

Kalkhochalpen, Salzburg

*

23 710

 

E 13 5

N 47 30

AT3212111

Tauglgries

*

31,9

 

E 13 8

N 47 39

AT3213003

Gerzkopf

*

90,83

 

E 13 25

N 47 27

AT3214000

Rotmoos-Käfertal

*

168,74

 

E 12 47

N 47 7

AT3222000

Moore am Überling

*

38,41

 

E 13 54

N 47 10

AT3224000

Entrische Kirche

 

 

2

E 13 5

N 47 16

AT3226000

Zinkenbach-Karlgraben

*

100,41

 

E 13 21

N 47 40

AT3227000

Untersberg-Vorland

*

193,23

 

E 12 56

N 47 45

AT3301000

Hohe Tauern, Tirol

*

61 000

 

E 12 28

N 47 2

AT3302000

Vilsalpsee

*

1 831

 

E 10 30

N 47 27

AT3303000

Valsertal

*

3 519,4

 

E 11 36

N 47 2

AT3304000

Karwendel

*

73 000

 

E 11 29

N 47 24

AT3305000

Ötztaler Alpen

*

39 470

 

E 11 1

N 46 50

AT3306000

Afrigal

*

71,6

 

E 10 48

N 47 21

AT3307000

Egelsee

*

3,07

 

E 12 10

47 36

AT3308000

Schwemm

*

65,68

 

E 12 17

N 47 39

AT3309000

Lechtal

*

4 138

 

E 10 32

N 47 20

AT3310000

Arzler Pitzeklamm

*

31,2

 

E 10 46

N 47 12

AT3311000

Engelswand

 

39,8

 

E 10 55

N 47 9

AT3313000

Fliesser Sonnenhänge

 

88,84

 

E 10 37

N 47 7

AT3401000

Naturschutzgebiet Rohrach

*

48,19

 

E 9 48

N 47 35

AT3402000

Rheindelta

*

2 065,65

 

E 9 38

N 47 30

AT3403000

Mehrerauer Seeufer - Mündung der Bregenzerach

*

118,29

 

E 9 42

N 47 30

AT3405000

Bregenzerachschlucht

*

434,02

 

E 9 48

N 47 29

AT3406000

Witmoos

*

18,19

 

E 9 50

N 47 30

AT3407000

Fohramoos

*

54,29

 

E 9 48

N 47 25

AT3408000

Bangs - Matschels

*

447,42

 

E 9 32

N 47 16

AT3409000

Ludescherberg

*

377,35

 

E 9 48

N 47 12

AT3410000

Gadental

*

1 543,77

 

E 9 59

N 47 13

AT3413000

Wiegensee

*

64,74

 

E 10 5

N 46 58

AT3414000

Leiblach

*

7,62

 

E 9 44

N 47 33

AT3415000

Alpenmannstreu Gamperdonatal

*

37,61

 

E 9 39

N 47 5

AT3416000

Spirkenwälder Saminatal

*

477,57

 

E 9 36

N 47 9

AT3417000

Spirkenwälder Brandnertal

 

104,74

 

E 9 45

N 47 7

AT3418000

Spirkenwald Oberer Tritt

*

11,87

 

E 9 42

N 47 8

AT3419000

Spirkenwälder Innergamp

*

43,87

 

E 9 38

N 47 9

AT3420000

Unter-Überlutt

 

22,85

 

E 9 58

N 47 15

AT3421000

Gsieg - Obere Mähder

 

73,13

 

E 9 41

N 47 23

AT3422000

Schuttfluren Tafamunt

 

68,43

 

E 10 4

N 46 58

DE8236371

Flyschberge bei Bad Wiessee

*

954,58

0

E 11 40

N 47 42

DE8238301

Standortübungsplatz St.Margarethen/Brannenburg

*

64

0

E 12 4

N 47 43

DE8239371

Hochriesgebiet und Hangwälder im Aschauer Tal

*

1 826,39

0

E 12 15

N 47 44

DE8239372

Geigelstein und Achentaldurchbruch

*

3 207,18

0

E 12 20

N 47 42

DE8240371

Mettenhamer Filz, Süssener und Lanzinger Moos mit Extensivwiesen

*

151,09

0

E 12 26

N 47 44

DE8241371

Extensivwiesen um Ruhpolding

 

103,12

0

E 12 37

N 47 45

DE8241372

Östliche Chiemgauer Alpen

*

12 922,66

0

E 12 40

N 47 42

DE8325301

Lindenberger Moos

*

106

0

E 9 52

N 47 36

DE8332303

Bergsturzgebiet „Im Gsott”

*

118

0

E 11 5

N 47 38

DE8332304

Ammertaler Wiesmahdhänge

*

440

0

E 11 3

N 47 36

DE8332371

Moore im oberen Ammertal

*

629,53

0

E 11 2

N 47 36

DE8333371

Extensivwiesen um Glentleiten bei Großweil

*

132,37

0

E 11 17

N 47 39

DE8334302

Probstalm und Probstenwand

*

88

0

E 11 29

N 47 39

DE8334372

Kammmolchlebensraum bei Kochel

 

31,19

0

E 11 23

N 47 39

DE8334373

Kesselberggebiet

*

647,95

0

E 11 20

N 47 37

DE8336371

Mangfallgebirge

*

14 871,3

0

E 11 51

N 47 37

DE8342301

Nationalpark Berchtesgaden

*

21 364

0

E 12 55

N 47 33

DE8342302

NSG ’Aschau’, NSG ’Schwarzbach’ und Schwimmendes Moos

*

803

0

E 12 46

N 47 39

DE8343303

Untersberg

*

3 514

0

E 12 59

N 47 41

DE8343371

Moore und Extensivwiesen bei Berchtesgaden

*

30,71

0

E 12 57

N 47 37

DE8343372

Extensivwiesen in der Ramsau

 

42,69

0

E 12 56

N 47 36

DE8424302

Naturschutzgebiet ’Rohrachschlucht’

*

174

0

E 9 48

N 47 35

DE8426301

Oberes Weißachtal mit Lanzen-, Katzen- und Mittelbach

*

712

0

E 10 3

N 47 31

DE8426302

Nagelfluhkette Hochgrat-Steineberg

*

1 993

0

E 10 6

N 47 30

DE8427301

Grünten

*

146

0

E 10 19

N 47 32

DE8429303

Kienberg mit Magerrasen im Tal der Steinacher Ach

*

624

0

E 10 31

N 47 33

DE8429304

Aggenstein

*

130

0

E 10 33

N 47 32

DE8430303

Falkenstein, Alatsee, Faulenbacher- und Lechtal

*

987

0

E 10 42

N 47 33

DE8431371

Ammergebirge

*

27 581,8

0

E 10 56

N 47 32

DE8432301

Loisachtal zwischen Farchant und Eschenlohe

*

692

0

E 11 9

N 47 34

DE8432302

Auerberg, Mühlberg

*

293

0

E 11 9

N 47 34

DE8433301

Karwendel mit Isar

*

19 590

0

E 11 20

N 47 29

DE8433371

Estergebirge

*

6 076,87

0

E 11 12

N 47 32

DE8434372

Jachenau und Extensivwiesen bei Fleck

*

1 453,79

0

E 11 30

N 47 36

DE8525301

Häderichmoore

*

89

0

E 9 59

N 47 29

DE8526301

Wildflusssystem Bolgenach

*

164

0

E 10 8

N 47 26

DE8526302

Piesenkopfmoore

*

779

0

E 10 8

N 47 25

DE8527301

Hörnergruppe

*

1 183

0

E 10 10

N 47 27

DE8527371

Schönberger Ach

*

29,56

0

E 10 12

N 47 26

DE8528301

Allgäuer Hochalpen

*

21 227

0

E 10 19

N 47 23

DE8532371

Wettersteingebirge

*

4 256,91

0

E 11 5

N 47 25

DE8533301

Mittenwalder Buckelwiesen

*

1 927

0

E 11 14

N 47 27

DE8626301

Hoher Ifen

*

2 451

0

E 10 8

N 47 22

DE8627301

Engenkopfmoor

*

94

0

E 10 12

N 47 23

DE8627302

Schlappolt

*

195

0

E 10 13

N 47 21

ES0000016

Ordesa y Monte Perdido

*

15 608

 

W 0 1

N 42 38

ES0000018

Prepirineu Central català

*

47 083

 

E 1 43

N 42 16

ES0000022

Aigüestortes

*

45 890

 

E 0 56

N 42 34

ES0000123

Larra-Aztaparreta

*

3 946,38

 

W 0 46

N 42 56

ES0000126

Roncesvalles-Selva de Irati

*

17 039

 

W 1 7

N 42 58

ES0000149

Posets - Maladeta

*

33 267

 

E 0 31

N 42 38

ES2200009

Larrondo-Lakartxela

*

2 151

 

W 0 53

N 42 56

ES2200012

Río Salazar

*

508,35

 

W 1 10

N 42 42

ES2200019

Monte Alduide

*

9 028,60

 

W 1 27

N 43 1

ES2200025

Sistema fluvial de los ríos Irati, Urrobi y Erro

*

1 096

 

W 1 19

N 42 42

ES2200027

Ríos Eska y Biniés

*

385

 

W 0 58

N 42 44

ES2410001

Los Valles - Sur

*

14 655

 

W 0 46

N 42 44

ES2410002

Pico y Turberas del Anayet

 

409

 

W 0 26

N 42 47

ES2410003

Los Valles

*

27 058

 

W 0 40

N 42 48

ES2410005

Guara Norte

*

12 763

 

W 0 13

N 42 17

ES2410006

Bujaruelo - Garganta de Los Navarros

*

9 775

 

W 0 8

N 42 42

ES2410008

Garganta de Obarra

*

736

 

E 0 37

N 42 24

ES2410009

Congosto de Ventamillo

*

247

 

E 0 27

N 42 29

ES2410010

Monte Pacino

*

510

 

W 0 21

N 42 45

ES2410011

Cabecera del Río Aguas Limpias

*

3 037

 

W 0 17

N 42 49

ES2410013

Macizo de Cotiella

*

8 275

 

E 0 19

N 42 31

ES2410014

Garcipollera - Selva de Villanúa

*

3 899

 

W 0 28

N 42 38

ES2410019

Río Cinca (Valle de Pineta)

*

118

 

E 0 7

N 42 39

ES2410021

Curso Alto del Río Aragón

 

146

 

W 0 32

N 42 39

ES2410022

Cuevas de Villanúa

 

0,12

 

W 0 31

N 42 41

ES2410023

Collarada y Canal de Ip

*

6 001

 

W 0 29

N 42 43

ES2410024

Telera – Acumuer

*

5 555

 

W 0 19

N 42 38

ES2410025

Sierra y Cañones de Guara

*

34 663

 

W 0 10

N 42 15

ES2410027

Río Aurín

*

91

 

W 0 25

N 40 38

ES2410029

Tendeñera

*

12 813

 

W 0 12

N 42 39

ES2410031

Foz Escarrilla – Cucuraza

*

1 610

 

W 0 18

N 42 44

ES2410040

Puertos de Panticosa, Bramatuero y Brazatos

*

3 001

 

W 0 11

N 42 46

ES2410044

Puerto de Otal – Cotefablo

*

1 964

 

W 0 12

N 42 36

ES2410045

Sobrepuerto

*

3 469

 

W 0 14

N 42 34

ES2410046

Río Ésera

*

1 759

 

E 0 28

N 42 34

ES2410048

Río Ara

*

2 019,06

 

W 0 6

N 42 37

ES2410049

Río Isábena

*

1 993

 

E 0 34

N 42 19

ES2410050

Cuenca del Río Yesa

*

5 601

 

E 0 2

N 42 31

ES2410051

Cuenca del Río Airés

*

3 743

 

E 0 6

N 42 34

ES2410052

Alto Valle del Cinca

*

14 655

 

E 0 11

N 42 40

ES2410053

Chistau

*

9 767

 

E 0 18

N 42 35

ES2410054

Sierra Ferrera

*

8 023

 

E 0 16

N 42 28

ES2410055

Sierra de Arro

*

1 460

 

E 0 13

N 42 25

ES2410056

Sierra de Chía - Congosto de Seira

*

8 666

 

E 0 24

N 42 30

ES2410059

El Turbón

*

2 822

 

E 0 30

N 42 25

ES2410150

Cueva de Los Moros

 

0,25

 

W 0 31

N 42 41

ES2410154

Turberas del Macizo de Los Infiernos

 

50,27

 

W 0 16

N 42 46

ES2410155

Turberas de Acumuer

 

13,3

 

W 0 25

N 42 42

ES5120002

Capçaleres del Ter i del Fresser

*

10 267

 

E 2 12

N 42 23

ES5120003

Serra Cavallera

*

3 438

 

E 2 14

N 42 17

ES5120019

Riu Ter

*

360

 

E 2 18

N 42 14

ES5130003

Alt Pallars

*

43 314

 

E 1 21

N 42 39

ES5130004

Baish Aran

*

8 294

 

E 0 44

N 42 48

ES5130005

Era Artiga de Lin - Eth Portilhon

*

4 824

 

E 0 42

N 42 41

ES5130006

Estanho de Vielha

 

29

 

E 0 48

N 42 42

ES5130007

Riberes de l'Alt Segre

*

225

 

E 1 51

N 42 24

ES5130010

Serra de Boumort

*

7 255

 

E 1 7

N 42 15

ES5130011

Riu de la Llosa

*

84

 

E 1 42

N 42 24

ES5130012

Vall Alta de Serradell-Serra de Sant Gervàs

 

5 117

 

E 0 50

N 42 20

ES5130019

Estany de Montcortès

 

45

 

E 0 59

N 42 19

ES5130022

La Torrassa

*

60

 

E 1 8

N 42 36

ES5130023

Beneïdor

*

416

 

E 1 34

N 42 22

ES5130024

La Faiada de Malpàs i Cambatiri

 

1 280

 

E 0 45

N 42 22

FI1300101

Pallas-Ounastunturi

*

59 426

 

E 23 56

N 68 8

FI1300102

Malla

*

3 089

 

E 20 40

N 69 3

FI1300103

Pöyrisjärven erämaa

*

146 834

 

E 24 9

N 68 36

FI1300105

Käsivarren erämaa

*

264 892

 

E 21 44

N 68 55

FI1300107

Jietanasvuoma

*

1 511

 

E 22 34

N 68 27

FI1300108

Iiton palsasuot

*

66

 

E 21 25

N 68 43

FI1300111

Sotkavuoma

*

2 602

 

E 23 16

N 68 20

FI1300112

Saanan luonnonsuojelualue

*

240

 

E 20 50

N 69 2

FI1300118

Tarvantovaara

*

66 403

 

E 22 51

N 68 35

FI1300201

Lemmenjoen kansallispuisto

*

285 990

 

E 25 36

N 68 35

FI1300202

Muotkatunturin erämaa

*

158 208

 

E 26 17

N 69 8

FI1300204

Vätsärin erämaa

*

157 368

 

E 28 34

N 69 13

FI1300207

Pieran Marin jänkä

*

2 643

 

E 27 10

N 69 24

FI1300601

Puljun erämaa

*

56 351

 

E 24 43

N 68 20

FI1302001

Kevo

*

71 406

 

E 26 41

N 69 34

FI1302002

Kaldoaivin erämaa

*

351 633

 

E 27 52

N 69 39

FI1302003

Paistunturin erämaa

*

159 770

 

E 26 13

N 69 37

FI1302004

Pulmankijärvi

 

1 623

 

E 27 59

N 69 57

FI1302008

Vetsijoen suistolehto

 

14

 

E 27 18

N 69 57

FI1302009

Kirkkotupien niitty

*

1,1

 

E 27 0

N 69 51

FI1302010

Luomusjoen kuolpuna

 

2

 

E 26 8

N 69 23

FI1302011

Välimaan kenttä

*

2

 

E 27 29

N 70 1

FI1302012

Pappilan niitty

*

3,2

 

E 27 0

N 69 51

FI1302013

Mieraslompolon kenttä

*

2,2

 

E 27 12

N 69 35

FR7200742

Massif du Moulle de Jaout

*

16 600

 

W 0 24

N 43 2

FR7200743

Massif du Ger et du Lurien

*

14 150

 

W 0 21

N 42 49

FR7200744

Massif de Sesques et de l'Ossau

*

25 650

 

W 0 30

N 42 54

FR7200745

Massif du Montagnon

*

8 871

 

W 0 31

N 43 1

FR7200746

Massif de l'Anie et d'Espelunguere

*

14 461

 

W 0 38

N 42 53

FR7200747

Massif du Layens

*

5 750

 

W 0 38

N 43 3

FR7200749

Montagnes du Baretous

*

14 600

 

W 0 46

N 43 2

FR7200750

Montagnes de la Haute Soule

*

14 750

 

W 0 53

N 42 59

FR7200751

Montagnes du Pic des Escaliers

*

9 200

 

W 0 59

N 43 3

FR7200752

Massif des Arbailles

*

13 000

 

W 1 1

N 43 7

FR7200753

Forêt d'Iraty

*

2 500

 

W 1 4

N 43 1

FR7200754

Montagnes de Saint-Jean-Pied-de-Port

*

13 500

 

W 1 11

N 43 4

FR7200790

Le Saison (cours d'eau)

*

2 200

 

W 0 52

N 43 14

FR7200791

Le Gave d'Oloron (cours d'eau) et Marais de Labastide-Villefranche

*

2 450

 

W 0 51

N 43 22

FR7200792

Le Gave d'Aspe et le Lourdios (cours d'eau)

*

1 600

 

W 0 36

N 43 4

FR7200793

Le Gave d'Ossau

*

2 300

 

W 0 25

N 43 4

FR7300821

Vallée de l'Isard, mail de Bulard, pics de Maubermé, de Serre-Haute et du Crabère

*

6 428

 

E 0 55

N 42 50

FR7300822

Vallée du Riberot et massif du Mont Valier

*

7 745

 

E 1 3

N 42 48

FR7300825

Mont Ceint, mont Béas, tourbière de Bernadouze

*

2 218

 

E 1 24

N 42 47

FR7300827

Vallée de l'Aston

*

15 030

 

E 1 39

N 42 41

FR7300829

Quiès calcaires de Tarascon-sur-Ariège et grotte de la Petite Caougno

*

2 484

 

E 1 39

N 42 49

FR7300831

Quérigut, Laurenti, Rabassolles, Balbonne, la Bruyante, haute vallée de l'Oriège

*

10 279

 

E 2 2

N 42 40

FR7300838

Grotte de Montseron

 

1

 

E 1 19

N 43 1

FR7300839

Grotte du Ker de Massat

 

1

 

E 1 19

N 42 53

FR7300841

Queirs du Mas d'Azil et de Camarade, grottes du Mas d'Azil et de la carrière de Sabarat

*

1 633

 

E 1 20

N 43 4

FR7300842

Pechs de Foix, Soula et Roquefixade, grotte de l'Herm

*

2 216

 

E 1 39

N 42 56

FR7300880

Haute vallée d'Oô

*

3 407

 

E 0 30

N 42 43

FR7300881

Haute vallée de la Pique

*

8 251

 

E 0 35

N 42 43

FR7300883

Haute vallée de la Garonne

*

11 134

 

E 0 46

N 42 52

FR7300884

Zones rupestres xérothermiques du bassin de Marignac, Saint-Béat, pic du Gar, montagne de Rié

*

7 680

 

E 0 43

N 42 57

FR7300920

Granquet-Pibeste et Soum d'Ech

*

7 200

0

W 0 9

N 43 3

FR7300921

Gabizos (et vallée d'Arrens, versant sud-est du Gabizos)

*

2 924

 

W 0 16

N 42 55

FR7300922

Gaves de Pau et de Cauterets (et gorge de Cauterets)

*

357

 

W 0 9

N 43 5

FR7300923

Moun Né de Cauterets, pic de Cabaliros

*

3 711

 

W 0 8

N 42 55

FR7300924

Péguère, Barbat, Cambalès

*

4 651

 

W 0 10

N 42 51

FR7300925

Gaube, Vignemale

*

7 395

 

W 0 8

N 42 48

FR7300926

Ossoue, Aspé, Cestrède

*

5 226

 

W 0 3

N 42 45

FR7300927

Estaubé, Gavarnie, Troumouse et Barroude

*

9 479

 

E 0 3

N 42 43

FR7300928

Pic Long Campbielh

*

8 174

 

E 0 7

N 42 47

FR7300929

Néouvielle

*

6 191

 

E 0 9

N 42 51

FR7300930

Barèges, Ayre, Piquette

*

1 635

0

E 0 6

N 42 52

FR7300931

Lac Bleu Léviste

*

7 377

 

E 0 2

N 42 55

FR7300932

Liset de Hount Blanque

*

4 059

 

E 0 10

N 42 57

FR7300933

Hautes-Baronnies, Coume de Pailhas

*

300

 

E 0 15

N 43 0

FR7300934

Rioumajou et Moudang

*

9 522

 

E 0 17

N 42 44

FR7300935

Haut-Louron: Aygues Tortes, Caillauas, Gourgs Blancs, Gorges de Clarabide, pics des Pichadères et d'Estiouère, montagne de Tramadits

*

5 439

 

E 0 25

N 42 43

FR7301822

Garonne, Ariège, Hers, Salat, Pique et Neste

*

9 602

 

E 1 49

N 43 5

FR8201680

Landes, pelouses et forêts du Vallon de la Jarjatte et prairies humides de Lus

*

2 777

 

E 5 47

N 44 40

FR8201681

Pelouses à orchidées et lisières du Vercors Occidental

*

329

 

E 5 10

N 44 49

FR8201682

Pelouses et habitats rocheux du rebord méridional du Vercors

*

2 284

 

E 5 17

N 44 52

FR8201692

Sources et habitats rocheux de la Vernaison et des Goulets de Combe Laval et du Vallon de Sainte-Marie

*

1 235

 

E 5 20

N 44 59

FR8201696

Tuffières du Vercors

*

71

 

E 5 35

N 44 50

FR8201698

Contamines Montjoie - Miage - Tré la Tête

*

5 547

 

E 6 44

N 45 46

FR8201699

Aiguilles Rouges

*

9 065

 

E 6 51

N 45 58

FR8201700

Haut Giffre

*

12 442

 

E 6 49

N 46 2

FR8201701

Les Aravis

*

8 907

 

E 6 33

N 45 58

FR8201702

Plateau de Beauregard

*

87

 

E 6 23

N 45 52

FR8201703

Massif de la Tournette

*

4 658

 

E 6 16

N 45 50

FR8201704

Les Frettes - Massif des Glières

*

4 793

 

E 6 20

N 45 59

FR8201705

Massif du Bargy

*

2 891

 

E 6 28

N 46 0

FR8201706

Roc d'Enfer

*

4 054

 

E 6 35

N 46 11

FR8201708

Mont de Grange

 

1 261

 

E 6 48

N 46 15

FR8201709

Cornettes de Bise

*

1 551

 

E 6 47

N 46 19

FR8201710

Massif des Voirons

 

978

 

E 6 21

N 46 12

FR8201712

Le Salève

*

1 599

 

E 6 11

N 46 9

FR8201715

Vallée de l'Arve

*

72

 

E 6 20

N 46 6

FR8201719

Delta de la Dranse

*

53

 

E 6 30

N 46 23

FR8201720

Cluse du Lac d'Annecy

*

282

 

E 6 13

N 45 47

FR8201722

Zones humides du Bas Chablais

*

248

 

E 6 26

N 46 20

FR8201723

Plateau Gavot

*

165

 

E 6 39

N 46 22

FR8201724

Marais de Chilly et de Marival

 

24

 

E 6 17

N 46 17

FR8201732

Tourbières des lacs Luitel et Praver

*

17

 

E 5 51

N 45 5

FR8201733

Cembraie, pelouses, lacs et tourbières de Belledonne, de Chamrousse au Grand Colon

 

2 686

 

E 5 54

N 45 8

FR8201735

Landes, tourbières et habitats rocheux du Massif de Taillefer

*

2 858

 

E 5 55

N 45 3

FR8201736

Marais à Laiche bicolore, prairies de fauche et habitats rocheux du Vallon du Ferrand et du Plateau d'Emparis

*

2 446

 

E 6 13

N 45 4

FR8201738

Milieux alluviaux, pelouses steppiques et pessières du Bassin de Bourg-d'Oisans

*

3 372

 

E 6 2

N 45 3

FR8201740

Landes, pelouses, forêts remarquables et habitats rocheux des Hauts Plateaux de Chartreuse et de ses versants

*

4 431

 

E 5 53

N 45 23

FR8201741

Forêts de ravins, landes et habitats rocheux des ubacs du Charmant Som et des Gorges du Guiers Mort

*

2 070

 

E 5 45

N 45 19

FR8201743

Prairies à orchidées, tuffières et gorges de la Bourne

*

3 533

 

E 5 23

N 45 4

FR8201744

Landes, pelouses, forêts remarquables et habitats rocheux des Hauts Plateaux et de la bordure orientale du Vercors

*

18 960

 

E 5 30

N 44 52

FR8201745

Pelouses, forêts remarquables et habitats rocheux du Plateau du Sornin

*

960

 

E 5 36

N 45 11

FR8201747

Landes, pelouses, forêts remarquables et habitats rocheux du Massif de l'Obiou et des gorges de la Souloise

*

3 750

 

E 5 53

N 44 46

FR8201751

Massif de la Muzelle en Oisans - Parc des Ecrins

*

16 676

 

E 6 3

N 44 55

FR8201753

Forêts, landes et prairies de fauche des versants du Col d'Ornon

*

4 775

 

E 5 58

N 44 58

FR8201770

Réseau de zones humides, pelouses, landes et falaises de l'avant-pays savoyard

*

3 156

 

E 5 45

N 45 36

FR8201772

Réseau de zones humides dans l'Albanais

*

401

 

E 5 57

N 45 46

FR8201773

Réseau de zones humides dans la Combe de Savoie et la Basse Vallée de l'Isère

*

822

 

E 6 13

N 45 34

FR8201774

Tourbière des Creusates

*

12

 

E 6 1

N 45 41

FR8201775

Rebord méridional du Massif des Bauges

*

1 170

 

E 6 1

N 45 31

FR8201776

Tourbière et lac des Saisies

*

288

 

E 6 31

N 45 46

FR8201777

Les Adrets de Tarentaise

 

467

 

E 6 44

N 45 36

FR8201778

Landes, prairies et habitats rocheux du Massif du Mont Thabor

*

4 806

 

E 6 34

N 45 7

FR8201779

Formations forestières et herbacées des Alpes internes

 

1 562

 

E 6 52

N 45 17

FR8201780

Réseau de vallons d'altitude à Caricion

*

9 516

 

E 7 0

N 45 29

FR8201781

Réseau de zones humides et alluviales des Hurtières

*

508

 

E 6 17

N 45 29

FR8201782

Perron des Encombres

*

2 034

 

E 6 25

N 45 16

FR8201783

Massif de la Vanoise

*

54 030

 

E 6 52

N 45 23

FR8202002

Partie orientale du Massif des Bauges

*

14 513

 

E 6 13

N 45 40

FR8202003

Massif de la Lauzière

*

9 543

 

E 6 22

N 45 28

FR8202004

Mont Colombier

*

2 182

 

E 6 7

N 45 38

FR9101468

Bassin du Rebenty

*

8 587

 

E 1 59

N 42 46

FR9101470

Haute Vallée de l'Aude et Bassin de l'Aiguette

*

8 731

0

E 2 11

N 42 46

FR9101471

Capcir, Carlit et Campcardos

*

39 781

 

E 1 55

N 42 34

FR9101472

Massif du Puigmal

*

8 805

 

E 2 7

N 42 26

FR9101473

Massif de Madres-Coronat

*

26 614

0

E 2 14

N 42 37

FR9101475

Massif du Canigou

*

11 640

 

E 2 21

N 42 28

FR9101476

Conque de la Preste

*

8 436

 

E 2 25

N 42 25

FR9102010

Sites à chiroptères des Pyrénées orientales

 

2 330

 

E 2 17

N 42 30

FR9301497

Plateau d'Emparis - Goleon

*

7 476

 

E 6 17

N 45 5

FR9301498

Combeynot - Lautaret - Ecrins

*

9 944

 

E 6 25

N 44 59

FR9301499

Clarée

*

25 732

 

E 6 37

N 45 1

FR9301502

Steppique Durancien et Queyrassin

*

19 698

 

E 6 37

N 44 40

FR9301503

Rochebrune - Izoard - Vallée de la Cerveyrette

*

26 701

 

E 6 40

N 44 47

FR9301504

Haut Guil - Mont Viso - Val Preveyre

*

18 733

 

E 7 0

N 44 42

FR9301505

Vallon des Bans - Vallée du Fournel

*

8 841

 

E 6 23

N 44 46

FR9301506

Valgaudemar

*

9 974

 

E 6 11

N 44 46

FR9301509

Piolit - Pic de Chabrières

 

1 599

 

E 6 17

N 44 35

FR9301511

Dévoluy - Durbon - Charance - Champsaur

*

35 604

 

E 5 54

N 44 36

FR9301519

Le Buech

*

2 431

 

E 5 50

N 44 17

FR9301523

Bois de Morgon - Forêt de Boscodon - Bragousse

*

2 522

 

E 6 25

N 44 29

FR9301524

Haute Ubaye - Massif du Chambeyron

*

14 105

 

E 6 51

N 44 34

FR9301525

Coste Plane - Champerous

*

1 511

 

E 6 26

N 44 27

FR9301526

La Tour des Sagnes - Vallon des Terres Pleines - Orrenaye

*

5 072

 

E 6 46

N 44 21

FR9301529

Dormillouse - Lavercq

*

6 396

 

E 6 31

N 44 20

FR9301530

Cheval Blanc - Montagne des Boules - Barre des Dourbes

*

8 275

 

E 6 26

N 44 7

FR9301533

L'Asse

*

21 890

 

E 6 22

N 43 56

FR9301535

Montagne de Val - Haut - Clues de Barles - Clues de Verdaches

*

13 225

 

E 6 16

N 44 16

FR9301546

Lac Saint-Léger

*

5,27

 

E 6 20

N 44 25

FR9301547

Grand Coyer

*

6 246

 

E 6 42

N 44 5

FR9301549

Entraunes

*

19 796

 

E 6 47

N 44 8

FR9301550

Sites à chauves souris de la Haute Tinée

*

1 738

 

E 6 55

N 44 15

FR9301552

Adret de Pra Gaze

 

99,82

 

E 6 51

N 44 16

FR9301554

Sites à chauves souris - Castellet-Les-Sausses et Gorges de Daluis

*

3 428

 

E 6 48

N 44 1

FR9301556

Massif du Lauvet d'Ilonse et des Quatre Cantons - Dome de Barrot - Gorges du Cian

*

14 839

 

E 7 3

N 44 3

FR9301559

Le Mercantour

*

68 073

 

E 7 10

N 44 8

FR9301560

Mont Chajol

*

1 426

 

E 7 32

N 44 7

FR9301561

Marguareis - Ubac de Tende à Saorge

*

6 314

 

E 7 41

N 44 4

FR9301562

Sites à Spéléomanthes de Roquebilière

*

415

 

E 7 18

N 44 1

FR9301566

Sites à chauves souris de Breil-sur-Roya

*

2 475

 

E 7 31

N 43 55

FR9302002

Montagne de Seymuit - Crête de la Scie

 

1 404

 

E 6 14

N 44 25

FR9302005

La Bendola

*

1 058

 

E 7 34

N 43 58

IT1110006

Orsiera - Rocciavré

 

10 965

 

E 7 8

N 45 3

IT1110007

Laghi di Avigliana

*

420

 

E 7 23

N 45 4

IT1110008

Madonna della Neve sul Monte Lera

 

62

 

E 7 28

N 45 10

IT1110010

Gran Bosco di Salbertrand.

*

3 712

 

E 6 55

N 45 3

IT1110013

Monti Pelati e Torre Cives

 

145

 

E 7 44

N 45 24

IT1110021

Laghi di Ivrea

*

1 598

 

E 7 53

N 45 29

IT1110022

Stagno di Oulx

 

84

 

E 6 49

N 45 2

IT1110026

Champlas - Colle Sestriere

*

1 050

 

E 6 50

N 44 57

IT1110027

Boscaglie di Tasso di Guaglione (Val Clarea)

*

340

 

E 6 57

N 45 9

IT1110029

Pian della Mussa (Balme)

*

3 554

 

E 7 9

N 45 17

IT1110030

Oasi xerotermiche della Val di Susa-Orrido di Chianocco

*

1 250

 

E 7 7

N 45 9

IT1110031

Valle Thuras

*

978

 

E 6 51

N 44 53

IT1110032

Pra - Barant

 

4 120

 

E 7 3

N 44 45

IT1110033

Stazioni di Myricaria germanica

 

132

 

E 7 7

N 44 48

IT1110038

Col Basset (Sestriere)

 

271

 

E 6 52

N 44 58

IT1110039

Rocciamelone

*

1 966

 

E 7 5

N 45 10

IT1110040

Oasi xerotermica di Oulx - Auberge

*

1 070

 

E 6 49

N 45 3

IT1110042

Oasi xerotermica di Oulx - Amazas

 

339

 

E 6 49

N 45 1

IT1110043

Pendici del Monte Chaberton

*

329

 

E 6 46

N 44 57

IT1110044

Bardonecchia - Val Fredda

 

1 686

 

E 6 48

N 45 5

IT1110045

Bosco di Pian Prà (Rorà)

*

93

 

E 7 11

N 44 47

IT1110048

Grotta del Pugnetto

 

19

1

E 7 24

N 45 16

IT1110049

Les Arnaud e Punta Quattro Sorelle

 

1 328

 

E 6 39

N 45 4

IT1110052

Oasi xerotermica di Puys - Beaulard

*

468

 

E 6 44

N 45 2

IT1110053

Valle della Ripa. (Argentera)

 

327

 

E 6 54

N 44 53

IT1110055

Arnodera - Colle Montabone

*

112

 

E 7 3

N 45 7

IT1110057

Serra di Ivrea

 

4 572

 

E 7 56

N 45 29

IT1110058

Cima Fourier e Lago Nero

 

640

 

E 6 47

N 44 54

IT1110080

Val Troncea

*

10 130

 

E 6 58

N 44 58

IT1110081

Monte Musiné e Laghi di Caselette

*

1 524

 

E 7 28

N 45 7

IT1120003

Monte Fenera

 

3 348

 

E 8 20

N 45 42

IT1120006

Val Mastallone

*

1 882

 

E 8 10

N 45 55

IT1120028

Alta Val Sesia

*

7 545

 

E 7 53

N 45 53

IT1130002

Val Sessera

*

10 787

 

E 8 2

N 45 41

IT1140003

Campello Monti

 

548

 

E 8 13

N 45 56

IT1140004

Rifugio M.Luisa (Val Formazza)

 

3 146

 

E 8 25

N 46 26

IT1140006

Greto Torrente Toce tra Domodossola e Villadossola

*

746

 

E 8 16

N 46 3

IT1140007

Boleto - M.te Avigno

 

390

 

E 8 21

N 45 47

IT1140016

Alpi Veglia e Devero

*

11 734

 

E 8 13

N 46 18

IT1160016

Stazione di muschi calcarizzanti - C.ba Seviana e C.ba Barmarossa

*

1,61

 

E 7 17

N 44 25

IT1160017

Stazione di Linum narbonense

*

8,28

 

E 7 16

N 44 25

IT1160018

Sorgenti del Maira, Bosco di Saretto, Rocca Provenzale

 

715

 

E 6 54

N 44 29

IT1160020

Bosco di Bagnasco

*

381

 

E 8 4

N 44 16

IT1160021

Gruppo del Tenibres

*

5 338

 

E 7 0

N 44 18

IT1160023

Vallone di Orgials - Colle della Lombarda

 

530

 

E 7 8

N 44 13

IT1160024

Colle e Lago della Maddalena, Val Puriac

*

1 276

 

E 6 54

N 44 24

IT1160026

Faggete di Pamparato, Tana del Forno, Grotta delle Turbiglie e Grotte di Bos

 

2 940

 

E 7 52

N 44 15

IT1160028

Grotta delle Vene

 

6,01

4

E 7 45

N 44 9

IT1160030

Stazione di Carex Pauciflora di Chialvetta

 

5,57

 

E 7 0

N 44 26

IT1160035

M.

Antoroto

 

863

 

E 7 55

N 44 11

IT1160037

Grotta di Rio Martino

 

0,3

2

E 7 8

N 44 41

IT1160040

Stazioni di Euphorbia valliniana

 

207

 

E 7 10

N 44 31

IT1160056

Alpi Marittime

*

32 959

 

E 7 21

N 44 11

IT1160057

Alte Valli Pesio e Tanaro

*

9 340

 

E 7 42

N 44 9

IT1160058

Gruppo del M. Viso e bosco dell'Alevè

*

7 230

 

E 7 6

N 44 38

IT1201000

Parco Nazionale del Gran Paradiso

*

71 124

 

E 7 18

N 45 31

IT1201010

Ambienti calcarei d'alta quota della Valle di Rhêmes

*

1 593

 

E 7 4

N 45 30

IT1202000

Parco del Mont Avic

*

5 750

 

E 7 34

N 45 38

IT1203010

Zona Umida di Morgex

*

30

 

E 7 3

N 45 44

IT1203020

Lago di Lolair

*

28

 

E 7 8

N 45 41

IT1203030

Formazioni Steppiche della Cote De Gargantua

*

19

 

E 7 17

N 45 43

IT1203040

Stagno di Loson

*

4,55

 

E 7 33

N 45 46

IT1203050

Lago di Villa

*

27

 

E 7 41

N 45 41

IT1203060

Stagno di Holay

 

3,01

 

E 7 48

N 45 35

IT1203070

Mont Mars

*

380

 

E 7 55

N 45 38

IT1204010

Ambienti Glaciali del Monte Bianco

*

12 557

 

E 6 51

N 45 50

IT1204032

Talweg della Val Ferret

*

120

 

E 7 1

N 45 51

IT1204220

Ambienti glaciali del Gruppo del Monte Rosa

*

8 645

 

E 7 47

N 45 54

IT1205000

Ambienti d'alta quota delle Combe Thuilette e Sozin

*

356

 

E 6 57

N 45 40

IT1205010

Ambienti d'alta quota della Valgrisenche

*

336

 

E 7 0

N 45 32

IT1205020

Ambienti d'alta quota del Colle del Gran San Bernardo

*

750

 

E 7 8

N 45 52

IT1205030

Pont d'Ael

*

183

 

E 7 13

N 45 40

IT1205034

Castello e miniere abbandonate di Aymavilles

 

1,59

 

E 7 15

N 45 42

IT1205050

Ambienti Xerici del Mont Torretta - Bellon

*

49

 

E 7 14

N 45 43

IT1205061

Stazione di Astragalus centralpinus di Cogne

 

36

 

E 7 18

N 45 40

IT1205064

Vallone del Grauson

*

489

 

E 7 23

N 45 38

IT1205065

Vallone dell'Urtier

*

1 506

 

E 7 26

N 45 36

IT1205070

Zona Umida di Les Iles di Saint-Marcel

*

35

 

E 7 25

N 45 44

IT1205081

Ambienti calcarei d'alta quota attorno Al Lago Tsan

*

453

 

E 7 32

N 45 51

IT1205082

Stagno di Lo Ditor

*

22

 

E 7 33

N 45 50

IT1205090

Ambienti Xerici di Chameran - Grand Brison - Cly

*

97

 

E 7 34

N 45 45

IT1205100

Ambienti d'alta quota del Vallone della Legna

*

1 103

 

E 7 36

N 45 35

IT1205110

Stazione di Peonia Officinalis

 

33

 

E 7 47

N 45 37

IT1313712

Cima di Piano Cavallo - Bric Cornia

*

4 486

 

E 7 47

N 44 6

IT1314609

Monte Monega - Monte Prearba

*

3 670

 

E 7 48

N 44 1

IT1314610

Monte Saccarello - Monte Fronté

*

3 927

 

E 7 44

N 44 3

IT1314611

Monte Gerbonte

*

2 261

 

E 7 41

N 44 0

IT1315421

Monte Toraggio - Monte Pietravecchia

*

2 648

 

E 7 40

N 43 58

IT1322122

Croce della Tia - Rio Barchei

*

660

 

E 8 8

N 44 19

IT1322216

Ronco di Maglio

*

1 449

 

E 8 14

N 44 18

IT1322217

Bric Tana - Bric Mongarda

*

168

 

E 8 12

N 44 21

IT1322223

Cave Ferecchi

*

37

 

E 8 12

N 44 22

IT1323014

Monte Spinarda - Rio Nero

*

943

 

E 8 5

N 44 12

IT1323021

Bric Zerbi

*

711

 

E 8 6

N 44 16

IT1323112

Monte Carmo - Monte Settepani

*

7 575

 

E 8 11

N 44 13

IT1323115

Lago di Osiglia

*

409

 

E 8 11

N 44 18

IT1323920

Monte Galero

*

3 194

 

E 8 2

N 44 7

IT2010001

Lago di Ganna

*

106

 

E 8 49

N 45 53

IT2010002

Monte Legnone e Chiusarella

*

751

 

E 8 48

N 45 51

IT2010003

Versante Nord del Campo dei Fiori

*

1 312

 

E 8 45

N 45 52

IT2010004

Grotte del Campo dei Fiori

*

894

 

E 8 45

N 45 51

IT2010005

Monte Martica

 

1 057

 

E 8 48

N 45 53

IT2010016

Val Veddasca

 

4 919

 

E 8 47

N 46 3

IT2010018

Monte Sangiano

*

195

 

E 8 37

N 45 52

IT2010019

Monti della Valcuvia

*

1 629

 

E 8 42

N 45 55

IT2020001

Lago di Piano

*

207

 

E 9 9

N 46 2

IT2020009

Valle del Dosso

*

1 652

 

E 9 14

N 46 12

IT2020010

Lago di Segrino

*

282

 

E 13 40

N 45 38

IT2030001

Grigna Settentrionale

*

1 617

 

E 9 22

N 45 57

IT2030002

Grigna Meridionale

*

2 732

 

E 9 21

N 45 55

IT2030003

Monte Barro

*

649

 

E 9 22

N 45 50

IT2040001

Val Viera e Cime di Fopel

*

836

 

E 10 8

N 46 34

IT2040002

Motto di Livigno - Val Saliente

*

1 251

 

E 10 6

N 46 33

IT2040003

Val Federia

*

1 593

 

E 10 4

N 46 31

IT2040004

Valle Alpisella

*

1 045

 

E 10 13

N 46 33

IT2040005

Valle della Forcola

 

212

 

E 10 2

N 46 27

IT2040006

La Vallaccia - Pizzo Filone

*

1 982

 

E 10 10

N 46 29

IT2040007

Passo e Monte di Foscagno

 

1 081

 

E 10 12

N 46 29

IT2040008

Cime di Plator e Monte delle Scale

*

1 572

 

E 10 18

N 46 30

IT2040009

Valle di Fraele

*

1 691

 

E 10 16

N 46 33

IT2040010

Valle del Braulio - Cresta di Reit

*

3 559

 

E 10 24

N 46 31

IT2040011

Monte Vago - Val di Campo - Val Nera

*

2 874

 

E 10 6

N 46 27

IT2040012

Val Viola Bormina - Ghiacciaio di Cima dei Piazzi

 

5 962

 

E 10 13

N 46 25

IT2040013

Val Zebru' - Gran Zebru' - Monte Confinale

 

3 725

 

E 10 30

N 46 28

IT2040014

Valle e Ghiacciaio dei Forni - Val Cedec - Gran Zebrù - Cevedale

 

6 157

 

E 10 34

N 46 25

IT2040015

Paluaccio di Oga

*

28

 

E 10 20

N 46 28

IT2040016

Monte di Scerscen - Ghiacciai di Scerscen e Monte Motta

*

9 666

 

E 9 54

N 46 20

IT2040017

Disgrazia - Sissone

*

3 010

 

E 9 45

N 46 17

IT2040018

Val Codera

*

818

 

E 9 29

N 46 14

IT2040019

Bagni di Masino - Pizzo Badile - Pizzo del Ferro

*

2 755

 

E 9 35

N 46 15

IT2040020

Val di Mello - Piano di Preda Rossa

*

5 789

 

E 9 41

N 46 15

IT2040021

Val di Togno - Pizzo Scalino

*

3 150

 

E 9 55

N 46 14

IT2040023

Valle dei Ratti

*

928

 

E 9 32

N 46 12

IT2040024

Da Monte Belvedere a Vallorda

*

2 119

 

E 10 11

N 46 11

IT2040025

Pian Gembro

*

78

 

E 10 9

N 46 9

IT2040026

Val Lesina

*

1 184

 

E 9 27

N 46 5

IT2040027

Valle del Bitto di Gerola

*

2 458

 

E 9 31

N 46 5

IT2040028

Valle del Bitto di Albaredo

*

3 399

 

E 9 36

N 46 4

IT2040029

Val Tartano

*

1 451

 

E 9 43

N 46 4

IT2040030

Val Madre

*

1 486

 

E 9 42

N 46 8

IT2040031

Val Cervia

*

1 893

 

E 9 48

N 46 6

IT2040032

Valle del Livrio

*

2 108

 

E 9 51

N 46 7

IT2040033

Val Venina

 

3 644

 

E 9 53

N 46 3

IT2040034

Valle d'Arigna e Ghiacciaio di Pizzo Coca

*

3 143

 

E 9 59

N 46 7

IT2040035

Val Bondone - Val Caronella

*

1 500

 

E 10 3

N 46 7

IT2040036

Val Belviso

*

766

 

E 10 6

N 46 4

IT2040037

Rifugio Falk

*

4,22

 

E 10 15

N 46 23

IT2040038

Val Fontana

*

4 210

 

E 10 0

N 46 14

IT2040039

Val Zerta

*

1 585

 

E 9 23

N 46 21

IT2040040

Val Bodengo

 

2 555

 

E 9 17

N 46 15

IT2040041

Piano di Chiavenna

*

2 514

 

E 9 23

N 46 16

IT2040042

Pian di Spagna e Lago di Mezzola

*

1 715

 

E 9 25

N 46 10

IT2060001

Valtorta e Valmoresca

*

1 682

 

E 9 37

N 46 1

IT2060002

Valle di Piazzatorre - Isola di Fondra

*

2 513

 

E 9 42

N 45 58

IT2060003

Alta Val Brembana - Laghi Gemelli

*

4 251

 

E 9 51

N 46 1

IT2060004

Alta Val di Scalve

*

7 053

 

E 10 10

N 46 1

IT2060005

Val Sedornia - Val Zurio - Pizzo della Presolana

*

12 962

 

E 10 1

N 45 57

IT2060006

Boschi del Giovetto di Paline

 

597

 

E 10 8

N 45 57

IT2060007

Valle Asinina

 

1 506

 

E 9 36

N 45 54

IT2060008

Valle Parina

*

2 225

 

E 9 43

N 45 54

IT2060009

Val Nossana - Cima di Grem

*

3 369

 

E 9 51

N 45 54

IT2060011

Canto Alto e Valle del Giongo

*

565

 

E 9 39

N 45 45

IT2060012

Boschi dell'Astino e dell'Allegrezza

*

50

 

E 9 37

N 45 42

IT2060016

Valpredina

*

90

 

E 9 48

N 45 43

IT2070001

Torbiere del Tonale

 

47

 

E 10 34

N 46 15

IT2070002

Monte Piccolo - Monte Colmo

*

412

 

E 10 22

N 46 11

IT2070003

Val Rabbia e Val Galinera

 

1 854

 

E 10 24

N 46 9

IT2070004

Monte Marser - Corni di Bos

 

2 591

 

E 10 26

N 46 6

IT2070005

Pizzo Badile - Alta Val Zumella

 

2 184

 

E 10 24

N 46 0

IT2070006

Pascoli di Crocedomini - Alta Val Caffaro

 

4 603

 

E 10 25

N 45 55

IT2070007

Vallone del Forcel Rosso

 

3 067

 

E 10 30

N 46 4

IT2070008

Cresta Monte Colombé e Cima Barbignaga

 

156

 

E 10 24

N 46 3

IT2070009

Versanti dell'Avio

 

1 678

 

E 10 28

N 46 10

IT2070010

Piz Olda - Val Malga

 

2 069

 

E 10 22

N 46 7

IT2070011

Torbiera La Goia

 

0,2

 

E 10 20

N 46 6

IT2070012

Torbiere di Val Braone

 

68

 

E 10 23

N 45 58

IT2070013

Ghiacciaio dell'Adamello

 

2 976

 

E 10 31

N 46 9

IT2070014

Lago di Pile

 

4

 

E 10 27

N 46 0

IT2070015

Monte Cas - Punta Corlor

 

166

 

E 10 44

N 45 45

IT2070016

Cima Comer

*

314

 

E 10 40

N 45 42

IT2070017

Valli di San Antonio

 

4 160

 

E 10 12

N 46 9

IT2070018

Altopiano di Cariadeghe

 

523

 

E 10 20

N 45 35

IT2070019

Sorgente Funtanì

*

55

 

E 10 29

N 45 39

IT2070021

Valvestino

*

6 473

 

E 10 37

N 45 46

IT2070022

Corno della Marogna

*

3 571

 

E 10 41

N 45 48

IT2070023

Belvedere - Tri Plane

*

26

 

E 10 22

N 46 3

IT3110001

Biotopo Vegetazione Steppica Tartscher Leiten

*

38

 

E 10 34

N 46 40

IT3110002

Biotopo Ontaneto di Sluderno

*

125

 

E 10 34

N 46 38

IT3110004

Biotopo Ontaneto di Cengles

*

41

 

E 10 38

N 46 37

IT3110005

Biotopo Ontaneto di Oris

*

46

 

E 10 39

N 46 37

IT3110010

Biotopo Vegetazione Steppica Sonnenberg

*

176

 

E 10 57

N 46 38

IT3110011

Val di Fosse nel Parco Naturale Gruppo di Tessa

*

10 087

 

E 10 56

N 46 44

IT3110012

Lacines - Catena del Monteneve nel Parco Naturale Gruppo di Tessa

*

8 095

 

E 11 5

N 46 49

IT3110013

Biotopo Delta del Valsura

*

28

 

E 11 10

N 46 37

IT3110014

Biotopo Gisser Auen

 

14

 

E 11 22

N 46 45

IT3110015

Biotopo Hühnerspiel

 

144

 

E 11 29

N 46 56

IT3110016

Biotopo Wiesermoos

*

14

 

E 12 5

N 47 3

IT3110017

Parco Naturale Vedrette di Ries - Aurina

*

31 313

 

E 12 4

N 46 56

IT3110018

Ontaneti dell'Aurino

*

25

 

E 11 56

N 46 53

IT3110019

Biotopo Rasner Möser

*

25

 

E 12 4

N 46 48

IT3110020

Biotopo Monte Covolo - Alpe di Nemes

*

278

 

E 12 25

N 46 40

IT3110022

Biotopo Ontaneto della Rienza - Dobbiaco

*

16

 

E 12 13

N 46 43

IT3110026

Valle di Funes - Sas De Putia - Rasciesa nel Parco Naturale Puez-Odle

*

5 258

 

E 11 46

N 46 37

IT3110027

Gardena - Valle Lunga - Puez nel Parco Naturale Puez-Odle

*

5 396

 

E 11 48

N 46 35

IT3110029

Parco Naturale dello Sciliar - Catinaccio

*

7 293

 

E 11 35

N 46 29

IT3110030

Biotopo Torbiera Totes Moos

*

4,19

 

E 11 22

N 46 26

IT3110031

Biotopo Torbiera Wölfl

*

10

 

E 11 24

N 46 25

IT3110032

Biotopo Torbiera Tschingger

*

3,08

 

E 11 23

N 46 26

IT3110033

Biotopo Buche di Ghiaccio

 

28

 

E 11 14

N 46 26

IT3110034

Biotopo Lago di Caldaro

*

241

 

E 11 15

N 46 22

IT3110035

Biotopo Castelfeder

*

108

 

E 11 17

N 46 20

IT3110036

Parco Naturale Monte Corno

*

6 851

 

E 11 18

N 46 17

IT3110037

Biotopo Lago di Favogna

 

10

 

E 11 11

N 46 16

IT3110038

Ultimo - Solda nel Parco Nazionale dello Stelvio

*

27 989

 

E 10 48

N 46 31

IT3110039

Ortles - Monte Madaccio nel Parco Nazionale dello Stelvio

*

4 188

 

E 10 31

N 46 31

IT3110040

Alpe di Cavallaccio nel Parco Nazionale dello Stelvio

*

3 517

 

E 10 30

N 46 37

IT3110041

Jaggl

*

702

 

E 10 33

N 46 47

IT3110042

Prati Aridi Rocciosi di Agumes

*

0,34

 

E 10 34

N 46 37

IT3110043

Prati Aridi Rocciosi di Sant`Ottilia

 

0,12

 

E 10 37

N 46 36

IT3110044

Biotopo Sonnenberg Vegetazione Steppica Schlanderser Leiten

*

25

 

E 10 47

N 46 37

IT3110045

Biotopo Sonnenberg Vegetazione Steppica Kortscher Leiten

*

56

 

E 10 43

N 46 38

IT3110046

Biotopo Palude della Volpe

*

4,03

 

E 11 14

N 46 30

IT3110048

Prati dell'Armentara

*

344

 

E 11 55

N 46 37

IT3110049

Parco Naturale Fanes - Senes - Braies

*

25 418

 

E 12 3

N 46 39

IT3110050

Parco Naturale Dolomiti di Sesto

*

11 891

 

E 12 17

N 46 39

IT3110051

Biotopo Ahrau di Stegona

*

18

 

E 11 55

N 46 48

IT3120001

Alta Val di Rabbi

*

4 434

 

E 10 45

N 46 26

IT3120002

Alta Val La Mare

*

5 819

 

E 10 40

N 46 25

IT3120003

Alta Val del Monte

*

4 464

 

E 10 35

N 46 22

IT3120004

Val Genova

*

13 240

 

E 10 38

N 46 10

IT3120005

Adamello

*

13 425

 

E 10 35

N 46 4

IT3120006

Presanella

*

15 926

 

E 10 42

N 46 14

IT3120007

Monte Sadron

*

3 651

 

E 10 54

N 46 17

IT3120008

Val di Tovel

*

6 610

 

E 10 55

N 46 15

IT3120009

Dolomiti di Brenta

*

22 664

 

E 10 51

N 46 12

IT3120010

Pale di San Martino

*

5 328

 

E 11 51

N 46 14

IT3120011

Val Venegia

*

2 237

 

E 11 48

N 46 18

IT3120012

Cima Bocche - Lusia

*

3 058

 

E 11 45

N 46 19

IT3120013

Foresta di Paneveggio

*

1 252

 

E 11 44

N 46 17

IT3120014

Lagorai Orientale

*

7 698

 

E 11 44

N 46 14

IT3120015

Tre Cime Monte Bondone

*

223

 

E 11 2

N 46 0

IT3120016

Corna Piana

*

52

 

E 10 53

N 45 47

IT3120017

Campobrun

*

426

 

E 11 7

N 45 42

IT3120018

Scanuppia

*

529

 

E 11 9

N 45 57

IT3120019

Lago Nero

*

3,08

 

E 11 18

N 46 17

IT3120020

Palu' Longa

*

6,05

 

E 11 22

N 46 17

IT3120021

Lago delle Buse

*

18

 

E 11 27

N 46 10

IT3120022

Palu' dei Mugheri

*

10

 

E 11 41

N 46 17

IT3120023

Sorte di Bellamonte

*

11

 

E 11 40

N 46 18

IT3120024

Zona Umida Valfloriana

*

203

 

E 11 22

N 46 13

IT3120025

Selva di Ega

*

3,13

 

E 11 29

N 46 21

IT3120026

Becco della Palua

*

17

 

E 11 29

N 46 21

IT3120027

Canzenagol

*

3,39

 

E 11 36

N 46 16

IT3120028

Pra delle Nasse

*

8,08

 

E 11 47

N 46 15

IT3120029

Sorgente Resenzuola

*

4,34

 

E 11 39

N 46 0

IT3120030

Fontanazzo

*

54

 

E 11 36

N 46 0

IT3120031

Masi Carretta

*

3,02

 

E 11 37

N 46 6

IT3120032

I Mughi

*

21

 

E 11 36

N 46 5

IT3120033

Palude di Roncegno

*

21

 

E 11 25

N 46 3

IT3120034

Paludi di Sternigo

*

24

 

E 11 15

N 46 8

IT3120035

Laghestel di Pine'

*

91

 

E 11 13

N 46 6

IT3120036

Redebus

*

10

 

E 11 19

N 46 8

IT3120037

Le Grave

*

30

 

E 11 10

N 46 7

IT3120038

Inghiaie

*

30

 

E 11 18

N 45 59

IT3120039

Canneto di Levico

 

9,74

 

E 11 16

N 46 0

IT3120040

Lago Pudro

*

13

 

E 11 13

N 46 4

IT3120041

Lago Costa

*

3,83

 

E 11 14

N 46 4

IT3120042

Canneti di San Cristoforo

*

9,39

 

E 11 14

N 46 2

IT3120043

Pize'

*

16

 

E 11 15

N 46 2

IT3120044

Monte Barco e Monte della Gallina

*

173

 

E 11 10

N 46 7

IT3120045

Lagabrun

*

4,49

 

E 11 11

N 46 12

IT3120046

Prati di Monte

*

5,99

 

E 11 14

N 46 13

IT3120047

Paluda La Lot

*

6,62

 

E 11 16

N 46 14

IT3120048

Laghetto di Vedes

*

8,26

 

E 11 16

N 46 14

IT3120049

Lona - Lases

 

25

 

E 11 13

N 46 8

IT3120050

Torbiera delle Viote

*

20

 

E 11 2

N 46 1

IT3120051

Stagni della Vela - Soprasasso

*

87

 

E 11 5

N 46 5

IT3120052

Doss Trento

*

16

 

E 11 6

N 46 4

IT3120053

Foci dell'Avisio

*

133

 

E 11 4

N 46 8

IT3120054

La Rupe

*

45

 

E 11 5

N 46 11

IT3120055

Lago di Toblino

*

170

 

E 10 58

N 46 3

IT3120056

Palu' Longia

*

10

 

E 11 5

N 46 28

IT3120057

Palu' Tremole

*

4

 

E 11 4

N 46 28

IT3120058

Torbiere di Monte Sous

*

97

 

E 11 3

N 46 30

IT3120059

Palu' di Tuenno

*

5,56

 

E 11 1

N 46 20

IT3120060

Forra di S. Giustina

*

24

 

E 11 3

N 46 20

IT3120061

La Rocchetta

*

89

 

E 11 3

N 46 14

IT3120062

Malga Flavona

*

215

 

E 10 56

N 46 14

IT3120063

Lago di Tovel

*

107

 

E 10 57

N 46 15

IT3120064

Torbiera del Tonale

*

62

 

E 10 35

N 46 15

IT3120065

Lago D'Idro

*

14

 

E 10 32

N 45 48

IT3120066

Palu' di Boniprati

*

11

 

E 10 36

N 45 55

IT3120067

Paludi di Malga Clevet

*

103

 

E 10 32

N 45 55

IT3120068

Fiave'

 

137

 

E 10 49

N 45 59

IT3120069

Torbiera Lomasona

*

26

 

E 10 51

N 45 59

IT3120070

Pian Degli Uccelli

*

185

 

E 10 48

N 46 13

IT3120071

Paludi del Dosson

*

122

 

E 10 50

N 46 15

IT3120072

Paludi di Bocenago

*

14

 

E 10 50

N 46 15

IT3120073

Paludi di Dare'

*

95

 

E 10 51

N 46 16

IT3120074

Marocche di Dro

*

251

 

E 10 56

N 45 59

IT3120075

Monte Brione

*

66

 

E 10 52

N 45 53

IT3120076

Lago D'Ampola

*

24

 

E 10 39

N 45 52

IT3120077

Palu' di Borghetto

*

7,93

 

E 10 55

N 45 41

IT3120078

Torbiera Echen

 

8,33

 

E 11 11

N 45 54

IT3120079

Lago di Loppio

*

113

 

E 10 55

N 45 51

IT3120080

Laghetti di Marco

*

36

 

E 11 0

N 45 51

IT3120081

Pra dall'Albi - Cei

*

117

 

E 11 1

N 45 57

IT3120082

Taio di Nomi

*

5,29

 

E 11 4

N 45 55

IT3120083

Muga Bianca

*

111

 

E 11 9

N 45 50

IT3120084

Roncon

 

2,91

 

E 11 37

N 46 24

IT3120085

Il Laghetto

*

6,7

 

E 11 23

N 46 0

IT3120086

Servis

*

324

 

E 11 4

N 45 56

IT3120087

Laghi e abisso di Lamar

*

25

 

E 11 3

N 46 7

IT3120088

Palu' di Monte Rovere

 

16

 

E 11 17

N 45 57

IT3120089

Montepiano - Palu' di Fornace

*

33

 

E 11 11

N 46 7

IT3120090

Monte Calvo

*

1,19

 

E 11 15

N 46 6

IT3120091

Albere' di Tenna

*

6,82

 

E 11 15

N 46 1

IT3120092

Passo del Broccon

*

345

 

E 11 40

N 46 7

IT3120093

Crinale Pichea - Rocchetta

*

1 009

 

E 10 46

N 45 54

IT3120094

Alpe di Storo e Bondone

*

759

 

E 10 36

N 45 48

IT3120095

Bocca D'ardole - Corno della Paura

*

178

 

E 10 56

N 45 45

IT3120096

Bocca di Caset

*

50

 

E 10 41

N 45 51

IT3120097

Catena di Lagorai

*

2 855

 

E 11 32

N 46 13

IT3120098

Monti Lessini Nord

*

792

 

E 11 4

N 45 42

IT3120099

Piccole Dolomiti

*

1 229

 

E 11 7

N 45 44

IT3120100

Pasubio

*

1 836

 

E 11 10

N 45 48

IT3120101

Condino

*

72

 

E 10 36

N 45 53

IT3120102

Lago di Santa Colomba

*

5,97

 

E 11 10

N 46 7

IT3120103

Monte Baldo di Brentonico

*

2 061

 

E 10 54

N 45 48

IT3120104

Monte Baldo - Cima Valdritta

*

456

 

E 10 51

N 45 44

IT3120105

Burrone di Ravina

*

527

 

E 11 4

N 46 2

IT3120106

Nodo del Latemar

*

1 862

 

E 11 35

N 46 22

IT3120107

Val Cadino

*

1 110

 

E 11 24

N 46 13

IT3120108

Val San Nicolò

*

715

 

E 11 47

N 46 25

IT3120109

Valle Flanginech

*

81

 

E 10 47

N 46 9

IT3120110

Terlago

*

109

 

E 11 3

N 46 5

IT3120111

Manzano

*

100

 

E 10 57

N 45 52

IT3120112

Arnago

*

157

 

E 10 54

N 46 22

IT3120113

Molina - Castello

*

49

 

E 11 26

N 46 16

IT3120114

Monte Zugna

*

1 696

 

E 11 2

N 45 50

IT3120115

Monte Brento

*

254

 

E 10 54

N 45 59

IT3120116

Monte Malachin

*

160

 

E 11 7

N 46 16

IT3120117

Ontaneta di Croviana

*

23

 

E 10 54

N 46 20

IT3120118

Lago (Val di Fiemme)

*

12

 

E 11 31

N 46 17

IT3120119

Val Duron

*

761

 

E 11 40

N 46 29

IT3120120

Bassa Valle del Chiese

*

20

 

E 10 33

N 45 49

IT3120121

Carbonare

*

12

 

E 11 13

N 45 56

IT3120122

Gocciadoro

*

19

 

E 11 8

N 46 3

IT3120123

Assizzi - Vignola

*

88

 

E 11 15

N 46 2

IT3120124

Torcegno

*

50

 

E 11 26

N 46 4

IT3120125

Zaccon

*

371

 

E 11 25

N 46 2

IT3120126

Val Noana

*

730

 

E 11 51

N 46 7

IT3120127

Monti Tremalzo e Tombea

*

5 537

 

E 10 38

N 45 50

IT3120128

Alta Val Stava

*

1 775

 

E 11 32

N 46 18

IT3120129

Ghiacciaio Marmolada

 

463

 

E 11 51

N 46 26

IT3120130

Il Colo

 

0,29

 

E 11 36

N 46 5

IT3120131

Grotta Uvada

 

1,16

 

E 11 39

N 46 6

IT3120132

Grotta di Ernesto

 

1,06

 

E 11 39

N 45 58

IT3120133

Grotta di Collalto

 

0,6

5

E 10 53

N 46 5

IT3120134

Grotta del Calgeron

 

0,92

5

E 11 37

N 46 0

IT3120135

Grotta della Bigonda

 

1,23

22

E 11 35

N 46 1

IT3120136

Bus della Spia

 

0,66

1

E 11 1

N 46 13

IT3120137

Bus del Diaol

 

1,04

1

E 10 54

N 45 56

IT3120138

Grotta Cesare Battisti

 

0,45

2

E 11 2

N 46 8

IT3120139

Grotta di Costalta

 

0,54

1

E 11 22

N 45 59

IT3120140

Grotta del Vallon

 

0,3

1

E 10 51

N 46 8

IT3120141

Grotta della Lovara

 

0,95

1

E 11 3

N 46 13

IT3120142

Val Campelle

*

1 136

 

E 11 30

N 46 7

IT3120143

Valle del Vanoi

*

3 247

 

E 11 38

N 46 11

IT3120144

Valle del Verdes

*

2 186

 

E 11 9

N 46 20

IT3120145

Monte Rema'

*

237

 

E 10 31

N 45 56

IT3120146

Laghetto delle Regole

*

21

 

E 11 6

N 46 28

IT3120147

Monti Lessini Ovest

*

1 028

 

E 10 56

N 45 41

IT3120149

Monte Ghello

*

147

 

E 11 3

N 45 54

IT3120150

Talpina - Brentonico

*

245

 

E 10 59

N 45 49

IT3120152

Tione - Villa Rendena

*

185

 

E 10 42

N 46 2

IT3120154

Le Sole

*

10

 

E 10 41

N 46 1

IT3120156

Adige

*

14

 

E 11 1

N 45 47

IT3210002

Monti Lessini: Cascate di Molina

*

233

14

E 10 54

N 45 36

IT3210004

Monte Luppia e P.ta San Vigilio

 

1 037

29

E 10 42

N 45 37

IT3210006

Monti Lessini: Ponte di Veja, Vaio della Marciora

 

171

12

E 10 58

N 45 37

IT3210007

Monte Baldo: Val dei Mulini, Senge di Marciaga, Rocca di Garda

*

676

21

E 10 43

N 45 34

IT3210021

Monte Pastello

*

1 750

24

E 10 51

N 45 34

IT3210039

Monte Baldo Ovest

*

6 510

67

E 10 49

N 45 44

IT3210040

Monti Lessini - Pasubio - Piccole Dolomiti Vicentine

*

13 872

179

E 11 12

N 45 44

IT3210041

Monte Baldo Est

*

2 762

57

E 10 52

N 45 39

IT3210043

Fiume Adige tra Belluno Veronese e Verona Ovest

*

476

95

E 10 52

N 45 33

IT3220002

Granezza

 

1 303

17

E 11 32

N 45 49

IT3220007

Fiume Brenta dal confine trentino a Cismon del Grappa

*

1 680

64

E 11 39

N 45 52

IT3220036

Altopiano dei Sette Comuni

*

14 988

87

E 11 28

N 45 57

IT3230003

Gruppo del Sella

*

449

11

E 11 50

N 46 30

IT3230005

Gruppo Marmolada

*

1 305

20

E 11 52

N 46 25

IT3230006

Val Visdende - Monte Peralba - Quaterna'

*

14 165

73

E 12 35

N 46 37

IT3230017

Monte Pelmo - Mondeval - Formin

*

11 065

89

E 12 7

N 46 27

IT3230019

Lago di Misurina

 

75

5

E 12 15

N 46 35

IT3230022

Massiccio del Grappa

*

22 473

142

E 11 48

N 45 53

IT3230025

Gruppo del Visentin: M. Faverghera - M. Cor

*

1 562

24

E 12 18

N 46 3

IT3230026

Passo di San Boldo

*

38

3

E 12 10

N 46 0

IT3230027

Monte Dolada Versante S.E.

*

659

13

E 12 20

N 46 11

IT3230031

Val Tovanella Bosconero

*

8 845

53

E 12 17

N 46 20

IT3230035

Valli del Cismon - Vanoi: Monte Coppolo

*

2 845

29

E 11 43

N 46 4

IT3230042

Torbiera di Lipoi

*

65

5

E 11 57

N 46 2

IT3230043

Pale di San Martino: Focobon, Pape-San Lucano, Agner Croda Granda

*

10 909

66

E 11 54

N 46 18

IT3230044

Fontane di Nogare'

 

212

9

E 12 14

N 46 9

IT3230045

Torbiera di Antole

*

25

3

E 12 10

N 46 8

IT3230047

Lago di Santa Croce

*

788

14

E 12 20

N 46 6

IT3230060

Torbiere di Danta

*

205

11

E 12 29

N 46 33

IT3230063

Torbiere di Lac Torond

*

38

3

E 11 59

N 46 14

IT3230067

Aree palustri di Melere - Monte Gal e boschi di Col d'Ongia

*

111

8

E 12 12

N 46 2

IT3230068

Valpiana - Valmorel (Aree palustri)

 

126

6

E 12 13

N 46 4

IT3230071

Dolomiti di Ampezzo

*

11 362

77

E 12 6

N 46 35

IT3230077

Foresta del Cansiglio

*

5 060

44

E 12 24

N 46 4

IT3230078

Gruppo del Popera - Dolomiti di Auronzo e di Val Comelico

*

8 924

73

E 12 23

N 46 36

IT3230080

Val Talagona - Gruppo Monte Cridola - Monte Duranno

*

12 252

68

E 12 25

N 46 23

IT3230081

Gruppo Antelao - Marmarole - Sorapis

*

17 069

74

E 12 17

N 46 30

IT3230083

Dolomiti Feltrine e Bellunesi

*

31 383

178

E 12 3

N 46 11

IT3230084

Civetta - Cime di San Sebastiano

*

6 597

68

E 12 4

N 46 20

IT3230085

Comelico - Bosco della Digola - Brentoni - Tudaio

*

12 085

89

E 12 35

N 46 31

IT3230088

Fiume Piave dai Maserot alle grave di Pederobba

*

3 236

121

E 12 1

N 46 2

IT3240003

Monte Cesen

*

3 697

32

E 12 0

N 45 57

IT3310001

Dolomiti Friulane

*

36 740

 

E 12 32

N 46 19

IT3310002

Val Colvera di Jof

*

396

 

E 12 40

N 46 12

IT3310003

Monte Ciaurlec e Forra del Torrente Cosa

*

875

 

E 12 52

N 46 14

IT3310004

Forra del Torrente Cellina

*

289

 

E 12 36

N 46 11

IT3310006

Foresta del Cansiglio

*

2 713

 

E 12 26

N 46 3

IT3320001

Gruppo del Monte Coglians

*

5 405

 

E 12 48

N 46 37

IT3320002

Monti Dimon e Paularo

*

702

 

E 13 4

N 46 33

IT3320003

Creta di Aip e Sella di Lanza

*

3 894

 

E 13 10

N 46 33

IT3320004

Monte Auernig e Monte Corona

*

465

 

E 13 20

N 46 33

IT3320005

Valloni di Rio Bianco e di Malborghetto

*

4 662

 

E 13 24

N 46 32

IT3320006

Conca di Fusine

*

3 598

 

E 13 39

N 46 28

IT3320007

Monti Bivera e Clapsavon

*

1 832

 

E 12 37

N 46 26

IT3320008

Col Gentile

*

1 038

 

E 12 48

N 46 27

IT3320009

Zuc Dal Bor

*

1 415

 

E 13 14

N 46 27

IT3320010

Jof di Montasio e Jof Fuart

*

7 999

 

E 13 29

N 46 25

IT3320011

Monti Verzegnis e Valcalda

*

2 406

 

E 12 51

N 46 21

IT3320012

Prealpi Giulie Settentrionali

*

9 592

 

E 13 13

N 46 21

IT3320013

Lago Minisini e Rivoli Bianchi

*

402

 

E 13 8

N 46 18

IT3320014

Torrente Lerada

*

365

 

E 13 23

N 46 12

IT3320015

Valle del Medio Tagliamento

*

3 580

 

E 13 2

N 46 14

IT3320016

Forra del Cornappo

*

299

 

E 13 17

N 46 14

IT3320017

Rio Bianco di Taipana e Gran Monte

*

1 721

 

E 13 20

N 46 16

IT3320018

Forra del Pradolino e Monte Mia

*

1 010

 

E 13 27

N 46 12

IT3320019

Monte Matajur

*

213

 

E 13 33

N 46 11

IT6020002

Lago Secco e Agro Nero

*

135

 

E 13 19

N 42 42

IT6020025

Monti della Laga (Area Sommitale)

*

2 424

 

E 13 22

N 42 38

IT6050017

Pendici di Colle Nero

*

132

 

E 13 51

N 41 43

IT6050018

Cime del Massiccio della Meta

*

2 541

 

E 13 57

N 41 39

IT6050020

Val Canneto

*

990

 

E 13 54

N 41 41

IT7110099

Gole del Sagittario

*

1 349

 

E 13 48

N 41 57

IT7110100

Monte Genzana

*

5 805

 

E 13 54

N 41 57

IT7110101

Lago di Scanno ed Emissari

 

103

 

E 13 51

N 41 55

IT7110202

Gran Sasso

*

33 995

 

E 13 37

N 42 26

IT7110204

Maiella Sud Ovest

*

6 276

 

E 14 0

N 41 57

IT7110205

Parco Nazionale d'Abruzzo

*

58 880

 

E 13 41

N 41 51

IT7120201

Monti della Laga e Lago di Campotosto

*

15 816

 

E 13 25

N 42 40

IT7140043

Monti Pizi - Monte Secine

*

4 195

 

E 14 10

N 41 54

IT7140203

Maiella

*

36 119

 

E 14 32

N 42 5

PLC120001

Tatry

*

21 069,7

 

E 19 57

N 49 16

PLC180001

Bieszczady

*

107 317,9

 

E 22 23

N 49 12

PLH120001

Babia Góra

*

3 442,4

 

E 19 32

N 49 35

PLH120002

Czarna Orawa

*

37,1

 

E 19 42

N 49 30

PLH120009

Kostrza

*

38,6

 

E 20 23

N 49 47

PLH120012

Na Policy

*

72,6

 

E 19 37

N 49 37

PLH120013

Pieniny

*

2 346

 

E 20 23

N 49 25

PLH120016

Torfowiska Orawsko-Nowotarskie

*

7 363,4

 

E 19 45

N 49 26

PLH120018

Ostoja Gorczańska

*

18 445

 

E 20 9

N 49 34

PLH120019

Ostoja Popradzka

*

59 371,7

 

E 20 47

N 49 25

PLH120020

Ostoje Nietoperzy Okolic Bukowca

 

16,1

 

E 20 50

N 49 45

PLH180001

Ostoja Magurska

*

19 450,9

 

E 21 26

N 49 29

PLH240001

Cieszyńskie Źródła Tufowe

*

268,9

 

E 18 42

N 49 46

PLH240005

Beskid Śląski

*

27 370

 

E 18 56

N 49 41

PLH240006

Beskid Żywiecki

*

35 637,1

 

E 19 14

N 49 32

PLH240007

Kościół w Radziechowach

 

0,1

 

E 19 12

N 49 64

PLH240008

Kościół w Górkach Wielkich

 

0,1

 

E 18 51

N 49 46

SE0620001

Långfjället-Städjan-Nipfjället

*

93 903,9

 

E 12 37

N 62 4

SE0620002

Vedungsfjällen

*

19 411,4

 

E 13 12

N 61 54

SE0620003

Fjätälven och Västvallen i Storfjäten

*

299,2

 

E 13 5

N 61 52

SE0620005

Storån-Österdalälven

 

820,2

 

E 12 40

N 61 54

SE0620009

Drevfjällen

*

33 208

 

E 12 22

N 61 42

SE0620015

Fulufjället

*

40 780,6

 

E 12 42

N 61 32

SE0620024

Skarsåsfjället

*

2 297

 

E 12 53

N 61 20

SE0620220

Storbron

*

249,2

 

E 12 51

N 61 23

SE0620266

Lillfjäten

*

422,9

 

E 12 57

N 62 0

SE0720029

Sånfjället

*

11 292,4

 

E 13 33

N 62 17

SE0720033

Rogen

*

49 076,4

 

E 12 28

N 62 21

SE0720084

Vålådalen

*

120 435,8

 

E 12 55

N 63 8

SE0720160

Oldflån-Ansätten

*

25 951,5

 

E 13 47

N 63 51

SE0720164

Skäckerfjällen

*

46 303,9

 

E 12 39

N 63 50

SE0720171

Svenskådalen

*

24 673,3

 

E 13 23

N 63 58

SE0720182

Saxvattnet

*

5 378,4

 

E 15 11

N 64 38

SE0720183

Frostvikenfjällen

*

85 422,7

 

E 14 40

N 64 38

SE0720185

Bjurälven-Korallgrottan

*

4 896,2

 

E 14 6

N 64 54

SE0720186

Grubbdalen

*

2 107,2

 

E 13 45

N 64 2

SE0720199

Gråberget-Hotagsfjällen

*

113 435,2

 

E 14 35

N 64 9

SE0720200

Henvålen-Aloppan

*

17 583,8

 

E 13 23

N 62 41

SE0720203

Hällingsåfallet

*

16,2

 

E 14 23

N 64 21

SE0720206

Tännforsen

*

9,4

 

E 12 44

N 63 26

SE0720209

Håckervålen

*

637,2

 

E 13 33

N 63 9

SE0720212

Bastudalen

*

2 837,5

 

E 13 51

N 63 5

SE0720213

Marntallsåsen

*

4 058

 

E 13 58

N 62 56

SE0720214

Arådalen

*

1 131,5

 

E 13 37

N 62 53

SE0720218

Brovallvålen

*

4 022

 

E 13 15

N 62 19

SE0720220

Storåsen

*

1 054,8

 

E 13 22

N 62 20

SE0720223

Hamrafjället

*

676,2

 

E 12 16

N 62 34

SE0720250

Skrapavattnet

*

30,6

 

E 14 25

N 63 51

SE0720259

Trappåsen

 

160,6

 

E 12 26

N 62 40

SE0720260

Kilbergsdalen

*

2,3

 

E 13 58

N 62 23

SE0720262

Svallmyren

*

213,9

 

E 12 32

N 62 35

SE0720263

Lill-Rånddalen

*

52,5

 

E 13 18

N 62 15

SE0720264

Lerdalsälven-Tvärlidån

*

70,5

 

E 13 56

N 64 44

SE0720265

Vallån Frostviken

*

186,9

 

E 14 0

N 64 45

SE0720268

Sälgåsen

*

10,9

 

E 14 21

N 64 27

SE0720269

Sörhållan

*

2,8

 

E 13 19

N 62 14

SE0720273

Bågavattnet

 

26,1

 

E 14 17

N 64 5

SE0720274

Sandåsvallen

*

16,7

 

E 12 22

N 62 32

SE0720276

Lillåsvallen Ramundberget

*

10,1

 

E 12 24

N 62 40

SE0720277

Klinken

*

329,8

 

E 12 17

N 62 43

SE0720279

Styggdalen-Vargån

*

328,7

 

E 12 15

N 63 38

SE0720280

Rosselberget

*

49

 

E 12 42

N 62 28

SE0720281

Stor-Mittåkläppen

*

1 091,7

 

E 12 27

N 62 44

SE0720282

Ånnsjön

*

8 960,5

 

E 12 30

N 63 16

SE0720283

Gröndalen Frostviken

*

28,8

 

E 14 5

N 64 47

SE0720284

Jormön

 

198,8

 

E 14 0

N 64 42

SE0720285

Ljungan; Uppströms Storsjön

 

165,1

 

E 12 44

N 62 53

SE0720286

Åreälven

 

6 492,9

 

E 12 48

N 63 27

SE0720287

Storån (Ammerån alpin)

 

81,7

 

E 14 51

N 63 56

SE0720288

Dammån-Storån

 

200,7

 

E 14 1

N 63 7

SE0720289

Toskströmmen (Hårkan alpin)

 

4 016,9

 

E 14 12

N 64 1

SE0720291

Ljusnan (Hede-Svegsjön)

 

1 938,7

 

E 13 49

N 62 16

SE0720292

Kölån (Österdalälven)

 

256,1

 

E 12 56

N 62 9

SE0720296

Stikkenjukke (Saxån)

 

82,7

 

E 14 22

N 65 5

SE0720300

Fiskhusberget

*

590,8

 

E 13 35

N 63 15

SE0720305

Kullflon-Nyflon

*

3 646,3

 

E 14 56

N 63 58

SE0720355

Flon, Bruksvallarna

*

39,5

 

E 12 29

N 62 36

SE0720356

Jöns-Erskölen

 

2,4

 

E 14 7

N 62 26

SE0720359

Ammerån

 

4 096,5

 

E 15 27

N 63 30

SE0720361

Hårkan

 

5 745,7

 

E 14 44

N 63 37

SE0720369

Sölvbacka strömmar

 

43,9

 

E 13 19

N 62 47

SE0720371

Hökvattsån

 

25,5

 

E 14 53

N 63 51

SE0720401

Storsundet Laxviken

 

17,9

 

E 14 40

N 63 49

SE0720409

Läskvattsån

 

3,3

 

E 14 43

N 63 56

SE0720423

Berntbygget

 

5,6

 

E 14 24

N 63 50

SE0720424

Skrapavattsbäcken

*

16,4

 

E 14 26

N 63 52

SE0720428

Höjden Botelnäset

*

169,5

 

E 14 20

N 63 54

SE0720442

Myhrbodarna

 

4,1

 

E 14 14

N 64 5

SE0720447

Holmvallen

 

4,5

 

E 12 31

N 62 43

SE0720448

Brynndammen

 

12,3

 

E 13 46

N 62 31

SE0720449

Väster-Dalsvallen

 

2,4

 

E 12 25

N 63 13

SE0720452

Tångeråsen; Backen

 

4,4

 

E 13 48

N 63 34

SE0720453

Tångeråsen; Vallarna

 

3,6

 

E 13 48

N 63 33

SE0720456

Oppidala Ramundberget

 

1,3

 

E 12 20

N 62 43

SE0720464

Ramundberget sydost 1

 

2,4

 

E 12 24

N 62 41

SE0720465

Ramundberget sydost 3

 

3,2

 

E 12 24

N 62 42

SE0810054

Blaikfjället

*

34 150,4

 

E 16 7

N 64 35

SE0810057

Gitsfjället

*

40 158,2

 

E 15 31

N 64 50

SE0810058

Ryptjärnberget

*

75

 

E 15 48

N 64 50

SE0810059

Marsfjället

*

86 067,2

 

E 15 38

N 65 6

SE0810060

Skalmodal

*

303,7

 

E 14 33

N 65 26

SE0810080

Vindelfjällen

*

555 103,4

 

E 15 50

N 65 53

SE0810347

Rödingsjö

*

6 383,2

 

E 15 10

N 64 47

SE0810350

Kalvtjärnarna

*

879,3

 

E 15 19

N 64 43

SE0810355

Brattiken

*

777,3

 

E 15 55

N 65 25

SE0810366

Rapstenjaure

 

162

 

E 14 42

N 65 5

SE0810367

Guorte, Joesjö

 

478,4

 

E 14 33

N 65 39

SE0810374

Dikasjön

 

4,8

 

E 15 54

N 65 13

SE0810377

Vilasund-Strimasund

 

16,6

 

E 14 54

N 66 2

SE0810385

Rövattsliden

 

33,5

 

E 15 6

N 65 42

SE0810386

Guortabäcken

 

4,4

 

E 15 6

N 65 20

SE0810394

Vardo- Laster- och Fjällfjällen

*

106 154,2

 

E 14 40

N 65 16

SE0810395

Virisens vattensystem

 

3 684,4

 

E 14 54

N 65 26

SE0810396

Daune

*

12 063,7

 

E 15 11

N 65 15

SE0810397

Södra Gardfjället

*

37 116,4

 

E 15 37

N 65 19

SE0810398

Norra Borgafjäll

*

13 059,9

 

E 15 0

N 64 53

SE0810399

Vojmsjölandet

*

4 872,6

 

E 16 19

N 64 58

SE0810435

Vindelälven

 

33 144,8

 

E 17 27

N 65 38

SE0810439

Satsfjället

*

11 862,4

 

E 15 10

N 64 58

SE0810443

Ammarnäsdeltat

 

277,6

 

E 16 13

N 65 57

SE0810482

Brånaviktjärnen

 

0,37

 

E 15 59

N 65 28

SE0810485

Rauksvajja

*

59,9

 

E 15 45

N 65 38

SE0810488

Skansnäsån

 

287,2

 

E 16 2

N 65 15

SE0810513

Njakafjäll

*

6 276,7

 

E 15 38

N 64 57

SE0820056

Laisdalens fjällurskog

*

72 705,4

 

E 16 53

N 66 1

SE0820057

Märkberget

*

288,9

 

E 16 52

N 66 14

SE0820061

Veddek 1

*

6 090,2

 

E 17 19

N 65 58

SE0820120

Pieljekaise

*

15 467,2

 

E 16 47

N 66 21

SE0820123

Hornavan-Sädvajaure fjällurskog

*

80 897

 

E 17 5

N 66 26

SE0820124

Tjeggelvas

*

32 939

 

E 17 45

N 66 31

SE0820125

Ramanj

*

4 664

 

E 17 35

N 66 39

SE0820130

Udtja

*

146 476,9

 

E 19 10

N 66 22

SE0820137

Såkkevarats

*

7 192,7

 

E 19 30

N 66 29

SE0820154

Kallovaratjeh

*

2 224,8

 

E 16 46

N 67 6

SE0820156

Pärlälvens fjällurskog

*

115 733,1

 

E 18 0

N 66 49

SE0820163

Kvikkjokk-Kabla fjällurskog

*

49 196,5

 

E 17 56

N 67 0

SE0820167

Muddus

*

49 718,3

 

E 20 10

N 66 54

SE0820185

Sarek

*

198 658

 

E 17 41

N 67 17

SE0820186

Ultevis fjällurskog

*

117 268,1

 

E 19 9

N 67 7

SE0820193

Stubba

*

33 411,2

 

E 20 3

N 67 5

SE0820201

Padjelanta

*

200 234

 

E 16 39

N 67 25

SE0820202

Stora Sjöfallet

*

128 056,4

 

E 17 34

N 67 35

SE0820204

Kaitum fjällurskog

*

90 068,9

 

E 20 21

N 67 38

SE0820209

Lina fjällurskog

*

98 065,1

 

E 20 29

N 67 21

SE0820216

Sjaunja

*

281 463,9

 

E 18 52

N 67 27

SE0820234

Stordalen

*

1 135,6

 

E 19 1

N 68 21

SE0820243

Rautas, delar

*

81 650,4

 

E 19 54

N 68 1

SE0820244

Sautusvaara

*

1 833,4

 

E 20 50

N 67 53

SE0820261

Abisko

*

7 725,1

 

E 18 40

N 68 19

SE0820275

Alajaure

*

17 021,3

 

E 20 10

N 68 7

SE0820282

Torneträsk-Soppero fjällurskog

*

337 111,4

 

E 20 56

N 68 5

SE0820284

Vadvetjåkka

*

2 696,6

 

E 18 26

N 68 32

SE0820287

Pessinki fjällurskog

*

97 246

 

E 22 45

N 68 2

SE0820293

Norra Torneträsk

*

45 626,4

 

E 19 6

N 68 26

SE0820294

Yraft

*

717,1

 

E 16 34

N 66 17

SE0820295

Laidauredeltat

*

1 918,6

 

E 18 12

N 67 8

SE0820334

Sulitelma

 

61 815,3

 

E 16 28

N 67 1

SE0820402

Aktse

 

2,1

 

E 18 18

N 67 8

SE0820430

Torne och Kalix älvsystem

 

175 377

 

E 21 18

N 67 27

SE0820431

Råneälven

 

15 543

 

E 21 17

N 66 28

SE0820434

Piteälven

 

52 942

 

E 18 44

N 66 18

SE0820472

Ratejokk

 

3,6

 

E 19 33

N 67 48

SE0820619

Tavvavuoma

*

53 966,4

 

E 20 41

N 68 29

SE0820620

Pältsa

*

24 980,7

 

E 20 25

N 68 59

SE0820621

Låktatjåkka

 

7 582,3

 

E 18 26

N 68 23

SE0820623

Nissuntjårro

 

25 781,5

 

E 18 51

N 68 14

SE0820722

Jelka-Rimakåbbå

*

37 694,4

 

E 19 39

N 66 56

SE0820737

Laisälven

 

11 071,7

 

E 17 11

N 65 57

SI3000001

Cvelbar - skalovje

 

4,543

 

E 14 50

N 46 27

SI3000002

Obistove skale

 

12,99

 

E 14 50

N 46 28

SI3000005

Mateča voda in Bistrica

*

193,241

 

E 14 34

N 45 46

SI3000006

Ježevec

 

213,614

 

E 15 3

N 46 29

SI3000012

Kremžarjev potok izvir - izliv v Barbaro

*

3,132

 

E 15 8

N 46 31

SI3000013

Vrzdenec

*

132,725

 

E 14 16

N 46 1

SI3000014

Butajnova

*

257,695

 

E 14 14

N 46 2

SI3000015

Medvedje Brdo

*

188,995

 

E 14 8

N 45 57

SI3000016

Zaplana

*

216,278

 

E 14 14

N 45 58

SI3000017

Ligojna

*

139,73

 

E 14 18

N 45 59

SI3000018

Jereka

 

71,14

 

E 13 57

N 46 17

SI3000019

Nemški Rovt

 

124,078

 

E 13 59

N 46 16

SI3000020

Cerkno - Zakriž

*

567,765

 

E 13 59

N 46 8

SI3000021

Podreber - Dvor

 

291,904

 

E 14 20

N 46 3

SI3000022

Briše

 

97,071

 

E 14 17

N 46 3

SI3000023

Otalež - Lazec

*

518,942

 

E 13 59

N 46 4

SI3000024

Avče

 

24,923

 

E 13 41

N 46 6

SI3000026

Ribniška dolina

*

431,442

 

E 14 43

N 45 43

SI3000027

Lipovšček

 

3,461

 

E 13 48

N 46 12

SI3000028

Suhadolnica Suhi dol - sotočje z Martiževim grabnom

*

5,779

 

E 15 3

N 46 27

SI3000030

Žerjav - Dolina smrti

 

79,026

 

E 14 52

N 46 28

SI3000031

Pod Bučnico - melišča

*

4,066

 

E 13 45

N 46 10

SI3000032

Pri Modreju - melišča

*

11,041

 

E 13 45

N 46 9

SI3000033

Pod Mijo - melišča

*

28,864

 

E 13 30

N 46 14

SI3000034

Banjščice - travišča

 

1 174,892

 

E 13 42

N 46 2

SI3000038

Smrekovško pogorje

*

86,974

 

E 14 54

N 46 25

SI3000042

Jezerc pri Logatcu

 

0,325

 

E 14 13

N 45 56

SI3000043

Stahovica - melišča

*

7,369

 

E 14 36

N 46 16

SI3000044

Bohinjska Bela - melišča

*

72,086

 

E 14 3

N 46 18

SI3000045

Bohinjska Bela - skalovje

 

3,626

 

E 14 3

N 46 20

SI3000065

Gorska grapa

 

3,053

 

E 13 52

N 46 11

SI3000066

Huda grapa

 

1,748

 

E 13 54

N 46 11

SI3000067

Savinja - Letuš

 

225,005

 

E 15 3

N 46 17

SI3000070

Pikrnica - Selčnica

*

24,529

 

E 15 1

N 46 30

SI3000077

Kendove robe

 

69,038

 

E 14 0

N 46 2

SI3000078

Jelenk

 

61,219

 

E 13 59

N 46 3

SI3000081

Jama v Globinah

 

13,716

 

E 14 3

N 46 2

SI3000082

Ukovnik

 

48,482

 

E 14 1

N 46 3

SI3000084

Jama pod Lešetnico

 

47,714

 

E 14 4

N 45 59

SI3000087

Zelenci

 

54,55

 

E 13 44

N 46 29

SI3000090

Pesjakov buden

 

62,979

 

E 14 3

N 46 22

SI3000095

Tinetova jama

 

5,863

 

E 14 57

N 46 17

SI3000098

Mesarska lopa

 

21,337

 

E 14 54

N 46 22

SI3000102

Ledina na Jelovici

*

23,202

 

E 14 6

N 46 15

SI3000103

Blato na Jelovici

*

29,403

 

E 14 5

N 46 17

SI3000107

Breznica

 

53,335

 

E 14 9

N 46 23

SI3000108

Raduha

*

1 622,504

 

E 14 45

N 46 24

SI3000110

Ratitovec

*

2 469,147

 

E 14 4

N 46 13

SI3000111

Savinja pri Šentjanžu

*

141,637

 

E 14 55

N 46 18

SI3000119

Porezen

*

847,472

 

E 13 58

N 46 11

SI3000122

Tošč

*

331,39

 

E 14 19

N 46 5

SI3000123

Divja jama nad Plavmi

 

47,08

 

E 13 34

N 46 3

SI3000124

Krasnica

 

76,684

 

E 13 49

N 46 7

SI3000126

Nanoščica

*

668,745

 

E 14 11

N 45 46

SI3000127

Mali vrh nad Grahovim ob Bači

 

6,053

 

E 13 52

N 46 9

SI3000128

Znojile

 

10,191

 

E 13 55

N 46 11

SI3000129

Rinža

*

235,109

 

E 14 50

N 45 39

SI3000132

Peca

*

385,328

 

E 14 46

N 46 29

SI3000133

Radovna most v Sr. Radovni - jez HE Vintgar

 

46,287

 

E 14 5

N 46 23

SI3000136

Votla peč

 

12,508

 

E 14 58

N 46 32

SI3000140

Šentanelska reka (Mežica)

*

100,28

 

E 14 52

N 46 35

SI3000145

Zasip

*

96,442

 

E 14 7

N 46 23

SI3000151

Kozje stene pri Slivnici

 

19,646

 

E 14 25

N 45 47

SI3000158

Babja luknja

 

32,992

 

E 14 23

N 46 8

SI3000161

Studenec izvir - izliv v Kanomljico

 

2,237

 

E 13 54

N 46 2

SI3000166

Razbor

*

1 467,236

 

E 15 1

N 46 28

SI3000167

Nadiža s pritoki

 

135,34

 

E 13 27

N 46 14

SI3000172

Zgornja Drava s pritoki

*

5 949,097

 

E 15 20

N 46 35

SI3000173

Bloščica

*

784,711

 

E 14 31

N 45 47

SI3000180

Rodine

 

103,171

 

E 14 10

N 46 22

SI3000182

Velka s Slivniškim potokom in Lahinski potok

*

21,657

 

E 15 20

N 46 32

SI3000189

Žejna dolina

*

54,71

 

E 14 9

N 45 57

SI3000196

Breginjski Stol

*

1 574,498

 

E 13 28

N 46 16

SI3000199

Dolenja vas pri Ribnici

 

12,538

 

E 14 46

N 45 42

SI3000209

Jama pod Smogodnico

 

40,808

 

E 13 44

N 46 8

SI3000211

Jama na Pucovem kuclu

 

46,577

 

E 14 8

N 46 0

SI3000216

Barbarski potok s pritoki

*

19,324

 

E 15 6

N 46 30

SI3000224

Huda luknja

 

3 014,799

 

E 15 10

N 46 24

SI3000230

Idrijca s pritoki

 

258,299

 

E 13 56

N 46 6

SI3000231

Javorniki - Snežnik

*

43 821,47

 

E 14 22

N 45 38

SI3000232

Notranjski trikotnik

*

15 201,701

 

E 14 13

N 45 48

SI3000235

Olševa - borovja

*

128,916

 

E 14 39

N 46 25

SI3000236

Kobariško blato

 

58,757

 

E 13 32

N 46 14

SI3000253

Julijske Alpe

*

74 158,91

 

E 13 42

N 46 20

SI3000254

Soča z Volarjo

*

1 399,456

 

E 13 36

N 46 13

SI3000255

Trnovski gozd - Nanos

*

52 636,488

 

E 14 0

N 45 55

SI3000256

Krimsko hribovje - Menišija

*

20 107,188

 

E 14 24

N 45 53

SI3000259

Bohinjska Bistrica

*

650,142

 

E 13 56

N 46 16

SI3000261

Menina

*

4 165,303

 

E 14 48

N 46 15

SI3000263

Kočevsko

*

106 341,567

 

E 14 51

N 45 36

SI3000264

Kamniško - Savinjske Alpe

*

14 519,39

 

E 14 36

N 46 20

SI3000270

Pohorje

*

26 826,288

 

E 15 23

N 46 28

SI3000271

Ljubljansko barje

*

12 666,086

 

E 14 21

N 45 58

SI3000277

Podbrdo - skalovje

 

2,243

 

E 13 57

N 46 12

SI3000278

Pokljuška barja

*

871,697

 

E 13 58

N 46 20

SI3000281

Vrhe - povirno barje

 

6,296

 

E 15 2

N 46 29

SI3000285

Karavanke

*

23 066,29

 

E 14 14

N 46 23

SKUEV0001

Tri peniažky

*

141,952

 

E 20 13

N 48 37

SKUEV0002

Lúky pod Ukorovou

 

12,432

 

E 20 7

N 48 41

SKUEV0003

Rieka Rimava

 

4,068

 

E 19 56

N 48 40

SKUEV0005

Drieňová

*

21,011

 

E 21 59

N 48 55

SKUEV0008

Repiská

*

61,286

 

E 19 21

N 48 38

SKUEV0009

Koryto

*

26,115

 

E 19 27

N 48 37

SKUEV0011

Potok Svetlica

 

1,933

 

E 22 3

N 49 11

SKUEV0013

Stráž

 

19,821

 

E 18 32

N 48 33

SKUEV0014

Lázky

*

45,245

 

E 22 3

N 49 10

SKUEV0015

Dolná Bukovina

*

292,781

 

E 18 56

N 48 23

SKUEV0016

Košariská

*

10,002

 

E 21 57

N 49 14

SKUEV0018

Lúka pod cintorínom

 

4,676

 

E 20 6

N 48 41

SKUEV0021

Vinište

*

5,803

 

E 18 3

N 48 38

SKUEV0023

Tomov štál

*

1,534

 

E 18 34

N 48 32

SKUEV0024

Hradná dolina

*

14,245

 

E 18 1

N 48 36

SKUEV0025

Vihorlat

*

296,692

 

E 22 7

N 48 53

SKUEV0035

Čebovská lesostep

*

212,969

 

E 19 13

N 48 11

SKUEV0036

Rieka Litava

*

2 964,212

 

E 19 5

N 48 13

SKUEV0039

Bačkovské poniklece

 

11,66

 

E 21 37

N 48 45

SKUEV0043

Kamenná

*

836,553

 

E 21 52

N 49 16

SKUEV0044

Badínsky prales

*

153,456

 

E 19 3

N 48 41

SKUEV0045

Kopa

*

90,814

 

E 19 27

N 48 36

SKUEV0046

Javorinka

*

43,293

 

E 19 29

N 48 36

SKUEV0047

Dobročský prales

*

204,29

 

E 19 40

N 48 40

SKUEV0048

Dukla

*

6 874,267

 

E 21 50

N 49 22

SKUEV0049

Alúvium Rieky

*

13,077

 

E 22 5

N 49 8

SKUEV0050

Humenský Sokol

*

233,48

 

E 21 55

N 48 54

SKUEV0051

Kyjov

*

571,56

 

E 22 1

N 48 51

SKUEV0056

Habáňovo

*

3,353

 

E 19 40

N 48 35

SKUEV0057

Rašeliniská Oravskej kotliny

*

840,54

 

E 19 45

N 49 23

SKUEV0058

Tlstá

*

293,361

 

E 19 21

N 48 57

SKUEV0059

Jelšie

*

27,811

 

E 19 34

N 49 2

SKUEV0060

Chraste

 

13,731

 

E 19 31

N 49 2

SKUEV0061

Demänovská slatina

 

1,671

 

E 19 34

N 49 2

SKUEV0062

Príboj

*

10,026

 

E 19 13

N 48 44

SKUEV0063

Ublianka

*

45,416

 

E 22 20

N 48 56

SKUEV0101

Klokočovské rašeliniská

*

37,44

 

E 18 33

N 49 29

SKUEV0102

Čertov

*

406,065

 

E 18 13

N 49 16

SKUEV0103

Čachtické Karpaty

*

715,999

 

E 17 43

N 48 42

SKUEV0104

Homolské Karpaty

*

5 172,444

 

E 17 8

N 48 16

SKUEV0105

Travertíny pri Spišskom Podhradí

*

232,309

 

E 20 46

N 48 59

SKUEV0106

Muráň

*

176,406

 

E 20 29

N 48 52

SKUEV0107

Stráne pri Spišskom Podhradí

*

51,636

 

E 20 41

N 49 0

SKUEV0108

Dubiny pri Ordzovanoch

*

211,865

 

E 20 47

N 49 2

SKUEV0109

Rajtopíky

*

256,003

 

E 20 51

N 48 59

SKUEV0110

Dubiny pri Levoči

*

559,254

 

E 20 32

N 49 2

SKUEV0111

Stráň pri Dravciach

 

4,711

 

E 20 29

N 49 0

SKUEV0112

Slovenský raj

*

15 696,07

 

E 20 21

N 48 54

SKUEV0127

Temešská skala

*

165,108

 

E 18 29

N 48 52

SKUEV0128

Rokoš

*

4 602,283

 

E 18 24

N 48 45

SKUEV0130

Zoborské vrchy

*

1 868,99

 

E 18 6

N 48 21

SKUEV0131

Gýmeš

*

73,407

 

E 18 13

N 48 24

SKUEV0132

Kostolianske lúky

*

4,202

 

E 18 15

N 48 25

SKUEV0133

Hôrky

*

82,535

 

E 18 11

N 48 29

SKUEV0134

Kulháň

*

124,33

 

E 18 5

N 48 41

SKUEV0135

Bočina

*

32,124

 

E 18 3

N 48 37

SKUEV0136

Dolné lazy

*

7,265

 

E 18 4

N 48 38

SKUEV0137

Záhrada

 

16,789

 

E 18 3

N 48 38

SKUEV0138

Livinská jelšina

*

13,566

 

E 18 5

N 48 43

SKUEV0139

Dolina Gánovského potoka

*

19,245

 

E 20 20

N 49 1

SKUEV0140

Spišskoteplické slatiny

*

24,49

 

E 20 13

N 49 2

SKUEV0141

Rieka Belá

*

471,659

 

E 19 48

N 49 5

SKUEV0142

Hybica

 

9,633

 

E 19 51

N 49 3

SKUEV0143

Biely Váh

 

73,759

 

E 19 59

N 49 4

SKUEV0144

Belianske lúky

*

131,434

 

E 20 23

N 49 12

SKUEV0145

Medzi bormi

*

6,55

 

E 19 37

N 49 16

SKUEV0146

Blatá

*

356,189

 

E 20 2

N 49 5

SKUEV0147

Žarnovica

*

18,387

 

E 18 52

N 48 50

SKUEV0148

Rieka Vlára

*

62,228

 

E 18 4

N 49 1

SKUEV0149

Mackov bok

*

3,75

 

E 19 15

N 48 45

SKUEV0150

Červený Grúň

*

244,655

 

E 19 25

N 48 59

SKUEV0151

Vrchovisko pri Pohorelskej Maši

*

19,812

 

E 20 1

N 48 51

SKUEV0152

Sliačske travertíny

*

7,111

 

E 19 24

N 49 3

SKUEV0153

Horné lazy

*

38,122

 

E 19 35

N 48 48

SKUEV0154

Suchá dolina

*

3,115

 

E 19 35

N 48 49

SKUEV0163

Rudava

*

2 257,75

 

E 17 16

N 48 32

SKUEV0164

Revúca

*

44,656

 

E 19 16

N 48 58

SKUEV0175

Sedliská

*

46,085

 

E 17 49

N 48 27

SKUEV0185

Pramene Hruštínky

*

218,851

 

E 19 15

N 49 16

SKUEV0186

Mláčik

*

408,517

 

E 19 1

N 48 39

SKUEV0187

Rašeliniská Oravských Beskýd

*

131,526

 

E 19 15

N 49 30

SKUEV0188

Pilsko

*

706,89

 

E 19 19

N 49 31

SKUEV0189

Babia hora

*

503,94

 

E 19 30

N 49 34

SKUEV0190

Slaná Voda

*

229,697

 

E 19 29

N 49 32

SKUEV0191

Rašeliniská Bielej Oravy

*

39,16

 

E 19 17

N 49 28

SKUEV0192

Prosečné

*

2 697,655

 

E 19 30

N 49 10

SKUEV0193

Zimníky

 

37,631

 

E 19 39

N 49 23

SKUEV0194

Hybická tiesňava

 

556,756

 

E 19 53

N 49 5

SKUEV0196

Brezové

 

13,494

 

E 20 1

N 49 3

SKUEV0197

Salatín

*

3 358,789

 

E 19 20

N 48 59

SKUEV0198

Zvolen

*

2 766,296

 

E 19 13

N 48 54

SKUEV0199

Plavno

 

52,341

 

E 19 14

N 48 43

SKUEV0200

Klenovský Vepor

*

343,033

 

E 19 45

N 48 41

SKUEV0201

Gavurky

*

87,431

 

E 19 8

N 48 27

SKUEV0202

Trešková

 

26,282

 

E 20 8

N 48 39

SKUEV0203

Stolica

*

2 933,517

 

E 20 11

N 48 45

SKUEV0204

Homoľa

*

2,234

 

E 20 11

N 48 49

SKUEV0205

Hubková

*

2 796,71

 

E 21 53

N 48 58

SKUEV0206

Humenská

*

198,921

 

E 21 56

N 48 54

SKUEV0207

Kamenná Baba

*

339,975

 

E 20 55

N 49 3

SKUEV0209

Morské oko

*

14 962,148

 

E 22 15

N 48 49

SKUEV0210

Stinská

*

1 532,789

 

E 22 29

N 48 59

SKUEV0211

Danova

*

891,343

 

E 21 57

N 49 19

SKUEV0212

Muteň

*

34,612

 

E 20 16

N 48 35

SKUEV0216

Sitno

*

1 180,728

 

E 18 52

N 48 24

SKUEV0219

Malina

*

458,511

 

E 17 5

N 48 24

SKUEV0221

Varínka

*

154,588

 

E 18 55

N 49 14

SKUEV0222

Jelešňa

*

66,879

 

E 19 41

N 49 24

SKUEV0224

Jereňáš

 

137,085

 

E 20 46

N 48 58

SKUEV0225

Muránska planina

*

20 315,214

 

E 19 59

N 48 45

SKUEV0228

Švihrová

*

5,645

 

E 19 46

N 49 6

SKUEV0229

Beskýd

*

29 215,126

 

E 22 22

N 49 3

SKUEV0230

Iľovnica

*

484,533

 

E 22 4

N 49 1

SKUEV0231

Brekovský hradný vrch

*

26,719

 

E 21 49

N 48 54

SKUEV0232

Rieka Laborec

*

15,971

 

E 21 50

N 49 20

SKUEV0233

Tok Udavy s prítokom Iľovnice

*

21,55

 

E 22 2

N 49 1

SKUEV0234

Ulička

*

101,814

 

E 22 27

N 49 0

SKUEV0238

Veľká Fatra

*

43 600,809

 

E 19 4

N 48 58

SKUEV0239

Kozol

*

91,58

 

E 18 45

N 49 6

SKUEV0240

Kľak

*

85,71

 

E 18 38

N 48 58

SKUEV0241

Svrčinník

*

222,49

 

E 18 59

N 48 48

SKUEV0243

Rieka Orava

*

435,055

 

E 19 21

N 49 15

SKUEV0244

Harmanecký Hlboký jarok

*

50,33

 

E 19 0

N 48 49

SKUEV0245

Boky

*

175,98

 

E 19 1

N 48 34

SKUEV0246

Šupín

*

11,89

 

E 19 15

N 48 45

SKUEV0247

Rohy

*

23,323

 

E 19 22

N 48 32

SKUEV0248

Močidlianska skala

*

204,25

 

E 19 24

N 48 36

SKUEV0249

Hrbatá lúčka

*

181,11

 

E 19 23

N 48 38

SKUEV0250

Krivoštianka

*

707,131

 

E 21 53

N 48 53

SKUEV0251

Zázrivské lazy

*

2 808,095

 

E 19 9

N 49 16

SKUEV0252

Malá Fatra

*

21 918,45

 

E 19 2

N 49 11

SKUEV0253

Rieka Váh

 

251,902

 

E 19 14

N 49 6

SKUEV0254

Močiar

*

8,131

 

E 19 9

N 49 9

SKUEV0255

Šujské rašelinisko

 

12,232

 

E 18 37

N 49 3

SKUEV0256

Strážovské vrchy

*

29 366,39

 

E 18 28

N 49 2

SKUEV0258

Tlstý vrch

*

1 159,212

 

E 18 51

N 48 18

SKUEV0259

Stará hora

*

2 799,139

 

E 18 55

N 48 18

SKUEV0260

Mäsiarsky bok

*

321,289

 

E 19 5

N 48 23

SKUEV0262

Čajkovské bralie

*

1 694,008

 

E 18 36

N 48 19

SKUEV0263

Hodrušská hornatina

*

11 705,432

 

E 18 40

N 48 23

SKUEV0264

Klokoč

*

2 568,296

 

E 18 46

N 48 29

SKUEV0265

Suť

*

9 806,076

 

E 18 54

N 48 31

SKUEV0266

Skalka

*

10 844,607

 

E 19 0

N 48 28

SKUEV0267

Biele hory

*

10 168,783

 

E 17 18

N 48 28

SKUEV0268

Buková

*

9,449

 

E 17 22

N 48 32

SKUEV0271

Šándorky

*

1,498

 

E 18 38

N 48 17

SKUEV0273

Vtáčnik

*

9 619,045

 

E 18 35

N 48 36

SKUEV0274

Baske

*

3 645,13

 

E 18 16

N 48 52

SKUEV0275

Kňaží stôl

*

3 768,371

 

E 18 19

N 48 49

SKUEV0276

Kuchynská hornatina

*

3 382,107

 

E 17 12

N 48 21

SKUEV0277

Nad vinicami

*

0,475

 

E 17 25

N 48 30

SKUEV0278

Brezovské Karpaty

*

2 699,785

 

E 17 33

N 48 38

SKUEV0281

Tŕstie

*

28,658

 

E 19 59

N 48 39

SKUEV0282

Tisovský kras

*

1 469,966

 

E 19 53

N 48 40

SKUEV0283

Lúky na Besníku

*

80,195

 

E 20 13

N 48 51

SKUEV0284

Teplické stráne

*

355,965

 

E 20 17

N 48 36

SKUEV0285

Rieka Muráň s prítokmi

*

204,285

 

E 20 14

N 48 36

SKUEV0286

Vápence v doline Hornádu

*

27,213

 

E 20 38

N 48 54

SKUEV0287

Galmus

*

2 690,066

 

E 20 46

N 48 53

SKUEV0288

Kysucké Beskydy a Riečnica

*

7 326,574

 

E 19 2

N 49 23

SKUEV0289

Chmúra

 

0,939

 

E 19 5

N 49 23

SKUEV0290

Horný tok Hornádu

*

290,061

 

E 20 22

N 48 59

SKUEV0291

Jánsky potok

*

26,274

 

E 20 46

N 48 55

SKUEV0296

Turková

*

522,557

 

E 19 55

N 49 1

SKUEV0297

Brezinky

*

8,445

 

E 20 10

N 48 50

SKUEV0298

Brvnište

*

74,771

 

E 19 13

N 48 47

SKUEV0299

Baranovo

*

790,563

 

E 19 8

N 48 46

SKUEV0300

Skribňovo

*

221,607

 

E 19 46

N 48 59

SKUEV0301

Kopec

*

3,761

 

E 19 13

N 48 46

SKUEV0302

Ďumbierske Nízke Tatry

*

46 583,31

 

E 19 27

N 48 54

SKUEV0303

Alúvium Hrona

*

259,755

 

E 20 10

N 48 50

SKUEV0304

Oravská vodná nádrž

*

251,338

 

E 19 31

N 49 25

SKUEV0305

Choč

*

2 191,783

 

E 19 19

N 49 8

SKUEV0306

Pod Suchým hrádkom

*

744,611

 

E 19 49

N 49 7

SKUEV0307

Tatry

*

61 735,299

 

E 19 57

N 49 11

SKUEV0308

Machy

*

305,043

 

E 19 53

N 49 7

SKUEV0309

Rieka Poprad

*

34,334

 

E 20 9

N 49 4

SKUEV0310

Kráľovohoľské Nízke Tatry

*

35 513,27

 

E 19 58

N 48 55

SKUEV0318

Pod Čelom

*

533,235

 

E 21 50

N 49 15

SKUEV0319

Poľana

*

3 142,952

 

E 19 29

N 48 40

SKUEV0320

Šindliar

*

7,69

 

E 20 55

N 49 2

SKUEV0321

Salvátorské lúky

*

2,676

 

E 20 56

N 49 2

SKUEV0322

Fintické svahy

*

753,898

 

E 21 15

N 49 4

SKUEV0323

Demjatské kopce

*

8,682

 

E 21 17

N 49 6

SKUEV0324

Radvanovské skalky

*

1,171

 

E 21 27

N 49 3

SKUEV0325

Medzianske skalky

*

10,783

 

E 21 28

N 49 2

SKUEV0326

Strahuľka

*

1 195,042

 

E 21 27

N 48 39

SKUEV0327

Milič

*

5 114,445

 

E 21 27

N 48 34

SKUEV0328

Stredné Pohornádie

*

7 275,577

 

E 21 9

N 48 49

SKUEV0330

Dunitová skalka

*

1,477

 

E 21 7

N 48 55

SKUEV0331

Čergovský Minčol

*

4 144,688

 

E 21 1

N 49 13

SKUEV0332

Čergov

*

6 063,432

 

E 21 9

N 49 11

SKUEV0333

Beliansky potok

 

0,195

 

E 20 24

N 49 12

SKUEV0334

Veľké osturnianske jazero

*

51,768

 

E 20 13

N 49 20

SKUEV0335

Malé osturnianske jazerá

*

7,654

 

E 20 12

N 49 20

SKUEV0336

Rieka Torysa

*

22,12

 

E 20 43

N 49 8

SKUEV0337

Pieniny

*

1 301,22

 

E 20 25

N 49 23

SKUEV0338

Plavečské štrkoviská

 

66,24

 

E 20 51

N 49 16

SKUEV0339

Pieninské bradlá

*

74,647

 

E 20 35

N 49 21

SKUEV0342

Drieňovec

*

218,193

 

E 20 40

N 48 38

SKUEV0343

Plešivské stráne

*

363,406

 

E 20 24

N 48 34

SKUEV0344

Starovodské jedliny

*

397,79

 

E 20 39

N 48 46

SKUEV0346

Pod Strážnym hrebeňom

*

177,214

 

E 20 23

N 48 33

SKUEV0348

Dolina Čiernej Moldavy

*

1 896,835

 

E 20 48

N 48 41

SKUEV0349

Jasovské dubiny

*

36,251

 

E 20 58

N 48 40

SKUEV0350

Brzotínske skaly

*

427,047

 

E 20 29

N 48 35

SKUEV0351

Folkmarská skala

*

140,967

 

E 21 0

N 48 49

SKUEV0353

Plešivská planina

*

2 863,689

 

E 20 25

N 48 37

SKUEV0354

Hnilecké rašeliniská

*

55,311

 

E 20 35

N 48 49

SKUEV0356

Horný vrch

*

5 861,392

 

E 20 46

N 48 38

SKUEV0364

Pokoradzské jazierká

*

60,86

 

E 20 1

N 48 25

SKUEV0366

Drienčanský kras

*

1 719,963

 

E 20 5

N 48 31

SKUEV0367

Holubyho kopanice

*

3 933,045

 

E 17 47

N 48 51

SKUEV0368

Brezovská dolina

*

2,477

 

E 18 8

N 49 5

SKUEV0369

Pavúkov jarok

*

26,7

 

E 17 39

N 48 46

SKUEV0371

Žalostiná

*

215,37

 

E 17 26

N 48 49

SKUEV0372

Krivoklátske lúky

*

4,33

 

E 18 8

N 49 3

SKUEV0373

Krivoklátske bradlá

*

64,764

 

E 18 9

N 49 2

SKUEV0374

Záhradská

*

9,315

 

E 17 41

N 48 49

SKUEV0375

Krasín

*

63,94

 

E 18 0

N 48 57

SKUEV0376

Vršatské bradlá

*

283,932

 

E 18 9

N 49 4

SKUEV0377

Lukovský vrch

*

215,14

 

E 17 51

N 48 53

SKUEV0378

Nebrová

*

27,904

 

E 18 7

N 49 7

SKUEV0379

Kobela

*

6,038

 

E 17 50

N 48 46

SKUEV0380

Tematínske vrchy

*

2 471,265

 

E 17 55

N 48 39

SKUEV0381

Dielnice

*

107,354

 

E 18 48

N 48 57

SKUEV0382

Turiec a Blatničianka

*

284,162

 

E 18 47

N 48 53

SKUEV0383

Ponická dúbrava

*

13,43

 

E 19 18

N 48 41

SKUEV0384

Klenovské Blatá

*

4,36

 

E 19 47

N 48 41

SKUEV0385

Pliškov vrch

*

85,265

 

E 22 8

N 49 8

SKUEV0386

Hostovické lúky

*

13,376

 

E 22 6

N 49 7

SKUEV0387

Beskyd

*

5 415,379

 

E 22 1

N 49 13

SKUEV0388

Vydrica

*

7,1

 

E 17 6

N 48 11

SKUEV0390

Pusté pole

*

90,352

 

E 21 26

N 48 55

SKUEV0397

Tok Váhu pri Zamarovciach

 

20,943

 

E 18 2

N 48 54

SKUEV0398

Slaná

*

36,768

 

E 20 28

N 48 35

SKUEV0399

Bacúšska jelšina

*

4,26

 

E 19 48

N 48 50

SKUEV0400

Detviansky potok

*

74,126

 

E 19 25

N 48 35

SKUEV0401

Dubnícke bane

*

234,752

 

E 21 28

N 48 55

SKUEV0402

Bradlo

 

0,01

 

E 20 11

N 48 37