ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 48

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

51e jaargang
22 februari 2008


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 150/2008 van de Raad van 18 februari 2008 tot wijziging van het toepassingsgebied van de antidumpingmaatregelen die zijn ingesteld bij Verordening (EG) nr. 130/2006 inzake de invoer van wijnsteenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China

1

 

 

Verordening (EG) nr. 151/2008 van de Commissie van 21 februari 2008 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

4

 

 

Verordening (EG) nr. 152/2008 van de Commissie van 21 februari 2008 houdende het besluit om geen uitvoerrestitutie toe te kennen voor boter in het kader van de permanente inschrijving van Verordening (EG) nr. 581/2004

6

 

 

Verordening (EG) nr. 153/2008 van de Commissie van 21 februari 2008 tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector varkensvlees

7

 

 

Verordening (EG) nr. 154/2008 van de Commissie van 21 februari 2008 houdende vaststelling van de restituties die van toepassing zijn op bepaalde zuivelproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen

9

 

*

Verordening (EG) nr. 155/2008 van de Commissie van 21 februari 2008 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

12

 

*

Verordening (EG) nr. 156/2008 van de Commissie van 21 februari 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 109/2007 wat betreft het minimumgehalte van het toevoegingsmiddel voor diervoeding monensin-natrium (Coxidin) ( 1 )

14

 

*

Verordening (EG) nr. 157/2008 van de Commissie van 21 februari 2008 houdende vaststelling van het in Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad bedoelde steunbedrag voor de particuliere opslag van boter

16

 

*

Verordening (EG) nr. 158/2008 van de Commissie van 21 februari 2008 houdende inschrijving van een aantal benamingen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Salate von der Insel Reichenau (BGA), Gurken von der Insel Reichenau (BGA), Feldsalat von der Insel Reichenau (BGA), Tomaten von der Insel Reichenau (BGA))

17

 

*

Verordening (EG) nr. 159/2008 van de Commissie van 21 februari 2008 tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 800/1999 en (EG) nr. 2090/2002 ten aanzien van de fysieke controle bij de uitvoer van landbouwproducten waarvoor een restitutie wordt toegekend

19

 

*

Verordening (EG) nr. 160/2008 van de Commissie van 21 februari 2008 houdende inschrijving van een aantal benamingen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Pane di Matera (BGA), Tinca Gobba Dorata del Pianalto di Poirino (BOB))

27

 

 

Verordening (EG) nr. 161/2008 van de Commissie van 21 februari 2008 tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95

29

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Raad

 

 

2008/150/EG

 

*

Besluit van de Raad van 12 februari 2008 betreffende de ondertekening, namens de Europese Gemeenschap, en de voorlopige toepassing van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling inzake de wijziging van het protocol tot vaststelling, voor de periode van 18 januari 2005 tot en met 17 januari 2011, van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie, zoals bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek der Seychellen betreffende de visserij voor de kust van de Seychellen

31

 

 

2008/151/EG

 

*

Besluit van de Raad van 12 februari 2008 inzake de sluiting van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling inzake de voorlopige toepassing van het Protocol tot vaststelling, voor de periode van 1 juli 2007 tot en met 30 juni 2013, van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie, als bedoeld in de partnerschapsovereenkomst in de visserijsector tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Ivoorkust inzake de visserij in de Ivoriaanse visserijzones

37

Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling inzake de voorlopige toepassing van het Protocol tot vaststelling, voor de periode van 1 juli 2007 tot en met 30 juni 2013, van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie, als bedoeld in de partnerschapsovereenkomst in de visserijsector tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Ivoorkust inzake de visserij in de Ivoriaanse visserijzones

39

Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Republiek Ivoorkust en de Europese Gemeenschap

41

Protocol tot vaststelling, voor de periode van 1 juli 2007 tot en met 30 juni 2013, van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie, als bedoeld in de partnerschapsovereenkomst in de visserijsector tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Ivoorkust inzake de visserij voor de kust van Ivoorkust

46

 

 

2008/152/EG

 

*

Besluit van de Raad van 18 februari 2008 houdende benoeming van een Spaans lid en twee Spaanse plaatsvervangende leden in het Comité van de Regio’s

64

 

 

Commissie

 

 

2008/153/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 13 november 2007 — Steunmaatregel C 37/2006 (ex NN 91/2005) — Toepassing van de Steunregeling voor de modernisering van vissersvaartuigen in het Verenigd Koninkrijk (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 5395)  ( 1 )

65

 

 

2008/154/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 13 november 2007 — Steunmaatregel van de Staten C 38/2006 (ex NN 93/2005) — Toepassing van de Regeling voor de verbetering van visserijbedrijven in het Verenigd Koninkrijk (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 5397)  ( 1 )

71

 

 

BESLUITEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

 

*

Reglement nr. 24 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme voorschriften voor: I. De goedkeuring van motoren met compressieontsteking wat de emissie van zichtbare verontreinigende stoffen betreft — II. De goedkeuring van motorvoertuigen wat de installatie van goedgekeurde typen motoren met compressieontsteking betreft — III. De goedkeuring van motorvoertuigen met motoren met compressieontsteking wat de emissie van zichtbare verontreinigende stoffen door de motor betreft — IV. De meting van het vermogen van motoren met compressieontsteking.

77

 

*

Reglement nr. 101 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme voorschriften voor de goedkeuring van personenauto’s met uitsluitend een verbrandingsmotor en personenauto's met een hybride elektrische aandrijflijn wat het meten van de kooldioxide-emissie en het brandstofverbruik betreft en/of wat het meten van het elektriciteitsverbruik en de elektrische actieradius betreft, en van voertuigen van de categorieën M1 en N1 met uitsluitend een elektrische aandrijflijn wat het meten van het elektriciteitsverbruik en de elektrische actieradius betreft

78

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (PB L 406 van 30.12.2006)

82

 

*

Rectificatie van Verordening (EG, Euratom) nr. 1995/2006 van de Raad van 13 december 2006 tot wijziging van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 390 van 30.12.2006)

88

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa'ida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad tot instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en verlenging van de bevriezing van tegoeden en andere financiële middelen ten aanzien van de Taliban van Afghanistan (PB L 139 van 29.5.2002)

89

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

22.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 48/1


VERORDENING (EG) Nr. 150/2008 VAN DE RAAD

van 18 februari 2008

tot wijziging van het toepassingsgebied van de antidumpingmaatregelen die zijn ingesteld bij Verordening (EG) nr. 130/2006 inzake de invoer van wijnsteenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”) en met name op artikel 11, lid 3,

Gezien het voorstel dat de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   GELDENDE MAATREGELEN

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 130/2006 (2) („de oorspronkelijke verordening”) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht op wijnsteenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China („China”) ingesteld.

2.   ONDERHAVIG ONDERZOEK

2.1.   Procedure

(2)

De Commissie heeft van CU Chemie Uetikon GmbH („de indiener van het verzoek”), een importeur uit Duitsland, een verzoek ontvangen om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening. De indiener van het verzoek betoogde dat het zogenaamde d-wijnsteenzuur een product is dat zich van andere soorten wijnsteenzuur onderscheidt door zijn specifieke moleculaire structuur, waardoor deze stof specifieke chemische eigenschappen bezit die andere soorten van het betrokken product niet hebben en dat deze stof dus niet onder de bovengenoemde maatregelen moet vallen.

(3)

Daar de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om de opening van een gedeeltelijk nieuw onderzoek te rechtvaardigen, heeft zij dit op 17 maart 2007 overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening geopend (3). Het onderzoek betrof alleen de omschrijving van het product dat onder de geldende maatregelen valt.

(4)

De Commissie heeft de indiener van het verzoek, de autoriteiten van het land van uitvoer en alle haar bekende partijen officieel van de opening van dit nieuwe onderzoek in kennis gesteld. Aan de communautaire producenten, importeurs, gebruikers en producenten/exporteurs die medewerking verleenden aan het onderzoek dat tot de bestaande maatregelen heeft geleid, werd een vragenlijst toegezonden. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en konden binnen de in het bericht van opening vermelde termijn een verzoek indienen om te worden gehoord.

(5)

Er werden twee ingevulde vragenlijsten ontvangen en er werd één partij gehoord.

(6)

De Commissie heeft alle gegevens ingewonnen en gecontroleerd die zij nodig achtte om te beoordelen of het toepassingsgebied van de maatregelen moest worden gewijzigd, en heeft bij de volgende ondernemingen ter plaatse een controle uitgevoerd:

CU Chemie Uetikon GmbH, Lahr, Duitsland

Longchem Corporation, Hangzhou, China.

(7)

Het onderzoek had betrekking op de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006.

2.2.   Betrokken product

(8)

Het betrokken product, zoals gedefinieerd in de oorspronkelijke verordening, is wijnsteenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China, momenteel ingedeeld onder GN-code 2918 12 00. Het betrokken product wordt gebruikt in wijn, dranken en voedingsadditieven, als vertragend middel in pleister en in talrijke andere producten. Het wordt verkregen uit de bijproducten van de wijnproductie (dit is het geval bij alle EG-producenten) of uit petrochemische verbindingen door middel van chemische synthese (dit is het geval bij alle Chinese producenten/exporteurs).

2.3.   Bevindingen

(9)

Wijnsteenzuur is een „chiraal” molecuul, d.w.z. dat er verschillende geometrische vormen van bestaan. De typen „L-(+)” en „D-(-)” (hierna respectievelijk „l-wijnsteenzuur” en „d-wijnsteenzuur”), waarvan de moleculen elkaars spiegelbeeld vormen, zijn van bijzonder belang. Deze soorten wijnsteenzuur worden van elkaar onderscheiden in algemeen aanvaarde industriële referenties zoals de Chemical Abstract Services (CAS) of de European Inventory of Existing Commercial Chemical Substances (Europese Inventaris van bestaande chemische handelsstoffen — Einecs). Zij zijn duidelijk van elkaar te onderscheiden door middel van een test waarmee de rotatie van gepolariseerd licht wordt gemeten. De rotatierichting van l-wijnsteenzuur is positief, terwijl die van d-wijnsteenzuur negatief is.

(10)

Het onderzoek dat tot de geldende maatregelen heeft geleid, was gericht op natuurlijk voorkomend wijnsteenzuur. De conclusie luidde dat het door de Chinese producenten vervaardigde en verkochte product dezelfde basiseigenschappen als het product van de bedrijfstak van de Gemeenschap had en dat het voor de meeste van de bovengenoemde toepassingen met het laatstgenoemde product concurreerde.

(11)

D-wijnsteenzuur komt daarentegen niet in de natuur voor en kan alleen door middel van chemische synthese worden verkregen. Dit type wijnsteenzuur wordt niet door de bedrijfstak van de Gemeenschap geproduceerd en wordt in de Gemeenschap niet als voedingsadditief erkend. De bekende toepassingen ervan zijn in de geneesmiddelenindustrie, namelijk bij de productie van bepaalde hulpstoffen die op hun beurt worden gebruikt om werkzame bestanddelen van geneesmiddelen te produceren. Voor dit type farmaceutische toepassingen kan zowel l- als d-wijnsteenzuur worden gebruikt, afhankelijk van de beoogde kenmerken van het eindproduct. Het d-type en het l-type zijn echter niet onderling uitwisselbaar voor elke toepassing. Deze conclusies werden bevestigd door het feit dat de indiener van het verzoek, een onderneming die hulpstoffen voor de geneesmiddelenindustrie vervaardigt, zowel l- als d-wijnsteenzuur voor de vervaardiging van zijn producten kocht en gebruikte, dus niet alleen het goedkoopste type wijnsteenzuur.

(12)

Uit het onderzoek bleek ook dat de prijs van d-wijnsteenzuur vier tot vijf keer hoger is dan die van andere typen wijnsteenzuur, aangezien er een ander productieproces wordt toegepast. Door deze hogere prijs wordt de markt voor d-wijnsteenzuur beperkt tot toepassingen zoals de bovengenoemde waarbij andere, goedkopere typen wijnsteenzuur niet kunnen worden toegepast. Als gevolg van deze verschillen in toepassing en kosten wordt de omvang van de markt voor d-wijnsteenzuur geschat op minder dan 1 % van de hele markt voor wijnsteenzuur.

(13)

Samenvattend kan uit het onderzoek worden geconcludeerd dat d-wijnsteenzuur wezenlijk andere fysische en chemische eigenschappen heeft dan het door de bedrijfstak van de Europese Gemeenschap geproduceerde l-wijnsteenzuur. Dit houdt in dat de twee soorten niet onderling uitwisselbaar zijn en niet met elkaar concurreren op de EG-markt. Gezien deze verschillen tussen d-wijnsteenzuur en het onderzochte product luidt de conclusie dat d-wijnsteenzuur niet onder de productomschrijving van de maatregelen dient te vallen.

(14)

Bovenstaande conclusies waren gebaseerd op de eigenschappen van zuiver d-wijnsteenzuur en zijn daarom niet van toepassing op mengsels van d-wijnsteenzuur met andere producten.

(15)

De belanghebbende partijen zijn van de bovenstaande conclusies in kennis gesteld.

(16)

De bedrijfstak van de Gemeenschap trok de conclusies van het onderzoek niet in twijfel, maar uitte de vrees dat het uitzonderen van één productsoort tot ontwijking van de maatregelen zou kunnen leiden.

(17)

Gezien de verschillen in prijzen en de betrokken hoeveelheden kan ontwijking echter snel door middel van statistische gegevens worden opgespoord. Bovendien is d-wijnsteenzuur gemakkelijk van andere soorten te onderscheiden door middel van de reeds genoemde optische test.

(18)

De Commissie zal toezicht houden op de invoergegevens van d-wijnsteenzuur en de andere soorten waarop de maatregelen van toepassing zijn. Indien de hoeveelheden en/of prijzen van de invoer van d-wijnsteenzuur in een lidstaat afwijken van de normale tendens, zal de Commissie de bevoegde douane-instanties onmiddellijk waarschuwen.

3.   TOEPASSING MET TERUGWERKENDE KRACHT

(19)

Gezien het bovenstaande wordt het passend geacht de oorspronkelijke verordening te wijzigen om de productomschrijving te verduidelijken en d-wijnsteenzuur van de maatregelen uit te sluiten.

(20)

Aangezien dit nieuwe onderzoek beperkt is tot de verduidelijking van de productomschrijving en het niet de bedoeling was dat deze productsoort onder de oorspronkelijke maatregelen viel, moeten de conclusies worden toegepast vanaf de datum van inwerkingtreding van de oorspronkelijke verordening, inclusief de invoer waarop tussen 30 juli 2005 en 28 januari 2006 voorlopige rechten van toepassing waren, om te voorkomen dat importeurs van het product schade ondervinden. Vooral omdat de oorspronkelijke verordening betrekkelijk recent in werking is getreden en het aantal terugbetalingsaanvragen naar verwachting beperkt zal blijven, zijn er bovendien geen doorslaggevende redenen om van een toepassing met terugwerkende kracht af te zien.

(21)

Bijgevolg moeten de krachtens artikel 1, lid 1, van de eerste versie van Verordening (EG) nr. 130/2006 betaalde of geboekte definitieve antidumpingrechten voor goederen die niet onder artikel 1, lid 1, van de bij deze verordening gewijzigde Verordening (EG) nr. 130/2006 vallen, worden terugbetaald of kwijtgescholden.

(22)

De terugbetaling of kwijtschelding dient overeenkomstig de douanewetgeving bij de nationale douaneautoriteiten te worden aangevraagd.

(23)

Dit nieuwe onderzoek is niet van invloed op de datum waarop Verordening (EG) nr. 130/2006 overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening vervalt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 130/2006 komt als volgt te luiden:

„1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op wijnsteenzuur, met uitzondering van d-wijnsteenzuur met een negatieve optische rotatie van ten minste 12,0 graden, gemeten in een wateroplossing volgens de in de Europese Farmacopee beschreven methode, ingedeeld onder GN-code ex 2918 12 00 (Taric-code 2918120090), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.”.

Artikel 2

De krachtens artikel 1, lid 1, van de eerste versie van Verordening (EG) nr. 130/2006 betaalde of geboekte definitieve antidumpingrechten voor goederen die niet onder artikel 1, lid 1, van de bij deze verordening gewijzigde Verordening (EG) nr. 130/2006 vallen, moeten worden terugbetaald of kwijtgescholden overeenkomstig artikel 236 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (4). De terugbetaling of kwijtschelding dient overeenkomstig de douanewetgeving bij de nationale douaneautoriteiten te worden aangevraagd.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgend op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 28 januari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 februari 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

D. RUPEL


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

(2)  PB L 23 van 27.1.2006, blz. 1.

(3)  PB C 63 van 17.3.2007, blz. 2.

(4)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).


22.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 48/4


VERORDENING (EG) Nr. 151/2008 VAN DE COMMISSIE

van 21 februari 2008

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (1), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 22 februari 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 februari 2008.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 21 februari 2008 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

53,3

JO

69,6

MA

44,0

TN

129,8

TR

90,5

ZZ

77,4

0707 00 05

JO

190,5

MA

150,4

TR

172,3

ZZ

171,1

0709 90 70

MA

55,8

TR

139,5

ZZ

97,7

0709 90 80

EG

54,8

ZZ

54,8

0805 10 20

EG

51,5

IL

50,9

MA

60,2

TN

47,8

TR

92,1

ZZ

60,5

0805 20 10

IL

121,5

MA

104,3

ZZ

112,9

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

EG

82,4

IL

74,9

MA

129,1

PK

65,4

TR

75,8

ZZ

85,5

0805 50 10

EG

107,9

IL

124,7

MA

114,0

TR

118,1

ZZ

116,2

0808 10 80

AR

96,3

CA

88,1

CL

60,8

CN

88,8

MK

39,9

US

117,4

ZZ

81,9

0808 20 50

AR

90,2

CN

92,4

US

121,6

ZA

97,8

ZZ

100,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.


22.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 48/6


VERORDENING (EG) Nr. 152/2008 VAN DE COMMISSIE

van 21 februari 2008

houdende het besluit om geen uitvoerrestitutie toe te kennen voor boter in het kader van de permanente inschrijving van Verordening (EG) nr. 581/2004

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 31, lid 3, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 581/2004 van de Commissie van 26 maart 2004 tot opening van een permanente inschrijving voor de bepaling van de uitvoerrestituties voor bepaalde soorten boter (2) voorziet in een permanente inschrijving.

(2)

In het kader van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 580/2004 van de Commissie van 26 maart 2004 houdende een inschrijvingsprocedure tot vaststelling van de uitvoerrestituties voor bepaalde zuivelproducten (3) en na bestudering van de offertes die in het kader van de inschrijving zijn ingediend, dient te worden besloten geen restitutie toe te kennen voor de inschrijvingsperiode die eindigt op 19 februari 2008.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In het kader van de bij Verordening (EG) nr. 581/2004 geopende permanente inschrijving wordt voor de inschrijvingsperiode die eindigt op 19 februari 2008, geen uitvoerrestitutie toegekend voor de producten en de bestemmingen zoals vermeld in artikel 1, lid 1, van die verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 22 februari 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 februari 2008.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1152/2007 van de Raad (PB L 258 van 4.10.2007, blz. 3). Verordening (EEG) nr. 1255/1999 wordt per 1 juli 2008 vervangen door Verordening (EG) nr. 1234/2007 (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).

(2)  PB L 90 van 27.3.2004, blz. 64. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1543/2007 (PB L 337 van 21.12.2007, blz. 62).

(3)  PB L 90 van 27.3.2004, blz. 58. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 128/2007 (PB L 41 van 13.2.2007, blz. 6).


22.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 48/7


VERORDENING (EG) Nr. 153/2008 VAN DE COMMISSIE

van 21 februari 2008

tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector varkensvlees

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2759/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector varkensvlees (1), en met name op artikel 13, lid 3, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 13, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2759/75 is bepaald dat het verschil tussen de wereldmarktprijs voor de in artikel 1 van die verordening genoemde producten en de prijs voor deze producten op de markt van de Gemeenschap kan worden overbrugd door een restitutie bij de uitvoer.

(2)

Gezien de huidige marktsituatie in de sector varkensvlees moeten derhalve uitvoerrestituties worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 2759/75 vastgestelde voorschriften en criteria.

(3)

Krachtens artikel 13, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2759/75 kan de restitutie voor de in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 2759/75 genoemde producten variëren naar gelang van de bestemming, indien de situatie op de wereldmarkt of de specifieke vereisten van bepaalde markten dat noodzakelijk maakt of maken.

(4)

Restituties mogen uitsluitend worden toegekend voor producten die vrij in de Gemeenschap kunnen circuleren en die zijn voorzien van een gezondheidsmerk zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (2). Deze producten moeten ook voldoen aan het bepaalde in Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (3) en in Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (4).

(5)

Het Comité van beheer voor varkensvlees heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De in artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 2759/75 bedoelde uitvoerrestituties worden toegekend voor de producten en met toepassing van de bedragen die zijn vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening, op voorwaarde dat aan het bepaalde in lid 2 van het onderhavige artikel wordt voldaan.

2.   De op grond van lid 1 voor een restitutie in aanmerking komende producten moeten voldoen aan de desbetreffende eisen van de Verordeningen (EG) nr. 852/2004 en (EG) nr. 853/2004, namelijk dat zij zijn vervaardigd in een erkende inrichting en dat zij voldoen aan de in bijlage I, sectie I, hoofdstuk III, bij Verordening (EG) nr. 854/2004 vastgestelde bepalingen inzake gezondheidsmerken.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 22 februari 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 februari 2008.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2). Verordening (EEG) nr. 2759/75 wordt per 1 juli 2008 vervangen door Verordening (EG) nr. 1234/2007 (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).

(2)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55, gerectificeerd in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 22. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1243/2007 (PB L 281 van 25.10.2007, blz. 8).

(3)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1, gerectificeerd in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 3.

(4)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206, gerectificeerd in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 83. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006.


BIJLAGE

Uitvoerrestituties in de sector varkensvlees voor de periode vanaf 22 februari 2008

Productcode

Bestemming

Meeteenheid

Restitutiebedrag

0203 11 10 9000

A00

EUR/100 kg

31,10

0203 21 10 9000

A00

EUR/100 kg

31,10

0203 12 11 9100

A00

EUR/100 kg

31,10

0203 12 19 9100

A00

EUR/100 kg

31,10

0203 19 11 9100

A00

EUR/100 kg

31,10

0203 19 13 9100

A00

EUR/100 kg

31,10

0203 19 55 9110

A00

EUR/100 kg

31,10

0203 22 11 9100

A00

EUR/100 kg

31,10

0203 22 19 9100

A00

EUR/100 kg

31,10

0203 29 11 9100

A00

EUR/100 kg

31,10

0203 29 13 9100

A00

EUR/100 kg

31,10

0203 29 55 9110

A00

EUR/100 kg

31,10

0203 19 15 9100

A00

EUR/100 kg

19,40

0203 19 55 9310

A00

EUR/100 kg

19,40

0203 29 15 9100

A00

EUR/100 kg

19,40

0210 11 31 9110

A00

EUR/100 kg

54,20

0210 11 31 9910

A00

EUR/100 kg

54,20

0210 19 81 9100

A00

EUR/100 kg

54,20

0210 19 81 9300

A00

EUR/100 kg

54,20

1601 00 91 9120

A00

EUR/100 kg

19,50

1601 00 99 9110

A00

EUR/100 kg

15,20

1602 41 10 9110

A00

EUR/100 kg

29,00

1602 41 10 9130

A00

EUR/100 kg

17,10

1602 42 10 9110

A00

EUR/100 kg

22,80

1602 42 10 9130

A00

EUR/100 kg

17,10

1602 49 19 9130

A00

EUR/100 kg

17,10

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.


22.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 48/9


VERORDENING (EG) Nr. 154/2008 VAN DE COMMISSIE

van 21 februari 2008

houdende vaststelling van de restituties die van toepassing zijn op bepaalde zuivelproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 31, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 31, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1255/1999 kan het verschil tussen de prijzen van de in artikel 1, onder a), b), c), d), e) en g), van die verordening bedoelde producten in de internationale handel enerzijds en de prijzen in de Gemeenschap anderzijds door een restitutie bij de uitvoer worden overbrugd.

(2)

In Verordening (EG) nr. 1043/2005 van de Commissie van 30 juni 2005 houdende tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad wat betreft de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen (2) is aangegeven voor welke producten een restitutie moet worden vastgesteld wanneer zij worden uitgevoerd in de vorm van goederen bedoeld in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1255/1999.

(3)

Overeenkomstig artikel 14, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 moet de restitutievoet per 100 kg van elk van de betrokken basisproducten maandelijks worden vastgesteld.

(4)

Voor bepaalde melkproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen, bestaat evenwel het gevaar dat, indien vooraf hoge restituties worden vastgesteld, de verplichtingen die met betrekking tot deze restituties zijn aangegaan, op het spel worden gezet. Om dat gevaar te voorkomen dienen passende voorzorgsmaatregelen te worden genomen, zonder evenwel contracten op lange termijn uit te sluiten. De vaststelling van specifieke restitutiebedragen voor het vooraf vaststellen van de restituties voor deze producten moet het mogelijk maken beide doelstellingen te verwezenlijken.

(5)

In artikel 15, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 is bepaald dat voor de vaststelling van de restitutie in voorkomend geval rekening moet worden gehouden met de restituties bij de productie en de steunmaatregelen of andere maatregelen van gelijke werking die voor de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1043/2005 vermelde basisproducten of daarmee gelijkgestelde producten in alle lidstaten worden toegepast uit hoofde van de verordening houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de betrokken sector.

(6)

Ingevolge artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1255/1999 wordt steun verleend aan in de Gemeenschap geproduceerde en tot caseïne verwerkte ondermelk, indien deze melk en de daarvan vervaardigde caseïne aan bepaalde eisen voldoen.

(7)

Verordening (EG) nr. 1898/2005 van de Commissie van 9 november 2005 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad, wat betreft maatregelen voor de afzet van room, boter en boterconcentraat op de markt van de Gemeenschap (3) voorziet in de levering van boter en room tegen verlaagde prijs aan de fabrikanten van bepaalde koopwaren.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restitutiebedragen die van toepassing zijn op de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1043/2005 en in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1255/1999 opgenomen basisproducten die worden uitgevoerd in de vorm van in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1255/1999 vermelde goederen, worden vastgesteld zoals bepaald in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 22 februari 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 februari 2008.

Voor de Commissie

Heinz ZOUREK

Directeur-generaal Ondernemingen en industrie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1152/2007 van de Raad (PB L 258 van 4.10.2007, blz. 3).

(2)  PB L 172 van 5.7.2005, blz. 24. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1496/2007 (PB L 333 van 19.12.2007, blz. 3).

(3)  PB L 308 van 25.11.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1546/2007 (PB L 337 van 21.12.2007, blz. 68).


BIJLAGE

Restituties welke van toepassing zijn vanaf 22 februari 2008 op bepaalde zuivelproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen (1)

(EUR/100 kg)

GN-code

Omschrijving

Restituties

Bij vaststelling vooraf van de restituties

Overige gevallen

ex 0402 10 19

Melk in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een vetgehalte van minder dan 1,5 gewichtspercenten (PG 2):

 

 

a)

in geval van uitvoer van goederen van GN-code 3501

b)

in geval van uitvoer van andere goederen

0,00

0,00

ex 0402 21 19

Melk in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een vetgehalte van 26 gewichtspercenten (PG 3):

 

 

a)

bij uitvoer van producten, bevattende boter of room in de vorm van een aan PG 3 gelijkgesteld product, tegen verlaagde prijs krachtens Verordening (EG) nr. 1898/2005

0,00

0,00

b)

in geval van uitvoer van andere goederen

0,00

0,00

ex 0405 10

Boter met een vetgehalte van 82 gewichtspercenten (PG 6):

 

 

a)

bij uitvoer van producten, bevattende boter of room tegen verlaagde prijs, vervaardigd overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1898/2005

0,00

0,00

b)

in geval van uitvoer van goederen behorende tot GN-code 2106 90 98, met een vetgehalte van 40 of meer gewichtspercenten

0,00

0,00

c)

in geval van uitvoer van andere goederen

0,00

0,00


(1)  De in deze bijlage vastgestelde restituties zijn niet van toepassing op de uitvoer naar:

a)

derde landen: Andorra, de Heilige Stoel (Vaticaanstad), Liechtenstein en de Verenigde Staten van Amerika en op de naar de Zwitserse Bondsstaat uitgevoerde goederen die zijn opgenomen in de tabellen I en II van Protocol nr. 2 bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972;

b)

gebieden van de lidstaten van de EU die geen deel uitmaken van het douanegebied van de Gemeenschap: Ceuta, Melilla, de gemeenten Livigno en Campione d’Italia, Helgoland, Groenland, de Faeröer en de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag uitoefent;

c)

Europese gebieden waarvoor buitenlandse betrekkingen onder de verantwoordelijkheid van een lidstaat vallen en die geen deel uitmaken van het douanegebied van de Gemeenschap: Gibraltar.


22.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 48/12


VERORDENING (EG) Nr. 155/2008 VAN DE COMMISSIE

van 21 februari 2008

tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name op artikel 9, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 is gevoegd, dienen bepalingen te worden vastgesteld voor de indeling van de in de bijlage bij de onderhavige verordening opgenomen goederen.

(2)

Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 zijn de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. Deze regels zijn ook van toepassing op iedere andere nomenclatuur die, geheel of gedeeltelijk of met toevoeging van onderverdelingen, de gecombineerde nomenclatuur overneemt en die bij specifieke communautaire voorschriften is vastgesteld voor de toepassing van tarief- of andere maatregelen in het kader van het goederenverkeer.

(3)

Met toepassing van genoemde algemene regels, dienen de in kolom 1 van de tabel omschreven goederen die zijn opgenomen in de bijlage te worden ingedeeld onder de daarmee corresponderende GN-codes die zijn vermeld in kolom 2, op grond van de motiveringen die zijn opgenomen in kolom 3 van voornoemde tabel.

(4)

Het is wenselijk dat, onder voorbehoud van de in de Gemeenschap van kracht zijnde maatregelen inzake dubbele controle en communautair toezicht, vooraf en achteraf, op de invoer van textielproducten in de Gemeenschap, door de rechthebbende op een door de douaneautoriteiten van de lidstaten verstrekte bindende tariefinlichting betreffende de indeling van goederen in de gecombineerde nomenclatuur die niet in overeenstemming is met de bepalingen van onderhavige verordening, een beroep kan worden gedaan, gedurende 60 dagen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2).

(5)

Het Comité douanewetboek heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De goederen omschreven in kolom 1 van de in de bijlage opgenomen tabel worden in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de corresponderende GN-codes vermeld in kolom 2 van voornoemde tabel.

Artikel 2

Onder voorbehoud van de in de Gemeenschap van kracht zijnde maatregelen inzake dubbele controle en communautair toezicht, vooraf en achteraf, op de invoer van textielproducten in de Gemeenschap, kan op de door de douaneautoriteiten van de lidstaten verstrekte bindende tariefinlichting die niet in overeenstemming is met de bepalingen van onderhavige verordening, gedurende 60 dagen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92, een beroep worden gedaan.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 februari 2008.

Voor de Commissie

László KOVÁCS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1352/2007 van de Commissie (PB L 303 van 21.11.2007, blz. 3).

(2)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).


BIJLAGE

Omschrijving

Indeling GN-code

Motivering

(1)

(2)

(3)

Artikel bestaande uit twee voorgevormde cups van zachte kunststof met celstructuur die op beide oppervlakken met breiwerk zijn bekleed. Aan de randen van de cups zijn gebreide banden genaaid om de ovale vorm ervan te versterken. De cups worden aan elkaar vastgemaakt met een magnetische metalen sluiting.

De binnenzijde van elke cup is voorzien van een laag kleefstof die met kunststoffolie is beschermd. Na verwijdering van de kunststoffolie kunnen de cups dankzij de kleefstof door direct contact met de huid aan de borsten worden gehecht.

Het artikel is bedoeld om op de huid te worden gedragen.

(Bustehouder)

(Zie foto's nr. 643A en 643B) (1)

6212 10 90

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, aantekening 2, onder a), punt 5), op hoofdstuk 59 en aantekening 2, onder a), op hoofdstuk 61, en op basis van de tekst van de GN-codes 5903, 6212, 6212 10 en 6212 10 90.

Aangezien de kunststof met celstructuur van de cups aan beide zijden met textielstof wordt gecombineerd, wordt de textielstof geacht een grotere functie te hebben dan enkel als drager in de zin van aantekening 2, onder a), punt 5, op hoofdstuk 59; zij verleent het wezenlijke karakter van textiel aan het gecombineerde materiaal van de cups en wordt bijgevolg aangemerkt als het materiaal waarvan het artikel is vervaardigd. (Zie ook de GS-toelichting op hoofdstuk 39, Algemene Toelichtingen, „Kunststof verbonden met textielstof”, onder d) en laatste alinea). Bijgevolg is het artikel een textielartikel van afdeling XI en niet een kledingstuk van kunststof van post 3926 20.

Het artikel heeft de kenmerken van een bustehouder want door de ovale, voorgevormde cups van kunststof met celstructuur die langs de randen zijn versterkt en de magnetische metalen sluiting worden de borsten op hun plaats houden. In plaats van door de klassieke banden die over de rug lopen, wordt dit artikel tegen het lichaam gehouden door middel van een kleeflaag aan de binnenzijde van de cups. Door de dikte van de kunststof met celstructuur van de cups geeft het steun, eenmaal het op de onderkant van de borsten gekleefd is, door de borsten omhoog te duwen. Bovendien wordt bij het aanbrengen van het artikel op de huid het bovenste deel van de cups zo hoog mogelijk boven de borsten gekleefd zodat de borsten, die zich in de cups bevinden, worden opgetild en ondersteund. Het artikel is dus bedoeld om te worden gedragen als kledingstuk om bepaalde lichaamsdelen te steunen in de zin van de GS-toelichting op post 6212, 1e alinea. Bovendien is het artikel, zoals andere bustehouders, bedoeld om op de huid te worden gedragen.

Het artikel wordt ingedeeld als bustehouder onder post 6212, omdat deze post bustehouders van alle soorten betreft (zie ook de GS-toelichting op post 6212, 2e alinea, onder 1).


Image

Image


(1)  De foto's zijn louter ter informatie.


22.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 48/14


VERORDENING (EG) Nr. 156/2008 VAN DE COMMISSIE

van 21 februari 2008

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 109/2007 wat betreft het minimumgehalte van het toevoegingsmiddel voor diervoeding monensin-natrium (Coxidin)

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name op artikel 13, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Voor het toevoegingsmiddel monensin-natrium (Coxidin) is onder bepaalde voorwaarden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1831/2003 een vergunning verleend. Bij Verordening (EG) nr. 109/2007 van de Commissie (2) is voor het gebruik van dat toevoegingsmiddel voor mestkippen en kalkoenen een vergunning voor tien jaar verleend die is gebonden aan de persoon die houder is van de vergunning voor het in de handel brengen van dat toevoegingsmiddel.

(2)

Verordening (EG) nr. 1831/2003 biedt de mogelijkheid om de vergunning voor een toevoegingsmiddel te wijzigen ingevolge een verzoek van de vergunninghouder en een advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA).

(3)

De houder van de vergunning voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding monensin-natrium (Coxidin) heeft een aanvraag ingediend waarin wordt voorgesteld de voorwaarden van de vergunning te wijzigen door het verlagen van het minimumgehalte van dat toevoegingsmiddel voor kalkoenen.

(4)

In haar op 18 september 2007 goedgekeurde advies heeft de EFSA voorgesteld het minimumgehalte van het toevoegingsmiddel voor kalkoenen te verlagen van 90 mg tot 60 mg per kg volledig diervoeder, omdat het kan worden beschouwd als een doeltreffend middel voor de bestrijding van coccidiose (3).

(5)

Verordening (EG) nr. 109/2007 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 109/2007 wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 februari 2008.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 378/2005 van de Commissie (PB L 59 van 5.3.2005, blz. 8).

(2)  PB L 31 van 6.2.2007, blz. 6.

(3)  Opinion of the Scientific Panel on Additives and Products or Substances used in Animal Feed on Efficacy of Coxidin 25 % (monensin sodium) as a feed additive for turkeys. Goedgekeurd op 18 september 2007. The EFSA Journal (2007) 545, 1-13.


BIJLAGE

„BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

(handelsnaam)

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Minimumgehalte

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

Maximumgehalten aan residuen (MRL's) in de desbetreffende levensmiddelen van dierlijke oorsprong

mg werkzame stof/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Coccidiostatica en histomonostatica

5 1 701

Huvepharma

NV Belgium

Monensinnatrium

(Coxidin)

 

Werkzame stof:

C36H61O11Na

Natriumzout van polyethermonocarbonzuur geproduceerd door Streptomyces cinnamonensis, 28682, LMG S-19095, in poedervorm

 

Samenstelling:

 

monensin A: niet minder dan 90 %;

 

monensin: A+ B: niet minder dan 95 %;

 

monensin C: 0,2-0,3 %

 

Samenstelling toevoegingsmiddel:

 

Monensin-natrium, technische stof overeenkomend met een monensinactiviteit: 25 %

 

Perliet: 15-20 %

 

Tarwezemelen: 55-60 %

 

Analysemethode (1)

Methode voor de bepaling van de werkzame stof: hogedrukvloeistofchromatografie (HPLC) met post-column derivatisering en uv-detectie (λ = 520 nm).

Mestkippen

100

125

1.

Toediening verboden vanaf ten minste drie dagen vóór het slachten.

2.

Het toevoegingsmiddel moet worden opgenomen in mengvoeder in de vorm van een voormengsel.

3.

Toegestane maximumdosis monensin-natrium in aanvullende diervoeders:

625 mg/kg voor mestkippen;

500 mg/kg voor kalkoenen.

4.

Monensin-natrium mag niet worden gemengd met andere coccidiostatica.

5.

In de gebruiksaanwijzing moet worden vermeld:

„Gevaarlijk voor paardachtigen. Dit voeder bevat een ionofoor: gelijktijdige toediening met tiamuline vermijden en toezien op eventuele bijwerkingen bij gelijktijdig gebruik met andere geneeskrachtige stoffen.”.

6.

Dragen van geschikte beschermende kleding, handschoenen en een beschermingsmiddel voor de ogen/het gezicht. Dragen van geschikte ademhalingsapparatuur bij onvoldoende ventilatie in het gebouw.

6.2.2017

25 μg monensin-natrium/kg natte huid + vet.

8 μg monensin-natrium/kg natte lever, nieren en spier.

Kalkoenen

16 weken

60

100


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het communautaire referentielaboratorium: www.irmm.jrc.be/crl-feed-additives”


22.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 48/16


VERORDENING (EG) Nr. 157/2008 VAN DE COMMISSIE

van 21 februari 2008

houdende vaststelling van het in Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad bedoelde steunbedrag voor de particuliere opslag van boter

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 41, lid 2, van Verordening (EG) nr. 105/2008 van de Commissie van 5 februari 2008 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van de interventiemaatregelen op de markt voor boter (2) dient de Commissie elk jaar het in artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1255/1999 bedoelde steunbedrag voor de particuliere opslag te bepalen.

(2)

Krachtens artikel 6, lid 3, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1255/1999 moet voor de vaststelling van het steunbedrag worden uitgegaan van de opslagkosten en de verwachte ontwikkeling van de prijs voor verse boter en koelhuisboter.

(3)

Met betrekking tot de opslagkosten, en met name de kosten voor de in en uitslag van de betrokken producten, dient rekening te worden gehouden met de dagelijkse kosten voor opslag in het koelhuis en met de financiële kosten van de opslag.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De in artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1255/1999 bedoelde steun wordt voor in 2008 gesloten contracten per ton boter berekend op basis van de volgende elementen:

15,62 EUR voor vaste opslagkosten,

0,23 EUR voor de kosten van opslag in het koelhuis voor elke dag contractuele opslag,

een bedrag per dag contractuele opslag, dat wordt berekend op basis van 90 % van de interventieprijs voor boter die geldt op de dag waarop de contractuele opslag van start gaat, en op basis van een jaarlijkse rentevoet van 4,25 %.

2.   Het interventiebureau registreert de datum van ontvangst van de in artikel 37, lid 1, van Verordening (EG) nr. 105/2008 bedoelde aanvragen tot sluiting van een contract, alsmede de betrokken hoeveelheden.

3.   De lidstaten stellen de Commissie elke dinsdag uiterlijk om 12.00 uur 's middags (Brusselse tijd) in kennis van de hoeveelheden waarvoor tijdens de vorige week dergelijke aanvragen zijn ingediend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 februari 2008.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1152/2007 (PB L 258 van 4.10.2007, blz. 3).

(2)  PB L 32 van 6.2.2008, blz. 3.


22.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 48/17


VERORDENING (EG) Nr. 158/2008 VAN DE COMMISSIE

van 21 februari 2008

houdende inschrijving van een aantal benamingen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Salate von der Insel Reichenau (BGA), Gurken von der Insel Reichenau (BGA), Feldsalat von der Insel Reichenau (BGA), Tomaten von der Insel Reichenau (BGA))

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name op artikel 7, lid 4, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 6, lid 2, eerste alinea, en ter uitvoering van artikel 17, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 zijn de door Duitsland ingediende registratieaanvragen voor de benamingen „Salate von der Insel Reichenau”, „Gurken von der Insel Reichenau”, „Feldsalat von der Insel Reichenau” en „Tomaten von der Insel Reichenau” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006, moeten deze benamingen worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage bij deze verordening vermelde benamingen worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 februari 2008.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(2)  PB C 135 van 19.6.2007, blz. 22 (Salate von der Insel Reichenau), PB C 135 van 19.6.2007, blz. 25 (Gurken von der Insel Reichenau), PB C 135 van 19.6.2007, blz. 27 (Feldsalat von der Insel Reichenau), PB C 135 van 19.6.2007, blz. 29 (Tomaten von der Insel Reichenau).


BIJLAGE

In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.6—

Groenten en fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt

DUITSLAND

Salate von der Insel Reichenau (BGA)

Gurken von der Insel Reichenau (BGA)

Feldsalat von der Insel Reichenau (BGA)

Tomaten von der Insel Reichenau (BGA)


22.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 48/19


VERORDENING (EG) Nr. 159/2008 VAN DE COMMISSIE

van 21 februari 2008

tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 800/1999 en (EG) nr. 2090/2002 ten aanzien van de fysieke controle bij de uitvoer van landbouwproducten waarvoor een restitutie wordt toegekend

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 386/90 van de Raad van 12 februari 1990 inzake de controle bij de uitvoer van landbouwproducten die in aanmerking komen voor restituties of andere bedragen (1), en met name op artikel 6,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (2), en met name op artikel 18, en op de overeenkomstige bepalingen van de andere verordeningen houdende een gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 800/1999 van de Commissie van 15 april 1999 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten (3) en Verordening (EG) nr. 2090/2002 van de Commissie van 26 november 2002 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 386/90 van de Raad ten aanzien van de fysieke controle bij de uitvoer van landbouwproducten waarvoor een restitutie wordt toegekend (4), voorzien in de regels betreffende door de douane te verrichten fysieke controles en substitutiecontroles van producten waarvoor een uitvoerrestitutie wordt gevraagd. In het licht van de opgedane ervaring, de door de lidstaten in hun jaarverslag over fysieke controles vermelde problemen en de aanbevelingen van de Rekenkamer zijn passende wijzigingen vereist.

(2)

Alvorens zegels aan te brengen moet het douanekantoor van uitvoer visueel controleren of de met een restitutie uitgevoerde producten in overeenstemming zijn met de documenten. De visuele conformiteitscontroles hebben ten doel de algemene controlemaatregelen in het kader van de douaneprocedure te verbeteren en zij verschillen van de in artikel 10, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2090/2002 omschreven substitutiecontroles en de in artikel 5 van die verordening omschreven fysieke controles. De visuele conformiteitscontrole dient de douanediensten de zekerheid te geven dat de geladen producten wel degelijk overeenstemmen met de in de documenten vermelde producten. In principe worden de producten of goederen niet uitgeladen en worden de verpakkingen niet geopend of verwijderd. Indien bij een visuele conformiteitscontrole blijkt dat de overeenstemming problematisch kan zijn, kunnen de douanediensten besluiten een fysieke controle te verrichten overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 386/90. Visuele conformiteitscontroles worden als doeltreffend, evenredig en afschrikkend beschouwd bij een controlepercentage van ten minste 10. Om informatieredenen moet het douanekantoor van uitvoer zijn conformiteitscontrole noteren op het controle-exemplaar T5 of een equivalent document.

(3)

De douanediensten moeten bij de selectie van aangiften ten uitvoer voor fysieke of substitutiecontroles in kennis worden gesteld van de desbetreffende uitvoerrestitutievoet. Deze informatie moet daarom worden vermeld in de aangifte ten uitvoer en in het controle-exemplaar T5 of een equivalent document. In sommige lidstaten evenwel beschikken de betrokken autoriteiten reeds over deze informatie. De exporteurs kunnen derhalve worden vrijgesteld van de verplichting deze informatie te vermelden in de aangifte ten uitvoer, in het controle-exemplaar T5 of een equivalent document, of in beide.

(4)

Met het oog op de doeltreffende toepassing van de verplichte vermelding van de uitvoerrestitutievoet moeten bepalingen worden vastgesteld om te voorkomen dat onjuiste informatie wordt verstrekt. Daarom dient een passende sanctieregeling te worden ingesteld. Indien de op grond van de vermelde restitutievoet berekende restitutie aanzienlijk afwijkt van de werkelijk toegepaste restitutie, zouden de douanediensten ten onrechte kunnen afzien van de nodige controles. Met name wanneer de exporteur een restitutievoet vermeldt die resulteert in een uitvoerrestitutie van minder dan 1 000 EUR, en de toegepaste restitutie meer dan 10 000 EUR bedraagt, moet de sanctie doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(5)

Om de controles meer te concentreren op uitvoerproducten waarmee een relatief hoog restitutiebedrag is gemoeid, worden de voor de selectie van uitvoeraangiften vastgestelde maximale hoeveelheden en maximale restitutiebedragen die, op voorwaarde dat deze niet worden overschreden, doorgaans niet in aanmerking worden genomen bij de berekening van de minimumpercentages te verrichten controles, opgetrokken.

(6)

De voorspelbaarheid van douanecontroles tengevolge van een vast patroon van de controles door de douaneautoriteiten moet worden geminimaliseerd. Daarom moet er variatie zijn in het tijdstip waarop de douaneautoriteiten in de kantoren van de exporteur aankomen en de controles worden uitgevoerd. Parallel hieraan moet er strenger op worden toegezien dat de exporteurs geen producten meer substitueren nadat de aangifte ten uitvoer is ingediend en voordat de douane aankomt, door de uitvoerproducten te identificeren voordat zij worden geladen. De registratie van de fysieke controles door de douaneautoriteiten moet dienovereenkomstig worden aangepast.

(7)

Wanneer een lidstaat de derde alinea van artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 386/90 toepast, moet het mogelijk zijn de specifieke bepalingen toe te passen die zijn vastgesteld bij artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2090/2002.

(8)

De substitutiecontroles moeten gericht zijn op alle uitvoer waarvoor nog geen fysieke controle is verricht bij het begin van de procedure. Het totale aantal substitutiecontroles en specifieke substitutiecontroles moet betrekking hebben op een representatief deel van de uitvoer die het douanegebied van de Gemeenschap verlaat. Dat aantal moet derhalve gebaseerd zijn op een percentage van het aantal controle-exemplaren T5 of equivalente documenten, en niet op het aantal dagen waarop met een restitutie uitgevoerde producten het douanegebied van de Gemeenschap verlaten.

(9)

Om te beslissen of substitutiecontroles dan wel specifieke substitutiecontroles zijn vereist, moet het douanekantoor van uitgang actief de aanwezigheid en deugdelijkheid van zegels controleren. Met het oog op de doeltreffendheid, de evenredigheid en de afschrikkende werking moeten in ten minste 10 % van de gevallen de zegels worden gecontroleerd.

(10)

De bepalingen inzake jaarverslagen in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 2090/2002 moeten dienovereenkomstig worden aangepast.

(11)

De Verordeningen (EG) nr. 800/1999 en (EG) nr. 2090/2002 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)

De betrokken Comités van beheer hebben geen advies uitgebracht binnen de door hun voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 800/1999 wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)

In lid 7 wordt de vierde alinea vervangen door:

„De producten worden vóór het opgegeven tijdstip voor het starten van het laden op passende wijze geïdentificeerd. Het bevoegde douanekantoor moet in staat zijn de voor vervoer naar het kantoor van uitgang uit het douanegebied van de Gemeenschap bestemde goederen fysiek te controleren en te identificeren.”.

b)

Aan lid 8 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Alvorens zegels aan te brengen moet het douanekantoor visueel controleren of de producten in overeenstemming zijn met de aangiften ten uitvoer. Het aantal visuele controles mag niet minder bedragen dan 10 % van het aantal aangiften ten uitvoer, met uitzondering van die waarvoor de betrokken producten fysiek zijn gecontroleerd of voor een fysieke controle zijn geselecteerd op grond van artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 386/90. Het douanekantoor noteert deze controle in vak D van het controle-exemplaar T5 of een equivalent document aan de hand van een van de in bijlage XIII opgenomen vermeldingen. Voor het jaar 2008 wordt het controlepercentage berekend op basis van de met ingang van 1 april 2008 aanvaarde aangiften ten uitvoer.”.

2.

Na artikel 8 wordt het volgende artikel 8 bis ingevoegd:

„Artikel 8 bis

In vak 44 van de aangifte ten uitvoer of het elektronische equivalent ervan en in vak 106 van het controle-exemplaar T5 of het equivalent ervan vermeldt de exporteur voor elke in het uitvoer- of het voorfixatiecertificaat als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1291/2000 of in het restitutiecertificaat als bedoeld in hoofddstuk III van Verordening (EG) nr. 1043/2005 (5) vermelde eenheid van de betrokken producten of goederen de restitutievoet in EUR die geldt op de dag van vaststelling vooraf. Indien de uitvoerrestituties niet vooraf zijn vastgesteld, mag informatie over voor dezelfde producten of goederen betaalde uitvoerrestituties die niet ouder is dan 12 maanden, worden gebruikt. Indien de uit te voeren producten of goederen geen grens van een andere lidstaat overschrijden en indien de nationale valuta geen EUR is, mogen de restitutievoeten in de nationale valuta worden vermeld.

De bevoegde autoriteiten mogen de exporteur vrijstellen van de in de eerste alinea vastgestelde eisen indien de autoriteiten reeds een systeem toepassen in het kader waarvan de betrokken diensten reeds over deze informatie beschikken.

De exporteur kan ervoor kiezen een van de in bijlage XIV opgenomen vermeldingen aan te brengen in de aangiften ten uitvoer en in de controle-exemplaren T5 of equivalente documenten, indien het bedrag van de uitvoerrestitutie lager is dan 1 000 EUR.

3.

In artikel 51 wordt het volgende lid 1 bis ingevoegd:

„1 bis   Onverminderd het bepaalde in artikel 8 bis, tweede alinea, wordt, wanneer wordt geconstateerd dat niet aan de op grond van artikel 8 bis geldende verplichting inzake vermelding van de restitutievoet is voldaan, ervan uitgegaan dat de vermelde restitutievoet gelijk is aan nul. Indien het uitvoerrestitutiebedrag dat aan de hand van de op grond van artikel 8 bis meegedeelde informatie is berekend, lager is dan het toegepaste bedrag, is de voor de betrokken uitvoer verschuldigde restitutie gelijk aan de restitutie die geldt voor de daadwerkelijk uitgevoerde producten, verminderd met:

a)

10 % van het verschil tussen de berekende restitutie en de voor het daadwerkelijk uitgevoerde product geldende restitutie, indien het verschil meer dan 1 000 EUR bedraagt;

b)

100 % van het verschil tussen de berekende restitutie en de voor het daadwerkelijk uitgevoerde product geldende restitutie, indien de exporteur heeft aangegeven dat de restitutie minder dan 1 000 EUR zou bedragen maar de werkelijk geldende restitutie meer dan 10 000 EUR bedraagt;

c)

200 % van het verschil tussen de berekende restitutie en de geldende restitutie, indien de exporteur opzettelijk onjuiste gegevens heeft verstrekt.

De eerste alinea is niet van toepassing indien de exporteur ten genoegen van de bevoegde autoriteiten aantoont dat de in die alinea bedoelde situatie is toe te schrijven aan overmacht of aan een duidelijke vergissing of, in voorkomend geval, dat zij gebaseerd was op correcte informatie met betrekking tot vorige betalingen.

De eerste alinea is niet van toepassing indien artikel 51, lid 1, van toepassing is met betrekking tot sancties op basis van dezelfde elementen op grond waarvan het recht op de uitvoerrestituties is vastgesteld.”.

4.

De bijlagen XIII en XIV, waarvan de tekst in bijlage I bij de onderhavige verordening is opgenomen, worden toegevoegd.

Artikel 2

Verordening (EG) nr. 2090/2002 wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Voor de berekening van het in artikel 3, lid 2, en het in artikel 3 bis van Verordening (EEG) nr. 386/90 bedoelde minimumpercentage te verrichten controles houden de lidstaten geen rekening met de uitvoeraangiften voor fysieke controles, noch met de controle-exemplaren T5 of equivalente documenten voor substitutiecontroles, die betrekking hebben op:

a)

hetzij een hoeveelheid van niet meer dan:

i)

25 000 kg voor granen of rijst,

ii)

5 000 kg voor producten die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen,

iii)

2 500 kg voor de overige producten;

b)

hetzij een restitutiebedrag van minder dan 1 000 EUR.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De lidstaten stellen de nodige bepalingen vast om fraude en misbruik ten aanzien van de toepassing van de leden 1 en 2 te voorkomen. Wanneer daartoe een controle is uitgevoerd, mag deze worden meegenomen in de berekening om na te gaan of het in lid 2 bedoelde minimumpercentage te verrichten controles in acht is genomen, indien de lidstaat risicoanalyse toepast overeenkomstig Verordening (EG) nr. 3122/94 van de Commissie (6).

2.

Aan artikel 5, lid 2, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De lidstaten zorgen ervoor dat het begin van de fysieke controle in de lokalen van de exporteur varieert in vergelijking met het opgegeven tijdstip voor het begin van de belading als bedoeld in artikel 5, lid 7, van Verordening (EG) nr. 800/1999.”.

3.

Aan artikel 6 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Bij toepassing van de derde alinea van artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 386/90 kan een lidstaat de regels toepassen waarin het eerste lid van onderhavige alinea voorziet.”.

4.

Artikel 8, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De bevoegde douaneambtenaar die de controle heeft verricht, stelt een gedetailleerd verslag over elke fysieke controle op.

In het controleverslag worden minstens vermeld:

a)

plaats, datum, tijdstip van aankomst, tijdstip van beëindiging, vervoermiddel en naam en handtekening van de bevoegde ambtenaar, en

b)

datum en tijdstip van ontvangst van informatie als bedoeld in artikel 5, lid 7, onder b), van Verordening (EG) nr. 800/1999, de opgegeven tijd voor het begin van de belading en voor het beëindigen van het laden van de producten in het vervoermiddel.

De verslagen liggen gedurende drie jaar vanaf het jaar van uitvoer ter inzage in het douanekantoor dat de fysieke controle heeft uitgevoerd of op één plaats in de lidstaat.”.

5.

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Indien het douanekantoor van uitvoer geen fysieke controle heeft verricht in de zin van artikel 2, onder a), van Verordening (EEG) nr. 386/90, worden, onverminderd het bepaalde in lid 2 bis en op grond van andere bepalingen verrichte controles, de substitutiecontroles voor zover dat mogelijk is, uitgevoerd op grond van een risicoanalyse.

Het totale aantal substitutiecontroles en specifieke substitutiecontroles dat elk kalenderjaar op grond van dit lid en lid 2 bis wordt verricht, mag niet minder bedragen dan 8 % van het aantal controle-exemplaren T5 of equivalente documenten voor producten waarvoor een restitutie wordt gevraagd en die het douanegebied van de Gemeenschap verlaten via het douanekantoor van uitgang.

Voor het jaar 2008 mogen de lidstaten besluiten het in de tweede alinea bedoelde controlepercentage te berekenen op basis van de met ingang van 1 januari 2008, dan wel met ingang van 1 april 2008 aanvaarde controle-exemplaren T5 of equivalente documenten.”;

b)

lid 2 bis wordt vervangen door:

„2 bis.   Het douanekantoor van uitgang of het kantoor waaraan het controle-exemplaar T5 of equivalent document wordt toegezonden, controleert de zegels. Het aantal controles bedraagt ten minste 10 % van het totale aantal controle-exemplaren T5 of equivalente documenten, met uitzondering van die welke zijn geselecteerd voor een substitutiecontrole op grond van lid 2.

Wanneer het douanekantoor van uitgang of het douanekantoor van bestemming van de T5 constateert dat de bij het vertrek aangebrachte zegels zijn verwijderd zonder controle van de douane of zijn verbroken, dan wel dat geen vrijstelling van verzegeling is verleend overeenkomstig artikel 357, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 2454/93, moet een specifieke substitutiecontrole worden verricht. Voor het jaar 2008 mogen de lidstaten besluiten het in de eerste alinea bedoelde controlepercentage te berekenen op basis van de met ingang van 1 januari 2008, dan wel met ingang van 1 april 2008 aanvaarde controle-exemplaren T5 of equivalente documenten.”;

c)

lid 4, eerste alinea, wordt vervangen door:

„Bij de substitutiecontrole als bedoeld in lid 2 wordt visueel nagegaan of de producten of goederen overeenstemmen met de omschrijving ervan in de documenten die deze producten of goederen hebben vergezeld van het douanekantoor van uitvoer naar het douanekantoor van uitgang of het kantoor van bestemming van de T5. Indien een dergelijke visuele controle van de volledige lading onvoldoende is voor een substitutiecontrole, worden andere fysiekecontrolemethoden gebruikt, inclusief, indien nodig, gedeeltelijke lossing.”;

d)

lid 5, onder a), wordt vervangen door:

„a)

het aantal controle-exemplaren T5 of equivalente documenten dat is aanmerking is genomen voor de in lid 2 bedoelde substitutiecontroles en de in lid 2 bis bedoelde controles van de zegels en specifieke substitutiecontroles;”;

e)

lid 5 bis, eerste alinea, wordt vervangen door:

„Over elke substitutiecontrole als bedoeld in de leden 2 en 2 bis wordt een verslag opgesteld door de bevoegde ambtenaar die de controle heeft verricht. Het verslag maakt het mogelijk te volgen welke controles zijn verricht, en bevat ook de datum van controle en de naam van de ambtenaar. De lid 2 bis bedoelde controles van de zegels en de gevallen van verwijderde of verbroken zegels worden geregistreerd overeenkomstig artikel 912 quater, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2454/93.”;

f)

lid 7, eerste alinea, wordt vervangen door:

„Wanneer uit de substitutiecontrole blijkt dat de restitutievoorschriften niet in acht genomen zijn, stelt het betaalorgaan het in lid 5 bedoelde douanekantoor in kennis van de maatregelen die naar aanleiding van de geconstateerde feiten zijn getroffen.”;

6.

Aan bijlage I, punt 1, wordt het volgende punt c) toegevoegd:

„c)

Indien een uitvoeraangifte slechts op een deel van de lading van een vaartuig betrekking heeft, houdt het douanekantoor toezicht op het fysieke vertrek van de hele lading. Daartoe controleert het douanekantoor, wanneer het laden voltooid is, het totale gewicht van de geladen vracht aan de hand van de informatie als bedoeld onder a) of b) en van, voor zover van toepassing, de informatie in commerciële documenten.”;

7.

Bijlage III wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij de onderhavige verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 april 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 februari 2008.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 42 van 16.2.1990, blz. 6. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 14/2008 (PB L 8 van 11.1.2008, blz. 1).

(2)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 735/2007 (PB L 169 van 29.6.2007, blz. 6). Verordening (EG) nr. 1784/2003 wordt met ingang van 1.7.2008 vervangen door Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)  PB L 102 van 17.4.1999, blz. 11. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1001/2007 (PB L 226 van 30.8.2007, blz. 9).

(4)  PB L 322 van 27.11.2002, blz. 4. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1001/2007.

(5)  PB L 172 van 5.7.2005, blz. 24.”.

(6)  PB L 330 van 21.12.1994, blz. 31.”.


BIJLAGE I

Aan Verordening (EG) nr. 800/1999 worden de volgende bijlagen XIII en XIV toegevoegd:

BIJLAGE XIII

In artikel 5, lid 8, bedoelde vermeldingen

:

Bulgaars

:

Проверка за съответствие — Регламент (ЕО) № 800/1999

:

Spaans

:

Control de conformidad Reglamento (CE) no 800/1999

:

Tsjechisch

:

Kontrola souladu Nařízení (ES) č. 800/1999

:

Deens

:

Overensstemmelseskontrol forordning (EF) nr. 800/1999

:

Duits

:

Konformitätskontrolle Verordnung (EG) Nr. 800/1999

:

Ests

:

Vastavuskontroll. Määrus (EÜ) nr 800/1999

:

Grieks

:

Έλεγχος αντιστοιχίας — Κανονισμός (ΕΚ) αριθ. 800/1999

:

Engels

:

Conformity check Regulation (EC) No 800/1999

:

Frans

:

Contrôle de conformité Règlement (CE) no 800/1999

:

Italiaans

:

Controllo di conformità regolamento (CE) n. 800/1999

:

Lets

:

Regulas (EK) Nr. 800/1999 atbilstības pārbaude

:

Litouws

:

Atitikties patikrinimo Reglamentas (EB) Nr. 800/1999

:

Hongaars

:

Megfelelőségi ellenőrzés 800/1999/EK rendelet

:

Maltees

:

Verifika ta' konformità r-Regolament (KE) Nru 800/1999

:

Nederlands

:

Conformiteitscontrole Verordening (EG) nr. 800/1999

:

Pools

:

Kontrola zgodności Rozporządzenie (WE) nr 800/1999

:

Portugees

:

Verificação de concordância Regulamento (CE) n.o 800/1999

:

Roemeens

:

Control de conformitate Regulamentul (CE) nr. 800/1999

:

Slowaaks

:

Kontrola zhody Nariadenie (ES) č. 800/1999

:

Sloveens

:

Preverjanje skladnosti z Uredba (ES) št. 800/1999

:

Fins

:

Vastaavuustarkastus. Asetus (EY) N:o 800/1999

:

Zweeds

:

Kontroll av överensstämmelse Förordning (EG) nr 800/1999

BIJLAGE XIV

In artikel 8 bis bedoelde vermeldingen

:

Bulgaars

:

Сума на възстановяване под 1 000 EUR

:

Spaans

:

Restitución inferior a 1 000 EUR

:

Tsjechisch

:

Částka náhrady nižší než 1 000 EUR

:

Deens

:

Restitutioner mindre end 1 000 EUR

:

Duits

:

Erstattung weniger als 1 000 EUR

:

Ests

:

Eksporditoetus alla 1 000 EURO

:

Grieks

:

Επιστροφή μικρότερη από 1 000 EUR

:

Engels

:

Refunds less than EUR 1 000

:

Frans

:

Restitution inférieure à 1 000 EUR

:

Italiaans

:

Restituzione inferiore a 1 000 EUR

:

Lets

:

Kompensācija, kas ir mazāka par EUR 1 000

:

Litouws

:

Išmokos mažesnės negu 1 000 EUR

:

Hongaars

:

1 000 eurónál kevesebb visszatérítés

:

Maltees

:

Rifużjonijiet ta' anqas minn EUR 1 000

:

Nederlands

:

Restitutie minder dan 1 000 EUR

:

Pools

:

Refundacja poniżej 1 000 EUR

:

Portugees

:

Restituição inferior a 1 000 EUR

:

Roemeens

:

Restituire inferioară valorii de 1 000 EUR

:

Slowaaks

:

Náhrady nižšie ako 1 000 EUR

:

Sloveens

:

Nadomestila manj kot 1 000 EUR

:

Fins

:

Alle 1 000 euron tuet

:

Zweeds

:

Bidragsbelopp lägre än 1 000 euro


BIJLAGE II

Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 2090/2002 wordt als volgt gewijzigd:

1.

punt 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 1.1 wordt vervangen door:

„1.1.

Het aantal uitvoeraangiften per sector per douanekantoor die bij de berekening van het minimumpercentage controles niet zijn uitgesloten op grond van artikel 2. Indien de lidstaat de derde alinea van artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 386/90 toepast, vermeldt het verslag het totale aantal uitvoeraangiften per sector op zijn grondgebied dat niet op grond van artikel 2 is uitgesloten bij de berekening van het minimumpercentage te verrichten controles.”;

b)

de punten 1.3 en 1.4 worden vervangen door:

„1.3.

Het aantal en het percentage van de fysieke controles die per sector per douanekantoor zijn uitgevoerd. Indien de lidstaat de derde alinea van artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 386/90 toepast, vermeldt het verslag het totale aantal en het percentage van de op zijn grondgebied per sector uitgevoerde controles.

1.4.

Indien van toepassing, een lijst van de douanekantoren die op grond van artikel 6, onder c), verlaagde controlepercentages toepassen. Indien de lidstaat de derde alinea van artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 386/90 toepast, en indien hij artikel 6 toepast, vermeldt het verslag het aantal en het percentage van de per douanekantoor per sector uitgevoerde fysieke controles als bepaald in dat artikel.”;

2.

punt 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de punten 2.1, 2.2 en 2.3 worden vervangen door:

„2.1.

Het aantal controle-exemplaren T5 en equivalente documenten per douanekantoor van uitgang waar de producten waarvoor een restitutie wordt gevraagd, het douanegebied van de Gemeenschap verlaten, vermeld als:

a)

het aantal controle-exemplaren T5 en equivalente documenten dat betrekking heeft op uitvoer waarvoor een fysieke controle is verricht als bedoeld in artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 386/90;

b)

het aantal controle-exemplaren T5 en equivalente documenten dat betrekking heeft op uitvoer waarvoor geen fysieke controle is verricht als bedoeld in artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 386/90;

c)

het totale aantal controle-exemplaren T5 en equivalente documenten.

2.2.

Het aantal en het percentage van de controles, uitgesplitst naar substitutiecontroles en specifieke substitutiecontroles als bedoeld in de leden 2 en 2 bis van artikel 10, die zijn verricht per douanekantoor van uitgang waar de producten waarvoor een restitutie wordt gevraagd, het douanegebied van de Gemeenschap verlaten.

2.3.

Het aantal controle-exemplaren T5 en equivalente documenten waarvoor de bij het vertrek aangebrachte zegels buiten de douanecontrole om zijn verwijderd of waarvoor die zegels zijn verbroken of waarvoor de in artikel 357, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 bedoelde vrijstelling van verzegeling niet is verleend.”;

b)

punt 2.4 wordt geschrapt;

c)

het volgende punt 2.8 wordt toegevoegd:

„2.8.

Voor het jaar 2008 geven de lidstaten aan op welke wijze het controlepercentage wordt berekend op grond van artikel 10, lid 2, en artikel 10, lid 2 bis.”;

3.

in punt 3 wordt punt 3.1 vervangen door:

„3.1.

Een beschrijving van de procedures bij de selectie van partijen voor fysieke controles, voor substitutiecontroles en voor specifieke substitutiecontroles en de doeltreffendheid ervan.”.


22.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 48/27


VERORDENING (EG) Nr. 160/2008 VAN DE COMMISSIE

van 21 februari 2008

houdende inschrijving van een aantal benamingen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Pane di Matera (BGA), Tinca Gobba Dorata del Pianalto di Poirino (BOB))

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name op artikel 7, lid 4, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 6, lid 2, eerste alinea, en ter uitvoering van artikel 17, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 zijn de door Italië ingediende aanvragen tot registratie van de benamingen „Pane di Matera” en „Tinca Gobba Dorata del Pianalto di Poirino” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006, moeten deze benamingen worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage bij deze verordening vermelde benamingen worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 februari 2008.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(2)  PB C 128 van 9.6.2007, blz. 15 (Pane di Matera), PB C 128 van 9.6.2007, blz. 19 (Tinca Gobba Dorata del Pianalto di Poirino).


BIJLAGE

1.   In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.7.   Verse vis en schaal-, schelp- en weekdieren en producten op basis van verse vis en schaal-, schelp- en weekdieren

ITALIË

Tinca Gobba Dorata del Pianalto di Poirino (BOB)

2.   In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 510/2006 genoemde levensmiddelen:

Categorie 2.4.   Brood, gebak, suikerwerk, biscuits en andere bakkerswaren

ITALIË

Pane di Matera (BGA)


22.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 48/29


VERORDENING (EG) Nr. 161/2008 VAN DE COMMISSIE

van 21 februari 2008

tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2771/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector eieren (1), en met name op artikel 5, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2777/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector slachtpluimvee (2), en met name op artikel 5, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2783/75 van de Raad van 29 oktober 1975 betreffende een gemeenschappelijke regeling van het handelsverkeer voor ovoalbumine en lactoalbumine (3), en met name op artikel 3, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1484/95 van de Commissie (4), zijn de uitvoeringsbepalingen van de regeling voor de toepassing van de aanvullende invoerrechten en de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovoalbumine, vastgesteld.

(2)

Uit een regelmatige controle van gegevens waarvan wordt uitgegaan bij de vaststelling van de representatieve prijzen voor de producten van de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovoalbumine, blijkt dat de representatieve prijzen voor de invoer van bepaalde producten moeten worden gewijzigd, met inachtneming van de naar gelang van de oorsprong optredende prijsverschillen. Derhalve moeten de representatieve prijzen voor die producten worden gepubliceerd.

(3)

Deze wijziging, gezien de marktsituatie, moet zo spoedig mogelijk worden toegepast.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor slachtpluimvee en eieren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1484/95 wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 februari 2008.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 49. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 679/2006 (PB L 119 van 4.5.2006, blz. 1). Verordening (EEG) nr. 2771/75 wordt per 1 juli 2008 vervangen door Verordening (EG) nr. 1234/2007 (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).

(2)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 77. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 679/2006 (PB L 119 van 4.5.2006, blz. 1).

(3)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 104. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2916/95 van de Commissie (PB L 305 van 19.12.1995, blz. 49).

(4)  PB L 145 van 29.6.1995, blz. 47. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 34/2008 (PB L 15 van 18.1.2008, blz. 13).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 21 februari 2008 tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95

„BIJLAGE I

GN-code

Omschrijving

Representatieve prijs

(EUR/100 kg)

Zekerheid zoals bedoeld in artikel 3, lid 3

(EUR/100 kg)

Oorsprong (1)

0207 12 10

Geslachte kippen (zogenaamde kippen 70 %), bevroren

103,9

0

01

100,4

0

02

0207 12 90

Geslachte kippen (zogenaamde kippen 65 %), bevroren

113,1

1

01

108,1

3

02

0207 14 10

Delen zonder been, van hanen of van kippen, bevroren

232,9

20

01

274,5

8

02

325,1

0

03

0207 14 50

Borsten van kippen, bevroren

322,0

0

01

283,9

0

02

0207 14 60

Dijen van kippen, bevroren

114,8

8

01

0207 14 70

Andere delen van hanen of van kippen, bevroren

211,9

22

01

0207 25 10

Geslachte kalkoenen (zogenaamde kalkoenen 80 %), bevroren

181,1

0

01

0207 27 10

Delen zonder been, van kalkoenen, bevroren

328,9

0

01

398,3

0

03

0408 11 80

Eigeel, gedroogd

397,7

0

02

0408 91 80

Eieren uit de schaal, gedroogd

384,1

0

02

1602 32 11

Bereidingen van hanen of van kippen, niet gekookt en niet gebakken

231,3

17

01

376,2

0

04

3502 11 90

Ovoalbumine, gedroogd

518,4

0

02


(1)  Verklaring van de code:

01

Brazilië

02

Argentinië

03

Chili

04

Thailand.”


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Raad

22.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 48/31


BESLUIT VAN DE RAAD

van 12 februari 2008

betreffende de ondertekening, namens de Europese Gemeenschap, en de voorlopige toepassing van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling inzake de wijziging van het protocol tot vaststelling, voor de periode van 18 januari 2005 tot en met 17 januari 2011, van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie, zoals bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek der Seychellen betreffende de visserij voor de kust van de Seychellen

(2008/150/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37, juncto artikel 300, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het protocol tot vaststelling, voor de periode van 18 januari 2005 tot en met 17 januari 2011, van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie, zoals bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek der Seychellen inzake de visserij voor de kust van de Seychellen, is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 115/2006 (1) van de Raad van 23 januari 2006.

(2)

Aangezien de door de huidige visserijovereenkomst geboden vangstmogelijkheden zeer goed worden benut, de Seychelse autoriteiten het partnerschap wensen te versterken en de communautaire autoriteiten dit protocol wensen af te stemmen op de andere tonijnprotocollen, hebben beide partijen wijzigingen in de vorm van een briefwisseling in het huidige protocol geparafeerd. Deze wijzigingen zijn opgenomen in een briefwisseling en hebben betrekking op een verhoging van de referentiehoeveelheid, de invoering van steun voor het partnerschap en de wijziging van de verhouding tussen het door de reders te betalen gedeelte en het uit de begroting van de Gemeenschap te betalen gedeelte.

(3)

Om ervoor te zorgen dat de wijzigingen in het protocol vanaf 18 januari 2008 in werking treden, moet de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling worden ondertekend, onder voorbehoud van de definitieve sluiting ervan door de Raad.

(4)

Deze wijzigingen laten de sleutel voor de verdeling van de vangstmogelijkheden over de lidstaten ongemoeid,

BESLUIT:

Artikel 1

De ondertekening van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling inzake de wijziging van het protocol tot vaststelling, voor de periode van 18 januari 2005 tot en met 17 januari 2011, van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie, als bedoeld in de overeenkomst tot samenwerking op het gebied van de zeevisserij tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek der Seychellen betreffende de visserij voor de kust van de Seychellen, wordt namens de Gemeenschap door de Raad goedgekeurd.

De tekst van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad is gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) om de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling namens de Gemeenschap te ondertekenen, onder voorbehoud van de sluiting ervan.

Artikel 3

De Gemeenschap past de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling voorlopig toe met ingang van 18 januari 2008.

Artikel 4

De in het protocol vastgestelde vangstmogelijkheden, die bij Verordening (EG) nr. 115/2006 van de Raad van 23 januari 2006 zijn goedgekeurd, worden niet gewijzigd, evenmin als de sleutel voor de verdeling ervan over de lidstaten:

Visserijtypes

Lidstaat

Vangstmogelijkheden

Vaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen

Frankrijk

17 vaartuigen

Spanje

22 vaartuigen

Italië

1 vaartuig

Vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug

Spanje

2 vaartuigen

Frankrijk

5 vaartuigen

Portugal

5 vaartuigen

Als met de door deze lidstaten ingediende vergunningsaanvragen niet alle in het protocol vastgestelde vangstmogelijkheden worden benut, kan de Commissie vergunningsaanvragen van andere lidstaten in overweging nemen.

Gedaan te Brussel, 12 februari 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

A. BAJUK


(1)  PB L 21 van 25.1.2006, blz. 1.


OVEREENKOMST

in de vorm van een briefwisseling inzake de voorlopige toepassing van de wijzigingen in het Protocol tot vaststelling, voor de periode van 18 januari 2008 tot en met 17 januari 2011, van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek der Seychellen betreffende de visserij voor de kust van de Seychellen

Excellentie,

Het doet mij genoegen dat de onderhandelaars van de Republiek der Seychellen en van de Europese Gemeenschap overeenstemming hebben bereikt over wijzigingen in het protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie, en in de bijlage daarbij.

Deze onderhandelingen, die op 20 en 21 maart 2007 in Brussel plaatsvonden, hebben het pad geëffend voor een herziening van de vangstmogelijkheden die worden geboden door het protocol tot vaststelling, voor de periode van 18 januari 2008 tot en met 17 januari 2011, van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek der Seychellen betreffende de visserij voor de kust van de Seychellen. De in dit protocol aangebrachte wijzigingen zijn opgenomen in de bijlage. Nu het protocol op 21 maart 2007 aldus is herzien en geparafeerd, zou ik u willen voorstellen gelijktijdig de procedures voor de goedkeuring en/of ratificatie van de teksten van het gewijzigde protocol en van de bijlage en aanhangsels daarbij te starten volgens de procedures die voor de inwerkingtreding ervan vereist zijn in de Republiek der Seychellen en in de Europese Gemeenschap.

Verwijzend naar het protocol dat op 21 maart 2007 is herzien en waarin de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie voor de periode van 18 januari 2008 tot en met 17 januari 2011 zijn vastgesteld, heb ik de eer u mee te delen dat de regering van de Republiek der Seychellen zich, met het oog op de continuïteit van de visserijactiviteiten van de vaartuigen van de Gemeenschap in de wateren van de Seychellen, bereid verklaart dit protocol met ingang van 18 januari 2008 voorlopig toe te passen in afwachting van de inwerkingtreding ervan overeenkomstig artikel 13 van het protocol, op voorwaarde dat de Europese Gemeenschap bereid is hetzelfde te doen.

In dat geval dient de aldus gewijzigde financiële tegenprestatie, die in artikel 2 van het herziene protocol is vastgesteld, te worden betaald zodra beide partijen elkaar in kennis stellen van de voltooiing van de procedures die noodzakelijk zijn voor de inwerkingtreding van dit herziene protocol en de herziene bijlage daarbij.

Mag ik u vragen te willen bevestigen dat de Europese Gemeenschap instemt met een dergelijke voorlopige toepassing?

Hoogachtend,

Voor de regering van de Republiek der Seychellen

Excellentie,

Ik heb de eer de ontvangst te bevestigen van uw brief van heden, welke als volgt luidt:

„Excellentie,

Het doet mij genoegen dat de onderhandelaars van de Republiek der Seychellen en van de Europese Gemeenschap overeenstemming hebben bereikt over wijzigingen in het protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie, en in de bijlage daarbij.

Deze onderhandelingen, die op 20 en 21 maart 2007 in Brussel plaatsvonden, hebben het pad geëffend voor een herziening van de vangstmogelijkheden die worden geboden door het protocol tot vaststelling, voor de periode van 18 januari 2008 tot en met 17 januari 2011, van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek der Seychellen betreffende de visserij voor de kust van de Seychellen. De in dit protocol aangebrachte wijzigingen zijn opgenomen in de bijlage. Nu het protocol op 21 maart 2007 aldus is herzien en geparafeerd, zou ik u willen voorstellen gelijktijdig de procedures voor de goedkeuring en/of ratificatie van de teksten van het gewijzigde protocol en van de bijlage en aanhangsels daarbij te starten volgens de procedures die voor de inwerkingtreding ervan vereist zijn in de Republiek der Seychellen en in de Europese Gemeenschap.

Verwijzend naar het protocol dat op 21 maart 2007 is herzien en waarin de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie voor de periode van 18 januari 2008 tot en met 17 januari 2011 zijn vastgesteld, heb ik de eer u mee te delen dat de regering van de Republiek der Seychellen zich, met het oog op de continuïteit van de visserijactiviteiten van de vaartuigen van de Gemeenschap in de wateren van de Seychellen, bereid verklaart dit protocol met ingang van 18 januari 2008 voorlopig toe te passen in afwachting van de inwerkingtreding ervan overeenkomstig artikel 13 van het protocol, op voorwaarde dat de Europese Gemeenschap bereid is hetzelfde te doen.

In dat geval dient de aldus gewijzigde financiële tegenprestatie, die in artikel 2 van het herziene protocol is vastgesteld, te worden betaald zodra beide partijen elkaar in kennis stellen van de voltooiing van de procedures die noodzakelijk zijn voor de inwerkingtreding van dit herziene protocol en de herziene bijlage daarbij.

Mag ik u vragen te willen bevestigen dat de Europese Gemeenschap instemt met een dergelijke voorlopige toepassing?”

Ik heb de eer u te bevestigen dat de Europese Gemeenschap instemt met een dergelijke voorlopige toepassing.

Hoogachtend,

Voor de Gemeenschap

BIJLAGE

wijzigingen in het Protocol tot vaststelling, voor de periode van 18 januari 2005 tot en met 17 januari 2011, van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie, zoals bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek der Seychellen betreffende de visserij voor de kust van de Seychellen

Artikel 2 van het protocol wordt vervangen door:

„Artikel 2

Financiële tegenprestatie — Betalingswijze

1.   De in artikel 7 van de overeenkomst bedoelde financiële tegenprestatie wordt, voor de in artikel 1 bepaalde periode, vastgesteld op 24 750 000 EUR. Op 18 januari 2008 wordt deze financiële tegenprestatie gewijzigd en vanaf die datum bedraagt zij 28 440 000 EUR voor de rest van de looptijd van het protocol.

2.   Lid 1 is van toepassing onverminderd de artikelen 4, 5, 6, 7 en 8 van dit protocol.

3.   De Gemeenschap betaalt de in lid 1 vastgestelde financiële tegenprestatie door gedurende de eerste drie jaren van de geldigheidsduur van het protocol een bedrag van 4 125 000 EUR per jaar over te maken. Vanaf 18 januari 2008 betaalt de Gemeenschap de in lid 1 vastgestelde financiële tegenprestatie door elk jaar 5 355 000 EUR over te maken. De vanaf 18 januari 2008 geldende financiële tegenprestatie bestaat enerzijds uit een bedrag van 4 095 000 EUR per jaar, dat overeenkomt met een referentiehoeveelheid van 63 000 t per jaar, en anderzijds uit een specifiek bedrag van 1 260 000 EUR per jaar, dat gaat naar de ondersteuning en de uitvoering van het sectorale visserijbeleid van de Seychellen. Dit specifieke bedrag maakt integrerend deel uit van de in artikel 7 van de overeenkomst vastgestelde financiële tegenprestatie.

4.   Als de vaartuigen van de Gemeenschap in de wateren van de Seychellen in totaal meer dan 63 000 t tonijn per jaar vangen, wordt het bedrag van de jaarlijkse financiële tegenprestatie met 65 EUR per extra ton verhoogd. De Gemeenschap mag jaarlijks evenwel niet meer betalen dan het dubbele van het in lid 3 vermelde bedrag (10 710 000 EUR). Als de vaartuigen van de Gemeenschap meer vangen dan de met het dubbele van het jaarlijkse totaalbedrag overeenstemmende hoeveelheid, wordt het voor de extra hoeveelheid verschuldigde bedrag het volgende jaar betaald.

5.   Voor het eerste jaar vindt de betaling uiterlijk op 30 september 2005 plaats, voor het vierde jaar uiterlijk op 30 september 2008 en voor de overige jaren uiterlijk op de verjaardag van het protocol.

6.   Onverminderd artikel 7 valt de beslissing over de bestemming van de financiële tegenprestatie onder de exclusieve bevoegdheid van de Seychellen.

7.   De financiële tegenprestatie wordt overgemaakt op een bij de Centrale Bank van de Seychellen geopende rekening van de Schatkist van de Seychellen. Het rekeningnummer wordt door de Seychelse autoriteiten meegedeeld.”.

Artikel 7 van het protocol wordt vervangen door:

„Artikel 7

Bevordering van verantwoorde en duurzame visserij in de wateren van de Seychellen

1.   Ten minste 56 % van de in artikel 2, lid 3, bedoelde financiële tegenprestatie die jaarlijks vanaf 18 januari 2008 wordt betaald, is bestemd voor de ontwikkeling en de uitvoering van een op verantwoorde en duurzame visserij gericht sectoraal visserijbeleid op de Seychellen. Deze bijdrage wordt beheerd op basis van doelstellingen die beide partijen in onderlinge overeenstemming vaststellen en de desbetreffende jaarlijkse en meerjarige programmering.”.

De leden 2, 3, 4 en 5 blijven ongewijzigd.

Wijzigingen in de bijlage bij het protocol

VOORWAARDEN VOOR DE UITOEFENING VAN DE VISSERIJ IN DE WATEREN VAN DE SEYCHELLEN DOOR VAARTUIGEN VAN DE GEMEENSCHAP

Hoofdstuk I — formaliteiten voor het aanvragen en het afgeven van de vergunningen wordt vervangen door:

„HOOFDSTUK I

AANVRAAG EN AFGIFTE VAN VERGUNNINGEN

AFDELING 1

Afgifte van vergunningen

1 tot en met 10

Ongewijzigd

11.

Wanneer evenwel wordt geconstateerd dat er sprake is van overmacht, wordt de vergunning van een bepaald vaartuig op verzoek van de Europese Gemeenschap voor de resterende duur van de geldigheidsperiode vervangen door een nieuwe vergunning op naam van een ander vaartuig met soortgelijke kenmerken als het te vervangen vaartuig, zonder dat hiervoor nieuwe visrechten hoeven te worden betaald. Als de brutotonnage (BT) van het vervangende vaartuig groter is dan die van het te vervangen vaartuig, wordt het verschil in rechten pro rata temporis betaald.

12 tot en met 14

Ongewijzigd

AFDELING 2

Vergunningsvoorwaarden — visrechten en voorschotten

1.

De geldigheidstermijn van de vergunningen bedraagt één jaar en kan worden verlengd.

2.

Vanaf 18 januari 2008 bedragen de visrechten 35 EUR per ton die in de wateren van de Seychellen wordt gevangen.

3.

De vergunningen worden afgegeven na betaling van de volgende forfaitaire bedragen aan de bevoegde nationale autoriteiten:

21 000 EUR per vaartuig voor de tonijnvisserij met de zegen, wat overeenkomt met de visrechten voor een vangst van 600 t tonijn en tonijnachtigen per jaar in de wateren van de Seychellen;

4 200 EUR voor vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug van meer dan 250 BT, wat overeenkomt met de visrechten voor een vangst van 120 t tonijn en tonijnachtigen per jaar in de wateren van de Seychellen;

3 150 EUR voor vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug van ten hoogste 250 BT, wat overeenkomt met de visrechten voor een vangst van 90 t tonijn en tonijnachtigen per jaar in de wateren van de Seychellen.

4.

Ongewijzigd

5.

Ongewijzigd

6.

Reders die de afrekening van de SFA betwisten, kunnen zich wenden tot de wetenschappelijke instituten die bevoegd zijn om vangstgegevens te verifiëren, zoals het Institut de recherche pour le développement (IRD), het Instituto Español de Oceanografía (IEO) en het Instituto de Investigação das Pescas e do Mar (IPIMAR), en overleggen daarna met de autoriteiten van de Seychellen — die de Commissie daarvan in kennis stellen — om de definitieve eindafrekening vast te stellen vóór 31 mei van het lopende jaar. De afrekening van de SFA zal geacht worden definitief te zijn als de reders tegen die datum geen opmerkingen kenbaar maken.

7.

Ongewijzigd

8.

Ongewijzigd

9.

Ongewijzigd”.

Hoofdstuk VI — Waarnemers wordt vervangen door:

„HOOFDSTUK VI

WAARNEMERS

1.

De vaartuigen waaraan in het kader van de overeenkomst een vergunning is verleend om te vissen in de wateren van de Seychellen, nemen overeenkomstig de onderstaande bepalingen waarnemers aan boord die zijn aangewezen hetzij door de bevoegde regionale visserijorganisatie na instemming van de partijen, hetzij, als er geen dergelijke regionale visserijorganisatie bestaat, door de voor visserij bevoegde autoriteiten van de Seychellen.

1.1 tot en met 14

Ongewijzigd”.


22.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 48/37


BESLUIT VAN DE RAAD

van 12 februari 2008

inzake de sluiting van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling inzake de voorlopige toepassing van het Protocol tot vaststelling, voor de periode van 1 juli 2007 tot en met 30 juni 2013, van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie, als bedoeld in de partnerschapsovereenkomst in de visserijsector tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Ivoorkust inzake de visserij in de Ivoriaanse visserijzones

(2008/151/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 300, lid 2, juncto artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Gemeenschap heeft met Ivoorkust onderhandeld over een partnerschapsovereenkomst inzake visserij waarbij aan communautaire vaartuigen vangstmogelijkheden worden toegekend in de wateren waarover Ivoorkust de soevereiniteit of de jurisdictie voor visserijaangelegenheden bezit.

(2)

Na afloop van die onderhandelingen is op 5 april 2007 een nieuwe partnerschapsovereenkomst inzake visserij geparafeerd.

(3)

De overeenkomst inzake visserij tussen de Europese Economische Gemeenschap, enerzijds, en de regering van Ivoorkust, anderzijds, inzake de visserij voor de kust van Ivoorkust (1) wordt ingetrokken bij de nieuwe partnerschapsovereenkomst inzake visserij.

(4)

Om te garanderen dat de communautaire vaartuigen kunnen blijven vissen, is het van belang dat de nieuwe partnerschapsovereenkomst inzake visserij zo spoedig mogelijk wordt toegepast. Daarom hebben beide partijen een overeenkomst in de vorm van een briefwisseling inzake de voorlopige toepassing vanaf 1 juli 2007 van het geparafeerde protocol bij de nieuwe visserijpartnerschapsovereenkomst geparafeerd.

(5)

Het is in het belang van de Gemeenschap deze overeenkomst in de vorm van een briefwisseling goed te keuren.

(6)

Bepaald moet worden hoe de vangstmogelijkheden over de lidstaten moeten worden verdeeld,

BESLUIT:

Artikel 1

De Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling inzake de voorlopige toepassing van het Protocol tot vaststelling, voor de periode van 1 juli 2007 tot en met 30 juni 2013, van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie, als bedoeld in de partnerschapsovereenkomst in de visserijsector tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Ivoorkust inzake de visserij in de Ivoriaanse visserijzones, wordt namens de Gemeenschap goedgekeurd.

De tekst van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De in het protocol bij de overeenkomst vastgestelde vangstmogelijkheden worden als volgt over de lidstaten verdeeld:

25 vaartuigen voor de visserij met de ringzegen

Frankrijk:

10 vaartuigen

Spanje:

15 vaartuigen

15 vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug

Spanje:

10 vaartuigen

Portugal:

5 vaartuigen

Indien met de door deze lidstaten ingediende vergunningsaanvragen niet alle in het protocol vastgestelde vangstmogelijkheden worden benut, kan de Commissie vergunningsaanvragen van andere lidstaten in aanmerking nemen.

Artikel 3

De lidstaten waarvan de vaartuigen in het kader van de in artikel 1 genoemde overeenkomst vissen, melden de in de visserijzone van Ivoorkust gevangen hoeveelheden van elk bestand aan de Commissie overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 500/2001 van de Commissie van 14 maart 2001 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad wat betreft de controle op de vangsten van de communautaire vissersvaartuigen in de wateren van derde landen en in volle zee (2).

Artikel 4

De voorzitter van de Raad is gemachtigd de personen aan te wijzen die bevoegd zijn de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling te ondertekenen teneinde daardoor de Gemeenschap te binden.

Gedaan te Brussel, 12 februari 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

A. BAJUK


(1)  PB L 379 van 31.12.1990, blz. 3.

(2)  PB L 73 van 15.3.2001, blz. 8.


OVEREENKOMST

in de vorm van een briefwisseling inzake de voorlopige toepassing van het Protocol tot vaststelling, voor de periode van 1 juli 2007 tot en met 30 juni 2013, van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie, als bedoeld in de partnerschapsovereenkomst in de visserijsector tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Ivoorkust inzake de visserij in de Ivoriaanse visserijzones

Geachte heer,

Het doet mij genoegen dat de onderhandelaars van de Republiek Ivoorkust en van de Europese Gemeenschap overeenstemming hebben bereikt over een partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Republiek Ivoorkust en de Europese Gemeenschap, alsmede over een protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie, en de bijlagen daarbij.

Het resultaat van deze onderhandelingen, dat een positief gevolg is van de vorige overeenkomst, zal onze relaties op visserijgebied intensiveren en leiden tot een volwaardig partnerschapskader voor de ontwikkeling van een duurzaam en verantwoordelijk visserijbeleid in de Ivoriaanse wateren. Ik wil u dan ook voorstellen de procedures ter goedkeuring en ratificatie van de teksten van de overeenkomst, het protocol en de bijbehorende bijlage en aanhangsels gelijktijdig in te leiden overeenkomstig de in de Republiek Ivoorkust en de Europese Gemeenschap geldende procedures voor de inwerkingtreding ervan.

Verwijzend naar de overeenkomst en het protocol die op 5 april 2007 zijn geparafeerd en waarbij voor de periode van 1 juli 2007 tot en met 30 juni 2013 de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie zijn vastgesteld, heb ik de eer u mee te delen dat de regering van de Republiek Ivoorkust zich, met het oog op de continuïteit van de visserijactiviteiten van de communautaire vaartuigen in de Ivoriaanse wateren, bereid verklaart deze overeenkomst en dit protocol met ingang van 1 juli 2007 voorlopig toe te passen in afwachting van de inwerkingtreding ervan overeenkomstig artikel 17 van de overeenkomst, op voorwaarde dat de Europese Gemeenschap bereid is hetzelfde te doen.

In dat geval dient de eerste tranche van de in artikel 2 van het protocol vastgestelde financiële tegenprestatie te worden betaald vóór 30 maart 2008.

Mag ik u vragen te bevestigen dat de Europese Gemeenschap instemt met een dergelijke voorlopige toepassing?

Met de meeste hoogachting,

Namens de regering van de Republiek Ivoorkust

Mijnheer,

Ik heb de eer u de ontvangst te bevestigen van uw brief van heden welke als volgt luidt:

„Geachte heer,

Het doet mij genoegen dat de onderhandelaars van de Republiek Ivoorkust en van de Europese Gemeenschap overeenstemming hebben bereikt over een partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Republiek Ivoorkust en de Europese Gemeenschap, alsmede over een protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie, en de bijlagen daarbij.

Het resultaat van deze onderhandelingen, dat een positief gevolg is van de vorige overeenkomst, zal onze relaties op visserijgebied intensiveren en leiden tot een volwaardig partnerschapskader voor de ontwikkeling van een duurzaam en verantwoordelijk visserijbeleid in de Ivoriaanse wateren. Ik wil u dan ook voorstellen de procedures ter goedkeuring en ratificatie van de teksten van de overeenkomst, het protocol en de bijbehorende bijlage en aanhangsels gelijktijdig in te leiden overeenkomstig de in de Republiek Ivoorkust en de Europese Gemeenschap geldende procedures voor de inwerkingtreding ervan.

Verwijzend naar de overeenkomst en het protocol die op 5 april 2007 zijn geparafeerd en waarbij voor de periode van 1 juli 2007 tot en met 30 juni 2013 de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie zijn vastgesteld, heb ik de eer u mee te delen dat de regering van de Republiek Ivoorkust zich, met het oog op de continuïteit van de visserijactiviteiten van de communautaire vaartuigen in de Ivoriaanse wateren, bereid verklaart deze overeenkomst en dit protocol met ingang van 1 juli 2007 voorlopig toe te passen in afwachting van de inwerkingtreding ervan overeenkomstig artikel 17 van de overeenkomst, op voorwaarde dat de Europese Gemeenschap bereid is hetzelfde te doen.

In dat geval dient de eerste tranche van de in artikel 2 van het protocol vastgestelde financiële tegenprestatie te worden betaald vóór 30 maart 2008.

Mag ik u vragen te bevestigen dat de Europese Gemeenschap instemt met een dergelijke voorlopige toepassing?”.

Ik heb de eer u te bevestigen dat de Europese Gemeenschap instemt met een dergelijke voorlopige toepassing.

Met de meeste hoogachting,

Namens de Europese Gemeenschap

PARTNERSCHAPSOVEREENKOMST

inzake visserij tussen de Republiek Ivoorkust en de Europese Gemeenschap

DE REPUBLIEK IVOORKUST, hierna „Ivoorkust” genoemd, enerzijds,

en

DE EUROPESE GEMEENSCHAP, hierna „de Gemeenschap” genoemd, anderzijds,

hierna als „de partijen” aangeduid,

GELET OP de nauwe samenwerking tussen de Gemeenschap en Ivoorkust, met name in het kader van de overeenkomst van Cotonou, en op de wens van beide partijen deze betrekkingen te intensiveren;

GELET OP de wens van beide partijen om de verantwoorde exploitatie van de visbestanden via samenwerking te bevorderen;

REKENING HOUDEND MET de bepalingen van het Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties;

VASTBESLOTEN om de beslissingen en aanbevelingen uit te voeren van de Internationale Commissie voor de instandhouding van tonijnachtigen in de Atlantische Oceaan, hierna de „ICCAT” genoemd;

ZICH BEWUST van het belang van de beginselen die zijn vastgelegd in de in 1995 tijdens de conferentie van de FAO goedgekeurde Gedragscode voor een verantwoorde visserij;

VASTBERADEN om in hun beider belang samen te werken aan de invoering van een verantwoorde visserij ter waarborging van de instandhouding op lange termijn en de duurzame exploitatie van de mariene biologische rijkdommen;

ERVAN OVERTUIGD DAT deze samenwerking de vorm moet aannemen van al dan niet gezamenlijke initiatieven en maatregelen die elkaar aanvullen, met het beleid in overeenstemming zijn en op een synergetische manier worden uitgevoerd;

VASTBESLOTEN daartoe een dialoog op gang te brengen over het door Ivoorkust vastgestelde sectorale visserijbeleid, en passende middelen te kiezen om ervoor te zorgen dat dit beleid doeltreffend wordt uitgevoerd en dat de economische actoren en het maatschappelijk middenveld bij dit proces worden betrokken;

VERLANGENDE voorwaarden en voorschriften vast te stellen met betrekking tot de visserijactiviteiten van communautaire vaartuigen die actief zijn in de wateren van Ivoorkust en met betrekking tot de steun die de Gemeenschap verleent voor de invoering van een verantwoorde visserij in die wateren;

VASTBERADEN te streven naar een nog nauwere economische samenwerking op visserijgebied en in de daarvan afhankelijke sectoren door de totstandbrenging en ontwikkeling van joint ventures met ondernemingen van beide partijen,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

Voorwerp

Bij deze overeenkomst worden de beginselen, regels en procedures vastgesteld inzake:

de economische, financiële, technische en wetenschappelijke samenwerking op het gebied van de visserij, die tot doel heeft om, ter bevordering van de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden, een verantwoorde visserij in de visserijzones van Ivoorkust in te voeren en de visserijsector van Ivoorkust te ontwikkelen;

de voorwaarden voor de toegang van de communautaire vissersvaartuigen tot de visserijzones van Ivoorkust;

de samenwerking betreffende de regelingen voor het toezicht op de visserij in de visserijzones van Ivoorkust, met als doel de naleving van de bovengenoemde voorschriften te garanderen, de doeltreffendheid van de maatregelen op het gebied van de instandhouding en het beheer van de visbestanden te verzekeren en illegale, niet-aangegeven en niet-gereglementeerde visvangst te bestrijden;

de partnerschappen tussen bedrijven met het oog op de ontwikkeling, in het belang van beide partijen, van de economische activiteiten in de visserijsector en van daarmee verband houdende activiteiten.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt verstaan onder:

a)

„autoriteiten van Ivoorkust”: het voor de visbestanden bevoegde ministerie;

b)

„autoriteiten van de Gemeenschap”: de Commissie;

c)

„visserijzone van Ivoorkust”: de wateren waarover Ivoorkust op visserijgebied de soevereiniteit of de jurisdictie heeft;

d)

„vissersvaartuig”: elk vaartuig dat is uitgerust voor de commerciële exploitatie van levende aquatische hulpbronnen;

e)

„communautair vaartuig”: een vissersvaartuig dat de vlag van een lidstaat van de Gemeenschap voert en in de Gemeenschap is geregistreerd;

f)

„gemengde commissie”: een commissie van vertegenwoordigers van de Gemeenschap en Ivoorkust als omschreven in artikel 9 van deze overeenkomst;

g)

„overlading”: het overbrengen, op zee of op de rede, van alle vis aan boord van een vissersvaartuig of een gedeelte daarvan, naar een ander vissersvaartuig;

h)

„abnormale omstandigheden”: andere omstandigheden dan natuurverschijnselen, die aan de redelijke controle van een van de partijen ontsnappen en de uitoefening van de visserijactiviteiten in de wateren van Ivoorkust verhinderen;

i)

„ACS-zeelieden”, elke zeeman uit een niet-Europees land dat de overeenkomst van Cotonou heeft ondertekend. In die zin is een Ivoriaanse zeeman een ACS-zeeman.

Artikel 3

Beginselen en doelstellingen van deze overeenkomst

1.   De partijen verbinden zich tot het bevorderen van een verantwoorde visserij in de Ivoriaanse visserijzones, zonder onderscheid te maken tussen de verschillende vloten die in die wateren actief zijn en zonder afbreuk te doen aan de overeenkomsten tussen ontwikkelingslanden van één bepaald geografisch gebied, met inbegrip van wederzijdse visserijovereenkomsten.

2.   De partijen werken samen aan de tenuitvoerlegging van een door de Ivoriaanse regering vastgesteld sectoraal visserijbeleid en gaan daartoe een politieke dialoog aan over de hervormingen die in dat verband vereist zijn. Zij plegen vooraf onderling overleg met het oog op de vaststelling van eventuele maatregelen op dit gebied.

3.   De partijen werken ook samen aan gezamenlijke en individuele evaluaties vóór, tijdens en na de maatregelen, programma’s en acties die worden uitgevoerd op grond van deze overeenkomst.

4.   De partijen verbinden zich ertoe deze overeenkomst uit te voeren volgens de beginselen van goed economisch en sociaal bestuur en daarbij rekening te houden met de toestand van de visbestanden.

5.   Voor het werk dat ACS-zeelieden op communautaire vaartuigen verrichten, geldt de verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) over de fundamentele beginselen en rechten op het werk, die van rechtswege van toepassing is op de overeenkomstige contracten en algemene arbeidsvoorwaarden. Het gaat daarbij met name om de vrijheid van vereniging, de effectieve erkenning van het recht op collectieve onderhandeling van werknemers en de bestrijding van discriminatie op het gebied van werk en beroep.

Artikel 4

Samenwerking op wetenschappelijk gebied

1.   Tijdens de duur van de overeenkomst doen de Gemeenschap en Ivoorkust het nodige om de ontwikkeling van de toestand van de visbestanden in de visserijzone van Ivoorkust te volgen.

2.   De twee partijen plegen, op basis van de aanbevelingen en resoluties van de Internationale Commissie voor de instandhouding van tonijnachtigen in de Atlantische Oceaan (ICCAT) en het beste beschikbare wetenschappelijke advies, overleg in de in artikel 9 van deze overeenkomst bedoelde gemengde commissie om, eventueel na een wetenschappelijke vergadering en in onderlinge overeenstemming, maatregelen voor een duurzaam beheer van de visbestanden vast te stellen die van belang zijn voor de activiteiten van de communautaire vaartuigen.

3.   De partijen verbinden zich ertoe om, hetzij rechtstreeks, inclusief op subregionaal niveau, hetzij binnen de bevoegde internationale organisaties, te overleggen met het oog op het beheer en de instandhouding van de biologische rijkdommen in de Atlantische Oceaan en op samenwerking in het kader van het wetenschappelijk onderzoek ter zake.

Artikel 5

Toegang van communautaire vaartuigen tot de visgronden in de wateren van Ivoorkust

1.   Ivoorkust verbindt zich ertoe communautaire vaartuigen in zijn visserijzone te laten vissen overeenkomstig de bepalingen van deze overeenkomst en van het aan de overeenkomst gehechte protocol en de bijbehorende bijlage.

2.   De visserijactiviteiten waarop deze overeenkomst betrekking heeft, moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de in Ivoorkust geldende wetten en voorschriften. De Ivoriaanse autoriteiten stellen de Gemeenschap in kennis van elke wijziging in voornoemde wetgeving.

3.   Ivoorkust verbindt zich ertoe al het nodige te doen voor de doeltreffende toepassing van de in het protocol opgenomen bepalingen inzake visserijtoezicht. De communautaire vaartuigen werken samen met de voor de uitvoering van dit toezicht bevoegde Ivoriaanse autoriteiten.

4.   De Gemeenschap verbindt zich ertoe al het nodige te doen om ervoor te zorgen dat haar vaartuigen de bepalingen van deze overeenkomst en de wetgeving inzake de uitoefening van de visserij in de wateren onder de jurisdictie van Ivoorkust in acht nemen.

Artikel 6

Vergunningen

1.   De communautaire vaartuigen mogen slechts visserijactiviteiten in de Ivoriaanse visserijzone uitoefenen indien zij in het bezit zijn van een door Ivoorkust in het kader van deze overeenkomst en het protocol daarbij afgegeven geldige visvergunning.

2.   De procedure voor het verkrijgen van een visvergunning voor een vaartuig, de geldende bedragen en de wijze van betaling door de reder zijn vermeld in de bijlage bij het protocol.

Artikel 7

Financiële tegenprestatie

1.   De Gemeenschap betaalt Ivoorkust een financiële tegenprestatie overeenkomstig de in het protocol en de bijlagen vastgestelde voorwaarden en regelingen. Deze financiële tegenprestatie wordt berekend op basis van twee gegevens, namelijk:

a)

de toegang van communautaire vaartuigen tot de wateren en de visbestanden van Ivoorkust, en

b)

de financiële steun van de Gemeenschap voor de instelling van het nationale visserijbeleid, waarbij wordt gestreefd naar een verantwoorde visserij en een duurzame exploitatie van de visbestanden in de Ivoriaanse wateren.

2.   Het in lid 1, onder b), hierboven bedoelde gedeelte van de financiële tegenprestatie wordt berekend op basis van doelstellingen die de twee partijen in onderlinge overeenstemming en overeenkomstig de bepalingen van het protocol vaststellen voor het door de Ivoriaanse regering omschreven sectorale visserijbeleid en op basis van de desbetreffende jaarlijkse en meerjarige programmering van de uitvoering.

3.   De financiële tegenprestatie van de Gemeenschap wordt ieder jaar betaald overeenkomstig de bepalingen van het protocol en onverminderd de bepalingen van deze overeenkomst en van het protocol inzake eventuele wijzigingen van het bedrag van de tegenprestatie op grond van:

a)

abnormale omstandigheden;

b)

een verlaging van de vangstmogelijkheden voor de communautaire vaartuigen, die in onderlinge overeenstemming wordt vastgesteld met het oog op de toepassing van maatregelen voor het beheer van de betrokken bestanden die op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies nodig worden geacht voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden;

c)

een verhoging van de vangstmogelijkheden voor de communautaire vaartuigen, die in onderlinge overeenstemming door de partijen wordt vastgesteld voor zover dit, gezien de toestand van de betrokken bestanden, volgens het beste beschikbare wetenschappelijke advies mogelijk is;

d)

een herziening van de voorwaarden voor de financiële steun voor de tenuitvoerlegging van het sectorale visserijbeleid van Ivoorkust, voor zover dit gerechtvaardigd is op grond van de door de partijen geconstateerde resultaten van de jaarlijkse en meerjarige programmering;

e)

de opzegging van deze overeenkomst krachtens artikel 13;

f)

de schorsing van de toepassing van deze overeenkomst krachtens artikel 12.

Artikel 8

Bevordering van de samenwerking tussen de economische actoren en in het maatschappelijk middenveld

1.   De partijen bevorderen economische, wetenschappelijke en technische samenwerking in de visserijsector en aanverwante sectoren. Zij plegen onderling overleg om de verschillende maatregelen die hiertoe kunnen worden genomen, te coördineren.

2.   De partijen verbinden zich ertoe de uitwisseling van informatie over vistechnieken, vistuig, instandhoudingsmethoden en procedés voor de verwerking van visserijproducten te bevorderen.

3.   De partijen spannen zich in voor het creëren van de voorwaarden om de betrekkingen tussen hun bedrijven op technisch, economisch en commercieel gebied te bevorderen via de totstandbrenging van een voor ondernemingen en investeerders gunstig klimaat.

4.   De partijen stimuleren met name de oprichting van joint ventures die gericht zijn op het wederzijdse belang, met voortdurende inachtneming van de geldende Ivoriaanse en communautaire wetgeving.

Artikel 9

Gemengde commissie

1.   Er wordt een gemengde commissie opgericht die wordt belast met de follow-up en de controle van de toepassing van deze overeenkomst. De gemengde commissie moet:

a)

toezicht uitoefenen op de uitvoering, interpretatie en toepassing van de overeenkomst en met name op de vaststelling en de beoordeling van de uitvoering van de in artikel 7, lid 2, bedoelde jaarlijkse en meerjarige programmering;

b)

optreden als contactorgaan voor vraagstukken van gemeenschappelijk belang op visserijgebied;

c)

fungeren als forum voor de minnelijke schikking van geschillen over de interpretatie of toepassing van de overeenkomst;

d)

indien nodig de vangstmogelijkheden herzien, en naar aanleiding daarvan de financiële tegenprestatie;

e)

elke andere taak vervullen die beide partijen haar in onderlinge overeenstemming opleggen.

2.   De gemengde commissie komt minstens éénmaal per jaar bijeen, afwisselend in Ivoorkust en in de Gemeenschap, en wordt voorgezeten door de partij die de vergadering organiseert. Op verzoek van één van beide partijen wordt een buitengewone vergadering belegd.

Artikel 10

Geografisch toepassingsgebied

Deze overeenkomst is van toepassing, enerzijds, op de gebieden waar het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is en onder de in dat Verdrag gestelde voorwaarden, en, anderzijds, op het grondgebied van Ivoorkust.

Artikel 11

Duur van de overeenkomst

Deze overeenkomst is geldig voor een periode van zes jaar vanaf de datum van inwerkingtreding; zij wordt stilzwijgend verlengd voor telkens een periode van zes jaar, tenzij zij overeenkomstig artikel 13 wordt opgezegd.

Artikel 12

Schorsing

1.   De toepassing van deze overeenkomst kan op initiatief van een partij worden geschorst wanneer tussen de partijen een ernstige onenigheid bestaat over de toepassing van de bepalingen van de overeenkomst. De toepassing kan pas worden geschorst indien de betrokken partij haar voornemen hiertoe schriftelijk en ten minste drie maanden vóór de datum van inwerkingtreding van de schorsing meldt. Na ontvangst van deze kennisgeving plegen de partijen overleg met het oog op de minnelijke schikking van hun geschil.

2.   De in artikel 7 bedoelde financiële tegenprestatie wordt voor de duur van de schorsing evenredig verlaagd pro rata temporis.

Artikel 13

Opzegging

1.   Deze overeenkomst kan door elke partij wegens abnormale gebeurtenissen worden opgezegd, bijvoorbeeld wanneer de toestand van de betrokken visbestanden verslechtert, wanneer wordt geconstateerd dat de aan communautaire vaartuigen verleende vangstmogelijkheden slechts in beperkte mate worden benut of wanneer de door de partijen aangegane verbintenissen tot het bestrijden van illegale, niet-aangegeven en niet-gereglementeerde visvangst niet worden nagekomen.

2.   De betrokken partij stelt de andere partij ten minste zes maanden vóór het einde van de eerste periode of van iedere volgende periode schriftelijk in kennis van haar voornemen om de overeenkomst op te zeggen.

3.   Na de in lid 2 bedoelde kennisgeving treden beide partijen in onderhandeling.

4.   De in artikel 7 bedoelde financiële tegenprestatie wordt evenredig verlaagd pro rata temporis voor het jaar waarin de opzegging in werking treedt.

Artikel 14

Protocol en bijlage

Het protocol en de bijlage vormen een integrerend deel van deze overeenkomst.

Artikel 15

Geldend nationaal recht

De activiteiten van de communautaire vissersvaartuigen die in de Ivoriaanse wateren actief zijn, ressorteren onder Ivoriaans recht, behalve indien dat anders is bepaald in de overeenkomst of in dit protocol en de bijbehorende bijlage en aanhangsels.

Artikel 16

Intrekking

Op de dag van haar inwerkingtreding vervangt de onderhavige overeenkomst de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Ivoorkust inzake de visserij voor de kust van Ivoorkust, die op 19 december 1990 in werking is getreden; laatstgenoemde overeenkomst wordt op dat moment ingetrokken.

Artikel 17

Inwerkingtreding

Deze overeenkomst, opgesteld in twee exemplaren in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek, treedt in werking op de dag waarop de partijen elkaar ervan schriftelijk in kennis stellen dat hun respectieve daartoe vereiste interne procedures zijn afgewikkeld.

PROTOCOL

tot vaststelling, voor de periode van 1 juli 2007 tot en met 30 juni 2013, van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie, als bedoeld in de partnerschapsovereenkomst in de visserijsector tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Ivoorkust inzake de visserij voor de kust van Ivoorkust

Artikel 1

Geldigheidsduur en vangstmogelijkheden

1.   De krachtens artikel 5 van de overeenkomst verleende vangstmogelijkheden worden voor een op 1 juli 2007 ingaande periode van zes jaar als volgt vastgesteld:

sterk migrerende soorten (soorten opgenomen in bijlage 1 bij het Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties van 1982):

vriesschepen voor de tonijnvisserij met de zegen: 25 vaartuigen,

vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug: 15 vaartuigen.

2.   Bovengenoemd lid 1 is van toepassing onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen 4 en 5 van dit protocol.

3.   Vaartuigen die de vlag van een lidstaat van de Europese Gemeenschap voeren, mogen slechts visserijactiviteiten uitoefenen in de visserijzone van Ivoorkust indien zij in het bezit zijn van een door Ivoorkust in het kader van dit protocol en overeenkomstig de bepalingen in de bijlage bij dit protocol afgegeven geldige visvergunning.

Artikel 2

Financiële tegenprestatie — Betalingswijze

1.   De in artikel 7 van de overeenkomst bedoelde financiële tegenprestatie bestaat voor de in artikel 1 bedoelde periode uit een bedrag van 455 000 EUR per jaar, enerzijds, dat overeenkomt met een referentiehoeveelheid van 7 000 t per jaar, en een specifiek bedrag van 140 000 EUR per jaar, anderzijds, dat wordt uitgetrokken voor de ondersteuning en de tenuitvoerlegging van het sectorale visserijbeleid van Ivoorkust. Dit specifieke bedrag maakt integrerend deel uit van de in artikel 7 van de overeenkomst vastgestelde financiële tegenprestatie.

2.   Bovengenoemd lid 1 is van toepassing onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen 4, 5, 6 en 7 van het onderhavige protocol.

3.   Het in lid 1 vastgestelde totaalbedrag (595 000 EUR) wordt, zolang dit protocol van toepassing is, elk jaar door de Gemeenschap betaald.

4.   Indien de totale vangst van de communautaire vaartuigen in de Ivoriaanse visserijzones meer bedraagt dan de referentiehoeveelheid, wordt het bedrag van de jaarlijkse financiële tegenprestatie met 65 EUR per extra gevangen ton verhoogd. De Gemeenschap mag jaarlijks evenwel niet meer betalen dan het dubbele van het in lid 3 vermelde bedrag (1 190 000 EUR). Indien communautaire vaartuigen meer vangen dan de met het dubbele van het jaarlijkse totaalbedrag overeenstemmende hoeveelheid, wordt het voor de extra hoeveelheid verschuldigde bedrag het volgende jaar betaald.

5.   De in lid 1 bedoelde financiële tegenprestatie wordt voor het eerste jaar uiterlijk op 30 maart 2008 betaald en voor de volgende jaren uiterlijk op 1 juli.

6.   Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 6 valt de beslissing over de bestemming van de tegenprestatie onder de exclusieve bevoegdheid van de autoriteiten van Ivoorkust.

7.   De financiële tegenprestatie wordt overgemaakt op een rekening van het ministerie van Financiën van Ivoorkust.

Artikel 3

Samenwerking met het oog op een verantwoorde visserij — Wetenschappelijke samenwerking

1.   Beide partijen verbinden zich tot het bevorderen van een verantwoorde visserij in de Ivoriaanse wateren zonder onderscheid te maken tussen de verschillende vloten die in die wateren aanwezig zijn.

2.   Tijdens de duur van dit protocol doen de Gemeenschap en de Ivoriaanse autoriteiten het nodige om de ontwikkeling van de toestand van de visbestanden in de Ivoriaanse visserijzone te volgen.

3.   Beide partijen verbinden zich ertoe de samenwerking op subregionaal niveau op het gebied van de verantwoorde visserij te bevorderen, met name in het kader van de Internationale Commissie voor de instandhouding van tonijnachtigen in de Atlantische Oceaan (ICCAT) en iedere andere bevoegde subregionale of internationale organisatie.

4.   Overeenkomstig artikel 4 van de overeenkomst plegen de partijen, op basis van de aanbevelingen en de resoluties van de Internationale Commissie voor de instandhouding van tonijnachtigen in de Atlantische Oceaan (ICCAT) en het beste beschikbare wetenschappelijke advies, overleg in de in artikel 9 van de overeenkomst bedoelde gemengde commissie om, in voorkomend geval na een wetenschappelijke vergadering die eventueel op subregionaal niveau wordt gehouden, in onderlinge overeenstemming maatregelen vast te stellen voor een duurzaam beheer van de door de communautaire vaartuigen beviste bestanden.

Artikel 4

Herziening van de vangstmogelijkheden in onderlinge overeenstemming

1.   De in artikel 1 bedoelde vangstmogelijkheden kunnen in onderlinge overeenstemming worden verhoogd voor zover uit de conclusies van de in artikel 3, lid 4, bedoelde wetenschappelijke vergadering blijkt dat een dergelijke verhoging het duurzame beheer van de visbestanden van Ivoorkust niet schaadt. De in artikel 2, lid 1, bedoelde financiële tegenprestatie wordt dan evenredig verhoogd pro rata temporis. Het totaalbedrag van de door de Europese Gemeenschap betaalde financiële tegenprestatie die betrekking heeft op de referentiehoeveelheid, mag evenwel niet meer bedragen dan het dubbele van het bedrag van de in artikel 2, lid 1, vastgestelde financiële tegenprestatie. Indien de communautaire vaartuigen jaarlijks meer vangen dan het dubbele van 7 000 t (d.i. 14 000 t), wordt het voor de extra hoeveelheid verschuldigde bedrag het volgende jaar betaald.

2.   Wanneer de partijen daarentegen overeenstemming bereiken over de vaststelling van een verlaging van de in artikel 1 bedoelde vangstmogelijkheden, wordt de financiële tegenprestatie evenredig verlaagd pro rata temporis.

3.   De verdeling van de vangstmogelijkheden tussen verschillende categorieën vaartuigen kan eveneens worden aangepast, mits de partijen daartoe samen na overleg besluiten, en mits eventuele aanbevelingen van de in artikel 3, lid 4, bedoelde wetenschappelijke vergadering inzake het beheer van de bestanden die de gevolgen van die herverdeling zouden ondervinden, in acht worden genomen. De partijen spreken een overeenkomstige aanpassing van de financiële bijdrage af indien de herverdeling van de vangstmogelijkheden dat rechtvaardigt.

Artikel 5

Nieuwe vangstmogelijkheden en experimentele visserij

1.   Indien communautaire vissersvaartuigen belangstelling hebben voor visserijactiviteiten die niet in artikel 1 zijn vermeld, raadpleegt de Gemeenschap Ivoorkust met het oog op een eventuele vergunning voor die nieuwe activiteiten. In voorkomend geval spreken de partijen voorwaarden voor deze nieuwe vangstmogelijkheden af en indien nodig passen zij dit protocol en de bijbehorende bijlage aan.

2.   De partijen mogen experimentele visreizen uitvoeren in de Ivoriaanse visserijzones, na advies van de in artikel 3, lid 4, bedoelde wetenschappelijke vergadering. Daartoe plegen zij overleg op verzoek van een van de partijen en bepalen per geval de nieuwe bestanden, de voorwaarden en andere relevante parameters.

3.   Beide partijen oefenen de experimentele visserijactiviteiten uit in overeenstemming met de in onderling overleg vastgestelde wetenschappelijke en administratieve parameters. Vergunningen voor experimentele visserij worden afgegeven voor maximaal twee proefperiodes van zes maanden te rekenen vanaf een door beide partijen in onderling overleg vastgestelde datum.

4.   Wanneer de partijen vaststellen dat de experimentele visreizen positieve resultaten hebben opgeleverd en de ecosystemen zijn beschermd en de mariene biologische rijkdommen in stand zijn gehouden, kunnen volgens de in artikel 4 van het onderhavige protocol bedoelde overlegprocedure nieuwe vangstmogelijkheden worden toegekend aan communautaire vaartuigen, zulks tot het verstrijken van het protocol en naargelang van de toegestane visserijinspanning. Daarbij wordt de financiële tegenprestatie dienovereenkomstig verhoogd.

Artikel 6

Schorsing en herziening van de betaling van de financiële tegenprestatie in abnormale omstandigheden

1.   Indien abnormale omstandigheden, met uitzondering van natuurverschijnselen, de visserij in de exclusieve economische zone (EEZ) van Ivoorkust onmogelijk maken, kan de betaling van de in artikel 2, lid 1, vastgestelde financiële tegenprestatie door de Europese Gemeenschap worden geschorst. Het besluit tot schorsing wordt, na overleg tussen beide partijen, genomen binnen twee maanden volgend op het verzoek van een van beide partijen, en op voorwaarde dat de Europese Gemeenschap op het moment van de schorsing alle verschuldigde bedragen heeft betaald.

2.   De betaling van de financiële tegenprestatie wordt hervat zodra de partijen, na overleg, in onderlinge overeenstemming constateren dat de omstandigheden die aan de basis van de stopzetting van de visserij lagen, verdwenen zijn en/of dat de situatie van die aard is dat er opnieuw gevist kan worden.

3.   De samen met de betaling van de financiële tegenprestatie geschorste geldigheid van de aan communautaire vaartuigen verleende vergunningen wordt verlengd voor een periode gelijk aan de duur van de schorsing van de visserijactiviteiten.

Artikel 7

Bevordering van een verantwoorde visserij in de wateren van Ivoorkust

1.   100 % van het in artikel 2 vastgestelde totaalbedrag van de financiële tegenprestatie wordt jaarlijks aangewend voor de ondersteuning en de uitvoering van initiatieven in het kader van het sectorale visserijbeleid van de regering van Ivoorkust.

Bij het beheer van het overeenkomstige bedrag gaat Ivoorkust uit van de doelstellingen en de daarmee samenhangende jaarlijkse en meerjarige programmering die de twee partijen in onderlinge overeenstemming en overeenkomstig de huidige, op een duurzaam en verantwoord beheer van de sector gerichte prioriteiten van het visserijbeleid van Ivoorkust overeenkomstig onderstaand lid 2 hebben vastgesteld, met name wat betreft de controle en het toezicht, het beheer van de bestanden, de verbetering van de productieomstandigheden voor visserijproducten en de versterking van de controlecapaciteit van de bevoegde autoriteiten.

2.   Op voorstel van Ivoorkust en met het oog op de tenuitvoerlegging van bovenstaand lid, stellen de Gemeenschap en Ivoorkust in de in artikel 9 van de overeenkomst bedoelde gemengde commissie uiterlijk drie maanden na de datum van inwerkingtreding van dit protocol een meerjarig sectoraal programma en de daarbij horende uitvoeringsbepalingen vast, die met name het volgende omvatten:

a)

de op meerjarige en jaarbasis vastgestelde richtsnoeren voor het gebruik van het in bovenstaand lid 1 genoemde deel van de financiële tegenprestatie en het gebruik van de specifieke bedragen voor de jaarlijkse initiatieven;

b)

de doelstellingen die op meerjarige en jaarbasis moeten worden bereikt om op termijn tot de bevordering van een duurzame en verantwoorde visserij te komen, waarbij rekening wordt gehouden met de prioriteiten die Ivoorkust heeft geformuleerd in het kader van het nationale visserijbeleid of van andere beleidslijnen die met de bevordering van een duurzame en verantwoorde visserij in verband staan of deze kunnen beïnvloeden;

c)

de criteria en de procedures voor de jaarlijkse beoordeling van de resultaten.

3.   Voorstellen tot wijziging van het meerjarige sectorale programma of van het gebruik van de specifieke bedragen voor de jaarlijkse initiatieven moeten in de gemengde commissie door de twee partijen worden goedgekeurd.

4.   Elk jaar wijst Ivoorkust het bedrag dat overeenkomt met het in lid 1 bedoelde percentage toe aan de tenuitvoerlegging van het meerjarig programma. Voor het eerste jaar van de geldigheidsduur van het protocol moet deze toewijzing aan de Gemeenschap worden meegedeeld wanneer het meerjarige sectorale programma in de gemengde commissie wordt goedgekeurd. Voor elk daaropvolgend jaar meldt Ivoorkust de toewijzing uiterlijk op 1 mei van het voorafgaande jaar aan de Gemeenschap.

5.   Wanneer de jaarlijkse beoordeling van de resultaten van de uitvoering van het meerjarige sectorale programma dat rechtvaardigt, kan de Europese Gemeenschap een aanpassing vragen van het aan de ondersteuning en uitvoering van het sectorale visserijbeleid van Ivoorkust bestede bedrag dat deel uitmaakt van de in artikel 2, lid 1, van dit protocol bedoelde financiële tegenprestatie om het daadwerkelijk voor de uitvoering van het programma toegewezen bedrag aan die resultaten aan te passen.

Artikel 8

Geschillen — Schorsing van de toepassing van het protocol

1.   De partijen moeten in de in artikel 9 van de overeenkomst bedoelde gemengde commissie, zo nodig in een bijzondere zitting ervan, overleg plegen over eventuele onderlinge geschillen inzake de interpretatie en de toepassing van de in dit protocol vastgestelde bepalingen.

2.   Onverminderd het bepaalde in artikel 9 kan de toepassing van het protocol op initiatief van een partij worden opgeschort, wanneer het geschil tussen beide partijen als ernstig wordt beschouwd en het overeenkomstig lid 1 in de gemengde commissie gevoerde overleg niet tot een minnelijke schikking heeft geleid.

3.   De toepassing van het protocol kan pas worden geschorst indien de betrokken partij haar voornemen hiertoe schriftelijk en ten minste drie maanden vóór de datum van inwerkingtreding van de schorsing meldt.

4.   Bij schorsing blijven de partijen in onderling overleg streven naar een minnelijke schikking van het geschil. Zodra een minnelijke schikking is getroffen, wordt de toepassing van het protocol hervat en wordt het bedrag van de financiële tegenprestatie evenredig verlaagd pro rata temporis, naar gelang van de duur van de periode waarin de toepassing van het protocol is geschorst.

Artikel 9

Schorsing van de toepassing van het protocol bij niet-betaling

Onverminderd het bepaalde in artikel 6 kan, wanneer de Gemeenschap de in artikel 2 bedoelde betalingen niet verricht, de toepassing van dit protocol als volgt worden geschorst:

a)

De bevoegde Ivoriaanse autoriteiten stellen de Commissie in kennis van het feit dat de betaling niet heeft plaatsgevonden. De Commissie verricht de nodige controles en gaat zo nodig binnen 60 werkdagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de kennisgeving, over tot betaling.

b)

Indien binnen de in artikel 2, lid 5, gestelde termijn het verschuldigde bedrag niet is betaald of niet is gemotiveerd waarom dat niet is gebeurd, hebben de bevoegde Ivoriaanse autoriteiten het recht om de toepassing van het protocol te schorsen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

c)

De toepassing van het protocol wordt hervat zodra het betrokken bedrag is betaald.

Artikel 10

Geldend nationaal recht

De activiteiten van de communautaire vissersvaartuigen die in de Ivoriaanse wateren actief zijn, ressorteren onder Ivoriaans recht, behalve indien dat anders is bepaald in de overeenkomst of in dit protocol en de bijbehorende bijlage en aanhangsels.

Artikel 11

Herzieningsclausule

Na de derde verjaardag van het onderhavige protocol en de bijlage daarbij bezien de partijen de toepassing van het protocol en de bijlage opnieuw en plegen zij in voorkomend geval overleg in de gemengde commissie over eventuele wijzigingen daarin. Dergelijke wijzigingen kunnen onder meer betrekking hebben op de referentiehoeveelheid en de voor de vergunningen betaalde forfaitaire bedragen.

Artikel 12

Intrekking

De bijlage bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Ivoorkust inzake de visserij voor de kust van Ivoorkust wordt ingetrokken en vervangen door de bijlage bij dit protocol.

Artikel 13

Inwerkingtreding

1.   Het onderhavige protocol en de bijlage daarbij treden in werking op de datum waarop de partijen elkaar de voltooiing van de in dit verband te volgen procedures melden.

2.   Zij zijn van toepassing met ingang van 1 juli 2007.

BIJLAGE

VOORWAARDEN VOOR DE UITOEFENING VAN DE VISSERIJ DOOR COMMUNAUTAIRE VAARTUIGEN IN DE VISSERIJZONE VAN IVOORKUST

HOOFDSTUK I

Formaliteiten voor het aanvragen en het afgeven van vergunningen

AFDELING 1

Afgifte van de vergunningen

1.   Alleen daarvoor in aanmerking komende vaartuigen kunnen een visvergunning krijgen voor de visserijzone van Ivoorkust.

2.   Gerechtigd zijn, betekent dat tegen de reder of de kapitein van het vaartuig of tegen het vaartuig zelf geen verbod om in de wateren van Ivoorkust te vissen, mag zijn uitgevaardigd. Tevens mogen zij bij Ivoorkust geen verplichtingen hebben uitstaan uit hoofde van eerdere visserijactiviteiten in het kader van de met de Gemeenschap gesloten visserijovereenkomsten.

3.   De bevoegde autoriteiten van de Gemeenschap dienen ten minste 30 werkdagen vóór het begin van de aangevraagde geldigheidsduur bij het voor visserij bevoegde ministerie van Ivoorkust elektronisch een aanvraag in voor elk vaartuig dat op grond van de overeenkomst wil vissen.

4.   Voor het indienen van de aanvragen bij het voor visserij bevoegde ministerie wordt gebruikgemaakt van het formulier volgens het model in aanhangsel I. De Ivoriaanse autoriteiten nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in het kader van de vergunningsaanvraag ontvangen gegevens vertrouwelijk worden behandeld. Deze gegevens worden uitsluitend in het kader van de uitvoering van de visserijovereenkomst gebruikt.

5.   Elke vergunningsaanvraag gaat vergezeld van de volgende documenten:

het bewijs van betaling van het forfaitaire voorschot voor de geldigheidsduur van de vergunning;

elk ander document of attest dat op grond van de bijzondere bepalingen voor de verschillende soorten vaartuigen in het kader van dit protocol vereist is.

6.   Het bedrag van de visrechten wordt overgemaakt op de door de Ivoriaanse autoriteiten opgegeven rekening overeenkomstig artikel 2, lid 7, van het protocol.

7.   De rechten omvatten alle nationale en lokale belastingen, met uitzondering van havenbelastingen en kosten voor dienstverlening.

8.   De vergunningen voor alle vaartuigen worden uiterlijk 15 werkdagen na de datum van ontvangst van alle in punt 6 bedoelde documenten door het voor visserij bevoegde ministerie van Ivoorkust aan de reders of hun vertegenwoordigers afgegeven via de delegatie van de Commissie in Ivoorkust.

9.   De vergunning wordt afgegeven op naam van een bepaald vaartuig en is niet overdraagbaar.

10.   Wanneer evenwel wordt geconstateerd dat er sprake is van overmacht, kan de vergunning van een bepaald vaartuig op verzoek van de Europese Gemeenschap worden vervangen door een nieuwe vergunning op naam van een ander vaartuig van dezelfde in artikel 1 van het protocol bedoelde categorie als het te vervangen vaartuig, zonder dat hiervoor nieuwe visrechten hoeven te worden betaald. In dit geval worden de totale vangsten van beide vaartuigen in aanmerking genomen voor het bepalen van de eventueel door de Gemeenschap te verrichten aanvullende betalingen.

11.   De reder van het te vervangen vaartuig of zijn vertegenwoordiger zendt de geannuleerde vergunning via de delegatie van de Commissie terug aan het voor visserij bevoegde ministerie van Ivoorkust.

12.   De nieuwe vergunning gaat in op de datum waarop de reder de geannuleerde vergunning heeft teruggezonden aan het voor visserij bevoegde ministerie van Ivoorkust. De delegatie van de Commissie in Ivoorkust wordt van de vergunningsoverdracht in kennis gesteld.

13.   De vergunning moet steeds aan boord zijn. De Europese Gemeenschap houdt een ontwerplijst bij van vaartuigen waarvoor een visvergunning is afgegeven overeenkomstig de in dit protocol vastgestelde bepalingen. Deze ontwerplijst wordt meteen na de vaststelling ervan en vervolgens na elke bijwerking ervan aan de Ivoriaanse autoriteiten meegedeeld. Vanaf de ontvangst van deze ontwerplijst alsmede de kennisgeving van de betaling van het voorschot die door de Commissie aan de autoriteiten van de kuststaat is gezonden, wordt het vaartuig door de bevoegde Ivoriaanse autoriteit ingeschreven op een lijst van visgerechtigde vaartuigen, die aan de met de visserijcontrole belaste autoriteiten wordt meegedeeld. In dat geval wordt in afwachting van de afgifte van de visvergunning aan de reder een gewaarmerkte kopie van die lijst gezonden en aan boord bewaard in plaats van de visvergunning.

14.   De twee partijen spreken met elkaar af de invoering te bevorderen van een vergunningssysteem dat uitsluitend steunt op een elektronische uitwisseling van alle hierboven beschreven informatie en documentatie. De twee partijen komen overeen te streven naar een snelle vervanging van de papieren vergunning door een elektronisch equivalent, bijvoorbeeld de lijst van vaartuigen die in de visserijzone van Ivoorkust mogen vissen.

AFDELING 2

Vergunningsvoorwaarden — Visrechten en voorschotten

1.   De vergunningen zijn een jaar geldig. De geldigheidsduur kan worden verlengd.

2.   Voor vaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen en vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug bedragen de visrechten 35 EUR per ton vis die in de visserijzone van Ivoorkust wordt gevangen.

3.   De vergunningen worden afgegeven na betaling van de volgende forfaitaire bedragen aan de bevoegde nationale autoriteiten:

3 850 EUR per vaartuig voor de tonijnvisserij met de zegen, wat overeenkomt met de visrechten voor een vangst van 110 t per jaar;

1 400 EUR per vaartuig voor de visserij met de drijvende beug, wat overeenkomt met de visrechten voor een vangst van 40 t per jaar.

4.   De lidstaten delen de Commissie elk jaar uiterlijk op 15 juni de vangstgegevens, uitgedrukt in ton, over het voorgaande jaar mee, welke gegevens door de in onderstaand punt 5 bedoelde wetenschappelijke instellingen zijn bevestigd.

5.   De definitieve afrekening van de rechten die voor een bepaald jaar verschuldigd zijn, wordt uiterlijk op 31 juli van het jaar n + 1 door de Commissie opgemaakt aan de hand van de door de reders opgestelde vangstaangiften, die zijn bevestigd door de voor de verificatie van de vangstgegevens bevoegde wetenschappelijke instellingen van de lidstaten, zoals het Institut de Recherche pour le Développement (IRD), het Instituto Español de Oceanografia (IEO), het Instituto Português de Investigaçao Maritima (IPIMAR) en het Centre de Recherches Océanologiques (CRO) van Ivoorkust. De afrekening wordt via de delegatie van de Commissie toegezonden.

6.   Deze definitieve afrekening wordt terzelfdertijd aan het voor visserij bevoegde ministerie van Ivoorkust en aan de reders toegezonden.

7.   Uiterlijk op 31 augustus van het jaar n + 1 maken de reders eventuele extra bedragen (de betaling, berekend op 35 EUR per ton, voor vangsten boven 110 t voor vaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen en boven 40 t voor vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug) ten gunste van de bevoegde nationale autoriteiten van Ivoorkust over op de in dit hoofdstuk, afdeling 1, lid 6, bedoelde rekening.

8.   Als het bedrag van de afrekening kleiner is dan het in punt 3 van deze afdeling bedoelde voorschot, wordt het verschil echter niet aan de reder terugbetaald.

HOOFDSTUK II

Visserijzones

1.   De communautaire vaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen en de vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug mogen hun visserijactiviteiten uitoefenen in de wateren buiten 12 zeemijl, gemeten vanaf de basislijnen.

HOOFDSTUK III

Regeling inzake vangstaangiften

1.   Met het oog op de toepassing van deze bijlage wordt onder de duur van een visreis van een communautair vaartuig in de visserijzone van Ivoorkust verstaan:

hetzij de tijd tussen het binnenvaren en het uitvaren van de visserijzone van Ivoorkust;

hetzij de tijd tussen het binnenvaren van de visserijzone van Ivoorkust en het overladen van de vangst en/of het aanlanden van de vangst in Ivoorkust.

2.   Alle vaartuigen die op grond van de overeenkomst in de Ivoriaanse wateren mogen vissen, moeten hun vangsten aangeven bij het voor visserij bevoegde ministerie van Ivoorkust zodat deze autoriteiten controles kunnen verrichten op de gevangen hoeveelheden die door de bevoegde wetenschappelijke instellingen volgens de in hoofdstuk I, afdeling 2, punt 4, van deze bijlage bedoelde procedure zijn gevalideerd. De vangsten worden als volgt aangegeven:

2.1.

Gedurende een jaarlijkse geldigheidsperiode van de vergunning in de zin van hoofdstuk I, afdeling 2, van deze bijlage hebben de aangiften betrekking op de tijdens elke visreis door het vaartuig gedane vangsten. De op een fysieke drager aangebrachte originele exemplaren van de aangiften worden uiterlijk 45 dagen na de laatste in die periode gemaakte visreis aan het voor visserij bevoegde ministerie van Ivoorkust toegezonden. Bovendien moeten deze mededelingen gebeuren per fax (225 21 35 04 09 of 225 21 35 63 15) of per elektronische post.

2.2.

De vaartuigen geven hun vangsten aan met behulp van het formulier volgens het model in aanhangsel 2 (komt overeen met de desbetreffende bladzijde uit het logboek). Met betrekking tot de perioden waarin het vaartuig zich niet in de visserijzone van Ivoorkust bevond, wordt de vermelding „Buiten de visserijzone van Ivoorkust” in het logboek aangebracht.

2.3.

De formulieren moeten leesbaar worden ingevuld en door de kapitein van het vaartuig of zijn wettelijke vertegenwoordiger worden ondertekend.

2.4.

De vangstaangiften moeten betrouwbaar zijn teneinde bij te dragen tot de follow-up van de ontwikkeling van de bestanden.

3.   Wanneer de bepalingen van dit hoofdstuk niet worden nageleefd, behoudt de Ivoriaanse regering zich het recht voor om de vergunning van het betrokken vaartuig op te schorten totdat de formaliteit is vervuld, en om ten aanzien van de reder van het vaartuig de sanctie toe te passen waarin door de geldende Ivoriaanse regelgeving is voorzien. De Commissie en de betrokken vlaggenlidstaat worden hierover ingelicht.

4.   De twee partijen komen overeen een systeem voor vangstaangifte te bevorderen dat uitsluitend steunt op een elektronische uitwisseling van alle hierboven beschreven informatie en documentatie. De twee partijen komen overeen de snelle vervanging te bevorderen van de schriftelijke aangifte (logboek) door een equivalent in de vorm van een elektronisch bestand.

HOOFDSTUK IV

Aanmonstering van zeelieden

1.   De reders van vaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen en vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug verbinden zich ertoe onderdanen van de ACS-landen in dienst te nemen onder de hierna vastgestelde voorwaarden en binnen de volgende grenzen:

op de vloot van vaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen wordt tijdens het seizoen waarin in de visserijzone van derde landen op tonijn wordt gevist, ten minste 20 % van de zeelieden uit de ACS-landen aangemonsterd;

op de vloot van vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug wordt tijdens het seizoen waarin in de visserijzone van derde landen wordt gevist, ten minste 20 % van de zeelieden uit de ACS-landen aangemonsterd.

2.   De reders spannen zich in om bovenop dit aantal nog meer zeelieden uit de ACS-landen in dienst te nemen.

3.   De verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) over de fundamentele beginselen en rechten op het werk is van rechtswege van toepassing op zeelieden die zijn aangemonsterd op communautaire vaartuigen. Het gaat daarbij met name om de vrijheid van vereniging, de effectieve erkenning van het recht op collectieve onderhandeling van werknemers en de bestrijding van discriminatie op het gebied van werk en beroep.

4.   De arbeidsovereenkomsten van de zeelieden uit de ACS-landen, waarvan de ondertekenende partijen een afschrift ontvangen, worden gesloten tussen de vertegenwoordiger(s) van de reders en de zeelieden en/of hun vakverenigingen of vertegenwoordigers. Die overeenkomsten garanderen de zeelieden de aansluiting bij de socialezekerheidsregeling die op hen van toepassing is, met inbegrip van een overlijdens-, ziekte- en ongevallenverzekering.

5.   Het loon van de ACS-zeelieden komt ten laste van de reder. Het loon wordt vastgesteld in onderling overleg tussen de reders of hun vertegenwoordigers en de zeelieden en/of hun vakverenigingen of hun vertegenwoordigers. De bezoldigingsvoorwaarden van de ACS-zeelieden mogen evenwel niet ongunstiger zijn dan die welke worden toegepast voor bemanningen uit hun land, en mogen in geen geval ongunstiger zijn dan de IAO-normen.

6.   De op de communautaire vaartuigen aangemonsterde zeelieden moeten zich daags vóór de afgesproken datum van aanmonstering melden bij de kapitein van het aangewezen vaartuig. Indien de zeeman zich niet op de voor de aanmonstering vastgestelde datum en tijd meldt, wordt de reder automatisch ontheven van zijn plicht die zeeman aan te monsteren.

HOOFDSTUK V

Technische maatregelen

De vaartuigen nemen de maatregelen en aanbevelingen die de ICCAT voor de regio heeft vastgesteld met betrekking tot het vistuig en de technische specificaties daarvan in acht, alsmede alle andere, voor hun visserijactiviteiten geldende technische maatregelen.

HOOFDSTUK VI

Waarnemers

1.   De vaartuigen die op grond van de overeenkomst een vergunning hebben om in de Ivoriaanse wateren te vissen, nemen overeenkomstig de onderstaande voorwaarden waarnemers aan boord die door de bevoegde regionale visserijorganisatie (RVO) zijn aangewezen.

1.1.

Op verzoek van de bevoegde autoriteit nemen de communautaire vaartuigen een door deze autoriteit aangewezen waarnemer aan boord om de in de wateren van Ivoorkust gedane vangsten te controleren.

1.2.

De lijst van schepen die zijn aangewezen om een waarnemer aan boord te nemen en de lijst van waarnemers die zijn aangewezen om aan boord te gaan, worden door de bevoegde autoriteit vastgesteld. Deze lijsten worden bijgewerkt. Zij worden meteen na de opstelling ervan en vervolgens, rekening houdend met de eventuele bijwerking ervan, elke drie maanden aan de Commissie meegedeeld.

1.3.

Bij de afgifte van de vergunning of uiterlijk 15 dagen vóór de datum waarop de waarnemer aan boord moet gaan, deelt de bevoegde autoriteit aan de betrokken reder of diens vertegenwoordiger de naam van de waarnemer mee die is aangewezen om aan boord te gaan van het desbetreffende vaartuig.

2.   De waarnemer blijft gedurende één visreis aan boord. Op expliciet verzoek van de bevoegde autoriteiten van Ivoorkust kan de periode aan boord, naar gelang van de verwachte gemiddelde duur van de visreizen voor een bepaald vaartuig, evenwel tot meerdere visreizen worden uitgebreid. Een dergelijk verzoek wordt door de bevoegde autoriteit gedaan bij de opgave van de naam van de waarnemer die is aangewezen om aan boord van het desbetreffende vaartuig te gaan.

3.   De voorwaarden voor het aan boord nemen van de waarnemer worden door de reder of diens vertegenwoordiger en de bevoegde autoriteit in onderling overleg vastgesteld.

4.   De waarnemer gaat aan boord in een door de reder gekozen haven aan het begin van de eerste visreis die na de mededeling van de lijst van aangewezen vaartuigen plaatsvindt in de viswateren van Ivoorkust.

5.   De betrokken reders krijgen twee weken de tijd om de data en de havens in de subregio te melden die voor het aan boord nemen van de waarnemers zijn vastgesteld, met dien verstande dat deze melding ten minste tien dagen vóór de waarnemers aan boord gaan, plaatsvindt.

6.   Indien de waarnemer in een land buiten de subregio aan boord gaat, zijn de reiskosten van de waarnemer voor rekening van de reder. Als een vaartuig dat een regionale waarnemer aan boord heeft, de regionale visserijzone verlaat, wordt alles in het werk gesteld om ervoor te zorgen dat de waarnemer zo spoedig mogelijk op kosten van de reder kan terugkeren.

7.   Als de waarnemer zich binnen twaalf uur na het afgesproken tijdstip nog niet op de afgesproken plaats heeft gemeld, is de reder automatisch ontheven van zijn verplichting om hem aan boord te nemen.

8.   De waarnemer wordt aan boord als officier behandeld. Wanneer het vaartuig zich in de wateren van Ivoorkust bevindt, verricht hij de volgende taken:

8.1.

hij observeert de visserijactiviteiten van de vaartuigen;

8.2.

hij controleert de positie van de vaartuigen die bij visserijactiviteiten betrokken zijn;

8.3.

hij verricht bemonsteringsactiviteiten voor biologische doeleinden in het kader van wetenschappelijke programma’s;

8.4.

hij noteert welk vistuig wordt gebruikt;

8.5.

hij controleert de in het logboek opgenomen gegevens over de vangsten die in de Ivoriaanse viswateren zijn gedaan;

8.6.

hij controleert de percentages van de bijvangsten en schat de hoeveelheden teruggegooide verhandelbare vis;

8.7.

hij deelt aan zijn bevoegde autoriteit met elk passend middel de visserijgegevens mee, waaronder de aan boord aanwezige hoeveelheden hoofd- en bijvangst.

9.   De kapitein neemt binnen de grenzen van zijn bevoegdheid de nodige maatregelen om de fysieke en morele veiligheid van de waarnemer bij de uitoefening van zijn taken te garanderen.

10.   De waarnemer krijgt alle faciliteiten die nodig zijn voor de uitoefening van zijn taken. De kapitein laat de waarnemer de communicatiemiddelen gebruiken die deze voor zijn werk nodig heeft, stelt hem de documenten ter beschikking die rechtstreeks met de visserijactiviteit van het vaartuig verband houden, met inbegrip van met name het logboek en het navigatieboek, en verleent hem toegang tot de delen van het vaartuig waar hij dient te zijn voor de uitoefening van zijn taak.

11.   Tijdens zijn verblijf aan boord:

11.1.

zorgt de waarnemer ervoor dat zijn inscheping en zijn aanwezigheid aan boord de visserijactiviteiten niet onderbreken of hinderen;

11.2.

gaat hij zorgvuldig om met de goederen en de installaties aan boord van het vaartuig, en bewaart geheimhouding over alle documenten van het betrokken vaartuig.

12.   Aan het einde van de waarnemingsperiode stelt hij, vóór hij van boord gaat, een verslag van zijn activiteiten op dat wordt overgelegd aan de bevoegde autoriteiten en waarvan een kopie wordt bezorgd aan de Commissie. Hij ondertekent dat verslag in aanwezigheid van de kapitein, die er de door hem nuttig geachte opmerkingen aan kan toevoegen of laten toevoegen en daarbij zijn handtekening plaatst. De wetenschappelijke waarnemer geeft bij het verlaten van het vaartuig een kopie van het verslag aan de kapitein.

13.   De reder moet, op zijn kosten en volgens de praktische mogelijkheden van het vaartuig, zorgen voor kost en logies van de waarnemers, die overeenstemmen met die van de officieren.

14.   Het loon en de sociale premies voor de waarnemer zijn voor rekening van de bevoegde autoriteit.

15.   De twee partijen gaan zo snel mogelijk met de belanghebbende derde landen aan tafel zitten om een systeem van regionale waarnemers vast te stellen en de bevoegde regionale visserijorganisatie te kiezen. Zolang er nog geen systeem van regionale waarnemers ontwikkeld is, nemen de vaartuigen die op grond van de overeenkomst een vergunning hebben om in de visserijzone van Ivoorkust te vissen, in plaats van regionale waarnemers, waarnemers aan boord die door de bevoegde Ivoriaanse autoriteiten zijn aangewezen overeenkomstig de hierboven uiteengezette regels.

HOOFDSTUK VII

Controle

1.   Overeenkomstig het bepaalde in punt 13 van afdeling 1 van deze bijlage houdt de Europese Gemeenschap een ontwerplijst bij van vaartuigen waarvoor een visvergunning is afgegeven overeenkomstig de in dit protocol vastgestelde bepalingen. Deze lijst wordt meteen na de vaststelling ervan en vervolgens na elke bijwerking ervan meegedeeld aan de voor de visserijcontrole bevoegde autoriteiten van Ivoorkust.

2.   Vanaf de ontvangst van deze ontwerplijst en de kennisgeving van de betaling van het voorschot (als bedoeld in hoofdstuk I, sectie 2, punt 3, van de onderhavige bijlage) die door de Commissie aan de autoriteiten van de kuststaat is gezonden, wordt het vaartuig door de bevoegde autoriteit van Ivoorkust ingeschreven op een lijst van visgerechtigde vaartuigen, die aan de met de visserijcontrole belaste autoriteiten wordt meegedeeld. In dit geval kan de reder een gewaarmerkte kopie van die lijst krijgen, die hij in afwachting van de afgifte van de visvergunning aan boord kan bewaren in plaats van de visvergunning.

3.   Binnenvaren en verlaten van de zone:

3.1.   De communautaire vaartuigen die voornemens zijn de visserijzone van Ivoorkust binnen te varen of te verlaten, delen dit ten minste drie uur van tevoren mee aan de voor de visserijcontrole bevoegde autoriteiten van Ivoorkust. Zij delen eveneens de gevangen hoeveelheden en soorten aan boord mee.

3.2.   Wanneer het vaartuig zijn voornemen om de wateren te verlaten meedeelt, geeft het tegelijkertijd zijn positie door. Deze berichten worden bij voorkeur per fax doorgestuurd (225 21 35 04 09 of 225 21 35 63 15) of per e-mail ([…]); vaartuigen die daar niet mee zijn uitgerust, mogen hun gegevens meedelen via de radio (oproepcode […]).

3.3.   Vaartuigen die hun aanwezigheid niet bij de bevoegde autoriteit van Ivoorkust hebben gemeld en toch op de uitoefening van visserijactiviteiten worden betrapt, worden beschouwd als vaartuigen in overtreding.

3.4.   De fax- en telefoonnummers en het e-mailadres worden eveneens bij het afgeven van de visvergunning meegedeeld.

4.   Controleprocedures

4.1.   De kapiteins van de communautaire vaartuigen die in de viswateren van Ivoorkust vissen, moeten iedere met de inspectie en controle van de visserijactiviteiten belaste Ivoriaanse ambtenaar het aan boord gaan toestaan en vergemakkelijken en hem bijstaan bij het vervullen van zijn taken.

4.2.   Deze ambtenaren blijven niet langer aan boord dan voor het uitvoeren van hun taken nodig is.

4.3.   Na elke inspectie en controle wordt aan de kapitein van het vaartuig een attest afgegeven.

5.   Satellietcontrole

5.1.   Alle op grond van deze overeenkomst visgerechtigde communautaire vaartuigen worden overeenkomstig de bepalingen in aanhangsel 3 gevolgd via satelliet. Die bepalingen treden in werking op de tiende dag nadat de Ivoriaanse regering aan de delegatie van de Commissie in Ivoorkust heeft gemeld dat het Centrum voor visserijtoezicht van Ivoorkust met zijn activiteiten van start is gegaan.

6.   Aanhouding

6.1.   Wanneer een communautair vaartuig in de viswateren van Ivoorkust wordt aangehouden of een sanctie op een dergelijk vaartuig wordt toegepast, stellen de bevoegde autoriteiten van Ivoorkust de vlaggenstaat en de Commissie daarvan binnen 36 uur schriftelijk in kennis.

6.2.   Terzelfdertijd ontvangen de vlaggenstaat en de Commissie een beknopt verslag over de omstandigheden van en de redenen voor de aanhouding.

7.   Proces-verbaal van de aanhouding

7.1.   De kapitein van het vaartuig moet het proces-verbaal waarin de geconstateerde feiten door de bevoegde autoriteit van Ivoorkust zijn opgetekend, ondertekenen.

7.2.   Deze ondertekening heeft geen consequenties ten aanzien van de rechten en de middelen die de kapitein te zijner verdediging kan doen gelden met betrekking tot de overtreding die hem ten laste wordt gelegd. Weigert hij het document te ondertekenen, dan moet hij dit schriftelijk motiveren en brengt de inspecteur de vermelding „weigert te ondertekenen” aan.

7.3.   De kapitein brengt zijn vaartuig naar de door de autoriteiten van Ivoorkust opgegeven haven. Bij een lichte overtreding kan de bevoegde autoriteit van Ivoorkust het aangehouden vaartuig toestaan zijn visserijactiviteiten voort te zetten.

8.   Overlegvergadering bij aanhouding

8.1.   Voordat ten aanzien van de kapitein, de bemanning van het vaartuig, de lading of de uitrusting van het vaartuig maatregelen in overweging worden genomen — tenzij het maatregelen betreft om bewijsmateriaal over de vermoedelijke overtreding veilig te stellen — wordt één werkdag na ontvangst van de bovenbedoelde gegevens een overlegvergadering gehouden tussen de Commissie en de bevoegde autoriteiten van Ivoorkust, eventueel in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de betrokken lidstaat.

8.2.   Tijdens dit overleg verstrekken de partijen elkaar alle documenten of inlichtingen die de omstandigheden van de geconstateerde feiten kunnen helpen ophelderen. De reder of zijn vertegenwoordiger wordt in kennis gesteld van de resultaten van dit overleg en van alle maatregelen die naar aanleiding van de aanhouding van het vaartuig kunnen worden getroffen.

9.   Afwikkeling van de aanhouding

9.1.   Voordat een gerechtelijke procedure wordt ingeleid, wordt ernaar gestreefd de vermoedelijke overtreding via een schikkingsprocedure af te handelen. Deze procedure moet uiterlijk binnen drie werkdagen na de aanhouding zijn afgewikkeld.

9.2.   Bij een schikkingsprocedure wordt het bedrag van de boete vastgesteld overeenkomstig de regelgeving van Ivoorkust.

9.3.   Als de zaak niet volgens de schikkingsprocedure kan worden afgehandeld en door een bevoegde rechterlijke instantie in behandeling moet worden genomen, stelt de reder bij een door de bevoegde autoriteiten van Ivoorkust opgegeven bank een bankgarantie die wordt vastgesteld met inachtneming van de met de aanhouding gepaard gaande kosten, de boetesom en de vergoedingen die moeten worden betaald door degenen die verantwoordelijk zijn voor de overtreding.

9.4.   De bankgarantie wordt niet vrijgegeven voordat de gerechtelijke procedure is afgerond. Zij wordt vrijgegeven zodra de procedure zonder veroordeling wordt beëindigd. Als bij veroordeling de boete kleiner is dan de gestelde bankgarantie, geven de bevoegde autoriteiten van Ivoorkust het saldo na de uitspraak vrij.

9.5.   Het vaartuig wordt vrijgegeven en de bemanning wordt gemachtigd de haven te verlaten:

zodra aan de bij de schikkingsprocedure vastgestelde verplichtingen is voldaan, of

zodra, in afwachting van de voltooiing van de gerechtelijke procedure, een bankgarantie als bedoeld in punt 9.3 hierboven is gesteld en deze door de bevoegde autoriteiten van Ivoorkust is aanvaard.

10.   Overlading

10.1.   Communautaire vaartuigen die hun vangsten in de Ivoriaanse wateren willen overladen, doen dat in de havens of op de rede van de havens van Ivoorkust.

10.2.   De reders van die vaartuigen stellen de bevoegde autoriteiten van Ivoorkust ten minste 24 uur van tevoren in kennis van:

de naam van de vissersvaartuigen waaruit wordt overgeladen;

de naam, het IMO-nummer en de vlag van het vrachtschip;

de over te laden hoeveelheid (in tonnen) van elke soort;

dag en plaats van de overlading.

10.3.   Overladen wordt beschouwd als het verlaten van de visserijzone van Ivoorkust. De kapiteins van de vaartuigen moeten de vangstaangiften derhalve bij de bevoegde autoriteiten van Ivoorkust indienen en meedelen of zij voornemens zijn door te gaan met vissen dan wel de visserijzone van Ivoorkust te verlaten.

10.4.   In de visserijzone van Ivoorkust mag op geen enkele andere wijze dan hierboven beschreven worden overgeladen. Overtredingen worden bestraft met de sancties waarin de geldende regelgeving van Ivoorkust voorziet.

11.   De kapiteins van de communautaire vaartuigen die hun vangst in een haven van Ivoorkust aanlanden of overladen, moeten de controle op deze verrichtingen door inspecteurs van Ivoorkust mogelijk maken en vergemakkelijken. Na elke inspectie en controle in de haven wordt aan de kapitein van het vaartuig een attest afgegeven.

Aanhangsels

1.

Formulier voor het aanvragen van een vergunning

2.

ICCAT-logboek

3.

Bepalingen voor het satellietvolgsysteem voor vaartuigen (VMS) en coördinaten van de visserijzone van Ivoorkust.

Aanhangsel 1

Image

Image

Image

Aanhangsel 2

Image

Image

Aanhangsel 3

De twee partijen plegen vervolgens overleg in de gemengde commissie om de bepalingen voor het satellietvolgsysteem voor vaartuigen (VMS) en de coördinaten van de visserijzone van Ivoorkust vast te stellen.


22.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 48/64


BESLUIT VAN DE RAAD

van 18 februari 2008

houdende benoeming van een Spaans lid en twee Spaanse plaatsvervangende leden in het Comité van de Regio’s

(2008/152/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 263,

Gezien de voordracht van de Spaanse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 24 januari 2006 heeft de Raad Besluit 2006/116/EG aangenomen, houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2006 tot en met 25 januari 2010 (1).

(2)

Door het verstrijken van de ambtstermijn van de heer GALLEGO CUESTA is een zetel van een lid vrijgekomen. In het Comité van de Regio’s zijn twee zetels van plaatsvervangers vrijgekomen door het verstrijken van de ambtstermijn van de heren MARTÍN MALLÉN en SUÁREZ RODRÍGUEZ,

BESLUIT:

Artikel 1

a)

tot lid:

de heer Pedro CASTRO VÁZQUEZ, Alcalde de Getafe (Madrid)

en

b)

tot plaatsvervangers:

mevrouw Esther MONTERRUBIO VILLAR, Comisionada para las Relaciones Exteriores del Gobierno de Aragón, Comunidad Autónoma de Aragón,

de heer Francisco DE LA TORRE PRADOS, Alcalde de Málaga.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag waarop het wordt goedgekeurd.

Gedaan te Brussel, 18 februari 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

I. JARC


(1)  PB L 56 van 25.2.2006, blz. 75.


Commissie

22.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 48/65


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 13 november 2007

Steunmaatregel C 37/2006 (ex NN 91/2005) — Toepassing van de Steunregeling voor de modernisering van vissersvaartuigen in het Verenigd Koninkrijk

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 5395)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/153/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Gelet op Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (1), en met name op artikel 6, lid 1, en artikel 14,

Na de belanghebbende derden overeenkomstig de genoemde bepalingen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (2),

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Bij brief van 15 juni 2004 werd de Commissie er door een burger van het Verenigd Koninkrijk van in kennis gesteld dat de Shetland Islands Council, de overheidsinstantie van het Verenigd Koninkrijk voor de Shetlandeilanden, aan de visserijsector steun had verleend, waarbij het mogelijk om onrechtmatige staatssteun ging. Bij brieven van 24 augustus 2004, 4 februari 2005, 11 mei 2005 en 16 december 2005 verzocht de Commissie het Verenigd Koninkrijk inlichtingen over die steun te verstrekken. Bij brieven van 10 december 2004, 6 april 2005, 8 september 2005 en 31 januari 2006 verstrekte het Verenigd Koninkrijk de Commissie nadere inlichtingen.

(2)

Bij brief van 13 september 2006 deelde de Commissie het Verenigd Koninkrijk mee dat zij had besloten de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ten aanzien van de steunmaatregel in te leiden. Het Verenigd Koninkrijk maakte zijn opmerkingen over de steun bij brieven van 16 oktober 2006 en 6 februari 2007.

(3)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt (3). De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de betrokken steunmaatregel te maken.

(4)

De Commissie heeft van de belanghebbenden geen opmerkingen ontvangen.

II.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING

(5)

De Shetland Islands Council heeft betalingen aan de visserijsector verricht in het kader van twee algemene steunmaatregelen, nl. „Aid to the Fish Catching and Processing Industry” (steun voor de visserijsector en de visverwerkende industrie) en „Aid to the Fish Farming Industry” (steun voor de viskwekerijsector), die in feite bestonden uit tal van verschillende steunregelingen die sinds de jaren 1970 van kracht waren. Een van die regelingen was de „Fishing Vessel Modernisation Scheme” (Steunregeling voor de modernisering van vissersvaartuigen), hieronder „de regeling” genoemd. In het kader van die regeling, die ten minste vanaf de jaren 1980 tot 14 januari 2005 is toegepast, kon steun worden verleend voor moderniseringswerken aan vissersvaartuigen die tot grote verbeteringen leidden, zoals een betere opslag van de vangsten, de vervanging van de motor, verbeteringen van de arbeidsomstandigheden of de veiligheid van de bemanning.

(6)

De steun bedroeg ten hoogste 10 % van de totale kosten van het verbeteringsproject, met een maximum van 40 000 GBP per vaartuig. Slechts één aanvraag per jaar kon in aanmerking worden genomen. Verbeteringsprojecten die meer kostten dan 50 % van de prijs van een nieuw vaartuig van dezelfde soort, waren niet subsidiabel, evenmin als werkzaamheden aan vaartuigen van minder dan vijf jaar oud. De werkzaamheden moesten voldoen aan alle door de Shetland Seafood Quality Control gespecificeerde normen.

(7)

Alle aanvragers moesten in het bezit zijn van een „Pressure stock licence” en andere relevante bekwaamheidscertificaten, en de aanvragers moesten lid worden van de „Shetlands Fishermen’s Association”.

(8)

De begunstigde van de steun moest zich ertoe verbinden het vaartuig voltijds te exploiteren, eigenaar van het vaartuig te blijven en de bemanning van het vaartuig voltijds in dienst te houden gedurende ten minste vijf jaar vanaf de ontvangst van de steun. Tot slot moesten de begunstigden elk jaar een verslag indienen waarin zij aantoonden dat aan alle voorwaarden werd voldaan, en omvatte de regeling een bepaling inzake de terugbetaling van de steun voor het geval de voowaarden niet werden vervuld.

(9)

De Commissie twijfelde er ernstig aan of de steun die na 1 juli 2001 in het kader van de regeling werd verleend, verenigbaar kon worden geacht met de voorschriften van de Richtsnoeren voor het onderzoek van de steunmaatregelen van de staten in de visserij- en aquacultuursector van 2001 (4) (hieronder „richtsnoeren van 2001” genoemd) juncto artikel 9 van Verordening (EG) nr. 2792/1999 van de Raad van 17 december 1999 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor de structurele acties van de Gemeenschap in de visserijsector (5), en met name met de bepaling dat voor de modernisering van vissersvaartuigen geen steun mag worden verleend als die betrekking heeft op de capaciteit, gemeten in tonnage of motorvermogen.

III.   OPMERKINGEN VAN HET VERENIGD KONINKRIJK

(10)

In zijn brieven van 16 oktober 2006 en 6 februari 2007 heeft het Verenigd Koninkrijk nadere gegevens verstrekt over de individuele steunbedragen die na 1 juli 2001 in het kader van de regeling werden verleend. In de periode van augustus 2002 tot en met juni 2005 werd in 23 gevallen steun verleend voor de modernisering van vissersvaartuigen; die steun had o.m. betrekking op systemen voor de behandeling van vis, brandbestrijdingssystemen, windassen of dekkranen en de vervanging van motoren. Het bedrag van de steun varieerde van 403 GBP tot 7 090 GBP per begunstigde.

(11)

Wat betreft de naleving van de bepaling van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 2792/1999 op grond waarvan geen steun mag worden verleend als de modernisering betrekking heeft op de in tonnage of motorvermogen gemeten capaciteit, heeft het Verenigd Koninkrijk verklaard dat geen van de verbeteringen waarvoor steun werd verleend, invloed had op de brutotonnage of het motorvermogen van een van de betrokken vaartuigen.

(12)

Voorts heeft het Verenigd Koninkrijk inlichtingen verstrekt waaruit blijkt dat de toegekende steun in geen enkel geval meer bedroeg dan 40 % van de subsidiabele kosten.

(13)

Tot slot heeft het Verenigd Koninkrijk gesteld dat, als de Commissie een negatieve beschikking geeft, zij niet mag eisen dat de vóór 3 juni 2003 verleende steun wordt teruggevorderd, aangezien die terugvordering in strijd zou zijn met het beginsel van de bescherming van de legitieme verwachtingen. In dit verband verwees het Verenigd Koninkrijk naar Beschikking 2003/612/EG van de Commissie van 3 juni 2003 inzake leningen voor de aankoop van visserijquota op de Shetlandeilanden (Verenigd Koninkrijk) (6) en Beschikking 2006/226/EG van de Commissie van 7 december 2005 betreffende investeringen van Shetland Leasing and Property Developments Ltd op de Shetlandeilanden (Verenigd Koninkrijk) (7), waarin is bepaald dat de Shetland Islands Council er tot 3 juni 2003 terecht is vanuit gegaan dat de voor die steun gebruikte middelen privémiddelen, en geen overheidsmiddelen waren.

IV.   BEOORDELING VAN DE STEUN

(14)

Eerst moet worden uitgemaakt of de maatregel als staatssteun kan worden beschouwd en zo ja, of hij verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. De steun is toegekend aan een beperkt aantal bedrijven in de visserijsector en heeft dus een selectief karakter. De Shetland Islands Council heeft de steun toegekend uit staatsmiddelen. De steun kwam ten goede aan begunstigden die rechtstreeks concurreren met andere bedrijven in de visserijsector, zowel in het Verenigd Koninkrijk als in andere lidstaten. Daarom vervalsen de maatregelen de mededinging of dreigen zij de mededinging te vervalsen en moeten zij worden beschouwd als staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

(15)

Met betrekking tot staatssteun in de visserijsector wordt staatssteun geacht verenigbaar te zijn met de gemeenschappelijke markt als wordt voldaan aan de voorwaarden van de Richtsnoeren voor het onderzoek van staatssteun in de visserij- en aquacultuursector van 2004 (8) (hieronder „richtsnoeren van 2004” genoemd). In punt 5.3, tweede alinea, van de richtsnoeren van 2004 is bepaald dat „onrechtmatige steun in de zin van artikel 1, onder f), van Verordening (EG) nr. 659/1999 zal worden beoordeeld overeenkomstig de richtsnoeren die van toepassing zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van de steun”. Dit strookt ook met de algemene regels die de Commissie geeft in haar mededeling betreffende de vaststelling van regels voor de beoordeling van onrechtmatig verleende staatssteun (9). De steun moet dus worden beoordeeld op de verenigbaarheid ervan met de richtsnoeren van 2001 en de richtsnoeren van 2004.

(16)

Overeenkomstig punt 2.2.3.2 van de richtsnoeren van 2001, die vanaf 1 juli 2001 op de bestaande steun van toepassing waren, kan steun voor de modernisering van vaarklare vissersvaartuigen als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd als aan de ter zake geldende voorschriften van Verordening (EG) nr. 2792/1999 is voldaan.

(17)

In de artikelen 6, 7, 9 en 10 en bijlage III van Verordening (EG) nr. 2792/1999 is bepaald dat de inbreng van nieuwe capaciteit moet worden gecompenseerd door zonder overheidssteun aan de vloot een capaciteit te onttrekken die ten minste gelijk is aan de in de betrokken vlootsegmenten ingebrachte nieuwe capaciteit. Voor wat de periode tot en met 31 december 2001 betreft, gold dat, als de doelstellingen i.v.m. de omvang van de vloot nog niet waren nageleefd, een capaciteit moest worden onttrokken die ten minste 30 % groter was dan de ingebrachte nieuwe capaciteit.

(18)

De steun mag alleen worden toegekend als de lidstaat de informatie over de toepassing van het meerjarig oriëntatieprogramma heeft verstrekt, voldoet aan Verordening (EEG) nr. 2930/86 van de Raad van 22 september 1986 houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen (10), de permanente regelingen voor vernieuwing en modernisering van de vloot uit hoofde van artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2792/1999 heeft uitgevoerd en voldoet aan de algemene doelstellingen van het meerjarige oriëntatieprogramma.

(19)

Voorts kan de steun voor de modernisering van de vissersvaartuigen uitsluitend worden toegekend als die geen betrekking heeft op de capaciteit, gemeten in tonnage of motorvermogen.

(20)

Tot slot moeten de vaartuigen in het vlootregister zijn ingeschreven en moeten wijzigingen in de kenmerken van de vaartuigen aan dit register worden meegedeeld. De vervanging van vistuig komt niet voor steun is aanmerking.

(21)

Aangezien de Shetlandeilanden een regio van doelstelling 1 zijn, kan steun worden verleend tot ten hoogste 40 % van de totale subsidiabele kosten.

(22)

Op 1 januari 2003 werden de betrokken artikelen en bijlage van Verordening (EG) nr. 2792/1999 gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2369/2002 (11). Deze wijziging behoudt de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 2792/1999 voor de toekenning van steun voor de modernisering van vissersvaartuigen, en verscherpt ze nog, in die zin dat de steun nu alleen nog maar mag worden toegekend als die niet wordt gebruikt om de doeltreffendheid van het vistuig te vergroten.

(23)

Wat betreft de voorwaarde dat de steun geen betrekking mag hebben op de in tonnage of motorvermogen gemeten capaciteit, bestaat de bij Verordening (EG) nr. 2369/2002 aangebrachte wijziging erin dat van die beperking mag worden afgeweken als het gaat om steun die in overeenstemming is met artikel 11, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 (12), op grond waarvan de capaciteit mag toenemen als het moderniseringswerken aan het hoofddek betreft die bedoeld zijn om de veiligheid aan boord, de arbeidsomstandigheden, de hygiëne en de productkwaliteit te verbeteren.

(24)

Wat betreft de voorwaarden voor de vervanging van vistuig werd Verordening (EG) nr. 2792/1999 vervolgens gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1421/2004 (13), die van kracht werd op 26 augustus 2004. Op grond van Verordening (EG) nr. 2792/1999, aldus gewijzigd, kan vervanging van vistuig als een in aanmerking komende uitgave worden beschouwd als voor het vaartuig een herstelplan is opgesteld en het vaartuig wordt verplicht de betrokken visserij stop te zetten en met ander vistuig op andere soorten te vissen. In een dergelijk geval kan de Commissie besluiten dat, indien de vangstmogelijkheden aanzienlijk worden beperkt door een herstelplan, de eerste vervanging van vistuig als een in aanmerking komende uitgave mag worden beschouwd.

(25)

De richtsnoeren van 2004 moeten vanaf 1 januari 2005 worden toegepast op alle bestaande regelingen. Wat de steun voor de modernisering van vissersvaartuigen betreft, verwijzen deze richtsnoeren naar de artikelen 9 en 10 en bijlage III, punt 1.4, van Verordening (EG) nr. 2792/1999 en blijven dus dezelfde voorwaarden gelden.

(26)

Uit de inlichtingen die het Verenigd Koninkrijk heeft verstrekt, kan worden afgeleid dat van augustus 2002 tot en met juni 2005 in 23 gevallen steun werd verleend voor de modernisering van vaartuigen; in 5 gevallen diende deze steun voor de vervanging van de motor en in één geval voor een project betreffende de hulpmotor, de pomp en de koppelingseenheid.

(27)

Volgens het Verenigd Koninkrijk had geen van deze door de steun vergemakkelijkte verbeteringen invloed op de brutotonnage of het motorvermogen van een van de betrokken vaartuigen en was de steun bijgevolg in overeenstemming met de bepalingen van de desbetreffende richtsnoeren.

(28)

Wat betreft de 17 subsidies voor de modernisering van vaartuigen waarbij het niet ging om de vervanging van de motor of om een project betreffende de hulpmotor, de pomp en de koppelingseenheid, heeft het Verenigd Koninkrijk gegevens verstrekt waaruit blijkt dat de steun in overeenstemming is met de richtsnoeren die van toepassing waren op het tijdstip waarop de steun werd toegekend.

(29)

Wat evenwel de zes overige subsidies betreft, mag de steun overeenkomstig artikel 9, lid 1, onder c), i), van Verordening (EG) nr. 2792/1999 geen betrekking hebben „op de capaciteit in tonnage of motorvermogen”. De vervanging van een motor van een vissersvaartuig heeft betrekking op de in motorvermogen gemeten capaciteit van het vaartuig en dus mag daarvoor geen steun worden verleend. De heer Holmquist, directeur-generaal Visserij, heeft dit nog eens bevestigd in zijn brief van 5 mei 2003 (referentie D(2003)37148). Volgens dezelfde redenering mag geen steun worden toegestaan voor het project betreffende de hulpmotor, de pomp en de koppelingseenheid.

(30)

Met betrekking tot de in Verordening (EG) nr. 2792/1999 aangebrachte wijzigingen die zijn vermeld in overweging 23, vonden de zes moderniseringsprojecten allemaal plaats onder het dek en kunnen zij daarom niet worden geacht onder artikel 11, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 te vallen.

(31)

In het licht van de overwegingen 26 tot en met 30 is de Commissie van oordeel dat de steun die in het kader van de regeling werd verleend voor de zes moderniseringsprojecten die betrekking hadden op de in tonnage of motorvermogen gemeten capaciteit van de vaartuigen, niet in overeenstemming is met artikel 9, lid 1, onder c), i), van Verordening (EG) nr. 2792/1999 en dus onverenigbaar is met de richtsnoeren van 2001 en 2004. De andere steun die in het kader van de regeling is verstrekt, is wel verenigbaar met die bepalingen.

(32)

Overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 659/1999 moet de Commissie, in het geval van negatieve beschikkingen inzake onrechtmatige steun, bepalen dat de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen moet nemen om de steun van de begunstigde terug te vorderen.

(33)

Het Verenigd Koninkrijk heeft aangevoerd dat de Commissie niet mag eisen dat de steun wordt teruggevorderd als die terugvordering in strijd zou zijn met het beginsel van de bescherming van de legitieme verwachtingen, en beweert dat dit beginsel in dit geval van toepassing is.

(34)

De middelen die voor de financiering van de regeling zijn gebruikt, zijn dezelfde als die welke zijn aangewend voor de steun ten aanzien waarvan de Commissie een negatieve beschikking heeft gegeven bij de Beschikkingen 2003/612/EG en 2006/226/EG (zie overweging 13 van de onderhavige beschikking). In die gevallen was de Commissie van oordeel dat deze middelen met het oog op de toepassing van artikel 87 van het EG-Verdrag als staatsmiddelen moesten worden beschouwd. Tegelijk erkende de Commissie dat, in de specifieke context van die gevallen, de Shetland Islands Council en de andere betrokken instanties, door de combinatie van een aantal elementen, legitieme verwachtingen met betrekking tot het privékarakter van de betrokken middelen hadden gecreeerd, waardoor het niet mogelijk was de onverenigbare staatssteun terug te vorderen.

(35)

In het onderhavige geval kunnen de elementen waamee in die twee beschikkingen van de Commissie rekening is gehouden, evenwel niet op dezelfde wijze worden toegepast en werden geen legitieme verwachtingen gecreëerd. De Commissie wijst met name op de handelswijze en de verklaringen van het Verenigd Koninkrijk, waaruit duidelijk blijkt dat de bevoegde autoriteiten op de tijdstippen waarop de steun werd verleend, ervan overtuigd waren dat de regeling de facto een staatssteunregeling was en dat de daarvoor geldende regels van toepassing waren.

(36)

De Commissie is tot die conclusie gekomen vanuit de constatering dat de betrokken regeling, in tegenstelling tot de steun ten aanzien waarvan de Beschikkingen 2003/612/EG en 2006/226/EG werden gegeven, is ingesteld als een normale steunregeling en betrekking heeft op rechtstreeks aan de vissers verleende subsidies die rechtstreeks zijn toegekend door de Shetland Islands Council. Voorts blijkt in dit specifieke geval duidelijk dat de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk zelf van mening waren dat de regels voor de staatssteun van toepassing waren, aangezien zij de uitgaven voor de regeling altijd hebben gemeld in de jaarlijkse verslagen over staatssteun die overeenkomstig de communautaire verplichtingen aan de Commissie werden voorgelegd. In zijn antwoord op vragen van de Commissie heeft het Verenigd Koninkrijk het volgende gesteld (brief van 10 december 2004): „Zoals vereist, werden de betalingen in het kader van de regelingen gedurende vele jaren vermeld in het jaarregister voor staatssteun en werd jaarlijks een overzicht naar de Commissie gestuurd” en (brief van 6 april 2005): „Onze autoriteiten hebben jarenlang te goeder trouw gehandeld en geleefd in de overtuiging dat de regelingen in overeenstemming waren met de richtsnoeren voor staatssteun.”.

(37)

Gelet op deze verklaringen en op de specifieke kenmerken van het onderhavige geval is de Commissie van mening dat de eis tot terugvordering van de steun niet kan worden geacht in strijd te zijn met het algemene beginsel van het gemeenschapsrecht. Bijgevolg is de Commissie overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 659/1999 van mening dat het Verenigd Koninkrijk alle nodige maatregelen dient te nemen om de steun van de begunstigden van de regeling terug te vorderen, behalve in die gevallen waarin Verordening (EG) nr. 875/2007 van de Commissie van 24 juli 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun in de visserijsector en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1860/2004 (14) van toepassing is.

(38)

In dit verband moet erop worden gewezen dat de terug te vorderen steun overeenkomstig artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 659/1999 rente moet omvatten om te garanderen dat de daadwerkelijke mededinging wordt hersteld. Deze rente moet op samengestelde grondslag worden berekend overeenkomstig hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie (15).

(39)

De Commissie verzoekt het Verenigd Koninkrijk haar de bijgevoegde vragenlijst betreffende de huidige stand van de terugvorderingsprocedure terug te sturen en een lijst op te stellen van de begunstigden van wie steun moet worden teruggevorderd.

V.   CONCLUSIE

(40)

In het licht van de beoordeling in deel IV is de Commissie van mening dat het Verenigd Koninkrijk, in strijd met artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag, onrechtmatige steun heeft verleend in het kader van de Steunregeling voor de modernisering van vissersvaartuigen.

(41)

De Commissie is van oordeel dat de steun die in het kader van die regeling is verleend, met de gemeenschappelijke markt verenigbaar is, behalve de steun voor moderniseringsprojecten die betrekking hadden op de capaciteit, gemeten in tonnage of motorvermogen,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

1.   De steunmaatregel van de staten die het Verenigd Koninkrijk in het kader van de Steunregeling voor de modernisering van vissersvaartuigen ten uitvoer heeft gelegd, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt voor wat betreft de steun die is verleend voor moderniseringsprojecten die geen betrekking hadden op de capaciteit, gemeten in tonnage of motorvermogen.

2.   De steunmaatregel van de staten die het Verenigd Koninkrijk in het kader van de Steunregeling voor de modernisering van vissersvaartuigen ten uitvoer heeft gelegd, is niet verenigbaar met de gemeenschappelijke markt voor wat betreft de steun die is verleend voor moderniseringsprojecten die betrekking hadden op de capaciteit, gemeten in tonnage of motorvermogen.

Artikel 2

De in artikel 1, lid 2, van deze beschikking bedoelde individuele steun vormt geen staatssteun als die onder Verordening (EG) nr. 875/2007 valt.

Artikel 3

1.   Het Verenigd Koninkrijk neemt alle nodige maatregelen om de in artikel 1, lid 2, bedoelde onverenigbare steun die in het kader van de regeling is verleend, van de begunstigden terug te vorderen, met uitzondering van de in artikel 2 bedoelde steun.

2.   De terug te vorderen steun omvat rente vanaf de datum waarop de steun ter beschikking van de begunstigden is gesteld tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan.

3.   De rente wordt op samengestelde grondslag berekend overeenkomstig hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 794/2004.

4.   Met ingang van de datum waarop deze beschikking wordt gegeven, annuleert het Verenigd Koninkrijk alle uitstaande betalingen van de in artikel 1 bedoelde steun die in het kader van de regeling is toegekend.

Artikel 4

1.   De in artikel 1, lid 2, bedoelde steun die in het kader van de regeling is verleend, wordt onmiddellijk en op doeltreffende wijze teruggevorderd.

2.   Het Verenigd Koninkrijk ziet erop toe dat deze beschikking binnen vier maanden na de datum van de kennisgeving ervan wordt uitgevoerd.

Artikel 5

1.   Binnen twee maanden na de datum van kennisgeving van deze beschikking verstrekt het Verenigd Koninkrijk de Commissie de volgende informatie:

a)

de lijst van de begunstigden die steun als bedoeld in artikel 1, lid 2, van deze beschikking hebben ontvangen voor zover die steun niet onder Verordening (EG) nr. 875/2007 valt, en het totale steunbedrag dat elk van hen heeft ontvangen;

b)

het totale bedrag (hoofdsom en rente) dat van elke begunstigde moet worden teruggevorderd;

c)

een gedetailleerde beschrijving van de maatregelen die reeds zijn genomen of die zullen worden genomen om aan deze beschikking te voldoen; en

d)

documenten waaruit blijkt dat de begunstigden zijn aangemaand de steun terug te betalen.

2.   Het Verenigd Koninkrijk houdt de Commissie op de hoogte van de vooruitgang die bij de nationale maatregelen ter uitvoering van deze beschikking wordt gemaakt, totdat de in artikel 1 bedoelde steun die in het kader van de regeling werd verleend, volledig is terugbetaald.

Het verstrekt onmiddellijk alle informatie die de Commissie wenst te krijgen over de maatregelen die reeds zijn genomen of die zullen worden genomen om aan deze beschikking te voldoen.

Het verstrekt ook gedetailleerde gegevens over de steunbedragen en de invorderingsrente die reeds door de begunstigden zijn terugbetaald.

Artikel 6

Deze beschikking is gericht tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 13 november 2007.

Voor de Commissie

Joe BORG

Lid van de Commissie


(1)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(2)  PB C 293 van 2.12.2006, blz. 9.

(3)  PB C 293 van 2.12.2006, blz. 9.

(4)  PB C 19 van 20.1.2001, blz. 7.

(5)  PB L 337 van 30.12.1999, blz. 10. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 485/2005 (PB L 81 van 30.3.2005, blz. 1).

(6)  PB L 211 van 21.8.2003, blz. 63.

(7)  PB L 81 van 18.3.2006, blz. 36.

(8)  PB C 229 van 14.9.2004, blz. 5.

(9)  PB C 119 van 22.5.2002, blz. 22.

(10)  PB L 274 van 25.9.1986, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3259/94 (PB L 339 van 29.12.1994, blz. 11).

(11)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 49.

(12)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 865/2007 (PB L 192 van 24.7.2007, blz. 1).

(13)  PB L 260 van 6.8.2004, blz. 1.

(14)  PB L 193 van 25.7.2007, blz. 6.

(15)  PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1935/2006 (PB L 407 van 30.12.2006).


22.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 48/71


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 13 november 2007

Steunmaatregel van de Staten C 38/2006 (ex NN 93/2005) — Toepassing van de Regeling voor de verbetering van visserijbedrijven in het Verenigd Koninkrijk

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 5397)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/154/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Gelet op Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (1), en met name op artikel 6, lid 1, en artikel 14,

Na de belanghebbende derden overeenkomstig de genoemde bepalingen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (2),

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Bij brief van 15 juni 2004 werd de Commissie er door een burger van het Verenigd Koninkrijk van in kennis gesteld dat de Shetland Islands Council, de overheidsinstantie van het Verenigd Koninkrijk voor de Shetlandeilanden, onrechtmatige steun had verleend. Bij brieven van 24 augustus 2004, 4 februari 2005, 11 mei 2005 en 16 december 2005 verzocht de Commissie het Verenigd Koninkrijk inlichtingen over die steun te verstrekken. Het Verenigd Koninkrijk verstrekte de Commissie nadere inlichtingen bij brieven van 10 december 2004, 6 april 2005, 8 september 2005 en 31 januari 2006.

(2)

Bij brief van 13 september 2006 deelde de Commissie het Verenigd Koninkrijk mee dat zij had besloten de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden. Het Verenigd Koninkrijk maakte zijn opmerkingen over de zaak bij brieven van 16 oktober 2006 en 30 januari 2007.

(3)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie van 28 november 2006 (3). De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de steunmaatregel te maken. Er werden geen opmerkingen ontvangen.

II.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING

(4)

De Shetland Islands Council heeft betalingen aan de visserijsector verricht in het kader van twee algemene steunmaatregelen, nl. „Aid to the Fish Catching and Processing Industry” (steun voor de visserijsector en de visverwerkende industrie) en „Aid to the Fish Farming Industry” (steun voor de viskwekerijsector), die in feite bestonden uit tal van verschillende steunregelingen, o.a. de „Fish Factory Improvement Scheme” (Regeling voor de verbetering van de visserijbedrijven).

(5)

In het kader van de Regeling voor de verbetering van de visserijbedrijven (hieronder „de regeling” genoemd) kon steun worden verleend voor de aankoop van nieuwe machines en uitrusting voor visverwerking en voor de bouw, verbetering en uitbreiding van visserijbedrijven. De kosten voor de herstelling van machines of gebouwen waren evenwel niet subsidiabel. Tweedehands uitrusting werd slechts in bijzondere omstandigheden voor steun in aanmerking genomen en moest door een onafhankelijk technicus worden onderzocht en worden gecertificeerd als zijnde in goede staat.

(6)

De steun bedroeg ten hoogste 20 % van de subsidiabele kosten en het maximumbedrag was vastgesteld op 20 000 GBP voor bedrijven met een omzet van minder dan 1 000 000 GBP, op 25 000 GBP voor bedrijven met een omzet van 1 000 000 GBP tot 3 000 000 GBP, en op 30 000 GBP voor bedrijven met een omzet van meer dan 3 000 000 GBP.

(7)

Van 13 augustus 1993 tot en met 15 december 2004 werden in het kader van de regeling betalingen verricht aan Shetland Fish Products Limited, een bedrijf dat zich toelegt op de productie van vismeel en visolie die niet voor menselijke consumptie zijn bestemd. Hierbij ging het om de volgende bedragen:

a)

op 13 augustus 1997 werd 24 800 GBP verleend voor de aankoop van een Alfa Laval Separator, een toestel om visolie van de gekookte persvloeistof te scheiden;

b)

op 3 september 1998 werd 1 592 GBP verleend voor de gedeeltelijke hercoating van het fabrieksgebouw; deze werkzaamheden maakten deel uit van de verbeteringswerken die in de fabriek werden uitgevoerd om aan de eisen inzake uitstoot van verontreinigde lucht te voldoen;

c)

op 7 januari 1999 werd 3 600 GBP verleend voor de aankoop van een nieuwe aanvoerschroef voor de visputten van de fabriek;

d)

op 25 februari 1999 werd 9 479 GBP verleend voor de installatie van een nieuw afwateringssysteem dat de instroom van overtollig water in de putten voor visopslag moest verminderen;

e)

op 10 december 1999 werd 19 480 GBP verleend voor de vervanging van de decanteertoestellen in de fabriek, waardoor de productie en de efficiëntie konden worden verbeterd;

f)

op 19 januari 2001 werd 14 949,86 GBP verleend voor de installatie van een flashstoomsysteem dat de energie-efficiëntie van de fabriek en de productie ten goede moest komen; en

j)

op 15 december 2004 werd 19 700 GBP verleend voor de aankoop van een kraan voor het lossen van vis; deze kraan moest de fabriek in staat stellen grotere schepen te lossen, de betrouwbaarheid te verhogen en grotere voorraden aan te leggen.

(8)

In haar besluit tot inleiding van de procedure was de Commissie van oordeel dat de voorwaarden van de regeling en het grootste deel van de verleende steun verenigbaar waren met de gemeenschappelijke markt, aangezien werd voldaan aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 3699/93 van de Raad van 21 december 1993 tot vaststelling van de criteria en voorwaarden voor de structurele bijstand van de Gemeenschap in de sector visserij/aquacultuur en verwerking/afzet van de producten daarvan (4) en van Verordening (EG) nr. 2792/1999 van de Raad van 17 december 1999 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor de structurele acties van de Gemeenschap in de visserijsector (5), die van toepassing waren op de respectieve tijdstippen waarop de steun werd verleend.

(9)

Daarentegen had de Commissie ernstige twijfels bij de verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt van de steun die aan Shetland Fish Products Limited werd toegekend, aangezien die steun werd verleend voor investeringen voor de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten die bestemd waren om te worden gebruikt en te worden verwerkt voor andere doeleinden dan menselijke consumptie, wat niet was toegestaan op grond van Verordening (EG) nr. 3699/93 en Verordening (EG) nr. 2792/1999.

III.   OPMERKINGEN VAN HET VERENIGD KONINKRIJK

(10)

In zijn antwoord van 16 oktober 2006 heeft het Verenigd Koninkrijk nadere gegevens verstrekt over de steun die aan Shetland Fish Products Limited is verleend.

(11)

Het Verenigd Koninkrijk bevestigde dat de steun die aan dat bedrijf is verleend, niet kan worden geacht in overeenstemming te zijn met Verordening (EG) nr. 3699/93 en Verordening (EG) nr. 2792/1999. Het Verenigd Koninkrijk verklaarde dat de beheerders van de regeling op het ogenblik waarop de subsidies werden toegestaan, er niet van op de hoogte waren dat steun voor de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten die bestemd zijn om te worden gebruikt en te worden verwerkt voor andere doeleinden dan menselijke consumptie, bij deze verordeningen was uitgesloten.

(12)

Toch wees het Verenigd Koninkrijk erop dat minstens een van de investeringen, namelijk die waarvoor op 3 september 1998 een subsidie van 1 592 GBP werd verleend, betrekking had op milieuverbeteringen, namelijk de recoating van een van de bedrijfsgebouwen, die tot doel had het gebouw „af te dichten” en zo de uitstoot van verontreinigde lucht te verminderen. Volgens het Verenigd Koninkrijk kon deze steun verenigbaar worden geacht met punt 2.0, onder b), van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 3699/93.

(13)

Tot slot heeft het Verenigd Koninkrijk gesteld dat, als de Commissie een negatieve beschikking geeft, zij niet mag eisen dat de vóór 3 juni 2003 verleende steun wordt teruggevorderd, aangezien die terugvordering in strijd zou zijn met het beginsel van de bescherming van de legitieme verwachtingen. In dit verband verwees het Verenigd Koninkrijk naar Beschikking 2003/612/EG van de Commissie van 3 juni 2003 inzake leningen voor de aankoop van visserijquota op de Shetlandeilanden (Verenigd Koninkrijk) (6) en Beschikking 2006/226/EG van de Commissie van 7 december 2005 betreffende investeringen van Shetland Leasing and Property Developments Ltd op de Shetlandeilanden (Verenigd Koninkrijk) (7), waarin is bepaald dat de Shetland Islands Council er tot 3 juni 2003 terecht is vanuit gegaan dat de voor die steun gebruikte middelen privémiddelen, en geen overheidsmiddelen waren.

IV.   BEOORDELING VAN DE STEUNMAATREGEL

(14)

Eerst moet worden uitgemaakt of de maatregel als staatssteun kan worden beschouwd en zo ja, of hij verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

(15)

De steun is toegekend aan één bedrijf in de visserijsector en heeft dus een selectief karakter. De steun werd door de Shetland Islands Council uit staatsmiddelen verleend en kwam Shetland Fish Products Limited ten goede, een bedrijf dat rechtstreeks concurreert met andere bedrijven in de visserijsector, zowel in het Verenigd Koninkrijk als in andere lidstaten. Daarom vervalst de steun de mededinging of dreigt hij die te vervalsen en lijkt het hierbij te gaan om staatssteun in de zin van artikel 87 van het EG-Verdrag.

(16)

Volgens het Verenigd Koninkrijk werden de twee algemene regelingen reeds toegepast vóór de toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot de Europese Economische Gemeenschap. Hoe het ook zij, door het ontbreken van documenten over het verleden, kan het Verenigd Koninkrijk niet bewijzen dat de steunmaatregelen reeds bestonden voordat het Verenigd Koninkrijk tot de Gemeenschap toetrad. Bovendien heeft het Verenigd Koninkrijk bevestigd dat de steunregelingen in de loop van de jaren zijn gewijzigd en dat die wijzigingen nooit overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag (ex artikel 93, lid 3) ter kennis van de Commissie zijn gebracht. Bijgevolg moeten de steunmaatregelen als nieuwe steunregelingen worden beschouwd.

(17)

Bij Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad is geen verjaringstermijn vastgesteld voor het onderzoek van „onrechtmatige steun” zoals omschreven in artikel 1, onder f), van die verordening, namelijk steun die tot uitvoering wordt gebracht voordat de Commissie haar conclusie kan trekken wat betreft de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt. In artikel 15 van die verordening is evenwel bepaald dat de bevoegdheid van de Commissie om de terugvordering van de steun te eisen, verjaart na een termijn van tien jaar, dat deze termijn ingaat op de dag waarop de onrechtmatige steun aan de begunstigde is verleend en dat de verjaring wordt gestuit door elke maatregel van de Commissie. Bijgevolg oordeelt de Commissie dat in dit geval geen onderzoek nodig is naar de steun die verjaard is, d.w.z. de steun die werd verleend méér dan tien jaar voordat de Commissie enige maatregel nam.

(18)

De Commissie is van oordeel dat de verjaring in dit geval werd gestuit door het verzoek om informatie dat zij het Verenigd Koninkrijk op 24 augustus 2004 heeft toegezonden. Bijgevolg is de steun die vóór 24 augustus 1994 aan de begunstigden werd verleend, verjaard. Daarom heeft de Commissie alleen de steun beoordeeld die werd verleend bij de besluiten die na 24 augustus 1994 zijn genomen.

(19)

Staatssteun kan als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd wanneer die in aanmerking komt voor een van de uitzonderingen waarin het EG-Verdrag voorziet. Met betrekking tot staatssteun in de visserijsector wordt staatssteun geacht verenigbaar te zijn met de gemeenschappelijke markt als wordt voldaan aan de voorwaarden van de Richtsnoeren voor het onderzoek van staatssteun in de visserij- en aquacultuursector (8) van 2004 (hieronder „richtsnoeren van 2004” genoemd). In punt 5.3, tweede alinea, van die richtsnoeren is bepaald dat „onrechtmatige steun in de zin van artikel 1, onder f), van Verordening (EG) nr. 659/1999 zal worden beoordeeld overeenkomstig de richtsnoeren die van toepassing zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van de steun”. De steun moet dus worden beoordeeld op de verenigbaarheid ervan met de Richtsnoeren voor het onderzoek van de nationale steunmaatregelen in de visserij- en aquacultuursector (9) van 1997 (hieronder „richtsnoeren van 1997” genoemd) en de Richtsnoeren voor het onderzoek van de steunmaatregelen van de staten in de visserij- en aquacultuursector (10) van 2001 (hieronder „richtsnoeren van 2001” genoemd).

(20)

Op grond van punt 2.3 van de richtsnoeren van 1997 en van 2001 kan steun voor investeringen op het gebied van de verwerking en de afzet van visserijproducten verenigbaar worden geacht met de gemeenschappelijke markt mits de voorwaarden voor de toekenning vergelijkbaar zijn met die welke in Verordening (EG) nr. 3699/93, respectievelijk Verordening (EG) nr. 2792/1999, zijn vastgesteld en minstens even stringent zijn, en op voorwaarde dat de staatssteun, omgerekend in subsidie-equivalent, niet hoger is dan het totaal aan nationale en communautaire subsidies dat is vastgesteld in bijlage IV bij die verordeningen.

(21)

Overeenkomstig zowel artikel 11 en bijlage III, punt 2.4, van Verordening (EG) nr. 3699/93 als artikel 13 en bijlage III, punt 2.4, van Verordening (EG) nr. 2792/1999 moeten subsidiabele investeringen betrekking hebben op met name bouw en aankoop van gebouwen en installaties, aankoop van nieuwe voorzieningen en installaties die nodig zijn voor de verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten tussen het lossen en het stadium van het eindproduct en de toepassing van nieuwe technologieën die met name gericht zijn op verbetering van het concurrentievermogen.

(22)

Overeenkomstig deze bepalingen komen investeringen niet voor steun in aanmerking als zij betrekking hebben op visserij- en aquacultuurproducten die bestemd zijn om te worden gebruikt en te worden verwerkt voor andere doeleinden dan menselijke consumptie, behalve als het gaat om investeringen die uitsluitend zijn bestemd voor de behandeling, de verwerking en de afzet van afval van visserij- en aquacultuurproducten.

(23)

Het Verenigd Koninkrijk heeft bevestigd dat het bij elke aan Shetland Fish Products Limited verleende steun ging om steun voor de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten die bestemd waren om te worden gebruikt en te worden verwerkt voor andere doeleinden dan menselijke consumptie. Bijgevolg voldoet de steun niet aan de in overweging 22 bedoelde bepalingen en dus ook niet aan de richtsnoeren van 1997 en de richtsnoeren van 2001, zodat hij onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

(24)

Het Verenigd Koninkrijk heeft er evenwel op gewezen dat het bij de op 3 september 1998 verleende subsidie van 1 592 GBP ging om steun voor investeringen betreffende milieuverbeteringen, die verenigbaar zou kunnen zijn met punt 2.0, onder b), van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 3699/93.

(25)

Overeenkomstig punt 2.0, onder b), van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 3699/93 komen materiële investeringen op de in titel III van die verordening bedoelde gebieden die bestemd zijn voor het verbeteren van de omstandigheden met betrekking tot de hygiëne of de gezondheid van mens of dier, voor het verbeteren van de kwaliteit van de producten of voor vermindering van milieuhinder, voor steun in aanmerking. Een van de in titel III van die verordening vermelde gebieden is „verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten” (punt 2.4 van die titel). Dus kan investeringssteun ten behoeve van de verwerking en de afzet, zelfs al gaat het om een bedrijf dat producten verwerkt en afzet die niet voor menselijke consumptie zijn bestemd, inderdaad verenigbaar worden geacht als de investering bedoeld is om de milieuhinder te verminderen.

(26)

Er is steun verleend voor de recoating van een van de bedrijfsgebouwen, die tot doel had het gebouw „af te dichten” en zo de uitstoot van verontreinigde lucht te verminderen. De Commissie is van oordeel dat dit soort steun verenigbaar kan worden geacht met punt 2.0, onder b), van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 3699/93 en dat deze specifieke subsidie van 1 592 GBP dus verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

(27)

Overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 659/1999 moet de Commissie, in het geval van negatieve beschikkingen inzake onrechtmatige steun, bepalen dat de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen moet nemen om de steun van de begunstigde terug te vorderen.

(28)

Het Verenigd Koninkrijk heeft aangevoerd dat de Commissie niet mag eisen dat de steun wordt teruggevorderd als die terugvordering in strijd zou zijn met het beginsel van de bescherming van de legitieme verwachtingen, en beweert dat dit beginsel in dit geval van toepassing is.

(29)

De middelen die voor de financiering van de regeling zijn gebruikt, zijn dezelfde als die welke zijn aangewend voor de steun ten aanzien waarvan de Commissie een negatieve beschikking heeft gegeven bij de Beschikkingen 2003/612/EG en 2006/226/EG (zie overweging 13 van de onderhavige beschikking). In die gevallen was de Commissie van oordeel dat deze middelen met het oog op de toepassing van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag als staatsmiddelen moesten worden beschouwd. Tegelijk erkende de Commissie dat, in de specifieke context van die gevallen, de autoriteiten van de Shetlandeilanden en de andere betrokken instanties, door de combinatie van een aantal elementen, legitieme verwachtingen met betrekking tot het privékarakter van de betrokken middelen hadden gecreëerd, waardoor het niet mogelijk was de onverenigbare staatssteun terug te vorderen.

(30)

De Commissie is evenwel van mening dat in het onderhavige geval de elementen waarmee in de Beschikkingen 2003/612/EG en 2006/226/EG rekening is gehouden, niet op dezelfde wijze kunnen worden toegepast en dat er geen legitieme verwachtingen werden gecreëerd. De Commissie wijst met name op de handelswijze en de verklaringen van het Verenigd Koninkrijk, waaruit duidelijk blijkt dat de bevoegde autoriteiten op de tijdstippen waarop de steun werd verleend, ervan overtuigd waren dat de regeling de facto een staatssteunregeling was en dat de daarvoor geldende regels van toepassing waren.

(31)

De Commissie is tot die conclusie gekomen vanuit de constatering dat de betrokken regeling, in tegenstelling tot de steun ten aanzien waarvan de Beschikkingen 2003/612/EG en 2006/226/EG werden gegeven, is ingesteld als een normale steunregeling en betrekking heeft op rechtstreeks aan de vissers verleende subsidies die rechtstreeks zijn toegekend door de Shetland Islands Council. Voorts blijkt in dit specifieke geval duidelijk dat het Verenigd Koninkrijk zelf van mening was dat de regels voor de staatssteun van toepassing waren, aangezien het de uitgaven voor de regeling altijd heeft gemeld in de jaarlijkse verslagen over staatssteun die overeenkomstig de communautaire verplichtingen aan de Commissie werden voorgelegd. In zijn antwoord op vragen van de Commissie heeft het Verenigd Koninkrijk het volgende gesteld (brief van 10 december 2004): „Zoals vereist, werden de betalingen in het kader van de regelingen gedurende vele jaren vermeld in het jaarregister voor staatssteun en werd jaarlijks een overzicht naar de Commissie gestuurd” en (brief van 6 april 2005): „Onze autoriteiten hebben jarenlang te goeder trouw gehandeld en geleefd in de overtuiging dat de regelingen in overeenstemming waren met de richtsnoeren voor staatssteun.”.

(32)

Gelet op deze verklaringen en op de specifieke kenmerken van het onderhavige geval is de Commissie van mening dat de eis tot terugvordering van de steun niet kan worden geacht in strijd te zijn met een algemeen beginsel van het gemeenschapsrecht. Bijgevolg is de Commissie overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 659/1999 van mening dat het Verenigd Koninkrijk alle nodige maatregelen dient te nemen om de steun van de begunstigde van de regeling terug te vorderen, behalve in die gevallen waarin Verordening (EG) nr. 875/2007 van de Commissie van 24 juli 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun in de visserijsector en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1860/2004 (11) van toepassing is.

(33)

In dit verband moet erop worden gewezen dat de terug te vorderen steun overeenkomstig artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 659/1999 rente moet omvatten om te garanderen dat de daadwerkelijke mededinging wordt hersteld. Deze rente moet op samengestelde grondslag worden berekend overeenkomstig hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie (12).

(34)

De Commissie verzoekt het Verenigd Koninkrijk haar de bijgevoegde vragenlijst betreffende de huidige stand van de terugvorderingsprocedure terug te sturen.

V.   CONCLUSIE

(35)

In het licht van de beoordeling in deel IV is de Commissie van mening dat het Verenigd Koninkrijk, in strijd met artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag, Shetland Fish Products Limited onrechtmatige steun heeft verleend in het kader van de Regeling voor de verbetering van de visserijbedrijven.

(36)

De Commissie is van oordeel dat deze steunmaatregel niet verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt voor wat betreft de steun, ten bedrage van in totaal 92 009 GBP, die op 13 augustus 1997, 7 januari 1999, 25 februari 1999, 10 december 1999, 19 januari 2001 en 15 december 2004 is verleend.

(37)

De steun ten bedrage van in totaal 1 592 GBP die op 3 september 1998 is verleend, wordt verenigbaar geacht met de gemeenschappelijke markt.

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

1.   De steun die in het kader van de Regeling voor de verbetering van de visserijbedrijven aan Shetland Fish Products is verleend, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt voor wat betreft het op 3 september 1998 verleende bedrag van 1 592 GBP.

2.   De steun die in het kader van de Regeling voor de verbetering van de visserijbedrijven aan Shetland Fish Products is verleend, is niet verenigbaar met de gemeenschappelijke markt voor wat betreft het bedrag van 92 007 GBP dat is verleend op 13 augustus 1997, 7 januari 1999, 25 februari 1999, 10 december 1999, 19 januari 2001 en 15 december 2004.

Artikel 2

De in artikel 1, lid 2, van deze beschikking bedoelde individuele steun vormt geen staatssteun als die onder Verordening (EG) 875/2007 valt.

Artikel 3

1.   Het Verenigd Koninkrijk vordert de in artikel 1, lid 2, bedoelde onverenigbare steun die in het kader van de regeling is verleend, van de begunstigde terug, met uitzondering van de in artikel 2 bedoelde steun.

2.   De terug te vorderen bedragen omvatten rente vanaf de datum waarop zij ter beschikking van de begunstigde zijn gesteld tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan.

3.   De rente wordt op samengestelde grondslag berekend overeenkomstig hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 794/2004.

4.   Met ingang van de datum waarop deze beschikking wordt gegeven, annuleert het Verenigd Koninkrijk alle uitstaande betalingen van de in artikel 1, lid 2, bedoelde steun die in het kader van de regeling is toegekend.

Artikel 4

1.   De in artikel 1, lid 2, bedoelde steun die in het kader van de regeling is verleend, wordt onmiddellijk en op doeltreffende wijze teruggevorderd.

2.   Het Verenigd Koninkrijk ziet erop toe dat deze beschikking binnen vier maanden na de datum van de kennisgeving ervan wordt uitgevoerd.

Artikel 5

1.   Binnen twee maanden na de datum van kennisgeving van deze beschikking verstrekt het Verenigd Koninkrijk de Commissie de volgende informatie:

a)

het totale bedrag (hoofdsom en rente) dat van de begunstigde moet worden teruggevorderd voor zover de steun niet onder Verordening (EG) nr. 875/2007 valt;

b)

een gedetailleerde beschrijving van de maatregelen die reeds zijn genomen of die zullen worden genomen om aan deze beschikking te voldoen; en

c)

documenten waaruit blijkt dat de begunstigde is aangemaand de steun terug te betalen.

2.   Het Verenigd Koninkrijk houdt de Commissie op de hoogte van de vooruitgang die bij de nationale maatregelen ter uitvoering van deze beschikking wordt gemaakt, totdat de in artikel 1, lid 2, bedoelde steun die in het kader van de regeling werd verleend, volledig is terugbetaald.

Het verstrekt onmiddellijk alle informatie die de Commissie wenst te krijgen over de maatregelen die reeds zijn genomen of die zullen worden genomen om aan deze beschikking te voldoen.

Het verstrekt ook gedetailleerde gegevens over de steunbedragen en de invorderingsrente die reeds door de begunstigde zijn terugbetaald.

Artikel 6

Deze beschikking is gericht tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 13 november 2007.

Voor de Commissie

Joe BORG

Lid van de Commissie


(1)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(2)  PB C 289 van 28.11.2006, blz. 10.

(3)  PB C 289 van 28.11.2006, blz. 10.

(4)  PB L 346 van 31.12.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 25/97 (PB L 6 van 10.1.1997, blz. 7).

(5)  PB L 337 van 30.12.1999, blz. 10. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 485/2005 (PB L 81 van 30.3.2005, blz. 1).

(6)  PB L 211 van 21.8.2003, blz. 63.

(7)  PB L 81 van 18.3.2006, blz. 36.

(8)  PB C 229 van 14.9.2004, blz. 5.

(9)  PB C 100 van 27.3.1997, blz. 12.

(10)  PB C 19 van 20.1.2001, blz. 7.

(11)  PB L 193 van 25.7.2007, blz. 6.

(12)  PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1935/2006 (PB L 407 van 30.12.2006).


BESLUITEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

22.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 48/77


 

Voor het internationaal publiekrecht hebben alleen de originele VN/ECE-teksten rechtsgevolgen. Voor de status en de datum van inwerkingtreding van dit reglement, zie de recentste versie van VN/ECE-statusdocument TRANS/WP.29/343 op: http://www.unece.org/trans/main/wp29/wp29wgs/wp29gen/wp29fdocstts.html

Reglement nr. 24 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme voorschriften voor:

I.

De goedkeuring van motoren met compressieontsteking wat de emissie van zichtbare verontreinigende stoffen betreft,

II.

De goedkeuring van motorvoertuigen wat de installatie van goedgekeurde typen motoren met compressieontsteking betreft,

III.

De goedkeuring van motorvoertuigen met motoren met compressieontsteking wat de emissie van zichtbare verontreinigende stoffen door de motor betreft,

IV.

De meting van het vermogen van motoren met compressieontsteking.

Supplement 3 op wijzigingenreeks 03 — Datum van inwerkingtreding: 2 februari 2007.

Wijziging van reglement nr. 24, gepubliceerd in PB L 326 van 24.11.2006.

De punten 1.1.1 tot en met 1.1.3 komen als volgt te luiden (met invoeging van een verwijzing naar een nieuwe voetnoot (1) en een nieuwe voetnoot (1)):

„1.1.1.

:

Deel I

:

de emissie van zichtbare verontreinigende stoffen in de uitlaatgassen van motoren met compressieontsteking die bedoeld zijn om in voertuigen van de categorieën L, M en N (1) te worden geïnstalleerd;

1.1.2.

:

Deel II

:

de installatie in voertuigen van de categorieën L, M en N (1) van motoren met compressieontsteking waarvoor typegoedkeuring is verleend overeenkomstig deel I van dit reglement;

1.1.3.

:

Deel III

:

de emissie van zichtbare verontreinigende stoffen in de uitlaatgassen van voertuigen van de categorieën L, M en N (1) waarin een motor is geïnstalleerd waarvoor geen afzonderlijke typegoedkeuring overeenkomstig deel I van dit reglement is verleend.

In punt 5.4.1 krijgen de verwijzing naar voetnoot (1) en voetnoot (1) het nieuwe nummer (2) en komt de voetnoot als volgt te luiden:

„(2)

1 voor Duitsland, …, 10 voor Servië, …, 36 voor Litouwen, 37 voor Turkije, 38 (niet gebruikt), 39 voor Azerbeidzjan, …, 47 voor Zuid-Afrika, 48 voor Nieuw-Zeeland, 49 voor Cyprus, 50 voor Malta, 51 voor de Republiek Korea, 52 voor Maleisië, 53 voor Thailand, 54-55 (niet gebruikt) en 56 voor Montenegro. De daaropvolgende nummers zullen worden toegekend …”.


(1)  Zoals gedefinieerd in bijlage 7 bij de Geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3) (document TRANS/WP.29/78/Rev.1/Amend.2, laatstelijk gewijzigd bij Amend.4).


22.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 48/78


 

Voor het internationaal publiekrecht hebben alleen de originele VN/ECE-teksten rechtsgevolgen. Voor de status en de datum van inwerkingtreding van dit reglement, zie de recentste versie van VN/ECE-statusdocument TRANS/WP.29/343 op: http://www.unece.org/trans/main/wp29/wp29wgs/wp29gen/wp29fdocstts.html

Reglement nr. 101 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme voorschriften voor de goedkeuring van personenauto’s met uitsluitend een verbrandingsmotor en personenauto's met een hybride elektrische aandrijflijn wat het meten van de kooldioxide-emissie en het brandstofverbruik betreft en/of wat het meten van het elektriciteitsverbruik en de elektrische actieradius betreft, en van voertuigen van de categorieën M1 en N1 met uitsluitend een elektrische aandrijflijn wat het meten van het elektriciteitsverbruik en de elektrische actieradius betreft

Supplement 7 op de originele versie van het reglement — Datum van inwerkingtreding: 18 juni 2007

Wijziging van Reglement nr. 101, gepubliceerd in PB L 158 van 19.6.2007.

Punt 1 komt als volgt te luiden (voetnoot (1) blijft ongewijzigd):

„1.   TOEPASSINGSGEBIED

Dit reglement is van toepassing op voertuigen van de categorieën M1 en N1 (1):

a)

wat het meten van de kooldioxide-emissie (CO2) en het brandstofverbruik betreft en/of wat het meten van het elektriciteitsverbruik en de elektrische actieradius betreft van voertuigen met uitsluitend een verbrandingsmotor of met een hybride elektrische aandrijflijn;

b)

en wat het meten van het elektriciteitsverbruik en de elektrische actieradius betreft van voertuigen met uitsluitend een hybride elektrische aandrijflijn.

Het is niet van toepassing op een voertuig van categorie N1 indien:

a)

voor het motortype van dat voertuigtype typegoedkeuring is verleend overeenkomstig Reglement nr. 49 en

b)

de fabrikant per jaar wereldwijd in totaal minder dan 2 000 voertuigen van categorie N1 produceert.”

De volgende nieuwe punten 2.7 en 2.8 worden ingevoegd:

„2.7.

vrachtwagen”: een motorvoertuig van categorie N1 dat uitsluitend of hoofdzakelijk is ontworpen en gebouwd voor het vervoer van goederen;

2.8.

bestelwagen”: vrachtwagen met in de carrosserie geïntegreerde cabine;”

De (vroegere) punten 2.7 tot en met 2.16 krijgen het nieuwe nummer 2.9 tot en met 2.18.

Punt 3.3 komt als volgt te luiden:

„3.3.

Een voor het goed te keuren type representatief voertuig wordt ter beschikking gesteld van de technische dienst die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de goedkeuringstests. In het geval van een voertuig van categorie M1 of N1 waarvoor met betrekking tot de emissies typegoedkeuring is verleend overeenkomstig Reglement nr. 83, gaat de technische dienst, indien dit voertuig uitsluitend een verbrandingsmotor of een hybride elektrische aandrijflijn heeft, tijdens de test na of het voertuig aan de in Reglement nr. 83 vastgestelde grenswaarden voor dit type beantwoordt.”

Punt 5.2.1 komt als volgt te luiden:

„5.2.1.

De CO2-emissies en het brandstofverbruik worden gemeten overeenkomstig de in bijlage 6 beschreven testprocedure. Bij voertuigen die de in de testcyclus voorgeschreven acceleratie- en maximumsnelheidswaarden niet bereiken, moet het gaspedaal volledig worden ingedrukt totdat zij weer aansluiting krijgen bij de voorgeschreven kromme. Afwijkingen van de cyclus moeten in het testrapport worden vermeld.”

De punten 7.1 tot en met 7.1.3 komen als volgt te luiden (met invoeging van een verwijzing naar een nieuwe voetnoot (4):

„7.1.   Voertuigen met uitsluitend een verbrandingsmotor, met uitzondering van voertuigen die met een periodiek regenererend emissiebeperkingssysteem zijn uitgerust

Als de door de technische dienst gemeten CO2-emissie de typegoedkeuringswaarde met niet meer dan 4 % overschrijdt voor voertuigen van categorie M1 en met niet meer dan 6 % voor voertuigen van categorie N1, kan de typegoedkeuring worden uitgebreid tot voertuigen van hetzelfde type of van een ander type die met betrekking tot de volgende kenmerken van bijlage 4 verschillen:

7.1.1.

referentiemassa,

7.1.2.

toegestane maximummassa,

7.1.3.

carrosserietype:

a)

voor M1: sedan, hatchback, stationwagen, coupé, cabriolet, multipurpose vehicle (4)

b)

voor N1: vrachtwagen, bestelwagen,”

De volgende nieuwe voetnoot (4) wordt ingevoegd:

„(4)

Zoals gedefinieerd in bijlage 7 bij de Geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3) (TRANS/WP.29/78/Rev.1/Amend.2).”

Punt 7.2 komt als volgt te luiden:

„7.2.   Van een periodiek regenererend emissiebeperkingssysteem voorziene voertuigen met uitsluitend een verbrandingsmotor

Als de door de technische dienst gemeten CO2-emissie de typegoedkeuringswaarde met niet meer dan 4 % overschrijdt voor voertuigen van categorie M1 en met niet meer dan 6 % voor voertuigen van categorie N1, en als dezelfde Ki-factor van toepassing is, kan de typegoedkeuring worden uitgebreid tot voertuigen van hetzelfde type of van een type dat verschilt met betrekking tot de in de punten 7.1.1 tot en met 7.1.5 vermelde kenmerken uit bijlage 4, voor zover de in bijlage 10 vermelde waarden van de familiekenmerken niet worden overschreden.

Als de gecorrigeerde, door de technische dienst gemeten CO2-emissie de typegoedkeuringswaarde met niet meer dan 4 % overschrijdt voor voertuigen van categorie M1 en met niet meer dan 6 % voor voertuigen van categorie N1, kan de typegoedkeuring ook worden uitgebreid tot voertuigen van hetzelfde type maar met een verschillende Ki-factor.”

De punten 7.4 tot en met 7.4.3 komen als volgt te luiden:

„7.4.   Voertuigen met een hybride elektrische aandrijflijn

Als de door de technische dienst gemeten CO2-emissie en het elektriciteitsverbruik de typegoedkeuringswaarde met niet meer dan 4 % overschrijden voor voertuigen van categorie M1 en met niet meer dan 6 % voor voertuigen van categorie N1, kan de typegoedkeuring worden uitgebreid tot voertuigen van hetzelfde type of van een ander type die met betrekking tot de volgende kenmerken van bijlage 4 verschillen:

7.4.1.

referentiemassa,

7.4.2.

toegestane maximummassa,

7.4.3.

carrosserietype:

a)

voor M1: sedan, hatchback, stationwagen, coupé, cabriolet, multipurpose vehicle (4)

b)

voor N1: vrachtwagen, bestelwagen,”

De volgende nieuwe punten 7.5 tot en met 7.6.3 worden ingevoegd:

„7.5.   Uitbreiding van de goedkeuring van voertuigen van categorie N1 binnen een familie, indien ze uitsluitend met een verbrandingsmotor dan wel met een hybride elektrische aandrijflijn zijn uitgerust

7.5.1.

Voor voertuigen van categorie N1 die volgens de procedure in punt 7.6.2 zijn goedgekeurd als leden van een voertuigfamilie, kan de typegoedkeuring slechts worden uitgebreid tot voertuigen van dezelfde familie, als de technische dienst oordeelt dat het brandstofverbruik van het nieuwe voertuig niet hoger is dan het brandstofverbruik van het voertuig waarop het brandstofverbruik van de familie is gebaseerd.

Goedkeuringen kunnen ook worden uitgebreid tot voertuigen die:

a)

ten hoogste 110 kg zwaarder zijn dan het geteste familielid, op voorwaarde dat ze niet meer dan 220 kg zwaarder zijn dan het lichtste lid van de familie;

b)

een lagere totale overbrengingsverhouding dan het geteste familielid hebben die uitsluitend wordt veroorzaakt door een verandering van de bandenmaat; en

c)

in alle andere opzichten aan de familiekenmerken beantwoorden.

7.5.2.

Voor voertuigen van categorie N1 die volgens de procedure in punt 7.6.3 zijn goedgekeurd als leden van een voertuigfamilie, kan de typegoedkeuring slechts zonder bijkomende tests worden uitgebreid tot voertuigen van dezelfde familie als de technische dienst oordeelt dat het brandstofverbruik van het nieuwe voertuig tussen dat van het voertuig in de familie met het hoogste verbruik en dat van het voertuig in de familie met het laagste verbruik ligt.

7.6.   Goedkeuring van voertuigen van categorie N1 binnen een familie, indien ze uitsluitend met een verbrandingsmotor dan wel met een hybride elektrische aandrijflijn zijn uitgerust

Voertuigen van categorie N1 kunnen binnen een familie zoals omschreven in punt 7.6.1 worden goedgekeurd volgens een van de twee in de punten 7.6.2 en 7.6.3 beschreven methoden.

7.6.1.   Voertuigen van categorie N1 kunnen voor de doeleinden van dit reglement in een familie worden gegroepeerd als de volgende parameters gelijk zijn of binnen de aangegeven grenzen liggen:

7.6.1.1.

De gelijke parameters zijn:

a)

fabrikant en type zoals gedefinieerd in bijlage 4, punt 2,

b)

cilinderinhoud,

c)

type emissiebeperkingssysteem,

d)

type brandstofsysteem zoals gedefinieerd in bijlage 4, punt 6.7.2.

7.6.1.2.

De volgende parameters moeten binnen de aangegeven grenzen liggen:

a)

totale overbrengingsverhoudingen (niet meer dan 8 % hoger dan de laagste) zoals gedefinieerd in bijlage 4, punt 6.10.3,

b)

referentiemassa (ten hoogste 220 kg minder dan de zwaarste),

c)

voorzijde (ten hoogste 15 % smaller dan de breedste),

d)

motorvermogen (ten hoogste 10 % lager dan de hoogste waarde).

7.6.2.   Een voertuigfamilie zoals omschreven in punt 7.6.1 kan worden goedgekeurd met waarden voor de CO2-emissies en het brandstofverbruik die voor alle leden van de familie dezelfde zijn. De technische dienst moet voor de tests het lid van de familie selecteren dat volgens de dienst de hoogste CO2-emissies heeft. De metingen worden uitgevoerd volgens punt 5 en bijlage 6 en de uitkomsten die volgens de in punt 5.5 beschreven methode zijn verkregen, gelden als de typegoedkeuringswaarden voor alle leden van de familie.

7.6.3.   Voertuigen die gegroepeerd zijn in een familie zoals omschreven in punt 7.6.1 kunnen worden goedgekeurd met aparte waarden voor de CO2-emissies en het brandstofverbruik voor ieder familielid. De technische dienst selecteert voor de tests de twee voertuigen die volgens de dienst de hoogste en de laagste CO2-emissie hebben. De metingen worden uitgevoerd zoals beschreven in punt 5 en bijlage 6. Indien de gegevens van de fabrikant voor die twee voertuigen binnen de in punt 5.5 genoemde tolerantie vallen, kunnen de door de fabrikant voor alle leden van de voertuigfamilie opgegeven CO2-emissies gebruikt worden als typegoedkeuringswaarden. Indien de gegevens van de fabrikant niet binnen deze tolerantie vallen, worden de volgens de methode van punt 5.5 verkregen uitkomsten als typegoedkeuringswaarden gebruikt en selecteert de technische dienst een adequaat aantal andere familieleden voor verdere tests.”

Bijlage 4

De TITEL komt als volgt te luiden (met invoeging van een verwijzing naar een nieuwe voetnoot (6):

„MEDEDELING (6)”

De volgende nieuwe voetnoot (6) wordt ingevoegd:

„(6)

Voor voertuigen die worden goedgekeurd binnen een familie volgens punt 7.6, moet deze mededeling worden verstrekt voor ieder lid van de voertuigfamilie.”

Punt 6.3 komt als volgt te luiden (met invoeging van een verwijzing naar een nieuwe voetnoot (7):

6.3.   Carrosserietype:

6.3.1.

voor M1: sedan, hatchback, stationwagen, coupé, cabriolet, multipurpose vehicle (2) (7)

6.3.2.

voor N1: vrachtwagen, bestelwagen (2).”

De volgende nieuwe voetnoot (7) wordt ingevoegd:

„(7)

Zoals gedefinieerd in bijlage 7 bij de Geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3) (TRANS/WP.29/78/Rev.1/Amend.2).”

Punt 7 komt als volgt te luiden:

7.   Typegoedkeuringswaarden”


Rectificaties

22.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 48/82


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering

( Publicatieblad van de Europese Unie L 406 van 30 december 2006 )

Verordening (EG) nr. 1927/2006 wordt als volgt gelezen:

VERORDENING (EG) Nr. 1927/2006 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 december 2006

tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 159, derde lid,

Gelet op het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Hoewel de globalisering positieve effecten heeft op de groei, de werkgelegenheid en de welvaart en gelet op de noodzaak het Europese concurrentievermogen sterker te bevorderen door middel van structurele veranderingen, kan de globalisering ook negatieve gevolgen hebben voor de kwetsbaarste en minst geschoolde werknemers in bepaalde sectoren. Het is dan ook opportuun een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (hierna „het EFG” genoemd) op te richten, dat toegankelijk is voor alle lidstaten, waarmee de Gemeenschap haar solidariteit kan betonen met werknemers die gedwongen worden ontslagen als gevolg van veranderingen in de wereldhandelspatronen.

(2)

Het is noodzakelijk de Europese waarden te behouden en de ontwikkeling van een billijke externe handel te bevorderen. De negatieve gevolgen van de globalisering moeten in eerste instantie worden aangepakt met een duurzame Gemeenschapsstrategie voor een handelsbeleid voor de lange termijn, gericht op hoge sociale en milieunormen. De steun die het EFG biedt, dient een dynamisch karakter te hebben en te kunnen worden aangepast aan de steeds veranderende en in veel gevallen onvoorspelbare omstandigheden op de markt.

(3)

Het EFG moet specifieke, eenmalige steun verlenen om werknemers in regio's, bedrijfstakken, gebieden of arbeidsmarktregio's die door een ernstige economische ontwrichting zijn getroffen, te helpen bij hun herintegratie. Het EFG moet steun verlenen voor het opzetten van een eigen bedrijf, bijvoorbeeld door microkredieten, of door het opzetten van samenwerkingsprojecten.

(4)

De acties die in het kader van deze verordening worden uitgevoerd, moeten worden gedefinieerd volgens strenge criteria met betrekking tot de omvang van de economische ontwrichting en de impact daarvan op een bepaalde bedrijfstak of een bepaald geografisch gebied, zodat de financiële bijdrage uit het EFG bij de werknemers uit de zwaarst getroffen regio's en sectoren van de Gemeenschap terechtkomt. Een dergelijke ontwrichting beperkt zich niet noodzakelijkerwijs tot één lidstaat. Onder dergelijke buitengewone omstandigheden kunnen de lidstaten daarom een gezamenlijke steunaanvraag bij het EFG indienen.

(5)

De activiteiten van het EFG moeten coherent zijn, aansluiten bij het andere beleid van de Gemeenschap en overeenstemmen met het acquis, met name de maatregelen van de structuurfondsen, en moeten een reële meerwaarde verlenen aan het sociaal beleid van de Gemeenschap.

(6)

In punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (4) (hierna het „Interinstitutioneel Akkoord” genoemd) wordt het begrotingskader voor het EFG vastgesteld.

(7)

Voor een in het kader van deze verordening gefinancierde specifieke actie kan geen financiële steun op grond van andere communautaire instrumenten worden verstrekt. Coördinatie met bestaande of geplande moderniserings- en herstructureringsmaatregelen in het kader van de regionale ontwikkeling is evenwel noodzakelijk, hoewel parallelle of extra beheersstructuren voor uit het EFG gefinancierde acties vermeden moeten worden.

(8)

Om de tenuitvoerlegging van deze verordening te vergemakkelijken, moeten uitgaven voor steun in aanmerking komen vanaf de datum waarop een lidstaat aanvangt met individuele dienstverlening aan de getroffen werknemers. Aangezien er behoefte is aan een gerichte interventie die specifiek gericht is op herintegratie, moet een termijn worden vastgesteld waarbinnen de financiële bijdrage van het EFG moet worden gebruikt.

(9)

Overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (5) (het Financieel Reglement) blijven de lidstaten verantwoordelijk voor de uitvoering van de financiële bijdrage en voor het beheer van en de controle op de maatregelen waarvoor communautaire steun werd toegekend. De lidstaten moeten verantwoorden hoe de uit het EFG ontvangen financiële bijdrage is gebruikt.

(10)

Het Europese Waarnemingscentrum voor Verandering kan de Europese Commissie en de betrokken lidstaten met kwalitatieve en kwantitatieve analyses terzijde staan bij de beoordeling van een toepassing van het EFG.

(11)

Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen treffen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstellingen te bereiken.

(12)

Aangezien de periode van tenuitvoerlegging van het EFG gekoppeld is aan de looptijd van het financiële kader, d.w.z. van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013, moet vanaf 1 januari 2007 steun beschikbaar zijn voor werknemers die getroffen worden door handelsgerelateerde gedwongen ontslagen,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Teneinde de economische groei te bevorderen en meer werkgelegenheid in de Europese Unie te creëren, wordt bij deze verordening een EFG opgericht, om de Gemeenschap in staat te stellen steun te verlenen aan werknemers die worden ontslagen als gevolg van door de globalisering veroorzaakte grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen, in gevallen waarin dergelijke collectieve ontslagen een zeer negatieve impact hebben op de regionale of plaatselijke economie.

De periode van tenuitvoerlegging van het EFG is gekoppeld aan de looptijd van het financiële kader van 1 januari 2007 tot 31 december 2013.

2.   In deze verordening worden regels vastgesteld voor de werking van het EFG, om de herintegratie van werknemers die het slachtoffer worden van handelsgerelateerde gedwongen ontslagen te vergemakkelijken.

Artikel 2

Criteria voor steunverlening

Een financiële bijdrage uit het EFG wordt toegekend als grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen leiden tot een ernstige ontwrichting van de economie, zoals een substantiële toename van de invoer naar de Europese Unie, een snelle daling van het marktaandeel van de Europese Unie in een bepaalde sector, of verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar derde landen, met als gevolg:

a)

ten minste 1 000 gedwongen ontslagen binnen een periode van 4 maanden in een onderneming in een lidstaat, met inbegrip van de ontslagen bij leveranciers of afnemers, of

b)

ten minste 1 000 gedwongen ontslagen binnen een periode van negen maanden, met name in kleine of middelgrote ondernemingen, in een NACE 2-bedrijfstak in een regio of in twee aan elkaar grenzende regio's volgens de NUTS II-indeling.

c)

Op kleine arbeidsmarkten of in uitzonderlijke omstandigheden, welke gevallen door de betrokken lidsta(a)t(en) naar behoren moeten worden onderbouwd, kan een aanvraag voor een bijdrage uit het EFG, zelfs als niet volledig voldaan wordt aan de voorwaarden onder a) en b), als ontvankelijk worden aangemerkt, wanneer de gedwongen ontslagen ernstige gevolgen hebben voor de werkgelegenheid en de lokale economie. Het totaalbedrag van de bijdragen wegens uitzonderlijke omstandigheden mag in een jaar niet hoger zijn dan 15 % van het EFG.

Artikel 3

In aanmerking komende acties

Een financiële bijdrage uit het EFG kan worden bestemd voor actieve arbeidsmarktmaatregelen die deel uitmaken van een gecoördineerd pakket van individuele dienstverlening om ontslagen werknemers weer aan het werk te helpen, waaronder:

a)

hulp bij het zoeken van een baan, loopbaanbegeleiding, individuele opleiding en omscholing, waaronder ICT-vaardigheden en certificering van opgedane ervaring, ontslagbegeleiding en steun bij het opzetten van een eigen bedrijf of het uitoefenen van een zelfstandige activiteit;

b)

speciale tijdelijke maatregelen, zoals sollicitatietoelagen, mobiliteitstoelagen, of toelagen voor personen die permanente educatie of een opleiding volgen; en

c)

maatregelen om met name benadeelde of oudere werknemers te stimuleren om op de arbeidsmarkt te blijven of op deze terug te keren.

Het EFG financiert geen maatregelen die gericht zijn op een passieve sociale bescherming.

Op initiatief van de betrokken lidstaat kan het EFG activiteiten ter implementatie van het Fonds op het vlak van voorbereiding, beheer, voorlichting en publiciteit en controle financieren.

Artikel 4

Aard van de financiële bijdrage

De Commissie kent een ineens uit te betalen financiële bijdrage toe, die zal worden uitgevoerd in het kader van gedeeld beheer tussen de lidstaten en de Commissie, overeenkomstig artikel 53, lid 1, punt b), en leden 5 en 6, van het Financieel Reglement.

Artikel 5

Aanvragen

1.   De lidstaat dient de aanvraag voor een bijdrage uit het EFG bij de Commissie in binnen tien weken vanaf de datum waarop wordt voldaan aan de in artikel 2 bedoelde voorwaarden om voor steun van het EFG in aanmerking te komen. De aanvraag kan vervolgens door de betrokken lidsta(a)t(en) worden aangevuld.

2.   De aanvraag dient de volgende gegevens te bevatten:

a)

een beredeneerde analyse van het verband tussen voorgenomen gedwongen ontslagen en de grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen en bewijsstukken voor het aantal en een uitleg van het onvoorziene karakter van deze ontslagen;

b)

de gegevens van de nationale ondernemingen of multinationals, leveranciers, downstreamproducenten en sectoren waar de ontslagen vallen, de categorieën werknemers die ontslagen worden;

c)

een beschrijving van het betrokken gebied, de autoriteiten ervan en andere belanghebbenden en de verwachte impact van de gedwongen ontslagen op de plaatselijke regionale of nationale werkgelegenheid;

d)

het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening waarvoor financiering wordt aangevraagd en een gespecificeerde kostenraming, met inbegrip van de complementariteit hiervan met door de Structuurfondsen gefinancierde acties, alsmede informatie over acties die volgens de nationale wet of collectieve overeenkomsten verplicht zijn;

e)

de datum/data waarop met individuele dienstverlening aan de getroffen werknemers is begonnen of waarop gepland is daarmee te beginnen;

f)

de wijze waarop de sociale partners zijn geraadpleegd; en

g)

de autoriteit die overeenkomstig artikel 18 verantwoordelijk is voor het beheer en de financiële controle.

3.   Rekening houdend met de maatregelen die de lidstaat, de regio, de sociale partners en de betrokken ondernemingen nemen op grond van de nationale wetgeving of collectieve arbeidsovereenkomsten, en met speciale aandacht voor acties die door het Europees Sociaal Fonds (hierna „het ESF” genoemd) worden gefinancierd, omvat de in lid 2 bedoelde informatie onder andere een korte beschrijving van de uitgevoerde en geplande acties van de betrokken nationale overheden en ondernemingen, met inbegrip van een kostenraming.

4.   De betrokken lidstaat of lidstaten verstrekken de Commissie tevens de statistische en andere gegevens, op het relevante territoriale niveau, die de Commissie nodig heeft om te beoordelen of aan de criteria voor steunverlening wordt voldaan.

5.   Op basis van de in lid 2 bedoelde informatie en eventueel door de betrokken lidsta(a)t(en) verstrekte aanvullende informatie beoordeelt de Commissie in overleg met de lidstaat of aan de voorwaarden voor het toekennen van een financiële bijdrage op grond van deze verordening wordt voldaan.

Artikel 6

Complementariteit, naleving en coördinatie

1.   Een bijdrage uit het EFG is geen vervanging voor de maatregelen die bedrijven op grond van de nationale wetgeving of collectieve arbeidsovereenkomsten moeten nemen.

2.   Een bijdrage uit het EFG is een aanvulling op de nationale, regionale en plaatselijke acties van de lidstaten, met inbegrip van die welke worden gecofinancierd door de Structuurfondsen.

3.   Een bijdrage uit het EFG is een uiting van solidariteit met en steun aan afzonderlijke werknemers die ontslagen zijn als gevolg van structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen. Uit het EFG wordt niet de herstructurering van ondernemingen of bedrijfstakken gefinancierd.

4.   Overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden dragen de Commissie en de lidstaten zorg voor de coördinatie van de steun uit Gemeenschapsmiddelen.

5.   De lidstaten verzekeren dat voor de specifieke acties die uit het EFG worden gefinancierd, geen steun uit andere communautaire financieringsinstrumenten wordt ontvangen.

Artikel 7

Gelijkheid van mannen en vrouwen en non-discriminatie

De Commissie en de lidstaten garanderen dat de gelijkheid van mannen en vrouwen en de integratie van het genderperspectief bevorderd worden in de verschillende stadia van de uitvoering van het EFG. De Commissie en de lidstaten nemen passende maatregelen ter voorkoming van elke discriminatie op grond van geslacht, ras, etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid in de verschillende stadia van de tenuitvoerlegging van het EFG, en met name bij de toegang ertoe.

Artikel 8

Technische bijstand op initiatief van de Commissie

1.   Op initiatief van de Commissie kan jaarlijks maximaal 0,35 % van het EFG worden gebruikt voor bijstand op het gebied van toezicht, informatie, administratieve en technische bijstand, boekhoudkundige controle en evaluatiewerkzaamheden die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van deze verordening.

2.   Deze taken worden uitgevoerd in overeenstemming met het Financieel Reglement en de uitvoeringsvoorschriften ervan die van toepassing zijn op deze vorm van begrotingsuitvoering.

Artikel 9

Voorlichting en publiciteit

1.   De betrokken lidstaat geeft informatie over en bekendheid aan de gefinancierde acties. De informatie is tot de betrokken werknemers, de lokale en regionale autoriteiten, de sociale partners, de media en het grote publiek gericht en benadrukt de rol van de Gemeenschap en de bijdrage van het EFG

2.   De Commissie zet, in alle talen van de Gemeenschap, een internetsite op die informatie verschaft over het EFG, een leidraad geeft voor de indiening van aanvragen, actuele informatie biedt over ingewilligde en afgewezen aanvragen en de rol daarbij van de begrotingsautoriteit belicht.

Artikel 10

Bepaling van de financiële steun

1.   Op basis van de overeenkomstig artikel 5, lid 5, uitgevoerde beoordeling, voert de Commissie, aan de hand van onder andere het aantal te ondersteunen werknemers, de voorgestelde acties en de geraamde kosten, een evaluatie uit en doet zo snel mogelijk een voorstel inzake de hoogte van de eventuele financiële bijdrage die kan worden verstrekt binnen de grenzen van de beschikbare middelen.

Dit bedrag mag niet hoger zijn dan 50 % van de totale geraamde kosten zoals bedoeld in artikel 5, lid 2, onder d).

2.   Als de Commissie op basis van de overeenkomstig artikel 5, lid 5, uitgevoerde beoordeling van mening is dat aan de voorwaarden voor een financiële bijdrage op grond van deze verordening wordt voldaan, zet zij onmiddellijk de in artikel 12 bedoelde procedure in gang.

3.   Als de Commissie op grond van de in artikel 5, lid 5, bedoelde beoordeling van mening is dat niet aan de voorwaarden voor een financiële bijdrage op grond van deze verordening wordt voldaan, wordt de betrokken lidstaat zo spoedig mogelijk daarvan in kennis gesteld.

Artikel 11

Subsidiabiliteit van de uitgaven

Uitgaven komen in aanmerking voor een bijdrage uit het EFG vanaf de in artikel 5, lid 2, onder e), genoemde datum/data waarop de betrokken lidstaat aanvangt met individuele dienstverlening aan de getroffen werknemers.

Artikel 12

Begrotingsprocedure

1.   De modaliteiten van het EFG dienen in overeenstemming te zijn met punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord.

2.   De kredieten voor het EFG worden via de normale begrotingsprocedure als voorziening in de algemene begroting van de Europese Unie opgenomen, zodra de Commissie voldoende begrotingsruimte en/of geannuleerde vastleggingen heeft vastgesteld.

3.   Als de Commissie van mening is dat een financiële bijdrage uit het EFG moet worden toegekend, dient zij bij de begrotingsautoriteit een voorstel in voor de goedkeuring van de in artikel 10 bedoelde steun en een verzoek om overschrijving van het bedrag naar de begrotingslijn van het EFG. Meerdere voorstellen kunnen als één pakket worden ingediend.

De overschrijvingen die betrekking hebben op het EFG worden verricht in overeenstemming met artikel 24, lid 4, van het Financieel Reglement.

4.   Een voorstel volgens lid 3 bevat onder andere:

a)

de overeenkomstig artikel 5, lid 5, uitgevoerde beoordeling en een samenvatting van de gegevens waarop die beoordeling is gebaseerd;

b)

bewijs dat aan de criteria van de artikelen 2 en 6 wordt voldaan; en

c)

een onderbouwing van de voorgestelde bedragen.

5.   Tegelijk met de indiening van haar voorstel leidt de Commissie een trialoogprocedure in, eventueel in vereenvoudigde vorm, om met beide takken van de begrotingsautoriteit tot overeenstemming te komen over de noodzaak van gebruikmaking van het EFG en over het vereiste bedrag.

6.   Elk jaar dient op 1 september nog ten minste een kwart van het jaarlijkse maximumbedrag van het EFG beschikbaar te zijn om tegemoet te komen aan aanvragen die tot het einde van het jaar binnenkomen.

7.   Wanneer de steun door de begrotingsautoriteit ter beschikking is gesteld, stelt de Commissie een besluit over een financiële bijdrage vast.

Artikel 13

Betaling en gebruik van de financiële bijdrage

1.   Na goedkeuring van het besluit overeenkomstig artikel 12, lid 7, betaalt de Commissie de financiële bijdrage in principe binnen 15 dagen in één tranche aan de betrokken lidsta(a)t(en) uit.

2.   De lidstaat gebruikt de financiële bijdrage en eventuele daarover ontvangen rente binnen twaalf maanden vanaf de in artikel 5 bedoelde datum van de aanvraag.

Artikel 14

Gebruik van de euro

De in de aanvragen, besluiten over financiële bijdragen en verslagen in verband met deze verordening genoemde bedragen worden in euro's uitgedrukt.

Artikel 15

Eindverslag en afsluiting

1.   Uiterlijk zes maanden na afloop van de in artikel 13, lid 2, bedoelde termijn dient/dienen de betrokken lidsta(a)t(en) bij de Commissie een verslag in over de uitvoering van de financiële bijdrage, waarin onder andere het soort acties en de belangrijkste resultaten daarvan worden beschreven, samen met een verklaring waarin de uitgaven worden verantwoord en waarin eventuele complementariteit met de door het ESF gefinancierde acties wordt vermeld.

2.   Uiterlijk zes maanden nadat de Commissie alle op grond van lid 1 vereiste gegevens heeft ontvangen, wordt de financiële bijdrage op grond van het EFG afgesloten.

Artikel 16

Jaarverslag

1.   Uiterlijk per 1 juli van elk jaar en voor de eerste keer in 2008 dient de Commissie elk jaar een kwantitatief en kwalitatief verslag in bij het Europees Parlement en de Raad over de activiteiten die het voorgaande jaar op grond van deze verordening zijn ondernomen. Dit verslag heeft in hoofdzaak betrekking op de via het EFG behaalde resultaten en bevat met name informatie over de ingediende aanvragen, de goedgekeurde besluiten, de gefinancierde acties, met inbegrip van de complementariteit met andere acties die worden gefinancierd via de structuurfondsen, met name het ESF, en de afsluiting van de financiële bijdrage. Het verslag bevat tevens een overzicht van de aanvragen die zijn afgewezen omdat er onvoldoende middelen beschikbaar zijn of omdat zij niet aan de criteria voldoen.

2.   Het verslag wordt ter informatie aan het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de regio's en de sociale partners toegezonden.

Artikel 17

Evaluatie

1.   De Commissie verricht op eigen initiatief en in nauwe samenwerking met de lidstaten:

a)

per 31 december 2011 een tussentijdse evaluatie van de doeltreffendheid en duurzaamheid van de behaalde resultaten; en

b)

per 31 december 2014 een evaluatie achteraf, met steun van externe deskundigen, om het effect en de toegevoegde waarde van het EFG te meten.

2.   De resultaten van de evaluatie worden ter informatie toegezonden aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de regio's en de sociale partners.

Artikel 18

Beheer en financiële verslaglegging

1.   Onverminderd de verantwoordelijkheid van de Commissie voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie, zijn in eerste instantie de lidstaten verantwoordelijk voor het beheer en de financiële controle van de door het EFG gefinancierde acties. Dit houdt in dat zij:

a)

verifiëren dat de nodige beheers- en controleregelingen zijn getroffen en dat deze zodanig worden toegepast dat de Gemeenschapsmiddelen op efficiënte en correcte wijze worden gebruikt en dat de principes van goed financieel beheer worden nageleefd;

b)

verifiëren dat de gefinancierde acties naar behoren zijn uitgevoerd;

c)

vaststellen dat de gefinancierde uitgaven worden onderbouwd door verifieerbare bewijsstukken, correct zijn en geen onregelmatigheden vertonen; en

d)

onregelmatigheden, zoals gedefinieerd in artikel 70 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds (6), voorkomen, opsporen en corrigeren en onterecht betaalde bedragen terugvorderen met achterstandsrente, overeenkomstig hetzelfde artikel. De lidstaten stellen de Commissie tijdig in kennis van dergelijke onregelmatigheden en houden haar op de hoogte van het verloop van administratieve en gerechtelijke procedures.

2.   Bij het vaststellen van een onregelmatigheid gaan de lidstaten over tot de nodige financiële correcties. Deze correcties houden in dat de communautaire bijdrage geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken. Bedragen die door een vastgestelde onregelmatigheid verloren zijn gegaan, moeten door de betrokken lidstaat worden teruggevorderd en aan de Commissie worden terugbetaald; indien terugbetaling niet binnen de daarvoor door de lidstaat gestelde termijn plaatsvindt, is achterstandsrente verschuldigd.

3.   In het kader van haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie stelt de Commissie alles in het werk om te verifiëren of de gefinancierde acties conform de principes van goed financieel beheer zijn uitgevoerd, overeenkomstig de bepalingen van het Financieel Reglement. Het is de verantwoordelijkheid van elke lidstaat zorg te dragen voor een goed functionerend systeem voor beheer en controle; de Commissie verifieert of dergelijke systemen inderdaad aanwezig zijn.

Onverminderd de bevoegdheden van de Rekenkamer en de controles van de lidstaten overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, mogen ambtenaren of vertegenwoordigers van de Commissie de door het EFG gefinancierde acties en de beheers- en controlesystemen ter plaatse controleren, met name door middel van steekproeven, mits deze controles ten minste één werkdag van tevoren worden aangekondigd. De Commissie stelt de betrokken lidstaat in kennis van de controle teneinde de nodige medewerking te verkrijgen. Aan deze controles mogen ambtenaren of vertegenwoordigers van de betrokken lidstaat deelnemen.

4.   De lidstaat zorgt ervoor dat alle bewijsstukken met betrekking tot uitgaven gedurende een periode van drie jaar na de afronding van de financiële bijdrage uit het EFG ter beschikking van de Commissie en de Rekenkamer worden gehouden.

Artikel 19

Terugbetaling van de financiële bijdrage

1.   Als de daadwerkelijke kosten van een actie lager uitvallen dan het geraamde bedrag dat overeenkomstig artikel 12 was opgegeven, eist de Commissie dat de lidstaat een overeenkomstig deel van de financiële bijdrage terugbetaalt.

2.   Indien een lidstaat niet heeft voldaan aan de in het in het besluit over een financiële bijdrage vastgelegde verplichtingen, neemt de Commissie de nodige maatregelen om te eisen dat de lidstaat de financiële bijdrage geheel of gedeeltelijk terugbetaalt.

3.   Voordat een besluit zoals bedoeld in lid 1 en 2 wordt genomen, onderzoekt de Commissie de zaak grondig en geeft zij de lidstaat de gelegenheid om binnen een bepaalde termijn een toelichting te geven.

4.   Als de Commissie na de nodige verificatie vaststelt dat een lidstaat niet voldoet aan zijn verplichtingen op grond van artikel 18, lid 1, besluit zij, indien geen overeenstemming is bereikt en de lidstaat niet binnen een door de Commissie bepaalde termijn de nodige correcties heeft doorgevoerd, en rekening houdend met een eventuele toelichting van de lidstaat, binnen drie maanden na afloop van de genoemde termijn tot de vereiste financiële correcties over te gaan door de bijdrage van het EFG aan de betrokken actie geheel of gedeeltelijk in te trekken. Bedragen die door een geconstateerde onregelmatigheid verloren zijn gegaan, moeten worden teruggevorderd; indien terugbetaling niet binnen de daarvoor door de betrokken lidstaat gestelde termijn plaatsvindt, is achterstandsrente verschuldigd.

Artikel 20

Herzieningsclausule

Op basis van het in artikel 16 bedoelde eerste jaarverslag kunnen het Europees Parlement en de Raad deze verordening naar aanleiding van een voorstel van de Commissie herzien, om te verzekeren dat de solidariteitsdoelstelling van het EFG wordt verwezenlijkt en dat in haar bepalingen voldoende rekening wordt gehouden met de economische, sociale en geografische kenmerken van alle lidstaten.

Het Europees Parlement en de Raad evalueren deze verordening in elk geval uiterlijk op 31 december 2013.

Artikel 21

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2006.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

J. KORKEAOJA


(1)  PB C 318 van 23.12.2006, blz. 38.

(2)  PB C 51 van 6.3.2007, blz. 1.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 13 december 2006 (PB C 317 E van 23.12.2006, blz. 432) en Besluit van de Raad van 19 december 2006.

(4)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(5)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1995/2006 (PB L 390 van 30.12.2006, blz. 1).

(6)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1989/2006 (PB L 411 van 30.12.2006, blz. 6).


22.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 48/88


Rectificatie van Verordening (EG, Euratom) nr. 1995/2006 van de Raad van 13 december 2006 tot wijziging van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen

( Publicatieblad van Europese Unie L 390 van 30 december 2006 )

Op bladzijde 7, punt 12 (wijziging van artikel 26 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 — Financieel Reglement) wordt na punt b) (vervanging van lid 2, eerste alinea) een nieuw punt ingevoegd:

„ba)

de tweede alinea van lid 2 wordt vervangen door:

„De in artikel 24, leden 2 en 3, bepaalde procedure is van toepassing. Indien het Commissievoorstel niet door de twee takken van de begrotingsautoriteit wordt goedgekeurd en het Europees Parlement en de Raad niet tot een gemeenschappelijk standpunt inzake het gebruik van deze reserve komen, onthouden zij zich van een besluit inzake het overschrijvingsvoorstel van de Commissie.”;”.


22.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 48/89


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa'ida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad tot instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en verlenging van de bevriezing van tegoeden en andere financiële middelen ten aanzien van de Taliban van Afghanistan

( Publicatieblad van de Europese Unie L 139 van 29 mei 2002 )

Bladzijde 9, artikel 9:

in plaats van:

„Artikel 9

Deze verordening is van toepassing onverminderd de rechten of verplichtingen die voortvloeien uit internationale overeenkomsten die zijn ondertekend, contracten die zijn gesloten of vergunningen die zijn verleend vóór de inwerkingtreding van deze verordening.”

te lezen:

„Artikel 9

Deze verordening is van toepassing ongeacht de rechten of verplichtingen die voortvloeien uit internationale overeenkomsten die zijn ondertekend, contracten die zijn gesloten of vergunningen die zijn verleend vóór de inwerkingtreding van deze verordening.”.