ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 305

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

50e jaargang
23 november 2007


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Verordening (EG) nr. 1361/2007 van de Commissie van 22 november 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 1362/2007 van de Commissie van 22 november 2007 houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Salame Cremona (BGA))

3

 

 

Verordening (EG) nr. 1363/2007 van de Commissie van 22 november 2007 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van witte en ruwe suiker in onveranderde vorm

9

 

 

Verordening (EG) nr. 1364/2007 van de Commissie van 22 november 2007 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van stropen en bepaalde andere producten van de suikersector in ongewijzigde staat

11

 

 

Verordening (EG) nr. 1365/2007 van de Commissie van 22 november 2007 tot vaststelling van de maximumrestitutie bij uitvoer van witte suiker in het kader van de in Verordening (EG) nr. 900/2007 bedoelde permanente inschrijving

13

 

 

Verordening (EG) nr. 1366/2007 van de Commissie van 22 november 2007 houdende vaststelling dat geen gevolg wordt gegeven voor witte suiker aan de in het kader van de in Verordening (EG) nr. 1060/2007 bedoelde permanente inschrijving

14

 

 

Verordening (EG) nr. 1367/2007 van de Commissie van 22 november 2007 betreffende de afgifte van uitvoercertificaten in de wijnsector

15

 

 

Verordening (EG) nr. 1368/2007 van de Commissie van 22 november 2007 houdende vaststelling van de restituties die van toepassing zijn op bepaalde producten van de sector suiker, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen

16

 

 

Verordening (EG) nr. 1369/2007 van de Commissie van 22 november 2007 houdende vaststelling van de restituties die van toepassing zijn op bepaalde graan- en rijstproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen

18

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2007/67/EG van de Commissie van 22 november 2007 tot wijziging van Richtlijn 76/768/EEG van de Raad inzake cosmetische producten met het oog op de aanpassing van bijlage III aan de technische vooruitgang ( 1 )

22

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Raad

 

 

2007/754/EG

 

*

Besluit nr. 1/2007 van de Associatieraad EU-Tunesië van 9 november 2007 houdende oprichting van het subcomité Mensenrechten en democratie

24

 

 

2007/755/EG

 

*

Besluit van de Raad van 19 november 2007 inzake de benoeming van de speciale coördinator voor het Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa

28

 

 

Commissie

 

 

2007/756/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 9 november 2007 tot vaststelling van de gemeenschappelijke specificatie van het nationaal voertuigregister als bedoeld in de artikelen 14, leden 4 en 5, van de Richtlijnen 96/48/EG en 2001/16/EG (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 5357)

30

 

 

2007/757/EG

 

*

Besluit van de Commissie van 14 november 2007 betreffende een financiële bijdrage van de Gemeenschap in de kosten van bepaalde maatregelen op het gebied van de gezondheid en het welzijn van dieren en bepaalde technische en wetenschappelijke maatregelen

52

 

 

2007/758/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 15 november 2007 waarbij aan de lidstaten toestemming wordt verleend om de geldigheidsduur van de voorlopige toelatingen voor de nieuwe werkzame stof boscalid te verlengen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 5477)  ( 1 )

54

 

 

2007/759/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 19 november 2007 tot wijziging van Beschikking 2006/504/EG wat betreft de frequentie van de controles van grondnoten en daarvan afgeleide producten van oorsprong of verzonden uit Brazilië wegens de risico’s van verontreiniging van deze producten met aflatoxinen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 5516)  ( 1 )

56

 

 

III   Besluiten op grond van het EU-Verdrag

 

 

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

 

*

Gemeenschappelijk Optreden 2007/760/GBVB van de Raad van 22 november 2007 tot wijziging en verlenging van Gemeenschappelijk Optreden 2005/190/GBVB inzake de rechtsstaatmissie van de Europese Unie voor Irak, EUJUST LEX

58

 

*

Gemeenschappelijk Standpunt 2007/761/GBVB van de Raad van 22 november 2007 tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust

61

 

*

Gemeenschappelijk Standpunt 2007/762/GBVB van de Raad van 22 november 2007 inzake de deelneming van de Europese Unie aan de Organisatie voor energieontwikkeling op het Koreaanse schiereiland (KEDO)

62

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie op Verordening (EG) nr. 1239/2007 van de Commissie van 23 oktober 2007 tot 87e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al Qaida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad (PB L 280 van 24.10.2007)

64

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

23.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/1


VERORDENING (EG) Nr. 1361/2007 VAN DE COMMISSIE

van 22 november 2007

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 23 november 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 november 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 756/2007 (PB L 172 van 30.6.2007, blz. 41).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 22 november 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

125,5

MA

55,2

MK

46,0

TR

87,6

ZZ

78,6

0707 00 05

JO

196,3

MA

55,0

TR

85,5

ZZ

112,3

0709 90 70

MA

54,3

TR

110,4

ZZ

82,4

0709 90 80

EG

342,2

ZZ

342,2

0805 20 10

MA

63,3

ZZ

63,3

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

CN

63,3

HR

55,3

IL

68,9

TR

76,9

UY

83,0

ZZ

69,5

0805 50 10

AR

64,5

TR

100,3

ZA

54,7

ZZ

73,2

0808 10 80

AR

87,7

CA

88,9

CL

86,0

CN

84,2

MK

32,9

US

98,8

ZA

86,3

ZZ

80,7

0808 20 50

AR

48,7

CN

46,6

TR

145,7

ZZ

80,3


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.


23.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/3


VERORDENING (EG) Nr. 1362/2007 VAN DE COMMISSIE

van 22 november 2007

houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Salame Cremona (BGA))

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name op artikel 7, lid 5, derde en vierde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De aanvraag van Italië tot registratie van de benaming „Salame Cremona” is overeenkomstig artikel 6, lid 2, en met het oog op de toepassing van artikel 17, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Duitsland en Nederland hebben overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 510/2006 bezwaar tegen de registratie aangetekend. Volgens het door Duitsland en door Nederland ingediende bezwaar zijn de voorwaarden van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 510/2006 niet in acht genomen. Duitsland is met name van mening dat het verband tussen het product en de regio niet is aangetoond. Nederland is de mening toegedaan dat, enerzijds, het verband tussen het geografische (productie)gebied en de benaming „Salame Cremona” niet voldoende is aangetoond, dat, anderzijds, het beperken van de oorsprong van de grondstof „varkensvlees” tot Noord- en Midden-Italië of zelfs tot het in punt 4.3 afgebakende gebied, zonder dat dit met extra eisen gepaard gaat, enkel als een handelsbelemmerende maatregel kan worden beschouwd, en dat, tot slot, in punt 4.5 niet wordt aangetoond op welke manier de eis dat de productie, de verpakking en de versnijding van „Salame Cremona” uitsluitend in het productiegebied plaatsvinden, bijdraagt tot de controle, de traceerbaarheid en het behoud van de kwaliteitskenmerken van het product.

(3)

De Commissie heeft de betrokken lidstaten bij brief van 2 maart 2006 verzocht om overeenkomstig hun interne procedures onderling tot overeenstemming te komen.

(4)

Aangezien Italië, Nederland en Duitsland niet binnen de vastgestelde termijn tot overeenstemming zijn gekomen, moet de Commissie een besluit nemen volgens de in artikel 15, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 bedoelde procedure.

(5)

Na overleg tussen Italië, Nederland en Duitsland zijn preciseringen aangebracht aan het productdossier voor de betrokken benaming. Naar aanleiding van de kritiek van Duitsland en Nederland over het niet-aangetoonde verband tussen product en regio, is duidelijk aangegeven dat het verband is gebaseerd op de reputatie. Naar aanleiding van het tweede punt van kritiek van Nederland is de beperking inzake de regio's van herkomst van de grondstof geschrapt en is gepreciseerd welke specifieke voorwaarden gelden voor de houderij en de vervoedering van de varkens en welke invloed deze elementen hebben op de kenmerken van het eindproduct. Tot slot hebben de Italiaanse autoriteiten de verplichting het product in het gebied te versnijden en te verpakken, gerechtvaardigd op basis van controleredenen. Bovendien zouden de organoleptische kenmerken van de worst volgens de Italiaanse autoriteiten veranderen, indien het product een thermische behandeling zou moeten ondergaan om te worden vervoerd en „op een later tijdstip en een verderafgelegen locatie” te worden versneden. De Nederlandse autoriteiten hebben gemeld deze toelichting te accepteren op voorwaarde dat deze in de registratieaanvraag wordt opgenomen; dit verzoek is ingewilligd.

(6)

Volgens de Commissie voldoet de nieuwe versie van het productdossier volledig aan de eisen van Verordening (EG) nr. 510/2006.

(7)

In het licht van het voorgaande moet de benaming derhalve worden ingeschreven in het „Register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen”.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor beschermde geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in bijlage I bij deze verordening vermelde benaming wordt geregistreerd.

Artikel 2

De geconsolideerde samenvatting van het productdossier is opgenomen in bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 november 2007.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(2)  PB C 126 van 25.5.2005, blz. 14.


BIJLAGE I

In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.2

Vleesproducten (verhit, gepekeld, gerookt, enz.)

ITALIË

Salame Cremona (BGA)


BIJLAGE II

SAMENVATTING

VERORDENING (EG) Nr. 510/2006 VAN DE RAAD inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen

„SALAME CREMONA”

EG-nummer: IT/PGI/005/0265/27.12.2002

BOB (…) BGA (X)

Deze samenvatting bevat de belangrijkste gegevens uit het productdossier ter informatie.

1.   Bevoegde dienst van de lidstaat

Naam

:

Ministero delle politiche agricole alimentari e forestali

Adres

:

Via XX Settembre, 20 — I-00187 ROMA

Tel.

:

(39) 064 81 99 68/06 46 65 51 04

Fax

:

(39) 06 42 01 31 26

E-mail

:

qpa3@politicheagricole.it

2.   Groepering

Naam

:

Consorzio Salame Cremona

Adres

:

Piazza Cadorna, 6 — I-26100 CREMONA

Tel.

:

(39) 03 72 41 71

Fax

:

(39) 03 72 41 73 40

E-mail

:

info@salamecremona.it

Samenstelling

:

Producenten/verwerkers (X) Andere samenstelling (…)

3.   Productcategorie

Categorie 1.2: Vleesproducten

4.   Overzicht van het productdossier

(Samenvatting van de eisen als bedoeld in artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006)

4.1.   Naam

„Salame Cremona”

4.2.   Beschrijving

„Salame Cremona” is een vleeswarenproduct, een gerijpte rauwe worst die bij het in het vrije verkeer brengen de onderstaande kenmerken heeft.

 

Fysisch-morfologische kenmerken

gewicht bij einde rijping ten minste 500 g

diameter op het moment van de bereiding ten minste 65 mm

lengte op het moment van de bereiding ten minste 150 mm

 

Chemische en fysisch-chemische kenmerken

totaal eiwitten: minimaal 20,0 %

verhouding collageen/eiwitten: maximaal 0,10

verhouding water/eiwitten: maximaal 2,00

verhouding vetten/eiwitten: maximaal 2,00

pH: groter dan of gelijk aan 5,20

 

Microbiologische kenmerken

aantal mesofiele bacteriën > 1 × 107 kolonievormende eenheden/gram met voornamelijk melkzuurbacteriën en kokken

 

Organoleptische kenmerken

uiterlijk: cilindrisch, soms onregelmatig

consistentie: het product moet compact en zacht van consistentie zijn

uiterlijk dwarsdoorsnede: de snede is compact en homogeen en wordt gekenmerkt door de typische cohesie van spier- en vetweefsel, waarvan de contouren niet duidelijk te onderscheiden zijn („gebonden” uiterlijk). Er zitten geen stukjes peesvlies in.

kleur: fel rood

geur: typische kruidige geur.

4.3.   Geografisch gebied

Het gebied waar „Salame Cremona” wordt gemaakt, omvat het grondgebied van de volgende regio's: Lombardije, Emilia-Romagna, Piëmonte en Veneto.

4.4.   Bewijs van de oorsprong

Wat de controles voor de certificatie van de oorsprong van BGA-producten betreft, wordt het bewijs van de oorsprong van „Salame Cremona” uit het afgebakende geografische gebied gecertificeerd door de in punt 4.7 vermelde controlestructuur op basis van een hele reeks formele procedures waaraan de producenten tijdens de volledige productiecyclus moeten voldoen. De belangrijkste kenmerken van deze procedures, die borg staan voor de oorsprong van het product en in elke schakel van de productieketen door de producenten in acht moeten worden genomen, zijn:

inschrijving in een ad-hoclijst die door de in punt 4.7 vermelde controlestructuur wordt bewaard;

melding van de jaarlijkse geproduceerde hoeveelheden „Salame Cremona” aan de controlestructuur;

het bijhouden van de productieregisters voor „Salame Cremona”.

4.5.   Werkwijze voor het verkrijgen van het product

Het productieproces kan als volgt worden samengevat: de grondstof voor de productie van de BGA moet afkomstig zijn van varkens waarop een aantal bepalingen inzake de samenstelling van het diervoeder en de toediening daarvan van toepassing zijn. Het mag gaan om varkens van de traditionele rassen Large White Italiana en Landrace Italiana (veredelde rassen zoals opgenomen in het Italiaanse stamboek), alsook om varkens van beren van dezelfde rassen, varkens van beren van het ras Duroc Italiana (veredeld ras zoals opgenomen in het Italiaanse stamboek) en varkens van beren van andere rassen of hybride beren, mits deze voortkomen uit selectie- of kruisingssystemen waarvan de doelstellingen niet onverenigbaar zijn met die van het Italiaanse stamboek voor de productie van zware varkens.

De varkens worden niet vóór de negende maand en ten laatste tijdens de vijftiende maand na hun geboorte naar het slachthuis gebracht. Het gemiddelde gewicht per dier in een voor slachting aangeboden partij bedraagt 144 tot 176 kg.

Het varkensvlees dat bestemd is voor het bereiden van de worst, is dat van het gestreepte spierweefsel en van het vetweefsel.

Ingrediënten: zout, specerijen, peper in korrels of in grove stukken, fijngestampte, door de vulling gemengde knoflook.

Eventuele andere ingrediënten: witte of rode niet-sprankelende wijn, suiker en/of dextrose en/of fructose en/of lactose, culturen om de fermentatie op gang te helpen, natriumnitriet en/of kaliumnitriet, ascorbinezuur en natriumzout.

Het gebruik van separatorvlees is verboden.

Bereiding: het spier- en vetweefsel wordt nauwgezet versneden en ontdaan van de grotere stukken bindweefsel en het zachte vetweefsel, de lymfeklieren en de grote zenuwbanen. Het malen vindt plaats in vleesmolens met gaten van 6 mm. De temperatuur van het vlees moet bij het malen hoger zijn dan 0 °C; het zout wordt tijdens het slachten toegevoegd, de andere ingrediënten en kruiden worden na het malen toegevoegd. Het mengen gebeurt gedurende lange tijd in machines onder vacuüm of onder atmosferische druk. De „Salame Cremona” wordt in natuurlijke varkens-, runder-, paarden- of schapendarmen met een diameter van ten minste 65 mm gestopt. Het afbinden gebeurt met bindgaren, machinaal of met de hand. Het product mag in een koelcel worden opgeslagen, voor maximaal één dag en bij een temperatuur tussen 2 en 10 °C. Het drogen gebeurt warm (temperatuur tussen 15 en 25 °C).

Vervolgens rijpt het product gedurende ten minste vijf weken in voldoende verlichte ruimten met een temperatuur tussen 11 en 16 °C. De rijpingstijd varieert naargelang van de oorspronkelijke diameter van de darm.

De BGA wordt per stuk aan de consument aangeboden, vacuüm- of gasverpakt, geheel, in stukken of in plakjes.

De producenten van de BGA „Salame Cremona” moeten zich strikt houden aan de voorschriften die zijn vastgesteld in het bij de EU ingediende productdossier.

De productie, de verpakking en het versnijden moeten onder controle van de in punt 4.7 van het productdossier genoemde controlestructuur plaatsvinden, uitsluitend in het in punt 4.3 van het productdossier aangegeven productiegebied, met het oog op de controle, de traceerbaarheid en het behoud van de kwaliteitskenmerken van het product.

Indien het product buiten het in het productdossier afgebakende geografische gebied zou worden verpakt, kan een constante controle bij alle productiebedrijven niet meer worden gegarandeerd. Hierdoor zouden grote leemten in het systeem voor de certificering van de BGA ontstaan en zou het correcte gebruik van de benaming noch tegenover de producent noch tegenover de consument kunnen worden gegarandeerd. Met andere woorden: indien de controle op het verpakken van het product wegvalt, worden daarmee tegelijkertijd twee andere fundamentele aspecten onderuitgehaald, met name de garantie dat de kwaliteit behouden blijft (dankzij de verificatie tijdens alle controles) en de garantie dat het product de juiste oorsprong heeft (en dus volledig traceerbaar is in alle verwerkingsfasen, inclusief het verpakkingsstadium).

Bovendien zou het toestaan van verpakkingsverrichtingen buiten het geografische gebied de kwaliteit van „Salame Cremona” kunnen aantasten, aangezien het product dan thermisch behandeld zou moeten worden voor de transportfase en aangezien de versnijding „op een later tijdstip en een verderafgelegen locatie” de organoleptische kenmerken van de worst zou veranderen.

4.6.   Verband

Dat de bekendheid en de reputatie van „Salame Cremona” buiten kijf staan, bewijst de traditionele aanwezigheid van dit product op voedingsbeurzen in de Povlakte en op de voornaamste nationale en buitenlandse markten. Dit rechtvaardigt de aanvraag tot verlening van een beschermde geografische benaming aan dit product. Dit feit wordt bevestigd door de aanwezigheid van „Salame Cremona” op de lijsten van de belangrijkste Italiaanse levensmiddelen met herkomstbenaming, die als aanhangsel zijn gevoegd bij de in de jaren 1950-1970 gesloten bilaterale verdragen tussen Italië en andere Europese landen (Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk en Spanje) inzake de bescherming van geografische herkomstbenamingen.

De productie van salami hangt nauw samen met de plaatselijke aanwezigheid van varkenshouderijen sinds het Romeinse tijdperk. Het sterke en diepgewortelde verband tussen dit product en deze omgeving gaat terug tot de geleidelijke inplanting van de met de kaasproductie en de maïsteelt verbonden varkenshouderij, eerst in Cremona en later in de hele Povlakte.

De volmaakte en geslaagde synergie tussen de typische productie en het productiegebied, met zijn typische nevelige en nagenoeg windstille klimaat, geeft „Salame Cremona” de typische, en dus herkenbare, eigenschappen van een malse worst met een zachte, zeer aromatische smaak.

Het productiegebied van de „Salame Cremona”, met de typische pedologische kenmerken van een gebied van alluviale oorsprong, wordt reeds eeuwenlang gebruikt voor de varkenshouderij, eerst in familieverband, dan steeds professioneler. Het landschap in het in de Povlakte gelegen deel is heel uniform: een vlakte doorkruist door rivieren en kanalen, met vooral weiden en maïs. Het klimaat wordt in het hele productiegebied gekenmerkt door een relatief strenge, vochtige en mistige herfst en winter, een zachte regenachtige lente en zomer die zich onderscheidt door vrij hoge temperaturen en frequente, vaak zeer hevige regenval van korte duur.

Deze factoren hadden er echter nooit voor kunnen zorgen dat de „Salame Cremona” een dergelijk kwaliteitsproduct is geworden, als niet de menselijke factor had meegespeeld; in het productiegebied heeft die er namelijk in de loop der tijden voor gezorgd dat bijzondere bereidings- en rijpingstechnieken zijn ontwikkeld.

Tot op heden worden voor de bereiding van „Salame Cremona” traditionele procedés toegepast, terwijl nieuwe productietechnologieën daarin worden ingepast.

De factor omgeving (het klimaat) en de menselijke factor (de grote technische vaardigheid van degenen die bij het productieproces van „Salame Cremona” betrokken zijn) zijn nog steeds fundamentele en onvervangbare elementen die de specificiteit en de faam van het product garanderen.

De belangrijkste historische documenten, waaruit duidelijk blijkt wat de oorsprong van het product is en welke band er bestaat tussen het product en het gebied, dateren van 1231 en worden bewaard in het staatsarchief van Cremona. Deze geschriften bevestigen dat er handelsverkeer van varkens en vleesproducten bestond tussen Cremona en de omliggende stadsstaten. Uit Renaissancedocumenten in het „Litterarum” en het „Fragmentorum” van het archief blijkt onmiskenbaar de aanwezigheid en vooral het belang van het product in het in het productdossier afgebakende gebied. Uit de verslagen over het bezoek van bisschop Cesare Speciano (1599-1606) aan de nonnenkloosters in het gebied blijkt dat „wat het dagelijks leven betreft”, „op vleesdagen” ook een bepaalde hoeveelheid salami werd uitgedeeld.

De „Salame Cremona” is steeds prominenter aanwezig op de belangrijkste jaarmarkten en -beurzen van de levensmiddelensector in Lombardije en in de Povlakte. Sociaaleconomische referenties getuigen van de aanwezigheid van talrijke producenten die zich toelegden op de verwerking van varkensvlees en die zich over de Povlakte verspreidden vanwege de perfecte symbiose met de zuivel- en kaasindustrie en de graanteelt (vooral maïs).

4.7.   Controlestructuur

Naam

:

Istituto Nord Est Qualità

Adres

:

Via Rodeano, 71 — I-33038 SAN DANIELE DEL FRIULI (UD)

Tel.

:

(39) 04 32 94 03 49

Fax

:

(39) 04 32 94 33 57

E-mail

:

info@ineq.it

4.8.   Etikettering

Op het etiket moeten de volgende vermeldingen zijn aangebracht, in duidelijke, onuitwisbare lettertekens met grotere afmetingen dan die van de andere vermeldingen: „Salame Cremona” en „Indicazione Geografica Protetta” en/of de afkorting „IGP”. Die laatste vermelding moet worden vertaald in de taal waarin het product in de handel wordt gebracht.

Toevoeging van niet uitdrukkelijk toegestane kwalificaties is verboden.

Het gebruik van aanduidingen die refereren aan namen, bedrijfsnamen of merknamen is toegestaan, mits zij niet in lovende bewoordingen zijn gesteld of in termen die de koper zouden kunnen misleiden.

Op het etiket moet bovendien het communautaire symbool worden afgebeeld overeenkomstig artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1726/98 van de Commissie (1).


(1)  PB L 224 van 11.8.1998, blz. 1.


23.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/9


VERORDENING (EG) Nr. 1363/2007 VAN DE COMMISSIE

van 22 november 2007

tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van witte en ruwe suiker in onveranderde vorm

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 33, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 32 van Verordening (EG) nr. 318/2006 is bepaald dat het verschil tussen de prijzen voor de in artikel 1, lid 1, onder b), van die verordening bedoelde producten op de wereldmarkt en op de interne markt mag worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer.

(2)

Gezien de huidige situatie op de suikermarkt moeten derhalve uitvoerrestituties worden vastgesteld overeenkomstig de voorschriften en bepaalde criteria van de artikelen 32 en 33 van Verordening (EG) nr. 318/2006.

(3)

In artikel 33, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 318/2006 is bepaald dat de restitutie naar gelang van de bestemming kan variëren indien dat gezien de situatie op de wereldmarkt of de specifieke vereisten van bepaalde markten noodzakelijk is.

(4)

Alleen voor producten die tot het vrije verkeer in de Gemeenschap zijn toegelaten en voldoen aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 318/2006, mogen restituties worden verleend.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 32 van Verordening (EG) nr. 318/2006 bedoelde restituties worden verleend voor de producten en met toepassing van de bedragen die zijn vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 23 november 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 november 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 247/2007 van de Commissie (PB L 69 van 9.3.2007, blz. 3).


BIJLAGE

Met ingang van 23 november 2007 geldende restituties bij uitvoer van witte en ruwe suiker in onveranderde vorm (1)

GN-code

Bestemming

Meeteenheid

Restitutiebedrag

1701 11 90 9100

S00

EUR/100 kg

28,88 (2)

1701 11 90 9910

S00

EUR/100 kg

28,88 (2)

1701 12 90 9100

S00

EUR/100 kg

28,88 (2)

1701 12 90 9910

S00

EUR/100 kg

28,88 (2)

1701 91 00 9000

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,3140

1701 99 10 9100

S00

EUR/100 kg

31,40

1701 99 10 9910

S00

EUR/100 kg

31,40

1701 99 10 9950

S00

EUR/100 kg

31,40

1701 99 90 9100

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,3140

NB: De bestemmingen zijn als volgt vastgesteld:

S00

alle bestemmingen met uitzondering van de volgende:

a)

derde landen: Albanië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Montenegro, Servië, Kosovo, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Andorra, Liechtenstein, de Heilige Stoel (Staat Vaticaanstad);

b)

gebieden van lidstaten van de EU die niet tot het douanegebied van de Gemeenschap behoren: Gibraltar, Ceuta, Melilla, de gemeenten Livigno en Campione d'Italia, Helgoland, Groenland, de Faeröer en de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag uitoefent.


(1)  De in deze bijlage vastgestelde restituties zijn niet van toepassing met ingang van 1 februari 2005 overeenkomstig Besluit 2005/45/EG van de Raad van 22 december 2004 betreffende het sluiten en de voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972, wat de bepalingen betreffende verwerkte landbouwproducten betreft (PB L 23 van 26.1.2005, blz. 17).

(2)  Dit bedrag geldt voor ruwe suiker met een rendement van 92 %. Indien het rendement van de geëxporteerde ruwe suiker afwijkt van 92 %, wordt het bedrag van de toe te passen restitutie voor elke betrokken uitvoertransactie vermenigvuldigd met een omrekeningsfactor die wordt verkregen door het overeenkomstig bijlage I, punt III, punt 3, van Verordening (EG) nr. 318/2006 berekende rendement van de geëxporteerde ruwe suiker te delen door 92.


23.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/11


VERORDENING (EG) Nr. 1364/2007 VAN DE COMMISSIE

van 22 november 2007

tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van stropen en bepaalde andere producten van de suikersector in ongewijzigde staat

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 33, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 32 van Verordening (EG) nr. 318/2006 is bepaald dat het verschil tussen de prijzen voor de in artikel 1, lid 1, onder c), d) en g), van die verordening bedoelde producten op de wereldmarkt en op de interne markt mag worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer.

(2)

Gezien de huidige situatie op de suikermarkt moeten derhalve uitvoerrestituties worden vastgesteld overeenkomstig de regels en bepaalde criteria van de artikelen 32 en 33 van Verordening (EG) nr. 318/2006.

(3)

In artikel 33, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 318/2006 is bepaald dat de restitutie naar gelang van de bestemming kan variëren indien dat gezien de situatie op de wereldmarkt of de specifieke vereisten van bepaalde markten noodzakelijk is.

(4)

Er mogen alleen restituties worden verleend voor producten die tot het vrije verkeer in de Gemeenschap zijn toegelaten en voldoen aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 wat de handel met derde landen in de suikersector betreft (2).

(5)

Om het verschil in concurrentievermogen tussen de communautaire uitvoer en die uit derde landen te overbruggen, kunnen uitvoerrestituties worden vastgesteld. De communautaire uitvoer naar bepaalde nabije bestemmingen en derde landen die voor communautaire producten een preferentiële behandeling toekennen, bevindt zich momenteel in een bijzonder gunstige concurrentiepositie. Restituties voor uitvoer naar deze bestemmingen moeten derhalve worden afgeschaft.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De in artikel 32 van Verordening (EG) nr. 318/2006 bedoelde uitvoerrestituties worden toegekend voor de producten en met toepassing van de bedragen die zijn vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening, op voorwaarde dat aan het bepaalde in lid 2 van het onderhavige artikel wordt voldaan.

2.   Alleen producten die voldoen aan de desbetreffende vereisten van de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 951/2006 komen in aanmerking voor de in lid 1 van de onderhavige verordening bedoelde restituties.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 23 november 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 november 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 247/2007 van de Commissie (PB L 69 van 9.3.2007, blz. 3).

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2031/2006 (PB L 414 van 30.12.2006, blz. 43).


BIJLAGE

Met ingang van 23 november 2007 geldende restituties bij uitvoer van stropen en bepaalde andere producten van de suikersector in onveranderde vorm (1)

GN-code

Bestemming

Meeteenheid

Restitutiebedrag

1702 40 10 9100

S00

EUR/100 kg droge stof

31,40

1702 60 10 9000

S00

EUR/100 kg droge stof

31,40

1702 60 95 9000

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,3140

1702 90 30 9000

S00

EUR/100 kg droge stof

31,40

1702 90 60 9000

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,3140

1702 90 71 9000

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,3140

1702 90 99 9900

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,3140 (2)

2106 90 30 9000

S00

EUR/100 kg droge stof

31,40

2106 90 59 9000

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,3140

NB: De bestemmingen zijn als volgt vastgesteld:

S00

alle bestemmingen met uitzondering van de volgende:

a)

derde landen: Albanië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Montenegro, Servië, Kosovo, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Andorra, Liechtenstein, de Heilige Stoel (Staat Vaticaanstad);

b)

gebieden van lidstaten van de EU die niet tot het douanegebied van de Gemeenschap behoren: Gibraltar, Ceuta, Melilla, de gemeenten Livigno en Campione d'Italia, Helgoland, Groenland, de Faeröer en de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag uitoefent.


(1)  De in deze bijlage vastgestelde restituties zijn niet van toepassing met ingang van 1 februari 2005 overeenkomstig Besluit 2005/45/EG van de Raad van 22 december 2004 betreffende het sluiten en de voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972, wat de bepalingen betreffende verwerkte landbouwproducten betreft (PB L 23 van 26.1.2005, blz. 17).

(2)  Het basisbedrag is niet van toepassing op het in de bijlage, punt 2, van Verordening (EEG) nr. 3513/92 van de Commissie (PB L 355 van 5.12.1992, blz. 12) bedoelde product.


23.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/13


VERORDENING (EG) Nr. 1365/2007 VAN DE COMMISSIE

van 22 november 2007

tot vaststelling van de maximumrestitutie bij uitvoer van witte suiker in het kader van de in Verordening (EG) nr. 900/2007 bedoelde permanente inschrijving

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 33, lid 2, tweede alinea en derde alinea, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EG) nr. 900/2007 van de Commissie van 27 juli 2007 betreffende een permanente inschrijving voor de vaststelling van restituties bij uitvoer van witte suiker voor het verkoopseizoen 2007/2008 (2) moeten deelinschrijvingen worden gehouden.

(2)

Op grond van artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 900/2007 en op grond van het onderzoek van de biedingen voor de op 22 november 2007 verstrijkende deelinschrijving, dient de maximumrestitutie bij uitvoer in het kader van die deelinschrijving te worden vastgesteld.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De maximumrestitutie bij uitvoer van het in artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 900/2007 bedoelde product wordt voor de op 22 november 2007 verstrijkende deelinschrijving vastgesteld op 36,395 EUR/100 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 23 november 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 november 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 247/2007 van de Commissie (PB L 69 van 9.3.2007, blz. 3).

(2)  PB L 196 van 28.7.2007, blz. 26. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1298/2007 van de Commissie (PB L 289 van 7.11.2007, blz. 3).


23.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/14


VERORDENING (EG) Nr. 1366/2007 VAN DE COMMISSIE

van 22 november 2007

houdende vaststelling dat geen gevolg wordt gegeven voor witte suiker aan de in het kader van de in Verordening (EG) nr. 1060/2007 bedoelde permanente inschrijving

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 33, lid 2, tweede alinea, en derde alinea, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1060/2007 van de Commissie van 14 september 2007 met betrekking tot de opening van een permanente openbare inschrijving voor de verkoop voor uitvoer van suiker uit de voorraden van de interventiebureaus van België, Tsjechië, Spanje, Ierland, Italië, Hongarije, Polen, Slowakije en Zweden (2) moeten deelinschrijvingen worden gehouden.

(2)

Op grond van artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1060/2007 en op grond van het onderzoek van de offertes die naar aanleiding van de op 21 november 2007 verstreken deelinschrijving zijn ingediend, dient te worden besloten niet op die specifieke deelinschrijving in te gaan.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Er wordt niet ingegaan op de op 21 november 2007 verstreken deelinschrijving voor het in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1060/2007 vermelde product.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 23 november 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 november 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1.

(2)  PB L 11 van 18.1.2007, blz. 4.


23.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/15


VERORDENING (EG) Nr. 1367/2007 VAN DE COMMISSIE

van 22 november 2007

betreffende de afgifte van uitvoercertificaten in de wijnsector

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 883/2001 van de Commissie van 24 april 2001 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad met betrekking tot het handelsverkeer van producten van de wijnbouwsector met derde landen (1), en met name op artikel 7 en artikel 9, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 63, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (2) is bepaald dat de uitvoerrestituties voor producten van de wijnsector worden toegekend voor maximaal de hoeveelheden en bedragen die bepaald zijn in de in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde gesloten Overeenkomst inzake de landbouw.

(2)

In artikel 9 van Verordening (EG) nr. 883/2001 is bepaald onder welke voorwaarden de Commissie bijzondere maatregelen kan vaststellen om te voorkomen dat de in het kader van die overeenkomst toegestane hoeveelheden of uitgaven worden overschreden.

(3)

Volgens de gegevens betreffende de uitvoercertificaten waarover de Commissie op 21 november 2007 beschikt, dreigen de voor de in artikel 9, lid 5, van Verordening (EG) nr. 883/2001 bedoelde bestemmingszone 1 (Afrika) voor de periode tot en met 15 januari 2008 nog beschikbare hoeveelheden te worden overschreden indien de afgifte van uitvoercertificaten met vaststelling vooraf van de restitutie niet wordt beperkt. Derhalve moet op de van 16 tot en met 20 november 2007 ingediende aanvragen een uniform verminderingspercentage worden toegepast en moeten de afgifte van certificaten voor de ingediende aanvragen en de indiening van aanvragen voor deze zone worden geschorst tot en met 16 januari 2008,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De uitvoercertificaten met vaststelling vooraf van de restitutie in de wijnsector waarvoor van 16 tot en met 20 november 2007 aanvragen op grond van Verordening (EG) nr. 883/2001 zijn ingediend, worden afgegeven voor 61,39 % van de aangevraagde hoeveelheden voor bestemmingszone 1 (Afrika).

2.   Voor de in lid 1 bedoelde producten van de wijnsector worden de afgifte van uitvoercertificaten waarvoor aanvragen op 21 november 2007 of later zijn ingediend, en ook de indiening, met ingang van 23 november 2007, van aanvragen van uitvoercertificaten voor de bestemmingszone 1 (Afrika) tot en met 16 januari 2008 geschorst.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 23 november 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 november 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 128 van 10.5.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1211/2007 (PB L 274 van 18.10.2007, blz. 5).

(2)  PB L 179 van 14.7.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).


23.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/16


VERORDENING (EG) Nr. 1368/2007 VAN DE COMMISSIE

van 22 november 2007

houdende vaststelling van de restituties die van toepassing zijn op bepaalde producten van de sector suiker, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 33, lid 2, onder a), en lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 32, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 318/2006 kan het verschil tussen de prijzen van de in artikel 1, lid 1, onder b), c), d) en g), van die verordening bedoelde producten in de internationale handel enerzijds en de prijzen in de Gemeenschap anderzijds door een restitutie bij de uitvoer worden overbrugd wanneer deze producten worden uitgevoerd in de vorm van goederen die in bijlage VII bij die verordening worden genoemd.

(2)

In Verordening (EG) nr. 1043/2005 van de Commissie van 30 juni 2005 houdende tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad wat betreft de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen (2), is aangegeven voor welke producten een restitutie dient te worden vastgesteld wanneer ze worden uitgevoerd in de vorm van goederen bedoeld in bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 318/2006.

(3)

Overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 dient de restitutievoet per 100 kg van elk van de betrokken basisproducten maandelijks te worden vastgesteld.

(4)

In artikel 32, lid 4, van Verordening (EG) nr. 318/2006 is bepaald dat de restitutie bij uitvoer van een in een goed verwerkt product niet meer mag bedragen dan de restitutie voor ditzelfde product dat in onverwerkte toestand wordt uitgevoerd.

(5)

De ingevolge deze verordening vastgestelde restituties kunnen vooraf worden vastgesteld, aangezien op dit moment niet bekend is hoe de markt zich de komende maanden zal ontwikkelen.

(6)

De naleving van de verplichtingen die zijn aangegaan met betrekking tot de restituties die kunnen worden toegekend bij de uitvoer van landbouwproducten die zijn verwerkt in niet onder bijlage I bij het Verdrag vallende goederen, kan in het gedrang komen door de vaststelling vooraf van hoge restituties. In deze situatie moeten derhalve vrijwaringsmaatregelen worden genomen zonder dat daardoor de sluiting van langetermijncontracten wordt verhinderd. De vaststelling van een specifieke restitutie voor de voorfixatie van restituties is een maatregel die aan deze verschillende doelstellingen beantwoordt.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restituties die van toepassing zijn op de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1043/2005 en in artikel 1, lid 1, en in lid 1 van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 318/2006 opgenomen basisproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen vermeld in bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 318/2006, worden vastgesteld zoals in de bijlage bij deze verordening is aangegeven.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 23 november 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 november 2007.

Voor de Commissie

Heinz ZOUREK

Directeur-generaal Ondernemingen en industrie


(1)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1585/2006 van de Commissie (PB L 294 van 25.10.2006, blz. 19).

(2)  PB L 172 van 5.7.2005, blz. 24. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 447/2007 (PB L 106 van 24.4.2007, blz. 31).


BIJLAGE

Restituties die worden toegepast vanaf 23 november 2007 voor bepaalde producten van de sector suiker die worden uitgevoerd in de vorm van niet in bijlage I bij het Verdrag vermelde goederen (1)

GN-code

Omschrijving

Restituties in EUR/100 kg

Bij vaststelling vooraf van de restituties

Overige gevallen

1701 99 10

Witte suiker

31,40

31,40


(1)  De in deze bijlage vastgestelde restituties zijn niet van toepassing op de uitvoer naar:

a)

derde landen: Albanië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Servië, Montenegro, Kosovo, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Andorra, de Heilige Stoel (Vaticaanstad) en Liechtenstein en op de naar de Zwitserse Bondsstaat uitgevoerde goederen die zijn opgenomen in de tabellen I en II van Protocol nr. 2 bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972;

b)

gebieden van de lidstaten van de EU die geen deel uitmaken van het douanegebied van de Gemeenschap: Gibraltar, Ceuta, Melilla, de gemeenten Livigno en Campione d’Italia, Helgoland, Groenland, de Faeröer en de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag uitoefent.


23.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/18


VERORDENING (EG) Nr. 1369/2007 VAN DE COMMISSIE

van 22 november 2007

houdende vaststelling van de restituties die van toepassing zijn op bepaalde graan- en rijstproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 13, lid 3,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1785/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt (2), en met name op artikel 14, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 13, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 en artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1785/2003 kan het verschil tussen de noteringen of de prijzen van de in artikel 1 van deze beide verordeningen bedoelde producten op de wereldmarkt enerzijds en de prijzen in de Gemeenschap anderzijds door een restitutie bij de uitvoer worden overbrugd.

(2)

In Verordening (EG) nr. 1043/2005 van de Commissie van 30 juni 2005 houdende tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad wat betreft de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen (3), is aangegeven voor welke producten een restitutie moet worden vastgesteld wanneer ze worden uitgevoerd in de vorm van goederen bedoeld naar gelang van het geval in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1784/2003 of bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1785/2003.

(3)

Overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 moet de restitutievoet per 100 kg van elk van de betrokken basisproducten maandelijks worden vastgesteld.

(4)

De naleving van de verplichtingen die zijn aangegaan met betrekking tot de restituties die kunnen worden toegekend bij de uitvoer van landbouwproducten die zijn verwerkt in niet onder bijlage I bij het Verdrag vallende goederen, kan in het gedrang komen door de vaststelling vooraf van hoge restituties. In deze situatie moeten derhalve vrijwaringsmaatregelen worden genomen zonder dat daardoor de sluiting van langetermijncontracten wordt verhinderd. De vaststelling van een specifieke restitutie voor de voorfixatie van restituties is een maatregel die aan deze verschillende doelstellingen beantwoordt.

(5)

Rekening houdend met de regeling tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika met betrekking tot de uitvoer van deegwaren uit de Gemeenschap naar de Verenigde Staten, goedgekeurd bij Besluit 87/482/EEG van de Raad (4), moet de restitutie voor goederen van de GN-codes 1902 11 00 en 1902 19 naar gelang van de bestemming worden gedifferentieerd.

(6)

Ingevolge artikel 15, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 moet een verlaagde restitutievoet worden vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met het bedrag van de restitutie bij de productie tijdens de veronderstelde periode van de vervaardiging van de goederen, die krachtens Verordening (EEG) nr. 1722/93 van de Commissie (5) op het verwerkte basisproduct van toepassing is.

(7)

Alcoholhoudende dranken worden geacht minder gevoelig te zijn voor de prijs van de granen die voor de vervaardiging ervan worden gebruikt. In protocol nr. 19 van het Verdrag betreffende de toetreding van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken wordt evenwel bepaald dat de maatregelen moeten worden vastgesteld die noodzakelijk zijn om het gebruik van granen uit de Gemeenschap voor de vervaardiging van alcoholhoudende dranken uit granen te vergemakkelijken. Daarom moet de restitutie die wordt toegepast op granen die in de vorm van alcoholhoudende dranken worden uitgevoerd, worden aangepast.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restituties die van toepassing zijn op de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1043/2005 en in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 of in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1785/2003 opgenomen basisproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen vermeld in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1784/2003, respectievelijk in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1785/2003, worden vastgesteld zoals in de bijlage is aangegeven.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 23 november 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 november 2007.

Voor de Commissie

Heinz ZOUREK

Directeur-generaal Ondernemingen en industrie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 96. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 797/2006 van de Commissie (PB L 144 van 31.5.2006, blz. 1).

(3)  PB L 172 van 5.7.2005, blz. 24. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 447/2007 (PB L 106 van 24.4.2007, blz. 31).

(4)  PB L 275 van 29.9.1987, blz. 36.

(5)  PB L 159 van 1.7.1993, blz. 112. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1584/2004 (PB L 280 van 31.8.2004, blz. 11).


BIJLAGE

Restituties die met ingang van 23 november 2007 van toepassing zijn op bepaalde producten van de sector granen en de sector rijst, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen (1)

(EUR/100 kg)

GN-code

Omschrijving (2)

Restitutievoet per 100 kg basisproduct

Bij vaststelling vooraf van de restituties

Andere

1001 10 00

Harde tarwe:

 

 

– in geval van uitvoer van goederen van de GN-codes 1902 11 en 1902 19 naar de Verenigde Staten van Amerika

– in andere gevallen

1001 90 99

Zachte tarwe en mengkoren:

 

 

– in geval van uitvoer van goederen van de GN-codes 1902 11 en 1902 19 naar de Verenigde Staten van Amerika

– in andere gevallen:

 

 

– – in geval van toepassing van artikel 15, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 (3)

– – in geval van uitvoer van goederen van post 2208 (4)

– – in andere gevallen

1002 00 00

Rogge

1003 00 90

Gerst:

 

 

– in geval van uitvoer van goederen van post 2208 (4)

– in andere gevallen

1004 00 00

Haver

1005 90 00

Maïs, gebruikt in de vorm van:

 

 

– zetmeel:

 

 

– – in geval van toepassing van artikel 15, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 (3)

– – in geval van uitvoer van goederen van post 2208 (4)

– – in andere gevallen

– glucose, glucosestroop, maltodextrine, maltodextrinestroop van de GN-codes 1702 30 51, 1702 30 59, 1702 30 91, 1702 30 99, 1702 40 90, 1702 90 50, 1702 90 75, 1702 90 79, 2106 90 55 (5):

 

 

– – in geval van toepassing van artikel 15, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 (3)

– – in geval van uitvoer van goederen van post 2208 (4)

– – in andere gevallen

– – in geval van uitvoer van goederen van post 2208 (4)

– andere (ook als zodanig)

Aardappelzetmeel van GN-code 1108 13 00 gelijkgesteld aan een verwerkingsproduct van maïs:

 

 

– in geval van toepassing van artikel 15, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 (3)

– in geval van uitvoer van goederen van post 2208 (4)

– in andere gevallen

ex 1006 30

Volwitte rijst:

 

 

– rondkorrelig

– halflangkorrelig

– langkorrelig

1006 40 00

Breukrijst

1007 00 90

Graansorgho (m.u.v. hybriden, bestemd voor zaaidoeleinden)


(1)  De in deze bijlage vastgestelde restituties zijn niet van toepassing op de goederen die zijn opgenomen in de tabellen I en II bij Protocol nr. 2 bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972 en die naar de Zwitserse Bondsstaat of naar het Vorstendom Liechtenstein worden uitgevoerd.

(2)  Voor landbouwproducten verkregen door verwerking van een basisproduct en/of een daarmee gelijkgesteld product gelden de coëfficiënten vermeld in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 1043/2005 van de Commissie.

(3)  De betrokken goederen vallen onder GN-code 3505 10 50.

(4)  Goederen opgenomen in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1784/2003 of bedoeld in artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 2825/93 (PB L 258 van 16.10.1993, blz. 6).

(5)  Voor stropen van de GN-codes 1702 30 99, 1702 40 90 en 1702 60 90, verkregen door het mengen van glucose- en fructosestropen, betreft de uitvoerrestitutie alleen glucosestroop.


RICHTLIJNEN

23.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/22


RICHTLIJN 2007/67/EG VAN DE COMMISSIE

van 22 november 2007

tot wijziging van Richtlijn 76/768/EEG van de Raad inzake cosmetische producten met het oog op de aanpassing van bijlage III aan de technische vooruitgang

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 76/768/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake cosmetische producten (1), en met name op artikel 8, lid 2,

Na raadpleging van het Wetenschappelijk Comité voor consumentenproducten (WCC),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig de beoordelingsstrategie voor haarkleurstoffen is met de lidstaten en de belanghebbenden overeengekomen dat juli 2005 een geschikt tijdstip was om aanvullende informatie over de in het tweede deel van bijlage III bij Richtlijn 76/768/EEG vermelde haarkleurstoffen aan het WCC te presenteren.

(2)

Bij Richtlijn 2006/65/EG van de Commissie van 19 juli 2006 tot wijziging van Richtlijn 76/768/EEG van de Raad inzake cosmetische producten, met het oog op de aanpassing van de bijlagen II en III aan de technische vooruitgang (2), is het voorlopige gebruik van 56 haarkleurstoffen die in het tweede deel van bijlage III zijn opgenomen, tot en met 31 december 2007 verlengd.

(3)

Over 14 in het tweede deel van bijlage III bij Richtlijn 76/768/EEG vermelde haarkleurstoffen is geen aanvullende informatie verstrekt. Daarom is het gebruik daarvan in haarkleurmiddelen verboden bij Richtlijn 2007/54/EG.

(4)

Over 42 in het tweede deel van bijlage III bij Richtlijn 76/768/EEG vermelde haarkleurstoffen is door de industrie aanvullende informatie verstrekt. Deze informatie wordt momenteel door het WCC beoordeeld. Op basis van deze beoordeling kan uiterlijk op 31 december 2009 een definitieve regeling voor die haarkleurstoffen worden vastgesteld en in de wetgevingen van de lidstaten worden geïmplementeerd. Daarom moet het voorlopige gebruik van die haarkleurmiddelen in cosmetische producten, met inachtneming van de in het tweede deel van bijlage III gestelde grenzen en voorwaarden, tot en met 31 december 2009 worden verlengd.

(5)

Bijlage III bij Richtlijn 76/768/EEG moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor cosmetische producten,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bij de rangnummers 3, 4, 5, 6, 7, 9, 10, 11, 12, 14, 16, 18, 19, 20, 21, 22, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 44, 47, 48, 49, 50, 55, 56, 57, 58, 59 en 60 van het tweede deel van bijlage III bij Richtlijn 76/768/EEG wordt de datum „31.12.2007” in kolom g vervangen door „31.12.2009”.

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 31 december 2007 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 januari 2008.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 22 november 2007.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vicevoorzitter


(1)  PB L 262 van 27.9.1976, blz. 169. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/54/EG van de Commissie (PB L 226 van 30.8.2007, blz. 21).

(2)  PB L 198 van 20.7.2006, blz. 11.


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Raad

23.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/24


BESLUIT Nr. 1/2007 VAN DE ASSOCIATIERAAD EU-TUNESIË

van 9 november 2007

houdende oprichting van het subcomité „Mensenrechten en democratie”

(2007/754/EG)

DE ASSOCIATIERAAD EU-TUNESIË,

Gelet op de Euro-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Tunesië, anderzijds, („de associatieovereenkomst”),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De eerbiediging van de democratische beginselen, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden vormt een integraal en wezenlijk onderdeel van het kader dat de betrekkingen tussen de Europese Unie en haar mediterrane partners regelt.

(2)

Deze aangelegenheden vormen een wezenlijk onderdeel van de associatieovereenkomst, en worden uitvoerig besproken binnen de verschillende lichamen die bij de overeenkomst zijn ingesteld.

(3)

In het kader van het nabuurschapsbeleid zijn ambitieuze doelstellingen vastgesteld, gebaseerd op de gehechtheid van beide partijen aan gemeenschappelijke waarden, zoals onder meer democratie, de rechtsstaat, eerbiediging en bevordering van de mensenrechten in het algemeen, met inbegrip van het recht op ontwikkeling.

(4)

De betrekkingen van de Europese Unie met de landen van het zuidelijke Middellandse Zeegebied kenmerken zich door een toenemende dynamiek als gevolg van de uitvoering van de Euro-mediterrane overeenkomsten, van de actieplannen van het nabuurschapsbeleid en de voortzetting van het Euro-mediterrane partnerschap. De uitvoering van de prioriteiten van het Euro-mediterrane partnerschap met elk afzonderlijk land en de harmonisatie van de wetgeving van deze landen in verband met die prioriteiten vergen een regelmatig toezicht.

(5)

De betrekkingen en de samenwerking met de mediterrane landen kunnen worden ontwikkeld met inachtneming van de bevoegdheden van de Europese Unie, de samenhang en het algemene evenwicht van het proces van Barcelona, en de specifieke kenmerken en behoeften van elk mediterraan land.

(6)

De Associatieraad heeft reeds besloten subcomités van het Associatiecomité EU-Tunesië in te stellen om een passend institutioneel kader te bieden voor de uitvoering en versterking van de samenwerking.

(7)

Artikel 84 van de associatieovereenkomst voorziet in de mogelijkheid om werkgroepen of lichamen in te stellen die voor de uitvoering van de overeenkomst nodig zijn,

BESLUIT:

Artikel 1

1.   Het subcomité „Mensenrechten en democratie” wordt ingesteld bij het Associatiecomité Europese Unie-Tunesië.

Het reglement van orde van het subcomité gaat in de bijlage.

2.   De onderwerpen in de taakomschrijving van het subcomité kunnen tevens op het hoogste niveau aan bod komen in het kader van de politieke dialoog tussen de Europese Unie en Tunesië.

3.   Het Associatiecomité geeft de Associatieraad alle andere maatregelen in overweging die met het oog op het goed functioneren van het subcomité nodig zijn.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt goedgekeurd.

Gedaan te Brussel, 9 november 2007.

Voor de Associatieraad EU-Tunesië

L. AMADO


BIJLAGE

Reglement van orde van het subcomité „Mensenrechten en democratie”

1.   Samenstelling en voorzitterschap

Het subcomité bestaat enerzijds uit vertegenwoordigers van de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, en anderzijds uit vertegenwoordigers van de regering van de Republiek Tunesië. Het wordt beurtelings voorgezeten door een van de partijen.

2.   Functie

Het subcomité staat onder het gezag van het Associatiecomité, waaraan het na elke vergadering verslag uitbrengt. Het subcomité is niet bevoegd om besluiten te nemen. Het kan wel voorstellen aan het Associatiecomité doen.

3.   Thema’s

Het subcomité onderzoekt de tenuitvoerlegging van de Associatieovereenkomst op de onderstaande gebieden. Het vormt tevens het belangrijkste technische mechanisme voor het toezicht op de uitvoering van de maatregelen op het gebied van de mensenrechten en de democratie van het actieplan EU-Tunesië in het kader van het nabuurschapsbeleid. In het bijzonder onderzoekt het de vooruitgang die geboekt wordt op het gebied van de harmonisatie en de uitvoering van wetgeving. Zo nodig wordt overeenkomstig het actieplan van het nabuurschapsbeleid de samenwerking op het gebied van het openbaar bestuur onderzocht. Het subcomité onderzoekt de vooruitgang op onderstaande gebieden en stelt eventuele maatregelen voor:

a)

rechtsstaat en democratie, en met name versterking van democratie en rechtsstaat, onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en toegang tot de rechter en modernisering van het gerechtelijk apparaat;

b)

tenuitvoerlegging van de belangrijkste internationale overeenkomsten op het gebied van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, onder meer door na te gaan welke mogelijkheden er zijn om toe te treden tot de facultatieve protocollen van die overeenkomsten;

c)

versterking van de bestuurlijke capaciteit en van de nationale instellingen.

Deze lijst is niet volledig, en het Associatiecomité kan met instemming van beide partijen ook andere thema’s toevoegen.

Het subcomité kan in een vergadering kwesties betreffende één of meer van de bovenstaande gebieden behandelen.

4.   Secretariaat

Een ambtenaar van de Commissie en een ambtenaar van de regering van de Republiek Tunesië treden gezamenlijk op als permanente secretarissen van het subcomité en zijn belast met het voorbereiden van zijn vergaderingen.

5.   Vergaderingen

Het Comité komt ten minste éénmaal per jaar bijeen. Een vergadering kan worden belegd op verzoek van een van de partijen; dit verzoek wordt via de bevoegde secretaris aan de andere partij doorgegeven. Na ontvangst van het verzoek antwoordt de secretaris van de andere partij binnen 15 werkdagen.

Elke vergadering van het subcomité wordt gehouden op een door beide partijen overeengekomen tijd en plaats.

De vergaderingen worden voor elke partij met instemming van de voorzitter door de bevoegde secretaris bijeengeroepen. Vóór elke vergadering wordt de voorzitter in kennis gesteld van de voorgenomen samenstelling van de delegatie van elke partij.

Indien de twee partijen dit overeenkomen, kan het subcomité deskundig advies inwinnen om specifieke informatie te verstrekken over eerder afgesproken onderwerpen.

6.   Agenda

Alle voorstellen van elk van beide partijen om punten op de agenda van de vergadering van het subcomité te plaatsen worden aan de secretarissen van het subcomité toegezonden.

De voorlopige agenda omvat de punten waarvoor de secretarissen uiterlijk 15 dagen voor de vergadering een verzoek tot opname op de agenda hebben ontvangen.

De voorlopige agenda van elke vergadering wordt uiterlijk tien dagen voor het begin van de vergadering opgesteld door de voorzitter in overleg met de andere partij.

De werkdocumenten moeten uiterlijk zeven dagen voor de vergadering door de beide partijen zijn ontvangen. Deze termijnen kunnen met instemming van beide partijen worden verkort.

De agenda wordt aan het begin van iedere vergadering door het subcomité vastgesteld.

7.   Notulen

De notulen worden na elke vergadering opgesteld en goedgekeurd door de twee secretarissen. Een exemplaar van de notulen wordt door de secretarissen van het subcomité aan de secretarissen en aan de voorzitter van het Associatiecomité toegezonden.

8.   Openbaarheid

De vergaderingen van het subcomité zijn niet openbaar en zijn notulen zijn vertrouwelijk.


23.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/28


BESLUIT VAN DE RAAD

van 19 november 2007

inzake de benoeming van de speciale coördinator voor het Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa

(2007/755/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1080/2000 van de Raad van 22 mei 2000 betreffende de ondersteuning van de tijdelijke missie van de Verenigde Naties voor Kosovo (UNMIK), het Bureau van de hoge vertegenwoordiger in Bosnië en Herzegovina (OHR) en het Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa (1), en met name op artikel 1 bis,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 10 juni 1999 zijn de ministers van Buitenlandse Zaken van de lidstaten van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen samen met de andere deelnemers aan het Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa overeengekomen een Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa vast te stellen, hierna „het Stabiliteitspact” genoemd.

(2)

Artikel 1 bis van Verordening (EG) nr. 1080/2000 bepaalt dat de speciale coördinator voor het Stabiliteitspact telkens voor een jaar wordt benoemd.

(3)

Samen met de benoeming dient het mandaat van de speciale coördinator te worden vastgesteld. Het mandaat vastgesteld bij Besluit 2006/921/EG van de Raad van 11 december 2006 inzake de benoeming van de speciale coördinator voor het Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa (2) voor 2006 is geschikt. Overeenkomstig de conclusies van de bijeenkomst van het Regionaal Overlegorgaan van het Stabiliteitspact in Zagreb op 10 mei 2007, de ministersbijeenkomst en de topbijeenkomst van het Zuidoost-Europese samenwerkingsproces op 10 en 11 mei 2007 en de conclusies van de Raad van mei 2007 waarin de speciale coördinator van het Stabiliteitspact, de nieuwe secretaris-generaal en het Bulgaarse fungerende voorzitterschap van het Zuidoost-Europese samenwerkingsproces worden opgeroepen om te zorgen voor een vlotte en tijdige definitieve overgang van het Stabiliteitspact naar de nieuwe structuren, wordt in dit mandaat speciaal de klemtoon gelegd op de eisen van de overgang naar zelfbeschikking van de regio en de noodzaak om voor het verstrijken van het mandaat te zorgen voor een vlotte en tijdige overdracht aan de secretaris-generaal van de Regionale Samenwerkingsraad.

(4)

De taakomschrijving moet duidelijk worden afgebakend en er moeten richtsnoeren voor coördinatie en rapportage worden vastgesteld,

BESLUIT:

Artikel 1

De heer Erhard BUSEK wordt benoemd tot speciaal coördinator voor het Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa.

Artikel 2

De speciale coördinator vervult de functies die zijn vastgesteld in punt 13 van het Stabiliteitspact van 10 juni 1999.

Artikel 3

Teneinde de in artikel 2 bedoelde doelstelling te bereiken, wordt de speciale coördinator met het volgende mandaat belast:

a)

bevorderen van de verwezenlijking van de doelstellingen van het Stabiliteitspact in en tussen de afzonderlijke landen waar het Stabiliteitspact zijn meerwaarde heeft bewezen;

b)

fungeren als voorzitter van het Regionaal Overlegorgaan voor Zuidoost-Europa;

c)

nauw contact onderhouden met alle deelnemers en steunverlenende staten, organisaties en instellingen van het Stabiliteitspact en met de relevante regionale initiatieven en organisaties, ter bevordering van de regionale samenwerking en ter versterking van de zelfbeschikking van de regio;

d)

nauw samenwerken met alle instellingen van de Europese Unie en haar lidstaten teneinde de rol van de Europese Unie in het Stabiliteitspact overeenkomstig de punten 18, 19 en 20 van het Stabiliteitspact te versterken en te zorgen voor complementariteit tussen de werkzaamheden van het Stabiliteitspact en die van het Stabilisatie- en associatieproces;

e)

regelmatig en zo nodig met alle betrokkenen tegelijk vergaderen met de voorzitters van de werkgroepen met het oog op algemene strategische coördinatie, en fungeren als het secretariaat van het Regionaal Overlegorgaan voor Zuidoost-Europa en zijn instrumenten;

f)

werken aan de hand van een van tevoren in overleg met de deelnemers aan het Stabiliteitspact overeengekomen lijst van de prioritaire maatregelen die in de eerste helft van 2008 in het kader van het Stabiliteitspact moeten worden uitgevoerd en aanpassen van de werkmethoden en structuren van het Stabiliteitspact aan de vereisten van de overgang naar zelfbeschikking van de regio, waarbij wordt gezorgd voor samenhang en doeltreffend gebruik van de middelen;

g)

vergemakkelijken van de tenuitvoerlegging van de overgang naar zelfbeschikking van de regio in overeenstemming met de conclusies van het Regionaal Overlegorgaan van 30 mei 2006, en met het oog daarop nauw samenwerken met het Zuidoost-Europese samenwerkingsproces, de Regionale Samenwerkingsraad en de secretaris-generaal van de Samenwerkingsraad. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar de oprichting van de Regionale Samenwerkingsraad en zijn secretariaat en naar het stroomlijnen van de verschillende taskforces en initiatieven van het Stabiliteitspact;

h)

zorgen voor een vlotte en tijdige overdracht aan de secretaris-generaal van de Regionale Samenwerkingsraad en de afsluiting van de resterende administratieve werkzaamheden van het Stabiliteitspact.

Artikel 4

De speciale coördinator sluit een financieringsovereenkomst met de Commissie.

Artikel 5

De activiteiten van de speciale coördinator worden gecoördineerd met die van de secretaris-generaal van de Raad/de hoge vertegenwoordiger voor het GBVB, het voorzitterschap van de Raad en de Commissie, met name in het kader van het informeel raadgevend comité. Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met het voorzitterschap van de Raad, de Commissie, de hoofden van de missies van de lidstaten, de speciale vertegenwoordigers van de Europese Unie, het Bureau van de hoge vertegenwoordiger in Bosnië en Herzegovina en het civiele bestuur van de Verenigde Naties in Kosovo.

Artikel 6

De speciale coördinator brengt zo nodig verslag uit bij de Raad en de Commissie. Hij blijft het Europees Parlement regelmatig informeren over zijn activiteiten.

Artikel 7

Dit besluit wordt van kracht op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing van 1 januari tot en met 30 juni 2008.

Gedaan te Brussel, 19 november 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

L. AMADO


(1)  PB L 122 van 24.5.2000, blz. 27. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2098/2003 (PB L 316 van 29.11.2003, blz. 1).

(2)  PB L 351 van 13.12.2006, blz. 19.


Commissie

23.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/30


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 9 november 2007

tot vaststelling van de gemeenschappelijke specificatie van het nationaal voertuigregister als bedoeld in de artikelen 14, leden 4 en 5, van de Richtlijnen 96/48/EG en 2001/16/EG

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 5357)

(2007/756/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 96/48/EG van de Raad van 23 juli 1996 betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem (1), en met name op artikel 14, leden 4 en 5,

Gelet op Richtlijn 2001/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem (2), en met name op artikel 14, leden 4 en 5.

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Wanneer lidstaten toestemming verlenen om rollend materieel in gebruik te nemen, dienen zij erop toe te zien dat aan elk individueel voertuig een identificatiecode wordt toegekend. Deze code wordt ingevoerd in het nationaal voertuigregister („NVR”). Dit register moet kunnen worden geraadpleegd door gemachtigde vertegenwoordigers van de bevoegde instanties en belanghebbenden. De verschillende nationale registers moeten wat de inhoud en het formaat van de data betreft op elkaar worden afgestemd. Ze moeten derhalve worden opgesteld op basis van gemeenschappelijke operationele en technische specificaties.

(2)

De gemeenschappelijke specificaties van het NVR moeten worden vastgesteld op basis van de door het Europees Spoorwegbureau (hierna „het Bureau” genoemd) opgestelde ontwerpspecificaties. In deze ontwerpspecificaties moet het volgende worden omschreven: de inhoud, de functionele en technische architectuur, het dataformaat, de bedrijfsmodus, waaronder voorschriften voor de gegevensinvoer en -raadpleging.

(3)

Deze beschikking is opgesteld op basis van aanbeveling nr. ERA/REC/INT/01-2006 van het Bureau van 28 juli 2006.

Alle in een lidstaat toegelaten voertuigen moeten zijn opgenomen in het NVR van de betrokken lidstaat. Goederenwagens en passagiersrijtuigen moeten echter alleen worden ingeschreven in het NVR van de lidstaat waar ze het eerst in dienst worden genomen.

(4)

Voor de inschrijving van voertuigen, de bevestiging van de inschrijving, de aanpassing van inschrijvingsgegevens en de bevestiging van die aanpassingen moet gebruik worden gemaakt van een standaardformulier.

(5)

Elke lidstaat voert een geïnformatiseerd NVR in. Alle NVR’s worden gekoppeld aan een centraal virtueel voertuigregister (hierna „VVR” genoemd) dat door het Bureau wordt beheerd met het oog op de opstelling van een register van interoperabiliteitsdocumenten als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 881/2004 van het Europees Parlement en de Raad (3). Het VVR moet gebruikers de mogelijkheid bieden alle NVR’s via één portaal te raadplegen en gegevens uit te wisselen tussen de NVR’s. Om technische redenen, kan de koppeling met het VVR niet meteen tot stand worden gebracht. De lidstaten moeten derhalve pas worden verplicht hun NVR’s aan het centrale VVR te koppelen wanneer is aangetoond dat het VVR daadwerkelijk functioneert. Hiertoe zal het Bureau een proefproject opzetten.

(6)

Volgens punt 8 van de notulen van vergadering nr. 40 van het overeenkomstig artikel 21 van Richtlijn 2001/16/EG ingestelde regelgevend comité, dienen alle bestaande voertuigen te worden ingeschreven in het NVR van de lidstaat waar ze voordien waren ingeschreven. Bij de overdracht van de gegevens moet worden voorzien in een passende overgangsperiode en moet de beschikbaarheid van de gegevens gewaarborgd blijven.

(7)

Overeenkomstig artikel 14, lid 4, onder b), van Richtlijn 96/48/EG en artikel 14, lid 4, onder b), van Richtlijn 2001/16/EG wordt het register beheerd en bijgehouden door een instantie die onafhankelijk is van enige spoorwegonderneming. De lidstaten delen de Commissie en de andere lidstaten mee welke instantie zij met deze opdracht hebben belast, onder meer om de uitwisseling van gegevens tussen deze instanties te vergemakkelijken.

(8)

Een aantal lidstaten beschikken over een uitgebreid 1 520 mm-spoornet waarop wagens worden ingezet die behoren tot het gemeenschappelijk wagenpark van de landen van het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS). In dit kader is een gemeenschappelijk inschrijvingssysteem ontwikkeld dat een belangrijk element vormt voor de interoperabiliteit en veiligheid van het 1 520 mm-net. Met deze specifieke situatie moet rekening worden gehouden door de opstelling van specifieke regels om te voorkomen dat voor hetzelfde voertuig tegenstrijdigheden ontstaan tussen de regelgeving van de Europese Unie en het GOS.

(9)

Het nummeringsysteem van voertuigen met het oog op de inschrijving in het NVR valt onder de regels van bijlage P van de TSI „Exploitatie en verkeersleiding”. Het Bureau stelt richtsnoeren op voor een geharmoniseerde toepassing van deze regels.

(10)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 21 van Richtlijn 96/48/EG ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De gemeenschappelijke specificaties van het nationaal voertuigregister overeenkomstig artikel 14, lid 5, van Richtlijn 96/48/EG en artikel 14, lid 5, van Richtlijn 2001/163/EG worden vastgesteld zoals aangegeven in de bijlage.

Artikel 2

Na de inwerkingtreding van deze beschikking, worden voertuigen door de lidstaten ingeschreven overeenkomstig de in de bijlage vastgestelde gemeenschappelijke specificaties.

Artikel 3

Bestaande voertuigen worden door de lidstaten ingeschreven overeenkomstig deel 4 van de bijlage.

Artikel 4

1.   Overeenkomstig artikel 14, lid 4, onder b), van Richtlijn 96/48/EG en artikel 14, lid 4, onder b), van Richtlijn 2001/16/EG wordt het register beheerd en bijgehouden door een daartoe door de lidstaten aangestelde nationale instantie. De lidstaten kunnen deze opdracht toevertrouwen aan hun nationale veiligheidsinstanties. De lidstaten zien erop toe dat deze instanties samenwerken en onderling informatie uitwisselen zodat aanpassingen van gegevens tijdig worden meegedeeld.

2.   De lidstaten delen de Commissie en de andere lidstaten uiterlijk één jaar na de inwerkingtreding van deze beschikking mee welke instantie is aangewezen overeenkomstig lid 1.

Artikel 5

1.   Rollend materieel dat voor het eerst in gebruik wordt genomen in Estland, Letland of Litouwen en bestemd is voor gebruik buiten de Europese Unie als onderdeel van het gemeenschappelijke 1 520 mm-wagenpark moet zowel in het NVR als in de gegevensbank van de Raad voor het spoorvervoer van het Gemenebest van Onafhankelijke Staten worden ingeschreven. In dit geval mag het 8-cijferige nummeringsysteem worden gebruikt in plaats van het nummeringsysteem in de bijlage.

2.   Rollend materieel dat voor het eerst in dienst wordt genomen in een derde land en bedoeld is voor gebruik in de Europese Unie als onderdeel van het gemeenschappelijke 1 520 mm-wagenpark wordt niet ingeschreven in het NVR. Overeenkomstig artikel 14, lid 4, van Richtlijn 2001/16/EG moet de in artikel 14, lid 5, onder c), d) en e), vermelde informatie kunnen worden opgevraagd via de gegevensbank van de Raad voor het spoorvervoer van het GOS.

Artikel 6

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 9 november 2007.

Voor de Commissie

Jacques BARROT

Vicevoorzitter


(1)  PB L 235 van 17.9.1996, blz. 6. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/32/EG van de Commissie (PB L 141 van 2.6.2007, blz. 63).

(2)  PB L 110 van 20.4.2001, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/32/EG van de Commissie.

(3)  PB L 164 van 30.4.2004, blz. 1, gerectificeerd in PB L 220 van 21.6.2004, blz. 3.


BIJLAGE

1.   GEGEVENS

In onderstaande lijst wordt het voorgestelde dataformaat van het NVR vastgesteld.

De rubrieknummering volgt de opbouw van het standaard inschrijvingsformulier in aanhangsel 4.

Er kunnen velden met opmerkingen worden toegevoegd zoals de identificatie van voertuigen die nog worden onderzocht (zie punt 3.4).

1.

Europees voertuignummer

Verplicht

Inhoud

Numerieke identificatiecode overeenkomstig bijlage P van de TSI „exploitatie en verkeersleiding” (hierna „TSI OPE” genoemd) (1).

 

Formaat

1.1.

Nummer

12 cijfers (2)

1.2.

Voormalig nummer (indien van toepassing, voor hernummerde voertuigen)

12 cijfers (2)

2.

Lidstaat en nationale veiligheidsinstantie

Verplicht

Inhoud

Identificatie van de lidstaat en de nationale veiligheidsinstantie die toestemming heeft verleend om het voertuig in gebruik te nemen. Voor voertuigen die uit een derde land komen, de LS die het voertuig heeft goedgekeurd.

 

Formaat

2.1.

Cijfercode van de LS als vastgesteld in bijlage P van de TSI OPE

2-cijferige code

2.2.

Benaming van de NVI

Tekst

3.

Bouwjaar

Verplicht

Inhoud

Het jaar waarin het voertuig de fabriek heeft verlaten.

 

Formaat

3.

Bouwjaar

JJJJ

4.

EG-referentie

Verplicht

Inhoud

Vermelding van de EG-keuringsverklaring en de instantie van afgifte (aanbestedende dienst).

 

Formaat

4.1.

Datum van de verklaring

Datum

4.2.

EG-referentie

Tekst

4.3.

Naam van de instantie van afgifte (aanbestedende dienst)

Tekst

4.4.

Geregistreerd ondernemingsnummer

Tekst

4.5.

Adres van de instantie, straat en nummer

Tekst

4.6.

Plaats

Tekst

4.7.

Landcode

ISO

4.8.

Postcode

Alfanumerieke code

5.

Referentie van het register van rollend materieel

Verplicht

Inhoud

Referentie van de instantie die verantwoordelijk is voor het register van het rollend materieel (RRS) (3)

 

Formaat

5.1.

Instantie die verantwoordelijk is voor het register

Tekst

5.2.

Adres van de instantie, straat en nummer

Tekst

5.3.

Plaats

Tekst

5.4.

Landcode

ISO

5.5.

Postcode

Alfanumerieke code

5.6.

E-mail: adres

E-mail:

5.7.

Verwijzing naar de relevante technische gegevens van het register van rollend materieel

Alfanumerieke code

6.

Exploitatiebeperkingen

Verplicht

Inhoud

Eventuele beperkingen inzake de exploitatie van het voertuig

 

Formaat

6.1.

Gecodeerde beperkingen

(zie aanhangsel 1)

Code

6.2.

Niet-gecodeerde beperkingen

Tekst

7.

Eigenaar

Facultatief

Inhoud

Identificatie van de eigenaar van het voertuig

 

Formaat

7.1.

Naam van de instantie

Tekst

7.2.

Geregistreerd ondernemingsnummer

Tekst

7.3.

Adres van de instantie, straat en nummer

Tekst

7.4.

Plaats

Tekst

7.5.

Landcode

ISO

7.6.

Postcode

Alfanumerieke code

8.

Houder

Verplicht

Inhoud

Identificatie van de houder van het voertuig

 

Formaat

8.1.

Naam van de instantie

Tekst

8.2.

Geregistreerd ondernemingsnummer

Tekst

8.3.

Adres van de instantie, straat en nummer

Tekst

8.4.

Plaats

Tekst

8.5.

Landcode

ISO

8.6.

Postcode

Alfanumerieke code

8.7.

Aanduiding voertuighouder — facultatief

Alfanumerieke code

9.

Instantie die verantwoordelijk is voor het onderhoud

Verplicht

Inhoud

Referentie van de instantie die verantwoordelijk is voor het onderhoud (4)

 

Formaat

9.1.

Instantie die verantwoordelijk is voor het onderhoud

Tekst

9.2.

Adres van de organisatie, straat en nummer

Tekst

9.3.

Plaats

Tekst

9.4.

Landcode

ISO

9.5.

Postcode

Alfanumerieke code

9.6.

E-mailadres

E-mail

10.

Buitendienststelling

Verplicht indien van toepassing

Inhoud

Officiële datum waarop het voertuig is geschrapt en/of andere verwijderingsregeling en schrappingscode

 

Formaat

10.1.

Wijze van verwijdering

(zie aanhangsel 3)

2-cijferige code

10.2.

Schrappingsdatum

Datum

11.

LS waar het voertuig is toegelaten

Verplicht

Inhoud

Lijst van de LS waar het voertuig is toegelaten

 

Formaat

11.

Numerieke code van de LS als vastgesteld in bijlage P.4 van de TSI OPE

Lijst

12.

Nummer van de toestemming voor de ingebruikneming

Verplicht

Inhoud

Geharmoniseerde nummering van de door de NVI afgegeven toestemming voor de ingebruikneming

 

Formaat

12.

Nummer van de toestemming

Alfanumerieke code op basis van de EIN, zie aanhangsel 2.

13.

Toestemming voor de ingebruikneming

Verplicht

Inhoud

Datum en geldigheidsduur van de toestemming voor de ingebruikneming (5) van het voertuig

 

Formaat

13.1.

Datum van de toestemming

Datum (jjjj/mm/dd)

13.2.

Geldigheidsduur van de toestemming

Datum (uiterste geldigheidsdatum)

13.3.

Schorsing van de toestemming

Ja/nee

2.   ARCHITECTUUR

2.1.   Koppeling met andere registers

De nieuwe EU-regelgeving voorziet in de invoering van verschillende nieuwe registers. Onderstaande tabel biedt een overzicht van de registers en databanken die na hun invoering kunnen worden gekoppeld aan het NVR.

Register of gegevensbank

Verantwoordelijk instantie

Instanties die toegang hebben

NVR

(interoperabiliteitsrichtlijnen)

RI (6)/NVI

Andere NVI/RI/SO/OO/IA/RB/Houder/eigenaar/ERA/OTIF

RRS

(interoperabiliteitsrichtlijnen)

Te bepalen door de lidstaten

SO/IB/NVI/ERA/OTIF/Houder/werkplaatsen

RSRD

(TAF TSI & SEDP)

Houder

SO/IB/NVI/ERA/houder/werkplaatsen

WIMO

(TAF TSI & SEDP)

Nog niet beslist

SO/IB/NVI/ERA/houder/Werkplaats/gebruiker

railway rolling stock registry (7)

(Cape Town Conventie)

Registratie-instantie

Het publiek

OTIF-register

(COTIF 99 - ATMF)

OTIF

Bevoegde instanties/SO/IB/OO/RB/Houder/Eigenaar/ERA/OTIF Sec.

Voor de invoering van het NVR kan niet worden gewacht op de ontwikkeling van alle registers. Bij de vaststelling van de specificaties van het NVR moet derhalve rekening worden gehouden met interfaces met andere registers. Dit betekent:

RRS: Hier wordt in het NVR naar verwezen door de vermelding van de instantie die verantwoordelijk is voor het RRS. De sleutel voor de koppeling van beide registers is punt 5.7.

RSRD: dit betreft een aantal „administratieve” aspecten van het NVR; wordt gespecificeerd in het kader van de TSI TAF SEDP. In het SEDP wordt rekening gehouden met de specificatie betreffende het NVR;

WIMO: omvat gegevens uit de databank met referentiegegevens van rollend materieel en onderhoudsgegevens. Er is geen koppeling met het NVR gepland;

AVER: moet gezamenlijk worden beheerd door het Bureau en het OTIF (het Bureau voor de Europese Unie en OTIF voor alle niet-EU OTIF-lidstaten). De houder wordt opgenomen in het NVR. In de TSI OPE wordt verwezen naar andere centrale registers (zoals voertuigtypecodes, interoperabiliteitscodes, landencodes, enz.) die moeten worden beheerd door een „centraal orgaan” dat ontstaat door samenwerking tussen het Bureau en de OTIF.

Rollend spoorwegmaterieel register (Cape Town Conventie): dit betreft de registratie van financiële informatie met betrekking tot rollend materieel. Over de ontwikkeling van dit register wordt mogelijk overeenkomst bereikt tijdens de diplomatieke conferentie van februari 2007. Er is mogelijk een link, aangezien in het UNDROIT-register informatie moet worden opgenomen inzake het voertuignummer en de eigenaar. De sleutel voor de koppeling van beide registers is het EVN.

OTIF-register: de specificaties van het OTIF zullen worden vastgesteld met inachtneming van deze beschikking en andere EU-registers.

De architectuur van het hele systeem alsook de koppelingen tussen het NVR en de andere registers zullen op zodanige wijze worden gedefinieerd dat de gevraagde informatie zo nodig kan worden teruggevonden.

2.2.   De algemene NVR-architectuur op EU-niveau

Voor de NVR-registers wordt geopteerd voor een gedecentraliseerde oplossing. Bedoeling is een zoekmachine op te zetten voor gedecentraliseerde data die gebruik maakt van een gemeenschappelijke softwaretoepassing en waardoor gebruikers gegevens kunnen opvragen uit alle lokale registers (LR) in de lidstaten.

NVR-data worden in de lidstaten opgeslagen en zijn toegankelijk via een webgebaseerde applicatie (met eigen internetadres).

Het Europees centraal virtueel voertuigregister (EC VVR) omvat twee subsystemen:

het virtueel voertuigregister (VVR), namelijk de centrale zoekmachine bij het Bureau;

de nationale voertuigregisters (NVR), namelijk de LR in de lidstaten.

Figuur 1

Architectuur van het EC VVR

Image

De architectuur is gebaseerd op twee complementaire subsystemen waardoor gegevens die lokaal in de lidstaten zijn opgeslagen, kunnen worden opgevraagd, en omvat:

de invoering van geïnformatiseerde nationale registers en de openstelling daarvan voor wederzijdse raadpleging;

de vervanging van papieren registers door elektronische data zodat de lidstaten de informatie kunnen beheren en delen met andere lidstaten;

de mogelijkheid de NVR’s en het VVR aan elkaar te koppelen door gebruik te maken van gemeenschappelijke normen en terminologie.

De belangrijkste beginselen van deze architectuur zijn:

alle NVR’s worden geïntegreerd in het geïnformatiseerde netwerksysteem;

alle lidstaten krijgen de gemeenschappelijke gegevens te zien wanneer zij het systeem raadplegen;

door de invoering van het VVR worden dubbele inschrijvingen van gegevens en de mogelijke vergissingen die dat me zich brengt, vermeden;

de gegevens moeten up-to-date zijn.

De invoering van deze architectuur verloopt in een aantal stappen:

goedkeuring van deze beschikking;

invoering van een proefproject door het Bureau, dat met name de koppeling omvat van het VVR met de NVR’s van minstens drie lidstaten, waaronder een geslaagde koppeling met een bestaand NVR door middel van een vertaalinterface;

evaluatie van het proefproject en eventuele aanpassing van deze beschikking;

publicatie door het Bureau van de specificatie die de lidstaten dienen toe te passen voor de koppeling van hun NVR’s met het centrale VVR;

als laatste stap, na een specifieke beschikking en na een evaluatie van het proefproject, koppeling van alle NVR’s aan het centrale VVR.

3.   BEDRIJFSMODUS

3.1.   Gebruik van de NVR's

De NVR’s worden gebruikt voor:

de registratie van toestemming voor de ingebruikneming;

de registratie van de aan voertuigen toegekende EVN;

het opzoeken van beknopte informatie over een specifiek voertuig in heel Europa;

follow-up van wettelijke aspecten zoals verplichtingen en juridische informatie;

informatie voor inspecties, voornamelijk met betrekking tot veiligheid en onderhoud;

contact met de eigenaar en de houder;

controle van een aantal veiligheidsvoorschriften voor de afgifte van een veiligheidscertificaat;

follow-up van een specifiek voertuig.

3.2.   Aanvraagformulieren

3.2.1.   Inschrijvingsaanvraag

Het te gebruiken formulier is vastgesteld in aanhangsel 4.

De organisatie die een aanvraag voor de inschrijving van een voertuig indient, kruist het vakje „nieuwe inschrijving” aan. Zij vult vervolgens het eerste deel van het formulier in met alle noodzakelijke gegevens van de punten 2 tot en met 9 en punt 11 en zendt het formulier naar:

de RI van de LS waar de inschrijving wordt aangevraagd,

de RI van de eerste LS waar het voertuig zal worden gebruikt wanneer het afkomstig is uit een derde land.

3.2.2.   Inschrijving van een voertuig en toekenning van een Europees voertuignummer

Bij een eerste inschrijving, kent de betrokken RI een Europees voertuignummer toe.

Er kan één formulier worden gebruikt per voertuig of voor verschillende voertuigen van een eenzelfde reeks of bestelling, met de lijst van de voertuignummers als bijlage.

De RI’s zorgen ervoor dat de gegevens die zij in het NVR opnemen, correct zijn. Hiertoe kunnen zij steeds informatie vragen aan andere RI’s, met name wanneer een aanvraag voor inschrijving in een lidstaat wordt ingediend door een niet in die lidstaat gevestigde organisatie.

3.2.3.   Wijziging van één of meer gegevens

Een entiteit die een aanvraag tot wijziging van haar voertuiginschrijving indient:

kruist het vakje „Wijziging” aan,

vult het huidige EVN in (rubriek 0),

kruist het vakje aan met het/de te wijzigen gegeven(s),

vermeldt de nieuwe gegevens en zendt het formulier daarna naar de RI van de lidstaten waar het voertuig is ingeschreven.

In een aantal gevallen zal het standaardformulier niet volstaan. Indien nodig kan de betrokken RI derhalve gebruikmaken van aanvullende elektronische of papieren documenten.

De huidige houder dient de RI mee te delen indien de houder van het voertuig wijzigt, waarna de RI aan de nieuwe houder meedeelt dat de inschrijving is aangepast. De voormalige houder wordt slechts uit het NVR verwijderd en van zijn verantwoordelijkheden ontslagen wanneer de nieuwe houder heeft bevestigd dat hij zijn status als houder erkent.

Indien een voertuig van eigenaar verandert, deelt de momenteel geregistreerde eigenaar dat mee aan de RI. De voormalige eigenaar wordt geschrapt uit het NVR. De nieuwe eigenaar kan verzoeken zijn gegevens op te nemen in het NVR.

Na de registratie van de wijzigingen kan de NVI een nieuw vergunningsnummer toekennen en in sommige gevallen een nieuw EVN.

3.2.4.   Schrapping

De organisatie die een aanvraag tot schrapping van een voertuig indient, kruist het vakje „schrapping” aan. Vervolgens vult zij rubriek 10 in en zendt het formulier naar de RI van de lidstaten waar het voertuig is ingeschreven.

De RI bevestigt de registratie van de schrapping door mededeling van de schrappingsdatum en -bevestiging aan de betrokken organisatie.

3.2.5.   Toelating in verschillende lidstaten

Wanneer een voertuig dat reeds is toegelaten en ingeschreven in één lidstaat, wordt toegelaten in een andere lidstaat, moet het worden ingeschreven in het NVR van die laatste lidstaat. In dat geval moeten alleen de gegevens onder de rubrieken 1, 2, 6, 11, 12 en 13 worden ingevoerd, aangezien die gegevens alleen betrekking hebben op de nieuwe lidstaat waar het voertuig wordt toegelaten.

Zolang het VVR en de koppeling met alle NVR’s niet volledig operationeel zijn, wisselen de betrokken registratie-instanties informatie uit om te verzekeren dat de gegevens met betrekking tot hetzelfde voertuig geen tegenstrijdigheden bevatten.

Goederenwagens en passagiersrijtuigen worden alleen geregistreerd in het NVR van de lidstaat waar ze het eerst in dienst worden genomen.

3.3.   Toegangsrechten

De toegangsrechten tot gegevens van een NVR van een LS „XX” worden in onderstaande tabel weergegeven, waarbij de toegangscodes als volgt worden gedefinieerd:

Toegangscode

Aard van de toegang

0.

Geen toegang

1.

Beperkte toegang (voorwaarden in kolom „leesrechten”)

2.

Onbeperkte toegang

3.

Beperkte toegang en wijzigingen

4.

Onbeperkte toegang en wijzigingen

Een RI heeft alleen volledige toegangs- en wijzigingsrechten tot de gegevens van haar eigen databank. De vermelde toegangscode is bijgevolg 3.

Entiteit

Definitie

Leesrechten

Schrijfrechten

Punt nr. 7

Alle andere punten

RE/NVI „XX”

Registratie-instantie/NVI in LS „XX”

Alle gegevens

Alle gegevens

4

4

Andere NVI’s/RI’s

Andere NVI’s en/of andere registratieinstanties

Alle gegevens

Geen

2

2

ERA

Europees Spoorwegbureau

Alle gegevens

Geen

2

2

Houder

Houder van het voertuig

Alle data van de voertuigen waarvan hij de houder is

Geen

1

1

Beheerder van de vloot

Beheer van voertuigen in opdracht van de houder

Voertuigen waarvoor hij door de houder is aangesteld

Geen

1

1

Eigenaar

Eigenaar van het voertuig

Alle data van de voertuigen waarvan hij de eigenaar is

Geen

1

1

SO

Treinexploitant

Alle data op basis van voertuignummer

Geen

0

1

IB

Infrastructuurbeheerder

Alle data op basis van voertuignummer

Geen

0

1

OO en RB

Controle en audit van aangemelde instanties

Alle gegevens van de voertuigen die worden gecontroleerd of die het voorwerp uitmaken van een audit

Geen

2

2

Andere rechtmatige gebruikers

Alle andere door NVI’s of het ERA erkende gebruikers

Te bepalen, occasioneel, mogelijk beperkt in tijd

Geen

0

1

3.4.   Historische gegevens

Alle data in het NVR moeten bewaard worden tot 10 jaar na de datum waarop het voertuig buiten dienst wordt gesteld en uitgeschreven. De gegevens moeten minstens de drie eerste jaar online beschikbaar blijven. Na drie jaar mogen de gegevens hetzij elektronisch, hetzij op papier dan wel op een andere manier worden gearchiveerd. Indien gedurende die periode van tien jaar een onderzoek wordt geopend waarbij een bepaald voertuig of bepaalde voertuigen zijn betrokken, moeten de gegevens over deze voertuigen indien nodig langer worden bewaard.

Elke wijziging in het NVR moet worden geregistreerd. Voor het beheer van de historische wijzigingen kan een beroep worden gedaan op technische IT-oplossingen.

4.   BESTAANDE VOERTUIGEN

4.1.   In het register opgenomen gegevens

Voor elk van de 13 rubrieken is nagegaan of het om verplichte dan wel facultatieve gegevens gaat.

4.1.1.   Rubriek nr. 1 — Europees voertuignummer (verplicht)

a)   Voertuigen waaraan reeds een 12-cijferig identificatienummer is toegekend

Landen met één enkele landcode: de voertuigen behouden hun huidig nummer. Het 12-cijferige nummer wordt zonder enige wijziging in het NVR opgenomen.

Landen waar naast de algemene landcode in het verleden specifieke codes werden toegekend:

Duitsland met de algemene code 80 en een specifieke code 68 voor AAE (Ahaus Alstätter Eisenbahn);

Zwitserland met de algemene code 85 en een specifieke code 63 voor BLS (Bern-Lötschberg-Simplon Eisenbahn);

Italië met de algemene code 83 en een specifieke code 64 voor FNME (Ferrovie Nord Milano Esercizio);

Hongarije met de algemene code 55 en de specifieke code 43 voor GySEV/ROeEE (Győr-Sopron-Ebenfurti Vasút Részvénytársaság/Raab-Ödenburg-Ebenfurter Eisenbahn).

De voertuigen behouden hun huidig nummer. Het 12-cijferige nummer wordt zonder enige wijziging in het NVR opgenomen (8).

Het IT-systeem dient beide codes (algemene landcode en specifieke code) te linken aan hetzelfde land.

b)   Voertuigen zonder 12-cijferig identificatienummer die voor internationaal verkeer worden gebruikt

De procedure verloopt in twee stappen:

In het NVR wordt een 12-cijferig nummer toegewezen (overeenkomstig de TSI OPE) op grond van de kenmerken van het voertuig. Het IT-systeem dient het geregistreerde nummer te koppelen aan het huidige voertuignummer.

Binnen een periode van 6 jaar wordt het 12-cijferige nummer fysiek aangebracht op het voertuig.

c)   Voertuigen zonder 12-cijferig identificatienummer die uitsluitend voor binnenlands verkeer worden gebruikt

De voormelde procedure kan op vrijwillige basis worden toegepast voor voertuigen de uitsluitend voor binnenlands verkeer worden gebruikt.

4.1.2.   Rubriek nr. 2 — lidstaat en NVI (verplicht)

De vermelding „lidstaat” verwijst steeds naar de LS die het voertuig in zijn NVR heeft ingeschreven. De vermelding „NVI” verwijst naar de instantie die de toestemming voor de ingebruikneming heeft afgegeven.

4.1.3.   Rubriek nr. 3 — Bouwjaar

Indien het exacte bouwjaar niet bekend is, wordt een jaartal bij benadering vermeld.

4.1.4.   Rubriek nr. 4 — EG-referentie

Op een aantal hogesnelheidstreinen na, beschikken bestaande voertuigen niet over een dergelijke referentie. Alleen in te vullen indien van toepassing.

4.1.5.   Rubriek nr. 5 — Verwijzing naar het RRS

Slechts in te vullen indien van toepassing.

4.1.6.   Rubriek nr. 6 — Exploitatiebeperkingen

Slechts in te vullen indien van toepassing.

4.1.7.   Rubriek nr. 7 — Eigenaar

Slechts in te vullen indien bekend en/of vereist.

4.1.8.   Rubriek nr. 8 — Houder (verplicht)

Normaal gezien bekend en verplicht.

4.1.9.   Rubriek nr. 9 — Entiteit die verantwoordelijk is voor het onderhoud

Verplicht gegeven.

4.1.10.   Rubriek nr. 10 — Buitendienststelling

Van toepassing.

4.1.11.   Rubriek nr. 11 — LS waar het voertuig is toegelaten

Normaal gezien zijn RIV-wagens, RIC-rijtuigen en voertuigen die onder een bilaterale of multilaterale overeenkomst vallen als dusdanig geregistreerd. Indien deze informatie bekend, is moet ze worden vermeld in het NVR.

4.1.12.   Rubriek nr. 12 — Nummer van de toestemming

Slechts in te vullen indien bekend.

4.1.13.   Rubriek nr. 13 — Indienststelling (verplicht)

Indien de exacte datum van indienststelling niet bekend is, wordt een datum bij benadering vermeld.

4.2.   Procedure

De instantie die in het verleden verantwoordelijk was voor de inschrijving van voertuigen stelt alle informatie ter beschikking van de NVI of RI van het land waar ze is gevestigd.

Bestaande goederenwagens en passagiersrijtuigen moeten alleen worden geregistreerd in het NVR van de lidstaat waar de voormalige inschrijvingsinstantie was gevestigd.

Indien een bestaand voertuig toegelaten was in verschillende lidstaten, deelt de RI die het voertuig inschrijft, de relevante gegevens mee aan de RI’s van de andere betrokken lidstaten.

De NVI of RI neemt de informatie op in haar NVR.

De NVI en RI deelt alle betrokkenen mee wanneer de informatieoverdracht voltooid is. Minstens de volgende instanties worden op de hoogte gebracht:

De instantie die voordien verantwoordelijk was voor de inschrijving van voertuigen

De houder

Het Bureau

4.3.   Overgangsperiode

4.3.1.   NVI’s toegang verlenen tot inschrijvingsgegevens

De instantie die in het verleden verantwoordelijk was voor de inschrijving van voertuigen sluit met de RI een overeenkomst op grond waarvan zij alle nodige informatie beschikbaar stelt. De overdracht van de gegevens moet worden afgerond binnen een periode van 12 maanden na de datum van de Commissiebeschikking. Indien mogelijk gebeurt de overdracht via elektronische weg.

4.3.2.   Voertuigen voor internationaal verkeer

De RI van elke lidstaat neemt deze voertuigen uiterlijk twee jaar na de Commissiebeschikking op in haar NVR.

Zie ook punt 4.1.1, onder b).

4.3.3.   Voertuigen voor binnenlands verkeer

De RI van elke lidstaat neemt deze voertuigen uiterlijk drie jaar na de Commissiebeschikking op in haar NVR.


(1)  Op 11 augustus heeft de Commissie Beschikking 2006/920/EG betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem „Exploitatie en beheer van het treinverkeer” van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem gegeven (bekendgemaakt op 14 augustus 2006). De overeenkomstige TSI voor het hogesnelheidsspoorwegsysteem wordt wellicht in 2007 vastgesteld en is opgebouwd volgens hetzelfde nummeringssysteem.

(2)  Overeenkomstig artikel 5, lid 1, van deze beschikking mag ook het 8-cijferige nummeringsysteem van de Raad voor het spoorvervoer van het Gemenebest van Onafhankelijke Staten worden gebruikt.

(3)  Het register als bedoeld in artikel 22 bis van Richtlijn 96/48/EG en in artikel 24 van Richtlijn 2001/16/EG.

(4)  Het kan gaan om de spoorwegonderneming die het voertuig gebruikt, een onderaannemer daarvan of de houder.

(5)  Toestemming afgegeven overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 96/48/EG of Richtlijn 2001/16/EG.

(6)  De registratie-instantie (hierna afgekort als „RI”) is de instantie die een lidstaat overeenkomstig artikel 14, lid 4, onder b), van Richtlijn 96/48/EG en artikel 14, lid 4, onder b), van Richtlijn 2001/16/EG heeft aangesteld om het NVR te beheren en bij te houden.

(7)  Als bedoeld in het ontwerpprotocol betreffende specifieke vraagstukken in verband met rollend materieel voor de spoorwegen bij het Verdrag inzake internationale zekerheidsrechten voor mobiel materieel.

(8)  Aan nieuwe voertuigen die in dienst worden genomen voor de AAE, BLS, FNME en GySEV/ROeEE wordt de algemene landcode toegekend.

Aanhangsel 1

BEPERKINGSCODES

1.   BEGINSELEN

Exploitatiebeperkingen (technische kenmerken) die reeds zijn opgenomen in andere voor de NVI’s toegankelijke registers moeten niet worden herhaald in het NVR.

De toelating voor grensoverschrijdend verkeer is gebaseerd op:

de gecodeerde informatie in het voertuignummer,

de alfabetische code,

de op het voertuig aangebrachte markeringen.

Deze informatie moet derhalve niet worden herhaald in het NVR.

2.   STRUCTUUR

De code is gestructureerd op basis van drie niveaus:

1ste niveau: categorie van de beperking

2e niveau: aard van de beperking

3e niveau: waarde of specificatie

Beperkingscodes

Cat.

Type

Waarde

Omschrijving

1

 

 

Technische beperking in verband met de bouw

 

1

Numeriek (3)

Minimale boogstraal in meter

 

2

Beperkingen met betrekking tot spoorstroomkringen

 

3

Numeriek (3)

Snelheidsbeperking in km/h (aangeduid op wagens en rijtuigen, maar niet op locomotieven)

2

 

 

Geografische beperkingen

 

1

Alfanumeriek (3)

Kinematisch omgrenzingsprofiel (zie codes TSI WAG, bijlage C)

 

2

Gecodeerde lijst

Wielstelbreedte

 

 

1

Variabele breedte 1435/1520

 

 

2

Variabele breedte 1435/1668

 

3

Geen B&S-systeem aan boord

 

4

Uitgerust met ERTMS

 

5

Numeriek (3)

Uitgerust met besturingssysteem (1)

3

 

 

Geografische beperkingen

 

1

Gecodeerde lijst

Klimaatzone EN50125/1999

 

 

1

T1

 

 

2

T2

 

 

3

T3

4

 

 

In de toestemming voor de ingebruikneming vermelde exploitatiebeperkingen

 

1

Tijdsgebonden

 

2

Afhankelijk van de omstandigheden (afgelegde afstand, slijtage, enz.)


(1)  Indien het voertuig met meer dan één besturingssysteem is uitgerust wordt voor elk systeem een individuele code aangebracht.

De numerieke code bestaat uit drie tekens, waarbij:

1xx staat voor een voertuig uitgerust met een signaleringssysteem

2xx staat voor een voertuig utgerust met een radio

XX overeenstemt met de numerieke codes van bijlage B bij de TSI CCS

Aanhangsel 2

STRUCTUUR EN INHOUD VAN HET EIN

Code voor de geharmoniseerde nummering, het Europees Identificatie Nummer (EIN), voor veiligheidscertificaten en andere documenten

Voorbeeld:

I

T

5

1

2

0

0

6

0

0

0

5

Landcode

(2 letters)

Documenttype

(2 cijfers)

Jaar van afgifte

(4 cijfers)

Teller

(4 cijfers)

Veld 1

Veld 2

Veld 3

Veld 4

VELD 1 —   LANDCODE (2 LETTERS)

De gebruikte landencodes zijn die welke officieel zijn bekendgemaakt en bijgewerkt in de interinstitutionele schrijfwijzer (http://publications.europa.eu/code/nl/nl-5000600.htm)

Land

Code

Oostenrijk

AT

België

BE

Bulgarije

BG

Cyprus

CY

Tsjechië

CZ

Denemarken

DK

Estland

EE

Finland

FI

Frankrijk

FR

Duitsland

DE

Griekenland

EL

Hongarije

HU

IJsland

IS

Ierland

IE

Italië

IT

Letland

LV

Liechtenstein

LI

Litouwen

LT

Luxemburg

LU

Noorwegen

NO

Malta

MT

Nederland

NL

Polen

PL

Portugal

PT

Roemenië

RO

Slowakije

SK

Slovenië

SI

Spanje

ES

Zweden

SE

Zwitserland

CH

Verenigd Koninkrijk

UK

De code voor multinationale veiligheidsinstanties moet op dezelfde manier worden samengesteld. Op dit moment bestaat er slechts één dergelijke instantie: de Channel Tunnel Safety Authority. Hiervoor wordt de volgende code voorgesteld:

Multinationale veiligheidsinstantie

Code

Channel Tunnel Safety Authority

CT

VELD 2 —   DOCUMENTTYPE (2 CIJFERS)

Het documenttype wordt aangeduid met twee cijfers:

het eerste cijfer duidt op de algemene classificatie van het document;

het tweede cijfer duidt het subtype aan.

Wanneer er behoefte ontstaat aan extra codes, kan dit nummeringsysteem worden uitgebreid. De hierna voorgestelde lijst bevat alle bekende combinaties van twee cijfers, aangevuld met het voorstel voor de toestemming voor de ingebruikneming van voertuigen:

Nummercombinatie voor veld 2

Documenttype

Subtype

[0 1]

Licenties

Licenties voor SO

[0 x]

Licenties

Overige

[1 1]

Veiligheidscertificaat

Deel A

[1 2]

Veiligheidscertificaat

Deel B

[1 x]

Veiligheidscertificaat

Overige

[2 1]

Veiligheidsvergunning

Deel A

[2 2]

Veiligheidsvergunning

Deel B

[2 x]

Veiligheidsvergunning

Overige

[3 x]

Gereserveerd, bv. onderhoud van rollend materieel, infrastructuur of overige elementen

 

[4 x]

Gereserveerd voor aangemelde instanties

bv. diverse soorten aangemelde instanties

[5 1] en [5 5] (1)

Toestemming voor de ingebruikneming

Tractievoertuigen

[5 2] en [5 6] (1)

Toestemming voor de ingebruikneming

Getrokken reizigersvoertuigen

[5 3] en [5 7] (1)

Toestemming voor de ingebruikneming

Goederenwagens

[5 4] en [5 8] (1)

Toestemming voor de ingebruikneming

Bijzondere voertuigen

[6 x] … [9 x]

Gereserveerd (4 documenttypes)

Gereserveerd (telkens 10 subtypes)

VELD 3 —   AFGIFTEJAAR (4 CIJFERS)

In dit veld wordt vermeld in welk jaar (in het formaat jjjj, dus 4 cijfers) de toestemming is afgegeven.

VELD 4 —   TELLER

De teller is een voortschrijdend nummer dat bij elke afgifte telkens met één eenheid wordt verhoogd. Dit geldt voor nieuwe, vernieuwde of aangepaste/gewijzigde vergunningen. Het nummer van een certificaat dat wordt ingetrokken of van een toestemming die wordt geschorst, mag niet opnieuw worden gebruikt.

Elk jaar start de teller vanaf 0.


(1)  Indien binnen één jaar de 4 cijfers die zijn gereserveerd voor veld 4, de „teller”, zijn opgebruikt, worden de eerste twee cijfers van veld 2 als volgt vervangen:

[5 1] wordt [5 5] voor tractievoertuigen,

[5 2] wordt [5 6] voor getrokken reizigersvoertuigen,

[5 3] wordt [5 7] voor goederenwagens,

[5 4] wordt [5 8] voor bijzondere voertuigen.

Aanhangsel 3

SCHRAPPINGSCODES

Code

Wijze van schrapping

Omschrijving

00

Geen

Het voertuig beschikt over een geldige inschrijving.

10

Schorsing van de inschrijving

Zonder opgave van reden

De inschrijving van het voertuig wordt geschorst op verzoek van de eigenaar of houder of bij besluit van de NVI of RI.

11

Schorsing van de inschrijving

Het voertuig wordt bedrijfsklaar gestald als inactieve of strategische reserve.

20

Overdracht van inschrijving

Het voertuig zal opnieuw worden ingeschreven onder een ander nummer of in een ander NVR met het oog op blijvend gebruik op (het volledige of een deel van) het Europese spoornet.

30

Uitgeschreven

Zonder opgave van reden

De inschrijving van het voertuig voor gebruik op het Europese spoorwegnet is verstreken en het voertuig is niet opnieuw ingeschreven.

31

Uitgeschreven

Het voertuig is bestemd voor blijvend gebruik als spoorvoertuig, maar niet op het Europese spoorwegnet.

32

Uitgeschreven

Het voertuig is bestemd voor recuperatie van belangrijke interoperabele componenten/modules/onderdelen of grondige verbouwing.

33

Uitgeschreven

Het voertuig is bestemd voor sloop, verwijdering van materialen (waaronder belangrijke componenten) met het oog op recycling.

34

Uitgeschreven

Het voertuig zal als „historisch rollend materieel” worden ingezet op een gescheiden netwerk of statisch worden tentoongesteld, los van het Europese spoorwegnet.

Gebruik van codes

Indien de reden voor de schrapping niet wordt gespecificeerd, worden de codes 10, 20 en 30 gebruikt om de wijziging van de inschrijvingsstatus te vermelden.

Indien de reden voor de schrapping bekend is: in de NVR-gegevensbank zijn de codes 11, 31, 32, 33 & 34 beschikbaar. Deze codes zijn uitsluitend gebaseerd op de informatie die door de houder of eigenaar wordt meegedeeld aan de RI.

Inschrijvingskwesties

Een voertuig waarvan de inschrijving is geschorst of dat is uitgeschreven, mag met die inschrijvingscode niet worden ingezet op het Europese spoorwegnet.

Om een inschrijving te heractiveren is een nieuwe toestemming van de NVI vereist, onder voorwaarden met betrekking tot de oorzaak of reden van schorsing of uitschrijving.

Een overdracht van inschrijving vindt plaats binnen het kader van de EU-richtlijnen inzake de goedkeuring van voertuigen en de toestemming voor de ingebruikneming.

Aanhangsel 4

STANDAARD INSCHRIJVINGSFORMULIER

Image

Image

Image

Aanhangsel 5

VERKLARENDE WOORDENLIJST

Afkorting

Definitie

CCS

Subsysteem besturing en seingeving

GOS

Gemenebest van Onafhankelijke Staten

COTIF

Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer

CR

Conventioneel spoorwegsysteem

DB

Databank

EC

Commissie

EC VVR

Europees centraal virtueel voertuigregister

EIN

Europees Identificatienummer

EN

Euronorm

EVN

Europees voertuignummer

ERA

Europees Spoorwegbureau (ook „het Bureau” genoemd)

ERTMS

European Rail Traffic Management System

EU

Europese Unie

HS

Hogesnelheidsspoorwegsysteem

OO

Onderzoeksorgaan

ISO

Internationale Organisatie voor Normalisatie

IB

Infrastructuurbeheerder

INF

Infrastructuur

IT

Informatietechnologie

LR

Lokaal register

LS

Lidstaat van de Europese Unie

AI

Aangemelde instantie:

NVI

Nationale veiligheidsinstantie

NVR

Nationaal voertuigregister

TSI OPE

TSI Exploitatie en verkeersleiding

OTIF

Intergouvernementele Organisatie voor het Internationale Spoorwegvervoer

RI

Registratie-instantie: bv. de instantie die het NVR beheert

RB

Regelgevende instantie

RIC

Reglement inzake het wederzijdse gebruik van rijtuigen en wagens in internationaal verkeer

RIV

Reglement inzake het wederzijds gebruik van wagens in internationaal vervoer

RM

Rollend materieel

RSRD (TAF)

Databank met referentiegegevens van rollend materieel (TAF)

SO

Spoorwegonderneming

SEDP (TAF)

Strategisch Europees implementatieplan (TAF)

TSI TAF

TSI Telematicatoepassingen voor het goederenvervoer

TSI

Technische Specificatie inzake Interoperabiliteit

AVE

Afkorting Voertuig Exploitant

AVER

Register van de Afkortingen Voertuig Exploitant

VVR

Virtueel voertuigregister

TSI WAG

TSI Goederenwagens

WIMO (TAF)

Databank voor wagens en intermodaal vervoer (TAF)


23.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/52


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 14 november 2007

betreffende een financiële bijdrage van de Gemeenschap in de kosten van bepaalde maatregelen op het gebied van de gezondheid en het welzijn van dieren en bepaalde technische en wetenschappelijke maatregelen

(2007/757/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (1), en met name op de artikelen 17 en 20,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 90/424/EEG stelt de procedures vast voor de financiële bijdragen van de Gemeenschap in de kosten van specifieke veterinaire maatregelen, waaronder maatregelen op het gebied van de gezondheid en het welzijn van dieren en technische en wetenschappelijke maatregelen.

(2)

Meer bepaald moet de Gemeenschap een financiële bijdrage verlenen voor de tenuitvoerlegging van een voorlichtingsbeleid op het gebied van de gezondheid en het welzijn van dieren, waaronder de uitvoering van studies met het oog op de voorbereiding en de ontwikkeling van wetgeving op het gebied van dierlijk welzijn. De Gemeenschap moet ook technische en wetenschappelijke maatregelen nemen die voor de ontwikkeling van de communautaire wetgeving op veterinair gebied, alsmede voor de ontwikkeling van onderwijs en opleiding op veterinair gebied nodig zijn, of de lidstaten of internationale organisaties helpen bij het nemen van dergelijke maatregelen.

(3)

Nieuwe foktechnologieën, zoals het klonen van dieren door somatische celkern-transplantatie (SCNT), worden voor onderzoekdoeleinden gebruikt. De SCNT-techniek, die naar verwachting in de toekomst in de veehouderij en de voedselproductie zal worden gebruikt, kan een effect hebben op de gezondheid en het welzijn van dieren, maar heeft ook een ethische en maatschappelijke dimensie. Daarom moet naast de lopende raadpleging van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en de Europese Groep voor de ethiek een Eurobarometerenquête worden uitgevoerd naar de attitudes van de consumenten ten aanzien van het mogelijke gebruik van SCNT in de landbouw- en voedingssector en met name naar de behoefte aan informatie over het gebruik van de technologie in de voedselketen en de wijze waarop de consumenten geïnformeerd willen worden. De resultaten van de Eurobarometerenquête zullen de nodige informatie verstrekken voor de evaluatie van de behoefte aan communautaire wetgeving op dit gebied. Daarom moet een financiële bijdrage van de Gemeenschap in de financiering van die enquête worden toegekend.

(4)

Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97 (2) schrijft voor dat de Commissie een nieuwe reeks maximum- en minimumtemperaturen voor het vervoer van dieren vaststelt.

(5)

Bovendien heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid in 2004 een advies over normen voor het microklimaat in wegvoertuigen voor het vervoer van dieren (3) goedgekeurd. Daarom is het nodig dat de temperatuuromstandigheden worden vastgesteld waaronder dieren over lange afstanden in de Gemeenschap worden vervoerd en dat een studie daartoe wordt uitgevoerd. De studie zal de nodige informatie verstrekken voor de voorbereiding en de ontwikkeling van wetgeving op het gebied van de bescherming van dieren. Daarom moet een financiële bijdrage van de Gemeenschap in de financiering van die studie worden toegekend.

(6)

De mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over een communautair actieplan inzake de bescherming en het welzijn van dieren 2006-2010 (4) roept op tot de verlening van volledige steun aan de activiteiten die in verband met het welzijn van dieren worden verricht door internationale organisaties zoals de Werelddiergezondheidorganisatie (OIE).

(7)

In 2005 heeft de OIE richtsnoeren over het welzijn van dieren goedgekeurd met betrekking tot het vervoer van dieren over land en zee, het slachten van dieren voor menselijke consumptie en het humane doden van dieren voor ziektebestrijding. De OIE is voornemens deze richtsnoeren verder te ontwikkelen en maatregelen te nemen voor de toepassing daarvan door de lidstaten van de OIE, met name door het verstrekken van opleiding en advies.

(8)

De geplande opleidings- en communicatieactiviteiten van de OIE zijn nodig voor de ontwikkeling van de geldende veterinaire wetgeving en de ontwikkeling van onderwijs en opleiding op veterinair gebied in de deelnemende landen. Dergelijke verbeteringen in derde landen beantwoorden aan de wens van de meerderheid van de Europese burgers (5) dat de omstandigheden in verband met het welzijn van dieren in naar de Gemeenschap exporterende landen gelijkwaardig zijn aan die in de Gemeenschap. De Gemeenschap moet daarom bijdragen in de financiering van deze activiteiten.

(9)

De insleep van bluetongue in België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en Nederland is ongekend groot. Om de negatieve gevolgen van die insleep te beperken is het nodig dat de meest actuele wetenschappelijke kennis ter beschikking van dierenartsen wordt gesteld met het oog op de vergroting van de passieve klinische surveillance op grond van een snelle identificatie en melding van verdachte gevallen, die een essentieel onderdeel van de bluetongue-noodplannen vormen.

(10)

Bovendien zijn de OIE en de Gemeenschap voornemens tezamen een brochure over de bluetongue-epidemie in die landen uit te geven, die actuele informatie bevat en het communautaire beleid ter bestrijding van bluetongue beschrijft. Daarom is het dienstig dat een financiële bijdrage in de kosten van de OIE-activiteiten wordt verleend en de opstelling en publicatie van die brochure wordt gefinancierd.

(11)

De publicatie van deze brochure zal een aanzienlijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de nodige onderwijs- en opleidingsactiviteiten op veterinair gebied en zal een essentieel instrument zijn voor de ontwikkeling van de nationale en communautaire programma’s voor de surveillance van bluetongue, die een belangrijk onderdeel zijn van de veterinaire wetgeving inzake bluetongue.

(12)

De betaling van de financiële bijdrage van de Gemeenschap wordt verricht op voorwaarde dat de geplande activiteiten daadwerkelijk zijn uitgevoerd en alle noodzakelijke informatie wordt verstrekt.

(13)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

BESLUIT:

Artikel 1

Er wordt een financiële bijdrage van de Gemeenschap, als bedoeld in artikel 16 van Beschikking 90/424/EEG, ten belope van maximaal 250 000 EUR toegekend voor een Eurobarometerenquête naar het mogelijke gebruik van het klonen van dieren in de landbouw- en voedingssector.

Artikel 2

Er wordt een financiële bijdrage van de Gemeenschap, als bedoeld in artikel 16 van Beschikking 90/424/EEG, ten belope van maximaal 300 000 EUR toegekend voor een studie naar de temperaturen waaronder dieren over lange afstanden worden vervoerd.

Artikel 3

Er wordt een financiële bijdrage van de Gemeenschap, als bedoeld in artikel 19 van Beschikking 90/424/EEG, ten belope van maximaal 100 000 EUR aan het Wereldfonds voor diergezondheid en -welzijn toegekend voor de financiering van door de Werelddiergezondheidsorganisatie (OIE) georganiseerde opleidingsseminars over de toepassing van de richtsnoeren van de OIE over het welzijn van dieren.

Artikel 4

Er wordt een financiële bijdrage van de Gemeenschap, als bedoeld in artikel 19 van Beschikking 90/424/EEG, ten belope van maximaal 50 % van de subsidiabele kosten en voor een bedrag van maximaal 10 000 EUR aan de Werelddiergezondheidsorganisatie (OIE) toegekend voor de uitgave van circa 1 800 exemplaren van een brochure over bluetongue.

Gedaan te Brussel, 14 november 2007.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 19. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(2)  PB L 3 van 5.1.2005, blz. 1.

(3)  The EFSA Journal (2004), 122, 1-25, Standards for microclimate inside animal road transport vehicles.

(4)  COM(2006) 13 def.

(5)  Special Eurobarometer 270: Attitudes of EU citizens towards Animal Welfare, http://ec.europa.eu/food/animal/welfare/survey/sp_barometer_aw_en.pdf, blz. 32.


23.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/54


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 15 november 2007

waarbij aan de lidstaten toestemming wordt verleend om de geldigheidsduur van de voorlopige toelatingen voor de nieuwe werkzame stof boscalid te verlengen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 5477)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/758/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1), en met name op artikel 8, lid 1, vierde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG heeft Duitsland in april 2001 van BASF AG een aanvraag ontvangen voor de opname van de werkzame stof boscalid in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG. Bij Beschikking 2002/268/EG van de Commissie (2) is bevestigd dat het dossier volledig is en geacht wordt in beginsel te voldoen aan de voorschriften inzake gegevens en informatie van de bijlagen II en III bij die richtlijn.

(2)

De bevestiging van de volledigheid van het dossier was nodig om het grondig te kunnen onderzoeken en de lidstaten de mogelijkheid te geven gewasbeschermingsmiddelen met de desbetreffende werkzame stof voorlopig toe te laten voor een periode van hoogstens drie jaar, met inachtneming van de voorwaarden van artikel 8, lid 1, van Richtlijn 91/414/EEG en met name de voorwaarde dat de werkzame stof en het gewasbeschermingsmiddel grondig worden beoordeeld in het licht van de voorschriften van die richtlijn.

(3)

Voor deze werkzame stof zijn de uitwerking op de menselijke gezondheid en het milieueffect overeenkomstig het bepaalde in artikel 6, leden 2 en 4, van Richtlijn 91/414/EEG beoordeeld voor de door de aanvrager voorgestelde toepassingen. De rapporterende lidstaat heeft het ontwerpbeoordelingsverslag op 22 november 2002 bij de Commissie ingediend.

(4)

Nadat de rapporterende lidstaat het ontwerp-beoordelingsverslag had ingediend, bleek het nodig de aanvrager om aanvullende informatie te vragen en moest de rapporterende lidstaat deze informatie bestuderen en beoordelen. Daardoor is het onderzoek van het dossier nog aan de gang en kan de evaluatie niet binnen de bij Richtlijn 91/414/EEG vastgestelde termijn worden afgerond.

(5)

Aangezien de evaluatie tot nu toe geen aanleiding tot onmiddellijke bezorgdheid heeft gegeven, moet aan de lidstaten toestemming worden gegeven om de voorlopige toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen met de desbetreffende werkzame stof overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 91/414/EEG voor een periode van 24 maanden te verlengen, zodat het onderzoek van het dossier kan worden voortgezet. Verwacht wordt dat voor boscalid 24 maanden zullen volstaan om de evaluatie en de besluitvorming met betrekking tot de eventuele opname in bijlage I af te ronden.

(6)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De lidstaten mogen de geldigheidsduur van de voorlopige toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen met boscalid met hoogstens 24 maanden verlengen, te rekenen vanaf de datum van vaststelling van deze beschikking.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 15 november 2007.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/52/EG van de Commissie (PB L 214 van 17.8.2007, blz. 3).

(2)  PB L 92 van 9.4.2002, blz. 34.


23.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/56


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 19 november 2007

tot wijziging van Beschikking 2006/504/EG wat betreft de frequentie van de controles van grondnoten en daarvan afgeleide producten van oorsprong of verzonden uit Brazilië wegens de risico’s van verontreiniging van deze producten met aflatoxinen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 5516)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/759/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (1), en met name op artikel 53, lid 1, onder b), ii),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2006/504/EG van de Commissie (2) worden bijzondere voorwaarden vastgesteld voor de invoer van bepaalde levensmiddelen uit bepaalde derde landen wegens de risico’s van verontreiniging van deze producten met aflatoxinen.

(2)

Het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding heeft erop gewezen dat aflatoxine B1 een zwaar genotoxisch carcinogene stof is en zelfs in uiterst lage gehalten het risico van leverkanker vergroot. Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (3) stelt toelaatbare maximumgehalten voor aflatoxinen in levensmiddelen vast. In 2005 en 2006 is echter uit een toenemend aantal kennisgevingen via het systeem voor snelle waarschuwingen voor levensmiddelen en diervoeders (RASFF) gebleken dat deze maximumgehalten regelmatig zijn overschreden bij grondnoten en daarvan afgeleide producten uit Brazilië.

(3)

Een dergelijke verontreiniging vormt een bedreiging voor de volksgezondheid in de Gemeenschap. Daarom moeten op communautair niveau bijzondere maatregelen worden genomen.

(4)

Het Voedsel- en Veterinair Bureau van de Commissie („VVB”) heeft van 25 april tot en met 4 mei 2007 een inspectie in Brazilië uitgevoerd ter beoordeling van de bestaande controlesystemen voor de preventie van de verontreiniging met aflatoxinen van voor de uitvoer naar de Gemeenschap bestemde grondnoten (4). Uit die inspectie is gebleken dat een systeem voor de controle van naar de Gemeenschap uitgevoerde grondnoten is opgezet maar niet volledig wordt toegepast. Daarom zorgt het huidige systeem er niet volledig voor dat naar de Gemeenschap uitgevoerde grondnoten aan de desbetreffende voorschriften met betrekking tot aflatoxine voldoen.

(5)

In het belang van de volksgezondheid moet de frequentie van de door de bevoegde autoriteit van de importerende lidstaat vóór het op de markt brengen van uit Brazilië naar de Gemeenschap ingevoerde grondnoten en daarvan afgeleide producten uit te voeren bemonstering en analyse van de aflatoxinegehalten van die producten worden vergroot.

(6)

In artikel 15, lid 5, van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (5) wordt bepaald dat een lijst wordt opgesteld van diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong die op basis van bekende of nieuwe risico’s aan meer uitgebreide officiële controles moeten worden onderworpen. De in artikel 15, lid 5, van die verordening bedoelde maatregelen zullen niet vóór 2008 worden toegepast. Voor de bescherming van de volksgezondheid is het dienstig dat de frequentie van de controles op aflatoxinen in grondnoten uit Brazilië onverwijld wordt vergroot. Momenteel is voor de invoer van grondnoten en daarvan afgeleide producten uit Brazilië geen door de bevoegde autoriteiten van Brazilië afgegeven gezondheidscertificaat vereist.

(7)

Beschikking 2006/504/EG van de Commissie moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Beschikking 2006/504/EG wordt als volgt gewijzigd:

1.

In artikel 1, tweede alinea, onder a), worden de volgende punten iii), iv) en v) toegevoegd:

„iii)

grondnoten van GN-code 1202 10 90 of 1202 20 00;

iv)

grondnoten van GN-code 2008 11 94 (in verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van meer dan 1 kg) of van GN-code 2008 11 98 (in verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van niet meer dan 1 kg);

v)

gebrande grondnoten van GN-code 2008 11 92 (in verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van meer dan 1 kg) of van GN-code 2008 11 96 (in verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van niet meer dan 1 kg);”.

2.

In artikel 3 wordt het volgende lid 9 toegevoegd:

„9.   Dit artikel is niet van toepassing op de invoer van grondnoten, als bedoeld in artikel 1, tweede alinea, onder a), punten iii), iv) en v).”.

3.

In artikel 5, lid 2, wordt punt a) vervangen door:

„a)

elke zending levensmiddelen uit Brazilië, met uitzondering van de in artikel 1, tweede alinea, onder a), punten iii), iv) en v), bedoelde grondnoten, waarvoor een bemonstering moet worden uitgevoerd op 50 % van de zendingen uit Brazilië;”.

4.

In artikel 7 wordt het volgende lid 3 toegevoegd:

„3.   Dit artikel is niet van toepassing op de invoer van grondnoten, als bedoeld in artikel 1, tweede alinea, onder a), punten iii), iv) en v).”.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 19 november 2007.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 575/2006 van de Commissie (PB L 100 van 8.4.2006, blz. 3).

(2)  PB L 199 van 21.7.2006, blz. 21. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2007/563/EG (PB L 215 van 18.8.2007, blz. 18).

(3)  PB L 364 van 20.12.2006, blz. 5. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1126/2007 (PB L 255 van 29.9.2007, blz. 14).

(4)  Report of a mission carried out in Brazil from 25 april to 4 May 2007 in order to assess the control systems in place to control aflatoxin contamination in peanuts intended for export into the European Union (DG (SANCO)/7182/2007 — MR).

(5)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1; gerectificeerd in PB L 191 van 28.5.2004, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).


III Besluiten op grond van het EU-Verdrag

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

23.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/58


GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN 2007/760/GBVB VAN DE RAAD

van 22 november 2007

tot wijziging en verlenging van Gemeenschappelijk Optreden 2005/190/GBVB inzake de rechtsstaatmissie van de Europese Unie voor Irak, EUJUST LEX

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 14,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 7 maart 2005 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2005/190/GBVB inzake de geïntegreerde rechtsstaatmissie van de Europese Unie voor Irak, EUJUST LEX aangenomen (1).

(2)

Op 25 september 2007 heeft het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) besloten dat EUJUST LEX na het verstrijken van het huidige mandaat op 31 december 2007 met 18 maanden moet worden verlengd, tot en met 30 juni 2009. Dit gemeenschappelijk optreden bestrijkt de eerste fase van deze verlenging, tot en met 30 april 2008.

(3)

Op 18 juni 2007 heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan richtsnoeren voor de commando- en controlestructuur van de civiele crisisbeheersingsoperaties van de Europese Unie. In deze richtsnoeren is met name bepaald dat een civiele bevelhebber het commando en de controle op strategisch niveau uitoefent voor de planning en de uitvoering van alle civiele crisisbeheersingsoperaties, onder het politieke toezicht en de strategische aansturing van het PVC en onder het algemene gezag van de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger voor het GBVB (SG/HV). In de richtsnoeren is voorts bepaald dat de directeur van het binnen het secretariaat-generaal van de Raad ingestelde civiel plannings- en uitvoeringsvermogen (CPCC) voor iedere civiele crisisbeheersingsoperatie de civiele bevelhebber is.

(4)

De bovengenoemde commando- en controlestructuur laat de contractuele aansprakelijkheid van het hoofd van de missie ten aanzien van de Commissie voor de uitvoering van de begroting van de missie onverlet.

(5)

Voor deze missie moet de binnen het secretariaat-generaal van de Raad opgerichte wachtdienst in werking worden gesteld.

(6)

Gemeenschappelijk Optreden 2005/190/GBVB moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:

Artikel 1

Gemeenschappelijk Optreden 2005/190/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 3 bis

Civiele bevelhebber

1.   De directeur van het civiele plannings- en uitvoeringsvermogen (CPCC) is de civiele bevelhebber van EUJUST LEX.

2.   De civiele bevelhebber oefent, onder het politieke toezicht en de strategische leiding van het PVC en onder het algemene gezag van de SG/HV, het commando en de controle op strategisch niveau uit op EUJUST LEX.

3.   De civiele bevelhebber zorgt voor een adequate en efficiënte uitvoering van de besluiten van de Raad, alsmede van het PVC, mede, waar nodig, door middel van instructies op strategisch niveau aan het hoofd van de missie.

4.   Alle gedetacheerde personeelsleden blijven onder het volledige gezag staan van de nationale autoriteiten van de zendstaat of de EU-instelling. De nationale autoriteiten dragen de operationele controle (OPCON) over hun personeel, teams en eenheden over aan de civiele bevelhebber.

5.   De civiele bevelhebber heeft de algehele verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat de Europese Unie zich naar behoren van haar zorgplicht kwijt.”;

2.

artikel 4 wordt vervangen door:

„Artikel 4

Hoofd van de missie

1.   Het hoofd van de missie neemt de verantwoordelijkheid voor de missie op zich en oefent het commando en de controle erover uit op het terrein.

2.   Het hoofd van de missie oefent het commando en de controle uit over het personeel, de teams en de eenheden van de bijdragende staten die door de civiele bevelhebber ter beschikking zijn gesteld, en heeft de administratieve en logistieke verantwoordelijkheid over de aan de missie ter beschikking gestelde activa, middelen en informatie.

3.   Het hoofd van de missie geeft instructies aan alle personeelsleden van de missie, met inbegrip van het coördinatiebureau in Brussel en het verbindingsbureau in Bagdad, met het oog op de effectieve uitvoering van de operatie EUJUST LEX, en zorgt voor de coördinatie en de dagelijkse leiding van de operatie volgens de instructies op strategisch niveau van de civiele bevelhebber.

4.   Het hoofd van de missie is verantwoordelijk voor de uitvoering van de begroting van de missie. Daartoe ondertekent het hoofd van de missie een contract met de Commissie.

5.   Het hoofd van de missie is verantwoordelijk voor het tuchtrechtelijk toezicht op het personeel. Voor gedetacheerd personeel wordt het tuchtrecht uitgeoefend door de betrokken nationale of EU-autoriteit.

6.   Het hoofd van de missie vertegenwoordigt EUJUST LEX en zorgt voor passende zichtbaarheid van de missie.”;

3.

artikel 6, lid 4, wordt vervangen door:

„4.   Alle personeelsleden vervullen hun plichten en handelen in het belang van de missie. Alle personeelsleden nemen de beveiligingsbeginselen en minimumnormen als bedoeld in Besluit 2001/264/EG van de Raad van 19 maart 2001 tot vaststelling van beveiligingsvoorschriften van de Raad in acht (2).

4.

artikel 8 wordt vervangen door:

„Artikel 8

Commandostructuur

1.   EUJUST LEX heeft, als crisisbeheersingsoperatie, een gemeenschappelijke commandostructuur.

2.   Het PVC oefent, onder de verantwoordelijkheid van de Raad, het politiek toezicht op en de strategische leiding over EUJUST LEX uit.

3.   De civiele bevelhebber is, onder het politiek toezicht en de strategische aansturing van het PVC en onder algemeen gezag van de SG/HV, de commandant van EUJUST LEX op strategisch niveau en geeft, in die hoedanigheid, instructies aan het hoofd van de missie en verleent hem advies en technische ondersteuning.

4.   De civiele bevelhebber brengt via de SG/HV verslag uit aan de Raad.

5.   Het hoofd van de missie oefent het commando en de controle op het terrein uit over EUJUST LEX en legt rechtstreeks verantwoording af aan de civiele bevelhebber.”;

5.

artikel 9 wordt vervangen door:

„Artikel 9

Politiek toezicht en strategische aansturing

1.   Het PVC zorgt, onder de verantwoordelijkheid van de Raad, voor het politieke toezicht op en de strategische aansturing van de missie. Hierbij machtigt de Raad het PVC de relevante besluiten te nemen overeenkomstig artikel 25 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Deze machtiging omvat de bevoegdheid om het CONOPS en het OPLAN te wijzigen. Zij omvat ook de bevoegdheid om, in het licht van het voorgaande, besluiten te nemen betreffende de benoeming van het hoofd van de missie. De beslissingsbevoegdheid met betrekking tot de doelstellingen en de beëindiging van de missie blijven berusten bij de Raad.

2.   Het PVC brengt op geregelde tijdstippen verslag uit aan de Raad.

3.   Het PVC ontvangt in voorkomend geval op geregelde tijdstippen door de civiele bevelhebber en het hoofd van de missie opgestelde verslagen over aangelegenheden die onder hun respectieve bevoegdheden vallen.”;

6.

artikel 10 wordt vervangen door:

„Artikel 10

Beveiliging

1.   De civiele bevelhebber neemt de leiding over de planning van de beveiligingsmaatregelen door het hoofd van de missie op zich en zorgt voor een adequate en efficiënte uitvoering daarvan voor EUJUST LEX overeenkomstig de artikelen 3 bis en 8 en in overleg met de Dienst beveiliging van het secretariaat-generaal van de Raad.

2.   Het hoofd van de missie is verantwoordelijk voor de veiligheid van de operatie en voor de naleving van de minimumbeveiligingsvereisten die op de operatie van toepassing zijn, overeenkomstig het beleid van de Europese Unie inzake de veiligheid van EU-personeel dat op grond van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de daarvan afgeleide teksten in een operationele hoedanigheid wordt ingezet buiten de EU.

3.   Voor de onderdelen van de missie die in de lidstaten worden uitgevoerd, neemt de gastlidstaat alle nodige en passende maatregelen om de veiligheid van deelnemers en opleiders op zijn grondgebied te waarborgen.

4.   Ten aanzien van het coördinatiebureau in Brussel worden de nodige en passende maatregelen getroffen door de Dienst beveiliging van het SG van de Raad, in samenwerking met de autoriteiten van de gastlidstaat.

5.   Wordt de opleiding in een derde staat gegeven, dan verzoekt de Europese Unie, samen met de betrokken lidstaten, de autoriteiten van de derde staat een passende regeling te treffen met het oog op de veiligheid van deelnemers en opleiders op zijn grondgebied.

6.   EUJUST LEX beschikt over een speciaal voor de missie bestemde beveiligingsbeambte die aan het hoofd van de missie verslag uitbrengt.

7.   Het hoofd van de missie overlegt met het PVC over beveiligingskwesties die te maken hebben met de inzet van de missie, overeenkomstig de door de SG/HV verstrekte richtsnoeren.

8.   Leden van EUJUST LEX volgen een verplichte, door de Dienst beveiliging van de Raad georganiseerde beveiligingsopleiding en worden medisch onderzocht voordat zij naar Irak reizen of aldaar worden ingezet.

9.   De lidstaten spannen zich in om EUJUST LEX, en met name het verbindingsbureau, beveiligde huisvesting, lichaamspantsering en gedegen bescherming binnen Irak te verschaffen.”;

7.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 13 bis

Wachtdienst

Het wachtdienstvermogen wordt in werking gesteld voor EUJUST LEX.”;

8.

in artikel 14 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Het verstrijkt op 30 april 2008.”.

Artikel 2

Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven in verband met de missie voor de periode van 1 november 2006 tot en met 30 april 2008 moet dekken bedraagt 11,2 miljoen euro.

Artikel 3

Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.

Artikel 4

Dit gemeenschappelijk optreden wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

Gedaan te Brussel, 22 november 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

M. PINHO


(1)  PB L 62 van 9.3.2005, blz. 37. Gemeenschappelijk optreden laatstelijk gewijzigd bij Gemeenschappelijk Optreden 2006/708/GBVB (PB L 291 van 21.10.2006, blz. 43).

(2)  PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2007/438/EG (PB L 164 van 26.6.2007, blz. 24).”;


23.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/61


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT 2007/761/GBVB VAN DE RAAD

van 22 november 2007

tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 15,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 13 december 2004 Gemeenschappelijk Standpunt 2004/852/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Ivoorkust (1) vastgesteld teneinde de maatregelen uit te voeren die bij Resolutie 1572(2004) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties tegen Ivoorkust zijn getroffen.

(2)

De Raad heeft op 23 januari 2006 Gemeenschappelijk Standpunt 2006/30/GBVB (2) vastgesteld, waarbij de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust waarin Gemeenschappelijk Standpunt 2004/852/GBVB voorziet, met twaalf maanden zijn verlengd en met de bij punt 6 van Resolutie 1643(2005) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties opgelegde maatregelen zijn aangevuld.

(3)

De Raad heeft op 12 februari 2007 Gemeenschappelijk Standpunt 2007/92/GBVB (3) vastgesteld, waarbij de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust waarin Gemeenschappelijk Standpunt 2004/852/GBVB voorziet, zijn verlengd tot en met 31 oktober 2007.

(4)

Na een evaluatie van de bij de Resoluties 1572(2004) en 1643(2005) van de VN-Veiligheidsraad opgelegde maatregelen heeft de VN-Veiligheidsraad op 29 oktober 2007 Resolutie 1782(2007) aangenomen, waarbij de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust tot en met 31 oktober 2008 worden verlengd.

(5)

De bij Gemeenschappelijk Standpunt 2004/852/GBVB en bij Gemeenschappelijk Standpunt 2006/30/GBVB opgelegde maatregelen dienen derhalve, ter uitvoering van Resolutie 1782(2007) van de VN-Veiligheidsraad, met ingang van 1 november 2007 te worden verlengd tot en met 31 oktober 2008,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT VASTGESTELD:

Artikel 1

De maatregelen uit hoofde van Gemeenschappelijk Standpunt 2004/852/GBVB en van Gemeenschappelijk Standpunt 2006/30/GBVB worden toegepast tot en met 31 oktober 2008, tenzij de Raad, overeenkomstig een eventuele resolutie van de VN-Veiligheidsraad in deze zin, anders beslist.

Artikel 2

Dit gemeenschappelijk standpunt wordt van kracht op de datum waarop het wordt aangenomen.

Het is van toepassing vanaf 1 november 2007 tot en met 31 oktober 2008.

Artikel 3

Dit gemeenschappelijk standpunt wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 22 november 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

M. PINHO


(1)  PB L 368 van 15.12.2004, blz. 50. Gemeenschappelijk Standpunt laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2006/483/GBVB (PB L 189 van 12.7.2006, blz. 23).

(2)  PB L 19 van 24.1.2006, blz. 36.

(3)  PB L 41 van 13.2.2007, blz. 16.


23.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/62


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT 2007/762/GBVB VAN DE RAAD

van 22 november 2007

inzake de deelneming van de Europese Unie aan de Organisatie voor energieontwikkeling op het Koreaanse schiereiland (KEDO)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name op artikel 15,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op basis van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/869/GBVB van 6 december 2001 inzake de deelneming van de Europese Unie aan de Organisatie voor energieontwikkeling op het Koreaanse schiereiland (KEDO) (1) heeft de Europese Unie deelgenomen aan de KEDO teneinde bij te dragen tot het vinden van een algemene oplossing voor het vraagstuk van de nucleaire non-proliferatie op het Koreaanse schiereiland.

(2)

Op basis van Gemeenschappelijk Standpunt 2006/244/GBVB van 20 maart 2006 inzake de deelneming van de Europese Unie aan de Organisatie voor energieontwikkeling op het Koreaanse schiereiland (KEDO) (2) heeft de Europese Unie deelgenomen aan het proces om het lichtwaterreactorproject (LWR-project) te beëindigen en de KEDO op een ordelijke wijze te ontbinden.

(3)

In de strategie van de EU tegen de verspreiding van massavernietigingswapens die de Europese Raad op 12 december 2003 heeft aangenomen, wordt groot belang gehecht aan de naleving van het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens door alle partijen.

(4)

Het dagelijks bestuur van de KEDO heeft in mei 2007 besloten dat de toekomstige activiteiten van de KEDO beperkt moeten blijven tot de verdediging van de financiële en juridische belangen van de KEDO in het kader van een proces van ordelijke ontbinding, dat zo spoedig mogelijk dient plaats te vinden.

(5)

Onder de leden van het dagelijks bestuur van de KEDO bestaat er een consensus om de samenwerking voort te zetten met het oog op de daadwerkelijke beëindiging van het LWR-project en een ordelijke ontbinding van de KEDO.

(6)

Te dien einde heeft de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EGA) onderhandeld over de vernieuwing van haar lidmaatschap van de KEDO teneinde specifiek het doel daarvan — namelijk. de bescherming van de financiële en juridische belangen van de Gemeenschap in het kader van de ordelijke ontbinding van de KEDO, die zo spoedig mogelijk dient plaats te vinden — kracht bij te zetten.

(7)

De huidige regeling voor de vertegenwoordiging van de Europese Unie in het dagelijks bestuur van de KEDO dient te worden gehandhaafd. De Raad en de Commissie zijn in dit verband overeengekomen dat indien het dagelijks bestuur van de KEDO, ondanks zijn besluit van mei 2007, een nieuw onderwerp behandelt dat niet onder de EGA-bevoegdheden valt, het voorzitterschap van de Raad het woord voert en een standpunt terzake vertolkt, zoals dat door de Raad is bepaald.

(8)

Gemeenschappelijk Standpunt 2006/244/GBVB is op 31 december 2006 verstreken en moet door dit gemeenschappelijk standpunt worden vervangen,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT VASTGESTELD:

Artikel 1

Dit gemeenschappelijk standpunt heeft tot doel de Europese Unie in staat te stellen haar belangen te beschermen in het kader van de ordelijke ontbinding van de KEDO, die zo spoedig mogelijk en uiterlijk op 31 mei 2012 dient plaats te vinden.

Artikel 2

1.   Met betrekking tot aangelegenheden die niet onder de EGA-bevoegdheden vallen, wordt het standpunt van de Europese Unie in het dagelijks bestuur van de KEDO bepaald door de Raad en vertolkt door het voorzitterschap.

2.   Bijgevolg wordt het voorzitterschap overeenkomstig dit gemeenschappelijk standpunt ten volle betrokken bij de werkzaamheden van het dagelijks bestuur van de KEDO.

3.   De Commissie brengt aan de Raad regelmatig, op jaarbasis en wanneer zulks verder nog nodig is, verslag uit over de situatie betreffende het proces van ontbinding, onder het gezag van het voorzitterschap, dat wordt bijgestaan door de secretaris generaal/hoge vertegenwoordiger voor het GBVB. De verslagen bevatten gedetailleerde informatie, in het bijzonder over alle maatregelen van het dagelijks bestuur van de KEDO met het oog op de zo spoedig mogelijke, ordelijke ontbinding van de KEDO.

Artikel 3

1.   Dit gemeenschappelijk standpunt wordt van kracht op de dag waarop het wordt aangenomen.

Het is van toepassing tot en met 31 mei 2008.

2.   Onverminderd artikel 4 wordt de toepassing van dit gemeenschappelijk standpunt automatisch elk jaar op 1 juni met een jaar verlengd, tenzij de Raad anders besluit.

De toepassing van dit gemeenschappelijk standpunt kan te allen tijde door de Raad worden beëindigd indien mocht komen vast te staan dat niet meer wordt voldaan aan een van de politieke voorwaarden voor de deelneming van de EU in de KEDO (de ontbinding van de KEDO als enige doelstelling, de deelneming van alle huidige leden van de KEDO, geen financiële bijdrage).

Artikel 4

Dit gemeenschappelijk standpunt verstrijkt op 31 mei 2012.

Artikel 5

Dit gemeenschappelijk standpunt wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 22 november 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

M. PINHO


(1)  PB L 325 van 8.12.2001, blz. 1.

(2)  PB L 88 van 25.3.2006, blz. 73.


Rectificaties

23.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/64


Rectificatie op Verordening (EG) nr. 1239/2007 van de Commissie van 23 oktober 2007 tot 87e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al Qaida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad

( Publicatieblad van de Europese Unie L 280 van 24 oktober 2007 )

Op bladzijde 13, bijlage, in punt 11, tweede alinea:

in plaats van:

„Functie: minister van Water en Elektriciteit van het Talibanregime.”,

te lezen:

„Functie: minister van Watervoorziening, Afvalwaterverwerking en Elektriciteit van het Taliban-regime.”.