ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 44

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

51e jaargang
20 februari 2008


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 143/2008 van de Raad van 12 februari 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1798/2003 met betrekking tot de invoering van een regeling voor administratieve samenwerking en informatie-uitwisseling in het kader van de bepalingen betreffende de plaats van een dienst, de speciale systemen en de btw-teruggaafprocedure

1

 

 

Verordening (EG) nr. 144/2008 van de Commissie van 19 februari 2008 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

7

 

*

Verordening (EG) nr. 145/2008 van de Commissie van 19 februari 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 796/2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerde beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers

9

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2008/8/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de plaats van een dienst

11

 

*

Richtlijn 2008/9/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in Richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn

23

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Commissie

 

 

2008/138/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 19 december 2007 betreffende staatssteun inzake vergoedingen in het kader van het mestdecreet (C 12/1999) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 6777)

29

 

 

2008/139/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 21 september 2007 betreffende de staatssteun ter bevordering van investeringen om de wijnbouw op steile hellingen in Rijnland-Palts te rationaliseren (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 4462)

31

 

 

2008/140/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 21 december 2007 inzake staatssteun ter bevordering van een investering in een mouterij (Maltacarrión, SA) in Castilla y León (C 48/2005) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 6897)

32

 

 

2008/141/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 25 september 2007 over de maatregelen C 47/2003 (ex NN 49/2003) die Spanje ten behoeve van Izar ten uitvoer heeft gelegd (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 4298)  ( 1 )

33

 

 

2008/142/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 25 september 2007 betreffende steunmaatregel C 32/2006 (ex N 179/2006) door Polen ten uitvoer gelegd ten gunste van Huta Cynku Miasteczko Śląskie SA (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 4310)  ( 1 )

36

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

20.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 44/1


VERORDENING (EG) Nr. 143/2008 VAN DE RAAD

van 12 februari 2008

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1798/2003 met betrekking tot de invoering van een regeling voor administratieve samenwerking en informatie-uitwisseling in het kader van de bepalingen betreffende de plaats van een dienst, de speciale systemen en de btw-teruggaafprocedure

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 93,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De bij Richtlijn 2008/8/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de plaats van een dienst aangebrachte wijzigingen met betrekking tot de plaats van een dienst (3) brengen met zich dat diensten aan een belastingplichtige hoofdzakelijk geacht worden te zijn verricht op de plaats waar de afnemer gevestigd is. Indien de verrichter en de afnemer van de dienst in verschillende lidstaten gevestigd zijn, is vaker dan voorheen de verleggingsregeling van toepassing.

(2)

Teneinde te zorgen voor de correcte heffing van btw op diensten die onder de verleggingsregeling vallen, dienen de gegevens die door de lidstaat van de dienstverrichter zijn ingewonnen, te worden medegedeeld aan de lidstaat waar de afnemer gevestigd is. De mededeling van die gegevens moet worden geregeld in Verordening (EG) nr. 1798/2003 van de Raad van 7 oktober 2003 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (4).

(3)

Bij Richtlijn 2008/8/EG wordt ook het toepassingsgebied van het speciale systeem voor diensten die langs elektronische weg zijn verricht door niet in de Gemeenschap gevestigde personen uitgebreid.

(4)

Richtlijn 2008/9/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in Richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn (5) behelst een vereenvoudiging van de procedure tot teruggaaf van de btw in een lidstaat waar de belastingplichtige in kwestie niet voor btw-doeleinden geïdentificeerd is.

(5)

De uitbreiding van het toepassingsgebied van het speciale systeem en de wijzigingen in de teruggaafprocedure voor niet in de lidstaat van teruggaaf gevestigde belastingplichtigen hebben tot gevolg dat de betrokken lidstaten aanzienlijk meer informatie moeten uitwisselen. De vereiste informatie-uitwisseling mag geen onevenredig zware administratieve lasten op de betrokken lidstaten leggen. De informatie-uitwisseling moet derhalve langs elektronische weg gebeuren met behulp van de bestaande informatie-uitwisselingssystemen.

(6)

Verordening (EG) nr. 1798/2003 moet dan ook dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Met ingang van 1 januari 2010 wordt Verordening (EG) nr. 1798/2003 als volgt gewijzigd:

1.

In artikel 1, lid 1, wordt de vierde alinea vervangen door:

„Voor de duur van de periode bepaald in artikel 357 van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (6) worden bij deze verordening tevens regels en procedures vastgesteld voor de elektronische uitwisseling van inlichtingen over de btw op diensten die overeenkomstig de bijzondere regeling van Richtlijn 2006/112/EG, titel XII, hoofdstuk 6, langs elektronische weg worden verricht alsmede voor eventuele daarop aansluitende uitwisselingen van inlichtingen en, wat de onder die bijzondere regeling vallende diensten betreft, voor de overdracht van geldmiddelen tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.

2.

In artikel 2 worden de punten 8 tot en met 11 vervangen door:

„8.

intracommunautaire goederenlevering: een goederenlevering die moet worden vermeld op de lijst bedoeld in artikel 262 van Richtlijn 2006/112/EG;

9.

intracommunautaire verrichting van diensten: een verrichting van diensten die moet worden vermeld op de lijst bedoeld in artikel 262 van Richtlijn 2006/112/EG;

10.

intracommunautaire verwerving van goederen: het verwerven van het recht om als eigenaar te beschikken over roerende lichamelijke zaken, als bedoeld in artikel 20 van Richtlijn 2006/112/EG;

11.

btw-identificatienummer: nummer waarin wordt voorzien bij de artikelen 214, 215 en 216 van Richtlijn 2006/112/EG;”;

3.

In artikel 22, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door:

„1.   Elke lidstaat houdt een elektronische gegevensbank bij waarin hij de inlichtingen opslaat en verwerkt die hij overeenkomstig titel XI, hoofdstuk 6, van Richtlijn 2006/112/EG vergaart.”;

4.

In artikel 23 wordt punt 2 van de eerste alinea vervangen door:

„2.

de totale waarde van alle intracommunautaire goederenleveringen en de totale waarde van alle intracommunautaire diensten die verricht zijn voor de personen aan wie de onder punt 1 bedoelde nummers zijn toegekend, door alle handelaren die in de lidstaat die de inlichtingen verschaft een btw-identificatienummer hebben gekregen.”;

5.

In artikel 24 wordt de eerste alinea vervangen door:

„Op basis van de overeenkomstig artikel 22 opgeslagen gegevens verkrijgt de bevoegde autoriteit van een lidstaat, wanneer zij zulks nodig acht teneinde op haar grondgebied belastbare intracommunautaire verwervingen van goederen of intracommunautaire verrichtingen van diensten te controleren, doch uitsluitend met het oog op het voorkomen van inbreuken op de btw-wetgeving, rechtstreeks en onverwijld, of heeft zij rechtstreeks langs elektronische weg toegang tot, alle volgende inlichtingen:

1.

de btw-identificatienummers van de personen die de in artikel 23, eerste alinea, punt 2), bedoelde goederenleveringen of diensten hebben verricht; en

2.

de totale waarde van deze goederenleveringen of diensten die door elk van deze personen zijn verricht voor elke persoon aan wie een btw-identificatienummer als bedoeld in artikel 23, eerste alinea, punt 1, is toegekend.”;

6.

In artikel 27 wordt lid 4 vervangen door:

„4.   De bevoegde autoriteiten van elke lidstaat zorgen ervoor dat de personen die bij intracommunautaire goederenleveringen of diensten betrokken zijn, alsmede, voor de duur van de periode bepaald in artikel 357 van Richtlijn 2006/112/EG, de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen die langs elektronische weg verrichte diensten verrichten, met name de in bijlage II bij die richtlijn bedoelde diensten, bevestiging kunnen krijgen van de geldigheid van het aan een welbepaalde persoon toegekend btw-identificatienummer.

Voor de duur van de periode bepaald in artikel 357 van Richtlijn 2006/112/EG, verstrekken de lidstaten deze gegevens met name langs elektronische weg, overeenkomstig de in artikel 44, lid 2, van deze verordening bedoelde procedure.”;

7.

Het opschrift van hoofdstuk VI wordt vervangen door:

 

„BEPALINGEN INZAKE DE BIJZONDERE REGELING VAN TITEL XII, HOOFDSTUK 6, VAN RICHTLIJN 2006/112/EG”;

8.

Artikel 28 wordt vervangen door:

„Artikel 28

De volgende bepalingen zijn van toepassing op de bijzondere regeling van Titel XII, hoofdstuk 6, van Richtlijn 2006/112/EG. De in artikel 358 van die richtlijn opgenomen definities gelden ook voor de toepassing van dit hoofdstuk.”;

9.

In artikel 29 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De in artikel 361 van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde mededeling die door de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige bij aanvang van zijn activiteiten aan de lidstaat van identificatie wordt gedaan, geschiedt langs elektronische weg. De technische details, inclusief een gemeenschappelijk elektronisch bericht, worden vastgesteld volgens de in artikel 44, lid 2, van deze verordening bedoelde procedure.”;

10.

In artikel 30 wordt de eerste alinea vervangen door:

„De aangifte met de in artikel 365 van Richtlijn 2006/112/EG genoemde informatie wordt langs elektronische weg ingediend. De technische details, inclusief een gemeenschappelijk elektronisch bericht, worden vastgesteld volgens de in artikel 44, lid 2, van deze verordening bedoelde procedure.”;

11.

Artikel 31 wordt vervangen door:

„Artikel 31

Artikel 22 van deze verordening is eveneens van toepassing op informatie die door de lidstaat van identificatie is verzameld uit hoofde van de artikelen 360, 361, 364 en 365 van Richtlijn 2006/112/EG.”;

12.

Artikel 34 wordt vervangen door:

„Artikel 34

De artikelen 28 tot en met 33 van deze verordening gelden voor de duur van de periode bepaald in artikel 357 van Richtlijn 2006/112/EG.”;

13.

Het volgende hoofdstuk VI bis wordt ingevoegd:

„HOOFDSTUK VI bis

BEPALINGEN INZAKE DE UITWISSELING EN BEWARING VAN GEGEVENS IN HET KADER VAN DE PROCEDURE VAN RICHTLIJN 2008/9/EG.

Artikel 34 bis

1.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat van vestiging die een verzoek om teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde krachtens artikel 5 van Richtlijn 2008/9/EG van 12 februari 2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in Richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn (7) ontvangt, terwijl artikel 18 van die richtlijn niet van toepassing is, stuurt het verzoek binnen vijftien kalenderdagen na ontvangst van het verzoek langs elektronische weg door aan de bevoegde autoriteiten van iedere betrokken lidstaat van teruggaaf, waardoor zij tevens bevestigt dat de aanvrager in de zin van artikel 2, punt 5, van Richtlijn 2008/9/EG aan de belasting over de toegevoegde waarde onderworpen is en dat het door de aanvrager verstrekte btw-identificatienummer of fiscaal registratienummer geldig is voor het teruggaaftijdvak.

2.   De bevoegde autoriteiten van iedere lidstaat van teruggaaf stellen de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten langs elektronische weg in kennis van alle gegevens die zij verlangen krachtens artikel 9, lid 2, van Richtlijn 2008/9/EG. De technische details, inclusief een gemeenschappelijk elektronisch bericht waarin deze gegevens worden verzonden, worden vastgesteld volgens de in artikel 44, lid 2, van deze verordening bedoelde procedure.

3.   De bevoegde autoriteiten van iedere lidstaat van teruggaaf delen de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten eveneens langs elektronische weg mee of zij gebruik wensen te maken van de in artikel 11 van Richtlijn 2008/9/EG bedoelde mogelijkheid, te verlangen dat de aanvrager zijn beroepsactiviteit omschrijft aan de hand van de geharmoniseerde codes.

De in de eerste alinea bedoelde geharmoniseerde codes worden volgens de in artikel 44, lid 2, van deze verordening bedoelde procedure vastgesteld op basis van de NACE-nomenclatuur van Verordening (EEG) nr. 3037/90.

14.

In artikel 39 wordt de eerste alinea vervangen door:

„Voor de duur van de periode bepaald in artikel 357 van Richtlijn 2006/112/EG zorgen de Commissie en de lidstaten ervoor dat bestaande of nieuwe communicatie- en informatie-uitwisselingssystemen die nodig zijn voor de uitwisseling van inlichtingen als omschreven in de artikelen 29 en 30 van deze verordening operationeel zijn. De Commissie is verantwoordelijk voor elke ontwikkeling van het gemeenschappelijk communicatienetwerk met gemeenschappelijke interface (CCN/CSI) die nodig is om de uitwisseling van die inlichtingen tussen de lidstaten mogelijk te maken. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor elke ontwikkeling van hun systemen die nodig is om de uitwisseling van de inlichtingen via het CCN/CSI mogelijk te maken.”.

Artikel 2

Met ingang van 1 januari 2015 wordt Verordening (EG) nr. 1798/2003 als volgt gewijzigd:

1.

In artikel 1, lid 1, wordt de vierde alinea vervangen door:

„Bij deze verordening worden tevens regels en procedures vastgesteld voor de elektronische uitwisseling van inlichtingen over de btw op diensten overeenkomstig de bijzondere regelingen van Richtlijn 2006/112/EG, titel XII, hoofdstuk 6, alsmede voor eventuele daarop aansluitende uitwisselingen van inlichtingen en, wat de onder die bijzondere regelingen vallende diensten betreft, voor de overdracht van geldmiddelen tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.”;

2.

In artikel 2 wordt de enige alinea hernummerd tot lid 1 en wordt het volgende lid toegevoegd:

„2.   De in de artikelen 358, 358 bis en 369 bis van Richtlijn 2006/112/EG vervatte definities zijn ook van toepassing in het kader van deze richtlijn.”;

3.

In artikel 5 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   Het in lid 1 bedoelde verzoek kan een met redenen omkleed verzoek om een specifiek administratief onderzoek omvatten. Indien de lidstaat van oordeel is dat geen administratief onderzoek nodig is, stelt hij de verzoekende autoriteit onverwijld in kennis van de redenen waarop hij zijn oordeel baseert.

Niettegenstaande de eerste alinea en onverminderd artikel 40 van deze verordening mag de aangezochte autoriteit in geval van een verzoek dat betrekking heeft op inlichtingen over de bedragen die door een belastingplichtige zijn aangegeven in verband met telecommunicatiediensten, omroepdiensten en elektronisch verrichte diensten, die belastbaar zijn in de lidstaat waar de verzoekende autoriteit gevestigd is en waarvoor de belastingplichtige gebruik maakt van of ervoor kiest geen gebruik te maken van de bijzondere regeling van titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 3, van Richtlijn 2006/112/EG, uitsluitend weigeren een administratief onderzoek in te stellen indien over dezelfde belastingplichtige bij de verzoekende autoriteit reeds inlichtingen zijn verstrekt die verkregen zijn in het kader van een administratief onderzoek dat minder dan twee jaar voordien heeft plaatsgevonden.

Met betrekking tot de in de tweede alinea bedoelde verzoeken die gedaan zijn door de verzoekende autoriteit en door de aangezochte autoriteit zijn beoordeeld conform een volgens de in artikel 44, lid 2, bedoelde procedure op te stellen verklaring van beste praktijken met betrekking tot het verband tussen het onderhavige lid en artikel 40, lid 1, moet een lidstaat die op grond van artikel 40 weigert een administratief onderzoek uit te voeren, de verzoekende autoriteit evenwel de factuurdata en factuurbedragen meedelen van de diensten die de belastingplichtige de twee voorgaande jaren in de lidstaat van de verzoekende autoriteit heeft verricht.”;

4.

Aan artikel 17 wordt de volgende nieuwe alinea toegevoegd:

„Voor de toepassing van de eerste alinea werken de lidstaten van vestiging samen met de lidstaten van verbruik om te kunnen controleren of de op hun grondgebied gevestigde belastingplichtigen de btw die verschuldigd is op telecommunicatiediensten, omroepdiensten en elektronisch verrichte diensten en waarvoor de belastingplichtige gebruik maakt van of ervoor kiest geen gebruik te maken van de bijzondere regeling van titel XII, afdeling 3, hoofdstuk 6, van Richtlijn 2006/112/EG, correct aangeven en betalen. De lidstaat van vestiging dient de lidstaat van verbruik op de hoogte te brengen van de eventuele onregelmatigheden die hem ter kennis komen.”;

5.

In artikel 18 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Elke lidstaat bepaalt of hij deelneemt aan de uitwisseling van een bepaalde categorie inlichtingen en of dit automatisch of gestructureerd automatisch geschiedt. Iedere lidstaat moet evenwel deelnemen aan de uitwisseling van de inlichtingen waarover hij beschikt met betrekking tot telecommunicatiediensten, omroepdiensten en elektronisch verrichte diensten en waarvoor de belastingplichtige gebruik maakt van of ervoor kiest geen gebruik te maken van de bijzondere regeling van titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 3, van Richtlijn 2006/112/EG.”;

6.

In artikel 27 wordt lid 4 vervangen door:

„4.   De bevoegde autoriteiten van elke lidstaat zorgen ervoor dat de personen die bij intracommunautaire goederenleveringen of diensten betrokken zijn, alsmede de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen die telecommunicatiediensten, omroepdiensten en langs elektronische weg verrichte diensten verrichten, met name de in bijlage II bij Richtlijn 2006/112/EG bedoelde diensten, bevestiging kunnen krijgen van de geldigheid van het aan een welbepaalde persoon toegekend btw-identificatienummer.

De lidstaten verstrekken deze gegevens met name langs elektronische weg, overeenkomstig de in artikel 44, lid 2, van deze verordening bedoelde procedure.”;

7.

Het opschrift van hoofdstuk VI wordt vervangen door:

 

„BEPALINGEN INZAKE DE BIJZONDERE REGELINGEN VAN TITEL XII, HOOFDSTUK 6, VAN RICHTLIJN 2006/112/EG”;

8.

Artikel 28 wordt vervangen door:

„Artikel 28

De volgende bepalingen zijn van toepassing op de bijzondere regelingen van Titel XII, hoofdstuk 6, van Richtlijn 2006/112/EG.”;

9.

Artikel 29 wordt vervangen door:

„Artikel 29

1.   De in artikel 361 van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde mededeling die door de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige bij aanvang van zijn activiteiten aan de lidstaat van identificatie wordt gedaan, geschiedt langs elektronische weg. De technische details, inclusief een gemeenschappelijk elektronisch bericht, worden vastgesteld volgens de in artikel 44, lid 2, van deze verordening bedoelde procedure.

2.   De lidstaat van identificatie zendt de meegedeelde inlichtingen langs elektronische weg toe aan de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten, binnen tien dagen te rekenen vanaf het einde van de maand waarin de mededeling van de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige is ontvangen. Overeenkomstige details voor de identificatie van de belastingplichtige die van de bijzondere regeling van artikel 369 ter van Richtlijn 2006/112/EG gebruik maakt, worden aan de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten toegezonden binnen tien dagen te rekenen vanaf het einde van de maand waarin de belastingplichtige opgave heeft gedaan van het begin van zijn onder artikel 369 ter van deze richtlijn vallende belastbare activiteiten. Op dezelfde wijze worden de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten in kennis gesteld van het toegekende identificatienummer.

De technische details, inclusief een gemeenschappelijk elektronisch bericht waarin deze informatie wordt verzonden, worden vastgesteld volgens de in artikel 44, lid 2, van deze verordening bedoelde procedure.

3.   Indien een niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige of een niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtige van de bijzondere regeling wordt uitgesloten, stelt de lidstaat van identificatie de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten daarvan onverwijld langs elektronische weg in kennis.”;

10.

In artikel 30 worden de eerste en de tweede alinea vervangen door:

„De aangifte met de in de artikelen 365 en 369 octies van Richtlijn 2006/112/EG genoemde informatie wordt langs elektronische weg ingediend. De technische details, inclusief een gemeenschappelijk elektronisch bericht, worden vastgesteld volgens de in artikel 44, lid 2, van deze verordening bedoelde procedure.

De lidstaat van identificatie zendt deze gegevens uiterlijk tien dagen na het einde van de maand waarin de aangifte is ontvangen langs elektronische weg toe aan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaten van verbruik. De gegevens bedoeld in de tweede alinea van artikel 369 octies van Richtlijn 2006/112/EG worden ook toegezonden aan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat van vestiging. De lidstaten die hebben voorgeschreven dat de belastingaangifte dient te luiden in een andere valuta dan de euro, zetten de bedragen om in euro tegen de op de laatste dag van de referentieperiode geldende wisselkoers. De omwisseling vindt plaats volgens de wisselkoersen die de Europese Centrale Bank voor die dag bekend heeft gemaakt of, wanneer die dag geen bekendmaking heeft plaatsgevonden, op de eerstvolgende dag van bekendmaking. De technische details over de wijze waarop deze informatie wordt verzonden, worden volgens de in artikel 44, lid 2, van deze verordening bedoelde procedure vastgesteld.”;

11.

Artikel 31 wordt vervangen door:

„Artikel 31

Artikel 22 van deze verordening is eveneens van toepassing op informatie die door de lidstaat van identificatie is verzameld uit hoofde van de artikelen 360, 361, 364, 365, 369 quater, 369 septies en 369 octies van Richtlijn 2006/112/EG.”;

12.

Aan artikel 32 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Wat betreft de betalingen die, overeenkomstig de bijzondere regeling van Titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 3, van Richtlijn 2006/112/EG naar de lidstaat van verbruik moeten worden overgemaakt, mag de lidstaat van identificatie van de in de eerste en tweede alinea bedoelde bedragen de volgende percentages inhouden:

a)

van 1 januari 2015 tot 31 december 2016: 30 %

b)

van 1 januari 2017 tot 31 december 2018: 15 %

c)

van 1 januari 2019: 0 %.”;

13.

Artikel 34 wordt geschrapt;

14.

In artikel 39 wordt de eerste alinea vervangen door:

„De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat bestaande of nieuwe communicatie- en informatie-uitwisselingssystemen die nodig zijn voor de uitwisseling van inlichtingen als omschreven in de artikelen 29 en 30 operationeel zijn. De Commissie is verantwoordelijk voor elke ontwikkeling van het gemeenschappelijk communicatienetwerk met gemeenschappelijke interface (CCN/CSI) die nodig is om de uitwisseling van die inlichtingen tussen de lidstaten mogelijk te maken. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor elke ontwikkeling van hun systemen die nodig is om de uitwisseling van de inlichtingen via het CCN/CSI mogelijk te maken.”.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf de volgende data:

a)

Artikel 1, vanaf 1 januari 2010;

b)

Artikel 2, vanaf 1 januari 2015.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 februari 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

A. BAJUK


(1)  Advies van 7 september 2005.

(2)  Advies van 12 mei 2005.

(3)  Zie blz. 11 van dit Publicatieblad.

(4)  PB L 264 van 15.10.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(5)  Zie blz. 23 van dit Publicatieblad.

(6)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2008/8/EG (PB L 44 van 20.2.2008, blz. 11).”.

(7)  PB L 44 van 20.2.2008, blz. 23.”.


20.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 44/7


VERORDENING (EG) Nr. 144/2008 VAN DE COMMISSIE

van 19 februari 2008

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (1), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 20 februari 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 februari 2008.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 19 februari 2008 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

53,3

JO

74,3

MA

43,5

TN

115,9

TR

93,6

ZZ

76,1

0707 00 05

JO

190,5

MA

143,8

TR

181,9

ZZ

172,1

0709 90 70

MA

52,4

TR

140,5

ZA

71,0

ZZ

88,0

0709 90 80

EG

60,4

ZZ

60,4

0805 10 20

EG

50,0

IL

51,5

MA

57,0

TN

47,7

TR

78,8

ZZ

57,0

0805 20 10

IL

110,6

MA

117,3

ZZ

114,0

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

CN

42,0

EG

82,3

IL

80,1

JM

114,0

MA

128,9

PK

65,4

TR

81,4

ZZ

84,9

0805 50 10

EG

84,7

IL

96,9

MA

114,0

TR

113,2

ZZ

102,2

0808 10 80

AR

96,3

CA

88,1

CN

89,7

MK

39,9

US

109,1

ZZ

84,6

0808 20 50

AR

91,7

CN

92,4

US

122,0

ZA

92,3

ZZ

99,6


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.


20.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 44/9


VERORDENING (EG) Nr. 145/2008 VAN DE COMMISSIE

van 19 februari 2008

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 796/2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerde beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (1), en met name op artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie (2) zijn uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgesteld die onder meer betrekking hebben op de voorwaarden voor de controle op het gehalte aan tetrahydrocannabinol van geteelde hennep.

(2)

Overeenkomstig artikel 33, lid 2, van Verordening (EG) nr. 796/2004 hebben de lidstaten de Commissie de resultaten meegedeeld van de metingen die zijn uitgevoerd om het gehalte aan tetrahydrocannabinol van de in 2007 ingezaaide henneprassen te bepalen. Met die resultaten moet rekening worden gehouden bij de opstelling van de lijst van de henneprassen die in de komende verkoopseizoenen in aanmerking komen voor rechtstreekse betalingen, en van de lijst van de alleen voor het verkoopseizoen 2008/2009 toegestane rassen.

(3)

Ter inwilliging van een verzoek dat Roemenië overeenkomstig artikel 33, lid 4, van Verordening (EG) nr. 796/2004 heeft ingediend, moeten twee nieuwe henneprassen in aanmerking worden genomen voor rechtstreekse betalingen.

(4)

Verordening (EG) nr. 796/2004 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor rechtstreekse betalingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 796/2004 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van het verkoopseizoen 2008/2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 februari 2008.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1276/2007 van de Commissie (PB L 284 van 30.10.2007, blz. 11).

(2)  PB L 141 van 30.4.2004, blz. 18. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1550/2007 (PB L 337 van 21.12.2007, blz. 79).


BIJLAGE

„BIJLAGE II

HENNEPRASSEN DIE IN AANMERKING KOMEN VOOR RECHTSTREEKSE BETALINGEN

a)   Henneprassen

Beniko

Carmagnola

Chamaeleon

CS

Delta-Llosa

Delta 405

Denise

Dioica 88

Epsilon 68

Fedora 17

Felina 32

Felina 34 — Félina 34

Ferimon — Férimon

Fibranova

Fibrimon 24

Futura 75

Kompolti

Red Petiole

Santhica 23

Santhica 27

Silesia

Uso-31

b)   Voor het verkoopseizoen 2008/2009 toegestane henneprassen

Bialobrzeskie

Cannakomp

Diana (1)

Fasamo

Kompolti hibrid TC

Lipko

Lovrin 110

Silvana

UNIKO-B

Zenit (1)


(1)  Alleen in Roemenië, zoals toegestaan bij Beschikking 2007/69/EG van de Commissie (PB L 32 van 6.2.2007, blz. 167).


RICHTLIJNEN

20.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 44/11


RICHTLIJN 2008/8/EG VAN DE RAAD

van 12 februari 2008

tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de plaats van een dienst

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 93,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De totstandbrenging van de interne markt heeft, in combinatie met de mondialisering, de deregulering en de technologische veranderingen, tot ingrijpende veranderingen in de omvang en het verloop van het dienstenverkeer geleid. Steeds vaker kunnen diensten op afstand worden verricht. In reactie hierop zijn de regels in de loop der jaren op een aantal punten gewijzigd en veel welomschreven diensten worden thans feitelijk volgens het bestemmingslandbeginsel belast.

(2)

Voor een goede werking van de interne markt moet Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (3) wat betreft de plaats van een dienst worden gewijzigd, in aansluiting op de strategie van de Commissie ter verbetering van de werking van het gemeenschappelijke btw-stelsel.

(3)

Alle diensten moeten in beginsel worden belast op de plaats waar zij werkelijk worden verbruikt. Ook als de algemene regel inzake de plaats van een dienst in die zin zou worden gewijzigd, zouden om administratieve en beleidsredenen toch nog altijd bepaalde uitzonderingen op deze algemene regel nodig zijn.

(4)

Bij voor belastingplichtigen verrichte diensten moet de algemene regel inzake de plaats van een dienst worden gebaseerd op de plaats waar de afnemer en niet de dienstverrichter gevestigd is. Voor het bepalen van de plaats van een dienst en teneinde de lasten voor het bedrijfsleven te beperken, moeten belastingplichtigen die ook niet-belastbare activiteiten verrichten, voor alle voor hen verrichte diensten als belastingplichtige worden behandeld. Evenzo moeten niet-belastingplichtige rechtspersonen die voor btw-doeleinden geïdentificeerd zijn, als belastingplichtigen worden aangemerkt. Volgens de gebruikelijke voorschriften moeten deze bepalingen niet gelden voor diensten die door een belastingplichtige worden afgenomen voor persoonlijk gebruik door hemzelf of door zijn personeel.

(5)

Bij voor niet-belastingplichtigen verrichte diensten moet als algemene regel blijven gelden dat de plaats van een dienst de plaats is waar de dienstverrichter de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd.

(6)

In bepaalde omstandigheden zijn de algemene regels inzake de plaats van een dienst voor zowel belastingplichtigen als niet-belastingplichtigen niet van toepassing en gelden er in de plaats daarvan welomschreven uitzonderingen. Deze uitzonderingen dienen grotendeels gebaseerd te zijn op bestaande criteria en aan te sluiten bij het beginsel van belastingheffing op de plaats van verbruik, zonder dat aan bepaalde handelaren onevenredig zware administratieve lasten worden opgelegd.

(7)

Wanneer een belastingplichtige diensten afneemt van een persoon die niet in dezelfde lidstaat gevestigd is, moet de toepassing van de verleggingsregeling in bepaalde gevallen verplicht zijn, hetgeen betekent dat de belastingplichtige zelf het passende bedrag aan btw over de afgenomen dienst moet aangeven.

(8)

Ter vereenvoudiging van de verplichtingen van de bedrijven die werkzaamheden verrichten in lidstaten waar zij niet gevestigd zijn, dient een regeling te worden ingevoerd volgens welke zij zich tot één enkel elektronisch loket kunnen wenden om zich voor btw-doeleinden te identificeren en aangifte te doen. Totdat een dergelijke regeling een feit is, dient gebruik te worden gemaakt van de regeling die is ingevoerd om het voor niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen gemakkelijker te maken hun fiscale verplichtingen te vervullen.

(9)

Ter bevordering van de correcte toepassing van de bepalingen van deze richtlijn dient iedere voor btw-doeleinden geïdentificeerde belastingplichtige een lijst in te dienen van de belastingplichtigen en de voor btw-doeleinden geïdentificeerde, niet-belastingplichtige rechtspersonen voor wie hij een onder de verleggingsregeling vallende belastbare dienst heeft verricht.

(10)

Een aantal van de wijzigingen van de plaats van een dienst zouden een weerslag kunnen hebben op de begroting van de lidstaten. Ter wille van een soepele overgang moeten deze wijzigingen geleidelijk worden ingevoerd.

(11)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” (4) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die voor zover mogelijk het verband weergeven tussen de richtlijnen en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken.

(12)

Richtlijn 2006/112/EG dient derhalve te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2006/112/EG wordt met ingang van 1 januari 2009 als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 56 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   Lid 1, punten j) en k), en lid 2 zijn van toepassing tot en met 31 december 2009.”;

2.

in artikel 57 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   Lid 1 is van toepassing tot en met 31 december 2009.”;

3.

in artikel 59 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   Tot en met 31 december 2009 passen de lidstaten artikel 58, punt b), toe op de in artikel 56, lid 1, punt j), bedoelde radio- en televisieomroepdiensten welke worden verricht voor niet-belastingplichtigen die in een lidstaat gevestigd zijn of er hun woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats hebben, door een belastingplichtige die de zetel van zijn bedrijfsuitoefening buiten de Gemeenschap heeft gevestigd of daar over een vaste inrichting beschikt van waaruit de diensten worden verricht, of die, bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting, zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats buiten de Gemeenschap heeft.”;

4.

artikel 357 wordt vervangen door:

„Artikel 357

Dit hoofdstuk is van toepassing tot en met 31 december 2014.”.

Artikel 2

Richtlijn 2006/112/EG wordt met ingang van 1 januari 2010 als volgt gewijzigd:

1.

in titel V wordt hoofdstuk 3 vervangen door:

„HOOFDSTUK 3

Plaats van een dienst

Afdeling 1

Definities

Artikel 43

Voor de toepassing van de regels betreffende de plaats van een dienst:

1.

wordt een belastingplichtige die ook werkzaamheden of handelingen verricht welke niet als belastbare goederenleveringen of diensten in de zin van artikel 2, lid 1, worden beschouwd, met betrekking tot alle voor hem verrichte diensten als belastingplichtige aangemerkt;

2.

wordt een niet-belastingplichtige rechtspersoon die voor btw-doeleinden is geïdentificeerd, als belastingplichtige aangemerkt.

Afdeling 2

Algemene bepalingen

Artikel 44

De plaats van een dienst, verricht voor een als zodanig handelende belastingplichtige, is de plaats waar de belastingplichtige de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd. Worden deze diensten evenwel verricht voor een vaste inrichting van de belastingplichtige op een andere plaats dan die waar hij de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd, dan geldt als plaats van dienst de plaats waar deze vaste inrichting zich bevindt. Bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting, geldt als plaats van de diensten de woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats van de belastingplichtige die deze diensten afneemt.

Artikel 45

De plaats van een dienst, verricht voor een niet-belastingplichtige, is de plaats waar de dienstverrichter de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd. Worden deze diensten evenwel verricht vanuit een vaste inrichting van de dienstverrichter, op een andere plaats dan die waar hij de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd, dan geldt als plaats van dienst de plaats waar deze vaste inrichting zich bevindt. Bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting, geldt als plaats van de diensten de woonplaats of de gebruikelijke verblijfplaats van de dienstverrichter.

Afdeling 3

Bijzondere bepalingen

Onderafdeling 1

Diensten van tussenpersonen

Artikel 46

De plaats van een dienst die voor niet-belastingplichtigen wordt verricht door een tussenpersoon die in naam en voor rekening van derden handelt, is de plaats waar de onderliggende handeling overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn wordt verricht.

Onderafdeling 2

Diensten met betrekking tot onroerende goederen

Artikel 47

De plaats van een dienst die betrekking heeft op onroerend goed, met inbegrip van diensten van experts en makelaars in onroerende goederen, het verstrekken van accommodatie in het hotelbedrijf of in sectoren met een soortgelijke functie, zoals vakantiekampen of locaties die zijn ontwikkeld voor gebruik als kampeerterreinen, het verlenen van gebruiksrechten op een onroerend goed, alsmede van diensten die erop gericht zijn de uitvoering van bouwwerken voor te bereiden of te coördineren, zoals bijvoorbeeld de diensten verricht door architecten en door bureaus die toezicht houden op de uitvoering van het werk, is de plaats waar het onroerend goed is gelegen.

Onderafdeling 3

Vervoerdiensten

Artikel 48

De plaats van personenvervoerdiensten is de plaats waar de vervoerdienst plaatsvindt, zulks naar verhouding van de afgelegde afstanden.

Artikel 49

De plaats van andere goederenvervoerdiensten voor niet-belastingplichtigen dan het intracommunautaire vervoer van goederen is de plaats waar het vervoer plaatsvindt, zulks naar verhouding van de afgelegde afstanden.

Artikel 50

De plaats van intracommunautaire goederenvervoerdiensten voor niet-belastingplichtigen is de plaats van vertrek.

Artikel 51

Onder intracommunautair goederenvervoer wordt verstaan het vervoer van goederen waarvan de plaats van vertrek en de plaats van aankomst op het grondgebied van twee verschillende lidstaten gelegen zijn.

De plaats van vertrek is de plaats waar het goederenvervoer daadwerkelijk begint, zonder rekening te houden met de trajecten die worden afgelegd om zich naar de plaats te begeven waar de goederen zich bevinden, en de plaats van aankomst is de plaats waar het goederenvervoer daadwerkelijk eindigt.

Artikel 52

De lidstaten behoeven het gedeelte van het intracommunautaire goederenvervoer voor niet-belastingplichtigen dat wordt afgelegd over wateren die niet tot het grondgebied van de Gemeenschap behoren, niet aan de btw te onderwerpen.

Onderafdeling 4

Diensten in verband met culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, educatieve, vermakelijkheids- en soortgelijke activiteiten, met vervoer samenhangende activiteiten, en expertises en werkzaamheden met betrekking tot roerende zaken

Artikel 53

De plaats van een dienst en van daarmee samenhangende diensten, in verband met culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, educatieve, vermakelijkheids- of soortgelijke activiteiten, zoals beurzen en tentoonstellingen, inclusief de diensten van de organisatoren van dergelijke activiteiten, is de plaats waar die activiteiten daadwerkelijk plaatsvinden.

Artikel 54

De plaats van de volgende voor niet-belastingplichtigen verrichte diensten is de plaats waar die diensten daadwerkelijk worden verricht:

a)

activiteiten die met vervoer samenhangen, zoals laden, lossen, intern vervoer en soortgelijke activiteiten;

b)

expertises en werkzaamheden met betrekking tot roerende lichamelijke zaken.

Onderafdeling 5

Restaurant- en cateringdiensten

Artikel 55

De plaats van restaurant- en cateringdiensten, met uitzondering van die welke materieel worden verricht aan boord van een schip, vliegtuig of trein tijdens het in de Gemeenschap verrichte gedeelte van een passagiersvervoer, is de plaats waar die diensten materieel worden verricht.

Onderafdeling 6

Verhuur van vervoermiddelen

Artikel 56

1.   De plaats van kortdurende verhuur van een vervoermiddel is de plaats waar dat vervoermiddel daadwerkelijk ter beschikking van de afnemer wordt gesteld.

2.   Voor de toepassing van lid 1 wordt onder „kortdurende verhuur” verstaan, het ononderbroken bezit of gebruik van het vervoermiddel gedurende een periode van ten hoogste dertig dagen en voor schepen ten hoogste negentig dagen.

Onderafdeling 7

Restaurant- en cateringdiensten voor verbruik aan boord van een schip, vliegtuig of trein

Artikel 57

1.   De plaats van restaurant- en cateringdiensten die materieel worden verricht aan boord van een schip, vliegtuig of trein tijdens het in de Gemeenschap verrichte gedeelte van een passagiersvervoer, is de plaats van vertrek van het passagiersvervoer.

2.   Voor de toepassing van lid 1 wordt onder „in de Gemeenschap verricht gedeelte van een passagiersvervoer” verstaan, het gedeelte van een vervoer dat, zonder tussenstop buiten de Gemeenschap, plaatsvindt tussen de plaats van vertrek en de plaats van aankomst van het passagiersvervoer.

Als plaats van vertrek van een passagiersvervoer wordt beschouwd het eerste punt in de Gemeenschap waar passagiers aan boord kunnen komen, eventueel na een tussenstop buiten de Gemeenschap.

Als plaats van aankomst van een passagiersvervoer wordt beschouwd het laatste punt in de Gemeenschap waar passagiers die binnen de Gemeenschap aan boord zijn gekomen, van boord kunnen gaan, eventueel vóór een tussenstop buiten de Gemeenschap.

Ingeval het een heen- en terugreis betreft, wordt de terugreis als een afzonderlijk vervoer beschouwd.

Onderafdeling 8

Langs elektronische weg voor niet-belastingplichtigen verrichte diensten

Artikel 58

De plaats van langs elektronische weg verrichte diensten, met name de in bijlage II bedoelde diensten, verricht voor een niet-belastingplichtige die in een lidstaat gevestigd is of daar zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft, door een belastingplichtige die de zetel van zijn bedrijfsuitoefening buiten de Gemeenschap heeft gevestigd of daar over een vaste inrichting beschikt van waaruit de dienst wordt verricht, of, bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting, zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats buiten de Gemeenschap heeft, is de plaats waar de niet-belastingplichtige gevestigd is of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft.

Het feit dat de dienstverrichter en de afnemer langs elektronische weg berichten uitwisselen, betekent op zich niet dat de verrichte dienst een langs elektronische weg verrichte dienst is.

Onderafdeling 9

Diensten voor niet-belastingplichtigen buiten de Gemeenschap

Artikel 59

De plaats van de volgende diensten, verricht voor een niet-belastingplichtige die buiten de Gemeenschap gevestigd is of aldaar zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft, is de plaats waar deze persoon gevestigd is of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft:

a)

de overdracht en het verlenen van auteursrechten, octrooien, licentierechten, handelsmerken en soortgelijke rechten;

b)

diensten op het gebied van de reclame;

c)

diensten verricht door raadgevende personen, ingenieurs, adviesbureaus, advocaten, accountants en andere soortgelijke diensten, alsmede gegevensverwerking en informatieverschaffing;

d)

de verplichting om een beroepsactiviteit of een in dit artikel vermeld recht geheel of gedeeltelijk niet uit te oefenen;

e)

bank-, financiële en verzekeringsverrichtingen met inbegrip van herverzekeringsverrichtingen en met uitzondering van de verhuur van safeloketten;

f)

het beschikbaar stellen van personeel;

g)

de verhuur van roerende lichamelijke zaken, met uitzondering van alle vervoermiddelen;

h)

het bieden van toegang tot aardgas- en elektriciteitsdistributiesystemen alsmede het verrichten van transport- en transmissiediensten via deze systemen en het verrichten van andere daarmee rechtstreeks verbonden diensten;

i)

telecommunicatiediensten;

j)

radio- en televisieomroepdiensten;

k)

langs elektronische weg verrichte diensten, met name de in bijlage II bedoelde diensten.

Het feit dat de dienstverrichter en de afnemer langs elektronische weg berichten uitwisselen, betekent op zich niet dat de dienst een langs elektronische weg verrichte dienst is.

Onderafdeling 10

Voorkomen van dubbele heffing of niet-heffing van belasting

Artikel 59 bis

Teneinde dubbele heffing of niet-heffing van de belasting alsmede verstoring van de mededinging te voorkomen, kunnen de lidstaten met betrekking tot diensten waarvan de plaats van verrichting valt onder de artikelen 44, 45, 56 en 59:

a)

de plaats van een dienst of van alle diensten, die krachtens die artikelen op hun grondgebied is gelegen, aanmerken als buiten de Gemeenschap te zijn gelegen, wanneer het werkelijke gebruik en de werkelijke exploitatie buiten de Gemeenschap geschieden;

b)

de plaats van een dienst of van alle diensten, die buiten de Gemeenschap is gelegen, aanmerken als op hun grondgebied te zijn gelegen, wanneer het werkelijke gebruik en de werkelijke exploitatie op hun grondgebied geschieden.

Deze bepaling geldt echter niet voor de diensten die langs elektronische weg worden verricht door in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen.

Artikel 59 ter

De lidstaten passen artikel 59 bis, punt b), toe op telecommunicatiediensten en op de in artikel 59, eerste alinea, punt j), bedoelde radio- en televisieomroepdiensten welke worden verricht voor niet-belastingplichtigen die in een lidstaat gevestigd zijn of er hun woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats hebben, door een belastingplichtige die de zetel van zijn bedrijfsuitoefening buiten de Gemeenschap heeft gevestigd of daar over een vaste inrichting beschikt van waaruit de diensten worden verricht, of die, bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting, zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats buiten de Gemeenschap heeft.”;

2.

in artikel 98, lid 2, wordt de tweede alinea vervangen door:

„De verlaagde tarieven zijn niet van toepassing op langs elektronische weg verrichte diensten.”;

3.

in artikel 170 wordt de inleidende zin vervangen door:

„Een belastingplichtige die in de zin van artikel 1 van Richtlijn 86/560/EEG (5), artikel 2, punt 1, en artikel 3 van Richtlijn 2008/9/EG (6), en artikel 171 van deze richtlijn, niet gevestigd is in de lidstaat waar hij goederen en diensten aankoopt of aan btw onderworpen goederen invoert, heeft recht op teruggaaf van de btw indien de goederen en diensten worden gebruikt voor de volgende handelingen:

4.

artikel 171 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De teruggaaf van de btw aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat waar zij goederen en diensten aankopen of aan btw onderworpen goederen invoeren, maar in een andere lidstaat gevestigd zijn, geschiedt volgens de bij Richtlijn 2008/9/EG vastgestelde uitvoeringsbepalingen.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   Richtlijn 86/560/EEG is niet van toepassing op:

a)

volgens de wetgeving van de lidstaat van teruggaaf incorrect gefactureerde btw-bedragen;

b)

gefactureerde btw-bedragen voor goederenleveringen die krachtens artikel 138 of artikel 146, lid 1, punt b), van btw vrijgesteld zijn of kunnen worden.”;

5.

het volgende artikel 171 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 171 bis

De lidstaten kunnen in plaats van overeenkomstig Richtlijn 86/560/EEG of Richtlijn 2008/9/EG teruggaaf te verlenen van de belasting op voor een belastingplichtige bestemde goederenleveringen of diensten ten aanzien waarvan de belastingplichtige overeenkomstig artikel 194 tot en met 197 of artikel 199 tot voldoening van de belasting is gehouden, toestaan dat deze belasting volgens de procedure van artikel 168 in mindering wordt gebracht. Bestaande beperkingen uit hoofde van artikel 2, lid 2, en artikel 4, lid 2, van Richtlijn 86/560/EEG kunnen behouden blijven.

Te dien einde kunnen de lidstaten de tot voldoening van de belasting gehouden belastingplichtige uitsluiten van teruggaaf krachtens Richtlijn 86/560/EEG of Richtlijn 2008/9/EG.”;

6.

in titel XI, hoofdstuk 1, wordt in afdeling 1 het volgende artikel toegevoegd:

„Artikel 192 bis

Voor de toepassing van deze afdeling wordt een belastingplichtige die een vaste inrichting heeft op het grondgebied van de lidstaat waar de belasting verschuldigd is, geacht een niet in die lidstaat gevestigde belastingplichtige te zijn wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

hij verricht op het grondgebied van deze lidstaat een belastbare goederenlevering of een dienst;

b)

bij het verrichten van die goederenlevering of die dienst is geen inrichting van de leverancier of dienstverrichter op het grondgebied van deze lidstaat betrokken.”;

7.

artikel 196 wordt vervangen door:

„Artikel 196

De btw is verschuldigd door de belastingplichtige of door de voor btw-doeleinden geïdentificeerde niet-belastingplichtige rechtspersoon die een dienst afneemt als bedoeld in artikel 44, wanneer de dienst door een niet in die lidstaat gevestigde belastingplichtige wordt verricht.”;

8.

aan artikel 214 worden de volgende punten toegevoegd:

„d)

iedere belastingplichtige die op hun respectieve grondgebied diensten afneemt waarvoor hij overeenkomstig artikel 196 de btw verschuldigd is;

e)

iedere belastingplichtige die op hun respectieve grondgebied gevestigd is en binnen het grondgebied van een andere lidstaat diensten verricht waarvoor uitsluitend de afnemer overeenkomstig artikel 196 de btw verschuldigd is.”;

9.

artikel 262 wordt vervangen door:

„Artikel 262

Iedere voor btw-doeleinden geïdentificeerde belastingplichtige moet een lijst indienen met de volgende gegevens:

a)

de voor btw-doeleinden geïdentificeerde afnemers aan wie hij goederen heeft geleverd onder de in artikel 138, lid 1, en lid 2, onder c), gestelde voorwaarden;

b)

de voor btw-doeleinden geïdentificeerde personen voor wie de goederen waarop de in artikel 42 bedoelde intracommunautaire verwervingen betrekking hebben, bestemd zijn;

c)

de belastingplichtigen en de voor btw-doeleinden geïdentificeerde niet-belastingplichtige rechtspersonen voor wie hij andere diensten heeft verricht dan die welke in de lidstaat waar de handeling belastbaar is, van btw zijn vrijgesteld, voor welke diensten de afnemer overeenkomstig artikel 196 de tot voldoening van de belasting gehouden persoon is.”;

10.

artikel 264, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

a)

de punten a) en b) worden vervangen door:

„a)

het nummer waaronder de belastingplichtige voor btw-doeleinden is geïdentificeerd in de lidstaat waar de lijst moet worden ingediend, en waaronder hij goederenleveringen heeft verricht onder de in artikel 138, lid 1, gestelde voorwaarden en belastbare diensten heeft verricht onder de in artikel 44 gestelde voorwaarden;

b)

het nummer waaronder elke afnemer voor btw-doeleinden is geïdentificeerd in een andere lidstaat dan die waar de lijst moet worden ingediend, en waaronder de goederenleveringen of de diensten voor hem verricht zijn;”;

b)

punt d) wordt vervangen door:

„d)

voor elke afnemer het totale bedrag van de door de belastingplichtige verrichte goederenleveringen en het totale bedrag van de door de belastingplichtige verrichte diensten;”;

11.

artikel 358 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 2) wordt vervangen door:

„2.

„elektronische diensten” en „langs elektronische weg verrichte diensten”: de diensten bedoeld in artikel 59, eerste alinea, punt k);”;

b)

punt 4) wordt vervangen door:

„4.

„lidstaat van verbruik”: de lidstaat waar overeenkomstig artikel 58 de elektronische diensten geacht worden te worden verricht;”;

12.

de titel van bijlage II wordt vervangen door:

„INDICATIEVE LIJST VAN DE IN ARTIKEL 58 EN ARTIKEL 59, LID 1, PUNT K), BEDOELDE LANGS ELEKTRONISCHE WEG VERRICHTE DIENSTEN”.

Artikel 3

De artikelen 53 en 54 van Richtlijn 2006/112/EG worden met ingang van 1 januari 2011 vervangen door:

„Artikel 53

De plaats van een voor een belastingplichtige verrichte dienst bestaande in het verlenen van toegang tot culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, educatieve, vermakelijkheids- of soortgelijke evenementen, zoals beurzen en tentoonstellingen, en met de toegangverlening samenhangende diensten, is de plaats waar deze evenementen daadwerkelijk plaatsvinden.

Artikel 54

1.   De plaats van voor een niet-belastingplichtige verrichte diensten en van daarmee samenhangende diensten, in verband met culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, educatieve, vermakelijkheids- of soortgelijke activiteiten, zoals beurzen en tentoonstellingen, inclusief de dienstverrichtingen van de organisatoren van dergelijke activiteiten, is de plaats waar die activiteiten daadwerkelijk plaatsvinden.

2.   De plaats van de volgende voor niet-belastingplichtigen verrichte diensten is de plaats waar die diensten daadwerkelijk worden verricht:

a)

activiteiten die met vervoer samenhangen, zoals laden, lossen, intern vervoer en soortgelijke activiteiten;

b)

expertises en werkzaamheden met betrekking tot roerende lichamelijke zaken.”.

Artikel 4

Artikel 56, lid 2, van Richtlijn 2006/112/EG wordt met ingang van 1 januari 2013 vervangen door onderstaande tekst:

„2.   De plaats van andere dan kortdurende verhuur van een vervoermiddel aan een niet-belastingplichtige is de plaats waar de afnemer gevestigd is of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft.

Niettemin is de plaats van andere dan kortdurende verhuur van een pleziervaartuig aan een niet-belastingplichtige de plaats waar het pleziervaartuig effectief ter beschikking van de afnemer wordt gesteld, indien deze dienst daadwerkelijk door de dienstverrichter wordt verricht vanuit de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting aldaar.

3.   Voor de toepassing van de leden 1 en 2 wordt onder „kortdurende verhuur” verstaan het ononderbroken bezit of gebruik van het vervoermiddel gedurende een periode van ten hoogste dertig dagen en voor schepen ten hoogste negentig dagen.”.

Artikel 5

Richtlijn 2006/112/EG wordt met ingang van 1 januari 2015 als volgt gewijzigd:

1.

in titel V, hoofdstuk 3, afdeling 3 wordt onderafdeling 8 vervangen door:

„Onderafdeling 8

Telecommunicatiediensten, omroepdiensten en langs elektronische weg verrichte diensten voor niet-belastingplichtigen

Artikel 58

De plaats van de volgende diensten, verricht voor een niet-belastingplichtige, is de plaats waar deze persoon gevestigd is of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft:

a)

telecommunicatiediensten;

b)

radio- en televisieomroepdiensten;

c)

langs elektronische weg verrichte diensten, met name de in bijlage II bedoelde diensten.

Het feit dat de dienstverrichter en de afnemer langs elektronische weg berichten uitwisselen, betekent op zich niet dat de verrichte dienst een langs elektronische weg verrichte dienst is.”;

2.

in artikel 59, worden de punten i), j) en k) van de eerste alinea, alsmede de tweede alinea, geschrapt;

3.

artikel 59 bis wordt vervangen door:

„Artikel 59 bis

Teneinde dubbele heffing of niet-heffing van de belasting alsmede verstoring van de mededinging te voorkomen, kunnen de lidstaten met betrekking tot diensten waarvan de plaats van verrichting valt onder de artikelen 44, 45, 56, 58 en 59,

a)

de plaats van een dienst of alle diensten, die krachtens die artikelen op hun grondgebied is gelegen, aanmerken als buiten de Gemeenschap te zijn gelegen, wanneer het werkelijke gebruik en de werkelijke exploitatie buiten de Gemeenschap geschieden;

b)

de plaats van een dienst of alle diensten, die buiten de Gemeenschap is gelegen, aanmerken op hun grondgebied te zijn gelegen, wanneer het werkelijke gebruik en de werkelijke exploitatie op hun grondgebied geschieden.”;

4.

artikel 59 ter wordt geschrapt;

5.

in artikel 204, lid 1, wordt de derde alinea vervangen door:

„De lidstaten kunnen de in de tweede alinea bedoelde mogelijkheid echter niet toepassen op niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen in de zin van artikel 358 bis, punt 1), die voor de bijzondere regeling voor telecommunicatiediensten, omroepdiensten of langs elektronische weg verrichte diensten hebben gekozen.”;

6.

in titel XII, wordt het opschrift van hoofdstuk 6 vervangen door:

 

„Bijzondere regelingen voor niet-gevestigde belastingplichtigen die telecommunicatiediensten, omroepdiensten of elektronische diensten verrichten voor niet-belastingplichtigen”;

7.

artikel 357 wordt geschrapt;

8.

artikel 358 wordt vervangen door:

„Artikel 358

Onverminderd andere communautaire bepalingen wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaan onder:

1.

„telecommunicatiediensten” en „omroepdiensten”: de diensten bedoeld in artikel 58, eerste alinea, punten a) en b);

2.

„elektronische diensten” en „langs elektronische weg verrichte diensten”: de diensten bedoeld in artikel 58, eerste alinea, punt c);

3.

„lidstaat van verbruik”: de lidstaat waar overeenkomstig artikel 58 de telecommunicatiediensten, omroepdiensten of elektronische diensten geacht worden te worden verricht;

4.

„btw-aangifte”: de aangifte waarin alle gegevens staan die nodig zijn om het bedrag van de in elke lidstaat verschuldigde btw vast te stellen.”;

9.

het opschrift van titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 2, wordt vervangen door:

 

„Bijzondere regeling voor telecommunicatiediensten, omroepdiensten of elektronische diensten verricht door niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen”;

10.

in titel XII, hoofdstuk 6, wordt aan afdeling 2 het volgende artikel 358 bis toegevoegd:

„Artikel 358 bis

Onverminderd andere communautaire bepalingen wordt voor de toepassing van deze afdeling verstaan onder:

1.

„niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige”: een belastingplichtige die de zetel van zijn bedrijfsuitoefening niet op het grondgebied van de Gemeenschap heeft gevestigd noch daar over een vaste inrichting beschikt, en ook niet anderszins voor btw-doeleinden geïdentificeerd moet zijn;

2.

„lidstaat van identificatie”: de lidstaat die de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige verkiest te contacteren om opgave te doen van het begin van zijn activiteit als belastingplichtige op het grondgebied van de Gemeenschap overeenkomstig deze afdeling.”;

11.

de artikelen 359 tot en met 365 worden vervangen door:

„Artikel 359

De lidstaten staan toe dat een niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige die telecommunicatiediensten, omroepdiensten of elektronische diensten verricht voor een niet-belastingplichtige die in een lidstaat gevestigd is of er zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft, gebruik maakt van deze bijzondere regeling. Deze regeling is van toepassing op alle aldus in de Gemeenschap verrichte diensten.

Artikel 360

De niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige moet aan de lidstaat van identificatie opgave doen van het begin en de beëindiging van zijn activiteit als belastingplichtige, alsook van wijziging ervan in die mate dat hij niet langer aan de voorwaarden voldoet om van deze bijzondere regeling gebruik te mogen maken. Deze opgave gebeurt langs elektronische weg.

Artikel 361

1.   De mededeling die de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige aan de lidstaat van identificatie doet wanneer zijn belastbare activiteiten beginnen, bevat de volgende bijzonderheden:

a)

de naam;

b)

het postadres;

c)

de elektronische adressen, met inbegrip van websites;

d)

in voorkomend geval, het nationale belastingnummer;

e)

een verklaring dat de belastingplichtige niet voor btw-doeleinden in de Gemeenschap geïdentificeerd is.

2.   De niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige doet de lidstaat van identificatie mededeling van alle wijzigingen in de verstrekte informatie.

Artikel 362

De lidstaat van identificatie kent de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige een individueel identificatienummer toe voor de btw en deelt hem dit nummer langs elektronische weg mee. Uitgaande van de voor deze identificatie gebruikte gegevens mogen de lidstaten van verbruik hun eigen identificatiesystemen gebruiken.

Artikel 363

De lidstaat van identificatie verwijdert de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige in de volgende gevallen uit het identificatieregister:

a)

de belastingplichtige deelt die lidstaat mee dat hij niet langer telecommunicatiediensten, omroepdiensten of elektronische diensten verricht;

b)

er kan anderszins worden aangenomen dat zijn belastbare activiteiten beëindigd zijn;

c)

hij vervult niet langer de voorwaarden om van de bijzondere regeling gebruik te mogen maken;

d)

hij voldoet bij voortduring niet aan de voorschriften van de bijzondere regeling.

Artikel 364

De niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige dient langs elektronische weg bij de lidstaat van identificatie een btw-aangifte in voor elk kalenderkwartaal, ongeacht of al dan niet telecommunicatiediensten, omroepdiensten of elektronische diensten zijn verricht. De aangifte wordt uiterlijk 20 dagen na het verstrijken van het belastingtijdvak waarop de aangifte betrekking heeft, ingediend.

Artikel 365

De btw-aangifte bevat het identificatienummer en, voor elke lidstaat van verbruik waar de btw verschuldigd is, het totale bedrag, de btw niet inbegrepen, van de gedurende het belastingtijdvak verrichte telecommunicatiediensten, omroepdiensten of elektronische diensten en het totale bedrag van de belasting daarover, opgesplitst naar belastingtarieven. De geldende btw-tarieven en de totale verschuldigde belasting worden eveneens vermeld.”;

12.

in artikel 366 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De btw-aangifte wordt in euro verricht.

De lidstaten die de euro niet hebben aangenomen, kunnen eisen dat de btw-aangifte in hun nationale munteenheid luidt. Indien de diensten in een andere munteenheid luiden, hanteert de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige bij het invullen van de btw-aangifte de wisselkoers die gold op de laatste dag van het belastingtijdvak.”;

13.

de artikelen 367 en 368 worden vervangen door:

„Artikel 367

De niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige voldoet de btw onder verwijzing naar de betreffende btw-aangifte, zulks op het moment dat de aangifte wordt ingediend, doch uiterlijk bij het verstrijken van de termijn waarbinnen de aangifte moet worden ingediend.

De belasting moet worden overgemaakt naar een door de lidstaat van identificatie opgegeven bankrekening in euro. De lidstaten die de euro niet als munteenheid hebben aangenomen, kunnen eisen dat de betaling wordt overgemaakt naar een bankrekening in hun eigen valuta.

Artikel 368

De niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige die van deze bijzondere regeling gebruik maakt, past geen btw-aftrek uit hoofde van artikel 168 van de onderhavige richtlijn toe. Niettegenstaande artikel 1, lid 1, van Richtlijn 86/560/EEG, wordt deze belastingplichtige teruggaaf verleend overeenkomstig die richtlijn. Artikel 2, leden 2 en 3, en artikel 4, lid 2, van Richtlijn 86/560/EEG zijn niet van toepassing op de teruggaaf die verband houdt met de onder deze bijzondere regeling vallende telecommunicatiediensten, omroepdiensten of elektronische diensten.”;

14.

in artikel 369 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige voert van alle handelingen waarop deze bijzondere regeling van toepassing is, een boekhouding. Deze boekhouding moet voldoende gegevens bevatten om de belastingautoriteiten van de lidstaat van verbruik in staat te stellen de juistheid van de btw-aangifte te bepalen.”;

15.

aan hoofdstuk 6 van titel XII wordt de volgende afdeling 3 toegevoegd:

„Afdeling 3

Bijzondere regeling voor telecommunicatiediensten, omroepdiensten of elektronische diensten verricht door in de Gemeenschap doch niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtigen

Artikel 369 bis

Onverminderd andere communautaire bepalingen wordt voor de toepassing van deze afdeling verstaan onder:

1.

niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtige: een belastingplichtige die de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting op het grondgebied van de Gemeenschap heeft gevestigd, maar in de lidstaat van verbruik noch de zetel van zijn bedrijfsuitoefening, noch een vaste inrichting heeft;

2.

lidstaat van identificatie: de lidstaat waar de belastingplichtige de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd, of, indien hij de zetel van zijn bedrijfsuitoefening niet in de Gemeenschap heeft gevestigd, de lidstaat waar hij een vaste inrichting heeft.

Indien de belastingplichtige niet in de Gemeenschap is gevestigd, maar daarin meer dan één vaste inrichting heeft, dan is de lidstaat van identificatie de lidstaat waar zich een vaste inrichting bevindt, waarin die belastingplichtige meldt dat hij van deze bijzondere regeling gebruik maakt. De belastingplichtige is gedurende het betreffende kalenderjaar en de twee daaropvolgende kalenderjaren aan deze keuze gebonden.

Artikel 369 ter

De lidstaten staan toe dat van deze bijzondere regeling gebruik wordt gemaakt door niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtigen die telecommunicatiediensten, omroepdiensten of elektronische diensten verrichten voor niet-belastingplichtigen die in een lidstaat gevestigd zijn of er hun woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats hebben. Deze bijzondere regeling is van toepassing op alle aldus in de Gemeenschap verrichte diensten.

Artikel 369 quater

De niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtige doet aan de lidstaat van identificatie opgave van het begin en de beëindiging van zijn onder deze bijzondere regeling vallende activiteit als belastingplichtige, alsook van wijziging ervan in die mate dat hij niet langer aan de voorwaarden voldoet om van deze bijzondere regeling gebruik te mogen maken. Deze opgave gebeurt langs elektronische weg.

Artikel 369 quinquies

Een belastingplichtige die van de bijzondere regeling gebruik maakt, wordt voor de belastbare handelingen onder die regeling alleen in de lidstaat van identificatie voor btw-doeleinden geïdentificeerd. Daartoe maakt de lidstaat van identificatie gebruik van het individuele btw-identificatienummer dat reeds aan de belastingplichtige is toegekend met betrekking tot diens verplichtingen in het binnenlands verkeer.

Uitgaande van de voor deze identificatie gebruikte gegevens kunnen de lidstaten van verbruik hun eigen identificatiesystemen uitwerken.

Artikel 369 sexies

De lidstaat van identificatie sluit de niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtige van deze bijzondere regeling uit in elk van de volgende gevallen:

a)

indien hij meldt dat hij niet langer telecommunicatiediensten, omroepdiensten of elektronische diensten verricht;

b)

indien anderszins kan worden aangenomen dat zijn aan deze bijzondere regeling onderworpen belastbare activiteiten beëindigd zijn;

c)

hij vervult niet langer de voorwaarden om van de bijzondere regeling gebruik te mogen maken;

d)

hij voldoet bij voortduring niet aan de voorschriften van de bijzondere regeling.

Artikel 369 septies

De niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtige dient langs elektronische weg bij de lidstaat van identificatie een btw-aangifte in voor elk kalenderkwartaal, ongeacht of al dan niet telecommunicatiediensten, omroepdiensten of elektronische diensten zijn verricht. De aangifte wordt uiterlijk 20 dagen na het verstrijken van het tijdvak waarop de aangifte betrekking heeft, ingediend.

Artikel 369 octies

De btw-aangifte bevat het in artikel 369 quinquies bedoelde identificatienummer en, voor elke lidstaat van verbruik waar de btw verschuldigd is, het totale bedrag, de btw niet inbegrepen, van de gedurende het belastingtijdvak verrichte telecommunicatiediensten, omroepdiensten of elektronische diensten en het totale bedrag van de belasting daarover, uitgesplitst naar belastingtarieven. De geldende btw-tarieven en de totale verschuldigde belasting worden eveneens op de aangifte vermeld.

Indien de belastingplichtige behalve in de lidstaat van identificatie in een andere lidstaat een of meer vaste inrichtingen heeft van waaruit de diensten worden verricht, bevat de btw-aangifte, per lidstaat waar hij een vaste inrichting heeft gevestigd en uitgesplitst naar lidstaat van verbruik, naast de in de eerste alinea bedoelde gegevens, tevens het totale bedrag van de gedurende het belastingtijdvak verrichte telecommunicatiediensten, omroepdiensten of elektronische diensten die onder de bijzondere regeling vallen, alsmede het individueel btw-identificatienummer of het fiscaal registratienummer van de inrichting.

Artikel 369 nonies

1.   De btw-aangifte wordt in euro verricht.

De lidstaten die de euro niet hebben aangenomen, kunnen eisen dat de btw-aangifte in hun nationale munteenheid luidt. Indien de diensten in een andere munteenheid luiden, hanteert de niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtige bij het invullen van de btw-aangifte de wisselkoers die gold op de laatste dag van het belastingtijdvak.

2.   De omwisseling geschiedt volgens de wisselkoersen die de Europese Centrale Bank voor die dag bekend heeft gemaakt of, wanneer die dag geen bekendmaking heeft plaatsgevonden, op de eerstvolgende dag van bekendmaking.

Artikel 369 decies

De niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtige voldoet de btw onder verwijzing naar de betreffende btw-aangifte op het moment dat de aangifte wordt ingediend, doch uiterlijk bij het verstrijken van de termijn waarbinnen de aangifte moet worden ingediend.

De belasting moet worden overgemaakt naar een door de lidstaat van identificatie opgegeven bankrekening in euro. De lidstaten die de euro niet als munteenheid hebben aangenomen, kunnen eisen dat de betaling wordt overgemaakt naar een bankrekening in hun eigen valuta.

Artikel 369 undecies

De niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtige die van deze bijzondere regeling gebruik maakt, past met betrekking tot voorbelasting die verband houdt met aan deze bijzondere regeling onderworpen activiteiten geen btw-aftrek uit hoofde van artikel 168 van de onderhavige richtlijn toe. Niettegenstaande artikel 2, lid 1, en artikel 3 van Richtlijn 2008/9/EG wordt deze belastingplichtige daarvoor teruggaaf verleend overeenkomstig die richtlijn.

Indien de niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtige die van deze bijzondere regeling gebruik maakt, in de lidstaat van verbruik ook niet aan deze bijzondere regeling onderworpen activiteiten verricht waarvoor hij voor btw-doeleinden geïdentificeerd moet zijn, moet hij de voorbelasting die verband houdt met de aan deze bijzondere regeling onderworpen activiteiten bij de indiening van de in artikel 250 bedoelde aangifte in aftrek brengen.

Artikel 369 duodecies

1.   De niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtige voert van alle handelingen waarop deze bijzondere regeling van toepassing is, een boekhouding. Deze boekhouding moet voldoende gegevens bevatten om de belastingautoriteiten van de lidstaat van verbruik in staat te stellen de juistheid van de btw-aangifte te bepalen.

2.   Desgevraagd moet de in lid 1 bedoelde boekhouding langs elektronische weg aan de lidstaat van verbruik en aan de lidstaat van identificatie beschikbaar worden gesteld.

De boekhouding wordt bewaard gedurende tien jaar na afloop van het jaar waarin de handeling is verricht.”;

16.

het opschrift van bijlage II wordt als volgt gelezen:

„INDICATIEVE LIJST VAN LANGS ELEKTRONISCHE WEG VERRICHTE DIENSTEN BEDOELD IN ARTIKEL 58, EERSTE ALINEA, PUNT C)”.

Artikel 6

De Commissie legt uiterlijk op 31 december 2014 een verslag voor over de mogelijkheid om het voorschrift van artikel 5 efficiënt toe te passen op de levering van telecommunicatiediensten, radio- en televisieomroepdiensten en door niet-belastingplichtigen langs elektronische weg verrichte diensten en over de vraag of dat voorschrift nog altijd in overeenstemming is met het algemene beleid op dat tijdstip met betrekking tot de plaats van dienst.

Artikel 7

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om aan de artikelen 1 tot en met 5 van deze richtlijn te voldoen met ingang van de in die artikelen vermelde data.

De lidstaten delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede. Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 8

Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 9

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 12 februari 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

A. BAJUK


(1)  PB C 104 E van 30.4.2004, blz. 143 en advies van 16 mei 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 117 van 30.4.2004, blz. 15 en PB C 195 van 18.8.2006, blz. 54.

(3)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/75/EG (PB L 346 van 29.12.2007, blz. 13).

(4)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

(5)  Dertiende Richtlijn 86/560/EEG van de Raad van 17 november 1986 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet op het grondgebied van de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen (PB L 326 van 21.11.1986, blz. 40).

(6)  Richtlijn 2008/9/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in Richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn (PB L 44 van 20.2.2008, blz. 23).”;


20.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 44/23


RICHTLIJN 2008/9/EG VAN DE RAAD

van 12 februari 2008

tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in Richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 93,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De uitvoeringsvoorschriften als vastgesteld in Richtlijn 79/1072/EEG van de Raad van 6 december 1979 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen — stellen zowel de bestuurlijke autoriteiten van de lidstaten als het bedrijfsleven voor aanzienlijke moeilijkheden (3).

(2)

De in die richtlijn vastgestelde regeling moet worden gewijzigd met betrekking tot de termijn waarbinnen beschikkingen aangaande verzoeken om teruggaaf ter kennis van bedrijven worden gebracht. Tegelijkertijd moet worden bepaald dat bedrijven eveneens binnen specifieke termijnen moeten antwoorden. Bovendien moet de procedure worden vereenvoudigd en gemoderniseerd door het gebruik van moderne technologieën toe te staan.

(3)

De nieuwe procedure zal het bedrijfsleven in een betere positie plaatsen, aangezien de lidstaten rente verschuldigd zullen zijn wanneer de teruggaaf te laat geschiedt; ook zullen bedrijven over meer rechtsmiddelen beschikken.

(4)

Ter wille van de duidelijkheid en de leesbaarheid dient de bepaling betreffende de toepassing van Richtlijn 79/1072/EEG, die al in Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (4) stond, thans in de onderhavige richtlijn te worden opgenomen.

(5)

Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege de omvang van de maatregel, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(6)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” (5) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die voor zover mogelijk het verband weergeven tussen de richtlijnen en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken.

(7)

Bijgevolg dient Richtlijn 79/1072/EEG ter wille van de duidelijkheid ingetrokken onder voorbehoud van de nodige overgangsmaatregelen voor verzoeken om teruggaaf die vóór 1 januari 2010 zijn ingediend,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

In deze richtlijn worden de nadere voorschriften vastgesteld voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) krachtens artikel 170 van Richtlijn 2006/112/EG aan niet in de lidstaat van teruggaaf gevestigde belastingplichtigen die aan de voorwaarden van artikel 3 voldoen.

Artikel 2

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.

niet in de lidstaat van teruggaaf gevestigde belastingplichtige: iedere belastingplichtige in de zin van artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG die niet in de lidstaat van teruggaaf, maar in een andere lidstaat gevestigd is;

2.

lidstaat van teruggaaf: de lidstaat waar de btw aan de niet in de lidstaat van teruggaaf gevestigde belastingplichtige in rekening werd gebracht ter zake van de voor genoemde belastingplichtige door andere belastingplichtigen in deze lidstaat verrichte diensten of goederenleveringen, dan wel ter zake van de invoer van goederen in deze lidstaat;

3.

teruggaaftijdvak: het tijdvak als bepaald in artikel 16, waarop het teruggaafverzoek betrekking heeft;

4.

teruggaafverzoek: het verzoek om teruggaaf van de aan de niet in de lidstaat van teruggaaf gevestigde belastingplichtige in rekening gebrachte btw ter zake van de voor genoemde belastingplichtige door andere belastingplichtigen in deze lidstaat verrichte diensten of goederenleveringen, of ter zake van de invoer van goederen in deze lidstaat;

5.

aanvrager: de niet in de lidstaat van teruggaaf gevestigde belastingplichtige die het teruggaafverzoek doet.

Artikel 3

Deze richtlijn is van toepassing op de niet in de lidstaat van teruggaaf gevestigde belastingplichtige die aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)

tijdens het tijdvak van teruggaaf heeft hij in de lidstaat van teruggaaf noch de zetel van zijn bedrijfsuitoefening gehad, noch een vaste inrichting van waaruit zakelijke handelingen werden verricht, noch, bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting, zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats;

b)

tijdens het tijdvak van teruggaaf heeft hij geen goederenleveringen of diensten verricht waarvan de plaats geacht wordt in de lidstaat van teruggaaf te zijn gelegen, met uitzondering van de volgende handelingen:

i)

vervoerdiensten en daarmee samenhangende diensten die vrijgesteld zijn krachtens de artikelen 144, 146, 148, 149, 151, 153, 159 of 160 van Richtlijn 2006/112/EG;

ii)

goederenleveringen of dienstverrichtingen waarvan de afnemer krachtens de artikelen 194 tot en met 197 en artikel 199 van Richtlijn 2006/112/EG btw verschuldigd is.

Artikel 4

Deze richtlijn is niet van toepassing ten aanzien van:

a)

volgens de wetgeving van de lidstaat van teruggaaf incorrect gefactureerde btw-bedragen;

b)

gefactureerde btw-bedragen voor goederenleveringen die krachtens artikel 138 of artikel 146, lid 1, punt b) van Richtlijn 2006/112/EG van btw vrijgesteld zijn of kunnen worden.

Artikel 5

Elke lidstaat verleent iedere niet in de lidstaat van teruggaaf gevestigde belastingplichtige teruggaaf van de btw die werd geheven ter zake van de voor genoemde belastingplichtige door andere belastingplichtigen in deze lidstaat verrichte goederenleveringen of diensten, of ter zake van de invoer van goederen in deze lidstaat, voorzover deze goederen of diensten worden gebruikt voor de volgende handelingen:

a)

de handelingen bedoeld in artikel 169, punten a) en b), van Richtlijn 2006/112/EG;

b)

handelingen, waarvan de afnemer overeenkomstig de artikelen 194 tot en met 197 en artikel 199 van Richtlijn 2006/112/EG, als toegepast in de lidstaat van teruggaaf, tot voldoening van de belasting is gehouden.

Onverminderd artikel 6 wordt voor de toepassing van deze richtlijn het recht op teruggaaf van voorbelasting bepaald overeenkomstig Richtlijn 2006/112/EG, als toegepast in de lidstaat van teruggaaf.

Artikel 6

Om in de lidstaat van teruggaaf recht te hebben op teruggaaf moet een niet in deze lidstaat gevestigde belastingplichtige handelingen verrichten die in de lidstaat van vestiging een recht op aftrek doen ontstaan.

Wanneer een niet in de lidstaat van teruggaaf gevestigde belastingplichtige in de lidstaat waar hij gevestigd is, zowel handelingen verricht die in die lidstaat een recht op aftrek doen ontstaan, als handelingen die in die lidstaat geen recht op aftrek doen ontstaan, kan van het overeenkomstig artikel 5 voor teruggaaf in aanmerking komende bedrag slechts dat gedeelte van de btw door de lidstaat van teruggaaf worden teruggegeven dat overeenkomstig artikel 173 van Richtlijn 2006/112/EG, zoals toegepast door de lidstaat van vestiging, aan eerstgenoemde handelingen kan worden toegerekend.

Artikel 7

Een niet in de lidstaat van teruggaaf gevestigde belastingplichtige die in die lidstaat teruggaaf van de btw wenst te verkrijgen, richt langs elektronische weg een teruggaafverzoek tot die lidstaat, dat hij indient bij zijn lidstaat van vestiging, via de door deze lidstaat ingestelde portaalsite.

Artikel 8

1.   Het teruggaafverzoek moet de volgende informatie bevatten:

a)

de naam en het volledige adres van de aanvrager;

b)

een elektronisch adres;

c)

een omschrijving van de beroepsactiviteit van de aanvrager waarvoor de goederen of diensten worden afgenomen;

d)

het teruggaaftijdvak waarop het verzoek betrekking heeft;

e)

een verklaring van de aanvrager dat hij gedurende het teruggaaftijdvak geen goederenleveringen of diensten heeft verricht waarvan de plaats geacht wordt in de lidstaat van teruggaaf te zijn gelegen, met uitzondering van de handelingen bedoeld in artikel 3, punt b), onder i) en ii);

f)

het btw-identificatienummer of het fiscaal registratienummer van de aanvrager;

g)

zijn bankgegevens (inclusief IBAN en BIC).

2.   Naast de in lid 1 bedoelde gegevens worden in het teruggaafverzoek voor iedere lidstaat van teruggaaf en voor iedere factuur en ieder invoerdocument de volgende gegevens vermeld:

a)

de naam en het volledige adres van de leverancier of dienstverrichter;

b)

behalve in het geval van invoer, het btw-identificatienummer van de leverancier of dienstverrichter of zijn fiscaal registratienummer, toegekend door de lidstaat van teruggaaf overeenkomstig artikelen 239 en 240 van Richtlijn 2006/112/EG;

c)

behalve in het geval van invoer, het landencodenummer van de lidstaat van teruggaaf overeenkomstig artikel 215 van Richtlijn 2006/112/EG;

d)

de datum en het nummer van de factuur of het invoerdocument;

e)

de maatstaf van heffing en het bedrag aan btw, uitgedrukt in de munteenheid van de lidstaat van teruggaaf;

f)

het overeenkomstig artikel 5 en artikel 6, tweede alinea, berekende bedrag van de aftrekbare btw, uitgedrukt in de munteenheid van de lidstaat van teruggaaf;

g)

indien van toepassing, het overeenkomstig artikel 6 berekende pro rata, uitgedrukt in procenten;

h)

de aard van de afgenomen goederen en diensten, aangegeven door middel van de codes als bepaald in artikel 9.

Artikel 9

1.   In het teruggaafverzoek moet de aard van de afgenomen goederen en diensten door middel van de volgende codes worden aangegeven:

1.

=

brandstof;

2.

=

verhuur van vervoermiddelen;

3.

=

uitgaven in verband met vervoermiddelen, andere dan die voor de goederen en diensten waarnaar wordt verwezen met de codes 1 en 2;

4.

=

wegentol en andere heffingen met betrekking tot het gebruik van de weginfrastructuur;

5.

=

reiskosten, zoals taxikosten, kosten van het openbaar vervoer;

6.

=

logies;

7.

=

spijzen, drank en restauratie;

8.

=

toegang tot beurzen en tentoonstellingen;

9.

=

weelde-uitgaven, en uitgaven voor ontspanning en representatie;

10.

=

andere.

Indien code 10 wordt gebruikt, moet de aard van de afgenomen goederen en diensten worden aangegeven.

2.   De lidstaat van teruggaaf kan verlangen dat de aanvrager langs elektronische weg aanvullende gegevens verstrekt met betrekking tot iedere in lid 1 vermelde code, voorzover die gegevens noodzakelijk zijn wegens beperkingen van het recht op aftrek krachtens Richtlijn 2006/112/EG, als toegepast in de lidstaat van teruggaaf, of voor de toepassing van een krachtens artikel 395 of 396 van die richtlijn aan de lidstaat van teruggaaf verleende, voor dit geval relevante afwijking.

Artikel 10

De lidstaat van teruggaaf kan, onverminderd de krachtens artikel 20 verlangde gegevens, de aanvrager verzoeken samen met het teruggaafverzoek langs elektronische weg een afschrift van de factuur of het invoerdocument over te leggen, wanneer de maatstaf van heffing op de factuur of het invoerdocument 1 000 EUR of meer beloopt, of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid. Indien de factuur evenwel betrekking heeft op brandstof, is dit drempelbedrag 250 EUR of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid.

Artikel 11

De lidstaat van teruggaaf kan verlangen dat de aanvrager zijn beroepsactiviteit omschrijft aan de hand van de geharmoniseerde codes die worden bepaald volgens artikel 34 bis, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1798/2003 van de Raad (6).

Artikel 12

De lidstaat van teruggaaf kan specificeren welke taal of talen door de aanvrager moeten worden gebruikt voor het verstrekken van de gegevens in het teruggaafverzoek of van mogelijke andere aanvullende gegevens die moeten worden verstrekt.

Artikel 13

Indien het vermelde pro rata voor de toepassing van de aftrek overeenkomstig artikel 175 van Richtlijn 2006/112/EG na de indiening van het teruggaafverzoek wordt aangepast, moet de aanvrager het bedrag dat wordt teruggevraagd of dat reeds is teruggegeven, corrigeren.

De correctie vindt plaats in een teruggaafverzoek dat gedaan wordt binnen het kalenderjaar volgend op het desbetreffende teruggaaftijdvak, dan wel, — mocht de aanvrager in dat kalenderjaar geen teruggaafverzoek indienen — door via de door de lidstaat van vestiging ingestelde portaalsite een afzonderlijke verklaring toe te zenden.

Artikel 14

1.   Het teruggaafverzoek heeft betrekking op:

a)

verwervingen van goederen of afnames van diensten die gedurende het teruggaaftijdvak gefactureerd zijn, mits de btw vóór of op het tijdstip van facturatie verschuldigd geworden is, of ten aanzien waarvan de btw gedurende het teruggaaftijdvak verschuldigd geworden is, mits de afnames gefactureerd zijn voordat de belasting verschuldigd is geworden;

b)

de invoer van goederen die gedurende het teruggaaftijdvak heeft plaatsgevonden.

2.   Naast de in lid 1 bedoelde transacties kan het teruggaafverzoek ook betrekking hebben op facturen of invoerdocumenten die niet door eerdere teruggaafverzoeken werden bestreken en die betrekking hebben op handelingen die tijdens het kalenderjaar in kwestie werden verricht.

Artikel 15

1.   Het teruggaafverzoek moet uiterlijk 30 september van het kalenderjaar volgend op het teruggaaftijdvak bij de lidstaat van vestiging worden ingediend. Het teruggaafverzoek geldt alleen als ingediend indien de aanvrager alle in de artikelen 8, 9 en 11 verlangde gegevens verstrekt heeft.

2.   De lidstaat van vestiging stuurt de aanvrager onverwijld langs elektronische weg een bevestiging van ontvangst.

Artikel 16

Het teruggaaftijdvak bedraagt ten hoogste één kalenderjaar en ten minste drie kalendermaanden. Teruggaafverzoeken kunnen evenwel betrekking hebben op een tijdvak van minder dan drie maanden wanneer dit tijdvak het resterende gedeelte van een kalenderjaar betreft.

Artikel 17

Betreft het teruggaafverzoek een teruggaaftijdvak van minder dan één kalenderjaar, doch van ten minste drie maanden, dan moet het btw-bedrag waarop het teruggaafverzoek betrekking heeft ten minste 400 EUR of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid belopen.

Betreft het teruggaafverzoek een teruggaaftijdvak van een kalenderjaar of het resterende gedeelte van een kalenderjaar, dan moet het btw-bedrag ten minste 50 EUR of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid belopen.

Artikel 18

1.   De lidstaat van vestiging stuurt het verzoek niet door aan de lidstaat van teruggaaf wanneer de aanvrager in zijn lidstaat van vestiging gedurende het teruggaaftijdvak:

a)

niet aan de btw onderworpen is;

b)

slechts goederenleveringen of diensten verricht die uit hoofde van de artikelen 132, 135, 136 en 371, de artikelen 374 tot en met 377, artikel 378, lid 2, onder a), artikel 379, lid 2, of de artikelen 380 tot en met 390 van Richtlijn 2006/112/EG of van inhoudelijk identieke bepalingen van de Akte van toetreding van 2005 zonder recht op aftrek van voorbelasting vrijgesteld zijn;

c)

valt onder de in de artikelen 284 tot en met 287 van Richtlijn 2006/112/EG vervatte vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen;

d)

valt onder de gemeenschappelijke forfaitaire regeling voor landbouwproducenten van de artikelen 296 tot en met 305 van Richtlijn 2006/112/EG.

2.   De lidstaat van vestiging stelt de aanvrager langs elektronische weg in kennis van zijn beschikking uit hoofde van lid 1.

Artikel 19

1.   De lidstaat van teruggaaf stelt de aanvrager onverwijld langs elektronische weg in kennis van de datum van ontvangst van het verzoek.

2.   De lidstaat van teruggaaf deelt zijn beschikking om het teruggaafverzoek in te willigen of af te wijzen binnen vier maanden na ontvangst van het verzoek in die lidstaat aan de aanvrager mee.

Artikel 20

1.   Ingeval de lidstaat van teruggaaf meent niet alle dienstige informatie te hebben ontvangen om met betrekking tot het geheel of een deel van het teruggaafverzoek een beschikking te kunnen geven, kan hij binnen de in artikel 19, lid 2, genoemde termijn van vier maanden, langs elektronische weg in het bijzonder de aanvrager of de lidstaat van vestiging om aanvullende gegevens verzoeken. Indien de aanvullende gegevens worden opgevraagd bij een andere persoon dan de aanvrager of de bevoegde autoriteiten van een lidstaat, wordt alleen langs elektronische weg om gegevens verzocht indien de bestemmeling van het verzoek over de desbetreffende apparatuur beschikt.

Zo nodig kan de lidstaat van teruggaaf om verdere aanvullende gegevens verzoeken.

De overeenkomstig dit lid verlangde gegevens kunnen het overleggen van het origineel of een afschrift van de factuur of het invoerdocument omvatten wanneer de lidstaat van teruggaaf op goede gronden het bestaan van een bepaalde vordering betwijfelt. In dat geval zijn de drempelnormen van artikel 10 niet van toepassing.

2.   De krachtens lid 1 gevraagde gegevens moeten binnen een maand na ontvangst van het verzoek om informatie door de bestemmeling van het verzoek aan de lidstaat van teruggaaf worden verstrekt.

Artikel 21

Indien een lidstaat van teruggaaf om aanvullende gegevens heeft verzocht, deelt hij zijn beschikking om het teruggaafverzoek in te willigen of af te wijzen aan de aanvrager mee binnen twee maanden na ontvangst van de gevraagde gegevens of, indien niet op zijn verzoek gereageerd is, binnen twee maanden na het verstrijken van de in artikel 20, lid 2 genoemde termijn. De termijn waarover de lidstaat van teruggaaf vanaf de ontvangst van het teruggaafverzoek beschikt om over een volledige of gedeeltelijke teruggaaf een beschikking te geven, beloopt evenwel in ieder geval ten minste zes maanden.

Wanneer de lidstaat van teruggaaf verdere aanvullende gegevens verlangt, stelt hij binnen acht maanden nadat het teruggaafverzoek door die lidstaat is ontvangen, de aanvrager in kennis van zijn beschikking over een gehele of gedeeltelijke teruggaaf.

Artikel 22

1.   Indien het teruggaafverzoek wordt ingewilligd, betaalt de lidstaat van teruggaaf het goedgekeurde teruggaafbedrag uiterlijk binnen tien werkdagen na het verstrijken van de in artikel 19, lid 2, genoemde termijn, of, indien om aanvullende of verdere aanvullende gegevens is verzocht, na het verstrijken van de overeenkomstige termijnen in artikel 21.

2.   De teruggaaf vindt plaats in de lidstaat van teruggaaf, of, indien de aanvrager daarom verzoekt, in een andere lidstaat. In het laatste geval worden de bankkosten voor het overmaken door de lidstaat van teruggaaf in mindering gebracht op het aan de aanvrager te betalen bedrag.

Artikel 23

1.   Indien het teruggaafverzoek geheel of ten dele wordt afgewezen, worden de redenen hiervoor door de lidstaat van teruggaaf tegelijkertijd met de beschikking aan de aanvrager meegedeeld.

2.   De aanvrager kan bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van teruggaaf rechtsmiddelen instellen tegen een beschikking tot afwijzing van een teruggaafverzoek, in de vorm en binnen de termijnen die gelden voor het instellen van rechtsmiddelen door in de lidstaat van teruggaaf gevestigde personen.

Indien het feit dat de lidstaat van teruggaaf nalaat om ten aanzien van het teruggaafverzoek een beschikking te geven in de vorm en binnen de termijnen als vastgesteld bij deze richtlijn, volgens het recht van deze lidstaat noch als inwilliging noch als afwijzing te beschouwen is, zijn de eventuele bestuursrechtelijke of strafrechtelijke procedures waartoe in deze lidstaat gevestigde belastingplichtigen toegang hebben, op dezelfde wijze voor de aanvrager toegankelijk. Indien dergelijke procedures niet voorhanden zijn, wordt het feit dat de lidstaat van teruggaaf nalaat om binnen deze termijnen een beschikking ten aanzien van het teruggaafverzoek te geven, opgevat als afwijzing van het verzoek.

Artikel 24

1.   Wanneer teruggaaf op frauduleuze of anderszins onrechtmatige wijze is verkregen, gaat de lidstaat van teruggaaf over tot invordering van de ten onrechte betaalde bedragen en van eventuele boeten en interesten opgelegd volgens de in de lidstaat van teruggaaf geldende procedure, onverminderd de bepalingen inzake wederzijdse bijstand ter invordering van de belasting over de toegevoegde waarde.

2.   Wanneer boeten of interesten opgelegd maar niet betaald zijn, kan de lidstaat van teruggaaf elke verdere teruggaaf aan de betrokken belastingplichtige ten belope van het onbetaalde bedrag opschorten.

Artikel 25

Correcties betreffende een eerder teruggaafverzoek als bedoeld in artikel 13, worden door de lidstaat van teruggaaf met het teruggaafbedrag verrekend of, in geval van toezending van een afzonderlijke verklaring, afzonderlijk ingevorderd of terugbetaald.

Artikel 26

Indien de teruggaaf plaatsvindt na de laatste datum van betaling overeenkomstig artikel 22, lid 1, wordt door de lidstaat van teruggaaf aan de aanvrager rente betaald over het aan de aanvrager terug te geven bedrag.

De eerste alinea is niet van toepassing indien de aanvrager de gevraagde aanvullende of verdere aanvullende gegevens niet binnen de voorgeschreven termijn aan de lidstaat van teruggaaf heeft verstrekt. De eerste alinea is evenmin van toepassing zolang de lidstaat van teruggaaf de krachtens artikel 10 langs elektronische weg toe te zenden documenten niet heeft ontvangen.

Artikel 27

1.   De rente wordt berekend vanaf de dag volgende op de laatste dag waarop de teruggaaf volgens artikel 22, lid 1, had moeten plaatsvinden tot de dag waarop de teruggaaf daadwerkelijk plaatsvindt.

2.   Als rentevoet geldt de krachtens het nationale recht van de lidstaat van teruggaaf met betrekking tot teruggaaf van de btw aan in die lidstaat gevestigde belastingplichtigen geldende rentevoet.

Indien er volgens het nationale recht geen rente hoeft te worden betaald voor teruggaaf aan gevestigde belastingplichtigen, is de toe te passen rente de rente of heffing van soortgelijke aard die door de lidstaat van teruggaaf wordt toegepast ten aanzien van laattijdige betalingen van de btw door belastingplichtigen.

Artikel 28

1.   Deze richtlijn is van toepassing op verzoeken om teruggaaf die na 31 december 2009 worden ingediend.

2.   Richtlijn 79/1072/EEG wordt per 1 januari 2010 ingetrokken. Zij blijft echter van toepassing op verzoeken om teruggaaf die vóór 1 januari 2010 zijn ingediend.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn.

Artikel 29

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk per 1 januari 2010 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 30

Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 31

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 12 februari 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

A. BAJUK


(1)  PB C 285E van 22.11.2006, blz. 122.

(2)  PB C 28 van 3.2.2006, blz. 86.

(3)  PB L 331 van 27.12.1979, blz. 11. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/98/EG (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 129).

(4)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/75/EG (PB L 346 van 29.12.2007, blz. 13).

(5)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

(6)  PB L 264 van 15.10.2003, blz. 1.


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Commissie

20.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 44/29


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2007

betreffende staatssteun inzake vergoedingen in het kader van het mestdecreet (C 12/1999)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 6777)

(Slechts de teksten in de Franse en Nederlandse taal zijn authentiek)

(2008/138/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 88, lid 2,

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde bepaling(en) te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1),

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Bij brief van 3 juli 1998 hebben de Belgische autoriteiten vorengenoemde steunmaatregel aangemeld overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag.

(2)

Bij brief nr. SG-Greffe (1999) D/2211 van 26 maart 1999 heeft de Commissie de formele onderzoeksprocedure ingeleid overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag. Bij brief van 28 april 1999 heeft België zijn opmerkingen ter zake meegedeeld.

(3)

De Commissie heeft opmerkingen ontvangen van belanghebbenden. Zij heeft België deze opmerkingen doen toekomen bij brief van 30 juni 1999 en België in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken. De Belgische autoriteiten hebben de Commissie aanvullende informatie gezonden bij brieven van 1 juni 1999, 27 juni 2000 en 23 juli 2001.

(4)

Bij brief van 12 maart 2007 heeft België de Commissie ervan in kennis gesteld dat de aangemelde maatregel werd ingetrokken. In deze brief heeft België bevestigd dat nog geen steun was betaald.

II.   CONCLUSIE

(5)

Tot op de datum waarop zij van de intrekking van de aanmelding door België in kennis werd gesteld, had de Commissie nog geen formele beschikking met betrekking tot de aanmelding in kwestie gegeven. Onder deze omstandigheden aanvaardt de Commissie de intrekking van de aanmelding in de zin van artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (2).

(6)

De formele onderzoeksprocedure moet derhalve worden beëindigd overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 659/1999 aangezien zij overbodig is geworden,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De formele onderzoeksprocedure betreffende staatssteun inzake vergoedingen in het kader van het mestdecreet wordt beëindigd overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 659/1999.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk België.

Gedaan te Brussel, 19 december 2007.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB C 129 van 8.5.1999, blz. 2.

(2)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.


20.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 44/31


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 21 september 2007

betreffende de staatssteun ter bevordering van investeringen om de wijnbouw op steile hellingen in Rijnland-Palts te rationaliseren

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 4462)

(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

(2008/139/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2,

Na de belanghebbenden overeenkomstig het genoemde artikel te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1),

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Bij schrijven van 30 september 1994, geregistreerd op 7 oktober 1994, heeft Duitsland de steunmaatregel overeenkomstig artikel 93 (thans artikel 88), lid 3, van het EG-Verdrag aangemeld.

(2)

Bij schrijven nr. SG(95) D/4615 van 7 april 1995 heeft de Commissie de procedure van artikel 93 (thans artikel 88), lid 2, van het EG-Verdrag ingeleid (2). Duitsland heeft daarover bij schrijven van 29 mei 1995 en van 24 juni 1996 een standpunt ingenomen. De Commissie heeft geen opmerkingen van belanghebbenden ontvangen. De Duitse autoriteiten hebben de Commissie bij schrijven van 1 juni 2007 aanvullende gegevens verstrekt.

(3)

Bij schrijven van 24 juni 1996 heeft Duitsland te kennen gegeven de aanmelding van de maatregel in te trekken. Duitsland heeft bovendien op verzoek van de Commissie bevestigd dat de investeringssteun niet is toegekend.

II.   CONCLUSIE

(4)

Toen Duitsland meedeelde de aanmelding in te trekken, had de Commissie er nog geen formele beschikking over gegeven. Onder deze omstandigheden stemt de Commissie in met de intrekking van de aanmelding in de zin van artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (3).

(5)

Bijgevolg moet de formele onderzoeksprocedure overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 659/1999 worden beëindigd, daar deze zonder voorwerp is geworden,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De formele onderzoeksprocedure met betrekking tot de staatssteun ter bevordering van investeringen om de wijnbouw op steile hellingen in Rijnland-Palts te rationaliseren wordt overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 659/1999 beëindigd.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

Gedaan te Brussel, 21 september 2007.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB C 169 van 5.7.1995, blz. 12.

(2)  PB C 359 van 11.12.1999, blz. 27.

(3)  PB L 83 van 27.3.1999.


20.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 44/32


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 21 december 2007

inzake staatssteun ter bevordering van een investering in een mouterij (Maltacarrión, SA) in Castilla y León (C 48/2005)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 6897)

(Slechts de tekst in de Spaanse taal is authentiek)

(2008/140/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Bij brief van 1 december 2004 hebben de Spaanse autoriteiten de bovengenoemde steunmaatregel overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag aangemeld.

(2)

Bij brief nr. SG-Greffe (2005) D/207666 van 22 december 2005 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag de formele onderzoeksprocedure ingeleid (1). Vervolgens heeft Spanje bij brief van 23 januari 2005 zijn opmerkingen kenbaar gemaakt.

(3)

Bij brief van 13 maart 2006 heeft Spanje de Commissie meegedeeld dat het de aanmelding van de maatregel introk. In antwoord op een nieuwe vraag van de Commissie heeft Spanje bij brief van 5 mei 2006 bevestigd dat het nog geen steun had betaald.

II.   CONCLUSIE

(4)

Tot het tijdstip waarop de Commissie het verzoek tot intrekking ontving van Spanje, had zij nog geen officiële beschikking over de betrokken aanmelding gegeven. Onder deze omstandigheden stemt de Commissie in met intrekking van de aanmelding in de zin van artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (2).

(5)

Bijgevolg moet de formele onderzoeksprocedure overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 659/1999 worden beëindigd, daar deze zonder voorwerp is geworden,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De formele onderzoeksprocedure met betrekking tot staatssteun ter bevordering van een investering in een mouterij (Maltacarrión, SA) in Castilla y León wordt overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 659/1999 beëindigd.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk Spanje.

Gedaan te Brussel, 21 december 2007.

Voor de Commissie

Janez POTOČNIK

Lid van de Commissie


(1)  Niet bekendgemaakt omdat de Spaanse autoriteiten nog vóór de bekendmaking van de voorgenomen maatregel hebben meegedeeld deze in te trekken.

(2)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.


20.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 44/33


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 25 september 2007

over de maatregelen C 47/2003 (ex NN 49/2003) die Spanje ten behoeve van Izar ten uitvoer heeft gelegd

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 4298)

(Slechts de tekst in de Spaanse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/141/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken, en gezien deze opmerkingen (1),

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

In maart 2000 vernam de Commissie dat de Spaanse openbare houdstermaatschappij Sociedad Estatal de Participaciones Industriales (hierna: „SEPI”) drie garanties heeft verstrekt aan Repsol/Gas Natural (hierna: „Repsol”) met betrekking tot de bouw en de oplevering van drie LNG-tankers, waarvoor de contracten zijn toegewezen aan openbare scheepswerven die op dat ogenblik tot de Astilleros Españoles (hierna: „AESA”) behoorden en die later aan de IZAR-groep werden overgedragen. Zowel AESA als IZAR waren volledig in handen van SEPI.

(2)

De Commissie heeft Spanje bij schrijven van 9 juli 2003 in kennis gesteld van haar besluit om ten aanzien van de drie niet-aangemelde maatregelen de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden.

(3)

De Spaanse autoriteiten maakten bij brieven van 5 augustus 2003 en 22 oktober 2003 hun opmerkingen over de brief van de Commissie. De Commissie ontving in oktober 2003 en in februari 2004 opmerkingen van een belanghebbende (Repsol). De opmerkingen werden doorgezonden aan Spanje dat de gelegenheid kreeg hierop te reageren. De opmerkingen van Spanje werden ontvangen bij brieven van 12 januari 2004 respectievelijk 10 mei 2004.

(4)

In de context van twee beschikkingen inzake staatssteun die geen verband houden met de onderhavige procedure (2) en die in 2004 zijn goedgekeurd (dat wil zeggen na de inleiding van het formele onderzoek met betrekking tot de garanties voor de LNG-tankers), achtte de Commissie de staatssteun van 864 miljoen EUR die door Spanje aan Izar was verleend onverenigbaar met het EG-Verdrag en gelastte zij de terugvordering ervan.

(5)

Bij brief van 5 augustus 2004 beriep Spanje zich op artikel 296 van het EG-Verdrag (3) met het doel de militaire activiteiten van de werf te redden van het verwachte faillissement van Izar als gevolg van dit terugvorderingsbevel. In een schrijven van latere datum gaven de Spaanse autoriteiten ook uitleg aan de Commissie over de wijze waarop de nieuwe onderneming voor militaire scheepsbouw, vroeger Bazán genaamd (hierna: „Navantia”) zou functioneren, gaven zij hun verbintenissen in verband met concurrentieproblemen aan en stelden zij een methode voor het toezicht op die verbintenissen voor.

(6)

Intussen hadden de nog niet afgehandelde terugvorderingsbevelen ten aanzien van Izar, voor een totaalbedrag van 1,2 miljard EUR (4), de onderneming in een situatie van een negatief eigen vermogen en technisch faillissement gebracht. Gelet op al deze factoren bracht Spanje op 1 april 2005 de bij Izar gebleven scheepswerven (dat wil zeggen de werven die buiten de pas opgerichte onderneming Navantia waren gebleven: Gijón, Sestao, Manises en Sevilla) in liquidatie en startte het voor deze werven een privatiseringsprocedure.

II.   BESCHRIJVING VAN DE STEUNMAATREGELEN

(7)

In 1999 gunde Repsol drie reders elk een contract voor het bevrachten van een LNG-tanker plus een optie op een extra tanker voor elk van de reders op grond van een bevrachtingsovereenkomst op lange termijn.

(8)

Vervolgens gingen onderhandelingen van start tussen de reders en de scheepswerven, waaronder Koreaanse werven, met het oog op de bouw van de drie LNG-tankers. Op 31 juli 2000 werden de drie contracten voor de bouw van de LNG-tankers gegund aan twee Spaanse scheepswerven in staatsbezit, die kort tevoren door AESA aan Izar waren overgedragen (5), en werden de definitieve scheepsbouwcontracten ondertekend.

(9)

Op dezelfde dag ondertekende AESA een aanvullende clausule bij ieder scheepsbouwcontract waarin de onderneming zich er tegenover Repsol toe verbond alle bijzondere kosten te vergoeden die voor Repsol zouden ontstaan indien de schepen om redenen waarvoor de werven aansprakelijk zouden kunnen worden gesteld niet volgens de contractuele bepalingen zouden worden opgeleverd.

(10)

Eveneens op dezelfde dag (31 juli 2000) verstrekte SEPI aan Repsol garanties voor elk van de drie scheepsbouwcontracten, die op dezelfde schade en verliezen betrekking hadden als ten aanzien waarvan AESA schadeloosstelling tegenover Repsol had toegezegd (6). Voor de verliezen was een plafond van circa 180 miljoen EUR per schip vastgelegd, dat wil zeggen een totaal plafond van circa 540 miljoen EUR. De garanties werden verleend voor een periode gaande van 31 juli 2000 tot het einde van de termijn van 12 maanden na de oplevering van ieder schip (7).

III.   REDENEN VOOR DE INLEIDING VAN DE PROCEDURE

(11)

In haar besluit van 9 juli 2003 om de formele onderzoekprocedure in te leiden („het besluit tot inleiding van de procedure”) kwam de Commissie tot de conclusie dat de drie steunmaatregelen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag vormden en trok zij de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt in twijfel. De Commissie was van oordeel dat de scheepswerven de begunstigden van de steun waren maar sloot de mogelijkheid niet uit dat Repsol mogelijk ook profijt heeft gehad van de steun, en besloot Repsol in de procedure van artikel 88, lid 2 te betrekken om mogelijk te maken dat aanvullende informatie wordt overgelegd die nodig is om die twijfels weg te nemen.

IV.   OPMERKINGEN DIE NA DE INLEIDING VAN DE FORMELE PROCEDURE ZIJN ONTVANGEN

(12)

In haar opmerkingen wijst Repsol met klem op het onderscheid dat moet worden gemaakt tussen haar positie als contractuele begunstigde van de garanties en alle uit de staatssteun voortvloeiende vermeende voordelen. Volgens Repsol:

Hadden de door SEPI verstrekte garanties betrekking op voordelen waarop Repsol overeenkomstig het Spaanse burgerlijk recht en handelsrecht recht had. De garanties kwamen overeen met de positie van de onderneming als schuldeiser tegenover de eigenaren van het schip, Izar en de scheepswerven. Repsol behoefde voor de garanties geen enkele premie te betalen, aangezien het geen marktpraktijk is dat ondernemingen die een garantie verkrijgen voor de naleving van contractuele verplichtingen hiervoor moeten betalen.

Daarenboven verkreeg Repsol door de garantie geen enkel economisch voordeel in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. Net als de door de moedermaatschappijen van de scheepswerven verleende garanties verzekerden de contragaranties SEPI alleen dat aan de contractuele bepalingen van de bevrachtingscontracten en de scheepsbouwcontracten zou worden voldaan, waardoor Repsol in staat werd gesteld de met andere partijen ondertekende contracten inzake LNG-vervoer te vervullen.

Repsol zou — naast de door Izar verstrekte garanties — aanvullende garanties nodig hebben gehad, ongeacht of deze door SEPI of door een andere entiteit waren verstrekt. Die garanties zijn overeenkomstig de marktpraktijk, gelet op de omvang en de risico's van de investeringen en commerciële verplichtingen, vereist.

(13)

De opmerkingen van Spanje stemmen met de hierboven uiteengezette argumenten betreffende het standpunt van Repsol overeen. De Spaanse autoriteiten kwamen dan ook tot de conclusie dat Repsol niet als een begunstigde van staatssteun kon worden beschouwd.

V.   BEOORDELING

(14)

Een van de redenen voor het besluit tot inleiding van de procedure bestond erin de begunstigde te identificeren van ieder soort staatssteun die in de door SEPI verleende opleveringsgaranties aanwezig is.

(15)

De Commissie merkt op dat, overeenkomstig het burgerlijk recht, degene die een goed of dienst verstrekt verantwoordelijk is voor de uitvoering van de met de koper ondertekende overeenkomst. Deze aansprakelijkheid betreft zowel de kwaliteit van het product als de afgesproken leveringstermijn. Derhalve kan, indien een contractuele overeenkomst niet in acht wordt genomen en de koper ten gevolge daarvan verlies of schade lijdt, deze koper schadevergoeding verlangen. In het onderhavige geval had de scheepswerf of Izar, de moedermaatschappij, deze schadevergoeding moeten betalen.

(16)

Gelet op al deze factoren lijkt het dat Repsol, dat de door (de werven in eigendom van) Izar gebouwde schepen bevrachtte, zich tegenover de eigenaren van de schepen en tegenover Izar in de positie van schuldeiser bevond. Daarom kan de onderneming niet aansprakelijk worden gesteld op grond van de bevrachtings- en scheepsbouwcontracten, met inbegrip van de aanvullende clausule.

(17)

Gelet op het voorgaande, en in overeenstemming met de opmerkingen van Repsol en Spanje, komt de Commissie tot de slotsom dat Repsol niet als begunstigde van de steun kan worden beschouwd, aangezien de onderneming geen enkel voordeel heeft verkregen waar zij niet op basis van de algemene civielrechtelijke bepalingen of bepalingen van het handelsrecht recht op had.

(18)

De Commissie is van oordeel dat de vrijwillige liquidatie van de activa van Izar een passende maatregel was voor de uitvoering door Spanje van de drie nog openstaande terugvorderingsbeschikkingen. De Commissie is met name van mening dat de door Spanje aangegane verbintenissen en uitgevoerde acties voldoende waren om te waarborgen dat er geen negatieve concurrentieverstoring optreedt.

(19)

De Commissie is tevens van mening dat de aanbesteding voor de verkoop van de vier civiele scheepswerven door Spanje op bevredigende wijze is uitgevoerd, via een open en transparante procedure, waaraan geen voorwaarden verbonden waren. Met name gaf de Spaanse Ministerraad op 3 november 2006 toestemming voor de verkoop van de scheepswerven te Sestao, Gijón en Sevilla aan de geselecteerde bieders. De privatiseringscontracten werden op 30 november 2006 ondertekend. Wat de overblijvende werf betreft (Manises), kwam men tot de conclusie dat de optie waarbij de liquidatiewaarde maximaal werd benut bestond uit sluiting van de werf en de overdracht van de activa aan SEPI.

(20)

Als gevolg van de liquidatie en verkoop van Izar heeft de onderneming alle economische activiteit definitief gestaakt. De enige reden waarom Izar nog steeds bestaat is om de taken in verband met de stopzetting van haar activiteiten uit te voeren, met name met betrekking tot het ontslag van personeel. Wanneer deze taken eenmaal zijn beëindigd, wordt Izar geliquideerd. Deze activiteiten zijn niet van een aard die toepassing van de concurrentieregels van het Verdrag rechtvaardigt. Daarom is de Commissie, zelfs uitgaande van de veronderstelling dat de maatregelen in kwestie een voordeel voor Izar en concurrentieverstoring hadden betekend, van mening dat een dergelijke verstoring ophield te bestaan op het ogenblik waarop Izar haar economische activiteiten staakte en de scheepswerven werden gesloten. Onder deze omstandigheden zou een beschikking van de Commissie over het aanmerken van deze maatregelen als steun en van de eventuele verenigbaarheid ervan geen praktische werking hebben.

(21)

Derhalve heeft de formele onderzoekprocedure in de zin van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag zijn nut verloren.

VI.   CONCLUSIE

(22)

Op grond van al deze overwegingen is de Commissie tot de slotsom gekomen dat Repsol niet als begunstigde van de omstreden steun kan worden beschouwd en dat de procedure tegen de Izar-scheepswerven zijn nut heeft verloren.

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De formele onderzoekprocedure die overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag was ingeleid moet worden beëindigd.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk Spanje.

Gedaan te Brussel, 25 september 2007.

Voor de Commissie

Neelie KROES

Lid van de Commissie


(1)  PB C 209 van 4.7.2003, blz. 24.

(2)  Steungevallen C 38/2003 en C 40/2000.

(3)  Overeenkomstig dit artikel kan elke lidstaat „de maatregelen nemen die hij noodzakelijk acht voor de bescherming van de wezenlijke belangen van zijn veiligheid en die betrekking hebben op de productie van of de handel in wapenen, munitie en oorlogsmateriaal”.

(4)  Naast de twee beschikkingen uit 2004 was er een oudere beschikking uit 1999 (steungeval C 3/99) waarin Izar werd gelast 111 miljoen EUR terug te vorderen.

(5)  Op 20 juli 2000 verkocht AESA de twee voor de bouw van de LNG-tankers verantwoordelijke scheepswerven aan Izar. Bij brief van 13 februari 2003 bevestigden de Spaanse autoriteiten dat Izar de verantwoordelijkheid voor de verbintenissen van AESA met betrekking tot de scheepsbouwcontracten had overgenomen.

(6)  Volgens deze garantie moet Repsol op haar eerste verzoek door SEPI schadeloos worden gesteld voor alle rechtstreekse en onrechtstreekse kosten en daarmee gepaard gaande verliezen die Repsol zou lijden indien de schepen door de schuld van Izar niet volgens de contractuele bepalingen zouden worden opgeleverd.

(7)  Volgens de scheepsbouwcontracten moesten de schepen op 15 september 2003, 15 december 2003 respectievelijk 15 maart 2004 worden opgeleverd.


20.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 44/36


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 25 september 2007

betreffende steunmaatregel C 32/2006 (ex N 179/2006) door Polen ten uitvoer gelegd ten gunste van Huta Cynku Miasteczko Śląskie SA

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 4310)

(Slechts de tekst in de Poolse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/142/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1), en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Op 17 maart 2006 meldde Polen herstructureringssteun ten faveure van Huta Cynku Miasteczko Śląskie SA (hierna „HCM” genoemd) aan. Deze aanmelding kwam er na een besluit van de Commissie geen bezwaar te maken tegen reddingssteun aan HCM in de vorm van een garantie voor een lening van 11,8 miljoen PLN (3,12 miljoen EUR (2)).

(2)

Op 19 juli 2006 besloot de Commissie de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden ten aanzien van de aangemelde steun, omdat zij twijfel had bij de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt. Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is op 30 augustus 2006 in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt (3). De Commissie heeft belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de betrokken maatregelen kenbaar te maken. De Commissie heeft van de belanghebbenden geen opmerkingen ter zake ontvangen.

(3)

Op 18 september 2006 diende Polen een onvolledig antwoord in over de inleiding van de procedure. Bij schrijven van 23 mei 2007 deelde Polen de Commissie mee dat het de aanmelding introk.

II.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE STEUN

1.   Begunstigde van de steun

(4)

HCM is een overheidsbedrijf dat in 1966 werd opgericht. Het is actief op de markt voor de productie en de metallurgische verwerking van non-ferrometalen (productie van zink en lood). In 2004 had de onderneming op de Poolse markt voor geraffineerd zink een marktaandeel van 51 % en op de Europese markt een aandeel van 3 %. Zij heeft ongeveer 1 100 werknemers in dienst en is gevestigd in een regionaal-steungebied ex artikel 87, lid 3, onder a), van het EG-Verdrag.

2.   Steunmaatregelen

(5)

De Poolse autoriteiten meldden de Commissie dat Agencja Rozwoju Przemysłu SA (Agentschap voor industriële ontwikkeling — hierna „ARP” genoemd) voornemens was een lening van 21,8 miljoen PLN (5,76 miljoen EUR) met een looptijd van vijf jaar te verstrekken. De terugbetaling zou aanvangen één jaar nadat de lening was verstrekt. De lening zou worden verstrekt tegen een variabele rente, die gelijk is aan het referentiepercentage van de Commissie. Daarvan zou 10 miljoen PLN (2,64 miljoen EUR) naar investeringen in verband met technologische herstructurering gaan. De resterende 11,8 miljoen PLN (3,11 miljoen EUR) zou worden gebruikt ter financiering van de terugbetaling van het reddingskrediet, de lening dus waarvoor ARP een garantie had verstrekt.

(6)

Polen stelde de Commissie ook in kennis van een voorgenomen crediteurenakkoord waardoor de onderneming weer solvabel zou kunnen worden. Met het oog daarop werden de crediteuren, die samen voor 65,3 miljoen PLN (15,9 miljoen EUR) claims op HCM hadden, in groepen ingedeeld volgens de omvang van de vorderingen en de gestelde zekerheden. Het crediteurenakkoord voorziet in hoofdzaak in uitstel voor meerdere jaren van de terugbetaling van schulden aan publieke en particuliere crediteuren. Met het oog daarop werden de crediteuren ingedeeld in verschillende groepen, naargelang de gestelde zekerheden. Voor elke groep werd uitstel van terugbetaling over een bepaalde periode verleend.

3.   Gronden om de procedure in te leiden

(7)

De lening werd door de Poolse autoriteiten aangemeld als staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

(8)

De Commissie besloot de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden omdat zij twijfelde dat alle voorwaarden uit de toentertijd geldende communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (4) (hierna „de richtsnoeren” genoemd) waren vervuld om herstructureringssteun goed te keuren, en met name of:

a)

het herstructureringsplan zou resulteren in het herstel van de levensvatbaarheid van de begunstigde onderneming op de lange termijn, aangezien de herstructurering in hoofdzaak financieel was en vooral was gebaseerd op een crediteurenakkoord dat op het tijdstip van de inleiding van de procedure nog niet was ondertekend. Bovendien was het probleem van de grote impact van wisselkoersfluctuaties op de financiële resultaten van de onderneming onvoldoende aangepakt;

b)

de begunstigde onderneming zelf een significante bijdrage in de herstructureringskosten zou leveren;

c)

de compenserende maatregelen zouden volstaan, aangezien het om een inkrimping van de productiecapaciteit met slechts 0,7 % ging.

(9)

Bovendien had de Commissie twijfel of het crediteurenakkoord in feite geen staatssteunelementen omvatte.

III.   OPMERKINGEN VAN POLEN

(10)

De Poolse autoriteiten hebben de Commissie meegedeeld dat HCM na de inleiding van de procedure met succes een crediteurenakkoord had gesloten.

(11)

Voorts deelden de Poolse autoriteiten de Commissie mee dat de onderneming thans winstgevend is (voor de eerste helft van 2006 had zij een nettowinst van 10,3 miljoen PLN (zo'n 2,72 miljoen EUR)), dat haar liquiditeit was verbeterd en dat zij op de markt financiële middelen kan aantrekken. Omdat de gegarandeerde lening de onderneming niet langer een voordeel opleverde, trok Polen de aanmelding van de in overweging 6 bedoelde maatregel in. Voorts had de onderneming de lening terugbetaald waarvoor bij wijze van reddingssteun een staatsgarantie was verleend; deze garantie dient thans geen verder doel.

IV.   BEOORDELING

(12)

Overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 (thans artikel 88) van het EG-Verdrag (5), kan de betrokken lidstaat, zolang de Commissie geen beschikking heeft gegeven ten aanzien van de steunmaatregel, de aanmelding ten gepaste tijde intrekken. In die gevallen moet de Commissie een beschikking tot afsluiting van die procedure geven zonder een beoordeling uit te voeren.

(13)

Polen heeft de aanmelding van de in overweging 6 beschreven steunmaatregel ingetrokken. Om de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag af te kunnen sluiten, dient de Commissie te beoordelen of het in overweging 6 bedoelde crediteurenakkoord staatssteunelementen omvat.

(14)

De Commissie erkent dat het crediteurenakkoord geen staatssteun vormt, omdat het voldoet aan het beginsel van de particuliere schuldeiser en omdat het om betalingsuitstel voor schulden gaat, hetgeen voor de crediteuren gunstiger is dan de liquidatie van HCM. Het is vaste rechtspraak dat een publieke schuldeiser een keuze moet maken tussen het bedrag dat hem in het kader van het herstructureringsplan wordt geboden, en het bedrag dat hij na de eventuele liquidatie van de onderneming meent te kunnen verhalen. Er is geen sprake van enig voordeel — en dus geen staatssteun — wanneer de herstructurering meer opbrengt dan de liquidatie (6). Polen verschafte een studie waaruit blijkt dat, zelfs in de aanname dat door het betalingsuitstel middelen verloren gaan, dat verlies, indien het wordt verdisconteerd tegen netto contante waarde, de publieke crediteuren nog steeds in een betere positie zou brengen dan bij liquidatie van de onderneming het geval zou zijn. Dankzij het crediteurenakkoord zouden de crediteuren gemiddeld 75,7 % van hun vorderingen kunnen recupereren, terwijl achtergestelde crediteuren 72,9 % zouden krijgen, hetgeen nog steeds hoger is dan de eventuele opbrengsten van de liquidatie, die door de studie op 64,8 % worden geraamd. Voorts ziet de Commissie geen gronden om te besluiten dat de publieke crediteuren een minder gunstige behandeling krijgen dan de particuliere crediteuren, aangezien crediteuren in dezelfde rangorde dezelfde behandeling krijgen.

(15)

De aanmelding van het herstructureringsplan betekende dat de herstructureringssteun kon worden verlengd tot na de termijn van zes maanden. Toch heeft Polen deze aanmelding nadien ingetrokken. In punt 26 van de richtsnoeren is duidelijk bepaald dat de aanmelding van een herstructureringsplan een noodzakelijke voorwaarde is om de reddingssteun te kunnen verlengen. Daarom dient, wanneer een aangemeld herstructureringsplan nadien wordt ingetrokken, een eind te worden gemaakt aan de toegestane verlenging van de reddingssteun (7). Deze voorwaarde werd hier nageleefd, aangezien de lening waarvoor de staatsgarantie als zekerheid was gesteld, is terugbetaald.

V.   CONCLUSIE

(16)

Mitsdien besluit de Commissie de ten aanzien van de aangemelde steunmaatregel ingeleide formele onderzoekprocedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag af te sluiten, nadat zij kennis heeft genomen van het feit dat Polen zijn aanmelding heeft ingetrokken en geen onrechtmatige staatssteun heeft verstrekt,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De steunmaatregel die Polen voornemens was ten uitvoer te leggen ten gunste van Huta Cynku Miasteczko Śląskie SA in de vorm van een lening van 21,8 miljoen PLN (ongeveer 5,76 miljoen EUR), werd ingetrokken nadat de Commissie de formele onderzoekprocedure had ingeleid. De formele onderzoekprocedure is daardoor thans zonder voorwerp geraakt.

Artikel 2

Wat het crediteurenakkoord betreft, concludeert de Commissie dat dit geen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag vormt.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de Republiek Polen.

Gedaan te Brussel, 25 september 2007.

Voor de Commissie

Neelie KROES

Lid van de Commissie


(1)  PB C 207 van 30.8.2006, blz. 5.

(2)  Alle bedragen die door de Poolse autoriteiten in PLN werden gegeven, zijn omgerekend in EUR, op basis van de wisselkoers op 22.6.2007: 1 EUR = 3,7865 PLN.

(3)  Zie noot 1.

(4)  PB C 244 van 1.10.2004, blz. 2.

(5)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

(6)  Zie arrest van 29 april 1999, zaak C-342/96, Spanje/Commissie, Jurispr. 1999, blz. I-2459, punt 46; arrest van 29 juni 1999, zaak C-256/97, Déménagements-Manutention Transport SA (DMT), Jurispr. 1999, blz. I-3913, punt 24, en arrest van 11 juli 2002, zaak T-152/99, Hijos de Andrés Molina SA (HAMSA) / Commissie, Jurispr. 2002, blz. II-3049, punt 168.

(7)  Zie C(2007) 1405 definitief. Beschikking te vinden op: http://ec.europa.eu/comm/competition/state_aid/register/ii/by_case_nr_c2005_0030.html#32 en in PB L 277 van 20.10.2007, blz. 25.